Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door
het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das
grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Hoofdstuknummer/omschrijving/tussen
haakjes,
indien
bekend de datum waarop het geschreven werd
Cursief
worden de plaatsen van handeling aangegeven.
De Heer en
de tempelpriesters (Ev.Joh. hfdst.5)
1 De genezing van een zieke bij het bad van
Bethesda (Ev.Joh. 5, 1-13)
2 De Heer getuigt van Zichzelf en van Zijn
zending als Messias 5,14-27)
3 De Heer spreekt over de betekenis van Zijn
daden (Ev.Joh. 5,28-39)
4 De verstoktheid van de tempeljoden (Ev.Joh.
5,40-47)
5 De Farizeeën in Bethanië
6 De bekentenis van de Farizeeën
7 De Heer met de Zijnen op een heuvel bij
Bethanië
8 Mozes en Elia verschijnen op bevel van de
Heer.
Mozes' aanklacht tegen de tempeljoden
9 De aanklacht van Elia
10 De zelfbeschuldiging van de
priesters
11 De goede voornemens van de
pasbekeerde joodse priesters
12 De nachtelijke storm tijdens het
onweer
13 De nieuwe ster en het nieuwe
Jeruzalem. De voorwaarde voor het eeuwige leven
14 Bekentenis van een joodse priester
15 De joodse priesters worden
leerlingen van de Heer
16 De bekeerde priesters breken met de
tempel
17 De zelfzuchtige handelwijze van de
priesters in de tempel
18 Een evangelie van blijmoedigheid
19 De reiniging van de zonde
20 De vergankelijkheid van de materie
21 Een wijnwonder. Het werk in de
wijngaard van de Heer
22 De valse leraren van het evangelie
23 De Heer en de Zijnen in Bethlehem.
Genezing en verzorging van veel zieken
24 De genezingen van de Heer in een plaatsje
bij Bethlehem
25 De reis van de Heer naar Kisjonah
26 De filosofische vragen van
Philopold
27 Het rijpingsproces bij de mens
28 Tijd en ruimte
29 De mate van kracht
30 De kracht van het licht
31 Het goddelijke en menselijke wezen
van de Heer
32 Het geestelijke in het natuurlijke
33 Hemel en hel
34 Een grote visvangst
35 Judas Iskariot in het huis van
Kisjonah
36 Vertrek uit Kis en aankomst bij de
waard van Lazarus
37 De wijzen uit Perzië
38 De bekwaamheid en de daden van de
drie wijzen
39 Het goede doel heiligt niet de
slechte middelen
40 De invloed van de lichtgeesten
Aan de
zee van Galilea
(Ev.
Joh. hfdst.6)
41 De spijziging van de vijfduizend
(Ev.Joh. 6,1-15)
42 De leerlingen varen over de zee
naar Kapérnaum (Ev.Joh. 6,
43 Het brood des levens (Ev.Joh.
6,22-35)
44 De zending van de Heer op aarde.
Het vlees en het bloed van de Heer
(Ev.Joh. 6,36-58)
45 Het oordeel van het volk over de
woorden van de Heer (Ev.Joh. 6,59-64)
46 Een beproeving voor de leerlingen van
de Heer (Ev.Joh. 6,65-70)
47 Judas Iskariot (Ev.Joh. 6,71)
48 In de herberg van de waard van
Kapérnaum
49 Het geduld van de Heer met Judas
Iskariot
50 De rijke visvangst. De heerlijk
smakende edelvissen
51 Over vasten en boete doen.
De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14)
52 Over verzoeking en zwakheden. Oefen
het denken!
53 De bestemming van de schepselen
54 De opstanding van het lichaam
55 Over ziekten en vroegtijdige dood
56 De voornaamste oorzaken van de
ziekten
57 De springvloed
58 Petrus en de rijke inwoner van
Kapérnaum
59 Het wezen van de wereldse mens
60 De onverschilligheid van de
kooplieden op geestelijk gebied
61 Over reïncarnatie. De aarde als
school voor de kinderen Gods
62 De grote zeeslang
63 De reden van de menswording van God
64 Het ongeloof als bewijs van
rijpheid voor een nieuwe openbaring,
Vergelijking van de mensen ten tijde van Noach en van Jezus.
De geestelijke toestand van de mensen
65 De leiding aan gene zijde van de
mensen die vóór Jezus leefden. Het hemelrijk
66 De hebzuchtige overste van
Kapérnaum
67 De onsterfelijkheid van de
menselijke ziel
68 De oorzaak van de vrees voor de
dood
69 De goddelijke liefde, haar zorg en
wijsheid
70 Het verzonken land
71 Het wezen van de boze geesten
72 Invloed van geesten bij natuurlijke
gebeurtenissen als toelatingen
van de voorzienigheid.
73 De verdronken dochter van de waard
en haar opwekking
74 Het schip van de Farizeeën op de
woeste zee
75 Over het juiste bekijken van de
natuur
76 De oorzaken van het verval van de
mensen.
Theocratie en monarchie Eindtijd en gericht.
77 Op een berg bij Kapérnaum
78 Een gesprek tussen de waard en de
overste over de Heer
De Heer
in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7)
79 Het afscheid van
de herbergier te Kapérnaum.
Het innerlijk woord als godsgeheim in het
hart van een mens. (Ev. Joh. 7,1)
80 Het bezoek bij de
waard in Kana. De genezing van het zieke kind.
Een evangelie voor zogende moeders.
81 De Heer in het noorden van Galilea
82 De leerlingen en de strenge
tollenaar
83 De Heer wekt de gestorven zoon van
de tollenaar op
84 Het wegzenden van de drie dokters
85 De kunst om te leven
86 De Heer als leraar van de levenskunst
87 De innerlijke ontwikkeling van de
geestelijke mens
88 De grondslagen voor de geestelijke
vervolmaking. Het wezen van God
89 Tweespraak tussen de dokter en de
waard over de Heer
90 Het menselijke en het goddelijke in
de Heer
91 De dokter krijgt van de Heer de
kracht om door handoplegging
zieken te genezen
92 De christen als
zakenman.
Over het betalen van bescherming en het
houden van slaven.
Welke houding men ten opzichte van
afgodenpriesters moet hebben.
93 Het bezoek aan het heilige bos. De
vernietiging van de afgodenbeelden.
94 De vraag van de priester om herstel
van de afgodenbeelden. Het heilige meer
95 Bij de maaltijd in het huis van
Jored de tollenaar. De levensleer van de Heer.
96 Over de astrologie
97 De Heer geneest zieken in een
vissersdorpje
98 De handige verdedigingstoespraak
van de heidense priester
99 Joreds arme vissersdorpje wordt
door de Heer wonderbaarlijk gezegend
100 De terugkeer naar Chotinodora
101 De Heer verklaart de geschiedenis
van Daniël
102 De listige vrouwen van de heidense
priesters
103 Het goede getuigenis van de
priestervrouwen over de Heer
104 De twijfel van de geleerde vrouwen
aan het hiernamaals
105 Het misnoegen van de Heer over de
hoogmoedige, kritische vrouwen
106 Een schriftgeleerde ondersteunt de
opvattingen van de priestervrouwen
107 Het verkeer met gene zijde.
Bewijzen voor het voortleven na de dood
108 De atheïstische toespraak van de
welbespraakte vrouw van de priester
109 Gedachtenwisseling tussen de
schriftgeleerde en de vrouw van de priester
110 De uiteenzetting van de
schriftgeleerde over het wezen van God
111 De weg om God te Ieren kennen en
lief te hebben
112 De bijgelovige vissersbaas aan de
Eufraat
113 De juiste manier om godsdienstig
onderricht te geven
114 De slang als voorbeeld
115 De houtdieven
116 De vloteigenaars en de Heer
117 Het verhaal van de rijke man en
zijn werklieden
118 De schuld van de vlotbazen
119 De eerbied van de priestervrouwen
voor de Heer
120 De Heer geeft uitleg over de
maanwereld en over maanzucht
121 Kenmerken van de op aarde
geïncarneerde maanzielen
122 De Heer waarschuwt voor de
terugval in het materiële.
Het wezen van de materie.
De oneindigheid van de Heer.
123 Over het gebed en de godsdienst
124 Over de ontwikkeling van de mensen
125 De geest van de mentor van de
priestervrouwen verschijnt
126 De betekenis van het joodse volk
ten opzichte van de heidenen
127 De Heer overwint de rivierrovers
128 De Heer in Samosata
129 De genezing van de aan koorts
lijdende zoon van de hoofdman
130 De bekering van de
afgodenpriesters
131 De Romeinse hoofdman vindt zijn
broers
132 De klacht van de hoofdman over de
oorlog in het dierenrijk
133 Over de zieleleer. Wezen en doel
van de materie.
De
vrije ontwikkeling van de mens tot het kindschap van God.
134 Het verhaal van de hoofdman over
de wijze Illyriër
135
De persoonlijkheid van God. Gods wil en de wil van de mens. De kracht van de
wil
136 Het gevoel voor schoonheid, een
bloem van de waarheid
137 Het bezoek aan de tempel der wijsheid
138 De wondermaaltijd in het huis van
de overste. Wezen en werking van de liefde
139 De sjacherjoden
140 De terugreis naar Kapérnaum. De
reus en zijn preek tegen de joden
141 De mislukte overval van de overste
van de synagoge
142 De hoofdman werft de reus en zijn
broeders aan voor Rome.
Werken
der liefde zijn de ware verdienste voor God
143 Ambt en eer. Alles is genade:
alleen de goede wil is verdienste
144 De afhankelijkheid van de mens van
Gods genade
145 De verwijten en twijfel van de
leerlingen
146 De ontevreden leerlingen gaan
alleen naar het loofhuttenfeest in Jeruzalem.
De
Heer gaat hen heimelijk achterna (Ev. Joh. 7,2-13)
147 De Heer in de tempel. De mislukte
aanslag van de tempeldienaren.
(Ev.Joh.
7:14-36)
148 Het bezoek van de Heer aan Lazarus
in Bethanië
149 Een voorspelling van de Heer over
onze hedendaagse tijd.
De noodzaak van goddelijke openbaringen
150 Echte en valse profeten en
openbaringen
151 De kenmerken van de antichrist
152 De grote afwisseling onder de
schepselen en hun doel
153 Voorspelling van de Heer over het
gericht over de joden.
De vergankelijkheid van de materie
154 Over de noodzaak van de
vergankelijkheid van de materie
155 Ongelukken en ziekten die al of
niet door eigen schuld ontstaan
156 De op handen zijnde
maansverduistering
157 Het zien van de maan door het
geestesoog
158 De gevolgen van de
maansverduistering. Wedergeboorte en geestelijke gaven,
159 De belevenissen van de leerlingen
op het feest in Jeruzalem
160 De zeven waakhonden van Lazarus.
De
sterrenwerelden als scholen voor geesten
161 Het geven van een voorbeeld als
beste les en vermaning.
Waar ernst en dreiging op hun plaats zijn
162 Oorzaak en doel van ziekten en
lijden
163 Het lot van zelfmoordenaars.
De leer verkondigen zonder het goede voorbeeld te geven is nutteloos.
Geloof zonder werken is dood.
164 Lazarus' houding ten opzichte van
de tempel.
Ergernis en de kwalijke gevolgen ervan
165 Invloeden van geesten en de vrije
wil van de mens van de zielen van dieren
166 Wat meteoren en kometen eigenlijk
zijn
167 Lazarus wordt eigenaar van een
oliebron
168 Lazarus en de tempelspionnen
169 De verwijzing van de Heer naar
Zijn kruisdood
170 De Heer onderricht in de tempel
(Ev.Joh. 7,37-49)
171 De Farizeeën en Nicodémus (Ev.Joh.
7, 50-53)
De Heer
op de Olijfberg (Ev. Joh. hfdst.8)
172 De Heer en de Zijnen in de herberg
van Lazarus op de Olijfberg (Ev.Joh. 8,1)
173 De beschouwingen van de Heer bij
de aanblik van Jeruzalem.
Het gericht
over Jeruzalem.
174 De voorspelling van het grote
gericht van de huidige tijd
175 Lazarus' twijfel aan de goddelijke
leiding van de mensheid
176 Over de werkers in de wijngaard.
Doel,
wezen en werking van de openbaringen
177 De profeten als dragers van de
openbaring.
Lichtgelovigheid
en onvoorwaardelijk geloof
178 Twee soorten mensen op aarde:
zielen van boven en zielen van beneden
179 De antichrist
180 Over de juiste zegen en het juiste
gebed
181 De aankomst van de Romeinse
vreemdelingen in de herberg
182 Het gesprek van de gids met de
Romeinen over de Heer
183 De Romein vraagt de waard en
Lazarus naar de wonderman Jezus
184 Lazarus vertelt de Romeinen over
de Heer
185 De genezing van de bezeten jonge
vrouw Maria Magdalena
186 De Romeinen en de jonge vrouw eren
de heer
187 Over de werking van de wijn
188 De waarde van het denken en de
lichtgelovigheid
189 De Romeinen zien de engelenwereld
190 Het verschil in levensopgave van
engelen en mensen
191 Over het tweede en derde gezicht
192 Een bezoek aan het universum
193 De geestelijke overeenkomst van de
dagtijden
194 De Heer karakteriseert de dertig
Romeinen
195 De dertig Romeinen zoeken de Heer.
196 De Heer onderricht in de tempel.
Het oordeel van het luisterende volk
197 De echtbreekster
198 De Heer maakt Zich bekend
199 De Heer en Zijn tegenstanders
200 Het wezen van de Heer
201 De ontmaskering van de verleider
van de echtbreekster
202 Arbeiders bezoeken de Heer op de
Olijfberg
203 De reden van het ongeloof van de
tempeldienaren
204 Het opvoeden van de mensheid in de
kennis van God
205 De wilsvrijheid en de geestelijke
opdracht van de mens op aarde
206 Over zonde en offer
207 De beschouwingen van de Heer over
Jeruzalem en de eindtijd van de aarde.
Het duizendjarige rijk en het gericht door het vuur.
208 Het verhaal van Lazarus over de
ongelovige Farizeeën
209 Het wonder in de herberg
210 De twijfel van de Farizeeën over
de Heer als Messias
211 Een weddenschap tussen Agricola en
een Farizeeër
212 Agricola verklaart voorspellingen
uit Jesaja
213 De onwetendheid van de Farizeeër
over de zon en de zondvloed
214 Over het boek job en over de
tempel te Jabusimbil
215 Het orakel van Delphi. Over het
verder leven na de dood
216 De zeven boeken van Mozes
217 Over het Hooglied van Salomo
218 Agricola spreekt over het wezen
van de ziel
219 Ziel en lichaam
220 Het zich van de wereld afkeren en
het Rijk van God
221 De goddelijke leiding van de
mensen
222 Reine en onreine spijzen
223 Goed en verkeerd sabbatvieren
224 Het weerwoord van de Farizeeër
225 Invloeden van geesten en contact
met het hiernamaals
226 Gods wezen en eeuwige
scheppingsvreugde
227 Niet het weten, maar het handelen
uit liefde maakt zalig
228 Naastenliefde. Kennis en liefde
van God
229 God-Vader, God-Zoon en God-Heilige
Geest
230 De drie-eenheid in God en mens
231 De oneindigheid en
alomtegenwoordigheid van God in Jezus
232 Het wezen van de kometen
233 Het belang van kennis
234 Uitvindingen en hun doel
235 Over de valse profeten
236 De geestelijke alomtegenwoordigheid
van de Heer
237 Hemel en hel
238 De gevechten in de hel
239 De tweede schepping van God
240 De verhouding tussen hel en wereld
241 Lazarus wil de zondaars helpen
242 Drie gelijkenissen over de
baanhartigheid van God
243 De gevolgen van de verkeerde
voorstelling van het hiernamaals
244 Over rechtspreken en straffen
245 De grote scheppingsmens in het
universum
246 De verlossing van de wereldmens
247 De Heer als Heiland van de grote
wereldmens
248 De beweging van de wereldmens en zijn
hulsgloben. De dubbelzonnen
De in de tekst tussen
haakjes ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen,
alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.
De Heer
en de tempelpriesters
1
De genezing van een zieke bij Bethesda
[1] Op deze dag ging Ik met Mijn
leerlingen tot vlak bij Jeruzalem, waar wij logies namen in een herberg die Ik en
Mijn leerlingen goed kenden. De waard, die zich bijzonder verheugde over ons
bezoek, vertelde ons uitgebreid over de heersende, kwalijke toestanden in
Jeruzalem en liet een uitstekend avondmaal voor ons klaarmaken.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Kom morgen
maar naar de tempel, dan zul je eens zien hoe Ik met de Farizeeën zal
omspringen! Morgen zullen zij precies en zonder enig voorbehoud te weten komen
met wie zij in Mijn persoon te maken hebben!'
[3] Daarover was onze waard erg blij
en hij bracht ons nog brood en wijn zoveel wij maar wilden. 'Weliswaar had hij
al veel over Mij horen vertellen, maar ook hij wist nog niet wie Ik nu
eigenlijk precies was, hoewel Mijn leerlingen hem een aantal aanwijzingen gaven
die hij goed in zich opnam. - Spoedig daarop begaven wij ons ter ruste.
[4] Op de morgen van de sabbat trokken
wij op naar Jeruzalem. (Joh.5, 1)* (*Alle in de tekst tussen haakjes
toegevoegde bijbeltekstaanduidingen zijn toevoegingen van Jakob Lorber of van
de uitgever.)
Waarom dan 'op'? Omdat de grote stad
en vooral de tempel op een tamelijk uitgestrekte, rotsachtige bergrug gebouwd
waren, en de tempel met zijn uitgestrekte zuilengangen, ringmuren en
hooggelegen tuinen vrijwel het hoogst lag. Dat de waard, wiens huis in het dal
stond, met ons mee omhoog ging, spreekt vanzelf.
[5] Toen wij in de buurt van de tempel
kwamen, moesten wij eerst langs een bad, Bethesda genaamd (Vedes da = het geeft
opwekking of genezing) , dat vlak bij de schapestal van de tempel lag, omringd
door vijf zuilengangen. (Joh.5,2) Deze gangen lagen altijd vol zieken,
zoals blinden, verlamden, mensen met verschrompelde ledematen en mensen met
allerlei andere ziekten, en zij wachtten tot het water in beweging kwam. (Joh.
5,3 ) Volgens een zeer oude overlevering uit de tijd van Melchizedek, en
naar het vaste geloof vooral van het arme volk, daalde er van tijd tot tijd een
engel uit de hemel neer, die .het water in beweging bracht. Weliswaar zagen de
mensen de engel met, maar zij maakten zijn aanwezigheid op uit het vreemde
bewegen van het water.
[6] De geleerde Farizeeën geloofden
persoonlijk weliswaar niet aan het neerdalen van de engel, maar net als de
Romeinen en de Grieken hielden zij het bad alleen maar voor een speciale,
geneeskrachtige bron; zij zagen er echter toch voordeel in het volk bij het
vrome, oude geloof te houden.
[7] Wanneer het water bewoog -hetgeen
iedere week een of tweemaal voorkwam -, had het werkelijk zo'n buitengewone,
genezende kracht, dat iedereen, met wat voor besmettelijke ziekte dan ook,
genezen werd als hij het geluk had als eerste in het water te komen. (Joh.
5,4) Het spreekt vanzelf dat ook daar slechts de rijken en welgestelden in
het voordeel waren, en dat de armen, omdat zij niets konden betalen, vaak
jarenlang tevergeefs moesten wachten tot een verpleger die wat barmhartiger
was, zo'n arme als eerste in het water dompelde, waarop hij dan ook gezond
werd.
[8] Onze waard wond zich daar erg over
op en betitelde deze handelwijze als een ingemene, onrechtvaardige zaak. Ook
vestigde hij Mijn aandacht op een oude, arme man die daar al achtendertig jaar
op genezing wachtte (joh.5,5) zonder dat zo'n op geld beluste verpleger
er ook maar aan dacht hem na zoveel jaar eindelijk eens als eerste naar het
bewegende water te brengen.
[9] Daardoor werd Ik natuurlijk erg
getroffen en IK zei tegen de waard: 'Hoewel het vandaag sabbat is, moet deze
man toch meteen geholpen worden! ,
[10] Omdat Ik ten eerste Zelf wist en
ook van de rechtschapen waard gehoord had, hoe deze man ervoor stond, ging Ik meteen
naar hem toe en vroeg: 'Wilt u gezond worden?' (Joh.5,6)
[11] Daarop antwoordde DE ZIEKE met
een treurig gezicht: 'Goede Heer! Ik heb niemand die mij het eerst in het bad
brengt als het water in beweging komt, en als ik zelf ga, gaat een ander die gesteund
wordt, vóór mij het water in. (Joh. 5, 7) Hoe kan ik dan ooit gezond
worden?!'
[12] Toen zei IK: 'Sta dan op, neem uw
bed op en ga terug naar waar u vandaan bent gekomen! ' (Joh. 5, 8)
[13] En terstond werd de zieke gezond,
nam zijn schamele bed op en ging zoals gebruikelijk was naar een priester, om
te laten zien dat hij genezen was en dat nog wel op een sabbat, hoewel
jarenlange ervaring geleerd had dat het water dan vrijwel nooit bewogen werd. (Joh.
5, 9) Daarom viel het de joden meteen op dat deze man op een sabbat gezond
was geworden.
[14] Over dat gezond worden zouden zij
(DE JODEN)* (*al deze tussen haakjes toegevoegde persoonsnamen zijn van de
uitgever.) niet zoveel gezegd hebben, maar dat hij op de sabbat zijn bed droeg,
was voor hen wel een grote misstap, en zij zeiden: 'Het is vandaag sabbat en
dan is het niet gepast om een bed te dragen!'
(Joh. 5, 10)
[15] Hij (DE GENEZEN MAN) antwoordde
echter: 'Luister! Hij die mij gezond gemaakt heeft, zei tevens tegen mij:'Neem
je bed op en ga heen!' (Joh.5,11) Iemand die zo'n macht heeft en die mij
zo'n weldaad heeft bewezen, heb ik ook op deze sabbat gehoorzaamd! Want volle
achtendertig jaar lang heeft niemand mij zo'n weldaad bewezen als die man!
Waarom zou ik hem dan ook niet op de sabbat gehoorzamen?!'
[16] Toen vroegen DE JODEN hem: 'Wie
is dan die man die vandaag op een sabbat tegen je zei:'Neem je bed op en ga
heen!'?' (Joh. 5, 12)
[17] De gezond gemaakte man aan wie
dit gevraagd werd, wist echter niet wie Ik was en hoe Ik heette. Hij kon Mij ook
niet aanwijzen, omdat Ik de plaats snel verliet vanwege het vele volk dat er
verzameld was. (Joh. 5, 13 )
2
De Heer getuigt van Zichzelf en van Zijn zending als Messias
Ev. Joh.
5, 14-27
[1] Ongeveer een uur later ging Ik met
Mijn leerlingen naar de tempel nadat wij eerst een ontmoeting hadden met de
familie van Lazarus uit Bethanië, die Ik reeds vanaf Mijn twaalfde jaar kende
en die Ik ieder jaar tijdens onze pelgrimstochten naar Jeruzalem placht te
bezoeken en waarmee wij van alles bespraken over de uitoefening van Mijn taak
als leraar. De familie en ook de ons reeds bekende waard begeleidde ons naar de
tempel, en toen wij in de tempel kwamen, ontmoette Ik daar de genezen man, die
zich toen hij Mij zag, naar Mij toe drong en Mij opnieuw begon te loven en te
danken.
[2] IK zei tegen hem: ' Zorg dat u, nu
u gezond bent geworden, verder niet meer zondigt, opdat u niet nog iets ergers
overkomt!' (Joh.5, 14)
[3] Hij bezwoer dat en hoorde bij deze
gelegenheid Mijn naam, wat niet zo moeilijk was omdat velen Mij van eerdere
ontmoetingen kenden. Daarna verliet de man ons en ging naar de strenge
tempeljoden en vertelde hun dat Ik, Jezus, het geweest was, die hem genezen
had. (Joh.5, 15)
[4] Toen ontstaken deze tempeljoden in
woede, volgden Mij, en begonnen zich naar Mij toe te dringen om Mij op staande
voet te grijpen en te doden, omdat Ik dat -en bovendien nog op zo'n belangrijke
sabbat! - gedaan had. (Joh.5,16)
[5] De waard zag hoe de joden, die hij
boven alles haatte, woedend in Mijn richting kwamen en raadde Mij aan zo snel
mogelijk te verdwijnen, omdat Mij anders gemakkelijk iets ergs zou kunnen
overkomen.
[6] IK stelde hem echter gerust en
zei: 'Wees niet bang; want zolang Ik het Zelf niet wil, zullen zij Mij niets
kunnen doen! Maar Ik zal hun zodra zij Mij vragen gaan stellen, eerst eens
onomwonden zeggen wie Ik ben, en dan zul je pas echt hun woede zien, waar op
dit ogenblik echter niemand bang voor hoeft te zijn!'
[7] Terwijl Ik dat onder vier ogen
tegen de waard gezegd had, waren DE WOEDENDE JODEN ook al bij Mij en snauwden
Mij toe: 'Waarom deed je dat op een verheven sabbat en heb je deze in het
bijzijn van het hele volk ontheiligd? Had je dat morgen niet kunnen doen, dan
zou de zieke nog vroeg genoeg geholpen geweest zijn en de verheven sabbat zou
niet ontheiligd zijn?! ,
[8] IK keek de woedende joden ernstig
aan en zei simpelweg tegen hen: 'Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook!' (Joh.5,17)
[9] Daarop werden DE TEMPELJODEN nog
bozer en probeerden Mij te grijpen en meteen te doden; want zij schreeuwden
tegen.het volk: 'Hij vond het niet genoeg om de verheven sabbat te ontheiligen,
maar hij onteerde ook God, door Hem zijn Vader te noemen en zich aan Hem gelijk
te stellen! Grijp hem daarom en wurg hem meteen!' (Joh.5, 18)
[10] Er ontstond een regelrecht
opstootje in de tempel en sommigen maakten aanstalten om Mij vast te grijpen.
Ik gebaarde echter dat ze stil moesten zijn.
[11] Meteen
werd ook alles rustig en IK zei tegen de woedende joden: 'Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u: Ik, als Zoon, kan uit Mijzelf niets doen behalve datgene wat Ik de
Vader zie doen! Wat dus Mijn Vader doet, dat doe Ik ook!
(Joh .5,
19) De Vader heeft de
Zoon lief en toont Hem alles wat Hij Zelf doet, en Hij zal Hem nog grotere dingen
laten zien, zodat u zich daarover uitermate zult verbazen! (Joh.5,20) Want
zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie
Hij wil. (Joh.5,21) Ik zeg u, blinden: De Vader in de hemel richt nu
niemand; want het hele gericht heeft Hij Mij, Zijn Zoon, in handen gegeven (Joh.5,22),
opdat alle mensen - joden en heidenen - de Zoon op gelijke wijze zullen
eren als zij de Vader eren. Wie echter de Zoon niet eert, eert ook de Vader
niet, die Hem gezonden heeft.' (Joh.5,23)
[12] Toen Ik zo sprak, heerste er
doodse stilte en de woedende joden zwegen; want Ik wilde dat zo.
[13] Dus sprak Ik verder en zei:
'Voorwaar, voorwaar, wie Mijn woord hoort en waarachtig in Hem gelooft die Mij
tot de mensen op deze aarde heeft gezonden, heeft het eeuwige leven en komt met
zijn ziel nooit in een gericht dat bestaat uit de dood van de materie, maar
door dat ernstige en levende geloof is hij van de dood tot het ware, eeuwige
leven doorgedrongen! (Joh.5,24)
[14] En wederom zeg Ik u: Voorwaar,
voorwaar, het uur komt en is er reeds, waarop de naar lichaam en ziel dode
mensen de stem van de Zoon van God zullen horen, en zij die haar vol vertrouwen
zullen horen, zullen daardoor ook eeuwig leven! (Joh.5,25) Want zoals de
Vader het leven in Zichzelf heeft, zo heeft Hij ook de Zoon van eeuwigheid het
leven in Zichzelf gegeven. (Joh.5,26) Ook heeft Hij Hem macht gegeven om
gericht te houden over alle mensen, en wel omdat de eeuwige Zoon van God nu
voor deze tijd ook een mensenzoon is.' (Joh.5,27)
3
De Heer spreekt over de betekenis van Zijn daden
[1] Toen zetten velen grote ogen op en
begonnen zich over Mijn woorden erg te verbazen. Sommigen meenden dat het een
weergaloze godslastering was.
[2] ANDEREN zeiden daarentegen: 'Nee, daar
moet iets waars in schuilen; want zo heeft nog nooit een mens over zichzelf
gesproken! '
[3] Doch IK zei tegen hen: 'Want het
uur komt waarin allen, zelfs zij die in de graven zijn (hiermee werden de
heidenen bedoeld, iets wat de Joden niet begrepen), Mijn stem zullen horen en
zullen opstaan, zij die het goede gedaan hebben tot de ware opstanding des
levens, -maar zij die het kwade gedaan hebben tot de opstanding van het
gericht, hetgeen de ware dood van de ziel is.' (Joh.5,29) .
[4] Toen begonnen er weer enigen te
mopperen, en ANDEREN zelden:..Die man weet geen maat te houden en begint nu
echt te zwammen! Als hij het over zichzelf heeft doet hij immers net alsof God
en hij één en dezelfde zijn!? Wie heeft er ooit zoiets gehoord?!'
[5] Maar IK zei: 'U vergist zich erg
als u zo over MIJ oordeelt; want Ik kan als mens ook niets uit Mijzelf doen. Ik
hoor echter altijd de stem van de Vader in Mij en zoals Ik die hoor, zo handel,
spreek en richt Ik, en. Mijn gericht is dan juist, omdat Ik niet Mijn menselijke
wil, maar alleen die van Mijn Vader uitvoer die Mij in deze wereld heeft
gezonden. (Joh.5,30). Als Ik als mens over Mijzelf zou getuigen, zou dat
getuigenis van Mij onjuist zijn (Joh.5,31); maar het is een Ander
die u niet kent en nog nooit gekend heeft die door Mijn daden, die reeds alom
bekend zijn, over Mij getuigt, en daarom weet Ik maar al te zeker dat het
getuigenis dat Hij Mij steeds gaf en geeft, volkomen waar is. (Joh.5,32)
[6] U zond mensen naar Johannes de
Doper en constateerde dat hij van de waarheid getuigde. (Joh.5,33) Maar
Ik aanvaard, zoals u ziet, geen getuigenis van mensen, want Ik getuig van
Mijzelf vanuit de Vader, en dat doe Ik opdat u allen waarachtig zalig zult
worden. (Joh.5,34) Waarom bevalt dat u dan niet?'
[7] Toen zeiden ENIGEN: 'Als, zoals je
zelf zegt, Johannes van de waarheid getuigde, dan was zijn getuigenis toch al
goed en vol.doende; waartoe dient dan nu nog jouw afzonderlijke getuigenis?!
Want wij kunnen immers toch al volgens het getuigenis van Johannes zalig
worden.’
[8] IK zei: 'Johannes was wel een
brandend en helder schijnend licht; maar u zocht hem alleen maar op omdat u
zich bij zijn licht slechts wat wilde opmonteren. (Joh,5,35) Ik heb
echter een groter getuigenis over Mijzelf dan het getuigenis van Johannes; want
de werken die Mijn Vader Mij opgedragen heeft om persoonlijk uit te voeren,
deze werken dus, die Ik alleen doe voor de ogen van de hele wereld, getuigen
volledig naar waarheid dat de Vader Mij als Zijn Zoon tot u heeft gezonden. (Joh.5,36)
[9] En juist deze Vader, die Mij nu
naar u heeft toegestuurd, heeft reeds lang door de mond van de profeten van Mij
getuigd, hoewel geen van u ooit Zijn stem gehoord en Zijn gestalte gezien
heeft. (Joh.5,37) U heeft weliswaar Zijn woord uit de geschriften van de
profeten vernomen, maar niet aanvaard, want u gelooft nu Degene niet die Hij
tot u heeft gezonden. (Joh,5,38)
[10] Zoek het zelf op in de Schrift,
waarvan u zegt dat daarin uw eeuwige leven te vinden is! En kijk, juist de
Schrift getuigt honderd en duizendvoudig van Mij! (Joh.5,39)
[11] Wat heeft u tegen Mij? Is het dan
niet juist, dat Ik zonder enig uiterlijk vertoon tot u kom, om u niet bang en
moedeloos en vreesachtig te maken?! Heeft Elia, toen hij in de geest, dus ook
geestelijk, een voorspelling over Mijn komst ontving, Jehova soms in de
stormwind of in het vuur voorbij zien gaan toen hij in de grot verborgen was?
Nee, in een zacht ruisen ging Jehova voorbij! En kijk, dat vindt nu hier in uw
bijzijn plaats! Waarom wilt u het dan niet geloven? Zijn Mijn werken, die Ik
ten aanschouwe van duizenden en nogmaals duizenden getuigen reeds gedaan heb,
dan niet het waarachtigste getuigenis daarvan? Heeft dan ooit iemand op de
wereld zulke daden verricht?"
4
De verstoktheid van de tempeljoden
[1] ENIGE JODEN zeiden: 'Je daden zijn
wel erg uitzonderlijk, maar je uiterlijk past er in de verste verte niet bij en
bovendien kunnen de Essenen precies hetzelfde, die, hoewel zij onze vijanden
zijn, toch beweren dat de Messias uit de joden zal voortkomen.'
[2] IK zei: 'O, Ik ken u maar al te
goed! U weet niet pas nu, maar al een heel lange tijd hoe de Essenen hun
wonderen verrichten, en daartegen bent u ook al terecht in het geweer gekomen
en u heeft het volk ook al meermalen met goed gevolg het schijnvertoon van de
Essenen laten zien, want die kunsten en kneepjes kent u net zo goed als de
Essenen; en Mijn persoonlijke uiterlijk is bij u vergeleken ook niet het
minste. Dus daaraan ligt het helemaal niet dat u Mij niet wilt erkennen en wilt
aannemen voor wat Ik naar waarheid ben, - maar u wilt, heel simpel gezegd, niet
bij Mij komen om van Mij en uit Mij het eeuwige leven te verlangen. (Joh.5,40)
[3] Ik neem echter - ter wille van
meer uiterlijk aanzien - geen eer aan van mensen (Joh.5,41), omdat zij
Mij toch nooit in der eeuwigheid meer eer kunnen geven dan in Mij woont; maar
Ik ken u van een heel andere zijde! Vanwege uw hoogmoed, uw wereldse liefde en
uw eigenliefde bevindt zich de liefde van God reeds lang niet meer in u, - en
daarom neemt u Mij niet aan!" (Joh.5,42)
[4] Weer zeiden ENIGE JODEN: 'Dat zijn
wel heel scherpzinnige en verstandige woorden, maar die bewijzen nog lang niet
dat jij nu juist opeens de beloofde Messias bent! Je kunt, wat wij desnoods
kunnen aannemen als wij dat willen, een profeet in Zijn naam zijn, hoewel er
geschreven staat dat er uit Galilea geen profeet zal voortkomen; maar van een
Messias zal bij jou nog wellang geen sprake zijn! Hebben wij gelijk of niet?'
[5] IK zei: ' Absoluut niet; maar Ik
zal u heel precies vertellen hoe het in elkaar zit! Luister dus: Ik ben niet
als profeet in de naam van de komende Messias tot u gekomen, maar Ik ben als de
beloofde Messias in de naam van Mijn Vader, met Wie Ik volledig één ben, tot u
gekomen, en de werken en daden die Ik doe leveren daarvan het waarachtigste
bewijs, en ondanks dat neemt u Mij niet aan! Komt er echter een ander met veel
pracht en praal in zijn eigen, zeer zelfzuchtige naam, dan zult u hem beslist
zonder aarzeling aannemen! (Joh.5,43) Maar hoe zou u Mij ook kunnen
geloven, terwijl u alle eer van elkaar aanvaardt en u zich ook door de hele
wereld laat eren, maar de bescheiden eer die uit God is, nooit heeft gezocht en
nu ook niet zoekt!' (Joh.5,44)
[6] DE JODEN zeiden: 'Wel, - je zegt
onomwonden, dat de almachtige God je Vader is! Als wij nu dan onrecht doen door
je niet te geloven, klaag ons dan aan bij je Vader, dan zullen we wel zien wat
ons daarvoor te wachten staat!'
[7] IK zei: 'O, denk vooral niet dat
Ik u bij Mijn Vader zal aanklagen! Er is een ander die u aan zal klagen, en dat
is Mozes, waarvan u hoopt dat hij eens eerst nog met Elia zal komen. (Joh,
5, 45) Hij is ook gekomen, maar door u evenmin herkend als u Mij Zelf nu
herkent. (n.b.: Mozes' geest was in Zacharias en Elia's geest in Johannes.)
[8] Als u met uw wereldse instelling
ooit Mozes geloofd zou hebben, dan zou u ook Mij geloven; want Mozes heeft over
Mij getuigd. (Joh.5,46) Maar omdat u zijn geschriften nog nooit geloofd
heeft, hoe zou u dan nu Mijn woorden kunnen geloven?!" (Joh.5,47)
[9] DE JODEN zeiden: 'Hoe kun je
zeggen dat wij, die op zijn stoel zitten Mozes niet geloofd zouden
hebben?'
[10] IK zei: 'Wat de mens geloven zal,
dat moet hij eerst kennen, Ik zeg u echter, dat u alleen voor het geld priester
bent geworden en het sinds uw kindsheid niet eens de moeite waard hebt gevonden
de geschriften van Mozes door te lezen. Waarom ook; want het is u immers zonder
die moeite steeds erg goed gegaan! Weet u wie altijd uw Mozes en uw profeten
waren? Ik zeg het u: Dat was uw buik!’
[11] Toen keken de joodse priesters
wat verbouwereerd, en EEN van hen zei: 'Wordt dan niet iedere week de Schrift
op het vastgestelde uur van de dag voorgelezen?! Wij bezitten slechts vijf
exemplaren en het origineel, dat als relikwie door niemand anders dan de
hogepriester op straffe des doods aangeraakt mag worden. Hoe kun je dan zeggen
dat wij niet zouden weten wat Mozes en de profeten geschreven hebben?!
Weliswaar kunnen wij het zelf niet lezen, maar wij horen het altijd als het
gelezen wordt!’
[12] IK zei: 'U hoort wel met uw oren
als u met uw volle buik tijdens het lezen niet inslaapt; maar met uw hart heeft
u nog nooit geluisterd, omdat dat met zijn begeerten steeds overal elders
ronddwaalt. De geboden houdt u ook alleen maar voor de schijn voor het oog van
de wereld, omdat u in priestergewaden rondloopt; maar zelf geeft u er niets om!
Dat zeg Ik u, omdat Ik u veel beter ken dan wie ook ter wereld. ,
[13] Toen begonnen velen uit het volk
die dit mee hadden aangehoord, geweldig te schimpen en over deze Joodse
priesters te mopperen, en die trokken zich meteen in hun vertrekken terug. Ik
verliet met de Mijnen eveneens de tempel en begaf Mij, op uitnodiging van
Lazarus, met de leerlingen en de waard naar Bethanië, een gehucht, dat ongeveer
vijftien veldwegen gaans (volgens de huidige maatstaven ongeveer zeven kwartier
rustig lopend) van Jeruzalem afligt. Dat we daar bijzonder goed ontvangen
werden, spreekt vanzelf.
5
De Farizeeën in Bethanië
[1] Ik kon daar ditmaal niet lang
blijven, omdat er uit Jeruzalem voortdurend te veel vooraanstaande joden naar
toe kwamen, waaronder ook van die mensen die niet in Mij geloofden. Ik
aanvaardde hier slechts gedurende drie dagen de vriendelijke zorgen,
verkondigde echter niets en deed ook niets vanwege de ongelovige joden.
[2] Wel zijn er nogal wat mensen bij
Mij gekomen die Mij over allerlei zaken wilden uithoren, maar IK zei heel
eenvoudig tegen hen: 'Daar is het hier de plaats en de tijd niet voor! Wat u
echter moet weten, heb Ik tegen iedereen in de tempel gezegd en meer hebt u
voorlopig niet nodig!’
[3] Daarop keerde Ik hun Mijn rug toe
en ging met Lazarus en de waard naar buiten, waar wij veel over de
uitspattingen van de tempeldienaren en over hun optreden tegen het volk
spraken, en de waard, die zeer gelovig geworden was, vond geen woorden genoeg
om Mij te prijzen, omdat Ik deze tempelhuichelaars zo ronduit de waarheid in
hun gezicht had gezegd. En Lazarus, die reeds lang wist wie er achter Mij
schuilging, was daar ook bijzender blij om.
[4] Toen wij zo, verschillende zaken
onder elkaar besprekend, buiten rondwandelden, kwam Mijn leerling JOHANNES,
Mijn gunsteling, naar ons toe en zei: 'Heer, wat moeten we nu doen? De joden
die U daarnet in huis zo kortaf hebt afgescheept, en die U daarna meteen de rug
toekeerde, zijn daarover nu zeer boos, zinnen op wraak en zeggen:'O wacht maar,
we zullen snel korte metten maken met die trotse Messias van jou!' Wij
probeerden hen te kalmeren, maar toen werd het alleen maar erger en ze dreigden
onmiddellijk de wacht uit Jeruzalem te laten halen!'
[5] IK zei: 'Ga er naar toe en zeg hun
dat Mijn tijd, waarover Ik jullie in Galilea al vaker voorspellingen heb
gedaan, nog niet gekomen is; laat ze daarom de wacht maar halen en bij die
gelegenheid de macht en de eer van de Zoon van God nog beter leren kennen! Ga
en vertel hun dat! ,
[ 6] Verheugd ging Johannes op weg
naar de trotse en overmoedige joden en bracht alles woordelijk over. Daarop
werden zij woedend en schreeuwden (DE JODEN): 'Wij zullen wel eens zien hoe
ver de macht van deze Nazareeër reikt!'
[7] Daarop renden er zo 'n twintig man
de deur uit om de wacht uit Jeruzalem te halen.
[8] Maar Ik wilde
niet dat het vriendelijke gezin van Lazarus zoiets zou moeten meemaken; daarom
liet Ik de woestelingen vanaf het huis welgeteld honderd passen rennen waarna
Ik hun voeten meteen liet verstijven. Zij spanden zich daarop erg in om verder
te komen; maar tegen Mijn wil in was dat beslist onmogelijk. Toen begonnen zij
te schreeuwen en te jammeren en om hulp te roepen. Dat werden de betere mensen,
die zich reeds in de tempel aan Mijn zijde geschaard hadden, gewaar en zij
gingen erheen en vroegen hun waarom zij daar nu bleven staan en zo erbarmelijk
om hulp riepen.
[9] Toen riepen de
AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN tandenknarsend: 'Luister, wij zijn vastgenageld
aan de grond waarop wij staan, en onze benen zijn plotseling zo stijf geworden
als een standbeeld! Welke boze geest heeft ons dat aangedaan? O help ons uit
deze verschrikkelijke toestand!’
[10] Maar DE GOEDE
MENSEN zeiden: 'jullie hebben degene die vandaag op de sabbat de zieke genas,
uitgescholden voor sabbatschenner en godslasteraar, wat hij niet had verdiend!
Zouden jullie nu echter nog niet duizend maal ergere sabbatschenners geworden
zijn als jullie, vanwege jullie kwade hoogmoed, als priesters ook nog
persoonlijk de wacht gehaald zouden hebben om de hand aan deze onschuldige te
slaan en daardoor het achtenswaardige huis van Lazarus een slechte reputatie te
bezorgen?! Wij burgers, die geen priesters zijn van Jeruzalem, zeggen nu echter
tegen jullie, slechte priesters: Waarachtig, om die reden heeft Gods straf
jullie hier zichtbaar achterhaald! Nu pas zijn wij er helemaal van overtuigd
dat de verheven Galileeër precies dat is wat hij vandaag volkomen naar waarheid
in.de tempel over zichzelf heeft gezegd! Alleen Hij, als Zoon van Degene Die
jullie hier gestraft heeft, kan jullie helpen, en verder niemand in de hele
wereld! Vraag het Hem en bekeer je tot het goede en ware, anders kunnen jullie
hier net als de vrouw van Lot tot aan de jongste dag blijven staan!'
[11] Deze woorden
hielpen en DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN
riepen:
'Breng hem dan hier, dan zullen wij doen wat hij van ons verlangt! ‘
[12] Daarop
gingen de burgers terug naar het huls van Lazarus en troffen Mij daar nog aan,
en zij vertelden Mij vlug de hele geschiedenis. .
[13] Maar IK zei tegen hen: Deze
mannen, .die voor Mij de wacht uit de stad wilden halen, moeten nu maar een
poosje zelf op wacht staan, dan zal hun verder de lust wel vergaan om een
volgende keer hun starre hoogmoed op een dergelijke wijze bot te vieren! Wij
zullen eerst nog voor zonsondergang een versterkend maal gebruiken en daarna
pas kijken wat er met de door God gekluisterden mogelijk is. Want de mens moet
als hij honger heeft op de sabbat ook eten, en niet pas nadat de zon is
ondergegaan; want wat heeft de zon nu met de sabbat te maken en wat heeft de
joodse domme sabbat te maken met de zon?! Is de zon op een sabbat dan beter en
eerbaarder dan op een andere dag, terwijl toch iedere dag een dag des Heren is,
en niet alleen de sabbat?! Laten we daarom aan tafel gaan en het ons daarbij
goed laten smaken!’
[14] Lazarus en zijn beide zusters
waren daarover buiten zichzelf van vreugde en er werd ook meteen rijkelijk
opgediend, en wij begonnen te eten en te drinken en waren daarbij heel
opgewekt.
[15] Pas na een paar uur, toen wij
allen volkomen verzadigd waren, zei Ik tegen Lazarus: 'Broeder, nu gaan wij
naar de gekluisterden om te zien wat er met hen aan te vangen is! Waarlijk, als
ze ook maar een beetje weerspannig zijn, zullen ze wat Mij betreft tot
zonsopgang daar blijven staan en daarbij leren inzien dat de Zoon van God geen
getuigenverklaringen en geen eer van mensen nodig heeft! Laten wij nu dus naar
hen toegaan! ‘
[16] Wij stonden van tafel op en
gingen naar hen toe.
6
De bekentenis van de Farizeeën
[1] Toen zij mij aan zagen komen,
begonnen zij meteen te roepen (DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN): 'Heer, help
ons uit onze wonderlijke nood, dan zullen wij alles over uw naam en uw
goddelijke zending geloven! Wij hebben gezondigd tegen God, doordat wij de hand
wilden slaan aan Zijn geheiligde. Wij bekennen openlijk dat wij in onze grote
blindheid gezondigd hebben; o Heer, verlos ons daarom van dit ongemak!'
[2] IK zei: 'Jullie woorden klinken
wel goed, maar in je hart klinkt het anders!'
[3] Toen vroegen DE AAN DE GROND
GENAGELDE MANNEN: 'Hoe klinkt het dan in ons hart?'
[4] IK zei: ' Als jullie naar waarheid
bekennen, zul je ook geholpen worden en wel meteen na de openlijke en
waarachtige bekentenis; als jullie echter liegen, dan moeten jullie wachten tot
morgen!'
[5] Toen zei er EEN: 'Maar hoe kunnen
wij weten wat ieder van ons bij zichzelf denkt?'
[6] IK zei: 'Jullie denken allemaal
precies hetzelfde! Spreek dus, als je wilt!'
[7] Toen begon er EEN te spreken en
zei: 'Heer, u weet dat men in deze wereld heel vaak zo verstandig moet zijn om
iets anders te zeggen dan men denkt! Want je kunt zeggen watje wilt, terwijl je
gedachten toch geheim zijn en zoals men zegt, tolvrij; maar als u ook in ons
hart onze gedachten leest, dan blijft ons natuurlijk niets anders over dan
precies te zeggen wat we denken. U zult ons wel vergeven dat wij u in onze
gedachten slechts voor een buitengewone tovenaar hielden en tegen u ook de
grofste verwensingen geuit hebben omdat wij meenden dat u ons dit aangedaan
had; want tien jaar geleden hebben wij in Damascus inderdaad eens een Indische
tovenaar gezien die niet alleen mensen, maar zelfs dieren aan de grond
kluisterde. Wel, bij alle ervaringen die wij in ons leven reeds opgedaan
hebben, is het werkelijk moeilijk om een echt wonder te onderscheiden van een
onecht, en u moet het ons daarom maar wat ten goede houden als wij u door de
nodige overwegingen niet meteen als datgene erkennen, waarvoor u zich in de
tempel tegenover ons heeft uitgegeven.
[8] Bovendien staat ook in de Schrift
dat men slechts in een God moet geloven en niet ook nog enkele vreemde goden
naast Hem mag hebben. U beschreef uzelf echter aan ons als een echte god,
gelijk aan de oude God, want u zei openlijk dat u Zijn zoon bent en precies
dezelfde macht heeft als Hij en bovendien nog het gericht. Wie kan er van u
-terwijl u er uitziet als een mens, en ook nog uit Galilea komt waar toch al
meer heidenen wonen dan Joden - ook al spreekt u nog zo scherpzinnig, meteen
geloven dat u werkelijk degene bent waarvoor u zich hebt uitgegeven?! Wij
konden dat ook niet ondanks uw geduchte teken, dat u bovendien nog vandaag op
een feestelijke sabbat hebt gedaan, wat voor ons uw beweerde goddelijkheid nog
verdachter moest maken. Nu gaat ons natuurlijk een ander licht op, en dat zal
ons nog meer opgaan als u ons nu hopelijk van deze grote kwelling zult
verlossen. Wij smeken u daarom!"
[9] Toen zei IK: 'Wees dan vrij!'
[10] Ogenblikkelijk werden zij vrij en
konden weer lopen, en zij bedankten Mij.
[11] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie
zijn nu vrij, maar tegen jullie en allen zeg Ik: van hetgeen hier is
voorgevallen, mag geen enkel woord aan iemand anders verraden worden! Want Ik
doe tekenen die iedereen mag zien en kennen, maar ook zulke die slechts voor
weinig mensen geschikt zijn, en die moeten voorlopig met openbaar worden. Ik
alleen weet hoe belangrijk dat is. Bovendien mogen jullie vandaag niet naar
Jeruzalem terug, want Ik wil juist vandaag nog het een en ander met jullie
bespreken.
[12] Want Hij, Die
eens op de Sinaï tijdens bliksem en donder aan Mozes de wetten gaf, en Wiens
geest vóór Adams tijd over de wateren zweefde, staat in deze eenvoudige persoon
voor jullie. Of je het nu gelooft of niet, wat hierna komt zal het duidelijk
maken! Laten we nu naar huis gaan, en jullie twintig, die nog niet gegeten
hebben, gaan eerst een versterkend maal gebruiken!’
[13] Toen hielden
allen hun mond en durfden onder elkaar geen woord te wisselen.
[14] In het huis van Lazarus gekomen,
zei PETRUS tegen Mij: 'Heer, dat heeft U ons, Uw leerlingen die altijd bij U
zijn, nog niet verteld!'
[15] IK zei: 'Het lag vaak genoeg erg
voor de hand, maar jullie begrip was tot op heden nog steeds te gering en zal
nog een tijdlang beslist zo blijven! -Maar gaan jullie nu wat anders doen; Ik
heb met de joden nog het een en ander te regelen! ,
[16] Daarmee waren de leerlingen
tevreden en zij gingen naar buiten.
[17] Het eten voor de twintig stond al
op tafel, maar omdat de zon nog niet was ondergegaan durfden zij nergens aan te
komen, en zij keken meermalen naar de zon of die nog niet gauw onder zou gaan.
[18] IK zei echter tegen hen:
'Luister! Wie is belangrijker: de zon, de sabbat of Ik, die in Mijn geest de
Heer van beide ben en al van eeuwigheid was?'
[19] Toen zeiden ZIJ:
'Ja, als u werkelijk bent waarvoor u zich uitgeeft, dan bent u beslist oneindig
veel meer dan de zon en de sabbat! ,
[20] IK zei: 'Ga zitten, en eet en
drink welgemoed! - Eens zei men:'Niemand kan God zien en tevens in leven
blijven, want God is een alles verterend vuur. ' Maar nu kunnen jullie God
zien en eten en drinken en daarbij zelfs nog het eeuwige leven oogsten!'
[21] Toen zeiden ZIJ: ' Alles goed en
wel, als de wet van Mozes er maar niet was!'
[22] IK zei: 'Waar Ik ben, daar zijn
ook Mozes en alle andere profeten; doe daarom wat de Heer wil! ,
[23] Toen gingen allen eindelijk aan
tafel en aten en dronken nog eer de zon was ondergegaan. En toen zij gegeten en
gedronken hadden, nam Ik hen allen mee op een kleine heuvel achter het huis van
Lazarus, waar wij veel bespraken, waarover in het navolgende iets verteld
wordt.
7
De Heer met de Zijnen op een heuvel bij Bethanië
[1] Toen wij allen op de heuvel bijeen
waren, die, zoals gezegd achter het huis van Lazarus lag en waarop zich een
moot vlak terrein bevond, goed voorzien van rustbanken, gingen wij zitten
terwijl de nacht helder verlicht werd door de volle maan; en hoewel wij,
ondanks dat wij met z'n vijfenvijftigen waren, toch ruimte genoeg hadden,
meenden enige joden te moeten twisten over het feit dat men de zitplaatsen niet
precies in volgorde van belangrijkheid had ingedeeld.
[2] LAZARUS maakte daarover een
opmerking en zei: 'Mijn vrienden! Volgens datgene wat wij gehoord, gezien en
ervaren hebben, is alleen de Ene onder ons de hoogste in rang, en Die heeft
voor Zichzelf juist de minste plaats uitgezocht! Hoe kunnen wij ons dan zo op
onze belangrijkheid laten voorstaan, terwijl wij toch eigenlijk als zuiver
sterfelijke mensen bij Hem vergeleken helemaal niets zijn?! ,
[3] Deze woorden van Lazarus als
algemeen geacht gastheer hadden een goede uitwerking en maakten een eind aan
het vervelende en volkomen onbelangrijke getwist.
[4] Toen op deze wijze alles rustig en
ordelijk was, zei IK: 'Voor alles eis Ik van jullie, dat jullie datgene wat je
nu zult horen en zien, altijd strikt voor jezelf zult houden, opdat iemand
alleen maar door de daarvoor bestemde nieuwe leer en de door Mijn wijsheid
daarvoor gekozen tekenen genoodzaakt wordt aan Mij en Mijn zending te geloven,
waartoe zijn wil en zijn geweten hem aansporen.
[5] ledere innerlijke, morele dwang is
op zichzelf al een gericht; want wat een mens niet aanneemt en niet geheel uit
vrije wil en volledig uit eigen besef en overtuiging doet, dient hem niet tot
leven, maar tot een gericht. Om helemaal goed te worden en vol van het ware,
geestelijke leven, mag de mens door geen ander dwangmiddel aangespoord worden
dan alleen door zijn eigen geheel vrije en vaste wil.
[6] Wet noch beloning of straf mogen
hem op enigerlei wijze ertoe brengen, maar alleen zijn vrije geloof, zijn
innerlijke overtuiging, zijn zuiver inzicht en vervolgens de gehoorzaamheid
naar buiten toe en zijn vrije wil, die moet voortkomen uit de zuivere liefde
tot God en tot al het goede en ware.
[7] Geheel naar waarheid zeg Ik
jullie: Ik zou net zo gemakkelijk en eigenlijk nog gemakkelijker in de gedaante
van een mens van ontzaglijke grootte, begeleid door talloze engelscharen en
door vuur, bliksem en donder en storm, op aarde hebben kunnen neerdalen en met
een bergen verwoestende, donderende stem jullie het nieuwe genadewoord hebben
kunnen verkondigen. Er zou zeker niemand onder jullie geweest zijn die in zichzelf
ook maar de geringste twijfel had kunnen laten opkomen. Want de enorme schrik
en de uitzinnige angst zouden hem ogenblikkelijk dermate bevangen hebben, dat
hij niet eens tot de geringste gedachte in staat geweest zou zijn. Zou dat
echter iemand van nut geweest zijn voor zijn innerlijke, ware vrijwording? O,
zeker niet! Dat zou een gericht zijn geweest voor iedere mensenziel, en alle
harten zouden zo gebiologeerd zijn geworden dat zij gewoonweg in de hardste
steen veranderd zouden zijn!
[8] Kijk, Ik ben zo eenvoudig en heel
onopgemerkt in deze wereld gekomen zoals Ik Mij ook door de mond van de
profeten heb aangekondigd, opdat geen mensenhart geketend zou worden, en zij
alleen door de zegenrijke macht van de waarheid van Mijn woorden en lessen Mij
liefhebbend zouden herkennen en dan geheel vrij hun levenswandel daarnaar
zouden inrichten!
[9] Mijn tekenen moeten alleen dienen
om te bekrachtigen dat Ik werkelijk ben die Ik zeg dat Ik ben. Daarom waarschuw
Ik jullie nogmaals om over datgene wat je in deze nacht zult horen en zien
vooral niemand iets te zeggen, opdat geen mensenhart innerlijk gevangen raakt!
Je moet je daardoor echter ook zelf niet in je hart gevangen laten nemen, maar
je alleen laten leiden door Mijn woord en de waarheid daarvan.
[10] Want als je ongedwongen al Mijn
tekenen zou weerspreken en ongedwongen de waarheid van Mijn wo o r d e n zou
opvolgen, dan zou je toch het eeuwige leven in je hebben en de volle vrijheid
daarvan; als jullie je echter alleen door de t e k e n e n laten beheersen en
niet op de waarheid van Mijn woorden letten, dan zijn jullie geketend, dan
bevind je je in het gericht, dan zijn jullie slechts zuiver machinale mensen
zonder innerlijk, waarachtig geestelijk leven en daarom dood, zoals een steen
dood is.
[11] Opdat jullie je nu ook in je hart
daarnaar kunnen gedragen, heb Ik, de enige Heer en Meester van al het leven en
bestaan, jullie allen dit vooraf gezegd. Richt je daarnaar, dan zul je leven!'
[12] Deze woorden van Mij grepen allen
erg aan en velen begonnen bang te worden voor wat er nu allemaal zou komen.
[13}Maar IK zei tegen hen: 'Ja, beste
kinderen, als jullie nu al bang worden en overmand worden door allerlei
angstige gevoelens, dan zal Ik in jullie bijzijn echt niet zo erg veel kunnen
doen! ,
[14] Toen zei LAZARUS: 'O Heer, ik ben
niet bang en Uw leerlingen zijn het ook niet! Wie echter nu bang wordt, wel,
laat die maar bang worden, - dat zal hem ook niet schaden!'
[15] IK zei: 'Nu goed, laten we dan
maar horen en zien!'
8
Mozes en Elia verschijnen op bevel van de Heer
Mozes'
aanklacht tegen de tempeljoden
[1] IK richtte Mij tot de joden en
zei: 'omdat jullie niet wilden geloven dat Mozes en Elia er al kort voor Mijn
komst waren, moeten zij goed herkenbaar hier komen en jullie zelf zeggen wat
voor een mentaliteit jullie hebben!'
[2] Meteen stonden de beide profeten
in ons midden en bogen zich eerst diep voor Mij .
[3] En ELIA zei luid: 'Voor U en Uw
naam moeten alle knieën en harten in de hemel, op aarde en onder de aarde zich
buigen!'
[4] Daarop sprak MOZES tegen de Joden:
'Jullie godslasteraars in de tempel van Salomo, jullie kinderen van de slang,
welke duivel heeft jullie dan verwekt datje kunt zeggen dat Abraham jullie
vader is en dat jullie op mijn en Aärons stoel zitten?! Maar nu jullie daar volkomen
onbevoegd op zitten om de door God aan mij gegeven wet aan de volkeren te
verkondigen, waarom herkennen jullie dan nu de hoogst Verhevene niet, die mij
toch op de Sinaï de wet op twee stenen tafelen heeft gegeven?!
[5] Jullie zeggen dat ik en deze broeder
Elia eerst hadden moeten komen, -wel, wij waren er allebei! Maar wie van jullie
heeft ons herkend en in ons geloofd?! En hebben jullie met ons niet precies
hetzelfde gedaan wat jullie met vrijwel alle profeten en heiligen van de Heer
hebben gedaan?! Wat moet het dan voorstellen als jullie, boosaardige
huichelaars, voor mijn naam tot aan de grond buigen, maar mijzelf vervolgen en
tenslotte tussen het altaar en het allerheiligste wurgen? Spreek en
geefantwoord!'
[6] Toen zei er EEN met bevende stem:
'O - grote profeet -, die, - die daar gewurgd is -, heette toch Zacharias!'
[7] Daarop sprak MOZES: 'Booswicht, je
bent nu oud, maar je was ooggetuige en je hoorde alles wat ik indertijd tegen
de vergadering van priesters gezegd heb toen ik uit het heilige der heiligen
terugkwam! Ik zei toen: 'Luister, broeders, God de Heer heeft in Zijn grote
genade en ontferming mijn innerlijk voor mij geopend, en Mozes' geest kwam in
mij en nu is mijn ziel met Mozes' geest één mens, die nu voor jullie staat
zoals hij eens voor de Farao en op de Sinaï voor God stond! Ik was de eerste
die deze stoel neergezet heeft en op Gods bevel daarop is gaan zitten, - en nu
zit ik er, omdat God dat zo wil, als laatste op; want in de toekomst zal alleen
de Heer, die reeds in deze wereld op wonderbare wijze het vlees der mensen
heeft aangenomen, met deze stoel doen wat Hij volgens Zijn ondoorgrondelijk
raadsbesluit zal willen!' Jullie werden woedend over die waarachtige
voorspelling van mij, sleurden mij van de stoel af en wurgden mijn lichaam. Is
het zo niet gebeurd?'
[8] Een andere, ook al OUDE JOOD, zei
nog bedeesder: 'Ja zo was het werkelijk -; maar wie zou nu zoiets hebben
kunnen geloven?!'
[9] MOZES zei: 'Waarom hebben een
aantal vrome mensen het dan wel geloofd, die door jullie daarvoor uit de tempel
verdreven werden naar het verre land van de heidenen, waarvan er nog een paar
in leven zijn die tegen jullie kunnen getuigen?'
[10] Weer EEN ANDERE OUDE JOOD zei nu:
'Ja, dat is best mogelijk, - die moeten in verband daarmee een visioen hebben
gehad, maar wij hebben nooit een visioen gehad!’
[11] MOZES antwoordde: 'O, jij spreekt
onwaarheid en maakt jezelf maar wat wijs! Want dat alles is allen, tot de
minste tempelknecht toe, zevenmaal achter elkaar duidelijk en begrijpelijk in
heldere dromen in de geest aangekondigd, en jullie hebben die nog wekenlang
gedurende de tijd dat ik stom was, aan elkaar uitgelegd. Hoe kun je dan zeggen
dat jullie in verband daarmee geen visoen hebben gehad?'
[12] DEZELFDE JOOD zei: 'O - was die
droom dan ook een visioen? Kijk eens aan, kijk eens aan! Ja, - wie had dat toen
kunnen vermoeden!?'
[13] MOZES zei: 'O, jullie wereldse,
sluwe vossen, jullie wisten heel goed aan de hand van vele voorbeelden uit de
Schrift, wat heldere dromen te betekenen hebben! Denk maar eens aan de droom
van Jacob, de dromen van Jozef, de droom van de Farao en nog heel veel
soortgelijke dromen; die hebben jullie heel goed in het oor gefluisterd wat
jullie tot zevenmaal toe herhaalde visioen te betekenen had; maar jullie
wereldse instelling, jullie priesterlijke hoogmoed, jullie lust om
onbeschrijflijk luxueus te leven en jullie lust tot de grootst mogelijke
luiheid en tot alle soorten en vormen van hoererij hebben jullie verblind en
verdoofd, en daarom waren jullie erg bang om volgens Mijn voorspelling al
jullie aangename, aardse levensvoordelen te verliezen, en daarom hebben
jullie, in plaats van je naar Gods wil te voegen, liever alles tegen Hem
ingezet en zijn jullie tot op dit uur en tot op dit ogenblik volledig in
opstand tegen God. Stofwormen, hoe bevalt jullie deze ware geschiedenis?!
[14] Zie, de Heerlijke en de
Allerhoogste, wiens aangezicht ik, Mozes, nooit waardig kan zijn te
aanschouwen, heeft jullie Zelf in de tempel gezegd:'Niet Ik, maar Mozes, waarop
u hoopt, zal u bij de Vader aanklagen!' En zie, er is sindsdien nog lang geen
dag verstreken of de profetie van de allerhoogste Heer gaat reeds in
vervulling, en ik, Mozes, in naam van de Heer jullie aller voornaamste profeet,
klaag jullie nu voor Zijn heilige aangezicht aan vanwege al datgene waaraan
jullie je op de meest ten hemel schreiende manier hebben schuldig gemaakt! Wat
kunnen jullie nu zeggen om je te rechtvaardigen?'
[15] Toen begonnen de joden, die
helemaal in het nauw gedreven waren en van louter angst en ontzetting met
stomheid geslagen leken, bibberend te stamelen, zonder nog één begrijpelijk
woord over hun armzalige lippen te krijgen.
[16] Slechts EEN VAN DE JONGEREN onder
hen zei met hevig bevende stem: 'Mijn God en Heer, begint dan vandaag al het
verschrikkelijke Laatste oordeel?'
[17] MOZES zei: 'Mijn aanklacht
bevindt zich te allen tijde in mijn hand; de toorn en de wraak ligt echter in
de hand van de almachtige Heer! Jullie jongste dag is echter al een behoorlijk stuk
dichterbij gekomen; maar nu hangt alles helemaal alleen van de Heer ar Zeg
eens, wat jullie mening daarover is!'
[18] Toen zei EEN OUDE JOOD
klappertandend van angst: 'O, grote profeet Mozes, zeg ons toch, of wij dan
helemaal reddeloos in de hel zullen komen en of ieder mens zijn eigen jongste
dag heeft! ,
[19] MOZES
antwoordde: 'Wat de hel betreft, hoeven jullie bij jullie huidige levenswijze
helemaal niet te vragen of jullie daarin zullen komen; want jullie manier van
denken en handelen was Immers allang zodanig, dat jullie tot op heden in de hel
waren, en jullie hebben ook alles gedaan wat daar thuishoort. Jullie kunnen
daarom niet meer in de hel komen, omdat je er in wezen al in bent.
[20] Wat de jongste dag betreft,
zullen jullie na het afleggen van je lichaam, in de andere wereld net zo goed
een jongste dag hebben als je in deze wereld ook een laatste en tevens oudste
dag zult hebben. Alleen, zolang jullie nog in deze wereld leven kunnen jullie,
als je dat wilt, nog gemakkelijk een uitweg uit de hel vinden, want hier bij
jullie zit de grote Leider en Verlosser, luister naar Hem en doe wat Hij zegt!
- Ik heb voor U gesproken, o Heer, en laat nu Elia het woord maar doen!'
9
De aanklacht van Elia
[1] IK zei: 'Elia, Mijn wegbereider!
Wat heb jij naar voren te brengen tegen deze dienaren van de tempel?'
[2] ELIA zei: 'Heer,
Mozes heeft alles al gezegd! Met hem is de tempel opgehouden een huis van God
te zijn; de tempel is nu niets anders dan een rovers en moordenaarshol. Aan de
Jordaan heb ik dat deze mensen haarfijn en zonneklaar duidelijk gemaakt en met
de juiste bewijzen gestaafd. Toen zij echter zagen dat zij niet in staat waren
ook maar iets tot hun verdediging aan te voeren, en toen zij beseften dat zij
onweerlegbaar voor het volk ontmaskerd waren en beschuldigd werden van iedere
mogelijke onrechtvaardigheid tegenover U, o Heer, en tegenover het volk,
lachten zij openlijk en deelden mee dat ik een vrome dwaas was, waarnaar men
wel een paar uur kon luisteren om eens te kunnen lachen; maar in het geheim
bedreigden zij het volk als het mijn leer voor iets meer aan zou zien dan
belachelijke waanzin.
[3] Heimelijk werden ze echter steeds
kwader, omdat zij merkten dat het volk mij toch voor een profeet hield en
vereerde, boete deed en zich liet dopen. Deze verdorven boosdoeners in het
heiligdom van God merkten maar al te gauw dat ik bij hen de bijl aan de wortel
gelegd had en dat daardoor het eind van hun boosaardige heerschappij voor de
deur stond. Toen bestookten zij Herodes en bewezen hem met allerlei onjuiste
argumenten en kwalijke, slinkse streken dat ik een groot gevaar voor zijn
gezag; betekende. Herodes was daar weliswaar niet van te overtuigen omdat hij
bindende overeenkomsten met Rome had die hij steeds punctueel nakwam en daarom
bij wat voor ongunstige voorvallen dan ook zonder meer volgens overeenkomst kon
rekenen op Romeinse bescherming. Maar.dat hielp hem allemaal niets, zij
bestormden Herodes net zo lang tot hij mij gevangen nam.
[4] Toen ik eenmaal gevangen zat, maar
mijn leerlingen toch nog vrije toegang tot mij hadden, konden zij Herodes niet
meer lastig vallen; zij merkten echter wel dat mijn leer zich via mijn
leerlingen geweldig uitbreidde. Hierdoor werd hun wrok en woede van uur tot uur
groter en via de boosaardige moeder van de mooie Herodias kregen zij het voor
elkaar dat deze, als Herodes haar een gunst zou toestaan waarbij hij naast zijn
gebruikelijke eed ook zijn woord als vorst zou geven, niets anders dan mijn
hoofd zou vragen. Daarvoor zou de moeder in 't geheim tienduizend pond goud uit
de schatkist van de tempel krijgen. De mooie Herodias had echter haar
bedenkingen over deze eis, omdat zij wel wist dat Herodes mij heimelijk graag
mocht; maar er voer een boze geest in de oude vrouwen deze onthulde haar dat ik
de onzuivere liefdesverhouding van Herodes niet goedkeurde en hem daarvan wilde
afbrengen. Dat zette ook Herodias erg tegen mij op, zodat zij daarna op het
feest, na herhaald aandringen van haar heimelijk omgekochte moeder, mijn hoofd
eiste, hetgeen Herodes zeer treurig stemde, -maar omdat hij nu eenmaal de eed
gezworen had, moest hij die ook houden en ik werd dan ook in de gevangenis
onthoofd.
[5] Toen de
tempeldienaren daarvan hoorden, brak er een luid gejubel onder hen uit en zij
begonnen meteen het volk dat in mij geloofde, zoveel mogelijk te vervolgen.
-Dat, o Heer, is met weglating van alle bijzaken, die U zonder meer maar al te
bekend zijn, het voornaamste kenmerk van hun totale verdorvenheid, en ik klaag
hen daarom nu bij U aan! Maar U alleen bent de Heer van eeuwigheid; richt U hen
volgens Uw oneindige macht, wijsheid en rechtvaardigheid! Uw alleen heilige wil
geschiede!'
[6] Daarop zei IK: 'Ja, zo is het! Er
deden zich daarbij weliswaar nog een aantal andere omstandigheden voor, die Ik
Zelfbij gelegenheid vermeld heb en waarover ook andere oog en oorgetuigen in
Mijn bijzijn gesproken hebben; maar dit is de eigenlijke, diepste kern van hun
meer dan helse slechtheid! Maar nu richt Ik Mij tot jullie, die Mijn trouwste
profeten en nu engelen in Mijn hemel zijn, en Ik vraag aan jullie, of je deze
grote misdadigers in Mijn heiligdom het grote onrecht dat zij aan jullie begaan
hebben, kunt vergeven.’
[7] BEIDEN zeiden: 'ja, Heer; want U
alleen bent immers ons aller verzoening! Verlicht hen echter in Uw grote
barmhartigheid, opdat zij zullen inzien hoe groot hun verdorvenheid is!’
[8] Daarop verdwenen beiden op Mijn
verborgen wenk, en WIJ waren weer alleen.
10
De zelfbeschuldiging van de priesters
[1] Het
duurde geruime tijd voor iemand het waagde ook maar iets te zeggen; want de
verschijning van de beide profeten had allen erg aangegrepen en vooral de
aanwezige joden zeer diep geschokt. .
[2] Alleen DE WAARD, die naast Mij zat
en ook helemaal onder de indruk was, zei op gedempte toon tegen Mij: 'Heer,
Heer, daaruit blijkt meer dan uit al het andere, dat U zonder enige twijfel
diegene bent waarvoor U zich in de tempel voor het hele volk hebt uitgegeven!
[3] Nu is het zonneklaar, dat de
beloofde grote tijd der tijden gekomen is met alle gunsten, maar ook met alle
gerichten uit de hemelen. O, was ik maar waardig genoeg om in aanmerking te
komen voor een heel klein deel van de gunsten!’
[4] IK zei: 'Niet slechts een heel
klein, maar een heel groot deel kun je nemen! Dat hangt alleen maar van je wil
af om met vreugde en plezier te handelen volgens Mijn leer, waarmee je
binnenkort volkomen vertrouwd zult zijn. -Maar nu zullen we de joden eens
vragen hoe hun deze ware verschijning bevallen is!'
[5] Daarop richtte Ik Mij tot de
twintig Joodse priesters en vroeg hun, wat zij nu dachten van deze
verschijning.
[6] Toen stond er EEN van zijn
zitplaats op, die het volgende zei: 'Dat de verschijning geen voorgetoverde
begoocheling was, daar zijn wij allen volkomen van overtuigd, want een puur
schijneffect zoals ik verscheidene malen in Damascus heb gezien, spreekt niet
en heeft geen weet van de geheimste gegevens over voorvallen die zich kort of
lang geleden ergens hebben voorgedaan. Maar juist omdat de verschijning geen
begoocheling was, moest deze beslist een erg onheilspellende indruk op ons
allen maken en wel, omdat wij daardoor maar al te duidelijk zagen, dat wij door
onze slechte daden onmogelijk ooit vergeving van onze overgrote zonden van God
te verwachten hebben.
[7] Het is toch wel een heel moeilijke
taak om op de wereld mens te zijn! Men staat bloot aan alle verlokkingen van de
wereld en van de duivel, twee vijanden van het menselijk leven waarvan men wel
de minst schadelijke ziet, maar waarvan de tweede, die de mensen naar de wereld
lokt en er met alle geweld naartoe trekt, door niemand gezien wordt, waardoor
iemand zich er ook zeer moeilijk tegen kan verzetten.
[8] Dat wij grote zondaars zijn
geworden, zien wij nu duidelijk in; maar hoe wij zo langzamerhand daartoe
gekomen zijn, is ons totaal onbegrijpelijk. Wij kunnen nu niets anders zeggen
dan: Heer, wanneer er in U nog barmhartigheid voor ons is, ontferm U dan over
ons en richt in ieder geval niet te hard over ons!
[9] Als wij dat indertijd zo ingezien
zouden hebben als nu, dan zou :Zacharias en daarna Johannes niet zo behandeld
zijn. Maar wij waren allen Immers stekeblind, door de wereld en de duivel
verblind en daarom handelden wij ook zuiver volgens onze waarachtig duivelse
blindheid en onze duivelse kwade wil.
[10] Zoals Mozes en Elia ons nu echter
heel terecht bij U, o Heer, hebben aangeklaagd, zo klagen wij dan nu bij U ook
de duivel aan, deze grootste vijand van de mensen; laat ook hem nu voor Uw
rechterstoel komen!’
[11] IK zei: 'Het aandeel dat de
duivel aan jullie handelingen heeft, wordt allang op zijn rekening geschreven,
maar Ik zeg jullie, dat er nu sommigen in de tempel zijn die de duivel allang
overtreffen en de mensheid zodanig behandelen, dat zij daarin door geen duivel
overtroffen kunnen worden.
[12] Bovendien zeg Ik jullie, dat
juist de verleidingen van de kant van de duivels lang niet zo erg zijn als
jullie in je dwaze geloof denken! De eigenlijke duivel is de mens met zijn
wereldse begeerten zelf! Daaruit komen de eigenliefde -dat is een duivel -, de
zucht naar een luxueus leventje -een tweede duivel , de eerzucht, de hoogmoed,
de heerszucht, de toorn, de wraak, de nijd, de gierigheid, de arrogantie, de
hoererij en de minachting voor de medemens voort -dat zijn niets dan duivels op
eigen grond en bodem verwekt! Daarom moeten juist jullie niet zo'n grote angst
voor de duivel hebben en hem ook niet aanklagen; maar klaag jezelf in je
geweten aan en heb er echt berouw over, en neem een vast besluit om heel andere
mensen te worden, en wordt het dan ook!
[13] Heb God waarachtig boven alles
lief en de arme naaste zoals jezelf, dan zullen ook jullie je vele, grote
zonden vergeven worden! Want als een mens de zonde niet volledig loslaat, kan
ze hem ook niet kwijtgescholden worden. Want de zonde is immers iets wat de
mens zelf doet, omdat zij voortkomt uit zijn lichaam en de wil van zijn ziel.
[14] Het goed doen volgens de wil en
het woord van God is en blijft eigenlijk, ook al doet de mens het uit eigen
vrije wil, een genade van boven, een verdienste van de geest van God in het
hart van de mens, en valt de mens alleen maar ten deel door de genade van God.
-Nu weten jullie hoe de zaken staan. Jullie zijn vrij en kunnen doen wat je
wilt!'
11
De goede voornemens van de pas bekeerde joodse priesters
[1] Toen zei DE JOOD: 'O Heer, verlaat
ons nooit in deze wereld, - dan zijn wij allen veilig! Heus, in de tempel zijn
er nog wel zevenhonderd zoals wij; maar die zijn nog veel harder geworden dan
wij, - laat die zelf maar zorgen voor wat hun te wachten staat! Wij zullen
echter reeds morgen onze bezittingen halen en onze overvloed onder de armen
verdelen. Dan trekken wij een ander gewaad aan en zullen U volgen, -ook al zou
U ons met bliksem en donder willen wegjagen! Nu wij eenmaal Uw wil volledig
onderkend hebben, zullen wij, oude joden, ook tonen dat oude bomen zich nog
heel goed laten buigen. Wij hebben thans gezien dat er buiten U, o Heer, geen
geluk en geen leven kan bestaan; daarom zal ons ook eeuwig niets meer van U
afbrengen!
[2] Kijk, heel in het begin waren wij
eigenlijk niet zo slecht, want wij zochten in de tempel slechts de
oorspronkelijke waarheid toen wij ons daar in lieten lijven! Maar wat vonden we
daar? Niets dan diepe geheimen en nog eens geheimen! Vroegen wij iemand om
uitleg dan heette het: 'Jullie hoeven niets anders te doen dan alleen maar te
geloven! Wat de tempel zegt dat jullie geloven moeten, geloof dat zonder meer,
ook al komt het jullie nog zo onzinnig, dwaas en onnatuurlijk voor; want alleen
de hogepriester heeft de sleutel tot de geheimen van God en dat moet voldoende
voor jullie zijn! Hij alleen offert voor jullie en het hele volk!' Wel, dat
waren heel aantrekkelijke woorden, die echter jammer genoeg door de treurige
geschiedenis met de hogepriester Zacharias naar ons gevoel zeer sterk aan
waarde hebben ingeboet, want daarna zagen wij bij onszelf pas heel goed in, dat
Mozes, alle profeten en de hele Schrift helemaal niets voor konden stellen.
Want als ze werkelijk iets voorstelden dan konden onze meerderen onmogelijk zo
ontzettend gewetenloos handelen!
[3] Nadat wij er ons van overtuigd
hadden dat in dit opzicht geen enkel woord van de Schrift waarheid bevat,
lieten ook wij al onze kwade hartstochten de vrije loop en werden wij in feite
nog erger dan een heel legioen van de ergste duivels. Want die wijken voor de
naam van de Allerhoogste; wij echter weken niet, maar werden daardoor nog
kwader en boosaardiger. Kijk, alwijze, algoede en hoogst rechtvaardige Heer en
Meester, omdat wij dus eigenlijk merendeels door het slechte voorbeeld van onze
meerderen in de toestand gebracht zijn waarin wij ons nu bevinden, is onze hoop
op Uw vergeving van onze zonden nog groter, daar wij ons nu allen vast
voorgenomen hebben alle zonden te verafschuwen en zuiver volgens Uw leer te
leven, - ook al zou dat ons zelfs ons aardse leven kosten!’
[4] IK zei: 'Goed dan, al jullie
zonden zullen jullie dan nu kwijtgescholden zijn, -maar alleen zolang geen van
jullie weer een zonde begaat! Als jullie Mij echt als leerling willen volgen,
leg dat dan verstandig aan in de tempel, opdat de sluwe vossen niet merken watje
van plan bent! Want het is nog niet Mijn tijd om Mij ter wille van de zonden
der wereld door de slechte vossen te laten vervolgen; want ook dat moet nog
gebeuren, opdat hun maat vol wordt. - Maar let nu op datgene wat gaat komen, en
neem het allen goed ter harte!'
12
De nachtelijke storm bij het onweer
[1] Toen stak er een geweldige, harde
wind op, en in het oosten stegen donkere wolken op die met een rode gloed
overgoten waren. Dit verschijnsel viel allen des te meer op, omdat het hier
tot de grote zeldzaamheden behoorde. Er waren nu ook al bliksemschichten
zichtbaar die in alle richtingen door het dichte wolkendek schoten en men
hoorde ook een ver, maar geweldig rollen van de donder.
[2] Het werd allen wat angstig te
moede, en LAZARUS zei tegen Mij: 'Heer, kijk eens wat een geweldig onweer! Het
lijkt precies in onze richting te komen! Wat zou U er van denken als we
misschien toch maar liever naar binnen zouden gaan; want zulke nachtelijke
onweersbuien zijn vaak heel gevaarlijk! ‘
[3] IK zei: 'Rustig maar, Lazarus;
want zonder Mijn wil zou dit onweer niet komen! Maar waarom Ik het laat komen,
zul je later wel merken.'
[ 4] Daarop werd Lazarus rustig; maar
toen het onweer steeds dichter en dichter bij ons kwam, begonnen de joden wat
angstig te worden en heimelijk aan de leerlingen te vragen of Ik dan helemaal
niet bang was voor het zware, snel naderende onweer.
[5] DE LEERLINGEN zeiden echter: 'Hij
is ook Heer over de stormen en het onweer, en alle elementen moeten aan Zijn
wil gehoorzamen, daarom hoeven wij in Zijn tegenwoordigheid voor geen onweer
bang te zijn.'
[6] De joden reageerden goed op deze
opbeurende woorden en werden rustiger. Maar DE TWINTIG JOODSE PRIESTERS werden buitengewoon
onrustig en bang, vooral toen de bliksemschichten elkaar keer op keer met luid
geknetter opvolgden. Zij stonden op, kwamen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, aan
Wie alle dingen mogelijk zijn, roep dit verschrikkelijke onweer toch een halt
toe, anders loopt het met ons allen slecht af, want het is een gevaarlijk
onweer! Zo hebben we er in ons hele leven maar drie meegemaakt, en er zijn
toen ook laat op de avond veel mensen en dieren bij om het leven gekomen.
Toentertijd heeft het, net zoals nu, bliksemschichten en donderslagen geregend,
en wie getroffen werd, was ook meteen een kind des doods. Alleen zij die in de
stevig gebouwde huizen een goed heenkomen zochten, bleven in leven. Bijzonder
hevig was het zware onweer twintig jaar geleden in Damascus. Wie toen buiten
was, kon met moeite zijn leven redden. Daarom zou het misschien ook hier beter
zijn als wij toch naar binnen zouden gaan; want het kan ons hier allen
bijzonder slecht vergaan als het erge onweer boven ons komt. Ook de wind wordt
nu al zo hevig datje hem nauwelijks nog kunt verdragen!'
[7] IK zei: 'Houd op, want ook tijdens
dit onweer zullen jullie Gods kracht en de macht in de Mensenzoon leren kennen!
‘
[8] Nauwelijks had Ik dat gezegd of
het onweer hing al, ver naar alle kanten uitgestrekt, precies boven ons hoofd
en onophoudelijk schoten er ontelbare bliksemschichten uit het dichte
wolkendek. Meerdere sloegen er om ons heen met luid geknetter in de heuvel.
[9] Toen begonnen DE JODEN luidkeels
te roepen: 'O Heer, help ons, anders zijn wij allemaal verloren!'
[10] Maar IK zei: 'Is er dan al iemand
door de bliksem getroffen, dat jullie zo hard roepen?! Degenen, die bij Mij
zijn, dreigt geen gevaar. Leer echter nu de macht van de Vader in de Zoon
kennen; want dit onweer is ook een gericht en het staat onder Mijn gezag! Ik
heb het opgeroepen en kan het ook weer laten verdwijnen, wanneer en hoe Ik maar
wil. Maar voor jullie, twintig priesters, is het een symbool van jullie gemoed;
want precies zo en nog erger dan het er nu boven ons uitziet, heeft het er
nauwelijks drie uur geleden in jullie hart uitgezien.
[11] Maar -geloof Mij -het is
gemakkelijker voor Mij dit onweer te bevelen om samen met de harde stormwind op
te houden, dan jullie hart met zijn kwade hartstochten te bevelen! Om jullie
innerlijke onweer de baas te worden waren veel woorden en grote tekenen nodig,
maar voor dit kwade, geweldige onweer is slechts één woord nodig en dan is het
er niet meer!
[12] Maar zoals na het verdrijven van
jullie innerlijke, kwade onweer Mijn genade voor jullie begon te lichten, zo
zal ook hier na het verdrijven van dit kwade onweer Mijn genade symbolisch aan
het uitspansel zichtbaar worden. Zie eens, er is al een groot aantal
bliksemschichten uit de dichte en naar alle kanten uitgestrekte wolkenmassa's geschoten,
maar dat aantal is nog lang niet gelijk aan dat van jullie zonden! Daaraan
kunnen jullie nu opnieuw zien, hoe het met jullie gesteld was! Ik zou het
onweer nog een vol uur moeten laten voortduren om het aantal bliksemschichten
gelijk te laten worden aan dat van jullie zonden; maar dat zou voor jullie
innerlijk verder geen waarde hebben, en daarom laten wij dus dit onweer, dat
jullie allen nu al erg bang maakt, verdwijnen! En daarom gebied Ik je, monster,
om uiteen te vallen en te verdwijnen! Amen."
[13] Op dat ogenblik verstomden zowel
onweer als stormwind, de wolken losten op, de sterren begonnen weer in hun oude
pracht en majesteit te schitteren, en recht boven ons straalde een grote ster,
die niemand kende.
13
De nieuwe ster en het nieuwe Jeruzalem
De
voorwaarde voor het eeuwige leven
[1] Toen vroeg LAZARUS: 'Heer, dat is
een onbekende ster, die ik nog nooit eerder heb gezien! Wat is dat voor een
ster en wat heeft die te betekenen?'
[2] IK zei: 'Blijf maar kalm, want
jullie zullen allen deze ster meteen nader leren kennen!’
[3] Daarop opende Ik bij alle
aanwezigen voor enkele ogenblikken het innerlijke gezicht, en de ster werd een
wereld vol licht, en in het midden ervan stond een nieuw Jeruzalem, dat twaalf
poorten had, en de ringmuren, die een vierkant vormden, waren uit evenveel
soorten edelstenen opgetrokken als er poorten in de stad waren. Door alle
poorten gingen engelen in en uit; ook waren Mozes en Elia weer aanwezig met nog
vele andere profeten. De joden verbaasden zich daar uitermate over en begonnen
Mij te loven en te prijzen omdat Ik hun de grote gunst had bewezen dit te laten
zien. Maar Ik riep hen weer in hun natuurlijke toestand terug en toen zagen zij
alleen maar weer de heldere ster, die steeds kleiner werd en tenslotte helemaal
verdween.
[4] Toen het hele schouwspel ten einde
was, vroegen bijna allen tegelijk, wat dat nu geweest mocht zijn.
[5] IK zei: 'Daar was Mijn nieuwe leer
te zien, die Ik jullie uit de hemelen geef1 Zij is het ware, nieuwe Jeruzalem
uit de hemelen; want het oude, aardse heeft geen waarde meer. De twaalf poorten
staan voor de twaalf echte stammen van Israël, en de twaalf soorten edelstenen
van de ringmuren staan voor de tien geboden van Mozes, en de bovenste twee
rijen uit diamant en robijn staan voor Mijn twee geboden van de liefde tot God
en de naaste. De engelen die de poorten uit en in gingen, staan voor de vele
waarheden die de mensen duidelijk worden door getrouw Mijn leer in acht te
nemen. Degenen die de stad uit gingen, gaven de grote wijsheid weer van Mijn
leer en de velen die de stad in gingen, gaven weer hoe de mensen deze leer van
Mij als pure liefde ook in hun hart moeten laten komen en daarnaar moeten
handelen, dan zullen zij daardoor tot de ware, geestelijke wedergeboorte komen
en daardoor in alle waarheid en wijsheid worden binnengeleid.
[6] Dat is de betekenis van dit
gezicht, en dat is dan ook de ware genadezon voor ieder die Mijn woord hoort en
ernaar leeft, en daarin zullen ook allen die nu en later in Mij geloven, voor
eeuwig bij Mij zijn en bij Mij wonen en met Mij alles besturen en leiden wat in
de eeuwige ruimte is geschapen.
[7] Jullie begrijpen dit weliswaar nu
nog niet en je kunt het ook niet begrijpen; maar als jullie blijven in het
geloof in Mij en doen wat Mijn leer zegt, dan zullen jullie, als je geloof en
je liefde gerijpt zijn, gedoopt worden door de Heilige Geest, die Ik aan allen
zal zenden die door hun leven laten zien dat zij in Mij geloven en in Hem, Die
Mij uit Zich in het vlees als Mensenzoon in deze wereld heeft gezonden; want
het eigenlijke, waarachtige, eeuwige leven is: dat je in Mij als de
waarachtige Zoon van de Vader in de hemel gelooft en volgens Zijn leer leeft.
[8] Wanneer echter de Geest waarover
Ik nu met jullie heb gesproken, tot jullie zal komen en jullie zal doordringen,
zullen jullie uit jezelf alles begrijpen wat je nu allemaal ziet en hoort maar
door je puur natuurlijke gesteldheid niet kunt begrijpen; want het lichaam kan
de geest niet begrijpen en is op zichzelf zonder meer dood. Het heeft geen
ander leven dan alleen maar het tijdelijke meeleven uit de levenskracht van de
ziel, die met de geest verwant is en die helemaal op hem kan gaan lijken, en
één met hem kan worden als zij zich helemaal van de wereld afwendt en haar
zinnen alleen richt op het meest innerlijke, geestelijke, volgens de orde en
wijze zoals Mijn leer en Mijn persoonlijke voorbeeld het jullie laten zien.
[9] Daarom moet ieder van jullie zich
inspannen om zijn ziel door haar eigen kracht te redden; want denk je dat zij
als zij in het gericht komt zich wel zal kunnen redden zonder middelen daarvoor
te hebben, terwijl zij zich hier met zoveel middelen die haar ten dienste
staan, niet kan redden als zij niet bedenkt dat zij zichzelf als een
onschatbaar goed moet zien dat, als het verloren gaat, op eigen kracht door
niets weer gekocht of verkregen kan worden?!
[10] Laat ieder daarom vóór alles zijn
ziel proberen te redden! Want tegen allen zeg Ik, dat het aan gene zijde zo zal
zijn: Wie liefde en waarheid, en dus de juiste orde van God, in zich heeft, zal
er daar meteen nog heel veel bij gegeven worden; wie dat echter niet heeft of
veel te weinig heeft, zal ook dat wat hij eventueel nog heeft, afgenomen
worden, zodat hij dan helemaal niets zal hebben, en naakt, zonder middelen en
zodoende zonder hulp zal zijn. Wie zal zich daar over hem ontfermen en hem
vrijkopen?! Waarlijk Ik zeg jullie: Eén uur hier is meer waard dan duizend jaar
daar! Grif deze woorden diep in je hart; maar voorlopig moet niemand daar over
spreken! ,
14
Bekentenis van een Joodse priester
[1] Toen zei EEN JOOD uit de
priesterklasse: 'O Heer, U bent altijd wonderbaarlijk, volliefde, ontferming,
gerechtigheid en wijsheid, en wat U zegt of ook maar denkt is onherroepelijk al
voor eeuwig een volbrachte daad, en daarom kan een mens moeilijk met U praten!
Maar ondanks dat wil ik dan toch, terwille van de broeders, iets tegen U
zeggen; weest U daarom zo welwillend om naar mij te luisteren! Kijk, o Heer,
wie de weg precies kent waarvan bewezen is dat die naar een bepaald doel leidt
dat het grootste levensvoordeel kan en moet geven, die zal ook beslist niets
anders doen dan langs deze weg op het doel afgaan en het ook zeker bereiken;
alleen een volkomen blinde dwaas zou toch nog uit pure domheid en algehele
onkunde een andere weg in kunnen slaan.
[2] Wel, wij kennen nu de weg en het
doel, en wij kunnen daarom ook gemakkelijk de hele wereld en haar verlokkingen
de rug toekeren en als ware helden zelfs over doornen en slangen op deze weg het
ware en zekere levensdoel nastreven; wij zouden nu zelfs tegen een leger
duivels kunnen vechten en onweerstaanbaar op ons doel afgaan! Ja, wij allen
hebben het nu gemakkelijk, want wij hebben niet alleen gehoord, maar ook gezien
en met al onze zintuigen waargenomen dat het zo is en eeuwig niet anders kan
zijn. Maar hoe groot is ons aantal hier dat deze onbegrijpelijke genade van U
heeft gekregen?!
[3] En hoe staat het met de ontelbaar
vele andere mensen die sinds Adam verstrooid over de onmetelijk grote aardbodem
in totale geestelijke duisternis hebben geleefd, nu leven en nog zullen leven?
Wie zal hun de ogen openen en wie hun zielen aan gene zijde redden? Wij joden
en - zeg maar - priesters hebben, als leraren en leiders van het volk, Mozes en
de profeten; maar wat hadden wij eraan? Waar bevonden zich de bewijzen dat zij
ooit werkelijk bestonden? Alleen maar in het blinde geloof! Want gewetensvolle
gelovigen stierven voor onze ogen niet zelden een heel bittere en smadelijke
dood, en nooit kwam iemands ziel, ook al was die persoon nog zo gelovig
gestorven, terug om ons over gene zijde het een of ander te vertellen. Alles
wat wij daarvan wisten was slechts een duistere, onbegrijpelijke mythe die met
de betere principes van het verstand in alle opzichten in tegenspraak stond en
waarmee men slechts het meest onontwikkelde volk nog enigszins in toom kon
houden.
[4] Geen wonder dat wij, en velen met
ons, de Griekse wijzen leerden kennen, vervolgens weliswaar het jodendom
predikten, maar zelf als epicurist* (*Epicurus : Grieks wijsgeer 342-270 v.
Chr. Epicurist: genotzuchtig persoon) leefden! Want de mens heeft nu eenmaal
een niet te stillen dorst naar geluk of minstens naar een redelijke mate van
tevredenheid; over een eeuwige gelukzaligheid aan gene zijde konden wij op
generlei wijze ook maar de geringste aanwijzing krijgen, laat staan enig
vaststaand, houdbaar bewijs. Wij waren gezonde en flinke mensen, de wereld lag
duidelijk zichtbaar met al haar genoegens en overvloed voor ons; dan is het
toch wel duidelijk dat wij niet aarzelden ernaar te hunkeren en te grijpen!
Want waarom zouden wij voor onze moeite om het volk het domme geloof in God en
de onsterfelijkheid op allerlei manieren door leugen en bedrog bij te brengen,
onszelf ook geen plezier doen, want voor het geluk aan gene zijde konden wij,
zoals reeds gezegd, toch nergens een bewijs vinden?!
[5] Kijk, o Heer, dat noemden wij onze
geheime leer, vrijwel dezelfde als die van de Essenen, hoewel wij om bekende
redenen geen omgang met hen hadden! Wij vervolgden ook de Sadduceeën vanwege
hun cynisme, maar niet omdat wij zelf iets tegen hen hadden, maar ter wille van
het gelovige volk; want zou het volk overgegaan zijn naar de sekte van de
Sadduceeën, dan zou het met onze aardse gelukzaligheid al gauw afgelopen zijn.
Maar nu, nu wij door Uw pure genade eindelijk de overtuigende bewijzen voor het
hiernamaals ontvangen hebben, is al het aardse ons natuurlijk echt gaan
tegenstaan! Wat gebeurt er echter met de anderen, die deze genade niet kregen
en waarschijnlijk nooit zullen krijgen?'
[6] IK zei: 'Daar hoeven jullie je
niet druk over te maken! Zorgen jullie voorlopig alleen maar voor jezelf, voor
alle anderen zal nog voldoende gezorgd worden! Wie dan wil, zoals jullie, zal
net als jullie gered zijn; wie dan echter niet zal willen, zal het aan zichzelf
te wijten hebben als hij verloren gaat.
[7] Want iedere ziel zal aan gene
zijde geheel uit haar liefde en uit haar geloof verder leven, en dat zal zij
doen in de volle vrijheid van haar wil. Als de liefde rein en goed is, zal ook
haar leven in het hiernamaals rein, goed en zalig zijn; is haar liefde echter
slecht en onrein, en bereidt zij voor haar naaste geen vreugde, dan zal ook
haar leven aan gene zijde onrein, slecht en zonder vreugde zijn.
[8] Als men echter een ziel haar
liefde zou ontnemen en haar een andere liefde zou geven, zou men haar
vernietigen en in haar plaats een heel andere ziel scheppen. Dat zou echter
tegen de eeuwige, goddelijke orde ingaan; want wat God eens in het leven
geroepen heeft, kan niet meer vergaan, maar alleen voortdurend in iets edelers
en beters overgaan. Daarom zal ook aan gene zijde voor zulke verloren zielen
gezorgd worden; maar Ik zeg wel, zoals Ik reeds eerder gezegd heb: Hier is één
uur beter dan duizend jaar daar!
[9] Geen enkele ziel geschiedt echter
daardoor onrecht; want als men de liefde en de wil van een zielonverlet laat en
haar slechts in zoverre van de andere afscheidt dat zij de goede geen nadeel
kan berokkenen, maar verder in haar sfeer in de geestenwereld, die helemaal met
haar eigen aard overeenkomt, kan doen wat zij volgens haar liefde voor het
leven en haar intelligentie wil, dan doet men daarbij beslist geen enkele
zielonrecht, zelfs niet schijnbaar.
[10] Zoals jullie tot nog toe geleefd
hebben, zo leven ook alle kwade duivelse zielen in de hel, en hun hellevuur
bestaat eenvoudig uit hun kwade, nooit te verzadigen eigenliefde en heerszucht,
en jullie zeiden zelf, dat het jullie best beviel. Maar toch knaagde elke dag
steeds meer de worm des doods in jullie en vergalde jullie bestaan ontzettend!
Wat hadden jullie zo aan je goede leventje?
[11] En zo zal het velen aan gene
zijde heel lang vergaan, wat zij echter helemaal alleen aan zichzelf te wijten
hebben. Want zij zullen daar niet één keer, maar heel vaak de verschrikking van
de dood moeten doorstaan, wat echter ook zo moet zijn; want als die er niet
was, zou ieder van die zielen werkelijk voor eeuwig verloren zijn.
[12] Voor vandaag weten jullie genoeg,
en omdat het nu gauw middernacht is, gaan wij nu naar binnen om te rusten. Wat
de dag van morgen allemaal zal brengen, zullen we wel zien, laten we dus gaan!’
[13] Toen verlieten wij allen de
heuvel en gingen naar huis, waar reeds uitstekend voor onze rust gezorgd was.
Maar de joden hadden een eigen grote kamer. Daar zaten zij om de tafels en
overlegden bijna de hele nacht over wat zij doen zouden om van de tempel vrij
te komen. Het zekerste middel leek hen om zich uit te kopen. Toen werd het ook
bij hen rustig.
15
De joodse priesters worden leerlingen van de Heer
[1] ‘s Morgens nog voor zonsopgang
waren wij, dat wil zeggen Ik, de leerlingen, onze waard en Lazarus met zijn
hele huishouding, al op de been. Lazarus zuster Martha was met haar helpsters
al heel ijverig bezig om een rijkelijk, goed ochtendmaal klaar te maken; Maria
ging echter met ons naar buiten en had zoals altijd slechts oog en oor voor Mij
om iets voor haar hart en haar ziel te bemachtigen.
[2] Toen wij al ongeveer een uur
buiten rondgewandeld hadden, werden de joden pas wakker. Zij wasten zich volgens
gebruik en vroegen toen snel of Ik nog sliep.
[3] MARTHA zei: 'O, de Heer is een uur
geleden met Zijn leerlingen, mijn broer, mijn zuster en de waard al naar buiten
gegaan en zal waarschijnlijk zo terugkomen omdat het ochtendmaal ook bijna
gereed is!'
[4] EEN PRIESTER zei: 'Welke kant is
Hij opgegaan, dan kunnen we Hem achterna gaan en Hem vertellen dat het
ochtendmaal bijna gereed is?
[5] MARTHA antwoordde: 'O, dat is bij de Heer
echt niet nodig, want Hij weet precies wanneer het klaar zal zijn!'
[6] Toen de joden dat hoorden, vroeg
EEN van hen aan Martha: 'Je moet Hem dus wel langer kennen, dat je met Zijn
onmiskenbare, goddelijke eigenschappen al zo goed vertrouwd bent?'
[7] MARTHA zei: 'Ik ken Hem al geruime
tijd, maar van jullie is het toch niet zo erg te prijzen dat je Hem tot nu toe
nog niet herkend hebt!'
[8] DE JODEN antwoordden: 'Jawel,
jawel, dat verwijt is heel terecht, en wij betreuren het nu zelf dat wij door
onze aardse beslommeringen nog nooit meer navraag naar Hem gedaan hebben,
hoewel wij wel het nodige over Zijn doen en laten uit Galilea vernomen hebben.
Ook menen wij dat Hij op het Paasfeest hier in Jeruzalem was en merkwaardig
genoeg alle kopers en verkopers uit de tempel joeg en de kramen van de
wisselaars en handelaars omgooide!'
[9] MARTHA zei: 'Ja, ja, dat is
Dezelfde, maar toen waren jullie ogen nog erg verblind en jullie oren en harten
toegestopt; daarom hebben jullie Hem niet herkend!’
[10] Toen zeiden DE JODEN: 'Jawel,
jawel, je hebt gelijk; maar omdat wij Hem nu herkend hebben, zullen wij
twintigen in ieder geval niet meer bij Hem weggaan, en wij hebben ons vast
voorgenomen in andere kledij als leerlingen met Hem mee te gaan, opdat de
tempeldienaren en de andere joodse priesters, Farizeeën en schriftgeleerden,
die overal verspreid zijn, ons niet kunnen verwijten dat ook wij, priesters van
de tempel, ons door Hem, een stichter van een nieuwe sekte en een
volksverleider, hebben laten verleiden. Wij zullen daarom meteen naar Jeruzalem
gaan en ons uitkopen onder het voorwendsel dat we een reis willen maken naar
Perzië en Indië, hetgeen men ons graag en zelfs al te graag zal toestaan. Als
we dat binnen een paar uur in orde gemaakt hebben, komen we vandaag nog terug
en dan zullen wij Hem als Zijn leerlingen op onze eigen kosten overal volgen.’
[11] MARTHA zei: 'Dat is een
prijzenswaardig besluit van jullie en dat zal jullie Zijn zegeningen brengen!
Maar kijk eens naar buiten; Hij komt al omdat ik helemaal klaar ben met de
toebereidselen voor de maaltijd, en wij zullen Hem met de alleen Hem
toekomende, hoogste achting en liefde ontvangen, Hem nogmaals uit de diepste
grond van ons hart danken voor de grote troost die Hij ons gisteren heeft
gegeven en Hem dan vragen of Hij goedgunstig deze ochtendmaaltijd wil zegenen
en samen met ons wil gebruiken!’
[12] Terwijl Martha nog zo met de
joden sprak, die heel aandachtig naar haar luisterden, kwam IK al de kamer
binnen en zei: 'Lieve Martha, daar heb je je mond niet voor nodig; wie dat in zijn
hart doet, doet het goed. De lippengroet kan dan heel gevoeglijk achterwege
blijven, want Ik kijk alleen naar het hart en zijn innerlijke gedachten. Maar
bij jou hebben ook je woorden echte waarde voor Mij, omdat ze recht uitje hart
komen.'
[13] Dat stelde Martha helemaal gerust
en zij werd met blijdschap vervuld.
[14] Maar IK richtte Mij tot de joden
en zei tegen hen: 'Jullie willen dus in alle ernst Mijn leerlingen worden?'
[15] Toen zeiden werkelijk ALLEN, ook
degenen die geen priester, maar alleen gegoede burgers van Jeruzalem waren:
'Ja, Heer, als U ons maar waardig genoeg acht om Uw leerlingen te mogen zijn!
Wij hebben er zelfs alles voor over, om zo des te rustiger en beslister U, o
Heer, op al Uw wegen en paden te kunnen volgen! ,
[16] IK zei: 'Daar doen jullie goed
aan, maar één dingmoet Ik jullie zeggen en dat is: Zie, de vogels in de lucht
hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar Ik, die naar het lichaam een
pure Mensenzoon ben, heb nog niet eens een steen die Ik als Mijn aardse eigendom
onder Mijn hoofd zou kunnen leggen! ,
[17] DE JODEN zeiden: 'Maar toch is de
hemel en de hele aarde Uw eigendom! Wat deze wereld betreft hebben wij voor U,
voor Uw leerlingen en voor ons wel genoeg voor tien jaar en nog langer! Laat
ons maar met U meetrekken en Uw levenswoorden aanhoren, voor al het andere
zullen wij overal volgens Uw wil zorgen! ,
[18] IK zei: 'Welaan dan, ga na de
maaltijd naar huis en regel alles goed! Kom dan terug en dan zal Ik jullie
zeggen wat wij daarna zullen gaan doen! Maar nu aan de maaltijd!'
[19] Daarop gingen allen aan tafel,
spraken hun dankgebed uit en aten en dronken zoals Ik
16
De bekeerde priesters
[1] Toen de maaltijd voorbij was,
dankten allen weer, en daarna gingen de joden op weg naar Jeruzalem. De
tempeldienaren en de hogepriester zetten aanvankelijk grote ogen op toen de
twintig reeds zeer bejaarde priesters beweerden dat zij nu een verre reis
wilden gaan maken; maar omdat zij bij hen daarvoor veel goud en zilver
achterlieten, gingen zij tenslotte toch accoord en wensten hun veel geluk op de
reis. De twintig namen snel afscheid en verspreidden zich in de grote stad,
zodat men niet zo gemakkelijk zou kunnen ontdekken welke weg zij eigenlijk
insloegen. Maar zij kenden buiten de stad een Griek die altijd een grote voorraad
Griekse kleren had en daarmee handel dreef Daar gingen zij heen, kochten
Griekse kleren bij hem en lieten hun eigen kleren achter, hetgeen de Griek erg
verbaasde. Uit nieuwsgierigheid begon hij toen heel omzichtig te vragen wat
deze verkleedpartij toch wel te betekenen had.
[2] Zij zeiden echter (DE PRIESTERS):
'Vriend, in deze kleren kunnen we beter handel drijven, en omdat van jaar tot
jaar de vroegere inkomsten van de tempel uitblijven, moet dat opgevangen worden
door slim zaken te doen met de heidense volkeren in het buitenland. ,
[3] Deze uitleg voldeed onze Griek,
hij kreeg zijn geld en bovendien de degelijke, dure priesterkleding; hij was
daarmee volkomen tevreden en zei verder geen woord meer. Alleen droegen de
twintig hem ten strengste op daarover tegen niemand ooit iets te zeggen, omdat
hij anders grote last zou kunnen krijgen. En de Griek zweeg dan ook als het
graf
[4] De twintig gingen via een grote
omweg als Grieken weer naar ons terug en kwamen om ongeveer twee uur 's middags
bij ons aan. Toen zij aankwamen, terwijl wij nog aan tafel zaten en nog maar
net met het middagmaal klaar waren, verwonderden Lazarus, de waard en ook Mijn
leerlingen zich erover dat zij hun zaken zo snel geregeld hadden.
[5] Toen zei EEN van hen: 'Ja,
geliefde vrienden, voor geld gaat bij ons alles heel snel, maar zonder geld of
met te weinig geld is het wachten geblazen en schuift men alles op de lange
baan, en verder gebeurt er dan ook bedroevend weinig! Maar wij lieten aardig
wat goud en zilver achter en onze zaak werd daarom ook gemakkelijk en snel
afgehandeld. De tempel heeft nu lang niet zoveel inkomsten meer als vroeger
toen de Samaritanen, de Sadduceeën en nu ook al een groot deel van de Essenen,
waar men in het begin helemaal geen rekening mee hield, zich nog niet van ons
hadden afgescheiden, en daarom is de leiding van de tempel nu al heel blij als
er van tijd tot tijd kostgangers verdwijnen.
[6] Het ging bij ons daarom heel
gemakkelijk, maar wij geloofden dan ook vast en zeker dat de Heer, die ons
gisteren van onze banden bevrijdde, ons door Zijn heilige wil wel behulpzaam
zou zijn om ons voornemen met zo min mogelijk tegenwerking uit te kunnen
voeren. En zie, het ging precies zoals wij dachten en daarvoor danken wij U, o
Heer, ook heel hartelijk! Maar waar blijven onze burgers toch? Zij waren toch
met een man of twaalf, dertien! Kunnen die zich dan niet minstens zo
gemakkelijk vrijmaken van hun gezin als wij van de tempeldienaren?'
[7] IK zei: 'Niet zo gemakkelijk, want
het zijn vaders van gezinnen! Maar zij zullen niet lang op zich laten wachten,
want het zijn echte Jeruzalemse mannen van eer, zoals er maar weinig zijn. Maar
kom nu bij ons zitten, en eet en drink als Grieken, en wees opgewekt en
welgemoed! ,
[8] De twintig pseudo-Grieken
bedankten, kwamen bij ons aan tafel zitten en begonnen opgewekt te eten en te
drinken, en zij vertelden ons veel lachwekkende dingen over de tegenwoordige
staat van de tempel, over de nieuwe ark, die nagemaakt was omdat de oude sinds
de gruwelijke dood van de voormalige hoge en opperpriester Zacharias haar
bijzonder wonderbaarlijke kracht merkwaardigerwijs helemaal verloren had. De
nieuwe was derhalve nu al bijna dertig jaar oud, en gedurende deze tijd was er
met haar geen enkel wonder meer verricht, en toch aanbad het domme volk de
nieuwe alsof het de oude was.
[9] Ook werd er uitgebreid gesproken
over een kennelijke opheffing van de Mozaïsche wetten en het daarvoor in de
plaats stellen van nieuwe, absurde wetten, straffen en boetes, en dat in plaats
van de vroegere, echte wonderen van God nu de Indische, Perzische en Egyptische
opgang deden, zij het met weinig succes, omdat overal vermomde Essenen ze bij
gelegenheid op zo'n natuurlijke manier verklaarden, dat het zelfs voor de
domste mensen tenslotte voor de hand lag dat het hele wonder niets anders was
dan grof en onhandig uitgevoerd bedrog. Het gevolg daarvan was dat het aanzien
van de tempel van dag tot dag minder werd, wat zij zelf maar al te goed gemerkt
hadden. Want wat gebeurt er nu? Als er vandaag door een opperpriester een
zogenaamde blinde, die er goed voor betaald wordt om mee te doen maar verder
net zo goed ziet als een van ons, ten aanschouwe van het volk ziende gemaakt
wordt, -dan doen de jongens in de straten en stegen binnen een paar dagen
tientallen van zulke wonderen.
[10] Daarom hadden zij in de hoge raad
van de tempel een petitie ingediend om, vanwege de voortdurende ontheiliging,
voor langere tijd paal en perk te stellen aan zulke verrichtingen; want
daarvoor kon toch immers wel een verstandige en geloofwaardige reden gevonden
worden. Maar dat was allemaal tegen dovemansoren gesproken. Wonderen moesten er
gedaan worden, in ieder geval voor het gewone volk, -maar dat hield wel in dat
je daarbij ook al vaak in de tempel uitgelachen werd! Wat hadden priesterlijk
aanzien, een ernstig gezicht en de namaak Aäronstaf voor nut, als het wonder op
zich zo onnozel was dat zelfs de gewoonste straatjongens er om begonnen te
lachen?!
[11] En in deze trant vertelden onze
Grieken nog heel wat zaken, waarover Lazarus, zijn beide zusters en zo nu en
dan zelfs onze waard, die reeds lang niets meer met de tempel op had, zich
verwonderden, en LAZARUS, die in menig opzicht nog wel veel met de tempel op
had, zei: 'Nee, dat had ik niet gedacht van de tempel! Want ik moet eerlijk toegeven
dat ik als echte Jood de tempel nog steeds bezocht heb, en vaak wanneer de
tempeldienaren bij me op bezoek kwamen, kon ik op hun goede toespraken en
lessen nauwelijks iets aanmerken en ik moest tegenover mijzelf vaak toegeven
dat het zeer te wensen zou zijn als de mensen volgens die voorschriften
leefden.
[12] Maar nu ziet het er heel anders
uit! Wat is de zin van woord en leer als het pure huichelarij is, en de vroom
schijnende leraar in werkelijkheid een verachtelijke schurk?! .Zulke leraren
doen mij denken aan de goede oude fabel van de wolven in schaapsvel, die, omdat
zij de vlugge schapen open en bloot als wolf maar met moeite te pakken konden
krijgen, zich met schaapsvellen bekleedden om ze met minder moeite te kunnen
pakken en te verscheuren. Nu, dat zal ik mij in ieder geval heimelijk goed in
m'n geheugen prenten! Wat zegt U, o Heer, daar nu van?'
17
De zelfzuchtige handelwijze van de priesters in de tempel
[1] IK zei: 'Vind jij dan
dat zij ons iets nieuws verteld hebben?! O, zeker niet! Dat is Mij zelfs als
Mensenzoon al heel lang bekend! Denk nog eens aan Mijn twaalfde jaar, toen Ik
als knaap drie dagen achtereen met de Farizeeën en schriftgeleerden en oudsten
verkeerde?! Kijk, reeds toen zag het er in de tempel precies zo uit als nu, en
vóór die tijd was het ook al zo; maar toen zaten er.op de stoel van Mozes en
zijn broer Aäron toch op z n minst enige waardige en waarachtige opvolgers van
Mozes en Aäron, die echt uit de stam van Levi kwamen. Maar Zacharias was de
laatste en nu zijn in de tempel maar liefst alle stammen vertegenwoordigd,
omdat iedereen zich daar naar believen voor geld een ambt kan kopen.
[2] Kort en goed,
Mijn huis -zoals de profeet zegt - hebben ze veranderd in een moordkuil en
daarom kan daarin geen heil meer gezocht worden! Maar toch zeg Ik tegen jullie
allen: luister naar degenen die op de stoel van Mozes en Aäron zitten wanneer
zij het woord van God prediken, maar kijk met naar hun slechte daden en doe ze hen
ook zeker niet na, want die zijn een afschuwelijk bedrog!
[3] Dat zij echter nu zo zijn zoals
zij zijn, is het gericht van God over hen, omdat zij Hem losgelaten hebben en
zich naar de mammon hebben gekeerd, die nu hun god is. Wie weet niet, dat
vroeger de eerstgeborene uit ieder huwelijk tot hun veertiende jaar vrij en
kosteloos in de tempel als een offer aan God uitstekend voor de Heer zijn
opgevoed en dat zulke eerstgeborenen heel vaak zichtbaar door de engelen des
hemels zijn bediend en onderricht?'
[4] ALLEN zeggen: 'Ja, dat is woord
voor woord waar!'
[5] IK zeg verder: 'Waar gebeurt
zoiets nu?'
[6] EEN JOOD zei: 'O, dat gebeurt ook
nu nog, maar weliswaar op een heel andere manier! In plaats van eerstgeborenen
als offer voor God de Heer, neemt de tempel liever geld aan; maar wie geen geld
heeft, kan zijn eerstgeborene zonder enig bezwaar zelf houden en dan worden er
voor een paar muntstukken een aantal gebeden in Gods huis gepreveld voor het
toekomstige welzijn van de desbetreffende, of men neemt, als de ouders van de
eerstgeborene als rechtgeaarde gelovigen nog halsstarrig vasthouden aan de oude
instelling, de eerstgeborene wel met het voorgeschreven ceremonieel aan, maar
geeft hem dan tegen een geringe vergoeding direct in handen van de een of andere
vroedvrouw. Als het kind in leven blijft, wordt het vervolgens als huisbediende
gewoon aan de een of andere boer verkocht, waar het dan als een dier opgroeit
zonder lering en onderwijs, en eisen de ouders het vervolgens na zijn
veertiende jaar terug, dan verwonderen zij er zich natuurlijk uitermate over
dat hun eerstgeborene zo weinig genade in de tempel heeft gevonden, en dan
zitten ze met dat kind pas echt in de moeilijkheden.
[7] Daarom geven de armen thans hun
eerstgeborenen ook helemaal niet meer aan de tempel, maar houden zich liever
aan het nieuwe voorschrift waarover wij eerder spraken. Bij de rijke kinderen
is het evenwel anders die worden wel in de tempel, natuurlijk voor geld, heel
behoorlijk verzorgd en na verloop van tijd ook af en toe door pseudo-engelen
bezocht, geholpen en onderwezen in enkele van buiten geleerde schriftteksten,
die de engelen echter evenmin begrijpen als hun vrome leerlingen."
[8] IK zei: 'Laten we nu ophouden met
deze verhalen die helaas maar al te waar zijn, want onze Joodse burgers komen
er aan en die willen we niet al te zeer ergeren. Weliswaar weten zij ook het
nodige, maar natuurlijk niet al deze dingen, en daarom zullen wij hen van te
voren niet te verder inwijden in de diepste, kwalijke geheimen. Spreken jullie er
ook zo weinig mogelijk over, want anders zouden jullie in grote aardse
moeilijkheden kunnen komen, die dan ook jullie ziel schade zouden kunnen
berokkenen! Denk liever: 'Wij zijn in ons hart vrij en hebben het juiste licht
en de ware weg naar het leven gevonden! ' Zolang Ik hen echter nog duld, opdat
dé maat van hun boosheid vol zal worden, zolang moeten ook jullie hen nog
dulden, en volg hun goede lessen op, maar wend je ogen en oren van de slechte
af! En nu genoeg over dit onderwerp, want onze burgers staan al voor de deur en
ook zij hebben nog niets gegeten; daarom moeten zij hier ook wat te eten en te
drinken krijgen.'
18
Een evangelie van blijmoedigheid
[1] Daarop haastten Martha en Maria
zich meteen naar de provisiekamer haalden brood en wijn en gebraden
schapenvlees, en zetten alles op een tafel naast ons, omdat op de onze geen
plaats meer was.
[2] Toen de burgers heel eerbiedig bij
ons in de kamer kwamen, zei IK meteen vriendelijk tegen hen. Laat nu die grote
eerbied maar varen! Jullie hebben honger en dorst, eet en drink daarom
welgemoed! Als de kinderen van de nacht, het gericht en de dood al opgewekt
zijn bij hun smulpartijen waarom zullen de kinderen van het licht en het leven
in aanwezigheid van hun hemelse Vader dat dan niet zijn?! Want Ik zeg jullie:
Waar Ik ben, is ook de Vader. Wees dus allemaal blij en opgewekt, en eet en
drink!'
[ 3] De burgers bedankten, gingen
zitten en begonnen flink te eten en te drinken, en vertelden ons hoe goed het
hun gelukt was om voor een aantal maanden afscheid te nemen van hun familie. Ik
prees hen daarvoor en wenste hun ware moed en uithoudingsvermogen, hetgeen zij
nodig zouden hebben om Mij met succes te kunnen volgen. Zij beloofden dat en
hielden zich ook aan hun belofte, zoals later nog een keer zal blijken.
[4] Tijdens dit gesprek met de burgers
van Jeruzalem zei MARTHA echter zachtjes tegen Lazarus: 'Broer, stel je voor:
alweer een wonder! Gisteren en vandaag hebben wij voor al die mensen toch
aardig wat opgemaakt, en kijk nu eens, uit onze grote provisiekamer is niet
alleen niets verdwenen, maar van alles is er nu tienmaal zoveel, en in onze
grote en kleinere wijnkelder zijn alle zakken vol wijn! Dat kan niemand anders
dan alleen de Heer in Zijn overgrote goedheid en liefde voor ons gedaan hebben,
en dus heeft Hij geen spijs en drank van ons gebruikt, maar aten wij allen aan
Zijn tafel! ,
[5] Dat bracht Lazarus behoorlijk in
verlegenheid en hij wist niet wat hij daarop moest zeggen.
[6] Maar IK werd zijn verlegenheid
gewaar en zei zachtjes tegen hem: 'Maak je daar maar niet druk over; want wij
zullen ons bijna de halve winter in alle rust in deze omgeving ophouden en nog
vaak bij jou en ook bij onze waard te gast zijn! Er zullen gedurende de komende
winter veel zieken in deze streken rond J eruzalem zijn, en die zal Ik bij die
gelegenheid genezen opdat zij zullen ondervinden dat nu de Messias is gekomen
en hen heeft geholpen, en zij zullen in Zijn naam geloven.
[7] Halverwege de
winter zal Ik korte tijd een bezoek brengen aan de rechtschapen Galileeër
Kisjonah en daarna een paar dagen voor het Paasfeest weer hierheen komen, maar
nog voor het feest weer naar Galilea vertrekken. Kijk, wij zullen dus
behoorlijk lang bij je vertoeven en ook behoorlijk wat nodig hebben; en daarom
zegende Ik je provisiekamer en wijnkelder zo royaal! Houd echter je mond en zeg
niemand daar iets over!'
[8] Lazarus bedankte Mij in stilte en
stelde daarop zijn zusters gerust; en toen deze dat hoorden, deed het hun
zoveel genoegen dat ze bijna in tranen uitbarstten en een poosje naar buiten
moesten om daar hun vreugdetranen de vrije loop te laten zonder dat iemand het
merkte. Daarna kwamen zij weer bij ons terug en deelden in onze vreugde. Toen
de burgers uiteindelijk ook verzadigd waren, spraken zij hun dank uit en
stonden op van hun plaatsen.
[9] Maar IK zei tegen hen: ' Als
jullie verder niets te doen hebben, blijf dan zitten, dan zullen wij samen
vrolijk zijn; het moment om treurig te zijn zal nog vroeg genoeg komen!
[10] Mijn leerlingen mogen geen
kniesoren zijn en met schijnheilige gezichten en voorgewende vroomheid
rondlopen om de mensen te laten geloven dat alleen hun voeten nog maar de aarde
raken, maar dat de rest van hun lichaam al in de hemelen verblijft en dat zij
helemaal vervuld zijn van de geest van God, -maar jullie moeten iedereen een
vrijmoedig en opgewekt gezicht laten zien, zodat iedereen veel vertrouwen in
jullie krijgt, dan zullen jullie veel zegen uit de hemelen onder de mensen
verspreiden.
[11] Zie, de waarachtige Geest van God
woont volledig in Mij, en jullie hebben Mij nog nooit met hangend hoofd en
vroom neergeslagen ogen rond zien lopen, maar Ik loop met een open en gewoon
gezicht rond en Ik ben steeds volkomen rechtstreeks, en bij eerlijke en
vrolijke mensen ben Ik vriendelijk en opgewekt, en treurenden en angstigen maak
Ik vrolijk en moedig, en als leerling van Mij moet je je geheel uit eigen vrije
wil net eender gedragen!
[12] Daarom zeg Ik jullie allen nog
eens, dat jullie volkomen vrij van geest, en vrolijk en opgewekt door de wereld
moeten gaan, zonder aan de wereld te hangen. Want zoals Ik Zelf alleen maar in
de wereld ben gekomen om alle mensen een blijde en gelukkig stemmende boodschap
uit de hoogste hemelen over te brengen, die iedereen op zo'n wijze troost moet
geven dat zelfs de ergste marteldood hem niet droevig zal stemmen -omdat hij
ziet en zien moet, dat er voor hem geen dood meer bestaat en kan bestaan, en
dat in Mijn eeuwige rijk voor hem noch deze aarde noch de hele zichtbare hemel
ooit meer verloren kan gaan, en dat hij bovendien nog het gezag zal krijgen
over heel veel -, zo zal Ik ook jullie, wanneer jullie in de geest en in de
kracht van Mijn leer bekwaam worden, in Mijn naam uitzenden om alle volken der
aarde deze blijde boodschap uit de hemelen over te brengen.
[13] Maar wie zal zo'n bijzonder
blijde boodschap met een treurig, bedeesd, vreesachtig, angstig en moedeloos
gezicht willen of kunnen overbrengen? Daarom, voor altijd weg ermee en weg met
de overdreven eerbied zelfs voor Mij; want met dat alles zouden jullie nooit
geschikt zijn om voor iets groots geroepen en uitgekozen te worden, en nog
minder om iets belangrijks en groots te verrichten!
[14] Als je Mij uit de grond van je
hart liefhebt, is dat voor Mij volmaakt voldoende; alles wat meer is, is dom, heeft
geen nut en maakt van de mens, Mijn evenbeeld, een laf schepsel dat voor niets
groots deugt of bruikbaar is’
19
De reiniging van de zonde
[1).Toen zei EEN BURGER: 'O Heer, dat
zou allemaal goed en best zijn, als wij in ons hele leven maar nooit gezondigd
hadden! Maar nu branden de zonden in ons hart voor U die onze harten en nieren
doorziet en door en door heilig bent, en wij zijn juist het tegendeel! Daarom
is het voor ons moeilijk om nu zo opgewekt en vrolijk te zijn!'
[2] IK zei: 'Geloven jullie dan, dat
Ik dat al niet heb geweten toen Ik jullie heb aangenomen?! Ik heb jullie je
zonden echter volkomen kwijtgescholden, omdat jullie je van alle zonden hebt
afgewend en verder nooit meer zondigen en ook beslist niet zult zondigen, en
daarom zijn jullie geen zondaars meer, maar nu volkomen vrij van alle zonde, en
daarom vind Ik dat jullie des te meer reden moeten hebben van gans er harte
vrolijk te zijn!'
[3] Toen zei EEN van de burgers:
'Heer, hoe staat het dan met de vlekken die de zonden op de ziel achterlaten?
Want wij hebben gehoord, dat als iemand eenmaal gezondigd heeft en hem als hij
zich verbetert door boete te doen de zonde ook kwijtgescholden is, er toch
altijd een zwarte vlek op zijn ziel achterblijft, waardoor zij zodanig
gebrandmerkt is dat dan in het andere leven iedere zuivere ziel haar ontwijkt
en niet met haar omgaat, en dat zo'n bevlekte ziel net zo lang God niet mag
zien tot zij de vlek in het kwade vuur van de onderwereld (Scheoul) helemaal is
kwijtgeraakt.’
[4] IK zei: 'Ja, ja, de vlek blijft
net zo lang op de ziel tot de mens volledig afziet van de zonde! Maar wie heel
serieus van de zonde afziet omdat deze slecht is en de mensen te gronde richt
en van God en al het goede en ware vervreemdt, die heeft ook geen vlek meer op
zijn ziel en hoeft helemaal niet meer bang te zijn voor het kwade vuur van de
onderwereld. Als jullie echter zo'n ontzag hebben voor de zondevlekken op
jullie ziel, hoe konden jullie Mij dan aankijken, terwijl jullie nu toch ook
weten wie achter Mij en eigenlijk in Mij is?! Laat dat jullie duidelijk maken
hoe zwak en dom jullie nog zijn!
[5] Ik zeg je: Als jullie mijn
leerlingen willen zijn, moeten jullie je oude mens helemaal als oude kleren
uittrekken en een totaal nieuwe mens aantrekken; want Ik en de uitermate versleten,
verroeste, hedendaagse leer van de tempel passen absoluut niet meer bij elkaar.
Let daarop en wees verstandig, onbaatzuchtig, opgewekt en vol goede moed!’
[6] Deze troostvolle terechtwijzing
had op onze burgers een goede uitwerking en zij grepen nu geducht naar de wijn,
werden weldra echt opgewekt en begonnen ook al gauw met het vertellen van een
aantal vrolijke verhalen, en de Grieken begonnen hen bij te vallen en zo
verstreek de tijd tot zonsondergang.
[7] LAZARUS kreeg bij deze gelegenheid
ook het nodige te horen wat hem behoorlijk schokte, zodat hij alle achting voor
de tempel verloor en heimelijk tegen Mij zei: 'Heer, nu ben ik toch wel
helemaal genezen, en mijn bezoeken aan de tempel zullen steeds zeldzamer
worden!’
[8] IK zei: 'Daar zul je goed aan
doen, maar doe dat meer in je hart dan naar buiten toe, zodat de vossen je niet
zullen gaan wantrouwen, want tot op heden sta je nog hoog in aanzien bij de
tempel! Als je je plotseling terugtrekt zou dat noch jou, noch Mijn zaak enig
goed doen, en Ik kijk immers alleen maar naar de innerlijke mens; want de
uiterlijke is van geen enkel belang.’
20
De vergankelijkheid van de materie
[1] (DE HEER:) 'Maar breng Mij nu een
steen zo groot en zo hard je maar ergens kunt vinden en hier kunt brengen, dan zal
Ik jullie allen wat laten zien!'
[2] Daarop stond LAZARUS snel op van
zijn zitplaats en kwam al gauw binnen met een stuk kwarts, dat ongeveer tien
pond zwaar en zeer hard was, en hij legde het voor Mij op tafel en zei: 'Heer,
hier hebt U een bijzonder harde steen! ,
[3] IK zei toen: 'Dat is uitstekend,
want hij is net zo hard als de harten van de tempeldienaren in Jeruzalem en de
oude muren van de tempel; die kan Ik heel goed gebruiken!
[ 4] Allen waren nu erg benieuwd naar
wat Ik met de steen zou doen.
[5] Maar Ik zei: 'Luister! Wij zijn
vandaag op de dag na sabbat opgewekt en vrolijk bij elkaar, en waarom zouden we
dat ook niet zijn?! Want jullie hebben Mij begrepen en herkend, hoewel dat met
veel moeite en offers gepaard ging, en dus heb ook Ik jullie aanvaard! Jullie
zijn vrijgemaakt van ieder gericht, omdat jullie jezelf uiteindelijk geheel uit
vrije wil op het enig ware en goede hebben gericht. En dus kan Ik jullie nu,
zonder afbreuk te doen aan jullie vrije inzicht en jullie vrije wil, hier wel een
teken geven van Mijn innerlijke goddelijkheid. Houd nu dus alles heel goed in
het oog! Wat zou gemakkelijker zijn, denken jullie: deze steen enkel door Mijn
wil in een oogwenk vernietigen –of de tempel met alles wat daar in is, dood en
levend, op gelijke wijze vernietigen? Controleer eerst nog de steen, zodat
niemand kan zeggen dat hij op een of andere wijze vooraf geprepareerd was!'
[6] Toen zeiden ALLEN: '0 Heer, dat is
hier niet nodig, want wij kennen deze steen allang! Hij is door een visser
vanwege zijn mooie, ronde vorm uit de Jordaan hierheen gebracht. ‘
[7] IK zei: 'Goed, zeg dan wat
gemakkelijker voor Mij zou zijn: deze steen te vernietigen of de tempel!’
[8] Toen zei EEN van de - nu Grieken:
'Heer, wij denken dat dat voor U vrijwel geen verschil zal uitmaken; want ons
komt zowel het een als het ander, zuiver menselijk gezien, even onmogelijk
voor! Wij hebben weliswaar verschillende malen gezien dat Egyptische magiërs
ook stenen lieten verdwijnen, maar wij merkten al gauw hoe de zaak in elkaar
zat toen wij dezelfde stenen daarna weer terugzagen, en het duurde niet lang of
wij deden precies dezelfde truc heel handig na. Wij lachten onszelf uit en
vroegen ons af hoe het mogelijk was dat wij aanvankelijk zelf geloofden dat het
een echt wonder was.
[9] Maar dit hier is iets wat daar
hemelhoog bovenuit gaat! Dit is een echte steen en de hardste die er maar bij
ons te vinden is. De Grieken verstaan weliswaar de kunst deze steen in het vuur
te smelten en er het kostbare glas uit te bereiden, wat vóór hen, ten tijde van
de eerste farao's, reeds de Phoeniciërs gekund moeten hebben, -daarbij
verandert de steen. echter alleen in een andere stof. Maar om zo'n steen enkel
door de pure wil totaal te vernietigen, daartoe behoort goddelijke kracht,
waarvan wij zwakke mensen ons nooit een zuivere en heldere voorstelling zullen
kunnen maken!'
[10] IK zei: 'Wel goed dan! Let nu
allen goed op dat Ik de steen niet aanraak, maar er alleen tegen zeg: Oud
gericht, hef jezelf op!'
[11] Op hetzelfde ogenblik dat Ik dat
zei, was van de steen geen spoor meer te bekennen.
[12] Toen sloegen ALLEN de handen van
verbazing ineen en schreeuwden letterlijk: 'Ja, ja, dat kan alleen maar een
zuiver goddelijke kracht! Zoiets is ongekend!'
[13] IK zei: 'Zoals nu deze steen enkel
door Mijn wil opgelost werd in zijn oerelementen, zo zou Ik dat ook kunnen doen
met de tempel, met alle bergen, met de aarde, met zon en maan en met alle
sterren, en deze oplossen in hun oorspronkelijke, letterlijke niets, dat wil
zeggen in pure gedachten van God, die ook geen realiteit zijn zolang zij niet
door de liefde en door de almachtige wil van God hun werkelijke vorm en
vastheld krijgen. In God heerst niet het principe van verwoesten en
vernietigen, maar in Zijn eeuwige orde heerst het behoud van alle eenmaal
geschapen dingen, echter niet in het voortdurende gericht van de materie, maar
ongericht, dus vrij in geest en leven. Daarom is en mag ook geen enkele materie
in deze gerichte wereld duurzaam zijn. Alles bestaat slechts gedurende een bepaalde
tijd, lost daarna geleidelijk aan op en gaat volgens de orde over in het
geestelijke, duurzame en onvergankelijke.
[14] De materie is een graf van het
gericht en de tijdelijke dood en de dode geesten in deze graven moeten ook Mijn
stem horen en Mijn wil gehoorzamen, zoals jullie nu gezien hebben. En zoals
deze steen nu plotseling is opgelost, zo zal het ook stukje bij beetje met de
hele aarde gaan, en dan zal daaruit een nieuwe, geestelijke, onvergankelijke
aarde ontstaan vol leven en geluk voor haar geestelijke bewoners, en er zal
gericht noch dood op haar hemelse velden heersen; want zij zal ontstaan uit het
leven van allen die uit haar ontstaan en op haar geboren zijn.
[15] Jullie hebben nu de macht van de
goddelijke wil in Mij gezien, en Jeruzalem en de tempel zouden het allang
verdiend hebben dat Ik met de tempel zou doen wat Ik nu met de steen heb
gedaan. Maar nee, de tempel moet blijven en doorgaan tot het zijn tijd is. Door
zijn werken zal hij zichzelf vernietigen, maar niet zoals Ik deze steen vernietigd
heb, die daardoor slechts overgegaan is in een vrijer bestaan van de specifica,
die daarmee een vrij geestelijk zieleleven hebben gekregen. De tempel echter
vernietigt zichzelf als een zelfmoordenaar, wiens ziel daardoor in een nog
zwaarder gericht en in een veelvoudige dood overgaat! Daarom laten we hen
begaan tot de maat van hun tijd vol is, opdat zij later niet kunnen
zeggen:'Jullie hebben ons niet gewaarschuwd en toch vernietigd. -Begrijpen
jullie nu dit teken dat Ik voor jullie ogen heb verricht?
[16] DE GRIEKEN zeiden: 'Heer, dit is
een zeer veelzeggend teken; wij begrijpen het wel ten dele, -maar het helemaal
doorzien, dat kunt U alleen; ons zal dat misschien aan gene zijde pas door Uw
genade mogelijk worden! Waarlijk, het was een heel belangrijk teken en de
betekenis ervan is oneindig groot, hoe gering het er eerst ook uitzag! -Maar
omdat U, o Heer, vandaag in zo'n goede stemming schijnt te zijn, zouden wij U,
niet bij wijze van proef, maar slechts als gunst, willen vragen om ons te
vertellen hoe U, zo gezegd, uit het niets iets in het leven roept‘
21
Een wijnwonder
Het
werk in de wijngaard van de Heer
[1] IK zei: 'Jullie zouden wel graag
van Mijn wondertekenen willen genieten?! Maar weet je, Ik ben met zoals de een
of andere magiër die zijn bedrieglijke tekenen tot stand brengt om de blinde en
domme wereldse mensen zich daarover te laten verbazen en hen te amuseren, maar
Ik doe Mijn tekenen alleen volgens de wil van Hem die Mij als een mens van
vlees en bloed in deze wereld heeft gezonden en nu ook in Mij woont; en als Ik
dus een teken doe, dan moet het dienen voor het diepe innerlijke, geestelijke
onderricht van de ziel, en daarnaast moet het de mens allerlei goeds brengen!
Maar het teken dat jullie vroegen, weliswaar zonder onzuivere bedoelingen,
heeft hier geen echt doel, geen nut en het helpt niet, en daarom is het beter
als Ik het niet doe; want jullie kunnen je nu intussen ook wel voorstellen dat
bij God alle dingen mogelijk zijn.'
[2] Toen zei DEZELFDE JOODSE GRIEK:
'Heer, U moet ons onze blindheid maar vergeven, die is nog groot en alleen
daardoor durfden wij U om nog een teken te vragen! O Heer, vergeef ons onze al
te brutale vermetelheid!
[3] IK zei: 'Nee, nee, vrienden!
Jullie wens was heel begrijpelijk, want Hij die iets helemaal in het materiële
niets kan laten overgaan, moet ook het tegendeel kunnen! Zo hebben jullie
gedacht en het ook precies zo uitgesproken, en dat was toch goed en juist! Het
zou alleen niet juist geweest zijn als jullie anders gedacht en gesproken
zouden hebben. Dat echter het gevraagde teken direct na het reeds gegeven teken
niet helemaal volgens de goede orde geweest zou zijn, konden jullie immers niet
weten, maar alleen Ik! En dus hebben jullie door je wens beslist geen fout
begaan, maar ook Ik niet door niet meteen aan jullie wens gevolg te geven. Maar
omdat jullie nu volledig afgezien hebben van het verlangen in je hart, en ook
zonder teken geloven dat Ik eveneens een tegengesteld teken kan doen, zal Ik nu
eerst ook zo'n teken ten uitvoer brengen! - Kijk eens of er nog wijn in jullie
bekers is! ,
[4] Zij keken en zagen dat hun bekers
leeg waren.
[5] Toen zei DE SPREKER: 'Heer, ze
zijn allemaal leeg!'
[ 6] En IK zei: 'Wel, laat ze dan nu
allemaal vol zijn!’
[7] En kijk, alle bekers waren tot de
rand gevuld met heerlijke wijn!
[8] Toen verbaasden DE JOODSE GRIEKEN
zich en zeiden: 'Kijk eens wat een wonderkracht de Heer heeft! Nauwelijks heeft
Hij het gezegd, of de bekers zijn al vol heerlijk geurende wijn! O, werden wij
door Uw levenswoorden ook maar zo vol met Uw licht en Uw genade! O Heer, heb
geduld met onze grote zwakheid! ,
[9] IK zei: 'Dat kan en mag Ik bij de
mens niet zo doen als bij deze wijnbekers, want dat hangt alleen af van jullie
ijver en je eigen vrije wil. Maar aan Mijn hulp zal het jullie niet ontbreken.
Wat jullie zelf kunnen doen met de jullie toegemeten kracht, moet je ook zelf
doen; voor wat daarbovenuit gaat, zal Ik dan wel zorgen. Want heus, Ik zeg
jullie: Wat je de Vader in Mijn naam en binnen Mijn orde, die jullie bekend is,
zult vragen, dat zal je ook gegeven worden naar de mate waarin het voor jullie
ziel nuttig is. Maar drink nu, want het is intussen alweer avond geworden’
[10] DE JOODSE GRIEKEN hieven toen hun
bekers, dankten en zeiden: 'Op de bloei van het grote geluk dat wij gisteren
gevonden hebben, voor alle joden en alle volken der aarde! Moge Uw woord, Uw
leer en Uw genade hen allen evenzeer doordringen als deze heerlijke, geestrijke
en zoete, geheel vrij en nieuw geschapen wijn onze ingewanden en ledematen zal
doordringen en verkwikken! Heer, Uw wil geschiede!'
[11] Daarop zeiden allen amen, en IK
stond op van Mijn zitplaats en zei: 'Dat was een echte, goede wens; laten wij
daarom allen drinken van deze gave van God opdat die wens zeker in vervulling
zal gaan, en ook Ik voeg daar Mijn amen aan toe! Het zal weliswaar nog veel
moeite en werk kosten, want de wijngaard van God is groot en heeft nu nog
weinig wijnstokken. Daarom moet er gegraven worden en moeten er zonder rust of
duur nieuwe, edele wijnstokken geplant worden, opdat de wijngaard vol edele en
vruchtbare wijnstokken komt te staan, dan zal de grote oogst ons een
duizendvoudig loon voor onze moeite en ons werk geven!
[12] Wij zullen bij dit werk werkelijk
veel tegenspoed van allerlei aard moeten doorstaan, wij zullen nog uit alle
macht door groot en klein vervolgd, veracht en bespot worden; maar omdat wij
precies weten wat wij hebben en wat wij geven, zullen wij de blinde
kwaadaardigheid van de wereld ook zonder moeite met alle geduld, deemoed en
zachtmoedigheid verdragen. Want de Vader wil dat de Zijnen in deze wereld
eerst werkelijk tot het uiterste deemoedig worden, voor zij tot die onvergankelijke
eer verheven worden die niemand hun in eeuwigheid meer kan ontnemen.
[13] Ook dit menselijke lichaam van
Mij zal daarvan niet uitgezonderd zijn, zoals Ik dat Mijn leerlingen reeds
vooraf heb gezegd en aangetoond. Maar ondanks dat alles zullen wij het grote
doel toch beslist bereiken en de overwinning behalen over alle gericht, dood en
hel. En als deze overwinning bevochten is, zullen de sinds lang gesloten
poorten van de hemel voor eeuwig voor de nieuwe kinderen van God geopend worden
en de overwinning zal eeuwig duren.
[14] Wel zullen de vijanden nog in
allerlei gestalte en vorm voortwoekeren, en tussen de tarwe zal ook het onkruid
welig tieren, en in de wijngaard zullen wilde stammen opkomen en voortwoekeren,
maar altijd slechts tot een bepaalde tijd; dan zullen zij echter worden
afgezonderd en in het vuur van het gericht worden geworpen, waar dan veel
geween en tandengeknars zal zijn."
[15] Toen vroegen er ENKELEN: 'Heer,
wat wilt U daarmee zeggen?'
[16] IK antwoordde: 'Zoals Mozes'
zuivere leer mettertijd verontreinigd werd door de hebzucht van de mensen en
door hun hang naar het wereldse, zo zal het ook met Mijn zuivere leer gaan.
Zij, de wereldse mensen, zullen weer tempels bouwen en deze gebruiken voor het
verkrijgen van geld en andere aardse goederen, en daarbij zullen zij het
verkrijgen van Mijn rijk helemaal niet belangrijk vinden. Zij zullen trotser
dan de grootste vorsten en koningen der aarde rondgaan, gehuld in goud en
edelstenen. -Kijk, dat zal het onkruid tussen de tarwe zijn en dat zijn de
wilde stammen in Mijn wijngaard! ,
22
De valse leraren van het evangelie
[1] Toen vroegen DE LEERLINGEN: 'Heer,
hoe is dat mogelijk? Want wij zullen het doorgeven zoals wij het ontvangen
hebben, en die het van ons zullen ontvangen, zullen het niet verontreinigen.
Daar zal Uw goddelijke hulp uit de hemelen immers alles aan kunnen doen!’
[2] IK zeg: 'Dat begrijpen jullie nu
nog niet! Er zijn in de aarde, op de aarde en in de lucht nog niet
uitgezuiverde, boosaardige geesten, die er steeds op uit zijn het vlees van de
mens te bemachtigen. Zij zijn noodzakelijke uitwassen van het oude gericht van
de aarde, die naar gelijkgestemden zoeken onder de kinderen van deze wereld en
hun zintuigen heimelijk benaderen. Dat vinden de kinderen van deze wereld
prettig en zij volgen de geheime verlokkingen van zulke geesten.
[3] Zulke kinderen van de wereld
pakken dan alles aan wat maar de aandacht trekt in deze wereld. Omdat zij
echter de ware geest niet hebben vanwege het feit dat zij kinderen van deze
wereld zijn, zetten zij de zaken waarmee zij veel aardse goederen denken te
verkrijgen, volgens hun eigen blindheid en wereldwijsheid met grote uiterlijke
praal en uiterlijke waardigheid en luister op, en lokken dan vele, ook betere
geesten naar zich toe.
[4] Kijk, dat is dan al een grote en
grove verontreiniging van een nog zo zuivere leer! En omdat de zuivere leer
slechts heel weinig aardse voordelen biedt, maar alleen geestelijke, terwijl de
onzuivere leer naast de voorgewende, geestelijke goederen haar aanhangers
vooral het zekere vooruit zicht geeft op grote aardse voordelen, zullen jullie
wel zo ongeveer begrijpen hoe ook na verloop van tijd de zuiverste leer
verontreinigd kan worden.
[5] Wees dus op je hoede! Want
mettertijd zullen nog tijdens jullie aanwezigheid op aarde vele valse profeten
en leraren opstaan en uiterst hard en brutaal schreeuwen: 'Kijk, hier is
Christus (waarheid uit God) , en dáár is Hij!, en zij zullen zelfs op de manier
van de Essenen grote tekenen doen, en wel zodanig dat zij, als Ik het zou
toelaten, zelfs jullie, uitverkoren eerste leerlingen, zouden beetnemen.
Luister niet naar hen, maar bestraf hen in Mijn naam vanwege hun leugens, en
maan hen tot deemoed en het aannemen van de waarheid uit God, dan zullen jullie
en jullie ware leerlingen de zuivere weg bewandelen!
[6] De dingen waaraan jullie hen heel
gemakkelijk zult herkennen zijn: grootsprekerij, grote en grove onrechtmatige
aanspraak op goddelijke krachten, die zij nooit gehad hebben en op deze wereld
nooit zullen hebben, verder grote pracht en praal, mystieke luister zoals bij
de heidenen, en een uitermate grote heerszucht, en eveneens een onverzadigbare
zucht naar de schatten en goederen van deze wereld. Aan deze behoorlijk
concrete kenmerken zullen zij hopelijk toch niet moeilijk te herkennen
zijn."
[7] Toen zeiden ALLEN en ook de
leerlingen: '0, zolang wij op de wereld zijn, zullen wij hen wel herkennen;
daarna kunnen onze eigen leerlingen hen zelfwel op gelijke wijze beoordelen en
als zodanig herkennen, en U zult Uw ware leerlingen toch niet in de steek
laten!’
[8] IK zei: 'Ik zal in de geest bij
hen blijven tot aan het einde van deze wereld! Maar voor vandaag zijn er genoeg
tekenen en lessen geweest.
[9] Van nu af aan zal Ik gedurende de
hele winter behalve het genezen van zieken geen andere tekenen meer doen en
geen onderricht meer geven; want nu hebben jullie aan datgene wat jullie reeds
ontvangen hebben voldoende. Als jullie iets niet begrijpen, dan ben Ik bij
jullie. Jullie, Mijn leerlingen, moeten echter gedurende deze tijd af en toe
deze nieuwe leerlingen onderwijzen!
[10] Morgen en de rest van de dagen
tot aan de sabbat zullen wij hier in dit huis rust houden; maar op de sabbat
zullen wij naar Bethlehem gaan en daar een aantal zieken genezen. Daarna zullen
we een paar dagen bij onze waard doorbrengen en vervolgens ook bij Mijn
Lazarus, en zo beurtelings tot halverwege de winter. Daarna bezoeken wij
Kisjonah en komen voor het Paasfeest weer hierheen. Dan pas zullen wij met een
groot gezelschap en nieuwe leerlingen weer naar Galilea gaan, waar Ik opnieuw
zal gaan onderwijzen en werkzaam zal zijn.
[11] Maar breng nu lampen, dan zullen
wij bij brood en wijn vrolijk zijn en ook meteen aan deze tafels onze nachtrust
genieten!’
[12] Met dit voorstel was iedereen het
eens, echter niemand bespeurde enige slaap en dus werd er tot na middernacht
over van alles gesproken, wat echter geen waarde voor de mensheid in het
algemeen heeft en kan hebben; Zelf heb Ik meermalen met mensen die Mij lief
waren van alles besproken, en Ik gaf hun in allerlei huishoudelijke zaken raad,
hetgeen natuurlijk niet in het evangelie thuishoort. ook Mijn leerlingen deden
dat, wat hen bij de mensen erg gezien en geliefd maakte; want het is ook
naastenliefde als men mensen die zorgen hebben en ondeskundig zijn, in allerlei
goede en nuttige zaken bijstaat.
[13]'s Morgens waren wij al een half
uur voor zonsopgang weer op. Al gauw werd een licht morgenmaal gebruikt, waarna
wij naar buiten gingen en over allerlei dingen spraken. En zo ging het door tot
aan de sabbat.
[14] Wij bezochten ook verscheidene
buren van Lazarus, die het veel genoegen deed Mij te zien en te spreken; onder
deze buren bevond zich echter geen enkele vriend van de tempel.
[15] De twintig Joodse Grieken werden
niet herkend, hoewel zij veel over de intriges van de tempel vertelden en zich
daardoor bij de buren zeer geliefd maakten.
23
De Heer en de Zijnen in Bethlehem
Genezing
en verzorging van veel zieken
[1] Op de sabbat braken wij 's morgens
vroeg op en gingen naar Bethlehem. Daar was een feest en zodoende waren er
grote aantallen arme, gebrekkige en aan allerlei kwalen lijdende mensen, die
her en der buiten de poorten van de stad lagen en om een aalmoes vroegen.
[2] LAZARUS, die met ons meegegaan
was, zei: 'Heer, zie toch eens, zoveel arme mensen! En wat zien ze er toch
beklagenswaardig uit!’
[3] Daarop zei IK: 'Velen onder hen
zijn door de Farizeeën in deze ellende en armoede gestort; daarom wordt
toegelaten dat zij nu bedelen. Straffen, verdriet, ergernis en verkropte woede
en toorn hebben er tenslotte zulke gebrekkige mensen van gemaakt. Ik ben nu
juist hierheen gekomen om hen lichamelijk te helpen, opdat zij in het vervolg
toch hun brood met hun handen kunnen verdienen.’
[4] Enigen vroegen ons om een aalmoes.
[5] Maar IK zei tegen hen: 'Zouden
jullie niet liever met je eigen handen je brood willen verdienen, dan hier zo
ellendig te zitten bedelen?'
[6] Toen zeiden ALLEN: 'O Heer, wie u
moge zijn, dat zouden wij duizend maal liever doen als we maar, zoals vroeger,
gezond waren! Maar kijk eens naar onze voeten en handen en oordeel dan zelf
eens of wij soms tot werken in staat zijn!'
[7] IK zei: 'Ja, dat zie Ik wel; Ik
wilde daarmee echter alleen maar vragen of jullie niet liever helemaal gezond
zouden willen worden en dan liever zouden werken, dan hier zo ellendig te
moeten bedelen!’
[8] Daarop zeiden ALLEN: 'O man, als
dat mogelijk zou zijn, dan zouden we meteen opstaan en op weg gaan om werk en
brood .te zoeken! ,
[9] IK zei: 'Jullie weten toch dat het
vandaag .sabbat is en dat het dan misschien niet zo te pas komt om jullie van
je vele, oude kwalen te genezen!'
[10] DE ARME MENSEN zeiden: Heer, wij
zijn goed voorgelichte Joden, maar er is ons niets van bekend dat Mozes of
welke andere profeet dan ook ooit verboden heeft op de sabbat een goede daad te
verrichten! Als men op de sabbat zelfs een ziek dier mag helpen zonder daardoor
de sabbat te ontheiligen, waarom zou men dan een mens met mogen helpen als hij
nog te helpen is?! En waarom hollen de Farizeeën, als ze tevens geneesheer
zijn, ook op de sabbat naar de rijke zieken?! Die zouden toch, wel het best
moeten weten of zij daardoor de sabbat ontheiligen of niet! .
[11] IK zei tegen hen: 'Jullie
antwoord is erg goed, en nu wil Ik en zeg: Wordt allen helemaal gezond!’
[12] Toen zagen zij dat hun gebrekkige
ledematen weer helemaal recht en gezond waren en een van hen, die zijn
rechterhand vanaf de elleboog miste, kreeg ook deze hand terug. Dat was voor de
genezen mensen toch wel iets te wonderbaarlijk. Daarom vroeg er een, wie Ik
wel.was, dat mijn woord kon wat de kunde van iedere geneesheer te boven ging.
[13] IK zei: 'Dat zullen jullie nog
wel eens te weten komen, -maar sta nu op, en ga heen en zoek werk en brood! '
[14] Nu zei LAZARUS tegen hen:
'Mochten jullie nergens werk vinden, ga dan naar Bethanië; de heer van het
grote landgoed heeft werk voor honderden!’
[15] Allen stonden daarna op,
bedankten en gingen weg.
[16]
Datzelfde teken werd ook bij. de andere zes poorten van de stad verricht, want
de oude stad van David had zeven poorten, waaronder drie grote en vier kleine.
Bij de laatste, grote poort werden wij echter door drie passerende Farizeeën aangehouden
en terechtgewezen, omdat het met paste zoiets op een sabbat te doen.
[17] Maar
DE GENEZEN MENSEN kwamen snel overeind en zelden dreigend: 'Tien jaar lang
bivakkeerden wij, ellendigen, voor de poorten en nog nooit heeft een van jullie
ons gevraagd wat ons mankeerde, en nog minder heeft een van jullie ons ooit een
aalmoes gegeven, - en willen jullie nu deze echte wondergenezer terechtwijzen
omdat hij ons weer onze gezonde en ten dele zelfs ontbrekende ledematen
teruggaf?! .
[18] Heeft Mozes dan niet geboden ook
op de sabbat zelfs een ziek beest te helpen?! Hoeveel meer zal het dan wel
geboden zijn om op de sabbat een lijdend mens te helpen?! Maak nu dat je
wegkomt - anders zullen Wij jullie Mozes beter leren verstaan en begrijpen!
[19] De drie zagen wel in dat het niet
zo erg raadzaam was een verdere discussie met de genezen mensen aan te gaan, en
zij maakten dat ze wegkwamen. De genezen mensen spraken hun dank uit en gingen
toen ook vlug naar Bethanië, nadat Lazarus hen eerst een aalmoes had gegeven.
En zo kreeg Lazarus, die allang
arbeiders te kort kwam op zijn uitgebreide bezittingen, ook ongeveer
honderdtwintig arbeiders, die hij heel goed kon gebruiken en waarmee hij niet
het gevaar liep dat zij, zoals al vaak het geval was geweest, door de tempelpriesters
bij hem weggelokt konden worden.
[20] Wij verwijderden ons ook snel en
gingen naar een ander plaatsje, dat ongeveer twee uur van Bethlehem vandaan lag
en merendeels door Grieken en Romeinen bewoond werd. Daar zochten wij een goede
herberg en gingen naar binnen.
24
De genezingen van de Heer in een plaatsje bij Bethlehem
[1] DE HEER DES HUIZES, een
rechtschapen Romein die ook heel goed Hebreeuws sprak, zei: 'Ja, beste mensen,
ik ben heus erg blij met zo'n groot aantal gasten, maar er doet zich in mijn
grote en rijk van. alles voorziene herberg een waar MALUM OMEN * (* Een slecht
teken, in de zin van ongeluk.) voor. Al acht dagen lang liggen namelijk mijn
brave vrouw, die in de keuken vrijwel onmisbaar is, en ook mijn twee oudste
dochters, die al even bruikbaar zijn, met hoge koorts in bed. Griekse noch
Joodse dokters kunnen hen helpen en daarom ziet het er nu voor mijn keuken erg
slecht uit. Brood en wijn heb ik wel, maar andere gerechten zijn zelfs voor mij
nu heel moeilijk te krijgen!'
[2] LAZARUS,
die de waard reeds lang kende, zei: 'Maak je maar niet druk over je huiselijke
perikelen; je huis is nu een groot geluk te beurt gevallen! Kijk, de grote
wondergenezer is hier bij ons, over wie je van reizigers uit Galilea al veel
gehoord zult hebben! Vraag het Hem, dan zal het direct beter gaan met je
zieken!' ..
[3] DE WAARD vroeg: 'Wie is het? Ik
heb reeds meermalen ongelofelijke dingen over hem gehoord!’
[4] LAZARUS zei: 'Hij staat naast
mij!'
[5] Toen de waard dat hoorde, viel hij
letterlijk voor Mij neer en smeekte Mij om zijn drie zieken te helpen; want hij
geloofde vast, wat Lazarus hem vertelde~
[6] Maar IK zei tegen hem: 'Sta op en
ga heen; want je zieken zijn al helemaal beter, laat hen maar een goede
maaltijd voor ons klaarmaken!'
[7] Vlug stond de waard op en haastte
zich naar de ZIEKEN, die heel opgewekt tegen hem zeiden: 'Kijk eens, we zijn
ineens zo gezond als nooit tevoren! Als je wilt, staan we op en gaan in de
keuken aan de slag! ,
[8] DE WAARD zei: 'Doe dat; want ik weet
dat jullie volkomen gezond zijn! De rest vertel ik nog wel!’
[9] Maar de vrouwen vroegen toch aan
de waard om hen vlug te zeggen wie hun grote weldoener was, dan konden zij naar
hem toegaan om hem eerst heel hartelijk te bedanken.
[10] De
waard zei echter, dat hij met ruim vijftig gasten was gekomen en dat ze
allemaal vóór alles een goed middagmaal wensten. Hoewel het nu al bijna het
vijfde uur na de middag was, kon hij hun niets anders geven dan brood, wijn en
zout. Daarom moesten zij hun dankbaarheid voor de grote weldoener vooral in de
keuken tonen, voor het andere zou er ook na de maaltijd nog tijd genoeg zijn. ..
[11] Dat maakte indruk, en de
kokkinnen waren snel als de wind in de keuken, en de vele bedienden moesten
direct allerlei opdrachten uitvoeren om de drie in de keuken met man en macht
te helpen. Vervolgens kwam de waard opgewekt de grote gelagkamer binnen en
dankte Mij met tranen in zijn ogen voor de grote genade die hem bewezen was,
zoals hij dat uitdrukte.
[12] Maar IK zei tegen hem: 'Maak er
geen ophef van; jij bent geholpen en meer is niet nodig! ,
[13] Daarop zei DE WAARD: 'O meester
en vriend, er is beslist nog meer nodig! Ten eerste sta ik duidelijk bij u in
de schuld, en ten tweede moet ik nu openlijk bekennen dat ik u voor meer aanzie
dan voor alleen maar een mens! En daarom zou het zeker volgens de goede orde
zijn om zo'n waarlijk Godmens een offer te brengen! ,
[14] IK zei: 'Dat is allemaal niet
nodig! Ik ben nu slechts een mens zoals ieder ander van vlees en bloed;je zult
nog wel vroeg genoeg meer daarover horen! Maar wees nu opgewekt en vrolijk,
zoals wij allen! ,
[15] Daar was de waard erg blij om en
hij haalde bekers.. en bracht ons meteen de allerbeste wijn uit zijn kelder,
die hij gewoonlijk alleen maar de hoogste Romeinen voorzette als zij door deze
streek reisden - wat langs deze belangrijke heerbaan bepaald niet zelden
voorkwam.
[16] Onze Judas greep meteen naar een
beker en dronk hem met grote teugen bijna tot op de bodem leeg. Dat zagen de
andere leerlingen en zij vroegen hem, wie dan wel het meeste recht had om het
eerst van de beste wijn van de waard te proeven.
[17] Daarop antwoordde hij (JUDAS
ISKARIOT): 'Ik had een ontzettende dorst en de vorige wijn vond ik niet goed
genoeg; maar als het niet juist is, dan zal Hij mij er wel attent op maken,
daarover hoeven jullie mij niets te verwijten!'
[18] Maar IK keek om en zei tegen de
leerlingen: 'Laat hem; want hem verbeteren staat gelijk met het met alle geweld
wit willen wassen van een Moor! ‘
[19] Toen Judas dat hoorde, schaamde
hij zich, ging naar buiten en verdween, zodat wij hem daarna drie dagen lang
met meer te zien kregen. Hij zocht echter een andere herberg op, waar hij voor
eigen rekening introk; want hij zag altijd kans onderweg heimelijk wat geld te
verdienen.
[20] Allen waren blij dat hij weg was,
en wij brachten bij de waard, die ons goed verzorgde, nog acht volle dagen
door, en Ik genas in deze plaats nog een aantal zieken.
[21] Toen echter al gauw daarna de
aanloop van mensen te groot werd, gingen wij ‘s morgens vroeg op weg naar een
andere streek, waar wij eveneens weer goed onderdak kregen en de zieken
genazen. Daar moesten ook de leerlingen, Judas uitgezonderd, bij de zieken de
handen opleggen, en het ging met allen bij wie de leerlingen de handen
oplegden, beter. Zelf deed Ik daar weinig tekenen, maar Ik onderhield mij met
Lazarus, die nog altijd bij ons was, en met de andere waard.
[22] Ondertussen kwamen wij weer in
Bethanië bij Lazarus en bij onze waard. En beiden vonden thuis alles tot in de
puntjes geregeld, hoewel zij bijna vier weken lang met Mij rondgetrokken waren.
Bij de waard bleven we weer acht dagen en daarna weer bij Lazarus, die veel
plezier beleefde aan de arbeiders die hij in Bethlehem had aangenomen en die in
zijn dienst niets te kort kwamen.
[23] Toen de genezen mensen Mij zagen,
vielen zij van dankbaarheid letterlijk voor Mij op hun knieën en wilden Mij
echt aanbidden, want zij waren reeds van Martha en Maria te weten gekomen wie
Ik eigenlijk was.
[24] Maar IK zei tegen hen: 'Zwijg
voorlopig! Binnenkort zal er nog een tijd komen dat ook jullie kunnen spreken!'
[25] Daarop gingen zij vlug staan,
beloofden te zwijgen en begonnen meteen aan het werk dat hun opgedragen was.
25
De reis van de Heer naar Kisjonah
[1] Wel had Martha ons verteld dat er
intussen al verscheidene tempeldienaren bij haar waren geweest, die heel
belangstellend gevraagd hadden waar Lazarus toch heen gereisd was en vanwaar nu
opeens dat grote aantal goede arbeiders was gekomen. Daarop had zij hun
geantwoord, dat Lazarus, haar broer, voor belangrijke zaken misschien wel
helemaal naar Egypte was gereisd en al gauw na zijn vertrek deze arbeiders, die
hoognodig waren, ergens in dienst had genomen en naar Bethanië had gezonden.
[2] EEN FARIZEEËR had haar echter
gevraagd: 'Kun je niet twintig van deze arbeiders aan ons afstaan?'
[3] Maar MARTHA zei: 'Vraag het hun
zelf, - want ik weet helemaal niet of het joden, Grieken of Romeinen zijn; want
onder elkaar spreken ze allerlei talen!'
[4] De Farizeeër ging daarop vlug naar
buiten en begon met een paar van de arbeiders te onderhandelen. Maar die
schenen hem te kennen en zeiden, dat zij ten eerste geen Joden meer waren, en
dat hij als ze het zouden zijn ervan verzekerd kon zijn dat zij geen enkele Farizeeër
meer zouden dienen.
[5] Toen waren de tempeldienaren naar
huis gegaan, en sinds die tijd was er niet één meer in Bethanië geweest; zij
wachtten waarschijnlijk de terugkomst van haar broer af.
[ 6] Lazarus vroeg Mij nu, wat hij
moest doen.
[7] En IK zei tegen hem: 'Doe, wat je
zuster deed! Zij zullen met de arbeiders niets bereiken, en jou kunnen zij
daarvan niet de schuld geven.'
[8] En zo was het ook goed, en Lazarus
had daarna meer rust in zijn huishouding.
[9] Omdat het al aardig winter
geworden was en Ik nog maar weinig zieken te genezen had, bleven wij zoals
gezegd, nu tot ongeveer midwinter nog afwisselend bij Lazarus of bij onze
waard, terwijl de nieuwe leerlingen in die tijd de hele nieuwe leer met veel
liefde en vast geloof van de oude leerlingen aannamen en zelfs om de nieuwe
doop vroegen.
[10] Maar IK zei tegen hen: 'Voorlopig
is het voldoende dat jullie de doop der waarheid aanvaard hebben; wanneer
echter, als jullie je aan de leer houden en daarnaar leven en werken, de ware,
levende doop over jullie zal komen, zullen jullie ook de doop van Johannes
kunnen ontvangen. Het zal echter niet lang duren voor er een tijd komt dat
velen eerder de ware doop met het levensvuur van de Heilige Geest zullen
ontvangen dan de doop met het water .
[11] Dat stelde de nieuwe leerlingen
volkomen tevreden.
[12] Op de afgesproken tijd op een
maandag verlieten wij onder zegenwensen Bethanië en onze waard en gingen
opgewekt op weg naar de zee van Galilea. Daar vonden wij een goed schip dat.wij
huurden om ons naar Kis te laten brengen. Daar het echter al avond was, durfden
de schippers het niet aan om 's nachts over de zee te varen; zij beweerden dat
in deze tijd de zee tegen middernacht erg wild werd.
[13] Daarop zeiden DE LEERLINGEN:
'jullie zijn toch uit Genezareth kennen jullie de macht van de Heer Jezus uit
Nazareth dan niet?'
[14] DE SCHIPPERS zeiden: 'Wat? Is
Jezus van Nazareth hier?'
[15] En IK zei: 'ja, Ik ben het!'
[16] Toen zeiden DE SCHIPPERS: 'ja,
als U het bent, varen wij, ook al staan er huizenhoge golven! Kom maar in ons
grote schip, want het biedt een ruime en veilige plaats voor tweehonderd
mensen!’
[17] Wij scheepten ons in en voeren
met gunstige wind weg en hoewel in de richting van Kis de golven hoog gingen,
schonken de schippers daar geen aandacht aan, en wij bereikten bij het vrij
zwakke licht van de maan toch zonder moeite de rustige bocht van Kis.
[18] Toen wij in de haven van Kisjonah
binnenliepen, waren zijn bedienden en tollenaars meteen bij de hand, die ons
druk doenerig en officieel vroegen wat de reden van onze komst was, wat wij
daar deden en waarheen onze reis ging en of wij iets aan te geven hadden.
[19] Maar IK zei: 'Laat Kisjonah bij
Mij komen, dan zullen jullie meteen horen wat wij hier komen doen!'
[20] Direct ging men Kisjonah halen.
[21] Bijgelicht door fakkels kwam hij
dadelijk naar de oever, en toen hij Mij in het oog kreeg, riep hij van vreugde
luid uit (KISJONAH): 'O Heer, hoe kunt U mij, zondig mens, waardig achten om
mij nog zo laat in de nacht op te zoeken?! O, wees toch met allen die bij U
zijn, van harte welkom! Komt allen binnen in mijn grote huis, ook jullie,
schippers; want vandaag zullen jullie niet verder varen! Ik sta met alles en
het beste voor jullie klaar! O, deze ontzaglijke vreugde die mij nu zo
onverwacht ten deel valt, is in één woord onbeschrijfelijk! O, kom, kom, kom!’
[22] Wij gingen snel van boord en
meteen het huis van Kisjonah binnen, in wiens grote kamer het behaaglijk warm
was omdat deze door vier grote open stookplaatsen, waar een levendig vuur opvlamde,
uitstekend verwarmd werd. Iedereen in huis werd meteen volop aan het werk
gezet, en nog voor er een half uur verstreken was, stond er al een grote
hoeveelheid heerlijk klaargemaakte edelvissen op tafel en een overvloed aan
brood en uitgelezen wijn, wat ons allen heel goed van pas kwam, want wij hadden
nadat wij Lazarus' huis vroeg in de morgen verlieten niets gegeten en
gedronken.
[23] Zelf voelde Ik na die lange reis
behoefte aan natuurlijke, lichamelijke versterking, en de leerlingen nog veel
meer, en deze viel ons hier rijkelijk ten deel. Wij aten en dronken heel
welgemoed, en bijna de hele nacht door werd er veel verteld over onze reizen en
belevenissen, hetgeen Kisjonah en zijn familie in hoge mate interesseerde; hij
kwam woorden te kort om zijn lof en verwondering daarover uit te spreken.
Alleen betreurde hij het dat Maria, die vrijwel de hele zomer bij hem had
doorgebracht, nu voor een paar dagen naar Nazareth was vertrokken, hoewel zij
al gauw weer terug zou komen. Zij had echter veel over Mijn reizen en daden
gehoord en kon maar niet begrijpen dat God haar zo'n genade waardig vond. Zij
kende alle wonderbaarlijke gebeurtenissen wel, maar dat daar zoiets op zou
volgen, daar had zij zich vroeger niet zo'n duidelijke voorstelling van kunnen
maken.
[24] En zo vertelde Kisjonah ons nog
meer dingen over het leven en doen en laten van Maria tijdens Mijn afwezigheid,
zoals ook over de twee zonen van Jozef, namelijk Joël en Joses, die thuis
bleven om het werk van jozef voort te zetten. Maar om dat alles hier weer te
geven zou geen zin hebben, en daarom laten we het achterwege.
[25] Ook deze nacht gingen we
eigenlijk niet naar bed, maar bleven op de zachte banken zitten en rustten in
het warme vertrek volkomen uit, te meer daar wij nog tot diep in de ochtend
rust hielden. Daarom gebruikten wij ook geen ochtendmaal; het middagmaal was
daarentegen des te royaler. Ook onze bekende Philopold uit Kana, bij de grens
van Samaria, was hierbij uitgenodigd en nog enige andere vrienden van Mij en
Kisjonah.
[26] Wel, ook dat is allemaal bijzaak;
maar daarop volgde naar aanleiding van een vraag van Philopold een zeer
belangrijke, heldere uiteenzetting van Mij over Gods geestelijke oerwezen in
tegenstelling tot dat van alle schepselen, over tijd en ruimte, over
oneindigheid en eeuwigheid, over Gods aanwezigheid en bestaan, en over de
aanwezigheid en het bestaan van alle schepselen in tijd en ruimte. Die
uiteenzetting duurde tot laat in de nacht en verenigde als zodanig het middag
en avondmaal, dus kan deze uiteenzetting hier goed aan toegevoegd worden, want
deze geeft en moet aan iedere denker volkomen opheldering geven over het
materiële en geestelijke bestaan van de mens en over het zuiver geestelijke
oerbestaan van God.
26
De filosofische vragen van Philopold
[1] Onze Philopold, die Mij ook samen
met Kisjonah bij de oude Marcus bezocht, had weliswaar over dit onderwerp al
heel veel gehoord en hij geloofde ook dat het zo in elkaar zat, maar hij was nu
eenmaal een filosoof, zij het van de beste en zuiverste soort, en hij stelde
zich daarom niet met het pure geloof zonder meer tevreden, maar wilde het ook
als een wiskundige stelling bewezen zien.
[2} Hij kwam daarom met zijn tekort
aan kennis voor de dag en zei meteen na het middagmaal (PHILOPOLD): 'Heer,
alles wat ik ervaren, gezien en gehoord heb, geloof ik vast; maar grondig
inzien en begrijpen kan ik ondanks alle scherpte van mijn denkvermogen zeer
weinig, en dat benauwt mijn ziel vaak heel erg! Ik heb mij daarom vast
voorgenomen om daar met U persoonlijk bij een gunstige gelegenheid, zoals die
zich nu voordoet, nader over te spreken, en als U daar geen bezwaar tegen
heeft, zou ik nu graag nadere en begrijpelijker uitleg van U krijgen.’
[3] IK zei: 'Hoewel Ik jullie allen
beloofd heb binnenkort Mijn geest te zenden en hem over jullie uit te storten,
die jullie dan in zal leiden in alle waarheid en wijsheid, en Ik ook gezegd heb
dat jullie tot dat ogenblik geduld moesten oefenen, wil Ik toch ook mondeling
een eerlijk streven als dat van jou helpen. Dat doe Ik nu in deze wintertijd
des te eerder omdat Ik deze tijd, zoals afgesproken, vanwege de winterse rust
toch al tot vlak voor het Paasfeest hier wil en zal doorbrengen, dus kun je
gerust met je twijfels voor de dag komen, en voor wat vandaag niet allemaal
behandeld kan worden, zullen wij rog ruim voldoende tijd vinden. Als we klaar
zijn met de maaltijd kun je, omdat wij toch weer aan tafel blijven zitten, je
verzoek wel naar voren brengen.
[4] Morgen kunnen Mijn leerlingen, als
zij dat zelf willen, een paar dagen naar huis gaan naar hun gezin; zij die
echter geen gezin hebben blijven hier, met name Johannes en Matthéus, want die
hebben hier nog veel in het net te schrijven."
[5] Toen vroeg Judas, of ook hij moest
gaan of dat hij moest blijven.
[6] IK zei: 'Jij hebt van alle
leerlingen het grootste bezit, je hebt vrouwen kinderen en een aantal
bedienden; daarom is het voor jou ook het meest noodzakelijk om naar huis te
gaan, en je kunt, als je wilt, pas tegen Pasen terugkomen! ,
[7] Met dit antwoord was Judas weliswaar
niet zo heel erg tevreden; maar omdat niemand hem vroeg om te blijven, deed hij
de volgende dag toch wat Ik gezegd had. De andere leerlingen gingen weliswaar
ook, maar zij kwamen allen na een paar dagen weer terug en bleven vervolgens
met enige tussenpozen bij Mij.
[8] Kisjonah bracht na de maaltijd nog
een speciale wijn, die hij 'Noach’s lieveling' noemde, en ging daarmee rond.
Daardoor werd Philopold erg geestdriftig en hij begon meteen al zijn
gewetensbezwaren naar voren te brengen, -maar alles heel ordelijk en
bescheiden.
[9] Wat zei hij dan eigenlijk, en wat
vroeg hij? Hij had vragen te over!
[10] 'Heer', zei hij (PHILOPOLD),
'wanneer ik goed nadenk over wat U ons geleerd heeft bij de oude Marcus, dan
zijn tijd en ruimte, zoals wij die hier op aarde kennen, door bepaalde periodes
en feiten en in de vormen die in de ruimte voorkomen, begrensd en meetbaar;
maar op zichzelf zijn zij eeuwig en oneindig, hetgeen eigenlijk een en
hetzelfde is.
[11] Als tijd en ruimte echter eeuwig
en oneindig zijn, dan begrijp ik de geschriften van de oude godgeleerden en
wijzen absoluut niet, waarin met zekerheid beweerd wordt dat God, als het
Oerzijn van al het zijn en bestaan, zich buiten tijd en ruimte bevindt.
[12] Hoe kan dat bij een eeuwige
tijdsduur, die zonder begin en einde is, en bij het bestaan van een oneindige
ruimte die ook nergens een begin en nergens een einde heeft?
[13] Mocht dus God Zelf helemaal
buiten tijd en ruimte bestaan, dan kan zelfs het zuiverste menselijke verstand
zich onmogelijk van God iets anders denken dan: Of God bestaat helemaal niet,
omdat er buiten de eeuwige tijd en buiten de eeuwige, oneindige ruimte
onmogelijk iets kan bestaan, of God bestaat zoals wij allen binnen tijd en
ruimte, en dan hebben de oude godgeleerden met hun definities de grootste
waanzin opgeschreven.
[14] Voor deze bewering komt U nu
zelfs van pas; want dat de Godheid U volledig vervult kan niemand ontkennen die
U heeft horen spreken en Uw daden heeft gezien. Welke godgeleerde kan nu echter
van U beweren dat U niet bij ons in tijd en ruimte bent?!
[15] En als hij dat beweert, dan bent
U Zelf daarmee volkomen van Uw goddelijkheid ontdaan! U bent dan geen God meer,
maar alleen een zeer bijzonder. mens, die door geboorte, genialiteit,
buitengewoon talent, oefening in wilskracht en tenslotte ook door het leren van
allerlei geheime kunsten en wetenschappen het zo ver gebracht heeft dat normale
redelijke mensen U niet anders kunnen zien dan als God.
[16] Maar Uw hoedanigheden zijn,
vooral in Uw daden, toch van dien aard dat men vrijwel onmogelijk op grond van
de bovengenoemde voorwaarden in het bezit daarvan kan komen. En daarom zou Ik
nu graag van U willen horen, hoe het zit.’
27
Het rijpen van de mens
[1] IK zei: 'Je hebt je vraag goed
gesteld en het onderwerp heel juist gedefinieerd voor zover een scherpzinnig
mens in staat is zoiets te doen; maar toch zeg Ik je dat de oude wijzen
eveneens gelijk hebben, en zelfs nog meer dan jij !
[2] Geloof je dan niet dat men in tijd
en ruimte en tegelijkertijd zonder tijd en ruimte kan zijn en toch volledig kan
bestaan?'
[3] PHILOPOLD zegt: 'Ja, geloven kan
men dat wel, vooral als men het uit Uw mond hoort! Maar ik heb al meteen bij
het begin van mijn inleidende vraag en mijn verzoek gezegd, dat ik tegen alles
wat U gezegd en ook getoond heeft, helemaal geen bezwaar heb; het gaat hier
zuiver om het begrijpen. Want een puur, zogenaamd vroom geloof komt mij voor
als een totale bespotting van iedere menselijke rede, ieder begrip en ieder
denken, welke toch ook beslist door God aan de mensen gegeven werden als een
geestelijk licht dat hem de enige mogelijkheid biedt om zichzelf, alle dingen
buiten zichzelf en tenslotte zelfs God te leren kennen.
[4] En daarom ben ik er dan ook vast van
overtuigd dat een eerlijk mens geen genoegen moet nemen met enkel maar
blindelings te geloven wat de een of andere wijze, of een ander buitengewoon
begaafd iemand die praktisch in alle sferen en dingen deskundig is, hem heeft
gezegd, maar hij moet daarbij tevens zoveel mogelijk navraag doen om een goed
begrip te krijgen van de inhoud van zijn geloof'
[5] IK zeg: 'Je hebt alweer volkomen
gelijk; alleen kleven daar nog bezwaren aan waar ook volledig rekening mee
gehouden moet worden!
[6] Kijk, bij alles in deze wereld en
zelfs ook in de geestenwereld behoort een zekere rijpheid, en bij het rijpen
hoort een zekere tijd!
[7] Kijk eens in de winter naar een
appelboom of een wijnstok! Waar vind je dan een rijpe, zoete vrucht?! Maar dan
komt het voorjaar, - licht en warmte van de zon nemen toe, knoppen worden
voller en sappiger, vervolgens ontdek je al gauw tere loten en tenslotte
bladeren en bloesem. Na korte tijd valt de bloesem af omdat ze voor het
bereiken van het hogere doel geen nut meer heeft, en korte tijd later kun je
het aanzetten van de groeiende vrucht al waarnemen.
[8] 'Wat is dat nu voor; een
vergelijking?!', vraag je jezelf af Kijk, knoppen, het sappiger worden ervan,
de eerste loten, bladeren, bloesem en de eerste vruchtzetting komen allemaal
overeen met het kinderlijke, vrome geloof van de mens; maar van rijpheid kan
daarbij nog geen sprake zijn. Want God is de hoogste orde Zelf en alles wat op
de wereld gebeurt, moet zijn tijd hebben, een tijd die overeenkomt met de
goddelijke orde.
[9] Het kind stamelt eerst; uit het
stamelen vormt zich langzaam maar zeker het spreken. Als de spraak wat meer
ontwikkeld is, begint men het kind iets voor te zeggen, en het onthoudt al gauw
korte zinnetjes. En wat men het verder zegt, gelooft het vrijwel onvoorwaardelijk;
het vraagt nog geen hoe en waarom. Op basis van het gedweeë geloof leert het
dan veel tot aan het eind van de kinderleeftijd, en op die leeftijd begint het
al vaak behoorlijk scherp te denken en de reden van veel van het geleerde en
van de opgedane kennis te zoeken; maar het bezit zelf nog te weinig volle,
inwendige levenswarmte en lijkt dan precies op de eerste vruchtzetting.
[10] Maar als dan in de volle zomer de
volle kracht van het licht en de warmte van de zon komt, krijgt ook de eerste
vruchtzetting de innerlijke, alles tot leven brengende warmte. Die veroorzaakt
dat de jonge vrucht steeds verder groeit en dat de in de nieuwe vrucht
binnenstromende sappen indampen. Daardoor wordt de vrucht groter en vult zich
met steeds zuiverder sappen en ook het licht kan dan de vrucht geleidelijk aan
steeds meer doordringen, en zo gaat dan de vrucht pas rijpen.
[11] Kijk, zo gaat het ook bij de
mens! Zolang de innerlijke levenswarmte van zijn liefde haar hoogtepunt niet
heeft bereikt en het licht van deze warmte hem niet helemaal doordringt, zal
hij ondanks de beste uitleg van buitenaf de innerlijke, geestelijke waarheden
moeilijk of uiteindelijk helemaal niet begrijpen; als hij echter als een rijpe
druif helemaal door de toenemende innerlijke levenswarmte en haar licht
doordrongen wordt, is hij rijp en bezit hij reeds zelf de beste uitleg van al
zijn eerdere twijfels.
[12] En omdat jij ook al tamelijk rijp
begint te worden, kan men je wel wat meer licht en warmte geven uit de grote
genadezon die alle hemelen en haar bewoners, evenals ook alle stoffelijke
werelden en wat daarin, daarop en daarboven leeft en ademt, leven en bestaan
verschaft. Let dus op!'
28
Tijd en ruimte
[1] (DE HEER:) 'Kijk, een halfjaar
geleden bracht Ik je ziel in een toestand waardoor je verplaatst werd naar een
zeer ver verwijderde zonnewereld. Nadien heb Ik zo'n verplaatsing ook bij
andere gelegenheden en op andere plaatsen gedaan, wat al Mijn leerlingen hier
naar waarheid kunnen bevestigen. Vervolgens was je er bij Marcus zelf bij toen
de engel de kostbare lichtbol uit de verre binnenlanden van Afrika haalde.
[2] Kijk, als een pijl op topsnelheid
deze aarde zou verlaten, dan zou jij, hoewel je erg goed kunt rekenen, geen
getal kunnen vinden dat groot genoeg is om het aantal aardse jaren aan te geven
dat de pijl nodig zou hebben om die zonnewereld te bereiken, -en toch kostte
jouw overtocht geen tijd! Dus heb je toen met de aardse ruimte niets te maken
gehad en je was dus voor wat betreft je
levende ziel beslist buiten tijd en ruimte!
[3] Om van Marcus naar Afrika te
komen, zou je over een goed gebaande weg zelfs meer dan twee jaar te voet
onderweg zijn om daar te komen waar de engel de lichtende steen gehaald heeft.
Hij was op hetzelfde moment dat hij ging weer terug. Kon dan tijd en ruimte
toen iets voor hem betekenen?!
[4] En verder! Stel je eens de
supersnelle beweging van een aards voorwerp voor dat bijvoorbeeld de afstand
van deze aarde tot aan die bepaalde zonnewereld in een oogwenk aflegt, dan zou
een geest in een en hetzelfde ogenblik een duizendmaal grotere afstand talloze
malen kunnen overbruggen; Ik zeg talloze malen omdat jij geen getal kent dat
het grote aantal malen heen en terug kan weergeven.
[5] Daaruit volgt echter dat zelfs de
grootste bewegingssnelheid op deze aarde in geen enkele verhouding staat tot de
geestelijke bewegingssnelheid. Daarom staat het aards-materiële op zichzelf en
al het geestelijke ook. Beide hebben slechts analoge betrekkingen tot elkaar,
maar in wezen zijn zij eindeloos verschillend.
[6] Het verschil tussen al het aardse
en het geestelijke, dat je nu heel duidelijk zult hebben waargenomen, bestaat
ook op gelijke wijze tussen alles wat zich hier op deze aarde aanjou als
tastbaar, voelbaar, hoorbaar en zichtbaar voordoet.
[7] Met betrekking tot het feit dat de
geestelijke beweging geen rekening houdt met de ruimte, kan Ik je nog de
snelheid van de gedachten van je ziel als goed voorbeeld geven. Kijk, denk nu
eens aan Rome, waar je reeds bent geweest en waarvan je wel weet hoever dat
hier vandaan ligt en ook hoe die grote heidense stad eruit ziet! Met je
gedachte ben je al meteen in Rome en zie je in zekere zin de stad, haar
pleinen, stegen en straten en omliggende streken. Jouw gedachte heeft om in
Rome te komen dus ook geen tijd nodig gehad, omdat ruimte daarbij geen rol
speelde!
[8] Daaruit kun je nogmaals met
zekerheid vaststellen dat je ziel zich als geestelijk wezen met wat zij doet
ook buiten tijd en ruimte bevindt, en ook jij kunt je in gedachte met dezelfde
snelheid naar de jou bekende ster verplaatsen en weer terug, terwijl ook jij
niet meer tijd nodig zult hebben om die ontzettend grote ruimte te overbruggen.
[9] Nu zul je toch wel inzien dat er
voor de zuivere geest tijd noch ruimte kan zijn!
[10] Gods geest en alle engelen
bestaan heus ook in de oneindige ruimte en blijven aldoor bestaan door de hele
eeuwige loop der tijden; want zonder hen zouden er geen schepselen zijn, en zou
er ook geen aardse ruimte zijn, noch aardse tijd. Maar deze puur geestelijke
machten en hoogste intelligenties staan in alles eindeloos ver boven tijd en
ruimte.'
29
De mate van kracht
[1] (DE HEER:) Nu vergelijken we nog
de grootte van een zuiver geestelijke kracht met de grootste aardse kracht. Wat
zal dat opleveren? Kijk, er zijn in het oneindige heelal zulke verschrikkelijk
grote zonnewerelden, dat onder de juiste verhouding deze hele, grote aarde zich
ten opzichte van hun grootte net zo zou verhouden als een minuscuul klein
zandkorreltje ten opzichte van de omvang van de hele aarde! Kijk, als het hier
over de zandvlakten waait, heft de wind het zand al op en voert het met groot
gemak mee, en een orkaan doet dat nog gemakkelijker met grote zandmassa's!
Stel je nu eens een naar verhouding even harde wind voor op zo'n grote
zonnewereld! Die zou toch zeker met werelden zoals deze aarde heel gemakkelijk
spel hebben! 'Ja', zou jij met je wereldse verstand zeggen,'als daar zulke
geweldige winden waaien, dan moet men daar toch tot op deze aarde iets van
merken!' En Ik zegje, dat, dat zelfs niet zelden het geval is, en ook nog heel
veel verder!
[2] Je zult wel eens vliegende sterren
hebben gezien. Sommige daarvan zijn niet zelden zo groot dat men ze een kleine
aarde zou kunnen noemen. Het is stof van werelden dat op velerlei wijze door onderaards
losgebroken stormen vanaf de zonnewerelden in de grote etherruimte geblazen is,
en door de sterke aantrekkingskracht van zo' n zonnewereld langzaam maar zeker
weer terug valt naar waar het weggewaaid is, tenzij het bijvoorbeeld te dicht
bij een ander hemellichaam gekomen is en daardoor aangetrokken werd, wat echter
niet zo vaak gebeurt.
[3] Daaraan kun je de geweldige kracht
afmeten van de in de eindeloze ruimte heersende, zogenaamde natuurkrachten van
deze wereld. Nu kun je deze en nog andere natuurkrachten die je kent, zonder
ophouden duizenden en miljoenen jaren versterken, dan zal de sterkte van de
door jou als laatste verkregen kracht zich toch nog steeds verhouden tot de
goddelijke onbeperkte kracht als een volkomen niets tot iets werkelijks, of als
een leugen tot de waarheid.
[4] Zoals de grootste natuurkracht
absoluut in geen verhouding staat tot de goddelijke kracht, zo staat zij ook in
geen verhouding tot de kracht van een zuivere engelgeest.
[5] Omdat er dus in ruimte en tijd
geen enkele kracht bestaat die zich ook maar met de kracht van een engel kan
meten, moet deze als geestelijke kracht ook buiten of boven alle ruimte en tijd
staan, hoewel zij zich als een eigen eenheid zelfstandig in tijd en ruimte
bevindt maar van beide geheel vrij en onafhankelijk is. Alles bestuurt zij
terwijl zij slechts door innerlijke, levende analogie daarmee in verbinding
staat.
[6] Om het oneindig overheersende van
de goddelijk-geestelijke kracht over alle natuurkrachten, hoe groot die ook
mogen zijn, nog duidelijker te tonen, hoef Ik je slechts te zeggen: Als de
grootste krachten van deze aarde gezamenlijk myriaden en aeonen aardse jaren
lang in de grote scheppingsruimte woest tekeer zouden gaan, dan ~ouden zij,
tegen de kracht van de goddelijke wil in, in de hele schepping nog geen atoom
kunnen vernietigen; maar één engelgeest zou in staat zijn om slechts door het
te willen, als God het toeliet, in één ogenblik de hele eindeloze ruimte van
alle materiële schepselen te ontdoen, en er zou daarin geen zon en geen aarde
meer bestaan.
[7] Vertel Mij eens, Philopold, of je
nu al een beetje begint in te zien.hoe God en al het hemelse en zuiver
geestelijke volledig buiten tijd en ruimte staat, en zo, op zichzelf bestaand
aanwezig is en moet zijn, omdat anders eeuwig geen stoffelijk schepsel had
kunnen ontstaan!'
30
De kracht van het licht
[1] PHILOPOLD zegt: 'Heer, het begint
me nu wel wat duidelijker te worden; maar van Uw enorme wijsheid word ik
bepaald duizelig! Toch vraag ik U of U nog meer wilt uitleggen!’
[2] IK zeg: 'Dat zal Ik wel doen, maar
concentreer je, zodat je het ook begrijpt en goed in je ziel prent!
[3] Laten we nu op het licht overgaan!
Kijk eens naar het licht van deze helder schijnende, zuivere naftalamp! Het
verlicht deze grote kamer dermate dat wij elkaar allemaal goed kunnen zien en
herkennen. Wat denk je: Zouden honderd van zulke helder brandende lampen ook
niet een honderdmaal sterker licht in
deze kamer verspreiden? Jij zegt: “Ongetwijfeld want daarvan kan men zich bij
grote feestverlichtingen meer dan voldoende overtuigen!' Goed, zeg Ik, stel je
nu eens duizend maal duizend van zulke lampen voor ergens bovenop een
alleenstaande berg! Zouden die met z'n allen niet binnen een behoorlijk groot
gebied alles helder verlichten? Wis en zeker! Maar hoewel zij de wijde omtrek
zouden verlichten, zouden zij toch totaal niet te vergelijken zijn met het
licht van de volle maan, die, hoewel hij voor het oog bepaald niet zo groot
lijkt, toch in één keer de halve aarde nog heel goed verlicht. Maar wat is het
licht van de maan vergeleken bij het licht van de zon?!
[4] Stel je nu echter eens voor dat de
zon het hele uitspansel zou vullen! Zou er dan een sterveling in staat zijn ook
maar een moment dat machtige licht te verdragen zonder ogenblikkelijk als een
druppel water op een gloeiende plaat vernietigd en opgelost te worden? Ik
zegje: Het.effect van dat licht en de onbeschrijfelijke hitte ervan zou dan al
zo groot zijn dat het zelfs deze hele aarde binnen enkele ogenblikken niet
beter zou vergaan, en vele honderdduizenden van zulke werelden ook niet!
[5] Zie je het enorm grote verschil
tussen het licht van deze lamp en het licht van zo'n grote zon?!
[6] Maar er bestaan in de uitgestrekte
scheppingsruimte centrale oerzonnen die myriadenmaal groter zijn dan onze zon,
hoewel onze zon ook ruim duizendmaal duizend keer groter is dan deze hele
aarde. Zulke centrale oerzonnen hebben naar verhouding ook een evenzoveel
groter en sterker licht, waarin dan zulke zonnen als de onze, als zij in de
buurt zouden komen, ook als een waterdruppel op een gloeiende plaat in een
oogwenk zouden verdampen.
[7] Nu kun je deze aardse lichtsterkte
vergroten zoveel je maar wilt, vrijwel tot in het eindeloze, en dan zul je met
al dat versterkte licht van de zonnen uit ruimte en tijd eenzelfde verhouding
vinden ten opzichte van het licht van God, als je gevonden hebt bij de beweging
en de kracht.
[8] En omdat het licht van God in
ruimte en tijd eeuwig nooit geëvenaard kan worden, volgt daaruit duidelijk, dat
het zuiver geestelijke licht van God, evenals de uit dat licht voortkomende,
onmeetbare levenswarmte van de liefde daarin, niet binnen tijd en ruimte, maar
alleen buiten deze twee aanwezig kan zijn.
[9] Dat er echter toch een levensechte
en altijd aanwezige analogie bestaat tussen het oerlicht van God en het slechts
ten dele geschapen licht van de zon, kun je gemakkelijk afleiden uit het feit
dat ook het licht van de zon levengevende kracht heeft voor de schepselen op de
hemellichamen en werelden, waarvan ieder voorjaar je voldoende kan overtuigen.
-Begrijp je nu al iets beter hoe en op welke manier noodzakelijkerwijs al het
zuiver geestelijke zich buiten tijd en ruimte bevindt en dat dit ook zo moet
zijn?'
31
Het goddelijke en het menselijke wezen van de Heer
[1] PHILOPOLD zei: 'Het voorbeeld met
het licht heeft me in deze zaak veel duidelijkheid verschaft; maar op de
achtergrond blijft toch veel nog erg verhuld en tot het erg verhulde behoort
vooral Uw huidige volmaakt goddelijke tegenwoordigheid, waarover ik nu
duidelijk niets anders kan zeggen dan: Als U vóór Uw menswording ergens heel
ver weg in de hoogste hemel, buiten tijd en ruimte, met Uw reine engelen als
Jehova heeft gewoond, dan moet Uw in zekere zin menselijk persoonlijke
aanwezigheid nu afwezig zijn in die hemel, omdat U nu helemaal in tijd en
ruimte bij ons woont! Hoe kunt U nu binnen tijd en ruimte, maar als God ook
tevens buiten tijd en ruimte bestaan? Heer, dat schept voor mijn verstand nog
een enorme kloof die ik zelf niet kan overbruggen; daarom vraag ik U om ook
daarover Uw licht te laten schijnen! ‘
[2] IK zeg: 'Omdat je een echte
wijsgeer bent, die denkt volgens Plato, Socrates en Aristoteles, moet Ik ook
gedeeltelijk op hun manier met je spreken, opdat je Mij gemakkelijker begrijpt.
[3] Kijk, tussen 'van eeuwigheid', 'vroeger'
en 'nu' bestaat eigenlijk in Mijn bestaan, evenals in Mijn zijn, en in Mijn
aanwezig zijn, helemaal geen verschil voor wat Mijn zuiver goddelijke Ik
betreft! En als dat niet zo was, heus, dan zou Ik in dit mensenlichaam geen
macht en heerschappij hebben over de hele materiële schepping der natuur; want
alle schepselen met hun tijd en ruimte verhouden zich slechts subjectief tot
Mij, hun Object; omdat alles uit Mij is en niet Ik uit alles.
[4] Daarom ben Ik altijd het enig
voorafgaande en voorliggende, dus het eeuwige Object, en kan Ik Mij ten
opzichte van het geschapene nooit en te nimmer als een subject verhouden.
[5] Omdat nu eenmaal alles uit Mij is
en Ik door Mijn wil in alles de kern ben als het alles behoudende, leidende,
besturende, ordenende en levengevende principe, ben Ik volgens de macht van
Mijn wil en Mijn wijsheid ook een subject, en zodoende ben Ik de alfa en de
omega of het begin en het einde, alsook het eerste en het laatste in al het
geschapene, en tengevolge van deze eigenschap van Mij, dat Ik zowel objectief
en in alles ook subjectief ben, kan Ik hier nu bij jullie heel goed als mens
volgens de macht van Mijn wil en wijsheid bestaan en toch daarnaast het
eeuwige, alleen levende en scheppende Object ten opzichte van alle schepselen
zijn.
[6] Als huidig Subject, in de gestalte
van lichamelijk mens, ben Ik echter Zelfgeringer dan, en ondergeschikt aan het
eigen eeuwige Object in Mij, hoewel Ik juist door Mijn strenge onderworpenheid eigenlijk
volledig één ben met het eeuwige Object; want zonder die strenge subjectiviteit
van Mijn huidige uiterlijke persoonlijkheid, zou zo'n innige samensmelting
nooit mogelijk zijn.
[7] En dat doet Mijn onmetelijke
liefde tot het Object en Zijn even onmetelijke liefde tot Mij, en zo ben Ik met
de Vader één liefde, één wijsheid, één wil, één leven en één macht, buiten
welke er in de hele eeuwige oneindigheid geen andere bestaat en kan bestaan.
[8] Daarom ben Ik hier net zo in tijd
en ruimte aanwezig als ook buiten tijd en ruimte.
[9] Dat Ik nu bij jullie in tijd en
ruimte besta, dat zien jullie; dat Ik echter tevens volgens Mijn innerlijk ook
buiten tijd en ruimte besta, dat leren jullie Mijn daden, die Ik niet zou
kunnen doen als Ik Mij nu ook met Mijn goddelijke Ik in tijd en ruimte zou
bevinden. Want het tijdelijke en het ruimtelijke is en blijft eeuwig en altijd
begrensd, is derhalve niet volledig en volmaakt; slechts het buitentijdse en
buitenruimtelijke is in alles onbegrensd en dus volkomen en volmaakt. Om te
laten zien dat het echter zo is en onmogelijk anders kan zijn, zal Ik dit alles
nog nader voor je verklaren door een aantal voorbeelden, let dus goed op!'
32
Het geestelijke in het natuurlijke
[1] (DE HEER:) 'Kijk, hier heb Ik een
tarwekorrel in zijn totale eenheid en eenvoud! Zijn bestemming is kennelijk
tweevoudig. In de eerste plaats dient hij tot voedsel voor de mens, en in de
tweede plaats is hij als zaadkorrel dienstbaar aan zichzelf voor zijn eigen
voortplanting en vermeerdering. Als voedsel geeft hij aan het menselijke
lichaam en daardoor ook aan het formeel substantiële lichaam der ziel zijn
veelvoudige specifica, en hij gaat als zodanig over in een hoger en vrijer
bestaan. Hoe dat gebeurt zullen jullie pas precies te weten komen als jullie
geestelijk wedergeboren zijn, zij het hier ook niet helemaal volmaakt -omdat
onder de invloed van deze zon niets kan bestaan wat helemaal volmaakt is, en
ieder weten en kennen min of meer onvolmaakt is -, maar daarna aan gene zijde
des te volmaakter, omdat ook jullie je daar voor wat betreft je geest buiten de
invloed van tijd en ruimte zullen bevinden en jullie zien, kennen en weten niet
meer onvolmaakt zal zijn.
[2] Maar hier zullen wij deze
tarwekorrel slechts als zaadkorrel wat nader in ogenschouw nemen en dan zien
hoe het goddelijk-geestelijke, ook al lijkt het in zekere zin subjectief, zich
in feite echter toch objectiefbuiten tijd en ruimte in deze korrel bevindt.
[3] Kijk, dit is een tarwekorrel, die
op één halm gewoonlijk drie aren, ieder met ruim 30 korrels, produceert! Wel,
als je dit koren in goede aarde zaait, zal het je in het volgende oogstjaar
beslist al 100 korrels van precies hetzelfde ras en geslacht als loon voor je
moeite brengen. Neem je nu deze pas geoogste 100 korrels en zaai je ze weer in
goede aarde, dan zul je in het volgende oogstjaar kennelijk allo 000 identieke
korrels oogsten. En na weer een jaar zul je al 100 maal 10 000, dus 1000 maal
1000 korrels oogsten, hetgeen al een behoorlijke hoeveelheid van dit graan is.
[4] Om al deze korrels weer voor een
volgend jaar in de aarde te zaaien, zul je al een aanzienlijk stuk land nodig
hebben. Als oogst zul je dan zeker wel honderdmaal meer korrels krijgen dan je
het vorige jaar geoogst hebt. Maar om verder voor een volgend jaar de totale
hoeveelheid korrels weer goed uit te kunnen zaaien, zul je ten eerste al een
honderdmaal grotere akker nodig hebben en vervolgens daarvan reeds ruim tien
miljard identieke korrels oogsten; en als je dat zo nog tien jaar lang blijft
doen, dan zul Je daardoor al zo'n ontzaglijke hoeveelheid korrels krijgen dat
je om die te kunnen uitzaaien bijna een akker ter grootte van de halve aarde
nodig zou hebben.
[5] Deze verder tot in het oneindige
doorgaande, zich steeds in dezelfde verhouding vermenigvuldigende hoeveelheid
korrels kun je zelf verder nog tot honderd, duizend en nog meer jaar
uitbreiden, en dan zal een berekening je leren, dat na slechts enige honderden
jaren een totaal van duizendmaal duizend werelden nog veel te weinig zou zijn
om als akker te dienen voor het ontzaglijk grote aantal tarwekorrels. En kijk,
die vermeerdering kan tot in het oneindige voortgezet worden! Zou dat echter
mogelijk zijn als in deze ene korrel, en op gelijke wijze ook in alle andere
korrels, niet reeds dit eindeloze aantal, door het daarin aanwezige goddelijk-geestelijke,
buitentijdse en buitenruimtelijke, voorhanden was?! Zeker niet!
[6] Wat echter in deze tarwekorrel
voorhanden is, is in alle zaden en gewassen en in alle dieren voorhanden, en
speciaal in de mens is het op de meest op god gelijkende wijze voorhanden,
waarom hij dan ook met rede is begaafd en verstandig kan worden, een taal heeft
en aanvankelijk een vermoeden kan hebben van God als zijn Schepper en Hem later
steeds zuiverder kan leren kennen en liefhebben, en zijn eigen wil volledig
ondergeschikt kan maken aan het erkende goddelijke.
[7] Dat is dan het zuiver geestelijke
in de mens, en omdat het aan God gelijk is, staat het eveneens buiten tijd en
ruimte; want als het iets tijdelijks en ruimtelijks zou zijn, zou de mens noch
zichzelf noch God ooit kunnen leren kennen, en de mens zou dan voor iedere
ontwikkeling totaal ongeschikt zijn, nooit redelijk worden en nooit iets
begrijpen. Hij zou nooit ofte nimmer ook maar het minste besef van God krijgen,
Hem nog minder ooit herkennen, liefhebben en zijn wil aan Hem onderwerpen, en
hij zou dan alleen maar de buitenste, dode schaal van een ei zijn, geen leven
in zich hebben en zeker geen buitentijds en buitenruimtelijk eeuwig leven
hebben.
[8] Ik geloof dat Ik nu deze zaak die
jou zo zeer heeft beziggehouden, voor zover dit voor het zuivere verstand
verklaarbaar is, voldoende duidelijk heb uitgelegd. Het komt nu op jouw oordeel
aan of je dat alles ook op de juiste wijze denkt begrepen te hebben, of dat je
nog iets onduidelijk is gebleven. Mocht je nog iets duister zijn, dan kun je
spreken; als je alles echter goed begrepen hebt, dan praten wij er verder niet
meer over , drinken wijn, en eten daar wat brood bij.'
33
Hemel en hel
[1] Toen zei PHILOPOLD: 'Heer, ik en
zeker wij allen danken U uit de grond van ons hart voor deze bijzonder grootse,
voortreffelijke, mij nu volledig duidelijk geworden uitleg van de geschriften
van de oude wijsgeren! Ja, nu vind ik alles overtuigend, helder en
begrijpelijk, terwijl het mij vroeger beslist als klinkklare onzin moest
voorkomen! Natuurlijk zal ik dat alles pas helemaal duidelijk kunnen inzien en
begrijpen wanneer ik geen stoffelijke elementen meer zal bevatten
[2] Nu is het echter voldoende dat ik
inzie dat men, ofschoon men in tijd en ruimte is, zich toch heel goed, en in
wezen geheel naar waarheid, volledig buiten tijd en ruimte kan bevinden. Alleen
één ding wilde ik nog heel in 't kort van U weten, en dat is op welke plaats
zich dan de hemel en ook die nare hel, waarover ik ook al veel gehoord en
gelezen heb, bevinden. Men zegt: Zij zullen opvaren ten hemel, en zij zullen
neergeworpen worden in de hel. Waar en hoe is dat 'op', en waar en hoe is dat
betreurenswaardige' neer'? ‘
[3] IK zei: 'Kijk, hier op de stoel
waarop je nu zit, kunnen, aards gezien, hemel en hel heel dicht naast elkaar
zijn; in het rijk van de geest worden zij echter gescheiden door een kloof die
niet te overzien is! -Kijk verder:
[4] Hier, waar ik nu met jullie ben,
is de hoogste hemel, en dat heet 'boven' , en juist hier is ook de diepste en
ergste hel, en dat heet 'beneden'.
[5] De stoffelijke ruimte maakt geen
verschil, maar alleen de geestelijke ruimte, die met de stoffelijke, zoals je
gezien hebt, beslist niets gemeen heeft; want in het rijk van de geesten
veroorzaakt de manier waarop men leeft de echte en werkelijke afstand. Het
aards ruimtelijke kan daar nooit van belang zijn. Om jullie dat nog meer
begrijpelijk en duidelijk te maken, zal Ik je een paar voorbeelden geven.
[6] Kijk, stel dat hier op een en
dezelfde bank twee mensen naast elkaar zitten! De een is een vrome wijsgeer,
wiens heldere, verlichte geest in veel geheimen betreffende de werking van de
goddelijke krachten in de natuurwereld is ingewijd; de ander is echter een
verstokte booswicht, die alleen maar op de bank zit uit te rusten, en zich
zoals een eerlijk mens ook brood en wijn laat geven, om zich te sterken
teneinde buiten dan weer des te gemakkelijker iets kwaads te kunnen doen. Hoe
dicht zijn daar naar aardse, ruimtelijke begrippen die twee mensen bij elkaar,
en hoe oneindig ver zijn zij geestelijk van elkaar verwijderd!
[7] Maar gesteld dat onze wijsgeer
hier bij ons op deze bank zit en dat er tevens zo'n duizend dagreizen hier
vandaan een andere wijsgeer zit, dan zouden deze beide gelijke wijsgeren naar
aardse ruimtelijke begrippen toch beslist zeer ver van elkaar verwijderd zijn;
maar in het rijk van de geest ~ouden zij vlak bij elkaar zijn, zoals dat ook
letterlijk in Mijn rijk het geval is.
[8] Hieruit komt wederom heel
duidelijk naar voren dat de hemel voor ieder goed mens precies daar zal zijn
waar hij zich bevindt, en alle goede en reine mensen zoals hij zullen zich
direct in zijn naaste omgeving bevinden. Want je kunt niet zeggen: 'Kijk, hier
of daar, bijvoorbeeld boven alle sterren is de hemel, en bijvoorbeeld ergens
diep onder de aarde is de hel!' Dat alles hangt niet af van deze tijd en deze
ruimte, en er is geen uiterlijk vertoon zoals bij een betekenisloze
tempelceremonie, maar het bevindt zich heel diep in de mens zelf.
[9] Zoals dus het innerlijk van de
mens er uitziet, zal ook aan gene zijde die wereld er uitzien die hij uit
zichzelf zal scheppen, en waarin en waarop hij dan zal leven, goed of slecht.
[10] De wereld van allen die door hun
levende geloof en de toepassing daarvan in hun leven in de waarheid zijn en dus
in het ware licht van Mijn woord, zal in Mijn rijk volledig lijken op deze
aarde, en verder ook in steeds toenemende mate licht en waarheid zijn; maar de
wereld voor hen die uit eigen wil in het onware en daardoor in het kwade zullen
zijn, zal dan ook in toenemende mate overeenkomen met hun innerlijk. Want zoals
een werkelijk goed mens steeds beter wordt, zo wordt een slecht mens steeds
slechter, en daardoor ,verwijdert de manier waarop hij leeft hem steeds meer
van het goede, zoals dat al op deze wereld heel duidelijk te zien is.
[11] Kijk eens naar die mensen die
door hun hoogmoed steeds meer beheerst worden door brandende heerszucht! Als
zij door hun tirannieke macht vele miljoenen mensen tot ellendige slavernij
gebracht hebben, verzamelen zij nog grotere legermachten, vallen de rijken van
andere koningen binnen, overwinnen hen en ontnemen hen land, volken en
schatten. En als zij op die manier een halve wereld veroverd en ongelukkig
gemaakt hebben, wanen zij zich reeds aan God gelijk en verheffen zich zelfs
boven Hem, laten zich aanbidden en bedreigen met de pijnlijkste straffen ieder,
die het waagt een andere God dan alleen zo' n ZCAR te aanbidden en offers te
brengen, zoals wij daarvan in de Babylonische koning NE BOUCH KADNE ZCAR ('Er
is geen God buiten mij, de koning! ') een sprekend voorbeeld hebben. En zo'n
voorbeeld hebben wij ook thans in de hogepriesters, Farizeeën en
schriftgeleerden, die nu ook denken dat alleen zij goden zijn, en die Mij naar
het leven staan zodat het op een zeker moment zelfs toegelaten wordt dat zij
Mijn lichaam zullen doden, -maar weliswaar slechts voor drie dagen; daarna zal
Ik geheel uit eigen kracht weer opstaan, en pas dan zal hun gericht en hun
einde komen.
[12] Hieraan kunnen jullie allen
overduidelijk zien dat degene die kwaad doet steeds slechter wordt, zoals een
goed mens steeds beter wordt, alleen met dit verschil, dat de boosdoener een
grens gesteld wordt die luidt: 'Slechts tot hier en geen stap verder! ' Want
daarna moet er steeds een groot strafgericht volgen waardoor de kwaden weer tot
bezinning gebracht kunnen worden, zodat mogelijkerwijs toch deze en gene een
betere richting in kan slaan.
[13] Op de wijze waarop het, zoals Ik
jullie nu verteld heb, in deze wereld toegaat, gaat het ook toe in de hel,
alleen met dit verschil dat daar -in het algemene geestenrijk -degenen die
goed, deemoedig en geduldig zijn en op God vertrouwen voor eeuwig zijn
afgezonderd, en dus alleen de kwaden in de hel hun doorgaans boosaardige, verdorven,
ofschoon volkomen nietige bezigheid hebben; nietig omdat haar licht valsheid,
bedrog en een volkomen nietige, lege schijn is zoals de droom van een dronken
rijke zwelger en verkwister.
[14] Ik geloof dat jullie nu allemaal
ook met deze zaak in het reine zijn en daarom zullen wij het overige deel van
deze nacht opgewekt en vrolijk doorbrengen! Heeft iemand nog wat op zijn hart,
dan hebben wij nu tot Pasen de tijd; want tot dan zal Ik bij Mijn vriend
Kisjonah blijven. Philopold, is het je nu duidelijk?'
[15] PHILOPOLD zei: 'Nu wel, want U
heeft ons het meest onbegrijpelijke dermate duidelijk en begrijpelijk gemaakt
dat mij nu in dit opzicht helemaal geen vraag meer is overgebleven, en ik
geloof dat ook alle hier aanwezigen het heel goed begrepen hebben. Ja, dat
heeft ook alleen maar U, o Heer, ons zo kunnen uitleggen, want alle wijsgeren
zouden er toch wel hun verstandskiezen op stuk gebeten hebben. Onze dank kunt U
zonder meer in ons hart lezen. ,
[16] Toen zeiden ook onze JOODSE
GRIEKEN: 'Waarlijk, dat kan Hij alleen maar zo uitleggen, die met Zijn geest
alles doordringt en eigenlijk alles in alles is! Dat is voor ons nog het
grootste en duidelijkste bewijs voor Uw zuiver goddelijke zending. De tekenen
doen weliswaar veel als zij op Uw wijze uitgevoerd worden, maar alleen voor
mensen die al veel ervaring hebben; toch werken zij niet bevrijdend. Het woord
maakt echter levend en het maakt de ziel vrij en het is daarom meer waard dan
duizend tekenen, die niet levend maken maar het gemoed slechts in hun ban
brengen en het met angst vervullen. Daarom betuigen wij U ook onze dank voor Uw
zeer wijze les!’
[17] IK zei: 'Heel goed geoordeeld!
Morgen zal er nog veel gebeuren; maar nu zeg Ik: drink en wees vrolijk tot
zonsopgang! Aan slaap zullen wij vannacht geen behoefte hebben.'
34
Een grote visvangst
[1] Daarna werd er onder de
achtergebleven leerlingen, de Joodse Grieken en Philopold, nog veel besproken;
ook Ik en Kisjonah* (*Lorber schrijft de naam Kisjonah ook vaak zonder h)
hebben over van alles gesproken, zoals over het oude priesterdom en over de
oude patriarchale wijzen van regeren die veel beter waren dan die welke
tijdens Mijn aardse tijd in zwang waren, en zo werd het ochtend, en van het
hele gezelschap had niemand het gevoel dat hij slaap te kort was gekomen.
Kortom, 's morgens heerste er een heel opgewekte stemming, en wij gingen naar
buiten aan de zee en keken een poosje naar de montere vissers van Kisjonah die
op het water in hun vissersboten druk bezig waren, maar toch niet erg veel
vingen.
[2] EEN PAAR VISSERS kwamen naar de
oever en zeiden tegen Kisjonah: 'Heer, vandaag ziet het er maar magertjes uit
met onze vangst! Al vanaf middernacht doen wij ons uiterste best, maar de
fatale oostenwind drijft de vissen naar de bodem, en daar zijn we vrijwel
machteloos tegen!”
[3] Kisjonah vroeg hoeveel zij
gevangen hadden.
[4] DE VISSERS antwoordden: 'Misschien
een paar kleine vaatjes vol; maar wat is dat voor twintig vissersschepen en
dubbel zoveel kleine boten?!'
[5] IK zei tegen de
beide vissers: 'Vaar nog een keer uit om je netten uit te werpen, want je kunt
het beste vissen bij zonsopgang!'
[6] Toen zeiden DE VISSERS, omdat zij
Mij niet kenden: 'Vriend, dat weten we wel, maar bij die harde oostenwind
verwachten we daar ook niet veel van! Geen enkele wind is weliswaar gunstig
voor ons werk, maar de oostenwind is de ongunstigste, vooral 's winters.'
[7] IK zei: 'Doe nu maar wat Ik tegen
jullie gezegd heb, dan zullen jullie een rijke vangst hebben! ,
[8] Daarop roeiden zij weg en brachten
de boodschap aan de andere vissers over. Die trokken weliswaar hun schouders
op, maar omdat zij hoorden dat Kisjonah het zo wilde, wierpen zij toch hun
netten uit en vingen zo'n groot aantal van de beste en voortreffelijkste
vissen, dat de netten bijna begonnen te scheuren en zij moeite hadden al die
vissen in de grote viskaren onder te brengen. Natuurlijk waren zij daar erg
verbaasd over, omdat zij nog nooit zo 'n rijke vangst gehad hadden. Later legde
Kisjonah hen uit Wie de wonderbaarlijke oorzaak van deze rijke vangst was. En
zij geloofden daarna allen in Mijn naam, hoewel later verscheidene vissers Mij
herkenden als de zoon van Jozef de timmerman.
[9] En zo verstreek de halve winter
met allerlei nuttige lessen en kleine daden, die voor niemand zo belangrijk
zijn dat ze hier speciaal vermeld moeten worden omdat dat alles meer te maken
had met het welzijn van het aardse burgerlijke leven.
[10] Zo gebeurde er ook een paar dagen
later bij de aankomst van Maria, de moeder van Mijn lichaam, weinig wat
geschikt was om op te schrijven, behalve dat zij erg blij was om Mij
persoonlijk weer te zien, en dat zij zich door de leerlingen veel liet
vertellen over wat Ik allemaal gedaan en onderwezen had, hetgeen zij allemaal
diep in haar hart bewaarde en waarnaar zij haar denken, haar willen en ook haar
handelen richtte. Ook de beide oudste broers, respectievelijk zoons van jozef,
kwamen naar Kis voor een bouwopdracht, waarbij Ik hen Zelf natuurlijk met raad
en daad ter zijde stond.
[11] En zo kwamen de feesten van Pasen
naderbij, en velen begonnen voorbereidingen te treffen om naar de feesten in
Jeruzalem te reizen.
[12] Kisjonah vroeg Mij ook of Ik Zelf
naar Jeruzalem zou gaan.
[13] En IK zei tegen hem: 'Ik zal
zoals afgesproken wel gaan, maar Mij ditmaal niet bij het feest en al helemaal
niet in de tempel laten zien en al gauw weer naar Galilea terugkomen, waar Ik
dan opnieuw met Mijn werk zal beginnen.’
[14] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN:
'Maar als U, o Heer, U toch in de tempel zou laten zien en weer een dergelijke toespraak
zou houden, dan zouden er misschien opnieuw een aantal tempeldienaren
opschrikken en net als wij in U gaan geloven?'
[15] IK zei: 'O, maken jullie je daar
maar geen zorgen over, want Ik zal nog vaak in de tempel onderricht geven; maar
van de thans daar aanwezige Farizeeën, oudsten en schriftgeleerden zal niemand
opgeschrikt worden en zich daarnaar richten om ook zalig te worden, maar zij
zullen allen alleen maar proberen Mij te grijpen en te doden! En daarvoor is
het nu Mijn tijd nog niet; daarom weet Ik heel goed wat Ik doen moet.’
[16] Dit antwoord voldeed hun en
daarom stelden zij Mij in dit opzicht geen vragen meer.
[17] Alleen één episode van voor ons
vertrek naar Jeruzalem kan hier nog vermeld worden, en die betreft de
terugkomst van judas Iskariot.
35
Judas Iskariot in het huis van Kisjonah
[1] Allen waren al blij van mening dat
deze leerling niet meer terug zou komen omdat hij zich de halve winter helemaal
niet had laten zien, d. w .z. niet bij bekenden. Maar kijk, opeens verraste hij
ons juist tijdens een opgewekt middagmaal. Hij groette ons allen erg
vriendelijk, en Kisjonah nodigde hem meteen aan tafel, wat de leerling heel
dankbaar en vriendelijk ook dadelijk aannam.
[2] Kisjonah, een man die tegenover
iedereen uiterst vriendelijk en oprecht was, vroeg dan ook aan onze leerling
wat hij gedurende die tijd thuis gedaan had en hoe het met hem en zijn gezin
gegaan was.
[3] Daarop begon de leerling lang en
breed uit te weiden over de winst die hij in die korte tijd voor zijn gezin
gemaakt had door buitengewoon hard te werken in zijn kunst; dat hij opdracht
had gekregen om voor een aantal hoge heren veel uitmuntend keuken en
tafelserviesgoed te maken en dat hij daarvoor erg goed betaald was en zo zijn
huishouden en zijn familie op z'n minst voor een aantal jaren uitstekend
verzorgd had. En hij vertelde nog meer van dergelijke aan het ongelooflijke
grenzende verhalen.
[4] Toen was het geduld van de andere
leerlingen echter op, en zelfs onze PETRUS die anders niet gauw iets zei, zei
tenslotte tegen hem: 'Luister, als van dat alles ook maar de helft waar is -
wat ik erg betwijfel -, dan ben je nu bijna al zo rijk als onze vriend Kisjonah
hier, en dan begrijp ik helemaal niet waarom je nu hebt kunnen besluiten weer
naar ons te komen en mogelijkerwijs zelfs nog verder met ons mee te gaan! Zou
het dan voor jou niet veel verstandiger zijn ook nu thuis te blijven en je door
je kunstzinnige vlijt nog meer te verrijken?'
[5] JUDAS ISKARIOT zei: 'Dat begrijp
je niet! Ik werk weliswaar graag hard als ik eenmaal bezig ben; maar ik kan
niet ontkennen dat ondanks alle vlijt de herinnering aan al het gehoorde en
geziene mij weer van het werk aftrekt en naar jullie voert, om daar nog meer te
horen en te zien. Want zo bijzonder geesteloos als waarvoor jullie, broeders,
mij houden, ben ik niet! Als ik zo was dan zou ik beslist niet bij jullie zijn!
Maar ik wilde weer graag bij jullie zijn, en natuurlijk het meest bij onze
Heer, en daarom moest ik gaan, als door een onzichtbare macht getrokken, en nu
ben ik hier . Mocht dat jullie echter onaangenaam zijn en sta ik jullie op een
of andere wijze in de weg, dan hoeven jullie het maar te zeggen en vooral de
Heer, dan ga ik weer naar waar ik vandaan ben gekomen, en dan blijven we toch
nog goede vrienden! ,
[6] PETRUS zei: 'O nee, dat zullen we
nooit doen, en je kunt bij ons blijven zoals je was en zoals je wilt; de enige
reden waarom ik je vermaan ligt alleen daarin, datje zonder enige rekening te
houden met de alwetendheid van de Heer, die Hij zo vaak heeft aangetoond, ons
allen over je grote winsten zo brutaal en onbeschaamd in ons gezicht kunt
beliegen, terwijl je van de Heer net zo goed als wij dient te weten dat er
nooit een onwaar woord over onze lippen mag komen. Als je dat met zekerheid
bekend is, waarom komen er dan zulke leugens over je lippen, terwijl je net als
wij door de Heer bent uitverkoren tot apostel?'
[7] JUDAS ISKARIOT zei: 'Hoe kun je me
dan bewijzen dat ik gelogen heb?'
[8] PETRUS zei: 'Heel gemakkelijk!
Want in de eerste plaats heeft de Heer door Zijn genade mijn innerlijk dermate
verlicht dat ik precies weet en weten kan of iemand liegt of de waarheid
spreekt; bovendien zal, wat ik nu zojuist ge waar wordt door de genade van de
Heer, heel snel een ander , nog duidelijker bewijs hier binnenkomen, waarvan
allen die je nu hebben aangehoord maar al te duidelijk zullen vernemen hoe erg
je ons allemaal belogen hebt, hetgeen echt niet prijzenswaardig van je was! Wij
ondervinden weliswaar door jouw volkomen ijdele grootdoenerij schade noch
voordeel, maar overdenk zelf eens of zoiets onder ons gepast is, en heel in het
bijzonder in tegenwoordigheid van de Heer, van wie je beweerde dat je, evenals
wij allen, in Hem geloofde en op Hem hoopte!'
[9] Hier werd onze leerling erg
verlegen en hij wist niet wat hij Petrus moest antwoorden, want hij voelde zich
diep getroffen.
[10] Vrij vlug daarna kwamen er echter
enige mensen naar het huis van Kisjonah en vroegen om een aalmoes, en Kisjonah
liet hen zoals hij gewend was binnenkomen. Toen zij in de kamer kwamen, bleken
het vier reeds tamelijk volwassen kinderen te zijn die in armoedige lompen
gehuld waren. Toen Judas Iskariot hen in het oog kreeg, wendde hij zijn gezicht
af om door de vier binnen gekomenen niet herkend te worden; want het waren zijn
oudste vier kinderen, een meisje en drie jongens.
[11] Kisjonah vroeg hen terzijde, wie
zij waren en waar zij vandaan kwamen, wie hun vader was en hoe hij heette.
[12] De kinderen antwoordden naar
waarheid en gaven over hun vader geen bijzonder goed getuigenis.
[13] Kisjonah zei daarop dat hij
gehoord had dat hun vader de eerste helft van de winter door zijn kunstzinnige
ijver juist zoveel geld verdiend had.
[14] Maar DE KINDEREN ontkenden dat en
zeiden: 'Hun vader had wel het een en ander klaargemaakt voor een markt, -maar
toen hij op de markt kwam ontstond er een grote vechtpartij tussen joodse en
Griekse kooplui, en bij hun vader gingen alle potten en kannen aan stukken, en
zij waren toen met z'n allen als pure bedelaars weer naar huis gegaan, waarop
hun vader erg verdrietig werd en bij hen weg ging met de woorden: 'Kinderen, ik
kan nu niets meer voor jullie doen! Ga naar barmhartige mensen, die zullen
jullie nog wel helpen! Ik zal echter naar de wonderbare meester gaan waarover
ik al zoveel verteld heb; misschien kan ik Hem overhalen om in ieder geval
jullie en je arme moeder te helpen, mocht ik niet meer geholpen kunnen worden!'
Toen ging hij bedroefd weg, en wij gingen ook weg zoals u ons nu ziet, om een
aalmoes voor ons, voor onze moeder en voor onze jongere broertjes en zusjes te
vragen, maar tot op heden zonder veel resultaat. Daarom smeken wij u om u over
ons te ontfermen!’
[15] KISJONAH zei: 'Hoe lang is het
dan al geleden dat jullie vader je verliet?'
[16] Toen zeiden de kinderen dat het
al zo'n acht dagen geleden was dat zij hun vader voor het laatst zagen.
[17] Hierop bracht Kisjonah de
kinderen in een ander vertrek, liet hun andere kleren geven en liet hen baden,
en gaf hun te eten en te drinken. Toen de vier zo voorlopig verzorgd waren,
gaven zij duidelijk te kennen dat zij begaan waren met het leed van hun vader
dat maakte dat hun arme moeder thuis ook erg bedroefd was, omdat nu niemand
wist waar hij gebleven was.
[18] Kisjonah troostte hen en zei dat
zij zich daarover geen zorgen hoefden te maken omdat ook hun vader voorlopig
bij hem goed ondergebracht was en zij hem al gauw zouden zien.
[19] Dat maakte de kinderen erg blij
en zij bleven gerustgesteld in hun vertrek.
[20] KISJONAH kwam weer terug, ging naar
Judas Iskariot en zei: 'Vriend, het zij verre van mij om jou, een uitverkoren
leerling van de Heer, vanwege je grootsprekerij ook maar enig verwijt te maken,
-maar omdat jij mij hopelijk even goed kent als iedere arme uit de wijde
omtrek, vraag ik mij af waarom je niet direct hierheen bent gekomen, en waarom
je mij niet over je betreurenswaardige omstandigheden hebt verteld? Kijk, je
kinderen zijn veel oprechter dan jij en erg bezorgd over jou, maar toen ze
binnenkwamen keek jij de andere kant op om door hen, die bedroefd naar je
zoeken, niet herkend te worden! Ik vind dat op z'n minst toch wat vreemd van
je! Wat vind je daar nu zelfvan?
[21] JUDAS ISKARIOT zei met een diepe
zucht: ' Ach, vriend, ik wilde door mijn misplaatste grootspraak alleen maar mijn
totaal gebroken hart verdoven! Maar dat heeft mij slechte vruchten opgeleverd;
want de straf zat mijn boosheid tegen mijzelf dadelijk als een giftige adder op
de hielen, en nu sta ik hier ontmaskerd, vernietigd voor iedereen. Kom, laat me
naar mijn kinderen gaan om hen te troosten en bij hen mijn verdriet uit te
huilen!’
[22] Maar IK zei: 'Nu nog niet! Eet en
drink nu, en lieg in het vervolg met meer, anders zal je nog iets ergers
overkomen!'
[23] Toen bleef Judas Iskariot en
begon weer te eten en te drinken, en allen spraken verder heel vriendelijk
tegen hem, en Kisjonah beloofde hem voor zijn behoeftige kinderen te zorgen,
omdat zij geheel onschuldig waren aan zijn tegenspoed terwijl hij als vader wel
in meer of mindere mate aan hun tegenspoed schuldig was.
[24] Zo werd deze episode rustig en
goed afgesloten, en zij is alleen maar hier vermeld om van deze leerling weer
iets beter aan te geven wat voor mentaliteit hij had.
36
Vertrek uit Kis en aankomst bij de waard van Lazarus
[1] Ook Mijn lichamelijke moeder MARIA
zei al gauw daarna tegen Judas Iskariot: 'Als je zo doorgaat en je hart niet
verandert, zal je einde een verschrikking zijn voor velen en tot aan het einde
der wereld in de gedachtenis van de mensen blijven. Neem je daarom voortaan
goed in acht om te kunnen voldoen in de ogen van de Heer! Ik heb over jou nog
nooit een goede droom gehad en zie nu ook waarom. Daarom zeg ik nog een keer:
Zorg dat je voldoet in de ogen van de Heer!’
[2] Deze woorden bewaarden alle
leerlingen diep in hun hart.
[3] Na de maaltijd bezochten wij nog
het huis van Maria en de bezitting die Kisjonah haar gegeven had. Alles zag er
prima uit. Ook was er een klein schooltje gebouwd, waarin moeder Maria
behoeftige kinderen onderricht gaf in allerlei nuttige zaken, en zo de tijd op
velerlei manieren nuttig doorbracht, wat maakte dat zij bij alle mensen van het
plaatsje en de omgeving zeer geliefd was en geacht werd. Zij genas ook vele
zieken door hun in Mijn naam de handen op te leggen of boven hen te bidden. En
zo was zij dan ook een zegen voor deze streek en voor Kisjonah was zij een waar
kleinood.
[4] Op de volgende dag, een donderdag,
nog ongeveer drie weken voor Pasen, namen wij afscheid van Kisjonah, met de
belofte hem gauw weer op te zoeken. Hij liet meteen een van zijn beste schepen
in orde brengen, waarop wij ons na de ochtendmaaltijd direct inscheepten en
waarmee wij vervolgens met goede wind wegvoeren. Kisjonah, Philopold en Maria
begeleidden ons over zee tot aan de plaats waar de Jordaan de zee verlaat en
zich daarna links door een lang en sterk naar het oosten gebogen dal naar de
Dode Zee wendt. Vandaar gaat men dan over een goed begaanbare weg op naar
Jeruzalem. Van deze weg is heden ten dage evenwel niets meer te ontdekken net
als van alle andere plaatsen aan de Galilese zee, die in onze tijd ook al ruim
een derde kleiner is geworden.
[5] Op de landingsplaats stond slechts
een tolhuis waar men een geringe tol moest betalen als men koopwaar meedroeg of
vervoerde. Wij gingen daar aan land, zegenden onze begeleiders en vervolgden
snel onze weg, zonder ergens te rusten, en bereikten tamelijk laat in de nacht
het huis van de ons bekende waard, die nog op was omdat er een paar gasten bij
hem waren.
[6] Toen wij daar aankwamen en de
waard ons herkende, was zijn blijdschap groot en hij zette dadelijk iedereen in
huis aan het werk om ons te verzorgen, want wij hadden sinds 's morgens vroeg
niets meer gegeten. Ook onze ledematen waren van de verre voetreis moe en ze
hadden duidelijk behoefte aan rust. Terwijl de waard zijn mensen een avondmaal
voor ons liet klaarmaken, vertelde hij ons veel dingen die tijdens Mijn
afwezigheid gebeurd waren, - onder andere ook dat de brave Lazarus ernstig in
conflict was gekomen met de tempeldienaren vanwege de arbeiders die Ik hem uit
Bethlehem bezorgd had.
[7] (DE WAARD:) 'De tempeldienaren
kwamen direct daarheen en deden alle mogelijke moeite de arbeiders van Lazarus
aan hun kant te krijgen; maar de arbeiders dreigden de tempeldienaren als zij
hen niet met rust lieten. Dat maakte de tempeldienaren achterdochtig en zij
beschuldigden Lazarus ervan dat hij zijn arbeiders heimelijk tegen hen had
opgestookt, en zij dienden daarover een formele aanklacht in bij de Romeinse
landvoogd. Deze riep Lazarus bij zich en vroeg hem naar de ware gang van zaken
en ondervroeg daarna ook een voor een alle arbeiders. Het resultaat was dat
Lazarus met zijn arbeiders van alle schuld werd vrijgesproken, en aan de
tempeldienaren heimelijk te verstaan werd gegeven de bedienden van Lazarus, die
nu ereburger van Rome was, met rust te laten, omdat de landvoogd anders
genoodzaakt zou zijn Lazarus voor zijn bescherming een flink aantal soldaten
ter beschikking te stellen. Dat had resultaat, en Lazarus werd nu al zo'n zes
weken lang volledig door de tempeldienaren met rust gelaten. Maar of zij daarom
innerlijk erg veel met hem ophebben, betwijfel ik erg, hoewel ze in zijn
gezicht erg vriendelijk doen en hem verzekeren dat zij deze zaak alleen maar
tegen zijn arbeiders en niet tegen hem voor de landvoogd gebracht hadden, omdat
zij zich bedreigd voelden. En zo leeft Lazarus in ieder geval voor de schijn op
goede voet met de tempel.'
[8] IK zei: 'Ik wist wel dat dit zo
zou gaan; maar het had ook nog anders kunnen gaan, als de zaak nog een paar
weken langer geduurd zou hebben. Want dan zou het tussen de arbeiders en de
tempeldienaren tot ernstige handtastelijkheden gekomen zijn, die Ik voorzien
heb en waarom Ik ook door Mijn wil het geheel zo geleid heb zoals het gegaan
is, en dat was goed. De tempeldienaren hebben nu weliswaar een heimelijke wrok
tegen Lazarus, maar dat heeft niets te betekenen, want zij hebben ook een wrok
tegen alle Romeinen en Grieken en tegen de Essenen, Sadduceeën en Samaritanen.
Maar al die wrok van hen lijkt op die van een dwaze man die bijna woest van kwaadheid
werd op een grote rivier omdat hij geen brug vond waarover hij het mooie
oeverland aan de overkant kon bereiken. De rivier bleef zichzelf ondanks de
woede van de dwaze man. En waarlijk, precies zo is het gesteld met de wrok en
de toorn van de tempeldienaren! Het is het zich in bochten wringen en
tegenstribbelen van een worm in het stof tegen de stappen van voorbijgaande
kamelen. Daarom houden we er nu over op en jij, beste vriend, kijk jij eens of
we al vlug aan ons nachtelijk maal toekomen!’
37
De wijzen uit Perzië
[1] De waard ging vlug naar de keuken
en zag dat alles al klaar was. Er werd meteen opgediend en in de beste stemming
aten en dronken wij.
[2] De andere gasten, die als
reizigers deels uit Galilea, Griekenland, Samaria deels uit verschillende
andere landen hier de nacht doorbrachten, omdat de waard bekend stond als een
zeer billijk man met een groot gastenhuis, vernamen echter dat Ik, van wie zij
al zoveel gehoord hadden, Mij nu ook in deze herberg bevond. Zij vroegen aan de
bedienden van de waard of zij Mij mochten bezoeken. Zodoende kwam er een
bediende naar ons toe die dit verzoek overbracht aan de waard, die over
allerlei dingen met ons aan het praten was.
[3] DE WAARD zei tegen de bediende:
'Daar kan ik geen ja of nee op zeggen, want deze Heer is zelf Heer, en er mag
alleen maar gebeuren wat Hij wil!'
[4] IK zei tegen de waard: 'Er zijn
bij de reizigers ook vier magiërs uit Egypte, echter geboortig uit Perzië vlak
bij de grens met Indië. Drie van hen zijn vooraanstaande magiërs en al op hoge
leeftijd, de vierde is slechts een leerling. Wel hebben zij ook nog een groot
gevolg, maar dat is voor het grootste deel op andere plaatsen geherbergd; hier
hebben zij slechts de benodigde persoonlijke bedienden bij zich. Wel, deze vier
magiërs, die nu een aantal jaren in Egypte actief zijn geweest, kun je binnen
laten komen, en dan zullen we hen eens aan de tand voelen om te zien wat voor
mensen het zijn.'
[5] Toen ging de waard naar de kamer
waar de magiërs zich bevonden en zei hun dat Ik hen had toegestaan om bij Mij
te komen.
[6] Daarover waren de magiërs erg
verheugd, omdat zij zelfs tot over de grenzen van Kanaän al zoveel over Mij
gehoord hadden. Zij stonden meteen op en gingen, begeleid door de waard, vlug
naar Mij toe. Toen deze eerbiedwaardige grijsaards binnenkwamen, bogen zij diep
en groetten heel hoffelijk, zoals dat bij hen gebruikelijk was. Omdat zij de
Hebreeuwse taal meester waren, konden zij ook door alle leerlingen goed
verstaan worden.
[7] IK zei meteen tegen hen: 'Degene,
die u graag nader zoudt willen leren kennen, ben Ik; maar kom nu bij ons
zitten, dan zullen wij eerst wat nader kennis maken!’
[8] De magiërs namen aan onze tafel
plaats, en IK vroeg hun: 'Vertelt u Mij eens openlijk wat u zoal voor kunsten en
toverijen verricht, dan zult u ook van Mij horen wat Ik allemaal doe! Misschien
kunnen wij elkaar dan wederzijds van dienst zijn! ,
.[9] Toen bogen de magiërs, en de ene
MAGIËR zei: 'Meester, dit is onze oudste en wijste, zijn naam is HAHASVAR
(hoeder van de sterren) *), hij zal voor ons spreken! Hij is de driemaal dertig
jaar reeds gepasseerd. Ik zelf ben pas tachtig en deze naast mij telt zeventig
volle jaren, en in de sterren staat geschreven dat ieder van ons vanaf nu nog
dertig jaar moet leven.
Mijn naam is MEILIZECHIORI (Heeft
inzicht of kennis om de tijd te meten)*, (*Later resp. Caspar, Melchior en
Balthazar) en de naam van mijn buurman is OU LI TESAR (bezweerder of bedwinger
van de wil). De vierde van ons is nog jong en heeft nog geen speciale naam
omdat hij nog leerling is. Moge nu onze oudste spreken! ,
[10] Toen begon dus DE OUDSTE en zei:
'Wij drieën zijn al eens dertig jaar geleden hier geweest en maakten een lange
reis van het verre morgenland hier naartoe, want wij zijn door een bijzondere ster
daartoe opgeroepen en in de taal der sterren stond geschreven:'In het verre
westen is bij het ontaarde volk van God een nieuwe koning geboren. Zijn
lichamelijke moeder is een maagd die nooit door een man werd aangeraakt; want
het kind in haar schoot is verwekt door de grote kracht van God, en zijn naam
zal groot zijn onder alle volkeren der aarde, en hij zal een rijk vestigen en
daarin als almachtig koning eeuwig heersen. En allen die in zijn rijk zullen
leven zal het goed gaan; want over hen zal de dood geen macht meer hebben!’
[11] Toen wij dat lazen, maakten wij
ons gereed, volgden de loop van de ster en vonden werkelijk te Bethlehem, en
wel in een oude schapestal, heel wonderbaarlijk een pasgeboren kind, en wij
offerden hem onze gaven. Wij wilden zoals afgesproken weer via Jeruzalem naar
ons eigen land terugreizen, maar werden in een droom gewaarschuwd door een
lichte geest dat wij langs een andere weg naar huis moesten gaan en de
pasgeboren koning niet aan de kwade vorst moesten verraden. Dat hebben wij toen
ook gedaan. Wat er daarna met dat wonderbare kind is gebeurd, konden wij
ondanks onze naspeuringen op geen enkele wijze meer te weten komen.
[12] Wij hoorden van oude mensen dat
de oude, wrede vorst Herodes te Bethlehem vanwege die pasgeboren koning een
kindermoord gelast had, waarbij alle jongens van 1 tot 2 jaar met het zwaard
zijn omgebracht; maar de ouders moeten met hun wonderkind toch nog juist op
tijd naar Egypte gevlucht zijn en zo de wreedheid van de krankzinnige vorst
ontlopen zijn. Wij zochten nu een aantal jaren in Egypte naar datzelfde kind en
die koning en konden niet het geringste ontdekken.
[13] Pas onlangs in Memphis in Egypte
kwam ons ter ore dat er in Galilea een groot wonderdoener is opgetreden, die
tekenen en daden verricht waarvan op deze aarde nog nooit werd gehoord, en die
daarbij zulke wijze toespraken houdt, dat alle grote wijzen der aarde
daartegenover puur in het stof zouden moeten kruipen. Velen zouden daarom in
hem geloven en aannemen dat hij blijkbaar God Zelf moet zijn, omdat zijn doen
en laten anders niet te verklaren is.
[14] Naar aanleiding van dat bericht
zijn wij speciaal weer hier naar Kanaän, of naar het joodse land gekomen, om
die buitengewone mens ergens te ontmoeten, en wel om twee redenen: ten eerste,
om ons zelf van alles persoonlijk te overtuigen, en ten tweede, om te
onderzoeken of deze man soms voortgekomen is uit dat in Bethlehem geboren kind.
[15] Toegegeven, de beroemde
wonderdoener is nog geen koning, -maar dat maakt helemaal niets uit; want
hoewel wij slechts wijzen zijn, sterrenkundigen, en vanwege onze kennis van de
natuurkrachten in de ogen van de blinde mensheid ook heel buitengewone magiërs,
zijn wij in de verre hooglanden achter Perzië ook koningen met land en een
grote bevolking, en wij hebben geen vijand te duchten omdat iedere naburige
vorst ons hoogacht en voor onze geheime macht de grootste eerbied heeft. En
toch is onze macht slechts een heel natuurlijke, die ieder mens kan leren;
hoeveel te meer kan die beroemde man van het joodse land dan koning zijn, die
enkel door zijn wil bergen en rotsen kan vernietigen, doden het leven terug kan
geven en de elementen kan gebieden!
[16] Vanmorgen kwamen wij reeds hier
in deze streek aan en deden navraag naar deze man, en men zei, dat hij onlangs
hier was geweest en dat hij waarschijnlijk binnenkort hier weer zou komen. En
nu laat op de avond ging het in huis van mond tot mond dat de beroemde man met
zijn leerlingen was aangekomen.
[17] Nu kunt u, meester, zich wel
voorstellen wat een hevig verlangen er in ons allen begon te branden om in u de
man te zien over wie wij zulke wonderbaarlijk grote dingen gehoord hebben, en
om u vervolgens ook met de grootste bescheidenheid te vragen of u soms toch uit
dat wonderkind, dat in Bethlehem werd geboren, bent voortgekomen.’
38
De bekwaamheid en de daden van de drie wijzen
[1] IK zei: 'Dat is allemaal heel mooi
en prijzenswaardig van u, maar men vertelde toch dat de drie wijzen die het in
Bethlehem geboren wonderkind bezocht hebben, later -al ongeveer vijftien jaar
geleden - gestorven zijn. Hoe komt het dan dat u nog leeft en nog overal in de
wereld actief bent?'
[2] Daarop zei DE OUDSTE: 'Edele
vriend, bij ons in ons land kan men vijfmaar ook zevenmaal sterven en daarna,
opnieuw tot leven gebracht, weer verder leven. Dat brengen daar de lucht, de
aarde en haar geesten, de wonderkruiden en onze krachten ontleend aan de
geheime krachten van de natuur, teweeg.
[3] Maar toen wij destijds in
Bethlehem waren, bevonden er zich nog drie geesten in ons, stammend uit de
oertijd van de mensen van deze aarde*; (* Zie: 'Die geistige Sonne' deel 2,
hfst.15, 17 en 18: Adam, Kaïn en Abraham)
zij zijn nu niet meer in ons en met ons verbonden, wij zijn nu vrij en
alleen.
[4] Toen deze geesten ons verlieten,
leek het uiterlijk of wij gestorven waren; maar onze geesten maakten ons weer
levend, en wij leven nu weer heel goed verder voor ons zelf en zullen nog
geruime tijd verder leven. Maar als dit lichaam eens helemaal onbruikbaar zal
worden, zullen wij niet zoals de arme mensen hier in dit land, erbarmelijk
sterven, maar wij zullen bij vol bewustzijn zelf vrijwillig ons lichaam
verlaten en dan als geesten voortleven en ook -werken onder mensen zoals wij.
Kijk, edele, grote meester, zo staan bij ons de zaken omdat wij nog een onbedorven
oer en natuurvolk zijn.’
[5] IK zei: 'Dat weet Ik wel, en Ik
weet ook dat er op deze aarde nog een paar van zulke volkeren zijn, waar Ik
beslist niets tegenin te brengen heb, en Ik neem dan ook aan dat u die drie
wijzen uit het verre morgenland bent die het in Bethlehem in een schapestal
geboren wonderkind bezocht hebben, en nu weer teruggekomen bent om de
wonderkoning te bezoeken die uit dit kind is gegroeid om hem weer uw eerbied te
betuigen, wat ontegenzeggelijk erg prijzenswaardig van u is.
[ 6] Maar Ik vroeg u ook, wat u dan op
uw verre reizen zo allemaal voor kunsten en werkzaamheden verricht, en wat voor
nut u daar dan van heeft. Daarover moet u Mij ook iets vertellen, opdat in
ieder geval deze leerlingen van Mij ook iets van u kunnen leren. Daarna zal Ik
u over Mijzelf wat meer vertellen.'
[7] DE OUDSTE zei: 'Ja, grote meester,
als u alles doet wat wij over u gehoord hebben, dan zullen uw leerlingen
bepaald niet zo erg veel van ons leren; maar omdat u dat wenst, kan ik u wel
het voornaamste vertellen. Het eerste en de eigenlijke hoofdzaak is voor ons,
de mensen uit de sterren veel dingen te voorspellen waar ze wat aan hebben, en
dat gebeurt dan meestal ook. Weliswaar komt het daarbij, eerlijk gezegd, meer
aan op een vernuftige positie van de woorden dan op de positie van de sterren
die, behalve die van het handjevol planeten, toch altijd onveranderd blijft.
[8] Alleen bij de geboorte van het
joodse wonderkind, toen wij nog min of meer door die bepaalde geesten bewoond
werden, hebben wij in het westen wel heel vreemde posities van de sterren
gezien en ook een ster van bijzondere grootte die naar het westen toe een lange
staart had, en omdat wij ook goed waarnamen dat deze ster juist naar het westen
toe sneller bewoog dan de andere sterren, dachten wij dat er in het avondland
iets groots gebeurd moest zijn. En weldra lazen wij in de sterren alsof er
geschreven stond:'Bij de Joden is een nieuwe koning geboren, die een rijk zal
vestigen dat nooit in der eeuwigheid zal eindigen, en hij zal heersen over alle
volkeren der aarde!’
[9] Wel, wat daar geschreven stond was
niet verzonnen, en wij kozen toen onze reis precies volgens de beweging van de
ster die ons bij de juiste stad en op de juiste plaats leek te blijven staan,
en daar vonden wij werkelijk een geboorte waarbij alle mogelijke wonderen waren
gebeurd, zodat wij geen moment konden twijfelen of we wel op de juiste plaats
waren. Toen was dus onze uitleg van de sterren helemaal juist; voor de
juistheid van de volgende en latere zouden wij eerlijk gezegd niet volledig in
kunnen staan. Zo is het dus gesteld met onze sterrenwijsheid.
[10] Onze magie bestaat echter uit
drie delen. Het eerste, voornaamste deel is het resultaat van onze vele
proeven, experimenten en ervaringen, waardoor wij kennis kregen van en
vertrouwd werden met de geheime krachten van de natuur, zodat wij in staat zijn
duizend en één dingen en zaken ten uitvoer te brengen die de blinde en
onwetende mensheid in stomme verbazing brengen en ons een groot aanzien en ook
een groot inkomen bezorgen.
[11] Momenteel zijn wij in het bezit
van een geheim om korrels te fabriceren die zeer licht ontvlambaar zijn, maar
tijdens hun snelle ontvlammen in een gesloten ruimte zo 'n kracht ontwikkelen
dat daardoor de sterkste en hardste rots met een grote knal in duizend stukken
uit elkaar vliegt als men er van tevoren door een hiervoor gemaakte opening een
paar pond van de genoemde korrels inbrengt en door een onzichtbare lont
aansteekt. Om het volk te misleiden doen we wel alsof wij de rots bevelen uit
elkaar te vliegen; maar uiteraard wordt dat alleen maar veroorzaakt door onze
springkorrels, die wij al enige dagen van te voren heel ongemerkt op een
geschikte plaats weten aan te brengen.
[12] En zo hebben wij nog een hoop van
dit soort dingen waarvan de experimenten het onwetende volk in grote verbazing
moeten brengen. Daartoe behoren ook onze vaardigheden met vuur, waarmee wij ook
de bliksem en alle uitwerkingen daarvan bedrieglijk echt kunnen nabootsen.
-Daaruit bestaat dus het eerste deel van onze magie.
[13] Het tweede deel is zuiver
mechanisch, waarbij wij door bepaalde tot op heden nog onbekende machines ook
bepaalde effecten teweegbrengen die iedere leek stomverbaasd doen staan omdat
de oorzaak van het effect onbekend is en door niemand behalve ons verklaard kan
worden.
[14] Het derde deel van onze magie
heeft eigenlijk niets om het lijf omdat het alleen maar door bepaalde geheime
afspraken tot stand komt. Bij het volk baart het echter vrijwel het meeste
opzien, hoewel er niets anders achter steekt dan een bepaalde aangeleerde
vaardigheid en behendigheid. - Dat zijn dus de drie delen waaruit onze magie
bestaat.
[15] Verder zijn wij echter ook
geneesheer en kunnen door geheime middelen met het beste geweten van de wereld
heel veel ziekten genezen, lastig ongedierte van allerlei aard verdelgen, en
alle soorten gevaarlijke dieren op de vlucht jagen of temmen, -en met deze
bekwaamheid hebben wij de mensen ook al heel wat goede diensten bewezen. -En
hiermee heeft u, grote meester, nu in het kort een overzicht van alles wat wij
kunnen. Maar nu vragen wij ook u, of u ons wat meer over uzelf wilt vertellen.’
39
Het goede doel heiligt niet de kwade middelen
[1] IK zei: 'Uw kunst is, voor zover
deze zich bij de experimenten bedient van natuurkrachten, mechanica en
geneesmiddelen, op zichzelf heel goed, en mettertijd kan deze de mensen menig
aards voordeel brengen. Maar omdat voor God alle mensen gelijke waarde hebben,
is alles wat aan de mensen bedrieglijk wordt voorgespiegeld om geld uit hun zak
te kloppen slecht en God, de enige Heer van de hele wereld en alle schepselen,
niet welgevallig, hetgeen Ik ook tegen de Essenen, die iets dergelijks doen,
bij een bepaalde gelegenheid heb gezegd en heb laten zien. Want ook al zou het
doel op zichzelf nog zo goed zijn, maar alleen maar door een leugenachtig en
derhalve als zodanig slecht middel bereikt kunnen worden, dan wordt dat middel
door het in wezen goede doel nooit geheiligd en ook nooit goed.
[2] Bijvoorbeeld: Stel dat er een
zieke was die erg veel pijn leed, terwijl de beste dokters geen middel meer
konden bedenken om hem van zijn pijn af te helpen. Stel dat er dan één van die
dokters zou zeggen:'Nu deze man toch niet meer te helpen is, geven we hem een
sneldodend gif, dan is hij in één keer uit zijn lijden!' Zo gezegd, zo gedaan,
-en de lijdende was er ogenblikkelijk geweest. Ja, deze dokters hebben de zieke
echt van al zijn pijn bevrijd; maar zij hebben hem gedood zonder te bedenken
waarom God hem dat lijden gegeven had, en hoe het er daarna aan gene zijde met
zijn ziel voor zou kunnen staan. En daarom was het middel slecht, waardoor er
nooit een zuiver en goed doel mee bereikt kan worden.
[3] En kijk, zo is het met al zulke
valse wonderen! Ook al gaan ze zelfs vergezeld van goede, morele lessen waar de
mensen heel wat nut van hebben en ook al worden ze als goddelijke daden
uitgelegd, toch strekken zij in de aard van de zaak tot niets goeds; want zij
veroorzaken in de harten van het volk een afgedwongen lichtgelovigheid, waaruit
allerlei kwaad bijgeloof en uiteindelijk fanatieke haat ontstaat tegen iedere
andersdenkende. En komen zij tenslotte door iemand die verstandig genoeg is,
achter het bedrog, en merken zij dat het door hen geloofde, vermeende
goddelijke wonder slechts heel alledaags en natuurlijk was, dan verloochenen
zij ook alle daarop gebaseerde lessen, hoewel die op zichzelf goed waren,
geloven daarna helemaal niets meer en worden als tijgers en hyena's tegenover
hun leraren en wonderdoeners.
[4] Hieraan is echter eenvoudig te
zien, dat door een slecht middel eigenlijk nooit een goed doel bereikt kan
worden; want als de ondersteuning slecht en zwak is, hoe kan dan daar een
volkomen stevig gebouw op staan?!
[5] Op slechte losse grond kan nooit
een stevige burcht gebouwd worden, en zo kan met bedrieglijke, misleidende
middelen ook nooit een goede opvoeding tot stand komen die de mens door en door
verbetert en levend maakt
[ 6] Ook de grootste staten van deze
wereld waarvoor eens de halve aarde beefde, vielen tenslotte als los kaf uit
elkaar omdat het fundament waarop zij gebouwd waren zelf niets anders was dan
loze, op kaf gelijkende begoocheling.
[7] Daarom ben Ik dus van boven naar
deze wereld neergedaald om de mensen in alles de volle waarheid te laten zien
en te geven. En wie in die waarheid zal blijven en leven, zal waarachtig vrij
zijn en in zichzelf het eeuwige leven hebben, dat nooit door het een of andere
misleidende middel, maar alleen door de meest zuivere en meest gedegen waarheid
te bereiken is.
[8] En precies daarin bestaat het rijk
dat Ik nu aan het vestigen ben. Het is een rijk van liefde, van licht en
daardoor van zuivere gedegen waarheid. Zijn koning zal wel nooit een aardse
troon bestijgen en geen gouden scepter in zijn hand nemen en geen ander wapen
dragen dan alleen de waarheid; maar dit wapen zal hem toch voor eeuwig de
schitterendste overwinning geven over alle volkeren der aarde en over al haar
schepselen, en het zal diegene goed gaan die zich door dit zuivere hemelse
wapen zal laten overwinnen!
[9] En nu pas zeg Ik u ook, dat Ik
degene ben die u zoekt en die u reeds als pasgeboren kind eer hebt bewezen.
[10] Ik zeg u nu ook, dat Ik nu en in
de toekomst geen eer van de mensen aanneem; maar er is er Een, die één is met
Mij en die de enige is die Mij eert, en Zijn naam is: Liefde, Licht, Waarheid
en Leven. Hij is de Oergrond van alle dingen en het eeuwige Zijn en Bestaan
zelf, en alles wat er is en bestaat, is en bestaat uit Hem. -Weet u nu waar u
aan toe bent?'
40
De invloed van de lichtgeesten
[1] Helemaal doordrongen van de
waarheid van Mijn woorden, zei DE OUDSTE:"Grote meester! Uit uw heldere
woorden hebben wij zonneklaar begrepen dat u meer dan een gewoon mens moet
zijn; want wij hebben nog nooit een mens zo overtuigend waarachtig horen
spreken, en waarlijk, die woorden hebben meer uitwerking dan duizend van de
wonderbaarlijkste tekenen, die weliswaar de mensen een tijdlang in hun ban
houden, maar hun hart nog meer verharden en verduisteren! Daarom vragen wij ook
helemaal geen ander teken van u, want uw woord voldoet ons volkomen, en wij weten
nu wel wat wij in het vervolg moeten doen en waaraan wij ons moeten houden. Ons
volk thuis zal voortaan niet meer in het duister ronddwalen!’
[2] IK zei: 'Daar zult u heel goed aan
doen; maar al het goede en ware heeft ook zijn tijd nodig. Daarom moet u dan
ook bij uw hele rechtschapen handel en wandel uw verstand gebruiken. Want een
volk dat eenmaal verduisterd is, kan een plotseling opgaand fel licht niet
verdragen zonder de ogen te beschadigen; dan wordt het waanzinnig en
lichtschuwen zoekt schaduwen duisternis. Daarom moet het licht eerst heel
spaarzaam toegelaten worden, opdat de mensen er langzaam maar zeker aan
wennen. Mettertijd zullen zij dan zelfs moeiteloos het sterkste licht
verdragen. -Als u dus echte wijzen uit het verre morgenland bent, dan moet u
ook deze waarheidsles goed in acht nemen om een ware zegen voor uw volken te
kunnen zijn.’
[3] DE OUDSTE zei: 'Ook dit zullen wij
en onze leerlingen goed in acht nemen; want wij zien dat u in alles gelijk
heeft en door en door waarachtig bent. Maar nu zouden wij ook nog van u willen
horen, hoe het zat met de geesten die ons tijdens uw wonderbare geboorte
leidden, want wij namen binnenin ons heel goed waar dat zij niet ons en wij
niet hen waren. Als zij in ons de overhand hadden, konden wij niet doen wat wij
wilden maar alleen wat zij wilden, en het leek ons alsof zij ons betere ik
waren. Want dan waren wij ook erg wijs en leerden pas zó de inwendige
natuurkrachten en het gebruik daarvan kennen; maar als het leek alsof zij uit
ons wegtrokken, waren we weer erg dom en konden we totaal niet begrijpen hoe we
de grote geheimen van de natuurkrachten hadden leren kennen. Al onze betere
kennis is ons door die geesten meegedeeld, die wij in heldere dromen ook te
zien kregen. Wel, wat kan daar volgens uw wijsheid achter schuilen?'
[4] IK zei: 'Dat is bij u niets
bijzonders, want alle mensen die van nature redelijk goed zijn, worden door
geesten op een soms meer of minder voelbare wijze onderwezen in allerlei
geestelijke en natuurlijke kennis, en bij u was dat dus op een meer voelbare
wijze het geval.
[5] En hoe natuurlijker, eenvoudiger
en in zichzelf gekeerder de mensen waar dan ook ter wereld leven, des te meer
en des te levendiger staan zij ook met de betere goede geesten van gene zijde
in verbinding. En dat was dan ook bij u en met u het geval.
[ 6] Maar toen u daarna door uw vele
reizen wereldser bent geworden, hebben de geesten die u onderwezen en leidden u
ook verlaten en u aan uw eigen kennis, verstand, begrip en vrije wil over
gegeven. Maar toch wekten zij het verlangen in u op om Mij te gaan zoeken en nu
ook te vinden, en daarmee hebben de drie geesten heel goed voor u en uw
kinderen en volken gezorgd.
[7] Die geesten echter waren vroeger
ook mensen op deze aarde, en zij waren van de grootste betekenis voor de hele
thans levende mensheid; maar aan gene zijde houden alle aardse verschillen van
'eerst' , ‘groot' of 'klein' helemaal op, en de laatste mens van de aarde zal
niet minder zijn dan de eerste, vooropgesteld dat hij de wil van God heeft
erkend en volgens Zijn voorschrift en orde heeft gehandeld.
[8] De wil van God voor alle mensen
luidt echter heel in 't kort zo: Erken God en heb Hem boven alles lief, en uw
naaste, dat is de mens naast u, als uzelf. Wees waarachtig en getrouw ten
opzichte van iedereen, en wat u redelijkerwijs wilt dat men voor u zal doen,
doe dat ook voor uw medemens, dan zal er vrede en eenheid onder u heersen en
Gods welgevallen zal over uw hoofden stralen als een waar levenslicht!
[9] Laat dat voldoende voor u zijn.
Daaruit zal u dan alle andere, verdere wijsheid gegeven worden. En begeeft u
zich nu ter ruste want het is reeds diep in de nacht.’
[10] De wijzen spraken hun dank uit en
verzochten Mij om de komende dag nog in Mijn nabijheid te mogen blijven, wat Ik
hun gaarne toestond. Daarop gingen wij allen slapen.
[11] Toen wij de volgende dag
ontwaakten, stond er al een goed ochtendmaal gereed en onze wijzen wachtten
ook al met het grootste verlangen om Mij weer te zien en misschien ook te horen
spreken; want Mijn woorden hadden zij zich zeer ter harte genomen.
[12] Terwijl Ik met al Mijn leerlingen
aan het ochtendmaal zat, at en dronk en met de waard het een en ander besprak,
luisterden DE WIJZEN reeds bij de deur. Omdat zij echter alleen over meer
onbelangrijke, aardse zaken hoorden praten, zeiden zij onder elkaar: 'Kijk,
vandaag spreekt hij niet zo wijs als vannacht! Zijn kennis moet erg veelzijdig
zijn! Maar nu straalt er niet veel goddelijke wijsheid vanaf! ,
[13] Toen zij zo aan het wikken en
wegen waren, kwam er plotseling EEN ERNSTIG ZIEKE het voorvertrek binnen; het
was een buurman van de waard, die van zijn personeel gehoord had dat Ik bij de
waard was aangekomen en daar nu verbleef Toen hij Mij door de deuropening in
het oog kreeg, riep hij: 'O Jezus van Nazareth, o ware Heiland, ontferm u over
mij en genees ook mij, want u heeft er al zovelen genezen! ,
[14] IK ging naar hem toe en zei:
'Hoelang heb je al last van jicht?'
[15] En HIJ zei: 'Heer, al zeven jaar!
Toen de pijnen nog niet zo hevig waren, verdroeg ik ze echter geduldig; maar nu
worden ze ondraaglijk en daarom liet ik mij naar u toebrengen.'
[16] IK zei tegen de wijzen: 'Wel, u
bent ook geneesheer! Wilt u deze man niet helpen met uw geneeskunst?'
[17] DE OUDSTE zei: 'Meester, dat
soort zieken beschouwen wij als ongeneeslijk en daar helpt ook geen
geneesmiddel meer tegen! Als zo'n jichtlijder niet meer door de zon genezen kan
worden, helpt niets ter wereld hem nog.’
[18] IK zei: 'Nu, dan wil Ik eens zien
of hij niet meer te genezen is!'
[19] Daarop zei IK tegen de zieke:
'Wees genezen en ga; maar zondig voortaan niet meer opdat je dan niet nog iets
ergers overkome!’
[20] Toen werd de zieke heel
onverwacht volkomen recht en gezond, hij bedankte Mij en verliet vol vreugde
het huis.
[21] Daarvan schrokken de wijzen en
zij wilden Mij letterlijk gaan aanbidden. Ik verbood hun dat echter, en Ik en
de leerlingen gingen daarop meteen naar Bethanië naar Lazarus, en de wijzen
gingen ook nog dezelfde dag op weg naar hun verre land.
41
De spijziging van de vijfduizend
Ev. joh.
6, 1-15
[1] Het behoeft nauwelijks vermeld te
worden dat Lazarus zich erg verheugde over Mijn komst. Maar binnen nog geen
drie dagen zorgden de arbeiders ervoor dat men tot ver in de omtrek wist dat Ik
daar was, en iedere dag kwamen er meer mensen toegestroomd en zij brachten
allerlei zieken, die daar allen genezen werden. Dat baarde in de hele omgeving
van Jeruzalem echter groot opzien en het kwam ook de Farizeeën ter ore, die
daarop meteen gingen beraadslagen hoe zij Mij konden vangen en uit de wereld
konden helpen.
[2] Maar IK wist ervan en zei op de
tiende dag van Mijn verblijf in Bethanië tegen Lazarus en de leerlingen: 'We
gaan hiervandaan weer naar Galilea; want de Farizeeën spannen tegen Mij samen.
Ik wil nu echter geen verder opzien baren, om het ook bij jou gedurende de
feestdagen rustig te houden. Ik zal daarom nog vandaag hier weggaan.’
[3] Toen zei LAZARUS heel bedroefd:
'Heer, U bent toch almachtig en U kunt dat boze gebroed met één gedachte
vernietigen, en dat zou voor alle betere joden een grote weldaad zijn.'
[4] IK zei: 'Dat zou Ik wel kunnen,
maar het is niet de wil van de Vader; zij moeten doorgaan tot hun maat vol
wordt. Dan pas zal het grote gericht over hen komen; want zij zullen door hun
heerszucht die alle perken te buiten gaat, zelf het zwaard in hun lijf stoten.
In hun hoogmoed zullen zij tegen de Romeinen in opstand komen en die zullen hen
volledig vernietigen. Ik zeg je: Er zal geen steen op de andere blijven, en de
nakomelingen zullen de plaats niet meer vinden waar Jeruzalem heeft gestaan, en
mochten ze al iets vinden dan zullen zij zich toch niet daarnaar kunnen richten
en geen plaats met zekerheid aan kunnen geven. Dat zal de wereld doen ter wille
van de wereld. Maar nu is het nog niet zover, en Ik ben niet gekomen om iets te
vernietigen, maar enkel om het gebrokene op te richten en het verlorene te
zoeken en te vinden. En daarom is het nu beter dat Ik voor een tijdje hier
wegga, opdat Ik en jij rust hebben; want zij zullen Mij hier binnenkort zoeken,
maar niet vinden, - en dat zal goed zijn.’
[5] Daarop gebruikten wij het
ochtendmaal en gingen op weg. Lazarus begeleidde ons tot in de buurt van de
Galilese zee, en een groot aantal mensen trok achter ons aan. Maar bij de zee,
waar we 's avonds pas tamelijk laat aankwamen, stopte Ik en gedurende de nacht
bleven wij daar in een herberg. De dag daarop nam Lazarus afscheid en ging met
zijn mensen naar huis.
[ 6] Ik
scheepte Mij met de leerlingen, waarvan het aantal nu al opnieuw meer dan
zeventig beliep, in op een groot schip en Ik voer dicht bij de stad Tiberias
over de zee. (Joh. 6, 1) Toen het volk echter zag dat Ik wegvoer, huurde
het meteen ook een aantal schepen en bleef Mij zo onophoudelijk volgen, omdat
het de tekenen zag die Ik aan de vele zieken deed. (Joh.6,2) Wij
landden, samen met de vele schepen die ons gevolgd waren, ongeveer een uur
gaans van de stad Tiberias verwijderd, op een totaalonbewoonde plaats
waarachter zich een hoge berg verhief.
[7] IK zei nu tegen
de leerlingen: 'Laten we de berg opgaan! Halverwege wil Ik uitrusten zonder
door de mensen die uit de stad in deze richting komen, opgemerkt te worden;
want de mensen van deze stad hebben geen erg goede instelling en nog minder
geloof; het zijn handelaars die alleen maar denken aan geld en winst.
[8]
Terstond gingen wij de berg op tot de aangegeven plaats, die heel liefelijk was
en waar veel gras groeide dat ons voor onze rust heel goed van pas kwam. Daar
ging Ik met de leerlingen zitten (Joh.6,3) Maar de vele mensen die ons
gevolgd waren, kwamen achter ons aan met hun meegenomen broodmandjes en gingen
om ons heen zitten. Want het was nu vlak voor Pasen, het voornaamste feest van
de joden (Joh. 6,4), en dan was het gewoonte om een korf met vers
ongezuurd brood mee te nemen, en ook gebraden vissen, evenals eieren en
lamsvlees.
[9] Ik bleef hier ongeveer vijf dagen,
en wij hadden allemaal vier dagen lang genoeg te eten en te drinken, want bij
onze rustplaats bevond zich ook een goede, heldere waterbron. Maar toen op de
vijfde dag de voorraad op was, maakte Petrus Mij er op attent dat er haast
iedere dag meer volk was bijgekomen, en dat men niets meer te eten had.
[10]
Toen sloeg Ik Mijn ogen op en overzag de grote volksmenigte en zag, dat er veel
mensen tot Mij gekomen waren. En IK zei tegen Philippus, die gewoonlijk onze
rekeningen betaalde en als Griek die jood was geworden vaak nog zwak in zijn
geloof was: 'Ja, waar kopen we nu zoveel brood dat zij allemaal wat te eten
krijgen!' (Joh. 6,5) Dat zei Ik echter alleen maar om de wat
wankelmoedige leerling een beetje op de proef te stellen, want Ik wist toch wel
wat Ik zou doen. (Joh .6 ,6)
[11] En onze leerling liep er echt in
en antwoordde Mij (PHILIPPUS): 'Al ons contante geld bestaat nu uit tweehonderd
penningen, en voor dat geld krijg je niet genoeg brood om iedereen wat te
geven.(Joh.6,7)
[12]
Toen zei EEN ANDERE GELOOFSHELD die ook niet al te sterk in zijn schoenen stond
hoewel hij een broer van Simon Petrus was (Joh. 6,8)
'Heer, hier is wel een jongen die nog
vijf gerstebroden en twee vissen in zijn korf heeft; maar wat is dat voor
zoveel mensen?' (Joh.6,9)
[13] IK zei: 'Breng die jongen bij
Mij, en zorg ervoor dat het volk ordelijk gaat zitten!'
[14]
Omdat er op deze plaats veel gras stond, gingen de ongeveer vijfduizend man,
vrouwen en kinderen niet meegerekend, ook al gauw zitten. (Joh. 6, 10)
Ik nam de broden, dankte de Vader en zegende ze. Daarna gaf Ik de broden en de
vissen om ze uit te delen aan allen die waren gaan zitten, en Ik zei tegen alle
leerlingen dat zij zowel van de broden alsook van de vissen ieder zoveel
moesten geven als hij nodig dacht te hebben om verzadigd te worden. (Joh. 6,
11) Allen aten en werden verzadigd.
[15] Omdat zij niet alles konden
opeten, zei IK weer tegen de leerlingen: 'Verzamel de overgebleven stukken,
opdat daarvan niets bederft en vergaat!' (Joh.6,12)
[16] De leerlingen namen de grootste
korven en verzamelden de overgebleven brokken bij allen die daar te eten
hadden gekregen, en zij vulden daarmee -let wel -van die vijf kleine
gerstebroden, twaalf grote korven tot de rand. (Joh. 6, 13)
[17] Toen zeiden DE LEERLINGEN:
'Waarlijk, deze volksspijziging overtreft de twee eerdere! Maar wat doen we nu
met de volle twaalfkorven?'
[18] IK zei: 'Die komen het volk toe;
dat zal wel weten wat het daarmee moet doen. Wij hebben ze niet nodig, omdat
wij ten eerste nu ook verzadigd zijn en ten tweede vandaag toch al naar
Kapérnaum gaan.'
[19] Daarop gaven de leerlingen de
volle korven aan het volk, en ieder nam er een deel van en niemand kon klagen
dat hij ook maar iets te kort was gekomen.
[20]
Toen nu DE MENSEN het teken zagen dat Ik gedaan had, zeiden zij: 'Waarlijk, dat
is de profeet die in de wereld zou komen! (Joh. 6, 14) Hoe staat het er
dus mee? Als hij machtiger is dan enige macht ter wereld en wijzer is dan
Salomo, wordt het hoog tijd dat wij hem met geweld tot onze koning maken!’
[21]
Omdat Ik echter wel merkte dat zij vast van plan waren Mij met geweld koning te
maken, zei IK zachtjes tegen Johannes: 'Je hoort, wat het volk van plan is;
daarom zal Ik nu snel en ongemerkt hoger op deze berg verdwijnen. (Joh. 6,
15) Jullie blijven echter tot het avond wordt hier.
Mocht het volk zich verspreiden dan
zal Ik weer bij jullie komen; verspreidt het zich echter niet, dan ga je naar
beneden naar de zee. Daar zal een goed schip op jullie liggen wachten; vaar
daarmee naar Kapérnaum, waar Ik jullie dan wel in zal halen!’
42
De leerlingen varen over de zee naar Kapérnaum
[1] Johannes knoopte dat goed in zijn
oren; maar omdat hij zich het meest bezig hield met geestelijke overeenkomsten
en overal oorzaak, gevolg en doel wilde zien, vroeg hij Mij nog naar de reden
van dit teken.
.[2] En IK zei tegen hem: 'Jij moet
vooral het geheim van het rijk van God ten volle begrijpen, luister dus vlug:
Deze mensen zijn de wereld die al haar geestelijke voedselvoorraad opgebruikt
had. Alleen één eenvoudige jongen had nog een zuiver, onbedorven hart en wat
kinderlijk geloof; daarom had hij ook een voorraad van vijf gerstebroden en
twee vissen.
[3] De vijf gerstebroden gaven aan,
dat zijn vijf zintuigen nog zuiver en onbedorven waren en dus ook zijn hart en
ziel, wat ook meteen te zien was aan de grote vreugde waarmee hij Mijn wens
inwilligde. De twee vissen die staan voor het goede van de liefde en het ware
van het geloof, of voor de levenswarmte van het liefdeleven, of voor een vuur
en een licht van levenswijsheid, toonden zijn kinderlijke geloof, zijn
vertrouwen en zijn liefde. Tevens gaf hij als eenling met daarbij zijn geringe
persoonlijkheid ook aan hoe zwak en hoe gering nu in de wereld het goede en
ware uit de hemelen nog bij de wereldse mensen vertegenwoordigd is.
[4] Bovendien duidden de vijfbroden op
Mijn leer voor de mensen. Deze schijnt veel te gering te zijn voor alle mensen
van de aarde; maar zij zal zich vermenigvuldigen zoals deze broden en dan zal
daaruit zelfs voor de grootste wijzen, die in de geest door Mij onderricht en
verzadigd worden, toch voor de hele eeuwigheid steeds nieuwe en diepere
wijsheid te ontdekken zijn en nog eindeloos veel kennis te leren over blijven.
Want de twaalfkorven staan voor de twaalf stammen van Israël en die weer voor
het totaal van de goddelijke, nooit te evenaren volmaaktheid in alles.
[5] Daarmee, Mijn beste Johannes, komt
dit teken overeen, en de gedachte van deze mensen om Mij werelds koning te
maken, is afkomstig van hun duistere verdorven wereldse aard, omdat zij een
machtig en gevreesd werelds volk wensen te zijn en al hun vermeende vijanden
zouden willen neerslaan, wat rechtstreeks in zou gaan tegen de strekking van
Mijn leer. En daarom zal Ik nu ook snel verdwijnen. Doen jullie echter wat Ik
jullie gezegd heb!'
[6] Toen verschool Ik Mij achter de
leerlingen in het struikgewas en drong daar snel doorheen tot bovenop de berg;
want voor Mij opende er zich een gebaande weg, -alleen voor degenen die Mij
achterna wilden gaan niet. Daarop kwam het volk op de leerlingen af en wilde
hen zelfs gewoonweg ter verantwoording roepen omdat zij Mij hadden laten
weggaan.
[7] Maar JOHANNES stapte naar voren en
zei: 'Jullie zijn toch met veel meer mensen dan wij! Waarom konden jullie Hem
dan niet tegenhouden? Houdt de storm en de bliksem maar eens tegen! Beveel de
golven van de zee, wanneer zij jullie woedend trachten te verzwelgen! En ik die
slechts leerling ben kan jullie zeggen: Gemakkelijker en met meer succes kunnen
jullie de woedende elementen tot rust brengen dan de wil van de Godmens buigen!
Luister dus en koester niet zulke dwaze plannen! Hoe kunnen jullie Hem dan
werelds.koning over de Joden willen maken, wiens geest eeuwig Heer is over
alles in de hemel en op aarde! Dat hebben jullie immers toch duidelijk kunnen
afleiden uit de vele tekenen die Hij jullie heeft laten zien. Hij hoeft alleen
maar te willen, en het is er en er gebeurt wat Hij wil. Maar Zijn alziendheid
en Zijn wil reikt niet slechts tot hier, maar ook eindeloos veel verder; wees
daarom niet dwaas, en ga slapen opdat je niet iets onaangenaams zal overkomen!'
[8] Na deze woorden van Johannes
gingen velen slapen; maar enkelen morden en wilden Mij tot elke prijs op de
berg gaan zoeken. Maar zij stuitten al gauw op zulke onoverkomelijke
hindernissen, die onmogelijk overwonnen konden worden, dat zij weldra helemaal
uitgeput van hun vergeefse moeite terugkwamen en maar niet konden begrijpen hoe
Ik langs die verschrikkelijke rotswanden naar boven geklommen kon zijn. Naar
beneden kon Ik echter nergens ontkomen zijn omdat de mogelijke wegen naar
beneden vanaf deze rustplaats allemaal door hen bezet waren en zij Mij ergens
hadden moeten zien. Kortom, zij zagen dat zij niets konden uitrichten, en
begonnen toen te beraadslagen of er iets aan te doen was. Een paar vroegen aan
de leerlingen wat zij nu zonder de meester gingen doen, en of hij weer terug
zou komen.
[9] DE LEERLINGEN zeiden: 'Wat kunnen
wij nu anders doen dan naar onze woonplaats bij Kapérnaum terug gaan! Daar zal
Hij wel weer bij ons komen, hoe en wanneer Hij wil.'
[10] Daarna
begonnen de ergsten weg te gaan; maar velen wachtten nog en wilden eerst zien
wat al die leerlingen zouden doen. Toen het echter avond begon te worden,
stonden de leerlingen op en gingen snel naar beneden naar de zee (Joh.6,16), waar reeds een groot schip op
hen wachtte - zoals Ik hun tevoren gezegd had -, waarin zij zich snel
inscheepten en nog eerder wegvoeren dan de vele mensen vanaf de berg bij de zee
konden komen; want de weg naar beneden was tamelijk moeilijk en kon door
ongeoefende bergbeklimmers slechts met veel moeite en voorzichtigheid afgelegd
worden. Vandaar gingen zij vervolgens naar de stad Tiberias, en velen huurden
daar ook schepen naar Kapérnaum. Sommigen voeren meteen weg, anderen wachtten
of Ik soms niet van de berg zou komen en dan met .hen naar Kapérnaum zou varen.
Omdat Ik echter nergens te voorschijn kwam, voeren zij pas 's morgens weg.
[11] De leerlingen voeren met goede
wind snel over de zee in de richting van Kapérnaum. (Joh. 6,17) ZIJ
meenden dat Ik hen met een ander schip na zou varen en gemakkelijk in zou
halen. De af te leggen afstand was echter tamelijk groot, en daarom was het al
helemaal donker toen zij nog een vrij groot stuk naar Kapérnaum moesten zeilen
en roeien omdat zij een tijdlang met tegenwind te kampen kregen. Zij keken
steeds rond of en uit welke richting Ik eventueel naar hen toe zou komen; maar
Ik was nog nergens te zien of waar te nemen en Ik was dus ondanks hun grote
verlangen nog niet bij hen gekomen. Toen werden zij treurig en zeiden tegen
elkaar dat Ik beslist pas 's morgens bij hen zou komen.
[12] Terwijl zij dat dachten, stak er
plotseling een harde wind op en er kwamen hoge golven. (Joh. 6, 18)
[13] Toen zei DE BEMANNING: 'Haal de
zeilen vlug binnen, en laat iedereen uit alle macht roeien, want als we niet
snel in de haven komen gaat het fout!'
[14] Iedereen greep naar de
roeispanen, en toen zij zo'n kilometer of drie geroeid hadden, zagen zij Mij op
de heftig bewogen zee naar hun schip toekomen; maar ofschoon zij dat al eens in
een overeenkomstige situatie meegemaakt hadden, werden zij toch erg bang. (Joh.
6, 19)
[15] Omdat Ik dat wel zag, zei IK
tegen hen allen: 'Waarom zijn jullie dan bang? Zien jullie niet dat Ik het
ben?' (Joh.6,20)
[16] Toen wilden de leerlingen dat Ik
in het schip kwam, omdat zij zagen dat het tot het land nog ver was; maar op
hetzelfde ogenblik dat zij dat wilden, lag het schip ook al aan land afgemeerd!
(Joh. 6,21)
[17] Dat baarde echter erg veel opzien
bij de nieuwe leerlingen, omdat zij zo iets nog niet beleefd en ook nog nooit
gezien hadden. Ook de schippers raakten helemaal buiten zichzelf en geloofden
nog steeds dat Ik ergens gestorven was en nu als geest zichtbaar rondliep,
misschien betoverd door de een of andere tovenaar, of dat Ik zelf een tovenaar
was, die de watergeesten bevolen had om Mij over de zee te dragen. Want de schippers
waren Grieken, en derhalve ook heidenen, en zij konden natuurlijk niet anders
oordelen, omdat zij van het ware, geestelijke jodendom slechts weinig of niets
wisten, waarom ze dan ook tot later in die mening gelaten werden.
[18] Wij gingen nu snel naar een ons
welbekende herberg, waar Ik al een jichtlijder genezen had toen deze met bed en
al door een opening in het dak voor Mij neergelaten werd. Daar werden wij goed
ontvangen en ook meteen goed onthaald.
43
Het brood des levens
[1] Maar de volgende dag, toen wij na
de ochtendmaaltijd naar buiten gingen om te zien wat er te doen was, troffen
wij aan de oever een groot aantal mensen aan die ons 's nachts nog vanaf
Tiberias met heel veel moeite nagevaren waren. Het waren dezelfde mensen die de
avond tevoren aan de overzijde van de zee aan de oever stonden en duidelijk
hadden gezien dat de leerlingen zonder Mij alleen over zee wegvoeren. En deze
mensen zagen nu ook dat er behalve hun eigen schepen die zij goed kenden geen
ander schip lag dan dat waarin zij de leerlingen zonder Mij hadden zien
wegvaren, en zij wisten dat Ik beslist niet voor het afvaren aan boord gegaan
was, maar dat alleen Mijn leerlingen weggevaren waren. (Joh. 6,22)
[2] Terwijl
wij zo langs de oever wandelden, naderden er nog mensen in andere schepen, die
pas 's morgens vroeg van Tiberias waren weggevaren. Zij voeren echter eerst nog
naar de vorige plek, stapten uit en bezochten de plaats waar zij door Mijn
dankzegging het brood gegeten hadden, om zich ervan te overtuigen of Ik soms
toch nog daar was. (Joh. 6,23)
Omdat zij echter noch Mij noch de leerlingen daar vonden, gingen zij snel terug
naar de schepen die op hen wachtten en voeren met gunstige wind naar Kapérnaum;
want zij wisten dat de leerlingen naar Kapérnaum gevaren waren. Toen zij tegen
de middag in Kapérnaum aankwamen, zochten zij meteen de leerlingen en vooral
Mij, om te kijken of Ik daar was. (Joh. 6,24)
[3] En toen
zij Mij na enig zoeken vonden, en wel in een school in Kapérnaum waarover later
nog iets gezegd wordt, en nu zonder meer vaststelden dat Ik van Tiberias naar
Kapérnaum ook kennelijk over zee gekomen moest zijn, omdat Ik via de verre
omweg over land over al die bergen en klovenzeker een paar dagen nodig gehad
zou hebben, vroegen zij (DE NAGEREISDEN) Mij: 'O Meester, hoe bent u dan de zee
overgestoken?' (Joh. 6,25)
[4] Ik gaf echter de leerlingen snel
een wenk dat zij dat aan niemand moesten zeggen, omdat Ik het plan had deze
koningshelden een lesje te geven, dat heel geschikt zou zijn om het kaf van het
zuivere koren te scheiden.
[5] IK zei
daarom: 'Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: Jullie zoeken Mij niet omdat jullie
de vele tekenen die Ik gedaan heb, gezien hebben, maar alleen omdat jullie als
hongerigen op de berg het brood hebben gegeten en daardoor verzadigd zijn! (Joh. 6,26) Daarom hebben jullie Mij ook
als dank een groot profeet genoemd en wilden jullie Mij tenslotte zelfs koning
maken, omdat je bij jezelf dacht: 'Kijk eens, hij heeft macht genoeg tegen onze
vijanden, die ons altijd maar laten werken, en bovendien kan hij ons steeds op
die manier brood verschaffen, dan hoeven we niet meer te werken!'
[6] Ik zeg jullie echter: Die spijs
bevordert niet het geestelijke leven van jullie ziel, maar alleen het
vergankelijke leven van jullie vleselijke lichaam. Ik, die nu ook een
mensenzoon ben, wil en zal jullie echter een andere spijs tonen en geven die
blijft en voor eeuwig in de ziel werkt. Want daartoe heeft de Vader in de hemel
Mij gewaarmerkt en bestemd. (Joh.
6,27) En die spijs ligt daarin dat jullie waarachtig Gods wil doen en
daardoor ook Gods werken verrichten.’
[7] Toen zeiden DE VRAGERS tegen Mij:
'Zeg ons dan wat wij doen moeten om zoals u gezegd heeft, Gods werken te doen! (Joh.
6,28) Wij zijn slechts mensen en geen profeten en kunnen alleen maar
volgens de wet van Mozes leven.'
[8] IK zei: 'Ja, als
jullie je aan de wet van Mozes zouden houden dan zouden jullie Mij reeds lang
herkend hebben! Maar jullie houden Je uit angst voor wereldse straffen met
heimelijke woede aan de wereldse voorschriften en.herkennen Mij daarom niet,
hoewel Ik tekenen aan jullie heb laten zien die nog nooit een mens voor Mij
gedaan heeft.
[9] Maar Ik zal jullie nu zeggen wat
vanaf heden Gods werk is. Van nu af aan kunnen jullie Gods werk doen door te
geloven dat Ik degene ben die God door de profeten heeft beloofd en die Hij nu
naar jullie in deze wereld heeft gezonden!' (Joh.6,29)
[10] Daar keken ze allemaal erg van op
en verbluft zeiden ZIJ: 'Wat voor tekenen doet u dan verder nog, die groter
zijn dan die wij gezien hebben? Vertel dat eens en laat ze ons zien, opdat wij
ze ook zien en dan kunnen geloven wat u van uzelf zegt! Dus, welke andere
tekenen doet u nog? (Joh.6,30) Tot nu toe weten wij alleen maar
dat u allerlei zieken genezen hebt en dat u ons echt op wonderbaarlijke wijze
verzadigd heeft met dat vele brood dat op de berg uit die paar broden ontstond.
Maar, zulke en soms zelfs grotere tekenen hebben ook, sinds Mozes, andere
profeten gedaan. Hebben onze vaderen geen manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven
staat: 'Hij gaf hun brood uit de hemel te eten.'? (Joh.6,31)
[11] Daarop zei IK tegen hen:"
Waarlijk, waarlijk! Mozes heeft jullie geen brood uit de echte hemel gegeven,
maar slechts uit de lucht van de zichtbare, aardse hemel (Joh. 6,32);
alleen Mijn Vader in de echte, geestelijke hemel geeft Jullie nu door MIJ het
ware brood uit de hemel! Want dit ware brood uit de hemel in Mij geeft de
wereld het leven!' (Joh.6,33)
[12] ZIJ begrepen echter niet dat Ik
met het ware brood dat de ziel het eeuwige leven geeft, Mijn woord bedoelde en
Mijn leer, die uit de eeuwige liefde en wijsheld van God voortkomt en daardoor
zelf leven en wijsheid is en de ziel het ware leven geeft.
[13] Omdat zij alleen maar dachten aan
het brood dat zij op de berg gegeten hadden, zelden ZIJ dan ook: 'Heer en
meester, geef ons dan altijd zulk brood te eten, meer verlangen wij niet!' (Joh.6,34)
[14] Daarop
zei IK: 'Wat praten jullie, en wat willen jullie? Hebben jullie dan met
begrepen wat Ik zei? Ik Zelf ben het ware brood des levens! Wie tot Mij komt,
zal geen honger hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben!’(Joh.
6,35)
[15] Toen zeiden ZIJ: 'Heer, wij zijn
nu toch bij u! En hoewel wij geloven dat u een groot profeet bent, misschien
groter dan Mozes, van wie men niet eens met grote zekerheid kan zeggen dat hij
echt ooit heeft bestaan, krijgen wij nu omdat wij sinds vanmorgen niets gegeten
hebben toch honger en ook dorst. Mozes hebben wij nooit gezien, u hebben wij
gezien en wij zien u nog, en daarom bent u voor ons ook duidelijk belangrijker
dan Mozes en alle oude profeten. Maar toch zijn wij nu al echt hongerig en
dorstig. Op welke manier moeten wij dan uw woorden uitleggen?'
[16] Toen zei IK zachtjes tegen
Johannes: 'Begrijp je nu, wat Ik je gisteren heimelijk op de berg zei; was dat
niet waar?! Deze mensen staan nog helemaal op het niveau van de dieren, en Ik
gebruik zulke bedekte termen om ze het spoor helemaal bijster te maken zodat ze
daarna bij Mij weggaan; want hun tijd is nog lang niet rijp.'
44
De zending van de Heer op aarde Het vlees en bloed van de Heer
[1] Daarna
richtte IK Mij weer tot de mensen en zei: 'Waar hebben jullie het over?! Heb Ik
dan ooit gezegd, dat jullie Mij niet gezien hebben?! Ik Zelf weet, zeg en zei tegen
jullie, dat jullie Mij en Mijn tekenen gezien hebben, en toch geloven jullie niet
(Joh.6,36) dat alles wat Mijn Vader in de hemel Mij geeft, tot Mij komt, en
dat Ik degene die tot Mij komt beslist niet zal verstoten. (Joh. 6,37)
[2] Onthoud dan wat ik tegen jullie
zeg: Ik ben niet, zoals jullie van deze wereld, maar Ik ben uit de hemel
neergedaald, - maar niet om net als jullie Mijn eigen wil te doen, maar alleen
om de wil te doen van Degene die Mij hier in deze wereld heeft gezonden.' (Joh.6,38)
[3] Toen vroegen ZIJ: 'Wat is dan wel
de wil van degene die u uit de hemel naar ons in deze wereld heeft gezonden?'
[4] IK zei: 'Voor dove oren kun je
moeilijk preken en voor blinden moeilijk schrijven. De wil echter van de Vader
die Mij gezonden heeft, is: dat Ik niets verlies van alles wat Hij Mij gegeven
heeft, maar dat Ik alles terugbreng en op de jongste dag opwek tot het leven.' (Joh.6,39)
[5] Daarop zeiden SOMMIGEN: 'Die man
zegt vreemde dingen; volgens ons is hij in de war.'
[6] Maar ANDEREN zeiden: 'Spreek
duidelijk en verklaar u nader! Wat wil die jongste dag zeggen?'
[7] IK zei: 'Als jullie Mij zullen
herkennen en in Mij zullen geloven, zal er een jongste, ware dag in jullie ziel
ontstaan waarop Ik jullie door de macht van de waarheid van Mijn leer zal
opwekken. Maar als jullie niet in Mij geloven en Mij niet herkennen, dan zal
het in jullie ziel waarschijnlijk nooit een jongste dag worden.’
[8] Weer zeiden DE
MENSEN: 'Zeg ons dan toch duidelijk, wat de wil van de Vader is! ‘
[9] IK zei:
'Luister dan! De wil van de Vader, die Mij gezonden heeft, is, dat degene die
de Zoon ziet, in Hem gelooft en Hem aanneemt als de ware Messias van de wereld,
het eeuwige leven zal hebben, - en Ik zal hem op de jongste dag opwekken! (Joh. 6,40) Wat de jongste dag is, heb Ik
jullie al verteld. ‘
[10] Daarop
begonnen de Joden er vooral over te morren dat Ik gezegd had: 'Ik ben het brood
des levens dat uit de hemel is neergedaald. ' (Joh .6, 41)
[11] En ZIJ
zeiden: 'Is dat niet Jezus, de timmerman, de zoon van de timmermanjozef?! Wij
kennen toch hem, zijn vader en zijn moeder maar al te goed! Hoe kan hij dan
zeggen dat hij uit de hemel is gekomen?! (Joh.6,42) Zijn verstand en zijn andere
zeldzame gaven kunnen hem ongetwijfeld door de hemel gegeven zijn, omdat er
zonder goddelijke inspiratie nog nooit een groot en beroemd man bestaan heeft;
maar hij kan van zichzelf toch niet zomaar beweren dat hij zelfs als echt brood
als voedsel voor het eeuwige leven uit de hemel tot ons is gekomen! [12] IK
zei: 'O mopper toch niet onder elkaar! (Joh. 6,43) Ik zeg jullie nog één
keer: Er kan niemand tot Mij komen (Mij herkennen), tenzij de Vader (de liefde
uit God en tot God) die Mij heeft gezonden, hem trekt en alleen Ik (Mijn woord
en Mijn leer) zal hem op de jongste dag opwekken! (Joh. 6, 44)
[13] Het staat zelfs in de profeten
geschreven: 'In die tijd, die zal komen en er nu is -, zullen zij allen
onderwezen worden door God! ' En Ik zeg jullie nu juist daarom: Wie het nu
leert van de Vader (Gods liefde), komt tot Mij (die zal ook Mij zeker
herkennen. (Joh. 6,45).
[14] Ik zeg
jullie dat nu echter niet in de veronderstelling dat iemand van jullie ooit de
Vader gezien zou hebben, -maar alleen Ik, die uitgegaan ben van de Vader, heb
de Vader altijd gezien.(Joh. 6,46) Daarom zeg Ik tegen jullie ondanks
jullie gemopper: Waarlijk, waarlijk, wie in Mij gelooft, heeft reeds het
eeuwige leven in zich (dus Mijn volledige opwekking op de jongste dag)! (Joh.6,47)
En Ik Zelf ben volkomen waarachtig het brood des levens! (Joh. 6,48)
[15] jullie
vaders hebben wel manna in de woestijn (het zinnelijke lichamelijke leven)
gegeten, maar zij zijn gestorven, en velen van hen ook in hun ziel. (Joh. 6,49) Maar dit brood, dat Ik Zelf in
feite ben, en dat waarachtig uit de hemel van al het zijn en leven is gekomen,
maakt dat ieder die daarvan eet (de leer gelovig aanneemt en daarnaar leeft),
niet zal sterven. (Joh. 6,50)
[16] Waarlijk! Ik ben als het levende
brood uit de hemel gekomen! Wie van dit brood zal eten (de leer in daden zal
omzetten), zal verder leven in eeuwigheid! En zie, het brood dat Ik geven zal,
is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het menselijk leven van deze wereld!' (Joh.6,51)
(daar onder is te verstaan de uiterlijke, stoffelijke omhulling van Mijn
woord, waarin zich het levende, geestelijke woord bevindt zoals de levende kiem
in zijn dode omhulsel. )
[17] Dat was voor de joden, die niet
het minste besef hadden van een geestelijke betekenis, te veel en zij kregen
regelrecht ruzie onder elkaar.
[18] EEN DEEL zei: 'Laat hem toch
praten, aan het eind zullen we wel zien waar dat allemaal op slaat!’
[19] DE MINDER GEMATIGDEN zeiden
echter: 'Ach wat, je ziet en je merkt immers op het eerste gezicht dat die man
uitzinnig is! Eerst was hij nog een brood uit de hemelen dat wij moesten eten
om het eeuwige leven te verkrijgen; nu verlangt hij zelfs dat we zijn vlees
zullen eten! Dwaasheid! Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven? (Joh.6,52)
En hoeveel zouden er genoeg hebben aan zijn vlees om in het eeuwige leven
te komen?! Als dat de voorwaarde is om het eeuwige zieleleven te verkrijgen,
dan zullen er maar bar weinig zover komen!’
[20] IK zei: 'jullie kunnen
tegenwerpingen maken en ruziën zoveel je maar wilt, maar het is toch zoals Ik jullie
gezegd heb. En Ik zeg jullie nu nog veel meer: Als jullie het vlees van de
Mensenzoon niet zullen eten en Zijn bloed niet zullen drinken, dan hebben
jullie geen leven in je!' (Joh.6,53) (wat het vlees betekent, is
reeds verklaard; het bloed, dat de eigenlijke fysieke levensvloeistof is, die
het lichaam leven geeft, in stand houdt, voedt en het de voortplantende
levenskiem geeft, is het eigenlijke, innerlijke, geestelijk levende in het
uiterlijke letterlijke woord.)
[21] Toen had Ik het bij sommige joden
nog meer verbruid.
[22] Een paar schoten in de lach, DE
MEER GEMATIGDEN zeiden echter: 'Laat hem toch uitspreken! Wie weet wat er
tenslotte nog allemaal tevoorschijn zal komen! Wij weten immers, dat hij andere
keren vaak heel wijs gesproken heeft,' en zij richtten zich tot Mij en zeiden:
'Beste meester, wij verzoeken u om verstandig te spreken!'
[23]
IK zei: 'Hoe dan?! Ik spreek nu als degene die jullie op de berg in Mij zagen;
Ik spreek nu voor jullie als een groot profeet! Wijs Mij echter een profeet die
ooit op een andere wijze tot het volk gesproken heeft! En Ik zeg jullie daarom
nog een keer: Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven,
en Ik zal hem op de jongste dag opwekken. (Joh. 6,54) Want Mijn vlees
is het ware voedsel en Mijn bloed is de ware, leven gevende drank. (Joh.
6,55)
[24]
Ook zeg Ik jullie bovendien nog: Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt,
blijft in Mij en Ik in hem. (Joh.6, 56) Zo waarachtig als de eeuwig
levende Vader Mij echter gezonden heeft en Ik thans hier leef door de Vader, zo
ook zal degene die Mij eet, leven door Mij. (Joh. 6,57) En dat is dan
het brood dat, zoals al eerder gezegd, uit de hemel is gekomen, dat niet de
eigenschap heeft van het manna in de woestijn dat jullie vaderen gegeten hebben
en die gestorven zijn, zoals Ik al eerder heb aangetoond, maar wie dit brood
zal eten, zal leven in eeuwigheid. ' (Joh .6, 58)
45
Het oordeel van het volk over de toespraak van de Heer
[1] Omdat
Ik dit zei in een school te Kapérnaum (Joh. 6,59), waren er natuurlijk
behalve de vele leerlingen die Ik nu had en het grote aantal mensen dat Mij uit
Jeruzalem was gevolgd, ook nog veeljoden aanwezig, en daarom deed deze les, die
ook Mijn eerste leerlingen niet begrepen, veel stof opwaaien en gaf aanleiding
tot vele twistgesprekken.
[2] SOMMIGEN zeiden: 'Hij kan toch het
vlees en bloed van zijn lichaam niet bedoeld hebben.'
[3]
Weer ANDEREN zeiden: 'ja, wat moeten we er dan anders onder verstaan? Als hij
een wijze is en het volk wil leren - bovendien nog in een openbare school -,
dan moet hij toch zo tegen de mensen spreken dat zij hem kunnen begrijpen; want
wij mensen zijn nu eenmaal mensen en geen geesten, en iemand die echt wijs is,
moet goed weten en duidelijk inzien met wat voor toehoorders hij te maken
heeft. Maar dit waren zulke onzinnig harde woorden dat werkelijk geen enkele
man met enig menselijk verstand begaafd,
daarnaar kon luisteren! (Joh.6,60) Het heeft ons alleen maar verwonderd
dat er zoveel zijn die hem zolang hebben kunnen aanhoren. Als hij deze les in
het Indisch had uitgesproken, dan zouden wij er evenveel nut van gehad hebben!
‘
[4] Toen zeiden DE MEER GEMATIGDEN
weer: 'Dat is voorshands wel waar, maar wij zijn toch van mening dat er heel
wat anders achter steekt en dat hij waarschijnlijk alleen maar bewust zo heeft
gesproken om onze zielen aan te sporen tot actiever en dieper nadenken, -en
misschien geeft hij ons wel een nadere uitleg als wij hem daarom zouden
vragen?!'
[5] DE ANDEREN zeiden: 'Hebben we dat
soms niet gedaan?! Toen hij ons nader uit zou leggen wat het betekende dat hij
als een echt brood uit de hemel kwam, begon hij zelfs over zijn eigen vlees en
bloed dat men eten en drinken moest om het eeuwige leven te krijgen! Dat zijn
expres op die manier gegeven raadsels die geen mens ooit kan begrijpen, of de
beste man heeft zich met ons eens een grap veroorloofd. Maar wat het ook is,
het een noch het ander kunnen wij waarderen! Wie echter evenveel gezond
verstand heeft als wij, die volge ons en ga zijns weegs!'
[6] Daarop verlieten velen de school,
en alleen nog de vele leerlingen bleven, evenals natuurlijk ook de twaalf
gekozen apostelen; want die wachtten nog op een nadere uitleg. Maar onder
elkaar mopperden ZIJ ook en zeiden: 'Het is toch vreemd van Hem! Vandaag had
Hij door een duidelijke en aan het menselijk verstand aangepaste les duizenden
tot vaste aanhangers van Zijn leer kunnen maken; maar op deze manier heeft Hij
Zichzelf voor lange tijd geschaad! Want wie zal Hem van nu af aan verder nog
kunnen aanhoren en verdragen?!'
[7] Ook de JOODSE GRIEKEN zeiden onder
elkaar: 'Er ligt een geweldige afstand en een groot verschil tussen de lessen
in Bethanië en deze hier! De joden die nu weggegaan zijn, hebben de huidige
stand van zaken heel goed beoordeeld. Maar misschien zal Hij Zich daarover
later toch nog eens duidelijker uitspreken, -nu zijn ze allemaal weg die Hem op
de berg koning hebben willen maken, en daarom zal Hem nu minder in de weg staan
om openlijk met ons te spreken.'
[8] Omdat Ik bij Mijzelf wel wist dat
ook veelleerlingen zich daarover ergerden en onder elkaar mopperden, zei IK
tegen hen: 'Hoe kunnen jullie je daarover nu ergeren?! (Joh. 6,61) Zei
Ik dan niet tegen een van Mijn leerlingen, dat deze mensen nog lang niet rijp
zijn voor de innerlijke opname van het rijk van God?! Ik heb ze nu echter
allemaal behoorlijk geschokt - wat hen nog erg bezig zal houden en rijper zal
maken voor de toekomst. Want Ik moet de mensen toch eerst voor Mij
voorbereiden, zodat zij daarna de diepere geheimen van het rijk van God des te
gemakkelijker zullen kunnen begrijpen. Ik vraag jullie nu alleen watje wel zou
zeggen als je Mij, als de Mensenzoon die Ik nu voor jullie ben, weer zou zien
opstijgen naar waar Hij eerder van eeuwigheid was?'(Joh.6, 62)
[9] Toen zeiden DE LEERLINGEN: 'Ja,ja,
dat geloven wij wel en het zal ook beslist zo gebeuren; want Uw tekenen zijn
daarvoor wonderbaarlijk genoeg. Maar dat men voor het verkrijgen van het
eeuwige leven, Heer en Meester, Uw vlees moet eten en Uw bloed moet drinken,
dat is toch, op de manier waarop U dat brengt vanzelfsprekend volkomen
onuitvoerbaar! Wij allen vinden het heus heel belangrijk om de dood te
ontlopen ook al betreft dat alleen maar het huidige zieleleven omdat het
lichaam toch al aarde en stof is dat moeilijk ooit weer levend gemaakt kan
worden -; maar als dat alleen maar mogelijk is ten koste van het vlees en bloed
van Uw lichaam, dat toch maar voor heel weinig mensen voldoende zou zijn, zien
wij ook af van het eeuwige leven van de ziel en dan willen wij als eerlijke
mensen ons leven voor eeuwig hier op aarde afsluiten. Mocht U echter daarmee
iets anders bedoelen, dan zou U er waarlijk goed aan doen als u ons dat wat
meer verduidelijkte. Mocht U binnenkort weer opstijgen naar die plaats
waarvandaan U volgens Uw zeggen bent gekomen, waar en hoe zal men dan over Uw
vlees en bloed kunnen beschikken? Dus, aan deze huidige les hebben wij zonder
nadere uitleg absoluut niets!'
[10] IK
zei: 'Heb Ik dan niet gezegd dat het voor doven moeilijk prediken is en voor
blinden moeilijk schrijven?! Is het dan niet alleen de geest die levend maakt,
terwijl het vlees nergens toe dient?! De woorden die Ik tegen jullie gesproken
heb, zijn geest en leven en geen aards vlees en bloed. (Joh. 6,63)
[11] Maar Ik zeg jullie nu ook recht op
de man af dat er sommigen onder jullie zijn die, hetzij geen, of slechts een
zeer gering geloof hebben, en er bevinden zich onder Mijn oudste leerlingen
zelfs enkelen waarvan Ik vanaf het begin
al weet dat zij weinig geloof hebben, en één daarvan is zelfs een vrek, een
dief en een verrader! '(Joh. 6, 64)
46
Een test voor de leerlingen van de Heer
Ev. Joh.
6, 65 70
[1] Dat werkte als een donderslag,
zodat velen daardoor erg ontdaan waren, en SOMMIGEN zeiden: 'Heer, waarom zei U
dat dan niet al veel eerder?! Heus, wij zouden zo'n onwaardige bij ons allang
ontdekt en voor goed verwijderd hebben, mocht U in Uw grote geduld niet Zelf de
hand aan hem willen slaan!’
[2] IK zei: 'Ik heb
jullie al vaak gezegd dat op deze wereld alles zijn tijd en zijn maat heeft.
Ten tijde van de oogst zal geen verstandig huisvader het onkruid samen met de
tarwe verzamelen, maar alleen de zuivere tarwe aren, en al het onkruid, dat ook
tussen de tarwe woekerde, zal hij door zijn knechten in bossen laten
verzamelen, om het dan te verbranden ter bemesting van de akker.
[3] Maar daarom zei Ik jullie al
eerder, dat werkelijk niemand tot Mij kan komen behalve wanneer het hem door de
Vader is gegeven (Joh.6, 65), die in Zichzelf liefde en leven en
waarheid is zoals Ik het ben vanuit de Vader en ook uit Mijzelf, omdat Ik in de
Vader ben en de Vader in Mij is.
[4] Laat niemand van jullie denken dat
hij al echt bij Mij is omdat hij, nu met Mij rondtrekt, Mijn woorden hoort en
Mijn tekenen bewondert, maar alleen hij is waarachtig bij Mij die door een
innerlijke, zuivere liefde tot Mij getrokken wordt, en die zonder enige twijfel
volledig gelooft wat Ik leer, en gelooft dat Ik nu als tijdelijke Mensenzoon
uitgegaan ben van de Vader , en in de geest één ben met Hem.’
[5] Toen zeiden DE LEERLINGEN, behalve
de joodse Grieken en de twaalf: 'Ja, in dat geval heeft het geen zin dat wij
met Hem rondtrekken! Het harde en ongelooflijke begrijpen wij niet -en daarom
kunnen wij het ook niet geloven. Hem volledig zuiver liefhebben is ook niet zo
makkelijk, omdat Hij Zich tegenover ons nu echt op een wijze gedraagt die ons
weinig voor Hem kan innemen. Daarom doen we er goed aan weer op Mozes terug te
vallen, want hij is voor ons duidelijker en begrijpelijker. God liefhebben
betekent toch alleen maar Zijn geboden houden, en daarom hopen wij eens ook
zonder het geloof aan deze raadselachtige lessen zalig te worden.'
[6] Daarop keerden toen velen ons de
rug toe en gingen niet meer met Mij mee, hoewel zij later veel over Mijn
woorden nadachten. (Joh. 6, 66) Omdat Ik echter aan niemand van degenen
die weggingen ook maar vroeg om nog te blijven en geduld te hebben, begonnen
ook de achterblijvers treurig te kijken en wisten niet waar zij aan toe waren,
-of ook zij moesten gaan of blijven.
[7] Toen zei IK tegen hen op een
vriendelijk vragende toon: 'Willen jullie soms ook weggaan? (Joh.6, 67)
Wat Mij betreft zijn jullie net zo vrij als ieder mens op deze aarde.'
[8] Toen zei SIMON PETRUS:
'Heer, waar moeten we dan heen? Slechts U alleen heeft immers levenswoorden, ook
al zijn wij niet in staat ze meteen ten volle te begrijpen. (Joh.6,68) Op
het juiste moment zult U deze wel weer nader voor ons toelichten, wanneer wij
waardiger zijn voor Uw hogere licht dan nu. En bovendien hebben wij immers
meteen vanaf het begin geloofd en erkend dat U Christus en de levende Zoon van
God bent, en dus kunnen wij U, o Heer, immers onmogelijk meer verlaten! (Joh.
6,69)
Heer, verstoot ons alstublieft niet en
heb geduld met de zwakheden van ons, die nog steeds groot zijn!’
[9] IK zei: ' Zo is het goed en juist,
en zo blijve het ook! Maar omdat wij nog hier in deze openbare school in
Kapérnaum zijn, kan Ik het niet nalaten jullie nog iets te onthullen. Jullie
weten dat Ik vorig jaar in deze streek uit vele leerlingen jullie twaalf heb
verkozen, -en zie, toch bevindt er zich onder jullie een duivel!’ (Joh.6,70)
47
Judas Iskariot
[1] Daarmee bedoelde Ik duidelijk
Judas Iskariot, omdat Ik al vanaf het begin onderkende welke mentaliteit hij
had. (Joh. 6, 71) Maar toch was hij erg geestdriftig, altijd druk bezig
en kon goed spreken en de leer uiteenzetten, en daarom werd hij dan ook
vanwege het goede en niet vanwege het slechte door Mij als aankomende zendbode
met de andere elf uitgekozen. Omdat hij echter als zodanig door zijn serieuze
ijver en door zijn welbespraaktheid in dezelfde tijd meer tot stand bracht dan
de andere elf bij elkaar, begon hij zich ook veel te verbeelden.
[2] Maar toen zijn hoogmoed veel
tegenstand ondervond, begon er langzaam maar zeker een heimelijke wrok in hem
te knagen waardoor hij van dag tot dag geslotener werd, en hij begon de andere
leerlingen scherp in het oog te houden om hen ergens op te kunnen betrappen en
ze dan bij Mij ter verantwoording te roepen. Maar omdat zoiets niet gebeurde,
wat zijn wrok had kunnen verminderen, werd hij heimelijk steeds verbitterder
en zocht hij steeds ijveriger naar een gelegenheid om zijn broeders een keer in
verlegenheid te brengen; vaak zon hij op een passend middel.
[3] Hij was een gierig en geldzuchtig
mens, en omschreef zelf vaak heel welsprekend het bezit van geld als iets zeer
noodzakelijks voor het aardse leven, omdat de wereldheersers het nu eenmaal
ingevoerd hadden ter vergemakkelijking van de moeizame ruilhandel.
[4] Ook zei hij eens tegen de wijze
Nathanaël, waarmee hij nog het meeste sprak, dat het heel begrijpelijk was dat
Ik kennelijk voor het aardse leven geen geld nodig had, want als je over
goddelijke almacht beschikte dan kon je overal zonder geld rondkomen. Maar
mensen zonder dit vermogen en zonder het geluk dat ze leerlingen van Mij waren,
moesten voor het aardse levensonderhoud net zo goed en noodzakelijk geld hebben
als de keizer zelf om zijn soldaten en andere staatsdienaren te betalen.
[5] Nathanaël toonde hem wel steeds
aan dat het geld toch een groot kwaad onder de mensen was, hoewel het net als
ieder aards bezit in de hand van een rechtvaardige ook de oorzaak van veel
goeds kon zijn. Het kwade ervan zou echter altijd zijn dat het de begeerte van
de mensen ernaar erg zou wekken en dat het de voornaamste oorzaak zou zijn van
allerlei zonden en misdaden, zowel in het klein als in het groot.
[6] Onze Judas Iskariot was het daar
weliswaar mee eens, maar hij verklaarde toch het geld voor een noodzakelijk
kwaad, zoals ook het lichaam voor de ziel een noodzakelijk kwaad was. Als de
ziel het lichaam echter wijs gebruikte, dan was het lichaam voor haar ook een
tempel van het geluk en haar enige weg om tot het eeuwige leven te komen en het
ware kindschap van God te bereiken.
[7] Zo wist hij door zijn
welbespraaktheid overal een rechtvaardiging voor te vinden, en het was moeilijk
met hem te redetwisten. Hij bracht het met zijn spitsvondige drogredenen zo
ver, dat hij net als de Spartanen en Kretenzers diefstal zelfs als een in
noodgevallen rechtvaardige zaak voorstelde en Mozes van zwakzinnigheid
beschuldigde omdat hij iedere diefstal zonder meer als zondig betitelde. Hij
bedacht echter niet dat geoorloofde, en zelfs noodzakelijke diefstal de mensen
mettertijd tot grote traagheid verleid zou hebben, en dat niemand ook maar
gewerkt of gespaard zou hebben als hij geweten had dat zijn eventuele voorraad
al gauw verraden en hem direct door de noodlijdenden afgenomen zou worden. Hoe
zou het er dan echter met de naastenliefde en met de kennis van God uitzien als
dit gebruik bij de mensen wettelijk zou worden toegestaan?!
[8] Nathanaël liet Judas wel zien dat
zijn rechtvaardiging van de diefstal zich niet liet rijmen met zijn zeer
economische streven en dat de geoorloofde diefstal iedere spaarzaamheid, hoe
terecht ook, teniet deed. Maar dan verborg hij zich weer achter zijn
spitsvondigheden, en daarom was er met hem niets aan te vangen. Alleen wanneer
Ik hem een terechtwijzing gaf, liet hij een tijdje zijn ideeën varen en gaf
zich heimelijk over aan betere beschouwingen. Daarom gaf Ik hem in de school
ook nog deze zet, die hij best begreep, terwijl de andere leerlingen slechts
een vermoeden hadden maar toch niet bepaald met de vinger naar hem konden
wijzen, want dat wilde Ik ook niet, hoewel Ik wist wat hij nog allemaal zou
doen; want voor hem moest ook zijn maat vol worden, en hij moest er tenslotte
in zichzelf helemaal van overtuigd zijn dat zijn hele aardse handelwijze door
en door slecht was en een afschrikwekkend voorbeeld voor alle mensen, want
anders zou er voor zijn zielook aan gene zijde geen verbetering mogelijk
geweest zijn.
[9] Ik vermeld hier het karakter van
deze leerling om begrijpelijker te maken waarom Ik hem dit keer een duivel
noemde; want ongemerkt was hij degene die het meeste bezwaar had tegen de
toespraak die Ik in de school hield en waaraan zich zo velen ergerden, zodat
zij zich van Mij afkeerden; want bij zichzelf had hij al allerlei besluiten
genomen waarin zij een rol speelden en daarom ergerde hij zich ook heimelijk
het meest. ja, hij merkte zelfs zachtjes tegen Nathanaël op dat Ik Mij in het
huis van Petrus heel scherp uitgelaten had over het kwaad van de ergernis, maar
nu Zelf zo velen groen van ergernis liet worden, en hoe dat nu samen kon gaan
met Mijn leer.
[10] Nathanaël zei evenwel, dat Ik
toen voornamelijk over het kwade van de ergernis bij kleine kinderen gesproken
had.
[11] Maar onze sofist wist ook daar
wat tegenin te brengen, en toen Ik omstreeks het vierde uur 's namiddags met de leerlingen de school
verliet en weer naar onze goede herberg ging, ging Judas Iskariot niet mee,
maar hij ging naar de stad naar een paar kennissen, waar veel over Mijn
onbegrepen toespraak gesproken werd. Daar liet hij zich echter weer als Mijn
leerling en als een goed spreker kennen en hij maakte door allerlei oratorische
kunstgrepen Mijn toespraak voor hen acceptabeler, al was het niet in het juiste
licht. Wij zagen hem zeven dagen lang niet, gedurende welke tijd wij ons in en
om Kapérnaum ophielden. Maar toen kwam hij weer bij ons.
48
In de herberg van de waard van Kapérnaum
[1] Toen wij van de school in onze
herberg aankwamen, vonden wij de tafel reeds rijk voorzien met wijn, brood en
vissen klaarstaan, en het deed de waard veel genoegen Mij en Mijn leerlingen,
waarvan er nu aanmerkelijk minder waren, bij zich te gast te hebben.
[2] Pas toen wij allen uitgebreid
gegeten en gedronken hadden, zei DE WAARD tegen ons: 'Heer, ditmaal schijnt Uw
geheimzinnige leerbij de vele in en uitheemse toehoorders in de grote,
openbare school niet zo erg in de smaak gevallen te zijn, want zij gingen
allemaal geërgerd weg. Sommigen schimpten wat meer, anderen wat minder, en de
uitheemsen en ook velen die gisteren nog als leerlingen bij U waren, zeiden dat
U daar opzettelijk zo gesproken had om op een nette manier van hen verlost te
zijn, wat ze niet aardig vonden van U, omdat zij zelf wel op eigen kosten
gegeten zouden hebben.
[3] Bij mij waren er enigen die zich
daar erg over opwonden en ook zeiden dat zij heel veel van U verwacht hadden
maar nu op een zeer onaangename wijze teleurgesteld waren, en zij zeiden ook
dat U op deze manier ondanks Uw zeer wonderbare tekenen, bij de mensen erg
weinig begrip voor Uw leer zou ontmoeten. Ik liet hen praten en gaf er geen
antwoord op. Daarna betaalden zij hun rekening, scheepten zich in en voeren
weg.
[4] Ik vond het echter heel prettig te
horen dat het deze dikdoenerige geleerden door U, o Heer, eens boven hun
verstand ging, want reeds gisternacht, toen U zich na de maaltijd ter ruste had
begeven, werd er veel in het voordeel en veel in het nadeel van Uw
broodvermeerdering en Uw mogelijk wonderbare komst over zee te berde gebracht.
De een wist het nog beter dan de ander. Maar ik dacht bij mijzelf: 'Wacht maar,
jullie wijze joden! De Heer zal op het juiste moment heus grenzen aan jullie
wijsheid stellen die je met dat bijzonder heldere verstand van je niet kunt
overschrijden!' En vandaag is mijn geheime wens al volledig in vervulling
gegaan!
[5] Zelf was ik ook in de school en ik
heb het voornaamste deel van Uw woorden heel goed gehoord; maar ik vond er
niets in wat mij ook maar in het minst had kunnen verwonderen. Want dat U,
hoewel thans in volmaakt menselijke vorm, Heer bent over hemel en aarde en over
de hele geesten en zinnenwereld, was mij allang duidelijk. Wie buiten U kan
voor het voedende brood voor alle mensen en dieren zorgen, en wie buiten U
geeft de geesten, zoals ook nu onze zielen, eeuwig leven, liefde en wijsheid,
hetgeen ik zie als het ware levende brood dat uit de hemelen komt?! Op deze
wijze heb ik dat nog een paar van de betere mensen willen verduidelijken; maar
hun domme opgeblazen verstand begreep het niet.
[6] Iets dergelijks deed ik ook toen U
heel concreet over Uw vlees en bloed begon te spreken, omdat zij mij vroegen
hoe ik dát dan opvatte. Toen zei ik: 'Dat is nog duidelijker dan het
voorgaande, en verklaart en bevestigt mijn eerdere mening! Is de aarde,
menselijk gedacht, niet in zekere zin een echt lichaam van God, en alle
bevruchtende wateren Zijn bloed?! Waar komt dan al het aardse voedende brood
verder nog vandaan? En is in geestelijk opzicht Gods liefde voor ons onwaardige
mensen soms niet een ware aardse bodem voor ons, die ons lichamelijk en
geestelijk draagt, duldt en voedt, en is de gave van de rede en het verstand en
nu Zijn leer daarbij soms niet het ware levende bloed van God, dat onze naar
wijsheid dorstende zielen verkwikt, versterkt en waarachtig levend maakt?!'
[7] Toen zeiden er enigen:'Ja, dat is
allemaal heel mooi gezegd, maar waarom laat hij dan zelfniet zo'n uitleg op zijn
woorden volgen?'
[8] Toen zei ik:'Hij zal wel een goede
reden hebben! Waarschijnlijk zal Hij denken: 'Wie waarachtig in Mij gelooft,
zal Mij ook begrijpen; wie echter ondanks de vele tekenen en ondanks de
wijsheid van Mijn lessen nog niet gelooft dat Ik de Heer Jehova Zebaoth ben,
die moet maar weer naar zijn wereld terugkeren en net als de domme zwijnen in
de aardse drek rond woelen!’
[9] Toen werden ze woest en gingen
heen. - Heer, daarmee heb ik toch niet verkeerd gehandeld?'
[10] IK zei: 'O, zeker niet! Want ten
eerste heb je de zin van Mijn woorden heel goed begrepen en heb je het de
blinden ook heel goed uitgelegd, en ten tweede was je slotopmerking volkomen
terecht! Want zulke mensen zijn echt te vergelijken met zwijnen, die, hoe
sterker en warmer de ware zon van de hemelen begint te schijnen, des te
begeriger en ijveriger naar de smerigste modderpoelen van de wereld rennen en
zich volmaakt gelukkig voelen wanneer zij in hun oude drek rond kunnen woelen.
Ik zei hun tenslotte toch duidelijk dat het vlees en het bloed dat zij bedoelen
nergens goed voor is, en dat Mijn wóórden geest en leven zijn! Maar die ossen
en zwijnen begrepen het ondanks dat niet, en daarom was jouw slotopmerking
helemaal terecht, en Ik blijf daarom nu een aantal dagen bij Je.
[11] Maar breng nu nog wijn, want we
willen vandaag en de overige dagen echt vrolijk zijn! Ik ben nu werkelijk blij
met jou, want je hebt Mij beter begrepen dan een van Mijn leerlingen. Tegen de
avond gaan we vissen, zodat je voorraad hebt voor jezelf en voor ons. Maar
spreek in de stad niet over Mij, want dan zouden we weinig rust hebben. -En
breng ons nu wijn en brood!'
49
Het geduld van de Heer met Judas Iskariot
[1] Wij dronken toen wijn en aten er
brood bij, want wij waren met twee en dertig personen en hadden nog een
versterking nodig.
[2] Terwijl wij zo nog vrolijk zaten
na te tafelen, zei EEN VAN DE JOODSE GRIEKEN: 'Heer en Meester! Deze waard die
zo uiterst vriendelijk is, zou bijzonder geschikt zijn om de plaats in te nemen
van de leerling die U steeds ergert, waarbij U dan de andere, als hij ook weer
zou komen, het Romeinse' consilium abeundi ,* (de raad weg te gaan) zou kunnen
geven. Want voor zover wij dat waargenomen hebben is hij nog geldgieriger dan
een tempeldienaar en het enige wat hij wil is werelds leven en goed leven.
Daarnaast heeft hij nog een heel kwalijke hartstocht die bestaat uit ijdele
opschepperij en liegen, en met zo 'n leerling bent U en is de mensheid weinig
gediend. Deze waard heeft echter beslist een heldere geest en begrijpt zelfs Uw
geheimste woorden beter dan Uw eerste leerlingen; daarom zou hij toch wel een
heel voortreffelijke plaatsvervanger zijn voor de afwezige.'
[3] IK zei: 'Ik zal vanaf nu tot aan
het loofhuttenfeest in Galilea blijven en zelfs dan is het nog maar zeer de
vraag of Ik naar het feest in Jeruzalem zal gaan, en er is dus tijd in
overvloed voor onze waard Matthias (Mai ofMoi Diaz = mijn werker, ook wel mijn
knecht of dienaar) om ons overal heen te kunnen begeleiden, bij welke
gelegenheid hij nog heel veel voor oog en oor en voor hart en ziel zal ervaren.
Juist voor deze plaats zal hij dan een uitstekende en ijverige verbreider van
Mijn leer worden; want ook deze mensen zijn Mij gegeven om hen op te wekken tot
het leven en niet tot de dood.
[4] Wat echter de afwezige betreft,
die kan komen als hij wil, -hij kan echter ook wegblijven als hij wil; want
ieder mens goed of kwaad verhoudt zich wat betreft zijn geest ten opzichte van
Mij als zijn lichaam ten opzichte van de zon. Wil hij zich door de stralen van de
zon laten verlichten en verwarmen, dan kan hij dat doen - of hij een goed of
een slecht mens is, dat maakt niet uit -; wil hij het niet, dan zal hij door
God daartoe ook niet gedwongen worden, en daarom staat er ook:'God laat Zijn
zon schijnen over goeden en kwaden. ' En kijk, zo is het ook bij Mij in levend
geestelijk opzicht! Wie Mij volgen wil, kan dat doen, en Ik zal hem niet
afwijzen ook al zou hij nog zo'n groot zondaar zijn! Want Ik ben immers alleen
maar terwille van de verlorenen en zielszieken in deze wereld gekomen; want de
gezonden hebben geen dokter nodig.
[5] En dus kan ook de afwezige met Mij
meegaan als hij wil, net zoals Ik de Judeeërs vandaag niet weggestuurd heb;
maar omdat zij uit zichzelf weggegaan zijn, heb Ik ze ook niet tegengehouden en
gezegd dat ze moesten blijven. Ook heb Ik niet onbegrijpelijk voor hen
gesproken met de bedoeling dat ze weg zouden gaan, maar Ik sprak op die manier
omdat Ik, door de Vader genoodzaakt, zo moest spreken. Zij ergerden zich
daarover en gingen weg, en dat was hun en niet Mijn schuld, -en het was daarom
ook goed dat zij gegaan zijn. Zij kunnen terugkomen en blijven, als zij willen;
willen ze echter niet dan zal daardoor Mijn zending en Mijn leer niet minder
waar zijn, evenals ook het licht en de warmte van de zon niet minder en zwakker
wordt omdat een aantal dwazen zich niet door haar wil laten beschijnen en
verwarmen. -Begrijpen jullie dat?'
[6] De JOODSE GRIEKEN zeiden: 'Ja,
Heer, dat hebben we heel goed begrepen! Wat U, o Meester, spreekt en zegt,
bevat werkelijk alle waarheid, kracht en leven! O, als toch alle mensen dat
eens in zouden zien! ,
[7] IK zei: 'Dat zal in de,e wereld
wel nooit helemaal het geval zijn; maar velen zullen er toch zijn die het
inzien, daarnaar handelen en het eeuwige leven zullen oogsten. ‘
50
De rijke visvangst
De
heerlijk smakende edelvissen
[1] (DE HEER:) 'Maar we moeten ons nu
klaar gaan maken voor het vissen; want daarvoor is het precies de goede tijd.'
[2] DE WAARD zei: 'Omdat U, o Heer,
het zegt, zal het nu wel de beste tijd zijn; maar anders, volgens onze
vissersregel, zou het nu eigenlijk de ongunstigste tijd zijn, omdat de vissen
nu gelijk met de ondergaande zon de diepte opzoeken en er dus aan de
oppervlakte niet veel vis meer aanwezig is.
[3] IK zei: 'Juist daarom gaan we nu
vissen, en dan zal blijken dat wij ook van het vissen meer afweten dan de
andere vissers. Overdag en bij windstille zee kan iedereen vissen, maar 's
avonds en bij een zeer onrustige zee vissen kan buiten Mij thans wel geen
enkele visser meer. Dus laten we nu gaan en ons vistuig klaarmaken!'
[4] Daarop verlieten wij de kamer,
namen het vistuig, dat uit een aantal grote treknetten bestond, maakten de
vissersboten los, scheepten ons in en voeren ongeveer drie veldwegen * (*
Veldweg = Griekse afstandsmaat van 192 m.) ver van de oever .
[5] Daar zei IK: 'Wel, werp de netten
uit, houd ze goed strak, en laat de roeiers rustig naar de oever koersen, en
aan de oever zal wel blijken of de ondergaande zon ons bij het werk gehinderd
heeft!”
[ 6] Het gebeurde zoals Ik gezegd had,
en toen we bij de oever kwamen waren de netten zo vol met voortreffelijke
vissen, dat ze bijna begonnen te scheuren. Toen de vissers de vissen uit de
netten in de viskaren wilden doen, bleek de ruimte te klein om alles op te
nemen; ruim een derde deel van de vis moest in de samengebonden netten tussen
de boten in het water blijven hangen.
[7] 'Nee', zei DE WAARD, 'zo'n vangst
op dit tijdstip is ongehoord! O Meester, als U met nog tien keer zoveel
leerlingen nog volle tien jaar in mijn huis zou wonen en eten, dan zou ik U
daarmee de winst, die U mij vandaag door deze visvangst bezorgd hebt, niet
kunnen vergoeden! Zie eens, mijn grote goed gebouwde huis met de vele,
doelmatige bedrijfsgebouwen en alles wat daarin is -en ook met alle akkers,
weiden, bossen, gemeenteweiden en wijngaarden -, is lang niet zoveel waard als
deze haast ontelbaar vele, grote edelvissen, die anders maar zelden 's winters
zo hier en daar gevangen worden. Als men er in het gunstigste geval tien vangen
kan, is men zonder meer al een rijk man; want vissen van dit soort worden voor
honderd zilverstukken per stuk door de Romeinen en Grieken vlot opgekocht,
ingezouten en aan de hoven der koningen zeker voor driehonderd zilverstukken
verkocht. Als U het goedvindt, o Meester, dan stuur ik mijn knechten er met een
paar naar de stad naar de Romeinen en de Grieken, en dan kunt u zich ervan
overtuigen met hoeveel geld zij al heel gauw terug zullen komen! ,
[8] IK zei: 'Doe dat in elk geval;
maar zeg wel tegen al je mensen dat zij niet over Mij spreken, want dan zouden
we heel snel opgescheept zitten met alle belangrijke Romeinen en Grieken! Laat
voor ons avondmaal ook deze prachtige vissen klaarmaken, en zelfmoetje flink
mee-eten, want tot op heden heb je alleen maar horen praten over de heerlijke
smaak van deze vissoort, maar zelfheb je er nog nooit een geproefd. Pas wanneer
je er nu eerst zelfeen zult eten, zul je merken waarom men zoveel geld voor
deze vissen betaalt. En nu kun je je knechten wel met de vissen wegsturen; maar
zij moeten die uit de netten nemen. Ook voor ons moeten die uit de netten
genomen worden; laat de vis in de karen met rust! ,
[9] Toen ging de waard, besprak de
zaak met zijn vele knechten, en ongeveer vijftig van hen namen ieder twee
vissen, omdat drie teveel geweest zou zijn, en droegen die gezamenlijk naar de
stad. Vlug gingen de knechten naar de Romeinen en Grieken, en toen deze de
bekende edelvissen zagen, ontstond er een formele verkoop bij opbod zodat een
vis van maar 40-50 pond voor tweehonderd zilverstukken verkocht werd.
[10] De Romeinen en de Grieken vroegen
wel, evenals een aantal rijke joden, hoe ze toch op dit heel ongewone tijdstip
aan zulke edelvissen gekomen waren.
[11] Maar de knechten zeiden dat ze
van een onbekende visser het geheim in handen hadden gekregen zulke vissen ook
buiten het winterseizoen te vangen, en de vissen waren het zekerste bewijs dat
het geheim betrouwbaar was. Toen werden hun verder geen vragen gesteld en de
knechten brachten de waard weldra zo'n grote hoeveelheid geld als opbrengst van
de vissen, dat hij nauwelijks ruimte genoeg vond om al het geld onder te
brengen en te bewaren.
[12] Inmiddels kwam ook onze
nachtelijke maaltijd gereed en wij gingen aan de grote tafel zitten.
[13] Toen DE JOODSE GRIEKEN de goed toebereide
vissen zagen, zeiden zij: 'Van deze bijzonder edele soort hebben wij er slechts
eenmaal één te eten gekregen, en nu ligt er zo'n groot aantal voor ons! 0, dat
is echt teveel van het goede! 0 Meester, dat is ook Uw vlees en bloed zoals de
waard dat zo goed heeft uitgelegd; want zonder Uw woord en zonder Uw wil zouden
wij vast nooit, zo'n maaltijd gekregen hebben! Ja, hier zie je duidelijk
waartoe de liefde, de wijsheid en de almacht van God allemaal in staat is! O,
wat is de mens toch helemaal niets bij U vergeleken, o Heer en Meester!’
[14] IK zei: 'Zo is het bepaald niet;
want het is immers juist de wil van de Vader dat ieder mens net zo volmaakt zal
worden als Hij Zelf in de hemel volmaakt is. En de tijd zal leren dat Mijn
echte leerlingen nog grotere dingen zullen doen dan die Ik nu doe! Die tijd is
echter nog niet gekomen maar zal niet zo erg lang meer op zich laten wachten. -
Nu houden we daar echter over op en eten en drinken zoveel we lusten en nodig
hebben!
[15] Zolang de bruiloftsgasten de
bruidegom bij zich hebben, moeten ze niets te kort komen; want zij zullen als
de bruidegom zal zijn opgevaren naar vanwaar Hij gekomen is, nog genoeg te
doorstaan krijgen. De ware bruidegom ben Ik, en die in Mij geloven zijn ware
bruiden en bruiloftsgasten tegelijk. Wees daarom nu vrolijk en blij van zin!'
[16] Daarop tastten allen flink toe en
aten en dronken met veel genoegen
en werden
daarbij heel opgewekt.
[17] EEN JOODSE GRIEK zei bij het eten
van de vis: 'In Kis bij Kisjonah hebben we ook edelvis gegeten die erg goed
was; maar die was niet te vergelijken met deze, en toch is het hier dezelfde
zee en hetzelfde water?!'
[18] IK zei: 'Dat zeker, -maar niet
dezelfde bodem! Deze vissen zijn zeldzaam en komen in de natuur alleen maar in
deze streek voor. Zij voelen zich merendeels slechts in diep water thuis, waar
zij dan ook hun voedsel vinden dat bestaat uit een soort diepzee planten. Die
planten komen echter alleen maar hier voor en wel over een oppervlak van
duizend akkers; verder is de bodem van de zee tot in de verre omtrek leeg, en
deze vis komt daar niet voor. - Maar laten we nu eten en drinken! ,
51
Over vasten en boete doen
Het
geheim van de Farizeeër en de tollenaar
[1] De vis smaakte goed en de wijn
niet minder. Ik zelf at en dronk flink, zodat het een paar Joodse Grieken
opviel dat Ik als mens die helemaal van de geest van God doordrongen was, net
zoveel eten en drinken kon als elk ander mens.
[2] Omdat Ik dat wel merkte, zei IK:
'Het lichaam heeft het zijne nodig en de geest ook het zijne; wij zijn nu
echter onze ledematen verschuldigd om ze goed te sterken, en daarna zullen we
de geest niet vergeten.
[3] Laat niemand denken dat Hij God
een goede dienst bewijst door te vasten en voor zijn begane zonden in haren
kleding voor het oog van de hele wereld boete te doen, -maar alleen diegene is
God welgevallig, die dankbaar eet en drinkt wat God hem schenkt om daardoor
zijn aardse krachten sterk te maken voor nuttig werk waardoor hij zichzelf en
zijn naaste zoveel mogelijk kan helpen, en die, als hij enige zonde beging,
deze als zodanig kent, berouwt, verafschuwt, niet meer begaat en zich zo
waarachtig verbetert.
[4] Br zijn er evenwel jammer
genoeg velen die tijdens hun leven alleen maar eten en drinken. Zij zorgen
alleen voor hun buik en voor hun huid. Naastenliefde is hun vreemd, en voor een
arm mens spuwen zij op de grond en zij laten hem niet aan hun huisdeur komen.
Hun buik die altijd gevuld is, laat hun nooit de pijn van honger of dorst
voelen. Dat zijn echte zwelgers, smulpapen en zatlappen, die daardoor met hun
lichaam altijd klaar staan voor allerlei geilheid, ontucht, hoererij en
echtbreuk. Dat is dan vraatzucht en zwelgerij waarmee niemand ooit in het rijk
van God zal binnengaan.
[5] Zo staat het ook
met al die huichelaars die vasten en in haren kleren boete doen en voor hun
zonden aanzienlijke offers aan de tempel geven om door het volk als
rechtvaardigen aangezien en geprezen te worden, maar die dan zelf ieder mens
met de nek aanzien, als een vermeende zondaar verachten en al van verre met een
boog om hem heenlopen omdat zij niet konden zien dat hij gevast, in haren
kleren boete gedaan en aan de tempel geofferd had.
[6] Ik zeg jullie echter: Zulke mensen
zijn eveneens een gruwel voor God; want hun hart is verhard, evenals hun geest
en hun verstand. Zij veroordelen hun naasten zonder enige toegeeflijkheid en
clementie, ze vegen voor de deur van hun buurman en zien de grote hoop
vuiligheid niet voor hun eigen voorportaal. O waarlijk Ik zeg jullie: Zoals
deze tempelheiligen en - rechtvaardigen nu meten, zo zullen zij aan gene zijde
op hun beurt ook gemeten worden!
[7] Ik zeg jullie: Wie hier oordeelt,
zal ook aan gene zijde geoordeeld worden; wie echter niemand oordeelt behalve
zichzelf, zal ook aan gene zijde niet geoordeeld worden, maar direct opgenomen
worden in Mijn rijk!
[8] Ik zal jullie hier echter in een
beeld de enige manier tonen waarop menselijke zelfrechtvaardiging zuiver en
deugdelijk is voor God. Luister dus! (Luc.18,9)
[9] Er gingen twee mensen op naar de
tempel, de één een rijke maar overigens streng volgens de wet levende jood, en
de ander een tollenaar. (Luc.18, 10) Toen de Jood in de tempel kwam,
ging hij vlak voor het altaar staan en zei hardop:'O God, ik dank u hier voor
Uw altaar dat ik niet ben zoals vele anderen! (Luc.18,11) Want U, o
Heer, Heer, heeft mij de goede en vaste wil gegeven en ook alle andere aardse
goederen daarbij , die het mij alleen mogelijk maakten al Uw geboden volledig
op te volgen; en hoe goed doet het nu mijn zielom, nu mijn dagen ten einde
lopen, geheel rechtvaardig voor U te staan!'(Luc.18, 12) Nadat hij nog
een aantal van zijn rechtvaardige en dus naar de wet goede handelingen zo aan
God had voorgedragen, legde hij een groot offer op het altaar en ging
vervolgens uiterst tevreden met zichzelf, en met het beste geweten van de
wereld, de tempel uit en naar huis, waar zijn strenge huistucht maakte dat
niemand van zijn personeel erg blij met hem was, omdat zijn reine geweten, zijn
strenge zin voor orde en zijn wettische rechtvaardigheid niets dan louter
zonden en fouten bij hen ontdekten.
[10] Onze zondige tollenaar echter
trok zich in de tempel berouwvol in zichzelf terug, bleef helemaal achteraan
staan, en durfde zijn ogen niet op te slaan naar het altaar, terwijl hij bij zichzelf
zei:'O Heer, rechtvaardige, heilige en almachtige God, ik ben een te groot
zondaar en daarom helemaal niet waardig mijn ogen naar Uw heiligdom op te
slaan; ziet U mij echter toch genadig en barmhartig aan!' (Luc.18,13)
[11] Wel, wat denken jullie, wie van
die twee mensen kwam er gerechtvaardigd uit de tempel?'
[12] De joodse Grieken zagen elkaar
aan en wisten niet erg goed wat ze
Mij voor antwoord moesten geven; want
niemand kon in hun ogen toch rechtvaardiger zijn dan de jood die de wet tot in
de puntjes vervulde. De zondige tollenaar kon naar hun mening zeker niet meer
gerechtvaardigd de tempel verlaten dan de genoemde Jood!
[13] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie
vergissen je in je oordeel! De Jood ging helemaal niet gerechtvaardigd uit de
tempel; want hij prees zichzelf luid voor al het volk, trok aller ogen, oren,
lof en bewondering naar zich toe en beloonde zich op deze wijze zelf. Is zo 'n
gevoel van eigenwaarde echter ook niet een heel erge soort van hoogmoed?! De
vruchten daarvan zijn uiteindelijk haat en verachting en een voortdurende
vervolging van allen die hij niet als gelijkwaardig erkent en beoordeelt. Is
zo'n mens dan wel een gerechtvaardigde voor God? O, beslist niet! Hij staat er
nog erg ver vanaf!
[14] Maar de tollenaar is een gerechtvaardigde
voor God; want hij is vol deemoed en vindt zichzelf veel slechter dan de andere
mensen. Hij haat en veracht niemand en is blij dat men hem niet nog meer
veracht en ontwijkt dan toch al het geval is. -Wel, wat zeggen jullie? Heb Ik
goed geoordeeld?' (Luc.18 ,14)
[15] Toen zeiden
ALLEN: 'O Heer, U alleen heeft in alle dingen gelijk, en wij allen zijn
duistere en zondige mensen. Ons oordeel is daarom net zoals wij zelf zijn. O,
dat was een volkomen juist beeld, want vaak waren wij in de gelegenheid zulke
rechtvaardigen gade te slaan, die zich zo blank als een lelie wisten voor te
doen, en men kon ook niet zeggen dat zij huichelden in de tempel want zij
hielden zich bijzonder gewetensvol aan alle wetten. Maar juist daarom waren zij
toch heel onverteerbare mensen; want zij hielden de wet niet omdat zij daarin
de wil en de orde van God herkend hadden, maar zij deden alsof de wet hun werk
was, om als streng wettische mensen des te meer invloed te kunnen uitoefenen op
hun bedienden en huisgenoten en des te beter hun fouten en ondeugden te kunnen
laken. Omdat wij veel van zulke waarnemingen hebben kunnen doen, zien wij nu
ook des te meer de grote waarheid in van Uw gegeven beeld en danken wij U, o
Heer, voor deze les die zoveel waarheid bevat.'
[16] IK zei: 'Nu dan, wees niet
kleinmoedig, en eet en drink als jullie nog zin hebben! Ik Zelf zal van deze
vis nog wat nemen.’
[17] Toen namen allen nog van de vis
en lieten zich ook de wijn heel goed smaken.
52
Over de verzoeking en de zwakken
Oefen
het denken
[1] Toen wij allen genoeg gegeten en
gedronken hadden, vroeg de waard Mij, of wij omdat het reeds tamelijk laat in
de nacht was geworden soms wilden gaan rusten.
[2] Maar IK zei: 'Wie behoefte aan
rust heeft, moet gaan rusten; Ik heb er echter geen behoefte aan en daarom ga
Ik nu ook nog niet rusten. Bovendien is het voor het lichaam beslist niet
bevorderlijk meteen na een maaltijd te gaan rusten; daarom blijven we nog een
paar uurtjes wakker . Maar wie voelt dat hij rust nodig heeft, laat die gaan
rusten!’
[3] ALLEN zeiden: 'Nee, nee, o Heer,
wij willen met U wakker blijven tot de morgen, als U het wilt! Want wij weten
maar al te goed dat bij U alles een innerlijke, onnaspeurbare betekenis heeft,
en dus schuilt hier ook beslist wat achter, en dus blijven wij wakker!'
[4] IK zei: 'Jullie hebben gelijk;
waak en zorg dat niemand van jullie in verzoeking komt!’
[5] Toen vroegen MIJN EERSTE
LEERLINGEN aan Mij: 'Heer, wat kan ons in Uw nabijheid dan wel in verzoeking
brengen?! Want wij hebben aan Uw zijde toch al zo veel beleefd, en er heeft ons
nog heel weinig ook maar een moment in verzoeking gebracht.’
[6] IK zei: 'O, beroem je daar maar
niet op, want de geest van de verzoeking gaat rond als een hongerige, brullende
leeuwen probeert de mensen te verslinden! Jullie kunnen niet waakzaam genoeg
zijn en niet genoeg letten op ieder zuchtje wind datje o zo licht prikkelt! Als
zo'n prikkeling de mens in zijn hart ook maar een haarbreedte aan haar kant
gebracht heeft, dan zal het hem heel veel wilskracht kosten om zijn eerdere
standpunt te herwinnen. Onthoudt dat allen goed; want zolang de mens in deze
wereld leeft, denkt, wil en handelt, weegt zijn vlees zwaarder dan zijn ziel.’
[7] PHILIPPUS zei: 'Dat is maar al te
waar, en ik heb dat allemaal heel goed bij mijzelf waargenomen; maar nu ik oud
ben, doet geen enkele verzoeking mij nog iets. Ik heb maar één fout en die
bestaat uit een soort geloofszwakte die zo nu en dan optreedt, dat wil zeggen,
ik geloof eigenlijk wel alles wat U zegt, o Heer, -maar als mijn verstand alles
soms niet meteen begrijpt, dan wordt mijn geloof ook zwak, en dan verval ik
meteen in allerlei zorgelijke vragen waarop van geen enkele zijde een duidelijk
antwoord in mijn hart te vinden is, en dan begin ik al gauw lichte twijfel te
voelen. Dat is de enige verzoeking die mij nog steeds zo nu en dan besluipt.
Maar U, o Heer, zou mij daar wel van kunnen bevrijden en U zou mij daardoor een
zeer gelukkig mens maken!’
[8] IK zei: 'Als Ik dat door de kracht
die in Mij woont zou doen, zou je geen vrij mens meer zijn, erg traag worden en
al gauw ophouden om je ziel te oefenen in het steeds meer winnen van de ware
levenskracht.
[9] Laat dus daarom een ieder zijn
last gewillig dragen en zich steeds oefenen in alle goede dingen van het
innerlijke leven! Op de juiste tijd zal daardoor ook zijn levensmaat vol worden
en dan zal hij pas ware onvergankelijke vreugde hebben over het brood dat hij
zo zelf in het zweet van zijn aangezicht verworven heeft.
[10] Stel je eens een heel
verwekelijkt mens voor, die vanaf de wieg totaal niets hoefde te doen. Hij at
en dronk de beste spijzen, leerde hoogstens alleen maar te praten en droeg
behalve zijn kleren nooit enige last. Als zo iemand dan een gewicht van maar
enkele ponden over een bepaalde afstand moet dragen, zal hij dat nauwelijks
kunnen, omdat hij daarvoor zijn fysieke krachten nooit ook maar in het minst
geoefend heeft. Als hij dan toch begint zijn lichamelijke krachten door een
langzaam toenemende bezigheid te oefenen, zal hij het binnen enkele jaren ook
zover brengen, grotere lasten met gemak op te tillen en te vervoeren. Maar zou
hij ook tot deze grotere lichaamskracht gekomen zijn als hij maar steeds de
andere mensen voor zich de lasten had laten tillen en dragen?!
[11] En kijk, precies zo ziet het er
bij jou met je denkvermogen uit! Je hebt dat vanaf je jeugd veel te weinig
geoefend en pas nu op latere leeftijd ben je het wat meer gaan oefenen, en je
hoeft je er dus ook niet over te verwonderen dat je nu veel dingen niet zo snel
onthoudt en begrijpt als menig ander .
[12] Ik ben echter een goed leraar en
leider en Ik draag Mijn leerlingen niet op handen over alle wegen en voetpaden,
hoe steil en oneffen ook, maar laat hen zelf lopen opdat ze sterk genoeg worden
om voortaan zelfstandig over alle wegen te kunnen gaan, ook de ruwste.
[13] Als iemand echter op een bepaalde
weg een hindernis ontmoet die echt te groot is, dan zal Ik hem wellicht en
kracht geven om ook die grote hindernis te overwinnen. Maar in de eerste plaats
moet elk mens zelf alles doen wat in zijn vermogen ligt; als hij meer nodig
heeft, zal hem dat op het juiste moment gegeven worden. -Heb je dat nu goed
begrepen?'
[14] PHILIPPUS zei: 'Ja, Heer, dat heb
ik nu goed begrepen, en ik zal alle mogelijke moeite doen om in mijn denken en
geloven zo sterk mogelijk te worden!’
53
De bestemming van de schepselen
[1] Daarop zei DE WAARD: 'Ik ken die
mens in mijzelf ook en weet nu ook, wat mij te doen staat. Ik wil het niet
hebben over alle profeten en over het Hooglied van Salomo, -waarvan ik tot op
heden nog zeer weinig of helemaal niets begrepen heb; maar toch heb ik bij het
doorlezen van die wijzen uit de voortijd vaak wel gedacht dat zij juist door
hun mystieke taal de mens zeer in het denken oefenen en hem daardoor gewoonweg
dwingen om steeds dieper in zichzelf te gaan, en dat vind ik erg goed. Als je
dan zo echt diep in jezelf bent doorgedrongen, volgt het ene lichtpuntje na het
andere en dan worden veel dingen je duidelijk die vroeger een onoplosbaar
raadselleken. Maar zoals gezegd, ik heb het nu niet over de onbegrijpelijkheid
van de geschriften van de oude wijzen en zieners, maar over heel natuurlijke
dingen.
[2] Zoals bijvoorbeeld over de ware
bestemming van een schepsel op deze aarde, en dan komen we meteen op onze
edelvissen. Het zijn zeldzame en zelfs heel levenslustige, mooie waterdieren.
Pas de mens kwam op het idee, door honger gedreven, ze te vangen en te eten.
Wel, is het dan hun ware bestemming om door ons mensen gevangen, gedood en
daarna als een ware delicatesse gegeten te worden?! Als dat hun ware bestemming
is, weet ik niet wat dan indertijd hun bestemming was toen de mens nog niet op
de gedachte was gekomen om deze vissen te vangen, te doden en dan goed
klaargemaakt te eten.
[3] Van dergelijke vragen heb ik er
wel duizenden, en hoe meer ik erover nadenk, des te verwarder word ik en ik
raak alleen maar steeds verder van het licht verwijderd in plaats van er
dichterbij te komen, en juist door dat gezoek en gepieker kan ik nooit helemaal
achter het beslist zeer wijze doel komen dat de Schepper heeft met deze en de
talloos vele andere schepselen. Zoiets zou ook eigenlijk voor ons mensen ook
helemaal niet nodig zijn, want schepselen zijn er nu eenmaal en de goede en
wijze Schepper zal wel weten waarom Hij ze geschapen heeft.
[4] Maar de mens is en blijft een
denker en kan in zichzelf geen rust meer vinden zodra zijn gedachten eenmaal
met hem op de loop gaan. En zo vergaat het mij! Ook al weet ik dat al dat
nutteloze denken mij helemaal niet helpt, toch denk ik steeds maar door, en
daartegen zou ik dan ook van U een goed geneesmiddel willen hebben; want dat
denken maakt het mij nu al behoorlijk moeilijk, en ik zou er wat voor geven als
ik daar voor altijd van bevrijd zou kunnen worden. ‘
[5] IK zei: 'Ja, Mijn beste vriend, op
dat punt ben je echter wat moeilijk te helpen; want dan zou Ik heel lang met je
moeten praten om je van alle ontelbare soorten schepselen het ware doel van hun
bestaan uit te leggen. Alleen in het algemeen kan Ik je zoveel zeggen, dat alles
wat voor de mensen zichtbaar en voelbaar geschapen is iets geestelijks is dat
onder het gericht ligt en de bestemming heeft om via een lange rij van allerlei
vormen tenslotte in een vrij en zelfstandig leven over te gaan.
[6] De vormen zijn vaten ter opname
van het leven uit God en zijn er reeds te beginnen met het gesteente -door
alle rijken der mineralen naar het plantenrijk, door het gehele plantenrijk
weer naar het dierenrijk en door dat rijk naar de mens.
[7]
Iedere vorm komt overeen met een zekere intelligentie. Hoe eenvoudiger de vorm
is, des te eenvoudiger en onbeduidender is ook de daarin aanwezige
intelligentie; hoe ontwikkelder en complexer een vorm is, des te meer
intelligentie je daarin ook zult vinden.
[8] Neem bijvoorbeeld een naakte regenworm,
enje zult aan zijn manier van doen gemakkelijk zien dat zijn zeer geringe
levensintelligentie helemaal overeenstemt met zijn vorm; beschouw daarentegen
de vorm van een bij, die al heel gecompliceerd is, dan zul je daaruit ook de
veel hogere intelligentie afleiden die behoort bij de wijze waarop dit diertje
leeft! En zo neemt dat toe tot aan de mens.
[9] Deze vormen zijn slechts
voorlopige concentratieplaatsen en dragers van sterker en intelligenter wordend
leven. Dit leven is voortdurend bezig hogere vormen aan te nemen en verlaat
afhankelijk van de eisen die een hogere vorm stelt de voormalige eenvoudiger
vorm. Wat er dan verder met de achtergebleven levenloze vorm gebeurt, is
onbelangrijk, want dat was alleen maar een organisch-mechanisch omhulsel dat
speciaal geschikt was voor de daarin verblijvende levensintelligentie. Of deze
vissen dus nu door ons mensen of door andere dieren gegeten worden, dat brengt
het grote doel van de Schepper niet in het minst in gevaar, en het einddoel van
het leven wordt toch onvermijdelijk bereikt.
[10] Dat zich echter in de levenloze
omhulsels voedingsdelen bevinden, is bekend, en doordat de levenloze vormen op
hun beurt ook weer verteerd worden gaat ook het meer edele daarvan weer in een
ander leven over, en zo zie je hier op aarde een voortdurende strijd en
wisseling van leven door de hele, grote kring van schepselen tot aan de mens
toe.
[11] Maar zelfs de uiterlijke vorm van
de mens, namelijk zijn lichaam, heeft slechts waarde zolang de levende ziel
daarin woont. Is de ziel eenmaal rijp geworden, dan verlaat zij voor eeuwig het
lichaam, dat daarna wordt verteerd. Het is dan van geen belang door wie of door
wat. Wat er nog aan substantieels tot de ziel behoort, wordt ook weer aan de
ziel gegeven; al het andere gaat als voedingsstof in vele andere geschapen
vormen over . Hier heb je heel in het kort een grondige beschrijving van al
datgene waarover jij tevergeefs zoveel hebt nagedacht. - Begrijp je dit nu
goed?'
54
De opstanding van het vlees
[1] DE WAARD zei: 'Ja, ik begrijp het
nu wel zo ongeveer, hoewel ik hier openlijk bekennen moet dat dit alles voor
mij helemaal nieuw en haast niet te geloven is. Dan bestaat dus de
uiteindelijke opstanding van het lichaam niet, waaraan alle joden toch vast
geloven en waarvoor zij de lijken op bepaalde kerkhoven begraven in het geloof
dat zij op de jongste dag door de engelen weer gewekt en met hun zielen
verenigd zullen worden! De joden zullen het moeilijk geloven! Ik geloof het
wel, omdat U, o Heer, het ons nu zo verteld heeft en heel grondig hebt
uitgelegd, -maar als iemand anders mij dat verklaard zou hebben, zou ik hem erg
moeilijk hebben kunnen geloven; want het wijkt te sterk van het bestaande
geloof af. En toch moet ik nu openlijk bekennen dat de ervaring mij geleerd
heeft dat het allemaal alleen maar zo kan zijn en niet anders. -Oude en nieuwe
leerlingen, wat is dan jullie mening?'
[2] EEN VAN
DE JOODSE GRIEKEN zei: 'Wat ons betreft, wij zijn het helemaal met je eens! We
zien wel de waarheid in van wat er gezegd is, maar ook de moeilijkheid om deze
totaal nieuwe leer aan de mensen van deze tijd begrijpelijk als waarheid voor
te stellen. '
[3] IK zei: 'Ik heb jullie deze leer
echter ook niet gegeven om aan de joden te beschrijven! Als jullie iemand
anders daarmee onderricht willen geven, dan kunnen jullie dat altijd doen; maar
of hij het gelooft of niet is voorlopig onbelangrijk. Als de tijd gekomen is,
zullen echter Mijn ware aanhangers toch al door Mijn geest die over hen
uitgestort wordt in alle waarheid en wijsheid geleid worden.
[4] Het spreekt toch vanzelf dat het
aardse lichaam wanneer het eenmaal ontzield is, nooit meer op zal staan en in
al zijn delen weer levend gemaakt zal worden; want als dat het geval zou zijn, dan
moesten op die bepaalde jongste dag ook al de tijdens het vaak heel lange
tijdelijke leven van het lichaam afgeraakte delen, zoals de haren, nagels,
verloren tanden en alle door het wassen verdwenen grove huiddeeltjes, en ook de
in vele bittere gevallen vergoten bloeddruppels, zweetdruppels en nog veel meer
wat het lichaam mettertijd afgelegd heeft, mee opgewekt en mee levend gemaakt
worden. Stel je dan zo'n menselijke gedaante eens voor die op de jongste dag
weer tot leven gewekt is, -wat zou die er dan belachelijk uitzien.
[5] De mens heeft echter tijdens
verschillende perioden van zijn leven ook een verschillend lichaam; zo is
bijvoorbeeld het lichaam van een kind een ander dan dat van een opgeschoten
knaap, en een ander dan dat van een jongeling, en een ander dan dat van een man
en een heel ander dan dat van een grijsaard. Wel, bij het volkomen opnieuw tot
leven wekken van de gestorven mensenlichamen op de jongste dag zou men zich
toch wel af moeten vragen of alle levensvormen die iemand vanaf zijn kindertijd
tot op hoge leeftijd bezeten heeft, tegelijk of na elkaar of zelfs alleen maar
één daarvan weer opnieuw tot leven gewekt moeten worden.
[ 6] Dan doet zich nog een heel
belangrijke vraag voor, en dat is de volgende: Bij de Romeinen, Grieken en Egyptenaren
en bij nog vele andere volkeren van deze aarde worden de lijken tot as
verbrand. Ergens anders gooit men ze in zee en worden ze door de zeemonsters
gegeten en daardoor deel van het lichaam van de zeemonsters, en gaat zo'n
monster dan dood, dan wordt het weer door andere dieren gegeten. Wat moet er op
de jongste dag van deze lichamen opgewekt worden? Bij het verbranden is het
grootste deel van het lichaam in rook en damp opgegaan die zich met de lucht
vermengd heeft, en bij de in zee geworpen lichamen is vlees en al een
bijbestanddeel van de zeedieren geworden en zo in een heel ander wezen
overgegaan. Wie moet dan de voormalige menselijke lichaamsbestanddelen uit de
talloos vele dierenlichamen, uit het water, uit de lucht, uit de mineralen en
uit de planten en wonnen verzamelen en weer samenvoegen?
[7] En als zelfs dat bij God niet
onmogelijk zou zijn, dan is het toch de vraag wat voor nut en baat een vrije
ziel daarvan zou kunnen hebben. Waarlijk, iedere ziel die eenmaal verlost is
van zijn zware lichaam zou zich zeker uitermate ongelukkig voelen als zij weer
daarin terug zou moeten gaan -en dat ook nog voor eeuwig -!
[8] Bovendien zou het ook nooit
overeen kunnen stemmen met de eeuwige orde van God, want God Zelf is een
zuivere geest en de mensen hebben tenslotte ook zonder uitzondering alleen maar
de bestemming om voor eeuwig zuivere geesten te worden die aan God gelijk zijn.
Waarvoor zouden zij dan die lichamen nodig hebben?!
[9] Ja, ze zullen ook daar lichamen
hebben, maar niet deze aardse, grofstoffelijke, maar heel nieuwe, geestelijke,
die zullen voortkomen uit hun aardse goede werken volgens Mijn leer die Ik nu
aan jullie heb gegeven.
[10] Als de zaken zo liggen, hoe kan
dan iemand menen dat onder de opstanding van het lichaam het in de toekomst opnieuw
levend maken van deze aardse lichamen verstaan wordt?! De opstanding van het
lichaam bestaat alleen uit de goede werken die de ziel in dit lichaam voor de
naaste heeft gedaan en die alleen aan de ziel het ware, eeuwige leven geven.
[11] Wie dus Mijn leer hoort, in Mij
gelooft en daarnaar handelt, die zal Ik Zelf opwekken op zijn jongste dag, die
meteen na het uittreden van zijn ziel uit dit lichaam volgt, en wel zo dat
niemand merken zal hoe snel die verandering gaat, want de verandering zal ogenblikkelijk
plaatsvinden.
[12] En nu geloof Ik, dat jullie ook
op dit punt alles helemaal duidelijk is. Heeft echter iemand nog de een of
andere moeilijkheid of twijfel, laat die dat dan laten horen!’
55
Over de ziekten en over de vroegtijdige dood
[1] Toen zei EEN JOODSE GRIEK: 'Heer
en Meester, dat is ons allen nu helemaal duidelijk; maar toch is er nog één
ding waarvoor ik geen echte reden kan bedenken. Waarom moeten er toch zoveel
kinderen in hun prille, nog helemaal onontwikkelde jeugd sterven, en waarom
moet er bijna altijd aan de lichamelijke dood een ernstige ziekte voorafgaan
die het lichaam verzwakt en doodt? Als een mens eenmaal rijp is, zou hij als
ziel toch wel heel gemakkelijk en zonder pijn het lichaam kunnen verlaten, en
kinderen zouden voordat zij een bepaalde graad van rijpheid bereikt hebben
nooit of te nimmer moeten sterven. Maar wat zie je aan één stuk door: Kinderen
sterven op alle leeftijden, en de ernstige ziekten verdwijnen niet en zijn een
voortdurende plaag voor de mensen. O Heer en Meester , waarvoor is dat nu nodig
op deze aarde?'
[2] IK zei: 'Dat zou helemaal niet
nodig zijn, en dat was ook niet zo in de voortijd; heb je soms in enige kroniek
gelezen over ernstige ziekten bij de mensen die aan God trouw waren en volgens
Zijn geboden leefden?! Zij bereikten allen een hoge leeftijd en hun sterven was
een zacht, pijnloos inslapen. Toen stierf er ook geen kind, want het werd door
gezonde ouders verwekt en op een gezonde, natuurlijke manier gevoed en
opgevoed.
[3] Toen echter later bij de mensen
allerlei vormen van hoogmoed en daarmee een heelleger van helse zonden tegen de
geboden van God en tegen de wetten der natuur hun intrede deden, kwamen er pas
door eigen schuld allerlei kwaadaardige ziekten onder de mensen. De daardoor
verzwakte mensen konden vervolgens ook geen gezonde kinderen meer verwekken.
Zulke reeds vanaf het moederlichaam verzwakte kinderen kregen langzaam maar
zeker steeds meer te lijden van allerlei ziekten en stierven toen in alle
leeftijdsstadia.
[4] Omdat dat nu zo gaat, moetje niet
denken dat God dat vanwege het een of andere onnaspeurbare geheime plan bij de
mensen heeft ingesteld; Hij heeft het echter toegelaten, opdat de mensen ten
eerste door de ziekten afgehouden worden van te veel zondigen, en ten tweede,
opdat zij door de bittere en pijnlijke ziekten meer van de wereld worden
afgetrokken, tot inkeer komen, hun zonden inzien, deze verafschuwen en zo met
geduld en overgave aan de goddelijke wil zalig kunnen worden.
[5] Zo is het ook bij de kinderen. Wat
moet er op deze aarde van een lichamelijk helemaal verkommerd kind
terechtkomen, en speciaal bij ouders die zelf in alle zonden geboren werden?!
Wie zal hen opvoeden en wie zal hen genezen van al hun kwalen?! Is het dan niet
beter dat zij van deze wereld teruggenomen worden en daarna aan gene zijde in
het speciaal voor hen bestaande kinderrijk door de engelen grootgebracht
worden?!
[6] Ik zeg jullie: 'God weet alles en
zorgt ook voor alles! Maar hoe kunnen de mensen in deze tijd, daar de meesten
God helemaal niet meer kennen en niets van Hem weten, dan weten wat God doet en
wat Hij voorschrijft voor hun mogelijke geluk?!
[7] Als God geen ziekten zou hebben
toegelaten die passen bij de zonden der mensen, dan zou meer dan de helft van
de mensheid helemaal te gronde gaan, en de aarde zou een complete hel worden en
verwoest moeten worden en als dode brokstukken in de eindeloze wereldruimte
moeten ronddolen, zoals er in dit zichtbare heelal met zijn sterren en werelden
ook al soortgelijke voorbeelden te vinden zijn, waarover Mijn leerlingen jullie
wel wat meer kunnen vertellen. -En nu vraag Ik jullie, hoe jullie dat begrepen
en opgevat hebben.'
[8] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN:
'Ja, Heer en Meester, ook dit is nu volkomen duidelijk voor ons, en het ergert
ons ook helemaal niet meer dat ook wij reeds verscheidene malen ernstig ziek
waren en dat wij hoogstwaarschijnlijk tenslotte nog door een ernstige ziekte
van deze wereld naar de andere geholpen worden; want wij hebben gedurende ons
leven ook heel vaak en heel erg gezondigd! Maar nu zouden wij nog van U willen
weten welke zonden de oorzaak zijn van de meeste en ernstigste ziekten; want
daarin zal toch ook wel verschil zijn.'
56
De voornaamste oorzaken van de ziekten
[1] IK zei: 'Van alle zonden zijn
hoererij, ontucht en allerlei soorten geilheid de ergste. De mensen worden
echter tot deze zonde verleid door nietsdoen, hoogmoed en trots. Want voor de
hoogmoed is niets meer heilig; hij zoekt slechts alle hem ten dienste staande
middelen om daardoor de hartstochten van zijn op de wereld gerichte zinnen te
bevredigen.
[2] Als dan door zo iemand kinderen
verwekt worden, - wat komen er dan beklagenswaardige mensen op deze wereld, die
met allerlei ziekten behept zijn! -Deze zonde is dus een hoofdoorzaak, waardoor
alle ergste ziekten in deze wereld komen.
[3] Daarna komen echter ook vraatzucht
en zwelgerij, toorn en vele soorten ergernis, door welke zonden zich ook
allerlei ziekten bij de mensen ontwikkelen en hen dan op jammerlijke wijze
kwellen
[4] Zei Ik niet tegen de zieke in Jeruzalem,
die meer dan acht en dertig jaar bij het bad van Bethesda wachtte om genezen te
worden, toen Ik hem genezen had: ' Ga heen en zondig niet weer, opdat u niet
nog wat ergers overkome!'?! Zijn erge jicht was derhalve ook een gevolg van
zijn vele zonden van vroeger. En zo is het vrijwel bij de meeste door Mij
genezen mensen eveneens het geval geweest. Als zij door hun vele zonden niet
ziek geworden zouden zijn, dan zouden hun zielen ook verloren geweest zijn.
Maar een heel zware en bittere ziekte heeft hen nuchter gemaakt en getoond hoe
de wereld haar aanhangers beloont. Zij verloren door de ziekte hun liefde voor
de wereld en verlangden er vurig naar om er gauw van verlost te worden.
Daardoor werd hun ziel vrijer, en op het juiste moment kwam voor hen dan ook de
genezing van hun lichaam.
[5] Naast deze hoofdoorzaken waaruit
voor mensen die toch al reeds vanaf hun geboorte een zwakke gezondheid hebben,
de meeste ziekten ontstaan, zijn er zeker ook andere waardoor de zwakke mens
erg ziek kan worden, -maar Ik zeg nadrukkelijk nogmaals: Alleen degene die
reeds vanaf de geboorte een zwakke gezondheid heeft, kan die ziekten krijgen!
De oorzaken zal Ik jullie echter heel in 't kort tonen:
[6] Ten eerste het eten van verkeerde,
onreine en slecht en niet vers klaargemaakte spijzen en ook onzuivere dranken,
-vervolgens het eten van allerlei onrijp fruit. Dan hebben velen de verkeerde
gewoonte zich in verhitte toestand snel af te laten koelen. Weer anderen
stellen zich, helemaal onbewust van hun aangeboren zwakte, aan allerlei gevaren
bloot waardoor zij helemaal te gronde gaan of waarvan zij levenslang de schade
moeten dragen.
[7] Ja, daar kun je God niet de schuld
van geven, temeer daar Hij de mens zijn verstand, vrije wil en de beste
levenswetten heeft gegeven!
[8] Tegen de traagheid van de mens
bestaat nu eenmaal geen ander middel dan allerlei toegelaten kwalen, die
noodzakelijkerwijs op het veronachtzamen van de goddelijke wil moeten volgen.
Deze wekken de ziel, die in het lichaam van de mens vast ligt te slapen, en
tonen haar de nare gevolgen van haar traagheid, en daardoor wordt zij
voorzichtiger, verstandiger , ijveriger en meegaander voor de onderkende,
goddelijke wil. En zodoende hebben de verschillende ziekten waarmee de mensen
nu behept zijn ook hun goede kant.
[9] Weliswaar zijn ze ook een soort
gericht, dat de ziel naar het goede dwingt; maar daardoor wordt de ziel toch
haar vrije wil niet helemaal afgenomen, en zij kan zich tijdens en na een
ziekte nog heel behoorlijk verbeteren, hoewel zij haar verdere vervolmaking pas
aan gene zijde zal moeten verkrijgen.
[10] Er zijn echter ook zieke mensen
die vanwege de zonden van hun ouders of ook wel voorouders reeds vanaf de
moederschoot ziek ter wereld gekomen zijn. De zielen van zulke zieken zijn
meestal van boven afkomstig en maken slechts een tijdelijke proef in het vlees
door; voor hen is echter aan gene zijde in het rijk van de geesten toch al goed
gezorgd, en ieder die voor hen zorgt en hen met liefde en geduld behandelt
zullen zij ook aan gene zijde met dezelfde liefde en hetzelfde geduld in hun
hemelse woningen opnemen.
[11] En hiermee heb Ik jullie nu ook
daarover opheldering gegeven; wanneer echter de geest helemaal in jullie zal
ontwaken, zal hij jullie ook wat dit betreft in alle wijsheid binnenleiden.
-Begrijpen jullie dit nu eveneens?'
[12] ALLEN zeiden: 'Heer en Meester,
wij begrijpen dit nu volledig en danken U nogmaals voor deze goede uitleg! Want
omdat een aankomend leraar met allerlei zieke mensen te maken krijgt, is het
voor hem ook erg noodzakelijk hun door de genoemde uitleg geloof, moed en alle
geduld te geven, om bij hen, als het nodig en mogelijk zou zijn, ook een
verzachting van hun lijden te bewerkstelligen; want wie geduldig lijdt, lijdt
duidelijk al minder dan wie heel ongeduldig lijdt. En daarom vinden wij deze
les van U heel goed, want niemand heeft meer troost nodig dan iemand die in wat
voor vorm dan ook lijdt, en wij vinden het ook bijzonder belangrijk om een
lijdend mens geestelijk en lichamelijk te hulp te komen. -Hebben wij gelijk of
niet?'
[13] IK zei: 'Zeker; want alleen
diegene moet door de naastenliefde geholpen worden die deze nodig heeft, dat
heeft waarde voor God. Daarom zeg Ik jullie er echter nog bij: Iemand die een
gastmaal aanricht en daarvoor zijn rijke buren en vrienden uitnodigt, heeft
daardoor weliswaar niet gezondigd, maar in de hemel zal hij daarvoor ook geen
loon te verwachten hebben, omdat zijn vrienden hier hem daarvoor kunnen
belonen. Nodig daarom de armen als gast uit, en het zal je in de hemel
vergolden worden; want de armen kunnen het je hier niet vergelden!
[14] Zo gaat het ook met hen die hun
vele geld tegen rente uitlenen en na een bepaalde tijd hun kapitaal ook weer
terugkrijgen. Zij begaan daardoor, als zij geen woeker bedrijven, zeker geen
zonde; maar in de hemel zullen zij daarvoor geen rente tegoed hebben, - echter
wel, als zij ook de armen in hun nood geld lenen zonder rente en ook zonder
terugbetaling van het kapitaal. Dus, het ware werk van de naastenliefde is:
alle soorten armen op iedere mogelijke goede wijze helpen.
[15] Maar voor vanavond hebben we
genoeg goeds gedaan en daarom begeven we ons nu ter, ruste. De dag van morgen
zal wel weer het zijne brengen.'
[16] Na deze woorden van Mij ging
iedereen rusten, en allen bedankten Mij nogmaals voor de gegeven lessen.
57
De springvloed
[1] Op de morgen van de dag na de
sabbat stonden wij vroeg op, en Ik ging met enige leerlingen naar buiten, zoals
Ik dat gewoonlijk bijna overal pleegde te doen. Het was een heldere, mooie
voorjaarsmorgen, en het was vreemd dat de zee terwijl er vrijwel volledig
windstilte heerste zulke hoge golven had.
[2] De waard, die ook al gauw naar ons
toe kwam, vroeg Mij stomverbaasd naar de reden van die machtige beweging van
het water, terwijl er toch nergens iets van wind te bespeuren viel.
[3] Maar IK zei tegen hem: 'Geloof
het, Mij is alle macht in de hemel en op aarde gegeven, en het water wordt hier
dan ook zo sterk bewogen omdat Ik dat wil! Ik heb er echter een reden voor,
waarvan je je later zelf zult kunnen overtuigen. ‘
[4] Toen zei DE WAARD, nu nog meer
verbaasd: 'Heer, dat alle krachten en machten van de natuur U moeten
gehoorzamen is mij heel duidelijk, maar dat U de zee ook vanwege een geheime
reden onstuimig maakt, is nieuw voor mij, vooral op dit prachtige heldere ochtenduur.
De golven worden steeds krachtiger en hoger! Straks moet ik de schepen en de
viskaren nog op een veiliger plaats brengen, anders kan het werkelijk fout
gaan!'
[5] IK zei: 'Maak je niet druk, want
noch je schepen, noch je vissen zullen enige schade oplopen. Maar degenen die
met kwade bedoelingen nu per schip op het water zijn, zal het niet zo erg
behaaglijk te moede worden. Zij zullen weliswaar niet door de golven verzwolgen
worden, maar hun boosaardige moed zal na het zeer moeizaam bereiken van de
oever erg bekoeld zijn!’
[6] Daarop vroeg DE WAARD: 'Wie mogen
dan die slechte mensen wel zijn, en wat zijn zij van plan?'
[7] IK zei: 'Je weet, dat Ik vorig
jaar tijdens het loofhuttenfeest in Jeruzalem was en daar in de tempel het volk
verteld heb over Mijn zending, nadat Ik eerder de man die acht en dertig jaar
ziek geweest was bij het bad Bethesda genezen had, en later nog een aantal in
de omgeving van Jeruzalem en Bethlehem. Veel mensen werden daardoor gelovig,
hetgeen de tempeldienaren goed gemerkt hebben, zoals ook, dat velen Mij gevolgd
zijn. Daarom hebben zij in hun woede nu weer besloten Mij te achtervolgen, te
grijpen en ook meteen te doden. Zij staan Mij dus naar het leven. Maar Mijn
tijd is nog niet gekomen, en daarom werp Ik nu een hindernis voor hen op om Mij
te achtervolgen, te grijpen en te doden. En dat is de reden waarom de zee nu zo
hoog gaat. -Is het je nu duidelijk?'
[8] Toen zei DE WAARD: 'O ja, in dat
geval moet de zee nog maar veel erger te keer gaan! Laat er dan ook maar een
heel krachtige stormwind bijkomen, dan zullen die verdorven mensen pas echt
beginnen te merken hoe God hun boze moeite weet te belonen!'
[9] IK zei: 'O, een stormwind zou
hunjuist goed van pas komen, want ze hebben een schip dat tegen de storm
bestand is en dat hen heel snel aan de veilige oever zou brengen. Maar deze
windstille springvloed brengt hen helemaal tot vertwijfeling; want zij komen
daarin zelfs als zij zo hard mogelijk roeien niet verder, omdat iedere golf het
schip weer naar zijn eerdere plaats terugwerpt en het hun daarbij net zo
vergaat als een wandelaar die over losse stenen een berg wil beklimmen. Bij
iedere stap glijden de stenen weg en de wandelaar glijdt weer naar de plaats
terug waar hij eerst stond. Daarom is deze soort golfbeweging voor Mijn
achtervolgers al zonder meer de beste en meest bruikbare. - Maar laten we er
over ophouden en gaan zien hoe het met ons ochtendmaal staat!’
[10] DE WAARD zei: 'Heer, het zal wel
klaar zijn. Ik heb de bedienden opgedragen ons te roepen wanneer alles klaar is
en kijk, daar komt er al één uit het huis om ons te roepen, laten we dus maar
gaan!’
[11] IK zei: 'Je vergist je, -hij
brengt ons alleen maar het bericht dat de leerlingen naar Mij gevraagd hebben en
wilden weten waar Ik naartoe ben gegaan. Want zij hebben een klein
meningsverschil waarbij Ik meteen als scheidsrechter moet optreden. Maar we
laten hen nu nog maar wat discussiëren; hierna is er nog tijd genoeg hen allen
op de juiste weg te leiden.'
[12] DE WAARD zei: 'Waarover kunnen
zij nu toch verschil van mening gekregen hebben?'
[13] IK zei: 'O, over een kleinigheid!
De twintig nieuwe leerlingen vroegen sommige van Mijn oude leerlingen die thuis
gebleven zijn, naar de reden van deze hoge zee, en de oude leerlingen zeiden
dat deze windstille hoge zee vast alleen door Mij om onbekende redenen, op
wonderbaarlijke wijze veroorzaakt moest zijn. De nieuwe leerlingen willen dat
echter niet helemaal accepteren en zeggen: 'Wij weten wel dat alles wat er gebeurt
en ontstaat alleen van God de Heer afhangt; maar desondanks heeft Hij in de
natuur door Zijn orde, gerechtigheid en wijsheid voor geheime krachten gezorgd
die volgens Zijn wil werken. Weliswaar brengt Hij door Zijn wil de krachten
eerst op gang; maar daarna werken de krachten direct en God door hen alleen
indirect. Dat alles wat gewicht heeft naar beneden valt, heeft God
oorspronkelijk zo ingesteld; maar nu drijft de op die wijze ingestelde kracht
het eigen lichaamsgewicht vanzelf naar beneden. Zo heeft God oorspronkelijk het
water zwaar en vloeibaar gemaakt. En juist deze door Hem gegeven eigenschap is
nu ook de geheime kracht van het water die het van de hoogte onweerstaanbaar
naar de diepte laat stromen, zonder dat God daarbij steeds hoeft in te grijpen
om het water en de beken, rivieren en stromen verder te stuwen. En zo zal het
nu ook bij deze windstille zeebeweging zijn; alleen is deze juist door de
algehele windstilte opvallender dan wanneer die door een sterke, machtige
orkaan zou zijn opgezweept. ' Daarom vroegen zij juist de reeds veel ervarener
leerlingen door welke geheime kracht God nu deze beweging opgeroepen kon
hebben.
[14] De oude leerlingen houden echter
steevast vol dat deze beweging niet indirect, maar heel direct door de macht
van Mijn wil is opgeroepen. Nu hebben de nieuwe leerlingen echter op hun manier
gelijk en de oude leerlingen ook, en daarom hebben zij de beslissing van Mij
als scheidsrechter nodig. En daarom gaan we dan ook naar hen toe en hen in
recht en waarheid verenigen!’
[15] Daarop gingen wij meteen naar
huis, waar wij toch nog maar hoogstens duizend passen vandaan stonden.
[16] Toen wij binnenkwamen, begroetten
alle leerlingen Mij en legden Mij meteen hun meningsverschil voor.
[17] En IK keek hen allen vriendelijk
aan en zei: 'Jullie vechten om de waarde van een plukje schapewol! De nieuwe
leerlingen hebben gelijk, maar de oude leerlingen ook; want in algemene zin
hebben de nieuwe leerlingen gelijk, en nu in dit speciale geval de oude
leerlingen. Want deze beweging van de zee die jullie nu zo erg vreemd voorkomt,
ontstaat niet door een indirecte kracht, maar direct door Mijn wil.
[18] Om dat echter nog beter te kunnen
waarnemen, moeten jullie naar buiten kijken naar de zee, die nu overal even
hoog gaat! Ik zal een klein gedeelte hier bij de oever bevelen om volkomen tot
rust te komen, en dan zullen jullie toch wel inzien dat Gods wil ook direct kan
werken.’
[19] Slechts door Mijn wil bracht Ik
over een oppervlak van tweehonderd akkers de zee zodanig tot rust, dat deze er
spiegelglad bij lag, terwijl buiten deze spiegel de zee nog erger te keer ging
dan eerst. Toen de nieuwe leerlingen dat zagen, vielen zij voor Mij neer en
wilden Mij gaan aanbidden.
[20] Maar IK zei tegen hen: 'Houdt
daar direct mee op! Want Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mij door de
mensen te laten eren en aanbidden, maar alleen om hun de wegen van de waarheid
en het leven te tonen en allen te helpen die nood lijden, het moeilijk hebben
en met allerlei kwade lasten beladen zijn.
[21] Als jullie echter God, die op
Zichzelf een zuivere geest is, waarachtig willen aanbidden, dan moeten jullie
Hem door de liefde in je hart ook in geest en in waarheid aanbidden, en wel
door de daad, door allerlei goede werken. Want waarlijk, wat jullie voor de
armen uit liefde tot God doen, dat doen jullie voor God! En dat jullie geloven
dat Ik door God gezonden naar jullie ben toegekomen, dat is de enige ware
aanbidding van God. leder loos lippengebed is echter een gruwel voor God en
volledig waardeloos. Wie God met zijn lippen eert, terwijl zijn hart daarbij
koud en passief blijft, maakt van God een afgod en bedrijft daardoor echte
geestelijke hoererij . Zoals staat in een van de profeten, die zegt: 'Kijk, dit
volk eert Mij met de lippen; maar zijn hart is verre van Mij!'
[22] Waarlijk, Ik zeg tot jullie: Waar
het hart God niet door daden van ware en zuivere, onzelfzuchtige liefde
aanbidt, daar is ieder gebed een lege en waardeloze klank, die in de lucht
verklinkt en volledig wegsterft. Ik ben nu jullie Meester, en jullie zijn Mijn
leerlingen. Geloof wat Ik jullie zeg en doe wat Ik jullie opdraag, en volg Mij
na! Meer is onder ons niet nodig.’
[23] Daarop zagen de nieuwe leerlingen
van hun aanbidding af en wij gingen naar het goed toebereide ochtendmaal, dat
allen heel goed smaakte.
58
Petrus en de rijke inwoner van Kapérnaum
[1] Tijdens de maaltijd werd er weinig
gesproken, maar na de maaltijd des te meer; want er kwamen al gauw veel gasten
uit de stad, voor een deel om naar de woeste zee te kijken, maar voor een deel
ook om daar een goed visontbijt te gebruiken; want onze waard had namelijk in
dit opzicht een goede naam in de hele stad. Het was haast niet te vermijden dat
deze gasten met ons in aanraking kwamen, waarbij er velen naar Mij vroegen;
want zij zagen ettelijke van Mijn leerlingen die zij goed kenden, en maakten
daaruit op dat ook Ik niet zo ver weg zou zijn.
[2] Een voornaam MAN UIT KAPÉRNAUM,
die Simon Petrus erg goed kende, riep hem bij zich en zei: 'Beste vriend! Je
weet dat ik altijd vis van je kocht en je huis zoveel mogelijk ondersteund heb;
maar het duurt nu al meer dan een jaar dat jij en een aantal rechtschapen en
degelijke mensen helemaal voor niets met de Nazareese profeet rondtrekken en je
daardoor een hoop vijanden bij de Joden op de hals haalt. Tegelijkertijd
verwaarlozen jullie je huis en je familie, en dat kan God volgens de wetten van
Mozes niet welgevallig zijn! Het is wel waar dat de Nazareeër af en toe heel
buitengewone tekenen doet en je bijna in de verleiding zou komen hem voor een
door God gezalfde profeet te houden; maar hoor je hem daarna spreken, dan weet
je niet of er iets in z'n bovenkamer niet in orde is, of dat hij opzettelijk
zoveel onzin uitkraamt dat een normaal mens het niet aan kan horen, zoals
bijvoorbeeld gisteren in de school. Iedereen was benieuwd naar wat hij daar zou
zeggen, omdat men al zoveel over zijn werkelijk buitengewone krachten zelf
meegemaakt had en veel van zeer geloofwaardige ooggetuigen had gehoord; maar
zijn toespraak van gisteren was toch zo dom, dat iedereen zich daaraan wel
flink moest ergeren! Waarlijk, als jullie van hem niets beters leren, dan zijn
jullie ter wille van jezelf en nog meer ter wille van jullie brave gezin, erg
te beklagen! -Heb ik gelijk of niet?'
[3] PETRUS antwoordde wat geprikkeld:
'Vriend, als je over onze Meester een deugdelijk oordeel wilt vellen, dan moet
je Hem net als ik beter kennen! Ik ben nu meer dan een jaar voortdurend bij Hem
en weet daarom ook veel meer dan jij ook maar kunt weten. Ik ben ook niet op
mijn achterhoofd gevallen, ik ken de Schrift en kan daardoor ook veel heel
grondig beoordelen; maar ik heb uit Zijn mond nog nooit een woord gehoord
waaruit niet de diepste, goddelijke wijsheid zonneklaar is gebleken. Zelfs de
toespraak van gisteren was vol innerlijk leven en goddelijke geest. Dat deze
slechts door heel weinigen begrepen werd, ligt werkelijk niet aan Hem! Wanneer
Hij Zich duidelijk openbaart en eindelijk verklaart wie Hij nu precies is, en
niemand dat van Hem gelooft, hoe kan zulk verstokt ongeloof dan Zijn toespraak
van gisteren begrijpen?!
[4] Kijk eens naar buiten! Zie eens
hoe ongelooflijk de zee raast en te keer gaat! En let dan ook eens op dat grote
stuk langs de oever waar het spiegelglad is en waar geen van de golven die daar
zo geweldig tegenaan slaan, in staat is ook maar een rimpeltje te veroorzaken!
En kijk, dat dit zo gebeurt komt alleen maar door de wil van de Nazareeër!
Nauwelijks een half uur geleden waren de razende golven ook hier aan de oever
even machtig als daar in volle zee; maar Hij gebood rust op dit stuk en het was
ogenblikkelijk rustig, zoals het nu nog is. Wie moet dan wel degene zijn, aan
wie ook de stomme elementen ogenblikkelijk gehoorzamen?!
[5] Hij heeft jullie echter gisteren
eens openlijk en onomwonden gezegd wie Hij is. Waarom hebben jullie Hem dan
niet geloofd en je knieën en hart voor Hem gebogen?! Was het wel verstandiger
van jullie om Hem voor dwaas te verklaren, dan naar Hem toe te gaan en te
zeggen: ' O Heer, U, die als het leven en alle macht uit God Zelf ons
levenswoorden verkondigt, wees ons arme blinde zondaars genadig en barmhartig!
' Kijk, ik weet en zie wie Hij is en blijf daarom bij Hem, en alleen door Hem
zal ik daarvoor het eeuwige leven oogsten, waarvan ik nu al veel zekerder ben
dan van het feit dat ik nu leef en spreek! En als het niet zo zou zijn, geloof
me, dan zou ik allang niet meer Zijn leerling zijn; want zoveel verstand als
menig burger van deze stad heb ik ook wel!
[6] Maar ik heb in overeenstemming met
alle profeten van de Schrift onderkend dat alleen Hij de beloofde Messias, de
grote gezalfde van God, van eeuwigheid kan zijn en ook is, en dus blijf ik bij
Hem en beschouw het als de hoogste eer van de wereld om door Hem Zelf als
leerling geroepen te zijn. Ga maar naar mijn huisgenoten en vraag hun of zij
sinds mijn afwezigheid iets te kort zijn gekomen! Wie behalve Hij zorgt er voor
hen?! En zij hebben voldoende brood en wijn! Hij gaat niet Zelfhun akkers
bebouwen en vangt ook geen vis voor hen; dat alles doet Zijn almachtige wil,
die er ook alleen voor zorgt dat de hele aardbodem bebouwd wordt! En dan zeg
jij dat het niet aardig is om ter wille van deze Nazareeër huis en gezin te
verlaten! O vriend, wat ben je toch blind!
[7] Kijk, ik heb werkelijk van jou
niet en van niemand een lesje nodig; want ik heb voor eeuwig genoeg aan de
lessen van de Ene! Was je maar wat verstandiger dan je in werkelijkheid bent,
dan zou je ons vragen wat jouw Nazareeër leert en doet, en dan zou je veel
wijzer handelen dan nu met je wereldwijze zelfzuchtige praatjes! Ik weet wat ik
weet, en de andere leerlingen weten het ook, en zij zijn samen met mij getuigen
van de grote liefde en waarheid van God de Vader , die nu in onze Heer Jezus,
de door God Gezalfde, tot ons in deze wereld is gekomen tot heil van allen die
in Hem geloven, en tot gericht voor hen die Hem niet willen aannemen en altijd
met raad en daad tegen Hem zijn en hun uiterste best doen om tegen Hem te
getuigen.
[8] Toch matigen wij ons niet aan
iemand van jullie voor dom en blind en lichtzinnig te verklaren, maar jullie
doen dat wel bij ons en je houdt ons voor werkschuwe leeglopers en lichtzinnige
avonturiers, zonder dat wij jullie daar ook maar de minste aanleiding toe
geven! Zeg eens eerlijk of dat voor God en voor ieder rechtschapen mens wel
juist is!’
[9] Toen zei DE RIJKE BURGER: 'Nou,
nou, m'n beste Simon Juda, ik heb het immers helemaal niet zo kwaad bedoeld dat
het voor jou aanleiding zou zijn om je zo over mij op te winden! Als jij de
wonderlijke Nazareeër beter kent dan ik, dan is dat toch niet mijn schuld; want
ik was niet in de gelegenheid om zoals jij steeds bij hem te zijn en al zijn
werken te zien en al zijn woorden te horen. Ik beoordeelde hem alleen maar naar
wat Ik zelf gezien heb en wat ik over hem van andere mensen heb gehoord. Als
mens kan ik over een mens ook met de beste wil niet anders dan alleen maar
menselijk oordelen; en omdat ik mij dat nu als je oude vriend.tegenover jou
veroorloofde, zou het jou, als wijs man met veel meer ervaring dan Ik,
misschien toch niet slecht gestaan hebben als je mij in wat gematigder woorden
op mijn vergissing had gewezen! Maar omdat ik je altijd graag heb gemogen, ben
ik niet boos op je.
[10] Maar zelfs de goddelijkste
wijsheid zal mij openlijk moeten.toegeven dat niemand meer van een mens kan
verlangen dan waartoe hij in staat is. Ik zou de God wel eens willen leren
kennen die gebiedend en meteen met strafdreigend tegen mij zou zeggen: 'Jij
aardse worm daar, til deze berg op en draag hem van hier naar het eind van de
wereld, anders vervloek ik je tot eeuwige ellende!' Zou je zo'n soort
goddelijke eis wijs vinden?! Zou een wijze God, die mijn krachten moet kennen,
zo'n daad van mij verlangen?! Ik vraagje of het zo bijzonder wijs van je was om
van mij meer kennis, begrip en geloof te verlangen dan mijn geestelijke
krachten aankunnen, en mij dan meteen vanwege mijn wankele geloof en kennis ook
een gericht aan te zeggen.
[11] Geestelijke kracht is echter
duidelijk van een hogere orde dan natuurlijke kracht. Als je geen geestelijke kracht
hebt, heb je die nu eenmaal niet, en zonder in het bezit te zijn van die
grotere en hogere geestelijke kracht kun je dan ook evenmin diepere en meer
geheime waarheden begrijpen en deze als zodanig gelovig erkennen, als dat je
met te weinig natuurlijke kracht een berg kunt opheffen en wegdragen. Ik vind
echter datje overal met liefde en geduld bij de mensen meer uitricht dan met
die ernst die je nu zonder noodzaak tegenover mij hebt tentoongespreid. Heb ik
gelijk of niet?'
[12] Toen zei PETRUS wat verlegen:
'Ja, ja, je kunt op jouw manier ook wel gelijk hebben, en ik kan tegen jouw
mening bepaald niets inbrengen; maar je moet toch ook inzien, dat het van jouw
kant beslist niet netjes was mij meteen in zekere zin voor een lichtzinnig mens
uit te maken omdat ik mijn huis, ambacht en gezin heb verlaten en de Heilige
van God uit Nazareth ben nagevolgd!
[13] Ik weet wel dat het jou hier, net
als nu heel velen, aan geestelijke kracht ontbreekt om de diepe geheimen van
God direct al te begrijpen; maar er is nog een heel goede middenweg, en die
luidt volgens mij ongeveer zo: Als ik buitengewone dingen hoor of deze zelfs
zie, blijf ik bescheiden en wacht zolang met mijn oordeel tot ik daar zo
mogelijk van een andere kant betere uitleg over krijg; en is het me dan nog
niet zo helemaal duidelijk dan zoek ik verder, en pas als ik geen hogere en
betere uitleg krijg, ben ik gerechtigd te zeggen:'Dat begrijp ik niet en ik
laat het aan anderen over die kundiger zijn dan ik om daar een oordeel over te
vellen!' Maar meteen de staf breken over iets watje niet begrijpt is toch
beslist nog minder wijs dan mijn reactie tegenoverjou!
[14] Je hebt vast wel het Hooglied van
Salomo gelezen en er ook, net als ik, beslist geen woord van begrepen! Zou het
verstandig zijn om het te verwerpen omdat je het niet begrijpt?! Toch hebben we
een grote eerbied voor dit lied, hoewel we het niet begrijpen en waarschijnlijk
in deze wereld ook nooit volledig zullen begrijpen. Als wij met ons huidige
zeer beperkte verstand geleefd zouden hebben tijdens het leven van deze koning
die met zo'n grote wijsheid begaafd was, dan zouden wij waarschijnlijk over het
Hooglied geen beter oordeel gehad hebben dan jullie gisteren hadden over de
toespraak van de Heer en Meester; maar omdat het lied van de koning al heel oud
is, waardeert men het vanwege zijn ouderdom, ook al begrijpt men het helemaal
niet.
[15] Onze Heer en Meester verricht
daden waarvan Salomo nooit heeft kunnen dromen, en Zijn wijsheid en
respectievelijk totale alwetendheid verhoudt zich tot de wijsheid van Salomo
als de oneindigheid tot het kleinste puntje daarin; omdat zij echter niet bijna
duizend jaar oud is en hier door jullie met oren en ogen kan waargenomen
worden, en werkzaam is en verlicht, is zij voor jullie een dwaasheid. Denk daar
zelf eens goed over na en zeg me dan of dat van mannen met enig verstand, wijs
is!
[16] Ik wond me tegenover jou wel op,
maar terecht, omdat ik je toch moest aantonen dat ik en ook de andere broeders,
door alles te verlaten en Hem te volgen geen arbeidsschuwe dwazen zijn, maar
dat jullie de dwazen zijn, omdat jullie dat niet inzien en erkennen en
hetzelfde doen wat wij doen. Want nu is zichtbaar de tijd aangebroken waarin
ieder die het wil, direct door God onderwezen en opgevoed kan worden; want
waarlijk, ik zeg je als je oude vriend: In deze man, die jullie een profeet uit
Nazareth noemen, woont niet alleen de gewekte geest van een profeet, maar in
Zijn lichaam woont de volledige Godheid en in Zijn geest bijgevolg des te meer!
Maar jullie zijn allemaal blind en willen, tot grote schade voor jullie zelf,
dat nooit erkennen en nog minder geloven, en daarom is het moeilijk praten met
jullie.’
[17] Toen zei DE RIJKE BURGER: 'Maar
beste oude vriend, je zegt maar steeds hetzelfde! Wees toch eens nuchter en
bedenk dat er in de eerste plaats nog nooit iemand als een volkomen wijs man
uit de hemel op onze aarde is gekomen -en iemand van ons al helemaal niet! Hoe
konden we dan weten dat achter de timmermanszoon, die ons persoonlijk maar al
te bekend is en die met zijn vaderjozef en zijn broers meermalen bij ons heeft
gewerkt, nu opeens de volledige Godheid moet schuilen?!
[18] Ja, als hij met zijn wonderdaden
bijvoorbeeld uit Egypte of Perzië naar ons toe was gekomen, dan zou zijn hele
persoon voor ons kortzichtige mensen duidelijk belangrijker zijn en ook zeker
gemakkelijker een sterkere aantrekkingskracht op ons uitoefenen; maar wij
kennen hem al vanaf dat hij een kind was en hij heeft vroeger zolang zijn vader
leefde, nooit ook maar in het minst laten merken dat hij iets meer was dan een
heel gewoon, stil, vlijtig en uiterst welgemanierd mens! Nu heeft hij zich
opeens opgeworpen tot leraar en buitengewoon genezer van zieken en zelfs
schijndode mensen, wat des te opvallender is en moet zijn omdat hij vroeger van
dat alles nooit iets heeft laten blijken, en wij heel goed weten dat hij
voorheen nooit een school heeft bezocht en nooit in het buitenland is geweest,
waar hij zich zoiets eigen had kunnen maken.
[19] Maar opeens staat hij met zulke
buitengewone capaciteiten toegerust voor ons, dat ieder mens daarover terecht
uitermate verbaasd moet zijn! Wat kunnen wij met ons natuurlijke verstand dan
nog anders denken dan: hij is, omdat hij een vroom man is, op een keer 's
nachts door de geest van God tot profeet opgewekt, en wij doen dus niets
onredelijks als wij hem een profeet uit Nazareth noemen, hetgeen de Nazareeërs
zelf ook doen. Van jou hoor ik pas nu heel andere dingen, die voor mij
weliswaar nog wat vreemd klinken. Maar ook dat geeft niet, omdat een mens
immers eerst iets ergens over gehoord moet hebben alvorens hij het kan
beoordelen en onderzoeken, waarna hij het pas als volle waarheid gelovig kan
aanvaarden.
[20] Ik heb van jou nu voor de eerste
keer iets gehoord over wat er eigenlijk achter onze Nazareeër schuilgaat, en
kijk, hoe fantastisch jij ook over hem praat, ik vind het toch niet
verwerpelijk, maar zelfs zeer de moeite waard om er ernstig over na te denken,
het te onderzoeken en ook aan te nemen als aan alle nodige voorwaarden daarvoor
geheel voldaan is! Dat lijkt mij helemaal niet onmogelijk, en de omstandigheden
spreken er nu erg voor, omdat wij allen maar al te goed weten dat de Nazareeër
zich die buitengewone bekwaamheden nergens in een geheime profetenschool eigen
heeft kunnen maken omdat hij er nooit een bezocht heeft. Volgens zijn vader
heeft hij zelfs nooit op een dusdanige manier leren lezen en schrijven dat men
zou kunnen zeggen dat hij dat volledig beheerst. En daarom is zijn plotseling
opgedoken gave des te opvallender, en is de onbegrijpelijke macht van zijn wil,
waarvoor zelfs naar ik gehoord heb, letterlijk de hardste steen moet wijken des
te bewonderenswaardiger. Ik houd alles voor waar omdat ik vorig jaar
zelfgetuige was van zo'n daad, die hij duidelijk alleen maar door zijn wil
volvoerd heeft. Maar jij, oude vriend, moet niet boos op mij worden wanneer ik
als eenvoudig en bescheiden mens alleen maar menselijk met je praat!'
[21] PETRUS zei: 'Van boos worden kan
bij mij allang geen sprake meer zijn; maar ik zal ook niet aarzelen om een oude
vriend de volle waarheid te zeggen. Maar nu wens ik je verder nog een
genoeglijke voortzetting in de naam van mijn Heer en zuiver goddelijke Meester.
Ik moet nu naar Hem toe in de kamer hiernaast want ik heb Zijn stem binnen in
mij gehoord.’
[22] Toen verliet Petrus zijn oude
vriend en kwam weer bij ons in de kamer.
59
Het wezen van de wereldse mens
[1] Toen hij bij Mij kwam zei HIJ:
'Heer, ik heb U binnen in mij horen roepen! Wat is Uw voor mij altijd boven
alles heilige wil?'
[2] IK zei: 'Niets anders, dan dat je
tegen die oude, rijke zonderling genoeg hebt gezegd! Als dat hem niet tot een
beter inzicht brengt, zal iets anders hem daar nog minder toe brengen. Maar nu
was er wel genoeg gepraat. Het is in je eigen vaderland heel moeilijk de mensen
tot de zuivere waarheid te brengen! Want dan hoor je meteen de oude vraag:
'Waar heeft hij dat vandaan? We kennen hem al van kinds af aan!' En dan heeft
verder onderricht al geen zin meer. Want wie twijfelt aan de persoon van de
leraar, twijfelt ook min of meer aan hetgeen hij leert. En als men zulke mensen
die in feite toch niet slecht zijn, met wonderen en buitengewone tekenen tot
een bepaald geloof dwingt, zou dat betekenen dat opeens hun ziel en hun wil van
alle vrijheid worden beroofd; daarom is het beter hen zolang te laten gaan, tot
zij tenslotte zelf om meer uitleg komen vragen.
[3] Mochten er echter tijdens die paar
dagen dat wij hier zijn toch nog enkelen meer inlichtingen over Mij komen
vragen, vertel hun dan niet te veel over Mijn tekenen en vooral niet over die
welke geheim moeten blijven, maar geef slechts aanduidingen; vertel hun echter
vooral wat zij moeten doen om het eeuwige leven te verkrijgen. Zijn ze daar
niet tevreden mee, laat hen dan gaan; want het is niet goed om edele parels als
voer voor de zwijnen te gooien. Wie het kleine niet eert, is echt het grote
niet waard!
[4] Er zijn hier mensen die van tijd
tot tijd graag urenlang over geestelijke dingen en verhoudingen praten,
daardoor soms ook werkelijk gesticht worden en vol goede wil en plannen zijn;
zodra zij echter weer thuis in hun oude, vertrouwde, wereldse zaken komen, is
het of er een deur dichtvalt! Zit hun ook maar iets dwars, dan groeien de
wereldse zorgen hun weer boven het hoofd ondanks alle eerder ontvangen
geestelijke troost, en dan willen zij helemaal niet meer terugdenken aan de
puur geestelijke troost die zij ontvingen. Waar was die dan goed voor?!
[5] En zie je, Mijn Simon Juda, zo
ging het ook met jouw goede gesprekken met je oude vriend! Kijk, hij denkt er
nu al niet meer aan omdat er een handelaar uit Kana bij hem is gekomen en zij
nu onderhandelen over een zeer voordelige aankoop van verscheidene
handelsartikelen! Hij weet heel goed dat Ik Zelf hier ben, en hij zou ook naar
Mij toe hebben kunnen komen om zelf met Mij te spreken over Mijn bekwaamheden
die hij zo buitengewoon vindt. Ik zou hem echt niet de deur hebben gewezen!
Maar nee, de koopman uit Kana is veel belangrijker, enje hoeft niet bang te
zijn dat hij nog wat meer over Mij met jou zal bespreken!
[6] Daarom zijn zulke mensen nog lang
niet geschikt voor het Rijk van God. Zij lijken op landbouwers die tijdens het
ploegen niet vooruit, maar achteruit kijken en daarom niet kunnen zien hoe de
os de ploeg trekt, en of deze de voren wel recht trekt en opwerpt. Zulke mensen
zijn daarom nog lang niet geschikt voor het Rijk van God. Het is beter die
mensen te laten staan waar ze staan, omdat zij ondanks alle tekenen en de meest
begrijpelijke woorden niet los te maken zijn van hun wereldse zorgen.
[7] Ik zeg jullie ook dit: Als jullie eens
als volleerde leerlingen in Mijn naam aan de mensen Mijn leer zullen gaan
prediken, let dan op het volgende: Als men jullie ergens in een plaats of in
een huis goed zal ontvangen, blijf daar dan en onderricht de mensen juist en
goed, en doop hen vervolgens in Mijn naam met water zoals Johannes dat heeft
gedaan, en Ik zal hen dan dopen met Mijn geest van boven!
[8] Als men jullie echter niet zal
opnemen, of alleen maar op de wijze waarop je oude vriend nu jouw woorden heeft
opgenomen, schud dan zelfs het stof van je voeten dat op zo'n plaats of in zo'n
huis daaraan bleef kleven, opdat niets werelds van de mensen met je mee gaat!
Want jullie weten dat Mijn Rijk niet van deze wereld is, maar dat het geschapen
moet worden door het leren kennen en nakomen van Mijn woord in het innerlijk
van de mens. Maar het scheppen van deze innerlijke levens en tevens
hemelwereld blijft altijd een moeilijke zaak zolang aan de mens nog enige
wereldse zin kleeft.
[9] Ik bedoel met het genoemde stof
aan jullie voeten echter geen natuurlijk huisstof of het stof van de straat,
maar het stof dat Ik bedoel, bestaat uit de wereldwijze woorden van mensen die
precies op jouw oude vriend lijken. Ze klinken erg beleefd, vriendelijk en
passend voor het wereldse verstand, maar ze zijn toch niets anders dan
waardeloos stof, omdat ze slechts het wereldse voorstaan en zelfs daarin geen
spoor van de ernst van de waarheid te vinden is. Zoals echter het waardeloze
stof van de straat geen enkele wandelaar iets nuttigs kan opleveren, zo is het ook
met zulke stoffige wereldse praatjes van dergelijke rijke wereldwijze burgers.
[10] Maar hoewel zulk stof niemand
enig nut kan schenken, kan het een wandelaar toch min of meer schaden. Als er
wind komt en het stof in de lucht opwaait, moet je je ogen sluiten en je mond
dichthouden, anders kunje blind worden en stikken. Ook moetje zolang blijven
staan, of zelfs met je gezicht naar beneden op de grond gaan liggen tot de wind
het hinderlijke stof ver weg gedragen heeft. En dat heeft de wandelaar beslist
ook tijd gekost, waardoor hij noodzakelijkerwijs later op zijn plaats van
bestemming aankomt dan zonder die stofoverlast.
[11] Wat echter het stof van straten
en stegen voor de aardse wandelaar is, is het ijdele woordenstof van het
wereldse verstand voor de levenspelgrim op de levenspaden die Ik jullie heb
gewezen. Het vertroebelt gemakkelijk de innerlijke blik en kan zelfs heel
verstikkend inwerken op het ware innerlijke geestelijke zieleleven. Op z'n
minst vertraagt het, ondanks alle in acht genomen voorzichtigheid, toch de
geestelijke vooruitgang! Daarom zei Ik dat jullie ook zelfs het stof dat aan
jullie voeten is blijven hangen, moeten afschudden, opdat er totaal niets
werelds aan jullie blijft kleven; want waarlijk Ik zeg jullie: Zolang er nog
een werelds atoom aan een ziel kleeft, kan zij niet volledig Mijn Rijk
binnengaan; want al het wereldse is voor de ziel, wat vergif voor het lichaam
is. Een kleine nauwelijks zichtbare druppel zwaar vergifkan het lichaam doden,
en evenzo kan ook een atoom wereldsheid de ziel van een mens helemaal bederven
of minstens zo beschadigen dat zij daarna lang nodig zal hebben om volledig
genezen op te staan tot het eeuwige leven. De ervaring zal jullie dat ten volle
bevestigen.’
[12] PETRUS zei: 'Heer, dan zal het voor
ons toch wel niet zo gemakkelijk zijn om Uw woord aan de andere mensen te
verkondigen! Want hoe zullen wij gewaarworden of iemand geschikt is om Uw
evangelie aan te nemen? Die oude man buiten zou wat mij betreft een heel
geschikt mens geweest zijn, omdat hij verder heel goedhartig is en in zijn
vrije tijd graag spreekt over hogere en geestelijke dingen en voor zover mij
bekend, ook graag arme mensen goed doet. Wel, als zulke mensen ook nog bij de
twijfelachtigen behoren waarmee men zich niet zo veel moet bemoeien, dan zou
ik echt niet weten wie men geschikt moet achten voor het mededelen van Uw
evangelie.’
[13] IK zei: 'Zijn ook jullie dan nog
blind, en onthouden jullie niets van wat Ik jullie zeg? Heb je vorig jaar niet
die rijke jongeman gezien? Hij vroeg Mij wat hij moest doen om het eeuwige
leven te bereiken. En Ik zei tegen hem dat hij de geboden moest houden en God
boven alles en de naaste als zichzelf moest liefhebben. Toen bezwoer de jonge
man dat hij dat al vanaf zijn kinderjaren had gedaan. Maar Ik zei daarop:'Goed
dan, als je meer wilt, verkoop dan je hele bezit, verdeel de opbrengst onder
de armen, en kom dan en volg Mij, dan zul je je daardoor een grote schat in het
hemelrijk verwerven!' Meteen werd de jongeman treurig, keerde ons de rug toe en
ging weer verder. Maar Ik maakte toen tegen jullie de opmerking, dat een kameel
gemakkelijker door het oog van een naald* (* Een smalle neveningang bij de
hoofdpoort van Jeruzalem ten tijde van Jezus) gaat, dan dat een rijke in de
hemel komt. Toen waren jullie daar verbaasd over en dachten dat er dan maar
heel weinigen in het hemelrijk zouden komen. En Ik zei tegen jullie, dat voor
de mensen veelonmogelijk lijkt wat echter bij God nog altijd heel goed mogelijk
is.
[14] Toen begrepen jullie dit niet helemaal;
maar nu zal het jullie wel heel wat duidelijker zijn. Wat zouden wij er
bijvoorbeeld bij gewonnen hebben als wij toen eens goed op de jongeman
ingesproken zouden hebben om toch maar te doen wat Ik hem had aangeraden?
Helemaal niets! Hij zou ons dagenlang de wereldwijze argumenten voorgehouden
hebben die maakten dat hij zelfs met de beste wil Mijn raad voorlopig niet na
kon komen, en we zouden na een paar dagen nog net zo ver geweest zijn als op
het eerste moment van onze ontmoeting. Maar wij gingen liever vlug verder, en
vonden al gauw een gelegenheid waarbij wij heel veel goeds hebben kunnen doen.
Kijk, toen hebben we ook het stof, dat duidelijk van die jongeman afkwam, snel
afgeschud en zijn we ongehinderd verder onze weg gegaan!
[15] Daar in het voorvertrek zijn
allemaal van die mensen die op zichzelf heel rechtschapen en wereldwijs zijn,
welke eigenschap hen in de wereld ook veel aardse rijkdom bezorgde; maar voor
Mijn evangelie zijn zij nog lang niet rijp en dat zullen zij in deze wereld ook
moeilijk ooit helemaal worden. Daarom moeten jullie ook in het vervolg zulke
mensen Mijn woord niet prediken; want het zal bij hen geen wortel schieten, en
het zal nog minder ooit een goede rijpe vrucht voortbrengen.
[16] Jij, Petrus, hebt de rijke burger
werkelijk heel behoorlijke waarheden gezegd, alsof je Mij de woorden uit de
mond genomen had! Maar welke uitwerking hadden ze bij hem? Helemaal geen! Hij
praat nu net zo ongedwongen en onverstoorbaar met zijn zakenvriend alsof je
nooit een woord van Mij tegen hem gesproken hebt! Hij weet dat Ik hier ben;
zijn nieuwsgierigheid zou hem minstens naar Mij toe moeten brengen om met Mij
Zelf over datgene te mogen spreken wat jij hem over Mij gezegd hebt! Maar nee,
dat alles laat die rijke man net zo onverschillig als een mug die hij onderweg
met zijn voet heeft vertrapt. Hij is helemaal niet aangewezen op ons en onze
voor hem te onbetekenende hulp, omdat hij immers een rijk en wereldwijs man is,
- en er zijn er nog velen zoals hij.
[17] Kijk, dat zijn nu de echte wereldse
wroetende zwijnen, die je Mijn parels niet voor moet werpen; want zij maken
zich om niets anders druk dan om de vraag of en hoeveel er met een zaak
materieel te winnen is. Daarom heeft de rijke man je dan ook voorgehouden dat
je je winstgevende werk hebt verlaten en Mij voor niemendal gevolgd bent.
[18] Overigens zijn deze mensen heel
vriendelijk en zij gedragen zich tegenover iedereen goed gemanierd; maar dat
alles is te vergelijken met de mooie sierlijke buitenkant van een graf, dat
daardoor heel stichtelijk is om te zien, -maar dat van binnen toch vol dode
drek en verpestende walgelijke lucht is. Zolang zo iemand heel rustig zijn
winst kan opstrijken en zijn zaken goed blijven lopen, zal hij steeds in een
beste en zo nu en dan zelfs vrijgevige bui zijn; maar als hij er bij de een of
andere speculatie eens behoorlijk bij inschiet, kijk dan maar eens naar jouw
vriendelijke man, en begin dan eens met hem over innerlijke geestelijke
waarheden te spreken, dan garandeer Ik je dat je nog voor je goed en wel je
mond hebt opengedaan, zijn huis wordt uitgezet! En kijk, dat is ook
voornamelijk de reden dat Ik een halt toegeroepen heb aan je overigens zeer
lofwaardige geestdrift; want bij zulke mensen is ieder innerlijk geestelijk
woord vrijwel volkomen tevergeefs!
[19] Je hebt hem toch onthuld dat deze
hoge golven alleen maar door Mijn almachtige wil veroorzaakt worden en dat Ik
alleen behoef te willen en alle elementen gehoorzamen Mij. Dat is toch echt
geen kleinigheid! Maar kijk slechts naar buiten, dan zul je je er meteen zelf
van kunnen overtuigen hoe weinig indruk die mededeling op hem gemaakt heeft!
Hij is niet eens gaan kijken of de zee nog steeds zo te keer gaat, en of een
bepaald deel ervan heel rustig is!
[20] Je hebt hem ook te kennen gegeven
dat de ongelovigen getroffen zullen worden door Mijn gericht. Dat kostte hem
hooguit een glimlachje en hij dacht bij zichzelf 'O arme hongerlijder, zorg jij
maar dat je niet binnenkort onverhoeds door het gericht van je lege maag en je
naakte huid getroffen wordt!' Zeg me nu eens of aan zulke mensen Mijn woord
gepredikt moet worden!’
[21] Toen zei PETRUS heel geërgerd:
'Ah, in dat geval zou ik veelliever varkenshoeder van een Griek zijn dan
prediker voor zulke mensen! Nu begrijp ik pas goed Uw toorn vorig jaar in de tempel!
Die mensen moet men op een andere wijze toespreken, met touwen en knuppels,
zoals U het in de tempel heeft gedaan! Dit gebroed is uiteindelijk nog slechter
dan de meest jaloerse Farizeeër in de tempel; die bezit in ieder geval nog een
geestelijk schijnsel -dat weliswaar ook nergens toe dient -, maar dit gebroed
bezit enkel en alleen de pure en meest materiële wereld! O, het is goed dat U,
o Heer, ons allen daar zo op gewezen heeft! Waarlijk, met dit sloppenstof
moeten onze voeten nooit meer bestoven worden! Maar wat doen we nu?'
[22] IK zei: 'We gaan nu even naar
buiten zodat jullie je allemaal van de onverschilligheid van deze mensen kunt
overtuigen; daarna gaan we weer terug hier naar toe. Ik zal dan echter een heel
fikse regenbui laten komen, en dan zullen we deze vervelende gasten gauw kwijt
zijn. Laten we dus zoals Ik al zei, naar buiten gaan! Maar let vooral goed op
alle mensen die wij tegen zullen komen! Hier zullen we er dan nog verder over
spreken en dan onze maatregelen nemen.’
60
De onverschilligheid van de kooplieden op geestelijk gebied
[1] Het was ongeveer drie uur voor de
middag toen wij, op Mijn voorstel, onze kamer verlieten en terwijl wij een
grote groep gasten passeerden naar buiten gingen. De waard, die het druk had
met de gasten en steeds door hen aangeklampt werd, verontschuldigde zich bij
Mij dat hij Mij vanwege al die gasten zo weinig aandacht had kunnen geven.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Maak je
daar maar niet druk over! Wie met zijn hart bij Mij is, kan met zijn ledematen
rustig zijn noodzakelijke, dagelijkse werk doen zoals hij dat wil en kan en
zoals zijn beroep dat vereist, en dan schenkt hij Mij toch zijn volle,
waarachtige aandacht; iedere andere vorm van aandacht heeft voor Mij toch geen
waarde.
[3] Wij gaan nu tot aan de middag naar
buiten en langs de oever naar de wilde zee kijken. Voor wij echter weer terug
gaan, zal er een door Mij opgeroepen, zware regenbui komen die deze hinderlijke
kooplieden voor ons uit naar huis zal jagen, zoals Ik al eerder heb gezegd;
want voor onweer hebben deze wereldse mensen de grootste angst. Als zij onweer
zien naderen, zullen zij meteen in alle haast naar de stad teruggaan. Pas maar
op dat er geen een zonder te betalen de benen neemt! ,
[4] DE WAARD zei: '0 Heer, ik dank U
voor dit advies en heel speciaal voor het beloofde onweer; want dit soort
gasten is het lastigst!’
[5] Daarna gingen wij weg, want de
waard werd door een gast geroepen, wat hem helemaal niet zinde.
[6] Toen wij buiten waren, vroeg IK
Petrus: 'Wel, heb je je oude vriend nog gezien?! Hoe vond je hem?'
[7] PETRUS zei heel verontwaardigd: '
Ah, dat is toch wel het toppunt! Als deze mensen ons slechts een blik waardig
gekeurd hadden, of minstens onder elkaar gevraagd hadden wie wij waren! Maar
nee, nog geen blik hebben zij ons gegund, hoewel zij U kennen en reeds heel
veel over U gehoord hebben! Waarlijk, zulke ontzettend domme, onverschillige
mensen ben ik nog nooit tegengekomen! Als we vandaag in een kudde varkens
terechtkomen, zullen deze dieren ons beslist bekijken en tegen ons knorren;
maar voor deze mensen zijn wij zo totaallucht, alsof we helemaal niet bestaan.
O slechte, dove, stekeblinde wereld! O Heer, laat alsjeblieft een ontzettend
onweer met talloze bliksemschichten boven hun hoofden losbreken, zodat ze hun
meer dan stoïcijnse kalmte verliezen! Ja, waarlijk, dit zijn echt die zwijnen
die men Uw levensparels niet voor moet werpen!'
[8] IK zei: 'Ik heb je van tevoren
gezegd, dat het er met deze kooplieden zo voorstaat! Zij kennen alleen hun waar
en hun geld. Wie bij hen vergeleken geen koopwaar en geen geld heeft, is in hun
ogen ook zo goed als geen mens. Wat zij over iemand zoals wij, die geen geld
heeft, zich nog verwaardigen te denken, is alleen, dat zij bij zichzelf rekenen
en zeggen:'Kijk wat zou deze sukkel als slaaf waard kunnen zijn?' Alleen als
minderwaardige koopwaar zouden wij zo nog enige waarde voor hen hebben; want er
zijn er velen onder hen die heimelijk slavenhandel bedrijven, en jouw oude
vriend is één van de grootsten onder hen en hij doet elk jaar zaken in Egypte,
Rome, Griekenland en ook in Perzië. -Wat vind je ervan, als een jood zoiets
doet?'
[9] PETRUS zei: 'Die moet gestenigd
worden! Maar ik, en eigenlijk wij allen, begrijpen nog steeds niet zo goed hoe
U, o Heer, de misdaden van die walgelijke mensen met zoveel geduld en
lankmoedigheid kunt aanzien; want het is immers al erger dan in Sodom en
Gomorra. Als de heidenen zoiets doen, zijn zij te verontschuldigen, -maar een
jood nooit of te nimmer!’
61
Over reïncarnatie
De
aarde als school voor de kinderen Gods
[1] IK zei: 'Wind je maar niet te veel
op; want je weet nog lang niet duidelijk genoeg wat er allemaal voor gasten op
deze aarde rondlopen, en wat ervoor nodig is om ze stukje bij beetje in de sfeer
van de kinderen Gods te brengen! Wanneer jullie echter door Mijn geest, die Ik
jullie na Mijn hemelvaart zal zenden, helemaal gesterkt zullen zijn, dan zullen
jullie ook dát duidelijk inzien en Mij juist eren omdat Ik zo geduldig en
lankmoedig ben.
[2] Laten echter diegenen onder jullie
die tot enig begrip in staat zijn, weten dat ook zielen van andere werelden op
deze aarde geïncarneerd zijn, en ook de kinderen van de slang op deze aarde.
Zij zijn al eens gestorven en sommigen al enige malen, maar zijn om zich verder
te ontwikkelen weer geïncarneerd.
[3] Jullie hebben al vaak over
zielsverhuizing gehoord. Het verre morgenland gelooft daar tot op heden nog
vast in. Maar dat geloof is bij hen erg onzuiver geworden omdat zij de
mensenzielen weer in een dierlijk lichaam terug laten keren. Dat is echter in
de verste verte niet zo.
[4] Dat de menselijke ziel van deze
wereld samengesteld wordt uit elementen van het mineralen-, planten en
dierenrijk en zich opwerkt tot mensenziel, is jullie reeds grotendeels
uitgelegd, en ook, hoe dat binnen de gevestigde orde plaatsvindt. Maar die weg
gaat een mensenziel, ook al is hij nog zo onvolmaakt, niet terug, behalve dan,
in uiterlijk opzicht, in het geestelijke middenrijk, teneinde haar te
deemoedigen en mogelijkerwijs daardoor te verbeteren. Is er tot op een
bepaalde hoogte verbetering ingetreden, die dan wegens gebrek aan grotere
bekwaamheden niet verder kan gaan, dan kan zo'n ziel naar een ander
hemellichaam overgaan, d.w.z. naar het geestelijke deel daarvan en als schepsel
gelukkig worden, of ook, als zij het wil, nog eens in het lichaam van de mensen
van deze aarde komen, via welke weg zij zich hogere bekwaamheden kan eigen
maken en met behulp daarvan zelfs het kindschap van God kan bereiken.
[5] Dus verhuizen er ook zielen van
andere werelden naar het lichaam van mensen van deze aarde, om zich daarin de
talloos vele geestelijke eigenschappen eigen te maken die nodig zijn voor het
bereiken van het ware kindschap van God.
[6] Omdat de aarde dus een dergelijke
school is, wordt zij ook door Mij met zoveel geduld, consideratie en
lankmoedigheid behandeld. Wie van jullie dat begrijpen kan, begrijpe het; maar
laat hij het voor zich houden, omdat het niet iedereen gegeven moet worden alle
geheimen van het Godsrijk te begrijpen. Mochten jullie echter toch iemand
ontmoeten die daar mogelijkerwijs zeer geschikt voor is, dan kunnen jullie hem
stukje bij beetje de verschillende geheimen openbaren, maar ook alleen maar
voor hem zelf; want Ik wil dat een waar mens zich dat alles door eigen
inspanning volgens Mijn leer moet verwerven.
[7] Als een mens eenmaal weet wat hij
moet doen om het eeuwige leven en zijn schatten te bereiken, moet hij daarnaar
handelen en leven, en dan zal hij wel in zichzelf de volledige vervulling van
Mijn belofte waarnemen, horen en levendig voelen.
[8] Een mens mondeling veel van zulke
buitengewone geheimen vertellen, heeft helemaal geen of slechts heel weinig nut
of waarde; want ten eerste begrijpt hij het niet, en ten tweede verstoort iets
wat voor hem te onbegrijpelijk is, heel gemakkelijk zijn geloof, dat hij toch
al met moeite heeft aanvaard. Want om dat tot in de ware, innerlijke,
geestelijke diepte van het leven te begrijpen, is duidelijk meer nodig dan
alleen maar de dode letter van de wet en de profeten. '
62
De grote zeeslang
[1] (DE HEER:) 'Maar nu zijn wij zo
ver langs de oever van de zee gegaan dat wij nauwelijks meer iets van de stad
kunnen waarnemen, en de golven slaan daverend tegen de rotsachtige oever. Daar
voor ons is een vissershut! Laten we daar naar binnen gaan en het beloofde
onweer afwachten. Kijk eens naar het zuiden! Van daar zal het met geweld komen,
en er zal aan bliksemschichten geen gebrek zijn. Laat het opkomen en snel naar
Kapérnaum drijven!’
[2] Nauwelijks had Ik dat gezegd of er
begonnen zich plotseling verschrikkelijk donkere onweerswolken uit de zee en
boven de bergen samen te pakken, wat de gasten bij onze waard in Kapérnaum al
gauw merkten. Toen het dreigend uitziende onweer met groot geraas en zware
donderslagen steeds sneller in de richting van de stad begon te drijven,
betaalden de gasten zo vlug mogelijk hun rekening en maakte iedereen dat hij,
zo snel hij maar lopen kon, wegkwam. Ook alle zakelijke gesprekken waren
plotseling ten einde, en het huis van onze waard was opeens al zijn vervelende
gasten kwijt. Toen het onweer echter over ons heentrok, kregen ook onze joodse
Grieken het benauwd, omdat ook zij, als oude joden, een aangeboren angst voor
zulke onweersbuien hadden.
[3] Maar IK maande hen om moed te
houden en geen vrees te hebben, en zei: ' Zien jullie dan niet, dat ook de
geesten van dit onweer aan Mijn wil onderworpen zijn?! Wees niet bang, -niemand
zal een haar gekrenkt worden! Ik heb het niet zozeer vanwege de mensen uit
Kapérnaum opgeroepen, maar veeleer vanwege die uitgezondenen uit Jeruzalem, om
hen nog meer te laten merken hoe God trouwe dienaren van de mammon beloont en
beschermt.’
[4] Maar toen Ik dat zei, sloeg er
juist vlak voor ons een bliksem met een oorverdovende knal in de grond.
[5] De joodse Grieken deinsden angstig
terug, en EEN VAN HEN zei tegen Mij: 'O Heer, verdrijf dit monster van hier,
anders komen wij allen kwalijk aan ons eind!’
[6] Ik bedreigde het onweer, en het
trok weg, en boven ons was de hemel onbewolkt en blauw, hetgeen de joodse
Grieken erg veel genoegen deed en waarvoor zij Mij begonnen te prijzen.
[7] Maar
toen wij de hut verlieten en vlak aan zee liepen, bemerkte een van de joden dat
zich op een afstand van ongeveer tweehonderd passen een monster bevond dat
geweldig lag te kronkelen, en een zwerm zeevogels die vanuit de lucht daarop
neerdook. Hij vroeg Mij , wat dat voor een ondier was.
[8] En IK zei: 'Het is een grote
zeeslang, die nu tijdens de storm zoals gewoonlijk op rooftocht uitgaat; maar
verder bevindt zij zich altijd in het diepste van de zee. Zodra zij genoeg
gegeten heeft, zinkt zij weer naar de bodem en blijft daar vaak verscheidene
weken liggen. Als zij dan weer honger krijgt, komt zij weer naar de oppervlakte
om jacht te maken op haar prooi. Wanneer zij in het water te weinig vindt om
haar honger te stillen, kruipt zij tegen de oever op en rooft daar lammeren en
geiten, ook varkens en ezelsveulens. Als zij in de buurt van schepen komt, is
dat gevaarlijk, omdat zij in hongerige toestand ook mensen verslindt. En nu
weten jullie dus, wat voor dier je nu in dit zeldzame geval gezien hebt.'
[9] Toen vroeg PETRUS: 'Heer, zo'n
monster heb ik als visser één keer gezien en toen dacht ik: 'Kijk eens, dat is
een reusachtige aal; die moet met een goed aas gevangen kunnen worden! ' Ik
maakte met mijn helpers een lokaas en zette het uit; maar het dier ontweek het
en verdween daarop plotseling, en ik zag het tot op heden niet meer terug. Hoe
zou men zo'n dier kunnen vangen?'
[10] IK zei: 'Dat zou onder de huidige
omstandigheden voor mensen vrijwel onmogelijk zijn! Want ten eerste is zo'n
slang erg sluw en weet zij alle gevaren die haar bedreigen te ontwijken, ten
tweede beweegt zij zich zeer snel, zodat ook het beste zeilschip haar niet kan
inhalen, en ten derde is zij bij jullie vergeleken ongelofelijk sterk. Als zij
zich hoe dan ook bedreigd en in het nauw gedreven zou voelen, zou zij zich op
de vijand storten en hem ogenblikkelijk platdrukken. Daarom is het niet
raadzaam haar serieus te achtervolgen. In deze zee zijn maar twee van deze
dieren, en als ze gestorven zullen zijn, zullen deze wateren volledig vrij zijn
van deze ondieren. Maar de twee die er nu nog zijn, zijn al erg oud en behoren
tot het voorwereldlijke dierentijdperk, hoewel zij pas de leeftijd van Noach
hebben, dat wil zeggen vanaf zijn geboorte tot deze tijd.
[11] Deze dieren horen eigenlijk in de
grote oceaan thuis; maar ten tijde van de grote vloed van Noach zijn zij in
deze binnenzee terechtgekomen en sinds die tijd leven zij hier en zullen zij
nog een paar honderd jaar hier blijven leven.
[12] In zulke reuzendieren verzamelt
zich de allerruwste levensstof van de wereldzielen, en deze wordt daarin
verzacht en in zekere zin rijper gemaakt voor een hoger leven. Als het dier dan
eindelijk eens doodgaat, gaat zijn verzamelde leven over in duizendmaal
duizenden hogere levensvormen, waarin het reeds in kortere tijd een grotere
levensrijpheid bereikt, hetzij nog in het water, of in de lucht of op de
aardbodem, en dat gaat dan zo door alle levensvormen heen omhoog tot aan de
mens. Maar de mensenzielen die zich via deze weg ontwikkeld hebben, staan toch
op een heel lage trap en werden door de oude wijzen 'kinderen van slangen en
draken , genoemd; want de oude wijzen wisten in hun eenvoud meer van de
oorsprong der zielen dan de wijzen van heden.
[13] Dat zijn dus de kinderen van deze
wereld; zij zijn op hun manier erg knap en aards rijk en machtig, -maar nog
lang niet geschikt om het hogere, geestelijke leven op te nemen.
[14] Onze kooplieden uit Kapérnaum
hebben dan ook precies dezelfde geestelijke afkomst. Zij gaan nog steeds met
hun handel op roof uit en beleven er het grootste plezier aan als zij werkelijk
een reusachtige winst hebben gemaakt. Zij bezitten daarom nog zeer veel van de
vraatzuchtige natuur van zo'n slang en verzamelen steeds maar door schat na
schat, net zoals dit dier alleen maar door zijn onverzadigbare vraatzucht,
allerlei levenssubstanties in zichzelf verzamelt.
[15] Maar zoals van het dier bij zijn
dood alles wordt afgenomen en onder de hogere levensvormen verdeeld, zo wordt
ook na de lichamelijke dood van zulke rijke, zelfzuchtige zonderlingen alles
afgenomen, en zij zullen aan gene zijde door grote armoede en honger en dorst
gelouterd moeten worden van hun oude slangennatuur. Het is wel bitter en erg
dat het zo is, maar voor zulke allerlaagste levensvormen kan dat niet anders.’
63
De reden van de menswording van God
[1] (DE HEER:) 'Scheppen is gemakkelijk;
maar om de uit haarzelf naar buiten gebrachte schepselen naar een vrij, niet
onder het gericht staand, zelfstandig bestaan te leiden, is zelfs voor de
goddelijke almacht geen gemakkelijke zaak. Maar met geduld en lankmoedigheid
kan men tenslotte toch alles bereiken, en als iets eenmaal op de beste wijze
bereikt is, denkt men niet meer aan de tijd die nodig was om zover te komen.
[2] Het vergaat ons dan als een
zwangere vrouw, die ook tijdens haar zwangerschap veel vrees, angst en weeën te
doorstaan heeft; maar als het kind binnen de vastgestelde tijd uit haar geboren
is, is alle vrees en angst bij de vrouw verdwenen, en zij denkt niet meer aan
de weeën en de pijn, want zij ziet de levende vrucht voor zich, die uit haar in
een vrij en zelfstandig leven is overgegaan.
[3] Als het volkomen vrij en
zelfstandig maken van een schepsel echter een zaak zou zijn die gemakkelijker
tot stand te brengen was, dan zou het voor Mij, als Schepper van alle dingen en
al het bestaande, echt niet nodig geweest zijn nu Zelf als mens op deze wereld
te komen om de volmaaktst mogelijke, vrije vorming van de mens, door leer en
daad te bewerkstelligen.
[4] Als iemand anders dat tegen jullie
gezegd zou hebben, zouden jullie tegen hem gezegd hebben: 'Man, wat bazel je,
wat een onzin kraam je daar uit!' Maar Ik zeg jullie dit Zelf, en daarom kunnen
jullie wel geloven dat het zo is; want omwille van een kleinigheid zou Ik nooit
het vlees van deze wereld en zelfs diens dood, aanvaard hebben, en ging Ik niet
met jullie, Mijn schepselen, om zoals een echte vader met zijn kinderen.
[5] Nu zeggen jullie wel bij jezelf
dat dat nu wel volkomen waar is, maar je vraagt je daarbij af waarom dat dan
juist nu moet gebeuren, en hoe het dan met die hele reeds voorbijgegane,
eeuwige tijd zit, waarin God net zo eindeloos volmaakt bestond als nu, -en wat
er dan met de schepselen gebeurd is die deze huidige levensvervolmaking niet
hebben kunnen bereiken omdat Ik nooit eerder een vleselijk lichaam zoals dat
van een geschapen mens heb aangenomen.
[6] Ja, Mijn geliefden, dat is een
heel belangrijke vraag! Maar ten dele heb Ik deze met jullie, Mijn oude
leerlingen, bij de oude Marcus in Caesarea Philippi al besproken, en jullie
weten daar nog veel van; jullie weten echter nog niet volledig waarom uit de
oneindige loop der tijden juist deze periode genomen werd om de menselijke
schepselen van nu af aan voor eeuwig de volledige gelijkheid aan God te geven.
[7] Kijk, voor de hele, eindeloos
grote schepping neemt God zowel wat tijd als ruimte betreft steeds een en
dezelfde wijze orde in acht! Zou het God dan soms onmogelijk zijn, zonder
verwekking en zonder moederlichaam een van alle wijsheid en kracht voorzien
mens te scheppen, net zoals het Hem mogelijk is in een oogwenk de bliksem uit
de lucht te laten komen?! Beslist niet, en Ik Zelf heb jullie daarvoor de
overtuigendste bewijzen gegeven!
[8] Maar als dat God mogelijk is,
waarom laat Hij het dan toe dat de mens eerst in een vrouwelijk lichaam verwekt
moet worden, en vervolgens daarin van periode tot periode en van deel tot deel
moet groeien en zich moet ontwikkelen? Als hij in het moederlichaam na vrij
lange tijd voldoende ontwikkeld is, komt daar de moeizame geboorte, terwijl er
nog heel wat aan zijn lichaamsdelen ontbreekt. Na verloop van tijd worden deze
steeds meer volgroeid; de tong wordt soepeler en begint woorden te stamelen, de
organen ordenen zich steeds meer, en de krachtiger en mondiger wordende ziel
kan zich daar meer en meer van bedienen, en zo gaat dat van fase tot fase op
en voorwaarts net zolang, tot de mens, zo ongeveer na dertig of veertig j aar,
een krachtige, ervaren, verstandige man is. Alle kennis en ervaring heeft hij
zich door eigen moeite en arbeid eigen moeten maken om voor zijn medemensen als
nuttig medeburger waardevol en achtenswaardig te zijn. Ja, maar waarom moet
dat alles met de mens gebeuren als God almachtig is en meteen zonder geboorte
en opvoeding volledig wijze, sterke mensen uit de lucht of zelfs maar uit het
niets kan maken?
[9] Dat kan God ongetwijfeld; maar wat
zouden dat voor mensen zijn? Ik zeg jullie: niets dan machines, die nooit een
eigen vrije wil, nooit een eigen zelfbewustzijn zouden hebben, en nooit tot een
vrij zelfstandig denken, voelen en handelen zouden kunnen komen, maar die door
Gods almachtige wil ieder ogenblik opnieuw tot leven gebracht zouden moeten
worden, terwijl God Zelf in hen zou moeten denken en willen en hun ledematen
voor iedere bezigheid zou moeten opwekken en bewegen. Zou God dat niet doen,
dan zou zo'n mens zonder meer dood zijn en ook helemaal uit het bestaan moeten
verdwijnen.
[10] Opdat echter de eenmaal geschapen
mens als uit zichzelf vrij voort bestaat, zichzelf vormt en versterkt en
vervolgens als uit eigen kracht vrij wordt in denken, willen en handelen, heeft
God reeds van eeuwigheid een orde vastgesteld. Volgens deze orde moeten de
eenmaal uit God naar buiten gebrachte ideeën zichzelf geleidelijk aan steeds
meer van God afzonderen en uiteindelijk in zekere zin het gevoel krijgen dat ze
los van God bestaan en volgens hun eigen mening een vrije wil krijgen en vrij
handelen, opdat hun leven daardoor volkomen duurzaam wordt en zij dan door van
buitenaf gegeven lessen van God als toekomstige goden geleid en als het ware op
eigen grond en bodem tot levensvervolmaking gebracht kunnen worden.
[11] Daarvoor is echter een zeer lange
tijd nodig, die door God precies is berekend en is ingedeeld in heel veel
periodes waarin de verschillende ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
[12] Zoals echter bij iedereen die
zich' op normale wijze ontwikkelt, eenmaal het moment zal komen dat hij het
vermogen krijgt om hogere wijsheid in zich op te nemen, zo is nu, door God
precies berekend, ten aanschouwe van jullie het moment voor de hele schepping
aangebroken waarop alle gerijpte schepselen de gelegenheid geboden wordt uit
hun oude graven van het gericht te stappen en volkomen aan God gelijk te worden,
en daarom staat er ook in de Schrift, dat nu allen die in de graven waren en
nog zijn, de stem van de Mensenzoon zullen horen en, als zij uit zichzelf rijp
zijn geworden, op eigen kracht verder zullen gaan naar het eeuwige, ware en
volkomen aan God gelijke leven.
[13] En omdat juist nu het moment, dat
God reeds van eeuwigheid precies en duidelijk berekend heeft, gekomen is waarop
alle schepselen bovengenoemde zelfstandige rijpheid bereikt hebben, wat vooral
te zien is aan het feit dat de meesten van God bijna niets meer weten en
volledig van God geïsoleerd zijn, daarom ben Ik als God dan ook hier om de
mensen niet meer door Mijn almacht te leiden maar alleen door de leer, die Ik
hun nu op zo'n wijze geef alsof Ik Zelf niets meer en niets anders ben dan zij
zelf.
[14]
Ik kan nu lichamelijk met jullie als vreemde ondervreemden verkeren, en de oude
reden waarom niemand God kon zien zonder zijn leven te verliezen, bestaat nu
helemaal niet meer. Nu kunnen jullie Mij zien wanneer je wilt, zonder datje
leven gevaar loopt!'
64
Het ongeloof als bewijs van rijpheid voor een nieuwe openbaring
Vergelijking
van de mensen ten tijde van Noach en van Jezus
De
geestelijke toestand van de mensen
[1] (DE HEER:) 'Maar Ik ontdek nu nog een
heel speciale vraag bij Mijn nieuwe leerlingen, en die is:'Ja, als nu juist het
vrijwel geheel ontbreken van geloof aan een ware God de eigenlijke basis moet
zijn voor de rijpheid van de mensen ten opzichte van God, dan begrijpen wij
niet waarom God ten tijde van Noach, toen het geloof in een waarachtige God bij
de mensen ook totaal verdwenen was, niet naar hen is toegekomen zoals nu naar
ons en hun op eigen grond en bodem een leer heeft gegeven waarmee ze in
vrijheid het eeuwige leven konden verkrijgen! Waarom liet God toen liever de
erge zondvloed komen om de mensheid die God vergeten had te verdelgen?'
[2] Ik zeg jullie dat ook deze vraag
bepaald niet onbelangrijk is, en haar beantwoording moet een groot licht werpen
op de verhouding tussen God en Zijn schepselen. Let dus op!
[3] De mensheid was ten tijde van
Noach niet zo goddeloos als jullie wel denken; zij was echter tegenover de God
die zij maar al te goed kende, trots en erg hoogmoedig geworden en wilde zich
in alle ernst tegen Hem verzetten en Hem Zijn macht afhandig maken. Zij deed
wat ze wilde; en hoewel haar vanuit de hemel de meest wijze wetten gegeven
werden, trad zij die met voeten en deed precies het tegendeel.
[4] Deze mensen haatten de God, die
zij goed kenden, en waren vijandig tegen alles wat maar afkomstig was van Gods
almacht en wijsheid. Zij vervloekten alles wat van God afkomstig was, zelfs de
hele zichtbare schepping, uiteindelijk zelfs de aarde, en zij besloten ook in
alle ernst de hele aarde met hun springstof te verwoesten. Zij werden door de
mensen van de hoogte vaak en meermalen gewaarschuwd en ook gestraft voor hun
misdaden.
[5] Er werden volkeren van hen
afgescheiden en naar verre landen gebracht, waarvan de nakomelingen nog heden
ten dage leven en de oude leer nog hebben, hoewel die helaas niet meer zuiver
is. Maar dat hielp allemaal niet. Zij werden weer machtig, met name de
Hanochieten, wier stad tenslotte veel groter was dan het hele, grote, beloofde
land. Zij onderwierpen tenslotte de kinderen van de hoogte, behalve de familie
van Noach, die als enige God nog volledig trouw bleef.
[6] In Noach’s tijd begonnen zij uit
pure overmoed de bergen te verwoesten, hoewel zij door de wijzen onder de
bergbewoners gewaarschuwd werden dat er zich onder de bergen reusachtige
watersluizen bevonden, en dat, als zij in hun doldriestheid ook maar één grote
berg tot op de grond af zouden graven en zijn massa in zee zouden werpen, zich
daardoor meerdere onderaardse watersluizen zouden openen, waardoor in korte
tijd zoveel water naar het aardoppervlak geleid zou worden, dat het tot boven
de hoge bergen zou stijgen en zij daar allen in zouden verdrinken. Maar al die
waarschuwingen hielpen niet alleen niet, maar vuurden hen nog meer aan om met
nauwelijks te beschrijven energie aan de vernietiging van de bergen te werken.
[7] Noach zag toen dat alle
vermaningen en raadgevingen vruchteloos waren, en hij bad God om in ieder geval
een paar van de goede mensen en dieren en levensmiddelen te redden; want hij
zag maar al te duidelijk de treurige gevolgen van de slechte en dwaze daden van
de toenmalige wereldse mensen in. Toen pas kreeg hij van de geest van God
onderricht om een ark te bouwen, waarvoor hem het ontwerp en de maten uit de
hemelen gegeven werden.
[8] Toen de slechte dwazen met niet te
beschrijven moeite de voet van een belangrijke berg voor het grootste deel
weggehaald hadden, werd het loon voor hun werk ook al zichtbaar. De eigenlijke
berg, waarvan de steunen weggehaald werden, begon door zijn grote gewicht te
zakken, en perste verschrikkelijke watermassa's in machtige stromen naar de
oppervlakte van de aarde. Door de vele heetwaterstromen moest daardoor ook de
lucht natuurlijk vol raken met dampen en wolken, waardoor de regen werkelijk in
stromen begon neer te vallen en het water tot boven de bergen begon te stijgen.
Meer dan een derde van het hele werelddeel Azië werd overstroomd, en alle
Hanochieten, die meenden dat zij de hele mensheid op aarde uitmaakten, gingen
daar te gronde en hun stad verzonk eveneens in de diepte der aarde.
[9] Uit Mijn in het kort weergegeven,
maar ware beschrijving van die mensen uit de tijd voor Noach blijkt wel dat zij
niet onkundig waren van God, maar zich slechts boven Hem wilden verheffen, en
die omstandigheid bewijst juist dat zij Hem wel kenden.
[10] Hun haat tegen God werd eenvoudig
veroorzaakt door het feit dat zij moesten sterven en dat meestal reeds na
dertig tot veertig jaar, terwijl zij van de bewoners der bergen, die toen een
zeer hoge leeftijd bereikten, dachten dat zij onsterfelijk waren. Dat was de reden
waarom zij zo woedend werden op God en zich ernstig voornamen om, omdat zij
sterven moesten, ook alles te gronde te richten, in weerwil van God.
[11] Als het nu zo is en niet anders,
kunnen jullie dan bij jezelf nog volhouden dat de mensen toen ook al zo rijp
waren als nu?! Kijk nu eens naar de mensen op aarde! Hoeveel zijn er zelfs
onder de joden, die waarachtig in een God geloven en werkelijk levendig op Hem
vertrouwen? Zij hebben bijna allen slechts een puur traditioneel geloof, in
hun hart zijn zij echter volkomen goddeloos, en het komt helemaal niet in hen
op dat er werkelijk een of andere God zou kunnen zijn, -en mocht er een zijn,
dan maakt die zich volgens hen helemaal niet druk om de sterfelijke mensen met
hun gebeden en offers. De mensen heeft Hij alleen maar geschapen om Zijn aarde
te laten bebouwen en te cultiveren. Dat is eigenlijk wat de betere joden
geloven, -de slechtere geloven al helemaal niets.
[12] Weer anderen, die nog tot de oude
Joden behoren zoals er in Samaria een aantal zijn, zeggen: De inzettingen van
Mozes zijn goed, en men moet zich eraan houden, of ze nu van God of alleen maar
van Mozes afkomstig zijn. Wie zich aan de inzettingen houdt, faalt niet, of er
nu een God is of helemaal geen. Men moet het goede alleen doen omdat het goed
is, en het slechte nalaten omdat het slecht is.
[13] Maar uit die wijsheid blijkt
immers toch ook weer duidelijk dat het levende geloof in God geen eenvoudige
zaak is. Hoe het er echter in de tempel met het geloof aan een God voorstaat,
weten jullie zelf maar al te goed, en daar hoeft verder geen woord meer over
gezegd te worden. Want waar men er geen gewetenszaak van maakt de geboden van
God naast zich neer te leggen en daarvoor in de plaats wereldse voorschriften
als heilig en van God gegeven in te stellen, daar is alle geloof aan een
waarachtige God volledig verdwenen. Zo ziet het geloof in God er nu bij de
joden uit! En vraagje nu tenslotte eens zelf af, hoe sterk jullie eigen geloof
in een ware God was! Voor je bij Mij kwam zochten jullie nog iets goddelijks in
de tempel en kwam je diens instellingen zoveel mogelijk na, -maar aan het echte
bestaan van een God twijfelden jullie zelf, en jullie geloof was alleen maar
een reeds vanaf de wieg aangenomen gewoonte, die jullie heel moeilijk af hadden
kunnen leggen, omdat jullie daarvoor in de plaats niets beters wisten te vinden
en jullie oude gewoontegeloof een deel van je levenswijze was geworden. Daarom
stelde dan ook jullie geloof zo goed als niets voor .
[14] Dus bij de Joden als het
uitverkoren volk van God is nu helemaal geen geloof meer; maar als dáár al geen
geloof meer te zoeken en te vinden is, hoe moet het dan bij alle heidenen te
zoeken en te vinden zijn?f In vroeger tijden geloofden zij toch nog aan hun
afgoden en orakels; maar nu geloven zij ook niets meer. Zij houden zich
weliswaar aan de uiterlijke ceremoniën en gebruiken, maar van geloof is daar
ook allang geen sprake meer .
[15] Alleen in Egypte vind je nog
enkele volgelingen van Plato, Socrates en Aristoteles, die nog de mogelijkheid
van een hoogste, maar aan niemand bekend goddelijk wezen aannemen; maar zij
denken ook dat de mens het door een uiterst streng leven zover kan brengen dat
hij de goddelijke geest op bepaalde geheiligde momenten zal kunnen voelen en
dan tijdens dat voelen heldere blikken in de toekomst zal kunnen werpen. Maar
verder kan geen sterveling het volgens hen brengen. Wat er met de mensen na de
lichamelijke dood gebeurt, blijft een nooit te ontwarren Gordiaanse knoop,
waarover wel zeer veel sagen en meningen in omloop zijn die in de mens een vage
hoop opwekken, maar waar men totaal geen zekerheid over heeft.
[16] Zo denkt nu het beste deel van de
heidenen. Maar als dat zo is, iets wat jullie nu zonder moeite kunnen zien en
begrijpen, dan is het immers toch ook duidelijk dat juist nu sprake is van die
rijpheid tussen Schepper en schepselen van waaruit de mensen pas volledig in de
toestand zijn beland om door God, zonder hun zelfstandige leven schade te
berokkenen, onderwezen en tot godgelijke levens-volmaaktheid geleid en gebracht
te worden. - Is het jullie nu duidelijk?'
65
De leiding aan gene zijde van de mensen die vóór Jezus tijd leefden
Over
het hemelrijk
[1] PETRUS zei: 'Heer, dat begrijpen
wij nu heel goed; maar nu blijft nog de vraag: Wat gebeurt er met diegenen die
vóór Uw komst op aarde geleefd hebben, en wel vanaf Adam gerekend? Kunnen zij
ook nog tot ware levensvervolmaking komen, en hoe?'
[2] IK zei: 'Dat is toch heel
natuurlijk! Ik heb de poorten tot het leven nu niet alleen geopend voor hen die
nu op aarde leven, maar ook voor allen die reeds lang naar gene zijde zijn
gegaan. En velen van de oude zondaars zullen nog een keer een kort proefleven
in het vlees door moeten maken, zoals Ik dat jullie al verteld heb.
[3] Aan gene zijde is een oneindig
aantal soorten scholen, waarin de zielen op de meest praktische wijze
onderwezen kunnen worden. Weliswaar gaat het daar niet zo gemakkelijk als hier,
omdat daar iedere ziel geen andere wereld en omgeving heeft dan die, welke uit
haar denken, voelen en willen ontstaat en de ziel al datgene geeft wat zij
liefheeft en wil.
[4] Wel, daar kan dus veel moeilijker
gunstige invloed op een ziel, die vol verwarde waanvoorstellingen is,
uitgeoefend worden dan hier waar zij op een onbekende, vaste bodem staat en een
groot aantal eveneens totaal onbekende omgevingen om zich heen ziet. Maar
desondanks zijn er ook daar nog steeds middelen genoeg om met vrucht op een
ziel in te werken. Maar daarvan zal jullie bij een andere gelegenheid wat meer
verteld worden.
[5] Laat dat echter niemand tot
speciale troost dienen; want als aan gene zijde een ziel in zichzelf en dus in
haar wereld in plaats van beter steeds maar slechter en boosaardiger wordt, dan
zal natuurlijk in gelijke mate ook haar schijnwereld en haar gezelschap en
omgeving slechter worden. Zoals de waarheid en het licht in de ziel minder
wordt, zo gaat het ook met haar wereld en haar omgeving, wat haar zeer begint
te bedrukken en te kwellen. Met de toename van de kwelling stijgt ook haar
toom en wraaklust, en dat is dan reeds het binnengaan in de hel, die een ware
tweede dood van de ziel is, waar men dan heel moeilijk weer uit kan komen.
[6] Het zijn vanzelfsprekend alleen
maar zuivere middelen waardoor de ziel na verloop van zeer lange tijd gered kan
worden; maar die zien er werkelijk erg triest uit! Want het kan menige door en
door slechte ziel miljarden aardse jaren kosten voor zij zich door zulke
pijnlijke middelen uit zichzelf wat verbetert. Daarom is hier één dag meer
waard dan honderd jaar aan gene zijde, naar aardse tijd gerekend. - Begrijpen
jullie dat?'
[7] Toen zeiden ALLEN weer: 'Ja, Heer,
wij begrijpen het; maar toch dringt er zich nog een vraag aan ons op, die
ongeveer als volgt luidt: Als een hier overleden ziel, die nog niet volmaakt
is, alleen maar in een pure schijnwereld woont die uit haar denken, voelen en
willen ontstaat -wat men ook een fantasiewereld zou kunnen noemen -waaruit
bestaat dan daarna de wereld van de volmaakte zielen? Hoe ziet het hemelrijk er
uit, en waarmee kan dat op een goede, waarachtige manier vergeleken worden?'
[8] IK zei: 'Het is nu weliswaar tijd
om naar de waard terug te gaan, -maar omdat dit zeker geen onbelangrijke vraag
is, wil Ik deze onderweg beantwoorden. Laten we dus gaan, en luister naar Mij !
[9] Kijk, met het eigenlijke
hemelrijk, dat een rijk van waarheid, licht en liefde is, wat Ik jullie reeds
bij verschillende gelegenheden heb duidelijk gemaakt, staat het naar waarheid
als volgt: Dit rijk vertoont geen uiterlijke luister en komt niet met bepaalde uiterlijke
tekenen en attributen in de mens, maar het ontwikkelt zich geheel binnen in je,
is dan in je, groeit in je, doordringt je en wordt zo je woonplaats en je
wereld vol zaligheden.
[10] Het hemelrijk lijkt hier op een
zaaier die goed zaad uitstrooide. Een deel viel op een weg; daarvan werd een
deel door de vogels uit de lucht opgegeten en een deel door de wandelaars
vertrapt. Het zaad kwam daar dus niet op en gaf ook geen vrucht. Een deel viel
op rotsachtige grond. In het begin kwam het op zolang de stenen nog vochtig
waren, maar de wortels die voedsel zochten vonden geen houvast in de steen; het
vocht was ook niet voldoende om de halm te voeden en zo verdroogde deze en gaf
ook geen vrucht. Een ander deel viel tussen doornen en struikgewas. Dat groeide
weliswaar in het begin heel goed op, maar toen het zich volledig moest
ontwikkelen, werd het door de doornen en het wilde struikgewas overwoekerd, het
verkommerde en gaf ook geen vrucht slechts een deel viel op goede grond, kwam
op en bracht rijkelijk vrucht voort.
[11] En zie, zo gaat het nu ook met
het hemelrijk op deze aarde! Ik Zelf ben de zaaier, en Mijn woord is het goede
zaad, waaruit voor ieder als vrucht het hemelrijk moet groeien. Waar het in
goede aarde zal vallen, daar zal het ook een honderdvoudige vrucht
voortbrengen; maar als het op de wegen van deze wereld zal vallen of op de
stenen of tussen de doornen en het wilde struikgewas, zal het geen vrucht
dragen. Onder de mensen die Ik met de weg vergeleek, moeten de eigenlijke
wereldse mensen verstaan worden, zoals wij er vandaag een aantal bij onze waard
gezien hebben. De wandelaars op de weg die het zaad vertrappen, zijn hun
inspanningen voor de handel en de winst, en hun naar alle richtingen
66
De hebzuchtige overste van Kapérnaum
[1] IK zei: 'Niet erg veel bijzonders!
Maar laat hem maar komen en het jullie zelf vertellen! ‘
[2] Toen kwam DE WAARD bij ons en
vertelde: 'De overste van de synagoge in Kapérnaum heeft mensen gestuurd voor
de tiende van de vissen, maar omdat hij gehoord heeft dat ik een rijke vangst
had en hem dat niet heb gemeld, moet ik hem nu als welverdiende straf de
drievoudige tiende van de edelvissen geven. Het is maar goed dat hij niet weet
dát ze op de avond van een sabbat gevangen zijn; als men hem dat verraden zou
hebben, zou hij waarschijnlijk al mijn vissen afnemen! Jammer, dat de vroegere
overste weggegaan is, -dat was een heel goede man; maar deze is voor ons een
ware plaag en hij behandelt de mensen bijna alsof ze allemaal zijn eigen slaven
zijn! O Heer, zou er aan dit kwaad niets te doen zijn?'
[3] IK zei: 'O ja, en wel op een heel
bijzondere manier! Zend nu een bode naar de overste om hem te zeggen dat hij
eerst de vissen in jouw vergaarbak moet laten tellen, omdat je hem niet teveel
en niet te weinig van de opgelegde drievoudige straftiende wilt geven. Dan zal
hij met zijn ambtenaren al gauw hier zijn om de vissen te tellen, - maar er
niet één vinden! Want de vissen heb Ik geschapen, en Ik kan ze ook weer laten
verdwijnen en ze dan nogmaals scheppen. Als hij zich daarover opwindt, en je
wil beschuldigen dat je de vissen meteen weg hebt laten brengen toen je zijn
eis hoorde, dan eis je dat hij dat door getuigen laat bevestigen, omdat je je
anders onder Romeinse bescherming stelt. Als hij dat hoort, zal hij weggaan en
je verder geen straftiende meer opleggen. Doe dat, en dan zal alles wel in orde
komen!’
[4] DE WAARD zei: 'Maar nu is ook het
middagmaal al klaar! Zullen we dat niet eerst gebruiken, zodat wij tijdens de
maaltijd niet door de overste gestoord worden?'
[5] IK zei: 'We zullen heel ongestoord
eten, -ook al zouden er honderd oversten buiten bezig zijn vissen te tellen!
Hij kan zelfs, als hij wil, binnen bij ons komen, en dan zal hij zo snel
mogelijk naar huis gaan om zijn hachje te redden.'
[6] Toen de waard Mij dat hoorde
zeggen, werd hij erg blij en zond meteen een bode naar de overste, en wij
gingen aan tafel en waren daarbij in een heel goede stemming, vooral over de op
het onweer gevolgde vlucht van de vele ochtendgasten.
[7] Na de maaltijd zei IK tegen de
waard: 'Hij komt er al aan; kijk echter eerst in de vergaarbak, dan zul je zien
wat voor vis de overste daarin zal vinden!'
[8] De waard ging toen snel naar
buiten en schrok ontzettend toen hij in plaats van de grote edelvissen, de
voorheen bij het onweer waargenomen reuzenslang daarin rond zag zwemmen.
[9] Maar ook de overste wilde van het
tellen van de vissen niets meer weten toen hij het monster waarnam. Dat onze
waard hierdoor snel en gemakkelijk van de overste afkwam, is begrijpelijk;
want van het monster verlangde de overste geen enkelvoudige en nog minder een
drievoudige straftiende .
[10] Toen hij het monster zag, week DE
OVERSTE zo snel mogelijk terug en zei: 'Dit monster heeft in mijn plaats de
tiende al genomen! Ik had wel erg graag een paar stukken van die edelvissen op
mijn tafel gezien, maar omdat er niets meer is, moet het natuurlijk ook zo in
orde zijn. Waar niets is, is ook geen wet en geen recht, en dus zijn we weer
goede vrienden; als je echter toch weer eens zo'n edelvis vangt, stuur mij dan
tegen betaling wat toe! Want als je minder dan tien vissen vangt, hoef je toch
al geen tiende te betalen. Maar nu maken we meteen dat we zo ver mogelijk van
de zee vandaan komen; want het ondier zou wel eens het land op kunnen komen en
ons allen als vliegen weghappen! Het heeft een bek om huizen mee te
verslinden!'
[11] Daarop liep hij vlug naar huis en
liet zich toen lange tijd aan zee niet meer zien omdat hij voor het monster te
veel eerbied gekregen had.
[12] Zodra de overste echter weg was,
verdween, nog terwijl de waard toekeek, ook het monster van een reuzenslang en
zwom met grote kronkels snel naar volle zee, waar het door de hoge golven uit
het zicht verdween.
[13] Toen keek de waard naar de grote
vishouder, en die was, net als tevoren, vol prachtige edelvissen. Daarop kwam
hij vol vreugde weer bij ons, at en dronk aan onze tafel en vertelde ons wat
hij gezien had en hoe goed hij van de overste was afgekomen. Tegelijk vroeg hij
ook in welk deel van de zee deze monsters zich bij voorkeur ophielden, om ze te
kunnen ontlopen; want het zou toch wel niet erg vertrouwd zijn om deze ergens
tegen te komen.
[14] Toen zei IK: 'Maak je daarover
maar geen zorgen! Dit ondier woont op de diepste plaats van de zee en komt
ongeveer iedere honderd jaar bij bijzonder grote stormen, die onder water hun
oorsprong hebben, pas te voorschijn, iets wat op binnenzeeën een zeer zeldzaam
verschijnsel is. Zo nu en dan, als deze ondieren honger hebben omdat zij op hun
diepte te weinig voedsel vinden, komen zij wel aan de oever en roven daar
schapen, lammeren en kalveren, ook ezelsveulens en varkens; mensen en grotere
dieren grijpen ze echter slechts zelden of helemaal niet. Maar van nu af aan
zal het nooit meer te voorschijn komen, want zijn tijd van leven is voorbij;
daarom hoef je er ook niet bang voor te zijn. Stuur de overste echter pas over
een paar dagen een edelvis, dan zal hij daarmee volkomen tevreden zijn. -Maar
nu kan iedereen weer een vraag stellen als hem nog iets niet duidelijk is; want
vanaf morgen zullen we hier een aantal dagen rust houden en weinig over
geestelijke zaken spreken!'
[15] ALLEN zeiden: 'Heer er is nu
bijna niets meer om nog aan U te vragen; want we hebben van U toch al over
alles de meest wijze lessen gekregen!'
[16] IK zei: 'Rust dan nu en denk over
het ontvangen onderricht na!'
67
De onsterfelijkheid van de ziel van de mens
[1] Toen zei DE WAARD: 'Ik heb
weliswaar ook al over vele zaken uit Uw mond onderricht ontvangen, maar toch spelen
er nog verscheidene belangrijke vragen door mijn hoofd. Eén daarvan lijkt mij
van groot belang voor het leven te zijn, en als U het daarmee eens bent, zou ik
die vraag wel graag door U beantwoord willen zien!’
[2] IK zei: 'Hoe luidt dan jouw vraag?'
[3] DE WAARD zei: ' Aldus, Heer en
Meester: Kijk, de mens weet heel goed, dat wil zeggen door onderricht, dat zijn
ziel, waarvan men ook niet zo'n heel juist begrip heeft, onsterfelijk is; maar
ondanks al het nog zo vaste geloof, vermengt zich daarmee toch steeds het
bittere gevoel van het algehele afsterven en uiteindelijk het volledige vergaan
en verdwijnen uit de rij van levende en van zichzelf bewuste wezens.
[4] Met de gedachte aan het bestaan in
en aan de overzijde van het graf kan iemand zelfs met de beste wil nooit
zodanig vertrouwd raken dat zijn hart zich daarbij gelukkig voelt, maar het
huivert er steeds opnieuw voor, omdat het juist over dit belangrijke punt
ondanks alle mogelijke moeite van geen enkele kant duidelijkheid krijgt.
[5] Omdat dus de dood en het graf de
bitterste gedachten bij de mens oproepen, en omdat daarover nergens een goede
verklaring te krijgen is, is het menig mens echt niet kwalijk te nemen dat hij
zich, om deze duistere gedachten in zich te overstemmen, volledig overgeeft aan
de roes van de wereld. Over dit belangrijke levensvraagstuk zou daarom de
juiste uitleg uit Uw mond, o Heer, werkelijk heel noodzakelijk zijn! Want wat
heeft de mens aan de meest wijze lessen, als hij in zijn innerlijke bewustzijn
niet volledig duidelijk weet, wat het leven van de ziel na de dood is?! Men
houdt zich wel aan de wetten en het onderricht, maar meer terwille van de
uiterlijke, burgerlijke orde dan om daardoor het eeuwige leven op een bepaalde
manier met zekerheid te verkrijgen.
[6] Ik ben zoveel mogelijk toch nog
een van degenen die redelijk trouw zijn aan de instellingen van Mozes, en ik
ben wat betreft geestelijke zaken steeds het liefst en het meest met de
belangrijkste wijze mensen van alle nationaliteiten omgegaan, en zij wisten
uiteindelijk geen van allen over het betreffende onderwerp iets meer te zeggen
dan ikzelf. De Romeinen zeggen, en met hen ook de Grieken: 'Dat is nu juist de
noodlottige sluier van Isis, die tot op heden nog door geen sterveling is
opgelicht! ' Ja, dat is heel mooi gezegd, en er zit ook veel waarheid in; maar
daar hebben we jammer genoeg niets aan! Want een dode voelt, hoort en ziet
niets meer, en wij, die nog aan dit leven knagen als wormen aan een verrot stuk
hout, zien, horen en voelen van de gestorvene ook niets anders meer dan zijn
dode, stinkende lichaam, dat weinige jaren later tot stof en as wordt. Dus,
Heer en Meester, U, die het leven zelfbent volgens Uw leer, geef mij, en
eigenlijk ons allen, daarover een duidelijke uitleg, wat ik U smeken mag!
Want waarlijk, met de duistere
gedachte aan de dood, aan het graf en aan de vernietiging wil ik niet graag nog
een jaar leven!'
[7] IK zei: 'Ja, Mijn beste vriend,je
vraag is heel goed gesteld, en er spreekt een menselijke behoefte uit van de
eerste orde; maar om je daarover een dusdanige uitleg te geven dat je het
eeuwige leven van je ziel door een overduidelijk klaar bewustzijn in je voelt,
is een buitengewoon moeilijke zaak! Want kijk, Ik ben immers juist in deze
wereld gekomen om de mens het besef van het eeuwige leven volledig te schenken
als hij helemaal volgens Mijn leer leeft en handelt! Als een mens Mijn leer
echter niet kent, of als hij die wel kent -er dan toch niet naar leeft, kan
hij ook niet tot dit innerlijke levensbewustzijn komen, omdat Ik alleen de weg
en de deur daarheen ben.
[8] Je ziet de bloesem aan de boom;
maar van de groeiende vrucht zie je tijdens de bloeitijd weinig of niets. Pas
wanneer de bloesem is afgevallen, wordt een heel klein vruchtbeginsel
zichtbaar. Maar in de vrucht moet toch ook het zaad met de levenskiem groeien;
waar is dat echter in dat eerste kleine vruchtbeginsel te ontdekken?! Alles
lijkt er nog één en hetzelfde te zijn. Het vermogen ligt er al wel in, maar jij
kunt het nog lang niet onderscheiden van alle andere levenloze delen, waarin
geen levenskiem rijpt. Als de vrucht echter tot volle rijpheid komt, zul je
gemakkelijk en zonder enige moeite de zaadkorrel ontdekken.
[9] En zie, vrijwel net zo is het met
het volle, duidelijke levensbewustzijn van de ziel in de mens! Zolang de mens
dat niet in zich heeft, is de ziel in haar lichaam nog niet zo levensrijp dat
zij te onderscheiden is van het vlees. Zij is nog te veel en te nauw verbonden
met het vlees en kan in zichzelf dan niet veel anders voelen en waarnemen dan
het lot van haar lichaam, en zelfs de beste verklaringen kunnen aan een ziel
die nog niet rijp is voor het leven het innerlijke, volledige, rijpe
levensbewustzijn niet geven.
[10] Heeft een ziel echter door haar
eigen werkzaamheid volgens Mijn leer de genoemde levensrijpheid bereikt, dan is
ieder verder bewijs daarvoor helemaal overbodig. Of heb je er soms een bewijs
voor nodig datje nu op een natuurlijke wijze in je lichaam leeft? Beslist niet,
en je zou iedereen uitlachen, die van plan zou zijn je te bewijzen datje nu in
je lichaam leeft, je beweegt en naar alle kanten bezig kunt zijn. Zou echter
het meest overtuigende bewijs dat je nog leeft je iets helpen als je in diepe
slaap verzonken was en niet in staat zou zijn om iets waar te nemen?!
[11] Kijk, ook ieder dier heeft een
ziel, waarvan het bestaan ook geestelijk substantieel en dus onverwoestbaar
moet zijn omdat het anders de ledematen van zijn lichaam niet kon laten
bewegen! Maar probeer een dier eens uit te leggen wat zijn ziel is, en dat het
alleen door zijn ziel leeft! Zou dat dier wel begrijpen wat je tegen hem zei?
Beslist evenmin als dat een steen je verstaan zou hebben! Maar waarom begrijpt
een dier dat niet, en waarom heeft het geen woorden om zijn gevoelens aan een
ander schepsel mee te delen?
[12] Kijk, een dierenziel ligt
noodzakelijkerwijs nog diep in haar vlees begraven en wordt buiten de behoeften
van haar lichaam vrijwel niets gewaar! Als iemand een dier voor een heel
eenvoudig werkje wil africhten, moet hij zich veel moeite getroosten om de dierenziel
eerst in zoverre uit haar lichaam te wekken, dat het dier begrijpt wat de mens
van hem wil.
[13] Geloof je echter dat er mensen
zijn waarvan de ziel niet zo heel ver boven de dierenziel staat, ja daardoor
vaak ogenschijnlijk zelfs overtroffen wordt? Wel, zulke zielen reeds aan deze
zijde door woorden tot innerlijk levensbewustzijn proberen te brengen, zou
totaal vergeefse inspanning en moeite zijn! Voor zulke mensen voldoet reeds het
blinde en stille geloof dat hun ziel na de dood van het lichaam voortleeft en
daar hetzij loon of straf te verwachten heeft, teneinde zich te voegen naar de
een of andere wettige orde, zoals de os naar zijn juk. Al het verdere moet voor
een andere levenstoestand bewaard worden.
[14] Een dier kan alleen door allerlei
soorten pijnlijke tucht zo intelligent gemaakt worden dat het nuttige
bezigheden verricht, -zo is het ook met een heel gewoon werelds mens wiens ziel
alleen naar 'bevrediging van de lichamelijke behoeften streeft en behalve de
mogelijkheid tot spreken vrijwel niets verheffends te bieden heeft dat uitgaat
boven de dierenziel.’
68
De oorzaak van de vrees voor de dood
[1] (DE HEER:) 'Dat mensen zoals jij
het echter tot nu toe niet tot een bepaald bewustzijn over het voortleven van
de ziel na de lichamelijke dood hebben kunnen brengen, daarvan heb Ik je de
oorzaak reeds laten zien, en je zult die ook ingezien hebben; maar de vrees
voor de lichamelijke dood ligt eigenlijk niet zozeer in het je niet bewust zijn
van het leven van je ziel na het afvallen van je lichaam, dan veeleer in je
liefde voor de wereld en in je eigenliefde. Door deze beide soorten liefde
wordt je ziel steeds verder met haar vlees vermengd, en het gevolg daarvan is
dat zij zich juist daardoor het gevoel van sterven, vergaan en eindigen steeds meer
eigen maakt en ten prooi valt aan allerlei angst en vrees.
[2] Kijk, de oervaders van de mensen
van deze aarde hadden geen angst voor de lichamelijke dood, maar vaak slechts
een verlangen om bevrijd te worden van het gebrekkig geworden lichaam! Zij werden
door hun voor God welgevallige levenswandel van tijd tot tijd helderziende
zodat zij in het hiernamaals konden zien en daardoor kregen zij een duidelijk
en waarachtig bewustzijn over het leven van de ziel na het scheiden van het
lichaam.
[3] Maar in deze tijd is toch bijna
ieder geloof aan God bij de mensen uitgeblust! Waar zou bij de mensen het
heldere bewustzijn van het leven der ziel na de lichamelijke dood nog vandaan
moeten komen?!
[4] Ik zeg je: Als men aan de
oorsprong van al het leven al vrijwel algemeen twijfelt, is het helemaal niet
verwonderlijk dat men over het verder leven van de eigen ziel na de
lichamelijke dood grote twijfels heeft.
[5] Ga maar eens naar de Sadduceeën,
dan zul je ontdekken dat zij in de eerste plaats bijzonder materialistische, de
wereld en zichzelf boven alles liefhebbende mensen zijn, ten tweede helemaal
niet aan een god geloven, en daarom ten derde ook de onsterfelijkheid van de
menselijke ziel volledig ontkennen en iedereen voor dwaas uitmaken die ook maar
enigszins gelooft aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, die volgens
hen niets anders is dan een waanzinnig fantasiebeeld van een zwakzinnig mens,
die dat zelfs door loze praatjes wil bewijzen.
[6] Kijk verder eens naar de echte
cynici, leerlingen van de wijsgerige Griek Diogenes! Dat zijn zelfs ware
vijanden van het leven, en zij verwensen een of andere kracht die hen zonder
hun toestemming in het leven riep. Ze leven weliswaar heel zedelijk en nuchter,
en verachten alle luxe, ja zelfs het minste levensgerief. Voor hen is de
grootste weldaad de dood, waarachter zij geen leven meer verwachten, maar het
totale niets, waar zij erg naar verlangen.
[7] Daarentegen kun je weer in Indië
nog heden ten dage mensen vinden die met de zielen van gestorven mensen net zo omgaan
als met de levenden, en met hen over allerlei geheime zaken spreken. Deze
mensen hebben ook geen greintje angst voor de lichamelijke dood, -integendeel,
de sterfdag van een mens is bij hen een ware jubeldag en het ter wereld komen
van een kind een echte droevige dag.
[8] Kijk, zo zijn de mensen ten
opzichte van jouw vraag heel verschillend! Waar het ene volk vaak erg bang voor
is, daarvoor heeft een ander volk, zelfs bij de meest verschillende leren en
verwachtingen, niet de minste vrees en angst. De joden zijn echter het meest
bang voor de lichamelijke dood, en de reden daarvan is juist hun grote liefde
voor de wereld en hun zinnelijke lust. Wie deze zo zorgvuldig koestert als de
joden, moet mettertijd al het hogere inzicht verliezen; want niets schaadt het
juiste, levende geloofsinzicht zo zeer als juist ontucht, allerlei geilheid en
lichamelijke hoererij, die reeds lang bij de joden veel erger algemeen gebruikelijk
is dan bij de meest duistere heidenen. Deze zonde verstikt de ziel letterlijk
in de modder van het vlees en doodt zelfs het vlees zelf. Als dat zo is, waar
moet dan zo'n ziel het heldere levensbewustzijn vandaan halen?!
[9] Nu ben je Mij weliswaar heel
aangenaam, en Ik zal te juister tijd wel weer het levensbewustzijn in je
zielleggen; maar in je jonge jaren heb je je vleselijke lusten erg gekoesterd,
en kijk, juist daar ligt bij jou dan ook voornamelijk de reden waarom je
ondanks al je vragen en zoeken tot op heden nog steeds het ware onfeilbare
licht niet gevonden hebt! Door je huidige kuisere leven zul je ook weldra tot
meer innerlijk levensinzicht komen en dan niet meer zulke vragen stellen als je
nu gedaan hebt. -Heb je Mij nu goed begrepen?'
[10] DE WAARD zei: 'O ja, maar al te
goed heb ik U begrepen, en ik zeg nu met de Romeinen: Hinc ergo illae
lacrimae!* (*daarom dus die tranen) Ja, ja, Heer, Alwetende, mijn jeugdzonden
hebben veel van de levenskracht van mijn ziel verbruikt, en nu ik ouder ben
geworden, merk ik heel sterk dat ze afgenomen zijn. Het is alleen maar de vraag
hoe dat nu weer enigermate te herstellen is.'
[11] IK zei: 'Zolang een mens op deze
aarde leeft en een volkomen vitale, ernstige wil heeft, is dat alles nog heel
goed mogelijk, waarvan David je een levend en concreet voorbeeld geeft; want
ook hij had in een periode, die jullie niet onbekend is, veel gezondigd op het
gebied van de lichamelijke lust. Maar hij heeft zich daarna ook op tijd
vermand, zondigde uit liefde tot God niet meer en werd daardoor een man naar
Gods hart. Want waarlijk, Ik zeg je, dat in de hemel meer vreugde is over één
zondaar die zijn zonden als zodanig herkent, ze verafschuwt, er waarachtig
berouw over heeft, op een juiste en verstandige wijze boete doet en zich
grondig verbetert en niet meer zondigt, dan over negenennegentig rechtvaardigen
die nooit hoefden te boeten! Of is het bij de mens ook niet zo dat hij over
iets, hoe onbeduidend ook, wat hij verloren en dan gelukkig weergevonden
heeft, meer vreugde heeft dan over zijn grote schatten die hij nooit verloren
had?! Kijk, zo gaat het ook bij God, en als het niet zo was dan zou je Mij nu
in jouw herberg waarlijk niet te gast hebben!
[12] Het is wel waar dat je
jeugdzonden jou veel geschaad hebben, zowel je lichaam als daardoor ook je
ziel; maar omdat je dat erkend hebt en je helemaal hebt afgewend van de zonde,
ben Ik ook bij jou in huis gekomen om je volledig van al je kwalen te genezen.
[13] Waar Ik echter eenmaal
ingetrokken ben, is ook de volledige vergeving van alle zonden, en het licht
en het eeuwige leven zelf ingetrokken. Ik kan je daarom zeggen dat jouw huis en
jou zelf nu een groot heil is overkomen, en de gevolgen zullen je dat beter
duidelijk maken dan Ik nu Zelf; want Ik heb je nu de leer en de belofte
gegeven, maar pas in de vervulling daarvan zul je de volledige waarheid in jezelf
ontdekken.'
69
De goddelijke liefde, haar zorg en wijsheid
[1] (DE HEER:) 'Waarlijk, Ik zeg je:
Wie Mijn woord hoort, het als waarheid aanneemt en er getrouw naar leeft en
handelt, zal voortaan geen dood meer voelen noch smaken! Maar wie Mij slechts als
een redelijk goede buit naast het wereldse gelijktijdig binnen wil halen, zal
tot aan zijn einde in deze wereld weinig geestelijke levenstroost in zichzelf
bespeuren, en in het hiernamaals zal dan pas duidelijk worden wat bij hem meer
gewicht had. Want wie meer van het wereldse in zich heeft, zal erg veel moeite
hebben om zelfs maar het evenwicht tot stand te brengen, en het zal nog heel
lang duren voordat Ik Zelf in zijn huis te gast zal zijn en bij hem zal
uitrusten.
[2] Maar jij, die dat nu weet, heb
goede moed, bedenk datje met één slag geen volgroeide boom omhakt, dan zul je
rust vinden in je hart. Je hoeft van nu af aan slechts volgens Mijn woord te
handelen, en het andere wat je zoekt, zal je er dan op de juiste tijd bij
gegeven worden.
[3] Maak je ook niet te veel zorgen
over je huis en watje gezin zal eten en drinken; want dat doen alleen de
wereldse mensen en de heidenen, die van God en respectievelijk van Mij niets
afweten! Zoek volgens Mijn woord alleen maar het rijk van God en zijn lichtende
gerechtigheid, die vooral bestaat uit de liefde tot God en de naaste, dan zal
al het andere je helemaal voor niets erbij gegeven worden!
[4] Kijk naar de bloemen op het veld
die niet werken en ook niet oogsten, maar de Vader in de hemel zorgt toch zo
voor hen dat zij gevoed worden en bovendien uiteindelijk nog veel prachtiger
getooid zijn dan Salomo ooit in zijn grootste koningspracht.
[5] Als God echter al zo voor het gras
zorgt, dat vandaag groeit en morgen afgemaaid wordt en volgens een oud gebruik
in bundels gedroogd en in de oven tot as verbrand wordt, hoeveel te meer zal
God dan voor die mensen zorgen die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden!
[6] Als zelfs de mensen die merendeels
thans gemeen en slecht zijn, hun kinderen liefhebben en zo veel mogelijk goed
doen, hoeveel te meer zal de algoede Vader in de hemel dat dan diegenen doen
die Hij waardig bevonden heeft Zijn kinderen te zijn! Of heb je ooit van iemand
die heel veel zuivere wijsheid bezat, horen zeggen dat hij gruwelijk en
onverbiddelijk hard tegen zijn naasten of zelfs tegen zijn kinderen is
opgetreden?!
[7] Het is sinds mensenheugenis bekend
dat een wijs mens ook een goed mens is en het goede voor alle mensen wil.
Alleen de wijsheid gaf de mensen wetten die gemakkelijk op te volgen waren en
waardoor allen volkomen gelukkig konden worden; zij voorzag de wetten alleen
maar van sancties vanwege de slechte, eigenzinnige, ongehoorzame mensen opdat
de goede mensen een middel in handen zouden hebben de slechte dwazen met geweld
naar het goede te dwingen, als de zachte vermaningen geen resultaat hadden. Zo
is ook het sanctioneren van de ordewetten een daad van liefde en ontferming uit
de wijsheid.
[8] Als echter al volkomen menselijke
wijsheid alleen maar goede dingen tot stand brengt, en de onwijze mensen naar
het ware geluk van het leven stuurt, hoeveel te meer dan de allerhoogste en
diepste Goddelijke wijsheid!
[9] Dat zij niet in kan gaan tegen
haar eigen orde, waar het bestaan van alle schepselen van afhangt, en daar ook
eeuwig nooit tegenin zal gaan, moet ieder mens met een beetje verstand heel
goed kunnen begrijpen, omdat daardoor het bestaan en het geluk van alle goede
en zalige wezens gevaar zou lopen. Maar de hoogste wijsheid wil ook de
weerspannige geesten en wezens tot het goede en ware brengen en heeft voor dit
doel voor de deugdelijkste middelen gezorgd, die de verstokte zondaar weliswaar
nooit als melk en honingzeem zullen smaken, -maar het zal toch steeds van zijn
eigen wil afhangen om daar verandering in te brengen zodra hij zich wil voegen.
[10] En dat is ook hier het geval.
Alles hangt van de ernstige wil van de mens af; als hij zich serieus verbetert
en in vol vertrouwen God, altijd in Mijn naam, smeekt om iets waars en goeds,
zal het hem gegeven worden naar de maat van zijn reële verbetering en van zijn
geloof en vertrouwen. En je kunt nu met deze waarachtige belofte van Mij dan
ook volkomen tevreden zijn.
[11] Wie dit alles goed overdenkt en
daarnaar handelt, zal in alles heel gelukkig zijn en voor de lichamelijke dood
geen angst en vrees meer hebben, ook al is hij ook eerder een grote en grove
zondaar geweest. Want God, de Vader in de hemel, heeft Mij alleen voor de
zondaars en niet voor de rechtvaardigen naar deze wereld gestuurd, en zoals de
Vader Mij gezonden heeft, zo zal ook Ik jullie naar de zondaars zenden; want
alleen de zieken hebben een geneesheer nodig, en niet de gezonden. -Is het je
nu helemaal duidelijk?'
[12] DE WAARD zei: 'O, wie zou het nu
nog niet snappen?! -Maar nu begint de dag ook al wat naar de avond te neigen.
Wat zullen we nu gaan doen?'
[13] IK zei: 'Dat hangt nu van jou af;
want voor vandaag, morgen en overmorgen zal Ik helemaal niets bepalen. Als je
echter iets hebt, zeg het dan, dan zal Ik zien wat er aan te doen is!'
70
Het verzonken land
[1] Toen zei DE WAARD: 'Ik heb nog wel
wat; maar ik vind het haast te onbelangrijk om U, o Heer, daarmee lastig te
vallen!'
[2] IK zei: 'Zeg het maar, want niets
in de wereld is te onbelangrijk voor Mij,
[3j Toen zei DE WAARD: 'Wees dan zo
vriendelijk mij aan te horen! Kijk, ik heb behalve deze bezitting nog een grote
boerderij niet ver hiervandaan, waar ik mijn beste runderen en schapen houd, en
ik heb daar ook een aantal heel trouwe knechten en meiden! Op de grote
dierenweide, die helemaal begroeid is met weelderig gras, is een paar maanden
geleden een stuk land van ongeveer een kwart morgen zodanig verzakt, dat er nu
op die plaats een gat zit waarvan je de diepte niet kunt peilen, en ook niet
kunt weten of er niet al gauw nog meer land zal wegzinken.
[4] Een oude man, die tamelijk
deskundig is in deze dingen, vroeg mij of de dieren in de buurt van het gat
kwamen. En ik zei hem zoals het is, de volle waarheid. Ik liet enige schapen en
runderen dicht bij het gat brengen; maar hoe dichter zij bij het grote gat
kwamen, des te meer stribbelden ze tegen en toen zij nog maar zo'n tien passen
van het gat verwijderd waren, rukten zij zich los en renden weg. Zelfs de
geiten zijn niet in de buurt van het gat te krijgen, hoewel zij op de hoogste
rotsen heel behaaglijk en onverschrokken plegen rond te klimmen. Toen zei de
deskundige man dat dit een zeker teken ervan was dat er nog meer land in de
diepte zou verdwijnen. En in deze zaak, die voor mij als grondbezitter toch wel
erg onplezierig is, vraag ik dan nu ook aan U wat het te betekenen heeft, wat
er nog te verwachten is, en of het euvel toch misschien nog op de een of andere
manier verholpen zou kunnen worden.’
[5] IK zei: 'Laten we naar buiten gaan
en die boze opzet van de ruwe aardgeesten bekijken, die dat gedaan hebben op
aansporing van andere geesten van gestorven mensen. Deze geesten zijn als je
vijanden naar gene zijde overgegaan omdat je hun boerderij tengevolge van een
gerechtelijke beslaglegging vanwege niet betaalde grote schulden door koop in
je bezit hebt gekregen! Laten we dus naar buiten gaan en de zaak in ogenschouw
nemen!’
[6] We stonden nu snel van onze
zitplaatsen op en gingen naar het noodlottige stuk land dat daar ongeveer een
half uur vandaan lag. Zo kwamen we weldra bij het onheilspellende gat. Buiten
Mij en de waard durfde niemand helemaal tot aan de rand ervan te gaan. De
twintig nieuwe leerlingen weken al van ver terug; want het gat was werkelijk
heel luguber om te zien. De waard zei, dat hij zelf nog nooit zo dicht bij het
gat gekomen was en pas nu de onpeilbare diepte ervan zag.
[7] Maar IK zei tegen hem: 'Haal eens
een behoorlijk grote steen voor Mij, dan zal Ik zien of het gat niet op te
vullen is!'
[8] Toen ging de waard op zoek en
bracht Mij een minstens tien pond zware steen. Ik nam de steen en slingerde die
met grote kracht in het gat. Al gauw begon er uit het gat een geweldige
rookzuil op te stijgen, die een sterke zwavelstank verspreidde.
[9] Maar IK bedreigde de rookwolk en
zei: 'Jullie kwade geesten met z'n allen. Ik, de Heer, gebied jullie dit gat
meteen voor nu en alle tijden op te vullen!'
[10] Toen hoorde men uit de rookwolk
STEMMEN, die riepen: 'Jezus van Nazareth, Zoon van de levende God, we kennen U!
Waarom kwam U om ons vóór de tijd te kwellen? Wij zitten hier op elkaar geperst
en hebben wat ruimte gemaakt. Waarom gunt U ons deze vrijheid niet? Hier is ons
groot onrecht aangedaan, dat ons lichaam doodde. We hebben alles verloren.
Waarom mag de koper nu ook niet wat verliezen? Wij hebben dit stukje land nodig
in onze ontzettende diepte. Waarom mogen we het dan niet hebben?'
[11] IK zei: 'Doe wat Ik jullie
bevolen heb, anders zal jullie nog iets ergers overkomen! ,
[12] Toen zakte de rook, en binnen in
het gat begon het geweldig te keer te gaan en te bruisen. Dat duurde echter
maar heel kort en al gauw zag men dat het verzonken stuk land langzaam maar
zeker omhoogkwam, en na een uurtje was het gat weer zodanig opgevuld dat
niemand kon zien dat dit deel ooit verzonken was geweest.
[13] Maar IK riep nu alle oude en
nieuwe leerlingen en zei: 'O jullie bangerds! Kom hier en ga op het verzonken
stuk land staan dat uit de diepte omhoog is gekomen, en erken dat niets de
macht van de goddelijke wil kan weerstreven!'
[14] Toen kwamen alle leerlingen en
overtuigden zich ervan dat niets de macht van Mijn wil kan trotseren.
71
Het wezen van de boze geesten
[1] Maar de waard vroeg Mij wat de
geesten in de rookwolk die wij zagen, bedoeld hadden toen zij zeiden dat Ik hen
niet vóór de tijd moest kwellen.
[2] IK zei: 'Kijk, alle afvallige
geesten zien het als een kwelling wanneer zij tot gehoorzaamheid aan God
gemaand worden; want alle hoogmoed kent geen gehoorzaamheid omdat hij alleen
maar wil heersen en gebieden. Maar zij dachten dat zij nog te kort in de
geestenwereld waren om nu al gehoorzaam te moeten zijn aan Mijn goddelijke wil.
Kijk, zij zouden nu het liefst willen dat zij, zeg maar een complete eeuwigheid
van hun slechte en wraakzuchtige vreugden konden genieten, en iedere geest die
hen tot orde en gehoorzaamheid maant of vaak zelfs met geweld dwingt, zien zij
als hun vijand en hun kweller!
[3] Daarom bedreigde Ik hen ook
meteen, en zij moesten gehoorzamen en gehoorzaamden ook, hoewel met de grootste
tegenzin. Maar, dat geeft niets voor dergelijke geesten die gericht en daarom
in de dood zijn, omdat hun eigenzinnige vrijheid geen vrijheid, maar een
gevangenis en een heel erg gericht is, waaruit zij stukje bij beetje alleen
maar heel geleidelijk bevrijd kunnen worden als een machtiger wil dan de hunne
hen grijpt en tot een goede daad dwingt.
[4] Zij lijken op die dromers die zich
met allerlei zoete dromen als vorsten en koningen in slaap wiegen, in hun droom
allerlei domme onzin uitkramen en zich vaak heel druk maken. Nu weet iedereen
echter dat zulke dromen niet zo erg bevorderlijk zijn voor de natuurlijke
gezondheid van de mens en dat het goed is zulke mensen die 's morgens zo zoet
dromen, te wekken. Wat wordt zo'n slaper echter geërgerd en kwaad als hij door
iemand die wakker is, gewekt wordt! Maar als hij daarna helemaal wakker wordt,
is hij toch erg blij dat hij uit zijn verdovende slaap gewekt is. Hij is bij
het wakker worden weliswaar al zijn mooie vorstendommen kwijt en van koning
weer gezonken tot heel gewoon mens; maar als zodanig is hij ook juist tot het
duidelijke besef gekomen dat zijn koningschap niets dan een ijdele ziekelijke
koortsdroom was.
[5] En kijk, zo gaat het ook met
dergelijke geesten, alleen met dit verschil dat zij vaak ontzettend lang in
zulke dromen vertoeven en zichzelf dan nog uiterst moeilijk laten wekken!
[6] In een dergelijke droom bevinden
zich ook alle wereldse gelukzoekers die op alle terreinen van de menselijke
bestaanssfeer op deze aarde rijkelijk vertegenwoordigd zijn. Zij voelen er zich
heel gelukkig bij en wee degene die het waagt hen voor de ernst van dit leven
door woorden en daden te wekken! Maar als men toch zo nu en dan één van die
velen weet te wekken, zal dit de gewekte daarna beslist veel plezier doen omdat
hij pas in de geestelijk ontwaakte toestand steeds meer begint te onderkennen
en in te zien, in welk gevaar hij zich in zijn blinde zinnenslaap bevond.
[7] Daarom is het dan ook wenselijk
dat jullie proberen of zo iemand wiens zinnen bedwelmd zijn nog nuchter en
wakker te maken is! Als het kan, wek hem dan, en dat zal jullie van groot nut
zijn omdat hij dan weer gemakkelijker dan Ik met succes op zijn gelijkgezinden
in kan werken; laat hij zich echter niet wekken, laat de luie en trage ezel dan
slapen! Dan moeten er al andere wekmiddelen komen om zulke slapers te wekken.
Dergelijke middelen bestaan echter uit allerlei ziekten, oorlog, hongersnood
en epidemieën. -Hebben jullie dat begrepen?'
[8] DE WAARD zei: 'O ja, Heer en
Meester, zo is het precies, en zo moet het ook zijn! Maar ietwat treurig blijft
de geschiedenis met zulke slapers altijd, omdat als God eenmaal die grote
bezoekingen over de mensen laat komen, heel vaak de onschuldige met de vele
schuldigen moet lijden.'
[9] IK zei: 'Hij lijdt echter ook als
wakende onder de vele slapers, en derhalve verliest hij weinig of niets. Of is
het soms prettig om zich in een vertrek als enige wakende tussen louter
slapenden te bevinden en stil te zijn?!’
[10] DE WAARD zei: 'Ja, ja, dat is wel
waar, -het zou werkelijk pijnlijk zijn voor een wijs mens om zich onder louter dwazen
en stommen en blinden te bevinden, waarmee hij nooit ook maar een enkel
verstandig woord zou kunnen wisselen! En dan is lijden dat tot verbetering
leidt, op zichzelf beter dan lijden dat kennelijk niet tot verbetering leidt.
Ach, Heer, het dringt totaal niet tot mij door hoe onuitsprekelijk gelukkig ik
nu ben in Uw volmaakte, goddelijke tegenwoordigheid! Ik kan U niet alleen
zonder mij, uit mijn huis weg laten gaan; want zonder U zou me nu al alles heel
wereldvreemd en buitengewoon akelig voorkomen. Maar nu zou ik dan toch willen
weten hoe diep volgens aardse maatstaven dit gat was.'
[11] IK zei: 'Het was erg diep; de
diepte was ongeveer duizend el.'
72
Invloed van geesten bij natuurlijke gebeurtenissen
als
toelatingen van de voorzienigheid
[1] DE WAARD vervolgde: 'Maar hebben
ruwe, kwade geesten wel zoveel kracht om zo'n aanmerkelijk stuk land, dat
daarbij nog erg vast is, zo diep naar beneden te drukken ?’
[2] IK zei: ' Zij hebben eigenlijk net
zo weinig kracht als een slapende held; maar zo nu en dan wordt voor hun eigen
ontwaken toegelaten dat er iets wat zulke slechte geesten in hun totaal
krachteloze droomfantasie willen uitvoeren, en waartoe zij steeds nutteloze
pogingen ondernemen, werkelijk gebeurt, volgens de wil van een hogere, volledig
wakker zijnde, geestelijke macht. Als zoiets dan werkelijk gebeurt, schrikken
zij plotseling wakker en zien hun ellende in. Daardoor komen dan sommigen door
hun eigen wil uit hun kwade droomleven in een meer wakend bestaan, en dan
passen zij daarna al meer op om niet weer in zulke kwade fantasieën te
vervallen, opdat er niet weer iets boven hen instort en hen kwalijk toetakelt
in hun veronderstelde vrije bestaan.
[3] Hier ging het echter om een
samenloop van omstandigheden, die sinds lange tijd precies berekend was voor
het bereiken van een goed doel. Hier , onder dit stuk land, bevond zich reeds
sinds voor jullie onvoorstelbare aardse oertijden een grote holte, die een
onderaardse voortzetting van de zee was. Maar in de loop van de tijd blokkeerde
en verstopte aangegroeide zeeklei de reeds vanaf het begin wat nauwe verbinding
tussen de open zee en de daarmee verbonden onderaardse zee, die zijn water
daaruit betrok. Toen de aanvoer van het water in de loop van de tijd helemaal
opgehouden was, zakte het onderaardse water steeds verder en er ontstond
daardoor een grote holle ruimte. Door herhaalde aardbevingen brokkelde onder
dit stuk land het ene loshangende deel na het andere af en viel in de diepte
van de holle ruimte. Daardoor is dit ingestorte stuk land natuurlijk steeds
dunner geworden en kreeg het steeds minder houvast.
[4] Toen in de afgelopen tijd de ruwe
aardgeesten een kleine aardbeving veroorzaakten naar aanleiding van een stille
opwinding van de kwade zielen, die door hun materiële aard hun bestaansruimte
merendeels in de onderste aardholten hebben, zakte dan ook vanwege de zwakke
binding dit hele stuk land in en stortte in de diepte. Dat was eigenlijk de
volkomen natuurlijke reden; maar het is toch niet helemaal puur natuurlijk,
maar ook geestelijk, omdat het reeds sinds onvoorstelbaar lange tijden ten
behoeve van het ontwaken van de slechte slaapgeesten door God voorzien en
toegelaten werd.
[5] En zo gebeurt er op aarde helemaal
niets eigenlijk puur natuurlijk op zichzelf, maar altijd in volle verbinding
met het geestelijke* (* 'het geestelijke' is een aanvulling), ter wille van een
geestelijk doel; want overal staat het geestelijke doorlopend nauw in
verbinding met het natuurlijke en beide werken constant op elkaar in, hetgeen
jullie echter pas helemaal duidelijk zullen inzien als jullie door volgens Mijn
leer te handelen in jullie geest zullen zijn wedergeboren. Maar nu kunnen we
na deze gedane arbeid wel weer naar huis teruggaan; want we zullen daar ook
iets nieuws aantreffen.’
[6] Toen zei DE WAARD: 'Heer, zal ik
niet eerst mijn knechten en dienstmaagden hierheen roepen, zodat zij ook kunnen
zien wat voor een ongelooflijk wonder hier heeft plaats gevonden?'
[7] IK zei: 'Doe dat vandaag maar
niet, want morgen is er ook nog tijd genoeg voor! Dat j e bedienden zich
daarover zeer zullen verbazen, is zeker; maar zij zullen van die verbazing voor
hun nog zeer zinnelijke zielen erg weinig nut hebben, want het zijn merendeels
Grieken en daarom nog echt duistere en zeer bijgelovige mensen, en zij zullen
het gebeurde meteen aan de een of andere zogenaamde halfgod toeschrijven. Zij
zullen jou over de oorzaak van dit verschijnsel nog eerder gaan beleren dan jij
hen; en als je hun zegt dat Ik, de timmerman uit Nazareth, dat gedaan heb, dan
zullen zij je uitlachen of zeggen dat Ik Zelf met een halfgod in verbinding sta
en daarom best zoiets tot stand kan brengen.
[8] Zulke mensen zijn tot de opname
van het rijk van God nog lang niet in staat; zij moeten eerst op een geschikte
manier worden voorbereid, en in staat worden gesteld helderder over alle
verschijnselen in de natuurlijke wereld na te denken en te oordelen. Maar deze
mensen brengen alles terug tot de wil van de onzichtbare goden, waarvan zij de
aanwezigheid precies denken aan te kunnen voelen, en dan is er met de volle
waarheid uit Gods hemelen nog lang niets aan te vangen; daarom laten we hen met
rust en gaan nu weer naar huis!'
[9] Daarop verlieten wij de plaats en
gingen naar huis, naar onze herberg.
73
De verdronken dochter van de waard en haar opwekking
[1] Toen wij daar juist bij
zonsondergang aankwamen, maakte de waard de opmerking dat de zee nu wel
buitengewoon te keer ging en dat hij op een afstand van ongeveer honderd
veldwegen gaans een schip zag dat bij deze vreselijk woeste golven kennelijk
zou vergaan, en of men zo'n in nood verkerend schip geen hulp moest bieden?
[2] IK zei: 'Een ander wel, -maar dit
niet! De wind van vanmorgen heeft het zo ver hierheen gevoerd; maar een andere
wind zal het wel weer terugdrijven. Dat is nu juist het schip met die slechte
mensen uit Jeruzalem, die Mij moeten vangen en doden. Maar nu bevinden zij zich
in Mijn gevangenschap en zullen nog een paar dagen en nachten daarin moeten
blijven, - dan moet een wind hen naar de kust achter Tiberias drijven en ze
verlossen van hun kwelling. Daarop zullen zij helemaal ontnuchterd naar huis
gaan en Mij niet zo gauw meer achtervolgen en naar het leven staan. Kijk, de
wind is al bij hen en drijft het schip van deze oevers weg! Maar laten we ons
daar niet verder in verdiepen; in huis wacht heel iets anders op ons! Laten we
daarom in onze herberg gaan!'
[3] De waard en iedereen was erg
nieuwsgierig naar wat er dan daar voor nieuws voor ons zou zijn, en we gingen
daarom heel snel het huis binnen. En kijk, de oudste dochter van de waard lag
nagenoeg dood op een bed en droop van het water. Zij was alleen naar de grote
visvijver gegaan om een paar van de edelvissen voor ons avondmaal te halen;
maar zij kon de grote, sterke dieren niet de baas en werd door een vis die
heftig opsprong, in het diepe water geworpen. Op haar geroep kwamen weliswaar
meteen redders aangelopen; maar zij konden haar met de beste wil niet vlug
genoeg uit het water krijgen, en het gevolg daarvan was dat zij dood uit het
water gehaald werd. Dat dit grote ontzetting in het hele huis teweeg bracht en
men meteen iemand naar de stad stuurde om een dokter te halen, die ook meteen
kwam en alle moeite deed om het verdronken meisje weer tot leven te brengen,
behoeft nauwelijks vermeld te worden. Maar ondanks alle tranen van haar moeder
en de andere broers en zusters, en ondanks alle moeite van de dokter, gaf de
drenkelinge geen teken van leven meer .
[4] Toen werd ook onze WAARD bang, en
hij wendde zich smekend tot Mij en zei: 'Heer, ik weet nu, dat alle dingen U
mogelijk zijn!'
[5] IK viel hem in de rede en zei:
'Zeg nu niets; Ik wil hier geen opzien baren! De dokter, die ook een Farizeeër
is, zal spoedig zijn conclusie trekken en zeggen: 'Mijn moeite is bij deze
drenkelinge volkomen vergeefs, want zij is onherroepelijk dood. ' Betaal hem
dan snel voor zijn moeite, dan zal hij daarna ook meteen hier verdwijnen; Ik
zal dan wel onder vier ogen het Mijne voor je doen. Maar als Ik Mijn handen op
het verdronken meisje zal leggen, mag er buiten ons niemand in de kamer zijn, -
ook je vrouw en je andere kinderen niet.'
[6] Spoedig daarop verklaarde de
dokter dat de dochter helaas gestorven was. Maar ze moesten haar toch in
verwarmde doeken wikkelen; misschien zou ze binnen enige uren toch nog
ontwaken. Dat zei hij echter alleen maar om de ouders nog enige troost te
geven. De waard betaalde de dokter, die ook direct met een vrolijk gezicht
vertrok en beloofde, dat hij terstond zelf de klaagvrouwen zou laten komen. De
waard zei echter, dat hij daarmee nog tot morgen moest wachten; als het nodig
was, zou hij zelf 's morgens wel naar hem toekomen. Daarop ging de dokter weg.
[7] En toen de kamer vrijgemaakt was
van alle overbodige mensen, ging IK naar de drenkelinge, legde haar Mijn hand
op en zei: 'Dochter, sta op uitje slaap!'
[8] En op datzelfde ogenblik richtte
de dochter zich in bed op en vroeg meteen, wat er nu met haar gebeurd was. Zij
wist wel dat ze in het water gevallen was, maar hoe zij nu in dit bed was
gekomen wist zij beslist niet.
[9] IK zei daarop tegen haar: 'Kijk, lichamelijk
was je helemaal dood; maar Ik, die Zelf het leven ben, heb je nu het leven
teruggegeven. Gebruik echter in het vervolg je verstand en doe alleen maar werk
waarvoor je krachten toereikend zijn, omdat je anders weer iets dergelijks zou
kunnen overkomen. Vlijt is bij een mens altijd te prijzen; wanneer hij echter
zijn krachten ,overschat, is hij niet meer te prijzen, maar erg dwaas. Onthoud
dat en zeg het ook tegen je moeder en je broers en zusters, die overigens erg
braaf zijn! Maar sta nu op en laatje aan je moeder zien en je broers en zusters
die nog heel erg om je treuren, en zorg nu voor ons avondmaal!'
[10] Daarop stond de dochter snel op
van het bed, dankte Mij voor die grote genade en ging toen meteen de kamer uit
naar haar moeder en broers en zusters, die zich toen allen van louter vreugde
geen raad wisten.
[11] DE DOCHTER verklaarde echter
luid: 'De grote meester uit Nazareth heeft dat aan mij gedaan, maar hij zei ook
dat we voor hem daarom nu meteen een goed avondmaal moeten klaarmaken, -dus
laten we dat dan ook gelijk doen!'
[12] Toen stak iedereen de handen uit
de mouwen en al gauw stond er een overvloedige maaltijd voor ons. De waard kon
van louter dankbaarheid bijna geen woord uitbrengen.
[13] DE NIEUWE LEERLINGEN bekwamen ook
bijna niet van hun verbazing over dit teken en zeiden: 'Dat zou zeker de hele
tempel bekeren!’
[14] Maar IK zei: 'Een nog groter
teken van gelijke aard zal de tempeldienaren juist dermate over Mij
verbitteren, dat zij dan alles in het werk zullen stellen om Mij te doden. Meer
behoef Ik jullie heus niet te zeggen! -Laten we er niet verder over praten,
maar in plaats daarvan nu opgewekt eten en drinken wat er voor ons staat! ,
[15] Daarop aten en dronken de
leerlingen en hielden zich bezig met allerlei verhalen over hun belevenissen en
ervaringen.
74
Het schip van de Farizeeën op de woeste zee
[1] De opnieuw tot leven gebrachte
dochter met haar moeder en haar zusters kwamen ook bij ons en luisterden naar
het gesprek van de leerlingen, die ditmaal veel over kwade spookgeesten en
duivels te vertellen hadden, en ook beweerden dat veel mensen niet in staat
waren zich tegen de achtervolging van deze onzichtbare, slechte wezens te
beschermen. Dat God die dingen toeliet, was niet zo goed te begrijpen, en
volgens hen moesten mensen die door de duivel bezeten waren eens goed onder de
loupe genomen worden, vooral daar, waar de bezetenheid al bij heel jonge
kinderen voorkwam.
[2] Toen zei ook ONZE WAARD: 'ja, dat
is zeker een heel vreemde en onbegrijpelijke geschiedenis! Ik zelf heb
verschijnselen van deze aard al vaak bij kinderen op vijfjarige leeftijd
gezien, die op de afschuwelijkste wijze toegetakeld werden door geesten die van
hen bezit genomen hadden. Het vreemde daarbij is alleen, dat vrijwel niemand
meer zulke kwalen kan verhelpen.’
[3] IK zei: 'Mijn oudste leerlingen
zijn al ingewijd in die zaken en kunnen je daarover uitleg geven, met name
Simon Juda - nu Petrus -en Jacobus en Johannes; zij kunnen die kwalen ook
meteen verhelpen net als Ik. Maar Ikzelf zeg daar nu verder niets over, want Ik
heb al eerder gezegd dat Ik een paar dagen stop met onderwijzen en ook met
optreden. jullie allen kunnen echter spreken en doen watje wilt; praat echter
niet over Mij in deze omgeving en nog minder in de stad!’
[4] De leerlingen gingen toen verder
met hun verhalen en Johannes legde aan de nieuwe leerlingen het verschijnsel
van het bezeten zijn uit, en toen hij zo tegen middernacht daarmee klaar was,
begaven wij ons allen ter ruste.
[5]'s Morgens stonden wij echter al
behoorlijk vroeg op, en Ik ging met de drie eerdergenoemde leerlingen vóór de
ochtendmaaltijd naar buiten. De waard kwam ons ook al gauw achterna, maar de
andere leerlingen bleven in huis en schreven van alles op. Wij spraken echter
over het lot van het schip van de Farizeeën, dat nog midden op zee met de
huizenhoge golven worstelde. De waard vroeg zich af of de wind het nog niet
voorbij de stad Tiberias zou hebben gedreven.
[6] Maar IK zei: 'Tot nu toe nog niet;
dat zal hun pas over een paar dagen ten deel vallen, dat wil zeggen, als zij
hun instelling wat zullen veranderen, -anders laat Ik ze nog een aantal dagen
vrijwel midden op zee tevergeefs roeien!'
[7] De waard begreep nu dat er met Mij
beslist niet te schertsen viel, en was het met Mij eens dat Ik de kwaadaardige
vervolgers van Mijn persoon zoveel moeite bezorgde. De waard was juist een
groot vijand van de tempeldienaren en het deed hem daarom veel plezier wanneer
ze erg in het nauw gedreven werden.
[8] Wij spraken er nu verder niet meer
over en keken naar de hoge golven van de zee en de vele scharen watervogels,
die bij zulke hoge golven altijd aanwezig zijn en hun voedsel zoeken. De waard
vroeg waar deze vogels zich ophielden als de zee rustig was.
[9] En PETRUS, als visser die met de
zee zeer vertrouwd was, zei: 'Kijk, het zijn eigenlijk een soort
waterroofdieren, die alleen dan zo frequent en met grote aantallen te zien
zijn, als er voor hen iets te roven valt; anders zitten ze langs de zee op
gedeelten die niet toegankelijk zijn, noch vanaf het land, noch vanaf het
water. Op zulke plaatsen vind je veel insekten en wormen, die deze dieren als
voedsel dienen. Bij grote stormen verschuilen die insekten en wormen zich
echter en dan gaan de vogels hongerig op rooftocht naar kleine vissen, en als
de storm is gaan liggen keren ze weer terug naar de plaatsen waar zij hun goed
verborgen nesten hebben. Nu weetje watje nog niet wist; het is weliswaar niet
zo belangrijk, maar toch is het goed om ook dat soort dingen goed te weten.’
[10] De waard was hier heel tevreden
mee en dacht dat we nu wel terug konden gaan voor de ochtendmaaltijd.
75
Hoe de natuur bekeken moet worden
[1] Maar IK zei: 'Dat duurt nog wel
een uur, en het is hier op deze heuvel heel goed om te zijn, en te zien hoe
Gods gedachten zich voor onze ogen belichamen.’
[2] DE WAARD zei: 'Heer, wat verstaat
U daaronder?'
[3] IK zei: 'Dit, hier om ons heen,
wat je met je ogen ziet, met je oren hoort en met ieder ander zintuig
waarneemt, zijn louter belichaamde gedachten van God. Kijk eens hoe machtig de
golven gaan. Wie zweept het water daar zo hoog op en laat het niet tot rust
komen? Kijk, dat is Gods gedachte, tot leven gebracht door Zijn wil! Kijk eens
naar al die vogels die bezig zijn met de golven! Wat zijn dat anders dan zuiver
belichaamde gedachten van God?! De hele zee, alle bergen, alle dieren, al het
gras, alle kruiden en bomen, alle mensen, de zon, de maan en alle talloos vele
sterren zijn niets anders. Hun bestaan hangt helemaal alleen af van de voor jou
nu nog totaal onbegrijpelijke bestendigheid van de wil van God.
[4] Stel dat God van een van de
belichaamde gedachten die wij hier zien, Zijn wil wegnam, wat gezien de
oneindige vrijheid van de goddelijke wil best mogelijk is, dan was de
belichaming ook reeds op datzelfde ogenblik verdwenen. In God zou de
geestelijke gedachte wel blijven, maar het lichaam zou zich als het ware in het
totale niets oplossen. Hier voor ons hebben wij nu dit bestaan, zijn, worden en
ook vergaan van de gedachten van God, dat voor de ware vriend van God zo
belangrijk is! Is het niet een ware lust hiernaar te kijken en daardoor van dag
tot dag Jehova's liefde, wijsheid en almacht nader te leren kennen?!
[5] Kijk naar die wolkjes daar in het
oosten, hoe zij nu eens groter, dan weer kleiner worden, en vervolgens helemaal
verdwijnen! Dat zijn eveneens Gods gedachten, die, door Zijn wil slechts
heellichtjes uit de lucht samengetrokken en in een vluchtige lichamelijkheid
overgaand, in steeds veranderlijke vormen voor ons zichtbaar worden. Deze
vormen liggen duidelijk dichter bij de oorspronkelijke, geestelijke elementen
dan de massieve bergen en alle andere scheppingen die ons hier aan alle kanten
omringen; maar toch is hun bestaan nog onvolkomen en zij moeten eerst, door
zich meermalen in een andere vorm te manifesteren, zoals bijvoorbeeld in
regendruppels, overgaan en dan als voedingsstof in de een of andere plant een
meer bepaalde, bestendiger vorm aannemen, en zo tot aan de mensen opklimmen,
van waaruit zij dan als volledig vrije, zelfstandige en zelf vrij denkende,
vrij willende wezens voor eeuwig onveranderbaar en bestendig in het zuiver
geestelijke en aan God gelijke kunnen en ook zullen overgaan.
[6] Kijk, wie zo de schepselen van God
beziet, ondervindt daarvan veel genoegen en vreugde! En Ik zegje dat zo'n
beschouwing de mens meer kracht geeft dan een te vroeg gebruikte
ochtendmaaltijd. –Vind je dat nu ook niet?'
[7] Toen zei DE WAARD: 'O ja, Heer en
Meester! Maar voor zo'n stimulerende beschouwing heb je ook Uw wijsheid nodig;
ik zou wel een eeuw kunnen kijken en dan zou ik dat wat U nu aan ons heeft
uitgelegd, toch niet ontdekt hebben! Van nu af aan zal het bij mij ook wel
beter gaan; want ik ben een vriend van de natuur en verlustig mij graag in haar
scheppingen en vormen. Alleen wanneer zij eens hier of daar uit de band
springt, blijf ik daar graag zo ver mogelijk vandaan. Als er zware stormen
komen en de wolken ons met bliksem en donder dreigen te vernietigen, dan houdt
mijn vriendschap voor de natuur op; maar als zij zo rustig bezig en aanwezig
is, houd ik bijzonder veel van haar. Weliswaar is nu deze golvenstorm op zee
ook geen rustige bezigheid van de natuur, maar voor ons bewoners van het vaste
land is het in ieder geval niet gevaarlijk en daarom nog met een gerust hart
aan te zien; maar zou een geweldige orkaan de zee zo in beweging brengen, dan
zou het hier niet zo erg behaaglijk zijn om de natuur in haar doen en laten
gade te slaan en daarin de door Zijn wil tot leven gebrachte, grote goddelijke
gedachten te herkennen.’
[8] IK zei: 'Dat is beslist zo; maar
wat Ik je nu verteld heb, is ook geen gebod, maar alleen een goede raad, -want
anders zouden de mensen ook in de diepten van de zee moeten afdalen en daar
overal de belichamingen van de grote gedachten van God gade moeten slaan. Als
een mens dat zonder gevaar en zonder nadeel voor zijn gezondheid kan doen, laat
hij dat dan zo nu en dan doen, dan zal hij daaruit menig voordeel voor ziel en
lichaam halen en ook meer en meer in zichzelf de geest van de ware liefde voor
God en ook tot de naaste opwekken.
[9] Want om God waarachtig te kunnen
liefhebben, moet men trachten om God steeds meer te leren kennen. Wie dat niet
het belangrijkste vindt~ moet het uiteindelijk aan zichzelf wijten wanneer bij
hem het innerlijke gevoel en bewustzijn van het eeuwige voortleven van de ziel
na de lichamelijke dood slechts heel zwak is en blijft; want dit echte
levensgevoel is enkel en alleen maar het gevolg van de ware, levende liefde tot
God en daardoor tot de naaste .
[10] God op Zichzelf als Vader is
immers juist in Zijn oerwezen de liefde en daardoor het Leven zelf, omdat
liefde en leven een en hetzelfde zijn. Wie dus de liefde tot God in zich heeft,
wat het enige levenselement is, die heeft ook het ware, goddelijke, eeuwige
leven in zich. Wie echter die liefde niet heeft, is innerlijk dood; zijn leven
is slechts een schijnleven en blijft daardoor zó lang een gericht, als het niet
vrijwillig de liefde tot God in zich heeft opgewekt en door daden tot leven
heeft gebracht. En kijk, juist daarom is het goed voor de ware mens als hij van
tijd tot tijd diepere beschouwingen wijdt aan datgene wat zich aan zijn
zintuigen ter waarneming voordoet! -Begrijp je nu wat Ik je gezegd heb?'
[11] Toen zei DE WAARD: 'Ja, Heer en
Meester, nu is mij dat ook duidelijk; alleen is het thans hier op aarde te
betreuren dat de meeste mensen van zulke belangrijke levenslessen totaal geen
weet hebben! Maar het zal mij niet aan de juiste ijver ontbreken om in ieder
geval ontvankelijke mensen, als de gelegenheid gunstig is, dat wat ik weet bij
te brengen. Maar wat kan nu de voornaamste reden zijn dat de mensen in deze
tijd zo ontzettend dwaas zijn geworden?'
76
De oorzaken van het verval van de mensen
Theocratie
en monarchie
Eindtijd
en gericht
[1] IK zei: 'Denk na over wat Ik daar
reeds over gezegd heb; maar vooral hoogmoed, traagheid, eigenliefde en daaruit
voortgekomen heerszucht zijn de oorzaken van dit verval van de mensen.
[2] Reeds ten tijde van Samuël zijn de
mensen trager en arbeidsschuwer geworden. Zij begonnen zich voor bepaalde
soorten werk te schamen en lieten dat alleen door bepaalde gehuurde knechten en
meiden verrichten. De rijken legden hun handen in de schoot en lieten de
anderen voor zich werken. Wie het hardst voor hen gewerkt had, kreeg ook het meeste
loon, wat ook juist was; maar daardoor werden de rijken een soort kleine
heersers, die beslist geen knechtenwerk aan wilden pakken, maar slechts aan
knechten en dienstmeiden werk opdroegen en dit zelf met geen vinger aanraakten.
[3] Zoals de ouders waren, zo werden
ook de kinderen, namelijk traag, zelfzuchtig en heerszuchtig. Zij leerden het
bevel te voeren over de bedienden, maar hun tere handen wilden zij nooit of te
nimmer bezoedelen met gering knechtenwerk. Deze slechte gewoonte groeide bij de
mensen van jaar tot jaar en bereikte maar al te gauw een hoogte waarop de toch
al zo gekoesterde hoogmoed geen voldoende bevrediging meer vond. Hij, de Jood,
keek weemoedig naar de luister en de hoge en belangrijke
hoogwaardigheidsbekleders van de heidense volkeren, en het koningschap vond hij
de allerhoogste eer en waardigheid voor een mens. Kortom hij wilde ook een
werelds koning hebben en was niet meer tevreden met de zuivere heerschappij van
God door zieners en richters!
[4] Toen het volk, ingaand tegen alle
goede vermaningen van de zieners, van Samuël toch een koning verlangde, bracht
de vrome dienaar aan God de wens van het
dwaze volk over omdat hij zelf niet wist wat hij doen moest.
[5] Toen sprak jehova tot hem:'Kijk,
bij alle zonden die dit volk al voor Mijn aangezicht begaan heeft, begaat het
nu ook deze grootste: dat het een koning wil hebben! Ga en zalf de grootste man
uit het volk! Die zal het tuchtigen voor zijn aan Mij begane misdaad. ,
[6] Kijk, dat zijn, heel in het kort,
de woorden van jehova naar aanleiding van de slechte wens van het volk! De
gevolgen van de daardoor steeds meer gevoede hoogmoed van het volk kun je voor
een klein deel lezen in het boek der Koningen en in de Kronieken, waar in het
kort die mooie verhalen zijn opgetekend, -maar voor het grootste deel zie je ze
nu voor
[7] Vriend, alleen in de ware deemoed
ligt de weg naar het innerlijke leven van de ziel! Maar wie bezit deemoed?
Kijk, zelfs geen bediende van een heer; want hij matigt zich tegenover de
bedienden van andere heren de eer en het aanzien van zijn heer aan! Als die ook
maar een graadje hoger is dan die van de heer van een andere bediende, dan
wordt de bediende van de mindere heer al meteen met verachting aangezien, en er
worden tussen die beiden weinig woorden gewisseld.
[8] Ik zeg
je: Zolang niet de ware zuivere liefde en de aan haar overeenkomstige deemoed
de volkeren zal ordenen en leiden, zo lang ook zal het over het algemeen
duister zijn op de aarde. Dat er altijd enkelen zullen zijn die in het licht
zullen staan, is zeker en gewis, maar daarvan zullen er altijd maar weinig
zijn. Want zolang er werelds grote, en onmatig trotse en eerzuchtige heersers
in de wereld zullen zijn, zo lang ook zal in alle lagen der mensheid het zaad
van de hoogmoed en van de medeheerszucht doorwoekeren, en nacht, duisternis,
zelfzucht, nijd, woeker, vervolging en verraad, als zijnde de ware elementen
van de hel, zullen van de aardbodem niet wijken tot aan de tijd van het grote
gericht waarin Ik de aarde opnieuw door vuur zal reinigen. Na die tijd zal er
geen koning meer over een volk der aarde heersen, maar alleen het licht van
God. Lichamelijk zullen jullie die tijd niet beleven, maar wel helder en
overduidelijk geestelijk in Mijn rijk. ' .
[9] Toen zei DE WAARD: 'Heer, wanneer,
in jaren gerekend, zal die gelukkige tijd komen?'
[10] IK zei: 'Dat weet alleen de
Vader, en na Hem weet het alleen degene aan wie de Vader het zal willen
openbaren. Mij heeft Mijn Vader het tot nu toe nog niet geopenbaard, behalve
dat dit zal geschieden. Maar jullie kunnen allen als volledig waar aannemen dat
er bijna iedere tweeduizend jaar op aarde een grote verandering plaatsvindt. En
zo zal het ook, vanaf heden gerekend, geschieden. -Maar nu niets meer
daarover!’
[11] Toen zei DE WAARD: 'Heer, als het
U gelegen komt, staat nu de ochtendmaaltijd al op ons te wachten!'
[12] IK zei: 'Wel, laten we die dan
maar gaan gebruiken!'
[13] Vervolgens gingen we naar huis,
waar de maaltijd al op ons wachtte. De
achtergebleven leerlingen vroegen ons waar we toch geweest waren, want zij
hadden ons niet kunnen vinden.
[14] Maar IK zei: 'Wij waren precies
daar waar wij waren, maar jullie zochten ons daar waar wij niet waren, en dat
is de heel eenvoudige reden waarom jullie ons niet gevonden hebben. Maar laten
we nu eten en drinken!'
[15] Daarop gebruikten wij onze
ochtendmaaltijd en tijdens het eten zei een Joodse Griek dat Mijn antwoord op
hun vraag toch een beetje vreemd geklonken had, en dat zij niet wisten wat voor
uitleg zij daaraan moesten geven.
[16] Toen zei IK tegen hen: 'Juist
zoals Ik het jullie gegeven heb! Als jullie er dieper over na willen denken,
zullen jullie er ook een grote geestelijke waarheid in vinden.’
[17] DE LEERLINGEN zeiden: 'Dat zal
niet zo makkelijk zijn, want het schijnt niets anders te zijn dan een goede
woordelijke afstraffing voor onze nieuwsgierige vragen!’
[18] IK zei: 'O, beslist niet! Ik zal
jullie echter zeggen wat het betekent en wat Ik daarmee heb willen zeggen.
Luister dus naar Mij!
[19] Waarlijk, zij die Mij niet dáár
zoeken waar Ik ben, vinden Mij niet en zullen Mij ook niet vinden. Er zullen er
in de loop van de tijd nog heel velen Mij zoeken en niet vinden! Er zullen
tijden komen waarin heel veel valse profeten en Messiassen zullen opstaan die
tegen jullie zullen zeggen:'Kijk, hier is de gezalfde!' of Dáár is hij!' Maar
geloof die allemaal niet, want waar zij zullen aangeven dat Ik te vinden ben,
zal Ik juist het allerminst en eigenlijk helemaal niet en nooit te vinden zijn.
Wie Mij zal zoeken in iets dat ook maar zweemt naar wereldsheid, zal Mij niet
vinden, maar alleen hij die Mij in ware liefde, deemoed en zelfverloochening
zal zoeken, zal Mij ook zeker altijd en overal vinden.
[20] Jullie zijn er echter wat
geërgerd op uitgegaan om Mij te zoeken, omdat Ik jullie van tevoren niet
verteld had waar Ik vanmorgen voor de maaltijd heen zou gaan. En kijk, dat was
ten eerste niet de juiste plaats om Mij geestelijk in jullie hart te zoeken, en
in de tweede plaats kon derhalve ook uiterlijk de juiste plaats waar Ik Mij
bevond niet gevonden worden!
[21] Dit alles slaat nu echter niet op
jullie houding tegenover Mij, maar Ik liet jullie door een beeld zien hoe het
ooit zal worden. Daarom moet dan ook, net als Ik, iedere ware leraar bij elke
gelegenheid zijn woorden zo kiezen, ook bij de meest onbelangrijke zaken, dat
zij als basis kunnen dienen voor een nieuwe, belangrijke leer. Want waarlijk
zeg Ik tegen jullie: In het rijk van de geesten die rein zijn voor God, zullen
jullie ook voor ieder ijdel leeg woord rekenschap af moeten leggen en in
tegenwoordigheid van het zuivere licht van de waarheid uit God te schande
staan!’
[22] Deze woorden klonken de
leerlingen nu niet bepaald aangenaam in de oren, maar zij griften ze toch heel
diep in hun hart.
77
Op een berg bij Kapérnaum
[1] Na de snel genuttigde
ochtendmaaltijd bestegen wij allen een tamelijk hoge berg dicht bij Kapérnaum.
Ook de waard en de uit de dood opgewekte dochter gingen mee, en de waard zei
tegen een knecht dat hij wat brood en wijn mee moest nemen, omdat Ik eerder
onder vier ogen tegen hem had gezegd dat wij tot de avond op de berg zouden
blijven. Een andere knecht gaf hij opdracht twee van de grote edelvissen als
geschenk aan de overste te overhandigen. Dat gebeurde dan ook en wij gingen
meteen op weg en bestegen binnen een paar uur zonder moeite de berg. Vanaf de
zeer gunstig gelegen bergtop overzag men een groot deel van de Galilese zee, en
men kon zelfs het schip zien dat nog verwoed worstelde met de golven.
[2] Toen zei DE WAARD: 'Die duivelse
mensen op dat schip zullen waarschijnlijk ook helemaal geen mondvoorraad meer
hebben en dus erg door de honger geplaagd worden!’
[3] IK zei: 'Enig doorweekt brood
hebben ze nog wel, en dat is voldoende voor hun kwaadaardigheid! Ze hebben
echter hun boze plannen al opgegeven en zullen nu proberen terug te varen, en
daartoe moet de wind hen te hulp komen. Maar zij krijgen nog angst genoeg te
doorstaan voor zij de oever bereiken; want erg gemakkelijk zullen zij nog niet
van het water op het droge vasteland komen! ,
[4] DE WAARD zei: 'Weet U, Heer, met
die slechte tempeldienaren heb ik helemaal geen medelijden, -maar die arme
schippers, die zullen voor hun grote inspanning en angst niet alleen helemaal
geen loon, maar ook nog straf krijgen, omdat de Farizeeën hun alle schuld ervan
zullen geven dat zij op deze binnenzee het schip niet van zijn plaats hebben
kunnen krijgen!’
[5] IK zei: 'O, maak je daarover maar
geen zorgen! Het zijn potige Grieken uit de omgeving van Tiberias; die zullen
niets te kort komen! Ze hebben ook nog voldoende mondvoorraad bij zich, zoals
gerookte vis, gerookt varkensvlees en dubbelgebakken tarwebrood. Ook een paar
zakken wijn hebben zij in het achterruim van het schip, en omdat de
tempeldienaren hun doorweekte, ongezuurde brood niet zo goed kunnen eten, kopen
zij voor veel geld hun kost bij de schippers, en zodoende lijden deze, behalve
de angst voor een mogelijke schipbreuk, op andere wijze helemaal geen nood.
Laten wij ons daarom ook helemaal niet meer om hen bekommeren; tegen de avond
zullen zij met veel moeite en inspanning de oever bereiken! Zo zij het!'
[6] Daarmee waren allen tevreden, en
niemand wilde nog aan het schip denken.
[7] DE WAARD kwam echter weer met een
andere vraag en sprak: 'Heer, omdat U afweet van alles wat er is en gebeurt,
zult U ook wel weten hoe het nu met leerling Judas Iskariot gaat die U
eergisteren verlaten heeft, en waar hij zich nu bevindt!’
[8] IK zei: 'Ook die laten we zijn
gang gaan! Overmorgen zal hij beslist weer bij ons komen; want Ik zal hem niet
tegenhouden. Maar laten we nu hier genieten van het uitzicht, dat bijzonder
mooi is, en denken jullie daarbij aan de les die Ik jullie vanmorgen gegeven
heb, en laat degene die het begrijpt de onwetende onderwijzen, en het zal
jullie een ijdel en ook waar plezier bezorgen!’
[9] Daar werd dan ook mee begonnen, en
allen hielden zich er tot aan de avond zo goed mee bezig, dat zij zelfs het
meegenomen brood en de wijn vergeten zouden hebben als de dochter van de waard
hen er niet aan herinnerd had, omdat zij er zelf door haar eigen bescheiden
honger en dorst aan herinnerd werd.
78
Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer
[l]'s Avonds gingen wij weer terug en
toen wij in het huis kwamen, stond daar ook weer een overvloedige maaltijd voor
ons klaar, en een bode van de overste die de twee edelvissen als geschenk
gekregen had, wachtte op de waard om hem de dank van de overste over te brengen
en een mand vol verse eieren, die door de grote kippen van de overste gelegd
waren.
[2] DE WAARD bedankte daarvoor en zei:
' Als ik weer zo'n vis vang, zal ik de overste ook weer bedenken.’
[3] Toen zei DE BODE echter: 'Dat zal
de overste zeker veel plezier doen, maar hij hoorde dat de beruchte profeet uit
Nazareth hier tijdelijk schijnt te verblijven. De overste zou daar zelf met u
over willen spreken, en daarom zou u hem ook een groot plezier doen als u naar
hem toe wilde komen om hem daarover precies in te lichten. Wanneer kunt u
komen? Bepaalt u zelfmaar de tijd!'
[4] DE WAARD zei: 'M'n beste vriend,
heb nog een paar ogenblikken geduld! Ik moet eerst nog een vriend raadplegen
over de tijd die wij nodig hebben voor een afspraak die ik vanaf morgen voor
een paar dagen met hem heb, - daarna zal ik wel komen om de overste juist in te
lichten over de zeldzame, wonderbaarlijke man uit Nazareth, die naar ik meen
mij heel goed bekend is.’
[5] Daarop kwam de waard naar Mij toe
in onze eetkamer en vroeg Mij, wat hij nu moest doen.
[6] Maar IK zei: 'Ga vandaag nog naar
hem toe, hoewel het al avond is, en zeg dat Ik hier ben en hier zal blijven
zolang het Mij belieft. Wie echter wat tegen Mij mocht hebben, moet komen en
het persoonlijk met Mij Zelf afhandelen. Want Ik geef over Mij Zelf rekenschap
en verder over niemand in de hele wereld. Ga nu en zeg hem dat, en hij zal met
deze inlichting volkomen tevreden zijn! Maar vertel hem verder niet veel over
Mij.’
[7] Met dit advies ging de waard snel
naar de bode buiten en met hem ook snel naar de overste, die niet erg ver van
de waard vandaan woonde, maar wel binnen de stadsmuur.
[8] Toen onze waard bij de overste
kwam, was deze blij, omdat hij erg graag wilde weten hoe het met Mij stond. Na
een wederzijdse vriendelijke begroeting vroeg de overste meteen wat er van waar
was dat men zei dat de beruchte profeet zich bij hem, namelijk de waard,
ophield en daar met zijn kwalijke zaken bezig was.
[9] De waard zei, wat Ik hem tevoren
in de mond gelegd had om te zeggen.
[10] Daarop betrok het gezicht van DE
OVERSTE en hij zei: 'Maar hoe kunt u als bekend persoon en waard nu iemand die
reeds algemeen vervolgd wordt in uw huis herbergen?'
[11] DE WAARD zei: 'Dat is als waard
en herbergier mijn plicht; want ik mag de deuren van mijn huis voor niemand
sluiten, wie hij ook is en waar hij ook vandaan komt. Ik heb niet eens het
recht een dief en rover er uit te gooien en hem te vragen wat hij van plan is,
omdat een echte herberg ook door hem gerespecteerd wordt. Bovendien is mijn
herberg een vrijplaats, waarin zeven volle dagen lang zelfs geen misdadiger
gegrepen en voor het gerecht gebracht mag worden volgens de wetten van Rome.
Waarom zou ik dan, gezien deze omstandigheden, de beroemdste man die de wereld
ooit had, geen onderdak geven, omdat hij ten eerste nooit iemand iets schuldig
is gebleven en ten tweede de allervriendelijkste en beste mens is die ik ooit
ergens ontmoet heb?!
[12] Bovendien heeft hij toch op
sabbat in de school gepreekt. Als u iets tegen hem hebt, zou het immers dáár de
juiste plaats geweest zijn om hem te grijpen en rekenschap te vragen! Ik als
waard heb daartoe geen recht. Hij is nu echter nog bij mij; als u iets tegen
hem heeft, dan staat het u net als ieder ander helemaal vrij er zelf naartoe te
gaan en met hem te praten. Want hij zei mij uitdrukkelijk, dat niemand in de
hele wereld voor hem rekenschap hoeft af te leggen; omdat hij helemaal alleen
voor zichzelf instaat, en voor zover ik uit ervaring weet, niemand uit de weg
gaat en voor geen mens bang is. Maar wel zouden alle mensen hem moeten vrezen,
want de macht van zijn wil is oneindig. Wat hij maar wil, gebeurt en is er.
[13] Of heeft hij soms niet vorig jaar
de dochter van uw voorganger Jaïrus uit de dood weer tot leven gewekt, iets wat
u toch zeker wel zult weten?! En daarom is hij een waarachtig weldoener der
mensen, ook al is hij op zichzelf ook ondoorgrondelijk. Waarom zou ik dan zo
iemand niet herbergen zolang hij bij mij in wil trekken?!'
[14] DE OVERSTE zei: 'U bent in uw
recht, dat weet ik heel goed, en niemand kan u iets in de weg leggen. Maar laat
u niet beetnemen door van hem te geloven dat hij de beloofde Messias van de
joden is! Want hij verspreidt die godslasterlijke leer onder het volk, en ik
weet maar al te goed dat nu al heel veel mensen in hem geloven, omdat hij zijn
leer met allerlei toverkunsten ondersteunt die hij voor het grootste deel vast
en zeker met hulp van Beëlzebub uitvoert. Dat is alles wat ik u eigenlijk had
willen zeggen, en het was mij daarom erg aangenaam dat u vandaag nog naar mij
toegekomen bent. ‘
[15] DE WAARD zei: 'Waarlijk, daarvoor
was het toch niet nodig om mij hier bij u te laten roepen! Want ik ben toch
zelf een man van de wereld en kan heel goed beoordelen of iets vals of echt is!
Wij allen kennen deze wonderbaarlijke man bijna vanaf zijn geboorte en we
kennen zijn ouders, mensen die altijd streng volgens de wet leefden en handelden
en derhalve ware voorbeelden van gehoorzaamheid aan God en al Zijn instellingen
waren. Maar hoe zou dan met zulke ouders deze ene, en wel volgens het
getuigenis van Jozef de vrome timmerman, diens gelovigste, meest welopgevoede
en gehoorzaamste zoon met Beëlzebub in verbinding staan en zijn werkelijk
goddelijke wonderwerken met diens totaalonbeduidende hulp verrichten?!
[16] Wie een volkomen geldig oordeel
over hem wil geven, moet zich de moeite getroosten om hem van alle kanten en
onder alle omstandigheden te leren kennen; dan pas kan hij met recht
beweren:'Die persoon is zus en zo!' Dat is zo mijn mening. Maar een mens meteen
te verdoemen zonder hem zelf beter te hebben leren kennen, vind ik
totaalongepast voor rechterlijke, en nog veel minder voor priesterlijke
wijsheid. Het verbaast mij van u dat u, zoals oude boosaardige vrouwen dat
doen, alleen maar van horen zeggen oordeelt over iemand die u nog nooit gezien
en gesproken heeft. Ga zelf met hem praten, -en oordeel dan pas over hem!’
[17] Daarop wist de overste niets te
zeggen en hij dacht bij zichzelf na over wat hij zou doen.
[18] Pas na een poosje zei HIJ: 'U
heeft weliswaar gelijk, en als ik geen overste was, zou ik er waarschijnlijk
net zo over denken als u; maar ik ben hier overste en moet volgens mijn plicht
handelen. Tegenover iemand als u denk en gedraag ik me echter niet als overste,
maar als mens. Zou ik echter meer met de tempel verbonden zijn dan nu, dan zou
ik volgens de opdracht van de tempel de man moeten oppakken en hem aan Jeruzalem
uit moeten leveren. Omdat ik echter meer mens ben dan overste, liet ik hem
zelfs in de school prediken en ging er zelf niet heen, om het de schijn te
geven dat ik er geen weet van had. Maar de Nazareeër , die anders heel
verstandig en wijs schijnt te zijn, moet daar een heel raadselachtige en voor
niemand begrijpelijke toespraak gehouden hebben en uiteindelijk bijna alleen in
de school overgebleven zijn. Nu, als ik me vrij kan maken, dan kom ik morgen of
overmorgen eens langs; want op z'n minst wil ik hem toch wel eens zien!’
[19] Daarop zei DE WAARD: 'Doet u dat;
ik sta ervoor in dat u er geen spijt van zult hebben!’
[20] Toen nam de waard afscheid en
kwam weldra weer bij ons en vertelde Mij wat hij met de overste besproken had.
[21] En IK zei tegen hem: 'je hebt
heel goed gesproken omdat Ik je immers Zelf de woorden in de mond heb gelegd;
maar ondanks dat blijft de overste toch tempeldienaar, en als hij een nieuwe
aansporing van Jeruzalem zou krijgen om Mij te vervolgen, dan zou hij dat met
volledige inzet doen. Maar zo zonder aansporing is hij te veel op zijn gemak
gesteld en laat hij ons doen en laten wat wij maar willen. Of hij echter voor
Mij hierheen zal komen, is een vraag die moeilijk te beantwoorden is; want als
de overste morgen wakker zal worden, zal hij zich datgene wat jij met hem
besproken hebt, nauwelijks meer herinneren. -Maar laten we nu gaan slapen, want
de berg heeft onze ledematen moe gemaakt!’
[22] Daarop stonden allen op van hun
zitplaatsen en begaven zich naar de hun toegewezen slaapvertrekken, die bij
onze waard heel gerieflijk ingericht waren.
[23] Daarna bleef Ik daar nog twee
volle dagen, waarin zich echter niets van enig belang voordeed. Maar op de
derde dag' s morgens ging Ik met de leerlingen en met de waard naar buiten en gebood
de zee tot kalmte. En meteen verdwenen de golven, en de vissers gingen al gauw
daarna ijlings aan het werk, omdat zij toch al vijf dagen lang hadden moeten
nietsdoen, wat hen bepaald ook niet geschaad had.
79
Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum
Het
innerlijke woord als godsgeheim in het hart van de mens
Ev. joh.7 ,1
[1] Op deze ochtend kwam ook Judas
Iskariot bij ons terug, en wilde gaan vertellen wat hij allemaal in Mijn naam
gedaan en gesproken had.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Laat dat,
want Mij is niets onbekend! Pas op datje niet liegt! Om dat te voorkomen, moet
je je mond houden; want als je wat zegt, is ruim de helft ervan onwaar!’
[3] Daarop werd hij stil en keek rond
om iets te eten te krijgen.
[4] IK zei nu tegen de waard: 'Luister
vriend, er is hier nu verder niets meer te doen, en Ik vertrek na het
middagmaal! Want vandaag tegen de avond komen hier een aantal vreemdelingen,
waaronder vele uit Jeruzalem, en Ik wil om zeer wijze redenen hen niet
ontmoeten. Laat dus een goed middagmaal aanrichten; daarna staat het je vrij de
rekening voor ons op te maken, als het dan niet voor Mij en Mijn oude
leerlingen is, dan toch wel voor de twintig nieuwe leerlingen die in ruime mate
goud en zilver bij zich hebben!'
[5] DE WAARD zei: 'Nee, Heer en
Meester, al zouden er nog zoveel leerlingen van U tientallen jaren hier in mijn
herberg zijn, dan hoefde toch niemand mij nauwelijks een stater te betalen!
Want Ik sta immers, o Heer , zo diep bij U in de schuld, dat ik U zelfs met
goudklompen zo groot als een berg nooit zou kunnen betalen wat ik U schuldig
ben. Denk eens aan de visvangst, dan het wonderbare dichten van het grote gat
en tenslotte zelfs het opnieuw levend maken van mijn liefste kind! Met welke
schatten ter wereld zou zoiets nu naar behoren betaald kunnen worden?!'
[ 6] IK zei: 'Wel, ga dan en laat een
goed middagmaal voor ons klaarmaken!’
[7] En de waard ging en regelde alles.
[8] Toen
kwamen DE LEERLINGEN echter bij Mij en zeiden: 'Heer, waarheen wilt U nu gaan?
Galilea hebben we al van plaats naar plaats en van huis tot huis doorlopen.
Alleen Judea, Samaria en Klein-Mesopotamië, evenals Syrië en het gebied in de
richting van Damascus zijn door ons nog weinig of helemaal niet betreden. Wat
vindt U ervan om daarheen te gaan?'
[9] IK zei:
'Dat de door jullie genoemde landen licht nodig hebben, en vooral Judea, dat
het meest ontaard is, dat weet Ik; maar Ik ga daar nu toch niet heen, omdat men
Mij daar het meest naar het leven staat. (Joh. 7, 1) Weliswaar kan
niemand Mij vóór Mijn vastgestelde tijd grijpen, waarvan Ik jullie al een
aantal bewijzen geleverd heb, - maar Ik wil door Mijn aanwezigheid het volk van
Juda niet ook nog kwader maken dan het al is. De andere landen zijn echter voor
Mij nog te weinig rijp, en daarom zullen we toch in Galilea blijven en hier het
licht nog meer ontsteken. ,
[10] Daar hadden de leerlingen dan ook
geen bezwaar tegen; want ook zij wilden juist met de eigenlijke joden niet zo
erg veel te maken hebben. Want de joden verachtten vrijwel alles wat uit
Galilea afkomstig was. De nieuwe leerlingen dachten dat Klein-Mesopotamië,
Syrië en Coles-Syrië misschien nog wel de geschiktste streken zouden zijn waar
men het licht van de hemelen met succes zou kunnen verbreiden.
[11] IK zei: 'Leer Mij die landen
kennen! Daar komen op één -zeg maar -slechte jood minstens tien Grieken en
Romeinen voor die pure heidenen zijn met een echt, ontzettend duister bijgeloof
Hoe zouden die het ware, geestelijke levenslicht kunnen bevatten?! In Samaria
hebben we het licht reeds verspreid en het groeit daar aanzienlijk. Damascus is
een grote handelsstad. De mensen daar denken er alleen maar aan hoe en waar zij
hun produkten het best kunnen afzetten, en met het licht is daar voorlopig maar
heel weinig te bereiken; later zal het licht echter ook wel daar komen, en
daarom blijven we nu in Galilea, bezoeken onze lichtvrienden en bevestigen hen
nog meer!
[12] Als een heerser over een volk wil
heersen, dan moet hij eerst een versterkte burcht voor zichzelf bouwen die door
zijn vijanden niet veroverd kan worden. En als het volk dan ziet dat de
heerser niet overwonnen kan worden, onderwerpt het zich aan hem en houdt zich
aan zijn voorschriften. En zo moet Galilea ook voor ons een versterkte burcht
worden die door de vijand van het licht niet gemakkelijk veroverd kan worden.
Ik ben Zelf als Galileeër de eerste steen, en jullie geloof is de rots waarop
Ik de burcht van God bouw. -Nu komt ook al de waard om ons aan de maaltijd te
roepen. Laten we dus gaan!'
[13] De waard kwam en nodigde ons aan
tafel hoewel het nog niet midden op de dag was, en wij gingen en nuttigden het
goed toebereide maal, terwijl er ondertussen nog veel over onze aanstaande reis
gesproken werd.
[14] Na de maaltijd stonden we snel op
en gingen op weg. De waard vroeg Mij of hij ons niet tot het volgende plaatsje
mocht begeleiden.
[15] Maar
IK zei tegen hem: 'Je bent nu ook een leerling van Mij geworden, want je hebt
goed herkend wie Ik ben. Blijf jij maar thuis, daar zul je Mij meer van nut
zijn dan wanneer je mee zou gaan! Er zullen vandaag nog veel gasten in je
herberg komen en je zult gelegenheid krijgen om Mij te vertegenwoordigen, en
dat zal zich nu in deze tijd heel vaak herhalen. Binnen een paar weken zal Ik
echter weer bij je komen en nogmaals enige dagen bij je doorbrengen; dan zul je
wel weer gelegenheid krijgen om nog meer over Mijn leer te horen. Maar als je
van nu af aan in Mijn naam zult spreken, hoefje niet te bedenken watje zult
zeggen, maar Ik zal je de woorden in je mond leggen!'
[16] DE WAARD zei: 'Heer, hoe moet,
hoe zal ik dat voelen en gewaar worden? ,
[17] IK zei: 'Je zult in je hart
gedachten waarnemen die zo helder zijn als zuiver gesproken woord, en die zul
je dan met je mond zonder moeite uit kunnen spreken. Daarin ligt het geheim van
God in het mensenhart. Tenslotte wil Ik je nog wat zeggen:
[18] Als je ergens een zieke zult
vinden, leg die dan in Mijn naam de handen op, dan zal hij beter worden! Als je
echter iemand op deze wijze genezen hebt, laat je dan niet voor de genezing
betalen, maar zeg tegen de genezene:'Dank God, de Almachtige, in Zijn Zoon
Jezus! Ga heen en zondig niet meer! Houd de geboden en doe het goede!' Daardoor
zul je voor Mij veel gelovigen opwekken. ,
[19] Daarop legde Ik hem de handen op
en gaf hem daardoor de kracht om in Mijn naam te handelen.
80
Het bezoek bij de waard in Kana
De
genezing van het zieke kind
Een
evangelie voor zogende moeders
[1] Daarna vetrokken wij snel en
kwamen tegen de avond in Kana in Galilea, waar Ik het water in wijn had
veranderd. We vonden onderdak in hetzelfde huis, omdat het ook een belangrijke
herberg was. Dat wij daar ook met de grootste vriendelijkheid werden opgenomen,
hoeft nauwelijks nog vermeld te worden.
[2] Het jonge echtpaar had al een
kind, een jongen; maar het kind, dat nauwelijks een paar weken oud was, leed
aan erge stuipen tengevolge van een schrik die de jonge moeder nog in het
kraambed kreeg door een brand in het huis van de buren, die echter snel weer
geblust werd. De jonge ouders alsook hun nog levende ouders, probeerden van
alles om het kind van deze kwaal te genezen; maar alles was tevergeefs.
[3] Toen Ik hun huis binnenkwam en zij
Mij herkenden, vielen ZIJ voor Mij op hun knieën en zeiden: 'O Meester, God
heeft U waarlijk hierheen gevoerd om ons enige kind te genezen! O, dat smeken
wij U uit het diepst van ons hart! Dat alles U mogelijk is, weten wij reeds
lang. ,
[4] IK zei: 'Sta op, want het is niet
gepast dat mensen voor mensen op de knieën vallen!'
[5] HET JONGE ECHTPAAR zei: 'O
Meester, wij weten echter dat U meer bent dan een mens, en daarom is het wel
passend dat men voor U op de knieën valt! 0 help ons kind! ,
[6] IK zei: 'Sta dan op en breng het
zieke kind bij Mij!'
[7] Toen stonden de ouders snel op en
brachten het kind bij Mij. Ik legde het de handen op en zegende het en op
datzelfde ogenblik werd het kind zo vrolijk en gezond alsof het nooit iets
gemankeerd had.
[8] Vervolgens zei IK tegen de jonge
moeder: 'Wees echter in het vervolg voorzichtig! Als je erg opgewonden bent
door het een of ander, en je nog een kind aan de borst hebt, voed het dan pas
als je weer helemaal rustig bent! Want door de moedermelk kunnen allerlei
kwalen in het lichaam en zelfs in de ziel van de kinderen ontstaan. Denk
daaraan! -Maar zorg nu dat we allemaal een avondmaal krijgen!'
[9] De ouders bedankten Mij uitermate
voor deze weldaad en verdwenen om een avondmaaltijd voor ons klaar te maken.
[10] Binnen een uur was alles al
klaar, en men bracht ons in een grote, helemaal nieuw gebouwde eetzaal, waar
wij het zeer goed toebereide maal nuttigden. Na de maaltijd vroeg Ik de jonge
huisheer wanneer en hoe en door wie deze zeer mooie, zeer ruime eetzaal gebouwd
was.
[11] Toen zei DE WAARD: 'Ja, Heer, dat
is waarlijk ook niet zo helemaal op natuurlijke wijze gebeurd! De bouwmeesters
waren Joses en Joël, respectievelijk zonen van Jozef en stiefbroers van U. Maar
het ging heel wonderlijk. Zij hadden slechts twee helpers en toen zij de ceders
begonnen te bewerken, kostte dit werk dat anders minstens tien dagen gevergd
zou hebben, nauwelijks een dag, en het verbinden van de bomen, het opzetten van
het dak en het leggen van de vloeren, evenals het vervaardigen van alles wat
zich in de zaal bevindt, kostte net zoveel tijd als de tijd die de Heer volgens
Mozes nodig had voor het scheppen van de wereld.
[12] Kort
en goed, volgens de mening van iedere ter zake kundige zou het bouwen van zo 'n
zaal ongeveer ruim een halfjaar kosten, en dan nog met meer bouwlieden die
daarbij erg hard zouden moeten werken, -en deze zaal werd door slechts vier
bouwlieden in zes dagen in de huidige staat opgeleverd, en dat moet toch ook
wel beslist een wonder zijn!
[13] De beide broers zeiden zelf 'We
worden onzichtbaar geholpen door de geest van onze goddelijke broer!' En dat
was zeker zo, omdat zelfs Uw lieve moeder Maria, die ons vaak bezoekt, dat ook
als vaststaande waarheid meedeelde. - Is het niet zo, Heer en Meester van al
het leven en bestaan?'
[14] IK zei: 'Nu ja, dan moet het wel
zo zijn! Maar zorg nu ook voor slaapplaatsen; want wij zijn allen lichamelijk
moe geworden! Morgen zullen we wel tijd vinden om daar verder over te spreken.'
[15] Dat werd dan ook snel in orde
gemaakt en wij begaven ons ter ruste.
81
De Heer in het noorden van Galilea
[1] Ik bleef ongeveer zeven dagen in
Kana in Galilea, en Mijn leerlingen predikten het evangelie aan het volk. Na
zeven dagen gingen we echter verder, nadat wij eerst veel goeds verricht hadden.
Veel mensen begeleidden ons vanuit Kana nog een heel eind en keerden getroost
weer naar huis terug.