Het grote Johannes evangelie

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

Deel 6

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de  Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 


 

Hoofdstuknummer/omschrijving/tussen haakjes,

indien bekend de datum waarop het geschreven werd

Cursief worden de plaatsen van handeling aangegeven.

 

De Heer en de tempelpriesters (Ev.Joh. hfdst.5)

 

 1 De genezing van een zieke bij het bad van Bethesda (Ev.Joh. 5, 1-13)

 2 De Heer getuigt van Zichzelf en van Zijn zending als Messias 5,14-27)

 3 De Heer spreekt over de betekenis van Zijn daden (Ev.Joh. 5,28-39)

 4 De verstoktheid van de tempeljoden (Ev.Joh. 5,40-47)

 5 De Farizeeën in Bethanië

 6 De bekentenis van de Farizeeën

 7 De Heer met de Zijnen op een heuvel bij Bethanië

 8 Mozes en Elia verschijnen op bevel van de Heer.

    Mozes' aanklacht tegen de tempeljoden

 9 De aanklacht van Elia

10 De zelfbeschuldiging van de priesters

11 De goede voornemens van de pasbekeerde joodse priesters

12 De nachtelijke storm tijdens het onweer

13 De nieuwe ster en het nieuwe Jeruzalem. De voorwaarde voor het eeuwige leven

14 Bekentenis van een joodse priester

15 De joodse priesters worden leerlingen van de Heer

16 De bekeerde priesters breken met de tempel

17 De zelfzuchtige handelwijze van de priesters in de tempel

18 Een evangelie van blijmoedigheid

19 De reiniging van de zonde

20 De vergankelijkheid van de materie

21 Een wijnwonder. Het werk in de wijngaard van de Heer

22 De valse leraren van het evangelie

23 De Heer en de Zijnen in Bethlehem. Genezing en verzorging van veel zieken

24 De genezingen van de Heer in een plaatsje bij Bethlehem

25 De reis van de Heer naar Kisjonah

26 De filosofische vragen van Philopold

27 Het rijpingsproces bij de mens

28 Tijd en ruimte

29 De mate van kracht

30 De kracht van het licht

31 Het goddelijke en menselijke wezen van de Heer

32 Het geestelijke in het natuurlijke

33 Hemel en hel

34 Een grote visvangst

35 Judas Iskariot in het huis van Kisjonah

36 Vertrek uit Kis en aankomst bij de waard van Lazarus

37 De wijzen uit Perzië

38 De bekwaamheid en de daden van de drie wijzen

39 Het goede doel heiligt niet de slechte middelen

40 De invloed van de lichtgeesten

 

Aan de zee van Galilea

(Ev. Joh. hfdst.6)

 

41 De spijziging van de vijfduizend (Ev.Joh. 6,1-15)

42 De leerlingen varen over de zee naar Kapérnaum (Ev.Joh. 6,

43 Het brood des levens (Ev.Joh. 6,22-35)

44 De zending van de Heer op aarde.

     Het vlees en het bloed van de Heer  (Ev.Joh. 6,36-58)

45 Het oordeel van het volk over de woorden van de Heer (Ev.Joh. 6,59-64)

46 Een beproeving voor de leerlingen van de Heer (Ev.Joh. 6,65-70)

47 Judas Iskariot (Ev.Joh. 6,71)

48 In de herberg van de waard van Kapérnaum

49 Het geduld van de Heer met Judas Iskariot

50 De rijke visvangst. De heerlijk smakende edelvissen

51 Over vasten en boete doen.

     De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar  (Ev.Luc. 18,9-14)

52 Over verzoeking en zwakheden. Oefen het denken!

53 De bestemming van de schepselen

54 De opstanding van het lichaam

55 Over ziekten en vroegtijdige dood

56 De voornaamste oorzaken van de ziekten

57 De springvloed

58 Petrus en de rijke inwoner van Kapérnaum

59 Het wezen van de wereldse mens

60 De onverschilligheid van de kooplieden op geestelijk gebied

61 Over reïncarnatie. De aarde als school voor de kinderen Gods

62 De grote zeeslang

63 De reden van de menswording van God

64 Het ongeloof als bewijs van rijpheid voor een nieuwe openbaring,

     Vergelijking van de mensen ten tijde van Noach en van Jezus.

      De geestelijke toestand van de mensen

65 De leiding aan gene zijde van de mensen die vóór Jezus leefden. Het hemelrijk

66 De hebzuchtige overste van Kapérnaum

67 De onsterfelijkheid van de menselijke ziel

68 De oorzaak van de vrees voor de dood

69 De goddelijke liefde, haar zorg en wijsheid

70 Het verzonken land

71 Het wezen van de boze geesten

72 Invloed van geesten bij natuurlijke gebeurtenissen als toelatingen

     van de voorzienigheid.

73 De verdronken dochter van de waard en haar opwekking

74 Het schip van de Farizeeën op de woeste zee

75 Over het juiste bekijken van de natuur

76 De oorzaken van het verval van de mensen.

     Theocratie en monarchie Eindtijd en gericht.

77 Op een berg bij Kapérnaum

78 Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer

 

De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7)

 

79 Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum.

     Het innerlijk woord als godsgeheim in het hart van een mens. (Ev. Joh. 7,1)                                                                        

80 Het bezoek bij de waard in Kana. De genezing van het zieke kind. ­

     Een evangelie voor zogende moeders.

81 De Heer in het noorden van Galilea

82 De leerlingen en de strenge tollenaar

83 De Heer wekt de gestorven zoon van de tollenaar op

84 Het wegzenden van de drie dokters

85 De kunst om te leven

86 De Heer als leraar van de levenskunst

87 De innerlijke ontwikkeling van de geestelijke mens

88 De grondslagen voor de geestelijke vervolmaking. Het wezen van God

89 Tweespraak tussen de dokter en de waard over de Heer

90 Het menselijke en het goddelijke in de Heer

91 De dokter krijgt van de Heer de kracht om door handoplegging

     zieken te genezen

92 De christen als zakenman.

     Over het betalen van bescherming en het houden van slaven.

     Welke houding men ten opzichte van afgodenpriesters moet hebben.

93 Het bezoek aan het heilige bos. De vernietiging van de afgodenbeelden.

94 De vraag van de priester om herstel van de afgodenbeelden. Het heilige meer

95 Bij de maaltijd in het huis van Jored de tollenaar. De levensleer van de Heer.

96 Over de astrologie

97 De Heer geneest zieken in een vissersdorpje

98 De handige verdedigingstoespraak van de heidense priester

99 Joreds arme vissersdorpje wordt door de Heer wonderbaarlijk geze­gend

100 De terugkeer naar Chotinodora

101 De Heer verklaart de geschiedenis van Daniël

102 De listige vrouwen van de heidense priesters

103 Het goede getuigenis van de priestervrouwen over de Heer

104 De twijfel van de geleerde vrouwen aan het hiernamaals

105 Het misnoegen van de Heer over de hoogmoedige, kritische vrouwen

106 Een schriftgeleerde ondersteunt de opvattingen van de priestervrou­wen

107 Het verkeer met gene zijde. Bewijzen voor het voortleven na de dood

108 De atheïstische toespraak van de welbespraakte vrouw van de priester

109 Gedachtenwisseling tussen de schriftgeleerde en de vrouw van de priester

110 De uiteenzetting van de schriftgeleerde over het wezen van God

111 De weg om God te Ieren kennen en lief te hebben

112 De bijgelovige vissersbaas aan de Eufraat

113 De juiste manier om godsdienstig onderricht te geven

114 De slang als voorbeeld

115 De houtdieven

116 De vloteigenaars en de Heer

117 Het verhaal van de rijke man en zijn werklieden

118 De schuld van de vlotbazen

119 De eerbied van de priestervrouwen voor de Heer

120 De Heer geeft uitleg over de maanwereld en over maanzucht

121 Kenmerken van de op aarde geïncarneerde maanzielen

122 De Heer waarschuwt voor de terugval in het materiële.

       Het wezen van de materie.

       De oneindigheid van de Heer.

123 Over het gebed en de godsdienst

124 Over de ontwikkeling van de mensen

125 De geest van de mentor van de priestervrouwen verschijnt

126 De betekenis van het joodse volk ten opzichte van de heidenen

127 De Heer overwint de rivierrovers

128 De Heer in Samosata

129 De genezing van de aan koorts lijdende zoon van de hoofdman

130 De bekering van de afgodenpriesters

131 De Romeinse hoofdman vindt zijn broers

132 De klacht van de hoofdman over de oorlog in het dierenrijk

133 Over de zieleleer. Wezen en doel van de materie.

De vrije ontwik­keling van de mens tot het kindschap van God.

134 Het verhaal van de hoofdman over de wijze Illyriër

135 De persoonlijkheid van God. Gods wil en de wil van de mens. De kracht van de wil

136 Het gevoel voor schoonheid, een bloem van de waarheid

137 Het bezoek aan de tempel der wijsheid

138 De wondermaaltijd in het huis van de overste. Wezen en werking van de liefde

139 De sjacherjoden

140 De terugreis naar Kapérnaum. De reus en zijn preek tegen de joden

141 De mislukte overval van de overste van de synagoge

142 De hoofdman werft de reus en zijn broeders aan voor Rome.

Werken der liefde zijn de ware verdienste voor God

143 Ambt en eer. Alles is genade: alleen de goede wil is verdienste

144 De afhankelijkheid van de mens van Gods genade

145 De verwijten en twijfel van de leerlingen

146 De ontevreden leerlingen gaan alleen naar het loofhuttenfeest in Jeruzalem.

De Heer gaat hen heimelijk achterna (Ev. Joh. 7,2-13)

147 De Heer in de tempel. De mislukte aanslag van de tempeldienaren.

(Ev.Joh. 7:14-36)

148 Het bezoek van de Heer aan Lazarus in Bethanië

149 Een voorspelling van de Heer over onze hedendaagse tijd.

       De noodzaak van goddelijke openbaringen

150 Echte en valse profeten en openbaringen

151 De kenmerken van de antichrist

152 De grote afwisseling onder de schepselen en hun doel

153 Voorspelling van de Heer over het gericht over de joden.

       De vergankelijkheid van de materie

154 Over de noodzaak van de vergankelijkheid van de materie

155 Ongelukken en ziekten die al of niet door eigen schuld ontstaan

156 De op handen zijnde maansverduistering

157 Het zien van de maan door het geestesoog

158 De gevolgen van de maansverduistering. Wedergeboorte en geeste­lijke gaven,

159 De belevenissen van de leerlingen op het feest in Jeruzalem

160 De zeven waakhonden van Lazarus.

De sterrenwerelden als scholen voor geesten

161 Het geven van een voorbeeld als beste les en vermaning.

       Waar ernst en dreiging op hun plaats zijn

162 Oorzaak en doel van ziekten en lijden

163 Het lot van zelfmoordenaars.

       De leer verkondigen zonder het goede voorbeeld te geven is nutteloos.

       Geloof zonder werken is dood.

164 Lazarus' houding ten opzichte van de tempel.

       Ergernis en de kwalijke gevolgen ervan

165 Invloeden van geesten en de vrije wil van de mens van de zielen van dieren

166 Wat meteoren en kometen eigenlijk zijn

167 Lazarus wordt eigenaar van een oliebron

168 Lazarus en de tempelspionnen

169 De verwijzing van de Heer naar Zijn kruisdood

170 De Heer onderricht in de tempel (Ev.Joh. 7,37-49)

171 De Farizeeën en Nicodémus (Ev.Joh. 7, 50-53)

 

De Heer op de Olijfberg (Ev. Joh. hfdst.8)

 

172 De Heer en de Zijnen in de herberg van Lazarus op de Olijfberg (Ev.Joh. 8,1)

173 De beschouwingen van de Heer bij de aanblik van Jeruzalem.

Het gericht over Jeruzalem.

174 De voorspelling van het grote gericht van de huidige tijd

175 Lazarus' twijfel aan de goddelijke leiding van de mensheid

176 Over de werkers in de wijngaard.

Doel, wezen en werking van de openbaringen

177 De profeten als dragers van de openbaring.

Lichtgelovigheid en onvoorwaardelijk geloof

178 Twee soorten mensen op aarde: zielen van boven en zielen van beneden

179 De antichrist

180 Over de juiste zegen en het juiste gebed

181 De aankomst van de Romeinse vreemdelingen in de herberg

182 Het gesprek van de gids met de Romeinen over de Heer

183 De Romein vraagt de waard en Lazarus naar de wonderman Jezus

184 Lazarus vertelt de Romeinen over de Heer

185 De genezing van de bezeten jonge vrouw Maria Magdalena

186 De Romeinen en de jonge vrouw eren de heer

187 Over de werking van de wijn

188 De waarde van het denken en de lichtgelovigheid

189 De Romeinen zien de engelenwereld

190 Het verschil in levensopgave van engelen en mensen

191 Over het tweede en derde gezicht

192 Een bezoek aan het universum

193 De geestelijke overeenkomst van de dagtijden

194 De Heer karakteriseert de dertig Romeinen

195 De dertig Romeinen zoeken de Heer.

196 De Heer onderricht in de tempel. Het oordeel van het luisterende volk

197 De echtbreekster

198 De Heer maakt Zich bekend

199 De Heer en Zijn tegenstanders

200 Het wezen van de Heer

201 De ontmaskering van de verleider van de echtbreekster

202 Arbeiders bezoeken de Heer op de Olijfberg

203 De reden van het ongeloof van de tempeldienaren

204 Het opvoeden van de mensheid in de kennis van God

205 De wilsvrijheid en de geestelijke opdracht van de mens op aarde

206 Over zonde en offer

207 De beschouwingen van de Heer over Jeruzalem en de eindtijd van de aarde.

       Het duizendjarige rijk en het gericht door het vuur.

208 Het verhaal van Lazarus over de ongelovige Farizeeën

209 Het wonder in de herberg

210 De twijfel van de Farizeeën over de Heer als Messias

211 Een weddenschap tussen Agricola en een Farizeeër

212 Agricola verklaart voorspellingen uit Jesaja

213 De onwetendheid van de Farizeeër over de zon en de zondvloed

214 Over het boek job en over de tempel te Jabusimbil

215 Het orakel van Delphi. Over het verder leven na de dood

216 De zeven boeken van Mozes

217 Over het Hooglied van Salomo

218 Agricola spreekt over het wezen van de ziel

219 Ziel en lichaam

220 Het zich van de wereld afkeren en het Rijk van God

221 De goddelijke leiding van de mensen

222 Reine en onreine spijzen

223 Goed en verkeerd sabbatvieren

224 Het weerwoord van de Farizeeër

225 Invloeden van geesten en contact met het hiernamaals

226 Gods wezen en eeuwige scheppingsvreugde

227 Niet het weten, maar het handelen uit liefde maakt zalig

228 Naastenliefde. Kennis en liefde van God

229 God-Vader, God-Zoon en God-Heilige Geest

230 De drie-eenheid in God en mens

231 De oneindigheid en alomtegenwoordigheid van God in Jezus

232 Het wezen van de kometen

233 Het belang van kennis

234 Uitvindingen en hun doel

235 Over de valse profeten

236 De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer

237 Hemel en hel

238 De gevechten in de hel

239 De tweede schepping van God

240 De verhouding tussen hel en wereld

241 Lazarus wil de zondaars helpen

242 Drie gelijkenissen over de baanhartigheid van God

243 De gevolgen van de verkeerde voorstelling van het hiernamaals

244 Over rechtspreken en straffen

245 De grote scheppingsmens in het universum

246 De verlossing van de wereldmens

247 De Heer als Heiland van de grote wereldmens

248 De beweging van de wereldmens en zijn hulsgloben. De dubbelzon­nen

 

De in de tekst tussen haakjes ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen, alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.

 

 


 

De Heer en de tempelpriesters

Ev.]oh.hfdst.5

 

1 De genezing van een zieke bij Bethesda

Ev.Joh.5,1-13

 

[1] Op deze dag ging Ik met Mijn leerlingen tot vlak bij Jeruzalem, waar wij logies namen in een herberg die Ik en Mijn leerlingen goed kenden. De waard, die zich bijzonder verheugde over ons bezoek, vertelde ons uitgebreid over de heersende, kwalijke toestanden in Jeruzalem en liet een uitstekend avondmaal voor ons klaarmaken.

[2] Maar IK zei tegen hem: 'Kom morgen maar naar de tempel, dan zul je eens zien hoe Ik met de Farizeeën zal omspringen! Morgen zullen zij precies en zonder enig voorbehoud te weten komen met wie zij in Mijn persoon te maken hebben!'

[3] Daarover was onze waard erg blij en hij bracht ons nog brood en wijn zoveel wij maar wilden. 'Weliswaar had hij al veel over Mij horen vertellen, maar ook hij wist nog niet wie Ik nu eigenlijk precies was, hoewel Mijn leerlingen hem een aantal aanwijzingen gaven die hij goed in zich opnam. - Spoedig daarop begaven wij ons ter ruste.

[4] Op de morgen van de sabbat trokken wij op naar Jeruzalem. (Joh.5, 1)* (*Alle in de tekst tussen haakjes toegevoegde bijbeltekstaanduidingen zijn toevoegingen van Jakob Lorber of van de uitgever.)

Waarom dan 'op'? Omdat de grote stad en vooral de tempel op een tamelijk uitgestrekte, rotsachtige bergrug gebouwd waren, en de tempel met zijn uitgestrekte zuilengangen, ringmuren en hooggelegen tuinen vrijwel het hoogst lag. Dat de waard, wiens huis in het dal stond, met ons mee omhoog ging, spreekt vanzelf.

[5] Toen wij in de buurt van de tempel kwamen, moesten wij eerst langs een bad, Bethesda genaamd (Vedes da = het geeft opwekking of genezing) , dat vlak bij de schapestal van de tempel lag, omringd door vijf zuilengan­gen. (Joh.5,2) Deze gangen lagen altijd vol zieken, zoals blinden, verlam­den, mensen met verschrompelde ledematen en mensen met allerlei andere ziekten, en zij wachtten tot het water in beweging kwam. (Joh. 5,3 ) Volgens een zeer oude overlevering uit de tijd van Melchizedek, en naar het vaste geloof vooral van het arme volk, daalde er van tijd tot tijd een engel uit de hemel neer, die .het water in beweging bracht. Weliswaar zagen de mensen de engel met, maar zij maakten zijn aanwezigheid op uit het vreemde bewegen van het water.

[6] De geleerde Farizeeën geloofden persoonlijk weliswaar niet aan het neerdalen van de engel, maar net als de Romeinen en de Grieken hielden zij het bad alleen maar voor een speciale, geneeskrachtige bron; zij zagen er echter toch voordeel in het volk bij het vrome, oude geloof te houden.

[7] Wanneer het water bewoog -hetgeen iedere week een­ of tweemaal voorkwam -, had het werkelijk zo'n buitengewone, genezende kracht, dat iedereen, met wat voor besmettelijke ziekte dan ook, genezen werd als hij het geluk had als eerste in het water te komen. (Joh. 5,4) Het spreekt vanzelf dat ook daar slechts de rijken en welgestelden in het voordeel waren, en dat de armen, omdat zij niets konden betalen, vaak jarenlang tevergeefs moesten wachten tot een verpleger die wat barmhartiger was, zo'n arme als eerste in het water dompelde, waarop hij dan ook gezond werd.

[8] Onze waard wond zich daar erg over op en betitelde deze handelwijze als een ingemene, onrechtvaardige zaak. Ook vestigde hij Mijn aandacht op een oude, arme man die daar al achtendertig jaar op genezing wachtte (joh.5,5) zonder dat zo'n op geld beluste verpleger er ook maar aan dacht hem na zoveel jaar eindelijk eens als eerste naar het bewegende water te brengen.

[9] Daardoor werd Ik natuurlijk erg getroffen en IK zei tegen de waard: 'Hoewel het vandaag sabbat is, moet deze man toch meteen geholpen worden! ,

[10] Omdat Ik ten eerste Zelf wist en ook van de rechtschapen waard gehoord had, hoe deze man ervoor stond, ging Ik meteen naar hem toe en vroeg: 'Wilt u gezond worden?' (Joh.5,6)

[11] Daarop antwoordde DE ZIEKE met een treurig gezicht: 'Goede Heer! Ik heb niemand die mij het eerst in het bad brengt als het water in beweging komt, en als ik zelf ga, gaat een ander die gesteund wordt, vóór mij het water in. (Joh. 5, 7) Hoe kan ik dan ooit gezond worden?!'

[12] Toen zei IK: 'Sta dan op, neem uw bed op en ga terug naar waar u vandaan bent gekomen! ' (Joh. 5, 8)

[13] En terstond werd de zieke gezond, nam zijn schamele bed op en ging zoals gebruikelijk was naar een priester, om te laten zien dat hij genezen was en dat nog wel op een sabbat, hoewel jarenlange ervaring geleerd had dat het water dan vrijwel nooit bewogen werd. (Joh. 5, 9) Daarom viel het de joden meteen op dat deze man op een sabbat gezond was geworden.

[14] Over dat gezond worden zouden zij (DE JODEN)* (*al deze tussen haakjes toegevoegde persoonsnamen zijn van de uitgever.) niet zoveel gezegd hebben, maar dat hij op de sabbat zijn bed droeg, was voor hen wel een grote misstap, en zij zeiden: 'Het is vandaag sabbat en dan is het niet gepast om een bed te dragen!'

(Joh. 5, 10)

[15] Hij (DE GENEZEN MAN) antwoordde echter: 'Luister! Hij die mij gezond gemaakt heeft, zei tevens tegen mij:'Neem je bed op en ga heen!' (Joh.5,11) Iemand die zo'n macht heeft en die mij zo'n weldaad heeft bewezen, heb ik ook op deze sabbat gehoorzaamd! Want volle achtendertig jaar lang heeft niemand mij zo'n weldaad bewezen als die man! Waarom zou ik hem dan ook niet op de sabbat gehoorzamen?!'

[16] Toen vroegen DE JODEN hem: 'Wie is dan die man die vandaag op een sabbat tegen je zei:'Neem je bed op en ga heen!'?' (Joh. 5, 12)

[17] De gezond gemaakte man aan wie dit gevraagd werd, wist echter niet wie Ik was en hoe Ik heette. Hij kon Mij ook niet aanwijzen, omdat Ik de plaats snel verliet vanwege het vele volk dat er verzameld was. (Joh. 5, 13 )

 

2 De Heer getuigt van Zichzelf en van Zijn zending als Messias

Ev. Joh. 5, 14-27

 

[1] Ongeveer een uur later ging Ik met Mijn leerlingen naar de tempel nadat wij eerst een ontmoeting hadden met de familie van Lazarus uit Bethanië, die Ik reeds vanaf Mijn twaalfde jaar kende en die Ik ieder jaar tijdens onze pelgrimstochten naar Jeruzalem placht te bezoeken en waar­mee wij van alles bespraken over de uitoefening van Mijn taak als leraar. De familie en ook de ons reeds bekende waard begeleidde ons naar de tempel, en toen wij in de tempel kwamen, ontmoette Ik daar de genezen man, die zich toen hij Mij zag, naar Mij toe drong en Mij opnieuw begon te loven en te danken.

[2] IK zei tegen hem: ' Zorg dat u, nu u gezond bent geworden, verder niet meer zondigt, opdat u niet nog iets ergers overkomt!' (Joh.5, 14)

[3] Hij bezwoer dat en hoorde bij deze gelegenheid Mijn naam, wat niet zo moeilijk was omdat velen Mij van eerdere ontmoetingen kenden. Daarna verliet de man ons en ging naar de strenge tempeljoden en vertelde hun dat Ik, Jezus, het geweest was, die hem genezen had. (Joh.5, 15)

[4] Toen ontstaken deze tempeljoden in woede, volgden Mij, en begonnen zich naar Mij toe te dringen om Mij op staande voet te grijpen en te doden, omdat Ik dat -en bovendien nog op zo'n belangrijke sabbat! - gedaan had. (Joh.5,16)

[5] De waard zag hoe de joden, die hij boven alles haatte, woedend in Mijn richting kwamen en raadde Mij aan zo snel mogelijk te verdwijnen, omdat Mij anders gemakkelijk iets ergs zou kunnen overkomen.

[6] IK stelde hem echter gerust en zei: 'Wees niet bang; want zolang Ik het Zelf niet wil, zullen zij Mij niets kunnen doen! Maar Ik zal hun zodra zij Mij vragen gaan stellen, eerst eens onomwonden zeggen wie Ik ben, en dan zul je pas echt hun woede zien, waar op dit ogenblik echter niemand bang voor hoeft te zijn!'

[7] Terwijl Ik dat onder vier ogen tegen de waard gezegd had, waren DE WOEDENDE JODEN ook al bij Mij en snauwden Mij toe: 'Waarom deed je dat op een verheven sabbat en heb je deze in het bijzijn van het hele volk ontheiligd? Had je dat morgen niet kunnen doen, dan zou de zieke nog vroeg genoeg geholpen geweest zijn en de verheven sabbat zou niet ontheiligd zijn?! ,

[8] IK keek de woedende joden ernstig aan en zei simpelweg tegen hen: 'Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook!' (Joh.5,17)

[9] Daarop werden DE TEMPELJODEN nog bozer en probeerden Mij te grijpen en meteen te doden; want zij schreeuwden tegen.het volk: 'Hij vond het niet genoeg om de verheven sabbat te ontheiligen, maar hij onteerde ook God, door Hem zijn Vader te noemen en zich aan Hem gelijk te stellen! Grijp hem daarom en wurg hem meteen!' (Joh.5, 18)

[10] Er ontstond een regelrecht opstootje in de tempel en sommigen maakten aanstalten om Mij vast te grijpen. Ik gebaarde echter dat ze stil moesten zijn.

[11] Meteen werd ook alles rustig en IK zei tegen de woedende joden: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik, als Zoon, kan uit Mijzelf niets doen ­behalve datgene wat Ik de Vader zie doen! Wat dus Mijn Vader doet, dat doe Ik ook!

(Joh .5, 19) De Vader heeft de Zoon lief en toont Hem alles wat Hij Zelf doet, en Hij zal Hem nog grotere dingen laten zien, zodat u zich daarover uitermate zult verbazen! (Joh.5,20) Want zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil. (Joh.5,21) Ik zeg u, blinden: De Vader in de hemel richt nu niemand; want het hele gericht heeft Hij Mij, Zijn Zoon, in handen gegeven (Joh.5,22), opdat alle mensen - joden en heidenen - de Zoon op gelijke wijze zullen eren als zij de Vader eren. Wie echter de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft.' (Joh.5,23)

[12] Toen Ik zo sprak, heerste er doodse stilte en de woedende joden zwegen; want Ik wilde dat zo.

[13] Dus sprak Ik verder en zei: 'Voorwaar, voorwaar, wie Mijn woord hoort en waarachtig in Hem gelooft die Mij tot de mensen op deze aarde heeft gezonden, heeft het eeuwige leven en komt met zijn ziel nooit in een gericht dat bestaat uit de dood van de materie, maar door dat ernstige en levende geloof is hij van de dood tot het ware, eeuwige leven doorgedrongen! (Joh.5,24)

[14] En wederom zeg Ik u: Voorwaar, voorwaar, het uur komt en is er reeds, waarop de naar lichaam en ziel dode mensen de stem van de Zoon van God zullen horen, en zij die haar vol vertrouwen zullen horen, zullen daardoor ook eeuwig leven! (Joh.5,25) Want zoals de Vader het leven in Zichzelf heeft, zo heeft Hij ook de Zoon van eeuwigheid het leven in Zichzelf gegeven. (Joh.5,26) Ook heeft Hij Hem macht gegeven om gericht te houden over alle mensen, en wel omdat de eeuwige Zoon van God nu voor deze tijd ook een mensenzoon is.' (Joh.5,27)

 

3 De Heer spreekt over de betekenis van Zijn daden

Ev. Joh.5, 28-39

 

[1] Toen zetten velen grote ogen op en begonnen zich over Mijn woorden erg te verbazen. Sommigen meenden dat het een weergaloze godslastering was.

[2] ANDEREN zeiden daarentegen: 'Nee, daar moet iets waars in schuilen; want zo heeft nog nooit een mens over zichzelf gesproken! ' 

[3] Doch IK zei tegen hen: 'Want het uur komt waarin allen, zelfs zij die in de graven zijn (hiermee werden de heidenen bedoeld, iets wat de Joden niet begrepen), Mijn stem zullen horen en zullen opstaan, zij die het goede gedaan hebben tot de ware opstanding des levens, -maar zij die het kwade gedaan hebben tot de opstanding van het gericht, hetgeen de ware dood van de ziel is.' (Joh.5,29) .

[4] Toen begonnen er weer enigen te mopperen, en ANDEREN zelden:..Die man weet geen maat te houden en begint nu echt te zwammen! Als hij het over zichzelf heeft doet hij immers net alsof God en hij één en dezelfde zijn!? Wie heeft er ooit zoiets gehoord?!'          

[5] Maar IK zei: 'U vergist zich erg als u zo over MIJ oordeelt; want Ik kan als mens ook niets uit Mijzelf doen. Ik hoor echter altijd de stem van de Vader in Mij en zoals Ik die hoor, zo handel, spreek en richt Ik, en. Mijn gericht is dan juist, omdat Ik niet Mijn menselijke wil, maar alleen die van Mijn Vader uitvoer die Mij in deze wereld heeft gezonden. (Joh.5,30). Als Ik als mens over Mijzelf zou getuigen, zou dat getuigenis van Mij onjuist zijn (Joh.5,31); maar het is een Ander die u niet kent en nog nooit gekend heeft die door Mijn daden, die reeds alom bekend zijn, over Mij getuigt, en daarom weet Ik maar al te zeker dat het getuigenis dat Hij Mij steeds gaf en geeft, volkomen waar is. (Joh.5,32)

[6] U zond mensen naar Johannes de Doper en constateerde dat hij van de waarheid getuigde. (Joh.5,33) Maar Ik aanvaard, zoals u ziet, geen getuigenis van mensen, want Ik getuig van Mijzelf vanuit de Vader, en dat doe Ik opdat u allen waarachtig zalig zult worden. (Joh.5,34) Waarom bevalt dat u dan niet?'

[7] Toen zeiden ENIGEN: 'Als, zoals je zelf zegt, Johannes van de waarheid getuigde, dan was zijn getuigenis toch al goed en vol.doende; waartoe dient dan nu nog jouw afzonderlijke getuigenis?! Want wij kunnen immers toch al volgens het getuigenis van Johannes zalig worden.’ 

[8] IK zei: 'Johannes was wel een brandend en helder schijnend licht; maar u zocht hem alleen maar op omdat u zich bij zijn licht slechts wat wilde opmonteren. (Joh,5,35) Ik heb echter een groter getuigenis over Mijzelf dan het getuigenis van Johannes; want de werken die Mijn Vader Mij opgedragen heeft om persoonlijk uit te voeren, deze werken dus, die Ik alleen doe voor de ogen van de hele wereld, getuigen volledig naar waarheid dat de Vader Mij als Zijn Zoon tot u heeft gezonden. (Joh.5,36)

[9] En juist deze Vader, die Mij nu naar u heeft toegestuurd, heeft reeds lang door de mond van de profeten van Mij getuigd, hoewel geen van u ooit Zijn stem gehoord en Zijn gestalte gezien heeft. (Joh.5,37) U heeft weliswaar Zijn woord uit de geschriften van de profeten vernomen, maar niet aanvaard, want u gelooft nu Degene niet die Hij tot u heeft gezonden. (Joh,5,38)

[10] Zoek het zelf op in de Schrift, waarvan u zegt dat daarin uw eeuwige leven te vinden is! En kijk, juist de Schrift getuigt honderd­ en duizend­voudig van Mij! (Joh.5,39)

[11] Wat heeft u tegen Mij? Is het dan niet juist, dat Ik zonder enig uiterlijk vertoon tot u kom, om u niet bang en moedeloos en vreesachtig te maken?! Heeft Elia, toen hij in de geest, dus ook geestelijk, een voorspelling over Mijn komst ontving, Jehova soms in de stormwind of in het vuur voorbij zien gaan toen hij in de grot verborgen was? Nee, in een zacht ruisen ging Jehova voorbij! En kijk, dat vindt nu hier in uw bijzijn plaats! Waarom wilt u het dan niet geloven? Zijn Mijn werken, die Ik ten aanschouwe van duizenden en nogmaals duizenden getuigen reeds gedaan heb, dan niet het waarachtigste getuigenis daarvan? Heeft dan ooit iemand op de wereld zulke daden verricht?"

 

4 De verstoktheid van de tempeljoden

Ev. Joh.5, 40-47

 

[1] ENIGE JODEN zeiden: 'Je daden zijn wel erg uitzonderlijk, maar je uiterlijk past er in de verste verte niet bij en bovendien kunnen de Essenen precies hetzelfde, die, hoewel zij onze vijanden zijn, toch beweren dat de Messias uit de joden zal voortkomen.'

[2] IK zei: 'O, Ik ken u maar al te goed! U weet niet pas nu, maar al een heel lange tijd hoe de Essenen hun wonderen verrichten, en daartegen bent u ook al terecht in het geweer gekomen en u heeft het volk ook al meermalen met goed gevolg het schijnvertoon van de Essenen laten zien, want die kunsten en kneepjes kent u net zo goed als de Essenen; en Mijn persoonlijke uiterlijk is bij u vergeleken ook niet het minste. Dus daaraan ligt het helemaal niet dat u Mij niet wilt erkennen en wilt aannemen voor wat Ik naar waarheid ben, - maar u wilt, heel simpel gezegd, niet bij Mij komen om van Mij en uit Mij het eeuwige leven te verlangen. (Joh.5,40)

[3] Ik neem echter - ter wille van meer uiterlijk aanzien - geen eer aan van mensen (Joh.5,41), omdat zij Mij toch nooit in der eeuwigheid meer eer kunnen geven dan in Mij woont; maar Ik ken u van een heel andere zijde! Vanwege uw hoogmoed, uw wereldse liefde en uw eigenliefde bevindt zich de liefde van God reeds lang niet meer in u, - en daarom neemt u Mij niet aan!" (Joh.5,42)

[4] Weer zeiden ENIGE JODEN: 'Dat zijn wel heel scherpzinnige en verstandige woorden, maar die bewijzen nog lang niet dat jij nu juist opeens de beloofde Messias bent! Je kunt, wat wij desnoods kunnen aannemen als wij dat willen, een profeet in Zijn naam zijn, hoewel er geschreven staat dat er uit Galilea geen profeet zal voortkomen; maar van een Messias zal bij jou nog wellang geen sprake zijn! Hebben wij gelijk of niet?'

[5] IK zei: ' Absoluut niet; maar Ik zal u heel precies vertellen hoe het in elkaar zit! Luister dus: Ik ben niet als profeet in de naam van de komende Messias tot u gekomen, maar Ik ben als de beloofde Messias in de naam van Mijn Vader, met Wie Ik volledig één ben, tot u gekomen, en de werken en daden die Ik doe leveren daarvan het waarachtigste bewijs, en ondanks dat neemt u Mij niet aan! Komt er echter een ander met veel pracht en praal in zijn eigen, zeer zelfzuchtige naam, dan zult u hem beslist zonder aarzeling aannemen! (Joh.5,43) Maar hoe zou u Mij ook kunnen geloven, terwijl u alle eer van elkaar aanvaardt en u zich ook door de hele wereld laat eren, maar de bescheiden eer die uit God is, nooit heeft gezocht en nu ook niet zoekt!' (Joh.5,44)

[6] DE JODEN zeiden: 'Wel, - je zegt onomwonden, dat de almachtige God je Vader is! Als wij nu dan onrecht doen door je niet te geloven, klaag ons dan aan bij je Vader, dan zullen we wel zien wat ons daarvoor te wachten staat!'

[7] IK zei: 'O, denk vooral niet dat Ik u bij Mijn Vader zal aanklagen! Er is een ander die u aan zal klagen, en dat is Mozes, waarvan u hoopt dat hij eens eerst nog met Elia zal komen. (Joh, 5, 45) Hij is ook gekomen, maar door u evenmin herkend als u Mij Zelf nu herkent. (n.b.: Mozes' geest was in Zacharias en Elia's geest in Johannes.)

[8] Als u met uw wereldse instelling ooit Mozes geloofd zou hebben, dan zou u ook Mij geloven; want Mozes heeft over Mij getuigd. (Joh.5,46) Maar omdat u zijn geschriften nog nooit geloofd heeft, hoe zou u dan nu Mijn woorden kunnen geloven?!" (Joh.5,47) 

[9] DE JODEN zeiden: 'Hoe kun je zeggen dat wij, die op zijn stoel zitten­ Mozes niet geloofd zouden hebben?'  

[10] IK zei: 'Wat de mens geloven zal, dat moet hij eerst kennen, Ik zeg u echter, dat u alleen voor het geld priester bent geworden en het sinds uw kindsheid niet eens de moeite waard hebt gevonden de geschriften van Mozes door te lezen. Waarom ook; want het is u immers zonder die moeite steeds erg goed gegaan! Weet u wie altijd uw Mozes en uw profeten waren? Ik zeg het u: Dat was uw buik!’

[11] Toen keken de joodse priesters wat verbouwereerd, en EEN van hen zei: 'Wordt dan niet iedere week de Schrift op het vastgestelde uur van de dag voorgelezen?! Wij bezitten slechts vijf exemplaren en het origineel, dat als relikwie door niemand anders dan de hogepriester op straffe des doods aangeraakt mag worden. Hoe kun je dan zeggen dat wij niet zouden weten wat Mozes en de profeten geschreven hebben?! Weliswaar kunnen wij het zelf niet lezen, maar wij horen het altijd als het gelezen wordt!’

[12] IK zei: 'U hoort wel met uw oren als u met uw volle buik tijdens het lezen niet inslaapt; maar met uw hart heeft u nog nooit geluisterd, omdat dat met zijn begeerten steeds overal elders ronddwaalt. De geboden houdt u ook alleen maar voor de schijn voor het oog van de wereld, omdat u in priestergewaden rondloopt; maar zelf geeft u er niets om! Dat zeg Ik u, omdat Ik u veel beter ken dan wie ook ter wereld. ,

[13] Toen begonnen velen uit het volk die dit mee hadden aangehoord, geweldig te schimpen en over deze Joodse priesters te mopperen, en die trokken zich meteen in hun vertrekken terug. Ik verliet met de Mijnen eveneens de tempel en begaf Mij, op uitnodiging van Lazarus, met de leerlingen en de waard naar Bethanië, een gehucht, dat ongeveer vijftien veldwegen gaans (volgens de huidige maatstaven ongeveer zeven kwartier rustig lopend) van Jeruzalem afligt. Dat we daar bijzonder goed ontvangen werden, spreekt vanzelf.

 

5 De Farizeeën in Bethanië

 

[1] Ik kon daar ditmaal niet lang blijven, omdat er uit Jeruzalem voortdu­rend te veel vooraanstaande joden naar toe kwamen, waaronder ook van die mensen die niet in Mij geloofden. Ik aanvaardde hier slechts gedurende drie dagen de vriendelijke zorgen, verkondigde echter niets en deed ook niets vanwege de ongelovige joden.

[2] Wel zijn er nogal wat mensen bij Mij gekomen die Mij over allerlei zaken wilden uithoren, maar IK zei heel eenvoudig tegen hen: 'Daar is het hier de plaats en de tijd niet voor! Wat u echter moet weten, heb Ik tegen iedereen in de tempel gezegd en meer hebt u voorlopig niet nodig!’

[3] Daarop keerde Ik hun Mijn rug toe en ging met Lazarus en de waard naar buiten, waar wij veel over de uitspattingen van de tempeldienaren en over hun optreden tegen het volk spraken, en de waard, die zeer gelovig geworden was, vond geen woorden genoeg om Mij te prijzen, omdat Ik deze tempelhuichelaars zo ronduit de waarheid in hun gezicht had gezegd. En Lazarus, die reeds lang wist wie er achter Mij schuilging, was daar ook bijzender blij om.

[4] Toen wij zo, verschillende zaken onder elkaar besprekend, buiten rondwandelden, kwam Mijn leerling JOHANNES, Mijn gunsteling, naar ons toe en zei: 'Heer, wat moeten we nu doen? De joden die U daarnet in huis zo kortaf hebt afgescheept, en die U daarna meteen de rug toekeerde, zijn daarover nu zeer boos, zinnen op wraak en zeggen:'O wacht maar, we zullen snel korte metten maken met die trotse Messias van jou!' Wij probeerden hen te kalmeren, maar toen werd het alleen maar erger en ze dreigden onmiddellijk de wacht uit Jeruzalem te laten halen!'

[5] IK zei: 'Ga er naar toe en zeg hun dat Mijn tijd, waarover Ik jullie in Galilea al vaker voorspellingen heb gedaan, nog niet gekomen is; laat ze daarom de wacht maar halen en bij die gelegenheid de macht en de eer van de Zoon van God nog beter leren kennen! Ga en vertel hun dat! ,

[ 6] Verheugd ging Johannes op weg naar de trotse en overmoedige joden en bracht alles woordelijk over. Daarop werden zij woedend en schreeuw­den (DE JODEN): 'Wij zullen wel eens zien hoe ver de macht van deze Nazareeër reikt!'

[7] Daarop renden er zo 'n twintig man de deur uit om de wacht uit Jeruzalem te halen.

[8] Maar Ik wilde niet dat het vriendelijke gezin van Lazarus zoiets zou moeten meemaken; daarom liet Ik de woestelingen vanaf het huis welge­teld honderd passen rennen waarna Ik hun voeten meteen liet verstijven. ­Zij spanden zich daarop erg in om verder te komen; maar tegen Mijn wil in was dat beslist onmogelijk. Toen begonnen zij te schreeuwen en te jammeren en om hulp te roepen. Dat werden de betere mensen, die zich reeds in de tempel aan Mijn zijde geschaard hadden, gewaar en zij gingen erheen en vroegen hun waarom zij daar nu bleven staan en zo erbarmelijk om hulp riepen.

[9] Toen riepen de AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN tandenknarsend: 'Luister, wij zijn vastgenageld aan de grond waarop wij staan, en onze benen zijn plotseling zo stijf geworden als een standbeeld! Welke boze geest heeft ons dat aangedaan? O help ons uit deze verschrikkelijke toestand!’ 

[10] Maar DE GOEDE MENSEN zeiden: 'jullie hebben degene die vandaag op de sabbat de zieke genas, uitgescholden voor sabbatschenner en godslas­teraar, wat hij niet had verdiend! Zouden jullie nu echter nog niet duizend maal ergere sabbatschenners geworden zijn als jullie, vanwege jullie kwade hoogmoed, als priesters ook nog persoonlijk de wacht gehaald zouden hebben om de hand aan deze onschuldige te slaan en daardoor het achtenswaardige huis van Lazarus een slechte reputatie te bezorgen?! Wij burgers, die geen priesters zijn van Jeruzalem, zeggen nu echter tegen jullie, slechte priesters: Waarachtig, om die reden heeft Gods straf jullie hier zichtbaar achterhaald! Nu pas zijn wij er helemaal van overtuigd dat de verheven Galileeër precies dat is wat hij vandaag volkomen naar waarheid in.de tempel over zichzelf heeft gezegd! Alleen Hij, als Zoon van Degene Die jullie hier gestraft heeft, kan jullie helpen, en verder niemand in de hele wereld! Vraag het Hem en bekeer je tot het goede en ware, anders kunnen jullie hier net als de vrouw van Lot tot aan de jongste dag blijven staan!'

[11] Deze woorden hielpen en DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN

riepen: 'Breng hem dan hier, dan zullen wij doen wat hij van ons verlangt! ‘

[12] Daarop gingen de burgers terug naar het huls van Lazarus en troffen Mij daar nog aan, en zij vertelden Mij vlug de hele geschiedenis.                                     .

[13] Maar IK zei tegen hen: Deze mannen, .die voor Mij de wacht uit de stad wilden halen, moeten nu maar een poosje zelf op wacht staan, dan zal hun verder de lust wel vergaan om een volgende keer hun starre hoogmoed op een dergelijke wijze bot te vieren! Wij zullen eerst nog voor zonson­dergang een versterkend maal gebruiken en daarna pas kijken wat er met de door God gekluisterden mogelijk is. Want de mens moet als hij honger heeft op de sabbat ook eten, en niet pas nadat de zon is ondergegaan; want wat heeft de zon nu met de sabbat te maken en wat heeft de joodse domme sabbat te maken met de zon?! Is de zon op een sabbat dan beter en eerbaarder dan op een andere dag, terwijl toch iedere dag een dag des Heren is, en niet alleen de sabbat?! Laten we daarom aan tafel gaan en het ons daarbij goed laten smaken!’

[14] Lazarus en zijn beide zusters waren daarover buiten zichzelf van vreugde en er werd ook meteen rijkelijk opgediend, en wij begonnen te eten en te drinken en waren daarbij heel opgewekt.

[15] Pas na een paar uur, toen wij allen volkomen verzadigd waren, zei Ik tegen Lazarus: 'Broeder, nu gaan wij naar de gekluisterden om te zien wat er met hen aan te vangen is! Waarlijk, als ze ook maar een beetje weerspannig zijn, zullen ze wat Mij betreft tot zonsopgang daar blijven staan en daarbij leren inzien dat de Zoon van God geen getuigenverkla­ringen en geen eer van mensen nodig heeft! Laten wij nu dus naar hen toegaan! ‘

[16] Wij stonden van tafel op en gingen naar hen toe.

 

6 De bekentenis van de Farizeeën

 

[1] Toen zij mij aan zagen komen, begonnen zij meteen te roepen (DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN): 'Heer, help ons uit onze wonderlijke nood, dan zullen wij alles over uw naam en uw goddelijke zending geloven! Wij hebben gezondigd tegen God, doordat wij de hand wilden slaan aan Zijn geheiligde. Wij bekennen openlijk dat wij in onze grote blindheid gezondigd hebben; o Heer, verlos ons daarom van dit ongemak!'

[2] IK zei: 'Jullie woorden klinken wel goed, maar in je hart klinkt het anders!'

[3] Toen vroegen DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN: 'Hoe klinkt het dan in ons hart?'

[4] IK zei: ' Als jullie naar waarheid bekennen, zul je ook geholpen worden en wel meteen na de openlijke en waarachtige bekentenis; als jullie echter liegen, dan moeten jullie wachten tot morgen!'

[5] Toen zei er EEN: 'Maar hoe kunnen wij weten wat ieder van ons bij zichzelf denkt?'

[6] IK zei: 'Jullie denken allemaal precies hetzelfde! Spreek dus, als je wilt!'

[7] Toen begon er EEN te spreken en zei: 'Heer, u weet dat men in deze wereld heel vaak zo verstandig moet zijn om iets anders te zeggen dan men denkt! Want je kunt zeggen watje wilt, terwijl je gedachten toch geheim zijn en zoals men zegt, tolvrij; maar als u ook in ons hart onze gedachten leest, dan blijft ons natuurlijk niets anders over dan precies te zeggen wat we denken. U zult ons wel vergeven dat wij u in onze gedachten slechts voor een buitengewone tovenaar hielden en tegen u ook de grofste verwensingen geuit hebben omdat wij meenden dat u ons dit aangedaan had; want tien jaar geleden hebben wij in Damascus inderdaad eens een Indische tovenaar gezien die niet alleen mensen, maar zelfs dieren aan de grond kluisterde. Wel, bij alle ervaringen die wij in ons leven reeds opgedaan hebben, is het werkelijk moeilijk om een echt wonder te onderscheiden van een onecht, en u moet het ons daarom maar wat ten goede houden als wij u door de nodige overwegingen niet meteen als datgene erkennen, waarvoor u zich in de tempel tegenover ons heeft uitgegeven.

[8] Bovendien staat ook in de Schrift dat men slechts in een God moet geloven en niet ook nog enkele vreemde goden naast Hem mag hebben. U beschreef uzelf echter aan ons als een echte god, gelijk aan de oude God, want u zei openlijk dat u Zijn zoon bent en precies dezelfde macht heeft als Hij en bovendien nog het gericht. Wie kan er van u -terwijl u er uitziet als een mens, en ook nog uit Galilea komt waar toch al meer heidenen wonen dan Joden - ook al spreekt u nog zo scherpzinnig, meteen geloven dat u werkelijk degene bent waarvoor u zich hebt uitgegeven?! Wij konden dat ook niet ondanks uw geduchte teken, dat u bovendien nog vandaag op een feestelijke sabbat hebt gedaan, wat voor ons uw beweerde goddelijkheid nog verdachter moest maken. Nu gaat ons na­tuurlijk een ander licht op, en dat zal ons nog meer opgaan als u ons nu hopelijk van deze grote kwelling zult verlossen. Wij smeken u daarom!"

[9] Toen zei IK: 'Wees dan vrij!'

[10] Ogenblikkelijk werden zij vrij en konden weer lopen, en zij bedankten Mij.

[11] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie zijn nu vrij, maar tegen jullie en allen zeg Ik: van hetgeen hier is voorgevallen, mag geen enkel woord aan iemand anders verraden worden! Want Ik doe tekenen die iedereen mag zien en kennen, maar ook zulke die slechts voor weinig mensen geschikt zijn, en die moeten voorlopig met openbaar worden. Ik alleen weet hoe belangrijk dat is. Bovendien mogen jullie vandaag niet naar Jeruzalem terug, want Ik wil juist vandaag nog het een en ander met jullie bespreken.

[12] Want Hij, Die eens op de Sinaï tijdens bliksem en donder aan Mozes de wetten gaf, en Wiens geest vóór Adams tijd over de wateren zweefde, staat in deze eenvoudige persoon voor jullie. Of je het nu gelooft of niet, wat hierna komt zal het duidelijk maken! Laten we nu naar huis gaan, en jullie twintig, die nog niet gegeten hebben, gaan eerst een versterkend maal gebruiken!’

[13] Toen hielden allen hun mond en durfden onder elkaar geen woord te wisselen.

[14] In het huis van Lazarus gekomen, zei PETRUS tegen Mij: 'Heer, dat heeft U ons, Uw leerlingen die altijd bij U zijn, nog niet verteld!'

[15] IK zei: 'Het lag vaak genoeg erg voor de hand, maar jullie begrip was tot op heden nog steeds te gering en zal nog een tijdlang beslist zo blijven! -Maar gaan jullie nu wat anders doen; Ik heb met de joden nog het een en ander te regelen! ,

[16] Daarmee waren de leerlingen tevreden en zij gingen naar buiten.

[17] Het eten voor de twintig stond al op tafel, maar omdat de zon nog niet was ondergegaan durfden zij nergens aan te komen, en zij keken meermalen naar de zon of die nog niet gauw onder zou gaan.

[18] IK zei echter tegen hen: 'Luister! Wie is belangrijker: de zon, de sabbat of Ik, die in Mijn geest de Heer van beide ben en al van eeuwigheid was?'

[19] Toen zeiden ZIJ: 'Ja, als u werkelijk bent waarvoor u zich uitgeeft, dan bent u beslist oneindig veel meer dan de zon en de sabbat! ,

[20] IK zei: 'Ga zitten, en eet en drink welgemoed! - Eens zei men:'Nie­mand kan God zien en tevens in leven blijven, want God is een alles ver­terend vuur. ' Maar nu kunnen jullie God zien en eten en drinken en daarbij zelfs nog het eeuwige leven oogsten!'

[21] Toen zeiden ZIJ: ' Alles goed en wel, als de wet van Mozes er maar niet was!'

[22] IK zei: 'Waar Ik ben, daar zijn ook Mozes en alle andere profeten; doe daarom wat de Heer wil! ,

[23] Toen gingen allen eindelijk aan tafel en aten en dronken nog eer de zon was ondergegaan. En toen zij gegeten en gedronken hadden, nam Ik hen allen mee op een kleine heuvel achter het huis van Lazarus, waar wij veel bespraken, waarover in het navolgende iets verteld wordt.

 

7 De Heer met de Zijnen op een heuvel bij Bethanië

 

[1] Toen wij allen op de heuvel bijeen waren, die, zoals gezegd achter het huis van Lazarus lag en waarop zich een moot vlak terrein bevond, goed voorzien van rustbanken, gingen wij zitten terwijl de nacht helder verlicht werd door de volle maan; en hoewel wij, ondanks dat wij met z'n vijfenvijftigen waren, toch ruimte genoeg hadden, meenden enige joden te moeten twisten over het feit dat men de zitplaatsen niet precies in volgorde van belangrijkheid had ingedeeld.

[2] LAZARUS maakte daarover een opmerking en zei: 'Mijn vrienden! Volgens datgene wat wij gehoord, gezien en ervaren hebben, is alleen de Ene onder ons de hoogste in rang, en Die heeft voor Zichzelf juist de minste plaats uitgezocht! Hoe kunnen wij ons dan zo op onze belangrijk­heid laten voorstaan, terwijl wij toch eigenlijk als zuiver sterfelijke mensen bij Hem vergeleken helemaal niets zijn?! ,

[3] Deze woorden van Lazarus als algemeen geacht gastheer hadden een goede uitwerking en maakten een eind aan het vervelende en volkomen onbelangrijke getwist.

[4] Toen op deze wijze alles rustig en ordelijk was, zei IK: 'Voor alles eis Ik van jullie, dat jullie datgene wat je nu zult horen en zien, altijd strikt voor jezelf zult houden, opdat iemand alleen maar door de daarvoor bestemde nieuwe leer en de door Mijn wijsheid daarvoor gekozen tekenen genoodzaakt wordt aan Mij en Mijn zending te geloven, waartoe zijn wil en zijn geweten hem aansporen.

[5] ledere innerlijke, morele dwang is op zichzelf al een gericht; want wat een mens niet aanneemt en niet geheel uit vrije wil en volledig uit eigen besef en overtuiging doet, dient hem niet tot leven, maar tot een gericht. Om helemaal goed te worden en vol van het ware, geestelijke leven, mag de mens door geen ander dwangmiddel aangespoord worden dan alleen door zijn eigen geheel vrije en vaste wil.

[6] Wet noch beloning of straf mogen hem op enigerlei wijze ertoe brengen, maar alleen zijn vrije geloof, zijn innerlijke overtuiging, zijn zuiver inzicht en vervolgens de gehoorzaamheid naar buiten toe en zijn vrije wil, die moet voortkomen uit de zuivere liefde tot God en tot al het goede en ware.

[7] Geheel naar waarheid zeg Ik jullie: Ik zou net zo gemakkelijk en eigenlijk nog gemakkelijker in de gedaante van een mens van ontzaglijke grootte, begeleid door talloze engelscharen en door vuur, bliksem en donder en storm, op aarde hebben kunnen neerdalen en met een bergen verwoestende, donderende stem jullie het nieuwe genadewoord hebben kunnen verkondigen. Er zou zeker niemand onder jullie geweest zijn die in zichzelf ook maar de geringste twijfel had kunnen laten opkomen. Want de enorme schrik en de uitzinnige angst zouden hem ogenblikkelijk dermate bevangen hebben, dat hij niet eens tot de geringste gedachte in staat geweest zou zijn. Zou dat echter iemand van nut geweest zijn voor zijn innerlijke, ware vrijwording? O, zeker niet! Dat zou een gericht zijn geweest voor iedere mensenziel, en alle harten zouden zo gebiologeerd zijn geworden dat zij gewoonweg in de hardste steen veranderd zouden zijn!

[8] Kijk, Ik ben zo eenvoudig en heel onopgemerkt in deze wereld gekomen zoals Ik Mij ook door de mond van de profeten heb aangekon­digd, opdat geen mensenhart geketend zou worden, en zij alleen door de zegenrijke macht van de waarheid van Mijn woorden en lessen Mij liefhebbend zouden herkennen en dan geheel vrij hun levenswandel daarnaar zouden inrichten!

[9] Mijn tekenen moeten alleen dienen om te bekrachtigen dat Ik werkelijk ben die Ik zeg dat Ik ben. Daarom waarschuw Ik jullie nogmaals om over datgene wat je in deze nacht zult horen en zien vooral niemand iets te zeggen, opdat geen mensenhart innerlijk gevangen raakt! Je moet je daardoor echter ook zelf niet in je hart gevangen laten nemen, maar je alleen laten leiden door Mijn woord en de waarheid daarvan.

[10] Want als je ongedwongen al Mijn tekenen zou weerspreken en ongedwongen de waarheid van Mijn wo o r d e n zou opvolgen, dan zou je toch het eeuwige leven in je hebben en de volle vrijheid daarvan; als jullie je echter alleen door de t e k e n e n laten beheersen en niet op de waarheid van Mijn woorden letten, dan zijn jullie geketend, dan bevind je je in het gericht, dan zijn jullie slechts zuiver machinale mensen zonder innerlijk, waarachtig geestelijk leven en daarom dood, zoals een steen dood is.

[11] Opdat jullie je nu ook in je hart daarnaar kunnen gedragen, heb Ik, de enige Heer en Meester van al het leven en bestaan, jullie allen dit vooraf gezegd. Richt je daarnaar, dan zul je leven!'

[12] Deze woorden van Mij grepen allen erg aan en velen begonnen bang te worden voor wat er nu allemaal zou komen.

[13}Maar IK zei tegen hen: 'Ja, beste kinderen, als jullie nu al bang worden en overmand worden door allerlei angstige gevoelens, dan zal Ik in jullie bijzijn echt niet zo erg veel kunnen doen! ,

[14] Toen zei LAZARUS: 'O Heer, ik ben niet bang en Uw leerlingen zijn het ook niet! Wie echter nu bang wordt, wel, laat die maar bang worden, - dat zal hem ook niet schaden!'

[15] IK zei: 'Nu goed, laten we dan maar horen en zien!'

 

8 Mozes en Elia verschijnen op bevel van de Heer

Mozes' aanklacht tegen de tempeljoden

 

[1] IK richtte Mij tot de joden en zei: 'omdat jullie niet wilden geloven dat Mozes en Elia er al kort voor Mijn komst waren, moeten zij goed herkenbaar hier komen en jullie zelf zeggen wat voor een mentaliteit jullie hebben!'

[2] Meteen stonden de beide profeten in ons midden en bogen zich eerst diep voor Mij .

[3] En ELIA zei luid: 'Voor U en Uw naam moeten alle knieën en harten in de hemel, op aarde en onder de aarde zich buigen!'

[4] Daarop sprak MOZES tegen de Joden: 'Jullie godslasteraars in de tempel van Salomo, jullie kinderen van de slang, welke duivel heeft jullie dan verwekt datje kunt zeggen dat Abraham jullie vader is en dat jullie op mijn en Aärons stoel zitten?! Maar nu jullie daar volkomen onbevoegd op zitten om de door God aan mij gegeven wet aan de volkeren te verkondigen, waarom herkennen jullie dan nu de hoogst Verhevene niet, die mij toch op de Sinaï de wet op twee stenen tafelen heeft gegeven?!

[5] Jullie zeggen dat ik en deze broeder Elia eerst hadden moeten komen, -wel, wij waren er allebei! Maar wie van jullie heeft ons herkend en in ons geloofd?! En hebben jullie met ons niet precies hetzelfde gedaan wat jullie met vrijwel alle profeten en heiligen van de Heer hebben gedaan?! Wat moet het dan voorstellen als jullie, boosaardige huichelaars, voor mijn naam tot aan de grond buigen, maar mijzelf vervolgen en tenslotte tussen het altaar en het allerheiligste wurgen? Spreek en geefantwoord!'

[6] Toen zei er EEN met bevende stem: 'O - grote profeet -, die, - die ­daar­ gewurgd is -, heette toch Zacharias!'

[7] Daarop sprak MOZES: 'Booswicht, je bent nu oud, maar je was ooggetuige en je hoorde alles wat ik indertijd tegen de vergadering van priesters gezegd heb toen ik uit het heilige der heiligen terugkwam! Ik zei toen: 'Luister, broeders, God de Heer heeft in Zijn grote genade en ontferming mijn innerlijk voor mij geopend, en Mozes' geest kwam in mij en nu is mijn ziel met Mozes' geest één mens, die nu voor jullie staat zoals hij eens voor de Farao en op de Sinaï voor God stond! Ik was de eerste die deze stoel neergezet heeft en op Gods bevel daarop is gaan zitten, - en nu zit ik er, omdat God dat zo wil, als laatste op; want in de toekomst zal alleen de Heer, die reeds in deze wereld op wonderbare wijze het vlees der mensen heeft aangenomen, met deze stoel doen wat Hij volgens Zijn ondoorgrondelijk raadsbesluit zal willen!' Jullie werden woedend over die waarachtige voorspelling van mij, sleurden mij van de stoel af en wurgden mijn lichaam. Is het zo niet gebeurd?'

[8] Een andere, ook al OUDE JOOD, zei nog bedeesder: 'Ja­ zo was het ­werkelijk -; maar­ wie zou nu zoiets hebben kunnen geloven?!'

[9] MOZES zei: 'Waarom hebben een aantal vrome mensen het dan wel geloofd, die door jullie daarvoor uit de tempel verdreven werden naar het verre land van de heidenen, waarvan er nog een paar in leven zijn die tegen jullie kunnen getuigen?'

[10] Weer EEN ANDERE OUDE JOOD zei nu: 'Ja, dat is best mogelijk, - die moeten in verband daarmee een visioen hebben gehad, maar wij hebben nooit een visioen gehad!’

[11] MOZES antwoordde: 'O, jij spreekt onwaarheid en maakt jezelf maar wat wijs! Want dat alles is allen, tot de minste tempelknecht toe, zevenmaal achter elkaar duidelijk en begrijpelijk in heldere dromen in de geest aangekondigd, en jullie hebben die nog wekenlang gedurende de tijd dat ik stom was, aan elkaar uitgelegd. Hoe kun je dan zeggen dat jullie in verband daarmee geen visoen hebben gehad?'

[12] DEZELFDE JOOD zei: 'O - was die droom dan ook een visioen? Kijk eens aan, kijk eens aan! Ja, - wie had dat toen kunnen vermoeden!?'

[13] MOZES zei: 'O, jullie wereldse, sluwe vossen, jullie wisten heel goed aan de hand van vele voorbeelden uit de Schrift, wat heldere dromen te betekenen hebben! Denk maar eens aan de droom van Jacob, de dromen van Jozef, de droom van de Farao en nog heel veel soortgelijke dromen; die hebben jullie heel goed in het oor gefluisterd wat jullie tot zevenmaal toe herhaalde visioen te betekenen had; maar jullie wereldse instelling, jullie priesterlijke hoogmoed, jullie lust om onbeschrijflijk luxueus te leven en jullie lust tot de grootst mogelijke luiheid en tot alle soorten en vormen van hoererij hebben jullie verblind en verdoofd, en daarom waren jullie erg bang om volgens Mijn voorspelling al jullie aangename, aardse levens­voordelen te verliezen, en daarom hebben jullie, in plaats van je naar Gods wil te voegen, liever alles tegen Hem ingezet en zijn jullie tot op dit uur en tot op dit ogenblik volledig in opstand tegen God. Stofwormen, hoe bevalt jullie deze ware geschiedenis?!

[14] Zie, de Heerlijke en de Allerhoogste, wiens aangezicht ik, Mozes, nooit waardig kan zijn te aanschouwen, heeft jullie Zelf in de tempel gezegd:'Niet Ik, maar Mozes, waarop u hoopt, zal u bij de Vader aankla­gen!' En zie, er is sindsdien nog lang geen dag verstreken of de profetie van de allerhoogste Heer gaat reeds in vervulling, en ik, Mozes, in naam van de Heer jullie aller voornaamste profeet, klaag jullie nu voor Zijn heilige aangezicht aan vanwege al datgene waaraan jullie je op de meest ten hemel schreiende manier hebben schuldig gemaakt! Wat kunnen jullie nu zeggen om je te rechtvaardigen?'

[15] Toen begonnen de joden, die helemaal in het nauw gedreven waren en van louter angst en ontzetting met stomheid geslagen leken, bibberend te stamelen, zonder nog één begrijpelijk woord over hun armzalige lippen te krijgen.

[16] Slechts EEN VAN DE JONGEREN onder hen zei met hevig bevende stem: 'Mijn God en Heer, begint dan vandaag al het verschrikkelijke Laatste oordeel?'

[17] MOZES zei: 'Mijn aanklacht bevindt zich te allen tijde in mijn hand; de toorn en de wraak ligt echter in de hand van de almachtige Heer! Jullie jongste dag is echter al een behoorlijk stuk dichterbij gekomen; maar nu hangt alles helemaal alleen van de Heer ar Zeg eens, wat jullie mening daarover is!'

[18] Toen zei EEN OUDE JOOD klappertandend van angst: 'O, grote profeet Mozes, zeg ons toch, of wij dan helemaal reddeloos in de hel zullen komen en of ieder mens zijn eigen jongste dag heeft! ,

[19] MOZES antwoordde: 'Wat de hel betreft, hoeven jullie bij jullie huidige levenswijze helemaal niet te vragen of jullie daarin zullen komen; want jullie manier van denken en handelen was Immers allang zodanig, dat jullie tot op heden in de hel waren, en jullie hebben ook alles gedaan wat daar thuishoort. Jullie kunnen daarom niet meer in de hel komen, omdat je er in wezen al in bent.

[20] Wat de jongste dag betreft, zullen jullie na het afleggen van je lichaam, in de andere wereld net zo goed een jongste dag hebben als je in deze wereld ook een laatste en tevens oudste dag zult hebben. Alleen, zolang jullie nog in deze wereld leven kunnen jullie, als je dat wilt, nog gemak­kelijk een uitweg uit de hel vinden, want hier bij jullie zit de grote Leider en Verlosser, luister naar Hem en doe wat Hij zegt! - Ik heb voor U gesproken, o Heer, en laat nu Elia het woord maar doen!'

 

9 De aanklacht van Elia

 

[1] IK zei: 'Elia, Mijn wegbereider! Wat heb jij naar voren te brengen tegen deze dienaren van de tempel?'

[2] ELIA zei: 'Heer, Mozes heeft alles al gezegd! Met hem is de tempel opgehouden een huis van God te zijn; de tempel is nu niets anders dan een rovers­ en moordenaarshol. Aan de Jordaan heb ik dat deze mensen haarfijn en zonneklaar duidelijk gemaakt en met de juiste bewijzen gestaafd. Toen zij echter zagen dat zij niet in staat waren ook maar iets tot hun verdediging aan te voeren, en toen zij beseften dat zij onweerlegbaar voor het volk ontmaskerd waren en beschuldigd werden van iedere mogelijke onrecht­vaardigheid tegenover U, o Heer, en tegenover het volk, lachten zij openlijk en deelden mee dat ik een vrome dwaas was, waarnaar men wel een paar uur kon luisteren om eens te kunnen lachen; maar in het geheim bedreigden zij het volk als het mijn leer voor iets meer aan zou zien dan belachelijke waanzin.

[3] Heimelijk werden ze echter steeds kwader, omdat zij merkten dat het volk mij toch voor een profeet hield en vereerde, boete deed en zich liet dopen. Deze verdorven boosdoeners in het heiligdom van God merkten maar al te gauw dat ik bij hen de bijl aan de wortel gelegd had en dat daardoor het eind van hun boosaardige heerschappij voor de deur stond. Toen bestookten zij Herodes en bewezen hem met allerlei onjuiste argumenten en kwalijke, slinkse streken dat ik een groot gevaar voor zijn gezag; betekende. Herodes was daar weliswaar niet van te overtuigen omdat hij bindende overeenkomsten met Rome had die hij steeds punctueel nakwam en daarom bij wat voor ongunstige voorvallen dan ook zonder meer volgens overeenkomst kon rekenen op Romeinse bescherming. Maar.dat hielp hem allemaal niets, zij bestormden Herodes net zo lang tot hij mij gevangen nam.

[4] Toen ik eenmaal gevangen zat, maar mijn leerlingen toch nog vrije toegang tot mij hadden, konden zij Herodes niet meer lastig vallen; zij merkten echter wel dat mijn leer zich via mijn leerlingen geweldig uitbreidde. Hierdoor werd hun wrok en woede van uur tot uur groter en via de boosaardige moeder van de mooie Herodias kregen zij het voor elkaar dat deze, als Herodes haar een gunst zou toestaan waarbij hij naast zijn gebruikelijke eed ook zijn woord als vorst zou geven, niets anders dan mijn hoofd zou vragen. Daarvoor zou de moeder in 't geheim tienduizend pond goud uit de schatkist van de tempel krijgen. De mooie Herodias had echter haar bedenkingen over deze eis, omdat zij wel wist dat Herodes mij heimelijk graag mocht; maar er voer een boze geest in de oude vrouwen deze onthulde haar dat ik de onzuivere liefdesverhouding van Herodes niet goedkeurde en hem daarvan wilde afbrengen. Dat zette ook Herodias erg tegen mij op, zodat zij daarna op het feest, na herhaald aandringen van haar heimelijk omgekochte moeder, mijn hoofd eiste, hetgeen Herodes zeer treurig stemde, -maar omdat hij nu eenmaal de eed gezworen had, moest hij die ook houden en ik werd dan ook in de gevangenis onthoofd.

[5] Toen de tempeldienaren daarvan hoorden, brak er een luid gejubel onder hen uit en zij begonnen meteen het volk dat in mij geloofde, zoveel mogelijk te vervolgen. -Dat, o Heer, is met weglating van alle bijzaken, die U zonder meer maar al te bekend zijn, het voornaamste kenmerk van hun totale verdorvenheid, en ik klaag hen daarom nu bij U aan! Maar U alleen bent de Heer van eeuwigheid; richt U hen volgens Uw oneindige macht, wijsheid en rechtvaardigheid! Uw alleen heilige wil geschiede!'

[6] Daarop zei IK: 'Ja, zo is het! Er deden zich daarbij weliswaar nog een aantal andere omstandigheden voor, die Ik Zelfbij gelegenheid vermeld heb en waarover ook andere oog­ en oorgetuigen in Mijn bijzijn gesproken hebben; maar dit is de eigenlijke, diepste kern van hun meer dan helse slechtheid! Maar nu richt Ik Mij tot jullie, die Mijn trouwste profeten en nu engelen in Mijn hemel zijn, en Ik vraag aan jullie, of je deze grote misdadigers in Mijn heiligdom het grote onrecht dat zij aan jullie begaan hebben, kunt vergeven.’

[7] BEIDEN zeiden: 'ja, Heer; want U alleen bent immers ons aller verzoening! Verlicht hen echter in Uw grote barmhartigheid, opdat zij zullen inzien hoe groot hun verdorvenheid is!’

[8] Daarop verdwenen beiden op Mijn verborgen wenk, en WIJ waren weer alleen.

 

10 De zelfbeschuldiging van de priesters

 

[1] Het duurde geruime tijd voor iemand het waagde ook maar iets te zeggen; want de verschijning van de beide profeten had allen erg aange­grepen en vooral de aanwezige joden zeer diep geschokt.    .

[2] Alleen DE WAARD, die naast Mij zat en ook helemaal onder de indruk was, zei op gedempte toon tegen Mij: 'Heer, Heer, daaruit blijkt meer dan uit al het andere, dat U zonder enige twijfel diegene bent waarvoor U zich in de tempel voor het hele volk hebt uitgegeven!

[3] Nu is het zonneklaar, dat de beloofde grote tijd der tijden gekomen is met alle gunsten, maar ook met alle gerichten uit de hemelen. O, was ik maar waardig genoeg om in aanmerking te komen voor een heel klein deel van de gunsten!’

[4] IK zei: 'Niet slechts een heel klein, maar een heel groot deel kun je nemen! Dat hangt alleen maar van je wil af om met vreugde en plezier te handelen volgens Mijn leer, waarmee je binnenkort volkomen vertrouwd zult zijn. -Maar nu zullen we de joden eens vragen hoe hun deze ware verschijning bevallen is!'

[5] Daarop richtte Ik Mij tot de twintig Joodse priesters en vroeg hun, wat zij nu dachten van deze verschijning.

[6] Toen stond er EEN van zijn zitplaats op, die het volgende zei: 'Dat de verschijning geen voorgetoverde begoocheling was, daar zijn wij allen volkomen van overtuigd, want een puur schijneffect zoals ik verscheidene malen in Damascus heb gezien, spreekt niet en heeft geen weet van de geheimste gegevens over voorvallen die zich kort of lang geleden ergens hebben voorgedaan. Maar juist omdat de verschijning geen begoocheling was, moest deze beslist een erg onheilspellende indruk op ons allen maken en wel, omdat wij daardoor maar al te duidelijk zagen, dat wij door onze slechte daden onmogelijk ooit vergeving van onze overgrote zonden van God te verwachten hebben.

[7] Het is toch wel een heel moeilijke taak om op de wereld mens te zijn! Men staat bloot aan alle verlokkingen van de wereld en van de duivel, twee vijanden van het menselijk leven waarvan men wel de minst schadelijke ziet, maar waarvan de tweede, die de mensen naar de wereld lokt en er met alle geweld naartoe trekt, door niemand gezien wordt, waardoor iemand zich er ook zeer moeilijk tegen kan verzetten.

[8] Dat wij grote zondaars zijn geworden, zien wij nu duidelijk in; maar hoe wij zo langzamerhand daartoe gekomen zijn, is ons totaal onbegrijpe­lijk. Wij kunnen nu niets anders zeggen dan: Heer, wanneer er in U nog barmhartigheid voor ons is, ontferm U dan over ons en richt in ieder geval niet te hard over ons!

[9] Als wij dat indertijd zo ingezien zouden hebben als nu, dan zou :Zacharias en daarna Johannes niet zo behandeld zijn. Maar wij waren allen Immers stekeblind, door de wereld en de duivel verblind en daarom handelden wij ook zuiver volgens onze waarachtig duivelse blindheid en onze duivelse kwade wil.

[10] Zoals Mozes en Elia ons nu echter heel terecht bij U, o Heer, hebben aangeklaagd, zo klagen wij dan nu bij U ook de duivel aan, deze grootste vijand van de mensen; laat ook hem nu voor Uw rechterstoel komen!’

[11] IK zei: 'Het aandeel dat de duivel aan jullie handelingen heeft, wordt allang op zijn rekening geschreven, maar Ik zeg jullie, dat er nu sommigen in de tempel zijn die de duivel allang overtreffen en de mensheid zodanig behandelen, dat zij daarin door geen duivel overtroffen kunnen worden.

[12] Bovendien zeg Ik jullie, dat juist de verleidingen van de kant van de duivels lang niet zo erg zijn als jullie in je dwaze geloof denken! De eigenlijke duivel is de mens met zijn wereldse begeerten zelf! Daaruit komen de eigenliefde -dat is een duivel -, de zucht naar een luxueus leventje -een tweede duivel , de eerzucht, de hoogmoed, de heerszucht, de toorn, de wraak, de nijd, de gierigheid, de arrogantie, de hoererij en de minachting voor de medemens voort -dat zijn niets dan duivels op eigen grond en bodem verwekt! Daarom moeten juist jullie niet zo'n grote angst voor de duivel hebben en hem ook niet aanklagen; maar klaag jezelf in je geweten aan en heb er echt berouw over, en neem een vast besluit om heel andere mensen te worden, en wordt het dan ook!

[13] Heb God waarachtig boven alles lief en de arme naaste zoals jezelf, dan zullen ook jullie je vele, grote zonden vergeven worden! Want als een mens de zonde niet volledig loslaat, kan ze hem ook niet kwijtgescholden worden. Want de zonde is immers iets wat de mens zelf doet, omdat zij voortkomt uit zijn lichaam en de wil van zijn ziel.

[14] Het goed doen volgens de wil en het woord van God is en blijft eigenlijk, ook al doet de mens het uit eigen vrije wil, een genade van boven, een verdienste van de geest van God in het hart van de mens, en valt de mens alleen maar ten deel door de genade van God. -Nu weten jullie hoe de zaken staan. Jullie zijn vrij en kunnen doen wat je wilt!'

 

11 De goede voornemens van de pas bekeerde joodse priesters

 

[1] Toen zei DE JOOD: 'O Heer, verlaat ons nooit in deze wereld, - dan zijn wij allen veilig! Heus, in de tempel zijn er nog wel zevenhonderd zoals wij; maar die zijn nog veel harder geworden dan wij, - laat die zelf maar zorgen voor wat hun te wachten staat! Wij zullen echter reeds morgen onze bezittingen halen en onze overvloed onder de armen verdelen. Dan trekken wij een ander gewaad aan en zullen U volgen, -ook al zou U ons met bliksem en donder willen wegjagen! Nu wij eenmaal Uw wil volledig onderkend hebben, zullen wij, oude joden, ook tonen dat oude bomen zich nog heel goed laten buigen. Wij hebben thans gezien dat er buiten U, o Heer, geen geluk en geen leven kan bestaan; daarom zal ons ook eeuwig niets meer van U afbrengen!

[2] Kijk, heel in het begin waren wij eigenlijk niet zo slecht, want wij zochten in de tempel slechts de oorspronkelijke waarheid toen wij ons daar in lieten lijven! Maar wat vonden we daar? Niets dan diepe geheimen en nog eens geheimen! Vroegen wij iemand om uitleg dan heette het: 'Jullie hoeven niets anders te doen dan alleen maar te geloven! Wat de tempel zegt dat jullie geloven moeten, geloof dat zonder meer, ook al komt het jullie nog zo onzinnig, dwaas en onnatuurlijk voor; want alleen de hogepriester heeft de sleutel tot de geheimen van God en dat moet voldoende voor jullie zijn! Hij alleen offert voor jullie en het hele volk!' Wel, dat waren heel aantrekkelijke woorden, die echter jammer genoeg door de treurige geschiedenis met de hogepriester Zacharias naar ons gevoel zeer sterk aan waarde hebben ingeboet, want daarna zagen wij bij onszelf pas heel goed in, dat Mozes, alle profeten en de hele Schrift helemaal niets voor konden stellen. Want als ze werkelijk iets voorstelden dan konden onze meerderen onmogelijk zo ontzettend gewetenloos handelen!

[3] Nadat wij er ons van overtuigd hadden dat in dit opzicht geen enkel woord van de Schrift waarheid bevat, lieten ook wij al onze kwade hartstochten de vrije loop en werden wij in feite nog erger dan een heel legioen van de ergste duivels. Want die wijken voor de naam van de Allerhoogste; wij echter weken niet, maar werden daardoor nog kwader en boosaardiger. Kijk, alwijze, algoede en hoogst rechtvaardige Heer en Meester, omdat wij dus eigenlijk merendeels door het slechte voorbeeld van onze meerderen in de toestand gebracht zijn waarin wij ons nu bevinden, is onze hoop op Uw vergeving van onze zonden nog groter, daar wij ons nu allen vast voorgenomen hebben alle zonden te verafschu­wen en zuiver volgens Uw leer te leven, - ook al zou dat ons zelfs ons aardse leven kosten!’

[4] IK zei: 'Goed dan, al jullie zonden zullen jullie dan nu kwijtgescholden zijn, -maar alleen zolang geen van jullie weer een zonde begaat! Als jullie Mij echt als leerling willen volgen, leg dat dan verstandig aan in de tempel, opdat de sluwe vossen niet merken watje van plan bent! Want het is nog niet Mijn tijd om Mij ter wille van de zonden der wereld door de slechte vossen te laten vervolgen; want ook dat moet nog gebeuren, opdat hun maat vol wordt. - Maar let nu op datgene wat gaat komen, en neem het allen goed ter harte!'

 

12 De nachtelijke storm bij het onweer

 

[1] Toen stak er een geweldige, harde wind op, en in het oosten stegen donkere wolken op die met een rode gloed overgoten waren. Dit ver­schijnsel viel allen des te meer op, omdat het hier tot de grote zeldzaam­heden behoorde. Er waren nu ook al bliksemschichten zichtbaar die in alle richtingen door het dichte wolkendek schoten en men hoorde ook een ver, maar geweldig rollen van de donder.

[2] Het werd allen wat angstig te moede, en LAZARUS zei tegen Mij: 'Heer, kijk eens wat een geweldig onweer! Het lijkt precies in onze richting te komen! Wat zou U er van denken als we misschien toch maar liever naar binnen zouden gaan; want zulke nachtelijke onweersbuien zijn vaak heel gevaarlijk! ‘

[3] IK zei: 'Rustig maar, Lazarus; want zonder Mijn wil zou dit onweer niet komen! Maar waarom Ik het laat komen, zul je later wel merken.'

[ 4] Daarop werd Lazarus rustig; maar toen het onweer steeds dichter en dichter bij ons kwam, begonnen de joden wat angstig te worden en heimelijk aan de leerlingen te vragen of Ik dan helemaal niet bang was voor het zware, snel naderende onweer.

[5] DE LEERLINGEN zeiden echter: 'Hij is ook Heer over de stormen en het onweer, en alle elementen moeten aan Zijn wil gehoorzamen, daarom hoeven wij in Zijn tegenwoordigheid voor geen onweer bang te zijn.'

[6] De joden reageerden goed op deze opbeurende woorden en werden rustiger. Maar DE TWINTIG JOODSE PRIESTERS werden buitengewoon on­rustig en bang, vooral toen de bliksemschichten elkaar keer op keer met luid geknetter opvolgden. Zij stonden op, kwamen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, aan Wie alle dingen mogelijk zijn, roep dit verschrikkelijke onweer toch een halt toe, anders loopt het met ons allen slecht af, want het is een gevaarlijk onweer! Zo hebben we er in ons hele leven maar drie meege­maakt, en er zijn toen ook laat op de avond veel mensen en dieren bij om het leven gekomen. Toentertijd heeft het, net zoals nu, bliksemschichten en donderslagen geregend, en wie getroffen werd, was ook meteen een kind des doods. Alleen zij die in de stevig gebouwde huizen een goed heenkomen zochten, bleven in leven. Bijzonder hevig was het zware onweer twintig jaar geleden in Damascus. Wie toen buiten was, kon met moeite zijn leven redden. Daarom zou het misschien ook hier beter zijn als wij toch naar binnen zouden gaan; want het kan ons hier allen bijzonder slecht vergaan als het erge onweer boven ons komt. Ook de wind wordt nu al zo hevig datje hem nauwelijks nog kunt verdragen!'

[7] IK zei: 'Houd op, want ook tijdens dit onweer zullen jullie Gods kracht en de macht in de Mensenzoon leren kennen! ‘

[8] Nauwelijks had Ik dat gezegd of het onweer hing al, ver naar alle kanten uitgestrekt, precies boven ons hoofd en onophoudelijk schoten er ontel­bare bliksemschichten uit het dichte wolkendek. Meerdere sloegen er om ons heen met luid geknetter in de heuvel.

[9] Toen begonnen DE JODEN luidkeels te roepen: 'O Heer, help ons, anders zijn wij allemaal verloren!'

[10] Maar IK zei: 'Is er dan al iemand door de bliksem getroffen, dat jullie zo hard roepen?! Degenen, die bij Mij zijn, dreigt geen gevaar. Leer echter nu de macht van de Vader in de Zoon kennen; want dit onweer is ook een gericht en het staat onder Mijn gezag! Ik heb het opgeroepen en kan het ook weer laten verdwijnen, wanneer en hoe Ik maar wil. Maar voor jullie, twintig priesters, is het een symbool van jullie gemoed; want precies zo en nog erger dan het er nu boven ons uitziet, heeft het er nauwelijks drie uur geleden in jullie hart uitgezien.

[11] Maar -geloof Mij -het is gemakkelijker voor Mij dit onweer te bevelen om samen met de harde stormwind op te houden, dan jullie hart met zijn kwade hartstochten te bevelen! Om jullie innerlijke onweer de baas te worden waren veel woorden en grote tekenen nodig, maar voor dit kwade, geweldige onweer is slechts één woord nodig en dan is het er niet meer!

[12] Maar zoals na het verdrijven van jullie innerlijke, kwade onweer Mijn genade voor jullie begon te lichten, zo zal ook hier na het verdrijven van dit kwade onweer Mijn genade symbolisch aan het uitspansel zichtbaar worden. Zie eens, er is al een groot aantal bliksemschichten uit de dichte en naar alle kanten uitgestrekte wolkenmassa's geschoten, maar dat aantal is nog lang niet gelijk aan dat van jullie zonden! Daaraan kunnen jullie nu opnieuw zien, hoe het met jullie gesteld was! Ik zou het onweer nog een vol uur moeten laten voortduren om het aantal bliksemschichten gelijk te laten worden aan dat van jullie zonden; maar dat zou voor jullie innerlijk verder geen waarde hebben, en daarom laten wij dus dit onweer, dat jullie allen nu al erg bang maakt, verdwijnen! En daarom gebied Ik je, monster, om uiteen te vallen en te verdwijnen! Amen."

[13] Op dat ogenblik verstomden zowel onweer als stormwind, de wolken losten op, de sterren begonnen weer in hun oude pracht en majesteit te schitteren, en recht boven ons straalde een grote ster, die niemand kende.

 

13 De nieuwe ster en het nieuwe Jeruzalem

De voorwaarde voor het eeuwige leven

 

[1] Toen vroeg LAZARUS: 'Heer, dat is een onbekende ster, die ik nog nooit eerder heb gezien! Wat is dat voor een ster en wat heeft die te betekenen?'

[2] IK zei: 'Blijf maar kalm, want jullie zullen allen deze ster meteen nader leren kennen!’

[3] Daarop opende Ik bij alle aanwezigen voor enkele ogenblikken het innerlijke gezicht, en de ster werd een wereld vol licht, en in het midden ervan stond een nieuw Jeruzalem, dat twaalf poorten had, en de ringmuren, die een vierkant vormden, waren uit evenveel soorten edelstenen opge­trokken als er poorten in de stad waren. Door alle poorten gingen engelen in en uit; ook waren Mozes en Elia weer aanwezig met nog vele andere profeten. De joden verbaasden zich daar uitermate over en begonnen Mij te loven en te prijzen omdat Ik hun de grote gunst had bewezen dit te laten zien. Maar Ik riep hen weer in hun natuurlijke toestand terug en toen zagen zij alleen maar weer de heldere ster, die steeds kleiner werd en tenslotte helemaal verdween.

[4] Toen het hele schouwspel ten einde was, vroegen bijna allen tegelijk, wat dat nu geweest mocht zijn.

[5] IK zei: 'Daar was Mijn nieuwe leer te zien, die Ik jullie uit de hemelen geef1 Zij is het ware, nieuwe Jeruzalem uit de hemelen; want het oude, aardse heeft geen waarde meer. De twaalf poorten staan voor de twaalf echte stammen van Israël, en de twaalf soorten edelstenen van de ringmu­ren staan voor de tien geboden van Mozes, en de bovenste twee rijen uit diamant en robijn staan voor Mijn twee geboden van de liefde tot God en de naaste. De engelen die de poorten uit en in gingen, staan voor de vele waarheden die de mensen duidelijk worden door getrouw Mijn leer in acht te nemen. Degenen die de stad uit gingen, gaven de grote wijsheid weer van Mijn leer en de velen die de stad in gingen, gaven weer hoe de mensen deze leer van Mij als pure liefde ook in hun hart moeten laten komen en daarnaar moeten handelen, dan zullen zij daardoor tot de ware, geestelijke wedergeboorte komen en daardoor in alle waarheid en wijsheid worden binnengeleid.

[6] Dat is de betekenis van dit gezicht, en dat is dan ook de ware genadezon voor ieder die Mijn woord hoort en ernaar leeft, en daarin zullen ook allen die nu en later in Mij geloven, voor eeuwig bij Mij zijn en bij Mij wonen en met Mij alles besturen en leiden wat in de eeuwige ruimte is geschapen.

[7] Jullie begrijpen dit weliswaar nu nog niet en je kunt het ook niet begrijpen; maar als jullie blijven in het geloof in Mij en doen wat Mijn leer zegt, dan zullen jullie, als je geloof en je liefde gerijpt zijn, gedoopt worden door de Heilige Geest, die Ik aan allen zal zenden die door hun leven laten zien dat zij in Mij geloven en in Hem, Die Mij uit Zich in het vlees als Mensenzoon in deze wereld heeft gezonden; want het eigenlijke, waar­achtige, eeuwige leven is: dat je in Mij als de waarachtige Zoon van de Vader in de hemel gelooft en volgens Zijn leer leeft.

[8] Wanneer echter de Geest waarover Ik nu met jullie heb gesproken, tot jullie zal komen en jullie zal doordringen, zullen jullie uit jezelf alles begrijpen wat je nu allemaal ziet en hoort maar door je puur natuurlijke gesteldheid niet kunt begrijpen; want het lichaam kan de geest niet begrijpen en is op zichzelf zonder meer dood. Het heeft geen ander leven dan alleen maar het tijdelijke meeleven uit de levenskracht van de ziel, die met de geest verwant is en die helemaal op hem kan gaan lijken, en één met hem kan worden als zij zich helemaal van de wereld afwendt en haar zinnen alleen richt op het meest innerlijke, geestelijke, volgens de orde en wijze zoals Mijn leer en Mijn persoonlijke voorbeeld het jullie laten zien.

[9] Daarom moet ieder van jullie zich inspannen om zijn ziel door haar eigen kracht te redden; want denk je dat zij als zij in het gericht komt zich wel zal kunnen redden zonder middelen daarvoor te hebben, terwijl zij zich hier met zoveel middelen die haar ten dienste staan, niet kan redden als zij niet bedenkt dat zij zichzelf als een onschatbaar goed moet zien dat, als het verloren gaat, op eigen kracht door niets weer gekocht of verkregen kan worden?!

[10] Laat ieder daarom vóór alles zijn ziel proberen te redden! Want tegen allen zeg Ik, dat het aan gene zijde zo zal zijn: Wie liefde en waarheid, en dus de juiste orde van God, in zich heeft, zal er daar meteen nog heel veel bij gegeven worden; wie dat echter niet heeft of veel te weinig heeft, zal ook dat wat hij eventueel nog heeft, afgenomen worden, zodat hij dan helemaal niets zal hebben, en naakt, zonder middelen en zodoende zonder hulp zal zijn. Wie zal zich daar over hem ontfermen en hem vrijkopen?! Waarlijk Ik zeg jullie: Eén uur hier is meer waard dan duizend jaar daar! ­Grif deze woorden diep in je hart; maar voorlopig moet niemand daar over spreken! ,

 

14 Bekentenis van een Joodse priester

 

[1] Toen zei EEN JOOD uit de priesterklasse: 'O Heer, U bent altijd wonderbaarlijk, volliefde, ontferming, gerechtigheid en wijsheid, en wat U zegt of ook maar denkt is onherroepelijk al voor eeuwig een volbrachte daad, en daarom kan een mens moeilijk met U praten! Maar ondanks dat wil ik dan toch, terwille van de broeders, iets tegen U zeggen; weest U daarom zo welwillend om naar mij te luisteren! Kijk, o Heer, wie de weg precies kent waarvan bewezen is dat die naar een bepaald doel leidt dat het grootste levensvoordeel kan en moet geven, die zal ook beslist niets anders doen dan langs deze weg op het doel afgaan en het ook zeker bereiken; alleen een volkomen blinde dwaas zou toch nog uit pure domheid en algehele onkunde een andere weg in kunnen slaan.

[2] Wel, wij kennen nu de weg en het doel, en wij kunnen daarom ook gemakkelijk de hele wereld en haar verlokkingen de rug toekeren en als ware helden zelfs over doornen en slangen op deze weg het ware en zekere levensdoel nastreven; wij zouden nu zelfs tegen een leger duivels kunnen vechten en onweerstaanbaar op ons doel afgaan! Ja, wij allen hebben het nu gemakkelijk, want wij hebben niet alleen gehoord, maar ook gezien en met al onze zintuigen waargenomen dat het zo is en eeuwig niet anders kan zijn. Maar hoe groot is ons aantal hier dat deze onbegrijpelijke genade van U heeft gekregen?!

[3] En hoe staat het met de ontelbaar vele andere mensen die sinds Adam verstrooid over de onmetelijk grote aardbodem in totale geestelijke duis­ternis hebben geleefd, nu leven en nog zullen leven? Wie zal hun de ogen openen en wie hun zielen aan gene zijde redden? Wij joden en - zeg maar - priesters hebben, als leraren en leiders van het volk, Mozes en de profeten; maar wat hadden wij eraan? Waar bevonden zich de bewijzen dat zij ooit werkelijk bestonden? Alleen maar in het blinde geloof! Want gewetens­volle gelovigen stierven voor onze ogen niet zelden een heel bittere en smadelijke dood, en nooit kwam iemands ziel, ook al was die persoon nog zo gelovig gestorven, terug om ons over gene zijde het een of ander te vertellen. Alles wat wij daarvan wisten was slechts een duistere, onbegrij­pelijke mythe die met de betere principes van het verstand in alle opzichten in tegenspraak stond en waarmee men slechts het meest onontwikkelde volk nog enigszins in toom kon houden.

[4] Geen wonder dat wij, en velen met ons, de Griekse wijzen leerden kennen, vervolgens weliswaar het jodendom predikten, maar zelf als epicurist* (*Epicurus : Grieks wijsgeer 342-270 v. Chr. Epicurist: genotzuchtig persoon) leefden! Want de mens heeft nu eenmaal een niet te stillen dorst naar geluk of minstens naar een redelijke mate van tevredenheid; over een eeuwige gelukzaligheid aan gene zijde konden wij op generlei wijze ook maar de geringste aanwijzing krijgen, laat staan enig vaststaand, houdbaar bewijs. Wij waren gezonde en flinke mensen, de wereld lag duidelijk zichtbaar met al haar genoegens en overvloed voor ons; dan is het toch wel duidelijk dat wij niet aarzelden ernaar te hunkeren en te grijpen! Want waarom zouden wij voor onze moeite om het volk het domme geloof in God en de onsterfelijkheid op allerlei manieren door leugen en bedrog bij te brengen, onszelf ook geen plezier doen, want voor het geluk aan gene zijde konden wij, zoals reeds gezegd, toch nergens een bewijs vinden?!

[5] Kijk, o Heer, dat noemden wij onze geheime leer, vrijwel dezelfde als die van de Essenen, hoewel wij om bekende redenen geen omgang met hen hadden! Wij vervolgden ook de Sadduceeën vanwege hun cynisme, maar niet omdat wij zelf iets tegen hen hadden, maar ter wille van het gelovige volk; want zou het volk overgegaan zijn naar de sekte van de Sadduceeën, dan zou het met onze aardse gelukzaligheid al gauw afgelopen zijn. Maar nu, nu wij door Uw pure genade eindelijk de overtuigende bewijzen voor het hiernamaals ontvangen hebben, is al het aardse ons natuurlijk echt gaan tegenstaan! Wat gebeurt er echter met de anderen, die deze genade niet kregen en waarschijnlijk nooit zullen krijgen?'

[6] IK zei: 'Daar hoeven jullie je niet druk over te maken! Zorgen jullie voorlopig alleen maar voor jezelf, voor alle anderen zal nog voldoende gezorgd worden! Wie dan wil, zoals jullie, zal net als jullie gered zijn; wie dan echter niet zal willen, zal het aan zichzelf te wijten hebben als hij verloren gaat.

[7] Want iedere ziel zal aan gene zijde geheel uit haar liefde en uit haar geloof verder leven, en dat zal zij doen in de volle vrijheid van haar wil. Als de liefde rein en goed is, zal ook haar leven in het hiernamaals rein, goed en zalig zijn; is haar liefde echter slecht en onrein, en bereidt zij voor haar naaste geen vreugde, dan zal ook haar leven aan gene zijde onrein, slecht en zonder vreugde zijn.

[8] Als men echter een ziel haar liefde zou ontnemen en haar een andere liefde zou geven, zou men haar vernietigen en in haar plaats een heel andere ziel scheppen. Dat zou echter tegen de eeuwige, goddelijke orde ingaan; want wat God eens in het leven geroepen heeft, kan niet meer vergaan, maar alleen voortdurend in iets edelers en beters overgaan. Daarom zal ook aan gene zijde voor zulke verloren zielen gezorgd worden; maar Ik zeg wel, zoals Ik reeds eerder gezegd heb: Hier is één uur beter dan duizend jaar daar!

[9] Geen enkele ziel geschiedt echter daardoor onrecht; want als men de liefde en de wil van een zielonverlet laat en haar slechts in zoverre van de andere afscheidt dat zij de goede geen nadeel kan berokkenen, maar verder in haar sfeer in de geestenwereld, die helemaal met haar eigen aard overeenkomt, kan doen wat zij volgens haar liefde voor het leven en haar intelligentie wil, dan doet men daarbij beslist geen enkele zielonrecht, zelfs niet schijnbaar.

[10] Zoals jullie tot nog toe geleefd hebben, zo leven ook alle kwade duivelse zielen in de hel, en hun hellevuur bestaat eenvoudig uit hun kwade, nooit te verzadigen eigenliefde en heerszucht, en jullie zeiden zelf, dat het jullie best beviel. Maar toch knaagde elke dag steeds meer de worm des doods in jullie en vergalde jullie bestaan ontzettend! Wat hadden jullie zo aan je goede leventje?

[11] En zo zal het velen aan gene zijde heel lang vergaan, wat zij echter helemaal alleen aan zichzelf te wijten hebben. Want zij zullen daar niet één keer, maar heel vaak de verschrikking van de dood moeten doorstaan, wat echter ook zo moet zijn; want als die er niet was, zou ieder van die zielen werkelijk voor eeuwig verloren zijn.

[12] Voor vandaag weten jullie genoeg, en omdat het nu gauw midder­nacht is, gaan wij nu naar binnen om te rusten. Wat de dag van morgen allemaal zal brengen, zullen we wel zien, laten we dus gaan!’

[13] Toen verlieten wij allen de heuvel en gingen naar huis, waar reeds uitstekend voor onze rust gezorgd was. Maar de joden hadden een eigen grote kamer. Daar zaten zij om de tafels en overlegden bijna de hele nacht over wat zij doen zouden om van de tempel vrij te komen. Het zekerste middel leek hen om zich uit te kopen. Toen werd het ook bij hen rustig.

 

15 De joodse priesters worden leerlingen van de Heer

 

[1] ‘s Morgens nog voor zonsopgang waren wij, dat wil zeggen Ik, de leerlingen, onze waard en Lazarus met zijn hele huishouding, al op de been. Lazarus zuster Martha was met haar helpsters al heel ijverig bezig om een rijkelijk, goed ochtendmaal klaar te maken; Maria ging echter met ons naar buiten en had zoals altijd slechts oog en oor voor Mij om iets voor haar hart en haar ziel te bemachtigen.

[2] Toen wij al ongeveer een uur buiten rondgewandeld hadden, werden de joden pas wakker. Zij wasten zich volgens gebruik en vroegen toen snel of Ik nog sliep.

[3] MARTHA zei: 'O, de Heer is een uur geleden met Zijn leerlingen, mijn broer, mijn zuster en de waard al naar buiten gegaan en zal waarschijnlijk zo terugkomen omdat het ochtendmaal ook bijna gereed is!'

[4] EEN PRIESTER zei: 'Welke kant is Hij opgegaan, dan kunnen we Hem achterna gaan en Hem vertellen dat het ochtendmaal bijna gereed is?

 [5] MARTHA antwoordde: 'O, dat is bij de Heer echt niet nodig, want Hij weet precies wanneer het klaar zal zijn!'

[6] Toen de joden dat hoorden, vroeg EEN van hen aan Martha: 'Je moet Hem dus wel langer kennen, dat je met Zijn onmiskenbare, goddelijke eigenschappen al zo goed vertrouwd bent?'

[7] MARTHA zei: 'Ik ken Hem al geruime tijd, maar van jullie is het toch niet zo erg te prijzen dat je Hem tot nu toe nog niet herkend hebt!'

[8] DE JODEN antwoordden: 'Jawel, jawel, dat verwijt is heel terecht, en wij betreuren het nu zelf dat wij door onze aardse beslommeringen nog nooit meer navraag naar Hem gedaan hebben, hoewel wij wel het nodige over Zijn doen en laten uit Galilea vernomen hebben. Ook menen wij dat Hij op het Paasfeest hier in Jeruzalem was en merkwaardig genoeg alle kopers en verkopers uit de tempel joeg en de kramen van de wisselaars en handelaars omgooide!'

[9] MARTHA zei: 'Ja, ja, dat is Dezelfde, maar toen waren jullie ogen nog erg verblind en jullie oren en harten toegestopt; daarom hebben jullie Hem niet herkend!’

[10] Toen zeiden DE JODEN: 'Jawel, jawel, je hebt gelijk; maar omdat wij Hem nu herkend hebben, zullen wij twintigen in ieder geval niet meer bij Hem weggaan, en wij hebben ons vast voorgenomen in andere kledij als leerlingen met Hem mee te gaan, opdat de tempeldienaren en de andere joodse priesters, Farizeeën en schriftgeleerden, die overal verspreid zijn, ons niet kunnen verwijten dat ook wij, priesters van de tempel, ons door Hem, een stichter van een nieuwe sekte en een volksverleider, hebben laten verleiden. Wij zullen daarom meteen naar Jeruzalem gaan en ons uitkopen onder het voorwendsel dat we een reis willen maken naar Perzië en Indië, hetgeen men ons graag en zelfs al te graag zal toestaan. Als we dat binnen een paar uur in orde gemaakt hebben, komen we vandaag nog terug en dan zullen wij Hem als Zijn leerlingen op onze eigen kosten overal volgen.’

[11] MARTHA zei: 'Dat is een prijzenswaardig besluit van jullie en dat zal jullie Zijn zegeningen brengen! Maar kijk eens naar buiten; Hij komt al omdat ik helemaal klaar ben met de toebereidselen voor de maaltijd, en wij zullen Hem met de alleen Hem toekomende, hoogste achting en liefde ontvangen, Hem nogmaals uit de diepste grond van ons hart danken voor de grote troost die Hij ons gisteren heeft gegeven en Hem dan vragen of Hij goedgunstig deze ochtendmaaltijd wil zegenen en samen met ons wil gebruiken!’

[12] Terwijl Martha nog zo met de joden sprak, die heel aandachtig naar haar luisterden, kwam IK al de kamer binnen en zei: 'Lieve Martha, daar heb je je mond niet voor nodig; wie dat in zijn hart doet, doet het goed. De lippengroet kan dan heel gevoeglijk achterwege blijven, want Ik kijk alleen naar het hart en zijn innerlijke gedachten. Maar bij jou hebben ook je woorden echte waarde voor Mij, omdat ze recht uitje hart komen.'

[13] Dat stelde Martha helemaal gerust en zij werd met blijdschap vervuld.

[14] Maar IK richtte Mij tot de joden en zei tegen hen: 'Jullie willen dus in alle ernst Mijn leerlingen worden?'

[15] Toen zeiden werkelijk ALLEN, ook degenen die geen priester, maar alleen gegoede burgers van Jeruzalem waren: 'Ja, Heer, als U ons maar waardig genoeg acht om Uw leerlingen te mogen zijn! Wij hebben er zelfs alles voor over, om zo des te rustiger en beslister U, o Heer, op al Uw wegen en paden te kunnen volgen! ,

[16] IK zei: 'Daar doen jullie goed aan, maar één dingmoet Ik jullie zeggen en dat is: Zie, de vogels in de lucht hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar Ik, die naar het lichaam een pure Mensenzoon ben, heb nog niet eens een steen die Ik als Mijn aardse eigendom onder Mijn hoofd zou kunnen leggen! ,

[17] DE JODEN zeiden: 'Maar toch is de hemel en de hele aarde Uw eigendom! Wat deze wereld betreft hebben wij voor U, voor Uw leerlingen en voor ons wel genoeg voor tien jaar en nog langer! Laat ons maar met U meetrekken en Uw levenswoorden aanhoren, voor al het andere zullen wij overal volgens Uw wil zorgen! ,

[18] IK zei: 'Welaan dan, ga na de maaltijd naar huis en regel alles goed! Kom dan terug en dan zal Ik jullie zeggen wat wij daarna zullen gaan doen! Maar nu aan de maaltijd!'

[19] Daarop gingen allen aan tafel, spraken hun dankgebed uit en aten en dronken zoals Ik­

 

16 De bekeerde priesters

 

[1] Toen de maaltijd voorbij was, dankten allen weer, en daarna gingen de joden op weg naar Jeruzalem. De tempeldienaren en de hogepriester zetten aanvankelijk grote ogen op toen de twintig reeds zeer bejaarde priesters beweerden dat zij nu een verre reis wilden gaan maken; maar omdat zij bij hen daarvoor veel goud en zilver achterlieten, gingen zij tenslotte toch accoord en wensten hun veel geluk op de reis. De twintig namen snel afscheid en verspreidden zich in de grote stad, zodat men niet zo gemak­kelijk zou kunnen ontdekken welke weg zij eigenlijk insloegen. Maar zij kenden buiten de stad een Griek die altijd een grote voorraad Griekse kleren had en daarmee handel dreef Daar gingen zij heen, kochten Griekse kleren bij hem en lieten hun eigen kleren achter, hetgeen de Griek erg verbaasde. Uit nieuwsgierigheid begon hij toen heel omzichtig te vragen wat deze verkleedpartij toch wel te betekenen had.

[2] Zij zeiden echter (DE PRIESTERS): 'Vriend, in deze kleren kunnen we beter handel drijven, en omdat van jaar tot jaar de vroegere inkomsten van de tempel uitblijven, moet dat opgevangen worden door slim zaken te doen met de heidense volkeren in het buitenland. ,

[3] Deze uitleg voldeed onze Griek, hij kreeg zijn geld en bovendien de degelijke, dure priesterkleding; hij was daarmee volkomen tevreden en zei verder geen woord meer. Alleen droegen de twintig hem ten strengste op daarover tegen niemand ooit iets te zeggen, omdat hij anders grote last zou kunnen krijgen. En de Griek zweeg dan ook als het graf

[4] De twintig gingen via een grote omweg als Grieken weer naar ons terug en kwamen om ongeveer twee uur 's middags bij ons aan. Toen zij aankwamen, terwijl wij nog aan tafel zaten en nog maar net met het middagmaal klaar waren, verwonderden Lazarus, de waard en ook Mijn leerlingen zich erover dat zij hun zaken zo snel geregeld hadden.

[5] Toen zei EEN van hen: 'Ja, geliefde vrienden, voor geld gaat bij ons alles heel snel, maar zonder geld of met te weinig geld is het wachten geblazen en schuift men alles op de lange baan, en verder gebeurt er dan ook bedroevend weinig! Maar wij lieten aardig wat goud en zilver achter en onze zaak werd daarom ook gemakkelijk en snel afgehandeld. De tempel heeft nu lang niet zoveel inkomsten meer als vroeger toen de Samaritanen, de Sadduceeën en nu ook al een groot deel van de Essenen, waar men in het begin helemaal geen rekening mee hield, zich nog niet van ons hadden afgescheiden, en daarom is de leiding van de tempel nu al heel blij als er van tijd tot tijd kostgangers verdwijnen.

[6] Het ging bij ons daarom heel gemakkelijk, maar wij geloofden dan ook vast en zeker dat de Heer, die ons gisteren van onze banden bevrijdde, ons door Zijn heilige wil wel behulpzaam zou zijn om ons voornemen met zo min mogelijk tegenwerking uit te kunnen voeren. En zie, het ging precies zoals wij dachten en daarvoor danken wij U, o Heer, ook heel hartelijk! Maar waar blijven onze burgers toch? Zij waren toch met een man of twaalf, dertien! Kunnen die zich dan niet minstens zo gemakkelijk vrijma­ken van hun gezin als wij van de tempeldienaren?'

[7] IK zei: 'Niet zo gemakkelijk, want het zijn vaders van gezinnen! Maar zij zullen niet lang op zich laten wachten, want het zijn echte Jeruzalemse mannen van eer, zoals er maar weinig zijn. Maar kom nu bij ons zitten, en eet en drink als Grieken, en wees opgewekt en welgemoed! ,

[8] De twintig pseudo-Grieken bedankten, kwamen bij ons aan tafel zitten en begonnen opgewekt te eten en te drinken, en zij vertelden ons veel lachwekkende dingen over de tegenwoordige staat van de tempel, over de nieuwe ark, die nagemaakt was omdat de oude sinds de gruwelijke dood van de voormalige hoge­ en opperpriester Zacharias haar bijzonder won­derbaarlijke kracht merkwaardigerwijs helemaal verloren had. De nieuwe was derhalve nu al bijna dertig jaar oud, en gedurende deze tijd was er met haar geen enkel wonder meer verricht, en toch aanbad het domme volk de nieuwe alsof het de oude was.

[9] Ook werd er uitgebreid gesproken over een kennelijke opheffing van de Mozaïsche wetten en het daarvoor in de plaats stellen van nieuwe, absurde wetten, straffen en boetes, en dat in plaats van de vroegere, echte wonderen van God nu de Indische, Perzische en Egyptische opgang deden, zij het met weinig succes, omdat overal vermomde Essenen ze bij gele­genheid op zo'n natuurlijke manier verklaarden, dat het zelfs voor de domste mensen tenslotte voor de hand lag dat het hele wonder niets anders was dan grof en onhandig uitgevoerd bedrog. Het gevolg daarvan was dat het aanzien van de tempel van dag tot dag minder werd, wat zij zelf maar al te goed gemerkt hadden. Want wat gebeurt er nu? Als er vandaag door een opperpriester een zogenaamde blinde, die er goed voor betaald wordt om mee te doen maar verder net zo goed ziet als een van ons, ten aanschouwe van het volk ziende gemaakt wordt, -dan doen de jongens in de straten en stegen binnen een paar dagen tientallen van zulke wonderen.

[10] Daarom hadden zij in de hoge raad van de tempel een petitie ingediend om, vanwege de voortdurende ontheiliging, voor langere tijd paal en perk te stellen aan zulke verrichtingen; want daarvoor kon toch immers wel een verstandige en geloofwaardige reden gevonden worden. Maar dat was allemaal tegen dovemansoren gesproken. Wonderen moesten er gedaan worden, in ieder geval voor het gewone volk, -maar dat hield wel in dat je daarbij ook al vaak in de tempel uitgelachen werd! Wat hadden priesterlijk aanzien, een ernstig gezicht en de namaak Aäronstaf voor nut, als het wonder op zich zo onnozel was dat zelfs de gewoonste straatjongens er om begonnen te lachen?!

[11] En in deze trant vertelden onze Grieken nog heel wat zaken, waarover Lazarus, zijn beide zusters en zo nu en dan zelfs onze waard, die reeds lang niets meer met de tempel op had, zich verwonderden, en LAZARUS, die in menig opzicht nog wel veel met de tempel op had, zei: 'Nee, dat had ik niet gedacht van de tempel! Want ik moet eerlijk toegeven dat ik als echte Jood de tempel nog steeds bezocht heb, en vaak wanneer de tempeldiena­ren bij me op bezoek kwamen, kon ik op hun goede toespraken en lessen nauwelijks iets aanmerken en ik moest tegenover mijzelf vaak toegeven dat het zeer te wensen zou zijn als de mensen volgens die voorschriften leefden.

[12] Maar nu ziet het er heel anders uit! Wat is de zin van woord en leer als het pure huichelarij is, en de vroom schijnende leraar in werkelijkheid een verachtelijke schurk?! .Zulke leraren doen mij denken aan de goede oude fabel van de wolven in schaapsvel, die, omdat zij de vlugge schapen open en bloot als wolf maar met moeite te pakken konden krijgen, zich met schaapsvellen bekleedden om ze met minder moeite te kunnen pakken en te verscheuren. Nu, dat zal ik mij in ieder geval heimelijk goed in m'n geheugen prenten! Wat zegt U, o Heer, daar nu van?'

 

17 De zelfzuchtige handelwijze van de priesters in de tempel

 

[1] IK zei: 'Vind jij dan dat zij ons iets nieuws verteld hebben?! O, zeker niet! Dat is Mij zelfs als Mensenzoon al heel lang bekend! Denk nog eens aan Mijn twaalfde jaar, toen Ik als knaap drie dagen achtereen met de Farizeeën en schriftgeleerden en oudsten verkeerde?! Kijk, reeds toen zag het er in de tempel precies zo uit als nu, en vóór die tijd was het ook al zo; maar toen zaten er.op de stoel van Mozes en zijn broer Aäron toch op z n minst enige waardige en waarachtige opvolgers van Mozes en Aäron, die echt uit de stam van Levi kwamen. Maar Zacharias was de laatste en nu zijn in de tempel maar liefst alle stammen vertegenwoordigd, omdat iedereen zich daar naar believen voor geld een ambt kan kopen.

[2] Kort en goed, Mijn huis -zoals de profeet zegt - hebben ze veranderd in een moordkuil en daarom kan daarin geen heil meer gezocht worden! Maar toch zeg Ik tegen jullie allen: luister naar degenen die op de stoel van Mozes en Aäron zitten wanneer zij het woord van God prediken, maar kijk met naar hun slechte daden en doe ze hen ook zeker niet na, want die zijn een afschuwelijk bedrog!

[3] Dat zij echter nu zo zijn zoals zij zijn, is het gericht van God over hen, omdat zij Hem losgelaten hebben en zich naar de mammon hebben gekeerd, die nu hun god is. Wie weet niet, dat vroeger de eerstgeborene uit ieder huwelijk tot hun veertiende jaar vrij en kosteloos in de tempel als een offer aan God uitstekend voor de Heer zijn opgevoed en dat zulke eerstgeborenen heel vaak zichtbaar door de engelen des hemels zijn bediend en onderricht?'

[4] ALLEN zeggen: 'Ja, dat is woord voor woord waar!'

[5] IK zeg verder: 'Waar gebeurt zoiets nu?'

[6] EEN JOOD zei: 'O, dat gebeurt ook nu nog, maar weliswaar op een heel andere manier! In plaats van eerstgeborenen als offer voor God de Heer, neemt de tempel liever geld aan; maar wie geen geld heeft, kan zijn eerstgeborene zonder enig bezwaar zelf houden en dan worden er voor een paar muntstukken een aantal gebeden in Gods huis gepreveld voor het toekomstige welzijn van de desbetreffende, of men neemt, als de ouders van de eerstgeborene als rechtgeaarde gelovigen nog halsstarrig vasthouden aan de oude instelling, de eerstgeborene wel met het voorgeschreven ceremonieel aan, maar geeft hem dan tegen een geringe vergoeding direct in handen van de een of andere vroedvrouw. Als het kind in leven blijft, wordt het vervolgens als huisbediende gewoon aan de een of andere boer verkocht, waar het dan als een dier opgroeit zonder lering en onderwijs, en eisen de ouders het vervolgens na zijn veertiende jaar terug, dan verwonderen zij er zich natuurlijk uitermate over dat hun eerstgeborene zo weinig genade in de tempel heeft gevonden, en dan zitten ze met dat kind pas echt in de moeilijkheden.

[7] Daarom geven de armen thans hun eerstgeborenen ook helemaal niet meer aan de tempel, maar houden zich liever aan het nieuwe voorschrift waarover wij eerder spraken. Bij de rijke kinderen is het evenwel anders ­die worden wel in de tempel, natuurlijk voor geld, heel behoorlijk verzorgd en na verloop van tijd ook af en toe door pseudo-engelen bezocht, geholpen en onderwezen in enkele van buiten geleerde schrift­teksten, die de engelen echter evenmin begrijpen als hun vrome leerlin­gen."

[8] IK zei: 'Laten we nu ophouden met deze verhalen die helaas maar al te waar zijn, want onze Joodse burgers komen er aan en die willen we niet al te zeer ergeren. Weliswaar weten zij ook het nodige, maar natuurlijk niet al deze dingen, en daarom zullen wij hen van te voren niet te verder inwijden in de diepste, kwalijke geheimen. Spreken jullie er ook zo weinig mogelijk over, want anders zouden jullie in grote aardse moeilijkheden kunnen komen, die dan ook jullie ziel schade zouden kunnen berokkenen! Denk liever: 'Wij zijn in ons hart vrij en hebben het juiste licht en de ware weg naar het leven gevonden! ' Zolang Ik hen echter nog duld, opdat dé maat van hun boosheid vol zal worden, zolang moeten ook jullie hen nog dulden, en volg hun goede lessen op, maar wend je ogen en oren van de slechte af! En nu genoeg over dit onderwerp, want onze burgers staan al voor de deur en ook zij hebben nog niets gegeten; daarom moeten zij hier ook wat te eten en te drinken krijgen.'

 

18 Een evangelie van blijmoedigheid

 

[1] Daarop haastten Martha en Maria zich meteen naar de provisiekamer haalden brood en wijn en gebraden schapenvlees, en zetten alles op een tafel naast ons, omdat op de onze geen plaats meer was.

[2] Toen de burgers heel eerbiedig bij ons in de kamer kwamen, zei IK meteen vriendelijk tegen hen. Laat nu die grote eerbied maar varen! Jullie hebben honger en dorst, eet en drink daarom welgemoed! Als de kinderen van de nacht, het gericht en de dood al opgewekt zijn bij hun smulpartijen­ waarom zullen de kinderen van het licht en het leven in aanwezigheid van hun hemelse Vader dat dan niet zijn?! Want Ik zeg jullie: Waar Ik ben, is ook de Vader. Wees dus allemaal blij en opgewekt, en eet en drink!'

[ 3] De burgers bedankten, gingen zitten en begonnen flink te eten en te drinken, en vertelden ons hoe goed het hun gelukt was om voor een aantal maanden afscheid te nemen van hun familie. Ik prees hen daarvoor en wenste hun ware moed en uithoudingsvermogen, hetgeen zij nodig zouden hebben om Mij met succes te kunnen volgen. Zij beloofden dat en hielden zich ook aan hun belofte, zoals later nog een keer zal blijken.

[4] Tijdens dit gesprek met de burgers van Jeruzalem zei MARTHA echter zachtjes tegen Lazarus: 'Broer, stel je voor: alweer een wonder! Gisteren en vandaag hebben wij voor al die mensen toch aardig wat opgemaakt, en kijk nu eens, uit onze grote provisiekamer is niet alleen niets verdwenen, maar van alles is er nu tienmaal zoveel, en in onze grote en kleinere wijnkelder zijn alle zakken vol wijn! Dat kan niemand anders dan alleen de Heer in Zijn overgrote goedheid en liefde voor ons gedaan hebben, en dus heeft Hij geen spijs en drank van ons gebruikt, maar aten wij allen aan Zijn tafel! ,

[5] Dat bracht Lazarus behoorlijk in verlegenheid en hij wist niet wat hij daarop moest zeggen.

[6] Maar IK werd zijn verlegenheid gewaar en zei zachtjes tegen hem: 'Maak je daar maar niet druk over; want wij zullen ons bijna de halve winter in alle rust in deze omgeving ophouden en nog vaak bij jou en ook bij onze waard te gast zijn! Er zullen gedurende de komende winter veel zieken in deze streken rond J eruzalem zijn, en die zal Ik bij die gelegenheid genezen opdat zij zullen ondervinden dat nu de Messias is gekomen en hen heeft geholpen, en zij zullen in Zijn naam geloven.

[7] Halverwege de winter zal Ik korte tijd een bezoek brengen aan de rechtschapen Galileeër Kisjonah en daarna een paar dagen voor het Paasfeest weer hierheen komen, maar nog voor het feest weer naar Galilea vertrekken. Kijk, wij zullen dus behoorlijk lang bij je vertoeven en ook behoorlijk wat nodig hebben; en daarom zegende Ik je provisiekamer en wijnkelder zo royaal! Houd echter je mond en zeg niemand daar iets over!'

[8] Lazarus bedankte Mij in stilte en stelde daarop zijn zusters gerust; en toen deze dat hoorden, deed het hun zoveel genoegen dat ze bijna in tranen uitbarstten en een poosje naar buiten moesten om daar hun vreugdetranen de vrije loop te laten zonder dat iemand het merkte. Daarna kwamen zij weer bij ons terug en deelden in onze vreugde. Toen de burgers uitein­delijk ook verzadigd waren, spraken zij hun dank uit en stonden op van hun plaatsen.

[9] Maar IK zei tegen hen: ' Als jullie verder niets te doen hebben, blijf dan zitten, dan zullen wij samen vrolijk zijn; het moment om treurig te zijn zal nog vroeg genoeg komen!

[10] Mijn leerlingen mogen geen kniesoren zijn en met schijnheilige gezichten en voorgewende vroomheid rondlopen om de mensen te laten geloven dat alleen hun voeten nog maar de aarde raken, maar dat de rest van hun lichaam al in de hemelen verblijft en dat zij helemaal vervuld zijn van de geest van God, -maar jullie moeten iedereen een vrijmoedig en opgewekt gezicht laten zien, zodat iedereen veel vertrouwen in jullie krijgt, dan zullen jullie veel zegen uit de hemelen onder de mensen verspreiden.

[11] Zie, de waarachtige Geest van God woont volledig in Mij, en jullie hebben Mij nog nooit met hangend hoofd en vroom neergeslagen ogen rond zien lopen, maar Ik loop met een open en gewoon gezicht rond en Ik ben steeds volkomen rechtstreeks, en bij eerlijke en vrolijke mensen ben Ik vriendelijk en opgewekt, en treurenden en angstigen maak Ik vrolijk en moedig, en als leerling van Mij moet je je geheel uit eigen vrije wil net eender gedragen!

[12] Daarom zeg Ik jullie allen nog eens, dat jullie volkomen vrij van geest, en vrolijk en opgewekt door de wereld moeten gaan, zonder aan de wereld te hangen. Want zoals Ik Zelf alleen maar in de wereld ben gekomen om alle mensen een blijde en gelukkig stemmende boodschap uit de hoogste hemelen over te brengen, die iedereen op zo'n wijze troost moet geven dat zelfs de ergste marteldood hem niet droevig zal stemmen -omdat hij ziet en zien moet, dat er voor hem geen dood meer bestaat en kan bestaan, en dat in Mijn eeuwige rijk voor hem noch deze aarde noch de hele zichtbare hemel ooit meer verloren kan gaan, en dat hij bovendien nog het gezag zal krijgen over heel veel -, zo zal Ik ook jullie, wanneer jullie in de geest en in de kracht van Mijn leer bekwaam worden, in Mijn naam uitzenden om alle volken der aarde deze blijde boodschap uit de hemelen over te brengen.

[13] Maar wie zal zo'n bijzonder blijde boodschap met een treurig, ­bedeesd, vreesachtig, angstig en moedeloos gezicht willen of kunnen overbrengen? Daarom, voor altijd weg ermee en weg met de overdreven eerbied zelfs voor Mij; want met dat alles zouden jullie nooit geschikt zijn om voor iets groots geroepen en uitgekozen te worden, en nog minder om iets belangrijks en groots te verrichten!

[14] Als je Mij uit de grond van je hart liefhebt, is dat voor Mij volmaakt voldoende; alles wat meer is, is dom, heeft geen nut en maakt van de mens, Mijn evenbeeld, een laf schepsel dat voor niets groots deugt of bruikbaar is’

 

19 De reiniging van de zonde

 

[1).Toen zei EEN BURGER: 'O Heer, dat zou allemaal goed en best zijn, als wij in ons hele leven maar nooit gezondigd hadden! Maar nu branden de zonden in ons hart voor U die onze harten en nieren doorziet en door en door heilig bent, en wij zijn juist het tegendeel! Daarom is het voor ons moeilijk om nu zo opgewekt en vrolijk te zijn!'

[2] IK zei: 'Geloven jullie dan, dat Ik dat al niet heb geweten toen Ik jullie heb aangenomen?! Ik heb jullie je zonden echter volkomen kwijtgeschol­den, omdat jullie je van alle zonden hebt afgewend en verder nooit meer zondigen en ook beslist niet zult zondigen, en daarom zijn jullie geen zondaars meer, maar nu volkomen vrij van alle zonde, en daarom vind Ik dat jullie des te meer reden moeten hebben van gans er harte vrolijk te zijn!'

[3] Toen zei EEN van de burgers: 'Heer, hoe staat het dan met de vlekken die de zonden op de ziel achterlaten? Want wij hebben gehoord, dat als iemand eenmaal gezondigd heeft en hem als hij zich verbetert door boete te doen de zonde ook kwijtgescholden is, er toch altijd een zwarte vlek op zijn ziel achterblijft, waardoor zij zodanig gebrandmerkt is dat dan in het andere leven iedere zuivere ziel haar ontwijkt en niet met haar omgaat, en dat zo'n bevlekte ziel net zo lang God niet mag zien tot zij de vlek in het kwade vuur van de onderwereld (Scheoul) helemaal is kwijtgeraakt.’

[4] IK zei: 'Ja, ja, de vlek blijft net zo lang op de ziel tot de mens volledig afziet van de zonde! Maar wie heel serieus van de zonde afziet omdat deze slecht is en de mensen te gronde richt en van God en al het goede en ware vervreemdt, die heeft ook geen vlek meer op zijn ziel en hoeft helemaal niet meer bang te zijn voor het kwade vuur van de onderwereld. Als jullie echter zo'n ontzag hebben voor de zondevlekken op jullie ziel, hoe konden jullie Mij dan aankijken, terwijl jullie nu toch ook weten wie achter Mij en eigenlijk in Mij is?! Laat dat jullie duidelijk maken hoe zwak en dom jullie nog zijn!

[5] Ik zeg je: Als jullie mijn leerlingen willen zijn, moeten jullie je oude mens helemaal als oude kleren uittrekken en een totaal nieuwe mens aantrekken; want Ik en de uitermate versleten, verroeste, hedendaagse leer van de tempel passen absoluut niet meer bij elkaar. Let daarop en wees verstandig, onbaatzuchtig, opgewekt en vol goede moed!’

[6] Deze troostvolle terechtwijzing had op onze burgers een goede uitwerking en zij grepen nu geducht naar de wijn, werden weldra echt opgewekt en begonnen ook al gauw met het vertellen van een aantal vrolijke verhalen, en de Grieken begonnen hen bij te vallen en zo verstreek de tijd tot zonsondergang.

[7] LAZARUS kreeg bij deze gelegenheid ook het nodige te horen wat hem behoorlijk schokte, zodat hij alle achting voor de tempel verloor en heimelijk tegen Mij zei: 'Heer, nu ben ik toch wel helemaal genezen, en mijn bezoeken aan de tempel zullen steeds zeldzamer worden!’

[8] IK zei: 'Daar zul je goed aan doen, maar doe dat meer in je hart dan naar buiten toe, zodat de vossen je niet zullen gaan wantrouwen, want tot op heden sta je nog hoog in aanzien bij de tempel! Als je je plotseling terugtrekt zou dat noch jou, noch Mijn zaak enig goed doen, en Ik kijk immers alleen maar naar de innerlijke mens; want de uiterlijke is van geen enkel belang.’

 

20 De vergankelijkheid van de materie

 

[1] (DE HEER:) 'Maar breng Mij nu een steen zo groot en zo hard je maar ergens kunt vinden en hier kunt brengen, dan zal Ik jullie allen wat laten zien!'

[2] Daarop stond LAZARUS snel op van zijn zitplaats en kwam al gauw binnen met een stuk kwarts, dat ongeveer tien pond zwaar en zeer hard was, en hij legde het voor Mij op tafel en zei: 'Heer, hier hebt U een bijzonder harde steen! ,

[3] IK zei toen: 'Dat is uitstekend, want hij is net zo hard als de harten van de tempeldienaren in Jeruzalem en de oude muren van de tempel; die kan Ik heel goed gebruiken!

[ 4] Allen waren nu erg benieuwd naar wat Ik met de steen zou doen.

[5] Maar Ik zei: 'Luister! Wij zijn vandaag op de dag na sabbat opgewekt en vrolijk bij elkaar, en waarom zouden we dat ook niet zijn?! Want jullie hebben Mij begrepen en herkend, hoewel dat met veel moeite en offers gepaard ging, en dus heb ook Ik jullie aanvaard! Jullie zijn vrijgemaakt van ieder gericht, omdat jullie jezelf uiteindelijk geheel uit vrije wil op het enig ware en goede hebben gericht. En dus kan Ik jullie nu, zonder afbreuk te doen aan jullie vrije inzicht en jullie vrije wil, hier wel een teken geven van Mijn innerlijke goddelijkheid. Houd nu dus alles heel goed in het oog! Wat zou gemakkelijker zijn, denken jullie: deze steen enkel door Mijn wil in een oogwenk vernietigen –of de tempel met alles wat daar in is, dood en levend, op gelijke wijze vernietigen? Controleer eerst nog de steen, zodat niemand kan zeggen dat hij op een of andere wijze vooraf geprepa­reerd was!'

[6] Toen zeiden ALLEN: '0 Heer, dat is hier niet nodig, want wij kennen deze steen allang! Hij is door een visser vanwege zijn mooie, ronde vorm uit de Jordaan hierheen gebracht. ‘

[7] IK zei: 'Goed, zeg dan wat gemakkelijker voor Mij zou zijn: deze steen te vernietigen of de tempel!’

[8] Toen zei EEN van de - nu Grieken: 'Heer, wij denken dat dat voor U vrijwel geen verschil zal uitmaken; want ons komt zowel het een als het ander, zuiver menselijk gezien, even onmogelijk voor! Wij hebben welis­waar verschillende malen gezien dat Egyptische magiërs ook stenen lieten verdwijnen, maar wij merkten al gauw hoe de zaak in elkaar zat toen wij dezelfde stenen daarna weer terugzagen, en het duurde niet lang of wij deden precies dezelfde truc heel handig na. Wij lachten onszelf uit en vroegen ons af hoe het mogelijk was dat wij aanvankelijk zelf geloofden dat het een echt wonder was.

[9] Maar dit hier is iets wat daar hemelhoog bovenuit gaat! Dit is een echte steen en de hardste die er maar bij ons te vinden is. De Grieken verstaan weliswaar de kunst deze steen in het vuur te smelten en er het kostbare glas uit te bereiden, wat vóór hen, ten tijde van de eerste farao's, reeds de Phoeniciërs gekund moeten hebben, -daarbij verandert de steen. echter alleen in een andere stof. Maar om zo'n steen enkel door de pure wil totaal te vernietigen, daartoe behoort goddelijke kracht, waarvan wij zwakke mensen ons nooit een zuivere en heldere voorstelling zullen kunnen maken!'

[10] IK zei: 'Wel­ goed dan! Let nu allen goed op dat Ik de steen niet aanraak, maar er alleen tegen zeg: Oud gericht, hef jezelf op!'

[11] Op hetzelfde ogenblik dat Ik dat zei, was van de steen geen spoor meer te bekennen.

[12] Toen sloegen ALLEN de handen van verbazing ineen en schreeuwden letterlijk: 'Ja, ja, dat kan alleen maar een zuiver goddelijke kracht! Zoiets is ongekend!'      

[13] IK zei: 'Zoals nu deze steen enkel door Mijn wil opgelost werd in zijn oerelementen, zo zou Ik dat ook kunnen doen met de tempel, met alle bergen, met de aarde, met zon en maan en met alle sterren, en deze oplossen in hun oorspronkelijke, letterlijke niets, dat wil zeggen in pure gedachten van God, die ook geen realiteit zijn zolang zij niet door de liefde en door de almachtige wil van God hun werkelijke vorm en vastheld krijgen. In God heerst niet het principe van verwoesten en vernietigen, maar in Zijn eeuwige orde heerst het behoud van alle eenmaal geschapen dingen, echter niet in het voortdurende gericht van de materie, maar ongericht, dus vrij in geest en leven. Daarom is en mag ook geen enkele materie in deze gerichte wereld duurzaam zijn. Alles bestaat slechts gedurende een bepaalde tijd, lost daarna geleidelijk aan op en gaat volgens de orde over in het geestelijke, duurzame en onvergankelijke.

[14] De materie is een graf van het gericht en de tijdelijke dood en de dode geesten in deze graven moeten ook Mijn stem horen en Mijn wil gehoorzamen, zoals jullie nu gezien hebben. En zoals deze steen nu plotseling is opgelost, zo zal het ook stukje bij beetje met de hele aarde gaan, en dan zal daaruit een nieuwe, geestelijke, onvergankelijke aarde ontstaan vol leven en geluk voor haar geestelijke bewoners, en er zal gericht noch dood op haar hemelse velden heersen; want zij zal ontstaan uit het leven van allen die uit haar ontstaan en op haar geboren zijn.

[15] Jullie hebben nu de macht van de goddelijke wil in Mij gezien, en Jeruzalem en de tempel zouden het allang verdiend hebben dat Ik met de tempel zou doen wat Ik nu met de steen heb gedaan. Maar nee, de tempel moet blijven en doorgaan tot het zijn tijd is. Door zijn werken zal hij zichzelf vernietigen, maar niet zoals Ik deze steen vernietigd heb, die daardoor slechts overgegaan is in een vrijer bestaan van de specifica, die daarmee een vrij geestelijk zieleleven hebben gekregen. De tempel echter vernietigt zichzelf als een zelfmoordenaar, wiens ziel daardoor in een nog zwaarder gericht en in een veelvoudige dood overgaat! Daarom laten we hen begaan tot de maat van hun tijd vol is, opdat zij later niet kunnen zeggen:'Jullie hebben ons niet gewaarschuwd en toch vernietigd. -Be­grijpen jullie nu dit teken dat Ik voor jullie ogen heb verricht?

[16] DE GRIEKEN zeiden: 'Heer, dit is een zeer veelzeggend teken; wij begrijpen het wel ten dele, -maar het helemaal doorzien, dat kunt U alleen; ons zal dat misschien aan gene zijde pas door Uw genade mogelijk worden! Waarlijk, het was een heel belangrijk teken en de betekenis ervan is oneindig groot, hoe gering het er eerst ook uitzag! -Maar omdat U, o Heer, vandaag in zo'n goede stemming schijnt te zijn, zouden wij U, niet bij wijze van proef, maar slechts als gunst, willen vragen om ons te vertellen hoe U, zo gezegd, uit het niets iets in het leven roept‘

 

21 Een wijnwonder

Het werk in de wijngaard van de Heer

 

[1] IK zei: 'Jullie zouden wel graag van Mijn wondertekenen willen genieten?! Maar weet je, Ik ben met zoals de een of andere magiër die zijn bedrieglijke tekenen tot stand brengt om de blinde en domme wereldse mensen zich daarover te laten verbazen en hen te amuseren, maar Ik doe Mijn tekenen alleen volgens de wil van Hem die Mij als een mens van vlees en bloed in deze wereld heeft gezonden en nu ook in Mij woont; en als Ik dus een teken doe, dan moet het dienen voor het diepe innerlijke, geestelijke onderricht van de ziel, en daarnaast moet het de mens allerlei goeds brengen! Maar het teken dat jullie vroegen, weliswaar zonder onzuivere bedoelingen, heeft hier geen echt doel, geen nut en het helpt niet, en daarom is het beter als Ik het niet doe; want jullie kunnen je nu intussen ook wel voorstellen dat bij God alle dingen mogelijk zijn.'

[2] Toen zei DEZELFDE JOODSE GRIEK: 'Heer, U moet ons onze blindheid maar vergeven, die is nog groot en alleen daardoor durfden wij U om nog een teken te vragen! O Heer, vergeef ons onze al te brutale vermetelheid! 

[3] IK zei: 'Nee, nee, vrienden! Jullie wens was heel begrijpelijk, want Hij die iets helemaal in het materiële niets kan laten overgaan, moet ook het tegendeel kunnen! Zo hebben jullie gedacht en het ook precies zo uitgesproken, en dat was toch goed en juist! Het zou alleen niet juist geweest zijn als jullie anders gedacht en gesproken zouden hebben. Dat echter het gevraagde teken direct na het reeds gegeven teken niet helemaal volgens de goede orde geweest zou zijn, konden jullie immers niet weten, maar alleen Ik! En dus hebben jullie door je wens beslist geen fout begaan, maar ook Ik niet door niet meteen aan jullie wens gevolg te geven. Maar omdat jullie nu volledig afgezien hebben van het verlangen in je hart, en ook zonder teken geloven dat Ik eveneens een tegengesteld teken kan doen, zal Ik nu eerst ook zo'n teken ten uitvoer brengen! - Kijk eens of er nog wijn in jullie bekers is! ,

[4] Zij keken en zagen dat hun bekers leeg waren.

[5] Toen zei DE SPREKER: 'Heer, ze zijn allemaal leeg!'

[ 6] En IK zei: 'Wel, laat ze dan nu allemaal vol zijn!’

[7] En kijk, alle bekers waren tot de rand gevuld met heerlijke wijn!

[8] Toen verbaasden DE JOODSE GRIEKEN zich en zeiden: 'Kijk eens wat een wonderkracht de Heer heeft! Nauwelijks heeft Hij het gezegd, of de bekers zijn al vol heerlijk geurende wijn! O, werden wij door Uw levenswoorden ook maar zo vol met Uw licht en Uw genade! O Heer, heb geduld met onze grote zwakheid! ,

[9] IK zei: 'Dat kan en mag Ik bij de mens niet zo doen als bij deze wijnbekers, want dat hangt alleen af van jullie ijver en je eigen vrije wil. Maar aan Mijn hulp zal het jullie niet ontbreken. Wat jullie zelf kunnen doen met de jullie toegemeten kracht, moet je ook zelf doen; voor wat daarbovenuit gaat, zal Ik dan wel zorgen. Want heus, Ik zeg jullie: Wat je de Vader in Mijn naam en binnen Mijn orde, die jullie bekend is, zult vragen, dat zal je ook gegeven worden naar de mate waarin het voor jullie ziel nuttig is. Maar drink nu, want het is intussen alweer avond geworden’

[10] DE JOODSE GRIEKEN hieven toen hun bekers, dankten en zeiden: 'Op de bloei van het grote geluk dat wij gisteren gevonden hebben, voor alle joden en alle volken der aarde! Moge Uw woord, Uw leer en Uw genade hen allen evenzeer doordringen als deze heerlijke, geestrijke en zoete, geheel vrij en nieuw geschapen wijn onze ingewanden en ledematen zal doordringen en verkwikken! Heer, Uw wil geschiede!'

[11] Daarop zeiden allen amen, en IK stond op van Mijn zitplaats en zei: 'Dat was een echte, goede wens; laten wij daarom allen drinken van deze gave van God opdat die wens zeker in vervulling zal gaan, en ook Ik voeg daar Mijn amen aan toe! Het zal weliswaar nog veel moeite en werk kosten, want de wijngaard van God is groot en heeft nu nog weinig wijnstokken. Daarom moet er gegraven worden en moeten er zonder rust of duur nieuwe, edele wijnstokken geplant worden, opdat de wijngaard vol edele en vruchtbare wijnstokken komt te staan, dan zal de grote oogst ons een duizendvoudig loon voor onze moeite en ons werk geven!

[12] Wij zullen bij dit werk werkelijk veel tegenspoed van allerlei aard moeten doorstaan, wij zullen nog uit alle macht door groot en klein vervolgd, veracht en bespot worden; maar omdat wij precies weten wat wij hebben en wat wij geven, zullen wij de blinde kwaadaardigheid van de wereld ook zonder moeite met alle geduld, deemoed en zachtmoedig­heid verdragen. Want de Vader wil dat de Zijnen in deze wereld eerst werkelijk tot het uiterste deemoedig worden, voor zij tot die onvergan­kelijke eer verheven worden die niemand hun in eeuwigheid meer kan ontnemen.

[13] Ook dit menselijke lichaam van Mij zal daarvan niet uitgezonderd zijn, zoals Ik dat Mijn leerlingen reeds vooraf heb gezegd en aangetoond. Maar ondanks dat alles zullen wij het grote doel toch beslist bereiken en de overwinning behalen over alle gericht, dood en hel. En als deze overwinning bevochten is, zullen de sinds lang gesloten poorten van de hemel voor eeuwig voor de nieuwe kinderen van God geopend worden en de overwinning zal eeuwig duren.

[14] Wel zullen de vijanden nog in allerlei gestalte en vorm voortwoekeren, en tussen de tarwe zal ook het onkruid welig tieren, en in de wijngaard zullen wilde stammen opkomen en voortwoekeren, maar altijd slechts tot een bepaalde tijd; dan zullen zij echter worden afgezonderd en in het vuur van het gericht worden geworpen, waar dan veel geween en tandengeknars zal zijn."

[15] Toen vroegen er ENKELEN: 'Heer, wat wilt U daarmee zeggen?'

[16] IK antwoordde: 'Zoals Mozes' zuivere leer mettertijd verontreinigd werd door de hebzucht van de mensen en door hun hang naar het wereldse, zo zal het ook met Mijn zuivere leer gaan. Zij, de wereldse mensen, zullen weer tempels bouwen en deze gebruiken voor het verkrijgen van geld en andere aardse goederen, en daarbij zullen zij het verkrijgen van Mijn rijk helemaal niet belangrijk vinden. Zij zullen trotser dan de grootste vorsten en koningen der aarde rondgaan, gehuld in goud en edelstenen. -Kijk, dat zal het onkruid tussen de tarwe zijn en dat zijn de wilde stammen in Mijn wijngaard! ,

 

22 De valse leraren van het evangelie

 

[1] Toen vroegen DE LEERLINGEN: 'Heer, hoe is dat mogelijk? Want wij zullen het doorgeven zoals wij het ontvangen hebben, en die het van ons zullen ontvangen, zullen het niet verontreinigen. Daar zal Uw goddelijke hulp uit de hemelen immers alles aan kunnen doen!’

[2] IK zeg: 'Dat begrijpen jullie nu nog niet! Er zijn in de aarde, op de aarde en in de lucht nog niet uitgezuiverde, boosaardige geesten, die er steeds op uit zijn het vlees van de mens te bemachtigen. Zij zijn noodza­kelijke uitwassen van het oude gericht van de aarde, die naar gelijkgestem­den zoeken onder de kinderen van deze wereld en hun zintuigen heimelijk benaderen. Dat vinden de kinderen van deze wereld prettig en zij volgen de geheime verlokkingen van zulke geesten.

[3] Zulke kinderen van de wereld pakken dan alles aan wat maar de aandacht trekt in deze wereld. Omdat zij echter de ware geest niet hebben vanwege het feit dat zij kinderen van deze wereld zijn, zetten zij de zaken waarmee zij veel aardse goederen denken te verkrijgen, volgens hun eigen blindheid en wereldwijsheid met grote uiterlijke praal en uiterlijke waar­digheid en luister op, en lokken dan vele, ook betere geesten naar zich toe.

[4] Kijk, dat is dan al een grote en grove verontreiniging van een nog zo zuivere leer! En omdat de zuivere leer slechts heel weinig aardse voordelen biedt, maar alleen geestelijke, terwijl de onzuivere leer naast de voorge­wende, geestelijke goederen haar aanhangers vooral het zekere vooruit­ zicht geeft op grote aardse voordelen, zullen jullie wel zo ongeveer begrijpen hoe ook na verloop van tijd de zuiverste leer verontreinigd kan worden.

[5] Wees dus op je hoede! Want mettertijd zullen nog tijdens jullie aanwezigheid op aarde vele valse profeten en leraren opstaan en uiterst hard en brutaal schreeuwen: 'Kijk, hier is Christus (waarheid uit God) , en dáár is Hij!, en zij zullen zelfs op de manier van de Essenen grote tekenen doen, en wel zodanig dat zij, als Ik het zou toelaten, zelfs jullie, uitverkoren eerste leerlingen, zouden beetnemen. Luister niet naar hen, maar bestraf hen in Mijn naam vanwege hun leugens, en maan hen tot deemoed en het aannemen van de waarheid uit God, dan zullen jullie en jullie ware leerlingen de zuivere weg bewandelen!

[6] De dingen waaraan jullie hen heel gemakkelijk zult herkennen zijn: grootsprekerij, grote en grove onrechtmatige aanspraak op goddelijke krachten, die zij nooit gehad hebben en op deze wereld nooit zullen hebben, verder grote pracht en praal, mystieke luister zoals bij de heidenen, en een uitermate grote heerszucht, en eveneens een onverzadigbare zucht naar de schatten en goederen van deze wereld. Aan deze behoorlijk concrete kenmerken zullen zij hopelijk toch niet moeilijk te herkennen zijn."

[7] Toen zeiden ALLEN en ook de leerlingen: '0, zolang wij op de wereld zijn, zullen wij hen wel herkennen; daarna kunnen onze eigen leerlingen hen zelfwel op gelijke wijze beoordelen en als zodanig herkennen, en U zult Uw ware leerlingen toch niet in de steek laten!’

[8] IK zei: 'Ik zal in de geest bij hen blijven tot aan het einde van deze wereld! Maar voor vandaag zijn er genoeg tekenen en lessen geweest.

[9] Van nu af aan zal Ik gedurende de hele winter behalve het genezen van zieken geen andere tekenen meer doen en geen onderricht meer geven; want nu hebben jullie aan datgene wat jullie reeds ontvangen hebben voldoende. Als jullie iets niet begrijpen, dan ben Ik bij jullie. Jullie, Mijn leerlingen, moeten echter gedurende deze tijd af en toe deze nieuwe leerlingen onderwijzen!

[10] Morgen en de rest van de dagen tot aan de sabbat zullen wij hier in dit huis rust houden; maar op de sabbat zullen wij naar Bethlehem gaan en daar een aantal zieken genezen. Daarna zullen we een paar dagen bij onze waard doorbrengen en vervolgens ook bij Mijn Lazarus, en zo beurtelings tot halverwege de winter. Daarna bezoeken wij Kisjonah en komen voor het Paasfeest weer hierheen. Dan pas zullen wij met een groot gezelschap en nieuwe leerlingen weer naar Galilea gaan, waar Ik opnieuw zal gaan onderwijzen en werkzaam zal zijn.

[11] Maar breng nu lampen, dan zullen wij bij brood en wijn vrolijk zijn en ook meteen aan deze tafels onze nachtrust genieten!’

[12] Met dit voorstel was iedereen het eens, echter niemand bespeurde enige slaap en dus werd er tot na middernacht over van alles gesproken, wat echter geen waarde voor de mensheid in het algemeen heeft en kan hebben; Zelf heb Ik meermalen met mensen die Mij lief waren van alles besproken, en Ik gaf hun in allerlei huishoudelijke zaken raad, hetgeen natuurlijk niet in het evangelie thuishoort. ook Mijn leerlingen deden dat, wat hen bij de mensen erg gezien en geliefd maakte; want het is ook naastenliefde als men mensen die zorgen hebben en ondeskundig zijn, in allerlei goede en nuttige zaken bijstaat.

[13]'s Morgens waren wij al een half uur voor zonsopgang weer op. Al gauw werd een licht morgenmaal gebruikt, waarna wij naar buiten gingen en over allerlei dingen spraken. En zo ging het door tot aan de sabbat.

[14] Wij bezochten ook verscheidene buren van Lazarus, die het veel genoegen deed Mij te zien en te spreken; onder deze buren bevond zich echter geen enkele vriend van de tempel.

[15] De twintig Joodse Grieken werden niet herkend, hoewel zij veel over de intriges van de tempel vertelden en zich daardoor bij de buren zeer geliefd maakten.

 

23 De Heer en de Zijnen in Bethlehem

Genezing en verzorging van veel zieken

 

[1] Op de sabbat braken wij 's morgens vroeg op en gingen naar Bethlehem. Daar was een feest en zodoende waren er grote aantallen arme, gebrekkige en aan allerlei kwalen lijdende mensen, die her en der buiten de poorten van de stad lagen en om een aalmoes vroegen.

[2] LAZARUS, die met ons meegegaan was, zei: 'Heer, zie toch eens, zoveel arme mensen! En wat zien ze er toch beklagenswaardig uit!’

[3] Daarop zei IK: 'Velen onder hen zijn door de Farizeeën in deze ellende en armoede gestort; daarom wordt toegelaten dat zij nu bedelen. Straffen, verdriet, ergernis en verkropte woede en toorn hebben er tenslotte zulke gebrekkige mensen van gemaakt. Ik ben nu juist hierheen gekomen om hen lichamelijk te helpen, opdat zij in het vervolg toch hun brood met hun handen kunnen verdienen.’

[4] Enigen vroegen ons om een aalmoes.

[5] Maar IK zei tegen hen: 'Zouden jullie niet liever met je eigen handen je brood willen verdienen, dan hier zo ellendig te zitten bedelen?'

[6] Toen zeiden ALLEN: 'O Heer, wie u moge zijn, dat zouden wij duizend maal liever doen als we maar, zoals vroeger, gezond waren! Maar kijk eens naar onze voeten en handen en oordeel dan zelf eens of wij soms tot werken in staat zijn!'

[7] IK zei: 'Ja, dat zie Ik wel; Ik wilde daarmee echter alleen maar vragen of jullie niet liever helemaal gezond zouden willen worden en dan liever zouden werken, dan hier zo ellendig te moeten bedelen!’

[8] Daarop zeiden ALLEN: 'O man, als dat mogelijk zou zijn, dan zouden we meteen opstaan en op weg gaan om werk en brood .te zoeken! ,

[9] IK zei: 'Jullie weten toch dat het vandaag .sabbat is en dat het dan misschien niet zo te pas komt om jullie van je vele, oude kwalen te genezen!'

[10] DE ARME MENSEN zeiden: Heer, wij zijn goed voorgelichte Joden, ­ maar er is ons niets van bekend dat Mozes of welke andere profeet dan ook ooit verboden heeft op de sabbat een goede daad te verrichten! Als men op de sabbat zelfs een ziek dier mag helpen zonder daardoor de sabbat te ontheiligen, waarom zou men dan een mens met mogen helpen als hij nog te helpen is?! En waarom hollen de Farizeeën, als ze tevens geneesheer zijn, ook op de sabbat naar de rijke zieken?! Die zouden toch, wel het best moeten weten of zij daardoor de sabbat ontheiligen of niet! .

[11] IK zei tegen hen: 'Jullie antwoord is erg goed, en nu wil Ik en zeg: Wordt allen helemaal gezond!’

[12] Toen zagen zij dat hun gebrekkige ledematen weer helemaal recht en gezond waren en een van hen, die zijn rechterhand vanaf de elleboog miste, kreeg ook deze hand terug. Dat was voor de genezen mensen toch wel iets te wonderbaarlijk. Daarom vroeg er een, wie Ik wel.was, dat mijn woord kon wat de kunde van iedere geneesheer te boven ging.

[13] IK zei: 'Dat zullen jullie nog wel eens te weten komen, -maar sta nu op, en ga heen en zoek werk en brood! '

[14] Nu zei LAZARUS tegen hen: 'Mochten jullie nergens werk vinden, ga dan naar Bethanië; de heer van het grote landgoed heeft werk voor honderden!’

[15] Allen stonden daarna op, bedankten en gingen weg.

[16] Datzelfde teken werd ook bij. de andere zes poorten van de stad verricht, want de oude stad van David had zeven poorten, waaronder drie grote en vier kleine. Bij de laatste, grote poort werden wij echter door drie passerende Farizeeën aangehouden en terechtgewezen, omdat het met paste zoiets op een sabbat te doen.

[17] Maar DE GENEZEN MENSEN kwamen snel overeind en zelden dreigend: 'Tien jaar lang bivakkeerden wij, ellendigen, voor de poorten en nog nooit heeft een van jullie ons gevraagd wat ons mankeerde, en nog minder heeft een van jullie ons ooit een aalmoes gegeven, - en willen jullie nu deze echte wondergenezer terechtwijzen omdat hij ons weer onze gezonde en ten dele zelfs ontbrekende ledematen teruggaf?!                                                        .

[18] Heeft Mozes dan niet geboden ook op de sabbat zelfs een ziek beest te helpen?! Hoeveel meer zal het dan wel geboden zijn om op de sabbat een lijdend mens te helpen?! Maak nu dat je wegkomt - anders zullen Wij jullie Mozes beter leren verstaan en begrijpen!

[19] De drie zagen wel in dat het niet zo erg raadzaam was een verdere discussie met de genezen mensen aan te gaan, en zij maakten dat ze wegkwamen. De genezen mensen spraken hun dank uit en gingen toen ook vlug naar Bethanië, nadat Lazarus hen eerst een aalmoes had gegeven.

En zo kreeg Lazarus, die allang arbeiders te kort kwam op zijn uitgebreide bezittingen, ook ongeveer honderdtwintig arbeiders, die hij heel goed kon gebruiken en waarmee hij niet het gevaar liep dat zij, zoals al vaak het geval was geweest, door de tempelpriesters bij hem weggelokt konden worden.

[20] Wij verwijderden ons ook snel en gingen naar een ander plaatsje, dat ongeveer twee uur van Bethlehem vandaan lag en merendeels door Grieken en Romeinen bewoond werd. Daar zochten wij een goede herberg en gingen naar binnen.

 

24 De genezingen van de Heer in een plaatsje bij Bethlehem

 

[1] DE HEER DES HUIZES, een rechtschapen Romein die ook heel goed Hebreeuws sprak, zei: 'Ja, beste mensen, ik ben heus erg blij met zo'n groot aantal gasten, maar er doet zich in mijn grote en rijk van. alles voorziene herberg een waar MALUM OMEN * (* Een slecht teken, in de zin van ongeluk.) voor. Al acht dagen lang liggen namelijk mijn brave vrouw, die in de keuken vrijwel onmisbaar is, en ook mijn twee oudste dochters, die al even bruikbaar zijn, met hoge koorts in bed. Griekse noch Joodse dokters kunnen hen helpen en daarom ziet het er nu voor mijn keuken erg slecht uit. Brood en wijn heb ik wel, maar andere gerechten zijn zelfs voor mij nu heel moeilijk te krijgen!'

[2] LAZARUS, die de waard reeds lang kende, zei: 'Maak je maar niet druk over je huiselijke perikelen; je huis is nu een groot geluk te beurt gevallen! Kijk, de grote wondergenezer is hier bij ons, over wie je van reizigers uit Galilea al veel gehoord zult hebben! Vraag het Hem, dan zal het direct beter gaan met je zieken!'                                                                                                 ..

[3] DE WAARD vroeg: 'Wie is het? Ik heb reeds meermalen ongelofelijke dingen over hem gehoord!’

[4] LAZARUS zei: 'Hij staat naast mij!'

[5] Toen de waard dat hoorde, viel hij letterlijk voor Mij neer en smeekte Mij om zijn drie zieken te helpen; want hij geloofde vast, wat Lazarus hem vertelde~

[6] Maar IK zei tegen hem: 'Sta op en ga heen; want je zieken zijn al helemaal beter, laat hen maar een goede maaltijd voor ons klaarmaken!'

[7] Vlug stond de waard op en haastte zich naar de ZIEKEN, die heel opgewekt tegen hem zeiden: 'Kijk eens, we zijn ineens zo gezond als nooit tevoren! Als je wilt, staan we op en gaan in de keuken aan de slag! ,

[8] DE WAARD zei: 'Doe dat; want ik weet dat jullie volkomen gezond zijn! De rest vertel ik nog wel!’

[9] Maar de vrouwen vroegen toch aan de waard om hen vlug te zeggen wie hun grote weldoener was, dan konden zij naar hem toegaan om hem eerst heel hartelijk te bedanken.

[10] De waard zei echter, dat hij met ruim vijftig gasten was gekomen en dat ze allemaal vóór alles een goed middagmaal wensten. Hoewel het nu al bijna het vijfde uur na de middag was, kon hij hun niets anders geven dan brood, wijn en zout. Daarom moesten zij hun dankbaarheid voor de grote weldoener vooral in de keuken tonen, voor het andere zou er ook na de maaltijd nog tijd genoeg zijn.     ..

[11] Dat maakte indruk, en de kokkinnen waren snel als de wind in de keuken, en de vele bedienden moesten direct allerlei opdrachten uitvoeren om de drie in de keuken met man en macht te helpen. Vervolgens kwam de waard opgewekt de grote gelagkamer binnen en dankte Mij met tranen in zijn ogen voor de grote genade die hem bewezen was, zoals hij dat uitdrukte.

[12] Maar IK zei tegen hem: 'Maak er geen ophef van; jij bent geholpen en meer is niet nodig! ,

[13] Daarop zei DE WAARD: 'O meester en vriend, er is beslist nog meer nodig! Ten eerste sta ik duidelijk bij u in de schuld, en ten tweede moet ik nu openlijk bekennen dat ik u voor meer aanzie dan voor alleen maar een mens! En daarom zou het zeker volgens de goede orde zijn om zo'n waarlijk Godmens een offer te brengen! ,

[14] IK zei: 'Dat is allemaal niet nodig! Ik ben nu slechts een mens zoals ieder ander van vlees en bloed;je zult nog wel vroeg genoeg meer daarover horen! Maar wees nu opgewekt en vrolijk, zoals wij allen! ,

[15] Daar was de waard erg blij om en hij haalde bekers.. en bracht ons meteen de allerbeste wijn uit zijn kelder, die hij gewoonlijk alleen maar de hoogste Romeinen voorzette als zij door deze streek reisden - wat langs deze belangrijke heerbaan bepaald niet zelden voorkwam.

[16] Onze Judas greep meteen naar een beker en dronk hem met grote teugen bijna tot op de bodem leeg. Dat zagen de andere leerlingen en zij vroegen hem, wie dan wel het meeste recht had om het eerst van de beste wijn van de waard te proeven.

[17] Daarop antwoordde hij (JUDAS ISKARIOT): 'Ik had een ontzettende dorst en de vorige wijn vond ik niet goed genoeg; maar als het niet juist is, dan zal Hij mij er wel attent op maken, daarover hoeven jullie mij niets te verwijten!'

[18] Maar IK keek om en zei tegen de leerlingen: 'Laat hem; want hem verbeteren staat gelijk met het met alle geweld wit willen wassen van een Moor! ‘

[19] Toen Judas dat hoorde, schaamde hij zich, ging naar buiten en verdween, zodat wij hem daarna drie dagen lang met meer te zien kregen. Hij zocht echter een andere herberg op, waar hij voor eigen rekening introk; want hij zag altijd kans onderweg heimelijk wat geld te verdienen.

[20] Allen waren blij dat hij weg was, en wij brachten bij de waard, die ons goed verzorgde, nog acht volle dagen door, en Ik genas in deze plaats nog een aantal zieken.

[21] Toen echter al gauw daarna de aanloop van mensen te groot werd, gingen wij ‘s morgens vroeg op weg naar een andere streek, waar wij eveneens weer goed onderdak kregen en de zieken genazen. Daar moesten ook de leerlingen, Judas uitgezonderd, bij de zieken de handen opleggen, en het ging met allen bij wie de leerlingen de handen oplegden, beter. Zelf deed Ik daar weinig tekenen, maar Ik onderhield mij met Lazarus, die nog altijd bij ons was, en met de andere waard.

[22] Ondertussen kwamen wij weer in Bethanië bij Lazarus en bij onze waard. En beiden vonden thuis alles tot in de puntjes geregeld, hoewel zij bijna vier weken lang met Mij rondgetrokken waren. Bij de waard bleven we weer acht dagen en daarna weer bij Lazarus, die veel plezier beleefde aan de arbeiders die hij in Bethlehem had aangenomen en die in zijn dienst niets te kort kwamen.

[23] Toen de genezen mensen Mij zagen, vielen zij van dankbaarheid letterlijk voor Mij op hun knieën en wilden Mij echt aanbidden, want zij waren reeds van Martha en Maria te weten gekomen wie Ik eigenlijk was.

[24] Maar IK zei tegen hen: 'Zwijg voorlopig! Binnenkort zal er nog een tijd komen dat ook jullie kunnen spreken!'

[25] Daarop gingen zij vlug staan, beloofden te zwijgen en begonnen meteen aan het werk dat hun opgedragen was.

 

25 De reis van de Heer naar Kisjonah

 

[1] Wel had Martha ons verteld dat er intussen al verscheidene tempeldie­naren bij haar waren geweest, die heel belangstellend gevraagd hadden waar Lazarus toch heen gereisd was en vanwaar nu opeens dat grote aantal goede arbeiders was gekomen. Daarop had zij hun geantwoord, dat Lazarus, haar broer, voor belangrijke zaken misschien wel helemaal naar Egypte was gereisd en al gauw na zijn vertrek deze arbeiders, die hoognodig waren, ergens in dienst had genomen en naar Bethanië had gezonden.

[2] EEN FARIZEEËR had haar echter gevraagd: 'Kun je niet twintig van deze arbeiders aan ons afstaan?'

[3] Maar MARTHA zei: 'Vraag het hun zelf, - want ik weet helemaal niet of het joden, Grieken of Romeinen zijn; want onder elkaar spreken ze allerlei talen!'

[4] De Farizeeër ging daarop vlug naar buiten en begon met een paar van de arbeiders te onderhandelen. Maar die schenen hem te kennen en zeiden, dat zij ten eerste geen Joden meer waren, en dat hij als ze het zouden zijn ervan verzekerd kon zijn dat zij geen enkele Farizeeër meer zouden dienen.

[5] Toen waren de tempeldienaren naar huis gegaan, en sinds die tijd was er niet één meer in Bethanië geweest; zij wachtten waarschijnlijk de terugkomst van haar broer af.

[ 6] Lazarus vroeg Mij nu, wat hij moest doen.

[7] En IK zei tegen hem: 'Doe, wat je zuster deed! Zij zullen met de arbeiders niets bereiken, en jou kunnen zij daarvan niet de schuld geven.'

[8] En zo was het ook goed, en Lazarus had daarna meer rust in zijn huishouding.

[9] Omdat het al aardig winter geworden was en Ik nog maar weinig zieken te genezen had, bleven wij zoals gezegd, nu tot ongeveer midwinter nog afwisselend bij Lazarus of bij onze waard, terwijl de nieuwe leerlingen in die tijd de hele nieuwe leer met veel liefde en vast geloof van de oude leerlingen aannamen en zelfs om de nieuwe doop vroegen.

[10] Maar IK zei tegen hen: 'Voorlopig is het voldoende dat jullie de doop der waarheid aanvaard hebben; wanneer echter, als jullie je aan de leer houden en daarnaar leven en werken, de ware, levende doop over jullie zal komen, zullen jullie ook de doop van Johannes kunnen ontvangen. Het zal echter niet lang duren voor er een tijd komt dat velen eerder de ware doop met het levensvuur van de Heilige Geest zullen ontvangen dan de doop met het water .

[11] Dat stelde de nieuwe leerlingen volkomen tevreden.

[12] Op de afgesproken tijd op een maandag verlieten wij onder zegen­wensen Bethanië en onze waard en gingen opgewekt op weg naar de zee van Galilea. Daar vonden wij een goed schip dat.wij huurden om ons naar Kis te laten brengen. Daar het echter al avond was, durfden de schippers het niet aan om 's nachts over de zee te varen; zij beweerden dat in deze tijd de zee tegen middernacht erg wild werd.

[13] Daarop zeiden DE LEERLINGEN: 'jullie zijn toch uit Genezareth ­kennen jullie de macht van de Heer Jezus uit Nazareth dan niet?'

[14] DE SCHIPPERS zeiden: 'Wat? Is Jezus van Nazareth hier?'

[15] En IK zei: 'ja, Ik ben het!'

[16] Toen zeiden DE SCHIPPERS: 'ja, als U het bent, varen wij, ook al staan er huizenhoge golven! Kom maar in ons grote schip, want het biedt een ruime en veilige plaats voor tweehonderd mensen!’

[17] Wij scheepten ons in en voeren met gunstige wind weg en hoewel in de richting van Kis de golven hoog gingen, schonken de schippers daar geen aandacht aan, en wij bereikten bij het vrij zwakke licht van de maan toch zonder moeite de rustige bocht van Kis.

[18] Toen wij in de haven van Kisjonah binnenliepen, waren zijn bedien­den en tollenaars meteen bij de hand, die ons druk doenerig en officieel vroegen wat de reden van onze komst was, wat wij daar deden en waarheen onze reis ging en of wij iets aan te geven hadden.

[19] Maar IK zei: 'Laat Kisjonah bij Mij komen, dan zullen jullie meteen horen wat wij hier komen doen!'

[20] Direct ging men Kisjonah halen.

[21] Bijgelicht door fakkels kwam hij dadelijk naar de oever, en toen hij Mij in het oog kreeg, riep hij van vreugde luid uit (KISJONAH): 'O Heer, hoe kunt U mij, zondig mens, waardig achten om mij nog zo laat in de nacht op te zoeken?! O, wees toch met allen die bij U zijn, van harte welkom! Komt allen binnen in mijn grote huis, ook jullie, schippers; want vandaag zullen jullie niet verder varen! Ik sta met alles en het beste voor jullie klaar! O, deze ontzaglijke vreugde die mij nu zo onverwacht ten deel valt, is in één woord onbeschrijfelijk! O, kom, kom, kom!’

[22] Wij gingen snel van boord en meteen het huis van Kisjonah binnen, in wiens grote kamer het behaaglijk warm was omdat deze door vier grote open stookplaatsen, waar een levendig vuur opvlamde, uitstekend ver­warmd werd. Iedereen in huis werd meteen volop aan het werk gezet, en nog voor er een half uur verstreken was, stond er al een grote hoeveelheid heerlijk klaargemaakte edelvissen op tafel en een overvloed aan brood en uitgelezen wijn, wat ons allen heel goed van pas kwam, want wij hadden nadat wij Lazarus' huis vroeg in de morgen verlieten niets gegeten en gedronken.

[23] Zelf voelde Ik na die lange reis behoefte aan natuurlijke, lichamelijke versterking, en de leerlingen nog veel meer, en deze viel ons hier rijkelijk ten deel. Wij aten en dronken heel welgemoed, en bijna de hele nacht door werd er veel verteld over onze reizen en belevenissen, hetgeen Kisjonah en zijn familie in hoge mate interesseerde; hij kwam woorden te kort om zijn lof en verwondering daarover uit te spreken. Alleen betreurde hij het dat Maria, die vrijwel de hele zomer bij hem had doorgebracht, nu voor een paar dagen naar Nazareth was vertrokken, hoewel zij al gauw weer terug zou komen. Zij had echter veel over Mijn reizen en daden gehoord en kon maar niet begrijpen dat God haar zo'n genade waardig vond. Zij kende alle wonderbaarlijke gebeurtenissen wel, maar dat daar zoiets op zou volgen, daar had zij zich vroeger niet zo'n duidelijke voorstelling van kunnen maken.

[24] En zo vertelde Kisjonah ons nog meer dingen over het leven en doen en laten van Maria tijdens Mijn afwezigheid, zoals ook over de twee zonen van Jozef, namelijk Joël en Joses, die thuis bleven om het werk van jozef voort te zetten. Maar om dat alles hier weer te geven zou geen zin hebben, en daarom laten we het achterwege.

[25] Ook deze nacht gingen we eigenlijk niet naar bed, maar bleven op de zachte banken zitten en rustten in het warme vertrek volkomen uit, te meer daar wij nog tot diep in de ochtend rust hielden. Daarom gebruikten wij ook geen ochtendmaal; het middagmaal was daarentegen des te royaler. Ook onze bekende Philopold uit Kana, bij de grens van Samaria, was hierbij uitgenodigd en nog enige andere vrienden van Mij en Kisjonah.

[26] Wel, ook dat is allemaal bijzaak; maar daarop volgde naar aanleiding van een vraag van Philopold een zeer belangrijke, heldere uiteenzetting van Mij over Gods geestelijke oerwezen in tegenstelling tot dat van alle schepselen, over tijd en ruimte, over oneindigheid en eeuwigheid, over Gods aanwezigheid en bestaan, en over de aanwezigheid en het bestaan van alle schepselen in tijd en ruimte. Die uiteenzetting duurde tot laat in de nacht en verenigde als zodanig het middag­ en avondmaal, dus kan deze uiteenzetting hier goed aan toegevoegd worden, want deze geeft en moet aan iedere denker volkomen opheldering geven over het materiële en geestelijke bestaan van de mens en over het zuiver geestelijke oerbestaan van God.

 

26 De filosofische vragen van Philopold

 

[1] Onze Philopold, die Mij ook samen met Kisjonah bij de oude Marcus bezocht, had weliswaar over dit onderwerp al heel veel gehoord en hij geloofde ook dat het zo in elkaar zat, maar hij was nu eenmaal een filosoof, zij het van de beste en zuiverste soort, en hij stelde zich daarom niet met het pure geloof zonder meer tevreden, maar wilde het ook als een wiskundige stelling bewezen zien.

[2} Hij kwam daarom met zijn tekort aan kennis voor de dag en zei meteen na het middagmaal (PHILOPOLD): 'Heer, alles wat ik ervaren, gezien en gehoord heb, geloof ik vast; maar grondig inzien en begrijpen kan ik ondanks alle scherpte van mijn denkvermogen zeer weinig, en dat benauwt mijn ziel vaak heel erg! Ik heb mij daarom vast voorgenomen om daar met U persoonlijk bij een gunstige gelegenheid, zoals die zich nu voordoet, nader over te spreken, en als U daar geen bezwaar tegen heeft, zou ik nu graag nadere en begrijpelijker uitleg van U krijgen.’

[3] IK zei: 'Hoewel Ik jullie allen beloofd heb binnenkort Mijn geest te zenden en hem over jullie uit te storten, die jullie dan in zal leiden in alle waarheid en wijsheid, en Ik ook gezegd heb dat jullie tot dat ogenblik geduld moesten oefenen, wil Ik toch ook mondeling een eerlijk streven als dat van jou helpen. Dat doe Ik nu in deze wintertijd des te eerder omdat Ik deze tijd, zoals afgesproken, vanwege de winterse rust toch al tot vlak voor het Paasfeest hier wil en zal doorbrengen, dus kun je gerust met je twijfels voor de dag komen, en voor wat vandaag niet allemaal behandeld kan worden, zullen wij rog ruim voldoende tijd vinden. Als we klaar zijn met de maaltijd kun je, omdat wij toch weer aan tafel blijven zitten, je verzoek wel naar voren brengen.

[4] Morgen kunnen Mijn leerlingen, als zij dat zelf willen, een paar dagen naar huis gaan naar hun gezin; zij die echter geen gezin hebben blijven hier, met name Johannes en Matthéus, want die hebben hier nog veel in het net te schrijven."

[5] Toen vroeg Judas, of ook hij moest gaan of dat hij moest blijven.

[6] IK zei: 'Jij hebt van alle leerlingen het grootste bezit, je hebt vrouwen kinderen en een aantal bedienden; daarom is het voor jou ook het meest noodzakelijk om naar huis te gaan, en je kunt, als je wilt, pas tegen Pasen terugkomen! ,

[7] Met dit antwoord was Judas weliswaar niet zo heel erg tevreden; maar omdat niemand hem vroeg om te blijven, deed hij de volgende dag toch wat Ik gezegd had. De andere leerlingen gingen weliswaar ook, maar zij kwamen allen na een paar dagen weer terug en bleven vervolgens met enige tussenpozen bij Mij.

[8] Kisjonah bracht na de maaltijd nog een speciale wijn, die hij 'Noach’s lieveling' noemde, en ging daarmee rond. Daardoor werd Philopold erg geestdriftig en hij begon meteen al zijn gewetensbezwaren naar voren te brengen, -maar alles heel ordelijk en bescheiden.

[9] Wat zei hij dan eigenlijk, en wat vroeg hij? Hij had vragen te over!

[10] 'Heer', zei hij (PHILOPOLD), 'wanneer ik goed nadenk over wat U ons geleerd heeft bij de oude Marcus, dan zijn tijd en ruimte, zoals wij die hier op aarde kennen, door bepaalde periodes en feiten en in de vormen die in de ruimte voorkomen, begrensd en meetbaar; maar op zichzelf zijn zij eeuwig en oneindig, hetgeen eigenlijk een en hetzelfde is.

[11] Als tijd en ruimte echter eeuwig en oneindig zijn, dan begrijp ik de geschriften van de oude godgeleerden en wijzen absoluut niet, waarin met zekerheid beweerd wordt dat God, als het Oerzijn van al het zijn en bestaan, zich buiten tijd en ruimte bevindt.

[12] Hoe kan dat bij een eeuwige tijdsduur, die zonder begin en einde is, en bij het bestaan van een oneindige ruimte die ook nergens een begin en nergens een einde heeft?

[13] Mocht dus God Zelf helemaal buiten tijd en ruimte bestaan, dan kan zelfs het zuiverste menselijke verstand zich onmogelijk van God iets anders denken dan: Of God bestaat helemaal niet, omdat er buiten de eeuwige tijd en buiten de eeuwige, oneindige ruimte onmogelijk iets kan bestaan, of God bestaat zoals wij allen binnen tijd en ruimte, en dan hebben de oude godgeleerden met hun definities de grootste waanzin opgeschreven.

[14] Voor deze bewering komt U nu zelfs van pas; want dat de Godheid U volledig vervult kan niemand ontkennen die U heeft horen spreken en Uw daden heeft gezien. Welke godgeleerde kan nu echter van U beweren dat U niet bij ons in tijd en ruimte bent?!

[15] En als hij dat beweert, dan bent U Zelf daarmee volkomen van Uw goddelijkheid ontdaan! U bent dan geen God meer, maar alleen een zeer bijzonder. mens, die door geboorte, genialiteit, buitengewoon talent, oefening in wilskracht en tenslotte ook door het leren van allerlei geheime kunsten en wetenschappen het zo ver gebracht heeft dat normale redelijke mensen U niet anders kunnen zien dan als God.

[16] Maar Uw hoedanigheden zijn, vooral in Uw daden, toch van dien aard dat men vrijwel onmogelijk op grond van de bovengenoemde voorwaarden in het bezit daarvan kan komen. En daarom zou Ik nu graag van U willen horen, hoe het zit.’

 

27 Het rijpen van de mens

 

[1] IK zei: 'Je hebt je vraag goed gesteld en het onderwerp heel juist gedefinieerd voor zover een scherpzinnig mens in staat is zoiets te doen; maar toch zeg Ik je dat de oude wijzen eveneens gelijk hebben, en zelfs nog meer dan jij !

[2] Geloof je dan niet dat men in tijd en ruimte en tegelijkertijd zonder tijd en ruimte kan zijn en toch volledig kan bestaan?'

[3] PHILOPOLD zegt: 'Ja, geloven kan men dat wel, vooral als men het uit Uw mond hoort! Maar ik heb al meteen bij het begin van mijn inleidende vraag en mijn verzoek gezegd, dat ik tegen alles wat U gezegd en ook getoond heeft, helemaal geen bezwaar heb; het gaat hier zuiver om het begrijpen. Want een puur, zogenaamd vroom geloof komt mij voor als een totale bespotting van iedere menselijke rede, ieder begrip en ieder denken, welke toch ook beslist door God aan de mensen gegeven werden als een geestelijk licht dat hem de enige mogelijkheid biedt om zichzelf, alle dingen buiten zichzelf en tenslotte zelfs God te leren kennen.

[4] En daarom ben ik er dan ook vast van overtuigd dat een eerlijk mens geen genoegen moet nemen met enkel maar blindelings te geloven wat de een of andere wijze, of een ander buitengewoon begaafd iemand die praktisch in alle sferen en dingen deskundig is, hem heeft gezegd, maar hij moet daarbij tevens zoveel mogelijk navraag doen om een goed begrip te krijgen van de inhoud van zijn geloof'

[5] IK zeg: 'Je hebt alweer volkomen gelijk; alleen kleven daar nog bezwaren aan waar ook volledig rekening mee gehouden moet worden!

[6] Kijk, bij alles in deze wereld en zelfs ook in de geestenwereld behoort een zekere rijpheid, en bij het rijpen hoort een zekere tijd!

[7] Kijk eens in de winter naar een appelboom of een wijnstok! Waar vind je dan een rijpe, zoete vrucht?! Maar dan komt het voorjaar, - licht en warmte van de zon nemen toe, knoppen worden voller en sappiger, vervolgens ontdek je al gauw tere loten en tenslotte bladeren en bloesem. Na korte tijd valt de bloesem af omdat ze voor het bereiken van het hogere doel geen nut meer heeft, en korte tijd later kun je het aanzetten van de groeiende vrucht al waarnemen.

[8] 'Wat is dat nu voor; een vergelijking?!', vraag je jezelf af Kijk, knoppen, het sappiger worden ervan, de eerste loten, bladeren, bloesem en de eerste vruchtzetting komen allemaal overeen met het kinderlijke, vrome geloof van de mens; maar van rijpheid kan daarbij nog geen sprake zijn. Want God is de hoogste orde Zelf en alles wat op de wereld gebeurt, moet zijn tijd hebben, een tijd die overeenkomt met de goddelijke orde.

[9] Het kind stamelt eerst; uit het stamelen vormt zich langzaam maar zeker het spreken. Als de spraak wat meer ontwikkeld is, begint men het kind iets voor te zeggen, en het onthoudt al gauw korte zinnetjes. En wat men het verder zegt, gelooft het vrijwel onvoorwaardelijk; het vraagt nog geen hoe en waarom. Op basis van het gedweeë geloof leert het dan veel tot aan het eind van de kinderleeftijd, en op die leeftijd begint het al vaak behoorlijk scherp te denken en de reden van veel van het geleerde en van de opgedane kennis te zoeken; maar het bezit zelf nog te weinig volle, inwendige levenswarmte en lijkt dan precies op de eerste vruchtzetting.

[10] Maar als dan in de volle zomer de volle kracht van het licht en de warmte van de zon komt, krijgt ook de eerste vruchtzetting de innerlijke, alles tot leven brengende warmte. Die veroorzaakt dat de jonge vrucht steeds verder groeit en dat de in de nieuwe vrucht binnenstromende sappen indampen. Daardoor wordt de vrucht groter en vult zich met steeds zuiverder sappen en ook het licht kan dan de vrucht geleidelijk aan steeds meer doordringen, en zo gaat dan de vrucht pas rijpen.

[11] Kijk, zo gaat het ook bij de mens! Zolang de innerlijke levenswarmte van zijn liefde haar hoogtepunt niet heeft bereikt en het licht van deze warmte hem niet helemaal doordringt, zal hij ondanks de beste uitleg van buitenaf de innerlijke, geestelijke waarheden moeilijk of uiteindelijk hele­maal niet begrijpen; als hij echter als een rijpe druif helemaal door de toenemende innerlijke levenswarmte en haar licht doordrongen wordt, is hij rijp en bezit hij reeds zelf de beste uitleg van al zijn eerdere twijfels.

[12] En omdat jij ook al tamelijk rijp begint te worden, kan men je wel wat meer licht en warmte geven uit de grote genadezon die alle hemelen en haar bewoners, evenals ook alle stoffelijke werelden en wat daarin, daarop en daarboven leeft en ademt, leven en bestaan verschaft. Let dus op!'

 

28 Tijd en ruimte

 

[1] (DE HEER:) 'Kijk, een halfjaar geleden bracht Ik je ziel in een toestand waardoor je verplaatst werd naar een zeer ver verwijderde zonnewereld. Nadien heb Ik zo'n verplaatsing ook bij andere gelegenheden en op andere plaatsen gedaan, wat al Mijn leerlingen hier naar waarheid kunnen beves­tigen. Vervolgens was je er bij Marcus zelf bij toen de engel de kostbare lichtbol uit de verre binnenlanden van Afrika haalde.

[2] Kijk, als een pijl op topsnelheid deze aarde zou verlaten, dan zou jij, hoewel je erg goed kunt rekenen, geen getal kunnen vinden dat groot genoeg is om het aantal aardse jaren aan te geven dat de pijl nodig zou hebben om die zonnewereld te bereiken, -en toch kostte jouw overtocht geen tijd! Dus heb je toen met de aardse ruimte niets te maken gehad en  je was dus voor wat betreft je levende ziel beslist buiten tijd en ruimte!

[3] Om van Marcus naar Afrika te komen, zou je over een goed gebaande weg zelfs meer dan twee jaar te voet onderweg zijn om daar te komen waar de engel de lichtende steen gehaald heeft. Hij was op hetzelfde moment dat hij ging weer terug. Kon dan tijd en ruimte toen iets voor hem betekenen?!

[4] En verder! Stel je eens de supersnelle beweging van een aards voorwerp voor dat bijvoorbeeld de afstand van deze aarde tot aan die bepaalde zonnewereld in een oogwenk aflegt, dan zou een geest in een en hetzelfde ogenblik een duizendmaal grotere afstand talloze malen kunnen overbrug­gen; Ik zeg talloze malen omdat jij geen getal kent dat het grote aantal malen heen en terug kan weergeven.

[5] Daaruit volgt echter dat zelfs de grootste bewegingssnelheid op deze aarde in geen enkele verhouding staat tot de geestelijke bewegingssnelheid­. Daarom staat het aards-materiële op zichzelf en al het geestelijke ook. Beide hebben slechts analoge betrekkingen tot elkaar, maar in wezen zijn zij eindeloos verschillend.

[6] Het verschil tussen al het aardse en het geestelijke, dat je nu heel duidelijk zult hebben waargenomen, bestaat ook op gelijke wijze tussen alles wat zich hier op deze aarde aanjou als tastbaar, voelbaar, hoorbaar en zichtbaar voordoet.

[7] Met betrekking tot het feit dat de geestelijke beweging geen rekening houdt met de ruimte, kan Ik je nog de snelheid van de gedachten van je ziel als goed voorbeeld geven. Kijk, denk nu eens aan Rome, waar je reeds bent geweest en waarvan je wel weet hoever dat hier vandaan ligt en ook hoe die grote heidense stad eruit ziet! Met je gedachte ben je al meteen in Rome en zie je in zekere zin de stad, haar pleinen, stegen en straten en omliggende streken. Jouw gedachte heeft om in Rome te komen dus ook geen tijd nodig gehad, omdat ruimte daarbij geen rol speelde!

[8] Daaruit kun je nogmaals met zekerheid vaststellen dat je ziel zich als geestelijk wezen met wat zij doet ook buiten tijd en ruimte bevindt, en ook jij kunt je in gedachte met dezelfde snelheid naar de jou bekende ster verplaatsen en weer terug, terwijl ook jij niet meer tijd nodig zult hebben om die ontzettend grote ruimte te overbruggen.

[9] Nu zul je toch wel inzien dat er voor de zuivere geest tijd noch ruimte kan zijn!

[10] Gods geest en alle engelen bestaan heus ook in de oneindige ruimte en blijven aldoor bestaan door de hele eeuwige loop der tijden; want zonder hen zouden er geen schepselen zijn, en zou er ook geen aardse ruimte zijn, noch aardse tijd. Maar deze puur geestelijke machten en hoogste intelligenties staan in alles eindeloos ver boven tijd en ruimte.'

 

29 De mate van kracht

 

[1] (DE HEER:) Nu vergelijken we nog de grootte van een zuiver geestelijke kracht met de grootste aardse kracht. Wat zal dat opleveren? Kijk, er zijn in het oneindige heelal zulke verschrikkelijk grote zonnewerelden, dat onder de juiste verhouding deze hele, grote aarde zich ten opzichte van hun grootte net zo zou verhouden als een minuscuul klein zandkorreltje ten opzichte van de omvang van de hele aarde! Kijk, als het hier over de zandvlakten waait, heft de wind het zand al op en voert het met groot gemak mee, en een orkaan doet dat nog gemakkelijker met grote zand­massa's! Stel je nu eens een naar verhouding even harde wind voor op zo'n grote zonnewereld! Die zou toch zeker met werelden zoals deze aarde heel gemakkelijk spel hebben! 'Ja', zou jij met je wereldse verstand zeggen,'als daar zulke geweldige winden waaien, dan moet men daar toch tot op deze aarde iets van merken!' En Ik zegje, dat, dat zelfs niet zelden het geval is, en ook nog heel veel verder!

[2] Je zult wel eens vliegende sterren hebben gezien. Sommige daarvan zijn niet zelden zo groot dat men ze een kleine aarde zou kunnen noemen. Het is stof van werelden dat op velerlei wijze door onderaards losgebroken stormen vanaf de zonnewerelden in de grote etherruimte geblazen is, en door de sterke aantrekkingskracht van zo' n zonnewereld langzaam maar zeker weer terug valt naar waar het weggewaaid is, tenzij het bijvoorbeeld te dicht bij een ander hemellichaam gekomen is en daardoor aangetrokken werd, wat echter niet zo vaak gebeurt.

[3] Daaraan kun je de geweldige kracht afmeten van de in de eindeloze ruimte heersende, zogenaamde natuurkrachten van deze wereld. Nu kun je deze en nog andere natuurkrachten die je kent, zonder ophouden duizenden en miljoenen jaren versterken, dan zal de sterkte van de door jou als laatste verkregen kracht zich toch nog steeds verhouden tot de goddelijke onbeperkte kracht als een volkomen niets tot iets werkelijks, of als een leugen tot de waarheid.

[4] Zoals de grootste natuurkracht absoluut in geen verhouding staat tot de goddelijke kracht, zo staat zij ook in geen verhouding tot de kracht van een zuivere engelgeest.

[5] Omdat er dus in ruimte en tijd geen enkele kracht bestaat die zich ook maar met de kracht van een engel kan meten, moet deze als geestelijke kracht ook buiten of boven alle ruimte en tijd staan, hoewel zij zich als een eigen eenheid zelfstandig in tijd en ruimte bevindt maar van beide geheel vrij en onafhankelijk is. Alles bestuurt zij terwijl zij slechts door innerlijke, levende analogie daarmee in verbinding staat.

[6] Om het oneindig overheersende van de goddelijk-geestelijke kracht over alle natuurkrachten, hoe groot die ook mogen zijn, nog duidelijker te tonen, hoef Ik je slechts te zeggen: Als de grootste krachten van deze aarde gezamenlijk myriaden en aeonen aardse jaren lang in de grote scheppingsruimte woest tekeer zouden gaan, dan ~ouden zij, tegen de kracht van de goddelijke wil in, in de hele schepping nog geen atoom kunnen vernietigen; maar één engelgeest zou in staat zijn om slechts door het te willen, als God het toeliet, in één ogenblik de hele eindeloze ruimte van alle materiële schepselen te ontdoen, en er zou daarin geen zon en geen aarde meer bestaan.         

[7] Vertel Mij eens, Philopold, of je nu al een beetje begint in te zien.hoe God en al het hemelse en zuiver geestelijke volledig buiten tijd en ruimte staat, en zo, op zichzelf bestaand aanwezig is en moet zijn, omdat anders eeuwig geen stoffelijk schepsel had kunnen ontstaan!'

 

30 De kracht van het licht

 

[1] PHILOPOLD zegt: 'Heer, het begint me nu wel wat duidelijker te worden; maar van Uw enorme wijsheid word ik bepaald duizelig! Toch vraag ik U of U nog meer wilt uitleggen!’

[2] IK zeg: 'Dat zal Ik wel doen, maar concentreer je, zodat je het ook begrijpt en goed in je ziel prent!

[3] Laten we nu op het licht overgaan! Kijk eens naar het licht van deze helder schijnende, zuivere naftalamp! Het verlicht deze grote kamer dermate dat wij elkaar allemaal goed kunnen zien en herkennen. Wat denk je: Zouden honderd van zulke helder brandende lampen ook niet een  honderdmaal sterker licht in deze kamer verspreiden? Jij zegt: “Ongetwijfeld want daarvan kan men zich bij grote feestverlichtingen meer dan voldoende overtuigen!' Goed, zeg Ik, stel je nu eens duizend maal duizend van zulke lampen voor ergens bovenop een alleenstaande berg! Zouden die met z'n allen niet binnen een behoorlijk groot gebied alles helder verlichten? Wis en zeker! Maar hoewel zij de wijde omtrek zouden verlichten, zouden zij toch totaal niet te vergelijken zijn met het licht van de volle maan, die, hoewel hij voor het oog bepaald niet zo groot lijkt, toch in één keer de halve aarde nog heel goed verlicht. Maar wat is het licht van de maan vergeleken bij het licht van de zon?!

[4] Stel je nu echter eens voor dat de zon het hele uitspansel zou vullen! Zou er dan een sterveling in staat zijn ook maar een moment dat machtige licht te verdragen zonder ogenblikkelijk als een druppel water op een gloeiende plaat vernietigd en opgelost te worden? Ik zegje: Het.effect van dat licht en de onbeschrijfelijke hitte ervan zou dan al zo groot zijn dat het zelfs deze hele aarde binnen enkele ogenblikken niet beter zou vergaan, en vele honderdduizenden van zulke werelden ook niet!

[5] Zie je het enorm grote verschil tussen het licht van deze lamp en het licht van zo'n grote zon?!

[6] Maar er bestaan in de uitgestrekte scheppingsruimte centrale oerzonnen die myriadenmaal groter zijn dan onze zon, hoewel onze zon ook ruim duizendmaal duizend keer groter is dan deze hele aarde. Zulke centrale oerzonnen hebben naar verhouding ook een evenzoveel groter en sterker licht, waarin dan zulke zonnen als de onze, als zij in de buurt zouden komen, ook als een waterdruppel op een gloeiende plaat in een oogwenk zouden verdampen.

[7] Nu kun je deze aardse lichtsterkte vergroten zoveel je maar wilt, vrijwel tot in het eindeloze, en dan zul je met al dat versterkte licht van de zonnen uit ruimte en tijd eenzelfde verhouding vinden ten opzichte van het licht van God, als je gevonden hebt bij de beweging en de kracht.

[8] En omdat het licht van God in ruimte en tijd eeuwig nooit geëvenaard kan worden, volgt daaruit duidelijk, dat het zuiver geestelijke licht van God, evenals de uit dat licht voortkomende, onmeetbare levenswarmte van de liefde daarin, niet binnen tijd en ruimte, maar alleen buiten deze twee aanwezig kan zijn.

[9] Dat er echter toch een levensechte en altijd aanwezige analogie bestaat tussen het oerlicht van God en het slechts ten dele geschapen licht van de zon, kun je gemakkelijk afleiden uit het feit dat ook het licht van de zon levengevende kracht heeft voor de schepselen op de hemellichamen en werelden, waarvan ieder voorjaar je voldoende kan overtuigen. -Begrijp je nu al iets beter hoe en op welke manier noodzakelijkerwijs al het zuiver geestelijke zich buiten tijd en ruimte bevindt en dat dit ook zo moet zijn?'

 

31 Het goddelijke en het menselijke wezen van de Heer

 

[1] PHILOPOLD zei: 'Het voorbeeld met het licht heeft me in deze zaak veel duidelijkheid verschaft; maar op de achtergrond blijft toch veel nog erg verhuld en tot het erg verhulde behoort vooral Uw huidige volmaakt goddelijke tegenwoordigheid, waarover ik nu duidelijk niets anders kan zeggen dan: Als U vóór Uw menswording ergens heel ver weg in de hoogste hemel, buiten tijd en ruimte, met Uw reine engelen als Jehova heeft gewoond, dan moet Uw in zekere zin menselijk persoonlijke aanwezigheid nu afwezig zijn in die hemel, omdat U nu helemaal in tijd en ruimte bij ons woont! Hoe kunt U nu binnen tijd en ruimte, maar als God ook tevens buiten tijd en ruimte bestaan? Heer, dat schept voor mijn verstand nog een enorme kloof die ik zelf niet kan overbruggen; daarom vraag ik U om ook daarover Uw licht te laten schijnen! ‘

[2] IK zeg: 'Omdat je een echte wijsgeer bent, die denkt volgens Plato, Socrates en Aristoteles, moet Ik ook gedeeltelijk op hun manier met je spreken, opdat je Mij gemakkelijker begrijpt.

[3] Kijk, tussen 'van eeuwigheid', 'vroeger' en 'nu' bestaat eigenlijk in Mijn bestaan, evenals in Mijn zijn, en in Mijn aanwezig zijn, helemaal geen verschil voor wat Mijn zuiver goddelijke Ik betreft! En als dat niet zo was, heus, dan zou Ik in dit mensenlichaam geen macht en heerschappij hebben over de hele materiële schepping der natuur; want alle schepselen met hun tijd en ruimte verhouden zich slechts subjectief tot Mij, hun Object; omdat alles uit Mij is en niet Ik uit alles.

[4] Daarom ben Ik altijd het enig voorafgaande en voorliggende, dus het eeuwige Object, en kan Ik Mij ten opzichte van het geschapene nooit en te nimmer als een subject verhouden.

[5] Omdat nu eenmaal alles uit Mij is en Ik door Mijn wil in alles de kern ben als het alles behoudende, leidende, besturende, ordenende en leven­gevende principe, ben Ik volgens de macht van Mijn wil en Mijn wijsheid ook een subject, en zodoende ben Ik de alfa en de omega of het begin en het einde, alsook het eerste en het laatste in al het geschapene, en tengevolge van deze eigenschap van Mij, dat Ik zowel objectief en in alles ook subjectief ben, kan Ik hier nu bij jullie heel goed als mens volgens de macht van Mijn wil en wijsheid bestaan en toch daarnaast het eeuwige, alleen levende en scheppende Object ten opzichte van alle schepselen zijn.

[6] Als huidig Subject, in de gestalte van lichamelijk mens, ben Ik echter Zelfgeringer dan, en ondergeschikt aan het eigen eeuwige Object in Mij, hoewel Ik juist door Mijn strenge onderworpenheid eigenlijk volledig één ben met het eeuwige Object; want zonder die strenge subjectiviteit van Mijn huidige uiterlijke persoonlijkheid, zou zo'n innige samensmelting nooit mogelijk zijn.

[7] En dat doet Mijn onmetelijke liefde tot het Object en Zijn even onmetelijke liefde tot Mij, en zo ben Ik met de Vader één liefde, één wijsheid, één wil, één leven en één macht, buiten welke er in de hele eeuwige oneindigheid geen andere bestaat en kan bestaan.

[8] Daarom ben Ik hier net zo in tijd en ruimte aanwezig als ook buiten tijd en ruimte.

[9] Dat Ik nu bij jullie in tijd en ruimte besta, dat zien jullie; dat Ik echter tevens volgens Mijn innerlijk ook buiten tijd en ruimte besta, dat leren jullie Mijn daden, die Ik niet zou kunnen doen als Ik Mij nu ook met Mijn goddelijke Ik in tijd en ruimte zou bevinden. Want het tijdelijke en het ruimtelijke is en blijft eeuwig en altijd begrensd, is derhalve niet volledig en volmaakt; slechts het buitentijdse en buitenruimtelijke is in alles onbegrensd en dus volkomen en volmaakt. Om te laten zien dat het echter zo is en onmogelijk anders kan zijn, zal Ik dit alles nog nader voor je verklaren door een aantal voorbeelden, let dus goed op!'

 

32 Het geestelijke in het natuurlijke

 

[1] (DE HEER:) 'Kijk, hier heb Ik een tarwekorrel in zijn totale eenheid en eenvoud! Zijn bestemming is kennelijk tweevoudig. In de eerste plaats dient hij tot voedsel voor de mens, en in de tweede plaats is hij als zaadkorrel dienstbaar aan zichzelf voor zijn eigen voortplanting en vermeerdering. Als voedsel geeft hij aan het menselijke lichaam en daardoor ook aan het formeel substantiële lichaam der ziel zijn veelvoudige specifica, en hij gaat als zodanig over in een hoger en vrijer bestaan. Hoe dat gebeurt zullen jullie pas precies te weten komen als jullie geestelijk wedergeboren zijn, zij het hier ook niet helemaal volmaakt -omdat onder de invloed van deze zon niets kan bestaan wat helemaal volmaakt is, en ieder weten en kennen min of meer onvolmaakt is -, maar daarna aan gene zijde des te volmaakter, omdat ook jullie je daar voor wat betreft je geest buiten de invloed van tijd en ruimte zullen bevinden en jullie zien, kennen en weten niet meer onvolmaakt zal zijn.

[2] Maar hier zullen wij deze tarwekorrel slechts als zaadkorrel wat nader in ogenschouw nemen en dan zien hoe het goddelijk-geestelijke, ook al lijkt het in zekere zin subjectief, zich in feite echter toch objectiefbuiten tijd en ruimte in deze korrel bevindt.

[3] Kijk, dit is een tarwekorrel, die op één halm gewoonlijk drie aren, ieder met ruim 30 korrels, produceert! Wel, als je dit koren in goede aarde zaait, zal het je in het volgende oogstjaar beslist al 100 korrels van precies hetzelfde ras en geslacht als loon voor je moeite brengen. Neem je nu deze pas geoogste 100 korrels en zaai je ze weer in goede aarde, dan zul je in het volgende oogstjaar kennelijk allo 000 identieke korrels oogsten. En na weer een jaar zul je al 100 maal 10 000, dus 1000 maal 1000 korrels oogsten, hetgeen al een behoorlijke hoeveelheid van dit graan is.

[4] Om al deze korrels weer voor een volgend jaar in de aarde te zaaien, zul je al een aanzienlijk stuk land nodig hebben. Als oogst zul je dan zeker wel honderdmaal meer korrels krijgen dan je het vorige jaar geoogst hebt. Maar om verder voor een volgend jaar de totale hoeveelheid korrels weer goed uit te kunnen zaaien, zul je ten eerste al een honderdmaal grotere akker nodig hebben en vervolgens daarvan reeds ruim tien miljard iden­tieke korrels oogsten; en als je dat zo nog tien jaar lang blijft doen, dan zul Je daardoor al zo'n ontzaglijke hoeveelheid korrels krijgen dat je om die te kunnen uitzaaien bijna een akker ter grootte van de halve aarde nodig zou hebben.

[5] Deze verder tot in het oneindige doorgaande, zich steeds in dezelfde verhouding vermenigvuldigende hoeveelheid korrels kun je zelf verder nog tot honderd, duizend en nog meer jaar uitbreiden, en dan zal een berekening je leren, dat na slechts enige honderden jaren een totaal van duizendmaal duizend werelden nog veel te weinig zou zijn om als akker te dienen voor het ontzaglijk grote aantal tarwekorrels. En kijk, die vermeerdering kan tot in het oneindige voortgezet worden! Zou dat echter mogelijk zijn als in deze ene korrel, en op gelijke wijze ook in alle andere korrels, niet reeds dit eindeloze aantal, door het daarin aanwezige godde­lijk-geestelijke, buitentijdse en buitenruimtelijke, voorhanden was?! Zeker niet!

[6] Wat echter in deze tarwekorrel voorhanden is, is in alle zaden en gewassen en in alle dieren voorhanden, en speciaal in de mens is het op de meest op god gelijkende wijze voorhanden, waarom hij dan ook met rede is begaafd en verstandig kan worden, een taal heeft en aanvankelijk een vermoeden kan hebben van God als zijn Schepper en Hem later steeds zuiverder kan leren kennen en liefhebben, en zijn eigen wil volledig ondergeschikt kan maken aan het erkende goddelijke.

[7] Dat is dan het zuiver geestelijke in de mens, en omdat het aan God gelijk is, staat het eveneens buiten tijd en ruimte; want als het iets tijdelijks en ruimtelijks zou zijn, zou de mens noch zichzelf noch God ooit kunnen leren kennen, en de mens zou dan voor iedere ontwikkeling totaal ongeschikt zijn, nooit redelijk worden en nooit iets begrijpen. Hij zou nooit ofte nimmer ook maar het minste besef van God krijgen, Hem nog minder ooit herkennen, liefhebben en zijn wil aan Hem onderwerpen, en hij zou dan alleen maar de buitenste, dode schaal van een ei zijn, geen leven in zich hebben en zeker geen buitentijds en buitenruimtelijk eeuwig leven hebben.

[8] Ik geloof dat Ik nu deze zaak die jou zo zeer heeft beziggehouden, voor zover dit voor het zuivere verstand verklaarbaar is, voldoende duidelijk heb uitgelegd. Het komt nu op jouw oordeel aan of je dat alles ook op de juiste wijze denkt begrepen te hebben, of dat je nog iets onduidelijk is gebleven. Mocht je nog iets duister zijn, dan kun je spreken; als je alles echter goed begrepen hebt, dan praten wij er verder niet meer over , drinken wijn, en eten daar wat brood bij.'

 

33 Hemel en hel

 

[1] Toen zei PHILOPOLD: 'Heer, ik en zeker wij allen danken U uit de grond van ons hart voor deze bijzonder grootse, voortreffelijke, mij nu volledig duidelijk geworden uitleg van de geschriften van de oude wijsge­ren! Ja, nu vind ik alles overtuigend, helder en begrijpelijk, terwijl het mij vroeger beslist als klinkklare onzin moest voorkomen! Natuurlijk zal ik dat alles pas helemaal duidelijk kunnen inzien en begrijpen wanneer ik geen stoffelijke elementen meer zal bevatten

[2] Nu is het echter voldoende dat ik inzie dat men, ofschoon men in tijd en ruimte is, zich toch heel goed, en in wezen geheel naar waarheid, volledig buiten tijd en ruimte kan bevinden. Alleen één ding wilde ik nog heel in 't kort van U weten, en dat is op welke plaats zich dan de hemel en ook die nare hel, waarover ik ook al veel gehoord en gelezen heb, bevinden. Men zegt: Zij zullen opvaren ten hemel, en zij zullen neerge­worpen worden in de hel. Waar en hoe is dat 'op', en waar en hoe is dat betreurenswaardige' neer'? ‘

[3] IK zei: 'Kijk, hier op de stoel waarop je nu zit, kunnen, aards gezien, hemel en hel heel dicht naast elkaar zijn; in het rijk van de geest worden zij echter gescheiden door een kloof die niet te overzien is! -Kijk verder:

[4] Hier, waar ik nu met jullie ben, is de hoogste hemel, en dat heet 'boven' , en juist hier is ook de diepste en ergste hel, en dat heet 'beneden'.

[5] De stoffelijke ruimte maakt geen verschil, maar alleen de geestelijke ruimte, die met de stoffelijke, zoals je gezien hebt, beslist niets gemeen heeft; want in het rijk van de geesten veroorzaakt de manier waarop men leeft de echte en werkelijke afstand. Het aards ruimtelijke kan daar nooit van belang zijn. Om jullie dat nog meer begrijpelijk en duidelijk te maken, zal Ik je een paar voorbeelden geven.

[6] Kijk, stel dat hier op een en dezelfde bank twee mensen naast elkaar zitten! De een is een vrome wijsgeer, wiens heldere, verlichte geest in veel geheimen betreffende de werking van de goddelijke krachten in de natuurwereld is ingewijd; de ander is echter een verstokte booswicht, die alleen maar op de bank zit uit te rusten, en zich zoals een eerlijk mens ook brood en wijn laat geven, om zich te sterken teneinde buiten dan weer des te gemakkelijker iets kwaads te kunnen doen. Hoe dicht zijn daar naar aardse, ruimtelijke begrippen die twee mensen bij elkaar, en hoe oneindig ver zijn zij geestelijk van elkaar verwijderd!

[7] Maar gesteld dat onze wijsgeer hier bij ons op deze bank zit en dat er tevens zo'n duizend dagreizen hier vandaan een andere wijsgeer zit, dan zouden deze beide gelijke wijsgeren naar aardse ruimtelijke begrippen toch beslist zeer ver van elkaar verwijderd zijn; maar in het rijk van de geest ~ouden zij vlak bij elkaar zijn, zoals dat ook letterlijk in Mijn rijk het geval is.

[8] Hieruit komt wederom heel duidelijk naar voren dat de hemel voor ieder goed mens precies daar zal zijn waar hij zich bevindt, en alle goede en reine mensen zoals hij zullen zich direct in zijn naaste omgeving bevinden. Want je kunt niet zeggen: 'Kijk, hier of daar, bijvoorbeeld boven alle sterren is de hemel, en bijvoorbeeld ergens diep onder de aarde is de hel!' Dat alles hangt niet af van deze tijd en deze ruimte, en er is geen uiterlijk vertoon zoals bij een betekenisloze tempelceremonie, maar het bevindt zich heel diep in de mens zelf.

[9] Zoals dus het innerlijk van de mens er uitziet, zal ook aan gene zijde die wereld er uitzien die hij uit zichzelf zal scheppen, en waarin en waarop hij dan zal leven, goed of slecht.

[10] De wereld van allen die door hun levende geloof en de toepassing daarvan in hun leven in de waarheid zijn en dus in het ware licht van Mijn woord, zal in Mijn rijk volledig lijken op deze aarde, en verder ook in steeds toenemende mate licht en waarheid zijn; maar de wereld voor hen die uit eigen wil in het onware en daardoor in het kwade zullen zijn, zal dan ook in toenemende mate overeenkomen met hun innerlijk. Want zoals een werkelijk goed mens steeds beter wordt, zo wordt een slecht mens steeds slechter, en daardoor ,verwijdert de manier waarop hij leeft hem steeds meer van het goede, zoals dat al op deze wereld heel duidelijk te zien is.

[11] Kijk eens naar die mensen die door hun hoogmoed steeds meer beheerst worden door brandende heerszucht! Als zij door hun tirannieke macht vele miljoenen mensen tot ellendige slavernij gebracht hebben, verzamelen zij nog grotere legermachten, vallen de rijken van andere koningen binnen, overwinnen hen en ontnemen hen land, volken en schatten. En als zij op die manier een halve wereld veroverd en ongelukkig gemaakt hebben, wanen zij zich reeds aan God gelijk en verheffen zich zelfs boven Hem, laten zich aanbidden en bedreigen met de pijnlijkste straffen ieder, die het waagt een andere God dan alleen zo' n ZCAR te aanbidden en offers te brengen, zoals wij daarvan in de Babylonische koning NE BOUCH KADNE ZCAR ('Er is geen God buiten mij, de koning! ') een sprekend voorbeeld hebben. En zo'n voorbeeld hebben wij ook thans in de hogepriesters, Farizeeën en schriftgeleerden, die nu ook denken dat alleen zij goden zijn, en die Mij naar het leven staan zodat het op een zeker moment zelfs toegelaten wordt dat zij Mijn lichaam zullen doden, -maar weliswaar slechts voor drie dagen; daarna zal Ik geheel uit eigen kracht weer opstaan, en pas dan zal hun gericht en hun einde komen.

[12] Hieraan kunnen jullie allen overduidelijk zien dat degene die kwaad doet steeds slechter wordt, zoals een goed mens steeds beter wordt, alleen met dit verschil, dat de boosdoener een grens gesteld wordt die luidt: 'Slechts tot hier en geen stap verder! ' Want daarna moet er steeds een groot strafgericht volgen waardoor de kwaden weer tot bezinning gebracht kunnen worden, zodat mogelijkerwijs toch deze en gene een betere richting in kan slaan.

[13] Op de wijze waarop het, zoals Ik jullie nu verteld heb, in deze wereld toegaat, gaat het ook toe in de hel, alleen met dit verschil dat daar -in het algemene geestenrijk -degenen die goed, deemoedig en geduldig zijn en op God vertrouwen voor eeuwig zijn afgezonderd, en dus alleen de kwaden in de hel hun doorgaans boosaardige, verdorven, ofschoon vol­komen nietige bezigheid hebben; nietig omdat haar licht valsheid, bedrog en een volkomen nietige, lege schijn is zoals de droom van een dronken rijke zwelger en verkwister.

[14] Ik geloof dat jullie nu allemaal ook met deze zaak in het reine zijn en daarom zullen wij het overige deel van deze nacht opgewekt en vrolijk doorbrengen! Heeft iemand nog wat op zijn hart, dan hebben wij nu tot Pasen de tijd; want tot dan zal Ik bij Mijn vriend Kisjonah blijven. ­Philopold, is het je nu duidelijk?'

[15] PHILOPOLD zei: 'Nu wel, want U heeft ons het meest onbegrijpelijke dermate duidelijk en begrijpelijk gemaakt dat mij nu in dit opzicht helemaal geen vraag meer is overgebleven, en ik geloof dat ook alle hier aanwezigen het heel goed begrepen hebben. Ja, dat heeft ook alleen maar U, o Heer, ons zo kunnen uitleggen, want alle wijsgeren zouden er toch wel hun verstandskiezen op stuk gebeten hebben. Onze dank kunt U zonder meer in ons hart lezen. ,

[16] Toen zeiden ook onze JOODSE GRIEKEN: 'Waarlijk, dat kan Hij alleen maar zo uitleggen, die met Zijn geest alles doordringt en eigenlijk alles in alles is! Dat is voor ons nog het grootste en duidelijkste bewijs voor Uw zuiver goddelijke zending. De tekenen doen weliswaar veel als zij op Uw wijze uitgevoerd worden, maar alleen voor mensen die al veel ervaring hebben; toch werken zij niet bevrijdend. Het woord maakt echter levend en het maakt de ziel vrij en het is daarom meer waard dan duizend tekenen, die niet levend maken maar het gemoed slechts in hun ban brengen en het met angst vervullen. Daarom betuigen wij U ook onze dank voor Uw zeer wijze les!’

[17] IK zei: 'Heel goed geoordeeld! Morgen zal er nog veel gebeuren; maar nu zeg Ik: drink en wees vrolijk tot zonsopgang! Aan slaap zullen wij vannacht geen behoefte hebben.'

 

34 Een grote visvangst

 

[1] Daarna werd er onder de achtergebleven leerlingen, de Joodse Grieken en Philopold, nog veel besproken; ook Ik en Kisjonah* (*Lorber schrijft de naam Kisjonah ook vaak zonder h) hebben over van alles gesproken, zoals over het oude priesterdom en over de oude patriar­chale wijzen van regeren die veel beter waren dan die welke tijdens Mijn aardse tijd in zwang waren, en zo werd het ochtend, en van het hele gezelschap had niemand het gevoel dat hij slaap te kort was gekomen. Kortom, 's morgens heerste er een heel opgewekte stemming, en wij gingen naar buiten aan de zee en keken een poosje naar de montere vissers van Kisjonah die op het water in hun vissersboten druk bezig waren, maar toch niet erg veel vingen.

[2] EEN PAAR VISSERS kwamen naar de oever en zeiden tegen Kisjonah: 'Heer, vandaag ziet het er maar magertjes uit met onze vangst! Al vanaf middernacht doen wij ons uiterste best, maar de fatale oostenwind drijft de vissen naar de bodem, en daar zijn we vrijwel machteloos tegen!”

[3] Kisjonah vroeg hoeveel zij gevangen hadden.

[4] DE VISSERS antwoordden: 'Misschien een paar kleine vaatjes vol; maar wat is dat voor twintig vissersschepen en dubbel zoveel kleine boten?!'

[5] IK zei tegen de beide vissers: 'Vaar nog een keer uit om je netten uit te werpen, want je kunt het beste vissen bij zonsopgang!'

[6] Toen zeiden DE VISSERS, omdat zij Mij niet kenden: 'Vriend, dat weten we wel, maar bij die harde oostenwind verwachten we daar ook niet veel van! Geen enkele wind is weliswaar gunstig voor ons werk, maar de oostenwind is de ongunstigste, vooral 's winters.'

[7] IK zei: 'Doe nu maar wat Ik tegen jullie gezegd heb, dan zullen jullie een rijke vangst hebben! ,

[8] Daarop roeiden zij weg en brachten de boodschap aan de andere vissers over. Die trokken weliswaar hun schouders op, maar omdat zij hoorden dat Kisjonah het zo wilde, wierpen zij toch hun netten uit en vingen zo'n groot aantal van de beste en voortreffelijkste vissen, dat de netten bijna begonnen te scheuren en zij moeite hadden al die vissen in de grote viskaren onder te brengen. Natuurlijk waren zij daar erg verbaasd over, omdat zij nog nooit zo 'n rijke vangst gehad hadden. Later legde Kisjonah hen uit Wie de wonderbaarlijke oorzaak van deze rijke vangst was. En zij geloof­den daarna allen in Mijn naam, hoewel later verscheidene vissers Mij herkenden als de zoon van Jozef de timmerman.

[9] En zo verstreek de halve winter met allerlei nuttige lessen en kleine daden, die voor niemand zo belangrijk zijn dat ze hier speciaal vermeld moeten worden omdat dat alles meer te maken had met het welzijn van het aardse burgerlijke leven.

[10] Zo gebeurde er ook een paar dagen later bij de aankomst van Maria, de moeder van Mijn lichaam, weinig wat geschikt was om op te schrijven, behalve dat zij erg blij was om Mij persoonlijk weer te zien, en dat zij zich door de leerlingen veel liet vertellen over wat Ik allemaal gedaan en onderwezen had, hetgeen zij allemaal diep in haar hart bewaarde en waarnaar zij haar denken, haar willen en ook haar handelen richtte. Ook de beide oudste broers, respectievelijk zoons van jozef, kwamen naar Kis voor een bouwopdracht, waarbij Ik hen Zelf natuurlijk met raad en daad ter zijde stond.

[11] En zo kwamen de feesten van Pasen naderbij, en velen begonnen voorbereidingen te treffen om naar de feesten in Jeruzalem te reizen.

[12] Kisjonah vroeg Mij ook of Ik Zelf naar Jeruzalem zou gaan.

[13] En IK zei tegen hem: 'Ik zal zoals afgesproken wel gaan, maar Mij ditmaal niet bij het feest en al helemaal niet in de tempel laten zien en al gauw weer naar Galilea terugkomen, waar Ik dan opnieuw met Mijn werk zal beginnen.’

[14] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN: 'Maar als U, o Heer, U toch in de tempel zou laten zien en weer een dergelijke toespraak zou houden, dan zouden er misschien opnieuw een aantal tempeldienaren opschrikken en net als wij in U gaan geloven?'

[15] IK zei: 'O, maken jullie je daar maar geen zorgen over, want Ik zal nog vaak in de tempel onderricht geven; maar van de thans daar aanwezige Farizeeën, oudsten en schriftgeleerden zal niemand opgeschrikt worden en zich daarnaar richten om ook zalig te worden, maar zij zullen allen alleen maar proberen Mij te grijpen en te doden! En daarvoor is het nu Mijn tijd nog niet; daarom weet Ik heel goed wat Ik doen moet.’

[16] Dit antwoord voldeed hun en daarom stelden zij Mij in dit opzicht geen vragen meer.

[17] Alleen één episode van voor ons vertrek naar Jeruzalem kan hier nog vermeld worden, en die betreft de terugkomst van judas Iskariot.

 

35 Judas Iskariot in het huis van Kisjonah

 

[1] Allen waren al blij van mening dat deze leerling niet meer terug zou komen omdat hij zich de halve winter helemaal niet had laten zien, d. w .z. niet bij bekenden. Maar kijk, opeens verraste hij ons juist tijdens een opgewekt middagmaal. Hij groette ons allen erg vriendelijk, en Kisjonah nodigde hem meteen aan tafel, wat de leerling heel dankbaar en vriendelijk ook dadelijk aannam.

[2] Kisjonah, een man die tegenover iedereen uiterst vriendelijk en oprecht was, vroeg dan ook aan onze leerling wat hij gedurende die tijd thuis gedaan had en hoe het met hem en zijn gezin gegaan was.

[3] Daarop begon de leerling lang en breed uit te weiden over de winst die hij in die korte tijd voor zijn gezin gemaakt had door buitengewoon hard te werken in zijn kunst; dat hij opdracht had gekregen om voor een aantal hoge heren veel uitmuntend keuken­ en tafelserviesgoed te maken en dat hij daarvoor erg goed betaald was en zo zijn huishouden en zijn familie op z'n minst voor een aantal jaren uitstekend verzorgd had. En hij vertelde nog meer van dergelijke aan het ongelooflijke grenzende verhalen.

[4] Toen was het geduld van de andere leerlingen echter op, en zelfs onze PETRUS die anders niet gauw iets zei, zei tenslotte tegen hem: 'Luister, als van dat alles ook maar de helft waar is - wat ik erg betwijfel -, dan ben je nu bijna al zo rijk als onze vriend Kisjonah hier, en dan begrijp ik helemaal niet waarom je nu hebt kunnen besluiten weer naar ons te komen en mogelijkerwijs zelfs nog verder met ons mee te gaan! Zou het dan voor jou niet veel verstandiger zijn ook nu thuis te blijven en je door je kunstzinnige vlijt nog meer te verrijken?'

[5] JUDAS ISKARIOT zei: 'Dat begrijp je niet! Ik werk weliswaar graag hard als ik eenmaal bezig ben; maar ik kan niet ontkennen dat ondanks alle vlijt de herinnering aan al het gehoorde en geziene mij weer van het werk aftrekt en naar jullie voert, om daar nog meer te horen en te zien. Want zo bijzonder geesteloos als waarvoor jullie, broeders, mij houden, ben ik niet! Als ik zo was dan zou ik beslist niet bij jullie zijn! Maar ik wilde weer graag bij jullie zijn, en natuurlijk het meest bij onze Heer, en daarom moest ik gaan, als door een onzichtbare macht getrokken, en nu ben ik hier . Mocht dat jullie echter onaangenaam zijn en sta ik jullie op een of andere wijze in de weg, dan hoeven jullie het maar te zeggen en vooral de Heer, dan ga ik weer naar waar ik vandaan ben gekomen, en dan blijven we toch nog goede vrienden! ,

[6] PETRUS zei: 'O nee, dat zullen we nooit doen, en je kunt bij ons blijven zoals je was en zoals je wilt; de enige reden waarom ik je vermaan ligt alleen daarin, datje zonder enige rekening te houden met de alwetendheid van de Heer, die Hij zo vaak heeft aangetoond, ons allen over je grote winsten zo brutaal en onbeschaamd in ons gezicht kunt beliegen, terwijl je van de Heer net zo goed als wij dient te weten dat er nooit een onwaar woord over onze lippen mag komen. Als je dat met zekerheid bekend is, waarom komen er dan zulke leugens over je lippen, terwijl je net als wij door de Heer bent uitverkoren tot apostel?'

[7] JUDAS ISKARIOT zei: 'Hoe kun je me dan bewijzen dat ik gelogen heb?'

[8] PETRUS zei: 'Heel gemakkelijk! Want in de eerste plaats heeft de Heer door Zijn genade mijn innerlijk dermate verlicht dat ik precies weet en weten kan of iemand liegt of de waarheid spreekt; bovendien zal, wat ik nu zojuist ge waar wordt door de genade van de Heer, heel snel een ander , nog duidelijker bewijs hier binnenkomen, waarvan allen die je nu hebben aangehoord maar al te duidelijk zullen vernemen hoe erg je ons allemaal belogen hebt, hetgeen echt niet prijzenswaardig van je was! Wij ondervin­den weliswaar door jouw volkomen ijdele grootdoenerij schade noch voordeel, maar overdenk zelf eens of zoiets onder ons gepast is, en heel in het bijzonder in tegenwoordigheid van de Heer, van wie je beweerde dat je, evenals wij allen, in Hem geloofde en op Hem hoopte!'

[9] Hier werd onze leerling erg verlegen en hij wist niet wat hij Petrus moest antwoorden, want hij voelde zich diep getroffen.

[10] Vrij vlug daarna kwamen er echter enige mensen naar het huis van Kisjonah en vroegen om een aalmoes, en Kisjonah liet hen zoals hij gewend was binnenkomen. Toen zij in de kamer kwamen, bleken het vier reeds tamelijk volwassen kinderen te zijn die in armoedige lompen gehuld waren. Toen Judas Iskariot hen in het oog kreeg, wendde hij zijn gezicht af om door de vier binnen gekomenen niet herkend te worden; want het waren zijn oudste vier kinderen, een meisje en drie jongens.

[11] Kisjonah vroeg hen terzijde, wie zij waren en waar zij vandaan kwamen, wie hun vader was en hoe hij heette.

[12] De kinderen antwoordden naar waarheid en gaven over hun vader geen bijzonder goed getuigenis.

[13] Kisjonah zei daarop dat hij gehoord had dat hun vader de eerste helft van de winter door zijn kunstzinnige ijver juist zoveel geld verdiend had.

[14] Maar DE KINDEREN ontkenden dat en zeiden: 'Hun vader had wel het een en ander klaargemaakt voor een markt, -maar toen hij op de markt kwam ontstond er een grote vechtpartij tussen joodse en Griekse kooplui, en bij hun vader gingen alle potten en kannen aan stukken, en zij waren toen met z'n allen als pure bedelaars weer naar huis gegaan, waarop hun vader erg verdrietig werd en bij hen weg ging met de woorden: 'Kinderen, ik kan nu niets meer voor jullie doen! Ga naar barmhartige mensen, die zullen jullie nog wel helpen! Ik zal echter naar de wonderbare meester gaan waarover ik al zoveel verteld heb; misschien kan ik Hem overhalen om in ieder geval jullie en je arme moeder te helpen, mocht ik niet meer geholpen kunnen worden!' Toen ging hij bedroefd weg, en wij gingen ook weg zoals u ons nu ziet, om een aalmoes voor ons, voor onze moeder en voor onze jongere broertjes en zusjes te vragen, maar tot op heden zonder veel resultaat. Daarom smeken wij u om u over ons te ontfermen!’

[15] KISJONAH zei: 'Hoe lang is het dan al geleden dat jullie vader je verliet?'

[16] Toen zeiden de kinderen dat het al zo'n acht dagen geleden was dat zij hun vader voor het laatst zagen.

[17] Hierop bracht Kisjonah de kinderen in een ander vertrek, liet hun andere kleren geven en liet hen baden, en gaf hun te eten en te drinken. Toen de vier zo voorlopig verzorgd waren, gaven zij duidelijk te kennen dat zij begaan waren met het leed van hun vader dat maakte dat hun arme moeder thuis ook erg bedroefd was, omdat nu niemand wist waar hij gebleven was.

[18] Kisjonah troostte hen en zei dat zij zich daarover geen zorgen hoefden te maken omdat ook hun vader voorlopig bij hem goed ondergebracht was en zij hem al gauw zouden zien.

[19] Dat maakte de kinderen erg blij en zij bleven gerustgesteld in hun vertrek.

[20] KISJONAH kwam weer terug, ging naar Judas Iskariot en zei: 'Vriend, het zij verre van mij om jou, een uitverkoren leerling van de Heer, vanwege je grootsprekerij ook maar enig verwijt te maken, -maar omdat jij mij hopelijk even goed kent als iedere arme uit de wijde omtrek, vraag ik mij af waarom je niet direct hierheen bent gekomen, en waarom je mij niet over je betreurenswaardige omstandigheden hebt verteld? Kijk, je kinderen zijn veel oprechter dan jij en erg bezorgd over jou, maar toen ze binnenkwamen keek jij de andere kant op om door hen, die bedroefd naar je zoeken, niet herkend te worden! Ik vind dat op z'n minst toch wat vreemd van je! Wat vind je daar nu zelfvan?

[21] JUDAS ISKARIOT zei met een diepe zucht: ' Ach, vriend, ik wilde door mijn misplaatste grootspraak alleen maar mijn totaal gebroken hart verdo­ven! Maar dat heeft mij slechte vruchten opgeleverd; want de straf zat mijn boosheid tegen mijzelf dadelijk als een giftige adder op de hielen, en nu sta ik hier ontmaskerd, vernietigd voor iedereen. Kom, laat me naar mijn kinderen gaan om hen te troosten en bij hen mijn verdriet uit te huilen!’

[22] Maar IK zei: 'Nu nog niet! Eet en drink nu, en lieg in het vervolg met meer, anders zal je nog iets ergers overkomen!'

[23] Toen bleef Judas Iskariot en begon weer te eten en te drinken, en allen spraken verder heel vriendelijk tegen hem, en Kisjonah beloofde hem voor zijn behoeftige kinderen te zorgen, omdat zij geheel onschuldig waren aan zijn tegenspoed terwijl hij als vader wel in meer of mindere mate aan hun tegenspoed schuldig was.

[24] Zo werd deze episode rustig en goed afgesloten, en zij is alleen maar hier vermeld om van deze leerling weer iets beter aan te geven wat voor mentaliteit hij had.

 

36 Vertrek uit Kis en aankomst bij de waard van Lazarus

 

[1] Ook Mijn lichamelijke moeder MARIA zei al gauw daarna tegen Judas Iskariot: 'Als je zo doorgaat en je hart niet verandert, zal je einde een verschrikking zijn voor velen en tot aan het einde der wereld in de gedachtenis van de mensen blijven. Neem je daarom voortaan goed in acht om te kunnen voldoen in de ogen van de Heer! Ik heb over jou nog nooit een goede droom gehad en zie nu ook waarom. Daarom zeg ik nog een keer: Zorg dat je voldoet in de ogen van de Heer!’

[2] Deze woorden bewaarden alle leerlingen diep in hun hart.

[3] Na de maaltijd bezochten wij nog het huis van Maria en de bezitting die Kisjonah haar gegeven had. Alles zag er prima uit. Ook was er een klein schooltje gebouwd, waarin moeder Maria behoeftige kinderen onderricht gaf in allerlei nuttige zaken, en zo de tijd op velerlei manieren nuttig doorbracht, wat maakte dat zij bij alle mensen van het plaatsje en de omgeving zeer geliefd was en geacht werd. Zij genas ook vele zieken door hun in Mijn naam de handen op te leggen of boven hen te bidden. En zo was zij dan ook een zegen voor deze streek en voor Kisjonah was zij een waar kleinood.

[4] Op de volgende dag, een donderdag, nog ongeveer drie weken voor Pasen, namen wij afscheid van Kisjonah, met de belofte hem gauw weer op te zoeken. Hij liet meteen een van zijn beste schepen in orde brengen, waarop wij ons na de ochtendmaaltijd direct inscheepten en waarmee wij vervolgens met goede wind wegvoeren. Kisjonah, Philopold en Maria begeleidden ons over zee tot aan de plaats waar de Jordaan de zee verlaat en zich daarna links door een lang en sterk naar het oosten gebogen dal naar de Dode Zee wendt. Vandaar gaat men dan over een goed begaanbare weg op naar Jeruzalem. Van deze weg is heden ten dage evenwel niets meer te ontdekken net als van alle andere plaatsen aan de Galilese zee, die in onze tijd ook al ruim een derde kleiner is geworden.

[5] Op de landingsplaats stond slechts een tolhuis waar men een geringe tol moest betalen als men koopwaar meedroeg of vervoerde. Wij gingen daar aan land, zegenden onze begeleiders en vervolgden snel onze weg, zonder ergens te rusten, en bereikten tamelijk laat in de nacht het huis van de ons bekende waard, die nog op was omdat er een paar gasten bij hem waren.

[6] Toen wij daar aankwamen en de waard ons herkende, was zijn blijdschap groot en hij zette dadelijk iedereen in huis aan het werk om ons te verzorgen, want wij hadden sinds 's morgens vroeg niets meer gegeten. Ook onze ledematen waren van de verre voetreis moe en ze hadden duidelijk behoefte aan rust. Terwijl de waard zijn mensen een avondmaal voor ons liet klaarmaken, vertelde hij ons veel dingen die tijdens Mijn afwezigheid gebeurd waren, - onder andere ook dat de brave Lazarus ernstig in conflict was gekomen met de tempeldienaren vanwege de arbeiders die Ik hem uit Bethlehem bezorgd had.

[7] (DE WAARD:) 'De tempeldienaren kwamen direct daarheen en deden alle mogelijke moeite de arbeiders van Lazarus aan hun kant te krijgen; maar de arbeiders dreigden de tempeldienaren als zij hen niet met rust lieten. Dat maakte de tempeldienaren achterdochtig en zij beschuldigden Lazarus ervan dat hij zijn arbeiders heimelijk tegen hen had opgestookt, en zij dienden daarover een formele aanklacht in bij de Romeinse land­voogd. Deze riep Lazarus bij zich en vroeg hem naar de ware gang van zaken en ondervroeg daarna ook een voor een alle arbeiders. Het resultaat was dat Lazarus met zijn arbeiders van alle schuld werd vrijgesproken, en aan de tempeldienaren heimelijk te verstaan werd gegeven de bedienden van Lazarus, die nu ereburger van Rome was, met rust te laten, omdat de landvoogd anders genoodzaakt zou zijn Lazarus voor zijn bescherming een flink aantal soldaten ter beschikking te stellen. Dat had resultaat, en Lazarus werd nu al zo'n zes weken lang volledig door de tempeldienaren met rust gelaten. Maar of zij daarom innerlijk erg veel met hem ophebben, betwijfel ik erg, hoewel ze in zijn gezicht erg vriendelijk doen en hem verzekeren dat zij deze zaak alleen maar tegen zijn arbeiders en niet tegen hem voor de landvoogd gebracht hadden, omdat zij zich bedreigd voelden. En zo leeft Lazarus in ieder geval voor de schijn op goede voet met de tempel.'

[8] IK zei: 'Ik wist wel dat dit zo zou gaan; maar het had ook nog anders kunnen gaan, als de zaak nog een paar weken langer geduurd zou hebben. Want dan zou het tussen de arbeiders en de tempeldienaren tot ernstige handtastelijkheden gekomen zijn, die Ik voorzien heb en waarom Ik ook door Mijn wil het geheel zo geleid heb zoals het gegaan is, en dat was goed. De tempeldienaren hebben nu weliswaar een heimelijke wrok tegen Lazarus, maar dat heeft niets te betekenen, want zij hebben ook een wrok tegen alle Romeinen en Grieken en tegen de Essenen, Sadduceeën en Samaritanen. Maar al die wrok van hen lijkt op die van een dwaze man die bijna woest van kwaadheid werd op een grote rivier omdat hij geen brug vond waarover hij het mooie oeverland aan de overkant kon bereiken. De rivier bleef zichzelf ondanks de woede van de dwaze man. En waarlijk, precies zo is het gesteld met de wrok en de toorn van de tempeldienaren! Het is het zich in bochten wringen en tegenstribbelen van een worm in het stof tegen de stappen van voorbijgaande kamelen. Daarom houden we er nu over op en jij, beste vriend, kijk jij eens of we al vlug aan ons nachtelijk maal toekomen!’

 

37 De wijzen uit Perzië

 

[1] De waard ging vlug naar de keuken en zag dat alles al klaar was. Er werd meteen opgediend en in de beste stemming aten en dronken wij.

[2] De andere gasten, die als reizigers deels uit Galilea, Griekenland, Samaria deels uit verschillende andere landen hier de nacht doorbrachten, omdat de waard bekend stond als een zeer billijk man met een groot gastenhuis, vernamen echter dat Ik, van wie zij al zoveel gehoord hadden, Mij nu ook in deze herberg bevond. Zij vroegen aan de bedienden van de waard of zij Mij mochten bezoeken. Zodoende kwam er een bediende naar ons toe die dit verzoek overbracht aan de waard, die over allerlei dingen met ons aan het praten was.

[3] DE WAARD zei tegen de bediende: 'Daar kan ik geen ja of nee op zeggen, want deze Heer is zelf Heer, en er mag alleen maar gebeuren wat Hij wil!'

[4] IK zei tegen de waard: 'Er zijn bij de reizigers ook vier magiërs uit Egypte, echter geboortig uit Perzië vlak bij de grens met Indië. Drie van hen zijn vooraanstaande magiërs en al op hoge leeftijd, de vierde is slechts een leerling. Wel hebben zij ook nog een groot gevolg, maar dat is voor het grootste deel op andere plaatsen geherbergd; hier hebben zij slechts de benodigde persoonlijke bedienden bij zich. Wel, deze vier magiërs, die nu een aantal jaren in Egypte actief zijn geweest, kun je binnen laten komen, en dan zullen we hen eens aan de tand voelen om te zien wat voor mensen het zijn.'

[5] Toen ging de waard naar de kamer waar de magiërs zich bevonden en zei hun dat Ik hen had toegestaan om bij Mij te komen.

[6] Daarover waren de magiërs erg verheugd, omdat zij zelfs tot over de grenzen van Kanaän al zoveel over Mij gehoord hadden. Zij stonden meteen op en gingen, begeleid door de waard, vlug naar Mij toe. Toen deze eerbiedwaardige grijsaards binnenkwamen, bogen zij diep en groetten heel hoffelijk, zoals dat bij hen gebruikelijk was. Omdat zij de Hebreeuwse taal meester waren, konden zij ook door alle leerlingen goed verstaan worden.

[7] IK zei meteen tegen hen: 'Degene, die u graag nader zoudt willen leren kennen, ben Ik; maar kom nu bij ons zitten, dan zullen wij eerst wat nader kennis maken!’

[8] De magiërs namen aan onze tafel plaats, en IK vroeg hun: 'Vertelt u Mij eens openlijk wat u zoal voor kunsten en toverijen verricht, dan zult u ook van Mij horen wat Ik allemaal doe! Misschien kunnen wij elkaar dan wederzijds van dienst zijn! ,

.[9] Toen bogen de magiërs, en de ene MAGIËR zei: 'Meester, dit is onze oudste en wijste, zijn naam is HAHASVAR (hoeder van de sterren) *), hij zal voor ons spreken! Hij is de driemaal dertig jaar reeds gepasseerd. Ik zelf ben pas tachtig en deze naast mij telt zeventig volle jaren, en in de sterren staat geschreven dat ieder van ons vanaf nu nog dertig jaar moet leven.

Mijn naam is MEILIZECHIORI (Heeft inzicht of kennis om de tijd te meten)*, (*Later resp. Caspar, Melchior en Balthazar) en de naam van mijn buurman is OU LI TESAR (bezweerder of bedwinger van de wil). De vierde van ons is nog jong en heeft nog geen speciale naam omdat hij nog leerling is. Moge nu onze oudste spreken! ,

[10] Toen begon dus DE OUDSTE en zei: 'Wij drieën zijn al eens dertig jaar geleden hier geweest en maakten een lange reis van het verre morgenland hier naartoe, want wij zijn door een bijzondere ster daartoe opgeroepen en in de taal der sterren stond geschreven:'In het verre westen is bij het ontaarde volk van God een nieuwe koning geboren. Zijn lichamelijke moeder is een maagd die nooit door een man werd aangeraakt; want het kind in haar schoot is verwekt door de grote kracht van God, en zijn naam zal groot zijn onder alle volkeren der aarde, en hij zal een rijk vestigen en daarin als almachtig koning eeuwig heersen. En allen die in zijn rijk zullen leven zal het goed gaan; want over hen zal de dood geen macht meer hebben!’

[11] Toen wij dat lazen, maakten wij ons gereed, volgden de loop van de ster en vonden werkelijk te Bethlehem, en wel in een oude schapestal, heel wonderbaarlijk een pasgeboren kind, en wij offerden hem onze gaven. Wij wilden zoals afgesproken weer via Jeruzalem naar ons eigen land terugrei­zen, maar werden in een droom gewaarschuwd door een lichte geest dat wij langs een andere weg naar huis moesten gaan en de pasgeboren koning niet aan de kwade vorst moesten verraden. Dat hebben wij toen ook gedaan. Wat er daarna met dat wonderbare kind is gebeurd, konden wij ondanks onze naspeuringen op geen enkele wijze meer te weten komen.

[12] Wij hoorden van oude mensen dat de oude, wrede vorst Herodes te Bethlehem vanwege die pasgeboren koning een kindermoord gelast had, waarbij alle jongens van 1 tot 2 jaar met het zwaard zijn omgebracht; maar de ouders moeten met hun wonderkind toch nog juist op tijd naar Egypte gevlucht zijn en zo de wreedheid van de krankzinnige vorst ontlopen zijn. Wij zochten nu een aantal jaren in Egypte naar datzelfde kind en die koning en konden niet het geringste ontdekken.

[13] Pas onlangs in Memphis in Egypte kwam ons ter ore dat er in Galilea een groot wonderdoener is opgetreden, die tekenen en daden verricht waarvan op deze aarde nog nooit werd gehoord, en die daarbij zulke wijze toespraken houdt, dat alle grote wijzen der aarde daartegenover puur in het stof zouden moeten kruipen. Velen zouden daarom in hem geloven en aannemen dat hij blijkbaar God Zelf moet zijn, omdat zijn doen en laten anders niet te verklaren is.

[14] Naar aanleiding van dat bericht zijn wij speciaal weer hier naar Kanaän, of naar het joodse land gekomen, om die buitengewone mens ergens te ontmoeten, en wel om twee redenen: ten eerste, om ons zelf van alles persoonlijk te overtuigen, en ten tweede, om te onderzoeken of deze man soms voortgekomen is uit dat in Bethlehem geboren kind.

[15] Toegegeven, de beroemde wonderdoener is nog geen koning, -maar dat maakt helemaal niets uit; want hoewel wij slechts wijzen zijn, sterrenkundigen, en vanwege onze kennis van de natuurkrachten in de ogen van de blinde mensheid ook heel buitengewone magiërs, zijn wij in de verre hooglanden achter Perzië ook koningen met land en een grote bevolking, en wij hebben geen vijand te duchten omdat iedere naburige vorst ons hoogacht en voor onze geheime macht de grootste eerbied heeft. En toch is onze macht slechts een heel natuurlijke, die ieder mens kan leren; hoeveel te meer kan die beroemde man van het joodse land dan koning zijn, die enkel door zijn wil bergen en rotsen kan vernietigen, doden het leven terug kan geven en de elementen kan gebieden!

[16] Vanmorgen kwamen wij reeds hier in deze streek aan en deden navraag naar deze man, en men zei, dat hij onlangs hier was geweest en dat hij waarschijnlijk binnenkort hier weer zou komen. En nu laat op de avond ging het in huis van mond tot mond dat de beroemde man met zijn leerlingen was aangekomen.

[17] Nu kunt u, meester, zich wel voorstellen wat een hevig verlangen er in ons allen begon te branden om in u de man te zien over wie wij zulke wonderbaarlijk grote dingen gehoord hebben, en om u vervolgens ook met de grootste bescheidenheid te vragen of u soms toch uit dat wonder­kind, dat in Bethlehem werd geboren, bent voortgekomen.’

 

38 De bekwaamheid en de daden van de drie wijzen

 

[1] IK zei: 'Dat is allemaal heel mooi en prijzenswaardig van u, maar men vertelde toch dat de drie wijzen die het in Bethlehem geboren wonderkind bezocht hebben, later -al ongeveer vijftien jaar geleden - gestorven zijn. Hoe komt het dan dat u nog leeft en nog overal in de wereld actief bent?'

[2] Daarop zei DE OUDSTE: 'Edele vriend, bij ons in ons land kan men vijf­maar ook zevenmaal sterven en daarna, opnieuw tot leven gebracht, weer verder leven. Dat brengen daar de lucht, de aarde en haar geesten, de wonderkruiden en onze krachten ontleend aan de geheime krachten van de natuur, teweeg.

[3] Maar toen wij destijds in Bethlehem waren, bevonden er zich nog drie geesten in ons, stammend uit de oertijd van de mensen van deze aarde*; (* Zie: 'Die geistige Sonne' deel 2, hfst.15, 17 en 18: Adam, Kaïn en Abraham)  zij zijn nu niet meer in ons en met ons verbonden, wij zijn nu vrij en alleen.

[4] Toen deze geesten ons verlieten, leek het uiterlijk of wij gestorven waren; maar onze geesten maakten ons weer levend, en wij leven nu weer heel goed verder voor ons zelf en zullen nog geruime tijd verder leven. Maar als dit lichaam eens helemaal onbruikbaar zal worden, zullen wij niet zoals de arme mensen hier in dit land, erbarmelijk sterven, maar wij zullen bij vol bewustzijn zelf vrijwillig ons lichaam verlaten en dan als geesten voortleven en ook -werken onder mensen zoals wij. Kijk, edele, grote meester, zo staan bij ons de zaken omdat wij nog een onbedorven oer­ en natuurvolk zijn.’

[5] IK zei: 'Dat weet Ik wel, en Ik weet ook dat er op deze aarde nog een paar van zulke volkeren zijn, waar Ik beslist niets tegenin te brengen heb, en Ik neem dan ook aan dat u die drie wijzen uit het verre morgenland bent die het in Bethlehem in een schapestal geboren wonderkind bezocht hebben, en nu weer teruggekomen bent om de wonderkoning te bezoeken die uit dit kind is gegroeid om hem weer uw eerbied te betuigen, wat ontegenzeggelijk erg prijzenswaardig van u is.

[ 6] Maar Ik vroeg u ook, wat u dan op uw verre reizen zo allemaal voor kunsten en werkzaamheden verricht, en wat voor nut u daar dan van heeft. Daarover moet u Mij ook iets vertellen, opdat in ieder geval deze leerlingen van Mij ook iets van u kunnen leren. Daarna zal Ik u over Mijzelf wat meer vertellen.'

[7] DE OUDSTE zei: 'Ja, grote meester, als u alles doet wat wij over u gehoord hebben, dan zullen uw leerlingen bepaald niet zo erg veel van ons leren; maar omdat u dat wenst, kan ik u wel het voornaamste vertellen. Het eerste en de eigenlijke hoofdzaak is voor ons, de mensen uit de sterren veel dingen te voorspellen waar ze wat aan hebben, en dat gebeurt dan meestal ook. Weliswaar komt het daarbij, eerlijk gezegd, meer aan op een vernuftige positie van de woorden dan op de positie van de sterren die, behalve die van het handjevol planeten, toch altijd onveranderd blijft.

[8] Alleen bij de geboorte van het joodse wonderkind, toen wij nog min of meer door die bepaalde geesten bewoond werden, hebben wij in het westen wel heel vreemde posities van de sterren gezien en ook een ster van bijzondere grootte die naar het westen toe een lange staart had, en omdat wij ook goed waarnamen dat deze ster juist naar het westen toe sneller bewoog dan de andere sterren, dachten wij dat er in het avondland iets groots gebeurd moest zijn. En weldra lazen wij in de sterren alsof er geschreven stond:'Bij de Joden is een nieuwe koning geboren, die een rijk zal vestigen dat nooit in der eeuwigheid zal eindigen, en hij zal heersen over alle volkeren der aarde!’

[9] Wel, wat daar geschreven stond was niet verzonnen, en wij kozen toen onze reis precies volgens de beweging van de ster die ons bij de juiste stad en op de juiste plaats leek te blijven staan, en daar vonden wij werkelijk een geboorte waarbij alle mogelijke wonderen waren gebeurd, zodat wij geen moment konden twijfelen of we wel op de juiste plaats waren. Toen was dus onze uitleg van de sterren helemaal juist; voor de juistheid van de volgende en latere zouden wij eerlijk gezegd niet volledig in kunnen staan. Zo is het dus gesteld met onze sterrenwijsheid.

[10] Onze magie bestaat echter uit drie delen. Het eerste, voornaamste deel is het resultaat van onze vele proeven, experimenten en ervaringen, waardoor wij kennis kregen van en vertrouwd werden met de geheime krachten van de natuur, zodat wij in staat zijn duizend en één dingen en zaken ten uitvoer te brengen die de blinde en onwetende mensheid in stomme verbazing brengen en ons een groot aanzien en ook een groot inkomen bezorgen.

[11] Momenteel zijn wij in het bezit van een geheim om korrels te fabriceren die zeer licht ontvlambaar zijn, maar tijdens hun snelle ontvlam­men in een gesloten ruimte zo 'n kracht ontwikkelen dat daardoor de sterkste en hardste rots met een grote knal in duizend stukken uit elkaar vliegt als men er van tevoren door een hiervoor gemaakte opening een paar pond van de genoemde korrels inbrengt en door een onzichtbare lont aansteekt. Om het volk te misleiden doen we wel alsof wij de rots bevelen uit elkaar te vliegen; maar uiteraard wordt dat alleen maar veroorzaakt door onze springkorrels, die wij al enige dagen van te voren heel ongemerkt op een geschikte plaats weten aan te brengen.

[12] En zo hebben wij nog een hoop van dit soort dingen waarvan de experimenten het onwetende volk in grote verbazing moeten brengen. Daartoe behoren ook onze vaardigheden met vuur, waarmee wij ook de bliksem en alle uitwerkingen daarvan bedrieglijk echt kunnen nabootsen. -Daaruit bestaat dus het eerste deel van onze magie.

[13] Het tweede deel is zuiver mechanisch, waarbij wij door bepaalde tot op heden nog onbekende machines ook bepaalde effecten teweegbrengen die iedere leek stomverbaasd doen staan omdat de oorzaak van het effect onbekend is en door niemand behalve ons verklaard kan worden.

[14] Het derde deel van onze magie heeft eigenlijk niets om het lijf omdat het alleen maar door bepaalde geheime afspraken tot stand komt. Bij het volk baart het echter vrijwel het meeste opzien, hoewel er niets anders achter steekt dan een bepaalde aangeleerde vaardigheid en behendigheid. - Dat zijn dus de drie delen waaruit onze magie bestaat.

[15] Verder zijn wij echter ook geneesheer en kunnen door geheime middelen met het beste geweten van de wereld heel veel ziekten genezen, lastig ongedierte van allerlei aard verdelgen, en alle soorten gevaarlijke dieren op de vlucht jagen of temmen, -en met deze bekwaamheid hebben wij de mensen ook al heel wat goede diensten bewezen. -En hiermee heeft u, grote meester, nu in het kort een overzicht van alles wat wij kunnen. Maar nu vragen wij ook u, of u ons wat meer over uzelf wilt vertellen.’

 

39 Het goede doel heiligt niet de kwade middelen

 

[1] IK zei: 'Uw kunst is, voor zover deze zich bij de experimenten bedient van natuurkrachten, mechanica en geneesmiddelen, op zichzelf heel goed, en mettertijd kan deze de mensen menig aards voordeel brengen. Maar omdat voor God alle mensen gelijke waarde hebben, is alles wat aan de mensen bedrieglijk wordt voorgespiegeld om geld uit hun zak te kloppen slecht en God, de enige Heer van de hele wereld en alle schepselen, niet welgevallig, hetgeen Ik ook tegen de Essenen, die iets dergelijks doen, bij een bepaalde gelegenheid heb gezegd en heb laten zien. Want ook al zou het doel op zichzelf nog zo goed zijn, maar alleen maar door een leugenachtig en derhalve als zodanig slecht middel bereikt kunnen worden, dan wordt dat middel door het in wezen goede doel nooit geheiligd en ook nooit goed.

[2] Bijvoorbeeld: Stel dat er een zieke was die erg veel pijn leed, terwijl de beste dokters geen middel meer konden bedenken om hem van zijn pijn af te helpen. Stel dat er dan één van die dokters zou zeggen:'Nu deze man toch niet meer te helpen is, geven we hem een sneldodend gif, dan is hij in één keer uit zijn lijden!' Zo gezegd, zo gedaan, -en de lijdende was er ogenblikkelijk geweest. Ja, deze dokters hebben de zieke echt van al zijn pijn bevrijd; maar zij hebben hem gedood zonder te bedenken waarom God hem dat lijden gegeven had, en hoe het er daarna aan gene zijde met zijn ziel voor zou kunnen staan. En daarom was het middel slecht, waardoor er nooit een zuiver en goed doel mee bereikt kan worden.

[3] En kijk, zo is het met al zulke valse wonderen! Ook al gaan ze zelfs vergezeld van goede, morele lessen waar de mensen heel wat nut van hebben en ook al worden ze als goddelijke daden uitgelegd, toch strekken zij in de aard van de zaak tot niets goeds; want zij veroorzaken in de harten van het volk een afgedwongen lichtgelovigheid, waaruit allerlei kwaad bijgeloof en uiteindelijk fanatieke haat ontstaat tegen iedere andersdenken­de. En komen zij tenslotte door iemand die verstandig genoeg is, achter het bedrog, en merken zij dat het door hen geloofde, vermeende goddelijke wonder slechts heel alledaags en natuurlijk was, dan verloochenen zij ook alle daarop gebaseerde lessen, hoewel die op zichzelf goed waren, geloven daarna helemaal niets meer en worden als tijgers en hyena's tegenover hun leraren en wonderdoeners.

[4] Hieraan is echter eenvoudig te zien, dat door een slecht middel eigenlijk nooit een goed doel bereikt kan worden; want als de ondersteuning slecht en zwak is, hoe kan dan daar een volkomen stevig gebouw op staan?!

[5] Op slechte losse grond kan nooit een stevige burcht gebouwd worden, en zo kan met bedrieglijke, misleidende middelen ook nooit een goede opvoeding tot stand komen die de mens door en door verbetert en levend maakt­

[ 6] Ook de grootste staten van deze wereld waarvoor eens de halve aarde beefde, vielen tenslotte als los kaf uit elkaar omdat het fundament waarop zij gebouwd waren zelf niets anders was dan loze, op kaf gelijkende begoocheling.

[7] Daarom ben Ik dus van boven naar deze wereld neergedaald om de mensen in alles de volle waarheid te laten zien en te geven. En wie in die waarheid zal blijven en leven, zal waarachtig vrij zijn en in zichzelf het eeuwige leven hebben, dat nooit door het een of andere misleidende middel, maar alleen door de meest zuivere en meest gedegen waarheid te bereiken is.

[8] En precies daarin bestaat het rijk dat Ik nu aan het vestigen ben. Het is een rijk van liefde, van licht en daardoor van zuivere gedegen waarheid. Zijn koning zal wel nooit een aardse troon bestijgen en geen gouden scepter in zijn hand nemen en geen ander wapen dragen dan alleen de waarheid; maar dit wapen zal hem toch voor eeuwig de schitterendste overwinning geven over alle volkeren der aarde en over al haar schepselen, en het zal diegene goed gaan die zich door dit zuivere hemelse wapen zal laten overwinnen!

[9] En nu pas zeg Ik u ook, dat Ik degene ben die u zoekt en die u reeds als pasgeboren kind eer hebt bewezen.

[10] Ik zeg u nu ook, dat Ik nu en in de toekomst geen eer van de mensen aanneem; maar er is er Een, die één is met Mij en die de enige is die Mij eert, en Zijn naam is: Liefde, Licht, Waarheid en Leven. Hij is de Oergrond van alle dingen en het eeuwige Zijn en Bestaan zelf, en alles wat er is en bestaat, is en bestaat uit Hem. -Weet u nu waar u aan toe bent?'

 

40 De invloed van de lichtgeesten

 

[1] Helemaal doordrongen van de waarheid van Mijn woorden, zei DE OUDSTE:"Grote meester! Uit uw heldere woorden hebben wij zonneklaar begrepen dat u meer dan een gewoon mens moet zijn; want wij hebben nog nooit een mens zo overtuigend waarachtig horen spreken, en waarlijk, die woorden hebben meer uitwerking dan duizend van de wonderbaar­lijkste tekenen, die weliswaar de mensen een tijdlang in hun ban houden, maar hun hart nog meer verharden en verduisteren! Daarom vragen wij ook helemaal geen ander teken van u, want uw woord voldoet ons volkomen, en wij weten nu wel wat wij in het vervolg moeten doen en waaraan wij ons moeten houden. Ons volk thuis zal voortaan niet meer in het duister ronddwalen!’

[2] IK zei: 'Daar zult u heel goed aan doen; maar al het goede en ware heeft ook zijn tijd nodig. Daarom moet u dan ook bij uw hele rechtschapen handel en wandel uw verstand gebruiken. Want een volk dat eenmaal verduisterd is, kan een plotseling opgaand fel licht niet verdragen zonder de ogen te beschadigen; dan wordt het waanzinnig en lichtschuwen zoekt schaduwen duisternis. Daarom moet het licht eerst heel spaarzaam toege­laten worden, opdat de mensen er langzaam maar zeker aan wennen. Mettertijd zullen zij dan zelfs moeiteloos het sterkste licht verdragen. -Als u dus echte wijzen uit het verre morgenland bent, dan moet u ook deze waarheidsles goed in acht nemen om een ware zegen voor uw volken te kunnen zijn.’

[3] DE OUDSTE zei: 'Ook dit zullen wij en onze leerlingen goed in acht nemen; want wij zien dat u in alles gelijk heeft en door en door waarachtig bent. Maar nu zouden wij ook nog van u willen horen, hoe het zat met de geesten die ons tijdens uw wonderbare geboorte leidden, want wij namen binnenin ons heel goed waar dat zij niet ons en wij niet hen waren. Als zij in ons de overhand hadden, konden wij niet doen wat wij wilden maar alleen wat zij wilden, en het leek ons alsof zij ons betere ik waren. Want dan waren wij ook erg wijs en leerden pas zó de inwendige natuurkrachten en het gebruik daarvan kennen; maar als het leek alsof zij uit ons wegtrokken, waren we weer erg dom en konden we totaal niet begrijpen hoe we de grote geheimen van de natuurkrachten hadden leren kennen. Al onze betere kennis is ons door die geesten meegedeeld, die wij in heldere dromen ook te zien kregen. Wel, wat kan daar volgens uw wijsheid achter schuilen?'

[4] IK zei: 'Dat is bij u niets bijzonders, want alle mensen die van nature redelijk goed zijn, worden door geesten op een soms meer of minder voelbare wijze onderwezen in allerlei geestelijke en natuurlijke kennis, en bij u was dat dus op een meer voelbare wijze het geval.

[5] En hoe natuurlijker, eenvoudiger en in zichzelf gekeerder de mensen waar dan ook ter wereld leven, des te meer en des te levendiger staan zij ook met de betere goede geesten van gene zijde in verbinding. En dat was dan ook bij u en met u het geval.

[ 6] Maar toen u daarna door uw vele reizen wereldser bent geworden, hebben de geesten die u onderwezen en leidden u ook verlaten en u aan uw eigen kennis, verstand, begrip en vrije wil over gegeven. Maar toch wekten zij het verlangen in u op om Mij te gaan zoeken en nu ook te vinden, en daarmee hebben de drie geesten heel goed voor u en uw kinderen en volken gezorgd.

[7] Die geesten echter waren vroeger ook mensen op deze aarde, en zij waren van de grootste betekenis voor de hele thans levende mensheid; maar aan gene zijde houden alle aardse verschillen van 'eerst' , ‘groot' of 'klein' helemaal op, en de laatste mens van de aarde zal niet minder zijn dan de eerste, vooropgesteld dat hij de wil van God heeft erkend en volgens Zijn voorschrift en orde heeft gehandeld.

[8] De wil van God voor alle mensen luidt echter heel in 't kort zo: Erken God en heb Hem boven alles lief, en uw naaste, dat is de mens naast u, als uzelf. Wees waarachtig en getrouw ten opzichte van iedereen, en wat u redelijkerwijs wilt dat men voor u zal doen, doe dat ook voor uw medemens, dan zal er vrede en eenheid onder u heersen en Gods welge­vallen zal over uw hoofden stralen als een waar levenslicht!

[9] Laat dat voldoende voor u zijn. Daaruit zal u dan alle andere, verdere wijsheid gegeven worden. En begeeft u zich nu ter ruste want het is reeds diep in de nacht.’

[10] De wijzen spraken hun dank uit en verzochten Mij om de komende dag nog in Mijn nabijheid te mogen blijven, wat Ik hun gaarne toestond. Daarop gingen wij allen slapen.

[11] Toen wij de volgende dag ontwaakten, stond er al een goed ochtend­maal gereed en onze wijzen wachtten ook al met het grootste verlangen om Mij weer te zien en misschien ook te horen spreken; want Mijn woorden hadden zij zich zeer ter harte genomen.

[12] Terwijl Ik met al Mijn leerlingen aan het ochtendmaal zat, at en dronk en met de waard het een en ander besprak, luisterden DE WIJZEN reeds bij de deur. Omdat zij echter alleen over meer onbelangrijke, aardse zaken hoorden praten, zeiden zij onder elkaar: 'Kijk, vandaag spreekt hij niet zo wijs als vannacht! Zijn kennis moet erg veelzijdig zijn! Maar nu straalt er niet veel goddelijke wijsheid vanaf! ,

[13] Toen zij zo aan het wikken en wegen waren, kwam er plotseling EEN ERNSTIG ZIEKE het voorvertrek binnen; het was een buurman van de waard, die van zijn personeel gehoord had dat Ik bij de waard was aangekomen en daar nu verbleef Toen hij Mij door de deuropening in het oog kreeg, riep hij: 'O Jezus van Nazareth, o ware Heiland, ontferm u over mij en genees ook mij, want u heeft er al zovelen genezen! ,

[14] IK ging naar hem toe en zei: 'Hoelang heb je al last van jicht?'

[15] En HIJ zei: 'Heer, al zeven jaar! Toen de pijnen nog niet zo hevig waren, verdroeg ik ze echter geduldig; maar nu worden ze ondraaglijk en daarom liet ik mij naar u toebrengen.'

[16] IK zei tegen de wijzen: 'Wel, u bent ook geneesheer! Wilt u deze man niet helpen met uw geneeskunst?'

[17] DE OUDSTE zei: 'Meester, dat soort zieken beschouwen wij als ongeneeslijk en daar helpt ook geen geneesmiddel meer tegen! Als zo'n jichtlijder niet meer door de zon genezen kan worden, helpt niets ter wereld hem nog.’

[18] IK zei: 'Nu, dan wil Ik eens zien of hij niet meer te genezen is!'

[19] Daarop zei IK tegen de zieke: 'Wees genezen en ga; maar zondig voortaan niet meer opdat je dan niet nog iets ergers overkome!’

[20] Toen werd de zieke heel onverwacht volkomen recht en gezond, hij bedankte Mij en verliet vol vreugde het huis.

[21] Daarvan schrokken de wijzen en zij wilden Mij letterlijk gaan aanbidden. Ik verbood hun dat echter, en Ik en de leerlingen gingen daarop meteen naar Bethanië naar Lazarus, en de wijzen gingen ook nog dezelfde dag op weg naar hun verre land.

 

Aan de zee van Galilea Ev. Joh. Hfdst. 6

 

41 De spijziging van de vijfduizend

Ev. joh. 6, 1-15

 

[1] Het behoeft nauwelijks vermeld te worden dat Lazarus zich erg verheugde over Mijn komst. Maar binnen nog geen drie dagen zorgden de arbeiders ervoor dat men tot ver in de omtrek wist dat Ik daar was, en iedere dag kwamen er meer mensen toegestroomd en zij brachten allerlei zieken, die daar allen genezen werden. Dat baarde in de hele omgeving van Jeruzalem echter groot opzien en het kwam ook de Farizeeën ter ore, die daarop meteen gingen beraadslagen hoe zij Mij konden vangen en uit de wereld konden helpen.

[2] Maar IK wist ervan en zei op de tiende dag van Mijn verblijf in Bethanië tegen Lazarus en de leerlingen: 'We gaan hiervandaan weer naar Galilea; want de Farizeeën spannen tegen Mij samen. Ik wil nu echter geen verder opzien baren, om het ook bij jou gedurende de feestdagen rustig te houden. Ik zal daarom nog vandaag hier weggaan.’

[3] Toen zei LAZARUS heel bedroefd: 'Heer, U bent toch almachtig en U kunt dat boze gebroed met één gedachte vernietigen, en dat zou voor alle betere joden een grote weldaad zijn.'

[4] IK zei: 'Dat zou Ik wel kunnen, maar het is niet de wil van de Vader; zij moeten doorgaan tot hun maat vol wordt. Dan pas zal het grote gericht over hen komen; want zij zullen door hun heerszucht die alle perken te buiten gaat, zelf het zwaard in hun lijf stoten. In hun hoogmoed zullen zij tegen de Romeinen in opstand komen en die zullen hen volledig vernietigen. Ik zeg je: Er zal geen steen op de andere blijven, en de nakomelingen zullen de plaats niet meer vinden waar Jeruzalem heeft gestaan, en mochten ze al iets vinden dan zullen zij zich toch niet daarnaar kunnen richten en geen plaats met zekerheid aan kunnen geven. Dat zal de wereld doen ter wille van de wereld. Maar nu is het nog niet zover, en Ik ben niet gekomen om iets te vernietigen, maar enkel om het gebrokene op te richten en het verlorene te zoeken en te vinden. En daarom is het nu beter dat Ik voor een tijdje hier wegga, opdat Ik en jij rust hebben; want zij zullen Mij hier binnenkort zoeken, maar niet vinden, - en dat zal goed zijn.’

[5] Daarop gebruikten wij het ochtendmaal en gingen op weg. Lazarus begeleidde ons tot in de buurt van de Galilese zee, en een groot aantal mensen trok achter ons aan. Maar bij de zee, waar we 's avonds pas tamelijk laat aankwamen, stopte Ik en gedurende de nacht bleven wij daar in een herberg. De dag daarop nam Lazarus afscheid en ging met zijn mensen naar huis.

[ 6] Ik scheepte Mij met de leerlingen, waarvan het aantal nu al opnieuw meer dan zeventig beliep, in op een groot schip en Ik voer dicht bij de stad Tiberias over de zee. (Joh. 6, 1) Toen het volk echter zag dat Ik wegvoer, huurde het meteen ook een aantal schepen en bleef Mij zo onophoudelijk volgen, omdat het de tekenen zag die Ik aan de vele zieken deed. (Joh.6,2) Wij landden, samen met de vele schepen die ons gevolgd waren, ongeveer een uur gaans van de stad Tiberias verwijderd, op een totaalonbewoonde plaats waarachter zich een hoge berg verhief.

[7] IK zei nu tegen de leerlingen: 'Laten we de berg opgaan! Halverwege wil Ik uitrusten zonder door de mensen die uit de stad in deze richting komen, opgemerkt te worden; want de mensen van deze stad hebben geen erg goede instelling en nog minder geloof; het zijn handelaars die alleen maar denken aan geld en winst.

[8] Terstond gingen wij de berg op tot de aangegeven plaats, die heel liefelijk was en waar veel gras groeide dat ons voor onze rust heel goed van pas kwam. Daar ging Ik met de leerlingen zitten (Joh.6,3) Maar de vele mensen die ons gevolgd waren, kwamen achter ons aan met hun meege­nomen broodmandjes en gingen om ons heen zitten. Want het was nu vlak voor Pasen, het voornaamste feest van de joden (Joh. 6,4), en dan was het gewoonte om een korf met vers ongezuurd brood mee te nemen, en ook gebraden vissen, evenals eieren en lamsvlees.

[9] Ik bleef hier ongeveer vijf dagen, en wij hadden allemaal vier dagen lang genoeg te eten en te drinken, want bij onze rustplaats bevond zich ook een goede, heldere waterbron. Maar toen op de vijfde dag de voorraad op was, maakte Petrus Mij er op attent dat er haast iedere dag meer volk was bijgekomen, en dat men niets meer te eten had.

[10] Toen sloeg Ik Mijn ogen op en overzag de grote volksmenigte en zag, dat er veel mensen tot Mij gekomen waren. En IK zei tegen Philippus, die gewoonlijk onze rekeningen betaalde en als Griek die jood was geworden vaak nog zwak in zijn geloof was: 'Ja, waar kopen we nu zoveel brood dat zij allemaal wat te eten krijgen!' (Joh. 6,5) Dat zei Ik echter alleen maar om de wat wankelmoedige leerling een beetje op de proef te stellen, want Ik wist toch wel wat Ik zou doen. (Joh .6 ,6)

[11] En onze leerling liep er echt in en antwoordde Mij (PHILIPPUS): 'Al ons contante geld bestaat nu uit tweehonderd penningen, en voor dat geld krijg je niet genoeg brood om iedereen wat te geven.(Joh.6,7)

[12] Toen zei EEN ANDERE GELOOFSHELD die ook niet al te sterk in zijn schoenen stond hoewel hij een broer van Simon Petrus was (Joh. 6,8)                           

'Heer, hier is wel een jongen die nog vijf gerstebroden en twee vissen in zijn korf heeft; maar wat is dat voor zoveel mensen?' (Joh.6,9)

[13] IK zei: 'Breng die jongen bij Mij, en zorg ervoor dat het volk ordelijk gaat zitten!'

[14] Omdat er op deze plaats veel gras stond, gingen de ongeveer vijfduizend man, vrouwen en kinderen niet meegerekend, ook al gauw zitten. (Joh. 6, 10) Ik nam de broden, dankte de Vader en zegende ze. Daarna gaf Ik de broden en de vissen om ze uit te delen aan allen die waren gaan zitten, en Ik zei tegen alle leerlingen dat zij zowel van de broden alsook van de vissen ieder zoveel moesten geven als hij nodig dacht te hebben om verzadigd te worden. (Joh. 6, 11) Allen aten en werden verzadigd.

[15] Omdat zij niet alles konden opeten, zei IK weer tegen de leerlingen: 'Verzamel de overgebleven stukken, opdat daarvan niets bederft en ver­gaat!' (Joh.6,12)

[16] De leerlingen namen de grootste korven en verzamelden de overge­bleven brokken bij allen die daar te eten hadden gekregen, en zij vulden daarmee -let wel -van die vijf kleine gerstebroden, twaalf grote korven tot de rand. (Joh. 6, 13)

[17] Toen zeiden DE LEERLINGEN: 'Waarlijk, deze volksspijziging overtreft de twee eerdere! Maar wat doen we nu met de volle twaalfkorven?'

[18] IK zei: 'Die komen het volk toe; dat zal wel weten wat het daarmee moet doen. Wij hebben ze niet nodig, omdat wij ten eerste nu ook verzadigd zijn en ten tweede vandaag toch al naar Kapérnaum gaan.'

[19] Daarop gaven de leerlingen de volle korven aan het volk, en ieder nam er een deel van en niemand kon klagen dat hij ook maar iets te kort was gekomen.

[20] Toen nu DE MENSEN het teken zagen dat Ik gedaan had, zeiden zij: 'Waarlijk, dat is de profeet die in de wereld zou komen! (Joh. 6, 14) Hoe staat het er dus mee? Als hij machtiger is dan enige macht ter wereld en wijzer is dan Salomo, wordt het hoog tijd dat wij hem met geweld tot onze koning maken!’

[21] Omdat Ik echter wel merkte dat zij vast van plan waren Mij met geweld koning te maken, zei IK zachtjes tegen Johannes: 'Je hoort, wat het volk van plan is; daarom zal Ik nu snel en ongemerkt hoger op deze berg verdwijnen. (Joh. 6, 15) Jullie blijven echter tot het avond wordt hier.

Mocht het volk zich verspreiden dan zal Ik weer bij jullie komen; verspreidt het zich echter niet, dan ga je naar beneden naar de zee. Daar zal een goed schip op jullie liggen wachten; vaar daarmee naar Kapérnaum, waar Ik jullie dan wel in zal halen!’

 

42 De leerlingen varen over de zee naar Kapérnaum

Ev. Joh. 6, 16-21

 

[1] Johannes knoopte dat goed in zijn oren; maar omdat hij zich het meest bezig hield met geestelijke overeenkomsten en overal oorzaak, gevolg en doel wilde zien, vroeg hij Mij nog naar de reden van dit teken.

.[2] En IK zei tegen hem: 'Jij moet vooral het geheim van het rijk van God ten volle begrijpen, luister dus vlug: Deze mensen zijn de wereld die al haar geestelijke voedselvoorraad opgebruikt had. Alleen één eenvoudige jongen had nog een zuiver, onbedorven hart en wat kinderlijk geloof; daarom had hij ook een voorraad van vijf gerstebroden en twee vissen.

[3] De vijf gerstebroden gaven aan, dat zijn vijf zintuigen nog zuiver en onbedorven waren en dus ook zijn hart en ziel, wat ook meteen te zien was aan de grote vreugde waarmee hij Mijn wens inwilligde. De twee vissen die staan voor het goede van de liefde en het ware van het geloof, of voor de levenswarmte van het liefdeleven, of voor een vuur en een licht van levenswijsheid, toonden zijn kinderlijke geloof, zijn vertrouwen en zijn liefde. Tevens gaf hij als eenling met daarbij zijn geringe persoonlijkheid ook aan hoe zwak en hoe gering nu in de wereld het goede en ware uit de hemelen nog bij de wereldse mensen vertegenwoordigd is.

[4] Bovendien duidden de vijfbroden op Mijn leer voor de mensen. Deze schijnt veel te gering te zijn voor alle mensen van de aarde; maar zij zal zich vermenigvuldigen zoals deze broden en dan zal daaruit zelfs voor de grootste wijzen, die in de geest door Mij onderricht en verzadigd worden, toch voor de hele eeuwigheid steeds nieuwe en diepere wijsheid te ontdekken zijn en nog eindeloos veel kennis te leren over blijven. Want de twaalfkorven staan voor de twaalf stammen van Israël en die weer voor het totaal van de goddelijke, nooit te evenaren volmaaktheid in alles.

[5] Daarmee, Mijn beste Johannes, komt dit teken overeen, en de gedachte van deze mensen om Mij werelds koning te maken, is afkomstig van hun duistere verdorven wereldse aard, omdat zij een machtig en gevreesd werelds volk wensen te zijn en al hun vermeende vijanden zouden willen neerslaan, wat rechtstreeks in zou gaan tegen de strekking van Mijn leer. En daarom zal Ik nu ook snel verdwijnen. Doen jullie echter wat Ik jullie gezegd heb!'

[6] Toen verschool Ik Mij achter de leerlingen in het struikgewas en drong daar snel doorheen tot bovenop de berg; want voor Mij opende er zich een gebaande weg, -alleen voor degenen die Mij achterna wilden gaan niet. Daarop kwam het volk op de leerlingen af en wilde hen zelfs gewoonweg ter verantwoording roepen omdat zij Mij hadden laten weggaan.

[7] Maar JOHANNES stapte naar voren en zei: 'Jullie zijn toch met veel meer mensen dan wij! Waarom konden jullie Hem dan niet tegenhouden? Houdt de storm en de bliksem maar eens tegen! Beveel de golven van de zee, wanneer zij jullie woedend trachten te verzwelgen! En ik die slechts leerling ben kan jullie zeggen: Gemakkelijker en met meer succes kunnen jullie de woedende elementen tot rust brengen dan de wil van de Godmens buigen! Luister dus en koester niet zulke dwaze plannen! Hoe kunnen jullie Hem dan werelds.koning over de Joden willen maken, wiens geest eeuwig Heer is over alles in de hemel en op aarde! Dat hebben jullie immers toch duidelijk kunnen afleiden uit de vele tekenen die Hij jullie heeft laten zien. Hij hoeft alleen maar te willen, en het is er en er gebeurt wat Hij wil. Maar Zijn alziendheid en Zijn wil reikt niet slechts tot hier, maar ook eindeloos veel verder; wees daarom niet dwaas, en ga slapen opdat je niet iets onaangenaams zal overkomen!'

[8] Na deze woorden van Johannes gingen velen slapen; maar enkelen morden en wilden Mij tot elke prijs op de berg gaan zoeken. Maar zij stuitten al gauw op zulke onoverkomelijke hindernissen, die onmogelijk overwonnen konden worden, dat zij weldra helemaal uitgeput van hun vergeefse moeite terugkwamen en maar niet konden begrijpen hoe Ik langs die verschrikkelijke rotswanden naar boven geklommen kon zijn. Naar beneden kon Ik echter nergens ontkomen zijn omdat de mogelijke wegen naar beneden vanaf deze rustplaats allemaal door hen bezet waren en zij Mij ergens hadden moeten zien. Kortom, zij zagen dat zij niets konden uitrichten, en begonnen toen te beraadslagen of er iets aan te doen was. Een paar vroegen aan de leerlingen wat zij nu zonder de meester gingen doen, en of hij weer terug zou komen.

[9] DE LEERLINGEN zeiden: 'Wat kunnen wij nu anders doen dan naar onze woonplaats bij Kapérnaum terug gaan! Daar zal Hij wel weer bij ons komen, hoe en wanneer Hij wil.'

[10] Daarna begonnen de ergsten weg te gaan; maar velen wachtten nog en wilden eerst zien wat al die leerlingen zouden doen. Toen het echter avond begon te worden, stonden de leerlingen op en gingen snel naar beneden naar de zee  (Joh.6,16), waar reeds een groot schip op hen wachtte - zoals Ik hun tevoren gezegd had -, waarin zij zich snel inscheepten en nog eerder wegvoeren dan de vele mensen vanaf de berg bij de zee konden komen; want de weg naar beneden was tamelijk moeilijk en kon door ongeoefende bergbeklimmers slechts met veel moeite en voorzichtigheid afgelegd worden. Vandaar gingen zij vervolgens naar de stad Tiberias, en velen huurden daar ook schepen naar Kapérnaum. Sommigen voeren meteen weg, anderen wachtten of Ik soms niet van de berg zou komen en dan met .hen naar Kapérnaum zou varen. Omdat Ik echter nergens te voorschijn kwam, voeren zij pas 's morgens weg.

[11] De leerlingen voeren met goede wind snel over de zee in de richting van Kapérnaum. (Joh. 6,17) ZIJ meenden dat Ik hen met een ander schip na zou varen en gemakkelijk in zou halen. De af te leggen afstand was echter tamelijk groot, en daarom was het al helemaal donker toen zij nog een vrij groot stuk naar Kapérnaum moesten zeilen en roeien omdat zij een tijdlang met tegenwind te kampen kregen. Zij keken steeds rond of en uit welke richting Ik eventueel naar hen toe zou komen; maar Ik was nog nergens te zien of waar te nemen en Ik was dus ondanks hun grote verlangen nog niet bij hen gekomen. Toen werden zij treurig en zeiden tegen elkaar dat Ik beslist pas 's morgens bij hen zou komen.

[12] Terwijl zij dat dachten, stak er plotseling een harde wind op en er kwamen hoge golven. (Joh. 6, 18)

[13] Toen zei DE BEMANNING: 'Haal de zeilen vlug binnen, en laat iedereen uit alle macht roeien, want als we niet snel in de haven komen gaat het fout!'

[14] Iedereen greep naar de roeispanen, en toen zij zo'n kilometer of drie geroeid hadden, zagen zij Mij op de heftig bewogen zee naar hun schip toekomen; maar ofschoon zij dat al eens in een overeenkomstige situatie meegemaakt hadden, werden zij toch erg bang. (Joh. 6, 19)

[15] Omdat Ik dat wel zag, zei IK tegen hen allen: 'Waarom zijn jullie dan bang? Zien jullie niet dat Ik het ben?' (Joh.6,20)

[16] Toen wilden de leerlingen dat Ik in het schip kwam, omdat zij zagen dat het tot het land nog ver was; maar op hetzelfde ogenblik dat zij dat wilden, lag het schip ook al aan land afgemeerd! (Joh. 6,21)

[17] Dat baarde echter erg veel opzien bij de nieuwe leerlingen, omdat zij zo iets nog niet beleefd en ook nog nooit gezien hadden. Ook de schippers raakten helemaal buiten zichzelf en geloofden nog steeds dat Ik ergens gestorven was en nu als geest zichtbaar rondliep, misschien betoverd door de een of andere tovenaar, of dat Ik zelf een tovenaar was, die de watergeesten bevolen had om Mij over de zee te dragen. Want de schippers waren Grieken, en derhalve ook heidenen, en zij konden natuurlijk niet anders oordelen, omdat zij van het ware, geestelijke jodendom slechts weinig of niets wisten, waarom ze dan ook tot later in die mening gelaten werden.

[18] Wij gingen nu snel naar een ons welbekende herberg, waar Ik al een jichtlijder genezen had toen deze met bed en al door een opening in het dak voor Mij neergelaten werd. Daar werden wij goed ontvangen en ook meteen goed onthaald.

 

43 Het brood des levens

Ev. Joh. 6,22-35

 

[1] Maar de volgende dag, toen wij na de ochtendmaaltijd naar buiten gingen om te zien wat er te doen was, troffen wij aan de oever een groot aantal mensen aan die ons 's nachts nog vanaf Tiberias met heel veel moeite nagevaren waren. Het waren dezelfde mensen die de avond tevoren aan de overzijde van de zee aan de oever stonden en duidelijk hadden gezien dat de leerlingen zonder Mij alleen over zee wegvoeren. En deze mensen zagen nu ook dat er behalve hun eigen schepen die zij goed kenden geen ander schip lag dan dat waarin zij de leerlingen zonder Mij hadden zien wegvaren, en zij wisten dat Ik beslist niet voor het afvaren aan boord gegaan was, maar dat alleen Mijn leerlingen weggevaren waren. (Joh. 6,22)

[2] Terwijl wij zo langs de oever wandelden, naderden er nog mensen in andere schepen, die pas 's morgens vroeg van Tiberias waren weggevaren. Zij voeren echter eerst nog naar de vorige plek, stapten uit en bezochten de plaats waar zij door Mijn dankzegging het brood gegeten hadden, om zich ervan te overtuigen of Ik soms toch nog daar was.  (Joh. 6,23) Omdat zij echter noch Mij noch de leerlingen daar vonden, gingen zij snel terug naar de schepen die op hen wachtten en voeren met gunstige wind naar Kapérnaum; want zij wisten dat de leerlingen naar Kapérnaum gevaren waren. Toen zij tegen de middag in Kapérnaum aankwamen, zochten zij meteen de leerlingen en vooral Mij, om te kijken of Ik daar was.  (Joh. 6,24)

[3] En toen zij Mij na enig zoeken vonden, en wel in een school in Kapérnaum waarover later nog iets gezegd wordt, en nu zonder meer vaststelden dat Ik van Tiberias naar Kapérnaum ook kennelijk over zee gekomen moest zijn, omdat Ik via de verre omweg over land over al die bergen en klovenzeker een paar dagen nodig gehad zou hebben, vroegen zij (DE NAGEREISDEN) Mij: 'O Meester, hoe bent u dan de zee overgesto­ken?' (Joh. 6,25)

[4] Ik gaf echter de leerlingen snel een wenk dat zij dat aan niemand moesten zeggen, omdat Ik het plan had deze koningshelden een lesje te geven, dat heel geschikt zou zijn om het kaf van het zuivere koren te scheiden.

[5] IK zei daarom: 'Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: Jullie zoeken Mij niet omdat jullie de vele tekenen die Ik gedaan heb, gezien hebben, maar alleen omdat jullie als hongerigen op de berg het brood hebben gegeten en daardoor verzadigd zijn!  (Joh. 6,26) Daarom hebben jullie Mij ook als dank een groot profeet genoemd en wilden jullie Mij tenslotte zelfs koning maken, omdat je bij jezelf dacht: 'Kijk eens, hij heeft macht genoeg tegen onze vijanden, die ons altijd maar laten werken, en bovendien kan hij ons steeds op die manier brood verschaffen, dan hoeven we niet meer te werken!'

[6] Ik zeg jullie echter: Die spijs bevordert niet het geestelijke leven van jullie ziel, maar alleen het vergankelijke leven van jullie vleselijke lichaam. Ik, die nu ook een mensenzoon ben, wil en zal jullie echter een andere spijs tonen en geven die blijft en voor eeuwig in de ziel werkt. Want daartoe heeft de Vader in de hemel Mij gewaarmerkt en bestemd.  (Joh. 6,27) En die spijs ligt daarin dat jullie waarachtig Gods wil doen en daardoor ook Gods werken verrichten.’

[7] Toen zeiden DE VRAGERS tegen Mij: 'Zeg ons dan wat wij doen moeten om zoals u gezegd heeft, Gods werken te doen! (Joh. 6,28) Wij zijn slechts mensen en geen profeten en kunnen alleen maar volgens de wet van Mozes leven.'

[8] IK zei: 'Ja, als jullie je aan de wet van Mozes zouden houden dan zouden jullie Mij reeds lang herkend hebben! Maar jullie houden Je uit angst voor wereldse straffen met heimelijke woede aan de wereldse voorschriften en.herkennen Mij daarom niet, hoewel Ik tekenen aan jullie heb laten zien die nog nooit een mens voor Mij gedaan heeft.

[9] Maar Ik zal jullie nu zeggen wat vanaf heden Gods werk is. Van nu af aan kunnen jullie Gods werk doen door te geloven dat Ik degene ben die God door de profeten heeft beloofd en die Hij nu naar jullie in deze wereld heeft gezonden!' (Joh.6,29)

[10] Daar keken ze allemaal erg van op en verbluft zeiden ZIJ: 'Wat voor tekenen doet u dan verder nog, die groter zijn dan die wij gezien hebben? Vertel dat eens en laat ze ons zien, opdat wij ze ook zien en dan kunnen geloven wat u van uzelf zegt! Dus, welke andere tekenen doet u nog? (Joh.6,30) Tot nu toe weten wij alleen maar dat u allerlei zieken genezen hebt en dat u ons echt op wonderbaarlijke wijze verzadigd heeft met dat vele brood dat op de berg uit die paar broden ontstond. Maar, zulke en soms zelfs grotere tekenen hebben ook, sinds Mozes, andere profeten gedaan. Hebben onze vaderen geen manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat: 'Hij gaf hun brood uit de hemel te eten.'?  (Joh.6,31)

[11] Daarop zei IK tegen hen:" Waarlijk, waarlijk! Mozes heeft jullie geen brood uit de echte hemel gegeven, maar slechts uit de lucht van de zichtbare, aardse hemel (Joh. 6,32); alleen Mijn Vader in de echte, geestelijke hemel geeft Jullie nu door MIJ het ware brood uit de hemel! Want dit ware brood uit de hemel in Mij geeft de wereld het leven!' (Joh.6,33)

[12] ZIJ begrepen echter niet dat Ik met het ware brood dat de ziel het eeuwige leven geeft, Mijn woord bedoelde en Mijn leer, die uit de eeuwige liefde en wijsheld van God voortkomt en daardoor zelf leven en wijsheid is en de ziel het ware leven geeft.

[13] Omdat zij alleen maar dachten aan het brood dat zij op de berg gegeten hadden, zelden ZIJ dan ook: 'Heer en meester, geef ons dan altijd zulk brood te eten, meer verlangen wij niet!'  (Joh.6,34)

[14] Daarop zei IK: 'Wat praten jullie, en wat willen jullie? Hebben jullie dan met begrepen wat Ik zei? Ik Zelf ben het ware brood des levens! Wie tot Mij komt, zal geen honger hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben!’(Joh. 6,35)

[15] Toen zeiden ZIJ: 'Heer, wij zijn nu toch bij u! En hoewel wij geloven dat u een groot profeet bent, misschien groter dan Mozes, van wie men niet eens met grote zekerheid kan zeggen dat hij echt ooit heeft bestaan, krijgen wij nu omdat wij sinds vanmorgen niets gegeten hebben toch honger en ook dorst. Mozes hebben wij nooit gezien, u hebben wij gezien en wij zien u nog, en daarom bent u voor ons ook duidelijk belangrijker dan Mozes en alle oude profeten. Maar toch zijn wij nu al echt hongerig en dorstig. Op welke manier moeten wij dan uw woorden uitleggen?'

[16] Toen zei IK zachtjes tegen Johannes: 'Begrijp je nu, wat Ik je gisteren heimelijk op de berg zei; was dat niet waar?! Deze mensen staan nog helemaal op het niveau van de dieren, en Ik gebruik zulke bedekte termen om ze het spoor helemaal bijster te maken zodat ze daarna bij Mij weggaan; want hun tijd is nog lang niet rijp.'

 

44 De zending van de Heer op aarde Het vlees en bloed van de Heer

Ev. Joh. 6, 36-58

 

[1] Daarna richtte IK Mij weer tot de mensen en zei: 'Waar hebben jullie het over?! Heb Ik dan ooit gezegd, dat jullie Mij niet gezien hebben?! Ik Zelf weet, zeg en zei tegen jullie, dat jullie Mij en Mijn tekenen gezien hebben, en toch geloven jullie niet (Joh.6,36) dat alles wat Mijn Vader in de hemel Mij geeft, tot Mij komt, en dat Ik degene die tot Mij komt beslist niet zal verstoten.   (Joh. 6,37)

[2] Onthoud dan wat ik tegen jullie zeg: Ik ben niet, zoals jullie van deze wereld, maar Ik ben uit de hemel neergedaald, - maar niet om net als jullie Mijn eigen wil te doen, maar alleen om de wil te doen van Degene die Mij hier in deze wereld heeft gezonden.'  (Joh.6,38)

[3] Toen vroegen ZIJ: 'Wat is dan wel de wil van degene die u uit de hemel naar ons in deze wereld heeft gezonden?'

[4] IK zei: 'Voor dove oren kun je moeilijk preken en voor blinden moeilijk schrijven. De wil echter van de Vader die Mij gezonden heeft, is: dat Ik niets verlies van alles wat Hij Mij gegeven heeft, maar dat Ik alles terugbreng en op de jongste dag opwek tot het leven.' (Joh.6,39)

[5] Daarop zeiden SOMMIGEN: 'Die man zegt vreemde dingen; volgens ons is hij in de war.'

[6] Maar ANDEREN zeiden: 'Spreek duidelijk en verklaar u nader! Wat wil die jongste dag zeggen?'

[7] IK zei: 'Als jullie Mij zullen herkennen en in Mij zullen geloven, zal er een jongste, ware dag in jullie ziel ontstaan waarop Ik jullie door de macht van de waarheid van Mijn leer zal opwekken. Maar als jullie niet in Mij geloven en Mij niet herkennen, dan zal het in jullie ziel waarschijnlijk nooit een jongste dag worden.’

[8] Weer zeiden DE MENSEN: 'Zeg ons dan toch duidelijk, wat de wil van de Vader is! ‘

[9] IK zei: 'Luister dan! De wil van de Vader, die Mij gezonden heeft, is, dat degene die de Zoon ziet, in Hem gelooft en Hem aanneemt als de ware Messias van de wereld, het eeuwige leven zal hebben, - en Ik zal hem op de jongste dag opwekken!  (Joh. 6,40) Wat de jongste dag is, heb Ik jullie al verteld. ‘

[10] Daarop begonnen de Joden er vooral over te morren dat Ik gezegd had: 'Ik ben het brood des levens dat uit de hemel is neergedaald. '  (Joh .6, 41)

[11] En ZIJ zeiden: 'Is dat niet Jezus, de timmerman, de zoon van de timmermanjozef?! Wij kennen toch hem, zijn vader en zijn moeder maar al te goed! Hoe kan hij dan zeggen dat hij uit de hemel is gekomen?!  (Joh.6,42) Zijn verstand en zijn andere zeldzame gaven kunnen hem ongetwijfeld door de hemel gegeven zijn, omdat er zonder goddelijke inspiratie nog nooit een groot en beroemd man bestaan heeft; maar hij kan van zichzelf toch niet zomaar beweren dat hij zelfs als echt brood als voedsel voor het eeuwige leven uit de hemel tot ons is gekomen! [12] IK zei: 'O mopper toch niet onder elkaar! (Joh. 6,43) Ik zeg jullie nog één keer: Er kan niemand tot Mij komen (Mij herkennen), tenzij de Vader (de liefde uit God en tot God) die Mij heeft gezonden, hem trekt en alleen Ik (Mijn woord en Mijn leer) zal hem op de jongste dag opwek­ken! (Joh. 6, 44)

[13] Het staat zelfs in de profeten geschreven: 'In die tijd, die zal komen ­en er nu is -, zullen zij allen onderwezen worden door God! ' En Ik zeg jullie nu juist daarom: Wie het nu leert van de Vader (Gods liefde), komt tot Mij (die zal ook Mij zeker herkennen. (Joh. 6,45).

[14] Ik zeg jullie dat nu echter niet in de veronderstelling dat iemand van jullie ooit de Vader gezien zou hebben, -maar alleen Ik, die uitgegaan ben van de Vader, heb de Vader altijd gezien.(Joh. 6,46) Daarom zeg Ik tegen jullie ondanks jullie gemopper: Waarlijk, waarlijk, wie in Mij gelooft, heeft reeds het eeuwige leven in zich (dus Mijn volledige opwekking op de jongste dag)! (Joh.6,47) En Ik Zelf ben volkomen waarachtig het brood des levens! (Joh. 6,48)

[15] jullie vaders hebben wel manna in de woestijn (het zinnelijke lichamelijke leven) gegeten, maar zij zijn gestorven, en velen van hen ook in hun ziel.  (Joh. 6,49) Maar dit brood, dat Ik Zelf in feite ben, en dat waarachtig uit de hemel van al het zijn en leven is gekomen, maakt dat ieder die daarvan eet (de leer gelovig aanneemt en daarnaar leeft), niet zal sterven. (Joh. 6,50)

[16] Waarlijk! Ik ben als het levende brood uit de hemel gekomen! Wie van dit brood zal eten (de leer in daden zal omzetten), zal verder leven in eeuwigheid! En zie, het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het menselijk leven van deze wereld!' (Joh.6,51) (daar onder is te verstaan de uiterlijke, stoffelijke omhulling van Mijn woord, waarin zich het levende, geestelijke woord bevindt zoals de levende kiem in zijn dode omhulsel. )

[17] Dat was voor de joden, die niet het minste besef hadden van een geestelijke betekenis, te veel en zij kregen regelrecht ruzie onder elkaar.

[18] EEN DEEL zei: 'Laat hem toch praten, aan het eind zullen we wel zien waar dat allemaal op slaat!’

[19] DE MINDER GEMATIGDEN zeiden echter: 'Ach wat, je ziet en je merkt immers op het eerste gezicht dat die man uitzinnig is! Eerst was hij nog een brood uit de hemelen dat wij moesten eten om het eeuwige leven te verkrijgen; nu verlangt hij zelfs dat we zijn vlees zullen eten! Dwaasheid! Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven? (Joh.6,52) En hoeveel zouden er genoeg hebben aan zijn vlees om in het eeuwige leven te komen?! Als dat de voorwaarde is om het eeuwige zieleleven te verkrijgen, dan zullen er maar bar weinig zover komen!’

[20] IK zei: 'jullie kunnen tegenwerpingen maken en ruziën zoveel je maar wilt, maar het is toch zoals Ik jullie gezegd heb. En Ik zeg jullie nu nog veel meer: Als jullie het vlees van de Mensenzoon niet zullen eten en Zijn bloed niet zullen drinken, dan hebben jullie geen leven in je!' (Joh.6,53) (wat het vlees betekent, is reeds verklaard; het bloed, dat de eigenlijke fysieke levensvloeistof is, die het lichaam leven geeft, in stand houdt, voedt en het de voortplantende levenskiem geeft, is het eigenlijke, innerlijke, geestelijk levende in het uiterlijke letterlijke woord.)

[21] Toen had Ik het bij sommige joden nog meer verbruid.

[22] Een paar schoten in de lach, DE MEER GEMATIGDEN zeiden echter: 'Laat hem toch uitspreken! Wie weet wat er tenslotte nog allemaal tevoorschijn zal komen! Wij weten immers, dat hij andere keren vaak heel wijs gesproken heeft,' en zij richtten zich tot Mij en zeiden: 'Beste meester, wij verzoeken u om verstandig te spreken!'

[23] IK zei: 'Hoe dan?! Ik spreek nu als degene die jullie op de berg in Mij zagen; Ik spreek nu voor jullie als een groot profeet! Wijs Mij echter een profeet die ooit op een andere wijze tot het volk gesproken heeft! En Ik zeg jullie daarom nog een keer: Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem op de jongste dag opwek­ken. (Joh. 6,54) Want Mijn vlees is het ware voedsel en Mijn bloed is de ware, leven gevende drank. (Joh. 6,55)

[24] Ook zeg Ik jullie bovendien nog: Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. (Joh.6, 56) Zo waarachtig als de eeuwig levende Vader Mij echter gezonden heeft en Ik thans hier leef door de Vader, zo ook zal degene die Mij eet, leven door Mij. (Joh. 6,57) En dat is dan het brood dat, zoals al eerder gezegd, uit de hemel is gekomen, dat niet de eigenschap heeft van het manna in de woestijn dat jullie vaderen gegeten hebben en die gestorven zijn, zoals Ik al eerder heb aangetoond, maar wie dit brood zal eten, zal leven in eeuwigheid. ' (Joh .6, 58)

 

45 Het oordeel van het volk over de toespraak van de Heer

Ev. joh. 6, 59-64

 

[1] Omdat Ik dit zei in een school te Kapérnaum (Joh. 6,59), waren er natuurlijk behalve de vele leerlingen die Ik nu had en het grote aantal mensen dat Mij uit Jeruzalem was gevolgd, ook nog veeljoden aanwezig, en daarom deed deze les, die ook Mijn eerste leerlingen niet begrepen, veel stof opwaaien en gaf aanleiding tot vele twistgesprekken.

[2] SOMMIGEN zeiden: 'Hij kan toch het vlees en bloed van zijn lichaam niet bedoeld hebben.'

[3] Weer ANDEREN zeiden: 'ja, wat moeten we er dan anders onder verstaan? Als hij een wijze is en het volk wil leren - bovendien nog in een openbare school -, dan moet hij toch zo tegen de mensen spreken dat zij hem kunnen begrijpen; want wij mensen zijn nu eenmaal mensen en geen geesten, en iemand die echt wijs is, moet goed weten en duidelijk inzien met wat voor toehoorders hij te maken heeft. Maar dit waren zulke onzinnig harde woorden dat werkelijk geen enkele man met enig menselijk verstand begaafd, daarnaar kon luisteren! (Joh.6,60) Het heeft ons alleen maar verwonderd dat er zoveel zijn die hem zolang hebben kunnen aanhoren. Als hij deze les in het Indisch had uitgesproken, dan zouden wij er evenveel nut van gehad hebben! ‘

[4] Toen zeiden DE MEER GEMATIGDEN weer: 'Dat is voorshands wel waar, maar wij zijn toch van mening dat er heel wat anders achter steekt en dat hij waarschijnlijk alleen maar bewust zo heeft gesproken om onze zielen aan te sporen tot actiever en dieper nadenken, -en misschien geeft hij ons wel een nadere uitleg als wij hem daarom zouden vragen?!'

[5] DE ANDEREN zeiden: 'Hebben we dat soms niet gedaan?! Toen hij ons nader uit zou leggen wat het betekende dat hij als een echt brood uit de hemel kwam, begon hij zelfs over zijn eigen vlees en bloed dat men eten en drinken moest om het eeuwige leven te krijgen! Dat zijn expres op die manier gegeven raadsels die geen mens ooit kan begrijpen, of de beste man heeft zich met ons eens een grap veroorloofd. Maar wat het ook is, het een noch het ander kunnen wij waarderen! Wie echter evenveel gezond verstand heeft als wij, die volge ons en ga zijns weegs!'

[6] Daarop verlieten velen de school, en alleen nog de vele leerlingen bleven, evenals natuurlijk ook de twaalf gekozen apostelen; want die wachtten nog op een nadere uitleg. Maar onder elkaar mopperden ZIJ ook en zeiden: 'Het is toch vreemd van Hem! Vandaag had Hij door een duidelijke en aan het menselijk verstand aangepaste les duizenden tot vaste aanhangers van Zijn leer kunnen maken; maar op deze manier heeft Hij Zichzelf voor lange tijd geschaad! Want wie zal Hem van nu af aan verder nog kunnen aanhoren en verdragen?!'

[7] Ook de JOODSE GRIEKEN zeiden onder elkaar: 'Er ligt een geweldige afstand en een groot verschil tussen de lessen in Bethanië en deze hier! De joden die nu weggegaan zijn, hebben de huidige stand van zaken heel goed beoordeeld. Maar misschien zal Hij Zich daarover later toch nog eens duidelijker uitspreken, -nu zijn ze allemaal weg die Hem op de berg koning hebben willen maken, en daarom zal Hem nu minder in de weg staan om openlijk met ons te spreken.'

[8] Omdat Ik bij Mijzelf wel wist dat ook veelleerlingen zich daarover ergerden en onder elkaar mopperden, zei IK tegen hen: 'Hoe kunnen jullie je daarover nu ergeren?! (Joh. 6,61) Zei Ik dan niet tegen een van Mijn leerlingen, dat deze mensen nog lang niet rijp zijn voor de innerlijke opname van het rijk van God?! Ik heb ze nu echter allemaal behoorlijk geschokt - wat hen nog erg bezig zal houden en rijper zal maken voor de toekomst. Want Ik moet de mensen toch eerst voor Mij voorbereiden, zodat zij daarna de diepere geheimen van het rijk van God des te gemakkelijker zullen kunnen begrijpen. Ik vraag jullie nu alleen watje wel zou zeggen als je Mij, als de Mensenzoon die Ik nu voor jullie ben, weer zou zien opstijgen naar waar Hij eerder van eeuwigheid was?'(Joh.6, 62)

[9] Toen zeiden DE LEERLINGEN: 'Ja,ja, dat geloven wij wel en het zal ook beslist zo gebeuren; want Uw tekenen zijn daarvoor wonderbaarlijk genoeg. Maar dat men voor het verkrijgen van het eeuwige leven, Heer en Meester, Uw vlees moet eten en Uw bloed moet drinken, dat is toch, op de manier waarop U dat brengt vanzelfsprekend volkomen onuitvoer­baar! Wij allen vinden het heus heel belangrijk om de dood te ontlopen ­ook al betreft dat alleen maar het huidige zieleleven omdat het lichaam toch al aarde en stof is dat moeilijk ooit weer levend gemaakt kan worden -; maar als dat alleen maar mogelijk is ten koste van het vlees en bloed van Uw lichaam, dat toch maar voor heel weinig mensen voldoende zou zijn, zien wij ook af van het eeuwige leven van de ziel en dan willen wij als eerlijke mensen ons leven voor eeuwig hier op aarde afsluiten. Mocht U echter daarmee iets anders bedoelen, dan zou U er waarlijk goed aan doen als u ons dat wat meer verduidelijkte. Mocht U binnenkort weer opstijgen naar die plaats waarvandaan U volgens Uw zeggen bent gekomen, waar en hoe zal men dan over Uw vlees en bloed kunnen beschikken? Dus, aan deze huidige les hebben wij zonder nadere uitleg absoluut niets!'

[10] IK zei: 'Heb Ik dan niet gezegd dat het voor doven moeilijk prediken is en voor blinden moeilijk schrijven?! Is het dan niet alleen de geest die levend maakt, terwijl het vlees nergens toe dient?! De woorden die Ik tegen jullie gesproken heb, zijn geest en leven en geen aards vlees en bloed. (Joh. 6,63)

[11] Maar Ik zeg jullie nu ook recht op de man af dat er sommigen onder jullie zijn die, hetzij geen, of slechts een zeer gering geloof hebben, en er bevinden zich onder Mijn oudste leerlingen zelfs enkelen waarvan Ik vanaf  het begin al weet dat zij weinig geloof hebben, en één daarvan is zelfs een vrek, een dief en een verrader! '(Joh. 6, 64)

 

46 Een test voor de leerlingen van de Heer

Ev. Joh. 6, 65­ 70

 

[1] Dat werkte als een donderslag, zodat velen daardoor erg ontdaan waren, en SOMMIGEN zeiden: 'Heer, waarom zei U dat dan niet al veel eerder?! Heus, wij zouden zo'n onwaardige bij ons allang ontdekt en voor goed verwijderd hebben, mocht U in Uw grote geduld niet Zelf de hand aan hem willen slaan!’

[2] IK zei: 'Ik heb jullie al vaak gezegd dat op deze wereld alles zijn tijd en zijn maat heeft. Ten tijde van de oogst zal geen verstandig huisvader het onkruid samen met de tarwe verzamelen, maar alleen de zuivere tarwe aren, en al het onkruid, dat ook tussen de tarwe woekerde, zal hij door zijn knechten in bossen laten verzamelen, om het dan te verbranden ter bemesting van de akker.

[3] Maar daarom zei Ik jullie al eerder, dat werkelijk niemand tot Mij kan komen behalve wanneer het hem door de Vader is gegeven (Joh.6, 65), die in Zichzelf liefde en leven en waarheid is zoals Ik het ben vanuit de Vader en ook uit Mijzelf, omdat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is.

[4] Laat niemand van jullie denken dat hij al echt bij Mij is omdat hij, nu met Mij rondtrekt, Mijn woorden hoort en Mijn tekenen bewondert, ­maar alleen hij is waarachtig bij Mij die door een innerlijke, zuivere liefde tot Mij getrokken wordt, en die zonder enige twijfel volledig gelooft wat Ik leer, en gelooft dat Ik nu als tijdelijke Mensenzoon uitgegaan ben van de Vader , en in de geest één ben met Hem.’

[5] Toen zeiden DE LEERLINGEN, behalve de joodse Grieken en de twaalf: 'Ja, in dat geval heeft het geen zin dat wij met Hem rondtrekken! Het harde en ongelooflijke begrijpen wij niet -en daarom kunnen wij het ook niet geloven. Hem volledig zuiver liefhebben is ook niet zo makkelijk, omdat Hij Zich tegenover ons nu echt op een wijze gedraagt die ons weinig voor Hem kan innemen. Daarom doen we er goed aan weer op Mozes terug te vallen, want hij is voor ons duidelijker en begrijpelijker. God liefhebben betekent toch alleen maar Zijn geboden houden, en daarom hopen wij eens ook zonder het geloof aan deze raadselachtige lessen zalig te worden.'

[6] Daarop keerden toen velen ons de rug toe en gingen niet meer met Mij mee, hoewel zij later veel over Mijn woorden nadachten. (Joh. 6, 66) Omdat Ik echter aan niemand van degenen die weggingen ook maar vroeg om nog te blijven en geduld te hebben, begonnen ook de achterblijvers treurig te kijken en wisten niet waar zij aan toe waren, -of ook zij moesten gaan of blijven.

[7] Toen zei IK tegen hen op een vriendelijk vragende toon: 'Willen jullie soms ook weggaan? (Joh.6, 67) Wat Mij betreft zijn jullie net zo vrij als ieder mens op deze aarde.'

[8] Toen zei SIMON PETRUS: 'Heer, waar moeten we dan heen? Slechts U alleen heeft immers levenswoorden, ook al zijn wij niet in staat ze meteen ten volle te begrijpen. (Joh.6,68) Op het juiste moment zult U deze wel weer nader voor ons toelichten, wanneer wij waardiger zijn voor Uw hogere licht dan nu. En bovendien hebben wij immers meteen vanaf het begin geloofd en erkend dat U Christus en de levende Zoon van God bent, en dus kunnen wij U, o Heer, immers onmogelijk meer verlaten! (Joh. 6,69)

Heer, verstoot ons alstublieft niet en heb geduld met de zwakheden van ons, die nog steeds groot zijn!’

[9] IK zei: ' Zo is het goed en juist, en zo blijve het ook! Maar omdat wij nog hier in deze openbare school in Kapérnaum zijn, kan Ik het niet nalaten jullie nog iets te onthullen. Jullie weten dat Ik vorig jaar in deze streek uit vele leerlingen jullie twaalf heb verkozen, -en zie, toch bevindt er zich onder jullie een duivel!’ (Joh.6,70)

 

47 Judas Iskariot

Ev.Joh.6,71

 

[1] Daarmee bedoelde Ik duidelijk Judas Iskariot, omdat Ik al vanaf het begin onderkende welke mentaliteit hij had. (Joh. 6, 71) Maar toch was hij erg geestdriftig, altijd druk bezig en kon goed spreken en de leer uiteen­zetten, en daarom werd hij dan ook vanwege het goede en niet vanwege het slechte door Mij als aankomende zendbode met de andere elf uitgeko­zen. Omdat hij echter als zodanig door zijn serieuze ijver en door zijn welbespraaktheid in dezelfde tijd meer tot stand bracht dan de andere elf bij elkaar, begon hij zich ook veel te verbeelden.

[2] Maar toen zijn hoogmoed veel tegenstand ondervond, begon er langzaam maar zeker een heimelijke wrok in hem te knagen waardoor hij van dag tot dag geslotener werd, en hij begon de andere leerlingen scherp in het oog te houden om hen ergens op te kunnen betrappen en ze dan bij Mij ter verantwoording te roepen. Maar omdat zoiets niet gebeurde, wat zijn wrok had kunnen verminderen, werd hij heimelijk steeds verbit­terder en zocht hij steeds ijveriger naar een gelegenheid om zijn broeders een keer in verlegenheid te brengen; vaak zon hij op een passend middel.

[3] Hij was een gierig en geldzuchtig mens, en omschreef zelf vaak heel welsprekend het bezit van geld als iets zeer noodzakelijks voor het aardse leven, omdat de wereldheersers het nu eenmaal ingevoerd hadden ter vergemakkelijking van de moeizame ruilhandel.

[4] Ook zei hij eens tegen de wijze Nathanaël, waarmee hij nog het meeste sprak, dat het heel begrijpelijk was dat Ik kennelijk voor het aardse leven geen geld nodig had, want als je over goddelijke almacht beschikte dan kon je overal zonder geld rondkomen. Maar mensen zonder dit vermogen en zonder het geluk dat ze leerlingen van Mij waren, moesten voor het aardse levensonderhoud net zo goed en noodzakelijk geld hebben als de keizer zelf om zijn soldaten en andere staatsdienaren te betalen.

[5] Nathanaël toonde hem wel steeds aan dat het geld toch een groot kwaad onder de mensen was, hoewel het net als ieder aards bezit in de hand van een rechtvaardige ook de oorzaak van veel goeds kon zijn. Het kwade ervan zou echter altijd zijn dat het de begeerte van de mensen ernaar erg zou wekken en dat het de voornaamste oorzaak zou zijn van allerlei zonden en misdaden, zowel in het klein als in het groot.

[6] Onze Judas Iskariot was het daar weliswaar mee eens, maar hij verklaarde toch het geld voor een noodzakelijk kwaad, zoals ook het lichaam voor de ziel een noodzakelijk kwaad was. Als de ziel het lichaam echter wijs gebruikte, dan was het lichaam voor haar ook een tempel van het geluk en haar enige weg om tot het eeuwige leven te komen en het ware kindschap van God te bereiken.

[7] Zo wist hij door zijn welbespraaktheid overal een rechtvaardiging voor te vinden, en het was moeilijk met hem te redetwisten. Hij bracht het met zijn spitsvondige drogredenen zo ver, dat hij net als de Spartanen en Kretenzers diefstal zelfs als een in noodgevallen rechtvaardige zaak voor­stelde en Mozes van zwakzinnigheid beschuldigde omdat hij iedere diefstal zonder meer als zondig betitelde. Hij bedacht echter niet dat geoorloofde, en zelfs noodzakelijke diefstal de mensen mettertijd tot grote traagheid verleid zou hebben, en dat niemand ook maar gewerkt of gespaard zou hebben als hij geweten had dat zijn eventuele voorraad al gauw verraden en hem direct door de noodlijdenden afgenomen zou worden. Hoe zou het er dan echter met de naastenliefde en met de kennis van God uitzien als dit gebruik bij de mensen wettelijk zou worden toegestaan?!

[8] Nathanaël liet Judas wel zien dat zijn rechtvaardiging van de diefstal zich niet liet rijmen met zijn zeer economische streven en dat de geoor­loofde diefstal iedere spaarzaamheid, hoe terecht ook, teniet deed. Maar dan verborg hij zich weer achter zijn spitsvondigheden, en daarom was er met hem niets aan te vangen. Alleen wanneer Ik hem een terechtwijzing gaf, liet hij een tijdje zijn ideeën varen en gaf zich heimelijk over aan betere beschouwingen. Daarom gaf Ik hem in de school ook nog deze zet, die hij best begreep, terwijl de andere leerlingen slechts een vermoeden hadden maar toch niet bepaald met de vinger naar hem konden wijzen, want dat wilde Ik ook niet, hoewel Ik wist wat hij nog allemaal zou doen; want voor hem moest ook zijn maat vol worden, en hij moest er tenslotte in zichzelf helemaal van overtuigd zijn dat zijn hele aardse handelwijze door en door slecht was en een afschrikwekkend voorbeeld voor alle mensen, want anders zou er voor zijn zielook aan gene zijde geen verbetering mogelijk geweest zijn.

[9] Ik vermeld hier het karakter van deze leerling om begrijpelijker te maken waarom Ik hem dit keer een duivel noemde; want ongemerkt was hij degene die het meeste bezwaar had tegen de toespraak die Ik in de school hield en waaraan zich zo velen ergerden, zodat zij zich van Mij afkeerden; want bij zichzelf had hij al allerlei besluiten genomen waarin zij een rol speelden en daarom ergerde hij zich ook heimelijk het meest. ja, hij merkte zelfs zachtjes tegen Nathanaël op dat Ik Mij in het huis van Petrus heel scherp uitgelaten had over het kwaad van de ergernis, maar nu Zelf zo velen groen van ergernis liet worden, en hoe dat nu samen kon gaan met Mijn leer.

[10] Nathanaël zei evenwel, dat Ik toen voornamelijk over het kwade van de ergernis bij kleine kinderen gesproken had.

[11] Maar onze sofist wist ook daar wat tegenin te brengen, en toen Ik omstreeks het vierde uur  's namiddags met de leerlingen de school verliet en weer naar onze goede herberg ging, ging Judas Iskariot niet mee, maar hij ging naar de stad naar een paar kennissen, waar veel over Mijn onbegrepen toespraak gesproken werd. Daar liet hij zich echter weer als Mijn leerling en als een goed spreker kennen en hij maakte door allerlei oratorische kunstgrepen Mijn toespraak voor hen acceptabeler, al was het niet in het juiste licht. Wij zagen hem zeven dagen lang niet, gedurende welke tijd wij ons in en om Kapérnaum ophielden. Maar toen kwam hij weer bij ons.

 

48 In de herberg van de waard van Kapérnaum

 

[1] Toen wij van de school in onze herberg aankwamen, vonden wij de tafel reeds rijk voorzien met wijn, brood en vissen klaarstaan, en het deed de waard veel genoegen Mij en Mijn leerlingen, waarvan er nu aanmer­kelijk minder waren, bij zich te gast te hebben.

[2] Pas toen wij allen uitgebreid gegeten en gedronken hadden, zei DE WAARD tegen ons: 'Heer, ditmaal schijnt Uw geheimzinnige leerbij de vele in­ en uitheemse toehoorders in de grote, openbare school niet zo erg in de smaak gevallen te zijn, want zij gingen allemaal geërgerd weg. Sommigen schimpten wat meer, anderen wat minder, en de uitheemsen en ook velen die gisteren nog als leerlingen bij U waren, zeiden dat U daar opzettelijk zo gesproken had om op een nette manier van hen verlost te zijn, wat ze niet aardig vonden van U, omdat zij zelf wel op eigen kosten gegeten zouden hebben.

[3] Bij mij waren er enigen die zich daar erg over opwonden en ook zeiden dat zij heel veel van U verwacht hadden maar nu op een zeer onaangename wijze teleurgesteld waren, en zij zeiden ook dat U op deze manier ondanks Uw zeer wonderbare tekenen, bij de mensen erg weinig begrip voor Uw leer zou ontmoeten. Ik liet hen praten en gaf er geen antwoord op. Daarna betaalden zij hun rekening, scheepten zich in en voeren weg.

[4] Ik vond het echter heel prettig te horen dat het deze dikdoenerige geleerden door U, o Heer, eens boven hun verstand ging, want reeds gisternacht, toen U zich na de maaltijd ter ruste had begeven, werd er veel in het voordeel en veel in het nadeel van Uw broodvermeerdering en Uw mogelijk wonderbare komst over zee te berde gebracht. De een wist het nog beter dan de ander. Maar ik dacht bij mijzelf: 'Wacht maar, jullie wijze joden! De Heer zal op het juiste moment heus grenzen aan jullie wijsheid stellen die je met dat bijzonder heldere verstand van je niet kunt overschrij­den!' En vandaag is mijn geheime wens al volledig in vervulling gegaan!

[5] Zelf was ik ook in de school en ik heb het voornaamste deel van Uw woorden heel goed gehoord; maar ik vond er niets in wat mij ook maar in het minst had kunnen verwonderen. Want dat U, hoewel thans in volmaakt menselijke vorm, Heer bent over hemel en aarde en over de hele geesten­ en zinnenwereld, was mij allang duidelijk. Wie buiten U kan voor het voedende brood voor alle mensen en dieren zorgen, en wie buiten U geeft de geesten, zoals ook nu onze zielen, eeuwig leven, liefde en wijsheid, hetgeen ik zie als het ware levende brood dat uit de hemelen komt?! Op deze wijze heb ik dat nog een paar van de betere mensen willen verdui­delijken; maar hun domme opgeblazen verstand begreep het niet.

[6] Iets dergelijks deed ik ook toen U heel concreet over Uw vlees en bloed begon te spreken, omdat zij mij vroegen hoe ik dát dan opvatte. Toen zei ik: 'Dat is nog duidelijker dan het voorgaande, en verklaart en bevestigt mijn eerdere mening! Is de aarde, menselijk gedacht, niet in zekere zin een echt lichaam van God, en alle bevruchtende wateren Zijn bloed?! Waar komt dan al het aardse voedende brood verder nog vandaan? En is in geestelijk opzicht Gods liefde voor ons onwaardige mensen soms niet een ware aardse bodem voor ons, die ons lichamelijk en geestelijk draagt, duldt en voedt, en is de gave van de rede en het verstand en nu Zijn leer daarbij soms niet het ware levende bloed van God, dat onze naar wijsheid dorstende zielen verkwikt, versterkt en waarachtig levend maakt?!'

[7] Toen zeiden er enigen:'Ja, dat is allemaal heel mooi gezegd, maar waarom laat hij dan zelfniet zo'n uitleg op zijn woorden volgen?'

[8] Toen zei ik:'Hij zal wel een goede reden hebben! Waarschijnlijk zal Hij denken: 'Wie waarachtig in Mij gelooft, zal Mij ook begrijpen; wie echter ondanks de vele tekenen en ondanks de wijsheid van Mijn lessen nog niet gelooft dat Ik de Heer Jehova Zebaoth ben, die moet maar weer naar zijn wereld terugkeren en net als de domme zwijnen in de aardse drek rond woelen!’

[9] Toen werden ze woest en gingen heen. - Heer, daarmee heb ik toch niet verkeerd gehandeld?'

[10] IK zei: 'O, zeker niet! Want ten eerste heb je de zin van Mijn woorden heel goed begrepen en heb je het de blinden ook heel goed uitgelegd, en ten tweede was je slotopmerking volkomen terecht! Want zulke mensen zijn echt te vergelijken met zwijnen, die, hoe sterker en warmer de ware zon van de hemelen begint te schijnen, des te begeriger en ijveriger naar de smerigste modderpoelen van de wereld rennen en zich volmaakt gelukkig voelen wanneer zij in hun oude drek rond kunnen woelen. Ik zei hun tenslotte toch duidelijk dat het vlees en het bloed dat zij bedoelen nergens goed voor is, en dat Mijn wóórden geest en leven zijn! Maar die ossen en zwijnen begrepen het ondanks dat niet, en daarom was jouw slotopmerking helemaal terecht, en Ik blijf daarom nu een aantal dagen bij Je.

[11] Maar breng nu nog wijn, want we willen vandaag en de overige dagen echt vrolijk zijn! Ik ben nu werkelijk blij met jou, want je hebt Mij beter begrepen dan een van Mijn leerlingen. Tegen de avond gaan we vissen, zodat je voorraad hebt voor jezelf en voor ons. Maar spreek in de stad niet over Mij, want dan zouden we weinig rust hebben. -En breng ons nu wijn en brood!'

 

49 Het geduld van de Heer met Judas Iskariot

 

[1] Wij dronken toen wijn en aten er brood bij, want wij waren met twee en dertig personen en hadden nog een versterking nodig.

[2] Terwijl wij zo nog vrolijk zaten na te tafelen, zei EEN VAN DE JOODSE GRIEKEN: 'Heer en Meester! Deze waard die zo uiterst vriendelijk is, zou bijzonder geschikt zijn om de plaats in te nemen van de leerling die U steeds ergert, waarbij U dan de andere, als hij ook weer zou komen, het Romeinse' consilium abeundi ,* (de raad weg te gaan) zou kunnen geven. Want voor zover wij dat waargenomen hebben is hij nog geldgieriger dan een tempeldienaar en het enige wat hij wil is werelds leven en goed leven. Daarnaast heeft hij nog een heel kwalijke hartstocht die bestaat uit ijdele opschepperij en liegen, en met zo 'n leerling bent U en is de mensheid weinig gediend. Deze waard heeft echter beslist een heldere geest en begrijpt zelfs Uw geheimste woorden beter dan Uw eerste leerlingen; daarom zou hij toch wel een heel voortreffelijke plaatsvervanger zijn voor de afwezige.'

[3] IK zei: 'Ik zal vanaf nu tot aan het loofhuttenfeest in Galilea blijven en zelfs dan is het nog maar zeer de vraag of Ik naar het feest in Jeruzalem zal gaan, en er is dus tijd in overvloed voor onze waard Matthias (Mai ofMoi Diaz = mijn werker, ook wel mijn knecht of dienaar) om ons overal heen te kunnen begeleiden, bij welke gelegenheid hij nog heel veel voor oog en oor en voor hart en ziel zal ervaren. Juist voor deze plaats zal hij dan een uitstekende en ijverige verbreider van Mijn leer worden; want ook deze mensen zijn Mij gegeven om hen op te wekken tot het leven en niet tot de dood.

[4] Wat echter de afwezige betreft, die kan komen als hij wil, -hij kan echter ook wegblijven als hij wil; want ieder mens goed of kwaad verhoudt zich wat betreft zijn geest ten opzichte van Mij als zijn lichaam ten opzichte van de zon. Wil hij zich door de stralen van de zon laten verlichten en verwarmen, dan kan hij dat doen - of hij een goed of een slecht mens is, dat maakt niet uit -; wil hij het niet, dan zal hij door God daartoe ook niet gedwongen worden, en daarom staat er ook:'God laat Zijn zon schijnen over goeden en kwaden. ' En kijk, zo is het ook bij Mij in levend geestelijk opzicht! Wie Mij volgen wil, kan dat doen, en Ik zal hem niet afwijzen ook al zou hij nog zo'n groot zondaar zijn! Want Ik ben immers alleen maar terwille van de verlorenen en zielszieken in deze wereld gekomen; want de gezonden hebben geen dokter nodig.

[5] En dus kan ook de afwezige met Mij meegaan als hij wil, net zoals Ik de Judeeërs vandaag niet weggestuurd heb; maar omdat zij uit zichzelf weggegaan zijn, heb Ik ze ook niet tegengehouden en gezegd dat ze moesten blijven. Ook heb Ik niet onbegrijpelijk voor hen gesproken met de bedoeling dat ze weg zouden gaan, maar Ik sprak op die manier omdat Ik, door de Vader genoodzaakt, zo moest spreken. Zij ergerden zich daarover en gingen weg, en dat was hun en niet Mijn schuld, -en het was daarom ook goed dat zij gegaan zijn. Zij kunnen terugkomen en blijven, als zij willen; willen ze echter niet dan zal daardoor Mijn zending en Mijn leer niet minder waar zijn, evenals ook het licht en de warmte van de zon niet minder en zwakker wordt omdat een aantal dwazen zich niet door haar wil laten beschijnen en verwarmen. -Begrijpen jullie dat?'

[6] De JOODSE GRIEKEN zeiden: 'Ja, Heer, dat hebben we heel goed begrepen! Wat U, o Meester, spreekt en zegt, bevat werkelijk alle waar­heid, kracht en leven! O, als toch alle mensen dat eens in zouden zien! ,

[7] IK zei: 'Dat zal in de,e wereld wel nooit helemaal het geval zijn; maar velen zullen er toch zijn die het inzien, daarnaar handelen en het eeuwige leven zullen oogsten. ‘

 

50 De rijke visvangst

De heerlijk smakende edelvissen

 

[1] (DE HEER:) 'Maar we moeten ons nu klaar gaan maken voor het vissen; want daarvoor is het precies de goede tijd.'

[2] DE WAARD zei: 'Omdat U, o Heer, het zegt, zal het nu wel de beste tijd zijn; maar anders, volgens onze vissersregel, zou het nu eigenlijk de ongunstigste tijd zijn, omdat de vissen nu gelijk met de ondergaande zon de diepte opzoeken en er dus aan de oppervlakte niet veel vis meer aanwezig is.

[3] IK zei: 'Juist daarom gaan we nu vissen, en dan zal blijken dat wij ook van het vissen meer afweten dan de andere vissers. Overdag en bij windstille zee kan iedereen vissen, maar 's avonds en bij een zeer onrustige zee vissen kan buiten Mij thans wel geen enkele visser meer. Dus laten we nu gaan en ons vistuig klaarmaken!'

[4] Daarop verlieten wij de kamer, namen het vistuig, dat uit een aantal grote treknetten bestond, maakten de vissersboten los, scheepten ons in en voeren ongeveer drie veldwegen * (* Veldweg = Griekse afstandsmaat van 192 m.) ver van de oever .

[5] Daar zei IK: 'Wel, werp de netten uit, houd ze goed strak, en laat de roeiers rustig naar de oever koersen, en aan de oever zal wel blijken of de ondergaande zon ons bij het werk gehinderd heeft!”

[ 6] Het gebeurde zoals Ik gezegd had, en toen we bij de oever kwamen waren de netten zo vol met voortreffelijke vissen, dat ze bijna begonnen te scheuren. Toen de vissers de vissen uit de netten in de viskaren wilden doen, bleek de ruimte te klein om alles op te nemen; ruim een derde deel van de vis moest in de samengebonden netten tussen de boten in het water blijven hangen.

[7] 'Nee', zei DE WAARD, 'zo'n vangst op dit tijdstip is ongehoord! O Meester, als U met nog tien keer zoveel leerlingen nog volle tien jaar in mijn huis zou wonen en eten, dan zou ik U daarmee de winst, die U mij vandaag door deze visvangst bezorgd hebt, niet kunnen vergoeden! Zie eens, mijn grote goed gebouwde huis met de vele, doelmatige bedrijfsge­bouwen en alles wat daarin is -en ook met alle akkers, weiden, bossen, gemeenteweiden en wijngaarden -, is lang niet zoveel waard als deze haast ontelbaar vele, grote edelvissen, die anders maar zelden 's winters zo hier en daar gevangen worden. Als men er in het gunstigste geval tien vangen kan, is men zonder meer al een rijk man; want vissen van dit soort worden voor honderd zilverstukken per stuk door de Romeinen en Grieken vlot opgekocht, ingezouten en aan de hoven der koningen zeker voor drie­honderd zilverstukken verkocht. Als U het goedvindt, o Meester, dan stuur ik mijn knechten er met een paar naar de stad naar de Romeinen en de Grieken, en dan kunt u zich ervan overtuigen met hoeveel geld zij al heel gauw terug zullen komen! ,

[8] IK zei: 'Doe dat in elk geval; maar zeg wel tegen al je mensen dat zij niet over Mij spreken, want dan zouden we heel snel opgescheept zitten met alle belangrijke Romeinen en Grieken! Laat voor ons avondmaal ook deze prachtige vissen klaarmaken, en zelfmoetje flink mee-eten, want tot op heden heb je alleen maar horen praten over de heerlijke smaak van deze vissoort, maar zelfheb je er nog nooit een geproefd. Pas wanneer je er nu eerst zelfeen zult eten, zul je merken waarom men zoveel geld voor deze vissen betaalt. En nu kun je je knechten wel met de vissen wegsturen; maar zij moeten die uit de netten nemen. Ook voor ons moeten die uit de netten genomen worden; laat de vis in de karen met rust! ,

[9] Toen ging de waard, besprak de zaak met zijn vele knechten, en ongeveer vijftig van hen namen ieder twee vissen, omdat drie teveel geweest zou zijn, en droegen die gezamenlijk naar de stad. Vlug gingen de knechten naar de Romeinen en Grieken, en toen deze de bekende edelvissen zagen, ontstond er een formele verkoop bij opbod zodat een vis van maar 40-50 pond voor tweehonderd zilverstukken verkocht werd.

[10] De Romeinen en de Grieken vroegen wel, evenals een aantal rijke joden, hoe ze toch op dit heel ongewone tijdstip aan zulke edelvissen gekomen waren.

[11] Maar de knechten zeiden dat ze van een onbekende visser het geheim in handen hadden gekregen zulke vissen ook buiten het winterseizoen te vangen, en de vissen waren het zekerste bewijs dat het geheim betrouwbaar was. Toen werden hun verder geen vragen gesteld en de knechten brachten de waard weldra zo'n grote hoeveelheid geld als opbrengst van de vissen, dat hij nauwelijks ruimte genoeg vond om al het geld onder te brengen en te bewaren.

[12] Inmiddels kwam ook onze nachtelijke maaltijd gereed en wij gingen aan de grote tafel zitten.

[13] Toen DE JOODSE GRIEKEN de goed toebereide vissen zagen, zeiden zij: 'Van deze bijzonder edele soort hebben wij er slechts eenmaal één te eten gekregen, en nu ligt er zo'n groot aantal voor ons! 0, dat is echt teveel van het goede! 0 Meester, dat is ook Uw vlees en bloed zoals de waard dat zo goed heeft uitgelegd; want zonder Uw woord en zonder Uw wil zouden wij vast nooit, zo'n maaltijd gekregen hebben! Ja, hier zie je duidelijk waartoe de liefde, de wijsheid en de almacht van God allemaal in staat is! O, wat is de mens toch helemaal niets bij U vergeleken, o Heer en Meester!’

[14] IK zei: 'Zo is het bepaald niet; want het is immers juist de wil van de Vader dat ieder mens net zo volmaakt zal worden als Hij Zelf in de hemel volmaakt is. En de tijd zal leren dat Mijn echte leerlingen nog grotere dingen zullen doen dan die Ik nu doe! Die tijd is echter nog niet gekomen maar zal niet zo erg lang meer op zich laten wachten. - Nu houden we daar echter over op en eten en drinken zoveel we lusten en nodig hebben!

[15] Zolang de bruiloftsgasten de bruidegom bij zich hebben, moeten ze niets te kort komen; want zij zullen als de bruidegom zal zijn opgevaren naar vanwaar Hij gekomen is, nog genoeg te doorstaan krijgen. De ware bruidegom ben Ik, en die in Mij geloven zijn ware bruiden en bruilofts­gasten tegelijk. Wees daarom nu vrolijk en blij van zin!'

[16] Daarop tastten allen flink toe en aten en dronken met veel genoegen

en werden daarbij heel opgewekt.

[17] EEN JOODSE GRIEK zei bij het eten van de vis: 'In Kis bij Kisjonah hebben we ook edelvis gegeten die erg goed was; maar die was niet te vergelijken met deze, en toch is het hier dezelfde zee en hetzelfde water?!'

[18] IK zei: 'Dat zeker, -maar niet dezelfde bodem! Deze vissen zijn zeldzaam en komen in de natuur alleen maar in deze streek voor. Zij voelen zich merendeels slechts in diep water thuis, waar zij dan ook hun voedsel vinden dat bestaat uit een soort diepzee planten. Die planten komen echter alleen maar hier voor en wel over een oppervlak van duizend akkers; verder is de bodem van de zee tot in de verre omtrek leeg, en deze vis komt daar niet voor. - Maar laten we nu eten en drinken! ,

 

51 Over vasten en boete doen

Het geheim van de Farizeeër en de tollenaar

Ev. Luc.18, 9-14

 

[1] De vis smaakte goed en de wijn niet minder. Ik zelf at en dronk flink, zodat het een paar Joodse Grieken opviel dat Ik als mens die helemaal van de geest van God doordrongen was, net zoveel eten en drinken kon als elk ander mens.

[2] Omdat Ik dat wel merkte, zei IK: 'Het lichaam heeft het zijne nodig ­ en de geest ook het zijne; wij zijn nu echter onze ledematen verschuldigd om ze goed te sterken, en daarna zullen we de geest niet vergeten.

[3] Laat niemand denken dat Hij God een goede dienst bewijst door te vasten en voor zijn begane zonden in haren kleding voor het oog van de hele wereld boete te doen, -maar alleen diegene is God welgevallig, die dankbaar eet en drinkt wat God hem schenkt om daardoor zijn aardse krachten sterk te maken voor nuttig werk waardoor hij zichzelf en zijn naaste zoveel mogelijk kan helpen, en die, als hij enige zonde beging, deze als zodanig kent, berouwt, verafschuwt, niet meer begaat en zich zo waarachtig verbetert.

[4] Br zijn er evenwel jammer genoeg velen die tijdens hun leven alleen maar eten en drinken. Zij zorgen alleen voor hun buik en voor hun huid. Naastenliefde is hun vreemd, en voor een arm mens spuwen zij op de grond en zij laten hem niet aan hun huisdeur komen. Hun buik die altijd gevuld is, laat hun nooit de pijn van honger of dorst voelen. Dat zijn echte zwelgers, smulpapen en zatlappen, die daardoor met hun lichaam altijd klaar staan voor allerlei geilheid, ontucht, hoererij en echtbreuk. Dat is dan vraatzucht en zwelgerij waarmee niemand ooit in het rijk van God zal binnengaan.

[5] Zo staat het ook met al die huichelaars die vasten en in haren kleren boete doen en voor hun zonden aanzienlijke offers aan de tempel geven om door het volk als rechtvaardigen aangezien en geprezen te worden, maar die dan zelf ieder mens met de nek aanzien, als een vermeende zondaar verachten en al van verre met een boog om hem heenlopen omdat zij niet konden zien dat hij gevast, in haren kleren boete gedaan en aan de tempel geofferd had.

[6] Ik zeg jullie echter: Zulke mensen zijn eveneens een gruwel voor God; want hun hart is verhard, evenals hun geest en hun verstand. Zij veroor­delen hun naasten zonder enige toegeeflijkheid en clementie, ze vegen voor de deur van hun buurman en zien de grote hoop vuiligheid niet voor hun eigen voorportaal. O waarlijk Ik zeg jullie: Zoals deze tempelheiligen en - rechtvaardigen nu meten, zo zullen zij aan gene zijde op hun beurt ook gemeten worden!

[7] Ik zeg jullie: Wie hier oordeelt, zal ook aan gene zijde geoordeeld worden; wie echter niemand oordeelt behalve zichzelf, zal ook aan gene zijde niet geoordeeld worden, maar direct opgenomen worden in Mijn rijk!

[8] Ik zal jullie hier echter in een beeld de enige manier tonen waarop menselijke zelfrechtvaardiging zuiver en deugdelijk is voor God. Luister dus! (Luc.18,9)

[9] Er gingen twee mensen op naar de tempel, de één een rijke maar overigens streng volgens de wet levende jood, en de ander een tolle­naar. (Luc.18, 10) Toen de Jood in de tempel kwam, ging hij vlak voor het altaar staan en zei hardop:'O God, ik dank u hier voor Uw altaar dat ik niet ben zoals vele anderen! (Luc.18,11) Want U, o Heer, Heer, heeft mij de goede en vaste wil gegeven en ook alle andere aardse goederen daarbij , die het mij alleen mogelijk maakten al Uw geboden volledig op te volgen; en hoe goed doet het nu mijn zielom, nu mijn dagen ten einde lopen, geheel rechtvaardig voor U te staan!'(Luc.18, 12) Nadat hij nog een aantal van zijn rechtvaardige en dus naar de wet goede handelingen zo aan God had voorgedragen, legde hij een groot offer op het altaar en ging vervolgens uiterst tevreden met zichzelf, en met het beste geweten van de wereld, de tempel uit en naar huis, waar zijn strenge huistucht maakte dat niemand van zijn personeel erg blij met hem was, omdat zijn reine geweten, zijn strenge zin voor orde en zijn wettische rechtvaardigheid niets dan louter zonden en fouten bij hen ontdekten.

[10] Onze zondige tollenaar echter trok zich in de tempel berouwvol in zichzelf terug, bleef helemaal achteraan staan, en durfde zijn ogen niet op te slaan naar het altaar, terwijl hij bij zichzelf zei:'O Heer, rechtvaardige, heilige en almachtige God, ik ben een te groot zondaar en daarom helemaal niet waardig mijn ogen naar Uw heiligdom op te slaan; ziet U mij echter toch genadig en barmhartig aan!' (Luc.18,13)

[11] Wel, wat denken jullie, wie van die twee mensen kwam er gerecht­vaardigd uit de tempel?'

[12] De joodse Grieken zagen elkaar aan en wisten niet erg goed wat ze

Mij voor antwoord moesten geven; want niemand kon in hun ogen toch rechtvaardiger zijn dan de jood die de wet tot in de puntjes vervulde. De zondige tollenaar kon naar hun mening zeker niet meer gerechtvaardigd de tempel verlaten dan de genoemde Jood!

[13] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie vergissen je in je oordeel! De Jood ging helemaal niet gerechtvaardigd uit de tempel; want hij prees zichzelf luid voor al het volk, trok aller ogen, oren, lof en bewondering naar zich toe en beloonde zich op deze wijze zelf. Is zo 'n gevoel van eigenwaarde echter ook niet een heel erge soort van hoogmoed?! De vruchten daarvan zijn uiteindelijk haat en verachting en een voortdurende vervolging van allen die hij niet als gelijkwaardig erkent en beoordeelt. Is zo'n mens dan wel een gerechtvaardigde voor God? O, beslist niet! Hij staat er nog erg ver vanaf! 

[14] Maar de tollenaar is een gerechtvaardigde voor God; want hij is vol deemoed en vindt zichzelf veel slechter dan de andere mensen. Hij haat en veracht niemand en is blij dat men hem niet nog meer veracht en ontwijkt dan toch al het geval is. -Wel, wat zeggen jullie? Heb Ik goed geoordeeld?' (Luc.18 ,14) 

[15] Toen zeiden ALLEN: 'O Heer, U alleen heeft in alle dingen gelijk, en wij allen zijn duistere en zondige mensen. Ons oordeel is daarom net zoals wij zelf zijn. O, dat was een volkomen juist beeld, want vaak waren wij in de gelegenheid zulke rechtvaardigen gade te slaan, die zich zo blank als een lelie wisten voor te doen, en men kon ook niet zeggen dat zij huichelden in de tempel want zij hielden zich bijzonder gewetensvol aan alle wetten. Maar juist daarom waren zij toch heel onverteerbare mensen; want zij hielden de wet niet omdat zij daarin de wil en de orde van God herkend hadden, maar zij deden alsof de wet hun werk was, om als streng wettische mensen des te meer invloed te kunnen uitoefenen op hun bedienden en huisgenoten en des te beter hun fouten en ondeugden te kunnen laken. Omdat wij veel van zulke waarnemingen hebben kunnen doen, zien wij nu ook des te meer de grote waarheid in van Uw gegeven beeld en danken wij U, o Heer, voor deze les die zoveel waarheid bevat.'

[16] IK zei: 'Nu dan, wees niet kleinmoedig, en eet en drink als jullie nog zin hebben! Ik Zelf zal van deze vis nog wat nemen.’

[17] Toen namen allen nog van de vis en lieten zich ook de wijn heel goed smaken.

 

52 Over de verzoeking en de zwakken

Oefen het denken

 

[1] Toen wij allen genoeg gegeten en gedronken hadden, vroeg de waard Mij, of wij omdat het reeds tamelijk laat in de nacht was geworden soms wilden gaan rusten.

[2] Maar IK zei: 'Wie behoefte aan rust heeft, moet gaan rusten; Ik heb er echter geen behoefte aan en daarom ga Ik nu ook nog niet rusten. ­Bovendien is het voor het lichaam beslist niet bevorderlijk meteen na een maaltijd te gaan rusten; daarom blijven we nog een paar uurtjes wakker . Maar wie voelt dat hij rust nodig heeft, laat die gaan rusten!’

[3] ALLEN zeiden: 'Nee, nee, o Heer, wij willen met U wakker blijven tot de morgen, als U het wilt! Want wij weten maar al te goed dat bij U alles een innerlijke, onnaspeurbare betekenis heeft, en dus schuilt hier ook beslist wat achter, en dus blijven wij wakker!'

[4] IK zei: 'Jullie hebben gelijk; waak en zorg dat niemand van jullie in verzoeking komt!’

[5] Toen vroegen MIJN EERSTE LEERLINGEN aan Mij: 'Heer, wat kan ons in Uw nabijheid dan wel in verzoeking brengen?! Want wij hebben aan Uw zijde toch al zo veel beleefd, en er heeft ons nog heel weinig ook maar een moment in verzoeking gebracht.’

[6] IK zei: 'O, beroem je daar maar niet op, want de geest van de verzoeking gaat rond als een hongerige, brullende leeuwen probeert de mensen te verslinden! Jullie kunnen niet waakzaam genoeg zijn en niet genoeg letten op ieder zuchtje wind datje o zo licht prikkelt! Als zo'n prikkeling de mens in zijn hart ook maar een haarbreedte aan haar kant gebracht heeft, dan zal het hem heel veel wilskracht kosten om zijn eerdere standpunt te herwin­nen. Onthoudt dat allen goed; want zolang de mens in deze wereld leeft, denkt, wil en handelt, weegt zijn vlees zwaarder dan zijn ziel.’

[7] PHILIPPUS zei: 'Dat is maar al te waar, en ik heb dat allemaal heel goed bij mijzelf waargenomen; maar nu ik oud ben, doet geen enkele verzoeking mij nog iets. Ik heb maar één fout en die bestaat uit een soort geloofszwakte die zo nu en dan optreedt, dat wil zeggen, ik geloof eigenlijk wel alles wat U zegt, o Heer, -maar als mijn verstand alles soms niet meteen begrijpt, dan wordt mijn geloof ook zwak, en dan verval ik meteen in allerlei zorgelijke vragen waarop van geen enkele zijde een duidelijk antwoord in mijn hart te vinden is, en dan begin ik al gauw lichte twijfel te voelen. Dat is de enige verzoeking die mij nog steeds zo nu en dan besluipt. Maar U, o Heer, zou mij daar wel van kunnen bevrijden en U zou mij daardoor een zeer gelukkig mens maken!’

[8] IK zei: 'Als Ik dat door de kracht die in Mij woont zou doen, zou je geen vrij mens meer zijn, erg traag worden en al gauw ophouden om je ziel te oefenen in het steeds meer winnen van de ware levenskracht.

[9] Laat dus daarom een ieder zijn last gewillig dragen en zich steeds oefenen in alle goede dingen van het innerlijke leven! Op de juiste tijd zal daardoor ook zijn levensmaat vol worden en dan zal hij pas ware onvergankelijke vreugde hebben over het brood dat hij zo zelf in het zweet van zijn aangezicht verworven heeft.

[10] Stel je eens een heel verwekelijkt mens voor, die vanaf de wieg totaal niets hoefde te doen. Hij at en dronk de beste spijzen, leerde hoogstens alleen maar te praten en droeg behalve zijn kleren nooit enige last. Als zo iemand dan een gewicht van maar enkele ponden over een bepaalde afstand moet dragen, zal hij dat nauwelijks kunnen, omdat hij daarvoor zijn fysieke krachten nooit ook maar in het minst geoefend heeft. Als hij dan toch begint zijn lichamelijke krachten door een langzaam toenemende bezig­heid te oefenen, zal hij het binnen enkele jaren ook zover brengen, grotere lasten met gemak op te tillen en te vervoeren. Maar zou hij ook tot deze grotere lichaamskracht gekomen zijn als hij maar steeds de andere mensen voor zich de lasten had laten tillen en dragen?!

[11] En kijk, precies zo ziet het er bij jou met je denkvermogen uit! Je hebt dat vanaf je jeugd veel te weinig geoefend en pas nu op latere leeftijd ben je het wat meer gaan oefenen, en je hoeft je er dus ook niet over te verwonderen dat je nu veel dingen niet zo snel onthoudt en begrijpt als menig ander .

[12] Ik ben echter een goed leraar en leider en Ik draag Mijn leerlingen niet op handen over alle wegen en voetpaden, hoe steil en oneffen ook, maar laat hen zelf lopen opdat ze sterk genoeg worden om voortaan zelfstandig over alle wegen te kunnen gaan, ook de ruwste.

[13] Als iemand echter op een bepaalde weg een hindernis ontmoet die echt te groot is, dan zal Ik hem wellicht en kracht geven om ook die grote hindernis te overwinnen. Maar in de eerste plaats moet elk mens zelf alles doen wat in zijn vermogen ligt; als hij meer nodig heeft, zal hem dat op het juiste moment gegeven worden. -Heb je dat nu goed begrepen?'

[14] PHILIPPUS zei: 'Ja, Heer, dat heb ik nu goed begrepen, en ik zal alle mogelijke moeite doen om in mijn denken en geloven zo sterk mogelijk te worden!’

 

53 De bestemming van de schepselen

 

[1] Daarop zei DE WAARD: 'Ik ken die mens in mijzelf ook en weet nu ook, wat mij te doen staat. Ik wil het niet hebben over alle profeten en over het Hooglied van Salomo, -waarvan ik tot op heden nog zeer weinig of helemaal niets begrepen heb; maar toch heb ik bij het doorlezen van die wijzen uit de voortijd vaak wel gedacht dat zij juist door hun mystieke taal de mens zeer in het denken oefenen en hem daardoor gewoonweg dwingen om steeds dieper in zichzelf te gaan, en dat vind ik erg goed. Als je dan zo echt diep in jezelf bent doorgedrongen, volgt het ene lichtpuntje na het andere en dan worden veel dingen je duidelijk die vroeger een onoplosbaar raadselleken. Maar zoals gezegd, ik heb het nu niet over de onbegrijpelijkheid van de geschriften van de oude wijzen en zieners, maar over heel natuurlijke dingen.

[2] Zoals bijvoorbeeld over de ware bestemming van een schepsel op deze aarde, en dan komen we meteen op onze edelvissen. Het zijn zeldzame en zelfs heel levenslustige, mooie waterdieren. Pas de mens kwam op het idee, door honger gedreven, ze te vangen en te eten. Wel, is het dan hun ware bestemming om door ons mensen gevangen, gedood en daarna als een ware delicatesse gegeten te worden?! Als dat hun ware bestemming is, weet ik niet wat dan indertijd hun bestemming was toen de mens nog niet op de gedachte was gekomen om deze vissen te vangen, te doden en dan goed klaargemaakt te eten.

[3] Van dergelijke vragen heb ik er wel duizenden, en hoe meer ik erover nadenk, des te verwarder word ik en ik raak alleen maar steeds verder van het licht verwijderd in plaats van er dichterbij te komen, en juist door dat gezoek en gepieker kan ik nooit helemaal achter het beslist zeer wijze doel komen dat de Schepper heeft met deze en de talloos vele andere schepselen. Zoiets zou ook eigenlijk voor ons mensen ook helemaal niet nodig zijn, want schepselen zijn er nu eenmaal en de goede en wijze Schepper zal wel weten waarom Hij ze geschapen heeft.

[4] Maar de mens is en blijft een denker en kan in zichzelf geen rust meer vinden zodra zijn gedachten eenmaal met hem op de loop gaan. En zo vergaat het mij! Ook al weet ik dat al dat nutteloze denken mij helemaal niet helpt, toch denk ik steeds maar door, en daartegen zou ik dan ook van U een goed geneesmiddel willen hebben; want dat denken maakt het mij nu al behoorlijk moeilijk, en ik zou er wat voor geven als ik daar voor altijd van bevrijd zou kunnen worden. ‘

[5] IK zei: 'Ja, Mijn beste vriend, op dat punt ben je echter wat moeilijk te helpen; want dan zou Ik heel lang met je moeten praten om je van alle ontelbare soorten schepselen het ware doel van hun bestaan uit te leggen. Alleen in het algemeen kan Ik je zoveel zeggen, dat alles wat voor de mensen zichtbaar en voelbaar geschapen is iets geestelijks is dat onder het gericht ligt en de bestemming heeft om via een lange rij van allerlei vormen tenslotte in een vrij en zelfstandig leven over te gaan.

[6] De vormen zijn vaten ter opname van het leven uit God en zijn er ­reeds te beginnen met het gesteente -door alle rijken der mineralen naar het plantenrijk, door het gehele plantenrijk weer naar het dierenrijk en door dat rijk naar de mens.

[7] Iedere vorm komt overeen met een zekere intelligentie. Hoe eenvou­diger de vorm is, des te eenvoudiger en onbeduidender is ook de daarin aanwezige intelligentie; hoe ontwikkelder en complexer een vorm is, des te meer intelligentie je daarin ook zult vinden.

[8] Neem bijvoorbeeld een naakte regenworm, enje zult aan zijn manier van doen gemakkelijk zien dat zijn zeer geringe levensintelligentie hele­maal overeenstemt met zijn vorm; beschouw daarentegen de vorm van een bij, die al heel gecompliceerd is, dan zul je daaruit ook de veel hogere intelligentie afleiden die behoort bij de wijze waarop dit diertje leeft! En zo neemt dat toe tot aan de mens.

[9] Deze vormen zijn slechts voorlopige concentratieplaatsen en dragers van sterker en intelligenter wordend leven. Dit leven is voortdurend bezig hogere vormen aan te nemen en verlaat afhankelijk van de eisen die een hogere vorm stelt de voormalige eenvoudiger vorm. Wat er dan verder met de achtergebleven levenloze vorm gebeurt, is onbelangrijk, want dat was alleen maar een organisch-mechanisch omhulsel dat speciaal geschikt was voor de daarin verblijvende levensintelligentie. Of deze vissen dus nu door ons mensen of door andere dieren gegeten worden, dat brengt het grote doel van de Schepper niet in het minst in gevaar, en het einddoel van het leven wordt toch onvermijdelijk bereikt.

[10] Dat zich echter in de levenloze omhulsels voedingsdelen bevinden, is bekend, en doordat de levenloze vormen op hun beurt ook weer verteerd worden gaat ook het meer edele daarvan weer in een ander leven over, en zo zie je hier op aarde een voortdurende strijd en wisseling van leven door de hele, grote kring van schepselen tot aan de mens toe.

[11] Maar zelfs de uiterlijke vorm van de mens, namelijk zijn lichaam, heeft slechts waarde zolang de levende ziel daarin woont. Is de ziel eenmaal rijp geworden, dan verlaat zij voor eeuwig het lichaam, dat daarna wordt verteerd. Het is dan van geen belang door wie of door wat. Wat er nog aan substantieels tot de ziel behoort, wordt ook weer aan de ziel gegeven; al het andere gaat als voedingsstof in vele andere geschapen vormen over . Hier heb je heel in het kort een grondige beschrijving van al datgene waarover jij tevergeefs zoveel hebt nagedacht. - Begrijp je dit nu goed?'

 

54 De opstanding van het vlees

 

[1] DE WAARD zei: 'Ja, ik begrijp het nu wel zo ongeveer, hoewel ik hier openlijk bekennen moet dat dit alles voor mij helemaal nieuw en haast niet te geloven is. Dan bestaat dus de uiteindelijke opstanding van het lichaam niet, waaraan alle joden toch vast geloven en waarvoor zij de lijken op bepaalde kerkhoven begraven in het geloof dat zij op de jongste dag door de engelen weer gewekt en met hun zielen verenigd zullen worden! De joden zullen het moeilijk geloven! Ik geloof het wel, omdat U, o Heer, het ons nu zo verteld heeft en heel grondig hebt uitgelegd, -maar als iemand anders mij dat verklaard zou hebben, zou ik hem erg moeilijk hebben kunnen geloven; want het wijkt te sterk van het bestaande geloof af. En toch moet ik nu openlijk bekennen dat de ervaring mij geleerd heeft dat het allemaal alleen maar zo kan zijn en niet anders. -Oude en nieuwe leerlingen, wat is dan jullie mening?'

[2] EEN VAN DE JOODSE GRIEKEN zei: 'Wat ons betreft, wij zijn het helemaal met je eens! We zien wel de waarheid in van wat er gezegd is, maar ook de moeilijkheid om deze totaal nieuwe leer aan de mensen van deze tijd begrijpelijk als waarheid voor te stellen. '

[3] IK zei: 'Ik heb jullie deze leer echter ook niet gegeven om aan de joden te beschrijven! Als jullie iemand anders daarmee onderricht willen geven, dan kunnen jullie dat altijd doen; maar of hij het gelooft of niet is voorlopig onbelangrijk. Als de tijd gekomen is, zullen echter Mijn ware aanhangers toch al door Mijn geest die over hen uitgestort wordt in alle waarheid en wijsheid geleid worden.

[4] Het spreekt toch vanzelf dat het aardse lichaam wanneer het eenmaal ontzield is, nooit meer op zal staan en in al zijn delen weer levend gemaakt zal worden; want als dat het geval zou zijn, dan moesten op die bepaalde jongste dag ook al de tijdens het vaak heel lange tijdelijke leven van het lichaam afgeraakte delen, zoals de haren, nagels, verloren tanden en alle door het wassen verdwenen grove huiddeeltjes, en ook de in vele bittere gevallen vergoten bloeddruppels, zweetdruppels en nog veel meer wat het lichaam mettertijd afgelegd heeft, mee opgewekt en mee levend gemaakt worden. Stel je dan zo'n menselijke gedaante eens voor die op de jongste dag weer tot leven gewekt is, -wat zou die er dan belachelijk uitzien.

[5] De mens heeft echter tijdens verschillende perioden van zijn leven ook een verschillend lichaam; zo is bijvoorbeeld het lichaam van een kind een ander dan dat van een opgeschoten knaap, en een ander dan dat van een jongeling, en een ander dan dat van een man en een heel ander dan dat van een grijsaard. Wel, bij het volkomen opnieuw tot leven wekken van de gestorven mensenlichamen op de jongste dag zou men zich toch wel af moeten vragen of alle levensvormen die iemand vanaf zijn kindertijd tot op hoge leeftijd bezeten heeft, tegelijk of na elkaar of zelfs alleen maar één daarvan weer opnieuw tot leven gewekt moeten worden.

[ 6] Dan doet zich nog een heel belangrijke vraag voor, en dat is de volgende: Bij de Romeinen, Grieken en Egyptenaren en bij nog vele andere volkeren van deze aarde worden de lijken tot as verbrand. Ergens anders gooit men ze in zee en worden ze door de zeemonsters gegeten en daardoor deel van het lichaam van de zeemonsters, en gaat zo'n monster dan dood, dan wordt het weer door andere dieren gegeten. Wat moet er op de jongste dag van deze lichamen opgewekt worden? Bij het verbranden is het grootste deel van het lichaam in rook en damp opgegaan die zich met de lucht vermengd heeft, en bij de in zee geworpen lichamen is vlees en al een bijbestanddeel van de zeedieren geworden en zo in een heel ander wezen overgegaan. Wie moet dan de voormalige menselijke lichaamsbestanddelen uit de talloos vele dierenlichamen, uit het water, uit de lucht, uit de mineralen en uit de planten en wonnen verzamelen en weer samenvoegen?

[7] En als zelfs dat bij God niet onmogelijk zou zijn, dan is het toch de vraag wat voor nut en baat een vrije ziel daarvan zou kunnen hebben. Waarlijk, iedere ziel die eenmaal verlost is van zijn zware lichaam zou zich zeker uitermate ongelukkig voelen als zij weer daarin terug zou moeten gaan -en dat ook nog voor eeuwig -!

[8] Bovendien zou het ook nooit overeen kunnen stemmen met de eeuwige orde van God, want God Zelf is een zuivere geest en de mensen hebben tenslotte ook zonder uitzondering alleen maar de bestemming om voor eeuwig zuivere geesten te worden die aan God gelijk zijn. Waarvoor zouden zij dan die lichamen nodig hebben?!

[9] Ja, ze zullen ook daar lichamen hebben, maar niet deze aardse, grofstoffelijke, maar heel nieuwe, geestelijke, die zullen voortkomen uit hun aardse goede werken volgens Mijn leer die Ik nu aan jullie heb gegeven.

[10] Als de zaken zo liggen, hoe kan dan iemand menen dat onder de opstanding van het lichaam het in de toekomst opnieuw levend maken van deze aardse lichamen verstaan wordt?! De opstanding van het lichaam bestaat alleen uit de goede werken die de ziel in dit lichaam voor de naaste heeft gedaan en die alleen aan de ziel het ware, eeuwige leven geven.

[11] Wie dus Mijn leer hoort, in Mij gelooft en daarnaar handelt, die zal Ik Zelf opwekken op zijn jongste dag, die meteen na het uittreden van zijn ziel uit dit lichaam volgt, en wel zo dat niemand merken zal hoe snel die verandering gaat, want de verandering zal ogenblikkelijk plaatsvinden.

[12] En nu geloof Ik, dat jullie ook op dit punt alles helemaal duidelijk is. Heeft echter iemand nog de een of andere moeilijkheid of twijfel, laat die dat dan laten horen!’

 

55 Over de ziekten en over de vroegtijdige dood

 

[1] Toen zei EEN JOODSE GRIEK: 'Heer en Meester, dat is ons allen nu helemaal duidelijk; maar toch is er nog één ding waarvoor ik geen echte reden kan bedenken. Waarom moeten er toch zoveel kinderen in hun prille, nog helemaal onontwikkelde jeugd sterven, en waarom moet er bijna altijd aan de lichamelijke dood een ernstige ziekte voorafgaan die het lichaam verzwakt en doodt? Als een mens eenmaal rijp is, zou hij als ziel toch wel heel gemakkelijk en zonder pijn het lichaam kunnen verlaten, en kinderen zouden voordat zij een bepaalde graad van rijpheid bereikt hebben nooit of te nimmer moeten sterven. Maar wat zie je aan één stuk door: Kinderen sterven op alle leeftijden, en de ernstige ziekten verdwijnen niet en zijn een voortdurende plaag voor de mensen. O Heer en Meester , waarvoor is dat nu nodig op deze aarde?'

[2] IK zei: 'Dat zou helemaal niet nodig zijn, en dat was ook niet zo in de voortijd; heb je soms in enige kroniek gelezen over ernstige ziekten bij de mensen die aan God trouw waren en volgens Zijn geboden leefden?! Zij bereikten allen een hoge leeftijd en hun sterven was een zacht, pijnloos inslapen. Toen stierf er ook geen kind, want het werd door gezonde ouders verwekt en op een gezonde, natuurlijke manier gevoed en opgevoed.

[3] Toen echter later bij de mensen allerlei vormen van hoogmoed en daarmee een heelleger van helse zonden tegen de geboden van God en tegen de wetten der natuur hun intrede deden, kwamen er pas door eigen schuld allerlei kwaadaardige ziekten onder de mensen. De daardoor verzwakte mensen konden vervolgens ook geen gezonde kinderen meer verwekken. Zulke reeds vanaf het moederlichaam verzwakte kinderen kregen langzaam maar zeker steeds meer te lijden van allerlei ziekten en stierven toen in alle leeftijdsstadia.

[4] Omdat dat nu zo gaat, moetje niet denken dat God dat vanwege het een of andere onnaspeurbare geheime plan bij de mensen heeft ingesteld; Hij heeft het echter toegelaten, opdat de mensen ten eerste door de ziekten afgehouden worden van te veel zondigen, en ten tweede, opdat zij door de bittere en pijnlijke ziekten meer van de wereld worden afgetrokken, tot inkeer komen, hun zonden inzien, deze verafschuwen en zo met geduld en overgave aan de goddelijke wil zalig kunnen worden.

[5] Zo is het ook bij de kinderen. Wat moet er op deze aarde van een lichamelijk helemaal verkommerd kind terechtkomen, en speciaal bij ouders die zelf in alle zonden geboren werden?! Wie zal hen opvoeden en wie zal hen genezen van al hun kwalen?! Is het dan niet beter dat zij van deze wereld teruggenomen worden en daarna aan gene zijde in het speciaal voor hen bestaande kinderrijk door de engelen grootgebracht worden?!

[6] Ik zeg jullie: 'God weet alles en zorgt ook voor alles! Maar hoe kunnen de mensen in deze tijd, daar de meesten God helemaal niet meer kennen en niets van Hem weten, dan weten wat God doet en wat Hij voorschrijft voor hun mogelijke geluk?!

[7] Als God geen ziekten zou hebben toegelaten die passen bij de zonden der mensen, dan zou meer dan de helft van de mensheid helemaal te gronde gaan, en de aarde zou een complete hel worden en verwoest moeten worden en als dode brokstukken in de eindeloze wereldruimte moeten ronddolen, zoals er in dit zichtbare heelal met zijn sterren en werelden ook al soortgelijke voorbeelden te vinden zijn, waarover Mijn leerlingen jullie wel wat meer kunnen vertellen. -En nu vraag Ik jullie, hoe jullie dat begrepen en opgevat hebben.'

[8] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN: 'Ja, Heer en Meester, ook dit is nu volkomen duidelijk voor ons, en het ergert ons ook helemaal niet meer dat ook wij reeds verscheidene malen ernstig ziek waren en dat wij hoogstwaarschijnlijk tenslotte nog door een ernstige ziekte van deze wereld naar de andere geholpen worden; want wij hebben gedurende ons leven ook heel vaak en heel erg gezondigd! Maar nu zouden wij nog van U willen weten welke zonden de oorzaak zijn van de meeste en ernstigste ziekten; want daarin zal toch ook wel verschil zijn.'

 

56 De voornaamste oorzaken van de ziekten

 

[1] IK zei: 'Van alle zonden zijn hoererij, ontucht en allerlei soorten geilheid de ergste. De mensen worden echter tot deze zonde verleid door nietsdoen, hoogmoed en trots. Want voor de hoogmoed is niets meer heilig; hij zoekt slechts alle hem ten dienste staande middelen om daardoor de hartstochten van zijn op de wereld gerichte zinnen te bevredigen.

[2] Als dan door zo iemand kinderen verwekt worden, - wat komen er dan beklagenswaardige mensen op deze wereld, die met allerlei ziekten behept zijn! -Deze zonde is dus een hoofdoorzaak, waardoor alle ergste ziekten in deze wereld komen.

[3] Daarna komen echter ook vraatzucht en zwelgerij, toorn en vele soorten ergernis, door welke zonden zich ook allerlei ziekten bij de mensen ontwikkelen en hen dan op jammerlijke wijze kwellen­

[4] Zei Ik niet tegen de zieke in Jeruzalem, die meer dan acht en dertig jaar bij het bad van Bethesda wachtte om genezen te worden, toen Ik hem genezen had: ' Ga heen en zondig niet weer, opdat u niet nog wat ergers overkome!'?! Zijn erge jicht was derhalve ook een gevolg van zijn vele zonden van vroeger. En zo is het vrijwel bij de meeste door Mij genezen mensen eveneens het geval geweest. Als zij door hun vele zonden niet ziek geworden zouden zijn, dan zouden hun zielen ook verloren geweest zijn. Maar een heel zware en bittere ziekte heeft hen nuchter gemaakt en getoond hoe de wereld haar aanhangers beloont. Zij verloren door de ziekte hun liefde voor de wereld en verlangden er vurig naar om er gauw van verlost te worden. Daardoor werd hun ziel vrijer, en op het juiste moment kwam voor hen dan ook de genezing van hun lichaam.

[5] Naast deze hoofdoorzaken waaruit voor mensen die toch al reeds vanaf hun geboorte een zwakke gezondheid hebben, de meeste ziekten ontstaan, zijn er zeker ook andere waardoor de zwakke mens erg ziek kan worden, -maar Ik zeg nadrukkelijk nogmaals: Alleen degene die reeds vanaf de geboorte een zwakke gezondheid heeft, kan die ziekten krijgen! De oorzaken zal Ik jullie echter heel in 't kort tonen:

[6] Ten eerste het eten van verkeerde, onreine en slecht en niet vers klaargemaakte spijzen en ook onzuivere dranken, -vervolgens het eten van allerlei onrijp fruit. Dan hebben velen de verkeerde gewoonte zich in verhitte toestand snel af te laten koelen. Weer anderen stellen zich, helemaal onbewust van hun aangeboren zwakte, aan allerlei gevaren bloot waardoor zij helemaal te gronde gaan of waarvan zij levenslang de schade moeten dragen.

[7] Ja, daar kun je God niet de schuld van geven, temeer daar Hij de mens zijn verstand, vrije wil en de beste levenswetten heeft gegeven!

[8] Tegen de traagheid van de mens bestaat nu eenmaal geen ander middel dan allerlei toegelaten kwalen, die noodzakelijkerwijs op het veronachtza­men van de goddelijke wil moeten volgen. Deze wekken de ziel, die in het lichaam van de mens vast ligt te slapen, en tonen haar de nare gevolgen van haar traagheid, en daardoor wordt zij voorzichtiger, verstandiger , ijveriger en meegaander voor de onderkende, goddelijke wil. En zodoende hebben de verschillende ziekten waarmee de mensen nu behept zijn ook hun goede kant.

[9] Weliswaar zijn ze ook een soort gericht, dat de ziel naar het goede dwingt; maar daardoor wordt de ziel toch haar vrije wil niet helemaal afgenomen, en zij kan zich tijdens en na een ziekte nog heel behoorlijk verbeteren, hoewel zij haar verdere vervolmaking pas aan gene zijde zal moeten verkrijgen.

[10] Er zijn echter ook zieke mensen die vanwege de zonden van hun ouders of ook wel voorouders reeds vanaf de moederschoot ziek ter wereld gekomen zijn. De zielen van zulke zieken zijn meestal van boven afkomstig en maken slechts een tijdelijke proef in het vlees door; voor hen is echter aan gene zijde in het rijk van de geesten toch al goed gezorgd, en ieder die voor hen zorgt en hen met liefde en geduld behandelt zullen zij ook aan gene zijde met dezelfde liefde en hetzelfde geduld in hun hemelse wonin­gen opnemen.

[11] En hiermee heb Ik jullie nu ook daarover opheldering gegeven; wanneer echter de geest helemaal in jullie zal ontwaken, zal hij jullie ook wat dit betreft in alle wijsheid binnenleiden. -Begrijpen jullie dit nu eveneens?'

[12] ALLEN zeiden: 'Heer en Meester, wij begrijpen dit nu volledig en danken U nogmaals voor deze goede uitleg! Want omdat een aankomend leraar met allerlei zieke mensen te maken krijgt, is het voor hem ook erg noodzakelijk hun door de genoemde uitleg geloof, moed en alle geduld te geven, om bij hen, als het nodig en mogelijk zou zijn, ook een verzachting van hun lijden te bewerkstelligen; want wie geduldig lijdt, lijdt duidelijk al minder dan wie heel ongeduldig lijdt. En daarom vinden wij deze les van U heel goed, want niemand heeft meer troost nodig dan iemand die in wat voor vorm dan ook lijdt, en wij vinden het ook bijzonder belangrijk om een lijdend mens geestelijk en lichamelijk te hulp te komen. -Hebben wij gelijk of niet?'

[13] IK zei: 'Zeker; want alleen diegene moet door de naastenliefde geholpen worden die deze nodig heeft, dat heeft waarde voor God. Daarom zeg Ik jullie er echter nog bij: Iemand die een gastmaal aanricht en daarvoor zijn rijke buren en vrienden uitnodigt, heeft daardoor welis­waar niet gezondigd, maar in de hemel zal hij daarvoor ook geen loon te verwachten hebben, omdat zijn vrienden hier hem daarvoor kunnen belonen. Nodig daarom de armen als gast uit, en het zal je in de hemel vergolden worden; want de armen kunnen het je hier niet vergelden!

[14] Zo gaat het ook met hen die hun vele geld tegen rente uitlenen en na een bepaalde tijd hun kapitaal ook weer terugkrijgen. Zij begaan daardoor, als zij geen woeker bedrijven, zeker geen zonde; maar in de hemel zullen zij daarvoor geen rente tegoed hebben, - echter wel, als zij ook de armen in hun nood geld lenen zonder rente en ook zonder terugbetaling van het kapitaal. Dus, het ware werk van de naastenliefde is: alle soorten armen op iedere mogelijke goede wijze helpen.

[15] Maar voor vanavond hebben we genoeg goeds gedaan en daarom begeven we ons nu ter, ruste. De dag van morgen zal wel weer het zijne brengen.'

[16] Na deze woorden van Mij ging iedereen rusten, en allen bedankten Mij nogmaals voor de gegeven lessen.

 

57 De springvloed

 

[1] Op de morgen van de dag na de sabbat stonden wij vroeg op, en Ik ging met enige leerlingen naar buiten, zoals Ik dat gewoonlijk bijna overal pleegde te doen. Het was een heldere, mooie voorjaarsmorgen, en het was vreemd dat de zee terwijl er vrijwel volledig windstilte heerste zulke hoge golven had.

[2] De waard, die ook al gauw naar ons toe kwam, vroeg Mij stomverbaasd naar de reden van die machtige beweging van het water, terwijl er toch nergens iets van wind te bespeuren viel.

[3] Maar IK zei tegen hem: 'Geloof het, Mij is alle macht in de hemel en op aarde gegeven, en het water wordt hier dan ook zo sterk bewogen omdat Ik dat wil! Ik heb er echter een reden voor, waarvan je je later zelf zult kunnen overtuigen. ‘

[4] Toen zei DE WAARD, nu nog meer verbaasd: 'Heer, dat alle krachten en machten van de natuur U moeten gehoorzamen is mij heel duidelijk, maar dat U de zee ook vanwege een geheime reden onstuimig maakt, is nieuw voor mij, vooral op dit prachtige heldere ochtenduur. De golven worden steeds krachtiger en hoger! Straks moet ik de schepen en de viskaren nog op een veiliger plaats brengen, anders kan het werkelijk fout gaan!'

[5] IK zei: 'Maak je niet druk, want noch je schepen, noch je vissen zullen enige schade oplopen. Maar degenen die met kwade bedoelingen nu per schip op het water zijn, zal het niet zo erg behaaglijk te moede worden. Zij zullen weliswaar niet door de golven verzwolgen worden, maar hun boosaardige moed zal na het zeer moeizaam bereiken van de oever erg bekoeld zijn!’

[6] Daarop vroeg DE WAARD: 'Wie mogen dan die slechte mensen wel zijn, en wat zijn zij van plan?'

[7] IK zei: 'Je weet, dat Ik vorig jaar tijdens het loofhuttenfeest in Jeruzalem was en daar in de tempel het volk verteld heb over Mijn zending, nadat Ik eerder de man die acht en dertig jaar ziek geweest was bij het bad Bethesda genezen had, en later nog een aantal in de omgeving van Jeruzalem en Bethlehem. Veel mensen werden daardoor gelovig, hetgeen de tempeldienaren goed gemerkt hebben, zoals ook, dat velen Mij gevolgd zijn. Daarom hebben zij in hun woede nu weer besloten Mij te achtervol­gen, te grijpen en ook meteen te doden. Zij staan Mij dus naar het leven. Maar Mijn tijd is nog niet gekomen, en daarom werp Ik nu een hindernis voor hen op om Mij te achtervolgen, te grijpen en te doden. En dat is de reden waarom de zee nu zo hoog gaat. -Is het je nu duidelijk?'

[8] Toen zei DE WAARD: 'O ja, in dat geval moet de zee nog maar veel erger te keer gaan! Laat er dan ook maar een heel krachtige stormwind bijkomen, dan zullen die verdorven mensen pas echt beginnen te merken hoe God hun boze moeite weet te belonen!'

[9] IK zei: 'O, een stormwind zou hunjuist goed van pas komen, want ze hebben een schip dat tegen de storm bestand is en dat hen heel snel aan de veilige oever zou brengen. Maar deze windstille springvloed brengt hen helemaal tot vertwijfeling; want zij komen daarin zelfs als zij zo hard mogelijk roeien niet verder, omdat iedere golf het schip weer naar zijn eerdere plaats terugwerpt en het hun daarbij net zo vergaat als een wandelaar die over losse stenen een berg wil beklimmen. Bij iedere stap glijden de stenen weg en de wandelaar glijdt weer naar de plaats terug waar hij eerst stond. Daarom is deze soort golfbeweging voor Mijn achtervolgers al zonder meer de beste en meest bruikbare. - Maar laten we er over ophouden en gaan zien hoe het met ons ochtendmaal staat!’

[10] DE WAARD zei: 'Heer, het zal wel klaar zijn. Ik heb de bedienden opgedragen ons te roepen wanneer alles klaar is en kijk, daar komt er al één uit het huis om ons te roepen, laten we dus maar gaan!’

[11] IK zei: 'Je vergist je, -hij brengt ons alleen maar het bericht dat de leerlingen naar Mij gevraagd hebben en wilden weten waar Ik naartoe ben gegaan. Want zij hebben een klein meningsverschil waarbij Ik meteen als scheidsrechter moet optreden. Maar we laten hen nu nog maar wat discussiëren; hierna is er nog tijd genoeg hen allen op de juiste weg te leiden.'

[12] DE WAARD zei: 'Waarover kunnen zij nu toch verschil van mening gekregen hebben?'

[13] IK zei: 'O, over een kleinigheid! De twintig nieuwe leerlingen vroegen sommige van Mijn oude leerlingen die thuis gebleven zijn, naar de reden van deze hoge zee, en de oude leerlingen zeiden dat deze windstille hoge zee vast alleen door Mij om onbekende redenen, op wonderbaarlijke wijze veroorzaakt moest zijn. De nieuwe leerlingen willen dat echter niet helemaal accepteren en zeggen: 'Wij weten wel dat alles wat er gebeurt en ontstaat alleen van God de Heer afhangt; maar desondanks heeft Hij in de natuur door Zijn orde, gerechtigheid en wijsheid voor geheime krachten gezorgd die volgens Zijn wil werken. Weliswaar brengt Hij door Zijn wil de krachten eerst op gang; maar daarna werken de krachten direct en God door hen alleen indirect. Dat alles wat gewicht heeft naar beneden valt, heeft God oorspronkelijk zo ingesteld; maar nu drijft de op die wijze ingestelde kracht het eigen lichaamsgewicht vanzelf naar beneden. Zo heeft God oorspronkelijk het water zwaar en vloeibaar gemaakt. En juist deze door Hem gegeven eigenschap is nu ook de geheime kracht van het water die het van de hoogte onweerstaanbaar naar de diepte laat stromen, zonder dat God daarbij steeds hoeft in te grijpen om het water en de beken, rivieren en stromen verder te stuwen. En zo zal het nu ook bij deze windstille zeebeweging zijn; alleen is deze juist door de algehele windstilte opvallender dan wanneer die door een sterke, machtige orkaan zou zijn opgezweept. ' Daarom vroegen zij juist de reeds veel ervarener leerlingen door welke geheime kracht God nu deze beweging opgeroepen kon hebben.

[14] De oude leerlingen houden echter steevast vol dat deze beweging niet indirect, maar heel direct door de macht van Mijn wil is opgeroepen. Nu hebben de nieuwe leerlingen echter op hun manier gelijk en de oude leerlingen ook, en daarom hebben zij de beslissing van Mij als scheidsrech­ter nodig. En daarom gaan we dan ook naar hen toe en hen in recht en waarheid verenigen!’

[15] Daarop gingen wij meteen naar huis, waar wij toch nog maar hoogstens duizend passen vandaan stonden.

[16] Toen wij binnenkwamen, begroetten alle leerlingen Mij en legden Mij meteen hun meningsverschil voor.

[17] En IK keek hen allen vriendelijk aan en zei: 'Jullie vechten om de waarde van een plukje schapewol! De nieuwe leerlingen hebben gelijk, ­maar de oude leerlingen ook; want in algemene zin hebben de nieuwe leerlingen gelijk, en nu in dit speciale geval de oude leerlingen. Want deze beweging van de zee die jullie nu zo erg vreemd voorkomt, ontstaat niet door een indirecte kracht, maar direct door Mijn wil.

[18] Om dat echter nog beter te kunnen waarnemen, moeten jullie naar buiten kijken naar de zee, die nu overal even hoog gaat! Ik zal een klein gedeelte hier bij de oever bevelen om volkomen tot rust te komen, en dan zullen jullie toch wel inzien dat Gods wil ook direct kan werken.’

[19] Slechts door Mijn wil bracht Ik over een oppervlak van tweehonderd akkers de zee zodanig tot rust, dat deze er spiegelglad bij lag, terwijl buiten deze spiegel de zee nog erger te keer ging dan eerst. Toen de nieuwe leerlingen dat zagen, vielen zij voor Mij neer en wilden Mij gaan aanbid­den.

[20] Maar IK zei tegen hen: 'Houdt daar direct mee op! Want Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mij door de mensen te laten eren en aanbidden, maar alleen om hun de wegen van de waarheid en het leven te tonen en allen te helpen die nood lijden, het moeilijk hebben en met allerlei kwade lasten beladen zijn.

[21] Als jullie echter God, die op Zichzelf een zuivere geest is, waarachtig willen aanbidden, dan moeten jullie Hem door de liefde in je hart ook in geest en in waarheid aanbidden, en wel door de daad, door allerlei goede werken. Want waarlijk, wat jullie voor de armen uit liefde tot God doen, dat doen jullie voor God! En dat jullie geloven dat Ik door God gezonden naar jullie ben toegekomen, dat is de enige ware aanbidding van God. leder loos lippengebed is echter een gruwel voor God en volledig waardeloos. Wie God met zijn lippen eert, terwijl zijn hart daarbij koud en passief blijft, maakt van God een afgod en bedrijft daardoor echte geestelijke hoererij . Zoals staat in een van de profeten, die zegt: 'Kijk, dit volk eert Mij met de lippen; maar zijn hart is verre van Mij!'

[22] Waarlijk, Ik zeg tot jullie: Waar het hart God niet door daden van ware en zuivere, onzelfzuchtige liefde aanbidt, daar is ieder gebed een lege en waardeloze klank, die in de lucht verklinkt en volledig wegsterft. Ik ben nu jullie Meester, en jullie zijn Mijn leerlingen. Geloof wat Ik jullie zeg en doe wat Ik jullie opdraag, en volg Mij na! Meer is onder ons niet nodig.’

[23] Daarop zagen de nieuwe leerlingen van hun aanbidding af en wij gingen naar het goed toebereide ochtendmaal, dat allen heel goed smaakte.

 

58 Petrus en de rijke inwoner van Kapérnaum

 

[1] Tijdens de maaltijd werd er weinig gesproken, maar na de maaltijd des te meer; want er kwamen al gauw veel gasten uit de stad, voor een deel om naar de woeste zee te kijken, maar voor een deel ook om daar een goed visontbijt te gebruiken; want onze waard had namelijk in dit opzicht een goede naam in de hele stad. Het was haast niet te vermijden dat deze gasten met ons in aanraking kwamen, waarbij er velen naar Mij vroegen; want zij zagen ettelijke van Mijn leerlingen die zij goed kenden, en maakten daaruit op dat ook Ik niet zo ver weg zou zijn.

[2] Een voornaam MAN UIT KAPÉRNAUM, die Simon Petrus erg goed kende, riep hem bij zich en zei: 'Beste vriend! Je weet dat ik altijd vis van je kocht en je huis zoveel mogelijk ondersteund heb; maar het duurt nu al meer dan een jaar dat jij en een aantal rechtschapen en degelijke mensen helemaal voor niets met de Nazareese profeet rondtrekken en je daardoor een hoop vijanden bij de Joden op de hals haalt. Tegelijkertijd verwaarlozen jullie je huis en je familie, en dat kan God volgens de wetten van Mozes niet welgevallig zijn! Het is wel waar dat de Nazareeër af en toe heel buiten­gewone tekenen doet en je bijna in de verleiding zou komen hem voor een door God gezalfde profeet te houden; maar hoor je hem daarna spreken, dan weet je niet of er iets in z'n bovenkamer niet in orde is, of dat hij opzettelijk zoveel onzin uitkraamt dat een normaal mens het niet aan kan horen, zoals bijvoorbeeld gisteren in de school. Iedereen was benieuwd naar wat hij daar zou zeggen, omdat men al zoveel over zijn werkelijk buitengewone krachten zelf meegemaakt had en veel van zeer geloofwaardige ooggetuigen had gehoord; maar zijn toespraak van gisteren was toch zo dom, dat iedereen zich daaraan wel flink moest ergeren! Waarlijk, als jullie van hem niets beters leren, dan zijn jullie ter wille van jezelf en nog meer ter wille van jullie brave gezin, erg te beklagen! -Heb ik gelijk of niet?'

[3] PETRUS antwoordde wat geprikkeld: 'Vriend, als je over onze Meester een deugdelijk oordeel wilt vellen, dan moet je Hem net als ik beter kennen! Ik ben nu meer dan een jaar voortdurend bij Hem en weet daarom ook veel meer dan jij ook maar kunt weten. Ik ben ook niet op mijn achterhoofd gevallen, ik ken de Schrift en kan daardoor ook veel heel grondig beoordelen; maar ik heb uit Zijn mond nog nooit een woord gehoord waaruit niet de diepste, goddelijke wijsheid zonneklaar is geble­ken. Zelfs de toespraak van gisteren was vol innerlijk leven en goddelijke geest. Dat deze slechts door heel weinigen begrepen werd, ligt werkelijk niet aan Hem! Wanneer Hij Zich duidelijk openbaart en eindelijk verklaart wie Hij nu precies is, en niemand dat van Hem gelooft, hoe kan zulk verstokt ongeloof dan Zijn toespraak van gisteren begrijpen?!

[4] Kijk eens naar buiten! Zie eens hoe ongelooflijk de zee raast en te keer gaat! En let dan ook eens op dat grote stuk langs de oever waar het spiegelglad is en waar geen van de golven die daar zo geweldig tegenaan slaan, in staat is ook maar een rimpeltje te veroorzaken! En kijk, dat dit zo gebeurt komt alleen maar door de wil van de Nazareeër! Nauwelijks een half uur geleden waren de razende golven ook hier aan de oever even machtig als daar in volle zee; maar Hij gebood rust op dit stuk en het was ogenblikkelijk rustig, zoals het nu nog is. Wie moet dan wel degene zijn, aan wie ook de stomme elementen ogenblikkelijk gehoorzamen?!

[5] Hij heeft jullie echter gisteren eens openlijk en onomwonden gezegd wie Hij is. Waarom hebben jullie Hem dan niet geloofd en je knieën en hart voor Hem gebogen?! Was het wel verstandiger van jullie om Hem voor dwaas te verklaren, dan naar Hem toe te gaan en te zeggen: ' O Heer, U, die als het leven en alle macht uit God Zelf ons levenswoorden verkondigt, wees ons arme blinde zondaars genadig en barmhartig! ' Kijk, ik weet en zie wie Hij is en blijf daarom bij Hem, en alleen door Hem zal ik daarvoor het eeuwige leven oogsten, waarvan ik nu al veel zekerder ben dan van het feit dat ik nu leef en spreek! En als het niet zo zou zijn, geloof me, dan zou ik allang niet meer Zijn leerling zijn; want zoveel verstand als menig burger van deze stad heb ik ook wel!

[6] Maar ik heb in overeenstemming met alle profeten van de Schrift onderkend dat alleen Hij de beloofde Messias, de grote gezalfde van God, van eeuwigheid kan zijn en ook is, en dus blijf ik bij Hem en beschouw het als de hoogste eer van de wereld om door Hem Zelf als leerling geroepen te zijn. Ga maar naar mijn huisgenoten en vraag hun of zij sinds mijn afwezigheid iets te kort zijn gekomen! Wie behalve Hij zorgt er voor hen?! En zij hebben voldoende brood en wijn! Hij gaat niet Zelfhun akkers bebouwen en vangt ook geen vis voor hen; dat alles doet Zijn almachtige wil, die er ook alleen voor zorgt dat de hele aardbodem bebouwd wordt! En dan zeg jij dat het niet aardig is om ter wille van deze Nazareeër huis en gezin te verlaten! O vriend, wat ben je toch blind!

[7] Kijk, ik heb werkelijk van jou niet en van niemand een lesje nodig; want ik heb voor eeuwig genoeg aan de lessen van de Ene! Was je maar wat verstandiger dan je in werkelijkheid bent, dan zou je ons vragen wat jouw Nazareeër leert en doet, en dan zou je veel wijzer handelen dan nu met je wereldwijze zelfzuchtige praatjes! Ik weet wat ik weet, en de andere leerlingen weten het ook, en zij zijn samen met mij getuigen van de grote liefde en waarheid van God de Vader , die nu in onze Heer Jezus, de door God Gezalfde, tot ons in deze wereld is gekomen tot heil van allen die in Hem geloven, en tot gericht voor hen die Hem niet willen aannemen en altijd met raad en daad tegen Hem zijn en hun uiterste best doen om tegen Hem te getuigen.

[8] Toch matigen wij ons niet aan iemand van jullie voor dom en blind en lichtzinnig te verklaren, maar jullie doen dat wel bij ons en je houdt ons voor werkschuwe leeglopers en lichtzinnige avonturiers, zonder dat wij jullie daar ook maar de minste aanleiding toe geven! Zeg eens eerlijk of dat voor God en voor ieder rechtschapen mens wel juist is!’

[9] Toen zei DE RIJKE BURGER: 'Nou, nou, m'n beste Simon Juda, ik heb het immers helemaal niet zo kwaad bedoeld dat het voor jou aanleiding zou zijn om je zo over mij op te winden! Als jij de wonderlijke Nazareeër beter kent dan ik, dan is dat toch niet mijn schuld; want ik was niet in de gelegenheid om zoals jij steeds bij hem te zijn en al zijn werken te zien en al zijn woorden te horen. Ik beoordeelde hem alleen maar naar wat Ik zelf gezien heb en wat ik over hem van andere mensen heb gehoord. Als mens kan ik over een mens ook met de beste wil niet anders dan alleen maar menselijk oordelen; en omdat ik mij dat nu als je oude vriend.tegenover jou veroorloofde, zou het jou, als wijs man met veel meer ervaring dan Ik, misschien toch niet slecht gestaan hebben als je mij in wat gematigder woorden op mijn vergissing had gewezen! Maar omdat ik je altijd graag heb gemogen, ben ik niet boos op je.

[10] Maar zelfs de goddelijkste wijsheid zal mij openlijk moeten.toegeven dat niemand meer van een mens kan verlangen dan waartoe hij in staat is. Ik zou de God wel eens willen leren kennen die gebiedend en meteen met strafdreigend tegen mij zou zeggen: 'Jij aardse worm daar, til deze berg op en draag hem van hier naar het eind van de wereld, anders vervloek ik je tot eeuwige ellende!' Zou je zo'n soort goddelijke eis wijs vinden?! Zou een wijze God, die mijn krachten moet kennen, zo'n daad van mij verlangen?! Ik vraagje of het zo bijzonder wijs van je was om van mij meer kennis, begrip en geloof te verlangen dan mijn geestelijke krachten aankunnen, en mij dan meteen vanwege mijn wankele geloof en kennis ook een gericht aan te zeggen.

[11] Geestelijke kracht is echter duidelijk van een hogere orde dan natuurlijke kracht. Als je geen geestelijke kracht hebt, heb je die nu eenmaal niet, en zonder in het bezit te zijn van die grotere en hogere geestelijke kracht kun je dan ook evenmin diepere en meer geheime waarheden begrijpen en deze als zodanig gelovig erkennen, als dat je met te weinig natuurlijke kracht een berg kunt opheffen en wegdragen. Ik vind echter datje overal met liefde en geduld bij de mensen meer uitricht dan met die ernst die je nu zonder noodzaak tegenover mij hebt tentoongespreid. ­Heb ik gelijk of niet?'

[12] Toen zei PETRUS wat verlegen: 'Ja, ja, je kunt op jouw manier ook wel gelijk hebben, en ik kan tegen jouw mening bepaald niets inbrengen; maar je moet toch ook inzien, dat het van jouw kant beslist niet netjes was mij meteen in zekere zin voor een lichtzinnig mens uit te maken omdat ik mijn huis, ambacht en gezin heb verlaten en de Heilige van God uit Nazareth ben nagevolgd!

[13] Ik weet wel dat het jou hier, net als nu heel velen, aan geestelijke kracht ontbreekt om de diepe geheimen van God direct al te begrijpen; maar er is nog een heel goede middenweg, en die luidt volgens mij ongeveer zo: Als ik buitengewone dingen hoor of deze zelfs zie, blijf ik bescheiden en wacht zolang met mijn oordeel tot ik daar zo mogelijk van een andere kant betere uitleg over krijg; en is het me dan nog niet zo helemaal duidelijk dan zoek ik verder, en pas als ik geen hogere en betere uitleg krijg, ben ik gerechtigd te zeggen:'Dat begrijp ik niet en ik laat het aan anderen over die kundiger zijn dan ik om daar een oordeel over te vellen!' Maar meteen de staf breken over iets watje niet begrijpt is toch beslist nog minder wijs dan mijn reactie tegenoverjou!

[14] Je hebt vast wel het Hooglied van Salomo gelezen en er ook, net als ik, beslist geen woord van begrepen! Zou het verstandig zijn om het te verwerpen omdat je het niet begrijpt?! Toch hebben we een grote eerbied voor dit lied, hoewel we het niet begrijpen en waarschijnlijk in deze wereld ook nooit volledig zullen begrijpen. Als wij met ons huidige zeer beperkte verstand geleefd zouden hebben tijdens het leven van deze koning die met zo'n grote wijsheid begaafd was, dan zouden wij waarschijnlijk over het Hooglied geen beter oordeel gehad hebben dan jullie gisteren hadden over de toespraak van de Heer en Meester; maar omdat het lied van de koning al heel oud is, waardeert men het vanwege zijn ouderdom, ook al begrijpt men het helemaal niet.

[15] Onze Heer en Meester verricht daden waarvan Salomo nooit heeft kunnen dromen, en Zijn wijsheid en respectievelijk totale alwetendheid verhoudt zich tot de wijsheid van Salomo als de oneindigheid tot het kleinste puntje daarin; omdat zij echter niet bijna duizend jaar oud is en hier door jullie met oren en ogen kan waargenomen worden, en werkzaam is en verlicht, is zij voor jullie een dwaasheid. Denk daar zelf eens goed over na en zeg me dan of dat van mannen met enig verstand, wijs is!

[16] Ik wond me tegenover jou wel op, maar terecht, omdat ik je toch moest aantonen dat ik en ook de andere broeders, door alles te verlaten en Hem te volgen geen arbeidsschuwe dwazen zijn, maar dat jullie de dwazen zijn, omdat jullie dat niet inzien en erkennen en hetzelfde doen wat wij doen. Want nu is zichtbaar de tijd aangebroken waarin ieder die het wil, direct door God onderwezen en opgevoed kan worden; want waarlijk, ik zeg je als je oude vriend: In deze man, die jullie een profeet uit Nazareth noemen, woont niet alleen de gewekte geest van een profeet, maar in Zijn lichaam woont de volledige Godheid en in Zijn geest bijgevolg des te meer! Maar jullie zijn allemaal blind en willen, tot grote schade voor jullie zelf, dat nooit erkennen en nog minder geloven, en daarom is het moeilijk praten met jullie.’

[17] Toen zei DE RIJKE BURGER: 'Maar­ beste oude vriend, je zegt maar steeds hetzelfde! Wees toch eens nuchter en bedenk dat er in de eerste plaats nog nooit iemand als een volkomen wijs man uit de hemel op onze aarde is gekomen -en iemand van ons al helemaal niet! Hoe konden we dan weten dat achter de timmermanszoon, die ons persoonlijk maar al te bekend is en die met zijn vaderjozef en zijn broers meermalen bij ons heeft gewerkt, nu opeens de volledige Godheid moet schuilen?!

[18] Ja, als hij met zijn wonderdaden bijvoorbeeld uit Egypte of Perzië naar ons toe was gekomen, dan zou zijn hele persoon voor ons kortzichtige mensen duidelijk belangrijker zijn en ook zeker gemakkelijker een sterkere aantrekkingskracht op ons uitoefenen; maar wij kennen hem al vanaf dat hij een kind was en hij heeft vroeger zolang zijn vader leefde, nooit ook maar in het minst laten merken dat hij iets meer was dan een heel gewoon, stil, vlijtig en uiterst welgemanierd mens! Nu heeft hij zich opeens opgeworpen tot leraar en buitengewoon genezer van zieken en zelfs schijndode mensen, wat des te opvallender is en moet zijn omdat hij vroeger van dat alles nooit iets heeft laten blijken, en wij heel goed weten dat hij voorheen nooit een school heeft bezocht en nooit in het buitenland is geweest, waar hij zich zoiets eigen had kunnen maken.

[19] Maar opeens staat hij met zulke buitengewone capaciteiten toegerust voor ons, dat ieder mens daarover terecht uitermate verbaasd moet zijn! Wat kunnen wij met ons natuurlijke verstand dan nog anders denken dan: hij is, omdat hij een vroom man is, op een keer 's nachts door de geest van God tot profeet opgewekt, en wij doen dus niets onredelijks als wij hem een profeet uit Nazareth noemen, hetgeen de Nazareeërs zelf ook doen. Van jou hoor ik pas nu heel andere dingen, die voor mij weliswaar nog wat vreemd klinken. Maar ook dat geeft niet, omdat een mens immers eerst iets ergens over gehoord moet hebben alvorens hij het kan beoordelen en onderzoeken, waarna hij het pas als volle waarheid gelovig kan aanvaar­den.

[20] Ik heb van jou nu voor de eerste keer iets gehoord over wat er eigenlijk achter onze Nazareeër schuilgaat, en kijk, hoe fantastisch jij ook over hem praat, ik vind het toch niet verwerpelijk, maar zelfs zeer de moeite waard om er ernstig over na te denken, het te onderzoeken en ook aan te nemen als aan alle nodige voorwaarden daarvoor geheel voldaan is! Dat lijkt mij helemaal niet onmogelijk, en de omstandigheden spreken er nu erg voor, omdat wij allen maar al te goed weten dat de Nazareeër zich die buiten­gewone bekwaamheden nergens in een geheime profetenschool eigen heeft kunnen maken omdat hij er nooit een bezocht heeft. Volgens zijn vader heeft hij zelfs nooit op een dusdanige manier leren lezen en schrijven dat men zou kunnen zeggen dat hij dat volledig beheerst. En daarom is zijn plotseling opgedoken gave des te opvallender, en is de onbegrijpelijke macht van zijn wil, waarvoor zelfs naar ik gehoord heb, letterlijk de hardste steen moet wijken des te bewonderenswaardiger. Ik houd alles voor waar omdat ik vorig jaar zelfgetuige was van zo'n daad, die hij duidelijk alleen maar door zijn wil volvoerd heeft. Maar jij, oude vriend, moet niet boos op mij worden wanneer ik als eenvoudig en bescheiden mens alleen maar menselijk met je praat!'

[21] PETRUS zei: 'Van boos worden kan bij mij allang geen sprake meer zijn; maar ik zal ook niet aarzelen om een oude vriend de volle waarheid te zeggen. Maar nu wens ik je verder nog een genoeglijke voortzetting in de naam van mijn Heer en zuiver goddelijke Meester. Ik moet nu naar Hem toe in de kamer hiernaast want ik heb Zijn stem binnen in mij gehoord.’

[22] Toen verliet Petrus zijn oude vriend en kwam weer bij ons in de kamer.

 

59 Het wezen van de wereldse mens

 

[1] Toen hij bij Mij kwam zei HIJ: 'Heer, ik heb U binnen in mij horen roepen! Wat is Uw voor mij altijd boven alles heilige wil?'

[2] IK zei: 'Niets anders, dan dat je tegen die oude, rijke zonderling genoeg hebt gezegd! Als dat hem niet tot een beter inzicht brengt, zal iets anders hem daar nog minder toe brengen. Maar nu was er wel genoeg gepraat. Het is in je eigen vaderland heel moeilijk de mensen tot de zuivere waarheid te brengen! Want dan hoor je meteen de oude vraag: 'Waar heeft hij dat vandaan? We kennen hem al van kinds af aan!' En dan heeft verder onderricht al geen zin meer. Want wie twijfelt aan de persoon van de leraar, twijfelt ook min of meer aan hetgeen hij leert. En als men zulke mensen die in feite toch niet slecht zijn, met wonderen en buitengewone tekenen tot een bepaald geloof dwingt, zou dat betekenen dat opeens hun ziel en hun wil van alle vrijheid worden beroofd; daarom is het beter hen zolang te laten gaan, tot zij tenslotte zelf om meer uitleg komen vragen.

[3] Mochten er echter tijdens die paar dagen dat wij hier zijn toch nog enkelen meer inlichtingen over Mij komen vragen, vertel hun dan niet te veel over Mijn tekenen en vooral niet over die welke geheim moeten blijven, maar geef slechts aanduidingen; vertel hun echter vooral wat zij moeten doen om het eeuwige leven te verkrijgen. Zijn ze daar niet tevreden mee, laat hen dan gaan; want het is niet goed om edele parels als voer voor de zwijnen te gooien. Wie het kleine niet eert, is echt het grote niet waard!

[4] Er zijn hier mensen die van tijd tot tijd graag urenlang over geestelijke dingen en verhoudingen praten, daardoor soms ook werkelijk gesticht worden en vol goede wil en plannen zijn; zodra zij echter weer thuis in hun oude, vertrouwde, wereldse zaken komen, is het of er een deur dichtvalt! Zit hun ook maar iets dwars, dan groeien de wereldse zorgen hun weer boven het hoofd ondanks alle eerder ontvangen geestelijke troost, en dan willen zij helemaal niet meer terugdenken aan de puur geestelijke troost die zij ontvingen. Waar was die dan goed voor?!

[5] En zie je, Mijn Simon Juda, zo ging het ook met jouw goede gesprekken met je oude vriend! Kijk, hij denkt er nu al niet meer aan omdat er een handelaar uit Kana bij hem is gekomen en zij nu onderhandelen over een zeer voordelige aankoop van verscheidene handelsartikelen! Hij weet heel goed dat Ik Zelf hier ben, en hij zou ook naar Mij toe hebben kunnen komen om zelf met Mij te spreken over Mijn bekwaamheden die hij zo buitengewoon vindt. Ik zou hem echt niet de deur hebben gewezen! Maar nee, de koopman uit Kana is veel belangrijker, enje hoeft niet bang te zijn dat hij nog wat meer over Mij met jou zal bespreken!

[6] Daarom zijn zulke mensen nog lang niet geschikt voor het Rijk van God. Zij lijken op landbouwers die tijdens het ploegen niet vooruit, maar achteruit kijken en daarom niet kunnen zien hoe de os de ploeg trekt, en of deze de voren wel recht trekt en opwerpt. Zulke mensen zijn daarom nog lang niet geschikt voor het Rijk van God. Het is beter die mensen te laten staan waar ze staan, omdat zij ondanks alle tekenen en de meest begrijpelijke woorden niet los te maken zijn van hun wereldse zorgen.

[7] Ik zeg jullie ook dit: Als jullie eens als volleerde leerlingen in Mijn naam aan de mensen Mijn leer zullen gaan prediken, let dan op het volgende: Als men jullie ergens in een plaats of in een huis goed zal ontvangen, blijf daar dan en onderricht de mensen juist en goed, en doop hen vervolgens in Mijn naam met water zoals Johannes dat heeft gedaan, en Ik zal hen dan dopen met Mijn geest van boven!

[8] Als men jullie echter niet zal opnemen, of alleen maar op de wijze waarop je oude vriend nu jouw woorden heeft opgenomen, schud dan zelfs het stof van je voeten dat op zo'n plaats of in zo'n huis daaraan bleef kleven, opdat niets werelds van de mensen met je mee gaat! Want jullie weten dat Mijn Rijk niet van deze wereld is, maar dat het geschapen moet worden door het leren kennen en nakomen van Mijn woord in het innerlijk van de mens. Maar het scheppen van deze innerlijke levens­ en tevens hemelwereld blijft altijd een moeilijke zaak zolang aan de mens nog enige wereldse zin kleeft.

[9] Ik bedoel met het genoemde stof aan jullie voeten echter geen natuurlijk huisstof of het stof van de straat, maar het stof dat Ik bedoel, bestaat uit de wereldwijze woorden van mensen die precies op jouw oude vriend lijken. Ze klinken erg beleefd, vriendelijk en passend voor het wereldse verstand, maar ze zijn toch niets anders dan waardeloos stof, omdat ze slechts het wereldse voorstaan en zelfs daarin geen spoor van de ernst van de waarheid te vinden is. Zoals echter het waardeloze stof van de straat geen enkele wandelaar iets nuttigs kan opleveren, zo is het ook met zulke stoffige wereldse praatjes van dergelijke rijke wereldwijze burgers.

[10] Maar hoewel zulk stof niemand enig nut kan schenken, kan het een wandelaar toch min of meer schaden. Als er wind komt en het stof in de lucht opwaait, moet je je ogen sluiten en je mond dichthouden, anders kunje blind worden en stikken. Ook moetje zolang blijven staan, of zelfs met je gezicht naar beneden op de grond gaan liggen tot de wind het hinderlijke stof ver weg gedragen heeft. En dat heeft de wandelaar beslist ook tijd gekost, waardoor hij noodzakelijkerwijs later op zijn plaats van bestemming aankomt dan zonder die stofoverlast.

[11] Wat echter het stof van straten en stegen voor de aardse wandelaar is, is het ijdele woordenstof van het wereldse verstand voor de levenspelgrim op de levenspaden die Ik jullie heb gewezen. Het vertroebelt gemakkelijk de innerlijke blik en kan zelfs heel verstikkend inwerken op het ware innerlijke geestelijke zieleleven. Op z'n minst vertraagt het, ondanks alle in acht genomen voorzichtigheid, toch de geestelijke vooruitgang! Daarom zei Ik dat jullie ook zelfs het stof dat aan jullie voeten is blijven hangen, moeten afschudden, opdat er totaal niets werelds aan jullie blijft kleven; want waarlijk Ik zeg jullie: Zolang er nog een werelds atoom aan een ziel kleeft, kan zij niet volledig Mijn Rijk binnengaan; want al het wereldse is voor de ziel, wat vergif voor het lichaam is. Een kleine nauwelijks zichtbare druppel zwaar vergifkan het lichaam doden, en evenzo kan ook een atoom wereldsheid de ziel van een mens helemaal bederven of minstens zo beschadigen dat zij daarna lang nodig zal hebben om volledig genezen op te staan tot het eeuwige leven. De ervaring zal jullie dat ten volle bevestigen.’

[12] PETRUS zei: 'Heer, dan zal het voor ons toch wel niet zo gemakkelijk zijn om Uw woord aan de andere mensen te verkondigen! Want hoe zullen wij gewaarworden of iemand geschikt is om Uw evangelie aan te nemen? Die oude man buiten zou wat mij betreft een heel geschikt mens geweest zijn, omdat hij verder heel goedhartig is en in zijn vrije tijd graag spreekt over hogere en geestelijke dingen en voor zover mij bekend, ook graag arme mensen goed doet. Wel, als zulke mensen ook nog bij de twijfelach­tigen behoren waarmee men zich niet zo veel moet bemoeien, dan zou ik echt niet weten wie men geschikt moet achten voor het mededelen van Uw evangelie.’

[13] IK zei: 'Zijn ook jullie dan nog blind, en onthouden jullie niets van wat Ik jullie zeg? Heb je vorig jaar niet die rijke jongeman gezien? Hij vroeg Mij wat hij moest doen om het eeuwige leven te bereiken. En Ik zei tegen hem dat hij de geboden moest houden en God boven alles en de naaste als zichzelf moest liefhebben. Toen bezwoer de jonge man dat hij dat al vanaf zijn kinderjaren had gedaan. Maar Ik zei daarop:'Goed dan, ­als je meer wilt, verkoop dan je hele bezit, verdeel de opbrengst onder de armen, en kom dan en volg Mij, dan zul je je daardoor een grote schat in het hemelrijk verwerven!' Meteen werd de jongeman treurig, keerde ons de rug toe en ging weer verder. Maar Ik maakte toen tegen jullie de opmerking, dat een kameel gemakkelijker door het oog van een naald* (* Een smalle neveningang bij de hoofdpoort van Jeruzalem ten tijde van Jezus) gaat, dan dat een rijke in de hemel komt. Toen waren jullie daar verbaasd over en dachten dat er dan maar heel weinigen in het hemelrijk zouden komen. En Ik zei tegen jullie, dat voor de mensen veelonmogelijk lijkt wat echter bij God nog altijd heel goed mogelijk is.

[14] Toen begrepen jullie dit niet helemaal; maar nu zal het jullie wel heel wat duidelijker zijn. Wat zouden wij er bijvoorbeeld bij gewonnen hebben als wij toen eens goed op de jongeman ingesproken zouden hebben om toch maar te doen wat Ik hem had aangeraden? Helemaal niets! Hij zou ons dagenlang de wereldwijze argumenten voorgehouden hebben die maakten dat hij zelfs met de beste wil Mijn raad voorlopig niet na kon komen, en we zouden na een paar dagen nog net zo ver geweest zijn als op het eerste moment van onze ontmoeting. Maar wij gingen liever vlug verder, en vonden al gauw een gelegenheid waarbij wij heel veel goeds hebben kunnen doen. Kijk, toen hebben we ook het stof, dat duidelijk van die jongeman afkwam, snel afgeschud en zijn we ongehinderd verder onze weg gegaan!

[15] Daar in het voorvertrek zijn allemaal van die mensen die op zichzelf heel rechtschapen en wereldwijs zijn, welke eigenschap hen in de wereld ook veel aardse rijkdom bezorgde; maar voor Mijn evangelie zijn zij nog lang niet rijp en dat zullen zij in deze wereld ook moeilijk ooit helemaal worden. Daarom moeten jullie ook in het vervolg zulke mensen Mijn woord niet prediken; want het zal bij hen geen wortel schieten, en het zal nog minder ooit een goede rijpe vrucht voortbrengen.

[16] Jij, Petrus, hebt de rijke burger werkelijk heel behoorlijke waarheden gezegd, alsof je Mij de woorden uit de mond genomen had! Maar welke uitwerking hadden ze bij hem? Helemaal geen! Hij praat nu net zo ongedwongen en onverstoorbaar met zijn zakenvriend alsof je nooit een woord van Mij tegen hem gesproken hebt! Hij weet dat Ik hier ben; zijn nieuwsgierigheid zou hem minstens naar Mij toe moeten brengen om met Mij Zelf over datgene te mogen spreken wat jij hem over Mij gezegd hebt! Maar nee, dat alles laat die rijke man net zo onverschillig als een mug die hij onderweg met zijn voet heeft vertrapt. Hij is helemaal niet aangewezen op ons en onze voor hem te onbetekenende hulp, omdat hij immers een rijk en wereldwijs man is, - en er zijn er nog velen zoals hij.

[17] Kijk, dat zijn nu de echte wereldse wroetende zwijnen, die je Mijn parels niet voor moet werpen; want zij maken zich om niets anders druk dan om de vraag of en hoeveel er met een zaak materieel te winnen is. Daarom heeft de rijke man je dan ook voorgehouden dat je je winstge­vende werk hebt verlaten en Mij voor niemendal gevolgd bent.

[18] Overigens zijn deze mensen heel vriendelijk en zij gedragen zich tegenover iedereen goed gemanierd; maar dat alles is te vergelijken met de mooie sierlijke buitenkant van een graf, dat daardoor heel stichtelijk is om te zien, -maar dat van binnen toch vol dode drek en verpestende walgelijke lucht is. Zolang zo iemand heel rustig zijn winst kan opstrijken en zijn zaken goed blijven lopen, zal hij steeds in een beste en zo nu en dan zelfs vrijgevige bui zijn; maar als hij er bij de een of andere speculatie eens behoorlijk bij inschiet, kijk dan maar eens naar jouw vriendelijke man, en begin dan eens met hem over innerlijke geestelijke waarheden te spreken, dan garandeer Ik je dat je nog voor je goed en wel je mond hebt opengedaan, zijn huis wordt uitgezet! En kijk, dat is ook voornamelijk de reden dat Ik een halt toegeroepen heb aan je overigens zeer lofwaardige geestdrift; want bij zulke mensen is ieder innerlijk geestelijk woord vrijwel volkomen tevergeefs!

[19] Je hebt hem toch onthuld dat deze hoge golven alleen maar door Mijn almachtige wil veroorzaakt worden en dat Ik alleen behoef te willen en alle elementen gehoorzamen Mij. Dat is toch echt geen kleinigheid! Maar kijk slechts naar buiten, dan zul je je er meteen zelf van kunnen overtuigen hoe weinig indruk die mededeling op hem gemaakt heeft! Hij is niet eens gaan kijken of de zee nog steeds zo te keer gaat, en of een bepaald deel ervan heel rustig is!

[20] Je hebt hem ook te kennen gegeven dat de ongelovigen getroffen zullen worden door Mijn gericht. Dat kostte hem hooguit een glimlachje en hij dacht bij zichzelf 'O arme hongerlijder, zorg jij maar dat je niet binnenkort onverhoeds door het gericht van je lege maag en je naakte huid getroffen wordt!'­ Zeg me nu eens of aan zulke mensen Mijn woord gepredikt moet worden!’

[21] Toen zei PETRUS heel geërgerd: 'Ah, in dat geval zou ik veelliever varkenshoeder van een Griek zijn dan prediker voor zulke mensen! Nu begrijp ik pas goed Uw toorn vorig jaar in de tempel! Die mensen moet men op een andere wijze toespreken, met touwen en knuppels, zoals U het in de tempel heeft gedaan! Dit gebroed is uiteindelijk nog slechter dan de meest jaloerse Farizeeër in de tempel; die bezit in ieder geval nog een geestelijk schijnsel -dat weliswaar ook nergens toe dient -, maar dit gebroed bezit enkel en alleen de pure en meest materiële wereld! O, het is goed dat U, o Heer, ons allen daar zo op gewezen heeft! Waarlijk, met dit sloppenstof moeten onze voeten nooit meer bestoven worden! Maar wat doen we nu?'

[22] IK zei: 'We gaan nu even naar buiten zodat jullie je allemaal van de onverschilligheid van deze mensen kunt overtuigen; daarna gaan we weer terug hier naar toe. Ik zal dan echter een heel fikse regenbui laten komen, en dan zullen we deze vervelende gasten gauw kwijt zijn. Laten we dus zoals Ik al zei, naar buiten gaan! Maar let vooral goed op alle mensen die wij tegen zullen komen! Hier zullen we er dan nog verder over spreken en dan onze maatregelen nemen.’

 

60 De onverschilligheid van de kooplieden op geestelijk gebied

 

[1] Het was ongeveer drie uur voor de middag toen wij, op Mijn voorstel, onze kamer verlieten en terwijl wij een grote groep gasten passeerden naar buiten gingen. De waard, die het druk had met de gasten en steeds door hen aangeklampt werd, verontschuldigde zich bij Mij dat hij Mij vanwege al die gasten zo weinig aandacht had kunnen geven.

[2] Maar IK zei tegen hem: 'Maak je daar maar niet druk over! Wie met zijn hart bij Mij is, kan met zijn ledematen rustig zijn noodzakelijke, dagelijkse werk doen zoals hij dat wil en kan en zoals zijn beroep dat vereist, en dan schenkt hij Mij toch zijn volle, waarachtige aandacht; iedere andere vorm van aandacht heeft voor Mij toch geen waarde.

[3] Wij gaan nu tot aan de middag naar buiten en langs de oever naar de wilde zee kijken. Voor wij echter weer terug gaan, zal er een door Mij opgeroepen, zware regenbui komen die deze hinderlijke kooplieden voor ons uit naar huis zal jagen, zoals Ik al eerder heb gezegd; want voor onweer hebben deze wereldse mensen de grootste angst. Als zij onweer zien naderen, zullen zij meteen in alle haast naar de stad teruggaan. Pas maar op dat er geen een zonder te betalen de benen neemt! ,

[4] DE WAARD zei: '0 Heer, ik dank U voor dit advies en heel speciaal voor het beloofde onweer; want dit soort gasten is het lastigst!’

[5] Daarna gingen wij weg, want de waard werd door een gast geroepen, wat hem helemaal niet zinde.

[6] Toen wij buiten waren, vroeg IK Petrus: 'Wel, heb je je oude vriend nog gezien?! Hoe vond je hem?'

[7] PETRUS zei heel verontwaardigd: ' Ah, dat is toch wel het toppunt! Als deze mensen ons slechts een blik waardig gekeurd hadden, of minstens onder elkaar gevraagd hadden wie wij waren! Maar nee, nog geen blik hebben zij ons gegund, hoewel zij U kennen en reeds heel veel over U gehoord hebben! Waarlijk, zulke ontzettend domme, onverschillige men­sen ben ik nog nooit tegengekomen! Als we vandaag in een kudde varkens terechtkomen, zullen deze dieren ons beslist bekijken en tegen ons knorren; maar voor deze mensen zijn wij zo totaallucht, alsof we helemaal niet bestaan. O slechte, dove, stekeblinde wereld! O Heer, laat alsjeblieft een ontzettend onweer met talloze bliksemschichten boven hun hoofden losbreken, zodat ze hun meer dan stoïcijnse kalmte verliezen! Ja, waarlijk, dit zijn echt die zwijnen die men Uw levensparels niet voor moet werpen!'

[8] IK zei: 'Ik heb je van tevoren gezegd, dat het er met deze kooplieden zo voorstaat! Zij kennen alleen hun waar en hun geld. Wie bij hen vergeleken geen koopwaar en geen geld heeft, is in hun ogen ook zo goed als geen mens. Wat zij over iemand zoals wij, die geen geld heeft, zich nog verwaardigen te denken, is alleen, dat zij bij zichzelf rekenen en zeg­gen:'Kijk wat zou deze sukkel als slaaf waard kunnen zijn?' Alleen als minderwaardige koopwaar zouden wij zo nog enige waarde voor hen hebben; want er zijn er velen onder hen die heimelijk slavenhandel bedrijven, en jouw oude vriend is één van de grootsten onder hen en hij doet elk jaar zaken in Egypte, Rome, Griekenland en ook in Perzië. -Wat vind je ervan, als een jood zoiets doet?'

[9] PETRUS zei: 'Die moet gestenigd worden! Maar ik, en eigenlijk wij allen, begrijpen nog steeds niet zo goed hoe U, o Heer, de misdaden van die walgelijke mensen met zoveel geduld en lankmoedigheid kunt aanzien; want het is immers al erger dan in Sodom en Gomorra. Als de heidenen zoiets doen, zijn zij te verontschuldigen, -maar een jood nooit of te nimmer!’

 

61 Over reïncarnatie

De aarde als school voor de kinderen Gods

 

[1] IK zei: 'Wind je maar niet te veel op; want je weet nog lang niet duidelijk genoeg wat er allemaal voor gasten op deze aarde rondlopen, en wat ervoor nodig is om ze stukje bij beetje in de sfeer van de kinderen Gods te brengen! Wanneer jullie echter door Mijn geest, die Ik jullie na Mijn hemelvaart zal zenden, helemaal gesterkt zullen zijn, dan zullen jullie ook dát duidelijk inzien en Mij juist eren omdat Ik zo geduldig en lankmoedig ben.

[2] Laten echter diegenen onder jullie die tot enig begrip in staat zijn, weten dat ook zielen van andere werelden op deze aarde geïncarneerd zijn, en ook de kinderen van de slang op deze aarde. Zij zijn al eens gestorven en sommigen al enige malen, maar zijn om zich verder te ontwikkelen weer geïncarneerd.

[3] Jullie hebben al vaak over zielsverhuizing gehoord. Het verre morgen­land gelooft daar tot op heden nog vast in. Maar dat geloof is bij hen erg onzuiver geworden omdat zij de mensenzielen weer in een dierlijk lichaam terug laten keren. Dat is echter in de verste verte niet zo.

[4] Dat de menselijke ziel van deze wereld samengesteld wordt uit elementen van het mineralen-, planten­ en dierenrijk en zich opwerkt tot mensenziel, is jullie reeds grotendeels uitgelegd, en ook, hoe dat binnen de gevestigde orde plaatsvindt. Maar die weg gaat een mensenziel, ook al is hij nog zo onvolmaakt, niet terug, behalve dan, in uiterlijk opzicht, in het geestelijke middenrijk, teneinde haar te deemoedigen en mogelijker­wijs daardoor te verbeteren. Is er tot op een bepaalde hoogte verbetering ingetreden, die dan wegens gebrek aan grotere bekwaamheden niet verder kan gaan, dan kan zo'n ziel naar een ander hemellichaam overgaan, d.w.z. naar het geestelijke deel daarvan en als schepsel gelukkig worden, of ook, als zij het wil, nog eens in het lichaam van de mensen van deze aarde komen, via welke weg zij zich hogere bekwaamheden kan eigen maken en met behulp daarvan zelfs het kindschap van God kan bereiken.

[5] Dus verhuizen er ook zielen van andere werelden naar het lichaam van mensen van deze aarde, om zich daarin de talloos vele geestelijke eigen­schappen eigen te maken die nodig zijn voor het bereiken van het ware kindschap van God.

[6] Omdat de aarde dus een dergelijke school is, wordt zij ook door Mij met zoveel geduld, consideratie en lankmoedigheid behandeld. Wie van jullie dat begrijpen kan, begrijpe het; maar laat hij het voor zich houden, omdat het niet iedereen gegeven moet worden alle geheimen van het Godsrijk te begrijpen. Mochten jullie echter toch iemand ontmoeten die daar mogelijkerwijs zeer geschikt voor is, dan kunnen jullie hem stukje bij beetje de verschillende geheimen openbaren, maar ook alleen maar voor hem zelf; want Ik wil dat een waar mens zich dat alles door eigen inspanning volgens Mijn leer moet verwerven.

[7] Als een mens eenmaal weet wat hij moet doen om het eeuwige leven en zijn schatten te bereiken, moet hij daarnaar handelen en leven, en dan zal hij wel in zichzelf de volledige vervulling van Mijn belofte waarnemen, horen en levendig voelen.

[8] Een mens mondeling veel van zulke buitengewone geheimen vertellen, heeft helemaal geen of slechts heel weinig nut of waarde; want ten eerste begrijpt hij het niet, en ten tweede verstoort iets wat voor hem te onbegrijpelijk is, heel gemakkelijk zijn geloof, dat hij toch al met moeite heeft aanvaard. Want om dat tot in de ware, innerlijke, geestelijke diepte van het leven te begrijpen, is duidelijk meer nodig dan alleen maar de dode letter van de wet en de profeten. '

 

62 De grote zeeslang

 

[1] (DE HEER:) 'Maar nu zijn wij zo ver langs de oever van de zee gegaan dat wij nauwelijks meer iets van de stad kunnen waarnemen, en de golven slaan daverend tegen de rotsachtige oever. Daar voor ons is een vissershut! Laten we daar naar binnen gaan en het beloofde onweer afwachten. Kijk eens naar het zuiden! Van daar zal het met geweld komen, en er zal aan bliksemschichten geen gebrek zijn. Laat het opkomen en snel naar Kapérnaum drijven!’

[2] Nauwelijks had Ik dat gezegd of er begonnen zich plotseling verschrik­kelijk donkere onweerswolken uit de zee en boven de bergen samen te pakken, wat de gasten bij onze waard in Kapérnaum al gauw merkten. Toen het dreigend uitziende onweer met groot geraas en zware donder­slagen steeds sneller in de richting van de stad begon te drijven, betaalden de gasten zo vlug mogelijk hun rekening en maakte iedereen dat hij, zo snel hij maar lopen kon, wegkwam. Ook alle zakelijke gesprekken waren plotseling ten einde, en het huis van onze waard was opeens al zijn vervelende gasten kwijt. Toen het onweer echter over ons heentrok, kregen ook onze joodse Grieken het benauwd, omdat ook zij, als oude joden, een aangeboren angst voor zulke onweersbuien hadden.

[3] Maar IK maande hen om moed te houden en geen vrees te hebben, en zei: ' Zien jullie dan niet, dat ook de geesten van dit onweer aan Mijn wil onderworpen zijn?! Wees niet bang, -niemand zal een haar gekrenkt worden! Ik heb het niet zozeer vanwege de mensen uit Kapérnaum opgeroepen, maar veeleer vanwege die uitgezondenen uit Jeruzalem, om hen nog meer te laten merken hoe God trouwe dienaren van de mammon beloont en beschermt.’

[4] Maar toen Ik dat zei, sloeg er juist vlak voor ons een bliksem met een oorverdovende knal in de grond.

[5] De joodse Grieken deinsden angstig terug, en EEN VAN HEN zei tegen Mij: 'O Heer, verdrijf dit monster van hier, anders komen wij allen kwalijk aan ons eind!’

[6] Ik bedreigde het onweer, en het trok weg, en boven ons was de hemel onbewolkt en blauw, hetgeen de joodse Grieken erg veel genoegen deed en waarvoor zij Mij begonnen te prijzen.

[7] Maar toen wij de hut verlieten en vlak aan zee liepen, bemerkte een van de joden dat zich op een afstand van ongeveer tweehonderd passen een monster bevond dat geweldig lag te kronkelen, en een zwerm zeevogels die vanuit de lucht daarop neerdook. Hij vroeg Mij , wat dat voor een ondier was. 

[8] En IK zei: 'Het is een grote zeeslang, die nu tijdens de storm zoals gewoonlijk op rooftocht uitgaat; maar verder bevindt zij zich altijd in het diepste van de zee. Zodra zij genoeg gegeten heeft, zinkt zij weer naar de bodem en blijft daar vaak verscheidene weken liggen. Als zij dan weer honger krijgt, komt zij weer naar de oppervlakte om jacht te maken op haar prooi. Wanneer zij in het water te weinig vindt om haar honger te stillen, kruipt zij tegen de oever op en rooft daar lammeren en geiten, ook varkens en ezelsveulens. Als zij in de buurt van schepen komt, is dat gevaarlijk, omdat zij in hongerige toestand ook mensen verslindt. En nu weten jullie dus, wat voor dier je nu in dit zeldzame geval gezien hebt.'

[9] Toen vroeg PETRUS: 'Heer, zo'n monster heb ik als visser één keer gezien en toen dacht ik: 'Kijk eens, dat is een reusachtige aal; die moet met een goed aas gevangen kunnen worden! ' Ik maakte met mijn helpers een lokaas en zette het uit; maar het dier ontweek het en verdween daarop plotseling, en ik zag het tot op heden niet meer terug. Hoe zou men zo'n dier kunnen vangen?'

[10] IK zei: 'Dat zou onder de huidige omstandigheden voor mensen vrijwel onmogelijk zijn! Want ten eerste is zo'n slang erg sluw en weet zij alle gevaren die haar bedreigen te ontwijken, ten tweede beweegt zij zich zeer snel, zodat ook het beste zeilschip haar niet kan inhalen, en ten derde is zij bij jullie vergeleken ongelofelijk sterk. Als zij zich hoe dan ook bedreigd en in het nauw gedreven zou voelen, zou zij zich op de vijand storten en hem ogenblikkelijk platdrukken. Daarom is het niet raadzaam haar serieus te achtervolgen. In deze zee zijn maar twee van deze dieren, en als ze gestorven zullen zijn, zullen deze wateren volledig vrij zijn van deze ondieren. Maar de twee die er nu nog zijn, zijn al erg oud en behoren tot het voorwereldlijke dierentijdperk, hoewel zij pas de leeftijd van Noach hebben, dat wil zeggen vanaf zijn geboorte tot deze tijd.

[11] Deze dieren horen eigenlijk in de grote oceaan thuis; maar ten tijde van de grote vloed van Noach zijn zij in deze binnenzee terechtgekomen en sinds die tijd leven zij hier en zullen zij nog een paar honderd jaar hier blijven leven.

[12] In zulke reuzendieren verzamelt zich de allerruwste levensstof van de wereldzielen, en deze wordt daarin verzacht en in zekere zin rijper gemaakt voor een hoger leven. Als het dier dan eindelijk eens doodgaat, gaat zijn verzamelde leven over in duizendmaal duizenden hogere levensvormen, waarin het reeds in kortere tijd een grotere levensrijpheid bereikt, hetzij nog in het water, of in de lucht of op de aardbodem, en dat gaat dan zo door alle levensvormen heen omhoog tot aan de mens. Maar de mensen­zielen die zich via deze weg ontwikkeld hebben, staan toch op een heel lage trap en werden door de oude wijzen 'kinderen van slangen en draken , genoemd; want de oude wijzen wisten in hun eenvoud meer van de oorsprong der zielen dan de wijzen van heden.

[13] Dat zijn dus de kinderen van deze wereld; zij zijn op hun manier erg knap en aards rijk en machtig, -maar nog lang niet geschikt om het hogere, geestelijke leven op te nemen.

[14] Onze kooplieden uit Kapérnaum hebben dan ook precies dezelfde geestelijke afkomst. Zij gaan nog steeds met hun handel op roof uit en beleven er het grootste plezier aan als zij werkelijk een reusachtige winst hebben gemaakt. Zij bezitten daarom nog zeer veel van de vraatzuchtige natuur van zo'n slang en verzamelen steeds maar door schat na schat, net zoals dit dier alleen maar door zijn onverzadigbare vraatzucht, allerlei levenssubstanties in zichzelf verzamelt.

[15] Maar zoals van het dier bij zijn dood alles wordt afgenomen en onder de hogere levensvormen verdeeld, zo wordt ook na de lichamelijke dood van zulke rijke, zelfzuchtige zonderlingen alles afgenomen, en zij zullen aan gene zijde door grote armoede en honger en dorst gelouterd moeten worden van hun oude slangennatuur. Het is wel bitter en erg dat het zo is, maar voor zulke allerlaagste levensvormen kan dat niet anders.’

 

63 De reden van de menswording van God

 

[1] (DE HEER:) 'Scheppen is gemakkelijk; maar om de uit haarzelf naar buiten gebrachte schepselen naar een vrij, niet onder het gericht staand, zelfstandig bestaan te leiden, is zelfs voor de goddelijke almacht geen gemakkelijke zaak. Maar met geduld en lankmoedigheid kan men tenslotte toch alles bereiken, en als iets eenmaal op de beste wijze bereikt is, denkt men niet meer aan de tijd die nodig was om zover te komen.

[2] Het vergaat ons dan als een zwangere vrouw, die ook tijdens haar zwangerschap veel vrees, angst en weeën te doorstaan heeft; maar als het kind binnen de vastgestelde tijd uit haar geboren is, is alle vrees en angst bij de vrouw verdwenen, en zij denkt niet meer aan de weeën en de pijn, want zij ziet de levende vrucht voor zich, die uit haar in een vrij en zelfstandig leven is overgegaan.

[3] Als het volkomen vrij­ en zelfstandig maken van een schepsel echter een zaak zou zijn die gemakkelijker tot stand te brengen was, dan zou het voor Mij, als Schepper van alle dingen en al het bestaande, echt niet nodig geweest zijn nu Zelf als mens op deze wereld te komen om de volmaaktst mogelijke, vrije vorming van de mens, door leer en daad te bewerkstelli­gen.

[4] Als iemand anders dat tegen jullie gezegd zou hebben, zouden jullie tegen hem gezegd hebben: 'Man, wat bazel je, wat een onzin kraam je daar uit!' Maar Ik zeg jullie dit Zelf, en daarom kunnen jullie wel geloven dat het zo is; want omwille van een kleinigheid zou Ik nooit het vlees van deze wereld en zelfs diens dood, aanvaard hebben, en ging Ik niet met jullie, Mijn schepselen, om zoals een echte vader met zijn kinderen.

[5] Nu zeggen jullie wel bij jezelf dat dat nu wel volkomen waar is, maar je vraagt je daarbij af waarom dat dan juist nu moet gebeuren, en hoe het dan met die hele reeds voorbijgegane, eeuwige tijd zit, waarin God net zo eindeloos volmaakt bestond als nu, -en wat er dan met de schepselen gebeurd is die deze huidige levensvervolmaking niet hebben kunnen bereiken omdat Ik nooit eerder een vleselijk lichaam zoals dat van een geschapen mens heb aangenomen.

[6] Ja, Mijn geliefden, dat is een heel belangrijke vraag! Maar ten dele heb Ik deze met jullie, Mijn oude leerlingen, bij de oude Marcus in Caesarea Philippi al besproken, en jullie weten daar nog veel van; jullie weten echter nog niet volledig waarom uit de oneindige loop der tijden juist deze periode genomen werd om de menselijke schepselen van nu af aan voor eeuwig de volledige gelijkheid aan God te geven.

[7] Kijk, voor de hele, eindeloos grote schepping neemt God zowel wat tijd als ruimte betreft steeds een en dezelfde wijze orde in acht! Zou het God dan soms onmogelijk zijn, zonder verwekking en zonder moederli­chaam een van alle wijsheid en kracht voorzien mens te scheppen, net zoals het Hem mogelijk is in een oogwenk de bliksem uit de lucht te laten komen?! Beslist niet, en Ik Zelf heb jullie daarvoor de overtuigendste bewijzen gegeven!

[8] Maar als dat God mogelijk is, waarom laat Hij het dan toe dat de mens eerst in een vrouwelijk lichaam verwekt moet worden, en vervolgens daarin van periode tot periode en van deel tot deel moet groeien en zich moet ontwikkelen? Als hij in het moederlichaam na vrij lange tijd vol­doende ontwikkeld is, komt daar de moeizame geboorte, terwijl er nog heel wat aan zijn lichaamsdelen ontbreekt. Na verloop van tijd worden deze steeds meer volgroeid; de tong wordt soepeler en begint woorden te stamelen, de organen ordenen zich steeds meer, en de krachtiger en mondiger wordende ziel kan zich daar meer en meer van bedienen, en zo gaat dat van fase tot fase op­ en voorwaarts net zolang, tot de mens, zo ongeveer na dertig of veertig j aar, een krachtige, ervaren, verstandige man is. Alle kennis en ervaring heeft hij zich door eigen moeite en arbeid eigen moeten maken om voor zijn medemensen als nuttig medeburger waarde­vol en achtenswaardig te zijn. Ja, maar waarom moet dat alles met de mens gebeuren als God almachtig is en meteen zonder geboorte en opvoeding volledig wijze, sterke mensen uit de lucht of zelfs maar uit het niets kan maken?

[9] Dat kan God ongetwijfeld; maar wat zouden dat voor mensen zijn? Ik zeg jullie: niets dan machines, die nooit een eigen vrije wil, nooit een eigen zelfbewustzijn zouden hebben, en nooit tot een vrij zelfstandig denken, voelen en handelen zouden kunnen komen, maar die door Gods almach­tige wil ieder ogenblik opnieuw tot leven gebracht zouden moeten worden, terwijl God Zelf in hen zou moeten denken en willen en hun ledematen voor iedere bezigheid zou moeten opwekken en bewegen. Zou God dat niet doen, dan zou zo'n mens zonder meer dood zijn en ook helemaal uit het bestaan moeten verdwijnen.

[10] Opdat echter de eenmaal geschapen mens als uit zichzelf vrij voort ­bestaat, zichzelf vormt en versterkt en vervolgens als uit eigen kracht vrij wordt in denken, willen en handelen, heeft God reeds van eeuwigheid een orde vastgesteld. Volgens deze orde moeten de eenmaal uit God naar buiten gebrachte ideeën zichzelf geleidelijk aan steeds meer van God afzonderen en uiteindelijk in zekere zin het gevoel krijgen dat ze los van God bestaan en volgens hun eigen mening een vrije wil krijgen en vrij handelen, opdat hun leven daardoor volkomen duurzaam wordt en zij dan door van buitenaf gegeven lessen van God als toekomstige goden geleid en als het ware op eigen grond en bodem tot levensvervolmaking gebracht kunnen worden.

[11] Daarvoor is echter een zeer lange tijd nodig, die door God precies is berekend en is ingedeeld in heel veel periodes waarin de verschillende ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.

[12] Zoals echter bij iedereen die zich' op normale wijze ontwikkelt, eenmaal het moment zal komen dat hij het vermogen krijgt om hogere wijsheid in zich op te nemen, zo is nu, door God precies berekend, ten aanschouwe van jullie het moment voor de hele schepping aangebroken waarop alle gerijpte schepselen de gelegenheid geboden wordt uit hun oude graven van het gericht te stappen en volkomen aan God gelijk te worden, en daarom staat er ook in de Schrift, dat nu allen die in de graven waren en nog zijn, de stem van de Mensenzoon zullen horen en, als zij uit zichzelf rijp zijn geworden, op eigen kracht verder zullen gaan naar het eeuwige, ware en volkomen aan God gelijke leven.

[13] En omdat juist nu het moment, dat God reeds van eeuwigheid precies en duidelijk berekend heeft, gekomen is waarop alle schepselen bovenge­noemde zelfstandige rijpheid bereikt hebben, wat vooral te zien is aan het feit dat de meesten van God bijna niets meer weten en volledig van God geïsoleerd zijn, daarom ben Ik als God dan ook hier om de mensen niet meer door Mijn almacht te leiden maar alleen door de leer, die Ik hun nu op zo'n wijze geef alsof Ik Zelf niets meer en niets anders ben dan zij zelf.

[14] Ik kan nu lichamelijk met jullie als vreemde ondervreemden verkeren, en de oude reden waarom niemand God kon zien zonder zijn leven te verliezen, bestaat nu helemaal niet meer. Nu kunnen jullie Mij zien wanneer je wilt, zonder datje leven gevaar loopt!'

 

64 Het ongeloof als bewijs van rijpheid voor een nieuwe openbaring

Vergelijking van de mensen ten tijde van Noach en van Jezus

De geestelijke toestand van de mensen

 

[1] (DE HEER:) 'Maar Ik ontdek nu nog een heel speciale vraag bij Mijn nieuwe leerlingen, en die is:'Ja, als nu juist het vrijwel geheel ontbreken van geloof aan een ware God de eigenlijke basis moet zijn voor de rijpheid van de mensen ten opzichte van God, dan begrijpen wij niet waarom God ten tijde van Noach, toen het geloof in een waarachtige God bij de mensen ook totaal verdwenen was, niet naar hen is toegekomen zoals nu naar ons en hun op eigen grond en bodem een leer heeft gegeven waarmee ze in vrijheid het eeuwige leven konden verkrijgen! Waarom liet God toen liever de erge zondvloed komen om de mensheid die God vergeten had te verdelgen?'

[2] Ik zeg jullie dat ook deze vraag bepaald niet onbelangrijk is, en haar beantwoording moet een groot licht werpen op de verhouding tussen God en Zijn schepselen. Let dus op!

[3] De mensheid was ten tijde van Noach niet zo goddeloos als jullie wel denken; zij was echter tegenover de God die zij maar al te goed kende, trots en erg hoogmoedig geworden en wilde zich in alle ernst tegen Hem verzetten en Hem Zijn macht afhandig maken. Zij deed wat ze wilde; en hoewel haar vanuit de hemel de meest wijze wetten gegeven werden, trad zij die met voeten en deed precies het tegendeel.

[4] Deze mensen haatten de God, die zij goed kenden, en waren vijandig tegen alles wat maar afkomstig was van Gods almacht en wijsheid. Zij vervloekten alles wat van God afkomstig was, zelfs de hele zichtbare schepping, uiteindelijk zelfs de aarde, en zij besloten ook in alle ernst de hele aarde met hun springstof te verwoesten. Zij werden door de mensen van de hoogte vaak en meermalen gewaarschuwd en ook gestraft voor hun misdaden.

[5] Er werden volkeren van hen afgescheiden en naar verre landen gebracht, waarvan de nakomelingen nog heden ten dage leven en de oude leer nog hebben, hoewel die helaas niet meer zuiver is. Maar dat hielp allemaal niet. Zij werden weer machtig, met name de Hanochieten, wier stad tenslotte veel groter was dan het hele, grote, beloofde land. Zij onderwierpen tenslotte de kinderen van de hoogte, behalve de familie van Noach, die als enige God nog volledig trouw bleef.

[6] In Noach’s tijd begonnen zij uit pure overmoed de bergen te verwoes­ten, hoewel zij door de wijzen onder de bergbewoners gewaarschuwd werden dat er zich onder de bergen reusachtige watersluizen bevonden, en dat, als zij in hun doldriestheid ook maar één grote berg tot op de grond af zouden graven en zijn massa in zee zouden werpen, zich daardoor meerdere onderaardse watersluizen zouden openen, waardoor in korte tijd zoveel water naar het aardoppervlak geleid zou worden, dat het tot boven de hoge bergen zou stijgen en zij daar allen in zouden verdrinken. Maar al die waarschuwingen hielpen niet alleen niet, maar vuurden hen nog meer aan om met nauwelijks te beschrijven energie aan de vernietiging van de bergen te werken.

[7] Noach zag toen dat alle vermaningen en raadgevingen vruchteloos waren, en hij bad God om in ieder geval een paar van de goede mensen en dieren en levensmiddelen te redden; want hij zag maar al te duidelijk de treurige gevolgen van de slechte en dwaze daden van de toenmalige wereldse mensen in. Toen pas kreeg hij van de geest van God onderricht om een ark te bouwen, waarvoor hem het ontwerp en de maten uit de hemelen gegeven werden.

[8] Toen de slechte dwazen met niet te beschrijven moeite de voet van een belangrijke berg voor het grootste deel weggehaald hadden, werd het loon voor hun werk ook al zichtbaar. De eigenlijke berg, waarvan de steunen weggehaald werden, begon door zijn grote gewicht te zakken, en perste verschrikkelijke watermassa's in machtige stromen naar de opper­vlakte van de aarde. Door de vele heetwaterstromen moest daardoor ook de lucht natuurlijk vol raken met dampen en wolken, waardoor de regen werkelijk in stromen begon neer te vallen en het water tot boven de bergen begon te stijgen. Meer dan een derde van het hele werelddeel Azië werd overstroomd, en alle Hanochieten, die meenden dat zij de hele mensheid op aarde uitmaakten, gingen daar te gronde en hun stad verzonk eveneens in de diepte der aarde.

[9] Uit Mijn in het kort weergegeven, maar ware beschrijving van die mensen uit de tijd voor Noach blijkt wel dat zij niet onkundig waren van God, maar zich slechts boven Hem wilden verheffen, en die omstandigheid bewijst juist dat zij Hem wel kenden.

[10] Hun haat tegen God werd eenvoudig veroorzaakt door het feit dat zij moesten sterven en dat meestal reeds na dertig tot veertig jaar, terwijl zij van de bewoners der bergen, die toen een zeer hoge leeftijd bereikten, dachten dat zij onsterfelijk waren. Dat was de reden waarom zij zo woedend werden op God en zich ernstig voornamen om, omdat zij sterven moesten, ook alles te gronde te richten, in weerwil van God.

[11] Als het nu zo is en niet anders, kunnen jullie dan bij jezelf nog volhouden dat de mensen toen ook al zo rijp waren als nu?! Kijk nu eens naar de mensen op aarde! Hoeveel zijn er zelfs onder de joden, die waarachtig in een God geloven en werkelijk levendig op Hem vertrou­wen? Zij hebben bijna allen slechts een puur traditioneel geloof, in hun hart zijn zij echter volkomen goddeloos, en het komt helemaal niet in hen op dat er werkelijk een of andere God zou kunnen zijn, -en mocht er een zijn, dan maakt die zich volgens hen helemaal niet druk om de sterfelijke mensen met hun gebeden en offers. De mensen heeft Hij alleen maar geschapen om Zijn aarde te laten bebouwen en te cultiveren. Dat is eigenlijk wat de betere joden geloven, -de slechtere geloven al helemaal niets.

[12] Weer anderen, die nog tot de oude Joden behoren zoals er in Samaria een aantal zijn, zeggen: De inzettingen van Mozes zijn goed, en men moet zich eraan houden, of ze nu van God of alleen maar van Mozes afkomstig zijn. Wie zich aan de inzettingen houdt, faalt niet, of er nu een God is of helemaal geen. Men moet het goede alleen doen omdat het goed is, en het slechte nalaten omdat het slecht is.

[13] Maar uit die wijsheid blijkt immers toch ook weer duidelijk dat het levende geloof in God geen eenvoudige zaak is. Hoe het er echter in de tempel met het geloof aan een God voorstaat, weten jullie zelf maar al te goed, en daar hoeft verder geen woord meer over gezegd te worden. Want waar men er geen gewetenszaak van maakt de geboden van God naast zich neer te leggen en daarvoor in de plaats wereldse voorschriften als heilig en van God gegeven in te stellen, daar is alle geloof aan een waarachtige God volledig verdwenen. Zo ziet het geloof in God er nu bij de joden uit! En vraagje nu tenslotte eens zelf af, hoe sterk jullie eigen geloof in een ware God was! Voor je bij Mij kwam zochten jullie nog iets goddelijks in de tempel en kwam je diens instellingen zoveel mogelijk na, -maar aan het echte bestaan van een God twijfelden jullie zelf, en jullie geloof was alleen maar een reeds vanaf de wieg aangenomen gewoonte, die jullie heel moeilijk af hadden kunnen leggen, omdat jullie daarvoor in de plaats niets beters wisten te vinden en jullie oude gewoontegeloof een deel van je levenswijze was geworden. Daarom stelde dan ook jullie geloof zo goed als niets voor .

[14] Dus bij de Joden als het uitverkoren volk van God is nu helemaal geen geloof meer; maar als dáár al geen geloof meer te zoeken en te vinden is, hoe moet het dan bij alle heidenen te zoeken en te vinden zijn?f In vroeger tijden geloofden zij toch nog aan hun afgoden en orakels; maar nu geloven zij ook niets meer. Zij houden zich weliswaar aan de uiterlijke ceremoniën en gebruiken, maar van geloof is daar ook allang geen sprake meer .

[15] Alleen in Egypte vind je nog enkele volgelingen van Plato, Socrates en Aristoteles, die nog de mogelijkheid van een hoogste, maar aan niemand bekend goddelijk wezen aannemen; maar zij denken ook dat de mens het door een uiterst streng leven zover kan brengen dat hij de goddelijke geest op bepaalde geheiligde momenten zal kunnen voelen en dan tijdens dat voelen heldere blikken in de toekomst zal kunnen werpen. Maar verder kan geen sterveling het volgens hen brengen. Wat er met de mensen na de lichamelijke dood gebeurt, blijft een nooit te ontwarren Gordiaanse knoop, waarover wel zeer veel sagen en meningen in omloop zijn die in de mens een vage hoop opwekken, maar waar men totaal geen zekerheid over heeft.

[16] Zo denkt nu het beste deel van de heidenen. Maar als dat zo is, iets wat jullie nu zonder moeite kunnen zien en begrijpen, dan is het immers toch ook duidelijk dat juist nu sprake is van die rijpheid tussen Schepper en schepselen van waaruit de mensen pas volledig in de toestand zijn beland om door God, zonder hun zelfstandige leven schade te berokkenen, onderwezen en tot godgelijke levens-volmaaktheid geleid en gebracht te worden. - Is het jullie nu duidelijk?'

 

65 De leiding aan gene zijde van de mensen die vóór Jezus tijd leefden

Over het hemelrijk

 

[1] PETRUS zei: 'Heer, dat begrijpen wij nu heel goed; maar nu blijft nog de vraag: Wat gebeurt er met diegenen die vóór Uw komst op aarde geleefd hebben, en wel vanaf Adam gerekend? Kunnen zij ook nog tot ware levensvervolmaking komen, en hoe?'

[2] IK zei: 'Dat is toch heel natuurlijk! Ik heb de poorten tot het leven nu niet alleen geopend voor hen die nu op aarde leven, maar ook voor allen die reeds lang naar gene zijde zijn gegaan. En velen van de oude zondaars zullen nog een keer een kort proefleven in het vlees door moeten maken, zoals Ik dat jullie al verteld heb.

[3] Aan gene zijde is een oneindig aantal soorten scholen, waarin de zielen op de meest praktische wijze onderwezen kunnen worden. Weliswaar gaat het daar niet zo gemakkelijk als hier, omdat daar iedere ziel geen andere wereld en omgeving heeft dan die, welke uit haar denken, voelen en willen ontstaat en de ziel al datgene geeft wat zij liefheeft en wil.

[4] Wel, daar kan dus veel moeilijker gunstige invloed op een ziel, die vol verwarde waanvoorstellingen is, uitgeoefend worden dan hier waar zij op een onbekende, vaste bodem staat en een groot aantal eveneens totaal onbekende omgevingen om zich heen ziet. Maar desondanks zijn er ook daar nog steeds middelen genoeg om met vrucht op een ziel in te werken. Maar daarvan zal jullie bij een andere gelegenheid wat meer verteld worden.

[5] Laat dat echter niemand tot speciale troost dienen; want als aan gene zijde een ziel in zichzelf en dus in haar wereld in plaats van beter steeds maar slechter en boosaardiger wordt, dan zal natuurlijk in gelijke mate ook haar schijnwereld en haar gezelschap en omgeving slechter worden. Zoals de waarheid en het licht in de ziel minder wordt, zo gaat het ook met haar wereld en haar omgeving, wat haar zeer begint te bedrukken en te kwellen. ­Met de toename van de kwelling stijgt ook haar toom en wraaklust, en dat is dan reeds het binnengaan in de hel, die een ware tweede dood van de ziel is, waar men dan heel moeilijk weer uit kan komen.

[6] Het zijn vanzelfsprekend alleen maar zuivere middelen waardoor de ziel na verloop van zeer lange tijd gered kan worden; maar die zien er werkelijk erg triest uit! Want het kan menige door en door slechte ziel miljarden aardse jaren kosten voor zij zich door zulke pijnlijke middelen uit zichzelf wat verbetert. Daarom is hier één dag meer waard dan honderd jaar aan gene zijde, naar aardse tijd gerekend. - Begrijpen jullie dat?'

[7] Toen zeiden ALLEN weer: 'Ja, Heer, wij begrijpen het; maar toch dringt er zich nog een vraag aan ons op, die ongeveer als volgt luidt: Als een hier overleden ziel, die nog niet volmaakt is, alleen maar in een pure schijnwe­reld woont die uit haar denken, voelen en willen ontstaat -wat men ook een fantasiewereld zou kunnen noemen -waaruit bestaat dan daarna de wereld van de volmaakte zielen? Hoe ziet het hemelrijk er uit, en waarmee kan dat op een goede, waarachtige manier vergeleken worden?'

[8] IK zei: 'Het is nu weliswaar tijd om naar de waard terug te gaan, -maar omdat dit zeker geen onbelangrijke vraag is, wil Ik deze onderweg beantwoorden. Laten we dus gaan, en luister naar Mij !

[9] Kijk, met het eigenlijke hemelrijk, dat een rijk van waarheid, licht en liefde is, wat Ik jullie reeds bij verschillende gelegenheden heb duidelijk gemaakt, staat het naar waarheid als volgt: Dit rijk vertoont geen uiterlijke luister en komt niet met bepaalde uiterlijke tekenen en attributen in de mens, maar het ontwikkelt zich geheel binnen in je, is dan in je, groeit in je, doordringt je en wordt zo je woonplaats en je wereld vol zaligheden.

[10] Het hemelrijk lijkt hier op een zaaier die goed zaad uitstrooide. Een deel viel op een weg; daarvan werd een deel door de vogels uit de lucht opgegeten en een deel door de wandelaars vertrapt. Het zaad kwam daar dus niet op en gaf ook geen vrucht. Een deel viel op rotsachtige grond. In het begin kwam het op zolang de stenen nog vochtig waren, maar de wortels die voedsel zochten vonden geen houvast in de steen; het vocht was ook niet voldoende om de halm te voeden en zo verdroogde deze en gaf ook geen vrucht. Een ander deel viel tussen doornen en struikgewas. Dat groeide weliswaar in het begin heel goed op, maar toen het zich volledig moest ontwikkelen, werd het door de doornen en het wilde struikgewas overwoekerd, het verkommerde en gaf ook geen vrucht­ slechts een deel viel op goede grond, kwam op en bracht rijkelijk vrucht voort.

[11] En zie, zo gaat het nu ook met het hemelrijk op deze aarde! Ik Zelf ben de zaaier, en Mijn woord is het goede zaad, waaruit voor ieder als vrucht het hemelrijk moet groeien. Waar het in goede aarde zal vallen, daar zal het ook een honderdvoudige vrucht voortbrengen; maar als het op de wegen van deze wereld zal vallen of op de stenen of tussen de doornen en het wilde struikgewas, zal het geen vrucht dragen. Onder de mensen die Ik met de weg vergeleek, moeten de eigenlijke wereldse mensen verstaan worden, zoals wij er vandaag een aantal bij onze waard gezien hebben. De wandelaars op de weg die het zaad vertrappen, zijn hun inspanningen voor de handel en de winst, en hun naar alle richtingen

 

66 De hebzuchtige overste van Kapérnaum

 

[1] IK zei: 'Niet erg veel bijzonders! Maar laat hem maar komen en het jullie zelf vertellen! ‘

[2] Toen kwam DE WAARD bij ons en vertelde: 'De overste van de synagoge in Kapérnaum heeft mensen gestuurd voor de tiende van de vissen, maar omdat hij gehoord heeft dat ik een rijke vangst had en hem dat niet heb gemeld, moet ik hem nu als welverdiende straf de drievoudige tiende van de edelvissen geven. Het is maar goed dat hij niet weet dát ze op de avond van een sabbat gevangen zijn; als men hem dat verraden zou hebben, zou hij waarschijnlijk al mijn vissen afnemen! Jammer, dat de vroegere overste weggegaan is, -dat was een heel goede man; maar deze is voor ons een ware plaag en hij behandelt de mensen bijna alsof ze allemaal zijn eigen slaven zijn! O Heer, zou er aan dit kwaad niets te doen zijn?'

[3] IK zei: 'O ja, en wel op een heel bijzondere manier! Zend nu een bode naar de overste om hem te zeggen dat hij eerst de vissen in jouw vergaarbak moet laten tellen, omdat je hem niet teveel en niet te weinig van de opgelegde drievoudige straftiende wilt geven. Dan zal hij met zijn ambte­naren al gauw hier zijn om de vissen te tellen, - maar er niet één vinden! Want de vissen heb Ik geschapen, en Ik kan ze ook weer laten verdwijnen en ze dan nogmaals scheppen. Als hij zich daarover opwindt, en je wil beschuldigen dat je de vissen meteen weg hebt laten brengen toen je zijn eis hoorde, dan eis je dat hij dat door getuigen laat bevestigen, omdat je je anders onder Romeinse bescherming stelt. Als hij dat hoort, zal hij weggaan en je verder geen straftiende meer opleggen. Doe dat, en dan zal alles wel in orde komen!’

[4] DE WAARD zei: 'Maar nu is ook het middagmaal al klaar! Zullen we dat niet eerst gebruiken, zodat wij tijdens de maaltijd niet door de overste gestoord worden?'

[5] IK zei: 'We zullen heel ongestoord eten, -ook al zouden er honderd oversten buiten bezig zijn vissen te tellen! Hij kan zelfs, als hij wil, binnen bij ons komen, en dan zal hij zo snel mogelijk naar huis gaan om zijn hachje te redden.'

[6] Toen de waard Mij dat hoorde zeggen, werd hij erg blij en zond meteen een bode naar de overste, en wij gingen aan tafel en waren daarbij in een heel goede stemming, vooral over de op het onweer gevolgde vlucht van de vele ochtendgasten.

[7] Na de maaltijd zei IK tegen de waard: 'Hij komt er al aan; kijk echter eerst in de vergaarbak, dan zul je zien wat voor vis de overste daarin zal vinden!'

[8] De waard ging toen snel naar buiten en schrok ontzettend toen hij in plaats van de grote edelvissen, de voorheen bij het onweer waargenomen reuzenslang daarin rond zag zwemmen.

[9] Maar ook de overste wilde van het tellen van de vissen niets meer weten toen hij het monster waarnam. Dat onze waard hierdoor snel en gemak­kelijk van de overste afkwam, is begrijpelijk; want van het monster verlangde de overste geen enkelvoudige en nog minder een drievoudige straftiende .

[10] Toen hij het monster zag, week DE OVERSTE zo snel mogelijk terug en zei: 'Dit monster heeft in mijn plaats de tiende al genomen! Ik had wel erg graag een paar stukken van die edelvissen op mijn tafel gezien, maar omdat er niets meer is, moet het natuurlijk ook zo in orde zijn. Waar niets is, is ook geen wet en geen recht, en dus zijn we weer goede vrienden; als je echter toch weer eens zo'n edelvis vangt, stuur mij dan tegen betaling wat toe! Want als je minder dan tien vissen vangt, hoef je toch al geen tiende te betalen. Maar nu maken we meteen dat we zo ver mogelijk van de zee vandaan komen; want het ondier zou wel eens het land op kunnen komen en ons allen als vliegen weghappen! Het heeft een bek om huizen mee te verslinden!'

[11] Daarop liep hij vlug naar huis en liet zich toen lange tijd aan zee niet meer zien omdat hij voor het monster te veel eerbied gekregen had.

[12] Zodra de overste echter weg was, verdween, nog terwijl de waard toekeek, ook het monster van een reuzenslang en zwom met grote kronkels snel naar volle zee, waar het door de hoge golven uit het zicht verdween.

[13] Toen keek de waard naar de grote vishouder, en die was, net als tevoren, vol prachtige edelvissen. Daarop kwam hij vol vreugde weer bij ons, at en dronk aan onze tafel en vertelde ons wat hij gezien had en hoe goed hij van de overste was afgekomen. Tegelijk vroeg hij ook in welk deel van de zee deze monsters zich bij voorkeur ophielden, om ze te kunnen ontlopen; want het zou toch wel niet erg vertrouwd zijn om deze ergens tegen te komen.

[14] Toen zei IK: 'Maak je daarover maar geen zorgen! Dit ondier woont op de diepste plaats van de zee en komt ongeveer iedere honderd jaar bij bijzonder grote stormen, die onder water hun oorsprong hebben, pas te voorschijn, iets wat op binnenzeeën een zeer zeldzaam verschijnsel is. Zo nu en dan, als deze ondieren honger hebben omdat zij op hun diepte te weinig voedsel vinden, komen zij wel aan de oever en roven daar schapen, lammeren en kalveren, ook ezelsveulens en varkens; mensen en grotere dieren grijpen ze echter slechts zelden of helemaal niet. Maar van nu af aan zal het nooit meer te voorschijn komen, want zijn tijd van leven is voorbij; daarom hoef je er ook niet bang voor te zijn. Stuur de overste echter pas over een paar dagen een edelvis, dan zal hij daarmee volkomen tevreden zijn. -Maar nu kan iedereen weer een vraag stellen als hem nog iets niet duidelijk is; want vanaf morgen zullen we hier een aantal dagen rust houden en weinig over geestelijke zaken spreken!'

[15] ALLEN zeiden: 'Heer er is nu bijna niets meer om nog aan U te vragen; want we hebben van U toch al over alles de meest wijze lessen gekregen!'

[16] IK zei: 'Rust dan nu en denk over het ontvangen onderricht na!'

 

67 De onsterfelijkheid van de ziel van de mens

 

[1] Toen zei DE WAARD: 'Ik heb weliswaar ook al over vele zaken uit Uw mond onderricht ontvangen, maar toch spelen er nog verscheidene be­langrijke vragen door mijn hoofd. Eén daarvan lijkt mij van groot belang voor het leven te zijn, en als U het daarmee eens bent, zou ik die vraag wel graag door U beantwoord willen zien!’

[2] IK zei: 'Hoe luidt dan jouw vraag?'

[3] DE WAARD zei: ' Aldus, Heer en Meester: Kijk, de mens weet heel goed, dat wil zeggen door onderricht, dat zijn ziel, waarvan men ook niet zo'n heel juist begrip heeft, onsterfelijk is; maar ondanks al het nog zo vaste geloof, vermengt zich daarmee toch steeds het bittere gevoel van het algehele afsterven en uiteindelijk het volledige vergaan en verdwijnen uit de rij van levende en van zichzelf bewuste wezens.

[4] Met de gedachte aan het bestaan in en aan de overzijde van het graf kan iemand zelfs met de beste wil nooit zodanig vertrouwd raken dat zijn hart zich daarbij gelukkig voelt, maar het huivert er steeds opnieuw voor, omdat het juist over dit belangrijke punt ondanks alle mogelijke moeite van geen enkele kant duidelijkheid krijgt.

[5] Omdat dus de dood en het graf de bitterste gedachten bij de mens oproepen, en omdat daarover nergens een goede verklaring te krijgen is, is het menig mens echt niet kwalijk te nemen dat hij zich, om deze duistere gedachten in zich te overstemmen, volledig overgeeft aan de roes van de wereld. Over dit belangrijke levensvraagstuk zou daarom de juiste uitleg uit Uw mond, o Heer, werkelijk heel noodzakelijk zijn! Want wat heeft de mens aan de meest wijze lessen, als hij in zijn innerlijke bewustzijn niet volledig duidelijk weet, wat het leven van de ziel na de dood is?! Men houdt zich wel aan de wetten en het onderricht, maar meer terwille van de uiterlijke, burgerlijke orde dan om daardoor het eeuwige leven op een bepaalde manier met zekerheid te verkrijgen.

[6] Ik ben zoveel mogelijk toch nog een van degenen die redelijk trouw zijn aan de instellingen van Mozes, en ik ben wat betreft geestelijke zaken steeds het liefst en het meest met de belangrijkste wijze mensen van alle nationaliteiten omgegaan, en zij wisten uiteindelijk geen van allen over het betreffende onderwerp iets meer te zeggen dan ikzelf. De Romeinen zeggen, en met hen ook de Grieken: 'Dat is nu juist de noodlottige sluier van Isis, die tot op heden nog door geen sterveling is opgelicht! ' Ja, dat is heel mooi gezegd, en er zit ook veel waarheid in; maar daar hebben we jammer genoeg niets aan! Want een dode voelt, hoort en ziet niets meer, en wij, die nog aan dit leven knagen als wormen aan een verrot stuk hout, zien, horen en voelen van de gestorvene ook niets anders meer dan zijn dode, stinkende lichaam, dat weinige jaren later tot stof en as wordt. Dus, Heer en Meester, U, die het leven zelfbent volgens Uw leer, geef mij, en eigenlijk ons allen, daarover een duidelijke uitleg, wat ik U smeken mag!

Want waarlijk, met de duistere gedachte aan de dood, aan het graf en aan de vernietiging wil ik niet graag nog een jaar leven!'

[7] IK zei: 'Ja, Mijn beste vriend,je vraag is heel goed gesteld, en er spreekt een menselijke behoefte uit van de eerste orde; maar om je daarover een dusdanige uitleg te geven dat je het eeuwige leven van je ziel door een overduidelijk klaar bewustzijn in je voelt, is een buitengewoon moeilijke zaak! Want kijk, Ik ben immers juist in deze wereld gekomen om de mens het besef van het eeuwige leven volledig te schenken als hij helemaal volgens Mijn leer leeft en handelt! Als een mens Mijn leer echter niet kent, of­ als hij die wel kent -er dan toch niet naar leeft, kan hij ook niet tot dit innerlijke levensbewustzijn komen, omdat Ik alleen de weg en de deur daarheen ben.

[8] Je ziet de bloesem aan de boom; maar van de groeiende vrucht zie je tijdens de bloeitijd weinig of niets. Pas wanneer de bloesem is afgevallen, wordt een heel klein vruchtbeginsel zichtbaar. Maar in de vrucht moet toch ook het zaad met de levenskiem groeien; waar is dat echter in dat eerste kleine vruchtbeginsel te ontdekken?! Alles lijkt er nog één en hetzelfde te zijn. Het vermogen ligt er al wel in, maar jij kunt het nog lang niet onderscheiden van alle andere levenloze delen, waarin geen levens­kiem rijpt. Als de vrucht echter tot volle rijpheid komt, zul je gemakkelijk en zonder enige moeite de zaadkorrel ontdekken.

[9] En zie, vrijwel net zo is het met het volle, duidelijke levensbewustzijn van de ziel in de mens! Zolang de mens dat niet in zich heeft, is de ziel in haar lichaam nog niet zo levensrijp dat zij te onderscheiden is van het vlees. Zij is nog te veel en te nauw verbonden met het vlees en kan in zichzelf dan niet veel anders voelen en waarnemen dan het lot van haar lichaam, en zelfs de beste verklaringen kunnen aan een ziel die nog niet rijp is voor het leven het innerlijke, volledige, rijpe levensbewustzijn niet geven.

[10] Heeft een ziel echter door haar eigen werkzaamheid volgens Mijn leer de genoemde levensrijpheid bereikt, dan is ieder verder bewijs daarvoor helemaal overbodig. Of heb je er soms een bewijs voor nodig datje nu op een natuurlijke wijze in je lichaam leeft? Beslist niet, en je zou iedereen uitlachen, die van plan zou zijn je te bewijzen datje nu in je lichaam leeft, je beweegt en naar alle kanten bezig kunt zijn. Zou echter het meest overtuigende bewijs dat je nog leeft je iets helpen als je in diepe slaap verzonken was en niet in staat zou zijn om iets waar te nemen?!

[11] Kijk, ook ieder dier heeft een ziel, waarvan het bestaan ook geeste­lijk substantieel en dus onverwoestbaar moet zijn omdat het anders de ledematen van zijn lichaam niet kon laten bewegen! Maar probeer een dier eens uit te leggen wat zijn ziel is, en dat het alleen door zijn ziel leeft! Zou dat dier wel begrijpen wat je tegen hem zei? Beslist evenmin als dat een steen je verstaan zou hebben! Maar waarom begrijpt een dier dat niet, en waarom heeft het geen woorden om zijn gevoelens aan een ander schepsel mee te delen?

[12] Kijk, een dierenziel ligt noodzakelijkerwijs nog diep in haar vlees begraven en wordt buiten de behoeften van haar lichaam vrijwel niets gewaar! Als iemand een dier voor een heel eenvoudig werkje wil africhten, moet hij zich veel moeite getroosten om de dierenziel eerst in zoverre uit haar lichaam te wekken, dat het dier begrijpt wat de mens van hem wil.

[13] Geloof je echter dat er mensen zijn waarvan de ziel niet zo heel ver boven de dierenziel staat, ja daardoor vaak ogenschijnlijk zelfs overtroffen wordt? Wel, zulke zielen reeds aan deze zijde door woorden tot innerlijk levensbewustzijn proberen te brengen, zou totaal vergeefse inspanning en moeite zijn! Voor zulke mensen voldoet reeds het blinde en stille geloof dat hun ziel na de dood van het lichaam voortleeft en daar hetzij loon of straf te verwachten heeft, teneinde zich te voegen naar de een of andere wettige orde, zoals de os naar zijn juk. Al het verdere moet voor een andere levenstoestand bewaard worden.

[14] Een dier kan alleen door allerlei soorten pijnlijke tucht zo intelligent gemaakt worden dat het nuttige bezigheden verricht, -zo is het ook met een heel gewoon werelds mens wiens ziel alleen naar 'bevrediging van de lichamelijke behoeften streeft en behalve de mogelijkheid tot spreken vrijwel niets verheffends te bieden heeft dat uitgaat boven de dierenziel.’

 

68 De oorzaak van de vrees voor de dood

 

[1] (DE HEER:) 'Dat mensen zoals jij het echter tot nu toe niet tot een bepaald bewustzijn over het voortleven van de ziel na de lichamelijke dood hebben kunnen brengen, daarvan heb Ik je de oorzaak reeds laten zien, en je zult die ook ingezien hebben; maar de vrees voor de lichamelijke dood ligt eigenlijk niet zozeer in het je niet bewust zijn van het leven van je ziel na het afvallen van je lichaam, dan veeleer in je liefde voor de wereld en in je eigenliefde. Door deze beide soorten liefde wordt je ziel steeds verder met haar vlees vermengd, en het gevolg daarvan is dat zij zich juist daardoor het gevoel van sterven, vergaan en eindigen steeds meer eigen maakt en ten prooi valt aan allerlei angst en vrees.

[2] Kijk, de oervaders van de mensen van deze aarde hadden geen angst voor de lichamelijke dood, maar vaak slechts een verlangen om bevrijd te worden van het gebrekkig geworden lichaam! Zij werden door hun voor God welgevallige levenswandel van tijd tot tijd helderziende zodat zij in het hiernamaals konden zien en daardoor kregen zij een duidelijk en waarachtig bewustzijn over het leven van de ziel na het scheiden van het lichaam.

[3] Maar in deze tijd is toch bijna ieder geloof aan God bij de mensen uitgeblust! Waar zou bij de mensen het heldere bewustzijn van het leven der ziel na de lichamelijke dood nog vandaan moeten komen?!

[4] Ik zeg je: Als men aan de oorsprong van al het leven al vrijwel algemeen twijfelt, is het helemaal niet verwonderlijk dat men over het verder leven van de eigen ziel na de lichamelijke dood grote twijfels heeft.

[5] Ga maar eens naar de Sadduceeën, dan zul je ontdekken dat zij in de eerste plaats bijzonder materialistische, de wereld en zichzelf boven alles liefhebbende mensen zijn, ten tweede helemaal niet aan een god geloven, en daarom ten derde ook de onsterfelijkheid van de menselijke ziel volledig ontkennen en iedereen voor dwaas uitmaken die ook maar enigszins gelooft aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, die volgens hen niets anders is dan een waanzinnig fantasiebeeld van een zwakzinnig mens, die dat zelfs door loze praatjes wil bewijzen.

[6] Kijk verder eens naar de echte cynici, leerlingen van de wijsgerige Griek Diogenes! Dat zijn zelfs ware vijanden van het leven, en zij verwensen een of andere kracht die hen zonder hun toestemming in het leven riep. Ze leven weliswaar heel zedelijk en nuchter, en verachten alle luxe, ja zelfs het minste levensgerief. Voor hen is de grootste weldaad de dood, waarachter zij geen leven meer verwachten, maar het totale niets, waar zij erg naar verlangen.

[7] Daarentegen kun je weer in Indië nog heden ten dage mensen vinden die met de zielen van gestorven mensen net zo omgaan als met de levenden, en met hen over allerlei geheime zaken spreken. Deze mensen hebben ook geen greintje angst voor de lichamelijke dood, -integendeel, de sterfdag van een mens is bij hen een ware jubeldag en het ter wereld komen van een kind een echte droevige dag.

[8] Kijk, zo zijn de mensen ten opzichte van jouw vraag heel verschillend! Waar het ene volk vaak erg bang voor is, daarvoor heeft een ander volk, zelfs bij de meest verschillende leren en verwachtingen, niet de minste vrees en angst. De joden zijn echter het meest bang voor de lichamelijke dood, en de reden daarvan is juist hun grote liefde voor de wereld en hun zinnelijke lust. Wie deze zo zorgvuldig koestert als de joden, moet mettertijd al het hogere inzicht verliezen; want niets schaadt het juiste, levende geloofsinzicht zo zeer als juist ontucht, allerlei geilheid en licha­melijke hoererij, die reeds lang bij de joden veel erger algemeen gebrui­kelijk is dan bij de meest duistere heidenen. Deze zonde verstikt de ziel letterlijk in de modder van het vlees en doodt zelfs het vlees zelf. Als dat zo is, waar moet dan zo'n ziel het heldere levensbewustzijn vandaan halen?!

[9] Nu ben je Mij weliswaar heel aangenaam, en Ik zal te juister tijd wel weer het levensbewustzijn in je zielleggen; maar in je jonge jaren heb je je vleselijke lusten erg gekoesterd, en kijk, juist daar ligt bij jou dan ook voornamelijk de reden waarom je ondanks al je vragen en zoeken tot op heden nog steeds het ware onfeilbare licht niet gevonden hebt! Door je huidige kuisere leven zul je ook weldra tot meer innerlijk levensinzicht komen en dan niet meer zulke vragen stellen als je nu gedaan hebt. -Heb je Mij nu goed begrepen?'

[10] DE WAARD zei: 'O ja, maar al te goed heb ik U begrepen, en ik zeg nu met de Romeinen: Hinc ergo illae lacrimae!* (*daarom dus die tranen) Ja, ja, Heer, Alwetende, mijn jeugdzonden hebben veel van de levenskracht van mijn ziel verbruikt, en nu ik ouder ben geworden, merk ik heel sterk dat ze afgenomen zijn. Het is alleen maar de vraag hoe dat nu weer enigermate te herstellen is.'

[11] IK zei: 'Zolang een mens op deze aarde leeft en een volkomen vitale, ernstige wil heeft, is dat alles nog heel goed mogelijk, waarvan David je een levend en concreet voorbeeld geeft; want ook hij had in een periode, die jullie niet onbekend is, veel gezondigd op het gebied van de lichame­lijke lust. Maar hij heeft zich daarna ook op tijd vermand, zondigde uit liefde tot God niet meer en werd daardoor een man naar Gods hart. Want waarlijk, Ik zeg je, dat in de hemel meer vreugde is over één zondaar die zijn zonden als zodanig herkent, ze verafschuwt, er waarachtig berouw over heeft, op een juiste en verstandige wijze boete doet en zich grondig verbetert en niet meer zondigt, dan over negenennegentig rechtvaardigen die nooit hoefden te boeten! Of is het bij de mens ook niet zo dat hij over iets, hoe onbeduidend ook, wat hij verloren en dan gelukkig weergevon­den heeft, meer vreugde heeft dan over zijn grote schatten die hij nooit verloren had?! Kijk, zo gaat het ook bij God, en als het niet zo was dan zou je Mij nu in jouw herberg waarlijk niet te gast hebben!

[12] Het is wel waar dat je jeugdzonden jou veel geschaad hebben, zowel je lichaam als daardoor ook je ziel; maar omdat je dat erkend hebt en je helemaal hebt afgewend van de zonde, ben Ik ook bij jou in huis gekomen om je volledig van al je kwalen te genezen.

[13] Waar Ik echter eenmaal ingetrokken ben, is ook de volledige verge­ving van alle zonden, en het licht en het eeuwige leven zelf ingetrokken. Ik kan je daarom zeggen dat jouw huis en jou zelf nu een groot heil is overkomen, en de gevolgen zullen je dat beter duidelijk maken dan Ik nu Zelf; want Ik heb je nu de leer en de belofte gegeven, maar pas in de vervulling daarvan zul je de volledige waarheid in jezelf ontdekken.'

 

69 De goddelijke liefde, haar zorg en wijsheid

 

[1] (DE HEER:) 'Waarlijk, Ik zeg je: Wie Mijn woord hoort, het als waarheid aanneemt en er getrouw naar leeft en handelt, zal voortaan geen dood meer voelen noch smaken! Maar wie Mij slechts als een redelijk goede buit naast het wereldse gelijktijdig binnen wil halen, zal tot aan zijn einde in deze wereld weinig geestelijke levenstroost in zichzelf bespeuren, en in het hiernamaals zal dan pas duidelijk worden wat bij hem meer gewicht had. Want wie meer van het wereldse in zich heeft, zal erg veel moeite hebben om zelfs maar het evenwicht tot stand te brengen, en het zal nog heel lang duren voordat Ik Zelf in zijn huis te gast zal zijn en bij hem zal uitrusten.

[2] Maar jij, die dat nu weet, heb goede moed, bedenk datje met één slag geen volgroeide boom omhakt, dan zul je rust vinden in je hart. Je hoeft van nu af aan slechts volgens Mijn woord te handelen, en het andere wat je zoekt, zal je er dan op de juiste tijd bij gegeven worden.

[3] Maak je ook niet te veel zorgen over je huis en watje gezin zal eten en drinken; want dat doen alleen de wereldse mensen en de heidenen, die van God en respectievelijk van Mij niets afweten! Zoek volgens Mijn woord alleen maar het rijk van God en zijn lichtende gerechtigheid, die vooral bestaat uit de liefde tot God en de naaste, dan zal al het andere je helemaal voor niets erbij gegeven worden!

[4] Kijk naar de bloemen op het veld die niet werken en ook niet oogsten, maar de Vader in de hemel zorgt toch zo voor hen dat zij gevoed worden en bovendien uiteindelijk nog veel prachtiger getooid zijn dan Salomo ooit in zijn grootste koningspracht.

[5] Als God echter al zo voor het gras zorgt, dat vandaag groeit en morgen afgemaaid wordt en volgens een oud gebruik in bundels gedroogd en in de oven tot as verbrand wordt, hoeveel te meer zal God dan voor die mensen zorgen die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden!

[6] Als zelfs de mensen die merendeels thans gemeen en slecht zijn, hun kinderen liefhebben en zo veel mogelijk goed doen, hoeveel te meer zal de algoede Vader in de hemel dat dan diegenen doen die Hij waardig bevonden heeft Zijn kinderen te zijn! Of heb je ooit van iemand die heel veel zuivere wijsheid bezat, horen zeggen dat hij gruwelijk en onverbidde­lijk hard tegen zijn naasten of zelfs tegen zijn kinderen is opgetreden?!

[7] Het is sinds mensenheugenis bekend dat een wijs mens ook een goed mens is en het goede voor alle mensen wil. Alleen de wijsheid gaf de mensen wetten die gemakkelijk op te volgen waren en waardoor allen volkomen gelukkig konden worden; zij voorzag de wetten alleen maar van sancties vanwege de slechte, eigenzinnige, ongehoorzame mensen opdat de goede mensen een middel in handen zouden hebben de slechte dwazen met geweld naar het goede te dwingen, als de zachte vermaningen geen resultaat hadden. Zo is ook het sanctioneren van de ordewetten een daad van liefde en ontferming uit de wijsheid.

[8] Als echter al volkomen menselijke wijsheid alleen maar goede dingen tot stand brengt, en de onwijze mensen naar het ware geluk van het leven stuurt, hoeveel te meer dan de allerhoogste en diepste Goddelijke wijsheid!

[9] Dat zij niet in kan gaan tegen haar eigen orde, waar het bestaan van alle schepselen van afhangt, en daar ook eeuwig nooit tegenin zal gaan, moet ieder mens met een beetje verstand heel goed kunnen begrijpen, omdat daardoor het bestaan en het geluk van alle goede en zalige wezens gevaar zou lopen. Maar de hoogste wijsheid wil ook de weerspannige geesten en wezens tot het goede en ware brengen en heeft voor dit doel voor de deugdelijkste middelen gezorgd, die de verstokte zondaar welis­waar nooit als melk en honingzeem zullen smaken, -maar het zal toch steeds van zijn eigen wil afhangen om daar verandering in te brengen zodra hij zich wil voegen.

[10] En dat is ook hier het geval. Alles hangt van de ernstige wil van de mens af; als hij zich serieus verbetert en in vol vertrouwen God, altijd in Mijn naam, smeekt om iets waars en goeds, zal het hem gegeven worden naar de maat van zijn reële verbetering en van zijn geloof en vertrouwen. En je kunt nu met deze waarachtige belofte van Mij dan ook volkomen tevreden zijn.

[11] Wie dit alles goed overdenkt en daarnaar handelt, zal in alles heel gelukkig zijn en voor de lichamelijke dood geen angst en vrees meer hebben, ook al is hij ook eerder een grote en grove zondaar geweest. Want God, de Vader in de hemel, heeft Mij alleen voor de zondaars en niet voor de rechtvaardigen naar deze wereld gestuurd, en zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zal ook Ik jullie naar de zondaars zenden; want alleen de zieken hebben een geneesheer nodig, en niet de gezonden. -Is het je nu helemaal duidelijk?'

[12] DE WAARD zei: 'O, wie zou het nu nog niet snappen?! -Maar nu begint de dag ook al wat naar de avond te neigen. Wat zullen we nu gaan doen?'

[13] IK zei: 'Dat hangt nu van jou af; want voor vandaag, morgen en overmorgen zal Ik helemaal niets bepalen. Als je echter iets hebt, zeg het dan, dan zal Ik zien wat er aan te doen is!'

 

70 Het verzonken land

 

[1] Toen zei DE WAARD: 'Ik heb nog wel wat; maar ik vind het haast te onbelangrijk om U, o Heer, daarmee lastig te vallen!'

[2] IK zei: 'Zeg het maar, want niets in de wereld is te onbelangrijk voor Mij,

[3j Toen zei DE WAARD: 'Wees dan zo vriendelijk mij aan te horen! Kijk, ik heb behalve deze bezitting nog een grote boerderij niet ver hiervandaan, waar ik mijn beste runderen en schapen houd, en ik heb daar ook een aantal heel trouwe knechten en meiden! Op de grote dierenweide, die helemaal begroeid is met weelderig gras, is een paar maanden geleden een stuk land van ongeveer een kwart morgen zodanig verzakt, dat er nu op die plaats een gat zit waarvan je de diepte niet kunt peilen, en ook niet kunt weten of er niet al gauw nog meer land zal wegzinken.

[4] Een oude man, die tamelijk deskundig is in deze dingen, vroeg mij of de dieren in de buurt van het gat kwamen. En ik zei hem zoals het is, de volle waarheid. Ik liet enige schapen en runderen dicht bij het gat brengen; maar hoe dichter zij bij het grote gat kwamen, des te meer stribbelden ze tegen en toen zij nog maar zo'n tien passen van het gat verwijderd waren, rukten zij zich los en renden weg. Zelfs de geiten zijn niet in de buurt van het gat te krijgen, hoewel zij op de hoogste rotsen heel behaaglijk en onverschrokken plegen rond te klimmen. Toen zei de deskundige man dat dit een zeker teken ervan was dat er nog meer land in de diepte zou verdwijnen. En in deze zaak, die voor mij als grondbezitter toch wel erg onplezierig is, vraag ik dan nu ook aan U wat het te betekenen heeft, wat er nog te verwachten is, en of het euvel toch misschien nog op de een of andere manier verholpen zou kunnen worden.’

[5] IK zei: 'Laten we naar buiten gaan en die boze opzet van de ruwe aardgeesten bekijken, die dat gedaan hebben op aansporing van andere geesten van gestorven mensen. Deze geesten zijn als je vijanden naar gene zijde overgegaan omdat je hun boerderij tengevolge van een gerechtelijke beslaglegging vanwege niet betaalde grote schulden door koop in je bezit hebt gekregen! Laten we dus naar buiten gaan en de zaak in ogenschouw nemen!’

[6] We stonden nu snel van onze zitplaatsen op en gingen naar het noodlottige stuk land dat daar ongeveer een half uur vandaan lag. Zo kwamen we weldra bij het onheilspellende gat. Buiten Mij en de waard durfde niemand helemaal tot aan de rand ervan te gaan. De twintig nieuwe leerlingen weken al van ver terug; want het gat was werkelijk heel luguber om te zien. De waard zei, dat hij zelf nog nooit zo dicht bij het gat gekomen was en pas nu de onpeilbare diepte ervan zag.

[7] Maar IK zei tegen hem: 'Haal eens een behoorlijk grote steen voor Mij, dan zal Ik zien of het gat niet op te vullen is!'

[8] Toen ging de waard op zoek en bracht Mij een minstens tien pond zware steen. Ik nam de steen en slingerde die met grote kracht in het gat. Al gauw begon er uit het gat een geweldige rookzuil op te stijgen, die een sterke zwavelstank verspreidde.

[9] Maar IK bedreigde de rookwolk en zei: 'Jullie kwade geesten met z'n allen. Ik, de Heer, gebied jullie dit gat meteen voor nu en alle tijden op te vullen!'

[10] Toen hoorde men uit de rookwolk STEMMEN, die riepen: 'Jezus van Nazareth, Zoon van de levende God, we kennen U! Waarom kwam U om ons vóór de tijd te kwellen? Wij zitten hier op elkaar geperst en hebben wat ruimte gemaakt. Waarom gunt U ons deze vrijheid niet? Hier is ons groot onrecht aangedaan, dat ons lichaam doodde. We hebben alles verloren. Waarom mag de koper nu ook niet wat verliezen? Wij hebben dit stukje land nodig in onze ontzettende diepte. Waarom mogen we het dan niet hebben?'

[11] IK zei: 'Doe wat Ik jullie bevolen heb, anders zal jullie nog iets ergers overkomen! ,

[12] Toen zakte de rook, en binnen in het gat begon het geweldig te keer te gaan en te bruisen. Dat duurde echter maar heel kort en al gauw zag men dat het verzonken stuk land langzaam maar zeker omhoogkwam, en na een uurtje was het gat weer zodanig opgevuld dat niemand kon zien dat dit deel ooit verzonken was geweest.

[13] Maar IK riep nu alle oude en nieuwe leerlingen en zei: 'O jullie bangerds! Kom hier en ga op het verzonken stuk land staan dat uit de diepte omhoog is gekomen, en erken dat niets de macht van de goddelijke wil kan weerstreven!'

[14] Toen kwamen alle leerlingen en overtuigden zich ervan dat niets de macht van Mijn wil kan trotseren.

 

71 Het wezen van de boze geesten

 

[1] Maar de waard vroeg Mij wat de geesten in de rookwolk die wij zagen, bedoeld hadden toen zij zeiden dat Ik hen niet vóór de tijd moest kwellen.

[2] IK zei: 'Kijk, alle afvallige geesten zien het als een kwelling wanneer zij tot gehoorzaamheid aan God gemaand worden; want alle hoogmoed kent geen gehoorzaamheid omdat hij alleen maar wil heersen en gebieden. Maar zij dachten dat zij nog te kort in de geestenwereld waren om nu al gehoorzaam te moeten zijn aan Mijn goddelijke wil. Kijk, zij zouden nu het liefst willen dat zij, zeg maar een complete eeuwigheid van hun slechte en wraakzuchtige vreugden konden genieten, en iedere geest die hen tot orde en gehoorzaamheid maant of vaak zelfs met geweld dwingt, zien zij als hun vijand en hun kweller!

[3] Daarom bedreigde Ik hen ook meteen, en zij moesten gehoorzamen en gehoorzaamden ook, hoewel met de grootste tegenzin. Maar, dat geeft niets voor dergelijke geesten die gericht en daarom in de dood zijn, omdat hun eigenzinnige vrijheid geen vrijheid, maar een gevangenis en een heel erg gericht is, waaruit zij stukje bij beetje alleen maar heel geleidelijk bevrijd kunnen worden als een machtiger wil dan de hunne hen grijpt en tot een goede daad dwingt.

[4] Zij lijken op die dromers die zich met allerlei zoete dromen als vorsten en koningen in slaap wiegen, in hun droom allerlei domme onzin uitkra­men en zich vaak heel druk maken. Nu weet iedereen echter dat zulke dromen niet zo erg bevorderlijk zijn voor de natuurlijke gezondheid van de mens en dat het goed is zulke mensen die 's morgens zo zoet dromen, te wekken. Wat wordt zo'n slaper echter geërgerd en kwaad als hij door iemand die wakker is, gewekt wordt! Maar als hij daarna helemaal wakker wordt, is hij toch erg blij dat hij uit zijn verdovende slaap gewekt is. Hij is bij het wakker worden weliswaar al zijn mooie vorstendommen kwijt en van koning weer gezonken tot heel gewoon mens; maar als zodanig is hij ook juist tot het duidelijke besef gekomen dat zijn koningschap niets dan een ijdele ziekelijke koortsdroom was.

[5] En kijk, zo gaat het ook met dergelijke geesten, alleen met dit verschil dat zij vaak ontzettend lang in zulke dromen vertoeven en zichzelf dan nog uiterst moeilijk laten wekken!

[6] In een dergelijke droom bevinden zich ook alle wereldse gelukzoekers die op alle terreinen van de menselijke bestaanssfeer op deze aarde rijkelijk vertegenwoordigd zijn. Zij voelen er zich heel gelukkig bij en wee degene die het waagt hen voor de ernst van dit leven door woorden en daden te wekken! Maar als men toch zo nu en dan één van die velen weet te wekken, zal dit de gewekte daarna beslist veel plezier doen omdat hij pas in de geestelijk ontwaakte toestand steeds meer begint te onderkennen en in te zien, in welk gevaar hij zich in zijn blinde zinnenslaap bevond.

[7] Daarom is het dan ook wenselijk dat jullie proberen of zo iemand wiens zinnen bedwelmd zijn nog nuchter en wakker te maken is! Als het kan, wek hem dan, en dat zal jullie van groot nut zijn omdat hij dan weer gemakkelijker dan Ik met succes op zijn gelijkgezinden in kan werken; laat hij zich echter niet wekken, laat de luie en trage ezel dan slapen! Dan moeten er al andere wekmiddelen komen om zulke slapers te wekken. Dergelijke middelen bestaan echter uit allerlei ziekten, oorlog, hongers­nood en epidemieën. -Hebben jullie dat begrepen?'

[8] DE WAARD zei: 'O ja, Heer en Meester, zo is het precies, en zo moet het ook zijn! Maar ietwat treurig blijft de geschiedenis met zulke slapers altijd, omdat als God eenmaal die grote bezoekingen over de mensen laat komen, heel vaak de onschuldige met de vele schuldigen moet lijden.'

[9] IK zei: 'Hij lijdt echter ook als wakende onder de vele slapers, en derhalve verliest hij weinig of niets. Of is het soms prettig om zich in een vertrek als enige wakende tussen louter slapenden te bevinden en stil te zijn?!’

[10] DE WAARD zei: 'Ja, ja, dat is wel waar, -het zou werkelijk pijnlijk zijn voor een wijs mens om zich onder louter dwazen en stommen en blinden te bevinden, waarmee hij nooit ook maar een enkel verstandig woord zou kunnen wisselen! En dan is lijden dat tot verbetering leidt, op zichzelf beter dan lijden dat kennelijk niet tot verbetering leidt. Ach, Heer, het dringt totaal niet tot mij door hoe onuitsprekelijk gelukkig ik nu ben in Uw volmaakte, goddelijke tegenwoordigheid! Ik kan U niet alleen zonder mij, uit mijn huis weg laten gaan; want zonder U zou me nu al alles heel wereldvreemd en buitengewoon akelig voorkomen. Maar nu zou ik dan toch willen weten hoe diep volgens aardse maatstaven dit gat was.'

[11] IK zei: 'Het was erg diep; de diepte was ongeveer duizend el.'

 

72 Invloed van geesten bij natuurlijke gebeurtenissen

als toelatingen van de voorzienigheid

 

[1] DE WAARD vervolgde: 'Maar hebben ruwe, kwade geesten wel zoveel kracht om zo'n aanmerkelijk stuk land, dat daarbij nog erg vast is, zo diep naar beneden te drukken ?’

[2] IK zei: ' Zij hebben eigenlijk net zo weinig kracht als een slapende held; maar zo nu en dan wordt voor hun eigen ontwaken toegelaten dat er iets wat zulke slechte geesten in hun totaal krachteloze droomfantasie willen uitvoeren, en waartoe zij steeds nutteloze pogingen ondernemen, werke­lijk gebeurt, volgens de wil van een hogere, volledig wakker zijnde, geestelijke macht. Als zoiets dan werkelijk gebeurt, schrikken zij plotseling wakker en zien hun ellende in. Daardoor komen dan sommigen door hun eigen wil uit hun kwade droomleven in een meer wakend bestaan, en dan passen zij daarna al meer op om niet weer in zulke kwade fantasieën te vervallen, opdat er niet weer iets boven hen instort en hen kwalijk toetakelt in hun veronderstelde vrije bestaan.

[3] Hier ging het echter om een samenloop van omstandigheden, die sinds lange tijd precies berekend was voor het bereiken van een goed doel. Hier , onder dit stuk land, bevond zich reeds sinds voor jullie onvoorstelbare aardse oertijden een grote holte, die een onderaardse voortzetting van de zee was. Maar in de loop van de tijd blokkeerde en verstopte aangegroeide zeeklei de reeds vanaf het begin wat nauwe verbinding tussen de open zee en de daarmee verbonden onderaardse zee, die zijn water daaruit betrok. Toen de aanvoer van het water in de loop van de tijd helemaal opgehouden was, zakte het onderaardse water steeds verder en er ontstond daardoor een grote holle ruimte. Door herhaalde aardbevingen brokkelde onder dit stuk land het ene loshangende deel na het andere af en viel in de diepte van de holle ruimte. Daardoor is dit ingestorte stuk land natuurlijk steeds dunner geworden en kreeg het steeds minder houvast.

[4] Toen in de afgelopen tijd de ruwe aardgeesten een kleine aardbeving veroorzaakten naar aanleiding van een stille opwinding van de kwade zielen, die door hun materiële aard hun bestaansruimte merendeels in de onderste aardholten hebben, zakte dan ook vanwege de zwakke binding dit hele stuk land in en stortte in de diepte. Dat was eigenlijk de volkomen natuurlijke reden; maar het is toch niet helemaal puur natuurlijk, maar ook geestelijk, omdat het reeds sinds onvoorstelbaar lange tijden ten behoeve van het ontwaken van de slechte slaapgeesten door God voorzien en toegelaten werd.

[5] En zo gebeurt er op aarde helemaal niets eigenlijk puur natuurlijk op zichzelf, maar altijd in volle verbinding met het geestelijke* (* 'het geestelijke' is een aanvulling), ter wille van een geestelijk doel; want overal staat het geestelijke doorlopend nauw in verbinding met het natuurlijke en beide werken constant op elkaar in, hetgeen jullie echter pas helemaal duidelijk zullen inzien als jullie door volgens Mijn leer te handelen in jullie geest zullen zijn wedergeboren. ­Maar nu kunnen we na deze gedane arbeid wel weer naar huis teruggaan; want we zullen daar ook iets nieuws aantreffen.’

[6] Toen zei DE WAARD: 'Heer, zal ik niet eerst mijn knechten en dienstmaagden hierheen roepen, zodat zij ook kunnen zien wat voor een ongelooflijk wonder hier heeft plaats gevonden?'

[7] IK zei: 'Doe dat vandaag maar niet, want morgen is er ook nog tijd genoeg voor! Dat j e bedienden zich daarover zeer zullen verbazen, is zeker; maar zij zullen van die verbazing voor hun nog zeer zinnelijke zielen erg weinig nut hebben, want het zijn merendeels Grieken en daarom nog echt duistere en zeer bijgelovige mensen, en zij zullen het gebeurde meteen aan de een of andere zogenaamde halfgod toeschrijven. Zij zullen jou over de oorzaak van dit verschijnsel nog eerder gaan beleren dan jij hen; en als je hun zegt dat Ik, de timmerman uit Nazareth, dat gedaan heb, dan zullen zij je uitlachen of zeggen dat Ik Zelf met een halfgod in verbinding sta en daarom best zoiets tot stand kan brengen.

[8] Zulke mensen zijn tot de opname van het rijk van God nog lang niet in staat; zij moeten eerst op een geschikte manier worden voorbereid, en in staat worden gesteld helderder over alle verschijnselen in de natuurlijke wereld na te denken en te oordelen. Maar deze mensen brengen alles terug tot de wil van de onzichtbare goden, waarvan zij de aanwezigheid precies denken aan te kunnen voelen, en dan is er met de volle waarheid uit Gods hemelen nog lang niets aan te vangen; daarom laten we hen met rust en gaan nu weer naar huis!'

[9] Daarop verlieten wij de plaats en gingen naar huis, naar onze herberg.

 

73 De verdronken dochter van de waard en haar opwekking

 

[1] Toen wij daar juist bij zonsondergang aankwamen, maakte de waard de opmerking dat de zee nu wel buitengewoon te keer ging en dat hij op een afstand van ongeveer honderd veldwegen gaans een schip zag dat bij deze vreselijk woeste golven kennelijk zou vergaan, en of men zo'n in nood verkerend schip geen hulp moest bieden?

[2] IK zei: 'Een ander wel, -maar dit niet! De wind van vanmorgen heeft het zo ver hierheen gevoerd; maar een andere wind zal het wel weer terugdrijven. Dat is nu juist het schip met die slechte mensen uit Jeruzalem, die Mij moeten vangen en doden. Maar nu bevinden zij zich in Mijn gevangenschap en zullen nog een paar dagen en nachten daarin moeten blijven, - dan moet een wind hen naar de kust achter Tiberias drijven en ze verlossen van hun kwelling. Daarop zullen zij helemaal ontnuchterd naar huis gaan en Mij niet zo gauw meer achtervolgen en naar het leven staan. Kijk, de wind is al bij hen en drijft het schip van deze oevers weg! Maar laten we ons daar niet verder in verdiepen; in huis wacht heel iets anders op ons! Laten we daarom in onze herberg gaan!'

[3] De waard en iedereen was erg nieuwsgierig naar wat er dan daar voor nieuws voor ons zou zijn, en we gingen daarom heel snel het huis binnen. En kijk, de oudste dochter van de waard lag nagenoeg dood op een bed en droop van het water. Zij was alleen naar de grote visvijver gegaan om een paar van de edelvissen voor ons avondmaal te halen; maar zij kon de grote, sterke dieren niet de baas en werd door een vis die heftig opsprong, in het diepe water geworpen. Op haar geroep kwamen weliswaar meteen redders aangelopen; maar zij konden haar met de beste wil niet vlug genoeg uit het water krijgen, en het gevolg daarvan was dat zij dood uit het water gehaald werd. Dat dit grote ontzetting in het hele huis teweeg bracht en men meteen iemand naar de stad stuurde om een dokter te halen, die ook meteen kwam en alle moeite deed om het verdronken meisje weer tot leven te brengen, behoeft nauwelijks vermeld te worden. Maar ondanks alle tranen van haar moeder en de andere broers en zusters, en ondanks alle moeite van de dokter, gaf de drenkelinge geen teken van leven meer .

[4] Toen werd ook onze WAARD bang, en hij wendde zich smekend tot Mij en zei: 'Heer, ik weet nu, dat alle dingen U mogelijk zijn!'

[5] IK viel hem in de rede en zei: 'Zeg nu niets; Ik wil hier geen opzien baren! De dokter, die ook een Farizeeër is, zal spoedig zijn conclusie trekken en zeggen: 'Mijn moeite is bij deze drenkelinge volkomen vergeefs, want zij is onherroepelijk dood. ' Betaal hem dan snel voor zijn moeite, dan zal hij daarna ook meteen hier verdwijnen; Ik zal dan wel onder vier ogen het Mijne voor je doen. Maar als Ik Mijn handen op het verdronken meisje zal leggen, mag er buiten ons niemand in de kamer zijn, - ook je vrouw en je andere kinderen niet.'

[6] Spoedig daarop verklaarde de dokter dat de dochter helaas gestorven was. Maar ze moesten haar toch in verwarmde doeken wikkelen; misschien zou ze binnen enige uren toch nog ontwaken. Dat zei hij echter alleen maar om de ouders nog enige troost te geven. De waard betaalde de dokter, die ook direct met een vrolijk gezicht vertrok en beloofde, dat hij terstond zelf de klaagvrouwen zou laten komen. De waard zei echter, dat hij daarmee nog tot morgen moest wachten; als het nodig was, zou hij zelf 's morgens wel naar hem toekomen. Daarop ging de dokter weg.

[7] En toen de kamer vrijgemaakt was van alle overbodige mensen, ging IK naar de drenkelinge, legde haar Mijn hand op en zei: 'Dochter, sta op uitje slaap!'

[8] En op datzelfde ogenblik richtte de dochter zich in bed op en vroeg meteen, wat er nu met haar gebeurd was. Zij wist wel dat ze in het water gevallen was, maar hoe zij nu in dit bed was gekomen wist zij beslist niet.

[9] IK zei daarop tegen haar: 'Kijk, lichamelijk was je helemaal dood; maar Ik, die Zelf het leven ben, heb je nu het leven teruggegeven. Gebruik echter in het vervolg je verstand en doe alleen maar werk waarvoor je krachten toereikend zijn, omdat je anders weer iets dergelijks zou kunnen overkomen. Vlijt is bij een mens altijd te prijzen; wanneer hij echter zijn krachten ,overschat, is hij niet meer te prijzen, maar erg dwaas. Onthoud dat en zeg het ook tegen je moeder en je broers en zusters, die overigens erg braaf zijn! Maar sta nu op en laatje aan je moeder zien en je broers en zusters die nog heel erg om je treuren, en zorg nu voor ons avondmaal!'

[10] Daarop stond de dochter snel op van het bed, dankte Mij voor die grote genade en ging toen meteen de kamer uit naar haar moeder en broers en zusters, die zich toen allen van louter vreugde geen raad wisten.

[11] DE DOCHTER verklaarde echter luid: 'De grote meester uit Nazareth heeft dat aan mij gedaan, maar hij zei ook dat we voor hem daarom nu meteen een goed avondmaal moeten klaarmaken, -dus laten we dat dan ook gelijk doen!'

[12] Toen stak iedereen de handen uit de mouwen en al gauw stond er een overvloedige maaltijd voor ons. De waard kon van louter dankbaarheid bijna geen woord uitbrengen.

[13] DE NIEUWE LEERLINGEN bekwamen ook bijna niet van hun verbazing over dit teken en zeiden: 'Dat zou zeker de hele tempel bekeren!’

[14] Maar IK zei: 'Een nog groter teken van gelijke aard zal de tempeldie­naren juist dermate over Mij verbitteren, dat zij dan alles in het werk zullen stellen om Mij te doden. Meer behoef Ik jullie heus niet te zeggen! -Laten we er niet verder over praten, maar in plaats daarvan nu opgewekt eten en drinken wat er voor ons staat! ,

[15] Daarop aten en dronken de leerlingen en hielden zich bezig met allerlei verhalen over hun belevenissen en ervaringen.

 

74 Het schip van de Farizeeën op de woeste zee

 

[1] De opnieuw tot leven gebrachte dochter met haar moeder en haar zusters kwamen ook bij ons en luisterden naar het gesprek van de leerlingen, die ditmaal veel over kwade spookgeesten en duivels te vertellen hadden, en ook beweerden dat veel mensen niet in staat waren zich tegen de achtervolging van deze onzichtbare, slechte wezens te beschermen. Dat God die dingen toeliet, was niet zo goed te begrijpen, en volgens hen moesten mensen die door de duivel bezeten waren eens goed onder de loupe genomen worden, vooral daar, waar de bezetenheid al bij heel jonge kinderen voorkwam.

[2] Toen zei ook ONZE WAARD: 'ja, dat is zeker een heel vreemde en onbegrijpelijke geschiedenis! Ik zelf heb verschijnselen van deze aard al vaak bij kinderen op vijfjarige leeftijd gezien, die op de afschuwelijkste wijze toegetakeld werden door geesten die van hen bezit genomen hadden. Het vreemde daarbij is alleen, dat vrijwel niemand meer zulke kwalen kan verhelpen.’

[3] IK zei: 'Mijn oudste leerlingen zijn al ingewijd in die zaken en kunnen je daarover uitleg geven, met name Simon Juda - nu Petrus -en Jacobus en Johannes; zij kunnen die kwalen ook meteen verhelpen net als Ik. Maar Ikzelf zeg daar nu verder niets over, want Ik heb al eerder gezegd dat Ik een paar dagen stop met onderwijzen en ook met optreden. jullie allen kunnen echter spreken en doen watje wilt; praat echter niet over Mij in deze omgeving en nog minder in de stad!’

[4] De leerlingen gingen toen verder met hun verhalen en Johannes legde aan de nieuwe leerlingen het verschijnsel van het bezeten zijn uit, en toen hij zo tegen middernacht daarmee klaar was, begaven wij ons allen ter ruste.

[5]'s Morgens stonden wij echter al behoorlijk vroeg op, en Ik ging met de drie eerdergenoemde leerlingen vóór de ochtendmaaltijd naar buiten. De waard kwam ons ook al gauw achterna, maar de andere leerlingen bleven in huis en schreven van alles op. Wij spraken echter over het lot van het schip van de Farizeeën, dat nog midden op zee met de huizenhoge golven worstelde. De waard vroeg zich af of de wind het nog niet voorbij de stad Tiberias zou hebben gedreven.

[6] Maar IK zei: 'Tot nu toe nog niet; dat zal hun pas over een paar dagen ten deel vallen, dat wil zeggen, als zij hun instelling wat zullen veranderen, -anders laat Ik ze nog een aantal dagen vrijwel midden op zee tevergeefs roeien!'

[7] De waard begreep nu dat er met Mij beslist niet te schertsen viel, en was het met Mij eens dat Ik de kwaadaardige vervolgers van Mijn persoon zoveel moeite bezorgde. De waard was juist een groot vijand van de tempeldienaren en het deed hem daarom veel plezier wanneer ze erg in het nauw gedreven werden.

[8] Wij spraken er nu verder niet meer over en keken naar de hoge golven van de zee en de vele scharen watervogels, die bij zulke hoge golven altijd aanwezig zijn en hun voedsel zoeken. De waard vroeg waar deze vogels zich ophielden als de zee rustig was.

[9] En PETRUS, als visser die met de zee zeer vertrouwd was, zei: 'Kijk, het zijn eigenlijk een soort waterroofdieren, die alleen dan zo frequent en met grote aantallen te zien zijn, als er voor hen iets te roven valt; anders zitten ze langs de zee op gedeelten die niet toegankelijk zijn, noch vanaf het land, noch vanaf het water. Op zulke plaatsen vind je veel insekten en wormen, die deze dieren als voedsel dienen. Bij grote stormen verschuilen die insekten en wormen zich echter en dan gaan de vogels hongerig op rooftocht naar kleine vissen, en als de storm is gaan liggen keren ze weer terug naar de plaatsen waar zij hun goed verborgen nesten hebben. Nu weetje watje nog niet wist; het is weliswaar niet zo belangrijk, maar toch is het goed om ook dat soort dingen goed te weten.’

[10] De waard was hier heel tevreden mee en dacht dat we nu wel terug konden gaan voor de ochtendmaaltijd.

 

75 Hoe de natuur bekeken moet worden

 

[1] Maar IK zei: 'Dat duurt nog wel een uur, en het is hier op deze heuvel heel goed om te zijn, en te zien hoe Gods gedachten zich voor onze ogen belichamen.’

[2] DE WAARD zei: 'Heer, wat verstaat U daaronder?'

[3] IK zei: 'Dit, hier om ons heen, wat je met je ogen ziet, met je oren hoort en met ieder ander zintuig waarneemt, zijn louter belichaamde gedachten van God. Kijk eens hoe machtig de golven gaan. Wie zweept het water daar zo hoog op en laat het niet tot rust komen? Kijk, dat is Gods gedachte, tot leven gebracht door Zijn wil! Kijk eens naar al die vogels die bezig zijn met de golven! Wat zijn dat anders dan zuiver belichaamde gedachten van God?! De hele zee, alle bergen, alle dieren, al het gras, alle kruiden en bomen, alle mensen, de zon, de maan en alle talloos vele sterren zijn niets anders. Hun bestaan hangt helemaal alleen af van de voor jou nu nog totaal onbegrijpelijke bestendigheid van de wil van God.

[4] Stel dat God van een van de belichaamde gedachten die wij hier zien, Zijn wil wegnam, wat gezien de oneindige vrijheid van de goddelijke wil best mogelijk is, dan was de belichaming ook reeds op datzelfde ogenblik verdwenen. In God zou de geestelijke gedachte wel blijven, maar het lichaam zou zich als het ware in het totale niets oplossen. Hier voor ons hebben wij nu dit bestaan, zijn, worden en ook vergaan van de gedachten van God, dat voor de ware vriend van God zo belangrijk is! Is het niet een ware lust hiernaar te kijken en daardoor van dag tot dag Jehova's liefde, wijsheid en almacht nader te leren kennen?!

[5] Kijk naar die wolkjes daar in het oosten, hoe zij nu eens groter, dan weer kleiner worden, en vervolgens helemaal verdwijnen! Dat zijn even­eens Gods gedachten, die, door Zijn wil slechts heellichtjes uit de lucht samengetrokken en in een vluchtige lichamelijkheid overgaand, in steeds veranderlijke vormen voor ons zichtbaar worden. Deze vormen liggen duidelijk dichter bij de oorspronkelijke, geestelijke elementen dan de massieve bergen en alle andere scheppingen die ons hier aan alle kanten omringen; maar toch is hun bestaan nog onvolkomen en zij moeten eerst, door zich meermalen in een andere vorm te manifesteren, zoals bijvoor­beeld in regendruppels, overgaan en dan als voedingsstof in de een of andere plant een meer bepaalde, bestendiger vorm aannemen, en zo tot aan de mensen opklimmen, van waaruit zij dan als volledig vrije, zelfstan­dige en zelf vrij denkende, vrij willende wezens voor eeuwig onverander­baar en bestendig in het zuiver geestelijke en aan God gelijke kunnen en ook zullen overgaan.

[6] Kijk, wie zo de schepselen van God beziet, ondervindt daarvan veel genoegen en vreugde! En Ik zegje dat zo'n beschouwing de mens meer kracht geeft dan een te vroeg gebruikte ochtendmaaltijd. –Vind je dat nu ook niet?'

[7] Toen zei DE WAARD: 'O ja, Heer en Meester! Maar voor zo'n stimulerende beschouwing heb je ook Uw wijsheid nodig; ik zou wel een eeuw kunnen kijken en dan zou ik dat wat U nu aan ons heeft uitgelegd, toch niet ontdekt hebben! Van nu af aan zal het bij mij ook wel beter gaan; want ik ben een vriend van de natuur en verlustig mij graag in haar scheppingen en vormen. Alleen wanneer zij eens hier of daar uit de band springt, blijf ik daar graag zo ver mogelijk vandaan. Als er zware stormen komen en de wolken ons met bliksem en donder dreigen te vernietigen, dan houdt mijn vriendschap voor de natuur op; maar als zij zo rustig bezig en aanwezig is, houd ik bijzonder veel van haar. Weliswaar is nu deze golvenstorm op zee ook geen rustige bezigheid van de natuur, maar voor ons bewoners van het vaste land is het in ieder geval niet gevaarlijk en daarom nog met een gerust hart aan te zien; maar zou een geweldige orkaan de zee zo in beweging brengen, dan zou het hier niet zo erg behaaglijk zijn om de natuur in haar doen en laten gade te slaan en daarin de door Zijn wil tot leven gebrachte, grote goddelijke gedachten te herkennen.’

[8] IK zei: 'Dat is beslist zo; maar wat Ik je nu verteld heb, is ook geen gebod, maar alleen een goede raad, -want anders zouden de mensen ook in de diepten van de zee moeten afdalen en daar overal de belichamingen van de grote gedachten van God gade moeten slaan. Als een mens dat zonder gevaar en zonder nadeel voor zijn gezondheid kan doen, laat hij dat dan zo nu en dan doen, dan zal hij daaruit menig voordeel voor ziel en lichaam halen en ook meer en meer in zichzelf de geest van de ware liefde voor God en ook tot de naaste opwekken.

[9] Want om God waarachtig te kunnen liefhebben, moet men trachten om God steeds meer te leren kennen. Wie dat niet het belangrijkste vindt~ moet het uiteindelijk aan zichzelf wijten wanneer bij hem het innerlijke gevoel en bewustzijn van het eeuwige voortleven van de ziel na de lichamelijke dood slechts heel zwak is en blijft; want dit echte levensgevoel is enkel en alleen maar het gevolg van de ware, levende liefde tot God en daardoor tot de naaste .

[10] God op Zichzelf als Vader is immers juist in Zijn oerwezen de liefde en daardoor het Leven zelf, omdat liefde en leven een en hetzelfde zijn. Wie dus de liefde tot God in zich heeft, wat het enige levenselement is, die heeft ook het ware, goddelijke, eeuwige leven in zich. Wie echter die liefde niet heeft, is innerlijk dood; zijn leven is slechts een schijnleven en blijft daardoor zó lang een gericht, als het niet vrijwillig de liefde tot God in zich heeft opgewekt en door daden tot leven heeft gebracht. En kijk, juist daarom is het goed voor de ware mens als hij van tijd tot tijd diepere beschouwingen wijdt aan datgene wat zich aan zijn zintuigen ter waarne­ming voordoet! -Begrijp je nu wat Ik je gezegd heb?'

[11] Toen zei DE WAARD: 'Ja, Heer en Meester, nu is mij dat ook duidelijk; alleen is het thans hier op aarde te betreuren dat de meeste mensen van zulke belangrijke levenslessen totaal geen weet hebben! Maar het zal mij niet aan de juiste ijver ontbreken om in ieder geval ontvankelijke mensen, als de gelegenheid gunstig is, dat wat ik weet bij te brengen. Maar wat kan nu de voornaamste reden zijn dat de mensen in deze tijd zo ontzettend dwaas zijn geworden?'

 

76 De oorzaken van het verval van de mensen

Theocratie en monarchie

Eindtijd en gericht

 

[1] IK zei: 'Denk na over wat Ik daar reeds over gezegd heb; maar vooral hoogmoed, traagheid, eigenliefde en daaruit voortgekomen heerszucht zijn de oorzaken van dit verval van de mensen.

[2] Reeds ten tijde van Samuël zijn de mensen trager en arbeidsschuwer geworden. Zij begonnen zich voor bepaalde soorten werk te schamen en lieten dat alleen door bepaalde gehuurde knechten en meiden verrichten. De rijken legden hun handen in de schoot en lieten de anderen voor zich werken. Wie het hardst voor hen gewerkt had, kreeg ook het meeste loon, wat ook juist was; maar daardoor werden de rijken een soort kleine heersers, die beslist geen knechtenwerk aan wilden pakken, maar slechts aan knechten en dienstmeiden werk opdroegen en dit zelf met geen vinger aanraakten.

[3] Zoals de ouders waren, zo werden ook de kinderen, namelijk traag, zelfzuchtig en heerszuchtig. Zij leerden het bevel te voeren over de bedienden, maar hun tere handen wilden zij nooit of te nimmer bezoedelen met gering knechtenwerk. Deze slechte gewoonte groeide bij de mensen van jaar tot jaar en bereikte maar al te gauw een hoogte waarop de toch al zo gekoesterde hoogmoed geen voldoende bevrediging meer vond. Hij, de Jood, keek weemoedig naar de luister en de hoge en belangrijke hoogwaardigheidsbekleders van de heidense volkeren, en het koningschap vond hij de allerhoogste eer en waardigheid voor een mens. Kortom hij wilde ook een werelds koning hebben en was niet meer tevreden met de zuivere heerschappij van God door zieners en richters!

[4] Toen het volk, ingaand tegen alle goede vermaningen van de zieners, van Samuël toch een koning verlangde, bracht de vrome dienaar aan God  de wens van het dwaze volk over omdat hij zelf niet wist wat hij doen moest.

[5] Toen sprak jehova tot hem:'Kijk, bij alle zonden die dit volk al voor Mijn aangezicht begaan heeft, begaat het nu ook deze grootste: dat het een koning wil hebben! Ga en zalf de grootste man uit het volk! Die zal het tuchtigen voor zijn aan Mij begane misdaad. ,

[6] Kijk, dat zijn, heel in het kort, de woorden van jehova naar aanleiding van de slechte wens van het volk! De gevolgen van de daardoor steeds meer gevoede hoogmoed van het volk kun je voor een klein deel lezen in het boek der Koningen en in de Kronieken, waar in het kort die mooie verhalen zijn opgetekend, -maar voor het grootste deel zie je ze nu voor

[7] Vriend, alleen in de ware deemoed ligt de weg naar het innerlijke leven van de ziel! Maar wie bezit deemoed? Kijk, zelfs geen bediende van een heer; want hij matigt zich tegenover de bedienden van andere heren de eer en het aanzien van zijn heer aan! Als die ook maar een graadje hoger is dan die van de heer van een andere bediende, dan wordt de bediende van de mindere heer al meteen met verachting aangezien, en er worden tussen die beiden weinig woorden gewisseld.

[8] Ik zeg je: Zolang niet de ware zuivere liefde en de aan haar overeen­komstige deemoed de volkeren zal ordenen en leiden, zo lang ook zal het over het algemeen duister zijn op de aarde. Dat er altijd enkelen zullen zijn die in het licht zullen staan, is zeker en gewis, maar daarvan zullen er altijd maar weinig zijn. Want zolang er werelds grote, en onmatig trotse en eerzuchtige heersers in de wereld zullen zijn, zo lang ook zal in alle lagen der mensheid het zaad van de hoogmoed en van de medeheerszucht doorwoekeren, en nacht, duisternis, zelfzucht, nijd, woeker, vervolging en verraad, als zijnde de ware elementen van de hel, zullen van de aardbodem niet wijken tot aan de tijd van het grote gericht waarin Ik de aarde opnieuw door vuur zal reinigen. Na die tijd zal er geen koning meer over een volk der aarde heersen, maar alleen het licht van God. Lichamelijk zullen jullie die tijd niet beleven, maar wel helder en overduidelijk geestelijk in Mijn rijk. '                                                    .

[9] Toen zei DE WAARD: 'Heer, wanneer, in jaren gerekend, zal die gelukkige tijd komen?'

[10] IK zei: 'Dat weet alleen de Vader, en na Hem weet het alleen degene aan wie de Vader het zal willen openbaren. Mij heeft Mijn Vader het tot nu toe nog niet geopenbaard, behalve dat dit zal geschieden. Maar jullie kunnen allen als volledig waar aannemen dat er bijna iedere tweeduizend jaar op aarde een grote verandering plaatsvindt. En zo zal het ook, vanaf heden gerekend, geschieden. -Maar nu niets meer daarover!’

[11] Toen zei DE WAARD: 'Heer, als het U gelegen komt, staat nu de ochtendmaaltijd al op ons te wachten!'

[12] IK zei: 'Wel, laten we die dan maar gaan gebruiken!'

[13] Vervolgens gingen we naar huis, waar de maaltijd al op ons wachtte.  De achtergebleven leerlingen vroegen ons waar we toch geweest waren, want zij hadden ons niet kunnen vinden.

[14] Maar IK zei: 'Wij waren precies daar waar wij waren, maar jullie zochten ons daar waar wij niet waren, en dat is de heel eenvoudige reden waarom jullie ons niet gevonden hebben. Maar laten we nu eten en drinken!'

[15] Daarop gebruikten wij onze ochtendmaaltijd en tijdens het eten zei een Joodse Griek dat Mijn antwoord op hun vraag toch een beetje vreemd geklonken had, en dat zij niet wisten wat voor uitleg zij daaraan moesten geven.

[16] Toen zei IK tegen hen: 'Juist zoals Ik het jullie gegeven heb! Als jullie er dieper over na willen denken, zullen jullie er ook een grote geestelijke waarheid in vinden.’

[17] DE LEERLINGEN zeiden: 'Dat zal niet zo makkelijk zijn, want het schijnt niets anders te zijn dan een goede woordelijke afstraffing voor onze nieuwsgierige vragen!’

[18] IK zei: 'O, beslist niet! Ik zal jullie echter zeggen wat het betekent en wat Ik daarmee heb willen zeggen. Luister dus naar Mij!

[19] Waarlijk, zij die Mij niet dáár zoeken waar Ik ben, vinden Mij niet en zullen Mij ook niet vinden. Er zullen er in de loop van de tijd nog heel velen Mij zoeken en niet vinden! Er zullen tijden komen waarin heel veel valse profeten en Messiassen zullen opstaan die tegen jullie zullen zeg­gen:'Kijk, hier is de gezalfde!' of Dáár is hij!' Maar geloof die allemaal niet, want waar zij zullen aangeven dat Ik te vinden ben, zal Ik juist het allerminst en eigenlijk helemaal niet en nooit te vinden zijn. Wie Mij zal zoeken in iets dat ook maar zweemt naar wereldsheid, zal Mij niet vinden, maar alleen hij die Mij in ware liefde, deemoed en zelfverloochening zal zoeken, zal Mij ook zeker altijd en overal vinden.

[20] Jullie zijn er echter wat geërgerd op uitgegaan om Mij te zoeken, omdat Ik jullie van tevoren niet verteld had waar Ik vanmorgen voor de maaltijd heen zou gaan. En kijk, dat was ten eerste niet de juiste plaats om Mij geestelijk in jullie hart te zoeken, en in de tweede plaats kon derhalve ook uiterlijk de juiste plaats waar Ik Mij bevond niet gevonden worden!

[21] Dit alles slaat nu echter niet op jullie houding tegenover Mij, maar Ik liet jullie door een beeld zien hoe het ooit zal worden. Daarom moet dan ook, net als Ik, iedere ware leraar bij elke gelegenheid zijn woorden zo kiezen, ook bij de meest onbelangrijke zaken, dat zij als basis kunnen dienen voor een nieuwe, belangrijke leer. Want waarlijk zeg Ik tegen jullie: In het rijk van de geesten die rein zijn voor God, zullen jullie ook voor ieder ijdel leeg woord rekenschap af moeten leggen en in tegenwoordig­heid van het zuivere licht van de waarheid uit God te schande staan!’

[22] Deze woorden klonken de leerlingen nu niet bepaald aangenaam in de oren, maar zij griften ze toch heel diep in hun hart.

 

77 Op een berg bij Kapérnaum

 

[1] Na de snel genuttigde ochtendmaaltijd bestegen wij allen een tamelijk hoge berg dicht bij Kapérnaum. Ook de waard en de uit de dood opgewekte dochter gingen mee, en de waard zei tegen een knecht dat hij wat brood en wijn mee moest nemen, omdat Ik eerder onder vier ogen tegen hem had gezegd dat wij tot de avond op de berg zouden blijven. Een andere knecht gaf hij opdracht twee van de grote edelvissen als geschenk aan de overste te overhandigen. Dat gebeurde dan ook en wij gingen meteen op weg en bestegen binnen een paar uur zonder moeite de berg. Vanaf de zeer gunstig gelegen bergtop overzag men een groot deel van de Galilese zee, en men kon zelfs het schip zien dat nog verwoed worstelde met de golven.

[2] Toen zei DE WAARD: 'Die duivelse mensen op dat schip zullen waarschijnlijk ook helemaal geen mondvoorraad meer hebben en dus erg door de honger geplaagd worden!’

[3] IK zei: 'Enig doorweekt brood hebben ze nog wel, en dat is voldoende voor hun kwaadaardigheid! Ze hebben echter hun boze plannen al opgegeven en zullen nu proberen terug te varen, en daartoe moet de wind hen te hulp komen. Maar zij krijgen nog angst genoeg te doorstaan voor zij de oever bereiken; want erg gemakkelijk zullen zij nog niet van het water op het droge vasteland komen! ,

[4] DE WAARD zei: 'Weet U, Heer, met die slechte tempeldienaren heb ik helemaal geen medelijden, -maar die arme schippers, die zullen voor hun grote inspanning en angst niet alleen helemaal geen loon, maar ook nog straf krijgen, omdat de Farizeeën hun alle schuld ervan zullen geven dat zij op deze binnenzee het schip niet van zijn plaats hebben kunnen krijgen!’

[5] IK zei: 'O, maak je daarover maar geen zorgen! Het zijn potige Grieken uit de omgeving van Tiberias; die zullen niets te kort komen! Ze hebben ook nog voldoende mondvoorraad bij zich, zoals gerookte vis, gerookt varkensvlees en dubbelgebakken tarwebrood. Ook een paar zakken wijn hebben zij in het achterruim van het schip, en omdat de tempeldienaren hun doorweekte, ongezuurde brood niet zo goed kunnen eten, kopen zij voor veel geld hun kost bij de schippers, en zodoende lijden deze, behalve de angst voor een mogelijke schipbreuk, op andere wijze helemaal geen nood. Laten wij ons daarom ook helemaal niet meer om hen bekommeren; tegen de avond zullen zij met veel moeite en inspanning de oever bereiken! Zo zij het!'

[6] Daarmee waren allen tevreden, en niemand wilde nog aan het schip denken.

[7] DE WAARD kwam echter weer met een andere vraag en sprak: 'Heer, omdat U afweet van alles wat er is en gebeurt, zult U ook wel weten hoe het nu met leerling Judas Iskariot gaat die U eergisteren verlaten heeft, en waar hij zich nu bevindt!’

[8] IK zei: 'Ook die laten we zijn gang gaan! Overmorgen zal hij beslist weer bij ons komen; want Ik zal hem niet tegenhouden. Maar laten we nu hier genieten van het uitzicht, dat bijzonder mooi is, en denken jullie daarbij aan de les die Ik jullie vanmorgen gegeven heb, en laat degene die het begrijpt de onwetende onderwijzen, en het zal jullie een ijdel en ook waar plezier bezorgen!’

[9] Daar werd dan ook mee begonnen, en allen hielden zich er tot aan de avond zo goed mee bezig, dat zij zelfs het meegenomen brood en de wijn vergeten zouden hebben als de dochter van de waard hen er niet aan herinnerd had, omdat zij er zelf door haar eigen bescheiden honger en dorst aan herinnerd werd.

 

78 Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer

 

[l]'s Avonds gingen wij weer terug en toen wij in het huis kwamen, stond daar ook weer een overvloedige maaltijd voor ons klaar, en een bode van de overste die de twee edelvissen als geschenk gekregen had, wachtte op de waard om hem de dank van de overste over te brengen en een mand vol verse eieren, die door de grote kippen van de overste gelegd waren.

[2] DE WAARD bedankte daarvoor en zei: ' Als ik weer zo'n vis vang, zal ik de overste ook weer bedenken.’

[3] Toen zei DE BODE echter: 'Dat zal de overste zeker veel plezier doen, maar hij hoorde dat de beruchte profeet uit Nazareth hier tijdelijk schijnt te verblijven. De overste zou daar zelf met u over willen spreken, en daarom zou u hem ook een groot plezier doen als u naar hem toe wilde komen om hem daarover precies in te lichten. Wanneer kunt u komen? Bepaalt u zelfmaar de tijd!'

[4] DE WAARD zei: 'M'n beste vriend, heb nog een paar ogenblikken geduld! Ik moet eerst nog een vriend raadplegen over de tijd die wij nodig hebben voor een afspraak die ik vanaf morgen voor een paar dagen met hem heb, - daarna zal ik wel komen om de overste juist in te lichten over de zeldzame, wonderbaarlijke man uit Nazareth, die naar ik meen mij heel goed bekend is.’

[5] Daarop kwam de waard naar Mij toe in onze eetkamer en vroeg Mij, wat hij nu moest doen.

[6] Maar IK zei: 'Ga vandaag nog naar hem toe, hoewel het al avond is, en zeg dat Ik hier ben en hier zal blijven zolang het Mij belieft. Wie echter wat tegen Mij mocht hebben, moet komen en het persoonlijk met Mij Zelf afhandelen. Want Ik geef over Mij Zelf rekenschap en verder over niemand in de hele wereld. Ga nu en zeg hem dat, en hij zal met deze inlichting volkomen tevreden zijn! Maar vertel hem verder niet veel over Mij.’

[7] Met dit advies ging de waard snel naar de bode buiten en met hem ook snel naar de overste, die niet erg ver van de waard vandaan woonde, maar wel binnen de stadsmuur.

[8] Toen onze waard bij de overste kwam, was deze blij, omdat hij erg graag wilde weten hoe het met Mij stond. Na een wederzijdse vriendelijke begroeting vroeg de overste meteen wat er van waar was dat men zei dat de beruchte profeet zich bij hem, namelijk de waard, ophield en daar met zijn kwalijke zaken bezig was.

[9] De waard zei, wat Ik hem tevoren in de mond gelegd had om te zeggen.

[10] Daarop betrok het gezicht van DE OVERSTE en hij zei: 'Maar hoe kunt u als bekend persoon en waard nu iemand die reeds algemeen vervolgd wordt in uw huis herbergen?'

[11] DE WAARD zei: 'Dat is als waard en herbergier mijn plicht; want ik mag de deuren van mijn huis voor niemand sluiten, wie hij ook is en waar hij ook vandaan komt. Ik heb niet eens het recht een dief en rover er uit te gooien en hem te vragen wat hij van plan is, omdat een echte herberg ook door hem gerespecteerd wordt. Bovendien is mijn herberg een vrijplaats, waarin zeven volle dagen lang zelfs geen misdadiger gegrepen en voor het gerecht gebracht mag worden volgens de wetten van Rome. Waarom zou ik dan, gezien deze omstandigheden, de beroemdste man die de wereld ooit had, geen onderdak geven, omdat hij ten eerste nooit iemand iets schuldig is gebleven en ten tweede de allervriendelijkste en beste mens is die ik ooit ergens ontmoet heb?!

[12] Bovendien heeft hij toch op sabbat in de school gepreekt. Als u iets tegen hem hebt, zou het immers dáár de juiste plaats geweest zijn om hem te grijpen en rekenschap te vragen! Ik als waard heb daartoe geen recht. Hij is nu echter nog bij mij; als u iets tegen hem heeft, dan staat het u net als ieder ander helemaal vrij er zelf naartoe te gaan en met hem te praten. Want hij zei mij uitdrukkelijk, dat niemand in de hele wereld voor hem rekenschap hoeft af te leggen; omdat hij helemaal alleen voor zichzelf instaat, en voor zover ik uit ervaring weet, niemand uit de weg gaat en voor geen mens bang is. Maar wel zouden alle mensen hem moeten vrezen, want de macht van zijn wil is oneindig. Wat hij maar wil, gebeurt en is er.

[13] Of heeft hij soms niet vorig jaar de dochter van uw voorganger Jaïrus uit de dood weer tot leven gewekt, iets wat u toch zeker wel zult weten?! En daarom is hij een waarachtig weldoener der mensen, ook al is hij op zichzelf ook ondoorgrondelijk. Waarom zou ik dan zo iemand niet herbergen zolang hij bij mij in wil trekken?!'

[14] DE OVERSTE zei: 'U bent in uw recht, dat weet ik heel goed, en niemand kan u iets in de weg leggen. Maar laat u niet beetnemen door van hem te geloven dat hij de beloofde Messias van de joden is! Want hij verspreidt die godslasterlijke leer onder het volk, en ik weet maar al te goed dat nu al heel veel mensen in hem geloven, omdat hij zijn leer met allerlei toverkunsten ondersteunt die hij voor het grootste deel vast en zeker met hulp van Beëlzebub uitvoert. Dat is alles wat ik u eigenlijk had willen zeggen, en het was mij daarom erg aangenaam dat u vandaag nog naar mij toegekomen bent. ‘

[15] DE WAARD zei: 'Waarlijk, daarvoor was het toch niet nodig om mij hier bij u te laten roepen! Want ik ben toch zelf een man van de wereld en kan heel goed beoordelen of iets vals of echt is! Wij allen kennen deze wonderbaarlijke man bijna vanaf zijn geboorte en we kennen zijn ouders, mensen die altijd streng volgens de wet leefden en handelden en derhalve ware voorbeelden van gehoorzaamheid aan God en al Zijn instellingen waren. Maar hoe zou dan met zulke ouders deze ene, en wel volgens het getuigenis van Jozef de vrome timmerman, diens gelovigste, meest welop­gevoede en gehoorzaamste zoon met Beëlzebub in verbinding staan en zijn werkelijk goddelijke wonderwerken met diens totaalonbeduidende hulp verrichten?!

[16] Wie een volkomen geldig oordeel over hem wil geven, moet zich de moeite getroosten om hem van alle kanten en onder alle omstandigheden te leren kennen; dan pas kan hij met recht beweren:'Die persoon is zus en zo!' Dat is zo mijn mening. Maar een mens meteen te verdoemen zonder hem zelf beter te hebben leren kennen, vind ik totaalongepast voor rechterlijke, en nog veel minder voor priesterlijke wijsheid. Het verbaast mij van u dat u, zoals oude boosaardige vrouwen dat doen, alleen maar van horen zeggen oordeelt over iemand die u nog nooit gezien en gesproken heeft. Ga zelf met hem praten, -en oordeel dan pas over hem!’

[17] Daarop wist de overste niets te zeggen en hij dacht bij zichzelf na over wat hij zou doen.

[18] Pas na een poosje zei HIJ: 'U heeft weliswaar gelijk, en als ik geen overste was, zou ik er waarschijnlijk net zo over denken als u; maar ik ben hier overste en moet volgens mijn plicht handelen. Tegenover iemand als u denk en gedraag ik me echter niet als overste, maar als mens. Zou ik echter meer met de tempel verbonden zijn dan nu, dan zou ik volgens de opdracht van de tempel de man moeten oppakken en hem aan Jeruzalem uit moeten leveren. Omdat ik echter meer mens ben dan overste, liet ik hem zelfs in de school prediken en ging er zelf niet heen, om het de schijn te geven dat ik er geen weet van had. Maar de Nazareeër , die anders heel verstandig en wijs schijnt te zijn, moet daar een heel raadselachtige en voor niemand begrijpelijke toespraak gehouden hebben en uiteindelijk bijna alleen in de school overgebleven zijn. Nu, als ik me vrij kan maken, dan kom ik morgen of overmorgen eens langs; want op z'n minst wil ik hem toch wel eens zien!’

[19] Daarop zei DE WAARD: 'Doet u dat; ik sta ervoor in dat u er geen spijt van zult hebben!’

[20] Toen nam de waard afscheid en kwam weldra weer bij ons en vertelde Mij wat hij met de overste besproken had.

[21] En IK zei tegen hem: 'je hebt heel goed gesproken omdat Ik je immers Zelf de woorden in de mond heb gelegd; maar ondanks dat blijft de overste toch tempeldienaar, en als hij een nieuwe aansporing van Jeruzalem zou krijgen om Mij te vervolgen, dan zou hij dat met volledige inzet doen. Maar zo zonder aansporing is hij te veel op zijn gemak gesteld en laat hij ons doen en laten wat wij maar willen. Of hij echter voor Mij hierheen zal komen, is een vraag die moeilijk te beantwoorden is; want als de overste morgen wakker zal worden, zal hij zich datgene wat jij met hem besproken hebt, nauwelijks meer herinneren. -Maar laten we nu gaan slapen, want de berg heeft onze ledematen moe gemaakt!’

[22] Daarop stonden allen op van hun zitplaatsen en begaven zich naar de hun toegewezen slaapvertrekken, die bij onze waard heel gerieflijk inge­richt waren.

[23] Daarna bleef Ik daar nog twee volle dagen, waarin zich echter niets van enig belang voordeed. Maar op de derde dag' s morgens ging Ik met de leerlingen en met de waard naar buiten en gebood de zee tot kalmte. En meteen verdwenen de golven, en de vissers gingen al gauw daarna ijlings aan het werk, omdat zij toch al vijf dagen lang hadden moeten nietsdoen, wat hen bepaald ook niet geschaad had.

 

De Heer in het noorden van Galilea

Ev .Joh. hfdst.7

 

79 Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum

Het innerlijke woord als godsgeheim in het hart van de mens

Ev. joh.7 ,1

 

[1] Op deze ochtend kwam ook Judas Iskariot bij ons terug, en wilde gaan vertellen wat hij allemaal in Mijn naam gedaan en gesproken had.

[2] Maar IK zei tegen hem: 'Laat dat, want Mij is niets onbekend! Pas op datje niet liegt! Om dat te voorkomen, moet je je mond houden; want als je wat zegt, is ruim de helft ervan onwaar!’

[3] Daarop werd hij stil en keek rond om iets te eten te krijgen.

[4] IK zei nu tegen de waard: 'Luister vriend, er is hier nu verder niets meer te doen, en Ik vertrek na het middagmaal! Want vandaag tegen de avond komen hier een aantal vreemdelingen, waaronder vele uit Jeruza­lem, en Ik wil om zeer wijze redenen hen niet ontmoeten. Laat dus een goed middagmaal aanrichten; daarna staat het je vrij de rekening voor ons op te maken, als het dan niet voor Mij en Mijn oude leerlingen is, dan toch wel voor de twintig nieuwe leerlingen die in ruime mate goud en zilver bij zich hebben!'

[5] DE WAARD zei: 'Nee, Heer en Meester, al zouden er nog zoveel leerlingen van U tientallen jaren hier in mijn herberg zijn, dan hoefde toch niemand mij nauwelijks een stater te betalen! Want Ik sta immers, o Heer , zo diep bij U in de schuld, dat ik U zelfs met goudklompen zo groot als een berg nooit zou kunnen betalen wat ik U schuldig ben. Denk eens aan de visvangst, dan het wonderbare dichten van het grote gat en tenslotte zelfs het opnieuw levend maken van mijn liefste kind! Met welke schatten ter wereld zou zoiets nu naar behoren betaald kunnen worden?!'

[ 6] IK zei: 'Wel, ga dan en laat een goed middagmaal voor ons klaarmaken!’

[7] En de waard ging en regelde alles.

[8] Toen kwamen DE LEERLINGEN echter bij Mij en zeiden: 'Heer, waarheen wilt U nu gaan? Galilea hebben we al van plaats naar plaats en van huis tot huis doorlopen. Alleen Judea, Samaria en Klein-Mesopotamië, evenals Syrië en het gebied in de richting van Damascus zijn door ons nog weinig of helemaal niet betreden. Wat vindt U ervan om daarheen te gaan?'

[9] IK zei: 'Dat de door jullie genoemde landen licht nodig hebben, en vooral Judea, dat het meest ontaard is, dat weet Ik; maar Ik ga daar nu toch niet heen, omdat men Mij daar het meest naar het leven staat. (Joh. 7, 1) Weliswaar kan niemand Mij vóór Mijn vastgestelde tijd grijpen, waarvan Ik jullie al een aantal bewijzen geleverd heb, - maar Ik wil door Mijn aanwezigheid het volk van Juda niet ook nog kwader maken dan het al is. De andere landen zijn echter voor Mij nog te weinig rijp, en daarom zullen we toch in Galilea blijven en hier het licht nog meer ontsteken. ,

[10] Daar hadden de leerlingen dan ook geen bezwaar tegen; want ook zij wilden juist met de eigenlijke joden niet zo erg veel te maken hebben. Want de joden verachtten vrijwel alles wat uit Galilea afkomstig was. De nieuwe leerlingen dachten dat Klein-Mesopotamië, Syrië en Coles-Syrië misschien nog wel de geschiktste streken zouden zijn waar men het licht van de hemelen met succes zou kunnen verbreiden.

[11] IK zei: 'Leer Mij die landen kennen! Daar komen op één -zeg maar -slechte jood minstens tien Grieken en Romeinen voor die pure heidenen zijn met een echt, ontzettend duister bijgeloof Hoe zouden die het ware, geestelijke levenslicht kunnen bevatten?! In Samaria hebben we het licht reeds verspreid en het groeit daar aanzienlijk. Damascus is een grote handelsstad. De mensen daar denken er alleen maar aan hoe en waar zij hun produkten het best kunnen afzetten, en met het licht is daar voorlopig maar heel weinig te bereiken; later zal het licht echter ook wel daar komen, en daarom blijven we nu in Galilea, bezoeken onze lichtvrienden en bevestigen hen nog meer!

[12] Als een heerser over een volk wil heersen, dan moet hij eerst een versterkte burcht voor zichzelf bouwen die door zijn vijanden niet ver­overd kan worden. En als het volk dan ziet dat de heerser niet overwonnen kan worden, onderwerpt het zich aan hem en houdt zich aan zijn voorschriften. En zo moet Galilea ook voor ons een versterkte burcht worden die door de vijand van het licht niet gemakkelijk veroverd kan worden. Ik ben Zelf als Galileeër de eerste steen, en jullie geloof is de rots waarop Ik de burcht van God bouw. -Nu komt ook al de waard om ons aan de maaltijd te roepen. Laten we dus gaan!'

[13] De waard kwam en nodigde ons aan tafel hoewel het nog niet midden op de dag was, en wij gingen en nuttigden het goed toebereide maal, terwijl er ondertussen nog veel over onze aanstaande reis gesproken werd.

[14] Na de maaltijd stonden we snel op en gingen op weg. De waard vroeg Mij of hij ons niet tot het volgende plaatsje mocht begeleiden.

[15] Maar IK zei tegen hem: 'Je bent nu ook een leerling van Mij geworden, want je hebt goed herkend wie Ik ben. Blijf jij maar thuis, daar zul je Mij meer van nut zijn dan wanneer je mee zou gaan! Er zullen vandaag nog veel gasten in je herberg komen en je zult gelegenheid krijgen om Mij te vertegenwoordigen, en dat zal zich nu in deze tijd heel vaak herhalen. Binnen een paar weken zal Ik echter weer bij je komen en nogmaals enige dagen bij je doorbrengen; dan zul je wel weer gelegenheid krijgen om nog meer over Mijn leer te horen. Maar als je van nu af aan in Mijn naam zult spreken, hoefje niet te bedenken watje zult zeggen, maar Ik zal je de woorden in je mond leggen!'

[16] DE WAARD zei: 'Heer, hoe moet, hoe zal ik dat voelen en gewaar worden? ,

[17] IK zei: 'Je zult in je hart gedachten waarnemen die zo helder zijn als zuiver gesproken woord, en die zul je dan met je mond zonder moeite uit kunnen spreken. Daarin ligt het geheim van God in het mensenhart. ­Tenslotte wil Ik je nog wat zeggen:

[18] Als je ergens een zieke zult vinden, leg die dan in Mijn naam de handen op, dan zal hij beter worden! Als je echter iemand op deze wijze genezen hebt, laat je dan niet voor de genezing betalen, maar zeg tegen de genezene:'Dank God, de Almachtige, in Zijn Zoon Jezus! Ga heen en zondig niet meer! Houd de geboden en doe het goede!' Daardoor zul je voor Mij veel gelovigen opwekken. ,

[19] Daarop legde Ik hem de handen op en gaf hem daardoor de kracht om in Mijn naam te handelen.

 

80 Het bezoek bij de waard in Kana

De genezing van het zieke kind

Een evangelie voor zogende moeders

 

[1] Daarna vetrokken wij snel en kwamen tegen de avond in Kana in Galilea, waar Ik het water in wijn had veranderd. We vonden onderdak in hetzelfde huis, omdat het ook een belangrijke herberg was. Dat wij daar ook met de grootste vriendelijkheid werden opgenomen, hoeft nauwelijks nog vermeld te worden.

[2] Het jonge echtpaar had al een kind, een jongen; maar het kind, dat nauwelijks een paar weken oud was, leed aan erge stuipen tengevolge van een schrik die de jonge moeder nog in het kraambed kreeg door een brand in het huis van de buren, die echter snel weer geblust werd. De jonge ouders alsook hun nog levende ouders, probeerden van alles om het kind van deze kwaal te genezen; maar alles was tevergeefs.

[3] Toen Ik hun huis binnenkwam en zij Mij herkenden, vielen ZIJ voor Mij op hun knieën en zeiden: 'O Meester, God heeft U waarlijk hierheen gevoerd om ons enige kind te genezen! O, dat smeken wij U uit het diepst van ons hart! Dat alles U mogelijk is, weten wij reeds lang. ,

[4] IK zei: 'Sta op, want het is niet gepast dat mensen voor mensen op de knieën vallen!'

[5] HET JONGE ECHTPAAR zei: 'O Meester, wij weten echter dat U meer bent dan een mens, en daarom is het wel passend dat men voor U op de knieën valt! 0 help ons kind! ,

[6] IK zei: 'Sta dan op en breng het zieke kind bij Mij!'

[7] Toen stonden de ouders snel op en brachten het kind bij Mij. Ik legde het de handen op en zegende het en op datzelfde ogenblik werd het kind zo vrolijk en gezond alsof het nooit iets gemankeerd had.

[8] Vervolgens zei IK tegen de jonge moeder: 'Wees echter in het vervolg voorzichtig! Als je erg opgewonden bent door het een of ander, en je nog een kind aan de borst hebt, voed het dan pas als je weer helemaal rustig bent! Want door de moedermelk kunnen allerlei kwalen in het lichaam en zelfs in de ziel van de kinderen ontstaan. Denk daaraan! -Maar zorg nu dat we allemaal een avondmaal krijgen!'

[9] De ouders bedankten Mij uitermate voor deze weldaad en verdwenen om een avondmaaltijd voor ons klaar te maken.

[10] Binnen een uur was alles al klaar, en men bracht ons in een grote, helemaal nieuw gebouwde eetzaal, waar wij het zeer goed toebereide maal nuttigden. Na de maaltijd vroeg Ik de jonge huisheer wanneer en hoe en door wie deze zeer mooie, zeer ruime eetzaal gebouwd was.

[11] Toen zei DE WAARD: 'Ja, Heer, dat is waarlijk ook niet zo helemaal op natuurlijke wijze gebeurd! De bouwmeesters waren Joses en Joël, respectievelijk zonen van Jozef en stiefbroers van U. Maar het ging heel wonderlijk. Zij hadden slechts twee helpers en toen zij de ceders begonnen te bewerken, kostte dit werk dat anders minstens tien dagen gevergd zou hebben, nauwelijks een dag, en het verbinden van de bomen, het opzetten van het dak en het leggen van de vloeren, evenals het vervaardigen van alles wat zich in de zaal bevindt, kostte net zoveel tijd als de tijd die de Heer volgens Mozes nodig had voor het scheppen van de wereld.

[12] Kort en goed, volgens de mening van iedere ter zake kundige zou het bouwen van zo 'n zaal ongeveer ruim een halfjaar kosten, en dan nog met meer bouwlieden die daarbij erg hard zouden moeten werken, -en deze zaal werd door slechts vier bouwlieden in zes dagen in de huidige staat opgeleverd, en dat moet toch ook wel beslist een wonder zijn!

[13] De beide broers zeiden zelf 'We worden onzichtbaar geholpen door de geest van onze goddelijke broer!' En dat was zeker zo, omdat zelfs Uw lieve moeder Maria, die ons vaak bezoekt, dat ook als vaststaande waarheid meedeelde. - Is het niet zo, Heer en Meester van al het leven en bestaan?'

[14] IK zei: 'Nu ja, dan moet het wel zo zijn! Maar zorg nu ook voor slaapplaatsen; want wij zijn allen lichamelijk moe geworden! Morgen zullen we wel tijd vinden om daar verder over te spreken.'

[15] Dat werd dan ook snel in orde gemaakt en wij begaven ons ter ruste.

 

81 De Heer in het noorden van Galilea

 

[1] Ik bleef ongeveer zeven dagen in Kana in Galilea, en Mijn leerlingen predikten het evangelie aan het volk. Na zeven dagen gingen we echter verder, nadat wij eerst veel goeds verricht hadden. Veel mensen begeleid­den ons vanuit Kana nog een heel eind en keerden getroost weer naar huis terug.