Het grote Johannes evangelie

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

Deel 6

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de  Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 


 

Hoofdstuknummer/omschrijving/tussen haakjes,

indien bekend de datum waarop het geschreven werd

Cursief worden de plaatsen van handeling aangegeven.

 

De Heer en de tempelpriesters (Ev.Joh. hfdst.5)

 

 1 De genezing van een zieke bij het bad van Bethesda (Ev.Joh. 5, 1-13)

 2 De Heer getuigt van Zichzelf en van Zijn zending als Messias 5,14-27)

 3 De Heer spreekt over de betekenis van Zijn daden (Ev.Joh. 5,28-39)

 4 De verstoktheid van de tempeljoden (Ev.Joh. 5,40-47)

 5 De Farizeeën in Bethanië

 6 De bekentenis van de Farizeeën

 7 De Heer met de Zijnen op een heuvel bij Bethanië

 8 Mozes en Elia verschijnen op bevel van de Heer.

    Mozes' aanklacht tegen de tempeljoden

 9 De aanklacht van Elia

10 De zelfbeschuldiging van de priesters

11 De goede voornemens van de pasbekeerde joodse priesters

12 De nachtelijke storm tijdens het onweer

13 De nieuwe ster en het nieuwe Jeruzalem. De voorwaarde voor het eeuwige leven

14 Bekentenis van een joodse priester

15 De joodse priesters worden leerlingen van de Heer

16 De bekeerde priesters breken met de tempel

17 De zelfzuchtige handelwijze van de priesters in de tempel

18 Een evangelie van blijmoedigheid

19 De reiniging van de zonde

20 De vergankelijkheid van de materie

21 Een wijnwonder. Het werk in de wijngaard van de Heer

22 De valse leraren van het evangelie

23 De Heer en de Zijnen in Bethlehem. Genezing en verzorging van veel zieken

24 De genezingen van de Heer in een plaatsje bij Bethlehem

25 De reis van de Heer naar Kisjonah

26 De filosofische vragen van Philopold

27 Het rijpingsproces bij de mens

28 Tijd en ruimte

29 De mate van kracht

30 De kracht van het licht

31 Het goddelijke en menselijke wezen van de Heer

32 Het geestelijke in het natuurlijke

33 Hemel en hel

34 Een grote visvangst

35 Judas Iskariot in het huis van Kisjonah

36 Vertrek uit Kis en aankomst bij de waard van Lazarus

37 De wijzen uit Perzië

38 De bekwaamheid en de daden van de drie wijzen

39 Het goede doel heiligt niet de slechte middelen

40 De invloed van de lichtgeesten

 

Aan de zee van Galilea

(Ev. Joh. hfdst.6)

 

41 De spijziging van de vijfduizend (Ev.Joh. 6,1-15)

42 De leerlingen varen over de zee naar Kapérnaum (Ev.Joh. 6,

43 Het brood des levens (Ev.Joh. 6,22-35)

44 De zending van de Heer op aarde.

     Het vlees en het bloed van de Heer  (Ev.Joh. 6,36-58)

45 Het oordeel van het volk over de woorden van de Heer (Ev.Joh. 6,59-64)

46 Een beproeving voor de leerlingen van de Heer (Ev.Joh. 6,65-70)

47 Judas Iskariot (Ev.Joh. 6,71)

48 In de herberg van de waard van Kapérnaum

49 Het geduld van de Heer met Judas Iskariot

50 De rijke visvangst. De heerlijk smakende edelvissen

51 Over vasten en boete doen.

     De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar  (Ev.Luc. 18,9-14)

52 Over verzoeking en zwakheden. Oefen het denken!

53 De bestemming van de schepselen

54 De opstanding van het lichaam

55 Over ziekten en vroegtijdige dood

56 De voornaamste oorzaken van de ziekten

57 De springvloed

58 Petrus en de rijke inwoner van Kapérnaum

59 Het wezen van de wereldse mens

60 De onverschilligheid van de kooplieden op geestelijk gebied

61 Over reïncarnatie. De aarde als school voor de kinderen Gods

62 De grote zeeslang

63 De reden van de menswording van God

64 Het ongeloof als bewijs van rijpheid voor een nieuwe openbaring,

     Vergelijking van de mensen ten tijde van Noach en van Jezus.

      De geestelijke toestand van de mensen

65 De leiding aan gene zijde van de mensen die vóór Jezus leefden. Het hemelrijk

66 De hebzuchtige overste van Kapérnaum

67 De onsterfelijkheid van de menselijke ziel

68 De oorzaak van de vrees voor de dood

69 De goddelijke liefde, haar zorg en wijsheid

70 Het verzonken land

71 Het wezen van de boze geesten

72 Invloed van geesten bij natuurlijke gebeurtenissen als toelatingen

     van de voorzienigheid.

73 De verdronken dochter van de waard en haar opwekking

74 Het schip van de Farizeeën op de woeste zee

75 Over het juiste bekijken van de natuur

76 De oorzaken van het verval van de mensen.

     Theocratie en monarchie Eindtijd en gericht.

77 Op een berg bij Kapérnaum

78 Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer

 

De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7)

 

79 Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum.

     Het innerlijk woord als godsgeheim in het hart van een mens. (Ev. Joh. 7,1)                                                                        

80 Het bezoek bij de waard in Kana. De genezing van het zieke kind. ­

     Een evangelie voor zogende moeders.

81 De Heer in het noorden van Galilea

82 De leerlingen en de strenge tollenaar

83 De Heer wekt de gestorven zoon van de tollenaar op

84 Het wegzenden van de drie dokters

85 De kunst om te leven

86 De Heer als leraar van de levenskunst

87 De innerlijke ontwikkeling van de geestelijke mens

88 De grondslagen voor de geestelijke vervolmaking. Het wezen van God

89 Tweespraak tussen de dokter en de waard over de Heer

90 Het menselijke en het goddelijke in de Heer

91 De dokter krijgt van de Heer de kracht om door handoplegging

     zieken te genezen

92 De christen als zakenman.

     Over het betalen van bescherming en het houden van slaven.

     Welke houding men ten opzichte van afgodenpriesters moet hebben.

93 Het bezoek aan het heilige bos. De vernietiging van de afgodenbeelden.

94 De vraag van de priester om herstel van de afgodenbeelden. Het heilige meer

95 Bij de maaltijd in het huis van Jored de tollenaar. De levensleer van de Heer.

96 Over de astrologie

97 De Heer geneest zieken in een vissersdorpje

98 De handige verdedigingstoespraak van de heidense priester

99 Joreds arme vissersdorpje wordt door de Heer wonderbaarlijk geze­gend

100 De terugkeer naar Chotinodora

101 De Heer verklaart de geschiedenis van Daniël

102 De listige vrouwen van de heidense priesters

103 Het goede getuigenis van de priestervrouwen over de Heer

104 De twijfel van de geleerde vrouwen aan het hiernamaals

105 Het misnoegen van de Heer over de hoogmoedige, kritische vrouwen

106 Een schriftgeleerde ondersteunt de opvattingen van de priestervrou­wen

107 Het verkeer met gene zijde. Bewijzen voor het voortleven na de dood

108 De atheïstische toespraak van de welbespraakte vrouw van de priester

109 Gedachtenwisseling tussen de schriftgeleerde en de vrouw van de priester

110 De uiteenzetting van de schriftgeleerde over het wezen van God

111 De weg om God te Ieren kennen en lief te hebben

112 De bijgelovige vissersbaas aan de Eufraat

113 De juiste manier om godsdienstig onderricht te geven

114 De slang als voorbeeld

115 De houtdieven

116 De vloteigenaars en de Heer

117 Het verhaal van de rijke man en zijn werklieden

118 De schuld van de vlotbazen

119 De eerbied van de priestervrouwen voor de Heer

120 De Heer geeft uitleg over de maanwereld en over maanzucht

121 Kenmerken van de op aarde geïncarneerde maanzielen

122 De Heer waarschuwt voor de terugval in het materiële.

       Het wezen van de materie.

       De oneindigheid van de Heer.

123 Over het gebed en de godsdienst

124 Over de ontwikkeling van de mensen

125 De geest van de mentor van de priestervrouwen verschijnt

126 De betekenis van het joodse volk ten opzichte van de heidenen

127 De Heer overwint de rivierrovers

128 De Heer in Samosata

129 De genezing van de aan koorts lijdende zoon van de hoofdman

130 De bekering van de afgodenpriesters

131 De Romeinse hoofdman vindt zijn broers

132 De klacht van de hoofdman over de oorlog in het dierenrijk

133 Over de zieleleer. Wezen en doel van de materie.

De vrije ontwik­keling van de mens tot het kindschap van God.

134 Het verhaal van de hoofdman over de wijze Illyriër

135 De persoonlijkheid van God. Gods wil en de wil van de mens. De kracht van de wil

136 Het gevoel voor schoonheid, een bloem van de waarheid

137 Het bezoek aan de tempel der wijsheid

138 De wondermaaltijd in het huis van de overste. Wezen en werking van de liefde

139 De sjacherjoden

140 De terugreis naar Kapérnaum. De reus en zijn preek tegen de joden

141 De mislukte overval van de overste van de synagoge

142 De hoofdman werft de reus en zijn broeders aan voor Rome.

Werken der liefde zijn de ware verdienste voor God

143 Ambt en eer. Alles is genade: alleen de goede wil is verdienste

144 De afhankelijkheid van de mens van Gods genade

145 De verwijten en twijfel van de leerlingen

146 De ontevreden leerlingen gaan alleen naar het loofhuttenfeest in Jeruzalem.

De Heer gaat hen heimelijk achterna (Ev. Joh. 7,2-13)

147 De Heer in de tempel. De mislukte aanslag van de tempeldienaren.

(Ev.Joh. 7:14-36)

148 Het bezoek van de Heer aan Lazarus in Bethanië

149 Een voorspelling van de Heer over onze hedendaagse tijd.

       De noodzaak van goddelijke openbaringen

150 Echte en valse profeten en openbaringen

151 De kenmerken van de antichrist

152 De grote afwisseling onder de schepselen en hun doel

153 Voorspelling van de Heer over het gericht over de joden.

       De vergankelijkheid van de materie

154 Over de noodzaak van de vergankelijkheid van de materie

155 Ongelukken en ziekten die al of niet door eigen schuld ontstaan

156 De op handen zijnde maansverduistering

157 Het zien van de maan door het geestesoog

158 De gevolgen van de maansverduistering. Wedergeboorte en geeste­lijke gaven,

159 De belevenissen van de leerlingen op het feest in Jeruzalem

160 De zeven waakhonden van Lazarus.

De sterrenwerelden als scholen voor geesten

161 Het geven van een voorbeeld als beste les en vermaning.

       Waar ernst en dreiging op hun plaats zijn

162 Oorzaak en doel van ziekten en lijden

163 Het lot van zelfmoordenaars.

       De leer verkondigen zonder het goede voorbeeld te geven is nutteloos.

       Geloof zonder werken is dood.

164 Lazarus' houding ten opzichte van de tempel.

       Ergernis en de kwalijke gevolgen ervan

165 Invloeden van geesten en de vrije wil van de mens van de zielen van dieren

166 Wat meteoren en kometen eigenlijk zijn

167 Lazarus wordt eigenaar van een oliebron

168 Lazarus en de tempelspionnen

169 De verwijzing van de Heer naar Zijn kruisdood

170 De Heer onderricht in de tempel (Ev.Joh. 7,37-49)

171 De Farizeeën en Nicodémus (Ev.Joh. 7, 50-53)

 

De Heer op de Olijfberg (Ev. Joh. hfdst.8)

 

172 De Heer en de Zijnen in de herberg van Lazarus op de Olijfberg (Ev.Joh. 8,1)

173 De beschouwingen van de Heer bij de aanblik van Jeruzalem.

Het gericht over Jeruzalem.

174 De voorspelling van het grote gericht van de huidige tijd

175 Lazarus' twijfel aan de goddelijke leiding van de mensheid

176 Over de werkers in de wijngaard.

Doel, wezen en werking van de openbaringen

177 De profeten als dragers van de openbaring.

Lichtgelovigheid en onvoorwaardelijk geloof

178 Twee soorten mensen op aarde: zielen van boven en zielen van beneden

179 De antichrist

180 Over de juiste zegen en het juiste gebed

181 De aankomst van de Romeinse vreemdelingen in de herberg

182 Het gesprek van de gids met de Romeinen over de Heer

183 De Romein vraagt de waard en Lazarus naar de wonderman Jezus

184 Lazarus vertelt de Romeinen over de Heer

185 De genezing van de bezeten jonge vrouw Maria Magdalena

186 De Romeinen en de jonge vrouw eren de heer

187 Over de werking van de wijn

188 De waarde van het denken en de lichtgelovigheid

189 De Romeinen zien de engelenwereld

190 Het verschil in levensopgave van engelen en mensen

191 Over het tweede en derde gezicht

192 Een bezoek aan het universum

193 De geestelijke overeenkomst van de dagtijden

194 De Heer karakteriseert de dertig Romeinen

195 De dertig Romeinen zoeken de Heer.

196 De Heer onderricht in de tempel. Het oordeel van het luisterende volk

197 De echtbreekster

198 De Heer maakt Zich bekend

199 De Heer en Zijn tegenstanders

200 Het wezen van de Heer

201 De ontmaskering van de verleider van de echtbreekster

202 Arbeiders bezoeken de Heer op de Olijfberg

203 De reden van het ongeloof van de tempeldienaren

204 Het opvoeden van de mensheid in de kennis van God

205 De wilsvrijheid en de geestelijke opdracht van de mens op aarde

206 Over zonde en offer

207 De beschouwingen van de Heer over Jeruzalem en de eindtijd van de aarde.

       Het duizendjarige rijk en het gericht door het vuur.

208 Het verhaal van Lazarus over de ongelovige Farizeeën

209 Het wonder in de herberg

210 De twijfel van de Farizeeën over de Heer als Messias

211 Een weddenschap tussen Agricola en een Farizeeër

212 Agricola verklaart voorspellingen uit Jesaja

213 De onwetendheid van de Farizeeër over de zon en de zondvloed

214 Over het boek job en over de tempel te Jabusimbil

215 Het orakel van Delphi. Over het verder leven na de dood

216 De zeven boeken van Mozes

217 Over het Hooglied van Salomo

218 Agricola spreekt over het wezen van de ziel

219 Ziel en lichaam

220 Het zich van de wereld afkeren en het Rijk van God

221 De goddelijke leiding van de mensen

222 Reine en onreine spijzen

223 Goed en verkeerd sabbatvieren

224 Het weerwoord van de Farizeeër

225 Invloeden van geesten en contact met het hiernamaals

226 Gods wezen en eeuwige scheppingsvreugde

227 Niet het weten, maar het handelen uit liefde maakt zalig

228 Naastenliefde. Kennis en liefde van God

229 God-Vader, God-Zoon en God-Heilige Geest

230 De drie-eenheid in God en mens

231 De oneindigheid en alomtegenwoordigheid van God in Jezus

232 Het wezen van de kometen

233 Het belang van kennis

234 Uitvindingen en hun doel

235 Over de valse profeten

236 De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer

237 Hemel en hel

238 De gevechten in de hel

239 De tweede schepping van God

240 De verhouding tussen hel en wereld

241 Lazarus wil de zondaars helpen

242 Drie gelijkenissen over de baanhartigheid van God

243 De gevolgen van de verkeerde voorstelling van het hiernamaals

244 Over rechtspreken en straffen

245 De grote scheppingsmens in het universum

246 De verlossing van de wereldmens

247 De Heer als Heiland van de grote wereldmens

248 De beweging van de wereldmens en zijn hulsgloben. De dubbelzon­nen

 

De in de tekst tussen haakjes ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen, alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.

 

 


 

De Heer en de tempelpriesters

Ev.]oh.hfdst.5

 

1 De genezing van een zieke bij Bethesda

Ev.Joh.5,1-13

 

[1] Op deze dag ging Ik met Mijn leerlingen tot vlak bij Jeruzalem, waar wij logies namen in een herberg die Ik en Mijn leerlingen goed kenden. De waard, die zich bijzonder verheugde over ons bezoek, vertelde ons uitgebreid over de heersende, kwalijke toestanden in Jeruzalem en liet een uitstekend avondmaal voor ons klaarmaken.

[2] Maar IK zei tegen hem: 'Kom morgen maar naar de tempel, dan zul je eens zien hoe Ik met de Farizeeën zal omspringen! Morgen zullen zij precies en zonder enig voorbehoud te weten komen met wie zij in Mijn persoon te maken hebben!'

[3] Daarover was onze waard erg blij en hij bracht ons nog brood en wijn zoveel wij maar wilden. 'Weliswaar had hij al veel over Mij horen vertellen, maar ook hij wist nog niet wie Ik nu eigenlijk precies was, hoewel Mijn leerlingen hem een aantal aanwijzingen gaven die hij goed in zich opnam. - Spoedig daarop begaven wij ons ter ruste.

[4] Op de morgen van de sabbat trokken wij op naar Jeruzalem. (Joh.5, 1)* (*Alle in de tekst tussen haakjes toegevoegde bijbeltekstaanduidingen zijn toevoegingen van Jakob Lorber of van de uitgever.)

Waarom dan 'op'? Omdat de grote stad en vooral de tempel op een tamelijk uitgestrekte, rotsachtige bergrug gebouwd waren, en de tempel met zijn uitgestrekte zuilengangen, ringmuren en hooggelegen tuinen vrijwel het hoogst lag. Dat de waard, wiens huis in het dal stond, met ons mee omhoog ging, spreekt vanzelf.

[5] Toen wij in de buurt van de tempel kwamen, moesten wij eerst langs een bad, Bethesda genaamd (Vedes da = het geeft opwekking of genezing) , dat vlak bij de schapestal van de tempel lag, omringd door vijf zuilengan­gen. (Joh.5,2) Deze gangen lagen altijd vol zieken, zoals blinden, verlam­den, mensen met verschrompelde ledematen en mensen met allerlei andere ziekten, en zij wachtten tot het water in beweging kwam. (Joh. 5,3 ) Volgens een zeer oude overlevering uit de tijd van Melchizedek, en naar het vaste geloof vooral van het arme volk, daalde er van tijd tot tijd een engel uit de hemel neer, die .het water in beweging bracht. Weliswaar zagen de mensen de engel met, maar zij maakten zijn aanwezigheid op uit het vreemde bewegen van het water.

[6] De geleerde Farizeeën geloofden persoonlijk weliswaar niet aan het neerdalen van de engel, maar net als de Romeinen en de Grieken hielden zij het bad alleen maar voor een speciale, geneeskrachtige bron; zij zagen er echter toch voordeel in het volk bij het vrome, oude geloof te houden.

[7] Wanneer het water bewoog -hetgeen iedere week een­ of tweemaal voorkwam -, had het werkelijk zo'n buitengewone, genezende kracht, dat iedereen, met wat voor besmettelijke ziekte dan ook, genezen werd als hij het geluk had als eerste in het water te komen. (Joh. 5,4) Het spreekt vanzelf dat ook daar slechts de rijken en welgestelden in het voordeel waren, en dat de armen, omdat zij niets konden betalen, vaak jarenlang tevergeefs moesten wachten tot een verpleger die wat barmhartiger was, zo'n arme als eerste in het water dompelde, waarop hij dan ook gezond werd.

[8] Onze waard wond zich daar erg over op en betitelde deze handelwijze als een ingemene, onrechtvaardige zaak. Ook vestigde hij Mijn aandacht op een oude, arme man die daar al achtendertig jaar op genezing wachtte (joh.5,5) zonder dat zo'n op geld beluste verpleger er ook maar aan dacht hem na zoveel jaar eindelijk eens als eerste naar het bewegende water te brengen.

[9] Daardoor werd Ik natuurlijk erg getroffen en IK zei tegen de waard: 'Hoewel het vandaag sabbat is, moet deze man toch meteen geholpen worden! ,

[10] Omdat Ik ten eerste Zelf wist en ook van de rechtschapen waard gehoord had, hoe deze man ervoor stond, ging Ik meteen naar hem toe en vroeg: 'Wilt u gezond worden?' (Joh.5,6)

[11] Daarop antwoordde DE ZIEKE met een treurig gezicht: 'Goede Heer! Ik heb niemand die mij het eerst in het bad brengt als het water in beweging komt, en als ik zelf ga, gaat een ander die gesteund wordt, vóór mij het water in. (Joh. 5, 7) Hoe kan ik dan ooit gezond worden?!'

[12] Toen zei IK: 'Sta dan op, neem uw bed op en ga terug naar waar u vandaan bent gekomen! ' (Joh. 5, 8)

[13] En terstond werd de zieke gezond, nam zijn schamele bed op en ging zoals gebruikelijk was naar een priester, om te laten zien dat hij genezen was en dat nog wel op een sabbat, hoewel jarenlange ervaring geleerd had dat het water dan vrijwel nooit bewogen werd. (Joh. 5, 9) Daarom viel het de joden meteen op dat deze man op een sabbat gezond was geworden.

[14] Over dat gezond worden zouden zij (DE JODEN)* (*al deze tussen haakjes toegevoegde persoonsnamen zijn van de uitgever.) niet zoveel gezegd hebben, maar dat hij op de sabbat zijn bed droeg, was voor hen wel een grote misstap, en zij zeiden: 'Het is vandaag sabbat en dan is het niet gepast om een bed te dragen!'

(Joh. 5, 10)

[15] Hij (DE GENEZEN MAN) antwoordde echter: 'Luister! Hij die mij gezond gemaakt heeft, zei tevens tegen mij:'Neem je bed op en ga heen!' (Joh.5,11) Iemand die zo'n macht heeft en die mij zo'n weldaad heeft bewezen, heb ik ook op deze sabbat gehoorzaamd! Want volle achtendertig jaar lang heeft niemand mij zo'n weldaad bewezen als die man! Waarom zou ik hem dan ook niet op de sabbat gehoorzamen?!'

[16] Toen vroegen DE JODEN hem: 'Wie is dan die man die vandaag op een sabbat tegen je zei:'Neem je bed op en ga heen!'?' (Joh. 5, 12)

[17] De gezond gemaakte man aan wie dit gevraagd werd, wist echter niet wie Ik was en hoe Ik heette. Hij kon Mij ook niet aanwijzen, omdat Ik de plaats snel verliet vanwege het vele volk dat er verzameld was. (Joh. 5, 13 )

 

2 De Heer getuigt van Zichzelf en van Zijn zending als Messias

Ev. Joh. 5, 14-27

 

[1] Ongeveer een uur later ging Ik met Mijn leerlingen naar de tempel nadat wij eerst een ontmoeting hadden met de familie van Lazarus uit Bethanië, die Ik reeds vanaf Mijn twaalfde jaar kende en die Ik ieder jaar tijdens onze pelgrimstochten naar Jeruzalem placht te bezoeken en waar­mee wij van alles bespraken over de uitoefening van Mijn taak als leraar. De familie en ook de ons reeds bekende waard begeleidde ons naar de tempel, en toen wij in de tempel kwamen, ontmoette Ik daar de genezen man, die zich toen hij Mij zag, naar Mij toe drong en Mij opnieuw begon te loven en te danken.

[2] IK zei tegen hem: ' Zorg dat u, nu u gezond bent geworden, verder niet meer zondigt, opdat u niet nog iets ergers overkomt!' (Joh.5, 14)

[3] Hij bezwoer dat en hoorde bij deze gelegenheid Mijn naam, wat niet zo moeilijk was omdat velen Mij van eerdere ontmoetingen kenden. Daarna verliet de man ons en ging naar de strenge tempeljoden en vertelde hun dat Ik, Jezus, het geweest was, die hem genezen had. (Joh.5, 15)

[4] Toen ontstaken deze tempeljoden in woede, volgden Mij, en begonnen zich naar Mij toe te dringen om Mij op staande voet te grijpen en te doden, omdat Ik dat -en bovendien nog op zo'n belangrijke sabbat! - gedaan had. (Joh.5,16)

[5] De waard zag hoe de joden, die hij boven alles haatte, woedend in Mijn richting kwamen en raadde Mij aan zo snel mogelijk te verdwijnen, omdat Mij anders gemakkelijk iets ergs zou kunnen overkomen.

[6] IK stelde hem echter gerust en zei: 'Wees niet bang; want zolang Ik het Zelf niet wil, zullen zij Mij niets kunnen doen! Maar Ik zal hun zodra zij Mij vragen gaan stellen, eerst eens onomwonden zeggen wie Ik ben, en dan zul je pas echt hun woede zien, waar op dit ogenblik echter niemand bang voor hoeft te zijn!'

[7] Terwijl Ik dat onder vier ogen tegen de waard gezegd had, waren DE WOEDENDE JODEN ook al bij Mij en snauwden Mij toe: 'Waarom deed je dat op een verheven sabbat en heb je deze in het bijzijn van het hele volk ontheiligd? Had je dat morgen niet kunnen doen, dan zou de zieke nog vroeg genoeg geholpen geweest zijn en de verheven sabbat zou niet ontheiligd zijn?! ,

[8] IK keek de woedende joden ernstig aan en zei simpelweg tegen hen: 'Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook!' (Joh.5,17)

[9] Daarop werden DE TEMPELJODEN nog bozer en probeerden Mij te grijpen en meteen te doden; want zij schreeuwden tegen.het volk: 'Hij vond het niet genoeg om de verheven sabbat te ontheiligen, maar hij onteerde ook God, door Hem zijn Vader te noemen en zich aan Hem gelijk te stellen! Grijp hem daarom en wurg hem meteen!' (Joh.5, 18)

[10] Er ontstond een regelrecht opstootje in de tempel en sommigen maakten aanstalten om Mij vast te grijpen. Ik gebaarde echter dat ze stil moesten zijn.

[11] Meteen werd ook alles rustig en IK zei tegen de woedende joden: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik, als Zoon, kan uit Mijzelf niets doen ­behalve datgene wat Ik de Vader zie doen! Wat dus Mijn Vader doet, dat doe Ik ook!

(Joh .5, 19) De Vader heeft de Zoon lief en toont Hem alles wat Hij Zelf doet, en Hij zal Hem nog grotere dingen laten zien, zodat u zich daarover uitermate zult verbazen! (Joh.5,20) Want zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil. (Joh.5,21) Ik zeg u, blinden: De Vader in de hemel richt nu niemand; want het hele gericht heeft Hij Mij, Zijn Zoon, in handen gegeven (Joh.5,22), opdat alle mensen - joden en heidenen - de Zoon op gelijke wijze zullen eren als zij de Vader eren. Wie echter de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft.' (Joh.5,23)

[12] Toen Ik zo sprak, heerste er doodse stilte en de woedende joden zwegen; want Ik wilde dat zo.

[13] Dus sprak Ik verder en zei: 'Voorwaar, voorwaar, wie Mijn woord hoort en waarachtig in Hem gelooft die Mij tot de mensen op deze aarde heeft gezonden, heeft het eeuwige leven en komt met zijn ziel nooit in een gericht dat bestaat uit de dood van de materie, maar door dat ernstige en levende geloof is hij van de dood tot het ware, eeuwige leven doorgedrongen! (Joh.5,24)

[14] En wederom zeg Ik u: Voorwaar, voorwaar, het uur komt en is er reeds, waarop de naar lichaam en ziel dode mensen de stem van de Zoon van God zullen horen, en zij die haar vol vertrouwen zullen horen, zullen daardoor ook eeuwig leven! (Joh.5,25) Want zoals de Vader het leven in Zichzelf heeft, zo heeft Hij ook de Zoon van eeuwigheid het leven in Zichzelf gegeven. (Joh.5,26) Ook heeft Hij Hem macht gegeven om gericht te houden over alle mensen, en wel omdat de eeuwige Zoon van God nu voor deze tijd ook een mensenzoon is.' (Joh.5,27)

 

3 De Heer spreekt over de betekenis van Zijn daden

Ev. Joh.5, 28-39

 

[1] Toen zetten velen grote ogen op en begonnen zich over Mijn woorden erg te verbazen. Sommigen meenden dat het een weergaloze godslastering was.

[2] ANDEREN zeiden daarentegen: 'Nee, daar moet iets waars in schuilen; want zo heeft nog nooit een mens over zichzelf gesproken! ' 

[3] Doch IK zei tegen hen: 'Want het uur komt waarin allen, zelfs zij die in de graven zijn (hiermee werden de heidenen bedoeld, iets wat de Joden niet begrepen), Mijn stem zullen horen en zullen opstaan, zij die het goede gedaan hebben tot de ware opstanding des levens, -maar zij die het kwade gedaan hebben tot de opstanding van het gericht, hetgeen de ware dood van de ziel is.' (Joh.5,29) .

[4] Toen begonnen er weer enigen te mopperen, en ANDEREN zelden:..Die man weet geen maat te houden en begint nu echt te zwammen! Als hij het over zichzelf heeft doet hij immers net alsof God en hij één en dezelfde zijn!? Wie heeft er ooit zoiets gehoord?!'          

[5] Maar IK zei: 'U vergist zich erg als u zo over MIJ oordeelt; want Ik kan als mens ook niets uit Mijzelf doen. Ik hoor echter altijd de stem van de Vader in Mij en zoals Ik die hoor, zo handel, spreek en richt Ik, en. Mijn gericht is dan juist, omdat Ik niet Mijn menselijke wil, maar alleen die van Mijn Vader uitvoer die Mij in deze wereld heeft gezonden. (Joh.5,30). Als Ik als mens over Mijzelf zou getuigen, zou dat getuigenis van Mij onjuist zijn (Joh.5,31); maar het is een Ander die u niet kent en nog nooit gekend heeft die door Mijn daden, die reeds alom bekend zijn, over Mij getuigt, en daarom weet Ik maar al te zeker dat het getuigenis dat Hij Mij steeds gaf en geeft, volkomen waar is. (Joh.5,32)

[6] U zond mensen naar Johannes de Doper en constateerde dat hij van de waarheid getuigde. (Joh.5,33) Maar Ik aanvaard, zoals u ziet, geen getuigenis van mensen, want Ik getuig van Mijzelf vanuit de Vader, en dat doe Ik opdat u allen waarachtig zalig zult worden. (Joh.5,34) Waarom bevalt dat u dan niet?'

[7] Toen zeiden ENIGEN: 'Als, zoals je zelf zegt, Johannes van de waarheid getuigde, dan was zijn getuigenis toch al goed en vol.doende; waartoe dient dan nu nog jouw afzonderlijke getuigenis?! Want wij kunnen immers toch al volgens het getuigenis van Johannes zalig worden.’ 

[8] IK zei: 'Johannes was wel een brandend en helder schijnend licht; maar u zocht hem alleen maar op omdat u zich bij zijn licht slechts wat wilde opmonteren. (Joh,5,35) Ik heb echter een groter getuigenis over Mijzelf dan het getuigenis van Johannes; want de werken die Mijn Vader Mij opgedragen heeft om persoonlijk uit te voeren, deze werken dus, die Ik alleen doe voor de ogen van de hele wereld, getuigen volledig naar waarheid dat de Vader Mij als Zijn Zoon tot u heeft gezonden. (Joh.5,36)

[9] En juist deze Vader, die Mij nu naar u heeft toegestuurd, heeft reeds lang door de mond van de profeten van Mij getuigd, hoewel geen van u ooit Zijn stem gehoord en Zijn gestalte gezien heeft. (Joh.5,37) U heeft weliswaar Zijn woord uit de geschriften van de profeten vernomen, maar niet aanvaard, want u gelooft nu Degene niet die Hij tot u heeft gezonden. (Joh,5,38)

[10] Zoek het zelf op in de Schrift, waarvan u zegt dat daarin uw eeuwige leven te vinden is! En kijk, juist de Schrift getuigt honderd­ en duizend­voudig van Mij! (Joh.5,39)

[11] Wat heeft u tegen Mij? Is het dan niet juist, dat Ik zonder enig uiterlijk vertoon tot u kom, om u niet bang en moedeloos en vreesachtig te maken?! Heeft Elia, toen hij in de geest, dus ook geestelijk, een voorspelling over Mijn komst ontving, Jehova soms in de stormwind of in het vuur voorbij zien gaan toen hij in de grot verborgen was? Nee, in een zacht ruisen ging Jehova voorbij! En kijk, dat vindt nu hier in uw bijzijn plaats! Waarom wilt u het dan niet geloven? Zijn Mijn werken, die Ik ten aanschouwe van duizenden en nogmaals duizenden getuigen reeds gedaan heb, dan niet het waarachtigste getuigenis daarvan? Heeft dan ooit iemand op de wereld zulke daden verricht?"

 

4 De verstoktheid van de tempeljoden

Ev. Joh.5, 40-47

 

[1] ENIGE JODEN zeiden: 'Je daden zijn wel erg uitzonderlijk, maar je uiterlijk past er in de verste verte niet bij en bovendien kunnen de Essenen precies hetzelfde, die, hoewel zij onze vijanden zijn, toch beweren dat de Messias uit de joden zal voortkomen.'

[2] IK zei: 'O, Ik ken u maar al te goed! U weet niet pas nu, maar al een heel lange tijd hoe de Essenen hun wonderen verrichten, en daartegen bent u ook al terecht in het geweer gekomen en u heeft het volk ook al meermalen met goed gevolg het schijnvertoon van de Essenen laten zien, want die kunsten en kneepjes kent u net zo goed als de Essenen; en Mijn persoonlijke uiterlijk is bij u vergeleken ook niet het minste. Dus daaraan ligt het helemaal niet dat u Mij niet wilt erkennen en wilt aannemen voor wat Ik naar waarheid ben, - maar u wilt, heel simpel gezegd, niet bij Mij komen om van Mij en uit Mij het eeuwige leven te verlangen. (Joh.5,40)

[3] Ik neem echter - ter wille van meer uiterlijk aanzien - geen eer aan van mensen (Joh.5,41), omdat zij Mij toch nooit in der eeuwigheid meer eer kunnen geven dan in Mij woont; maar Ik ken u van een heel andere zijde! Vanwege uw hoogmoed, uw wereldse liefde en uw eigenliefde bevindt zich de liefde van God reeds lang niet meer in u, - en daarom neemt u Mij niet aan!" (Joh.5,42)

[4] Weer zeiden ENIGE JODEN: 'Dat zijn wel heel scherpzinnige en verstandige woorden, maar die bewijzen nog lang niet dat jij nu juist opeens de beloofde Messias bent! Je kunt, wat wij desnoods kunnen aannemen als wij dat willen, een profeet in Zijn naam zijn, hoewel er geschreven staat dat er uit Galilea geen profeet zal voortkomen; maar van een Messias zal bij jou nog wellang geen sprake zijn! Hebben wij gelijk of niet?'

[5] IK zei: ' Absoluut niet; maar Ik zal u heel precies vertellen hoe het in elkaar zit! Luister dus: Ik ben niet als profeet in de naam van de komende Messias tot u gekomen, maar Ik ben als de beloofde Messias in de naam van Mijn Vader, met Wie Ik volledig één ben, tot u gekomen, en de werken en daden die Ik doe leveren daarvan het waarachtigste bewijs, en ondanks dat neemt u Mij niet aan! Komt er echter een ander met veel pracht en praal in zijn eigen, zeer zelfzuchtige naam, dan zult u hem beslist zonder aarzeling aannemen! (Joh.5,43) Maar hoe zou u Mij ook kunnen geloven, terwijl u alle eer van elkaar aanvaardt en u zich ook door de hele wereld laat eren, maar de bescheiden eer die uit God is, nooit heeft gezocht en nu ook niet zoekt!' (Joh.5,44)

[6] DE JODEN zeiden: 'Wel, - je zegt onomwonden, dat de almachtige God je Vader is! Als wij nu dan onrecht doen door je niet te geloven, klaag ons dan aan bij je Vader, dan zullen we wel zien wat ons daarvoor te wachten staat!'

[7] IK zei: 'O, denk vooral niet dat Ik u bij Mijn Vader zal aanklagen! Er is een ander die u aan zal klagen, en dat is Mozes, waarvan u hoopt dat hij eens eerst nog met Elia zal komen. (Joh, 5, 45) Hij is ook gekomen, maar door u evenmin herkend als u Mij Zelf nu herkent. (n.b.: Mozes' geest was in Zacharias en Elia's geest in Johannes.)

[8] Als u met uw wereldse instelling ooit Mozes geloofd zou hebben, dan zou u ook Mij geloven; want Mozes heeft over Mij getuigd. (Joh.5,46) Maar omdat u zijn geschriften nog nooit geloofd heeft, hoe zou u dan nu Mijn woorden kunnen geloven?!" (Joh.5,47) 

[9] DE JODEN zeiden: 'Hoe kun je zeggen dat wij, die op zijn stoel zitten­ Mozes niet geloofd zouden hebben?'  

[10] IK zei: 'Wat de mens geloven zal, dat moet hij eerst kennen, Ik zeg u echter, dat u alleen voor het geld priester bent geworden en het sinds uw kindsheid niet eens de moeite waard hebt gevonden de geschriften van Mozes door te lezen. Waarom ook; want het is u immers zonder die moeite steeds erg goed gegaan! Weet u wie altijd uw Mozes en uw profeten waren? Ik zeg het u: Dat was uw buik!’

[11] Toen keken de joodse priesters wat verbouwereerd, en EEN van hen zei: 'Wordt dan niet iedere week de Schrift op het vastgestelde uur van de dag voorgelezen?! Wij bezitten slechts vijf exemplaren en het origineel, dat als relikwie door niemand anders dan de hogepriester op straffe des doods aangeraakt mag worden. Hoe kun je dan zeggen dat wij niet zouden weten wat Mozes en de profeten geschreven hebben?! Weliswaar kunnen wij het zelf niet lezen, maar wij horen het altijd als het gelezen wordt!’

[12] IK zei: 'U hoort wel met uw oren als u met uw volle buik tijdens het lezen niet inslaapt; maar met uw hart heeft u nog nooit geluisterd, omdat dat met zijn begeerten steeds overal elders ronddwaalt. De geboden houdt u ook alleen maar voor de schijn voor het oog van de wereld, omdat u in priestergewaden rondloopt; maar zelf geeft u er niets om! Dat zeg Ik u, omdat Ik u veel beter ken dan wie ook ter wereld. ,

[13] Toen begonnen velen uit het volk die dit mee hadden aangehoord, geweldig te schimpen en over deze Joodse priesters te mopperen, en die trokken zich meteen in hun vertrekken terug. Ik verliet met de Mijnen eveneens de tempel en begaf Mij, op uitnodiging van Lazarus, met de leerlingen en de waard naar Bethanië, een gehucht, dat ongeveer vijftien veldwegen gaans (volgens de huidige maatstaven ongeveer zeven kwartier rustig lopend) van Jeruzalem afligt. Dat we daar bijzonder goed ontvangen werden, spreekt vanzelf.

 

5 De Farizeeën in Bethanië

 

[1] Ik kon daar ditmaal niet lang blijven, omdat er uit Jeruzalem voortdu­rend te veel vooraanstaande joden naar toe kwamen, waaronder ook van die mensen die niet in Mij geloofden. Ik aanvaardde hier slechts gedurende drie dagen de vriendelijke zorgen, verkondigde echter niets en deed ook niets vanwege de ongelovige joden.

[2] Wel zijn er nogal wat mensen bij Mij gekomen die Mij over allerlei zaken wilden uithoren, maar IK zei heel eenvoudig tegen hen: 'Daar is het hier de plaats en de tijd niet voor! Wat u echter moet weten, heb Ik tegen iedereen in de tempel gezegd en meer hebt u voorlopig niet nodig!’

[3] Daarop keerde Ik hun Mijn rug toe en ging met Lazarus en de waard naar buiten, waar wij veel over de uitspattingen van de tempeldienaren en over hun optreden tegen het volk spraken, en de waard, die zeer gelovig geworden was, vond geen woorden genoeg om Mij te prijzen, omdat Ik deze tempelhuichelaars zo ronduit de waarheid in hun gezicht had gezegd. En Lazarus, die reeds lang wist wie er achter Mij schuilging, was daar ook bijzender blij om.

[4] Toen wij zo, verschillende zaken onder elkaar besprekend, buiten rondwandelden, kwam Mijn leerling JOHANNES, Mijn gunsteling, naar ons toe en zei: 'Heer, wat moeten we nu doen? De joden die U daarnet in huis zo kortaf hebt afgescheept, en die U daarna meteen de rug toekeerde, zijn daarover nu zeer boos, zinnen op wraak en zeggen:'O wacht maar, we zullen snel korte metten maken met die trotse Messias van jou!' Wij probeerden hen te kalmeren, maar toen werd het alleen maar erger en ze dreigden onmiddellijk de wacht uit Jeruzalem te laten halen!'

[5] IK zei: 'Ga er naar toe en zeg hun dat Mijn tijd, waarover Ik jullie in Galilea al vaker voorspellingen heb gedaan, nog niet gekomen is; laat ze daarom de wacht maar halen en bij die gelegenheid de macht en de eer van de Zoon van God nog beter leren kennen! Ga en vertel hun dat! ,

[ 6] Verheugd ging Johannes op weg naar de trotse en overmoedige joden en bracht alles woordelijk over. Daarop werden zij woedend en schreeuw­den (DE JODEN): 'Wij zullen wel eens zien hoe ver de macht van deze Nazareeër reikt!'

[7] Daarop renden er zo 'n twintig man de deur uit om de wacht uit Jeruzalem te halen.

[8] Maar Ik wilde niet dat het vriendelijke gezin van Lazarus zoiets zou moeten meemaken; daarom liet Ik de woestelingen vanaf het huis welge­teld honderd passen rennen waarna Ik hun voeten meteen liet verstijven. ­Zij spanden zich daarop erg in om verder te komen; maar tegen Mijn wil in was dat beslist onmogelijk. Toen begonnen zij te schreeuwen en te jammeren en om hulp te roepen. Dat werden de betere mensen, die zich reeds in de tempel aan Mijn zijde geschaard hadden, gewaar en zij gingen erheen en vroegen hun waarom zij daar nu bleven staan en zo erbarmelijk om hulp riepen.

[9] Toen riepen de AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN tandenknarsend: 'Luister, wij zijn vastgenageld aan de grond waarop wij staan, en onze benen zijn plotseling zo stijf geworden als een standbeeld! Welke boze geest heeft ons dat aangedaan? O help ons uit deze verschrikkelijke toestand!’ 

[10] Maar DE GOEDE MENSEN zeiden: 'jullie hebben degene die vandaag op de sabbat de zieke genas, uitgescholden voor sabbatschenner en godslas­teraar, wat hij niet had verdiend! Zouden jullie nu echter nog niet duizend maal ergere sabbatschenners geworden zijn als jullie, vanwege jullie kwade hoogmoed, als priesters ook nog persoonlijk de wacht gehaald zouden hebben om de hand aan deze onschuldige te slaan en daardoor het achtenswaardige huis van Lazarus een slechte reputatie te bezorgen?! Wij burgers, die geen priesters zijn van Jeruzalem, zeggen nu echter tegen jullie, slechte priesters: Waarachtig, om die reden heeft Gods straf jullie hier zichtbaar achterhaald! Nu pas zijn wij er helemaal van overtuigd dat de verheven Galileeër precies dat is wat hij vandaag volkomen naar waarheid in.de tempel over zichzelf heeft gezegd! Alleen Hij, als Zoon van Degene Die jullie hier gestraft heeft, kan jullie helpen, en verder niemand in de hele wereld! Vraag het Hem en bekeer je tot het goede en ware, anders kunnen jullie hier net als de vrouw van Lot tot aan de jongste dag blijven staan!'

[11] Deze woorden hielpen en DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN

riepen: 'Breng hem dan hier, dan zullen wij doen wat hij van ons verlangt! ‘

[12] Daarop gingen de burgers terug naar het huls van Lazarus en troffen Mij daar nog aan, en zij vertelden Mij vlug de hele geschiedenis.                                     .

[13] Maar IK zei tegen hen: Deze mannen, .die voor Mij de wacht uit de stad wilden halen, moeten nu maar een poosje zelf op wacht staan, dan zal hun verder de lust wel vergaan om een volgende keer hun starre hoogmoed op een dergelijke wijze bot te vieren! Wij zullen eerst nog voor zonson­dergang een versterkend maal gebruiken en daarna pas kijken wat er met de door God gekluisterden mogelijk is. Want de mens moet als hij honger heeft op de sabbat ook eten, en niet pas nadat de zon is ondergegaan; want wat heeft de zon nu met de sabbat te maken en wat heeft de joodse domme sabbat te maken met de zon?! Is de zon op een sabbat dan beter en eerbaarder dan op een andere dag, terwijl toch iedere dag een dag des Heren is, en niet alleen de sabbat?! Laten we daarom aan tafel gaan en het ons daarbij goed laten smaken!’

[14] Lazarus en zijn beide zusters waren daarover buiten zichzelf van vreugde en er werd ook meteen rijkelijk opgediend, en wij begonnen te eten en te drinken en waren daarbij heel opgewekt.

[15] Pas na een paar uur, toen wij allen volkomen verzadigd waren, zei Ik tegen Lazarus: 'Broeder, nu gaan wij naar de gekluisterden om te zien wat er met hen aan te vangen is! Waarlijk, als ze ook maar een beetje weerspannig zijn, zullen ze wat Mij betreft tot zonsopgang daar blijven staan en daarbij leren inzien dat de Zoon van God geen getuigenverkla­ringen en geen eer van mensen nodig heeft! Laten wij nu dus naar hen toegaan! ‘

[16] Wij stonden van tafel op en gingen naar hen toe.

 

6 De bekentenis van de Farizeeën

 

[1] Toen zij mij aan zagen komen, begonnen zij meteen te roepen (DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN): 'Heer, help ons uit onze wonderlijke nood, dan zullen wij alles over uw naam en uw goddelijke zending geloven! Wij hebben gezondigd tegen God, doordat wij de hand wilden slaan aan Zijn geheiligde. Wij bekennen openlijk dat wij in onze grote blindheid gezondigd hebben; o Heer, verlos ons daarom van dit ongemak!'

[2] IK zei: 'Jullie woorden klinken wel goed, maar in je hart klinkt het anders!'

[3] Toen vroegen DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN: 'Hoe klinkt het dan in ons hart?'

[4] IK zei: ' Als jullie naar waarheid bekennen, zul je ook geholpen worden en wel meteen na de openlijke en waarachtige bekentenis; als jullie echter liegen, dan moeten jullie wachten tot morgen!'

[5] Toen zei er EEN: 'Maar hoe kunnen wij weten wat ieder van ons bij zichzelf denkt?'

[6] IK zei: 'Jullie denken allemaal precies hetzelfde! Spreek dus, als je wilt!'

[7] Toen begon er EEN te spreken en zei: 'Heer, u weet dat men in deze wereld heel vaak zo verstandig moet zijn om iets anders te zeggen dan men denkt! Want je kunt zeggen watje wilt, terwijl je gedachten toch geheim zijn en zoals men zegt, tolvrij; maar als u ook in ons hart onze gedachten leest, dan blijft ons natuurlijk niets anders over dan precies te zeggen wat we denken. U zult ons wel vergeven dat wij u in onze gedachten slechts voor een buitengewone tovenaar hielden en tegen u ook de grofste verwensingen geuit hebben omdat wij meenden dat u ons dit aangedaan had; want tien jaar geleden hebben wij in Damascus inderdaad eens een Indische tovenaar gezien die niet alleen mensen, maar zelfs dieren aan de grond kluisterde. Wel, bij alle ervaringen die wij in ons leven reeds opgedaan hebben, is het werkelijk moeilijk om een echt wonder te onderscheiden van een onecht, en u moet het ons daarom maar wat ten goede houden als wij u door de nodige overwegingen niet meteen als datgene erkennen, waarvoor u zich in de tempel tegenover ons heeft uitgegeven.

[8] Bovendien staat ook in de Schrift dat men slechts in een God moet geloven en niet ook nog enkele vreemde goden naast Hem mag hebben. U beschreef uzelf echter aan ons als een echte god, gelijk aan de oude God, want u zei openlijk dat u Zijn zoon bent en precies dezelfde macht heeft als Hij en bovendien nog het gericht. Wie kan er van u -terwijl u er uitziet als een mens, en ook nog uit Galilea komt waar toch al meer heidenen wonen dan Joden - ook al spreekt u nog zo scherpzinnig, meteen geloven dat u werkelijk degene bent waarvoor u zich hebt uitgegeven?! Wij konden dat ook niet ondanks uw geduchte teken, dat u bovendien nog vandaag op een feestelijke sabbat hebt gedaan, wat voor ons uw beweerde goddelijkheid nog verdachter moest maken. Nu gaat ons na­tuurlijk een ander licht op, en dat zal ons nog meer opgaan als u ons nu hopelijk van deze grote kwelling zult verlossen. Wij smeken u daarom!"

[9] Toen zei IK: 'Wees dan vrij!'

[10] Ogenblikkelijk werden zij vrij en konden weer lopen, en zij bedankten Mij.

[11] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie zijn nu vrij, maar tegen jullie en allen zeg Ik: van hetgeen hier is voorgevallen, mag geen enkel woord aan iemand anders verraden worden! Want Ik doe tekenen die iedereen mag zien en kennen, maar ook zulke die slechts voor weinig mensen geschikt zijn, en die moeten voorlopig met openbaar worden. Ik alleen weet hoe belangrijk dat is. Bovendien mogen jullie vandaag niet naar Jeruzalem terug, want Ik wil juist vandaag nog het een en ander met jullie bespreken.

[12] Want Hij, Die eens op de Sinaï tijdens bliksem en donder aan Mozes de wetten gaf, en Wiens geest vóór Adams tijd over de wateren zweefde, staat in deze eenvoudige persoon voor jullie. Of je het nu gelooft of niet, wat hierna komt zal het duidelijk maken! Laten we nu naar huis gaan, en jullie twintig, die nog niet gegeten hebben, gaan eerst een versterkend maal gebruiken!’

[13] Toen hielden allen hun mond en durfden onder elkaar geen woord te wisselen.

[14] In het huis van Lazarus gekomen, zei PETRUS tegen Mij: 'Heer, dat heeft U ons, Uw leerlingen die altijd bij U zijn, nog niet verteld!'

[15] IK zei: 'Het lag vaak genoeg erg voor de hand, maar jullie begrip was tot op heden nog steeds te gering en zal nog een tijdlang beslist zo blijven! -Maar gaan jullie nu wat anders doen; Ik heb met de joden nog het een en ander te regelen! ,

[16] Daarmee waren de leerlingen tevreden en zij gingen naar buiten.

[17] Het eten voor de twintig stond al op tafel, maar omdat de zon nog niet was ondergegaan durfden zij nergens aan te komen, en zij keken meermalen naar de zon of die nog niet gauw onder zou gaan.

[18] IK zei echter tegen hen: 'Luister! Wie is belangrijker: de zon, de sabbat of Ik, die in Mijn geest de Heer van beide ben en al van eeuwigheid was?'

[19] Toen zeiden ZIJ: 'Ja, als u werkelijk bent waarvoor u zich uitgeeft, dan bent u beslist oneindig veel meer dan de zon en de sabbat! ,

[20] IK zei: 'Ga zitten, en eet en drink welgemoed! - Eens zei men:'Nie­mand kan God zien en tevens in leven blijven, want God is een alles ver­terend vuur. ' Maar nu kunnen jullie God zien en eten en drinken en daarbij zelfs nog het eeuwige leven oogsten!'

[21] Toen zeiden ZIJ: ' Alles goed en wel, als de wet van Mozes er maar niet was!'

[22] IK zei: 'Waar Ik ben, daar zijn ook Mozes en alle andere profeten; doe daarom wat de Heer wil! ,

[23] Toen gingen allen eindelijk aan tafel en aten en dronken nog eer de zon was ondergegaan. En toen zij gegeten en gedronken hadden, nam Ik hen allen mee op een kleine heuvel achter het huis van Lazarus, waar wij veel bespraken, waarover in het navolgende iets verteld wordt.

 

7 De Heer met de Zijnen op een heuvel bij Bethanië

 

[1] Toen wij allen op de heuvel bijeen waren, die, zoals gezegd achter het huis van Lazarus lag en waarop zich een moot vlak terrein bevond, goed voorzien van rustbanken, gingen wij zitten terwijl de nacht helder verlicht werd door de volle maan; en hoewel wij, ondanks dat wij met z'n vijfenvijftigen waren, toch ruimte genoeg hadden, meenden enige joden te moeten twisten over het feit dat men de zitplaatsen niet precies in volgorde van belangrijkheid had ingedeeld.

[2] LAZARUS maakte daarover een opmerking en zei: 'Mijn vrienden! Volgens datgene wat wij gehoord, gezien en ervaren hebben, is alleen de Ene onder ons de hoogste in rang, en Die heeft voor Zichzelf juist de minste plaats uitgezocht! Hoe kunnen wij ons dan zo op onze belangrijk­heid laten voorstaan, terwijl wij toch eigenlijk als zuiver sterfelijke mensen bij Hem vergeleken helemaal niets zijn?! ,

[3] Deze woorden van Lazarus als algemeen geacht gastheer hadden een goede uitwerking en maakten een eind aan het vervelende en volkomen onbelangrijke getwist.

[4] Toen op deze wijze alles rustig en ordelijk was, zei IK: 'Voor alles eis Ik van jullie, dat jullie datgene wat je nu zult horen en zien, altijd strikt voor jezelf zult houden, opdat iemand alleen maar door de daarvoor bestemde nieuwe leer en de door Mijn wijsheid daarvoor gekozen tekenen genoodzaakt wordt aan Mij en Mijn zending te geloven, waartoe zijn wil en zijn geweten hem aansporen.

[5] ledere innerlijke, morele dwang is op zichzelf al een gericht; want wat een mens niet aanneemt en niet geheel uit vrije wil en volledig uit eigen besef en overtuiging doet, dient hem niet tot leven, maar tot een gericht. Om helemaal goed te worden en vol van het ware, geestelijke leven, mag de mens door geen ander dwangmiddel aangespoord worden dan alleen door zijn eigen geheel vrije en vaste wil.

[6] Wet noch beloning of straf mogen hem op enigerlei wijze ertoe brengen, maar alleen zijn vrije geloof, zijn innerlijke overtuiging, zijn zuiver inzicht en vervolgens de gehoorzaamheid naar buiten toe en zijn vrije wil, die moet voortkomen uit de zuivere liefde tot God en tot al het goede en ware.

[7] Geheel naar waarheid zeg Ik jullie: Ik zou net zo gemakkelijk en eigenlijk nog gemakkelijker in de gedaante van een mens van ontzaglijke grootte, begeleid door talloze engelscharen en door vuur, bliksem en donder en storm, op aarde hebben kunnen neerdalen en met een bergen verwoestende, donderende stem jullie het nieuwe genadewoord hebben kunnen verkondigen. Er zou zeker niemand onder jullie geweest zijn die in zichzelf ook maar de geringste twijfel had kunnen laten opkomen. Want de enorme schrik en de uitzinnige angst zouden hem ogenblikkelijk dermate bevangen hebben, dat hij niet eens tot de geringste gedachte in staat geweest zou zijn. Zou dat echter iemand van nut geweest zijn voor zijn innerlijke, ware vrijwording? O, zeker niet! Dat zou een gericht zijn geweest voor iedere mensenziel, en alle harten zouden zo gebiologeerd zijn geworden dat zij gewoonweg in de hardste steen veranderd zouden zijn!

[8] Kijk, Ik ben zo eenvoudig en heel onopgemerkt in deze wereld gekomen zoals Ik Mij ook door de mond van de profeten heb aangekon­digd, opdat geen mensenhart geketend zou worden, en zij alleen door de zegenrijke macht van de waarheid van Mijn woorden en lessen Mij liefhebbend zouden herkennen en dan geheel vrij hun levenswandel daarnaar zouden inrichten!

[9] Mijn tekenen moeten alleen dienen om te bekrachtigen dat Ik werkelijk ben die Ik zeg dat Ik ben. Daarom waarschuw Ik jullie nogmaals om over datgene wat je in deze nacht zult horen en zien vooral niemand iets te zeggen, opdat geen mensenhart innerlijk gevangen raakt! Je moet je daardoor echter ook zelf niet in je hart gevangen laten nemen, maar je alleen laten leiden door Mijn woord en de waarheid daarvan.

[10] Want als je ongedwongen al Mijn tekenen zou weerspreken en ongedwongen de waarheid van Mijn wo o r d e n zou opvolgen, dan zou je toch het eeuwige leven in je hebben en de volle vrijheid daarvan; als jullie je echter alleen door de t e k e n e n laten beheersen en niet op de waarheid van Mijn woorden letten, dan zijn jullie geketend, dan bevind je je in het gericht, dan zijn jullie slechts zuiver machinale mensen zonder innerlijk, waarachtig geestelijk leven en daarom dood, zoals een steen dood is.

[11] Opdat jullie je nu ook in je hart daarnaar kunnen gedragen, heb Ik, de enige Heer en Meester van al het leven en bestaan, jullie allen dit vooraf gezegd. Richt je daarnaar, dan zul je leven!'

[12] Deze woorden van Mij grepen allen erg aan en velen begonnen bang te worden voor wat er nu allemaal zou komen.

[13}Maar IK zei tegen hen: 'Ja, beste kinderen, als jullie nu al bang worden en overmand worden door allerlei angstige gevoelens, dan zal Ik in jullie bijzijn echt niet zo erg veel kunnen doen! ,

[14] Toen zei LAZARUS: 'O Heer, ik ben niet bang en Uw leerlingen zijn het ook niet! Wie echter nu bang wordt, wel, laat die maar bang worden, - dat zal hem ook niet schaden!'

[15] IK zei: 'Nu goed, laten we dan maar horen en zien!'

 

8 Mozes en Elia verschijnen op bevel van de Heer

Mozes' aanklacht tegen de tempeljoden

 

[1] IK richtte Mij tot de joden en zei: 'omdat jullie niet wilden geloven dat Mozes en Elia er al kort voor Mijn komst waren, moeten zij goed herkenbaar hier komen en jullie zelf zeggen wat voor een mentaliteit jullie hebben!'

[2] Meteen stonden de beide profeten in ons midden en bogen zich eerst diep voor Mij .

[3] En ELIA zei luid: 'Voor U en Uw naam moeten alle knieën en harten in de hemel, op aarde en onder de aarde zich buigen!'

[4] Daarop sprak MOZES tegen de Joden: 'Jullie godslasteraars in de tempel van Salomo, jullie kinderen van de slang, welke duivel heeft jullie dan verwekt datje kunt zeggen dat Abraham jullie vader is en dat jullie op mijn en Aärons stoel zitten?! Maar nu jullie daar volkomen onbevoegd op zitten om de door God aan mij gegeven wet aan de volkeren te verkondigen, waarom herkennen jullie dan nu de hoogst Verhevene niet, die mij toch op de Sinaï de wet op twee stenen tafelen heeft gegeven?!

[5] Jullie zeggen dat ik en deze broeder Elia eerst hadden moeten komen, -wel, wij waren er allebei! Maar wie van jullie heeft ons herkend en in ons geloofd?! En hebben jullie met ons niet precies hetzelfde gedaan wat jullie met vrijwel alle profeten en heiligen van de Heer hebben gedaan?! Wat moet het dan voorstellen als jullie, boosaardige huichelaars, voor mijn naam tot aan de grond buigen, maar mijzelf vervolgen en tenslotte tussen het altaar en het allerheiligste wurgen? Spreek en geefantwoord!'

[6] Toen zei er EEN met bevende stem: 'O - grote profeet -, die, - die ­daar­ gewurgd is -, heette toch Zacharias!'

[7] Daarop sprak MOZES: 'Booswicht, je bent nu oud, maar je was ooggetuige en je hoorde alles wat ik indertijd tegen de vergadering van priesters gezegd heb toen ik uit het heilige der heiligen terugkwam! Ik zei toen: 'Luister, broeders, God de Heer heeft in Zijn grote genade en ontferming mijn innerlijk voor mij geopend, en Mozes' geest kwam in mij en nu is mijn ziel met Mozes' geest één mens, die nu voor jullie staat zoals hij eens voor de Farao en op de Sinaï voor God stond! Ik was de eerste die deze stoel neergezet heeft en op Gods bevel daarop is gaan zitten, - en nu zit ik er, omdat God dat zo wil, als laatste op; want in de toekomst zal alleen de Heer, die reeds in deze wereld op wonderbare wijze het vlees der mensen heeft aangenomen, met deze stoel doen wat Hij volgens Zijn ondoorgrondelijk raadsbesluit zal willen!' Jullie werden woedend over die waarachtige voorspelling van mij, sleurden mij van de stoel af en wurgden mijn lichaam. Is het zo niet gebeurd?'

[8] Een andere, ook al OUDE JOOD, zei nog bedeesder: 'Ja­ zo was het ­werkelijk -; maar­ wie zou nu zoiets hebben kunnen geloven?!'

[9] MOZES zei: 'Waarom hebben een aantal vrome mensen het dan wel geloofd, die door jullie daarvoor uit de tempel verdreven werden naar het verre land van de heidenen, waarvan er nog een paar in leven zijn die tegen jullie kunnen getuigen?'

[10] Weer EEN ANDERE OUDE JOOD zei nu: 'Ja, dat is best mogelijk, - die moeten in verband daarmee een visioen hebben gehad, maar wij hebben nooit een visioen gehad!’

[11] MOZES antwoordde: 'O, jij spreekt onwaarheid en maakt jezelf maar wat wijs! Want dat alles is allen, tot de minste tempelknecht toe, zevenmaal achter elkaar duidelijk en begrijpelijk in heldere dromen in de geest aangekondigd, en jullie hebben die nog wekenlang gedurende de tijd dat ik stom was, aan elkaar uitgelegd. Hoe kun je dan zeggen dat jullie in verband daarmee geen visoen hebben gehad?'

[12] DEZELFDE JOOD zei: 'O - was die droom dan ook een visioen? Kijk eens aan, kijk eens aan! Ja, - wie had dat toen kunnen vermoeden!?'

[13] MOZES zei: 'O, jullie wereldse, sluwe vossen, jullie wisten heel goed aan de hand van vele voorbeelden uit de Schrift, wat heldere dromen te betekenen hebben! Denk maar eens aan de droom van Jacob, de dromen van Jozef, de droom van de Farao en nog heel veel soortgelijke dromen; die hebben jullie heel goed in het oor gefluisterd wat jullie tot zevenmaal toe herhaalde visioen te betekenen had; maar jullie wereldse instelling, jullie priesterlijke hoogmoed, jullie lust om onbeschrijflijk luxueus te leven en jullie lust tot de grootst mogelijke luiheid en tot alle soorten en vormen van hoererij hebben jullie verblind en verdoofd, en daarom waren jullie erg bang om volgens Mijn voorspelling al jullie aangename, aardse levens­voordelen te verliezen, en daarom hebben jullie, in plaats van je naar Gods wil te voegen, liever alles tegen Hem ingezet en zijn jullie tot op dit uur en tot op dit ogenblik volledig in opstand tegen God. Stofwormen, hoe bevalt jullie deze ware geschiedenis?!

[14] Zie, de Heerlijke en de Allerhoogste, wiens aangezicht ik, Mozes, nooit waardig kan zijn te aanschouwen, heeft jullie Zelf in de tempel gezegd:'Niet Ik, maar Mozes, waarop u hoopt, zal u bij de Vader aankla­gen!' En zie, er is sindsdien nog lang geen dag verstreken of de profetie van de allerhoogste Heer gaat reeds in vervulling, en ik, Mozes, in naam van de Heer jullie aller voornaamste profeet, klaag jullie nu voor Zijn heilige aangezicht aan vanwege al datgene waaraan jullie je op de meest ten hemel schreiende manier hebben schuldig gemaakt! Wat kunnen jullie nu zeggen om je te rechtvaardigen?'

[15] Toen begonnen de joden, die helemaal in het nauw gedreven waren en van louter angst en ontzetting met stomheid geslagen leken, bibberend te stamelen, zonder nog één begrijpelijk woord over hun armzalige lippen te krijgen.

[16] Slechts EEN VAN DE JONGEREN onder hen zei met hevig bevende stem: 'Mijn God en Heer, begint dan vandaag al het verschrikkelijke Laatste oordeel?'

[17] MOZES zei: 'Mijn aanklacht bevindt zich te allen tijde in mijn hand; de toorn en de wraak ligt echter in de hand van de almachtige Heer! Jullie jongste dag is echter al een behoorlijk stuk dichterbij gekomen; maar nu hangt alles helemaal alleen van de Heer ar Zeg eens, wat jullie mening daarover is!'

[18] Toen zei EEN OUDE JOOD klappertandend van angst: 'O, grote profeet Mozes, zeg ons toch, of wij dan helemaal reddeloos in de hel zullen komen en of ieder mens zijn eigen jongste dag heeft! ,

[19] MOZES antwoordde: 'Wat de hel betreft, hoeven jullie bij jullie huidige levenswijze helemaal niet te vragen of jullie daarin zullen komen; want jullie manier van denken en handelen was Immers allang zodanig, dat jullie tot op heden in de hel waren, en jullie hebben ook alles gedaan wat daar thuishoort. Jullie kunnen daarom niet meer in de hel komen, omdat je er in wezen al in bent.

[20] Wat de jongste dag betreft, zullen jullie na het afleggen van je lichaam, in de andere wereld net zo goed een jongste dag hebben als je in deze wereld ook een laatste en tevens oudste dag zult hebben. Alleen, zolang jullie nog in deze wereld leven kunnen jullie, als je dat wilt, nog gemak­kelijk een uitweg uit de hel vinden, want hier bij jullie zit de grote Leider en Verlosser, luister naar Hem en doe wat Hij zegt! - Ik heb voor U gesproken, o Heer, en laat nu Elia het woord maar doen!'

 

9 De aanklacht van Elia

 

[1] IK zei: 'Elia, Mijn wegbereider! Wat heb jij naar voren te brengen tegen deze dienaren van de tempel?'

[2] ELIA zei: 'Heer, Mozes heeft alles al gezegd! Met hem is de tempel opgehouden een huis van God te zijn; de tempel is nu niets anders dan een rovers­ en moordenaarshol. Aan de Jordaan heb ik dat deze mensen haarfijn en zonneklaar duidelijk gemaakt en met de juiste bewijzen gestaafd. Toen zij echter zagen dat zij niet in staat waren ook maar iets tot hun verdediging aan te voeren, en toen zij beseften dat zij onweerlegbaar voor het volk ontmaskerd waren en beschuldigd werden van iedere mogelijke onrecht­vaardigheid tegenover U, o Heer, en tegenover het volk, lachten zij openlijk en deelden mee dat ik een vrome dwaas was, waarnaar men wel een paar uur kon luisteren om eens te kunnen lachen; maar in het geheim bedreigden zij het volk als het mijn leer voor iets meer aan zou zien dan belachelijke waanzin.

[3] Heimelijk werden ze echter steeds kwader, omdat zij merkten dat het volk mij toch voor een profeet hield en vereerde, boete deed en zich liet dopen. Deze verdorven boosdoeners in het heiligdom van God merkten maar al te gauw dat ik bij hen de bijl aan de wortel gelegd had en dat daardoor het eind van hun boosaardige heerschappij voor de deur stond. Toen bestookten zij Herodes en bewezen hem met allerlei onjuiste argumenten en kwalijke, slinkse streken dat ik een groot gevaar voor zijn gezag; betekende. Herodes was daar weliswaar niet van te overtuigen omdat hij bindende overeenkomsten met Rome had die hij steeds punctueel nakwam en daarom bij wat voor ongunstige voorvallen dan ook zonder meer volgens overeenkomst kon rekenen op Romeinse bescherming. Maar.dat hielp hem allemaal niets, zij bestormden Herodes net zo lang tot hij mij gevangen nam.

[4] Toen ik eenmaal gevangen zat, maar mijn leerlingen toch nog vrije toegang tot mij hadden, konden zij Herodes niet meer lastig vallen; zij merkten echter wel dat mijn leer zich via mijn leerlingen geweldig uitbreidde. Hierdoor werd hun wrok en woede van uur tot uur groter en via de boosaardige moeder van de mooie Herodias kregen zij het voor elkaar dat deze, als Herodes haar een gunst zou toestaan waarbij hij naast zijn gebruikelijke eed ook zijn woord als vorst zou geven, niets anders dan mijn hoofd zou vragen. Daarvoor zou de moeder in 't geheim tienduizend pond goud uit de schatkist van de tempel krijgen. De mooie Herodias had echter haar bedenkingen over deze eis, omdat zij wel wist dat Herodes mij heimelijk graag mocht; maar er voer een boze geest in de oude vrouwen deze onthulde haar dat ik de onzuivere liefdesverhouding van Herodes niet goedkeurde en hem daarvan wilde afbrengen. Dat zette ook Herodias erg tegen mij op, zodat zij daarna op het feest, na herhaald aandringen van haar heimelijk omgekochte moeder, mijn hoofd eiste, hetgeen Herodes zeer treurig stemde, -maar omdat hij nu eenmaal de eed gezworen had, moest hij die ook houden en ik werd dan ook in de gevangenis onthoofd.

[5] Toen de tempeldienaren daarvan hoorden, brak er een luid gejubel onder hen uit en zij begonnen meteen het volk dat in mij geloofde, zoveel mogelijk te vervolgen. -Dat, o Heer, is met weglating van alle bijzaken, die U zonder meer maar al te bekend zijn, het voornaamste kenmerk van hun totale verdorvenheid, en ik klaag hen daarom nu bij U aan! Maar U alleen bent de Heer van eeuwigheid; richt U hen volgens Uw oneindige macht, wijsheid en rechtvaardigheid! Uw alleen heilige wil geschiede!'

[6] Daarop zei IK: 'Ja, zo is het! Er deden zich daarbij weliswaar nog een aantal andere omstandigheden voor, die Ik Zelfbij gelegenheid vermeld heb en waarover ook andere oog­ en oorgetuigen in Mijn bijzijn gesproken hebben; maar dit is de eigenlijke, diepste kern van hun meer dan helse slechtheid! Maar nu richt Ik Mij tot jullie, die Mijn trouwste profeten en nu engelen in Mijn hemel zijn, en Ik vraag aan jullie, of je deze grote misdadigers in Mijn heiligdom het grote onrecht dat zij aan jullie begaan hebben, kunt vergeven.’

[7] BEIDEN zeiden: 'ja, Heer; want U alleen bent immers ons aller verzoening! Verlicht hen echter in Uw grote barmhartigheid, opdat zij zullen inzien hoe groot hun verdorvenheid is!’

[8] Daarop verdwenen beiden op Mijn verborgen wenk, en WIJ waren weer alleen.

 

10 De zelfbeschuldiging van de priesters

 

[1] Het duurde geruime tijd voor iemand het waagde ook maar iets te zeggen; want de verschijning van de beide profeten had allen erg aange­grepen en vooral de aanwezige joden zeer diep geschokt.    .

[2] Alleen DE WAARD, die naast Mij zat en ook helemaal onder de indruk was, zei op gedempte toon tegen Mij: 'Heer, Heer, daaruit blijkt meer dan uit al het andere, dat U zonder enige twijfel diegene bent waarvoor U zich in de tempel voor het hele volk hebt uitgegeven!

[3] Nu is het zonneklaar, dat de beloofde grote tijd der tijden gekomen is met alle gunsten, maar ook met alle gerichten uit de hemelen. O, was ik maar waardig genoeg om in aanmerking te komen voor een heel klein deel van de gunsten!’

[4] IK zei: 'Niet slechts een heel klein, maar een heel groot deel kun je nemen! Dat hangt alleen maar van je wil af om met vreugde en plezier te handelen volgens Mijn leer, waarmee je binnenkort volkomen vertrouwd zult zijn. -Maar nu zullen we de joden eens vragen hoe hun deze ware verschijning bevallen is!'

[5] Daarop richtte Ik Mij tot de twintig Joodse priesters en vroeg hun, wat zij nu dachten van deze verschijning.

[6] Toen stond er EEN van zijn zitplaats op, die het volgende zei: 'Dat de verschijning geen voorgetoverde begoocheling was, daar zijn wij allen volkomen van overtuigd, want een puur schijneffect zoals ik verscheidene malen in Damascus heb gezien, spreekt niet en heeft geen weet van de geheimste gegevens over voorvallen die zich kort of lang geleden ergens hebben voorgedaan. Maar juist omdat de verschijning geen begoocheling was, moest deze beslist een erg onheilspellende indruk op ons allen maken en wel, omdat wij daardoor maar al te duidelijk zagen, dat wij door onze slechte daden onmogelijk ooit vergeving van onze overgrote zonden van God te verwachten hebben.

[7] Het is toch wel een heel moeilijke taak om op de wereld mens te zijn! Men staat bloot aan alle verlokkingen van de wereld en van de duivel, twee vijanden van het menselijk leven waarvan men wel de minst schadelijke ziet, maar waarvan de tweede, die de mensen naar de wereld lokt en er met alle geweld naartoe trekt, door niemand gezien wordt, waardoor iemand zich er ook zeer moeilijk tegen kan verzetten.

[8] Dat wij grote zondaars zijn geworden, zien wij nu duidelijk in; maar hoe wij zo langzamerhand daartoe gekomen zijn, is ons totaal onbegrijpe­lijk. Wij kunnen nu niets anders zeggen dan: Heer, wanneer er in U nog barmhartigheid voor ons is, ontferm U dan over ons en richt in ieder geval niet te hard over ons!

[9] Als wij dat indertijd zo ingezien zouden hebben als nu, dan zou :Zacharias en daarna Johannes niet zo behandeld zijn. Maar wij waren allen Immers stekeblind, door de wereld en de duivel verblind en daarom handelden wij ook zuiver volgens onze waarachtig duivelse blindheid en onze duivelse kwade wil.

[10] Zoals Mozes en Elia ons nu echter heel terecht bij U, o Heer, hebben aangeklaagd, zo klagen wij dan nu bij U ook de duivel aan, deze grootste vijand van de mensen; laat ook hem nu voor Uw rechterstoel komen!’

[11] IK zei: 'Het aandeel dat de duivel aan jullie handelingen heeft, wordt allang op zijn rekening geschreven, maar Ik zeg jullie, dat er nu sommigen in de tempel zijn die de duivel allang overtreffen en de mensheid zodanig behandelen, dat zij daarin door geen duivel overtroffen kunnen worden.

[12] Bovendien zeg Ik jullie, dat juist de verleidingen van de kant van de duivels lang niet zo erg zijn als jullie in je dwaze geloof denken! De eigenlijke duivel is de mens met zijn wereldse begeerten zelf! Daaruit komen de eigenliefde -dat is een duivel -, de zucht naar een luxueus leventje -een tweede duivel , de eerzucht, de hoogmoed, de heerszucht, de toorn, de wraak, de nijd, de gierigheid, de arrogantie, de hoererij en de minachting voor de medemens voort -dat zijn niets dan duivels op eigen grond en bodem verwekt! Daarom moeten juist jullie niet zo'n grote angst voor de duivel hebben en hem ook niet aanklagen; maar klaag jezelf in je geweten aan en heb er echt berouw over, en neem een vast besluit om heel andere mensen te worden, en wordt het dan ook!

[13] Heb God waarachtig boven alles lief en de arme naaste zoals jezelf, dan zullen ook jullie je vele, grote zonden vergeven worden! Want als een mens de zonde niet volledig loslaat, kan ze hem ook niet kwijtgescholden worden. Want de zonde is immers iets wat de mens zelf doet, omdat zij voortkomt uit zijn lichaam en de wil van zijn ziel.

[14] Het goed doen volgens de wil en het woord van God is en blijft eigenlijk, ook al doet de mens het uit eigen vrije wil, een genade van boven, een verdienste van de geest van God in het hart van de mens, en valt de mens alleen maar ten deel door de genade van God. -Nu weten jullie hoe de zaken staan. Jullie zijn vrij en kunnen doen wat je wilt!'

 

11 De goede voornemens van de pas bekeerde joodse priesters

 

[1] Toen zei DE JOOD: 'O Heer, verlaat ons nooit in deze wereld, - dan zijn wij allen veilig! Heus, in de tempel zijn er nog wel zevenhonderd zoals wij; maar die zijn nog veel harder geworden dan wij, - laat die zelf maar zorgen voor wat hun te wachten staat! Wij zullen echter reeds morgen onze bezittingen halen en onze overvloed onder de armen verdelen. Dan trekken wij een ander gewaad aan en zullen U volgen, -ook al zou U ons met bliksem en donder willen wegjagen! Nu wij eenmaal Uw wil volledig onderkend hebben, zullen wij, oude joden, ook tonen dat oude bomen zich nog heel goed laten buigen. Wij hebben thans gezien dat er buiten U, o Heer, geen geluk en geen leven kan bestaan; daarom zal ons ook eeuwig niets meer van U afbrengen!

[2] Kijk, heel in het begin waren wij eigenlijk niet zo slecht, want wij zochten in de tempel slechts de oorspronkelijke waarheid toen wij ons daar in lieten lijven! Maar wat vonden we daar? Niets dan diepe geheimen en nog eens geheimen! Vroegen wij iemand om uitleg dan heette het: 'Jullie hoeven niets anders te doen dan alleen maar te geloven! Wat de tempel zegt dat jullie geloven moeten, geloof dat zonder meer, ook al komt het jullie nog zo onzinnig, dwaas en onnatuurlijk voor; want alleen de hogepriester heeft de sleutel tot de geheimen van God en dat moet voldoende voor jullie zijn! Hij alleen offert voor jullie en het hele volk!' Wel, dat waren heel aantrekkelijke woorden, die echter jammer genoeg door de treurige geschiedenis met de hogepriester Zacharias naar ons gevoel zeer sterk aan waarde hebben ingeboet, want daarna zagen wij bij onszelf pas heel goed in, dat Mozes, alle profeten en de hele Schrift helemaal niets voor konden stellen. Want als ze werkelijk iets voorstelden dan konden onze meerderen onmogelijk zo ontzettend gewetenloos handelen!

[3] Nadat wij er ons van overtuigd hadden dat in dit opzicht geen enkel woord van de Schrift waarheid bevat, lieten ook wij al onze kwade hartstochten de vrije loop en werden wij in feite nog erger dan een heel legioen van de ergste duivels. Want die wijken voor de naam van de Allerhoogste; wij echter weken niet, maar werden daardoor nog kwader en boosaardiger. Kijk, alwijze, algoede en hoogst rechtvaardige Heer en Meester, omdat wij dus eigenlijk merendeels door het slechte voorbeeld van onze meerderen in de toestand gebracht zijn waarin wij ons nu bevinden, is onze hoop op Uw vergeving van onze zonden nog groter, daar wij ons nu allen vast voorgenomen hebben alle zonden te verafschu­wen en zuiver volgens Uw leer te leven, - ook al zou dat ons zelfs ons aardse leven kosten!’

[4] IK zei: 'Goed dan, al jullie zonden zullen jullie dan nu kwijtgescholden zijn, -maar alleen zolang geen van jullie weer een zonde begaat! Als jullie Mij echt als leerling willen volgen, leg dat dan verstandig aan in de tempel, opdat de sluwe vossen niet merken watje van plan bent! Want het is nog niet Mijn tijd om Mij ter wille van de zonden der wereld door de slechte vossen te laten vervolgen; want ook dat moet nog gebeuren, opdat hun maat vol wordt. - Maar let nu op datgene wat gaat komen, en neem het allen goed ter harte!'

 

12 De nachtelijke storm bij het onweer

 

[1] Toen stak er een geweldige, harde wind op, en in het oosten stegen donkere wolken op die met een rode gloed overgoten waren. Dit ver­schijnsel viel allen des te meer op, omdat het hier tot de grote zeldzaam­heden behoorde. Er waren nu ook al bliksemschichten zichtbaar die in alle richtingen door het dichte wolkendek schoten en men hoorde ook een ver, maar geweldig rollen van de donder.

[2] Het werd allen wat angstig te moede, en LAZARUS zei tegen Mij: 'Heer, kijk eens wat een geweldig onweer! Het lijkt precies in onze richting te komen! Wat zou U er van denken als we misschien toch maar liever naar binnen zouden gaan; want zulke nachtelijke onweersbuien zijn vaak heel gevaarlijk! ‘

[3] IK zei: 'Rustig maar, Lazarus; want zonder Mijn wil zou dit onweer niet komen! Maar waarom Ik het laat komen, zul je later wel merken.'

[ 4] Daarop werd Lazarus rustig; maar toen het onweer steeds dichter en dichter bij ons kwam, begonnen de joden wat angstig te worden en heimelijk aan de leerlingen te vragen of Ik dan helemaal niet bang was voor het zware, snel naderende onweer.

[5] DE LEERLINGEN zeiden echter: 'Hij is ook Heer over de stormen en het onweer, en alle elementen moeten aan Zijn wil gehoorzamen, daarom hoeven wij in Zijn tegenwoordigheid voor geen onweer bang te zijn.'

[6] De joden reageerden goed op deze opbeurende woorden en werden rustiger. Maar DE TWINTIG JOODSE PRIESTERS werden buitengewoon on­rustig en bang, vooral toen de bliksemschichten elkaar keer op keer met luid geknetter opvolgden. Zij stonden op, kwamen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, aan Wie alle dingen mogelijk zijn, roep dit verschrikkelijke onweer toch een halt toe, anders loopt het met ons allen slecht af, want het is een gevaarlijk onweer! Zo hebben we er in ons hele leven maar drie meege­maakt, en er zijn toen ook laat op de avond veel mensen en dieren bij om het leven gekomen. Toentertijd heeft het, net zoals nu, bliksemschichten en donderslagen geregend, en wie getroffen werd, was ook meteen een kind des doods. Alleen zij die in de stevig gebouwde huizen een goed heenkomen zochten, bleven in leven. Bijzonder hevig was het zware onweer twintig jaar geleden in Damascus. Wie toen buiten was, kon met moeite zijn leven redden. Daarom zou het misschien ook hier beter zijn als wij toch naar binnen zouden gaan; want het kan ons hier allen bijzonder slecht vergaan als het erge onweer boven ons komt. Ook de wind wordt nu al zo hevig datje hem nauwelijks nog kunt verdragen!'

[7] IK zei: 'Houd op, want ook tijdens dit onweer zullen jullie Gods kracht en de macht in de Mensenzoon leren kennen! ‘

[8] Nauwelijks had Ik dat gezegd of het onweer hing al, ver naar alle kanten uitgestrekt, precies boven ons hoofd en onophoudelijk schoten er ontel­bare bliksemschichten uit het dichte wolkendek. Meerdere sloegen er om ons heen met luid geknetter in de heuvel.

[9] Toen begonnen DE JODEN luidkeels te roepen: 'O Heer, help ons, anders zijn wij allemaal verloren!'

[10] Maar IK zei: 'Is er dan al iemand door de bliksem getroffen, dat jullie zo hard roepen?! Degenen, die bij Mij zijn, dreigt geen gevaar. Leer echter nu de macht van de Vader in de Zoon kennen; want dit onweer is ook een gericht en het staat onder Mijn gezag! Ik heb het opgeroepen en kan het ook weer laten verdwijnen, wanneer en hoe Ik maar wil. Maar voor jullie, twintig priesters, is het een symbool van jullie gemoed; want precies zo en nog erger dan het er nu boven ons uitziet, heeft het er nauwelijks drie uur geleden in jullie hart uitgezien.

[11] Maar -geloof Mij -het is gemakkelijker voor Mij dit onweer te bevelen om samen met de harde stormwind op te houden, dan jullie hart met zijn kwade hartstochten te bevelen! Om jullie innerlijke onweer de baas te worden waren veel woorden en grote tekenen nodig, maar voor dit kwade, geweldige onweer is slechts één woord nodig en dan is het er niet meer!

[12] Maar zoals na het verdrijven van jullie innerlijke, kwade onweer Mijn genade voor jullie begon te lichten, zo zal ook hier na het verdrijven van dit kwade onweer Mijn genade symbolisch aan het uitspansel zichtbaar worden. Zie eens, er is al een groot aantal bliksemschichten uit de dichte en naar alle kanten uitgestrekte wolkenmassa's geschoten, maar dat aantal is nog lang niet gelijk aan dat van jullie zonden! Daaraan kunnen jullie nu opnieuw zien, hoe het met jullie gesteld was! Ik zou het onweer nog een vol uur moeten laten voortduren om het aantal bliksemschichten gelijk te laten worden aan dat van jullie zonden; maar dat zou voor jullie innerlijk verder geen waarde hebben, en daarom laten wij dus dit onweer, dat jullie allen nu al erg bang maakt, verdwijnen! En daarom gebied Ik je, monster, om uiteen te vallen en te verdwijnen! Amen."

[13] Op dat ogenblik verstomden zowel onweer als stormwind, de wolken losten op, de sterren begonnen weer in hun oude pracht en majesteit te schitteren, en recht boven ons straalde een grote ster, die niemand kende.

 

13 De nieuwe ster en het nieuwe Jeruzalem

De voorwaarde voor het eeuwige leven

 

[1] Toen vroeg LAZARUS: 'Heer, dat is een onbekende ster, die ik nog nooit eerder heb gezien! Wat is dat voor een ster en wat heeft die te betekenen?'

[2] IK zei: 'Blijf maar kalm, want jullie zullen allen deze ster meteen nader leren kennen!’

[3] Daarop opende Ik bij alle aanwezigen voor enkele ogenblikken het innerlijke gezicht, en de ster werd een wereld vol licht, en in het midden ervan stond een nieuw Jeruzalem, dat twaalf poorten had, en de ringmuren, die een vierkant vormden, waren uit evenveel soorten edelstenen opge­trokken als er poorten in de stad waren. Door alle poorten gingen engelen in en uit; ook waren Mozes en Elia weer aanwezig met nog vele andere profeten. De joden verbaasden zich daar uitermate over en begonnen Mij te loven en te prijzen omdat Ik hun de grote gunst had bewezen dit te laten zien. Maar Ik riep hen weer in hun natuurlijke toestand terug en toen zagen zij alleen maar weer de heldere ster, die steeds kleiner werd en tenslotte helemaal verdween.

[4] Toen het hele schouwspel ten einde was, vroegen bijna allen tegelijk, wat dat nu geweest mocht zijn.

[5] IK zei: 'Daar was Mijn nieuwe leer te zien, die Ik jullie uit de hemelen geef1 Zij is het ware, nieuwe Jeruzalem uit de hemelen; want het oude, aardse heeft geen waarde meer. De twaalf poorten staan voor de twaalf echte stammen van Israël, en de twaalf soorten edelstenen van de ringmu­ren staan voor de tien geboden van Mozes, en de bovenste twee rijen uit diamant en robijn staan voor Mijn twee geboden van de liefde tot God en de naaste. De engelen die de poorten uit en in gingen, staan voor de vele waarheden die de mensen duidelijk worden door getrouw Mijn leer in acht te nemen. Degenen die de stad uit gingen, gaven de grote wijsheid weer van Mijn leer en de velen die de stad in gingen, gaven weer hoe de mensen deze leer van Mij als pure liefde ook in hun hart moeten laten komen en daarnaar moeten handelen, dan zullen zij daardoor tot de ware, geestelijke wedergeboorte komen en daardoor in alle waarheid en wijsheid worden binnengeleid.

[6] Dat is de betekenis van dit gezicht, en dat is dan ook de ware genadezon voor ieder die Mijn woord hoort en ernaar leeft, en daarin zullen ook allen die nu en later in Mij geloven, voor eeuwig bij Mij zijn en bij Mij wonen en met Mij alles besturen en leiden wat in de eeuwige ruimte is geschapen.

[7] Jullie begrijpen dit weliswaar nu nog niet en je kunt het ook niet begrijpen; maar als jullie blijven in het geloof in Mij en doen wat Mijn leer zegt, dan zullen jullie, als je geloof en je liefde gerijpt zijn, gedoopt worden door de Heilige Geest, die Ik aan allen zal zenden die door hun leven laten zien dat zij in Mij geloven en in Hem, Die Mij uit Zich in het vlees als Mensenzoon in deze wereld heeft gezonden; want het eigenlijke, waar­achtige, eeuwige leven is: dat je in Mij als de waarachtige Zoon van de Vader in de hemel gelooft en volgens Zijn leer leeft.

[8] Wanneer echter de Geest waarover Ik nu met jullie heb gesproken, tot jullie zal komen en jullie zal doordringen, zullen jullie uit jezelf alles begrijpen wat je nu allemaal ziet en hoort maar door je puur natuurlijke gesteldheid niet kunt begrijpen; want het lichaam kan de geest niet begrijpen en is op zichzelf zonder meer dood. Het heeft geen ander leven dan alleen maar het tijdelijke meeleven uit de levenskracht van de ziel, die met de geest verwant is en die helemaal op hem kan gaan lijken, en één met hem kan worden als zij zich helemaal van de wereld afwendt en haar zinnen alleen richt op het meest innerlijke, geestelijke, volgens de orde en wijze zoals Mijn leer en Mijn persoonlijke voorbeeld het jullie laten zien.

[9] Daarom moet ieder van jullie zich inspannen om zijn ziel door haar eigen kracht te redden; want denk je dat zij als zij in het gericht komt zich wel zal kunnen redden zonder middelen daarvoor te hebben, terwijl zij zich hier met zoveel middelen die haar ten dienste staan, niet kan redden als zij niet bedenkt dat zij zichzelf als een onschatbaar goed moet zien dat, als het verloren gaat, op eigen kracht door niets weer gekocht of verkregen kan worden?!

[10] Laat ieder daarom vóór alles zijn ziel proberen te redden! Want tegen allen zeg Ik, dat het aan gene zijde zo zal zijn: Wie liefde en waarheid, en dus de juiste orde van God, in zich heeft, zal er daar meteen nog heel veel bij gegeven worden; wie dat echter niet heeft of veel te weinig heeft, zal ook dat wat hij eventueel nog heeft, afgenomen worden, zodat hij dan helemaal niets zal hebben, en naakt, zonder middelen en zodoende zonder hulp zal zijn. Wie zal zich daar over hem ontfermen en hem vrijkopen?! Waarlijk Ik zeg jullie: Eén uur hier is meer waard dan duizend jaar daar! ­Grif deze woorden diep in je hart; maar voorlopig moet niemand daar over spreken! ,

 

14 Bekentenis van een Joodse priester

 

[1] Toen zei EEN JOOD uit de priesterklasse: 'O Heer, U bent altijd wonderbaarlijk, volliefde, ontferming, gerechtigheid en wijsheid, en wat U zegt of ook maar denkt is onherroepelijk al voor eeuwig een volbrachte daad, en daarom kan een mens moeilijk met U praten! Maar ondanks dat wil ik dan toch, terwille van de broeders, iets tegen U zeggen; weest U daarom zo welwillend om naar mij te luisteren! Kijk, o Heer, wie de weg precies kent waarvan bewezen is dat die naar een bepaald doel leidt dat het grootste levensvoordeel kan en moet geven, die zal ook beslist niets anders doen dan langs deze weg op het doel afgaan en het ook zeker bereiken; alleen een volkomen blinde dwaas zou toch nog uit pure domheid en algehele onkunde een andere weg in kunnen slaan.

[2] Wel, wij kennen nu de weg en het doel, en wij kunnen daarom ook gemakkelijk de hele wereld en haar verlokkingen de rug toekeren en als ware helden zelfs over doornen en slangen op deze weg het ware en zekere levensdoel nastreven; wij zouden nu zelfs tegen een leger duivels kunnen vechten en onweerstaanbaar op ons doel afgaan! Ja, wij allen hebben het nu gemakkelijk, want wij hebben niet alleen gehoord, maar ook gezien en met al onze zintuigen waargenomen dat het zo is en eeuwig niet anders kan zijn. Maar hoe groot is ons aantal hier dat deze onbegrijpelijke genade van U heeft gekregen?!

[3] En hoe staat het met de ontelbaar vele andere mensen die sinds Adam verstrooid over de onmetelijk grote aardbodem in totale geestelijke duis­ternis hebben geleefd, nu leven en nog zullen leven? Wie zal hun de ogen openen en wie hun zielen aan gene zijde redden? Wij joden en - zeg maar - priesters hebben, als leraren en leiders van het volk, Mozes en de profeten; maar wat hadden wij eraan? Waar bevonden zich de bewijzen dat zij ooit werkelijk bestonden? Alleen maar in het blinde geloof! Want gewetens­volle gelovigen stierven voor onze ogen niet zelden een heel bittere en smadelijke dood, en nooit kwam iemands ziel, ook al was die persoon nog zo gelovig gestorven, terug om ons over gene zijde het een of ander te vertellen. Alles wat wij daarvan wisten was slechts een duistere, onbegrij­pelijke mythe die met de betere principes van het verstand in alle opzichten in tegenspraak stond en waarmee men slechts het meest onontwikkelde volk nog enigszins in toom kon houden.

[4] Geen wonder dat wij, en velen met ons, de Griekse wijzen leerden kennen, vervolgens weliswaar het jodendom predikten, maar zelf als epicurist* (*Epicurus : Grieks wijsgeer 342-270 v. Chr. Epicurist: genotzuchtig persoon) leefden! Want de mens heeft nu eenmaal een niet te stillen dorst naar geluk of minstens naar een redelijke mate van tevredenheid; over een eeuwige gelukzaligheid aan gene zijde konden wij op generlei wijze ook maar de geringste aanwijzing krijgen, laat staan enig vaststaand, houdbaar bewijs. Wij waren gezonde en flinke mensen, de wereld lag duidelijk zichtbaar met al haar genoegens en overvloed voor ons; dan is het toch wel duidelijk dat wij niet aarzelden ernaar te hunkeren en te grijpen! Want waarom zouden wij voor onze moeite om het volk het domme geloof in God en de onsterfelijkheid op allerlei manieren door leugen en bedrog bij te brengen, onszelf ook geen plezier doen, want voor het geluk aan gene zijde konden wij, zoals reeds gezegd, toch nergens een bewijs vinden?!

[5] Kijk, o Heer, dat noemden wij onze geheime leer, vrijwel dezelfde als die van de Essenen, hoewel wij om bekende redenen geen omgang met hen hadden! Wij vervolgden ook de Sadduceeën vanwege hun cynisme, maar niet omdat wij zelf iets tegen hen hadden, maar ter wille van het gelovige volk; want zou het volk overgegaan zijn naar de sekte van de Sadduceeën, dan zou het met onze aardse gelukzaligheid al gauw afgelopen zijn. Maar nu, nu wij door Uw pure genade eindelijk de overtuigende bewijzen voor het hiernamaals ontvangen hebben, is al het aardse ons natuurlijk echt gaan tegenstaan! Wat gebeurt er echter met de anderen, die deze genade niet kregen en waarschijnlijk nooit zullen krijgen?'

[6] IK zei: 'Daar hoeven jullie je niet druk over te maken! Zorgen jullie voorlopig alleen maar voor jezelf, voor alle anderen zal nog voldoende gezorgd worden! Wie dan wil, zoals jullie, zal net als jullie gered zijn; wie dan echter niet zal willen, zal het aan zichzelf te wijten hebben als hij verloren gaat.

[7] Want iedere ziel zal aan gene zijde geheel uit haar liefde en uit haar geloof verder leven, en dat zal zij doen in de volle vrijheid van haar wil. Als de liefde rein en goed is, zal ook haar leven in het hiernamaals rein, goed en zalig zijn; is haar liefde echter slecht en onrein, en bereidt zij voor haar naaste geen vreugde, dan zal ook haar leven aan gene zijde onrein, slecht en zonder vreugde zijn.

[8] Als men echter een ziel haar liefde zou ontnemen en haar een andere liefde zou geven, zou men haar vernietigen en in haar plaats een heel andere ziel scheppen. Dat zou echter tegen de eeuwige, goddelijke orde ingaan; want wat God eens in het leven geroepen heeft, kan niet meer vergaan, maar alleen voortdurend in iets edelers en beters overgaan. Daarom zal ook aan gene zijde voor zulke verloren zielen gezorgd worden; maar Ik zeg wel, zoals Ik reeds eerder gezegd heb: Hier is één uur beter dan duizend jaar daar!

[9] Geen enkele ziel geschiedt echter daardoor onrecht; want als men de liefde en de wil van een zielonverlet laat en haar slechts in zoverre van de andere afscheidt dat zij de goede geen nadeel kan berokkenen, maar verder in haar sfeer in de geestenwereld, die helemaal met haar eigen aard overeenkomt, kan doen wat zij volgens haar liefde voor het leven en haar intelligentie wil, dan doet men daarbij beslist geen enkele zielonrecht, zelfs niet schijnbaar.

[10] Zoals jullie tot nog toe geleefd hebben, zo leven ook alle kwade duivelse zielen in de hel, en hun hellevuur bestaat eenvoudig uit hun kwade, nooit te verzadigen eigenliefde en heerszucht, en jullie zeiden zelf, dat het jullie best beviel. Maar toch knaagde elke dag steeds meer de worm des doods in jullie en vergalde jullie bestaan ontzettend! Wat hadden jullie zo aan je goede leventje?

[11] En zo zal het velen aan gene zijde heel lang vergaan, wat zij echter helemaal alleen aan zichzelf te wijten hebben. Want zij zullen daar niet één keer, maar heel vaak de verschrikking van de dood moeten doorstaan, wat echter ook zo moet zijn; want als die er niet was, zou ieder van die zielen werkelijk voor eeuwig verloren zijn.

[12] Voor vandaag weten jullie genoeg, en omdat het nu gauw midder­nacht is, gaan wij nu naar binnen om te rusten. Wat de dag van morgen allemaal zal brengen, zullen we wel zien, laten we dus gaan!’

[13] Toen verlieten wij allen de heuvel en gingen naar huis, waar reeds uitstekend voor onze rust gezorgd was. Maar de joden hadden een eigen grote kamer. Daar zaten zij om de tafels en overlegden bijna de hele nacht over wat zij doen zouden om van de tempel vrij te komen. Het zekerste middel leek hen om zich uit te kopen. Toen werd het ook bij hen rustig.

 

15 De joodse priesters worden leerlingen van de Heer

 

[1] ‘s Morgens nog voor zonsopgang waren wij, dat wil zeggen Ik, de leerlingen, onze waard en Lazarus met zijn hele huishouding, al op de been. Lazarus zuster Martha was met haar helpsters al heel ijverig bezig om een rijkelijk, goed ochtendmaal klaar te maken; Maria ging echter met ons naar buiten en had zoals altijd slechts oog en oor voor Mij om iets voor haar hart en haar ziel te bemachtigen.

[2] Toen wij al ongeveer een uur buiten rondgewandeld hadden, werden de joden pas wakker. Zij wasten zich volgens gebruik en vroegen toen snel of Ik nog sliep.

[3] MARTHA zei: 'O, de Heer is een uur geleden met Zijn leerlingen, mijn broer, mijn zuster en de waard al naar buiten gegaan en zal waarschijnlijk zo terugkomen omdat het ochtendmaal ook bijna gereed is!'

[4] EEN PRIESTER zei: 'Welke kant is Hij opgegaan, dan kunnen we Hem achterna gaan en Hem vertellen dat het ochtendmaal bijna gereed is?

 [5] MARTHA antwoordde: 'O, dat is bij de Heer echt niet nodig, want Hij weet precies wanneer het klaar zal zijn!'

[6] Toen de joden dat hoorden, vroeg EEN van hen aan Martha: 'Je moet Hem dus wel langer kennen, dat je met Zijn onmiskenbare, goddelijke eigenschappen al zo goed vertrouwd bent?'

[7] MARTHA zei: 'Ik ken Hem al geruime tijd, maar van jullie is het toch niet zo erg te prijzen dat je Hem tot nu toe nog niet herkend hebt!'

[8] DE JODEN antwoordden: 'Jawel, jawel, dat verwijt is heel terecht, en wij betreuren het nu zelf dat wij door onze aardse beslommeringen nog nooit meer navraag naar Hem gedaan hebben, hoewel wij wel het nodige over Zijn doen en laten uit Galilea vernomen hebben. Ook menen wij dat Hij op het Paasfeest hier in Jeruzalem was en merkwaardig genoeg alle kopers en verkopers uit de tempel joeg en de kramen van de wisselaars en handelaars omgooide!'

[9] MARTHA zei: 'Ja, ja, dat is Dezelfde, maar toen waren jullie ogen nog erg verblind en jullie oren en harten toegestopt; daarom hebben jullie Hem niet herkend!’

[10] Toen zeiden DE JODEN: 'Jawel, jawel, je hebt gelijk; maar omdat wij Hem nu herkend hebben, zullen wij twintigen in ieder geval niet meer bij Hem weggaan, en wij hebben ons vast voorgenomen in andere kledij als leerlingen met Hem mee te gaan, opdat de tempeldienaren en de andere joodse priesters, Farizeeën en schriftgeleerden, die overal verspreid zijn, ons niet kunnen verwijten dat ook wij, priesters van de tempel, ons door Hem, een stichter van een nieuwe sekte en een volksverleider, hebben laten verleiden. Wij zullen daarom meteen naar Jeruzalem gaan en ons uitkopen onder het voorwendsel dat we een reis willen maken naar Perzië en Indië, hetgeen men ons graag en zelfs al te graag zal toestaan. Als we dat binnen een paar uur in orde gemaakt hebben, komen we vandaag nog terug en dan zullen wij Hem als Zijn leerlingen op onze eigen kosten overal volgen.’

[11] MARTHA zei: 'Dat is een prijzenswaardig besluit van jullie en dat zal jullie Zijn zegeningen brengen! Maar kijk eens naar buiten; Hij komt al omdat ik helemaal klaar ben met de toebereidselen voor de maaltijd, en wij zullen Hem met de alleen Hem toekomende, hoogste achting en liefde ontvangen, Hem nogmaals uit de diepste grond van ons hart danken voor de grote troost die Hij ons gisteren heeft gegeven en Hem dan vragen of Hij goedgunstig deze ochtendmaaltijd wil zegenen en samen met ons wil gebruiken!’

[12] Terwijl Martha nog zo met de joden sprak, die heel aandachtig naar haar luisterden, kwam IK al de kamer binnen en zei: 'Lieve Martha, daar heb je je mond niet voor nodig; wie dat in zijn hart doet, doet het goed. De lippengroet kan dan heel gevoeglijk achterwege blijven, want Ik kijk alleen naar het hart en zijn innerlijke gedachten. Maar bij jou hebben ook je woorden echte waarde voor Mij, omdat ze recht uitje hart komen.'

[13] Dat stelde Martha helemaal gerust en zij werd met blijdschap vervuld.

[14] Maar IK richtte Mij tot de joden en zei tegen hen: 'Jullie willen dus in alle ernst Mijn leerlingen worden?'

[15] Toen zeiden werkelijk ALLEN, ook degenen die geen priester, maar alleen gegoede burgers van Jeruzalem waren: 'Ja, Heer, als U ons maar waardig genoeg acht om Uw leerlingen te mogen zijn! Wij hebben er zelfs alles voor over, om zo des te rustiger en beslister U, o Heer, op al Uw wegen en paden te kunnen volgen! ,

[16] IK zei: 'Daar doen jullie goed aan, maar één dingmoet Ik jullie zeggen en dat is: Zie, de vogels in de lucht hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar Ik, die naar het lichaam een pure Mensenzoon ben, heb nog niet eens een steen die Ik als Mijn aardse eigendom onder Mijn hoofd zou kunnen leggen! ,

[17] DE JODEN zeiden: 'Maar toch is de hemel en de hele aarde Uw eigendom! Wat deze wereld betreft hebben wij voor U, voor Uw leerlingen en voor ons wel genoeg voor tien jaar en nog langer! Laat ons maar met U meetrekken en Uw levenswoorden aanhoren, voor al het andere zullen wij overal volgens Uw wil zorgen! ,

[18] IK zei: 'Welaan dan, ga na de maaltijd naar huis en regel alles goed! Kom dan terug en dan zal Ik jullie zeggen wat wij daarna zullen gaan doen! Maar nu aan de maaltijd!'

[19] Daarop gingen allen aan tafel, spraken hun dankgebed uit en aten en dronken zoals Ik­

 

16 De bekeerde priesters

 

[1] Toen de maaltijd voorbij was, dankten allen weer, en daarna gingen de joden op weg naar Jeruzalem. De tempeldienaren en de hogepriester zetten aanvankelijk grote ogen op toen de twintig reeds zeer bejaarde priesters beweerden dat zij nu een verre reis wilden gaan maken; maar omdat zij bij hen daarvoor veel goud en zilver achterlieten, gingen zij tenslotte toch accoord en wensten hun veel geluk op de reis. De twintig namen snel afscheid en verspreidden zich in de grote stad, zodat men niet zo gemak­kelijk zou kunnen ontdekken welke weg zij eigenlijk insloegen. Maar zij kenden buiten de stad een Griek die altijd een grote voorraad Griekse kleren had en daarmee handel dreef Daar gingen zij heen, kochten Griekse kleren bij hem en lieten hun eigen kleren achter, hetgeen de Griek erg verbaasde. Uit nieuwsgierigheid begon hij toen heel omzichtig te vragen wat deze verkleedpartij toch wel te betekenen had.

[2] Zij zeiden echter (DE PRIESTERS): 'Vriend, in deze kleren kunnen we beter handel drijven, en omdat van jaar tot jaar de vroegere inkomsten van de tempel uitblijven, moet dat opgevangen worden door slim zaken te doen met de heidense volkeren in het buitenland. ,

[3] Deze uitleg voldeed onze Griek, hij kreeg zijn geld en bovendien de degelijke, dure priesterkleding; hij was daarmee volkomen tevreden en zei verder geen woord meer. Alleen droegen de twintig hem ten strengste op daarover tegen niemand ooit iets te zeggen, omdat hij anders grote last zou kunnen krijgen. En de Griek zweeg dan ook als het graf

[4] De twintig gingen via een grote omweg als Grieken weer naar ons terug en kwamen om ongeveer twee uur 's middags bij ons aan. Toen zij aankwamen, terwijl wij nog aan tafel zaten en nog maar net met het middagmaal klaar waren, verwonderden Lazarus, de waard en ook Mijn leerlingen zich erover dat zij hun zaken zo snel geregeld hadden.

[5] Toen zei EEN van hen: 'Ja, geliefde vrienden, voor geld gaat bij ons alles heel snel, maar zonder geld of met te weinig geld is het wachten geblazen en schuift men alles op de lange baan, en verder gebeurt er dan ook bedroevend weinig! Maar wij lieten aardig wat goud en zilver achter en onze zaak werd daarom ook gemakkelijk en snel afgehandeld. De tempel heeft nu lang niet zoveel inkomsten meer als vroeger toen de Samaritanen, de Sadduceeën en nu ook al een groot deel van de Essenen, waar men in het begin helemaal geen rekening mee hield, zich nog niet van ons hadden afgescheiden, en daarom is de leiding van de tempel nu al heel blij als er van tijd tot tijd kostgangers verdwijnen.

[6] Het ging bij ons daarom heel gemakkelijk, maar wij geloofden dan ook vast en zeker dat de Heer, die ons gisteren van onze banden bevrijdde, ons door Zijn heilige wil wel behulpzaam zou zijn om ons voornemen met zo min mogelijk tegenwerking uit te kunnen voeren. En zie, het ging precies zoals wij dachten en daarvoor danken wij U, o Heer, ook heel hartelijk! Maar waar blijven onze burgers toch? Zij waren toch met een man of twaalf, dertien! Kunnen die zich dan niet minstens zo gemakkelijk vrijma­ken van hun gezin als wij van de tempeldienaren?'

[7] IK zei: 'Niet zo gemakkelijk, want het zijn vaders van gezinnen! Maar zij zullen niet lang op zich laten wachten, want het zijn echte Jeruzalemse mannen van eer, zoals er maar weinig zijn. Maar kom nu bij ons zitten, en eet en drink als Grieken, en wees opgewekt en welgemoed! ,

[8] De twintig pseudo-Grieken bedankten, kwamen bij ons aan tafel zitten en begonnen opgewekt te eten en te drinken, en zij vertelden ons veel lachwekkende dingen over de tegenwoordige staat van de tempel, over de nieuwe ark, die nagemaakt was omdat de oude sinds de gruwelijke dood van de voormalige hoge­ en opperpriester Zacharias haar bijzonder won­derbaarlijke kracht merkwaardigerwijs helemaal verloren had. De nieuwe was derhalve nu al bijna dertig jaar oud, en gedurende deze tijd was er met haar geen enkel wonder meer verricht, en toch aanbad het domme volk de nieuwe alsof het de oude was.

[9] Ook werd er uitgebreid gesproken over een kennelijke opheffing van de Mozaïsche wetten en het daarvoor in de plaats stellen van nieuwe, absurde wetten, straffen en boetes, en dat in plaats van de vroegere, echte wonderen van God nu de Indische, Perzische en Egyptische opgang deden, zij het met weinig succes, omdat overal vermomde Essenen ze bij gele­genheid op zo'n natuurlijke manier verklaarden, dat het zelfs voor de domste mensen tenslotte voor de hand lag dat het hele wonder niets anders was dan grof en onhandig uitgevoerd bedrog. Het gevolg daarvan was dat het aanzien van de tempel van dag tot dag minder werd, wat zij zelf maar al te goed gemerkt hadden. Want wat gebeurt er nu? Als er vandaag door een opperpriester een zogenaamde blinde, die er goed voor betaald wordt om mee te doen maar verder net zo goed ziet als een van ons, ten aanschouwe van het volk ziende gemaakt wordt, -dan doen de jongens in de straten en stegen binnen een paar dagen tientallen van zulke wonderen.

[10] Daarom hadden zij in de hoge raad van de tempel een petitie ingediend om, vanwege de voortdurende ontheiliging, voor langere tijd paal en perk te stellen aan zulke verrichtingen; want daarvoor kon toch immers wel een verstandige en geloofwaardige reden gevonden worden. Maar dat was allemaal tegen dovemansoren gesproken. Wonderen moesten er gedaan worden, in ieder geval voor het gewone volk, -maar dat hield wel in dat je daarbij ook al vaak in de tempel uitgelachen werd! Wat hadden priesterlijk aanzien, een ernstig gezicht en de namaak Aäronstaf voor nut, als het wonder op zich zo onnozel was dat zelfs de gewoonste straatjongens er om begonnen te lachen?!

[11] En in deze trant vertelden onze Grieken nog heel wat zaken, waarover Lazarus, zijn beide zusters en zo nu en dan zelfs onze waard, die reeds lang niets meer met de tempel op had, zich verwonderden, en LAZARUS, die in menig opzicht nog wel veel met de tempel op had, zei: 'Nee, dat had ik niet gedacht van de tempel! Want ik moet eerlijk toegeven dat ik als echte Jood de tempel nog steeds bezocht heb, en vaak wanneer de tempeldiena­ren bij me op bezoek kwamen, kon ik op hun goede toespraken en lessen nauwelijks iets aanmerken en ik moest tegenover mijzelf vaak toegeven dat het zeer te wensen zou zijn als de mensen volgens die voorschriften leefden.

[12] Maar nu ziet het er heel anders uit! Wat is de zin van woord en leer als het pure huichelarij is, en de vroom schijnende leraar in werkelijkheid een verachtelijke schurk?! .Zulke leraren doen mij denken aan de goede oude fabel van de wolven in schaapsvel, die, omdat zij de vlugge schapen open en bloot als wolf maar met moeite te pakken konden krijgen, zich met schaapsvellen bekleedden om ze met minder moeite te kunnen pakken en te verscheuren. Nu, dat zal ik mij in ieder geval heimelijk goed in m'n geheugen prenten! Wat zegt U, o Heer, daar nu van?'

 

17 De zelfzuchtige handelwijze van de priesters in de tempel

 

[1] IK zei: 'Vind jij dan dat zij ons iets nieuws verteld hebben?! O, zeker niet! Dat is Mij zelfs als Mensenzoon al heel lang bekend! Denk nog eens aan Mijn twaalfde jaar, toen Ik als knaap drie dagen achtereen met de Farizeeën en schriftgeleerden en oudsten verkeerde?! Kijk, reeds toen zag het er in de tempel precies zo uit als nu, en vóór die tijd was het ook al zo; maar toen zaten er.op de stoel van Mozes en zijn broer Aäron toch op z n minst enige waardige en waarachtige opvolgers van Mozes en Aäron, die echt uit de stam van Levi kwamen. Maar Zacharias was de laatste en nu zijn in de tempel maar liefst alle stammen vertegenwoordigd, omdat iedereen zich daar naar believen voor geld een ambt kan kopen.

[2] Kort en goed, Mijn huis -zoals de profeet zegt - hebben ze veranderd in een moordkuil en daarom kan daarin geen heil meer gezocht worden! Maar toch zeg Ik tegen jullie allen: luister naar degenen die op de stoel van Mozes en Aäron zitten wanneer zij het woord van God prediken, maar kijk met naar hun slechte daden en doe ze hen ook zeker niet na, want die zijn een afschuwelijk bedrog!

[3] Dat zij echter nu zo zijn zoals zij zijn, is het gericht van God over hen, omdat zij Hem losgelaten hebben en zich naar de mammon hebben gekeerd, die nu hun god is. Wie weet niet, dat vroeger de eerstgeborene uit ieder huwelijk tot hun veertiende jaar vrij en kosteloos in de tempel als een offer aan God uitstekend voor de Heer zijn opgevoed en dat zulke eerstgeborenen heel vaak zichtbaar door de engelen des hemels zijn bediend en onderricht?'

[4] ALLEN zeggen: 'Ja, dat is woord voor woord waar!'

[5] IK zeg verder: 'Waar gebeurt zoiets nu?'

[6] EEN JOOD zei: 'O, dat gebeurt ook nu nog, maar weliswaar op een heel andere manier! In plaats van eerstgeborenen als offer voor God de Heer, neemt de tempel liever geld aan; maar wie geen geld heeft, kan zijn eerstgeborene zonder enig bezwaar zelf houden en dan worden er voor een paar muntstukken een aantal gebeden in Gods huis gepreveld voor het toekomstige welzijn van de desbetreffende, of men neemt, als de ouders van de eerstgeborene als rechtgeaarde gelovigen nog halsstarrig vasthouden aan de oude instelling, de eerstgeborene wel met het voorgeschreven ceremonieel aan, maar geeft hem dan tegen een geringe vergoeding direct in handen van de een of andere vroedvrouw. Als het kind in leven blijft, wordt het vervolgens als huisbediende gewoon aan de een of andere boer verkocht, waar het dan als een dier opgroeit zonder lering en onderwijs, en eisen de ouders het vervolgens na zijn veertiende jaar terug, dan verwonderen zij er zich natuurlijk uitermate over dat hun eerstgeborene zo weinig genade in de tempel heeft gevonden, en dan zitten ze met dat kind pas echt in de moeilijkheden.

[7] Daarom geven de armen thans hun eerstgeborenen ook helemaal niet meer aan de tempel, maar houden zich liever aan het nieuwe voorschrift waarover wij eerder spraken. Bij de rijke kinderen is het evenwel anders ­die worden wel in de tempel, natuurlijk voor geld, heel behoorlijk verzorgd en na verloop van tijd ook af en toe door pseudo-engelen bezocht, geholpen en onderwezen in enkele van buiten geleerde schrift­teksten, die de engelen echter evenmin begrijpen als hun vrome leerlin­gen."

[8] IK zei: 'Laten we nu ophouden met deze verhalen die helaas maar al te waar zijn, want onze Joodse burgers komen er aan en die willen we niet al te zeer ergeren. Weliswaar weten zij ook het nodige, maar natuurlijk niet al deze dingen, en daarom zullen wij hen van te voren niet te verder inwijden in de diepste, kwalijke geheimen. Spreken jullie er ook zo weinig mogelijk over, want anders zouden jullie in grote aardse moeilijkheden kunnen komen, die dan ook jullie ziel schade zouden kunnen berokkenen! Denk liever: 'Wij zijn in ons hart vrij en hebben het juiste licht en de ware weg naar het leven gevonden! ' Zolang Ik hen echter nog duld, opdat dé maat van hun boosheid vol zal worden, zolang moeten ook jullie hen nog dulden, en volg hun goede lessen op, maar wend je ogen en oren van de slechte af! En nu genoeg over dit onderwerp, want onze burgers staan al voor de deur en ook zij hebben nog niets gegeten; daarom moeten zij hier ook wat te eten en te drinken krijgen.'

 

18 Een evangelie van blijmoedigheid

 

[1] Daarop haastten Martha en Maria zich meteen naar de provisiekamer haalden brood en wijn en gebraden schapenvlees, en zetten alles op een tafel naast ons, omdat op de onze geen plaats meer was.

[2] Toen de burgers heel eerbiedig bij ons in de kamer kwamen, zei IK meteen vriendelijk tegen hen. Laat nu die grote eerbied maar varen! Jullie hebben honger en dorst, eet en drink daarom welgemoed! Als de kinderen van de nacht, het gericht en de dood al opgewekt zijn bij hun smulpartijen­ waarom zullen de kinderen van het licht en het leven in aanwezigheid van hun hemelse Vader dat dan niet zijn?! Want Ik zeg jullie: Waar Ik ben, is ook de Vader. Wees dus allemaal blij en opgewekt, en eet en drink!'

[ 3] De burgers bedankten, gingen zitten en begonnen flink te eten en te drinken, en vertelden ons hoe goed het hun gelukt was om voor een aantal maanden afscheid te nemen van hun familie. Ik prees hen daarvoor en wenste hun ware moed en uithoudingsvermogen, hetgeen zij nodig zouden hebben om Mij met succes te kunnen volgen. Zij beloofden dat en hielden zich ook aan hun belofte, zoals later nog een keer zal blijken.

[4] Tijdens dit gesprek met de burgers van Jeruzalem zei MARTHA echter zachtjes tegen Lazarus: 'Broer, stel je voor: alweer een wonder! Gisteren en vandaag hebben wij voor al die mensen toch aardig wat opgemaakt, en kijk nu eens, uit onze grote provisiekamer is niet alleen niets verdwenen, maar van alles is er nu tienmaal zoveel, en in onze grote en kleinere wijnkelder zijn alle zakken vol wijn! Dat kan niemand anders dan alleen de Heer in Zijn overgrote goedheid en liefde voor ons gedaan hebben, en dus heeft Hij geen spijs en drank van ons gebruikt, maar aten wij allen aan Zijn tafel! ,

[5] Dat bracht Lazarus behoorlijk in verlegenheid en hij wist niet wat hij daarop moest zeggen.

[6] Maar IK werd zijn verlegenheid gewaar en zei zachtjes tegen hem: 'Maak je daar maar niet druk over; want wij zullen ons bijna de halve winter in alle rust in deze omgeving ophouden en nog vaak bij jou en ook bij onze waard te gast zijn! Er zullen gedurende de komende winter veel zieken in deze streken rond J eruzalem zijn, en die zal Ik bij die gelegenheid genezen opdat zij zullen ondervinden dat nu de Messias is gekomen en hen heeft geholpen, en zij zullen in Zijn naam geloven.

[7] Halverwege de winter zal Ik korte tijd een bezoek brengen aan de rechtschapen Galileeër Kisjonah en daarna een paar dagen voor het Paasfeest weer hierheen komen, maar nog voor het feest weer naar Galilea vertrekken. Kijk, wij zullen dus behoorlijk lang bij je vertoeven en ook behoorlijk wat nodig hebben; en daarom zegende Ik je provisiekamer en wijnkelder zo royaal! Houd echter je mond en zeg niemand daar iets over!'

[8] Lazarus bedankte Mij in stilte en stelde daarop zijn zusters gerust; en toen deze dat hoorden, deed het hun zoveel genoegen dat ze bijna in tranen uitbarstten en een poosje naar buiten moesten om daar hun vreugdetranen de vrije loop te laten zonder dat iemand het merkte. Daarna kwamen zij weer bij ons terug en deelden in onze vreugde. Toen de burgers uitein­delijk ook verzadigd waren, spraken zij hun dank uit en stonden op van hun plaatsen.

[9] Maar IK zei tegen hen: ' Als jullie verder niets te doen hebben, blijf dan zitten, dan zullen wij samen vrolijk zijn; het moment om treurig te zijn zal nog vroeg genoeg komen!

[10] Mijn leerlingen mogen geen kniesoren zijn en met schijnheilige gezichten en voorgewende vroomheid rondlopen om de mensen te laten geloven dat alleen hun voeten nog maar de aarde raken, maar dat de rest van hun lichaam al in de hemelen verblijft en dat zij helemaal vervuld zijn van de geest van God, -maar jullie moeten iedereen een vrijmoedig en opgewekt gezicht laten zien, zodat iedereen veel vertrouwen in jullie krijgt, dan zullen jullie veel zegen uit de hemelen onder de mensen verspreiden.

[11] Zie, de waarachtige Geest van God woont volledig in Mij, en jullie hebben Mij nog nooit met hangend hoofd en vroom neergeslagen ogen rond zien lopen, maar Ik loop met een open en gewoon gezicht rond en Ik ben steeds volkomen rechtstreeks, en bij eerlijke en vrolijke mensen ben Ik vriendelijk en opgewekt, en treurenden en angstigen maak Ik vrolijk en moedig, en als leerling van Mij moet je je geheel uit eigen vrije wil net eender gedragen!

[12] Daarom zeg Ik jullie allen nog eens, dat jullie volkomen vrij van geest, en vrolijk en opgewekt door de wereld moeten gaan, zonder aan de wereld te hangen. Want zoals Ik Zelf alleen maar in de wereld ben gekomen om alle mensen een blijde en gelukkig stemmende boodschap uit de hoogste hemelen over te brengen, die iedereen op zo'n wijze troost moet geven dat zelfs de ergste marteldood hem niet droevig zal stemmen -omdat hij ziet en zien moet, dat er voor hem geen dood meer bestaat en kan bestaan, en dat in Mijn eeuwige rijk voor hem noch deze aarde noch de hele zichtbare hemel ooit meer verloren kan gaan, en dat hij bovendien nog het gezag zal krijgen over heel veel -, zo zal Ik ook jullie, wanneer jullie in de geest en in de kracht van Mijn leer bekwaam worden, in Mijn naam uitzenden om alle volken der aarde deze blijde boodschap uit de hemelen over te brengen.

[13] Maar wie zal zo'n bijzonder blijde boodschap met een treurig, ­bedeesd, vreesachtig, angstig en moedeloos gezicht willen of kunnen overbrengen? Daarom, voor altijd weg ermee en weg met de overdreven eerbied zelfs voor Mij; want met dat alles zouden jullie nooit geschikt zijn om voor iets groots geroepen en uitgekozen te worden, en nog minder om iets belangrijks en groots te verrichten!

[14] Als je Mij uit de grond van je hart liefhebt, is dat voor Mij volmaakt voldoende; alles wat meer is, is dom, heeft geen nut en maakt van de mens, Mijn evenbeeld, een laf schepsel dat voor niets groots deugt of bruikbaar is’

 

19 De reiniging van de zonde

 

[1).Toen zei EEN BURGER: 'O Heer, dat zou allemaal goed en best zijn, als wij in ons hele leven maar nooit gezondigd hadden! Maar nu branden de zonden in ons hart voor U die onze harten en nieren doorziet en door en door heilig bent, en wij zijn juist het tegendeel! Daarom is het voor ons moeilijk om nu zo opgewekt en vrolijk te zijn!'

[2] IK zei: 'Geloven jullie dan, dat Ik dat al niet heb geweten toen Ik jullie heb aangenomen?! Ik heb jullie je zonden echter volkomen kwijtgeschol­den, omdat jullie je van alle zonden hebt afgewend en verder nooit meer zondigen en ook beslist niet zult zondigen, en daarom zijn jullie geen zondaars meer, maar nu volkomen vrij van alle zonde, en daarom vind Ik dat jullie des te meer reden moeten hebben van gans er harte vrolijk te zijn!'

[3] Toen zei EEN van de burgers: 'Heer, hoe staat het dan met de vlekken die de zonden op de ziel achterlaten? Want wij hebben gehoord, dat als iemand eenmaal gezondigd heeft en hem als hij zich verbetert door boete te doen de zonde ook kwijtgescholden is, er toch altijd een zwarte vlek op zijn ziel achterblijft, waardoor zij zodanig gebrandmerkt is dat dan in het andere leven iedere zuivere ziel haar ontwijkt en niet met haar omgaat, en dat zo'n bevlekte ziel net zo lang God niet mag zien tot zij de vlek in het kwade vuur van de onderwereld (Scheoul) helemaal is kwijtgeraakt.’

[4] IK zei: 'Ja, ja, de vlek blijft net zo lang op de ziel tot de mens volledig afziet van de zonde! Maar wie heel serieus van de zonde afziet omdat deze slecht is en de mensen te gronde richt en van God en al het goede en ware vervreemdt, die heeft ook geen vlek meer op zijn ziel en hoeft helemaal niet meer bang te zijn voor het kwade vuur van de onderwereld. Als jullie echter zo'n ontzag hebben voor de zondevlekken op jullie ziel, hoe konden jullie Mij dan aankijken, terwijl jullie nu toch ook weten wie achter Mij en eigenlijk in Mij is?! Laat dat jullie duidelijk maken hoe zwak en dom jullie nog zijn!

[5] Ik zeg je: Als jullie mijn leerlingen willen zijn, moeten jullie je oude mens helemaal als oude kleren uittrekken en een totaal nieuwe mens aantrekken; want Ik en de uitermate versleten, verroeste, hedendaagse leer van de tempel passen absoluut niet meer bij elkaar. Let daarop en wees verstandig, onbaatzuchtig, opgewekt en vol goede moed!’

[6] Deze troostvolle terechtwijzing had op onze burgers een goede uitwerking en zij grepen nu geducht naar de wijn, werden weldra echt opgewekt en begonnen ook al gauw met het vertellen van een aantal vrolijke verhalen, en de Grieken begonnen hen bij te vallen en zo verstreek de tijd tot zonsondergang.

[7] LAZARUS kreeg bij deze gelegenheid ook het nodige te horen wat hem behoorlijk schokte, zodat hij alle achting voor de tempel verloor en heimelijk tegen Mij zei: 'Heer, nu ben ik toch wel helemaal genezen, en mijn bezoeken aan de tempel zullen steeds zeldzamer worden!’

[8] IK zei: 'Daar zul je goed aan doen, maar doe dat meer in je hart dan naar buiten toe, zodat de vossen je niet zullen gaan wantrouwen, want tot op heden sta je nog hoog in aanzien bij de tempel! Als je je plotseling terugtrekt zou dat noch jou, noch Mijn zaak enig goed doen, en Ik kijk immers alleen maar naar de innerlijke mens; want de uiterlijke is van geen enkel belang.’

 

20 De vergankelijkheid van de materie

 

[1] (DE HEER:) 'Maar breng Mij nu een steen zo groot en zo hard je maar ergens kunt vinden en hier kunt brengen, dan zal Ik jullie allen wat laten zien!'

[2] Daarop stond LAZARUS snel op van zijn zitplaats en kwam al gauw binnen met een stuk kwarts, dat ongeveer tien pond zwaar en zeer hard was, en hij legde het voor Mij op tafel en zei: 'Heer, hier hebt U een bijzonder harde steen! ,

[3] IK zei toen: 'Dat is uitstekend, want hij is net zo hard als de harten van de tempeldienaren in Jeruzalem en de oude muren van de tempel; die kan Ik heel goed gebruiken!

[ 4] Allen waren nu erg benieuwd naar wat Ik met de steen zou doen.

[5] Maar Ik zei: 'Luister! Wij zijn vandaag op de dag na sabbat opgewekt en vrolijk bij elkaar, en waarom zouden we dat ook niet zijn?! Want jullie hebben Mij begrepen en herkend, hoewel dat met veel moeite en offers gepaard ging, en dus heb ook Ik jullie aanvaard! Jullie zijn vrijgemaakt van ieder gericht, omdat jullie jezelf uiteindelijk geheel uit vrije wil op het enig ware en goede hebben gericht. En dus kan Ik jullie nu, zonder afbreuk te doen aan jullie vrije inzicht en jullie vrije wil, hier wel een teken geven van Mijn innerlijke goddelijkheid. Houd nu dus alles heel goed in het oog! Wat zou gemakkelijker zijn, denken jullie: deze steen enkel door Mijn wil in een oogwenk vernietigen –of de tempel met alles wat daar in is, dood en levend, op gelijke wijze vernietigen? Controleer eerst nog de steen, zodat niemand kan zeggen dat hij op een of andere wijze vooraf geprepa­reerd was!'

[6] Toen zeiden ALLEN: '0 Heer, dat is hier niet nodig, want wij kennen deze steen allang! Hij is door een visser vanwege zijn mooie, ronde vorm uit de Jordaan hierheen gebracht. ‘

[7] IK zei: 'Goed, zeg dan wat gemakkelijker voor Mij zou zijn: deze steen te vernietigen of de tempel!’

[8] Toen zei EEN van de - nu Grieken: 'Heer, wij denken dat dat voor U vrijwel geen verschil zal uitmaken; want ons komt zowel het een als het ander, zuiver menselijk gezien, even onmogelijk voor! Wij hebben welis­waar verschillende malen gezien dat Egyptische magiërs ook stenen lieten verdwijnen, maar wij merkten al gauw hoe de zaak in elkaar zat toen wij dezelfde stenen daarna weer terugzagen, en het duurde niet lang of wij deden precies dezelfde truc heel handig na. Wij lachten onszelf uit en vroegen ons af hoe het mogelijk was dat wij aanvankelijk zelf geloofden dat het een echt wonder was.

[9] Maar dit hier is iets wat daar hemelhoog bovenuit gaat! Dit is een echte steen en de hardste die er maar bij ons te vinden is. De Grieken verstaan weliswaar de kunst deze steen in het vuur te smelten en er het kostbare glas uit te bereiden, wat vóór hen, ten tijde van de eerste farao's, reeds de Phoeniciërs gekund moeten hebben, -daarbij verandert de steen. echter alleen in een andere stof. Maar om zo'n steen enkel door de pure wil totaal te vernietigen, daartoe behoort goddelijke kracht, waarvan wij zwakke mensen ons nooit een zuivere en heldere voorstelling zullen kunnen maken!'

[10] IK zei: 'Wel­ goed dan! Let nu allen goed op dat Ik de steen niet aanraak, maar er alleen tegen zeg: Oud gericht, hef jezelf op!'

[11] Op hetzelfde ogenblik dat Ik dat zei, was van de steen geen spoor meer te bekennen.

[12] Toen sloegen ALLEN de handen van verbazing ineen en schreeuwden letterlijk: 'Ja, ja, dat kan alleen maar een zuiver goddelijke kracht! Zoiets is ongekend!'      

[13] IK zei: 'Zoals nu deze steen enkel door Mijn wil opgelost werd in zijn oerelementen, zo zou Ik dat ook kunnen doen met de tempel, met alle bergen, met de aarde, met zon en maan en met alle sterren, en deze oplossen in hun oorspronkelijke, letterlijke niets, dat wil zeggen in pure gedachten van God, die ook geen realiteit zijn zolang zij niet door de liefde en door de almachtige wil van God hun werkelijke vorm en vastheld krijgen. In God heerst niet het principe van verwoesten en vernietigen, maar in Zijn eeuwige orde heerst het behoud van alle eenmaal geschapen dingen, echter niet in het voortdurende gericht van de materie, maar ongericht, dus vrij in geest en leven. Daarom is en mag ook geen enkele materie in deze gerichte wereld duurzaam zijn. Alles bestaat slechts gedurende een bepaalde tijd, lost daarna geleidelijk aan op en gaat volgens de orde over in het geestelijke, duurzame en onvergankelijke.

[14] De materie is een graf van het gericht en de tijdelijke dood en de dode geesten in deze graven moeten ook Mijn stem horen en Mijn wil gehoorzamen, zoals jullie nu gezien hebben. En zoals deze steen nu plotseling is opgelost, zo zal het ook stukje bij beetje met de hele aarde gaan, en dan zal daaruit een nieuwe, geestelijke, onvergankelijke aarde ontstaan vol leven en geluk voor haar geestelijke bewoners, en er zal gericht noch dood op haar hemelse velden heersen; want zij zal ontstaan uit het leven van allen die uit haar ontstaan en op haar geboren zijn.

[15] Jullie hebben nu de macht van de goddelijke wil in Mij gezien, en Jeruzalem en de tempel zouden het allang verdiend hebben dat Ik met de tempel zou doen wat Ik nu met de steen heb gedaan. Maar nee, de tempel moet blijven en doorgaan tot het zijn tijd is. Door zijn werken zal hij zichzelf vernietigen, maar niet zoals Ik deze steen vernietigd heb, die daardoor slechts overgegaan is in een vrijer bestaan van de specifica, die daarmee een vrij geestelijk zieleleven hebben gekregen. De tempel echter vernietigt zichzelf als een zelfmoordenaar, wiens ziel daardoor in een nog zwaarder gericht en in een veelvoudige dood overgaat! Daarom laten we hen begaan tot de maat van hun tijd vol is, opdat zij later niet kunnen zeggen:'Jullie hebben ons niet gewaarschuwd en toch vernietigd. -Be­grijpen jullie nu dit teken dat Ik voor jullie ogen heb verricht?

[16] DE GRIEKEN zeiden: 'Heer, dit is een zeer veelzeggend teken; wij begrijpen het wel ten dele, -maar het helemaal doorzien, dat kunt U alleen; ons zal dat misschien aan gene zijde pas door Uw genade mogelijk worden! Waarlijk, het was een heel belangrijk teken en de betekenis ervan is oneindig groot, hoe gering het er eerst ook uitzag! -Maar omdat U, o Heer, vandaag in zo'n goede stemming schijnt te zijn, zouden wij U, niet bij wijze van proef, maar slechts als gunst, willen vragen om ons te vertellen hoe U, zo gezegd, uit het niets iets in het leven roept‘

 

21 Een wijnwonder

Het werk in de wijngaard van de Heer

 

[1] IK zei: 'Jullie zouden wel graag van Mijn wondertekenen willen genieten?! Maar weet je, Ik ben met zoals de een of andere magiër die zijn bedrieglijke tekenen tot stand brengt om de blinde en domme wereldse mensen zich daarover te laten verbazen en hen te amuseren, maar Ik doe Mijn tekenen alleen volgens de wil van Hem die Mij als een mens van vlees en bloed in deze wereld heeft gezonden en nu ook in Mij woont; en als Ik dus een teken doe, dan moet het dienen voor het diepe innerlijke, geestelijke onderricht van de ziel, en daarnaast moet het de mens allerlei goeds brengen! Maar het teken dat jullie vroegen, weliswaar zonder onzuivere bedoelingen, heeft hier geen echt doel, geen nut en het helpt niet, en daarom is het beter als Ik het niet doe; want jullie kunnen je nu intussen ook wel voorstellen dat bij God alle dingen mogelijk zijn.'

[2] Toen zei DEZELFDE JOODSE GRIEK: 'Heer, U moet ons onze blindheid maar vergeven, die is nog groot en alleen daardoor durfden wij U om nog een teken te vragen! O Heer, vergeef ons onze al te brutale vermetelheid! 

[3] IK zei: 'Nee, nee, vrienden! Jullie wens was heel begrijpelijk, want Hij die iets helemaal in het materiële niets kan laten overgaan, moet ook het tegendeel kunnen! Zo hebben jullie gedacht en het ook precies zo uitgesproken, en dat was toch goed en juist! Het zou alleen niet juist geweest zijn als jullie anders gedacht en gesproken zouden hebben. Dat echter het gevraagde teken direct na het reeds gegeven teken niet helemaal volgens de goede orde geweest zou zijn, konden jullie immers niet weten, maar alleen Ik! En dus hebben jullie door je wens beslist geen fout begaan, maar ook Ik niet door niet meteen aan jullie wens gevolg te geven. Maar omdat jullie nu volledig afgezien hebben van het verlangen in je hart, en ook zonder teken geloven dat Ik eveneens een tegengesteld teken kan doen, zal Ik nu eerst ook zo'n teken ten uitvoer brengen! - Kijk eens of er nog wijn in jullie bekers is! ,

[4] Zij keken en zagen dat hun bekers leeg waren.

[5] Toen zei DE SPREKER: 'Heer, ze zijn allemaal leeg!'

[ 6] En IK zei: 'Wel, laat ze dan nu allemaal vol zijn!’

[7] En kijk, alle bekers waren tot de rand gevuld met heerlijke wijn!

[8] Toen verbaasden DE JOODSE GRIEKEN zich en zeiden: 'Kijk eens wat een wonderkracht de Heer heeft! Nauwelijks heeft Hij het gezegd, of de bekers zijn al vol heerlijk geurende wijn! O, werden wij door Uw levenswoorden ook maar zo vol met Uw licht en Uw genade! O Heer, heb geduld met onze grote zwakheid! ,

[9] IK zei: 'Dat kan en mag Ik bij de mens niet zo doen als bij deze wijnbekers, want dat hangt alleen af van jullie ijver en je eigen vrije wil. Maar aan Mijn hulp zal het jullie niet ontbreken. Wat jullie zelf kunnen doen met de jullie toegemeten kracht, moet je ook zelf doen; voor wat daarbovenuit gaat, zal Ik dan wel zorgen. Want heus, Ik zeg jullie: Wat je de Vader in Mijn naam en binnen Mijn orde, die jullie bekend is, zult vragen, dat zal je ook gegeven worden naar de mate waarin het voor jullie ziel nuttig is. Maar drink nu, want het is intussen alweer avond geworden’

[10] DE JOODSE GRIEKEN hieven toen hun bekers, dankten en zeiden: 'Op de bloei van het grote geluk dat wij gisteren gevonden hebben, voor alle joden en alle volken der aarde! Moge Uw woord, Uw leer en Uw genade hen allen evenzeer doordringen als deze heerlijke, geestrijke en zoete, geheel vrij en nieuw geschapen wijn onze ingewanden en ledematen zal doordringen en verkwikken! Heer, Uw wil geschiede!'

[11] Daarop zeiden allen amen, en IK stond op van Mijn zitplaats en zei: 'Dat was een echte, goede wens; laten wij daarom allen drinken van deze gave van God opdat die wens zeker in vervulling zal gaan, en ook Ik voeg daar Mijn amen aan toe! Het zal weliswaar nog veel moeite en werk kosten, want de wijngaard van God is groot en heeft nu nog weinig wijnstokken. Daarom moet er gegraven worden en moeten er zonder rust of duur nieuwe, edele wijnstokken geplant worden, opdat de wijngaard vol edele en vruchtbare wijnstokken komt te staan, dan zal de grote oogst ons een duizendvoudig loon voor onze moeite en ons werk geven!

[12] Wij zullen bij dit werk werkelijk veel tegenspoed van allerlei aard moeten doorstaan, wij zullen nog uit alle macht door groot en klein vervolgd, veracht en bespot worden; maar omdat wij precies weten wat wij hebben en wat wij geven, zullen wij de blinde kwaadaardigheid van de wereld ook zonder moeite met alle geduld, deemoed en zachtmoedig­heid verdragen. Want de Vader wil dat de Zijnen in deze wereld eerst werkelijk tot het uiterste deemoedig worden, voor zij tot die onvergan­kelijke eer verheven worden die niemand hun in eeuwigheid meer kan ontnemen.

[13] Ook dit menselijke lichaam van Mij zal daarvan niet uitgezonderd zijn, zoals Ik dat Mijn leerlingen reeds vooraf heb gezegd en aangetoond. Maar ondanks dat alles zullen wij het grote doel toch beslist bereiken en de overwinning behalen over alle gericht, dood en hel. En als deze overwinning bevochten is, zullen de sinds lang gesloten poorten van de hemel voor eeuwig voor de nieuwe kinderen van God geopend worden en de overwinning zal eeuwig duren.

[14] Wel zullen de vijanden nog in allerlei gestalte en vorm voortwoekeren, en tussen de tarwe zal ook het onkruid welig tieren, en in de wijngaard zullen wilde stammen opkomen en voortwoekeren, maar altijd slechts tot een bepaalde tijd; dan zullen zij echter worden afgezonderd en in het vuur van het gericht worden geworpen, waar dan veel geween en tandengeknars zal zijn."

[15] Toen vroegen er ENKELEN: 'Heer, wat wilt U daarmee zeggen?'

[16] IK antwoordde: 'Zoals Mozes' zuivere leer mettertijd verontreinigd werd door de hebzucht van de mensen en door hun hang naar het wereldse, zo zal het ook met Mijn zuivere leer gaan. Zij, de wereldse mensen, zullen weer tempels bouwen en deze gebruiken voor het verkrijgen van geld en andere aardse goederen, en daarbij zullen zij het verkrijgen van Mijn rijk helemaal niet belangrijk vinden. Zij zullen trotser dan de grootste vorsten en koningen der aarde rondgaan, gehuld in goud en edelstenen. -Kijk, dat zal het onkruid tussen de tarwe zijn en dat zijn de wilde stammen in Mijn wijngaard! ,

 

22 De valse leraren van het evangelie

 

[1] Toen vroegen DE LEERLINGEN: 'Heer, hoe is dat mogelijk? Want wij zullen het doorgeven zoals wij het ontvangen hebben, en die het van ons zullen ontvangen, zullen het niet verontreinigen. Daar zal Uw goddelijke hulp uit de hemelen immers alles aan kunnen doen!’

[2] IK zeg: 'Dat begrijpen jullie nu nog niet! Er zijn in de aarde, op de aarde en in de lucht nog niet uitgezuiverde, boosaardige geesten, die er steeds op uit zijn het vlees van de mens te bemachtigen. Zij zijn noodza­kelijke uitwassen van het oude gericht van de aarde, die naar gelijkgestem­den zoeken onder de kinderen van deze wereld en hun zintuigen heimelijk benaderen. Dat vinden de kinderen van deze wereld prettig en zij volgen de geheime verlokkingen van zulke geesten.

[3] Zulke kinderen van de wereld pakken dan alles aan wat maar de aandacht trekt in deze wereld. Omdat zij echter de ware geest niet hebben vanwege het feit dat zij kinderen van deze wereld zijn, zetten zij de zaken waarmee zij veel aardse goederen denken te verkrijgen, volgens hun eigen blindheid en wereldwijsheid met grote uiterlijke praal en uiterlijke waar­digheid en luister op, en lokken dan vele, ook betere geesten naar zich toe.

[4] Kijk, dat is dan al een grote en grove verontreiniging van een nog zo zuivere leer! En omdat de zuivere leer slechts heel weinig aardse voordelen biedt, maar alleen geestelijke, terwijl de onzuivere leer naast de voorge­wende, geestelijke goederen haar aanhangers vooral het zekere vooruit­ zicht geeft op grote aardse voordelen, zullen jullie wel zo ongeveer begrijpen hoe ook na verloop van tijd de zuiverste leer verontreinigd kan worden.

[5] Wees dus op je hoede! Want mettertijd zullen nog tijdens jullie aanwezigheid op aarde vele valse profeten en leraren opstaan en uiterst hard en brutaal schreeuwen: 'Kijk, hier is Christus (waarheid uit God) , en dáár is Hij!, en zij zullen zelfs op de manier van de Essenen grote tekenen doen, en wel zodanig dat zij, als Ik het zou toelaten, zelfs jullie, uitverkoren eerste leerlingen, zouden beetnemen. Luister niet naar hen, maar bestraf hen in Mijn naam vanwege hun leugens, en maan hen tot deemoed en het aannemen van de waarheid uit God, dan zullen jullie en jullie ware leerlingen de zuivere weg bewandelen!

[6] De dingen waaraan jullie hen heel gemakkelijk zult herkennen zijn: grootsprekerij, grote en grove onrechtmatige aanspraak op goddelijke krachten, die zij nooit gehad hebben en op deze wereld nooit zullen hebben, verder grote pracht en praal, mystieke luister zoals bij de heidenen, en een uitermate grote heerszucht, en eveneens een onverzadigbare zucht naar de schatten en goederen van deze wereld. Aan deze behoorlijk concrete kenmerken zullen zij hopelijk toch niet moeilijk te herkennen zijn."

[7] Toen zeiden ALLEN en ook de leerlingen: '0, zolang wij op de wereld zijn, zullen wij hen wel herkennen; daarna kunnen onze eigen leerlingen hen zelfwel op gelijke wijze beoordelen en als zodanig herkennen, en U zult Uw ware leerlingen toch niet in de steek laten!’

[8] IK zei: 'Ik zal in de geest bij hen blijven tot aan het einde van deze wereld! Maar voor vandaag zijn er genoeg tekenen en lessen geweest.

[9] Van nu af aan zal Ik gedurende de hele winter behalve het genezen van zieken geen andere tekenen meer doen en geen onderricht meer geven; want nu hebben jullie aan datgene wat jullie reeds ontvangen hebben voldoende. Als jullie iets niet begrijpen, dan ben Ik bij jullie. Jullie, Mijn leerlingen, moeten echter gedurende deze tijd af en toe deze nieuwe leerlingen onderwijzen!

[10] Morgen en de rest van de dagen tot aan de sabbat zullen wij hier in dit huis rust houden; maar op de sabbat zullen wij naar Bethlehem gaan en daar een aantal zieken genezen. Daarna zullen we een paar dagen bij onze waard doorbrengen en vervolgens ook bij Mijn Lazarus, en zo beurtelings tot halverwege de winter. Daarna bezoeken wij Kisjonah en komen voor het Paasfeest weer hierheen. Dan pas zullen wij met een groot gezelschap en nieuwe leerlingen weer naar Galilea gaan, waar Ik opnieuw zal gaan onderwijzen en werkzaam zal zijn.

[11] Maar breng nu lampen, dan zullen wij bij brood en wijn vrolijk zijn en ook meteen aan deze tafels onze nachtrust genieten!’

[12] Met dit voorstel was iedereen het eens, echter niemand bespeurde enige slaap en dus werd er tot na middernacht over van alles gesproken, wat echter geen waarde voor de mensheid in het algemeen heeft en kan hebben; Zelf heb Ik meermalen met mensen die Mij lief waren van alles besproken, en Ik gaf hun in allerlei huishoudelijke zaken raad, hetgeen natuurlijk niet in het evangelie thuishoort. ook Mijn leerlingen deden dat, wat hen bij de mensen erg gezien en geliefd maakte; want het is ook naastenliefde als men mensen die zorgen hebben en ondeskundig zijn, in allerlei goede en nuttige zaken bijstaat.

[13]'s Morgens waren wij al een half uur voor zonsopgang weer op. Al gauw werd een licht morgenmaal gebruikt, waarna wij naar buiten gingen en over allerlei dingen spraken. En zo ging het door tot aan de sabbat.

[14] Wij bezochten ook verscheidene buren van Lazarus, die het veel genoegen deed Mij te zien en te spreken; onder deze buren bevond zich echter geen enkele vriend van de tempel.

[15] De twintig Joodse Grieken werden niet herkend, hoewel zij veel over de intriges van de tempel vertelden en zich daardoor bij de buren zeer geliefd maakten.

 

23 De Heer en de Zijnen in Bethlehem

Genezing en verzorging van veel zieken

 

[1] Op de sabbat braken wij 's morgens vroeg op en gingen naar Bethlehem. Daar was een feest en zodoende waren er grote aantallen arme, gebrekkige en aan allerlei kwalen lijdende mensen, die her en der buiten de poorten van de stad lagen en om een aalmoes vroegen.

[2] LAZARUS, die met ons meegegaan was, zei: 'Heer, zie toch eens, zoveel arme mensen! En wat zien ze er toch beklagenswaardig uit!’

[3] Daarop zei IK: 'Velen onder hen zijn door de Farizeeën in deze ellende en armoede gestort; daarom wordt toegelaten dat zij nu bedelen. Straffen, verdriet, ergernis en verkropte woede en toorn hebben er tenslotte zulke gebrekkige mensen van gemaakt. Ik ben nu juist hierheen gekomen om hen lichamelijk te helpen, opdat zij in het vervolg toch hun brood met hun handen kunnen verdienen.’

[4] Enigen vroegen ons om een aalmoes.

[5] Maar IK zei tegen hen: 'Zouden jullie niet liever met je eigen handen je brood willen verdienen, dan hier zo ellendig te zitten bedelen?'

[6] Toen zeiden ALLEN: 'O Heer, wie u moge zijn, dat zouden wij duizend maal liever doen als we maar, zoals vroeger, gezond waren! Maar kijk eens naar onze voeten en handen en oordeel dan zelf eens of wij soms tot werken in staat zijn!'

[7] IK zei: 'Ja, dat zie Ik wel; Ik wilde daarmee echter alleen maar vragen of jullie niet liever helemaal gezond zouden willen worden en dan liever zouden werken, dan hier zo ellendig te moeten bedelen!’

[8] Daarop zeiden ALLEN: 'O man, als dat mogelijk zou zijn, dan zouden we meteen opstaan en op weg gaan om werk en brood .te zoeken! ,

[9] IK zei: 'Jullie weten toch dat het vandaag .sabbat is en dat het dan misschien niet zo te pas komt om jullie van je vele, oude kwalen te genezen!'

[10] DE ARME MENSEN zeiden: Heer, wij zijn goed voorgelichte Joden, ­ maar er is ons niets van bekend dat Mozes of welke andere profeet dan ook ooit verboden heeft op de sabbat een goede daad te verrichten! Als men op de sabbat zelfs een ziek dier mag helpen zonder daardoor de sabbat te ontheiligen, waarom zou men dan een mens met mogen helpen als hij nog te helpen is?! En waarom hollen de Farizeeën, als ze tevens geneesheer zijn, ook op de sabbat naar de rijke zieken?! Die zouden toch, wel het best moeten weten of zij daardoor de sabbat ontheiligen of niet! .

[11] IK zei tegen hen: 'Jullie antwoord is erg goed, en nu wil Ik en zeg: Wordt allen helemaal gezond!’

[12] Toen zagen zij dat hun gebrekkige ledematen weer helemaal recht en gezond waren en een van hen, die zijn rechterhand vanaf de elleboog miste, kreeg ook deze hand terug. Dat was voor de genezen mensen toch wel iets te wonderbaarlijk. Daarom vroeg er een, wie Ik wel.was, dat mijn woord kon wat de kunde van iedere geneesheer te boven ging.

[13] IK zei: 'Dat zullen jullie nog wel eens te weten komen, -maar sta nu op, en ga heen en zoek werk en brood! '

[14] Nu zei LAZARUS tegen hen: 'Mochten jullie nergens werk vinden, ga dan naar Bethanië; de heer van het grote landgoed heeft werk voor honderden!’

[15] Allen stonden daarna op, bedankten en gingen weg.

[16] Datzelfde teken werd ook bij. de andere zes poorten van de stad verricht, want de oude stad van David had zeven poorten, waaronder drie grote en vier kleine. Bij de laatste, grote poort werden wij echter door drie passerende Farizeeën aangehouden en terechtgewezen, omdat het met paste zoiets op een sabbat te doen.

[17] Maar DE GENEZEN MENSEN kwamen snel overeind en zelden dreigend: 'Tien jaar lang bivakkeerden wij, ellendigen, voor de poorten en nog nooit heeft een van jullie ons gevraagd wat ons mankeerde, en nog minder heeft een van jullie ons ooit een aalmoes gegeven, - en willen jullie nu deze echte wondergenezer terechtwijzen omdat hij ons weer onze gezonde en ten dele zelfs ontbrekende ledematen teruggaf?!                                                        .

[18] Heeft Mozes dan niet geboden ook op de sabbat zelfs een ziek beest te helpen?! Hoeveel meer zal het dan wel geboden zijn om op de sabbat een lijdend mens te helpen?! Maak nu dat je wegkomt - anders zullen Wij jullie Mozes beter leren verstaan en begrijpen!

[19] De drie zagen wel in dat het niet zo erg raadzaam was een verdere discussie met de genezen mensen aan te gaan, en zij maakten dat ze wegkwamen. De genezen mensen spraken hun dank uit en gingen toen ook vlug naar Bethanië, nadat Lazarus hen eerst een aalmoes had gegeven.

En zo kreeg Lazarus, die allang arbeiders te kort kwam op zijn uitgebreide bezittingen, ook ongeveer honderdtwintig arbeiders, die hij heel goed kon gebruiken en waarmee hij niet het gevaar liep dat zij, zoals al vaak het geval was geweest, door de tempelpriesters bij hem weggelokt konden worden.

[20] Wij verwijderden ons ook snel en gingen naar een ander plaatsje, dat ongeveer twee uur van Bethlehem vandaan lag en merendeels door Grieken en Romeinen bewoond werd. Daar zochten wij een goede herberg en gingen naar binnen.

 

24 De genezingen van de Heer in een plaatsje bij Bethlehem

 

[1] DE HEER DES HUIZES, een rechtschapen Romein die ook heel goed Hebreeuws sprak, zei: 'Ja, beste mensen, ik ben heus erg blij met zo'n groot aantal gasten, maar er doet zich in mijn grote en rijk van. alles voorziene herberg een waar MALUM OMEN * (* Een slecht teken, in de zin van ongeluk.) voor. Al acht dagen lang liggen namelijk mijn brave vrouw, die in de keuken vrijwel onmisbaar is, en ook mijn twee oudste dochters, die al even bruikbaar zijn, met hoge koorts in bed. Griekse noch Joodse dokters kunnen hen helpen en daarom ziet het er nu voor mijn keuken erg slecht uit. Brood en wijn heb ik wel, maar andere gerechten zijn zelfs voor mij nu heel moeilijk te krijgen!'

[2] LAZARUS, die de waard reeds lang kende, zei: 'Maak je maar niet druk over je huiselijke perikelen; je huis is nu een groot geluk te beurt gevallen! Kijk, de grote wondergenezer is hier bij ons, over wie je van reizigers uit Galilea al veel gehoord zult hebben! Vraag het Hem, dan zal het direct beter gaan met je zieken!'                                                                                                 ..

[3] DE WAARD vroeg: 'Wie is het? Ik heb reeds meermalen ongelofelijke dingen over hem gehoord!’

[4] LAZARUS zei: 'Hij staat naast mij!'

[5] Toen de waard dat hoorde, viel hij letterlijk voor Mij neer en smeekte Mij om zijn drie zieken te helpen; want hij geloofde vast, wat Lazarus hem vertelde~

[6] Maar IK zei tegen hem: 'Sta op en ga heen; want je zieken zijn al helemaal beter, laat hen maar een goede maaltijd voor ons klaarmaken!'

[7] Vlug stond de waard op en haastte zich naar de ZIEKEN, die heel opgewekt tegen hem zeiden: 'Kijk eens, we zijn ineens zo gezond als nooit tevoren! Als je wilt, staan we op en gaan in de keuken aan de slag! ,

[8] DE WAARD zei: 'Doe dat; want ik weet dat jullie volkomen gezond zijn! De rest vertel ik nog wel!’

[9] Maar de vrouwen vroegen toch aan de waard om hen vlug te zeggen wie hun grote weldoener was, dan konden zij naar hem toegaan om hem eerst heel hartelijk te bedanken.

[10] De waard zei echter, dat hij met ruim vijftig gasten was gekomen en dat ze allemaal vóór alles een goed middagmaal wensten. Hoewel het nu al bijna het vijfde uur na de middag was, kon hij hun niets anders geven dan brood, wijn en zout. Daarom moesten zij hun dankbaarheid voor de grote weldoener vooral in de keuken tonen, voor het andere zou er ook na de maaltijd nog tijd genoeg zijn.     ..

[11] Dat maakte indruk, en de kokkinnen waren snel als de wind in de keuken, en de vele bedienden moesten direct allerlei opdrachten uitvoeren om de drie in de keuken met man en macht te helpen. Vervolgens kwam de waard opgewekt de grote gelagkamer binnen en dankte Mij met tranen in zijn ogen voor de grote genade die hem bewezen was, zoals hij dat uitdrukte.

[12] Maar IK zei tegen hem: 'Maak er geen ophef van; jij bent geholpen en meer is niet nodig! ,

[13] Daarop zei DE WAARD: 'O meester en vriend, er is beslist nog meer nodig! Ten eerste sta ik duidelijk bij u in de schuld, en ten tweede moet ik nu openlijk bekennen dat ik u voor meer aanzie dan voor alleen maar een mens! En daarom zou het zeker volgens de goede orde zijn om zo'n waarlijk Godmens een offer te brengen! ,

[14] IK zei: 'Dat is allemaal niet nodig! Ik ben nu slechts een mens zoals ieder ander van vlees en bloed;je zult nog wel vroeg genoeg meer daarover horen! Maar wees nu opgewekt en vrolijk, zoals wij allen! ,

[15] Daar was de waard erg blij om en hij haalde bekers.. en bracht ons meteen de allerbeste wijn uit zijn kelder, die hij gewoonlijk alleen maar de hoogste Romeinen voorzette als zij door deze streek reisden - wat langs deze belangrijke heerbaan bepaald niet zelden voorkwam.

[16] Onze Judas greep meteen naar een beker en dronk hem met grote teugen bijna tot op de bodem leeg. Dat zagen de andere leerlingen en zij vroegen hem, wie dan wel het meeste recht had om het eerst van de beste wijn van de waard te proeven.

[17] Daarop antwoordde hij (JUDAS ISKARIOT): 'Ik had een ontzettende dorst en de vorige wijn vond ik niet goed genoeg; maar als het niet juist is, dan zal Hij mij er wel attent op maken, daarover hoeven jullie mij niets te verwijten!'

[18] Maar IK keek om en zei tegen de leerlingen: 'Laat hem; want hem verbeteren staat gelijk met het met alle geweld wit willen wassen van een Moor! ‘

[19] Toen Judas dat hoorde, schaamde hij zich, ging naar buiten en verdween, zodat wij hem daarna drie dagen lang met meer te zien kregen. Hij zocht echter een andere herberg op, waar hij voor eigen rekening introk; want hij zag altijd kans onderweg heimelijk wat geld te verdienen.

[20] Allen waren blij dat hij weg was, en wij brachten bij de waard, die ons goed verzorgde, nog acht volle dagen door, en Ik genas in deze plaats nog een aantal zieken.

[21] Toen echter al gauw daarna de aanloop van mensen te groot werd, gingen wij ‘s morgens vroeg op weg naar een andere streek, waar wij eveneens weer goed onderdak kregen en de zieken genazen. Daar moesten ook de leerlingen, Judas uitgezonderd, bij de zieken de handen opleggen, en het ging met allen bij wie de leerlingen de handen oplegden, beter. Zelf deed Ik daar weinig tekenen, maar Ik onderhield mij met Lazarus, die nog altijd bij ons was, en met de andere waard.

[22] Ondertussen kwamen wij weer in Bethanië bij Lazarus en bij onze waard. En beiden vonden thuis alles tot in de puntjes geregeld, hoewel zij bijna vier weken lang met Mij rondgetrokken waren. Bij de waard bleven we weer acht dagen en daarna weer bij Lazarus, die veel plezier beleefde aan de arbeiders die hij in Bethlehem had aangenomen en die in zijn dienst niets te kort kwamen.

[23] Toen de genezen mensen Mij zagen, vielen zij van dankbaarheid letterlijk voor Mij op hun knieën en wilden Mij echt aanbidden, want zij waren reeds van Martha en Maria te weten gekomen wie Ik eigenlijk was.

[24] Maar IK zei tegen hen: 'Zwijg voorlopig! Binnenkort zal er nog een tijd komen dat ook jullie kunnen spreken!'

[25] Daarop gingen zij vlug staan, beloofden te zwijgen en begonnen meteen aan het werk dat hun opgedragen was.

 

25 De reis van de Heer naar Kisjonah

 

[1] Wel had Martha ons verteld dat er intussen al verscheidene tempeldie­naren bij haar waren geweest, die heel belangstellend gevraagd hadden waar Lazarus toch heen gereisd was en vanwaar nu opeens dat grote aantal goede arbeiders was gekomen. Daarop had zij hun geantwoord, dat Lazarus, haar broer, voor belangrijke zaken misschien wel helemaal naar Egypte was gereisd en al gauw na zijn vertrek deze arbeiders, die hoognodig waren, ergens in dienst had genomen en naar Bethanië had gezonden.

[2] EEN FARIZEEËR had haar echter gevraagd: 'Kun je niet twintig van deze arbeiders aan ons afstaan?'

[3] Maar MARTHA zei: 'Vraag het hun zelf, - want ik weet helemaal niet of het joden, Grieken of Romeinen zijn; want onder elkaar spreken ze allerlei talen!'

[4] De Farizeeër ging daarop vlug naar buiten en begon met een paar van de arbeiders te onderhandelen. Maar die schenen hem te kennen en zeiden, dat zij ten eerste geen Joden meer waren, en dat hij als ze het zouden zijn ervan verzekerd kon zijn dat zij geen enkele Farizeeër meer zouden dienen.

[5] Toen waren de tempeldienaren naar huis gegaan, en sinds die tijd was er niet één meer in Bethanië geweest; zij wachtten waarschijnlijk de terugkomst van haar broer af.

[ 6] Lazarus vroeg Mij nu, wat hij moest doen.

[7] En IK zei tegen hem: 'Doe, wat je zuster deed! Zij zullen met de arbeiders niets bereiken, en jou kunnen zij daarvan niet de schuld geven.'

[8] En zo was het ook goed, en Lazarus had daarna meer rust in zijn huishouding.

[9] Omdat het al aardig winter geworden was en Ik nog maar weinig zieken te genezen had, bleven wij zoals gezegd, nu tot ongeveer midwinter nog afwisselend bij Lazarus of bij onze waard, terwijl de nieuwe leerlingen in die tijd de hele nieuwe leer met veel liefde en vast geloof van de oude leerlingen aannamen en zelfs om de nieuwe doop vroegen.

[10] Maar IK zei tegen hen: 'Voorlopig is het voldoende dat jullie de doop der waarheid aanvaard hebben; wanneer echter, als jullie je aan de leer houden en daarnaar leven en werken, de ware, levende doop over jullie zal komen, zullen jullie ook de doop van Johannes kunnen ontvangen. Het zal echter niet lang duren voor er een tijd komt dat velen eerder de ware doop met het levensvuur van de Heilige Geest zullen ontvangen dan de doop met het water .

[11] Dat stelde de nieuwe leerlingen volkomen tevreden.

[12] Op de afgesproken tijd op een maandag verlieten wij onder zegen­wensen Bethanië en onze waard en gingen opgewekt op weg naar de zee van Galilea. Daar vonden wij een goed schip dat.wij huurden om ons naar Kis te laten brengen. Daar het echter al avond was, durfden de schippers het niet aan om 's nachts over de zee te varen; zij beweerden dat in deze tijd de zee tegen middernacht erg wild werd.

[13] Daarop zeiden DE LEERLINGEN: 'jullie zijn toch uit Genezareth ­kennen jullie de macht van de Heer Jezus uit Nazareth dan niet?'

[14] DE SCHIPPERS zeiden: 'Wat? Is Jezus van Nazareth hier?'

[15] En IK zei: 'ja, Ik ben het!'

[16] Toen zeiden DE SCHIPPERS: 'ja, als U het bent, varen wij, ook al staan er huizenhoge golven! Kom maar in ons grote schip, want het biedt een ruime en veilige plaats voor tweehonderd mensen!’

[17] Wij scheepten ons in en voeren met gunstige wind weg en hoewel in de richting van Kis de golven hoog gingen, schonken de schippers daar geen aandacht aan, en wij bereikten bij het vrij zwakke licht van de maan toch zonder moeite de rustige bocht van Kis.

[18] Toen wij in de haven van Kisjonah binnenliepen, waren zijn bedien­den en tollenaars meteen bij de hand, die ons druk doenerig en officieel vroegen wat de reden van onze komst was, wat wij daar deden en waarheen onze reis ging en of wij iets aan te geven hadden.

[19] Maar IK zei: 'Laat Kisjonah bij Mij komen, dan zullen jullie meteen horen wat wij hier komen doen!'

[20] Direct ging men Kisjonah halen.

[21] Bijgelicht door fakkels kwam hij dadelijk naar de oever, en toen hij Mij in het oog kreeg, riep hij van vreugde luid uit (KISJONAH): 'O Heer, hoe kunt U mij, zondig mens, waardig achten om mij nog zo laat in de nacht op te zoeken?! O, wees toch met allen die bij U zijn, van harte welkom! Komt allen binnen in mijn grote huis, ook jullie, schippers; want vandaag zullen jullie niet verder varen! Ik sta met alles en het beste voor jullie klaar! O, deze ontzaglijke vreugde die mij nu zo onverwacht ten deel valt, is in één woord onbeschrijfelijk! O, kom, kom, kom!’

[22] Wij gingen snel van boord en meteen het huis van Kisjonah binnen, in wiens grote kamer het behaaglijk warm was omdat deze door vier grote open stookplaatsen, waar een levendig vuur opvlamde, uitstekend ver­warmd werd. Iedereen in huis werd meteen volop aan het werk gezet, en nog voor er een half uur verstreken was, stond er al een grote hoeveelheid heerlijk klaargemaakte edelvissen op tafel en een overvloed aan brood en uitgelezen wijn, wat ons allen heel goed van pas kwam, want wij hadden nadat wij Lazarus' huis vroeg in de morgen verlieten niets gegeten en gedronken.

[23] Zelf voelde Ik na die lange reis behoefte aan natuurlijke, lichamelijke versterking, en de leerlingen nog veel meer, en deze viel ons hier rijkelijk ten deel. Wij aten en dronken heel welgemoed, en bijna de hele nacht door werd er veel verteld over onze reizen en belevenissen, hetgeen Kisjonah en zijn familie in hoge mate interesseerde; hij kwam woorden te kort om zijn lof en verwondering daarover uit te spreken. Alleen betreurde hij het dat Maria, die vrijwel de hele zomer bij hem had doorgebracht, nu voor een paar dagen naar Nazareth was vertrokken, hoewel zij al gauw weer terug zou komen. Zij had echter veel over Mijn reizen en daden gehoord en kon maar niet begrijpen dat God haar zo'n genade waardig vond. Zij kende alle wonderbaarlijke gebeurtenissen wel, maar dat daar zoiets op zou volgen, daar had zij zich vroeger niet zo'n duidelijke voorstelling van kunnen maken.

[24] En zo vertelde Kisjonah ons nog meer dingen over het leven en doen en laten van Maria tijdens Mijn afwezigheid, zoals ook over de twee zonen van Jozef, namelijk Joël en Joses, die thuis bleven om het werk van jozef voort te zetten. Maar om dat alles hier weer te geven zou geen zin hebben, en daarom laten we het achterwege.

[25] Ook deze nacht gingen we eigenlijk niet naar bed, maar bleven op de zachte banken zitten en rustten in het warme vertrek volkomen uit, te meer daar wij nog tot diep in de ochtend rust hielden. Daarom gebruikten wij ook geen ochtendmaal; het middagmaal was daarentegen des te royaler. Ook onze bekende Philopold uit Kana, bij de grens van Samaria, was hierbij uitgenodigd en nog enige andere vrienden van Mij en Kisjonah.

[26] Wel, ook dat is allemaal bijzaak; maar daarop volgde naar aanleiding van een vraag van Philopold een zeer belangrijke, heldere uiteenzetting van Mij over Gods geestelijke oerwezen in tegenstelling tot dat van alle schepselen, over tijd en ruimte, over oneindigheid en eeuwigheid, over Gods aanwezigheid en bestaan, en over de aanwezigheid en het bestaan van alle schepselen in tijd en ruimte. Die uiteenzetting duurde tot laat in de nacht en verenigde als zodanig het middag­ en avondmaal, dus kan deze uiteenzetting hier goed aan toegevoegd worden, want deze geeft en moet aan iedere denker volkomen opheldering geven over het materiële en geestelijke bestaan van de mens en over het zuiver geestelijke oerbestaan van God.

 

26 De filosofische vragen van Philopold

 

[1] Onze Philopold, die Mij ook samen met Kisjonah bij de oude Marcus bezocht, had weliswaar over dit onderwerp al heel veel gehoord en hij geloofde ook dat het zo in elkaar zat, maar hij was nu eenmaal een filosoof, zij het van de beste en zuiverste soort, en hij stelde zich daarom niet met het pure geloof zonder meer tevreden, maar wilde het ook als een wiskundige stelling bewezen zien.

[2} Hij kwam daarom met zijn tekort aan kennis voor de dag en zei meteen na het middagmaal (PHILOPOLD): 'Heer, alles wat ik ervaren, gezien en gehoord heb, geloof ik vast; maar grondig inzien en begrijpen kan ik ondanks alle scherpte van mijn denkvermogen zeer weinig, en dat benauwt mijn ziel vaak heel erg! Ik heb mij daarom vast voorgenomen om daar met U persoonlijk bij een gunstige gelegenheid, zoals die zich nu voordoet, nader over te spreken, en als U daar geen bezwaar tegen heeft, zou ik nu graag nadere en begrijpelijker uitleg van U krijgen.’

[3] IK zei: 'Hoewel Ik jullie allen beloofd heb binnenkort Mijn geest te zenden en hem over jullie uit te storten, die jullie dan in zal leiden in alle waarheid en wijsheid, en Ik ook gezegd heb dat jullie tot dat ogenblik geduld moesten oefenen, wil Ik toch ook mondeling een eerlijk streven als dat van jou helpen. Dat doe Ik nu in deze wintertijd des te eerder omdat Ik deze tijd, zoals afgesproken, vanwege de winterse rust toch al tot vlak voor het Paasfeest hier wil en zal doorbrengen, dus kun je gerust met je twijfels voor de dag komen, en voor wat vandaag niet allemaal behandeld kan worden, zullen wij rog ruim voldoende tijd vinden. Als we klaar zijn met de maaltijd kun je, omdat wij toch weer aan tafel blijven zitten, je verzoek wel naar voren brengen.

[4] Morgen kunnen Mijn leerlingen, als zij dat zelf willen, een paar dagen naar huis gaan naar hun gezin; zij die echter geen gezin hebben blijven hier, met name Johannes en Matthéus, want die hebben hier nog veel in het net te schrijven."

[5] Toen vroeg Judas, of ook hij moest gaan of dat hij moest blijven.

[6] IK zei: 'Jij hebt van alle leerlingen het grootste bezit, je hebt vrouwen kinderen en een aantal bedienden; daarom is het voor jou ook het meest noodzakelijk om naar huis te gaan, en je kunt, als je wilt, pas tegen Pasen terugkomen! ,

[7] Met dit antwoord was Judas weliswaar niet zo heel erg tevreden; maar omdat niemand hem vroeg om te blijven, deed hij de volgende dag toch wat Ik gezegd had. De andere leerlingen gingen weliswaar ook, maar zij kwamen allen na een paar dagen weer terug en bleven vervolgens met enige tussenpozen bij Mij.

[8] Kisjonah bracht na de maaltijd nog een speciale wijn, die hij 'Noach’s lieveling' noemde, en ging daarmee rond. Daardoor werd Philopold erg geestdriftig en hij begon meteen al zijn gewetensbezwaren naar voren te brengen, -maar alles heel ordelijk en bescheiden.

[9] Wat zei hij dan eigenlijk, en wat vroeg hij? Hij had vragen te over!

[10] 'Heer', zei hij (PHILOPOLD), 'wanneer ik goed nadenk over wat U ons geleerd heeft bij de oude Marcus, dan zijn tijd en ruimte, zoals wij die hier op aarde kennen, door bepaalde periodes en feiten en in de vormen die in de ruimte voorkomen, begrensd en meetbaar; maar op zichzelf zijn zij eeuwig en oneindig, hetgeen eigenlijk een en hetzelfde is.

[11] Als tijd en ruimte echter eeuwig en oneindig zijn, dan begrijp ik de geschriften van de oude godgeleerden en wijzen absoluut niet, waarin met zekerheid beweerd wordt dat God, als het Oerzijn van al het zijn en bestaan, zich buiten tijd en ruimte bevindt.

[12] Hoe kan dat bij een eeuwige tijdsduur, die zonder begin en einde is, en bij het bestaan van een oneindige ruimte die ook nergens een begin en nergens een einde heeft?

[13] Mocht dus God Zelf helemaal buiten tijd en ruimte bestaan, dan kan zelfs het zuiverste menselijke verstand zich onmogelijk van God iets anders denken dan: Of God bestaat helemaal niet, omdat er buiten de eeuwige tijd en buiten de eeuwige, oneindige ruimte onmogelijk iets kan bestaan, of God bestaat zoals wij allen binnen tijd en ruimte, en dan hebben de oude godgeleerden met hun definities de grootste waanzin opgeschreven.

[14] Voor deze bewering komt U nu zelfs van pas; want dat de Godheid U volledig vervult kan niemand ontkennen die U heeft horen spreken en Uw daden heeft gezien. Welke godgeleerde kan nu echter van U beweren dat U niet bij ons in tijd en ruimte bent?!

[15] En als hij dat beweert, dan bent U Zelf daarmee volkomen van Uw goddelijkheid ontdaan! U bent dan geen God meer, maar alleen een zeer bijzonder. mens, die door geboorte, genialiteit, buitengewoon talent, oefening in wilskracht en tenslotte ook door het leren van allerlei geheime kunsten en wetenschappen het zo ver gebracht heeft dat normale redelijke mensen U niet anders kunnen zien dan als God.

[16] Maar Uw hoedanigheden zijn, vooral in Uw daden, toch van dien aard dat men vrijwel onmogelijk op grond van de bovengenoemde voorwaarden in het bezit daarvan kan komen. En daarom zou Ik nu graag van U willen horen, hoe het zit.’

 

27 Het rijpen van de mens

 

[1] IK zei: 'Je hebt je vraag goed gesteld en het onderwerp heel juist gedefinieerd voor zover een scherpzinnig mens in staat is zoiets te doen; maar toch zeg Ik je dat de oude wijzen eveneens gelijk hebben, en zelfs nog meer dan jij !

[2] Geloof je dan niet dat men in tijd en ruimte en tegelijkertijd zonder tijd en ruimte kan zijn en toch volledig kan bestaan?'

[3] PHILOPOLD zegt: 'Ja, geloven kan men dat wel, vooral als men het uit Uw mond hoort! Maar ik heb al meteen bij het begin van mijn inleidende vraag en mijn verzoek gezegd, dat ik tegen alles wat U gezegd en ook getoond heeft, helemaal geen bezwaar heb; het gaat hier zuiver om het begrijpen. Want een puur, zogenaamd vroom geloof komt mij voor als een totale bespotting van iedere menselijke rede, ieder begrip en ieder denken, welke toch ook beslist door God aan de mensen gegeven werden als een geestelijk licht dat hem de enige mogelijkheid biedt om zichzelf, alle dingen buiten zichzelf en tenslotte zelfs God te leren kennen.

[4] En daarom ben ik er dan ook vast van overtuigd dat een eerlijk mens geen genoegen moet nemen met enkel maar blindelings te geloven wat de een of andere wijze, of een ander buitengewoon begaafd iemand die praktisch in alle sferen en dingen deskundig is, hem heeft gezegd, maar hij moet daarbij tevens zoveel mogelijk navraag doen om een goed begrip te krijgen van de inhoud van zijn geloof'

[5] IK zeg: 'Je hebt alweer volkomen gelijk; alleen kleven daar nog bezwaren aan waar ook volledig rekening mee gehouden moet worden!

[6] Kijk, bij alles in deze wereld en zelfs ook in de geestenwereld behoort een zekere rijpheid, en bij het rijpen hoort een zekere tijd!

[7] Kijk eens in de winter naar een appelboom of een wijnstok! Waar vind je dan een rijpe, zoete vrucht?! Maar dan komt het voorjaar, - licht en warmte van de zon nemen toe, knoppen worden voller en sappiger, vervolgens ontdek je al gauw tere loten en tenslotte bladeren en bloesem. Na korte tijd valt de bloesem af omdat ze voor het bereiken van het hogere doel geen nut meer heeft, en korte tijd later kun je het aanzetten van de groeiende vrucht al waarnemen.

[8] 'Wat is dat nu voor; een vergelijking?!', vraag je jezelf af Kijk, knoppen, het sappiger worden ervan, de eerste loten, bladeren, bloesem en de eerste vruchtzetting komen allemaal overeen met het kinderlijke, vrome geloof van de mens; maar van rijpheid kan daarbij nog geen sprake zijn. Want God is de hoogste orde Zelf en alles wat op de wereld gebeurt, moet zijn tijd hebben, een tijd die overeenkomt met de goddelijke orde.

[9] Het kind stamelt eerst; uit het stamelen vormt zich langzaam maar zeker het spreken. Als de spraak wat meer ontwikkeld is, begint men het kind iets voor te zeggen, en het onthoudt al gauw korte zinnetjes. En wat men het verder zegt, gelooft het vrijwel onvoorwaardelijk; het vraagt nog geen hoe en waarom. Op basis van het gedweeë geloof leert het dan veel tot aan het eind van de kinderleeftijd, en op die leeftijd begint het al vaak behoorlijk scherp te denken en de reden van veel van het geleerde en van de opgedane kennis te zoeken; maar het bezit zelf nog te weinig volle, inwendige levenswarmte en lijkt dan precies op de eerste vruchtzetting.

[10] Maar als dan in de volle zomer de volle kracht van het licht en de warmte van de zon komt, krijgt ook de eerste vruchtzetting de innerlijke, alles tot leven brengende warmte. Die veroorzaakt dat de jonge vrucht steeds verder groeit en dat de in de nieuwe vrucht binnenstromende sappen indampen. Daardoor wordt de vrucht groter en vult zich met steeds zuiverder sappen en ook het licht kan dan de vrucht geleidelijk aan steeds meer doordringen, en zo gaat dan de vrucht pas rijpen.

[11] Kijk, zo gaat het ook bij de mens! Zolang de innerlijke levenswarmte van zijn liefde haar hoogtepunt niet heeft bereikt en het licht van deze warmte hem niet helemaal doordringt, zal hij ondanks de beste uitleg van buitenaf de innerlijke, geestelijke waarheden moeilijk of uiteindelijk hele­maal niet begrijpen; als hij echter als een rijpe druif helemaal door de toenemende innerlijke levenswarmte en haar licht doordrongen wordt, is hij rijp en bezit hij reeds zelf de beste uitleg van al zijn eerdere twijfels.

[12] En omdat jij ook al tamelijk rijp begint te worden, kan men je wel wat meer licht en warmte geven uit de grote genadezon die alle hemelen en haar bewoners, evenals ook alle stoffelijke werelden en wat daarin, daarop en daarboven leeft en ademt, leven en bestaan verschaft. Let dus op!'

 

28 Tijd en ruimte

 

[1] (DE HEER:) 'Kijk, een halfjaar geleden bracht Ik je ziel in een toestand waardoor je verplaatst werd naar een zeer ver verwijderde zonnewereld. Nadien heb Ik zo'n verplaatsing ook bij andere gelegenheden en op andere plaatsen gedaan, wat al Mijn leerlingen hier naar waarheid kunnen beves­tigen. Vervolgens was je er bij Marcus zelf bij toen de engel de kostbare lichtbol uit de verre binnenlanden van Afrika haalde.

[2] Kijk, als een pijl op topsnelheid deze aarde zou verlaten, dan zou jij, hoewel je erg goed kunt rekenen, geen getal kunnen vinden dat groot genoeg is om het aantal aardse jaren aan te geven dat de pijl nodig zou hebben om die zonnewereld te bereiken, -en toch kostte jouw overtocht geen tijd! Dus heb je toen met de aardse ruimte niets te maken gehad en  je was dus voor wat betreft je levende ziel beslist buiten tijd en ruimte!

[3] Om van Marcus naar Afrika te komen, zou je over een goed gebaande weg zelfs meer dan twee jaar te voet onderweg zijn om daar te komen waar de engel de lichtende steen gehaald heeft. Hij was op hetzelfde moment dat hij ging weer terug. Kon dan tijd en ruimte toen iets voor hem betekenen?!

[4] En verder! Stel je eens de supersnelle beweging van een aards voorwerp voor dat bijvoorbeeld de afstand van deze aarde tot aan die bepaalde zonnewereld in een oogwenk aflegt, dan zou een geest in een en hetzelfde ogenblik een duizendmaal grotere afstand talloze malen kunnen overbrug­gen; Ik zeg talloze malen omdat jij geen getal kent dat het grote aantal malen heen en terug kan weergeven.

[5] Daaruit volgt echter dat zelfs de grootste bewegingssnelheid op deze aarde in geen enkele verhouding staat tot de geestelijke bewegingssnelheid­. Daarom staat het aards-materiële op zichzelf en al het geestelijke ook. Beide hebben slechts analoge betrekkingen tot elkaar, maar in wezen zijn zij eindeloos verschillend.

[6] Het verschil tussen al het aardse en het geestelijke, dat je nu heel duidelijk zult hebben waargenomen, bestaat ook op gelijke wijze tussen alles wat zich hier op deze aarde aanjou als tastbaar, voelbaar, hoorbaar en zichtbaar voordoet.

[7] Met betrekking tot het feit dat de geestelijke beweging geen rekening houdt met de ruimte, kan Ik je nog de snelheid van de gedachten van je ziel als goed voorbeeld geven. Kijk, denk nu eens aan Rome, waar je reeds bent geweest en waarvan je wel weet hoever dat hier vandaan ligt en ook hoe die grote heidense stad eruit ziet! Met je gedachte ben je al meteen in Rome en zie je in zekere zin de stad, haar pleinen, stegen en straten en omliggende streken. Jouw gedachte heeft om in Rome te komen dus ook geen tijd nodig gehad, omdat ruimte daarbij geen rol speelde!

[8] Daaruit kun je nogmaals met zekerheid vaststellen dat je ziel zich als geestelijk wezen met wat zij doet ook buiten tijd en ruimte bevindt, en ook jij kunt je in gedachte met dezelfde snelheid naar de jou bekende ster verplaatsen en weer terug, terwijl ook jij niet meer tijd nodig zult hebben om die ontzettend grote ruimte te overbruggen.

[9] Nu zul je toch wel inzien dat er voor de zuivere geest tijd noch ruimte kan zijn!

[10] Gods geest en alle engelen bestaan heus ook in de oneindige ruimte en blijven aldoor bestaan door de hele eeuwige loop der tijden; want zonder hen zouden er geen schepselen zijn, en zou er ook geen aardse ruimte zijn, noch aardse tijd. Maar deze puur geestelijke machten en hoogste intelligenties staan in alles eindeloos ver boven tijd en ruimte.'

 

29 De mate van kracht

 

[1] (DE HEER:) Nu vergelijken we nog de grootte van een zuiver geestelijke kracht met de grootste aardse kracht. Wat zal dat opleveren? Kijk, er zijn in het oneindige heelal zulke verschrikkelijk grote zonnewerelden, dat onder de juiste verhouding deze hele, grote aarde zich ten opzichte van hun grootte net zo zou verhouden als een minuscuul klein zandkorreltje ten opzichte van de omvang van de hele aarde! Kijk, als het hier over de zandvlakten waait, heft de wind het zand al op en voert het met groot gemak mee, en een orkaan doet dat nog gemakkelijker met grote zand­massa's! Stel je nu eens een naar verhouding even harde wind voor op zo'n grote zonnewereld! Die zou toch zeker met werelden zoals deze aarde heel gemakkelijk spel hebben! 'Ja', zou jij met je wereldse verstand zeggen,'als daar zulke geweldige winden waaien, dan moet men daar toch tot op deze aarde iets van merken!' En Ik zegje, dat, dat zelfs niet zelden het geval is, en ook nog heel veel verder!

[2] Je zult wel eens vliegende sterren hebben gezien. Sommige daarvan zijn niet zelden zo groot dat men ze een kleine aarde zou kunnen noemen. Het is stof van werelden dat op velerlei wijze door onderaards losgebroken stormen vanaf de zonnewerelden in de grote etherruimte geblazen is, en door de sterke aantrekkingskracht van zo' n zonnewereld langzaam maar zeker weer terug valt naar waar het weggewaaid is, tenzij het bijvoorbeeld te dicht bij een ander hemellichaam gekomen is en daardoor aangetrokken werd, wat echter niet zo vaak gebeurt.

[3] Daaraan kun je de geweldige kracht afmeten van de in de eindeloze ruimte heersende, zogenaamde natuurkrachten van deze wereld. Nu kun je deze en nog andere natuurkrachten die je kent, zonder ophouden duizenden en miljoenen jaren versterken, dan zal de sterkte van de door jou als laatste verkregen kracht zich toch nog steeds verhouden tot de goddelijke onbeperkte kracht als een volkomen niets tot iets werkelijks, of als een leugen tot de waarheid.

[4] Zoals de grootste natuurkracht absoluut in geen verhouding staat tot de goddelijke kracht, zo staat zij ook in geen verhouding tot de kracht van een zuivere engelgeest.

[5] Omdat er dus in ruimte en tijd geen enkele kracht bestaat die zich ook maar met de kracht van een engel kan meten, moet deze als geestelijke kracht ook buiten of boven alle ruimte en tijd staan, hoewel zij zich als een eigen eenheid zelfstandig in tijd en ruimte bevindt maar van beide geheel vrij en onafhankelijk is. Alles bestuurt zij terwijl zij slechts door innerlijke, levende analogie daarmee in verbinding staat.

[6] Om het oneindig overheersende van de goddelijk-geestelijke kracht over alle natuurkrachten, hoe groot die ook mogen zijn, nog duidelijker te tonen, hoef Ik je slechts te zeggen: Als de grootste krachten van deze aarde gezamenlijk myriaden en aeonen aardse jaren lang in de grote scheppingsruimte woest tekeer zouden gaan, dan ~ouden zij, tegen de kracht van de goddelijke wil in, in de hele schepping nog geen atoom kunnen vernietigen; maar één engelgeest zou in staat zijn om slechts door het te willen, als God het toeliet, in één ogenblik de hele eindeloze ruimte van alle materiële schepselen te ontdoen, en er zou daarin geen zon en geen aarde meer bestaan.         

[7] Vertel Mij eens, Philopold, of je nu al een beetje begint in te zien.hoe God en al het hemelse en zuiver geestelijke volledig buiten tijd en ruimte staat, en zo, op zichzelf bestaand aanwezig is en moet zijn, omdat anders eeuwig geen stoffelijk schepsel had kunnen ontstaan!'

 

30 De kracht van het licht

 

[1] PHILOPOLD zegt: 'Heer, het begint me nu wel wat duidelijker te worden; maar van Uw enorme wijsheid word ik bepaald duizelig! Toch vraag ik U of U nog meer wilt uitleggen!’

[2] IK zeg: 'Dat zal Ik wel doen, maar concentreer je, zodat je het ook begrijpt en goed in je ziel prent!

[3] Laten we nu op het licht overgaan! Kijk eens naar het licht van deze helder schijnende, zuivere naftalamp! Het verlicht deze grote kamer dermate dat wij elkaar allemaal goed kunnen zien en herkennen. Wat denk je: Zouden honderd van zulke helder brandende lampen ook niet een  honderdmaal sterker licht in deze kamer verspreiden? Jij zegt: “Ongetwijfeld want daarvan kan men zich bij grote feestverlichtingen meer dan voldoende overtuigen!' Goed, zeg Ik, stel je nu eens duizend maal duizend van zulke lampen voor ergens bovenop een alleenstaande berg! Zouden die met z'n allen niet binnen een behoorlijk groot gebied alles helder verlichten? Wis en zeker! Maar hoewel zij de wijde omtrek zouden verlichten, zouden zij toch totaal niet te vergelijken zijn met het licht van de volle maan, die, hoewel hij voor het oog bepaald niet zo groot lijkt, toch in één keer de halve aarde nog heel goed verlicht. Maar wat is het licht van de maan vergeleken bij het licht van de zon?!

[4] Stel je nu echter eens voor dat de zon het hele uitspansel zou vullen! Zou er dan een sterveling in staat zijn ook maar een moment dat machtige licht te verdragen zonder ogenblikkelijk als een druppel water op een gloeiende plaat vernietigd en opgelost te worden? Ik zegje: Het.effect van dat licht en de onbeschrijfelijke hitte ervan zou dan al zo groot zijn dat het zelfs deze hele aarde binnen enkele ogenblikken niet beter zou vergaan, en vele honderdduizenden van zulke werelden ook niet!

[5] Zie je het enorm grote verschil tussen het licht van deze lamp en het licht van zo'n grote zon?!

[6] Maar er bestaan in de uitgestrekte scheppingsruimte centrale oerzonnen die myriadenmaal groter zijn dan onze zon, hoewel onze zon ook ruim duizendmaal duizend keer groter is dan deze hele aarde. Zulke centrale oerzonnen hebben naar verhouding ook een evenzoveel groter en sterker licht, waarin dan zulke zonnen als de onze, als zij in de buurt zouden komen, ook als een waterdruppel op een gloeiende plaat in een oogwenk zouden verdampen.

[7] Nu kun je deze aardse lichtsterkte vergroten zoveel je maar wilt, vrijwel tot in het eindeloze, en dan zul je met al dat versterkte licht van de zonnen uit ruimte en tijd eenzelfde verhouding vinden ten opzichte van het licht van God, als je gevonden hebt bij de beweging en de kracht.

[8] En omdat het licht van God in ruimte en tijd eeuwig nooit geëvenaard kan worden, volgt daaruit duidelijk, dat het zuiver geestelijke licht van God, evenals de uit dat licht voortkomende, onmeetbare levenswarmte van de liefde daarin, niet binnen tijd en ruimte, maar alleen buiten deze twee aanwezig kan zijn.

[9] Dat er echter toch een levensechte en altijd aanwezige analogie bestaat tussen het oerlicht van God en het slechts ten dele geschapen licht van de zon, kun je gemakkelijk afleiden uit het feit dat ook het licht van de zon levengevende kracht heeft voor de schepselen op de hemellichamen en werelden, waarvan ieder voorjaar je voldoende kan overtuigen. -Begrijp je nu al iets beter hoe en op welke manier noodzakelijkerwijs al het zuiver geestelijke zich buiten tijd en ruimte bevindt en dat dit ook zo moet zijn?'

 

31 Het goddelijke en het menselijke wezen van de Heer

 

[1] PHILOPOLD zei: 'Het voorbeeld met het licht heeft me in deze zaak veel duidelijkheid verschaft; maar op de achtergrond blijft toch veel nog erg verhuld en tot het erg verhulde behoort vooral Uw huidige volmaakt goddelijke tegenwoordigheid, waarover ik nu duidelijk niets anders kan zeggen dan: Als U vóór Uw menswording ergens heel ver weg in de hoogste hemel, buiten tijd en ruimte, met Uw reine engelen als Jehova heeft gewoond, dan moet Uw in zekere zin menselijk persoonlijke aanwezigheid nu afwezig zijn in die hemel, omdat U nu helemaal in tijd en ruimte bij ons woont! Hoe kunt U nu binnen tijd en ruimte, maar als God ook tevens buiten tijd en ruimte bestaan? Heer, dat schept voor mijn verstand nog een enorme kloof die ik zelf niet kan overbruggen; daarom vraag ik U om ook daarover Uw licht te laten schijnen! ‘

[2] IK zeg: 'Omdat je een echte wijsgeer bent, die denkt volgens Plato, Socrates en Aristoteles, moet Ik ook gedeeltelijk op hun manier met je spreken, opdat je Mij gemakkelijker begrijpt.

[3] Kijk, tussen 'van eeuwigheid', 'vroeger' en 'nu' bestaat eigenlijk in Mijn bestaan, evenals in Mijn zijn, en in Mijn aanwezig zijn, helemaal geen verschil voor wat Mijn zuiver goddelijke Ik betreft! En als dat niet zo was, heus, dan zou Ik in dit mensenlichaam geen macht en heerschappij hebben over de hele materiële schepping der natuur; want alle schepselen met hun tijd en ruimte verhouden zich slechts subjectief tot Mij, hun Object; omdat alles uit Mij is en niet Ik uit alles.

[4] Daarom ben Ik altijd het enig voorafgaande en voorliggende, dus het eeuwige Object, en kan Ik Mij ten opzichte van het geschapene nooit en te nimmer als een subject verhouden.

[5] Omdat nu eenmaal alles uit Mij is en Ik door Mijn wil in alles de kern ben als het alles behoudende, leidende, besturende, ordenende en leven­gevende principe, ben Ik volgens de macht van Mijn wil en Mijn wijsheid ook een subject, en zodoende ben Ik de alfa en de omega of het begin en het einde, alsook het eerste en het laatste in al het geschapene, en tengevolge van deze eigenschap van Mij, dat Ik zowel objectief en in alles ook subjectief ben, kan Ik hier nu bij jullie heel goed als mens volgens de macht van Mijn wil en wijsheid bestaan en toch daarnaast het eeuwige, alleen levende en scheppende Object ten opzichte van alle schepselen zijn.

[6] Als huidig Subject, in de gestalte van lichamelijk mens, ben Ik echter Zelfgeringer dan, en ondergeschikt aan het eigen eeuwige Object in Mij, hoewel Ik juist door Mijn strenge onderworpenheid eigenlijk volledig één ben met het eeuwige Object; want zonder die strenge subjectiviteit van Mijn huidige uiterlijke persoonlijkheid, zou zo'n innige samensmelting nooit mogelijk zijn.

[7] En dat doet Mijn onmetelijke liefde tot het Object en Zijn even onmetelijke liefde tot Mij, en zo ben Ik met de Vader één liefde, één wijsheid, één wil, één leven en één macht, buiten welke er in de hele eeuwige oneindigheid geen andere bestaat en kan bestaan.

[8] Daarom ben Ik hier net zo in tijd en ruimte aanwezig als ook buiten tijd en ruimte.

[9] Dat Ik nu bij jullie in tijd en ruimte besta, dat zien jullie; dat Ik echter tevens volgens Mijn innerlijk ook buiten tijd en ruimte besta, dat leren jullie Mijn daden, die Ik niet zou kunnen doen als Ik Mij nu ook met Mijn goddelijke Ik in tijd en ruimte zou bevinden. Want het tijdelijke en het ruimtelijke is en blijft eeuwig en altijd begrensd, is derhalve niet volledig en volmaakt; slechts het buitentijdse en buitenruimtelijke is in alles onbegrensd en dus volkomen en volmaakt. Om te laten zien dat het echter zo is en onmogelijk anders kan zijn, zal Ik dit alles nog nader voor je verklaren door een aantal voorbeelden, let dus goed op!'

 

32 Het geestelijke in het natuurlijke

 

[1] (DE HEER:) 'Kijk, hier heb Ik een tarwekorrel in zijn totale eenheid en eenvoud! Zijn bestemming is kennelijk tweevoudig. In de eerste plaats dient hij tot voedsel voor de mens, en in de tweede plaats is hij als zaadkorrel dienstbaar aan zichzelf voor zijn eigen voortplanting en vermeerdering. Als voedsel geeft hij aan het menselijke lichaam en daardoor ook aan het formeel substantiële lichaam der ziel zijn veelvoudige specifica, en hij gaat als zodanig over in een hoger en vrijer bestaan. Hoe dat gebeurt zullen jullie pas precies te weten komen als jullie geestelijk wedergeboren zijn, zij het hier ook niet helemaal volmaakt -omdat onder de invloed van deze zon niets kan bestaan wat helemaal volmaakt is, en ieder weten en kennen min of meer onvolmaakt is -, maar daarna aan gene zijde des te volmaakter, omdat ook jullie je daar voor wat betreft je geest buiten de invloed van tijd en ruimte zullen bevinden en jullie zien, kennen en weten niet meer onvolmaakt zal zijn.

[2] Maar hier zullen wij deze tarwekorrel slechts als zaadkorrel wat nader in ogenschouw nemen en dan zien hoe het goddelijk-geestelijke, ook al lijkt het in zekere zin subjectief, zich in feite echter toch objectiefbuiten tijd en ruimte in deze korrel bevindt.

[3] Kijk, dit is een tarwekorrel, die op één halm gewoonlijk drie aren, ieder met ruim 30 korrels, produceert! Wel, als je dit koren in goede aarde zaait, zal het je in het volgende oogstjaar beslist al 100 korrels van precies hetzelfde ras en geslacht als loon voor je moeite brengen. Neem je nu deze pas geoogste 100 korrels en zaai je ze weer in goede aarde, dan zul je in het volgende oogstjaar kennelijk allo 000 identieke korrels oogsten. En na weer een jaar zul je al 100 maal 10 000, dus 1000 maal 1000 korrels oogsten, hetgeen al een behoorlijke hoeveelheid van dit graan is.

[4] Om al deze korrels weer voor een volgend jaar in de aarde te zaaien, zul je al een aanzienlijk stuk land nodig hebben. Als oogst zul je dan zeker wel honderdmaal meer korrels krijgen dan je het vorige jaar geoogst hebt. Maar om verder voor een volgend jaar de totale hoeveelheid korrels weer goed uit te kunnen zaaien, zul je ten eerste al een honderdmaal grotere akker nodig hebben en vervolgens daarvan reeds ruim tien miljard iden­tieke korrels oogsten; en als je dat zo nog tien jaar lang blijft doen, dan zul Je daardoor al zo'n ontzaglijke hoeveelheid korrels krijgen dat je om die te kunnen uitzaaien bijna een akker ter grootte van de halve aarde nodig zou hebben.

[5] Deze verder tot in het oneindige doorgaande, zich steeds in dezelfde verhouding vermenigvuldigende hoeveelheid korrels kun je zelf verder nog tot honderd, duizend en nog meer jaar uitbreiden, en dan zal een berekening je leren, dat na slechts enige honderden jaren een totaal van duizendmaal duizend werelden nog veel te weinig zou zijn om als akker te dienen voor het ontzaglijk grote aantal tarwekorrels. En kijk, die vermeerdering kan tot in het oneindige voortgezet worden! Zou dat echter mogelijk zijn als in deze ene korrel, en op gelijke wijze ook in alle andere korrels, niet reeds dit eindeloze aantal, door het daarin aanwezige godde­lijk-geestelijke, buitentijdse en buitenruimtelijke, voorhanden was?! Zeker niet!

[6] Wat echter in deze tarwekorrel voorhanden is, is in alle zaden en gewassen en in alle dieren voorhanden, en speciaal in de mens is het op de meest op god gelijkende wijze voorhanden, waarom hij dan ook met rede is begaafd en verstandig kan worden, een taal heeft en aanvankelijk een vermoeden kan hebben van God als zijn Schepper en Hem later steeds zuiverder kan leren kennen en liefhebben, en zijn eigen wil volledig ondergeschikt kan maken aan het erkende goddelijke.

[7] Dat is dan het zuiver geestelijke in de mens, en omdat het aan God gelijk is, staat het eveneens buiten tijd en ruimte; want als het iets tijdelijks en ruimtelijks zou zijn, zou de mens noch zichzelf noch God ooit kunnen leren kennen, en de mens zou dan voor iedere ontwikkeling totaal ongeschikt zijn, nooit redelijk worden en nooit iets begrijpen. Hij zou nooit ofte nimmer ook maar het minste besef van God krijgen, Hem nog minder ooit herkennen, liefhebben en zijn wil aan Hem onderwerpen, en hij zou dan alleen maar de buitenste, dode schaal van een ei zijn, geen leven in zich hebben en zeker geen buitentijds en buitenruimtelijk eeuwig leven hebben.

[8] Ik geloof dat Ik nu deze zaak die jou zo zeer heeft beziggehouden, voor zover dit voor het zuivere verstand verklaarbaar is, voldoende duidelijk heb uitgelegd. Het komt nu op jouw oordeel aan of je dat alles ook op de juiste wijze denkt begrepen te hebben, of dat je nog iets onduidelijk is gebleven. Mocht je nog iets duister zijn, dan kun je spreken; als je alles echter goed begrepen hebt, dan praten wij er verder niet meer over , drinken wijn, en eten daar wat brood bij.'

 

33 Hemel en hel

 

[1] Toen zei PHILOPOLD: 'Heer, ik en zeker wij allen danken U uit de grond van ons hart voor deze bijzonder grootse, voortreffelijke, mij nu volledig duidelijk geworden uitleg van de geschriften van de oude wijsge­ren! Ja, nu vind ik alles overtuigend, helder en begrijpelijk, terwijl het mij vroeger beslist als klinkklare onzin moest voorkomen! Natuurlijk zal ik dat alles pas helemaal duidelijk kunnen inzien en begrijpen wanneer ik geen stoffelijke elementen meer zal bevatten

[2] Nu is het echter voldoende dat ik inzie dat men, ofschoon men in tijd en ruimte is, zich toch heel goed, en in wezen geheel naar waarheid, volledig buiten tijd en ruimte kan bevinden. Alleen één ding wilde ik nog heel in 't kort van U weten, en dat is op welke plaats zich dan de hemel en ook die nare hel, waarover ik ook al veel gehoord en gelezen heb, bevinden. Men zegt: Zij zullen opvaren ten hemel, en zij zullen neerge­worpen worden in de hel. Waar en hoe is dat 'op', en waar en hoe is dat betreurenswaardige' neer'? ‘

[3] IK zei: 'Kijk, hier op de stoel waarop je nu zit, kunnen, aards gezien, hemel en hel heel dicht naast elkaar zijn; in het rijk van de geest worden zij echter gescheiden door een kloof die niet te overzien is! -Kijk verder:

[4] Hier, waar ik nu met jullie ben, is de hoogste hemel, en dat heet 'boven' , en juist hier is ook de diepste en ergste hel, en dat heet 'beneden'.

[5] De stoffelijke ruimte maakt geen verschil, maar alleen de geestelijke ruimte, die met de stoffelijke, zoals je gezien hebt, beslist niets gemeen heeft; want in het rijk van de geesten veroorzaakt de manier waarop men leeft de echte en werkelijke afstand. Het aards ruimtelijke kan daar nooit van belang zijn. Om jullie dat nog meer begrijpelijk en duidelijk te maken, zal Ik je een paar voorbeelden geven.

[6] Kijk, stel dat hier op een en dezelfde bank twee mensen naast elkaar zitten! De een is een vrome wijsgeer, wiens heldere, verlichte geest in veel geheimen betreffende de werking van de goddelijke krachten in de natuurwereld is ingewijd; de ander is echter een verstokte booswicht, die alleen maar op de bank zit uit te rusten, en zich zoals een eerlijk mens ook brood en wijn laat geven, om zich te sterken teneinde buiten dan weer des te gemakkelijker iets kwaads te kunnen doen. Hoe dicht zijn daar naar aardse, ruimtelijke begrippen die twee mensen bij elkaar, en hoe oneindig ver zijn zij geestelijk van elkaar verwijderd!

[7] Maar gesteld dat onze wijsgeer hier bij ons op deze bank zit en dat er tevens zo'n duizend dagreizen hier vandaan een andere wijsgeer zit, dan zouden deze beide gelijke wijsgeren naar aardse ruimtelijke begrippen toch beslist zeer ver van elkaar verwijderd zijn; maar in het rijk van de geest ~ouden zij vlak bij elkaar zijn, zoals dat ook letterlijk in Mijn rijk het geval is.

[8] Hieruit komt wederom heel duidelijk naar voren dat de hemel voor ieder goed mens precies daar zal zijn waar hij zich bevindt, en alle goede en reine mensen zoals hij zullen zich direct in zijn naaste omgeving bevinden. Want je kunt niet zeggen: 'Kijk, hier of daar, bijvoorbeeld boven alle sterren is de hemel, en bijvoorbeeld ergens diep onder de aarde is de hel!' Dat alles hangt niet af van deze tijd en deze ruimte, en er is geen uiterlijk vertoon zoals bij een betekenisloze tempelceremonie, maar het bevindt zich heel diep in de mens zelf.

[9] Zoals dus het innerlijk van de mens er uitziet, zal ook aan gene zijde die wereld er uitzien die hij uit zichzelf zal scheppen, en waarin en waarop hij dan zal leven, goed of slecht.

[10] De wereld van allen die door hun levende geloof en de toepassing daarvan in hun leven in de waarheid zijn en dus in het ware licht van Mijn woord, zal in Mijn rijk volledig lijken op deze aarde, en verder ook in steeds toenemende mate licht en waarheid zijn; maar de wereld voor hen die uit eigen wil in het onware en daardoor in het kwade zullen zijn, zal dan ook in toenemende mate overeenkomen met hun innerlijk. Want zoals een werkelijk goed mens steeds beter wordt, zo wordt een slecht mens steeds slechter, en daardoor ,verwijdert de manier waarop hij leeft hem steeds meer van het goede, zoals dat al op deze wereld heel duidelijk te zien is.

[11] Kijk eens naar die mensen die door hun hoogmoed steeds meer beheerst worden door brandende heerszucht! Als zij door hun tirannieke macht vele miljoenen mensen tot ellendige slavernij gebracht hebben, verzamelen zij nog grotere legermachten, vallen de rijken van andere koningen binnen, overwinnen hen en ontnemen hen land, volken en schatten. En als zij op die manier een halve wereld veroverd en ongelukkig gemaakt hebben, wanen zij zich reeds aan God gelijk en verheffen zich zelfs boven Hem, laten zich aanbidden en bedreigen met de pijnlijkste straffen ieder, die het waagt een andere God dan alleen zo' n ZCAR te aanbidden en offers te brengen, zoals wij daarvan in de Babylonische koning NE BOUCH KADNE ZCAR ('Er is geen God buiten mij, de koning! ') een sprekend voorbeeld hebben. En zo'n voorbeeld hebben wij ook thans in de hogepriesters, Farizeeën en schriftgeleerden, die nu ook denken dat alleen zij goden zijn, en die Mij naar het leven staan zodat het op een zeker moment zelfs toegelaten wordt dat zij Mijn lichaam zullen doden, -maar weliswaar slechts voor drie dagen; daarna zal Ik geheel uit eigen kracht weer opstaan, en pas dan zal hun gericht en hun einde komen.

[12] Hieraan kunnen jullie allen overduidelijk zien dat degene die kwaad doet steeds slechter wordt, zoals een goed mens steeds beter wordt, alleen met dit verschil, dat de boosdoener een grens gesteld wordt die luidt: 'Slechts tot hier en geen stap verder! ' Want daarna moet er steeds een groot strafgericht volgen waardoor de kwaden weer tot bezinning gebracht kunnen worden, zodat mogelijkerwijs toch deze en gene een betere richting in kan slaan.

[13] Op de wijze waarop het, zoals Ik jullie nu verteld heb, in deze wereld toegaat, gaat het ook toe in de hel, alleen met dit verschil dat daar -in het algemene geestenrijk -degenen die goed, deemoedig en geduldig zijn en op God vertrouwen voor eeuwig zijn afgezonderd, en dus alleen de kwaden in de hel hun doorgaans boosaardige, verdorven, ofschoon vol­komen nietige bezigheid hebben; nietig omdat haar licht valsheid, bedrog en een volkomen nietige, lege schijn is zoals de droom van een dronken rijke zwelger en verkwister.

[14] Ik geloof dat jullie nu allemaal ook met deze zaak in het reine zijn en daarom zullen wij het overige deel van deze nacht opgewekt en vrolijk doorbrengen! Heeft iemand nog wat op zijn hart, dan hebben wij nu tot Pasen de tijd; want tot dan zal Ik bij Mijn vriend Kisjonah blijven. ­Philopold, is het je nu duidelijk?'

[15] PHILOPOLD zei: 'Nu wel, want U heeft ons het meest onbegrijpelijke dermate duidelijk en begrijpelijk gemaakt dat mij nu in dit opzicht helemaal geen vraag meer is overgebleven, en ik geloof dat ook alle hier aanwezigen het heel goed begrepen hebben. Ja, dat heeft ook alleen maar U, o Heer, ons zo kunnen uitleggen, want alle wijsgeren zouden er toch wel hun verstandskiezen op stuk gebeten hebben. Onze dank kunt U zonder meer in ons hart lezen. ,

[16] Toen zeiden ook onze JOODSE GRIEKEN: 'Waarlijk, dat kan Hij alleen maar zo uitleggen, die met Zijn geest alles doordringt en eigenlijk alles in alles is! Dat is voor ons nog het grootste en duidelijkste bewijs voor Uw zuiver goddelijke zending. De tekenen doen weliswaar veel als zij op Uw wijze uitgevoerd worden, maar alleen voor mensen die al veel ervaring hebben; toch werken zij niet bevrijdend. Het woord maakt echter levend en het maakt de ziel vrij en het is daarom meer waard dan duizend tekenen, die niet levend maken maar het gemoed slechts in hun ban brengen en het met angst vervullen. Daarom betuigen wij U ook onze dank voor Uw zeer wijze les!’

[17] IK zei: 'Heel goed geoordeeld! Morgen zal er nog veel gebeuren; maar nu zeg Ik: drink en wees vrolijk tot zonsopgang! Aan slaap zullen wij vannacht geen behoefte hebben.'

 

34 Een grote visvangst

 

[1] Daarna werd er onder de achtergebleven leerlingen, de Joodse Grieken en Philopold, nog veel besproken; ook Ik en Kisjonah* (*Lorber schrijft de naam Kisjonah ook vaak zonder h) hebben over van alles gesproken, zoals over het oude priesterdom en over de oude patriar­chale wijzen van regeren die veel beter waren dan die welke tijdens Mijn aardse tijd in zwang waren, en zo werd het ochtend, en van het hele gezelschap had niemand het gevoel dat hij slaap te kort was gekomen. Kortom, 's morgens heerste er een heel opgewekte stemming, en wij gingen naar buiten aan de zee en keken een poosje naar de montere vissers van Kisjonah die op het water in hun vissersboten druk bezig waren, maar toch niet erg veel vingen.

[2] EEN PAAR VISSERS kwamen naar de oever en zeiden tegen Kisjonah: 'Heer, vandaag ziet het er maar magertjes uit met onze vangst! Al vanaf middernacht doen wij ons uiterste best, maar de fatale oostenwind drijft de vissen naar de bodem, en daar zijn we vrijwel machteloos tegen!”

[3] Kisjonah vroeg hoeveel zij gevangen hadden.

[4] DE VISSERS antwoordden: 'Misschien een paar kleine vaatjes vol; maar wat is dat voor twintig vissersschepen en dubbel zoveel kleine boten?!'

[5] IK zei tegen de beide vissers: 'Vaar nog een keer uit om je netten uit te werpen, want je kunt het beste vissen bij zonsopgang!'

[6] Toen zeiden DE VISSERS, omdat zij Mij niet kenden: 'Vriend, dat weten we wel, maar bij die harde oostenwind verwachten we daar ook niet veel van! Geen enkele wind is weliswaar gunstig voor ons werk, maar de oostenwind is de ongunstigste, vooral 's winters.'

[7] IK zei: 'Doe nu maar wat Ik tegen jullie gezegd heb, dan zullen jullie een rijke vangst hebben! ,

[8] Daarop roeiden zij weg en brachten de boodschap aan de andere vissers over. Die trokken weliswaar hun schouders op, maar omdat zij hoorden dat Kisjonah het zo wilde, wierpen zij toch hun netten uit en vingen zo'n groot aantal van de beste en voortreffelijkste vissen, dat de netten bijna begonnen te scheuren en zij moeite hadden al die vissen in de grote viskaren onder te brengen. Natuurlijk waren zij daar erg verbaasd over, omdat zij nog nooit zo 'n rijke vangst gehad hadden. Later legde Kisjonah hen uit Wie de wonderbaarlijke oorzaak van deze rijke vangst was. En zij geloof­den daarna allen in Mijn naam, hoewel later verscheidene vissers Mij herkenden als de zoon van Jozef de timmerman.

[9] En zo verstreek de halve winter met allerlei nuttige lessen en kleine daden, die voor niemand zo belangrijk zijn dat ze hier speciaal vermeld moeten worden omdat dat alles meer te maken had met het welzijn van het aardse burgerlijke leven.

[10] Zo gebeurde er ook een paar dagen later bij de aankomst van Maria, de moeder van Mijn lichaam, weinig wat geschikt was om op te schrijven, behalve dat zij erg blij was om Mij persoonlijk weer te zien, en dat zij zich door de leerlingen veel liet vertellen over wat Ik allemaal gedaan en onderwezen had, hetgeen zij allemaal diep in haar hart bewaarde en waarnaar zij haar denken, haar willen en ook haar handelen richtte. Ook de beide oudste broers, respectievelijk zoons van jozef, kwamen naar Kis voor een bouwopdracht, waarbij Ik hen Zelf natuurlijk met raad en daad ter zijde stond.

[11] En zo kwamen de feesten van Pasen naderbij, en velen begonnen voorbereidingen te treffen om naar de feesten in Jeruzalem te reizen.

[12] Kisjonah vroeg Mij ook of Ik Zelf naar Jeruzalem zou gaan.

[13] En IK zei tegen hem: 'Ik zal zoals afgesproken wel gaan, maar Mij ditmaal niet bij het feest en al helemaal niet in de tempel laten zien en al gauw weer naar Galilea terugkomen, waar Ik dan opnieuw met Mijn werk zal beginnen.’

[14] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN: 'Maar als U, o Heer, U toch in de tempel zou laten zien en weer een dergelijke toespraak zou houden, dan zouden er misschien opnieuw een aantal tempeldienaren opschrikken en net als wij in U gaan geloven?'

[15] IK zei: 'O, maken jullie je daar maar geen zorgen over, want Ik zal nog vaak in de tempel onderricht geven; maar van de thans daar aanwezige Farizeeën, oudsten en schriftgeleerden zal niemand opgeschrikt worden en zich daarnaar richten om ook zalig te worden, maar zij zullen allen alleen maar proberen Mij te grijpen en te doden! En daarvoor is het nu Mijn tijd nog niet; daarom weet Ik heel goed wat Ik doen moet.’

[16] Dit antwoord voldeed hun en daarom stelden zij Mij in dit opzicht geen vragen meer.

[17] Alleen één episode van voor ons vertrek naar Jeruzalem kan hier nog vermeld worden, en die betreft de terugkomst van judas Iskariot.

 

35 Judas Iskariot in het huis van Kisjonah

 

[1] Allen waren al blij van mening dat deze leerling niet meer terug zou komen omdat hij zich de halve winter helemaal niet had laten zien, d. w .z. niet bij bekenden. Maar kijk, opeens verraste hij ons juist tijdens een opgewekt middagmaal. Hij groette ons allen erg vriendelijk, en Kisjonah nodigde hem meteen aan tafel, wat de leerling heel dankbaar en vriendelijk ook dadelijk aannam.

[2] Kisjonah, een man die tegenover iedereen uiterst vriendelijk en oprecht was, vroeg dan ook aan onze leerling wat hij gedurende die tijd thuis gedaan had en hoe het met hem en zijn gezin gegaan was.

[3] Daarop begon de leerling lang en breed uit te weiden over de winst die hij in die korte tijd voor zijn gezin gemaakt had door buitengewoon hard te werken in zijn kunst; dat hij opdracht had gekregen om voor een aantal hoge heren veel uitmuntend keuken­ en tafelserviesgoed te maken en dat hij daarvoor erg goed betaald was en zo zijn huishouden en zijn familie op z'n minst voor een aantal jaren uitstekend verzorgd had. En hij vertelde nog meer van dergelijke aan het ongelooflijke grenzende verhalen.

[4] Toen was het geduld van de andere leerlingen echter op, en zelfs onze PETRUS die anders niet gauw iets zei, zei tenslotte tegen hem: 'Luister, als van dat alles ook maar de helft waar is - wat ik erg betwijfel -, dan ben je nu bijna al zo rijk als onze vriend Kisjonah hier, en dan begrijp ik helemaal niet waarom je nu hebt kunnen besluiten weer naar ons te komen en mogelijkerwijs zelfs nog verder met ons mee te gaan! Zou het dan voor jou niet veel verstandiger zijn ook nu thuis te blijven en je door je kunstzinnige vlijt nog meer te verrijken?'

[5] JUDAS ISKARIOT zei: 'Dat begrijp je niet! Ik werk weliswaar graag hard als ik eenmaal bezig ben; maar ik kan niet ontkennen dat ondanks alle vlijt de herinnering aan al het gehoorde en geziene mij weer van het werk aftrekt en naar jullie voert, om daar nog meer te horen en te zien. Want zo bijzonder geesteloos als waarvoor jullie, broeders, mij houden, ben ik niet! Als ik zo was dan zou ik beslist niet bij jullie zijn! Maar ik wilde weer graag bij jullie zijn, en natuurlijk het meest bij onze Heer, en daarom moest ik gaan, als door een onzichtbare macht getrokken, en nu ben ik hier . Mocht dat jullie echter onaangenaam zijn en sta ik jullie op een of andere wijze in de weg, dan hoeven jullie het maar te zeggen en vooral de Heer, dan ga ik weer naar waar ik vandaan ben gekomen, en dan blijven we toch nog goede vrienden! ,

[6] PETRUS zei: 'O nee, dat zullen we nooit doen, en je kunt bij ons blijven zoals je was en zoals je wilt; de enige reden waarom ik je vermaan ligt alleen daarin, datje zonder enige rekening te houden met de alwetendheid van de Heer, die Hij zo vaak heeft aangetoond, ons allen over je grote winsten zo brutaal en onbeschaamd in ons gezicht kunt beliegen, terwijl je van de Heer net zo goed als wij dient te weten dat er nooit een onwaar woord over onze lippen mag komen. Als je dat met zekerheid bekend is, waarom komen er dan zulke leugens over je lippen, terwijl je net als wij door de Heer bent uitverkoren tot apostel?'

[7] JUDAS ISKARIOT zei: 'Hoe kun je me dan bewijzen dat ik gelogen heb?'

[8] PETRUS zei: 'Heel gemakkelijk! Want in de eerste plaats heeft de Heer door Zijn genade mijn innerlijk dermate verlicht dat ik precies weet en weten kan of iemand liegt of de waarheid spreekt; bovendien zal, wat ik nu zojuist ge waar wordt door de genade van de Heer, heel snel een ander , nog duidelijker bewijs hier binnenkomen, waarvan allen die je nu hebben aangehoord maar al te duidelijk zullen vernemen hoe erg je ons allemaal belogen hebt, hetgeen echt niet prijzenswaardig van je was! Wij ondervin­den weliswaar door jouw volkomen ijdele grootdoenerij schade noch voordeel, maar overdenk zelf eens of zoiets onder ons gepast is, en heel in het bijzonder in tegenwoordigheid van de Heer, van wie je beweerde dat je, evenals wij allen, in Hem geloofde en op Hem hoopte!'

[9] Hier werd onze leerling erg verlegen en hij wist niet wat hij Petrus moest antwoorden, want hij voelde zich diep getroffen.

[10] Vrij vlug daarna kwamen er echter enige mensen naar het huis van Kisjonah en vroegen om een aalmoes, en Kisjonah liet hen zoals hij gewend was binnenkomen. Toen zij in de kamer kwamen, bleken het vier reeds tamelijk volwassen kinderen te zijn die in armoedige lompen gehuld waren. Toen Judas Iskariot hen in het oog kreeg, wendde hij zijn gezicht af om door de vier binnen gekomenen niet herkend te worden; want het waren zijn oudste vier kinderen, een meisje en drie jongens.

[11] Kisjonah vroeg hen terzijde, wie zij waren en waar zij vandaan kwamen, wie hun vader was en hoe hij heette.

[12] De kinderen antwoordden naar waarheid en gaven over hun vader geen bijzonder goed getuigenis.

[13] Kisjonah zei daarop dat hij gehoord had dat hun vader de eerste helft van de winter door zijn kunstzinnige ijver juist zoveel geld verdiend had.

[14] Maar DE KINDEREN ontkenden dat en zeiden: 'Hun vader had wel het een en ander klaargemaakt voor een markt, -maar toen hij op de markt kwam ontstond er een grote vechtpartij tussen joodse en Griekse kooplui, en bij hun vader gingen alle potten en kannen aan stukken, en zij waren toen met z'n allen als pure bedelaars weer naar huis gegaan, waarop hun vader erg verdrietig werd en bij hen weg ging met de woorden: 'Kinderen, ik kan nu niets meer voor jullie doen! Ga naar barmhartige mensen, die zullen jullie nog wel helpen! Ik zal echter naar de wonderbare meester gaan waarover ik al zoveel verteld heb; misschien kan ik Hem overhalen om in ieder geval jullie en je arme moeder te helpen, mocht ik niet meer geholpen kunnen worden!' Toen ging hij bedroefd weg, en wij gingen ook weg zoals u ons nu ziet, om een aalmoes voor ons, voor onze moeder en voor onze jongere broertjes en zusjes te vragen, maar tot op heden zonder veel resultaat. Daarom smeken wij u om u over ons te ontfermen!’

[15] KISJONAH zei: 'Hoe lang is het dan al geleden dat jullie vader je verliet?'

[16] Toen zeiden de kinderen dat het al zo'n acht dagen geleden was dat zij hun vader voor het laatst zagen.

[17] Hierop bracht Kisjonah de kinderen in een ander vertrek, liet hun andere kleren geven en liet hen baden, en gaf hun te eten en te drinken. Toen de vier zo voorlopig verzorgd waren, gaven zij duidelijk te kennen dat zij begaan waren met het leed van hun vader dat maakte dat hun arme moeder thuis ook erg bedroefd was, omdat nu niemand wist waar hij gebleven was.

[18] Kisjonah troostte hen en zei dat zij zich daarover geen zorgen hoefden te maken omdat ook hun vader voorlopig bij hem goed ondergebracht was en zij hem al gauw zouden zien.

[19] Dat maakte de kinderen erg blij en zij bleven gerustgesteld in hun vertrek.

[20] KISJONAH kwam weer terug, ging naar Judas Iskariot en zei: 'Vriend, het zij verre van mij om jou, een uitverkoren leerling van de Heer, vanwege je grootsprekerij ook maar enig verwijt te maken, -maar omdat jij mij hopelijk even goed kent als iedere arme uit de wijde omtrek, vraag ik mij af waarom je niet direct hierheen bent gekomen, en waarom je mij niet over je betreurenswaardige omstandigheden hebt verteld? Kijk, je kinderen zijn veel oprechter dan jij en erg bezorgd over jou, maar toen ze binnenkwamen keek jij de andere kant op om door hen, die bedroefd naar je zoeken, niet herkend te worden! Ik vind dat op z'n minst toch wat vreemd van je! Wat vind je daar nu zelfvan?

[21] JUDAS ISKARIOT zei met een diepe zucht: ' Ach, vriend, ik wilde door mijn misplaatste grootspraak alleen maar mijn totaal gebroken hart verdo­ven! Maar dat heeft mij slechte vruchten opgeleverd; want de straf zat mijn boosheid tegen mijzelf dadelijk als een giftige adder op de hielen, en nu sta ik hier ontmaskerd, vernietigd voor iedereen. Kom, laat me naar mijn kinderen gaan om hen te troosten en bij hen mijn verdriet uit te huilen!’

[22] Maar IK zei: 'Nu nog niet! Eet en drink nu, en lieg in het vervolg met meer, anders zal je nog iets ergers overkomen!'

[23] Toen bleef Judas Iskariot en begon weer te eten en te drinken, en allen spraken verder heel vriendelijk tegen hem, en Kisjonah beloofde hem voor zijn behoeftige kinderen te zorgen, omdat zij geheel onschuldig waren aan zijn tegenspoed terwijl hij als vader wel in meer of mindere mate aan hun tegenspoed schuldig was.

[24] Zo werd deze episode rustig en goed afgesloten, en zij is alleen maar hier vermeld om van deze leerling weer iets beter aan te geven wat voor mentaliteit hij had.

 

36 Vertrek uit Kis en aankomst bij de waard van Lazarus

 

[1] Ook Mijn lichamelijke moeder MARIA zei al gauw daarna tegen Judas Iskariot: 'Als je zo doorgaat en je hart niet verandert, zal je einde een verschrikking zijn voor velen en tot aan het einde der wereld in de gedachtenis van de mensen blijven. Neem je daarom voortaan goed in acht om te kunnen voldoen in de ogen van de Heer! Ik heb over jou nog nooit een goede droom gehad en zie nu ook waarom. Daarom zeg ik nog een keer: Zorg dat je voldoet in de ogen van de Heer!’

[2] Deze woorden bewaarden alle leerlingen diep in hun hart.

[3] Na de maaltijd bezochten wij nog het huis van Maria en de bezitting die Kisjonah haar gegeven had. Alles zag er prima uit. Ook was er een klein schooltje gebouwd, waarin moeder Maria behoeftige kinderen onderricht gaf in allerlei nuttige zaken, en zo de tijd op velerlei manieren nuttig doorbracht, wat maakte dat zij bij alle mensen van het plaatsje en de omgeving zeer geliefd was en geacht werd. Zij genas ook vele zieken door hun in Mijn naam de handen op te leggen of boven hen te bidden. En zo was zij dan ook een zegen voor deze streek en voor Kisjonah was zij een waar kleinood.

[4] Op de volgende dag, een donderdag, nog ongeveer drie weken voor Pasen, namen wij afscheid van Kisjonah, met de belofte hem gauw weer op te zoeken. Hij liet meteen een van zijn beste schepen in orde brengen, waarop wij ons na de ochtendmaaltijd direct inscheepten en waarmee wij vervolgens met goede wind wegvoeren. Kisjonah, Philopold en Maria begeleidden ons over zee tot aan de plaats waar de Jordaan de zee verlaat en zich daarna links door een lang en sterk naar het oosten gebogen dal naar de Dode Zee wendt. Vandaar gaat men dan over een goed begaanbare weg op naar Jeruzalem. Van deze weg is heden ten dage evenwel niets meer te ontdekken net als van alle andere plaatsen aan de Galilese zee, die in onze tijd ook al ruim een derde kleiner is geworden.

[5] Op de landingsplaats stond slechts een tolhuis waar men een geringe tol moest betalen als men koopwaar meedroeg of vervoerde. Wij gingen daar aan land, zegenden onze begeleiders en vervolgden snel onze weg, zonder ergens te rusten, en bereikten tamelijk laat in de nacht het huis van de ons bekende waard, die nog op was omdat er een paar gasten bij hem waren.

[6] Toen wij daar aankwamen en de waard ons herkende, was zijn blijdschap groot en hij zette dadelijk iedereen in huis aan het werk om ons te verzorgen, want wij hadden sinds 's morgens vroeg niets meer gegeten. Ook onze ledematen waren van de verre voetreis moe en ze hadden duidelijk behoefte aan rust. Terwijl de waard zijn mensen een avondmaal voor ons liet klaarmaken, vertelde hij ons veel dingen die tijdens Mijn afwezigheid gebeurd waren, - onder andere ook dat de brave Lazarus ernstig in conflict was gekomen met de tempeldienaren vanwege de arbeiders die Ik hem uit Bethlehem bezorgd had.

[7] (DE WAARD:) 'De tempeldienaren kwamen direct daarheen en deden alle mogelijke moeite de arbeiders van Lazarus aan hun kant te krijgen; maar de arbeiders dreigden de tempeldienaren als zij hen niet met rust lieten. Dat maakte de tempeldienaren achterdochtig en zij beschuldigden Lazarus ervan dat hij zijn arbeiders heimelijk tegen hen had opgestookt, en zij dienden daarover een formele aanklacht in bij de Romeinse land­voogd. Deze riep Lazarus bij zich en vroeg hem naar de ware gang van zaken en ondervroeg daarna ook een voor een alle arbeiders. Het resultaat was dat Lazarus met zijn arbeiders van alle schuld werd vrijgesproken, en aan de tempeldienaren heimelijk te verstaan werd gegeven de bedienden van Lazarus, die nu ereburger van Rome was, met rust te laten, omdat de landvoogd anders genoodzaakt zou zijn Lazarus voor zijn bescherming een flink aantal soldaten ter beschikking te stellen. Dat had resultaat, en Lazarus werd nu al zo'n zes weken lang volledig door de tempeldienaren met rust gelaten. Maar of zij daarom innerlijk erg veel met hem ophebben, betwijfel ik erg, hoewel ze in zijn gezicht erg vriendelijk doen en hem verzekeren dat zij deze zaak alleen maar tegen zijn arbeiders en niet tegen hem voor de landvoogd gebracht hadden, omdat zij zich bedreigd voelden. En zo leeft Lazarus in ieder geval voor de schijn op goede voet met de tempel.'

[8] IK zei: 'Ik wist wel dat dit zo zou gaan; maar het had ook nog anders kunnen gaan, als de zaak nog een paar weken langer geduurd zou hebben. Want dan zou het tussen de arbeiders en de tempeldienaren tot ernstige handtastelijkheden gekomen zijn, die Ik voorzien heb en waarom Ik ook door Mijn wil het geheel zo geleid heb zoals het gegaan is, en dat was goed. De tempeldienaren hebben nu weliswaar een heimelijke wrok tegen Lazarus, maar dat heeft niets te betekenen, want zij hebben ook een wrok tegen alle Romeinen en Grieken en tegen de Essenen, Sadduceeën en Samaritanen. Maar al die wrok van hen lijkt op die van een dwaze man die bijna woest van kwaadheid werd op een grote rivier omdat hij geen brug vond waarover hij het mooie oeverland aan de overkant kon bereiken. De rivier bleef zichzelf ondanks de woede van de dwaze man. En waarlijk, precies zo is het gesteld met de wrok en de toorn van de tempeldienaren! Het is het zich in bochten wringen en tegenstribbelen van een worm in het stof tegen de stappen van voorbijgaande kamelen. Daarom houden we er nu over op en jij, beste vriend, kijk jij eens of we al vlug aan ons nachtelijk maal toekomen!’

 

37 De wijzen uit Perzië

 

[1] De waard ging vlug naar de keuken en zag dat alles al klaar was. Er werd meteen opgediend en in de beste stemming aten en dronken wij.

[2] De andere gasten, die als reizigers deels uit Galilea, Griekenland, Samaria deels uit verschillende andere landen hier de nacht doorbrachten, omdat de waard bekend stond als een zeer billijk man met een groot gastenhuis, vernamen echter dat Ik, van wie zij al zoveel gehoord hadden, Mij nu ook in deze herberg bevond. Zij vroegen aan de bedienden van de waard of zij Mij mochten bezoeken. Zodoende kwam er een bediende naar ons toe die dit verzoek overbracht aan de waard, die over allerlei dingen met ons aan het praten was.

[3] DE WAARD zei tegen de bediende: 'Daar kan ik geen ja of nee op zeggen, want deze Heer is zelf Heer, en er mag alleen maar gebeuren wat Hij wil!'

[4] IK zei tegen de waard: 'Er zijn bij de reizigers ook vier magiërs uit Egypte, echter geboortig uit Perzië vlak bij de grens met Indië. Drie van hen zijn vooraanstaande magiërs en al op hoge leeftijd, de vierde is slechts een leerling. Wel hebben zij ook nog een groot gevolg, maar dat is voor het grootste deel op andere plaatsen geherbergd; hier hebben zij slechts de benodigde persoonlijke bedienden bij zich. Wel, deze vier magiërs, die nu een aantal jaren in Egypte actief zijn geweest, kun je binnen laten komen, en dan zullen we hen eens aan de tand voelen om te zien wat voor mensen het zijn.'

[5] Toen ging de waard naar de kamer waar de magiërs zich bevonden en zei hun dat Ik hen had toegestaan om bij Mij te komen.

[6] Daarover waren de magiërs erg verheugd, omdat zij zelfs tot over de grenzen van Kanaän al zoveel over Mij gehoord hadden. Zij stonden meteen op en gingen, begeleid door de waard, vlug naar Mij toe. Toen deze eerbiedwaardige grijsaards binnenkwamen, bogen zij diep en groetten heel hoffelijk, zoals dat bij hen gebruikelijk was. Omdat zij de Hebreeuwse taal meester waren, konden zij ook door alle leerlingen goed verstaan worden.

[7] IK zei meteen tegen hen: 'Degene, die u graag nader zoudt willen leren kennen, ben Ik; maar kom nu bij ons zitten, dan zullen wij eerst wat nader kennis maken!’

[8] De magiërs namen aan onze tafel plaats, en IK vroeg hun: 'Vertelt u Mij eens openlijk wat u zoal voor kunsten en toverijen verricht, dan zult u ook van Mij horen wat Ik allemaal doe! Misschien kunnen wij elkaar dan wederzijds van dienst zijn! ,

.[9] Toen bogen de magiërs, en de ene MAGIËR zei: 'Meester, dit is onze oudste en wijste, zijn naam is HAHASVAR (hoeder van de sterren) *), hij zal voor ons spreken! Hij is de driemaal dertig jaar reeds gepasseerd. Ik zelf ben pas tachtig en deze naast mij telt zeventig volle jaren, en in de sterren staat geschreven dat ieder van ons vanaf nu nog dertig jaar moet leven.

Mijn naam is MEILIZECHIORI (Heeft inzicht of kennis om de tijd te meten)*, (*Later resp. Caspar, Melchior en Balthazar) en de naam van mijn buurman is OU LI TESAR (bezweerder of bedwinger van de wil). De vierde van ons is nog jong en heeft nog geen speciale naam omdat hij nog leerling is. Moge nu onze oudste spreken! ,

[10] Toen begon dus DE OUDSTE en zei: 'Wij drieën zijn al eens dertig jaar geleden hier geweest en maakten een lange reis van het verre morgenland hier naartoe, want wij zijn door een bijzondere ster daartoe opgeroepen en in de taal der sterren stond geschreven:'In het verre westen is bij het ontaarde volk van God een nieuwe koning geboren. Zijn lichamelijke moeder is een maagd die nooit door een man werd aangeraakt; want het kind in haar schoot is verwekt door de grote kracht van God, en zijn naam zal groot zijn onder alle volkeren der aarde, en hij zal een rijk vestigen en daarin als almachtig koning eeuwig heersen. En allen die in zijn rijk zullen leven zal het goed gaan; want over hen zal de dood geen macht meer hebben!’

[11] Toen wij dat lazen, maakten wij ons gereed, volgden de loop van de ster en vonden werkelijk te Bethlehem, en wel in een oude schapestal, heel wonderbaarlijk een pasgeboren kind, en wij offerden hem onze gaven. Wij wilden zoals afgesproken weer via Jeruzalem naar ons eigen land terugrei­zen, maar werden in een droom gewaarschuwd door een lichte geest dat wij langs een andere weg naar huis moesten gaan en de pasgeboren koning niet aan de kwade vorst moesten verraden. Dat hebben wij toen ook gedaan. Wat er daarna met dat wonderbare kind is gebeurd, konden wij ondanks onze naspeuringen op geen enkele wijze meer te weten komen.

[12] Wij hoorden van oude mensen dat de oude, wrede vorst Herodes te Bethlehem vanwege die pasgeboren koning een kindermoord gelast had, waarbij alle jongens van 1 tot 2 jaar met het zwaard zijn omgebracht; maar de ouders moeten met hun wonderkind toch nog juist op tijd naar Egypte gevlucht zijn en zo de wreedheid van de krankzinnige vorst ontlopen zijn. Wij zochten nu een aantal jaren in Egypte naar datzelfde kind en die koning en konden niet het geringste ontdekken.

[13] Pas onlangs in Memphis in Egypte kwam ons ter ore dat er in Galilea een groot wonderdoener is opgetreden, die tekenen en daden verricht waarvan op deze aarde nog nooit werd gehoord, en die daarbij zulke wijze toespraken houdt, dat alle grote wijzen der aarde daartegenover puur in het stof zouden moeten kruipen. Velen zouden daarom in hem geloven en aannemen dat hij blijkbaar God Zelf moet zijn, omdat zijn doen en laten anders niet te verklaren is.

[14] Naar aanleiding van dat bericht zijn wij speciaal weer hier naar Kanaän, of naar het joodse land gekomen, om die buitengewone mens ergens te ontmoeten, en wel om twee redenen: ten eerste, om ons zelf van alles persoonlijk te overtuigen, en ten tweede, om te onderzoeken of deze man soms voortgekomen is uit dat in Bethlehem geboren kind.

[15] Toegegeven, de beroemde wonderdoener is nog geen koning, -maar dat maakt helemaal niets uit; want hoewel wij slechts wijzen zijn, sterrenkundigen, en vanwege onze kennis van de natuurkrachten in de ogen van de blinde mensheid ook heel buitengewone magiërs, zijn wij in de verre hooglanden achter Perzië ook koningen met land en een grote bevolking, en wij hebben geen vijand te duchten omdat iedere naburige vorst ons hoogacht en voor onze geheime macht de grootste eerbied heeft. En toch is onze macht slechts een heel natuurlijke, die ieder mens kan leren; hoeveel te meer kan die beroemde man van het joodse land dan koning zijn, die enkel door zijn wil bergen en rotsen kan vernietigen, doden het leven terug kan geven en de elementen kan gebieden!

[16] Vanmorgen kwamen wij reeds hier in deze streek aan en deden navraag naar deze man, en men zei, dat hij onlangs hier was geweest en dat hij waarschijnlijk binnenkort hier weer zou komen. En nu laat op de avond ging het in huis van mond tot mond dat de beroemde man met zijn leerlingen was aangekomen.

[17] Nu kunt u, meester, zich wel voorstellen wat een hevig verlangen er in ons allen begon te branden om in u de man te zien over wie wij zulke wonderbaarlijk grote dingen gehoord hebben, en om u vervolgens ook met de grootste bescheidenheid te vragen of u soms toch uit dat wonder­kind, dat in Bethlehem werd geboren, bent voortgekomen.’

 

38 De bekwaamheid en de daden van de drie wijzen

 

[1] IK zei: 'Dat is allemaal heel mooi en prijzenswaardig van u, maar men vertelde toch dat de drie wijzen die het in Bethlehem geboren wonderkind bezocht hebben, later -al ongeveer vijftien jaar geleden - gestorven zijn. Hoe komt het dan dat u nog leeft en nog overal in de wereld actief bent?'

[2] Daarop zei DE OUDSTE: 'Edele vriend, bij ons in ons land kan men vijf­maar ook zevenmaal sterven en daarna, opnieuw tot leven gebracht, weer verder leven. Dat brengen daar de lucht, de aarde en haar geesten, de wonderkruiden en onze krachten ontleend aan de geheime krachten van de natuur, teweeg.

[3] Maar toen wij destijds in Bethlehem waren, bevonden er zich nog drie geesten in ons, stammend uit de oertijd van de mensen van deze aarde*; (* Zie: 'Die geistige Sonne' deel 2, hfst.15, 17 en 18: Adam, Kaïn en Abraham)  zij zijn nu niet meer in ons en met ons verbonden, wij zijn nu vrij en alleen.

[4] Toen deze geesten ons verlieten, leek het uiterlijk of wij gestorven waren; maar onze geesten maakten ons weer levend, en wij leven nu weer heel goed verder voor ons zelf en zullen nog geruime tijd verder leven. Maar als dit lichaam eens helemaal onbruikbaar zal worden, zullen wij niet zoals de arme mensen hier in dit land, erbarmelijk sterven, maar wij zullen bij vol bewustzijn zelf vrijwillig ons lichaam verlaten en dan als geesten voortleven en ook -werken onder mensen zoals wij. Kijk, edele, grote meester, zo staan bij ons de zaken omdat wij nog een onbedorven oer­ en natuurvolk zijn.’

[5] IK zei: 'Dat weet Ik wel, en Ik weet ook dat er op deze aarde nog een paar van zulke volkeren zijn, waar Ik beslist niets tegenin te brengen heb, en Ik neem dan ook aan dat u die drie wijzen uit het verre morgenland bent die het in Bethlehem in een schapestal geboren wonderkind bezocht hebben, en nu weer teruggekomen bent om de wonderkoning te bezoeken die uit dit kind is gegroeid om hem weer uw eerbied te betuigen, wat ontegenzeggelijk erg prijzenswaardig van u is.

[ 6] Maar Ik vroeg u ook, wat u dan op uw verre reizen zo allemaal voor kunsten en werkzaamheden verricht, en wat voor nut u daar dan van heeft. Daarover moet u Mij ook iets vertellen, opdat in ieder geval deze leerlingen van Mij ook iets van u kunnen leren. Daarna zal Ik u over Mijzelf wat meer vertellen.'

[7] DE OUDSTE zei: 'Ja, grote meester, als u alles doet wat wij over u gehoord hebben, dan zullen uw leerlingen bepaald niet zo erg veel van ons leren; maar omdat u dat wenst, kan ik u wel het voornaamste vertellen. Het eerste en de eigenlijke hoofdzaak is voor ons, de mensen uit de sterren veel dingen te voorspellen waar ze wat aan hebben, en dat gebeurt dan meestal ook. Weliswaar komt het daarbij, eerlijk gezegd, meer aan op een vernuftige positie van de woorden dan op de positie van de sterren die, behalve die van het handjevol planeten, toch altijd onveranderd blijft.

[8] Alleen bij de geboorte van het joodse wonderkind, toen wij nog min of meer door die bepaalde geesten bewoond werden, hebben wij in het westen wel heel vreemde posities van de sterren gezien en ook een ster van bijzondere grootte die naar het westen toe een lange staart had, en omdat wij ook goed waarnamen dat deze ster juist naar het westen toe sneller bewoog dan de andere sterren, dachten wij dat er in het avondland iets groots gebeurd moest zijn. En weldra lazen wij in de sterren alsof er geschreven stond:'Bij de Joden is een nieuwe koning geboren, die een rijk zal vestigen dat nooit in der eeuwigheid zal eindigen, en hij zal heersen over alle volkeren der aarde!’

[9] Wel, wat daar geschreven stond was niet verzonnen, en wij kozen toen onze reis precies volgens de beweging van de ster die ons bij de juiste stad en op de juiste plaats leek te blijven staan, en daar vonden wij werkelijk een geboorte waarbij alle mogelijke wonderen waren gebeurd, zodat wij geen moment konden twijfelen of we wel op de juiste plaats waren. Toen was dus onze uitleg van de sterren helemaal juist; voor de juistheid van de volgende en latere zouden wij eerlijk gezegd niet volledig in kunnen staan. Zo is het dus gesteld met onze sterrenwijsheid.

[10] Onze magie bestaat echter uit drie delen. Het eerste, voornaamste deel is het resultaat van onze vele proeven, experimenten en ervaringen, waardoor wij kennis kregen van en vertrouwd werden met de geheime krachten van de natuur, zodat wij in staat zijn duizend en één dingen en zaken ten uitvoer te brengen die de blinde en onwetende mensheid in stomme verbazing brengen en ons een groot aanzien en ook een groot inkomen bezorgen.

[11] Momenteel zijn wij in het bezit van een geheim om korrels te fabriceren die zeer licht ontvlambaar zijn, maar tijdens hun snelle ontvlam­men in een gesloten ruimte zo 'n kracht ontwikkelen dat daardoor de sterkste en hardste rots met een grote knal in duizend stukken uit elkaar vliegt als men er van tevoren door een hiervoor gemaakte opening een paar pond van de genoemde korrels inbrengt en door een onzichtbare lont aansteekt. Om het volk te misleiden doen we wel alsof wij de rots bevelen uit elkaar te vliegen; maar uiteraard wordt dat alleen maar veroorzaakt door onze springkorrels, die wij al enige dagen van te voren heel ongemerkt op een geschikte plaats weten aan te brengen.

[12] En zo hebben wij nog een hoop van dit soort dingen waarvan de experimenten het onwetende volk in grote verbazing moeten brengen. Daartoe behoren ook onze vaardigheden met vuur, waarmee wij ook de bliksem en alle uitwerkingen daarvan bedrieglijk echt kunnen nabootsen. -Daaruit bestaat dus het eerste deel van onze magie.

[13] Het tweede deel is zuiver mechanisch, waarbij wij door bepaalde tot op heden nog onbekende machines ook bepaalde effecten teweegbrengen die iedere leek stomverbaasd doen staan omdat de oorzaak van het effect onbekend is en door niemand behalve ons verklaard kan worden.

[14] Het derde deel van onze magie heeft eigenlijk niets om het lijf omdat het alleen maar door bepaalde geheime afspraken tot stand komt. Bij het volk baart het echter vrijwel het meeste opzien, hoewel er niets anders achter steekt dan een bepaalde aangeleerde vaardigheid en behendigheid. - Dat zijn dus de drie delen waaruit onze magie bestaat.

[15] Verder zijn wij echter ook geneesheer en kunnen door geheime middelen met het beste geweten van de wereld heel veel ziekten genezen, lastig ongedierte van allerlei aard verdelgen, en alle soorten gevaarlijke dieren op de vlucht jagen of temmen, -en met deze bekwaamheid hebben wij de mensen ook al heel wat goede diensten bewezen. -En hiermee heeft u, grote meester, nu in het kort een overzicht van alles wat wij kunnen. Maar nu vragen wij ook u, of u ons wat meer over uzelf wilt vertellen.’

 

39 Het goede doel heiligt niet de kwade middelen

 

[1] IK zei: 'Uw kunst is, voor zover deze zich bij de experimenten bedient van natuurkrachten, mechanica en geneesmiddelen, op zichzelf heel goed, en mettertijd kan deze de mensen menig aards voordeel brengen. Maar omdat voor God alle mensen gelijke waarde hebben, is alles wat aan de mensen bedrieglijk wordt voorgespiegeld om geld uit hun zak te kloppen slecht en God, de enige Heer van de hele wereld en alle schepselen, niet welgevallig, hetgeen Ik ook tegen de Essenen, die iets dergelijks doen, bij een bepaalde gelegenheid heb gezegd en heb laten zien. Want ook al zou het doel op zichzelf nog zo goed zijn, maar alleen maar door een leugenachtig en derhalve als zodanig slecht middel bereikt kunnen worden, dan wordt dat middel door het in wezen goede doel nooit geheiligd en ook nooit goed.

[2] Bijvoorbeeld: Stel dat er een zieke was die erg veel pijn leed, terwijl de beste dokters geen middel meer konden bedenken om hem van zijn pijn af te helpen. Stel dat er dan één van die dokters zou zeggen:'Nu deze man toch niet meer te helpen is, geven we hem een sneldodend gif, dan is hij in één keer uit zijn lijden!' Zo gezegd, zo gedaan, -en de lijdende was er ogenblikkelijk geweest. Ja, deze dokters hebben de zieke echt van al zijn pijn bevrijd; maar zij hebben hem gedood zonder te bedenken waarom God hem dat lijden gegeven had, en hoe het er daarna aan gene zijde met zijn ziel voor zou kunnen staan. En daarom was het middel slecht, waardoor er nooit een zuiver en goed doel mee bereikt kan worden.

[3] En kijk, zo is het met al zulke valse wonderen! Ook al gaan ze zelfs vergezeld van goede, morele lessen waar de mensen heel wat nut van hebben en ook al worden ze als goddelijke daden uitgelegd, toch strekken zij in de aard van de zaak tot niets goeds; want zij veroorzaken in de harten van het volk een afgedwongen lichtgelovigheid, waaruit allerlei kwaad bijgeloof en uiteindelijk fanatieke haat ontstaat tegen iedere andersdenken­de. En komen zij tenslotte door iemand die verstandig genoeg is, achter het bedrog, en merken zij dat het door hen geloofde, vermeende goddelijke wonder slechts heel alledaags en natuurlijk was, dan verloochenen zij ook alle daarop gebaseerde lessen, hoewel die op zichzelf goed waren, geloven daarna helemaal niets meer en worden als tijgers en hyena's tegenover hun leraren en wonderdoeners.

[4] Hieraan is echter eenvoudig te zien, dat door een slecht middel eigenlijk nooit een goed doel bereikt kan worden; want als de ondersteuning slecht en zwak is, hoe kan dan daar een volkomen stevig gebouw op staan?!

[5] Op slechte losse grond kan nooit een stevige burcht gebouwd worden, en zo kan met bedrieglijke, misleidende middelen ook nooit een goede opvoeding tot stand komen die de mens door en door verbetert en levend maakt­

[ 6] Ook de grootste staten van deze wereld waarvoor eens de halve aarde beefde, vielen tenslotte als los kaf uit elkaar omdat het fundament waarop zij gebouwd waren zelf niets anders was dan loze, op kaf gelijkende begoocheling.

[7] Daarom ben Ik dus van boven naar deze wereld neergedaald om de mensen in alles de volle waarheid te laten zien en te geven. En wie in die waarheid zal blijven en leven, zal waarachtig vrij zijn en in zichzelf het eeuwige leven hebben, dat nooit door het een of andere misleidende middel, maar alleen door de meest zuivere en meest gedegen waarheid te bereiken is.

[8] En precies daarin bestaat het rijk dat Ik nu aan het vestigen ben. Het is een rijk van liefde, van licht en daardoor van zuivere gedegen waarheid. Zijn koning zal wel nooit een aardse troon bestijgen en geen gouden scepter in zijn hand nemen en geen ander wapen dragen dan alleen de waarheid; maar dit wapen zal hem toch voor eeuwig de schitterendste overwinning geven over alle volkeren der aarde en over al haar schepselen, en het zal diegene goed gaan die zich door dit zuivere hemelse wapen zal laten overwinnen!

[9] En nu pas zeg Ik u ook, dat Ik degene ben die u zoekt en die u reeds als pasgeboren kind eer hebt bewezen.

[10] Ik zeg u nu ook, dat Ik nu en in de toekomst geen eer van de mensen aanneem; maar er is er Een, die één is met Mij en die de enige is die Mij eert, en Zijn naam is: Liefde, Licht, Waarheid en Leven. Hij is de Oergrond van alle dingen en het eeuwige Zijn en Bestaan zelf, en alles wat er is en bestaat, is en bestaat uit Hem. -Weet u nu waar u aan toe bent?'

 

40 De invloed van de lichtgeesten

 

[1] Helemaal doordrongen van de waarheid van Mijn woorden, zei DE OUDSTE:"Grote meester! Uit uw heldere woorden hebben wij zonneklaar begrepen dat u meer dan een gewoon mens moet zijn; want wij hebben nog nooit een mens zo overtuigend waarachtig horen spreken, en waarlijk, die woorden hebben meer uitwerking dan duizend van de wonderbaar­lijkste tekenen, die weliswaar de mensen een tijdlang in hun ban houden, maar hun hart nog meer verharden en verduisteren! Daarom vragen wij ook helemaal geen ander teken van u, want uw woord voldoet ons volkomen, en wij weten nu wel wat wij in het vervolg moeten doen en waaraan wij ons moeten houden. Ons volk thuis zal voortaan niet meer in het duister ronddwalen!’

[2] IK zei: 'Daar zult u heel goed aan doen; maar al het goede en ware heeft ook zijn tijd nodig. Daarom moet u dan ook bij uw hele rechtschapen handel en wandel uw verstand gebruiken. Want een volk dat eenmaal verduisterd is, kan een plotseling opgaand fel licht niet verdragen zonder de ogen te beschadigen; dan wordt het waanzinnig en lichtschuwen zoekt schaduwen duisternis. Daarom moet het licht eerst heel spaarzaam toege­laten worden, opdat de mensen er langzaam maar zeker aan wennen. Mettertijd zullen zij dan zelfs moeiteloos het sterkste licht verdragen. -Als u dus echte wijzen uit het verre morgenland bent, dan moet u ook deze waarheidsles goed in acht nemen om een ware zegen voor uw volken te kunnen zijn.’

[3] DE OUDSTE zei: 'Ook dit zullen wij en onze leerlingen goed in acht nemen; want wij zien dat u in alles gelijk heeft en door en door waarachtig bent. Maar nu zouden wij ook nog van u willen horen, hoe het zat met de geesten die ons tijdens uw wonderbare geboorte leidden, want wij namen binnenin ons heel goed waar dat zij niet ons en wij niet hen waren. Als zij in ons de overhand hadden, konden wij niet doen wat wij wilden maar alleen wat zij wilden, en het leek ons alsof zij ons betere ik waren. Want dan waren wij ook erg wijs en leerden pas zó de inwendige natuurkrachten en het gebruik daarvan kennen; maar als het leek alsof zij uit ons wegtrokken, waren we weer erg dom en konden we totaal niet begrijpen hoe we de grote geheimen van de natuurkrachten hadden leren kennen. Al onze betere kennis is ons door die geesten meegedeeld, die wij in heldere dromen ook te zien kregen. Wel, wat kan daar volgens uw wijsheid achter schuilen?'

[4] IK zei: 'Dat is bij u niets bijzonders, want alle mensen die van nature redelijk goed zijn, worden door geesten op een soms meer of minder voelbare wijze onderwezen in allerlei geestelijke en natuurlijke kennis, en bij u was dat dus op een meer voelbare wijze het geval.

[5] En hoe natuurlijker, eenvoudiger en in zichzelf gekeerder de mensen waar dan ook ter wereld leven, des te meer en des te levendiger staan zij ook met de betere goede geesten van gene zijde in verbinding. En dat was dan ook bij u en met u het geval.

[ 6] Maar toen u daarna door uw vele reizen wereldser bent geworden, hebben de geesten die u onderwezen en leidden u ook verlaten en u aan uw eigen kennis, verstand, begrip en vrije wil over gegeven. Maar toch wekten zij het verlangen in u op om Mij te gaan zoeken en nu ook te vinden, en daarmee hebben de drie geesten heel goed voor u en uw kinderen en volken gezorgd.

[7] Die geesten echter waren vroeger ook mensen op deze aarde, en zij waren van de grootste betekenis voor de hele thans levende mensheid; maar aan gene zijde houden alle aardse verschillen van 'eerst' , ‘groot' of 'klein' helemaal op, en de laatste mens van de aarde zal niet minder zijn dan de eerste, vooropgesteld dat hij de wil van God heeft erkend en volgens Zijn voorschrift en orde heeft gehandeld.

[8] De wil van God voor alle mensen luidt echter heel in 't kort zo: Erken God en heb Hem boven alles lief, en uw naaste, dat is de mens naast u, als uzelf. Wees waarachtig en getrouw ten opzichte van iedereen, en wat u redelijkerwijs wilt dat men voor u zal doen, doe dat ook voor uw medemens, dan zal er vrede en eenheid onder u heersen en Gods welge­vallen zal over uw hoofden stralen als een waar levenslicht!

[9] Laat dat voldoende voor u zijn. Daaruit zal u dan alle andere, verdere wijsheid gegeven worden. En begeeft u zich nu ter ruste want het is reeds diep in de nacht.’

[10] De wijzen spraken hun dank uit en verzochten Mij om de komende dag nog in Mijn nabijheid te mogen blijven, wat Ik hun gaarne toestond. Daarop gingen wij allen slapen.

[11] Toen wij de volgende dag ontwaakten, stond er al een goed ochtend­maal gereed en onze wijzen wachtten ook al met het grootste verlangen om Mij weer te zien en misschien ook te horen spreken; want Mijn woorden hadden zij zich zeer ter harte genomen.

[12] Terwijl Ik met al Mijn leerlingen aan het ochtendmaal zat, at en dronk en met de waard het een en ander besprak, luisterden DE WIJZEN reeds bij de deur. Omdat zij echter alleen over meer onbelangrijke, aardse zaken hoorden praten, zeiden zij onder elkaar: 'Kijk, vandaag spreekt hij niet zo wijs als vannacht! Zijn kennis moet erg veelzijdig zijn! Maar nu straalt er niet veel goddelijke wijsheid vanaf! ,

[13] Toen zij zo aan het wikken en wegen waren, kwam er plotseling EEN ERNSTIG ZIEKE het voorvertrek binnen; het was een buurman van de waard, die van zijn personeel gehoord had dat Ik bij de waard was aangekomen en daar nu verbleef Toen hij Mij door de deuropening in het oog kreeg, riep hij: 'O Jezus van Nazareth, o ware Heiland, ontferm u over mij en genees ook mij, want u heeft er al zovelen genezen! ,

[14] IK ging naar hem toe en zei: 'Hoelang heb je al last van jicht?'

[15] En HIJ zei: 'Heer, al zeven jaar! Toen de pijnen nog niet zo hevig waren, verdroeg ik ze echter geduldig; maar nu worden ze ondraaglijk en daarom liet ik mij naar u toebrengen.'

[16] IK zei tegen de wijzen: 'Wel, u bent ook geneesheer! Wilt u deze man niet helpen met uw geneeskunst?'

[17] DE OUDSTE zei: 'Meester, dat soort zieken beschouwen wij als ongeneeslijk en daar helpt ook geen geneesmiddel meer tegen! Als zo'n jichtlijder niet meer door de zon genezen kan worden, helpt niets ter wereld hem nog.’

[18] IK zei: 'Nu, dan wil Ik eens zien of hij niet meer te genezen is!'

[19] Daarop zei IK tegen de zieke: 'Wees genezen en ga; maar zondig voortaan niet meer opdat je dan niet nog iets ergers overkome!’

[20] Toen werd de zieke heel onverwacht volkomen recht en gezond, hij bedankte Mij en verliet vol vreugde het huis.

[21] Daarvan schrokken de wijzen en zij wilden Mij letterlijk gaan aanbidden. Ik verbood hun dat echter, en Ik en de leerlingen gingen daarop meteen naar Bethanië naar Lazarus, en de wijzen gingen ook nog dezelfde dag op weg naar hun verre land.

 

Aan de zee van Galilea Ev. Joh. Hfdst. 6

 

41 De spijziging van de vijfduizend

Ev. joh. 6, 1-15

 

[1] Het behoeft nauwelijks vermeld te worden dat Lazarus zich erg verheugde over Mijn komst. Maar binnen nog geen drie dagen zorgden de arbeiders ervoor dat men tot ver in de omtrek wist dat Ik daar was, en iedere dag kwamen er meer mensen toegestroomd en zij brachten allerlei zieken, die daar allen genezen werden. Dat baarde in de hele omgeving van Jeruzalem echter groot opzien en het kwam ook de Farizeeën ter ore, die daarop meteen gingen beraadslagen hoe zij Mij konden vangen en uit de wereld konden helpen.

[2] Maar IK wist ervan en zei op de tiende dag van Mijn verblijf in Bethanië tegen Lazarus en de leerlingen: 'We gaan hiervandaan weer naar Galilea; want de Farizeeën spannen tegen Mij samen. Ik wil nu echter geen verder opzien baren, om het ook bij jou gedurende de feestdagen rustig te houden. Ik zal daarom nog vandaag hier weggaan.’

[3] Toen zei LAZARUS heel bedroefd: 'Heer, U bent toch almachtig en U kunt dat boze gebroed met één gedachte vernietigen, en dat zou voor alle betere joden een grote weldaad zijn.'

[4] IK zei: 'Dat zou Ik wel kunnen, maar het is niet de wil van de Vader; zij moeten doorgaan tot hun maat vol wordt. Dan pas zal het grote gericht over hen komen; want zij zullen door hun heerszucht die alle perken te buiten gaat, zelf het zwaard in hun lijf stoten. In hun hoogmoed zullen zij tegen de Romeinen in opstand komen en die zullen hen volledig vernietigen. Ik zeg je: Er zal geen steen op de andere blijven, en de nakomelingen zullen de plaats niet meer vinden waar Jeruzalem heeft gestaan, en mochten ze al iets vinden dan zullen zij zich toch niet daarnaar kunnen richten en geen plaats met zekerheid aan kunnen geven. Dat zal de wereld doen ter wille van de wereld. Maar nu is het nog niet zover, en Ik ben niet gekomen om iets te vernietigen, maar enkel om het gebrokene op te richten en het verlorene te zoeken en te vinden. En daarom is het nu beter dat Ik voor een tijdje hier wegga, opdat Ik en jij rust hebben; want zij zullen Mij hier binnenkort zoeken, maar niet vinden, - en dat zal goed zijn.’

[5] Daarop gebruikten wij het ochtendmaal en gingen op weg. Lazarus begeleidde ons tot in de buurt van de Galilese zee, en een groot aantal mensen trok achter ons aan. Maar bij de zee, waar we 's avonds pas tamelijk laat aankwamen, stopte Ik en gedurende de nacht bleven wij daar in een herberg. De dag daarop nam Lazarus afscheid en ging met zijn mensen naar huis.

[ 6] Ik scheepte Mij met de leerlingen, waarvan het aantal nu al opnieuw meer dan zeventig beliep, in op een groot schip en Ik voer dicht bij de stad Tiberias over de zee. (Joh. 6, 1) Toen het volk echter zag dat Ik wegvoer, huurde het meteen ook een aantal schepen en bleef Mij zo onophoudelijk volgen, omdat het de tekenen zag die Ik aan de vele zieken deed. (Joh.6,2) Wij landden, samen met de vele schepen die ons gevolgd waren, ongeveer een uur gaans van de stad Tiberias verwijderd, op een totaalonbewoonde plaats waarachter zich een hoge berg verhief.

[7] IK zei nu tegen de leerlingen: 'Laten we de berg opgaan! Halverwege wil Ik uitrusten zonder door de mensen die uit de stad in deze richting komen, opgemerkt te worden; want de mensen van deze stad hebben geen erg goede instelling en nog minder geloof; het zijn handelaars die alleen maar denken aan geld en winst.

[8] Terstond gingen wij de berg op tot de aangegeven plaats, die heel liefelijk was en waar veel gras groeide dat ons voor onze rust heel goed van pas kwam. Daar ging Ik met de leerlingen zitten (Joh.6,3) Maar de vele mensen die ons gevolgd waren, kwamen achter ons aan met hun meege­nomen broodmandjes en gingen om ons heen zitten. Want het was nu vlak voor Pasen, het voornaamste feest van de joden (Joh. 6,4), en dan was het gewoonte om een korf met vers ongezuurd brood mee te nemen, en ook gebraden vissen, evenals eieren en lamsvlees.

[9] Ik bleef hier ongeveer vijf dagen, en wij hadden allemaal vier dagen lang genoeg te eten en te drinken, want bij onze rustplaats bevond zich ook een goede, heldere waterbron. Maar toen op de vijfde dag de voorraad op was, maakte Petrus Mij er op attent dat er haast iedere dag meer volk was bijgekomen, en dat men niets meer te eten had.

[10] Toen sloeg Ik Mijn ogen op en overzag de grote volksmenigte en zag, dat er veel mensen tot Mij gekomen waren. En IK zei tegen Philippus, die gewoonlijk onze rekeningen betaalde en als Griek die jood was geworden vaak nog zwak in zijn geloof was: 'Ja, waar kopen we nu zoveel brood dat zij allemaal wat te eten krijgen!' (Joh. 6,5) Dat zei Ik echter alleen maar om de wat wankelmoedige leerling een beetje op de proef te stellen, want Ik wist toch wel wat Ik zou doen. (Joh .6 ,6)

[11] En onze leerling liep er echt in en antwoordde Mij (PHILIPPUS): 'Al ons contante geld bestaat nu uit tweehonderd penningen, en voor dat geld krijg je niet genoeg brood om iedereen wat te geven.(Joh.6,7)

[12] Toen zei EEN ANDERE GELOOFSHELD die ook niet al te sterk in zijn schoenen stond hoewel hij een broer van Simon Petrus was (Joh. 6,8)                           

'Heer, hier is wel een jongen die nog vijf gerstebroden en twee vissen in zijn korf heeft; maar wat is dat voor zoveel mensen?' (Joh.6,9)

[13] IK zei: 'Breng die jongen bij Mij, en zorg ervoor dat het volk ordelijk gaat zitten!'

[14] Omdat er op deze plaats veel gras stond, gingen de ongeveer vijfduizend man, vrouwen en kinderen niet meegerekend, ook al gauw zitten. (Joh. 6, 10) Ik nam de broden, dankte de Vader en zegende ze. Daarna gaf Ik de broden en de vissen om ze uit te delen aan allen die waren gaan zitten, en Ik zei tegen alle leerlingen dat zij zowel van de broden alsook van de vissen ieder zoveel moesten geven als hij nodig dacht te hebben om verzadigd te worden. (Joh. 6, 11) Allen aten en werden verzadigd.

[15] Omdat zij niet alles konden opeten, zei IK weer tegen de leerlingen: 'Verzamel de overgebleven stukken, opdat daarvan niets bederft en ver­gaat!' (Joh.6,12)

[16] De leerlingen namen de grootste korven en verzamelden de overge­bleven brokken bij allen die daar te eten hadden gekregen, en zij vulden daarmee -let wel -van die vijf kleine gerstebroden, twaalf grote korven tot de rand. (Joh. 6, 13)

[17] Toen zeiden DE LEERLINGEN: 'Waarlijk, deze volksspijziging overtreft de twee eerdere! Maar wat doen we nu met de volle twaalfkorven?'

[18] IK zei: 'Die komen het volk toe; dat zal wel weten wat het daarmee moet doen. Wij hebben ze niet nodig, omdat wij ten eerste nu ook verzadigd zijn en ten tweede vandaag toch al naar Kapérnaum gaan.'

[19] Daarop gaven de leerlingen de volle korven aan het volk, en ieder nam er een deel van en niemand kon klagen dat hij ook maar iets te kort was gekomen.

[20] Toen nu DE MENSEN het teken zagen dat Ik gedaan had, zeiden zij: 'Waarlijk, dat is de profeet die in de wereld zou komen! (Joh. 6, 14) Hoe staat het er dus mee? Als hij machtiger is dan enige macht ter wereld en wijzer is dan Salomo, wordt het hoog tijd dat wij hem met geweld tot onze koning maken!’

[21] Omdat Ik echter wel merkte dat zij vast van plan waren Mij met geweld koning te maken, zei IK zachtjes tegen Johannes: 'Je hoort, wat het volk van plan is; daarom zal Ik nu snel en ongemerkt hoger op deze berg verdwijnen. (Joh. 6, 15) Jullie blijven echter tot het avond wordt hier.

Mocht het volk zich verspreiden dan zal Ik weer bij jullie komen; verspreidt het zich echter niet, dan ga je naar beneden naar de zee. Daar zal een goed schip op jullie liggen wachten; vaar daarmee naar Kapérnaum, waar Ik jullie dan wel in zal halen!’

 

42 De leerlingen varen over de zee naar Kapérnaum

Ev. Joh. 6, 16-21

 

[1] Johannes knoopte dat goed in zijn oren; maar omdat hij zich het meest bezig hield met geestelijke overeenkomsten en overal oorzaak, gevolg en doel wilde zien, vroeg hij Mij nog naar de reden van dit teken.

.[2] En IK zei tegen hem: 'Jij moet vooral het geheim van het rijk van God ten volle begrijpen, luister dus vlug: Deze mensen zijn de wereld die al haar geestelijke voedselvoorraad opgebruikt had. Alleen één eenvoudige jongen had nog een zuiver, onbedorven hart en wat kinderlijk geloof; daarom had hij ook een voorraad van vijf gerstebroden en twee vissen.

[3] De vijf gerstebroden gaven aan, dat zijn vijf zintuigen nog zuiver en onbedorven waren en dus ook zijn hart en ziel, wat ook meteen te zien was aan de grote vreugde waarmee hij Mijn wens inwilligde. De twee vissen die staan voor het goede van de liefde en het ware van het geloof, of voor de levenswarmte van het liefdeleven, of voor een vuur en een licht van levenswijsheid, toonden zijn kinderlijke geloof, zijn vertrouwen en zijn liefde. Tevens gaf hij als eenling met daarbij zijn geringe persoonlijkheid ook aan hoe zwak en hoe gering nu in de wereld het goede en ware uit de hemelen nog bij de wereldse mensen vertegenwoordigd is.

[4] Bovendien duidden de vijfbroden op Mijn leer voor de mensen. Deze schijnt veel te gering te zijn voor alle mensen van de aarde; maar zij zal zich vermenigvuldigen zoals deze broden en dan zal daaruit zelfs voor de grootste wijzen, die in de geest door Mij onderricht en verzadigd worden, toch voor de hele eeuwigheid steeds nieuwe en diepere wijsheid te ontdekken zijn en nog eindeloos veel kennis te leren over blijven. Want de twaalfkorven staan voor de twaalf stammen van Israël en die weer voor het totaal van de goddelijke, nooit te evenaren volmaaktheid in alles.

[5] Daarmee, Mijn beste Johannes, komt dit teken overeen, en de gedachte van deze mensen om Mij werelds koning te maken, is afkomstig van hun duistere verdorven wereldse aard, omdat zij een machtig en gevreesd werelds volk wensen te zijn en al hun vermeende vijanden zouden willen neerslaan, wat rechtstreeks in zou gaan tegen de strekking van Mijn leer. En daarom zal Ik nu ook snel verdwijnen. Doen jullie echter wat Ik jullie gezegd heb!'

[6] Toen verschool Ik Mij achter de leerlingen in het struikgewas en drong daar snel doorheen tot bovenop de berg; want voor Mij opende er zich een gebaande weg, -alleen voor degenen die Mij achterna wilden gaan niet. Daarop kwam het volk op de leerlingen af en wilde hen zelfs gewoonweg ter verantwoording roepen omdat zij Mij hadden laten weggaan.

[7] Maar JOHANNES stapte naar voren en zei: 'Jullie zijn toch met veel meer mensen dan wij! Waarom konden jullie Hem dan niet tegenhouden? Houdt de storm en de bliksem maar eens tegen! Beveel de golven van de zee, wanneer zij jullie woedend trachten te verzwelgen! En ik die slechts leerling ben kan jullie zeggen: Gemakkelijker en met meer succes kunnen jullie de woedende elementen tot rust brengen dan de wil van de Godmens buigen! Luister dus en koester niet zulke dwaze plannen! Hoe kunnen jullie Hem dan werelds.koning over de Joden willen maken, wiens geest eeuwig Heer is over alles in de hemel en op aarde! Dat hebben jullie immers toch duidelijk kunnen afleiden uit de vele tekenen die Hij jullie heeft laten zien. Hij hoeft alleen maar te willen, en het is er en er gebeurt wat Hij wil. Maar Zijn alziendheid en Zijn wil reikt niet slechts tot hier, maar ook eindeloos veel verder; wees daarom niet dwaas, en ga slapen opdat je niet iets onaangenaams zal overkomen!'

[8] Na deze woorden van Johannes gingen velen slapen; maar enkelen morden en wilden Mij tot elke prijs op de berg gaan zoeken. Maar zij stuitten al gauw op zulke onoverkomelijke hindernissen, die onmogelijk overwonnen konden worden, dat zij weldra helemaal uitgeput van hun vergeefse moeite terugkwamen en maar niet konden begrijpen hoe Ik langs die verschrikkelijke rotswanden naar boven geklommen kon zijn. Naar beneden kon Ik echter nergens ontkomen zijn omdat de mogelijke wegen naar beneden vanaf deze rustplaats allemaal door hen bezet waren en zij Mij ergens hadden moeten zien. Kortom, zij zagen dat zij niets konden uitrichten, en begonnen toen te beraadslagen of er iets aan te doen was. Een paar vroegen aan de leerlingen wat zij nu zonder de meester gingen doen, en of hij weer terug zou komen.

[9] DE LEERLINGEN zeiden: 'Wat kunnen wij nu anders doen dan naar onze woonplaats bij Kapérnaum terug gaan! Daar zal Hij wel weer bij ons komen, hoe en wanneer Hij wil.'

[10] Daarna begonnen de ergsten weg te gaan; maar velen wachtten nog en wilden eerst zien wat al die leerlingen zouden doen. Toen het echter avond begon te worden, stonden de leerlingen op en gingen snel naar beneden naar de zee  (Joh.6,16), waar reeds een groot schip op hen wachtte - zoals Ik hun tevoren gezegd had -, waarin zij zich snel inscheepten en nog eerder wegvoeren dan de vele mensen vanaf de berg bij de zee konden komen; want de weg naar beneden was tamelijk moeilijk en kon door ongeoefende bergbeklimmers slechts met veel moeite en voorzichtigheid afgelegd worden. Vandaar gingen zij vervolgens naar de stad Tiberias, en velen huurden daar ook schepen naar Kapérnaum. Sommigen voeren meteen weg, anderen wachtten of Ik soms niet van de berg zou komen en dan met .hen naar Kapérnaum zou varen. Omdat Ik echter nergens te voorschijn kwam, voeren zij pas 's morgens weg.

[11] De leerlingen voeren met goede wind snel over de zee in de richting van Kapérnaum. (Joh. 6,17) ZIJ meenden dat Ik hen met een ander schip na zou varen en gemakkelijk in zou halen. De af te leggen afstand was echter tamelijk groot, en daarom was het al helemaal donker toen zij nog een vrij groot stuk naar Kapérnaum moesten zeilen en roeien omdat zij een tijdlang met tegenwind te kampen kregen. Zij keken steeds rond of en uit welke richting Ik eventueel naar hen toe zou komen; maar Ik was nog nergens te zien of waar te nemen en Ik was dus ondanks hun grote verlangen nog niet bij hen gekomen. Toen werden zij treurig en zeiden tegen elkaar dat Ik beslist pas 's morgens bij hen zou komen.

[12] Terwijl zij dat dachten, stak er plotseling een harde wind op en er kwamen hoge golven. (Joh. 6, 18)

[13] Toen zei DE BEMANNING: 'Haal de zeilen vlug binnen, en laat iedereen uit alle macht roeien, want als we niet snel in de haven komen gaat het fout!'

[14] Iedereen greep naar de roeispanen, en toen zij zo'n kilometer of drie geroeid hadden, zagen zij Mij op de heftig bewogen zee naar hun schip toekomen; maar ofschoon zij dat al eens in een overeenkomstige situatie meegemaakt hadden, werden zij toch erg bang. (Joh. 6, 19)

[15] Omdat Ik dat wel zag, zei IK tegen hen allen: 'Waarom zijn jullie dan bang? Zien jullie niet dat Ik het ben?' (Joh.6,20)

[16] Toen wilden de leerlingen dat Ik in het schip kwam, omdat zij zagen dat het tot het land nog ver was; maar op hetzelfde ogenblik dat zij dat wilden, lag het schip ook al aan land afgemeerd! (Joh. 6,21)

[17] Dat baarde echter erg veel opzien bij de nieuwe leerlingen, omdat zij zo iets nog niet beleefd en ook nog nooit gezien hadden. Ook de schippers raakten helemaal buiten zichzelf en geloofden nog steeds dat Ik ergens gestorven was en nu als geest zichtbaar rondliep, misschien betoverd door de een of andere tovenaar, of dat Ik zelf een tovenaar was, die de watergeesten bevolen had om Mij over de zee te dragen. Want de schippers waren Grieken, en derhalve ook heidenen, en zij konden natuurlijk niet anders oordelen, omdat zij van het ware, geestelijke jodendom slechts weinig of niets wisten, waarom ze dan ook tot later in die mening gelaten werden.

[18] Wij gingen nu snel naar een ons welbekende herberg, waar Ik al een jichtlijder genezen had toen deze met bed en al door een opening in het dak voor Mij neergelaten werd. Daar werden wij goed ontvangen en ook meteen goed onthaald.

 

43 Het brood des levens

Ev. Joh. 6,22-35

 

[1] Maar de volgende dag, toen wij na de ochtendmaaltijd naar buiten gingen om te zien wat er te doen was, troffen wij aan de oever een groot aantal mensen aan die ons 's nachts nog vanaf Tiberias met heel veel moeite nagevaren waren. Het waren dezelfde mensen die de avond tevoren aan de overzijde van de zee aan de oever stonden en duidelijk hadden gezien dat de leerlingen zonder Mij alleen over zee wegvoeren. En deze mensen zagen nu ook dat er behalve hun eigen schepen die zij goed kenden geen ander schip lag dan dat waarin zij de leerlingen zonder Mij hadden zien wegvaren, en zij wisten dat Ik beslist niet voor het afvaren aan boord gegaan was, maar dat alleen Mijn leerlingen weggevaren waren. (Joh. 6,22)

[2] Terwijl wij zo langs de oever wandelden, naderden er nog mensen in andere schepen, die pas 's morgens vroeg van Tiberias waren weggevaren. Zij voeren echter eerst nog naar de vorige plek, stapten uit en bezochten de plaats waar zij door Mijn dankzegging het brood gegeten hadden, om zich ervan te overtuigen of Ik soms toch nog daar was.  (Joh. 6,23) Omdat zij echter noch Mij noch de leerlingen daar vonden, gingen zij snel terug naar de schepen die op hen wachtten en voeren met gunstige wind naar Kapérnaum; want zij wisten dat de leerlingen naar Kapérnaum gevaren waren. Toen zij tegen de middag in Kapérnaum aankwamen, zochten zij meteen de leerlingen en vooral Mij, om te kijken of Ik daar was.  (Joh. 6,24)

[3] En toen zij Mij na enig zoeken vonden, en wel in een school in Kapérnaum waarover later nog iets gezegd wordt, en nu zonder meer vaststelden dat Ik van Tiberias naar Kapérnaum ook kennelijk over zee gekomen moest zijn, omdat Ik via de verre omweg over land over al die bergen en klovenzeker een paar dagen nodig gehad zou hebben, vroegen zij (DE NAGEREISDEN) Mij: 'O Meester, hoe bent u dan de zee overgesto­ken?' (Joh. 6,25)

[4] Ik gaf echter de leerlingen snel een wenk dat zij dat aan niemand moesten zeggen, omdat Ik het plan had deze koningshelden een lesje te geven, dat heel geschikt zou zijn om het kaf van het zuivere koren te scheiden.

[5] IK zei daarom: 'Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: Jullie zoeken Mij niet omdat jullie de vele tekenen die Ik gedaan heb, gezien hebben, maar alleen omdat jullie als hongerigen op de berg het brood hebben gegeten en daardoor verzadigd zijn!  (Joh. 6,26) Daarom hebben jullie Mij ook als dank een groot profeet genoemd en wilden jullie Mij tenslotte zelfs koning maken, omdat je bij jezelf dacht: 'Kijk eens, hij heeft macht genoeg tegen onze vijanden, die ons altijd maar laten werken, en bovendien kan hij ons steeds op die manier brood verschaffen, dan hoeven we niet meer te werken!'

[6] Ik zeg jullie echter: Die spijs bevordert niet het geestelijke leven van jullie ziel, maar alleen het vergankelijke leven van jullie vleselijke lichaam. Ik, die nu ook een mensenzoon ben, wil en zal jullie echter een andere spijs tonen en geven die blijft en voor eeuwig in de ziel werkt. Want daartoe heeft de Vader in de hemel Mij gewaarmerkt en bestemd.  (Joh. 6,27) En die spijs ligt daarin dat jullie waarachtig Gods wil doen en daardoor ook Gods werken verrichten.’

[7] Toen zeiden DE VRAGERS tegen Mij: 'Zeg ons dan wat wij doen moeten om zoals u gezegd heeft, Gods werken te doen! (Joh. 6,28) Wij zijn slechts mensen en geen profeten en kunnen alleen maar volgens de wet van Mozes leven.'

[8] IK zei: 'Ja, als jullie je aan de wet van Mozes zouden houden dan zouden jullie Mij reeds lang herkend hebben! Maar jullie houden Je uit angst voor wereldse straffen met heimelijke woede aan de wereldse voorschriften en.herkennen Mij daarom niet, hoewel Ik tekenen aan jullie heb laten zien die nog nooit een mens voor Mij gedaan heeft.

[9] Maar Ik zal jullie nu zeggen wat vanaf heden Gods werk is. Van nu af aan kunnen jullie Gods werk doen door te geloven dat Ik degene ben die God door de profeten heeft beloofd en die Hij nu naar jullie in deze wereld heeft gezonden!' (Joh.6,29)

[10] Daar keken ze allemaal erg van op en verbluft zeiden ZIJ: 'Wat voor tekenen doet u dan verder nog, die groter zijn dan die wij gezien hebben? Vertel dat eens en laat ze ons zien, opdat wij ze ook zien en dan kunnen geloven wat u van uzelf zegt! Dus, welke andere tekenen doet u nog? (Joh.6,30) Tot nu toe weten wij alleen maar dat u allerlei zieken genezen hebt en dat u ons echt op wonderbaarlijke wijze verzadigd heeft met dat vele brood dat op de berg uit die paar broden ontstond. Maar, zulke en soms zelfs grotere tekenen hebben ook, sinds Mozes, andere profeten gedaan. Hebben onze vaderen geen manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat: 'Hij gaf hun brood uit de hemel te eten.'?  (Joh.6,31)

[11] Daarop zei IK tegen hen:" Waarlijk, waarlijk! Mozes heeft jullie geen brood uit de echte hemel gegeven, maar slechts uit de lucht van de zichtbare, aardse hemel (Joh. 6,32); alleen Mijn Vader in de echte, geestelijke hemel geeft Jullie nu door MIJ het ware brood uit de hemel! Want dit ware brood uit de hemel in Mij geeft de wereld het leven!' (Joh.6,33)

[12] ZIJ begrepen echter niet dat Ik met het ware brood dat de ziel het eeuwige leven geeft, Mijn woord bedoelde en Mijn leer, die uit de eeuwige liefde en wijsheld van God voortkomt en daardoor zelf leven en wijsheid is en de ziel het ware leven geeft.

[13] Omdat zij alleen maar dachten aan het brood dat zij op de berg gegeten hadden, zelden ZIJ dan ook: 'Heer en meester, geef ons dan altijd zulk brood te eten, meer verlangen wij niet!'  (Joh.6,34)

[14] Daarop zei IK: 'Wat praten jullie, en wat willen jullie? Hebben jullie dan met begrepen wat Ik zei? Ik Zelf ben het ware brood des levens! Wie tot Mij komt, zal geen honger hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben!’(Joh. 6,35)

[15] Toen zeiden ZIJ: 'Heer, wij zijn nu toch bij u! En hoewel wij geloven dat u een groot profeet bent, misschien groter dan Mozes, van wie men niet eens met grote zekerheid kan zeggen dat hij echt ooit heeft bestaan, krijgen wij nu omdat wij sinds vanmorgen niets gegeten hebben toch honger en ook dorst. Mozes hebben wij nooit gezien, u hebben wij gezien en wij zien u nog, en daarom bent u voor ons ook duidelijk belangrijker dan Mozes en alle oude profeten. Maar toch zijn wij nu al echt hongerig en dorstig. Op welke manier moeten wij dan uw woorden uitleggen?'

[16] Toen zei IK zachtjes tegen Johannes: 'Begrijp je nu, wat Ik je gisteren heimelijk op de berg zei; was dat niet waar?! Deze mensen staan nog helemaal op het niveau van de dieren, en Ik gebruik zulke bedekte termen om ze het spoor helemaal bijster te maken zodat ze daarna bij Mij weggaan; want hun tijd is nog lang niet rijp.'

 

44 De zending van de Heer op aarde Het vlees en bloed van de Heer

Ev. Joh. 6, 36-58

 

[1] Daarna richtte IK Mij weer tot de mensen en zei: 'Waar hebben jullie het over?! Heb Ik dan ooit gezegd, dat jullie Mij niet gezien hebben?! Ik Zelf weet, zeg en zei tegen jullie, dat jullie Mij en Mijn tekenen gezien hebben, en toch geloven jullie niet (Joh.6,36) dat alles wat Mijn Vader in de hemel Mij geeft, tot Mij komt, en dat Ik degene die tot Mij komt beslist niet zal verstoten.   (Joh. 6,37)

[2] Onthoud dan wat ik tegen jullie zeg: Ik ben niet, zoals jullie van deze wereld, maar Ik ben uit de hemel neergedaald, - maar niet om net als jullie Mijn eigen wil te doen, maar alleen om de wil te doen van Degene die Mij hier in deze wereld heeft gezonden.'  (Joh.6,38)

[3] Toen vroegen ZIJ: 'Wat is dan wel de wil van degene die u uit de hemel naar ons in deze wereld heeft gezonden?'

[4] IK zei: 'Voor dove oren kun je moeilijk preken en voor blinden moeilijk schrijven. De wil echter van de Vader die Mij gezonden heeft, is: dat Ik niets verlies van alles wat Hij Mij gegeven heeft, maar dat Ik alles terugbreng en op de jongste dag opwek tot het leven.' (Joh.6,39)

[5] Daarop zeiden SOMMIGEN: 'Die man zegt vreemde dingen; volgens ons is hij in de war.'

[6] Maar ANDEREN zeiden: 'Spreek duidelijk en verklaar u nader! Wat wil die jongste dag zeggen?'

[7] IK zei: 'Als jullie Mij zullen herkennen en in Mij zullen geloven, zal er een jongste, ware dag in jullie ziel ontstaan waarop Ik jullie door de macht van de waarheid van Mijn leer zal opwekken. Maar als jullie niet in Mij geloven en Mij niet herkennen, dan zal het in jullie ziel waarschijnlijk nooit een jongste dag worden.’

[8] Weer zeiden DE MENSEN: 'Zeg ons dan toch duidelijk, wat de wil van de Vader is! ‘

[9] IK zei: 'Luister dan! De wil van de Vader, die Mij gezonden heeft, is, dat degene die de Zoon ziet, in Hem gelooft en Hem aanneemt als de ware Messias van de wereld, het eeuwige leven zal hebben, - en Ik zal hem op de jongste dag opwekken!  (Joh. 6,40) Wat de jongste dag is, heb Ik jullie al verteld. ‘

[10] Daarop begonnen de Joden er vooral over te morren dat Ik gezegd had: 'Ik ben het brood des levens dat uit de hemel is neergedaald. '  (Joh .6, 41)

[11] En ZIJ zeiden: 'Is dat niet Jezus, de timmerman, de zoon van de timmermanjozef?! Wij kennen toch hem, zijn vader en zijn moeder maar al te goed! Hoe kan hij dan zeggen dat hij uit de hemel is gekomen?!  (Joh.6,42) Zijn verstand en zijn andere zeldzame gaven kunnen hem ongetwijfeld door de hemel gegeven zijn, omdat er zonder goddelijke inspiratie nog nooit een groot en beroemd man bestaan heeft; maar hij kan van zichzelf toch niet zomaar beweren dat hij zelfs als echt brood als voedsel voor het eeuwige leven uit de hemel tot ons is gekomen! [12] IK zei: 'O mopper toch niet onder elkaar! (Joh. 6,43) Ik zeg jullie nog één keer: Er kan niemand tot Mij komen (Mij herkennen), tenzij de Vader (de liefde uit God en tot God) die Mij heeft gezonden, hem trekt en alleen Ik (Mijn woord en Mijn leer) zal hem op de jongste dag opwek­ken! (Joh. 6, 44)

[13] Het staat zelfs in de profeten geschreven: 'In die tijd, die zal komen ­en er nu is -, zullen zij allen onderwezen worden door God! ' En Ik zeg jullie nu juist daarom: Wie het nu leert van de Vader (Gods liefde), komt tot Mij (die zal ook Mij zeker herkennen. (Joh. 6,45).

[14] Ik zeg jullie dat nu echter niet in de veronderstelling dat iemand van jullie ooit de Vader gezien zou hebben, -maar alleen Ik, die uitgegaan ben van de Vader, heb de Vader altijd gezien.(Joh. 6,46) Daarom zeg Ik tegen jullie ondanks jullie gemopper: Waarlijk, waarlijk, wie in Mij gelooft, heeft reeds het eeuwige leven in zich (dus Mijn volledige opwekking op de jongste dag)! (Joh.6,47) En Ik Zelf ben volkomen waarachtig het brood des levens! (Joh. 6,48)

[15] jullie vaders hebben wel manna in de woestijn (het zinnelijke lichamelijke leven) gegeten, maar zij zijn gestorven, en velen van hen ook in hun ziel.  (Joh. 6,49) Maar dit brood, dat Ik Zelf in feite ben, en dat waarachtig uit de hemel van al het zijn en leven is gekomen, maakt dat ieder die daarvan eet (de leer gelovig aanneemt en daarnaar leeft), niet zal sterven. (Joh. 6,50)

[16] Waarlijk! Ik ben als het levende brood uit de hemel gekomen! Wie van dit brood zal eten (de leer in daden zal omzetten), zal verder leven in eeuwigheid! En zie, het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het menselijk leven van deze wereld!' (Joh.6,51) (daar onder is te verstaan de uiterlijke, stoffelijke omhulling van Mijn woord, waarin zich het levende, geestelijke woord bevindt zoals de levende kiem in zijn dode omhulsel. )

[17] Dat was voor de joden, die niet het minste besef hadden van een geestelijke betekenis, te veel en zij kregen regelrecht ruzie onder elkaar.

[18] EEN DEEL zei: 'Laat hem toch praten, aan het eind zullen we wel zien waar dat allemaal op slaat!’

[19] DE MINDER GEMATIGDEN zeiden echter: 'Ach wat, je ziet en je merkt immers op het eerste gezicht dat die man uitzinnig is! Eerst was hij nog een brood uit de hemelen dat wij moesten eten om het eeuwige leven te verkrijgen; nu verlangt hij zelfs dat we zijn vlees zullen eten! Dwaasheid! Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven? (Joh.6,52) En hoeveel zouden er genoeg hebben aan zijn vlees om in het eeuwige leven te komen?! Als dat de voorwaarde is om het eeuwige zieleleven te verkrijgen, dan zullen er maar bar weinig zover komen!’

[20] IK zei: 'jullie kunnen tegenwerpingen maken en ruziën zoveel je maar wilt, maar het is toch zoals Ik jullie gezegd heb. En Ik zeg jullie nu nog veel meer: Als jullie het vlees van de Mensenzoon niet zullen eten en Zijn bloed niet zullen drinken, dan hebben jullie geen leven in je!' (Joh.6,53) (wat het vlees betekent, is reeds verklaard; het bloed, dat de eigenlijke fysieke levensvloeistof is, die het lichaam leven geeft, in stand houdt, voedt en het de voortplantende levenskiem geeft, is het eigenlijke, innerlijke, geestelijk levende in het uiterlijke letterlijke woord.)

[21] Toen had Ik het bij sommige joden nog meer verbruid.

[22] Een paar schoten in de lach, DE MEER GEMATIGDEN zeiden echter: 'Laat hem toch uitspreken! Wie weet wat er tenslotte nog allemaal tevoorschijn zal komen! Wij weten immers, dat hij andere keren vaak heel wijs gesproken heeft,' en zij richtten zich tot Mij en zeiden: 'Beste meester, wij verzoeken u om verstandig te spreken!'

[23] IK zei: 'Hoe dan?! Ik spreek nu als degene die jullie op de berg in Mij zagen; Ik spreek nu voor jullie als een groot profeet! Wijs Mij echter een profeet die ooit op een andere wijze tot het volk gesproken heeft! En Ik zeg jullie daarom nog een keer: Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem op de jongste dag opwek­ken. (Joh. 6,54) Want Mijn vlees is het ware voedsel en Mijn bloed is de ware, leven gevende drank. (Joh. 6,55)

[24] Ook zeg Ik jullie bovendien nog: Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. (Joh.6, 56) Zo waarachtig als de eeuwig levende Vader Mij echter gezonden heeft en Ik thans hier leef door de Vader, zo ook zal degene die Mij eet, leven door Mij. (Joh. 6,57) En dat is dan het brood dat, zoals al eerder gezegd, uit de hemel is gekomen, dat niet de eigenschap heeft van het manna in de woestijn dat jullie vaderen gegeten hebben en die gestorven zijn, zoals Ik al eerder heb aangetoond, maar wie dit brood zal eten, zal leven in eeuwigheid. ' (Joh .6, 58)

 

45 Het oordeel van het volk over de toespraak van de Heer

Ev. joh. 6, 59-64

 

[1] Omdat Ik dit zei in een school te Kapérnaum (Joh. 6,59), waren er natuurlijk behalve de vele leerlingen die Ik nu had en het grote aantal mensen dat Mij uit Jeruzalem was gevolgd, ook nog veeljoden aanwezig, en daarom deed deze les, die ook Mijn eerste leerlingen niet begrepen, veel stof opwaaien en gaf aanleiding tot vele twistgesprekken.

[2] SOMMIGEN zeiden: 'Hij kan toch het vlees en bloed van zijn lichaam niet bedoeld hebben.'

[3] Weer ANDEREN zeiden: 'ja, wat moeten we er dan anders onder verstaan? Als hij een wijze is en het volk wil leren - bovendien nog in een openbare school -, dan moet hij toch zo tegen de mensen spreken dat zij hem kunnen begrijpen; want wij mensen zijn nu eenmaal mensen en geen geesten, en iemand die echt wijs is, moet goed weten en duidelijk inzien met wat voor toehoorders hij te maken heeft. Maar dit waren zulke onzinnig harde woorden dat werkelijk geen enkele man met enig menselijk verstand begaafd, daarnaar kon luisteren! (Joh.6,60) Het heeft ons alleen maar verwonderd dat er zoveel zijn die hem zolang hebben kunnen aanhoren. Als hij deze les in het Indisch had uitgesproken, dan zouden wij er evenveel nut van gehad hebben! ‘

[4] Toen zeiden DE MEER GEMATIGDEN weer: 'Dat is voorshands wel waar, maar wij zijn toch van mening dat er heel wat anders achter steekt en dat hij waarschijnlijk alleen maar bewust zo heeft gesproken om onze zielen aan te sporen tot actiever en dieper nadenken, -en misschien geeft hij ons wel een nadere uitleg als wij hem daarom zouden vragen?!'

[5] DE ANDEREN zeiden: 'Hebben we dat soms niet gedaan?! Toen hij ons nader uit zou leggen wat het betekende dat hij als een echt brood uit de hemel kwam, begon hij zelfs over zijn eigen vlees en bloed dat men eten en drinken moest om het eeuwige leven te krijgen! Dat zijn expres op die manier gegeven raadsels die geen mens ooit kan begrijpen, of de beste man heeft zich met ons eens een grap veroorloofd. Maar wat het ook is, het een noch het ander kunnen wij waarderen! Wie echter evenveel gezond verstand heeft als wij, die volge ons en ga zijns weegs!'

[6] Daarop verlieten velen de school, en alleen nog de vele leerlingen bleven, evenals natuurlijk ook de twaalf gekozen apostelen; want die wachtten nog op een nadere uitleg. Maar onder elkaar mopperden ZIJ ook en zeiden: 'Het is toch vreemd van Hem! Vandaag had Hij door een duidelijke en aan het menselijk verstand aangepaste les duizenden tot vaste aanhangers van Zijn leer kunnen maken; maar op deze manier heeft Hij Zichzelf voor lange tijd geschaad! Want wie zal Hem van nu af aan verder nog kunnen aanhoren en verdragen?!'

[7] Ook de JOODSE GRIEKEN zeiden onder elkaar: 'Er ligt een geweldige afstand en een groot verschil tussen de lessen in Bethanië en deze hier! De joden die nu weggegaan zijn, hebben de huidige stand van zaken heel goed beoordeeld. Maar misschien zal Hij Zich daarover later toch nog eens duidelijker uitspreken, -nu zijn ze allemaal weg die Hem op de berg koning hebben willen maken, en daarom zal Hem nu minder in de weg staan om openlijk met ons te spreken.'

[8] Omdat Ik bij Mijzelf wel wist dat ook veelleerlingen zich daarover ergerden en onder elkaar mopperden, zei IK tegen hen: 'Hoe kunnen jullie je daarover nu ergeren?! (Joh. 6,61) Zei Ik dan niet tegen een van Mijn leerlingen, dat deze mensen nog lang niet rijp zijn voor de innerlijke opname van het rijk van God?! Ik heb ze nu echter allemaal behoorlijk geschokt - wat hen nog erg bezig zal houden en rijper zal maken voor de toekomst. Want Ik moet de mensen toch eerst voor Mij voorbereiden, zodat zij daarna de diepere geheimen van het rijk van God des te gemakkelijker zullen kunnen begrijpen. Ik vraag jullie nu alleen watje wel zou zeggen als je Mij, als de Mensenzoon die Ik nu voor jullie ben, weer zou zien opstijgen naar waar Hij eerder van eeuwigheid was?'(Joh.6, 62)

[9] Toen zeiden DE LEERLINGEN: 'Ja,ja, dat geloven wij wel en het zal ook beslist zo gebeuren; want Uw tekenen zijn daarvoor wonderbaarlijk genoeg. Maar dat men voor het verkrijgen van het eeuwige leven, Heer en Meester, Uw vlees moet eten en Uw bloed moet drinken, dat is toch, op de manier waarop U dat brengt vanzelfsprekend volkomen onuitvoer­baar! Wij allen vinden het heus heel belangrijk om de dood te ontlopen ­ook al betreft dat alleen maar het huidige zieleleven omdat het lichaam toch al aarde en stof is dat moeilijk ooit weer levend gemaakt kan worden -; maar als dat alleen maar mogelijk is ten koste van het vlees en bloed van Uw lichaam, dat toch maar voor heel weinig mensen voldoende zou zijn, zien wij ook af van het eeuwige leven van de ziel en dan willen wij als eerlijke mensen ons leven voor eeuwig hier op aarde afsluiten. Mocht U echter daarmee iets anders bedoelen, dan zou U er waarlijk goed aan doen als u ons dat wat meer verduidelijkte. Mocht U binnenkort weer opstijgen naar die plaats waarvandaan U volgens Uw zeggen bent gekomen, waar en hoe zal men dan over Uw vlees en bloed kunnen beschikken? Dus, aan deze huidige les hebben wij zonder nadere uitleg absoluut niets!'

[10] IK zei: 'Heb Ik dan niet gezegd dat het voor doven moeilijk prediken is en voor blinden moeilijk schrijven?! Is het dan niet alleen de geest die levend maakt, terwijl het vlees nergens toe dient?! De woorden die Ik tegen jullie gesproken heb, zijn geest en leven en geen aards vlees en bloed. (Joh. 6,63)

[11] Maar Ik zeg jullie nu ook recht op de man af dat er sommigen onder jullie zijn die, hetzij geen, of slechts een zeer gering geloof hebben, en er bevinden zich onder Mijn oudste leerlingen zelfs enkelen waarvan Ik vanaf  het begin al weet dat zij weinig geloof hebben, en één daarvan is zelfs een vrek, een dief en een verrader! '(Joh. 6, 64)

 

46 Een test voor de leerlingen van de Heer

Ev. Joh. 6, 65­ 70

 

[1] Dat werkte als een donderslag, zodat velen daardoor erg ontdaan waren, en SOMMIGEN zeiden: 'Heer, waarom zei U dat dan niet al veel eerder?! Heus, wij zouden zo'n onwaardige bij ons allang ontdekt en voor goed verwijderd hebben, mocht U in Uw grote geduld niet Zelf de hand aan hem willen slaan!’

[2] IK zei: 'Ik heb jullie al vaak gezegd dat op deze wereld alles zijn tijd en zijn maat heeft. Ten tijde van de oogst zal geen verstandig huisvader het onkruid samen met de tarwe verzamelen, maar alleen de zuivere tarwe aren, en al het onkruid, dat ook tussen de tarwe woekerde, zal hij door zijn knechten in bossen laten verzamelen, om het dan te verbranden ter bemesting van de akker.

[3] Maar daarom zei Ik jullie al eerder, dat werkelijk niemand tot Mij kan komen behalve wanneer het hem door de Vader is gegeven (Joh.6, 65), die in Zichzelf liefde en leven en waarheid is zoals Ik het ben vanuit de Vader en ook uit Mijzelf, omdat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is.

[4] Laat niemand van jullie denken dat hij al echt bij Mij is omdat hij, nu met Mij rondtrekt, Mijn woorden hoort en Mijn tekenen bewondert, ­maar alleen hij is waarachtig bij Mij die door een innerlijke, zuivere liefde tot Mij getrokken wordt, en die zonder enige twijfel volledig gelooft wat Ik leer, en gelooft dat Ik nu als tijdelijke Mensenzoon uitgegaan ben van de Vader , en in de geest één ben met Hem.’

[5] Toen zeiden DE LEERLINGEN, behalve de joodse Grieken en de twaalf: 'Ja, in dat geval heeft het geen zin dat wij met Hem rondtrekken! Het harde en ongelooflijke begrijpen wij niet -en daarom kunnen wij het ook niet geloven. Hem volledig zuiver liefhebben is ook niet zo makkelijk, omdat Hij Zich tegenover ons nu echt op een wijze gedraagt die ons weinig voor Hem kan innemen. Daarom doen we er goed aan weer op Mozes terug te vallen, want hij is voor ons duidelijker en begrijpelijker. God liefhebben betekent toch alleen maar Zijn geboden houden, en daarom hopen wij eens ook zonder het geloof aan deze raadselachtige lessen zalig te worden.'

[6] Daarop keerden toen velen ons de rug toe en gingen niet meer met Mij mee, hoewel zij later veel over Mijn woorden nadachten. (Joh. 6, 66) Omdat Ik echter aan niemand van degenen die weggingen ook maar vroeg om nog te blijven en geduld te hebben, begonnen ook de achterblijvers treurig te kijken en wisten niet waar zij aan toe waren, -of ook zij moesten gaan of blijven.

[7] Toen zei IK tegen hen op een vriendelijk vragende toon: 'Willen jullie soms ook weggaan? (Joh.6, 67) Wat Mij betreft zijn jullie net zo vrij als ieder mens op deze aarde.'

[8] Toen zei SIMON PETRUS: 'Heer, waar moeten we dan heen? Slechts U alleen heeft immers levenswoorden, ook al zijn wij niet in staat ze meteen ten volle te begrijpen. (Joh.6,68) Op het juiste moment zult U deze wel weer nader voor ons toelichten, wanneer wij waardiger zijn voor Uw hogere licht dan nu. En bovendien hebben wij immers meteen vanaf het begin geloofd en erkend dat U Christus en de levende Zoon van God bent, en dus kunnen wij U, o Heer, immers onmogelijk meer verlaten! (Joh. 6,69)

Heer, verstoot ons alstublieft niet en heb geduld met de zwakheden van ons, die nog steeds groot zijn!’

[9] IK zei: ' Zo is het goed en juist, en zo blijve het ook! Maar omdat wij nog hier in deze openbare school in Kapérnaum zijn, kan Ik het niet nalaten jullie nog iets te onthullen. Jullie weten dat Ik vorig jaar in deze streek uit vele leerlingen jullie twaalf heb verkozen, -en zie, toch bevindt er zich onder jullie een duivel!’ (Joh.6,70)

 

47 Judas Iskariot

Ev.Joh.6,71

 

[1] Daarmee bedoelde Ik duidelijk Judas Iskariot, omdat Ik al vanaf het begin onderkende welke mentaliteit hij had. (Joh. 6, 71) Maar toch was hij erg geestdriftig, altijd druk bezig en kon goed spreken en de leer uiteen­zetten, en daarom werd hij dan ook vanwege het goede en niet vanwege het slechte door Mij als aankomende zendbode met de andere elf uitgeko­zen. Omdat hij echter als zodanig door zijn serieuze ijver en door zijn welbespraaktheid in dezelfde tijd meer tot stand bracht dan de andere elf bij elkaar, begon hij zich ook veel te verbeelden.

[2] Maar toen zijn hoogmoed veel tegenstand ondervond, begon er langzaam maar zeker een heimelijke wrok in hem te knagen waardoor hij van dag tot dag geslotener werd, en hij begon de andere leerlingen scherp in het oog te houden om hen ergens op te kunnen betrappen en ze dan bij Mij ter verantwoording te roepen. Maar omdat zoiets niet gebeurde, wat zijn wrok had kunnen verminderen, werd hij heimelijk steeds verbit­terder en zocht hij steeds ijveriger naar een gelegenheid om zijn broeders een keer in verlegenheid te brengen; vaak zon hij op een passend middel.

[3] Hij was een gierig en geldzuchtig mens, en omschreef zelf vaak heel welsprekend het bezit van geld als iets zeer noodzakelijks voor het aardse leven, omdat de wereldheersers het nu eenmaal ingevoerd hadden ter vergemakkelijking van de moeizame ruilhandel.

[4] Ook zei hij eens tegen de wijze Nathanaël, waarmee hij nog het meeste sprak, dat het heel begrijpelijk was dat Ik kennelijk voor het aardse leven geen geld nodig had, want als je over goddelijke almacht beschikte dan kon je overal zonder geld rondkomen. Maar mensen zonder dit vermogen en zonder het geluk dat ze leerlingen van Mij waren, moesten voor het aardse levensonderhoud net zo goed en noodzakelijk geld hebben als de keizer zelf om zijn soldaten en andere staatsdienaren te betalen.

[5] Nathanaël toonde hem wel steeds aan dat het geld toch een groot kwaad onder de mensen was, hoewel het net als ieder aards bezit in de hand van een rechtvaardige ook de oorzaak van veel goeds kon zijn. Het kwade ervan zou echter altijd zijn dat het de begeerte van de mensen ernaar erg zou wekken en dat het de voornaamste oorzaak zou zijn van allerlei zonden en misdaden, zowel in het klein als in het groot.

[6] Onze Judas Iskariot was het daar weliswaar mee eens, maar hij verklaarde toch het geld voor een noodzakelijk kwaad, zoals ook het lichaam voor de ziel een noodzakelijk kwaad was. Als de ziel het lichaam echter wijs gebruikte, dan was het lichaam voor haar ook een tempel van het geluk en haar enige weg om tot het eeuwige leven te komen en het ware kindschap van God te bereiken.

[7] Zo wist hij door zijn welbespraaktheid overal een rechtvaardiging voor te vinden, en het was moeilijk met hem te redetwisten. Hij bracht het met zijn spitsvondige drogredenen zo ver, dat hij net als de Spartanen en Kretenzers diefstal zelfs als een in noodgevallen rechtvaardige zaak voor­stelde en Mozes van zwakzinnigheid beschuldigde omdat hij iedere diefstal zonder meer als zondig betitelde. Hij bedacht echter niet dat geoorloofde, en zelfs noodzakelijke diefstal de mensen mettertijd tot grote traagheid verleid zou hebben, en dat niemand ook maar gewerkt of gespaard zou hebben als hij geweten had dat zijn eventuele voorraad al gauw verraden en hem direct door de noodlijdenden afgenomen zou worden. Hoe zou het er dan echter met de naastenliefde en met de kennis van God uitzien als dit gebruik bij de mensen wettelijk zou worden toegestaan?!

[8] Nathanaël liet Judas wel zien dat zijn rechtvaardiging van de diefstal zich niet liet rijmen met zijn zeer economische streven en dat de geoor­loofde diefstal iedere spaarzaamheid, hoe terecht ook, teniet deed. Maar dan verborg hij zich weer achter zijn spitsvondigheden, en daarom was er met hem niets aan te vangen. Alleen wanneer Ik hem een terechtwijzing gaf, liet hij een tijdje zijn ideeën varen en gaf zich heimelijk over aan betere beschouwingen. Daarom gaf Ik hem in de school ook nog deze zet, die hij best begreep, terwijl de andere leerlingen slechts een vermoeden hadden maar toch niet bepaald met de vinger naar hem konden wijzen, want dat wilde Ik ook niet, hoewel Ik wist wat hij nog allemaal zou doen; want voor hem moest ook zijn maat vol worden, en hij moest er tenslotte in zichzelf helemaal van overtuigd zijn dat zijn hele aardse handelwijze door en door slecht was en een afschrikwekkend voorbeeld voor alle mensen, want anders zou er voor zijn zielook aan gene zijde geen verbetering mogelijk geweest zijn.

[9] Ik vermeld hier het karakter van deze leerling om begrijpelijker te maken waarom Ik hem dit keer een duivel noemde; want ongemerkt was hij degene die het meeste bezwaar had tegen de toespraak die Ik in de school hield en waaraan zich zo velen ergerden, zodat zij zich van Mij afkeerden; want bij zichzelf had hij al allerlei besluiten genomen waarin zij een rol speelden en daarom ergerde hij zich ook heimelijk het meest. ja, hij merkte zelfs zachtjes tegen Nathanaël op dat Ik Mij in het huis van Petrus heel scherp uitgelaten had over het kwaad van de ergernis, maar nu Zelf zo velen groen van ergernis liet worden, en hoe dat nu samen kon gaan met Mijn leer.

[10] Nathanaël zei evenwel, dat Ik toen voornamelijk over het kwade van de ergernis bij kleine kinderen gesproken had.

[11] Maar onze sofist wist ook daar wat tegenin te brengen, en toen Ik omstreeks het vierde uur  's namiddags met de leerlingen de school verliet en weer naar onze goede herberg ging, ging Judas Iskariot niet mee, maar hij ging naar de stad naar een paar kennissen, waar veel over Mijn onbegrepen toespraak gesproken werd. Daar liet hij zich echter weer als Mijn leerling en als een goed spreker kennen en hij maakte door allerlei oratorische kunstgrepen Mijn toespraak voor hen acceptabeler, al was het niet in het juiste licht. Wij zagen hem zeven dagen lang niet, gedurende welke tijd wij ons in en om Kapérnaum ophielden. Maar toen kwam hij weer bij ons.

 

48 In de herberg van de waard van Kapérnaum

 

[1] Toen wij van de school in onze herberg aankwamen, vonden wij de tafel reeds rijk voorzien met wijn, brood en vissen klaarstaan, en het deed de waard veel genoegen Mij en Mijn leerlingen, waarvan er nu aanmer­kelijk minder waren, bij zich te gast te hebben.

[2] Pas toen wij allen uitgebreid gegeten en gedronken hadden, zei DE WAARD tegen ons: 'Heer, ditmaal schijnt Uw geheimzinnige leerbij de vele in­ en uitheemse toehoorders in de grote, openbare school niet zo erg in de smaak gevallen te zijn, want zij gingen allemaal geërgerd weg. Sommigen schimpten wat meer, anderen wat minder, en de uitheemsen en ook velen die gisteren nog als leerlingen bij U waren, zeiden dat U daar opzettelijk zo gesproken had om op een nette manier van hen verlost te zijn, wat ze niet aardig vonden van U, omdat zij zelf wel op eigen kosten gegeten zouden hebben.

[3] Bij mij waren er enigen die zich daar erg over opwonden en ook zeiden dat zij heel veel van U verwacht hadden maar nu op een zeer onaangename wijze teleurgesteld waren, en zij zeiden ook dat U op deze manier ondanks Uw zeer wonderbare tekenen, bij de mensen erg weinig begrip voor Uw leer zou ontmoeten. Ik liet hen praten en gaf er geen antwoord op. Daarna betaalden zij hun rekening, scheepten zich in en voeren weg.

[4] Ik vond het echter heel prettig te horen dat het deze dikdoenerige geleerden door U, o Heer, eens boven hun verstand ging, want reeds gisternacht, toen U zich na de maaltijd ter ruste had begeven, werd er veel in het voordeel en veel in het nadeel van Uw broodvermeerdering en Uw mogelijk wonderbare komst over zee te berde gebracht. De een wist het nog beter dan de ander. Maar ik dacht bij mijzelf: 'Wacht maar, jullie wijze joden! De Heer zal op het juiste moment heus grenzen aan jullie wijsheid stellen die je met dat bijzonder heldere verstand van je niet kunt overschrij­den!' En vandaag is mijn geheime wens al volledig in vervulling gegaan!

[5] Zelf was ik ook in de school en ik heb het voornaamste deel van Uw woorden heel goed gehoord; maar ik vond er niets in wat mij ook maar in het minst had kunnen verwonderen. Want dat U, hoewel thans in volmaakt menselijke vorm, Heer bent over hemel en aarde en over de hele geesten­ en zinnenwereld, was mij allang duidelijk. Wie buiten U kan voor het voedende brood voor alle mensen en dieren zorgen, en wie buiten U geeft de geesten, zoals ook nu onze zielen, eeuwig leven, liefde en wijsheid, hetgeen ik zie als het ware levende brood dat uit de hemelen komt?! Op deze wijze heb ik dat nog een paar van de betere mensen willen verdui­delijken; maar hun domme opgeblazen verstand begreep het niet.

[6] Iets dergelijks deed ik ook toen U heel concreet over Uw vlees en bloed begon te spreken, omdat zij mij vroegen hoe ik dát dan opvatte. Toen zei ik: 'Dat is nog duidelijker dan het voorgaande, en verklaart en bevestigt mijn eerdere mening! Is de aarde, menselijk gedacht, niet in zekere zin een echt lichaam van God, en alle bevruchtende wateren Zijn bloed?! Waar komt dan al het aardse voedende brood verder nog vandaan? En is in geestelijk opzicht Gods liefde voor ons onwaardige mensen soms niet een ware aardse bodem voor ons, die ons lichamelijk en geestelijk draagt, duldt en voedt, en is de gave van de rede en het verstand en nu Zijn leer daarbij soms niet het ware levende bloed van God, dat onze naar wijsheid dorstende zielen verkwikt, versterkt en waarachtig levend maakt?!'

[7] Toen zeiden er enigen:'Ja, dat is allemaal heel mooi gezegd, maar waarom laat hij dan zelfniet zo'n uitleg op zijn woorden volgen?'

[8] Toen zei ik:'Hij zal wel een goede reden hebben! Waarschijnlijk zal Hij denken: 'Wie waarachtig in Mij gelooft, zal Mij ook begrijpen; wie echter ondanks de vele tekenen en ondanks de wijsheid van Mijn lessen nog niet gelooft dat Ik de Heer Jehova Zebaoth ben, die moet maar weer naar zijn wereld terugkeren en net als de domme zwijnen in de aardse drek rond woelen!’

[9] Toen werden ze woest en gingen heen. - Heer, daarmee heb ik toch niet verkeerd gehandeld?'

[10] IK zei: 'O, zeker niet! Want ten eerste heb je de zin van Mijn woorden heel goed begrepen en heb je het de blinden ook heel goed uitgelegd, en ten tweede was je slotopmerking volkomen terecht! Want zulke mensen zijn echt te vergelijken met zwijnen, die, hoe sterker en warmer de ware zon van de hemelen begint te schijnen, des te begeriger en ijveriger naar de smerigste modderpoelen van de wereld rennen en zich volmaakt gelukkig voelen wanneer zij in hun oude drek rond kunnen woelen. Ik zei hun tenslotte toch duidelijk dat het vlees en het bloed dat zij bedoelen nergens goed voor is, en dat Mijn wóórden geest en leven zijn! Maar die ossen en zwijnen begrepen het ondanks dat niet, en daarom was jouw slotopmerking helemaal terecht, en Ik blijf daarom nu een aantal dagen bij Je.

[11] Maar breng nu nog wijn, want we willen vandaag en de overige dagen echt vrolijk zijn! Ik ben nu werkelijk blij met jou, want je hebt Mij beter begrepen dan een van Mijn leerlingen. Tegen de avond gaan we vissen, zodat je voorraad hebt voor jezelf en voor ons. Maar spreek in de stad niet over Mij, want dan zouden we weinig rust hebben. -En breng ons nu wijn en brood!'

 

49 Het geduld van de Heer met Judas Iskariot

 

[1] Wij dronken toen wijn en aten er brood bij, want wij waren met twee en dertig personen en hadden nog een versterking nodig.

[2] Terwijl wij zo nog vrolijk zaten na te tafelen, zei EEN VAN DE JOODSE GRIEKEN: 'Heer en Meester! Deze waard die zo uiterst vriendelijk is, zou bijzonder geschikt zijn om de plaats in te nemen van de leerling die U steeds ergert, waarbij U dan de andere, als hij ook weer zou komen, het Romeinse' consilium abeundi ,* (de raad weg te gaan) zou kunnen geven. Want voor zover wij dat waargenomen hebben is hij nog geldgieriger dan een tempeldienaar en het enige wat hij wil is werelds leven en goed leven. Daarnaast heeft hij nog een heel kwalijke hartstocht die bestaat uit ijdele opschepperij en liegen, en met zo 'n leerling bent U en is de mensheid weinig gediend. Deze waard heeft echter beslist een heldere geest en begrijpt zelfs Uw geheimste woorden beter dan Uw eerste leerlingen; daarom zou hij toch wel een heel voortreffelijke plaatsvervanger zijn voor de afwezige.'

[3] IK zei: 'Ik zal vanaf nu tot aan het loofhuttenfeest in Galilea blijven en zelfs dan is het nog maar zeer de vraag of Ik naar het feest in Jeruzalem zal gaan, en er is dus tijd in overvloed voor onze waard Matthias (Mai ofMoi Diaz = mijn werker, ook wel mijn knecht of dienaar) om ons overal heen te kunnen begeleiden, bij welke gelegenheid hij nog heel veel voor oog en oor en voor hart en ziel zal ervaren. Juist voor deze plaats zal hij dan een uitstekende en ijverige verbreider van Mijn leer worden; want ook deze mensen zijn Mij gegeven om hen op te wekken tot het leven en niet tot de dood.

[4] Wat echter de afwezige betreft, die kan komen als hij wil, -hij kan echter ook wegblijven als hij wil; want ieder mens goed of kwaad verhoudt zich wat betreft zijn geest ten opzichte van Mij als zijn lichaam ten opzichte van de zon. Wil hij zich door de stralen van de zon laten verlichten en verwarmen, dan kan hij dat doen - of hij een goed of een slecht mens is, dat maakt niet uit -; wil hij het niet, dan zal hij door God daartoe ook niet gedwongen worden, en daarom staat er ook:'God laat Zijn zon schijnen over goeden en kwaden. ' En kijk, zo is het ook bij Mij in levend geestelijk opzicht! Wie Mij volgen wil, kan dat doen, en Ik zal hem niet afwijzen ook al zou hij nog zo'n groot zondaar zijn! Want Ik ben immers alleen maar terwille van de verlorenen en zielszieken in deze wereld gekomen; want de gezonden hebben geen dokter nodig.

[5] En dus kan ook de afwezige met Mij meegaan als hij wil, net zoals Ik de Judeeërs vandaag niet weggestuurd heb; maar omdat zij uit zichzelf weggegaan zijn, heb Ik ze ook niet tegengehouden en gezegd dat ze moesten blijven. Ook heb Ik niet onbegrijpelijk voor hen gesproken met de bedoeling dat ze weg zouden gaan, maar Ik sprak op die manier omdat Ik, door de Vader genoodzaakt, zo moest spreken. Zij ergerden zich daarover en gingen weg, en dat was hun en niet Mijn schuld, -en het was daarom ook goed dat zij gegaan zijn. Zij kunnen terugkomen en blijven, als zij willen; willen ze echter niet dan zal daardoor Mijn zending en Mijn leer niet minder waar zijn, evenals ook het licht en de warmte van de zon niet minder en zwakker wordt omdat een aantal dwazen zich niet door haar wil laten beschijnen en verwarmen. -Begrijpen jullie dat?'

[6] De JOODSE GRIEKEN zeiden: 'Ja, Heer, dat hebben we heel goed begrepen! Wat U, o Meester, spreekt en zegt, bevat werkelijk alle waar­heid, kracht en leven! O, als toch alle mensen dat eens in zouden zien! ,

[7] IK zei: 'Dat zal in de,e wereld wel nooit helemaal het geval zijn; maar velen zullen er toch zijn die het inzien, daarnaar handelen en het eeuwige leven zullen oogsten. ‘

 

50 De rijke visvangst

De heerlijk smakende edelvissen

 

[1] (DE HEER:) 'Maar we moeten ons nu klaar gaan maken voor het vissen; want daarvoor is het precies de goede tijd.'

[2] DE WAARD zei: 'Omdat U, o Heer, het zegt, zal het nu wel de beste tijd zijn; maar anders, volgens onze vissersregel, zou het nu eigenlijk de ongunstigste tijd zijn, omdat de vissen nu gelijk met de ondergaande zon de diepte opzoeken en er dus aan de oppervlakte niet veel vis meer aanwezig is.

[3] IK zei: 'Juist daarom gaan we nu vissen, en dan zal blijken dat wij ook van het vissen meer afweten dan de andere vissers. Overdag en bij windstille zee kan iedereen vissen, maar 's avonds en bij een zeer onrustige zee vissen kan buiten Mij thans wel geen enkele visser meer. Dus laten we nu gaan en ons vistuig klaarmaken!'

[4] Daarop verlieten wij de kamer, namen het vistuig, dat uit een aantal grote treknetten bestond, maakten de vissersboten los, scheepten ons in en voeren ongeveer drie veldwegen * (* Veldweg = Griekse afstandsmaat van 192 m.) ver van de oever .

[5] Daar zei IK: 'Wel, werp de netten uit, houd ze goed strak, en laat de roeiers rustig naar de oever koersen, en aan de oever zal wel blijken of de ondergaande zon ons bij het werk gehinderd heeft!”

[ 6] Het gebeurde zoals Ik gezegd had, en toen we bij de oever kwamen waren de netten zo vol met voortreffelijke vissen, dat ze bijna begonnen te scheuren. Toen de vissers de vissen uit de netten in de viskaren wilden doen, bleek de ruimte te klein om alles op te nemen; ruim een derde deel van de vis moest in de samengebonden netten tussen de boten in het water blijven hangen.

[7] 'Nee', zei DE WAARD, 'zo'n vangst op dit tijdstip is ongehoord! O Meester, als U met nog tien keer zoveel leerlingen nog volle tien jaar in mijn huis zou wonen en eten, dan zou ik U daarmee de winst, die U mij vandaag door deze visvangst bezorgd hebt, niet kunnen vergoeden! Zie eens, mijn grote goed gebouwde huis met de vele, doelmatige bedrijfsge­bouwen en alles wat daarin is -en ook met alle akkers, weiden, bossen, gemeenteweiden en wijngaarden -, is lang niet zoveel waard als deze haast ontelbaar vele, grote edelvissen, die anders maar zelden 's winters zo hier en daar gevangen worden. Als men er in het gunstigste geval tien vangen kan, is men zonder meer al een rijk man; want vissen van dit soort worden voor honderd zilverstukken per stuk door de Romeinen en Grieken vlot opgekocht, ingezouten en aan de hoven der koningen zeker voor drie­honderd zilverstukken verkocht. Als U het goedvindt, o Meester, dan stuur ik mijn knechten er met een paar naar de stad naar de Romeinen en de Grieken, en dan kunt u zich ervan overtuigen met hoeveel geld zij al heel gauw terug zullen komen! ,

[8] IK zei: 'Doe dat in elk geval; maar zeg wel tegen al je mensen dat zij niet over Mij spreken, want dan zouden we heel snel opgescheept zitten met alle belangrijke Romeinen en Grieken! Laat voor ons avondmaal ook deze prachtige vissen klaarmaken, en zelfmoetje flink mee-eten, want tot op heden heb je alleen maar horen praten over de heerlijke smaak van deze vissoort, maar zelfheb je er nog nooit een geproefd. Pas wanneer je er nu eerst zelfeen zult eten, zul je merken waarom men zoveel geld voor deze vissen betaalt. En nu kun je je knechten wel met de vissen wegsturen; maar zij moeten die uit de netten nemen. Ook voor ons moeten die uit de netten genomen worden; laat de vis in de karen met rust! ,

[9] Toen ging de waard, besprak de zaak met zijn vele knechten, en ongeveer vijftig van hen namen ieder twee vissen, omdat drie teveel geweest zou zijn, en droegen die gezamenlijk naar de stad. Vlug gingen de knechten naar de Romeinen en Grieken, en toen deze de bekende edelvissen zagen, ontstond er een formele verkoop bij opbod zodat een vis van maar 40-50 pond voor tweehonderd zilverstukken verkocht werd.

[10] De Romeinen en de Grieken vroegen wel, evenals een aantal rijke joden, hoe ze toch op dit heel ongewone tijdstip aan zulke edelvissen gekomen waren.

[11] Maar de knechten zeiden dat ze van een onbekende visser het geheim in handen hadden gekregen zulke vissen ook buiten het winterseizoen te vangen, en de vissen waren het zekerste bewijs dat het geheim betrouwbaar was. Toen werden hun verder geen vragen gesteld en de knechten brachten de waard weldra zo'n grote hoeveelheid geld als opbrengst van de vissen, dat hij nauwelijks ruimte genoeg vond om al het geld onder te brengen en te bewaren.

[12] Inmiddels kwam ook onze nachtelijke maaltijd gereed en wij gingen aan de grote tafel zitten.

[13] Toen DE JOODSE GRIEKEN de goed toebereide vissen zagen, zeiden zij: 'Van deze bijzonder edele soort hebben wij er slechts eenmaal één te eten gekregen, en nu ligt er zo'n groot aantal voor ons! 0, dat is echt teveel van het goede! 0 Meester, dat is ook Uw vlees en bloed zoals de waard dat zo goed heeft uitgelegd; want zonder Uw woord en zonder Uw wil zouden wij vast nooit, zo'n maaltijd gekregen hebben! Ja, hier zie je duidelijk waartoe de liefde, de wijsheid en de almacht van God allemaal in staat is! O, wat is de mens toch helemaal niets bij U vergeleken, o Heer en Meester!’

[14] IK zei: 'Zo is het bepaald niet; want het is immers juist de wil van de Vader dat ieder mens net zo volmaakt zal worden als Hij Zelf in de hemel volmaakt is. En de tijd zal leren dat Mijn echte leerlingen nog grotere dingen zullen doen dan die Ik nu doe! Die tijd is echter nog niet gekomen maar zal niet zo erg lang meer op zich laten wachten. - Nu houden we daar echter over op en eten en drinken zoveel we lusten en nodig hebben!

[15] Zolang de bruiloftsgasten de bruidegom bij zich hebben, moeten ze niets te kort komen; want zij zullen als de bruidegom zal zijn opgevaren naar vanwaar Hij gekomen is, nog genoeg te doorstaan krijgen. De ware bruidegom ben Ik, en die in Mij geloven zijn ware bruiden en bruilofts­gasten tegelijk. Wees daarom nu vrolijk en blij van zin!'

[16] Daarop tastten allen flink toe en aten en dronken met veel genoegen

en werden daarbij heel opgewekt.

[17] EEN JOODSE GRIEK zei bij het eten van de vis: 'In Kis bij Kisjonah hebben we ook edelvis gegeten die erg goed was; maar die was niet te vergelijken met deze, en toch is het hier dezelfde zee en hetzelfde water?!'

[18] IK zei: 'Dat zeker, -maar niet dezelfde bodem! Deze vissen zijn zeldzaam en komen in de natuur alleen maar in deze streek voor. Zij voelen zich merendeels slechts in diep water thuis, waar zij dan ook hun voedsel vinden dat bestaat uit een soort diepzee planten. Die planten komen echter alleen maar hier voor en wel over een oppervlak van duizend akkers; verder is de bodem van de zee tot in de verre omtrek leeg, en deze vis komt daar niet voor. - Maar laten we nu eten en drinken! ,

 

51 Over vasten en boete doen

Het geheim van de Farizeeër en de tollenaar

Ev. Luc.18, 9-14

 

[1] De vis smaakte goed en de wijn niet minder. Ik zelf at en dronk flink, zodat het een paar Joodse Grieken opviel dat Ik als mens die helemaal van de geest van God doordrongen was, net zoveel eten en drinken kon als elk ander mens.

[2] Omdat Ik dat wel merkte, zei IK: 'Het lichaam heeft het zijne nodig ­ en de geest ook het zijne; wij zijn nu echter onze ledematen verschuldigd om ze goed te sterken, en daarna zullen we de geest niet vergeten.

[3] Laat niemand denken dat Hij God een goede dienst bewijst door te vasten en voor zijn begane zonden in haren kleding voor het oog van de hele wereld boete te doen, -maar alleen diegene is God welgevallig, die dankbaar eet en drinkt wat God hem schenkt om daardoor zijn aardse krachten sterk te maken voor nuttig werk waardoor hij zichzelf en zijn naaste zoveel mogelijk kan helpen, en die, als hij enige zonde beging, deze als zodanig kent, berouwt, verafschuwt, niet meer begaat en zich zo waarachtig verbetert.

[4] Br zijn er evenwel jammer genoeg velen die tijdens hun leven alleen maar eten en drinken. Zij zorgen alleen voor hun buik en voor hun huid. Naastenliefde is hun vreemd, en voor een arm mens spuwen zij op de grond en zij laten hem niet aan hun huisdeur komen. Hun buik die altijd gevuld is, laat hun nooit de pijn van honger of dorst voelen. Dat zijn echte zwelgers, smulpapen en zatlappen, die daardoor met hun lichaam altijd klaar staan voor allerlei geilheid, ontucht, hoererij en echtbreuk. Dat is dan vraatzucht en zwelgerij waarmee niemand ooit in het rijk van God zal binnengaan.

[5] Zo staat het ook met al die huichelaars die vasten en in haren kleren boete doen en voor hun zonden aanzienlijke offers aan de tempel geven om door het volk als rechtvaardigen aangezien en geprezen te worden, maar die dan zelf ieder mens met de nek aanzien, als een vermeende zondaar verachten en al van verre met een boog om hem heenlopen omdat zij niet konden zien dat hij gevast, in haren kleren boete gedaan en aan de tempel geofferd had.

[6] Ik zeg jullie echter: Zulke mensen zijn eveneens een gruwel voor God; want hun hart is verhard, evenals hun geest en hun verstand. Zij veroor­delen hun naasten zonder enige toegeeflijkheid en clementie, ze vegen voor de deur van hun buurman en zien de grote hoop vuiligheid niet voor hun eigen voorportaal. O waarlijk Ik zeg jullie: Zoals deze tempelheiligen en - rechtvaardigen nu meten, zo zullen zij aan gene zijde op hun beurt ook gemeten worden!

[7] Ik zeg jullie: Wie hier oordeelt, zal ook aan gene zijde geoordeeld worden; wie echter niemand oordeelt behalve zichzelf, zal ook aan gene zijde niet geoordeeld worden, maar direct opgenomen worden in Mijn rijk!

[8] Ik zal jullie hier echter in een beeld de enige manier tonen waarop menselijke zelfrechtvaardiging zuiver en deugdelijk is voor God. Luister dus! (Luc.18,9)

[9] Er gingen twee mensen op naar de tempel, de één een rijke maar overigens streng volgens de wet levende jood, en de ander een tolle­naar. (Luc.18, 10) Toen de Jood in de tempel kwam, ging hij vlak voor het altaar staan en zei hardop:'O God, ik dank u hier voor Uw altaar dat ik niet ben zoals vele anderen! (Luc.18,11) Want U, o Heer, Heer, heeft mij de goede en vaste wil gegeven en ook alle andere aardse goederen daarbij , die het mij alleen mogelijk maakten al Uw geboden volledig op te volgen; en hoe goed doet het nu mijn zielom, nu mijn dagen ten einde lopen, geheel rechtvaardig voor U te staan!'(Luc.18, 12) Nadat hij nog een aantal van zijn rechtvaardige en dus naar de wet goede handelingen zo aan God had voorgedragen, legde hij een groot offer op het altaar en ging vervolgens uiterst tevreden met zichzelf, en met het beste geweten van de wereld, de tempel uit en naar huis, waar zijn strenge huistucht maakte dat niemand van zijn personeel erg blij met hem was, omdat zijn reine geweten, zijn strenge zin voor orde en zijn wettische rechtvaardigheid niets dan louter zonden en fouten bij hen ontdekten.

[10] Onze zondige tollenaar echter trok zich in de tempel berouwvol in zichzelf terug, bleef helemaal achteraan staan, en durfde zijn ogen niet op te slaan naar het altaar, terwijl hij bij zichzelf zei:'O Heer, rechtvaardige, heilige en almachtige God, ik ben een te groot zondaar en daarom helemaal niet waardig mijn ogen naar Uw heiligdom op te slaan; ziet U mij echter toch genadig en barmhartig aan!' (Luc.18,13)

[11] Wel, wat denken jullie, wie van die twee mensen kwam er gerecht­vaardigd uit de tempel?'

[12] De joodse Grieken zagen elkaar aan en wisten niet erg goed wat ze

Mij voor antwoord moesten geven; want niemand kon in hun ogen toch rechtvaardiger zijn dan de jood die de wet tot in de puntjes vervulde. De zondige tollenaar kon naar hun mening zeker niet meer gerechtvaardigd de tempel verlaten dan de genoemde Jood!

[13] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie vergissen je in je oordeel! De Jood ging helemaal niet gerechtvaardigd uit de tempel; want hij prees zichzelf luid voor al het volk, trok aller ogen, oren, lof en bewondering naar zich toe en beloonde zich op deze wijze zelf. Is zo 'n gevoel van eigenwaarde echter ook niet een heel erge soort van hoogmoed?! De vruchten daarvan zijn uiteindelijk haat en verachting en een voortdurende vervolging van allen die hij niet als gelijkwaardig erkent en beoordeelt. Is zo'n mens dan wel een gerechtvaardigde voor God? O, beslist niet! Hij staat er nog erg ver vanaf! 

[14] Maar de tollenaar is een gerechtvaardigde voor God; want hij is vol deemoed en vindt zichzelf veel slechter dan de andere mensen. Hij haat en veracht niemand en is blij dat men hem niet nog meer veracht en ontwijkt dan toch al het geval is. -Wel, wat zeggen jullie? Heb Ik goed geoordeeld?' (Luc.18 ,14) 

[15] Toen zeiden ALLEN: 'O Heer, U alleen heeft in alle dingen gelijk, en wij allen zijn duistere en zondige mensen. Ons oordeel is daarom net zoals wij zelf zijn. O, dat was een volkomen juist beeld, want vaak waren wij in de gelegenheid zulke rechtvaardigen gade te slaan, die zich zo blank als een lelie wisten voor te doen, en men kon ook niet zeggen dat zij huichelden in de tempel want zij hielden zich bijzonder gewetensvol aan alle wetten. Maar juist daarom waren zij toch heel onverteerbare mensen; want zij hielden de wet niet omdat zij daarin de wil en de orde van God herkend hadden, maar zij deden alsof de wet hun werk was, om als streng wettische mensen des te meer invloed te kunnen uitoefenen op hun bedienden en huisgenoten en des te beter hun fouten en ondeugden te kunnen laken. Omdat wij veel van zulke waarnemingen hebben kunnen doen, zien wij nu ook des te meer de grote waarheid in van Uw gegeven beeld en danken wij U, o Heer, voor deze les die zoveel waarheid bevat.'

[16] IK zei: 'Nu dan, wees niet kleinmoedig, en eet en drink als jullie nog zin hebben! Ik Zelf zal van deze vis nog wat nemen.’

[17] Toen namen allen nog van de vis en lieten zich ook de wijn heel goed smaken.

 

52 Over de verzoeking en de zwakken

Oefen het denken

 

[1] Toen wij allen genoeg gegeten en gedronken hadden, vroeg de waard Mij, of wij omdat het reeds tamelijk laat in de nacht was geworden soms wilden gaan rusten.

[2] Maar IK zei: 'Wie behoefte aan rust heeft, moet gaan rusten; Ik heb er echter geen behoefte aan en daarom ga Ik nu ook nog niet rusten. ­Bovendien is het voor het lichaam beslist niet bevorderlijk meteen na een maaltijd te gaan rusten; daarom blijven we nog een paar uurtjes wakker . Maar wie voelt dat hij rust nodig heeft, laat die gaan rusten!’

[3] ALLEN zeiden: 'Nee, nee, o Heer, wij willen met U wakker blijven tot de morgen, als U het wilt! Want wij weten maar al te goed dat bij U alles een innerlijke, onnaspeurbare betekenis heeft, en dus schuilt hier ook beslist wat achter, en dus blijven wij wakker!'

[4] IK zei: 'Jullie hebben gelijk; waak en zorg dat niemand van jullie in verzoeking komt!’

[5] Toen vroegen MIJN EERSTE LEERLINGEN aan Mij: 'Heer, wat kan ons in Uw nabijheid dan wel in verzoeking brengen?! Want wij hebben aan Uw zijde toch al zo veel beleefd, en er heeft ons nog heel weinig ook maar een moment in verzoeking gebracht.’

[6] IK zei: 'O, beroem je daar maar niet op, want de geest van de verzoeking gaat rond als een hongerige, brullende leeuwen probeert de mensen te verslinden! Jullie kunnen niet waakzaam genoeg zijn en niet genoeg letten op ieder zuchtje wind datje o zo licht prikkelt! Als zo'n prikkeling de mens in zijn hart ook maar een haarbreedte aan haar kant gebracht heeft, dan zal het hem heel veel wilskracht kosten om zijn eerdere standpunt te herwin­nen. Onthoudt dat allen goed; want zolang de mens in deze wereld leeft, denkt, wil en handelt, weegt zijn vlees zwaarder dan zijn ziel.’

[7] PHILIPPUS zei: 'Dat is maar al te waar, en ik heb dat allemaal heel goed bij mijzelf waargenomen; maar nu ik oud ben, doet geen enkele verzoeking mij nog iets. Ik heb maar één fout en die bestaat uit een soort geloofszwakte die zo nu en dan optreedt, dat wil zeggen, ik geloof eigenlijk wel alles wat U zegt, o Heer, -maar als mijn verstand alles soms niet meteen begrijpt, dan wordt mijn geloof ook zwak, en dan verval ik meteen in allerlei zorgelijke vragen waarop van geen enkele zijde een duidelijk antwoord in mijn hart te vinden is, en dan begin ik al gauw lichte twijfel te voelen. Dat is de enige verzoeking die mij nog steeds zo nu en dan besluipt. Maar U, o Heer, zou mij daar wel van kunnen bevrijden en U zou mij daardoor een zeer gelukkig mens maken!’

[8] IK zei: 'Als Ik dat door de kracht die in Mij woont zou doen, zou je geen vrij mens meer zijn, erg traag worden en al gauw ophouden om je ziel te oefenen in het steeds meer winnen van de ware levenskracht.

[9] Laat dus daarom een ieder zijn last gewillig dragen en zich steeds oefenen in alle goede dingen van het innerlijke leven! Op de juiste tijd zal daardoor ook zijn levensmaat vol worden en dan zal hij pas ware onvergankelijke vreugde hebben over het brood dat hij zo zelf in het zweet van zijn aangezicht verworven heeft.

[10] Stel je eens een heel verwekelijkt mens voor, die vanaf de wieg totaal niets hoefde te doen. Hij at en dronk de beste spijzen, leerde hoogstens alleen maar te praten en droeg behalve zijn kleren nooit enige last. Als zo iemand dan een gewicht van maar enkele ponden over een bepaalde afstand moet dragen, zal hij dat nauwelijks kunnen, omdat hij daarvoor zijn fysieke krachten nooit ook maar in het minst geoefend heeft. Als hij dan toch begint zijn lichamelijke krachten door een langzaam toenemende bezig­heid te oefenen, zal hij het binnen enkele jaren ook zover brengen, grotere lasten met gemak op te tillen en te vervoeren. Maar zou hij ook tot deze grotere lichaamskracht gekomen zijn als hij maar steeds de andere mensen voor zich de lasten had laten tillen en dragen?!

[11] En kijk, precies zo ziet het er bij jou met je denkvermogen uit! Je hebt dat vanaf je jeugd veel te weinig geoefend en pas nu op latere leeftijd ben je het wat meer gaan oefenen, en je hoeft je er dus ook niet over te verwonderen dat je nu veel dingen niet zo snel onthoudt en begrijpt als menig ander .

[12] Ik ben echter een goed leraar en leider en Ik draag Mijn leerlingen niet op handen over alle wegen en voetpaden, hoe steil en oneffen ook, maar laat hen zelf lopen opdat ze sterk genoeg worden om voortaan zelfstandig over alle wegen te kunnen gaan, ook de ruwste.

[13] Als iemand echter op een bepaalde weg een hindernis ontmoet die echt te groot is, dan zal Ik hem wellicht en kracht geven om ook die grote hindernis te overwinnen. Maar in de eerste plaats moet elk mens zelf alles doen wat in zijn vermogen ligt; als hij meer nodig heeft, zal hem dat op het juiste moment gegeven worden. -Heb je dat nu goed begrepen?'

[14] PHILIPPUS zei: 'Ja, Heer, dat heb ik nu goed begrepen, en ik zal alle mogelijke moeite doen om in mijn denken en geloven zo sterk mogelijk te worden!’

 

53 De bestemming van de schepselen

 

[1] Daarop zei DE WAARD: 'Ik ken die mens in mijzelf ook en weet nu ook, wat mij te doen staat. Ik wil het niet hebben over alle profeten en over het Hooglied van Salomo, -waarvan ik tot op heden nog zeer weinig of helemaal niets begrepen heb; maar toch heb ik bij het doorlezen van die wijzen uit de voortijd vaak wel gedacht dat zij juist door hun mystieke taal de mens zeer in het denken oefenen en hem daardoor gewoonweg dwingen om steeds dieper in zichzelf te gaan, en dat vind ik erg goed. Als je dan zo echt diep in jezelf bent doorgedrongen, volgt het ene lichtpuntje na het andere en dan worden veel dingen je duidelijk die vroeger een onoplosbaar raadselleken. Maar zoals gezegd, ik heb het nu niet over de onbegrijpelijkheid van de geschriften van de oude wijzen en zieners, maar over heel natuurlijke dingen.

[2] Zoals bijvoorbeeld over de ware bestemming van een schepsel op deze aarde, en dan komen we meteen op onze edelvissen. Het zijn zeldzame en zelfs heel levenslustige, mooie waterdieren. Pas de mens kwam op het idee, door honger gedreven, ze te vangen en te eten. Wel, is het dan hun ware bestemming om door ons mensen gevangen, gedood en daarna als een ware delicatesse gegeten te worden?! Als dat hun ware bestemming is, weet ik niet wat dan indertijd hun bestemming was toen de mens nog niet op de gedachte was gekomen om deze vissen te vangen, te doden en dan goed klaargemaakt te eten.

[3] Van dergelijke vragen heb ik er wel duizenden, en hoe meer ik erover nadenk, des te verwarder word ik en ik raak alleen maar steeds verder van het licht verwijderd in plaats van er dichterbij te komen, en juist door dat gezoek en gepieker kan ik nooit helemaal achter het beslist zeer wijze doel komen dat de Schepper heeft met deze en de talloos vele andere schepselen. Zoiets zou ook eigenlijk voor ons mensen ook helemaal niet nodig zijn, want schepselen zijn er nu eenmaal en de goede en wijze Schepper zal wel weten waarom Hij ze geschapen heeft.

[4] Maar de mens is en blijft een denker en kan in zichzelf geen rust meer vinden zodra zijn gedachten eenmaal met hem op de loop gaan. En zo vergaat het mij! Ook al weet ik dat al dat nutteloze denken mij helemaal niet helpt, toch denk ik steeds maar door, en daartegen zou ik dan ook van U een goed geneesmiddel willen hebben; want dat denken maakt het mij nu al behoorlijk moeilijk, en ik zou er wat voor geven als ik daar voor altijd van bevrijd zou kunnen worden. ‘

[5] IK zei: 'Ja, Mijn beste vriend, op dat punt ben je echter wat moeilijk te helpen; want dan zou Ik heel lang met je moeten praten om je van alle ontelbare soorten schepselen het ware doel van hun bestaan uit te leggen. Alleen in het algemeen kan Ik je zoveel zeggen, dat alles wat voor de mensen zichtbaar en voelbaar geschapen is iets geestelijks is dat onder het gericht ligt en de bestemming heeft om via een lange rij van allerlei vormen tenslotte in een vrij en zelfstandig leven over te gaan.

[6] De vormen zijn vaten ter opname van het leven uit God en zijn er ­reeds te beginnen met het gesteente -door alle rijken der mineralen naar het plantenrijk, door het gehele plantenrijk weer naar het dierenrijk en door dat rijk naar de mens.

[7] Iedere vorm komt overeen met een zekere intelligentie. Hoe eenvou­diger de vorm is, des te eenvoudiger en onbeduidender is ook de daarin aanwezige intelligentie; hoe ontwikkelder en complexer een vorm is, des te meer intelligentie je daarin ook zult vinden.

[8] Neem bijvoorbeeld een naakte regenworm, enje zult aan zijn manier van doen gemakkelijk zien dat zijn zeer geringe levensintelligentie hele­maal overeenstemt met zijn vorm; beschouw daarentegen de vorm van een bij, die al heel gecompliceerd is, dan zul je daaruit ook de veel hogere intelligentie afleiden die behoort bij de wijze waarop dit diertje leeft! En zo neemt dat toe tot aan de mens.

[9] Deze vormen zijn slechts voorlopige concentratieplaatsen en dragers van sterker en intelligenter wordend leven. Dit leven is voortdurend bezig hogere vormen aan te nemen en verlaat afhankelijk van de eisen die een hogere vorm stelt de voormalige eenvoudiger vorm. Wat er dan verder met de achtergebleven levenloze vorm gebeurt, is onbelangrijk, want dat was alleen maar een organisch-mechanisch omhulsel dat speciaal geschikt was voor de daarin verblijvende levensintelligentie. Of deze vissen dus nu door ons mensen of door andere dieren gegeten worden, dat brengt het grote doel van de Schepper niet in het minst in gevaar, en het einddoel van het leven wordt toch onvermijdelijk bereikt.

[10] Dat zich echter in de levenloze omhulsels voedingsdelen bevinden, is bekend, en doordat de levenloze vormen op hun beurt ook weer verteerd worden gaat ook het meer edele daarvan weer in een ander leven over, en zo zie je hier op aarde een voortdurende strijd en wisseling van leven door de hele, grote kring van schepselen tot aan de mens toe.

[11] Maar zelfs de uiterlijke vorm van de mens, namelijk zijn lichaam, heeft slechts waarde zolang de levende ziel daarin woont. Is de ziel eenmaal rijp geworden, dan verlaat zij voor eeuwig het lichaam, dat daarna wordt verteerd. Het is dan van geen belang door wie of door wat. Wat er nog aan substantieels tot de ziel behoort, wordt ook weer aan de ziel gegeven; al het andere gaat als voedingsstof in vele andere geschapen vormen over . Hier heb je heel in het kort een grondige beschrijving van al datgene waarover jij tevergeefs zoveel hebt nagedacht. - Begrijp je dit nu goed?'

 

54 De opstanding van het vlees

 

[1] DE WAARD zei: 'Ja, ik begrijp het nu wel zo ongeveer, hoewel ik hier openlijk bekennen moet dat dit alles voor mij helemaal nieuw en haast niet te geloven is. Dan bestaat dus de uiteindelijke opstanding van het lichaam niet, waaraan alle joden toch vast geloven en waarvoor zij de lijken op bepaalde kerkhoven begraven in het geloof dat zij op de jongste dag door de engelen weer gewekt en met hun zielen verenigd zullen worden! De joden zullen het moeilijk geloven! Ik geloof het wel, omdat U, o Heer, het ons nu zo verteld heeft en heel grondig hebt uitgelegd, -maar als iemand anders mij dat verklaard zou hebben, zou ik hem erg moeilijk hebben kunnen geloven; want het wijkt te sterk van het bestaande geloof af. En toch moet ik nu openlijk bekennen dat de ervaring mij geleerd heeft dat het allemaal alleen maar zo kan zijn en niet anders. -Oude en nieuwe leerlingen, wat is dan jullie mening?'

[2] EEN VAN DE JOODSE GRIEKEN zei: 'Wat ons betreft, wij zijn het helemaal met je eens! We zien wel de waarheid in van wat er gezegd is, maar ook de moeilijkheid om deze totaal nieuwe leer aan de mensen van deze tijd begrijpelijk als waarheid voor te stellen. '

[3] IK zei: 'Ik heb jullie deze leer echter ook niet gegeven om aan de joden te beschrijven! Als jullie iemand anders daarmee onderricht willen geven, dan kunnen jullie dat altijd doen; maar of hij het gelooft of niet is voorlopig onbelangrijk. Als de tijd gekomen is, zullen echter Mijn ware aanhangers toch al door Mijn geest die over hen uitgestort wordt in alle waarheid en wijsheid geleid worden.

[4] Het spreekt toch vanzelf dat het aardse lichaam wanneer het eenmaal ontzield is, nooit meer op zal staan en in al zijn delen weer levend gemaakt zal worden; want als dat het geval zou zijn, dan moesten op die bepaalde jongste dag ook al de tijdens het vaak heel lange tijdelijke leven van het lichaam afgeraakte delen, zoals de haren, nagels, verloren tanden en alle door het wassen verdwenen grove huiddeeltjes, en ook de in vele bittere gevallen vergoten bloeddruppels, zweetdruppels en nog veel meer wat het lichaam mettertijd afgelegd heeft, mee opgewekt en mee levend gemaakt worden. Stel je dan zo'n menselijke gedaante eens voor die op de jongste dag weer tot leven gewekt is, -wat zou die er dan belachelijk uitzien.

[5] De mens heeft echter tijdens verschillende perioden van zijn leven ook een verschillend lichaam; zo is bijvoorbeeld het lichaam van een kind een ander dan dat van een opgeschoten knaap, en een ander dan dat van een jongeling, en een ander dan dat van een man en een heel ander dan dat van een grijsaard. Wel, bij het volkomen opnieuw tot leven wekken van de gestorven mensenlichamen op de jongste dag zou men zich toch wel af moeten vragen of alle levensvormen die iemand vanaf zijn kindertijd tot op hoge leeftijd bezeten heeft, tegelijk of na elkaar of zelfs alleen maar één daarvan weer opnieuw tot leven gewekt moeten worden.

[ 6] Dan doet zich nog een heel belangrijke vraag voor, en dat is de volgende: Bij de Romeinen, Grieken en Egyptenaren en bij nog vele andere volkeren van deze aarde worden de lijken tot as verbrand. Ergens anders gooit men ze in zee en worden ze door de zeemonsters gegeten en daardoor deel van het lichaam van de zeemonsters, en gaat zo'n monster dan dood, dan wordt het weer door andere dieren gegeten. Wat moet er op de jongste dag van deze lichamen opgewekt worden? Bij het verbranden is het grootste deel van het lichaam in rook en damp opgegaan die zich met de lucht vermengd heeft, en bij de in zee geworpen lichamen is vlees en al een bijbestanddeel van de zeedieren geworden en zo in een heel ander wezen overgegaan. Wie moet dan de voormalige menselijke lichaamsbestanddelen uit de talloos vele dierenlichamen, uit het water, uit de lucht, uit de mineralen en uit de planten en wonnen verzamelen en weer samenvoegen?

[7] En als zelfs dat bij God niet onmogelijk zou zijn, dan is het toch de vraag wat voor nut en baat een vrije ziel daarvan zou kunnen hebben. Waarlijk, iedere ziel die eenmaal verlost is van zijn zware lichaam zou zich zeker uitermate ongelukkig voelen als zij weer daarin terug zou moeten gaan -en dat ook nog voor eeuwig -!

[8] Bovendien zou het ook nooit overeen kunnen stemmen met de eeuwige orde van God, want God Zelf is een zuivere geest en de mensen hebben tenslotte ook zonder uitzondering alleen maar de bestemming om voor eeuwig zuivere geesten te worden die aan God gelijk zijn. Waarvoor zouden zij dan die lichamen nodig hebben?!

[9] Ja, ze zullen ook daar lichamen hebben, maar niet deze aardse, grofstoffelijke, maar heel nieuwe, geestelijke, die zullen voortkomen uit hun aardse goede werken volgens Mijn leer die Ik nu aan jullie heb gegeven.

[10] Als de zaken zo liggen, hoe kan dan iemand menen dat onder de opstanding van het lichaam het in de toekomst opnieuw levend maken van deze aardse lichamen verstaan wordt?! De opstanding van het lichaam bestaat alleen uit de goede werken die de ziel in dit lichaam voor de naaste heeft gedaan en die alleen aan de ziel het ware, eeuwige leven geven.

[11] Wie dus Mijn leer hoort, in Mij gelooft en daarnaar handelt, die zal Ik Zelf opwekken op zijn jongste dag, die meteen na het uittreden van zijn ziel uit dit lichaam volgt, en wel zo dat niemand merken zal hoe snel die verandering gaat, want de verandering zal ogenblikkelijk plaatsvinden.

[12] En nu geloof Ik, dat jullie ook op dit punt alles helemaal duidelijk is. Heeft echter iemand nog de een of andere moeilijkheid of twijfel, laat die dat dan laten horen!’

 

55 Over de ziekten en over de vroegtijdige dood

 

[1] Toen zei EEN JOODSE GRIEK: 'Heer en Meester, dat is ons allen nu helemaal duidelijk; maar toch is er nog één ding waarvoor ik geen echte reden kan bedenken. Waarom moeten er toch zoveel kinderen in hun prille, nog helemaal onontwikkelde jeugd sterven, en waarom moet er bijna altijd aan de lichamelijke dood een ernstige ziekte voorafgaan die het lichaam verzwakt en doodt? Als een mens eenmaal rijp is, zou hij als ziel toch wel heel gemakkelijk en zonder pijn het lichaam kunnen verlaten, en kinderen zouden voordat zij een bepaalde graad van rijpheid bereikt hebben nooit of te nimmer moeten sterven. Maar wat zie je aan één stuk door: Kinderen sterven op alle leeftijden, en de ernstige ziekten verdwijnen niet en zijn een voortdurende plaag voor de mensen. O Heer en Meester , waarvoor is dat nu nodig op deze aarde?'

[2] IK zei: 'Dat zou helemaal niet nodig zijn, en dat was ook niet zo in de voortijd; heb je soms in enige kroniek gelezen over ernstige ziekten bij de mensen die aan God trouw waren en volgens Zijn geboden leefden?! Zij bereikten allen een hoge leeftijd en hun sterven was een zacht, pijnloos inslapen. Toen stierf er ook geen kind, want het werd door gezonde ouders verwekt en op een gezonde, natuurlijke manier gevoed en opgevoed.

[3] Toen echter later bij de mensen allerlei vormen van hoogmoed en daarmee een heelleger van helse zonden tegen de geboden van God en tegen de wetten der natuur hun intrede deden, kwamen er pas door eigen schuld allerlei kwaadaardige ziekten onder de mensen. De daardoor verzwakte mensen konden vervolgens ook geen gezonde kinderen meer verwekken. Zulke reeds vanaf het moederlichaam verzwakte kinderen kregen langzaam maar zeker steeds meer te lijden van allerlei ziekten en stierven toen in alle leeftijdsstadia.

[4] Omdat dat nu zo gaat, moetje niet denken dat God dat vanwege het een of andere onnaspeurbare geheime plan bij de mensen heeft ingesteld; Hij heeft het echter toegelaten, opdat de mensen ten eerste door de ziekten afgehouden worden van te veel zondigen, en ten tweede, opdat zij door de bittere en pijnlijke ziekten meer van de wereld worden afgetrokken, tot inkeer komen, hun zonden inzien, deze verafschuwen en zo met geduld en overgave aan de goddelijke wil zalig kunnen worden.

[5] Zo is het ook bij de kinderen. Wat moet er op deze aarde van een lichamelijk helemaal verkommerd kind terechtkomen, en speciaal bij ouders die zelf in alle zonden geboren werden?! Wie zal hen opvoeden en wie zal hen genezen van al hun kwalen?! Is het dan niet beter dat zij van deze wereld teruggenomen worden en daarna aan gene zijde in het speciaal voor hen bestaande kinderrijk door de engelen grootgebracht worden?!

[6] Ik zeg jullie: 'God weet alles en zorgt ook voor alles! Maar hoe kunnen de mensen in deze tijd, daar de meesten God helemaal niet meer kennen en niets van Hem weten, dan weten wat God doet en wat Hij voorschrijft voor hun mogelijke geluk?!

[7] Als God geen ziekten zou hebben toegelaten die passen bij de zonden der mensen, dan zou meer dan de helft van de mensheid helemaal te gronde gaan, en de aarde zou een complete hel worden en verwoest moeten worden en als dode brokstukken in de eindeloze wereldruimte moeten ronddolen, zoals er in dit zichtbare heelal met zijn sterren en werelden ook al soortgelijke voorbeelden te vinden zijn, waarover Mijn leerlingen jullie wel wat meer kunnen vertellen. -En nu vraag Ik jullie, hoe jullie dat begrepen en opgevat hebben.'

[8] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN: 'Ja, Heer en Meester, ook dit is nu volkomen duidelijk voor ons, en het ergert ons ook helemaal niet meer dat ook wij reeds verscheidene malen ernstig ziek waren en dat wij hoogstwaarschijnlijk tenslotte nog door een ernstige ziekte van deze wereld naar de andere geholpen worden; want wij hebben gedurende ons leven ook heel vaak en heel erg gezondigd! Maar nu zouden wij nog van U willen weten welke zonden de oorzaak zijn van de meeste en ernstigste ziekten; want daarin zal toch ook wel verschil zijn.'

 

56 De voornaamste oorzaken van de ziekten

 

[1] IK zei: 'Van alle zonden zijn hoererij, ontucht en allerlei soorten geilheid de ergste. De mensen worden echter tot deze zonde verleid door nietsdoen, hoogmoed en trots. Want voor de hoogmoed is niets meer heilig; hij zoekt slechts alle hem ten dienste staande middelen om daardoor de hartstochten van zijn op de wereld gerichte zinnen te bevredigen.

[2] Als dan door zo iemand kinderen verwekt worden, - wat komen er dan beklagenswaardige mensen op deze wereld, die met allerlei ziekten behept zijn! -Deze zonde is dus een hoofdoorzaak, waardoor alle ergste ziekten in deze wereld komen.

[3] Daarna komen echter ook vraatzucht en zwelgerij, toorn en vele soorten ergernis, door welke zonden zich ook allerlei ziekten bij de mensen ontwikkelen en hen dan op jammerlijke wijze kwellen­

[4] Zei Ik niet tegen de zieke in Jeruzalem, die meer dan acht en dertig jaar bij het bad van Bethesda wachtte om genezen te worden, toen Ik hem genezen had: ' Ga heen en zondig niet weer, opdat u niet nog wat ergers overkome!'?! Zijn erge jicht was derhalve ook een gevolg van zijn vele zonden van vroeger. En zo is het vrijwel bij de meeste door Mij genezen mensen eveneens het geval geweest. Als zij door hun vele zonden niet ziek geworden zouden zijn, dan zouden hun zielen ook verloren geweest zijn. Maar een heel zware en bittere ziekte heeft hen nuchter gemaakt en getoond hoe de wereld haar aanhangers beloont. Zij verloren door de ziekte hun liefde voor de wereld en verlangden er vurig naar om er gauw van verlost te worden. Daardoor werd hun ziel vrijer, en op het juiste moment kwam voor hen dan ook de genezing van hun lichaam.

[5] Naast deze hoofdoorzaken waaruit voor mensen die toch al reeds vanaf hun geboorte een zwakke gezondheid hebben, de meeste ziekten ontstaan, zijn er zeker ook andere waardoor de zwakke mens erg ziek kan worden, -maar Ik zeg nadrukkelijk nogmaals: Alleen degene die reeds vanaf de geboorte een zwakke gezondheid heeft, kan die ziekten krijgen! De oorzaken zal Ik jullie echter heel in 't kort tonen:

[6] Ten eerste het eten van verkeerde, onreine en slecht en niet vers klaargemaakte spijzen en ook onzuivere dranken, -vervolgens het eten van allerlei onrijp fruit. Dan hebben velen de verkeerde gewoonte zich in verhitte toestand snel af te laten koelen. Weer anderen stellen zich, helemaal onbewust van hun aangeboren zwakte, aan allerlei gevaren bloot waardoor zij helemaal te gronde gaan of waarvan zij levenslang de schade moeten dragen.

[7] Ja, daar kun je God niet de schuld van geven, temeer daar Hij de mens zijn verstand, vrije wil en de beste levenswetten heeft gegeven!

[8] Tegen de traagheid van de mens bestaat nu eenmaal geen ander middel dan allerlei toegelaten kwalen, die noodzakelijkerwijs op het veronachtza­men van de goddelijke wil moeten volgen. Deze wekken de ziel, die in het lichaam van de mens vast ligt te slapen, en tonen haar de nare gevolgen van haar traagheid, en daardoor wordt zij voorzichtiger, verstandiger , ijveriger en meegaander voor de onderkende, goddelijke wil. En zodoende hebben de verschillende ziekten waarmee de mensen nu behept zijn ook hun goede kant.

[9] Weliswaar zijn ze ook een soort gericht, dat de ziel naar het goede dwingt; maar daardoor wordt de ziel toch haar vrije wil niet helemaal afgenomen, en zij kan zich tijdens en na een ziekte nog heel behoorlijk verbeteren, hoewel zij haar verdere vervolmaking pas aan gene zijde zal moeten verkrijgen.

[10] Er zijn echter ook zieke mensen die vanwege de zonden van hun ouders of ook wel voorouders reeds vanaf de moederschoot ziek ter wereld gekomen zijn. De zielen van zulke zieken zijn meestal van boven afkomstig en maken slechts een tijdelijke proef in het vlees door; voor hen is echter aan gene zijde in het rijk van de geesten toch al goed gezorgd, en ieder die voor hen zorgt en hen met liefde en geduld behandelt zullen zij ook aan gene zijde met dezelfde liefde en hetzelfde geduld in hun hemelse wonin­gen opnemen.

[11] En hiermee heb Ik jullie nu ook daarover opheldering gegeven; wanneer echter de geest helemaal in jullie zal ontwaken, zal hij jullie ook wat dit betreft in alle wijsheid binnenleiden. -Begrijpen jullie dit nu eveneens?'

[12] ALLEN zeiden: 'Heer en Meester, wij begrijpen dit nu volledig en danken U nogmaals voor deze goede uitleg! Want omdat een aankomend leraar met allerlei zieke mensen te maken krijgt, is het voor hem ook erg noodzakelijk hun door de genoemde uitleg geloof, moed en alle geduld te geven, om bij hen, als het nodig en mogelijk zou zijn, ook een verzachting van hun lijden te bewerkstelligen; want wie geduldig lijdt, lijdt duidelijk al minder dan wie heel ongeduldig lijdt. En daarom vinden wij deze les van U heel goed, want niemand heeft meer troost nodig dan iemand die in wat voor vorm dan ook lijdt, en wij vinden het ook bijzonder belangrijk om een lijdend mens geestelijk en lichamelijk te hulp te komen. -Hebben wij gelijk of niet?'

[13] IK zei: 'Zeker; want alleen diegene moet door de naastenliefde geholpen worden die deze nodig heeft, dat heeft waarde voor God. Daarom zeg Ik jullie er echter nog bij: Iemand die een gastmaal aanricht en daarvoor zijn rijke buren en vrienden uitnodigt, heeft daardoor welis­waar niet gezondigd, maar in de hemel zal hij daarvoor ook geen loon te verwachten hebben, omdat zijn vrienden hier hem daarvoor kunnen belonen. Nodig daarom de armen als gast uit, en het zal je in de hemel vergolden worden; want de armen kunnen het je hier niet vergelden!

[14] Zo gaat het ook met hen die hun vele geld tegen rente uitlenen en na een bepaalde tijd hun kapitaal ook weer terugkrijgen. Zij begaan daardoor, als zij geen woeker bedrijven, zeker geen zonde; maar in de hemel zullen zij daarvoor geen rente tegoed hebben, - echter wel, als zij ook de armen in hun nood geld lenen zonder rente en ook zonder terugbetaling van het kapitaal. Dus, het ware werk van de naastenliefde is: alle soorten armen op iedere mogelijke goede wijze helpen.

[15] Maar voor vanavond hebben we genoeg goeds gedaan en daarom begeven we ons nu ter, ruste. De dag van morgen zal wel weer het zijne brengen.'

[16] Na deze woorden van Mij ging iedereen rusten, en allen bedankten Mij nogmaals voor de gegeven lessen.

 

57 De springvloed

 

[1] Op de morgen van de dag na de sabbat stonden wij vroeg op, en Ik ging met enige leerlingen naar buiten, zoals Ik dat gewoonlijk bijna overal pleegde te doen. Het was een heldere, mooie voorjaarsmorgen, en het was vreemd dat de zee terwijl er vrijwel volledig windstilte heerste zulke hoge golven had.

[2] De waard, die ook al gauw naar ons toe kwam, vroeg Mij stomverbaasd naar de reden van die machtige beweging van het water, terwijl er toch nergens iets van wind te bespeuren viel.

[3] Maar IK zei tegen hem: 'Geloof het, Mij is alle macht in de hemel en op aarde gegeven, en het water wordt hier dan ook zo sterk bewogen omdat Ik dat wil! Ik heb er echter een reden voor, waarvan je je later zelf zult kunnen overtuigen. ‘

[4] Toen zei DE WAARD, nu nog meer verbaasd: 'Heer, dat alle krachten en machten van de natuur U moeten gehoorzamen is mij heel duidelijk, maar dat U de zee ook vanwege een geheime reden onstuimig maakt, is nieuw voor mij, vooral op dit prachtige heldere ochtenduur. De golven worden steeds krachtiger en hoger! Straks moet ik de schepen en de viskaren nog op een veiliger plaats brengen, anders kan het werkelijk fout gaan!'

[5] IK zei: 'Maak je niet druk, want noch je schepen, noch je vissen zullen enige schade oplopen. Maar degenen die met kwade bedoelingen nu per schip op het water zijn, zal het niet zo erg behaaglijk te moede worden. Zij zullen weliswaar niet door de golven verzwolgen worden, maar hun boosaardige moed zal na het zeer moeizaam bereiken van de oever erg bekoeld zijn!’

[6] Daarop vroeg DE WAARD: 'Wie mogen dan die slechte mensen wel zijn, en wat zijn zij van plan?'

[7] IK zei: 'Je weet, dat Ik vorig jaar tijdens het loofhuttenfeest in Jeruzalem was en daar in de tempel het volk verteld heb over Mijn zending, nadat Ik eerder de man die acht en dertig jaar ziek geweest was bij het bad Bethesda genezen had, en later nog een aantal in de omgeving van Jeruzalem en Bethlehem. Veel mensen werden daardoor gelovig, hetgeen de tempeldienaren goed gemerkt hebben, zoals ook, dat velen Mij gevolgd zijn. Daarom hebben zij in hun woede nu weer besloten Mij te achtervol­gen, te grijpen en ook meteen te doden. Zij staan Mij dus naar het leven. Maar Mijn tijd is nog niet gekomen, en daarom werp Ik nu een hindernis voor hen op om Mij te achtervolgen, te grijpen en te doden. En dat is de reden waarom de zee nu zo hoog gaat. -Is het je nu duidelijk?'

[8] Toen zei DE WAARD: 'O ja, in dat geval moet de zee nog maar veel erger te keer gaan! Laat er dan ook maar een heel krachtige stormwind bijkomen, dan zullen die verdorven mensen pas echt beginnen te merken hoe God hun boze moeite weet te belonen!'

[9] IK zei: 'O, een stormwind zou hunjuist goed van pas komen, want ze hebben een schip dat tegen de storm bestand is en dat hen heel snel aan de veilige oever zou brengen. Maar deze windstille springvloed brengt hen helemaal tot vertwijfeling; want zij komen daarin zelfs als zij zo hard mogelijk roeien niet verder, omdat iedere golf het schip weer naar zijn eerdere plaats terugwerpt en het hun daarbij net zo vergaat als een wandelaar die over losse stenen een berg wil beklimmen. Bij iedere stap glijden de stenen weg en de wandelaar glijdt weer naar de plaats terug waar hij eerst stond. Daarom is deze soort golfbeweging voor Mijn achtervolgers al zonder meer de beste en meest bruikbare. - Maar laten we er over ophouden en gaan zien hoe het met ons ochtendmaal staat!’

[10] DE WAARD zei: 'Heer, het zal wel klaar zijn. Ik heb de bedienden opgedragen ons te roepen wanneer alles klaar is en kijk, daar komt er al één uit het huis om ons te roepen, laten we dus maar gaan!’

[11] IK zei: 'Je vergist je, -hij brengt ons alleen maar het bericht dat de leerlingen naar Mij gevraagd hebben en wilden weten waar Ik naartoe ben gegaan. Want zij hebben een klein meningsverschil waarbij Ik meteen als scheidsrechter moet optreden. Maar we laten hen nu nog maar wat discussiëren; hierna is er nog tijd genoeg hen allen op de juiste weg te leiden.'

[12] DE WAARD zei: 'Waarover kunnen zij nu toch verschil van mening gekregen hebben?'

[13] IK zei: 'O, over een kleinigheid! De twintig nieuwe leerlingen vroegen sommige van Mijn oude leerlingen die thuis gebleven zijn, naar de reden van deze hoge zee, en de oude leerlingen zeiden dat deze windstille hoge zee vast alleen door Mij om onbekende redenen, op wonderbaarlijke wijze veroorzaakt moest zijn. De nieuwe leerlingen willen dat echter niet helemaal accepteren en zeggen: 'Wij weten wel dat alles wat er gebeurt en ontstaat alleen van God de Heer afhangt; maar desondanks heeft Hij in de natuur door Zijn orde, gerechtigheid en wijsheid voor geheime krachten gezorgd die volgens Zijn wil werken. Weliswaar brengt Hij door Zijn wil de krachten eerst op gang; maar daarna werken de krachten direct en God door hen alleen indirect. Dat alles wat gewicht heeft naar beneden valt, heeft God oorspronkelijk zo ingesteld; maar nu drijft de op die wijze ingestelde kracht het eigen lichaamsgewicht vanzelf naar beneden. Zo heeft God oorspronkelijk het water zwaar en vloeibaar gemaakt. En juist deze door Hem gegeven eigenschap is nu ook de geheime kracht van het water die het van de hoogte onweerstaanbaar naar de diepte laat stromen, zonder dat God daarbij steeds hoeft in te grijpen om het water en de beken, rivieren en stromen verder te stuwen. En zo zal het nu ook bij deze windstille zeebeweging zijn; alleen is deze juist door de algehele windstilte opvallender dan wanneer die door een sterke, machtige orkaan zou zijn opgezweept. ' Daarom vroegen zij juist de reeds veel ervarener leerlingen door welke geheime kracht God nu deze beweging opgeroepen kon hebben.

[14] De oude leerlingen houden echter steevast vol dat deze beweging niet indirect, maar heel direct door de macht van Mijn wil is opgeroepen. Nu hebben de nieuwe leerlingen echter op hun manier gelijk en de oude leerlingen ook, en daarom hebben zij de beslissing van Mij als scheidsrech­ter nodig. En daarom gaan we dan ook naar hen toe en hen in recht en waarheid verenigen!’

[15] Daarop gingen wij meteen naar huis, waar wij toch nog maar hoogstens duizend passen vandaan stonden.

[16] Toen wij binnenkwamen, begroetten alle leerlingen Mij en legden Mij meteen hun meningsverschil voor.

[17] En IK keek hen allen vriendelijk aan en zei: 'Jullie vechten om de waarde van een plukje schapewol! De nieuwe leerlingen hebben gelijk, ­maar de oude leerlingen ook; want in algemene zin hebben de nieuwe leerlingen gelijk, en nu in dit speciale geval de oude leerlingen. Want deze beweging van de zee die jullie nu zo erg vreemd voorkomt, ontstaat niet door een indirecte kracht, maar direct door Mijn wil.

[18] Om dat echter nog beter te kunnen waarnemen, moeten jullie naar buiten kijken naar de zee, die nu overal even hoog gaat! Ik zal een klein gedeelte hier bij de oever bevelen om volkomen tot rust te komen, en dan zullen jullie toch wel inzien dat Gods wil ook direct kan werken.’

[19] Slechts door Mijn wil bracht Ik over een oppervlak van tweehonderd akkers de zee zodanig tot rust, dat deze er spiegelglad bij lag, terwijl buiten deze spiegel de zee nog erger te keer ging dan eerst. Toen de nieuwe leerlingen dat zagen, vielen zij voor Mij neer en wilden Mij gaan aanbid­den.

[20] Maar IK zei tegen hen: 'Houdt daar direct mee op! Want Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mij door de mensen te laten eren en aanbidden, maar alleen om hun de wegen van de waarheid en het leven te tonen en allen te helpen die nood lijden, het moeilijk hebben en met allerlei kwade lasten beladen zijn.

[21] Als jullie echter God, die op Zichzelf een zuivere geest is, waarachtig willen aanbidden, dan moeten jullie Hem door de liefde in je hart ook in geest en in waarheid aanbidden, en wel door de daad, door allerlei goede werken. Want waarlijk, wat jullie voor de armen uit liefde tot God doen, dat doen jullie voor God! En dat jullie geloven dat Ik door God gezonden naar jullie ben toegekomen, dat is de enige ware aanbidding van God. leder loos lippengebed is echter een gruwel voor God en volledig waardeloos. Wie God met zijn lippen eert, terwijl zijn hart daarbij koud en passief blijft, maakt van God een afgod en bedrijft daardoor echte geestelijke hoererij . Zoals staat in een van de profeten, die zegt: 'Kijk, dit volk eert Mij met de lippen; maar zijn hart is verre van Mij!'

[22] Waarlijk, Ik zeg tot jullie: Waar het hart God niet door daden van ware en zuivere, onzelfzuchtige liefde aanbidt, daar is ieder gebed een lege en waardeloze klank, die in de lucht verklinkt en volledig wegsterft. Ik ben nu jullie Meester, en jullie zijn Mijn leerlingen. Geloof wat Ik jullie zeg en doe wat Ik jullie opdraag, en volg Mij na! Meer is onder ons niet nodig.’

[23] Daarop zagen de nieuwe leerlingen van hun aanbidding af en wij gingen naar het goed toebereide ochtendmaal, dat allen heel goed smaakte.

 

58 Petrus en de rijke inwoner van Kapérnaum

 

[1] Tijdens de maaltijd werd er weinig gesproken, maar na de maaltijd des te meer; want er kwamen al gauw veel gasten uit de stad, voor een deel om naar de woeste zee te kijken, maar voor een deel ook om daar een goed visontbijt te gebruiken; want onze waard had namelijk in dit opzicht een goede naam in de hele stad. Het was haast niet te vermijden dat deze gasten met ons in aanraking kwamen, waarbij er velen naar Mij vroegen; want zij zagen ettelijke van Mijn leerlingen die zij goed kenden, en maakten daaruit op dat ook Ik niet zo ver weg zou zijn.

[2] Een voornaam MAN UIT KAPÉRNAUM, die Simon Petrus erg goed kende, riep hem bij zich en zei: 'Beste vriend! Je weet dat ik altijd vis van je kocht en je huis zoveel mogelijk ondersteund heb; maar het duurt nu al meer dan een jaar dat jij en een aantal rechtschapen en degelijke mensen helemaal voor niets met de Nazareese profeet rondtrekken en je daardoor een hoop vijanden bij de Joden op de hals haalt. Tegelijkertijd verwaarlozen jullie je huis en je familie, en dat kan God volgens de wetten van Mozes niet welgevallig zijn! Het is wel waar dat de Nazareeër af en toe heel buiten­gewone tekenen doet en je bijna in de verleiding zou komen hem voor een door God gezalfde profeet te houden; maar hoor je hem daarna spreken, dan weet je niet of er iets in z'n bovenkamer niet in orde is, of dat hij opzettelijk zoveel onzin uitkraamt dat een normaal mens het niet aan kan horen, zoals bijvoorbeeld gisteren in de school. Iedereen was benieuwd naar wat hij daar zou zeggen, omdat men al zoveel over zijn werkelijk buitengewone krachten zelf meegemaakt had en veel van zeer geloofwaardige ooggetuigen had gehoord; maar zijn toespraak van gisteren was toch zo dom, dat iedereen zich daaraan wel flink moest ergeren! Waarlijk, als jullie van hem niets beters leren, dan zijn jullie ter wille van jezelf en nog meer ter wille van jullie brave gezin, erg te beklagen! -Heb ik gelijk of niet?'

[3] PETRUS antwoordde wat geprikkeld: 'Vriend, als je over onze Meester een deugdelijk oordeel wilt vellen, dan moet je Hem net als ik beter kennen! Ik ben nu meer dan een jaar voortdurend bij Hem en weet daarom ook veel meer dan jij ook maar kunt weten. Ik ben ook niet op mijn achterhoofd gevallen, ik ken de Schrift en kan daardoor ook veel heel grondig beoordelen; maar ik heb uit Zijn mond nog nooit een woord gehoord waaruit niet de diepste, goddelijke wijsheid zonneklaar is geble­ken. Zelfs de toespraak van gisteren was vol innerlijk leven en goddelijke geest. Dat deze slechts door heel weinigen begrepen werd, ligt werkelijk niet aan Hem! Wanneer Hij Zich duidelijk openbaart en eindelijk verklaart wie Hij nu precies is, en niemand dat van Hem gelooft, hoe kan zulk verstokt ongeloof dan Zijn toespraak van gisteren begrijpen?!

[4] Kijk eens naar buiten! Zie eens hoe ongelooflijk de zee raast en te keer gaat! En let dan ook eens op dat grote stuk langs de oever waar het spiegelglad is en waar geen van de golven die daar zo geweldig tegenaan slaan, in staat is ook maar een rimpeltje te veroorzaken! En kijk, dat dit zo gebeurt komt alleen maar door de wil van de Nazareeër! Nauwelijks een half uur geleden waren de razende golven ook hier aan de oever even machtig als daar in volle zee; maar Hij gebood rust op dit stuk en het was ogenblikkelijk rustig, zoals het nu nog is. Wie moet dan wel degene zijn, aan wie ook de stomme elementen ogenblikkelijk gehoorzamen?!

[5] Hij heeft jullie echter gisteren eens openlijk en onomwonden gezegd wie Hij is. Waarom hebben jullie Hem dan niet geloofd en je knieën en hart voor Hem gebogen?! Was het wel verstandiger van jullie om Hem voor dwaas te verklaren, dan naar Hem toe te gaan en te zeggen: ' O Heer, U, die als het leven en alle macht uit God Zelf ons levenswoorden verkondigt, wees ons arme blinde zondaars genadig en barmhartig! ' Kijk, ik weet en zie wie Hij is en blijf daarom bij Hem, en alleen door Hem zal ik daarvoor het eeuwige leven oogsten, waarvan ik nu al veel zekerder ben dan van het feit dat ik nu leef en spreek! En als het niet zo zou zijn, geloof me, dan zou ik allang niet meer Zijn leerling zijn; want zoveel verstand als menig burger van deze stad heb ik ook wel!

[6] Maar ik heb in overeenstemming met alle profeten van de Schrift onderkend dat alleen Hij de beloofde Messias, de grote gezalfde van God, van eeuwigheid kan zijn en ook is, en dus blijf ik bij Hem en beschouw het als de hoogste eer van de wereld om door Hem Zelf als leerling geroepen te zijn. Ga maar naar mijn huisgenoten en vraag hun of zij sinds mijn afwezigheid iets te kort zijn gekomen! Wie behalve Hij zorgt er voor hen?! En zij hebben voldoende brood en wijn! Hij gaat niet Zelfhun akkers bebouwen en vangt ook geen vis voor hen; dat alles doet Zijn almachtige wil, die er ook alleen voor zorgt dat de hele aardbodem bebouwd wordt! En dan zeg jij dat het niet aardig is om ter wille van deze Nazareeër huis en gezin te verlaten! O vriend, wat ben je toch blind!

[7] Kijk, ik heb werkelijk van jou niet en van niemand een lesje nodig; want ik heb voor eeuwig genoeg aan de lessen van de Ene! Was je maar wat verstandiger dan je in werkelijkheid bent, dan zou je ons vragen wat jouw Nazareeër leert en doet, en dan zou je veel wijzer handelen dan nu met je wereldwijze zelfzuchtige praatjes! Ik weet wat ik weet, en de andere leerlingen weten het ook, en zij zijn samen met mij getuigen van de grote liefde en waarheid van God de Vader , die nu in onze Heer Jezus, de door God Gezalfde, tot ons in deze wereld is gekomen tot heil van allen die in Hem geloven, en tot gericht voor hen die Hem niet willen aannemen en altijd met raad en daad tegen Hem zijn en hun uiterste best doen om tegen Hem te getuigen.

[8] Toch matigen wij ons niet aan iemand van jullie voor dom en blind en lichtzinnig te verklaren, maar jullie doen dat wel bij ons en je houdt ons voor werkschuwe leeglopers en lichtzinnige avonturiers, zonder dat wij jullie daar ook maar de minste aanleiding toe geven! Zeg eens eerlijk of dat voor God en voor ieder rechtschapen mens wel juist is!’

[9] Toen zei DE RIJKE BURGER: 'Nou, nou, m'n beste Simon Juda, ik heb het immers helemaal niet zo kwaad bedoeld dat het voor jou aanleiding zou zijn om je zo over mij op te winden! Als jij de wonderlijke Nazareeër beter kent dan ik, dan is dat toch niet mijn schuld; want ik was niet in de gelegenheid om zoals jij steeds bij hem te zijn en al zijn werken te zien en al zijn woorden te horen. Ik beoordeelde hem alleen maar naar wat Ik zelf gezien heb en wat ik over hem van andere mensen heb gehoord. Als mens kan ik over een mens ook met de beste wil niet anders dan alleen maar menselijk oordelen; en omdat ik mij dat nu als je oude vriend.tegenover jou veroorloofde, zou het jou, als wijs man met veel meer ervaring dan Ik, misschien toch niet slecht gestaan hebben als je mij in wat gematigder woorden op mijn vergissing had gewezen! Maar omdat ik je altijd graag heb gemogen, ben ik niet boos op je.

[10] Maar zelfs de goddelijkste wijsheid zal mij openlijk moeten.toegeven dat niemand meer van een mens kan verlangen dan waartoe hij in staat is. Ik zou de God wel eens willen leren kennen die gebiedend en meteen met strafdreigend tegen mij zou zeggen: 'Jij aardse worm daar, til deze berg op en draag hem van hier naar het eind van de wereld, anders vervloek ik je tot eeuwige ellende!' Zou je zo'n soort goddelijke eis wijs vinden?! Zou een wijze God, die mijn krachten moet kennen, zo'n daad van mij verlangen?! Ik vraagje of het zo bijzonder wijs van je was om van mij meer kennis, begrip en geloof te verlangen dan mijn geestelijke krachten aankunnen, en mij dan meteen vanwege mijn wankele geloof en kennis ook een gericht aan te zeggen.

[11] Geestelijke kracht is echter duidelijk van een hogere orde dan natuurlijke kracht. Als je geen geestelijke kracht hebt, heb je die nu eenmaal niet, en zonder in het bezit te zijn van die grotere en hogere geestelijke kracht kun je dan ook evenmin diepere en meer geheime waarheden begrijpen en deze als zodanig gelovig erkennen, als dat je met te weinig natuurlijke kracht een berg kunt opheffen en wegdragen. Ik vind echter datje overal met liefde en geduld bij de mensen meer uitricht dan met die ernst die je nu zonder noodzaak tegenover mij hebt tentoongespreid. ­Heb ik gelijk of niet?'

[12] Toen zei PETRUS wat verlegen: 'Ja, ja, je kunt op jouw manier ook wel gelijk hebben, en ik kan tegen jouw mening bepaald niets inbrengen; maar je moet toch ook inzien, dat het van jouw kant beslist niet netjes was mij meteen in zekere zin voor een lichtzinnig mens uit te maken omdat ik mijn huis, ambacht en gezin heb verlaten en de Heilige van God uit Nazareth ben nagevolgd!

[13] Ik weet wel dat het jou hier, net als nu heel velen, aan geestelijke kracht ontbreekt om de diepe geheimen van God direct al te begrijpen; maar er is nog een heel goede middenweg, en die luidt volgens mij ongeveer zo: Als ik buitengewone dingen hoor of deze zelfs zie, blijf ik bescheiden en wacht zolang met mijn oordeel tot ik daar zo mogelijk van een andere kant betere uitleg over krijg; en is het me dan nog niet zo helemaal duidelijk dan zoek ik verder, en pas als ik geen hogere en betere uitleg krijg, ben ik gerechtigd te zeggen:'Dat begrijp ik niet en ik laat het aan anderen over die kundiger zijn dan ik om daar een oordeel over te vellen!' Maar meteen de staf breken over iets watje niet begrijpt is toch beslist nog minder wijs dan mijn reactie tegenoverjou!

[14] Je hebt vast wel het Hooglied van Salomo gelezen en er ook, net als ik, beslist geen woord van begrepen! Zou het verstandig zijn om het te verwerpen omdat je het niet begrijpt?! Toch hebben we een grote eerbied voor dit lied, hoewel we het niet begrijpen en waarschijnlijk in deze wereld ook nooit volledig zullen begrijpen. Als wij met ons huidige zeer beperkte verstand geleefd zouden hebben tijdens het leven van deze koning die met zo'n grote wijsheid begaafd was, dan zouden wij waarschijnlijk over het Hooglied geen beter oordeel gehad hebben dan jullie gisteren hadden over de toespraak van de Heer en Meester; maar omdat het lied van de koning al heel oud is, waardeert men het vanwege zijn ouderdom, ook al begrijpt men het helemaal niet.

[15] Onze Heer en Meester verricht daden waarvan Salomo nooit heeft kunnen dromen, en Zijn wijsheid en respectievelijk totale alwetendheid verhoudt zich tot de wijsheid van Salomo als de oneindigheid tot het kleinste puntje daarin; omdat zij echter niet bijna duizend jaar oud is en hier door jullie met oren en ogen kan waargenomen worden, en werkzaam is en verlicht, is zij voor jullie een dwaasheid. Denk daar zelf eens goed over na en zeg me dan of dat van mannen met enig verstand, wijs is!

[16] Ik wond me tegenover jou wel op, maar terecht, omdat ik je toch moest aantonen dat ik en ook de andere broeders, door alles te verlaten en Hem te volgen geen arbeidsschuwe dwazen zijn, maar dat jullie de dwazen zijn, omdat jullie dat niet inzien en erkennen en hetzelfde doen wat wij doen. Want nu is zichtbaar de tijd aangebroken waarin ieder die het wil, direct door God onderwezen en opgevoed kan worden; want waarlijk, ik zeg je als je oude vriend: In deze man, die jullie een profeet uit Nazareth noemen, woont niet alleen de gewekte geest van een profeet, maar in Zijn lichaam woont de volledige Godheid en in Zijn geest bijgevolg des te meer! Maar jullie zijn allemaal blind en willen, tot grote schade voor jullie zelf, dat nooit erkennen en nog minder geloven, en daarom is het moeilijk praten met jullie.’

[17] Toen zei DE RIJKE BURGER: 'Maar­ beste oude vriend, je zegt maar steeds hetzelfde! Wees toch eens nuchter en bedenk dat er in de eerste plaats nog nooit iemand als een volkomen wijs man uit de hemel op onze aarde is gekomen -en iemand van ons al helemaal niet! Hoe konden we dan weten dat achter de timmermanszoon, die ons persoonlijk maar al te bekend is en die met zijn vaderjozef en zijn broers meermalen bij ons heeft gewerkt, nu opeens de volledige Godheid moet schuilen?!

[18] Ja, als hij met zijn wonderdaden bijvoorbeeld uit Egypte of Perzië naar ons toe was gekomen, dan zou zijn hele persoon voor ons kortzichtige mensen duidelijk belangrijker zijn en ook zeker gemakkelijker een sterkere aantrekkingskracht op ons uitoefenen; maar wij kennen hem al vanaf dat hij een kind was en hij heeft vroeger zolang zijn vader leefde, nooit ook maar in het minst laten merken dat hij iets meer was dan een heel gewoon, stil, vlijtig en uiterst welgemanierd mens! Nu heeft hij zich opeens opgeworpen tot leraar en buitengewoon genezer van zieken en zelfs schijndode mensen, wat des te opvallender is en moet zijn omdat hij vroeger van dat alles nooit iets heeft laten blijken, en wij heel goed weten dat hij voorheen nooit een school heeft bezocht en nooit in het buitenland is geweest, waar hij zich zoiets eigen had kunnen maken.

[19] Maar opeens staat hij met zulke buitengewone capaciteiten toegerust voor ons, dat ieder mens daarover terecht uitermate verbaasd moet zijn! Wat kunnen wij met ons natuurlijke verstand dan nog anders denken dan: hij is, omdat hij een vroom man is, op een keer 's nachts door de geest van God tot profeet opgewekt, en wij doen dus niets onredelijks als wij hem een profeet uit Nazareth noemen, hetgeen de Nazareeërs zelf ook doen. Van jou hoor ik pas nu heel andere dingen, die voor mij weliswaar nog wat vreemd klinken. Maar ook dat geeft niet, omdat een mens immers eerst iets ergens over gehoord moet hebben alvorens hij het kan beoordelen en onderzoeken, waarna hij het pas als volle waarheid gelovig kan aanvaar­den.

[20] Ik heb van jou nu voor de eerste keer iets gehoord over wat er eigenlijk achter onze Nazareeër schuilgaat, en kijk, hoe fantastisch jij ook over hem praat, ik vind het toch niet verwerpelijk, maar zelfs zeer de moeite waard om er ernstig over na te denken, het te onderzoeken en ook aan te nemen als aan alle nodige voorwaarden daarvoor geheel voldaan is! Dat lijkt mij helemaal niet onmogelijk, en de omstandigheden spreken er nu erg voor, omdat wij allen maar al te goed weten dat de Nazareeër zich die buiten­gewone bekwaamheden nergens in een geheime profetenschool eigen heeft kunnen maken omdat hij er nooit een bezocht heeft. Volgens zijn vader heeft hij zelfs nooit op een dusdanige manier leren lezen en schrijven dat men zou kunnen zeggen dat hij dat volledig beheerst. En daarom is zijn plotseling opgedoken gave des te opvallender, en is de onbegrijpelijke macht van zijn wil, waarvoor zelfs naar ik gehoord heb, letterlijk de hardste steen moet wijken des te bewonderenswaardiger. Ik houd alles voor waar omdat ik vorig jaar zelfgetuige was van zo'n daad, die hij duidelijk alleen maar door zijn wil volvoerd heeft. Maar jij, oude vriend, moet niet boos op mij worden wanneer ik als eenvoudig en bescheiden mens alleen maar menselijk met je praat!'

[21] PETRUS zei: 'Van boos worden kan bij mij allang geen sprake meer zijn; maar ik zal ook niet aarzelen om een oude vriend de volle waarheid te zeggen. Maar nu wens ik je verder nog een genoeglijke voortzetting in de naam van mijn Heer en zuiver goddelijke Meester. Ik moet nu naar Hem toe in de kamer hiernaast want ik heb Zijn stem binnen in mij gehoord.’

[22] Toen verliet Petrus zijn oude vriend en kwam weer bij ons in de kamer.

 

59 Het wezen van de wereldse mens

 

[1] Toen hij bij Mij kwam zei HIJ: 'Heer, ik heb U binnen in mij horen roepen! Wat is Uw voor mij altijd boven alles heilige wil?'

[2] IK zei: 'Niets anders, dan dat je tegen die oude, rijke zonderling genoeg hebt gezegd! Als dat hem niet tot een beter inzicht brengt, zal iets anders hem daar nog minder toe brengen. Maar nu was er wel genoeg gepraat. Het is in je eigen vaderland heel moeilijk de mensen tot de zuivere waarheid te brengen! Want dan hoor je meteen de oude vraag: 'Waar heeft hij dat vandaan? We kennen hem al van kinds af aan!' En dan heeft verder onderricht al geen zin meer. Want wie twijfelt aan de persoon van de leraar, twijfelt ook min of meer aan hetgeen hij leert. En als men zulke mensen die in feite toch niet slecht zijn, met wonderen en buitengewone tekenen tot een bepaald geloof dwingt, zou dat betekenen dat opeens hun ziel en hun wil van alle vrijheid worden beroofd; daarom is het beter hen zolang te laten gaan, tot zij tenslotte zelf om meer uitleg komen vragen.

[3] Mochten er echter tijdens die paar dagen dat wij hier zijn toch nog enkelen meer inlichtingen over Mij komen vragen, vertel hun dan niet te veel over Mijn tekenen en vooral niet over die welke geheim moeten blijven, maar geef slechts aanduidingen; vertel hun echter vooral wat zij moeten doen om het eeuwige leven te verkrijgen. Zijn ze daar niet tevreden mee, laat hen dan gaan; want het is niet goed om edele parels als voer voor de zwijnen te gooien. Wie het kleine niet eert, is echt het grote niet waard!

[4] Er zijn hier mensen die van tijd tot tijd graag urenlang over geestelijke dingen en verhoudingen praten, daardoor soms ook werkelijk gesticht worden en vol goede wil en plannen zijn; zodra zij echter weer thuis in hun oude, vertrouwde, wereldse zaken komen, is het of er een deur dichtvalt! Zit hun ook maar iets dwars, dan groeien de wereldse zorgen hun weer boven het hoofd ondanks alle eerder ontvangen geestelijke troost, en dan willen zij helemaal niet meer terugdenken aan de puur geestelijke troost die zij ontvingen. Waar was die dan goed voor?!

[5] En zie je, Mijn Simon Juda, zo ging het ook met jouw goede gesprekken met je oude vriend! Kijk, hij denkt er nu al niet meer aan omdat er een handelaar uit Kana bij hem is gekomen en zij nu onderhandelen over een zeer voordelige aankoop van verscheidene handelsartikelen! Hij weet heel goed dat Ik Zelf hier ben, en hij zou ook naar Mij toe hebben kunnen komen om zelf met Mij te spreken over Mijn bekwaamheden die hij zo buitengewoon vindt. Ik zou hem echt niet de deur hebben gewezen! Maar nee, de koopman uit Kana is veel belangrijker, enje hoeft niet bang te zijn dat hij nog wat meer over Mij met jou zal bespreken!

[6] Daarom zijn zulke mensen nog lang niet geschikt voor het Rijk van God. Zij lijken op landbouwers die tijdens het ploegen niet vooruit, maar achteruit kijken en daarom niet kunnen zien hoe de os de ploeg trekt, en of deze de voren wel recht trekt en opwerpt. Zulke mensen zijn daarom nog lang niet geschikt voor het Rijk van God. Het is beter die mensen te laten staan waar ze staan, omdat zij ondanks alle tekenen en de meest begrijpelijke woorden niet los te maken zijn van hun wereldse zorgen.

[7] Ik zeg jullie ook dit: Als jullie eens als volleerde leerlingen in Mijn naam aan de mensen Mijn leer zullen gaan prediken, let dan op het volgende: Als men jullie ergens in een plaats of in een huis goed zal ontvangen, blijf daar dan en onderricht de mensen juist en goed, en doop hen vervolgens in Mijn naam met water zoals Johannes dat heeft gedaan, en Ik zal hen dan dopen met Mijn geest van boven!

[8] Als men jullie echter niet zal opnemen, of alleen maar op de wijze waarop je oude vriend nu jouw woorden heeft opgenomen, schud dan zelfs het stof van je voeten dat op zo'n plaats of in zo'n huis daaraan bleef kleven, opdat niets werelds van de mensen met je mee gaat! Want jullie weten dat Mijn Rijk niet van deze wereld is, maar dat het geschapen moet worden door het leren kennen en nakomen van Mijn woord in het innerlijk van de mens. Maar het scheppen van deze innerlijke levens­ en tevens hemelwereld blijft altijd een moeilijke zaak zolang aan de mens nog enige wereldse zin kleeft.

[9] Ik bedoel met het genoemde stof aan jullie voeten echter geen natuurlijk huisstof of het stof van de straat, maar het stof dat Ik bedoel, bestaat uit de wereldwijze woorden van mensen die precies op jouw oude vriend lijken. Ze klinken erg beleefd, vriendelijk en passend voor het wereldse verstand, maar ze zijn toch niets anders dan waardeloos stof, omdat ze slechts het wereldse voorstaan en zelfs daarin geen spoor van de ernst van de waarheid te vinden is. Zoals echter het waardeloze stof van de straat geen enkele wandelaar iets nuttigs kan opleveren, zo is het ook met zulke stoffige wereldse praatjes van dergelijke rijke wereldwijze burgers.

[10] Maar hoewel zulk stof niemand enig nut kan schenken, kan het een wandelaar toch min of meer schaden. Als er wind komt en het stof in de lucht opwaait, moet je je ogen sluiten en je mond dichthouden, anders kunje blind worden en stikken. Ook moetje zolang blijven staan, of zelfs met je gezicht naar beneden op de grond gaan liggen tot de wind het hinderlijke stof ver weg gedragen heeft. En dat heeft de wandelaar beslist ook tijd gekost, waardoor hij noodzakelijkerwijs later op zijn plaats van bestemming aankomt dan zonder die stofoverlast.

[11] Wat echter het stof van straten en stegen voor de aardse wandelaar is, is het ijdele woordenstof van het wereldse verstand voor de levenspelgrim op de levenspaden die Ik jullie heb gewezen. Het vertroebelt gemakkelijk de innerlijke blik en kan zelfs heel verstikkend inwerken op het ware innerlijke geestelijke zieleleven. Op z'n minst vertraagt het, ondanks alle in acht genomen voorzichtigheid, toch de geestelijke vooruitgang! Daarom zei Ik dat jullie ook zelfs het stof dat aan jullie voeten is blijven hangen, moeten afschudden, opdat er totaal niets werelds aan jullie blijft kleven; want waarlijk Ik zeg jullie: Zolang er nog een werelds atoom aan een ziel kleeft, kan zij niet volledig Mijn Rijk binnengaan; want al het wereldse is voor de ziel, wat vergif voor het lichaam is. Een kleine nauwelijks zichtbare druppel zwaar vergifkan het lichaam doden, en evenzo kan ook een atoom wereldsheid de ziel van een mens helemaal bederven of minstens zo beschadigen dat zij daarna lang nodig zal hebben om volledig genezen op te staan tot het eeuwige leven. De ervaring zal jullie dat ten volle bevestigen.’

[12] PETRUS zei: 'Heer, dan zal het voor ons toch wel niet zo gemakkelijk zijn om Uw woord aan de andere mensen te verkondigen! Want hoe zullen wij gewaarworden of iemand geschikt is om Uw evangelie aan te nemen? Die oude man buiten zou wat mij betreft een heel geschikt mens geweest zijn, omdat hij verder heel goedhartig is en in zijn vrije tijd graag spreekt over hogere en geestelijke dingen en voor zover mij bekend, ook graag arme mensen goed doet. Wel, als zulke mensen ook nog bij de twijfelach­tigen behoren waarmee men zich niet zo veel moet bemoeien, dan zou ik echt niet weten wie men geschikt moet achten voor het mededelen van Uw evangelie.’

[13] IK zei: 'Zijn ook jullie dan nog blind, en onthouden jullie niets van wat Ik jullie zeg? Heb je vorig jaar niet die rijke jongeman gezien? Hij vroeg Mij wat hij moest doen om het eeuwige leven te bereiken. En Ik zei tegen hem dat hij de geboden moest houden en God boven alles en de naaste als zichzelf moest liefhebben. Toen bezwoer de jonge man dat hij dat al vanaf zijn kinderjaren had gedaan. Maar Ik zei daarop:'Goed dan, ­als je meer wilt, verkoop dan je hele bezit, verdeel de opbrengst onder de armen, en kom dan en volg Mij, dan zul je je daardoor een grote schat in het hemelrijk verwerven!' Meteen werd de jongeman treurig, keerde ons de rug toe en ging weer verder. Maar Ik maakte toen tegen jullie de opmerking, dat een kameel gemakkelijker door het oog van een naald* (* Een smalle neveningang bij de hoofdpoort van Jeruzalem ten tijde van Jezus) gaat, dan dat een rijke in de hemel komt. Toen waren jullie daar verbaasd over en dachten dat er dan maar heel weinigen in het hemelrijk zouden komen. En Ik zei tegen jullie, dat voor de mensen veelonmogelijk lijkt wat echter bij God nog altijd heel goed mogelijk is.

[14] Toen begrepen jullie dit niet helemaal; maar nu zal het jullie wel heel wat duidelijker zijn. Wat zouden wij er bijvoorbeeld bij gewonnen hebben als wij toen eens goed op de jongeman ingesproken zouden hebben om toch maar te doen wat Ik hem had aangeraden? Helemaal niets! Hij zou ons dagenlang de wereldwijze argumenten voorgehouden hebben die maakten dat hij zelfs met de beste wil Mijn raad voorlopig niet na kon komen, en we zouden na een paar dagen nog net zo ver geweest zijn als op het eerste moment van onze ontmoeting. Maar wij gingen liever vlug verder, en vonden al gauw een gelegenheid waarbij wij heel veel goeds hebben kunnen doen. Kijk, toen hebben we ook het stof, dat duidelijk van die jongeman afkwam, snel afgeschud en zijn we ongehinderd verder onze weg gegaan!

[15] Daar in het voorvertrek zijn allemaal van die mensen die op zichzelf heel rechtschapen en wereldwijs zijn, welke eigenschap hen in de wereld ook veel aardse rijkdom bezorgde; maar voor Mijn evangelie zijn zij nog lang niet rijp en dat zullen zij in deze wereld ook moeilijk ooit helemaal worden. Daarom moeten jullie ook in het vervolg zulke mensen Mijn woord niet prediken; want het zal bij hen geen wortel schieten, en het zal nog minder ooit een goede rijpe vrucht voortbrengen.

[16] Jij, Petrus, hebt de rijke burger werkelijk heel behoorlijke waarheden gezegd, alsof je Mij de woorden uit de mond genomen had! Maar welke uitwerking hadden ze bij hem? Helemaal geen! Hij praat nu net zo ongedwongen en onverstoorbaar met zijn zakenvriend alsof je nooit een woord van Mij tegen hem gesproken hebt! Hij weet dat Ik hier ben; zijn nieuwsgierigheid zou hem minstens naar Mij toe moeten brengen om met Mij Zelf over datgene te mogen spreken wat jij hem over Mij gezegd hebt! Maar nee, dat alles laat die rijke man net zo onverschillig als een mug die hij onderweg met zijn voet heeft vertrapt. Hij is helemaal niet aangewezen op ons en onze voor hem te onbetekenende hulp, omdat hij immers een rijk en wereldwijs man is, - en er zijn er nog velen zoals hij.

[17] Kijk, dat zijn nu de echte wereldse wroetende zwijnen, die je Mijn parels niet voor moet werpen; want zij maken zich om niets anders druk dan om de vraag of en hoeveel er met een zaak materieel te winnen is. Daarom heeft de rijke man je dan ook voorgehouden dat je je winstge­vende werk hebt verlaten en Mij voor niemendal gevolgd bent.

[18] Overigens zijn deze mensen heel vriendelijk en zij gedragen zich tegenover iedereen goed gemanierd; maar dat alles is te vergelijken met de mooie sierlijke buitenkant van een graf, dat daardoor heel stichtelijk is om te zien, -maar dat van binnen toch vol dode drek en verpestende walgelijke lucht is. Zolang zo iemand heel rustig zijn winst kan opstrijken en zijn zaken goed blijven lopen, zal hij steeds in een beste en zo nu en dan zelfs vrijgevige bui zijn; maar als hij er bij de een of andere speculatie eens behoorlijk bij inschiet, kijk dan maar eens naar jouw vriendelijke man, en begin dan eens met hem over innerlijke geestelijke waarheden te spreken, dan garandeer Ik je dat je nog voor je goed en wel je mond hebt opengedaan, zijn huis wordt uitgezet! En kijk, dat is ook voornamelijk de reden dat Ik een halt toegeroepen heb aan je overigens zeer lofwaardige geestdrift; want bij zulke mensen is ieder innerlijk geestelijk woord vrijwel volkomen tevergeefs!

[19] Je hebt hem toch onthuld dat deze hoge golven alleen maar door Mijn almachtige wil veroorzaakt worden en dat Ik alleen behoef te willen en alle elementen gehoorzamen Mij. Dat is toch echt geen kleinigheid! Maar kijk slechts naar buiten, dan zul je je er meteen zelf van kunnen overtuigen hoe weinig indruk die mededeling op hem gemaakt heeft! Hij is niet eens gaan kijken of de zee nog steeds zo te keer gaat, en of een bepaald deel ervan heel rustig is!

[20] Je hebt hem ook te kennen gegeven dat de ongelovigen getroffen zullen worden door Mijn gericht. Dat kostte hem hooguit een glimlachje en hij dacht bij zichzelf 'O arme hongerlijder, zorg jij maar dat je niet binnenkort onverhoeds door het gericht van je lege maag en je naakte huid getroffen wordt!'­ Zeg me nu eens of aan zulke mensen Mijn woord gepredikt moet worden!’

[21] Toen zei PETRUS heel geërgerd: 'Ah, in dat geval zou ik veelliever varkenshoeder van een Griek zijn dan prediker voor zulke mensen! Nu begrijp ik pas goed Uw toorn vorig jaar in de tempel! Die mensen moet men op een andere wijze toespreken, met touwen en knuppels, zoals U het in de tempel heeft gedaan! Dit gebroed is uiteindelijk nog slechter dan de meest jaloerse Farizeeër in de tempel; die bezit in ieder geval nog een geestelijk schijnsel -dat weliswaar ook nergens toe dient -, maar dit gebroed bezit enkel en alleen de pure en meest materiële wereld! O, het is goed dat U, o Heer, ons allen daar zo op gewezen heeft! Waarlijk, met dit sloppenstof moeten onze voeten nooit meer bestoven worden! Maar wat doen we nu?'

[22] IK zei: 'We gaan nu even naar buiten zodat jullie je allemaal van de onverschilligheid van deze mensen kunt overtuigen; daarna gaan we weer terug hier naar toe. Ik zal dan echter een heel fikse regenbui laten komen, en dan zullen we deze vervelende gasten gauw kwijt zijn. Laten we dus zoals Ik al zei, naar buiten gaan! Maar let vooral goed op alle mensen die wij tegen zullen komen! Hier zullen we er dan nog verder over spreken en dan onze maatregelen nemen.’

 

60 De onverschilligheid van de kooplieden op geestelijk gebied

 

[1] Het was ongeveer drie uur voor de middag toen wij, op Mijn voorstel, onze kamer verlieten en terwijl wij een grote groep gasten passeerden naar buiten gingen. De waard, die het druk had met de gasten en steeds door hen aangeklampt werd, verontschuldigde zich bij Mij dat hij Mij vanwege al die gasten zo weinig aandacht had kunnen geven.

[2] Maar IK zei tegen hem: 'Maak je daar maar niet druk over! Wie met zijn hart bij Mij is, kan met zijn ledematen rustig zijn noodzakelijke, dagelijkse werk doen zoals hij dat wil en kan en zoals zijn beroep dat vereist, en dan schenkt hij Mij toch zijn volle, waarachtige aandacht; iedere andere vorm van aandacht heeft voor Mij toch geen waarde.

[3] Wij gaan nu tot aan de middag naar buiten en langs de oever naar de wilde zee kijken. Voor wij echter weer terug gaan, zal er een door Mij opgeroepen, zware regenbui komen die deze hinderlijke kooplieden voor ons uit naar huis zal jagen, zoals Ik al eerder heb gezegd; want voor onweer hebben deze wereldse mensen de grootste angst. Als zij onweer zien naderen, zullen zij meteen in alle haast naar de stad teruggaan. Pas maar op dat er geen een zonder te betalen de benen neemt! ,

[4] DE WAARD zei: '0 Heer, ik dank U voor dit advies en heel speciaal voor het beloofde onweer; want dit soort gasten is het lastigst!’

[5] Daarna gingen wij weg, want de waard werd door een gast geroepen, wat hem helemaal niet zinde.

[6] Toen wij buiten waren, vroeg IK Petrus: 'Wel, heb je je oude vriend nog gezien?! Hoe vond je hem?'

[7] PETRUS zei heel verontwaardigd: ' Ah, dat is toch wel het toppunt! Als deze mensen ons slechts een blik waardig gekeurd hadden, of minstens onder elkaar gevraagd hadden wie wij waren! Maar nee, nog geen blik hebben zij ons gegund, hoewel zij U kennen en reeds heel veel over U gehoord hebben! Waarlijk, zulke ontzettend domme, onverschillige men­sen ben ik nog nooit tegengekomen! Als we vandaag in een kudde varkens terechtkomen, zullen deze dieren ons beslist bekijken en tegen ons knorren; maar voor deze mensen zijn wij zo totaallucht, alsof we helemaal niet bestaan. O slechte, dove, stekeblinde wereld! O Heer, laat alsjeblieft een ontzettend onweer met talloze bliksemschichten boven hun hoofden losbreken, zodat ze hun meer dan stoïcijnse kalmte verliezen! Ja, waarlijk, dit zijn echt die zwijnen die men Uw levensparels niet voor moet werpen!'

[8] IK zei: 'Ik heb je van tevoren gezegd, dat het er met deze kooplieden zo voorstaat! Zij kennen alleen hun waar en hun geld. Wie bij hen vergeleken geen koopwaar en geen geld heeft, is in hun ogen ook zo goed als geen mens. Wat zij over iemand zoals wij, die geen geld heeft, zich nog verwaardigen te denken, is alleen, dat zij bij zichzelf rekenen en zeg­gen:'Kijk wat zou deze sukkel als slaaf waard kunnen zijn?' Alleen als minderwaardige koopwaar zouden wij zo nog enige waarde voor hen hebben; want er zijn er velen onder hen die heimelijk slavenhandel bedrijven, en jouw oude vriend is één van de grootsten onder hen en hij doet elk jaar zaken in Egypte, Rome, Griekenland en ook in Perzië. -Wat vind je ervan, als een jood zoiets doet?'

[9] PETRUS zei: 'Die moet gestenigd worden! Maar ik, en eigenlijk wij allen, begrijpen nog steeds niet zo goed hoe U, o Heer, de misdaden van die walgelijke mensen met zoveel geduld en lankmoedigheid kunt aanzien; want het is immers al erger dan in Sodom en Gomorra. Als de heidenen zoiets doen, zijn zij te verontschuldigen, -maar een jood nooit of te nimmer!’

 

61 Over reïncarnatie

De aarde als school voor de kinderen Gods

 

[1] IK zei: 'Wind je maar niet te veel op; want je weet nog lang niet duidelijk genoeg wat er allemaal voor gasten op deze aarde rondlopen, en wat ervoor nodig is om ze stukje bij beetje in de sfeer van de kinderen Gods te brengen! Wanneer jullie echter door Mijn geest, die Ik jullie na Mijn hemelvaart zal zenden, helemaal gesterkt zullen zijn, dan zullen jullie ook dát duidelijk inzien en Mij juist eren omdat Ik zo geduldig en lankmoedig ben.

[2] Laten echter diegenen onder jullie die tot enig begrip in staat zijn, weten dat ook zielen van andere werelden op deze aarde geïncarneerd zijn, en ook de kinderen van de slang op deze aarde. Zij zijn al eens gestorven en sommigen al enige malen, maar zijn om zich verder te ontwikkelen weer geïncarneerd.

[3] Jullie hebben al vaak over zielsverhuizing gehoord. Het verre morgen­land gelooft daar tot op heden nog vast in. Maar dat geloof is bij hen erg onzuiver geworden omdat zij de mensenzielen weer in een dierlijk lichaam terug laten keren. Dat is echter in de verste verte niet zo.

[4] Dat de menselijke ziel van deze wereld samengesteld wordt uit elementen van het mineralen-, planten­ en dierenrijk en zich opwerkt tot mensenziel, is jullie reeds grotendeels uitgelegd, en ook, hoe dat binnen de gevestigde orde plaatsvindt. Maar die weg gaat een mensenziel, ook al is hij nog zo onvolmaakt, niet terug, behalve dan, in uiterlijk opzicht, in het geestelijke middenrijk, teneinde haar te deemoedigen en mogelijker­wijs daardoor te verbeteren. Is er tot op een bepaalde hoogte verbetering ingetreden, die dan wegens gebrek aan grotere bekwaamheden niet verder kan gaan, dan kan zo'n ziel naar een ander hemellichaam overgaan, d.w.z. naar het geestelijke deel daarvan en als schepsel gelukkig worden, of ook, als zij het wil, nog eens in het lichaam van de mensen van deze aarde komen, via welke weg zij zich hogere bekwaamheden kan eigen maken en met behulp daarvan zelfs het kindschap van God kan bereiken.

[5] Dus verhuizen er ook zielen van andere werelden naar het lichaam van mensen van deze aarde, om zich daarin de talloos vele geestelijke eigen­schappen eigen te maken die nodig zijn voor het bereiken van het ware kindschap van God.

[6] Omdat de aarde dus een dergelijke school is, wordt zij ook door Mij met zoveel geduld, consideratie en lankmoedigheid behandeld. Wie van jullie dat begrijpen kan, begrijpe het; maar laat hij het voor zich houden, omdat het niet iedereen gegeven moet worden alle geheimen van het Godsrijk te begrijpen. Mochten jullie echter toch iemand ontmoeten die daar mogelijkerwijs zeer geschikt voor is, dan kunnen jullie hem stukje bij beetje de verschillende geheimen openbaren, maar ook alleen maar voor hem zelf; want Ik wil dat een waar mens zich dat alles door eigen inspanning volgens Mijn leer moet verwerven.

[7] Als een mens eenmaal weet wat hij moet doen om het eeuwige leven en zijn schatten te bereiken, moet hij daarnaar handelen en leven, en dan zal hij wel in zichzelf de volledige vervulling van Mijn belofte waarnemen, horen en levendig voelen.

[8] Een mens mondeling veel van zulke buitengewone geheimen vertellen, heeft helemaal geen of slechts heel weinig nut of waarde; want ten eerste begrijpt hij het niet, en ten tweede verstoort iets wat voor hem te onbegrijpelijk is, heel gemakkelijk zijn geloof, dat hij toch al met moeite heeft aanvaard. Want om dat tot in de ware, innerlijke, geestelijke diepte van het leven te begrijpen, is duidelijk meer nodig dan alleen maar de dode letter van de wet en de profeten. '

 

62 De grote zeeslang

 

[1] (DE HEER:) 'Maar nu zijn wij zo ver langs de oever van de zee gegaan dat wij nauwelijks meer iets van de stad kunnen waarnemen, en de golven slaan daverend tegen de rotsachtige oever. Daar voor ons is een vissershut! Laten we daar naar binnen gaan en het beloofde onweer afwachten. Kijk eens naar het zuiden! Van daar zal het met geweld komen, en er zal aan bliksemschichten geen gebrek zijn. Laat het opkomen en snel naar Kapérnaum drijven!’

[2] Nauwelijks had Ik dat gezegd of er begonnen zich plotseling verschrik­kelijk donkere onweerswolken uit de zee en boven de bergen samen te pakken, wat de gasten bij onze waard in Kapérnaum al gauw merkten. Toen het dreigend uitziende onweer met groot geraas en zware donder­slagen steeds sneller in de richting van de stad begon te drijven, betaalden de gasten zo vlug mogelijk hun rekening en maakte iedereen dat hij, zo snel hij maar lopen kon, wegkwam. Ook alle zakelijke gesprekken waren plotseling ten einde, en het huis van onze waard was opeens al zijn vervelende gasten kwijt. Toen het onweer echter over ons heentrok, kregen ook onze joodse Grieken het benauwd, omdat ook zij, als oude joden, een aangeboren angst voor zulke onweersbuien hadden.

[3] Maar IK maande hen om moed te houden en geen vrees te hebben, en zei: ' Zien jullie dan niet, dat ook de geesten van dit onweer aan Mijn wil onderworpen zijn?! Wees niet bang, -niemand zal een haar gekrenkt worden! Ik heb het niet zozeer vanwege de mensen uit Kapérnaum opgeroepen, maar veeleer vanwege die uitgezondenen uit Jeruzalem, om hen nog meer te laten merken hoe God trouwe dienaren van de mammon beloont en beschermt.’

[4] Maar toen Ik dat zei, sloeg er juist vlak voor ons een bliksem met een oorverdovende knal in de grond.

[5] De joodse Grieken deinsden angstig terug, en EEN VAN HEN zei tegen Mij: 'O Heer, verdrijf dit monster van hier, anders komen wij allen kwalijk aan ons eind!’

[6] Ik bedreigde het onweer, en het trok weg, en boven ons was de hemel onbewolkt en blauw, hetgeen de joodse Grieken erg veel genoegen deed en waarvoor zij Mij begonnen te prijzen.

[7] Maar toen wij de hut verlieten en vlak aan zee liepen, bemerkte een van de joden dat zich op een afstand van ongeveer tweehonderd passen een monster bevond dat geweldig lag te kronkelen, en een zwerm zeevogels die vanuit de lucht daarop neerdook. Hij vroeg Mij , wat dat voor een ondier was. 

[8] En IK zei: 'Het is een grote zeeslang, die nu tijdens de storm zoals gewoonlijk op rooftocht uitgaat; maar verder bevindt zij zich altijd in het diepste van de zee. Zodra zij genoeg gegeten heeft, zinkt zij weer naar de bodem en blijft daar vaak verscheidene weken liggen. Als zij dan weer honger krijgt, komt zij weer naar de oppervlakte om jacht te maken op haar prooi. Wanneer zij in het water te weinig vindt om haar honger te stillen, kruipt zij tegen de oever op en rooft daar lammeren en geiten, ook varkens en ezelsveulens. Als zij in de buurt van schepen komt, is dat gevaarlijk, omdat zij in hongerige toestand ook mensen verslindt. En nu weten jullie dus, wat voor dier je nu in dit zeldzame geval gezien hebt.'

[9] Toen vroeg PETRUS: 'Heer, zo'n monster heb ik als visser één keer gezien en toen dacht ik: 'Kijk eens, dat is een reusachtige aal; die moet met een goed aas gevangen kunnen worden! ' Ik maakte met mijn helpers een lokaas en zette het uit; maar het dier ontweek het en verdween daarop plotseling, en ik zag het tot op heden niet meer terug. Hoe zou men zo'n dier kunnen vangen?'

[10] IK zei: 'Dat zou onder de huidige omstandigheden voor mensen vrijwel onmogelijk zijn! Want ten eerste is zo'n slang erg sluw en weet zij alle gevaren die haar bedreigen te ontwijken, ten tweede beweegt zij zich zeer snel, zodat ook het beste zeilschip haar niet kan inhalen, en ten derde is zij bij jullie vergeleken ongelofelijk sterk. Als zij zich hoe dan ook bedreigd en in het nauw gedreven zou voelen, zou zij zich op de vijand storten en hem ogenblikkelijk platdrukken. Daarom is het niet raadzaam haar serieus te achtervolgen. In deze zee zijn maar twee van deze dieren, en als ze gestorven zullen zijn, zullen deze wateren volledig vrij zijn van deze ondieren. Maar de twee die er nu nog zijn, zijn al erg oud en behoren tot het voorwereldlijke dierentijdperk, hoewel zij pas de leeftijd van Noach hebben, dat wil zeggen vanaf zijn geboorte tot deze tijd.

[11] Deze dieren horen eigenlijk in de grote oceaan thuis; maar ten tijde van de grote vloed van Noach zijn zij in deze binnenzee terechtgekomen en sinds die tijd leven zij hier en zullen zij nog een paar honderd jaar hier blijven leven.

[12] In zulke reuzendieren verzamelt zich de allerruwste levensstof van de wereldzielen, en deze wordt daarin verzacht en in zekere zin rijper gemaakt voor een hoger leven. Als het dier dan eindelijk eens doodgaat, gaat zijn verzamelde leven over in duizendmaal duizenden hogere levensvormen, waarin het reeds in kortere tijd een grotere levensrijpheid bereikt, hetzij nog in het water, of in de lucht of op de aardbodem, en dat gaat dan zo door alle levensvormen heen omhoog tot aan de mens. Maar de mensen­zielen die zich via deze weg ontwikkeld hebben, staan toch op een heel lage trap en werden door de oude wijzen 'kinderen van slangen en draken , genoemd; want de oude wijzen wisten in hun eenvoud meer van de oorsprong der zielen dan de wijzen van heden.

[13] Dat zijn dus de kinderen van deze wereld; zij zijn op hun manier erg knap en aards rijk en machtig, -maar nog lang niet geschikt om het hogere, geestelijke leven op te nemen.

[14] Onze kooplieden uit Kapérnaum hebben dan ook precies dezelfde geestelijke afkomst. Zij gaan nog steeds met hun handel op roof uit en beleven er het grootste plezier aan als zij werkelijk een reusachtige winst hebben gemaakt. Zij bezitten daarom nog zeer veel van de vraatzuchtige natuur van zo'n slang en verzamelen steeds maar door schat na schat, net zoals dit dier alleen maar door zijn onverzadigbare vraatzucht, allerlei levenssubstanties in zichzelf verzamelt.

[15] Maar zoals van het dier bij zijn dood alles wordt afgenomen en onder de hogere levensvormen verdeeld, zo wordt ook na de lichamelijke dood van zulke rijke, zelfzuchtige zonderlingen alles afgenomen, en zij zullen aan gene zijde door grote armoede en honger en dorst gelouterd moeten worden van hun oude slangennatuur. Het is wel bitter en erg dat het zo is, maar voor zulke allerlaagste levensvormen kan dat niet anders.’

 

63 De reden van de menswording van God

 

[1] (DE HEER:) 'Scheppen is gemakkelijk; maar om de uit haarzelf naar buiten gebrachte schepselen naar een vrij, niet onder het gericht staand, zelfstandig bestaan te leiden, is zelfs voor de goddelijke almacht geen gemakkelijke zaak. Maar met geduld en lankmoedigheid kan men tenslotte toch alles bereiken, en als iets eenmaal op de beste wijze bereikt is, denkt men niet meer aan de tijd die nodig was om zover te komen.

[2] Het vergaat ons dan als een zwangere vrouw, die ook tijdens haar zwangerschap veel vrees, angst en weeën te doorstaan heeft; maar als het kind binnen de vastgestelde tijd uit haar geboren is, is alle vrees en angst bij de vrouw verdwenen, en zij denkt niet meer aan de weeën en de pijn, want zij ziet de levende vrucht voor zich, die uit haar in een vrij en zelfstandig leven is overgegaan.

[3] Als het volkomen vrij­ en zelfstandig maken van een schepsel echter een zaak zou zijn die gemakkelijker tot stand te brengen was, dan zou het voor Mij, als Schepper van alle dingen en al het bestaande, echt niet nodig geweest zijn nu Zelf als mens op deze wereld te komen om de volmaaktst mogelijke, vrije vorming van de mens, door leer en daad te bewerkstelli­gen.

[4] Als iemand anders dat tegen jullie gezegd zou hebben, zouden jullie tegen hem gezegd hebben: 'Man, wat bazel je, wat een onzin kraam je daar uit!' Maar Ik zeg jullie dit Zelf, en daarom kunnen jullie wel geloven dat het zo is; want omwille van een kleinigheid zou Ik nooit het vlees van deze wereld en zelfs diens dood, aanvaard hebben, en ging Ik niet met jullie, Mijn schepselen, om zoals een echte vader met zijn kinderen.

[5] Nu zeggen jullie wel bij jezelf dat dat nu wel volkomen waar is, maar je vraagt je daarbij af waarom dat dan juist nu moet gebeuren, en hoe het dan met die hele reeds voorbijgegane, eeuwige tijd zit, waarin God net zo eindeloos volmaakt bestond als nu, -en wat er dan met de schepselen gebeurd is die deze huidige levensvervolmaking niet hebben kunnen bereiken omdat Ik nooit eerder een vleselijk lichaam zoals dat van een geschapen mens heb aangenomen.

[6] Ja, Mijn geliefden, dat is een heel belangrijke vraag! Maar ten dele heb Ik deze met jullie, Mijn oude leerlingen, bij de oude Marcus in Caesarea Philippi al besproken, en jullie weten daar nog veel van; jullie weten echter nog niet volledig waarom uit de oneindige loop der tijden juist deze periode genomen werd om de menselijke schepselen van nu af aan voor eeuwig de volledige gelijkheid aan God te geven.

[7] Kijk, voor de hele, eindeloos grote schepping neemt God zowel wat tijd als ruimte betreft steeds een en dezelfde wijze orde in acht! Zou het God dan soms onmogelijk zijn, zonder verwekking en zonder moederli­chaam een van alle wijsheid en kracht voorzien mens te scheppen, net zoals het Hem mogelijk is in een oogwenk de bliksem uit de lucht te laten komen?! Beslist niet, en Ik Zelf heb jullie daarvoor de overtuigendste bewijzen gegeven!

[8] Maar als dat God mogelijk is, waarom laat Hij het dan toe dat de mens eerst in een vrouwelijk lichaam verwekt moet worden, en vervolgens daarin van periode tot periode en van deel tot deel moet groeien en zich moet ontwikkelen? Als hij in het moederlichaam na vrij lange tijd vol­doende ontwikkeld is, komt daar de moeizame geboorte, terwijl er nog heel wat aan zijn lichaamsdelen ontbreekt. Na verloop van tijd worden deze steeds meer volgroeid; de tong wordt soepeler en begint woorden te stamelen, de organen ordenen zich steeds meer, en de krachtiger en mondiger wordende ziel kan zich daar meer en meer van bedienen, en zo gaat dat van fase tot fase op­ en voorwaarts net zolang, tot de mens, zo ongeveer na dertig of veertig j aar, een krachtige, ervaren, verstandige man is. Alle kennis en ervaring heeft hij zich door eigen moeite en arbeid eigen moeten maken om voor zijn medemensen als nuttig medeburger waarde­vol en achtenswaardig te zijn. Ja, maar waarom moet dat alles met de mens gebeuren als God almachtig is en meteen zonder geboorte en opvoeding volledig wijze, sterke mensen uit de lucht of zelfs maar uit het niets kan maken?

[9] Dat kan God ongetwijfeld; maar wat zouden dat voor mensen zijn? Ik zeg jullie: niets dan machines, die nooit een eigen vrije wil, nooit een eigen zelfbewustzijn zouden hebben, en nooit tot een vrij zelfstandig denken, voelen en handelen zouden kunnen komen, maar die door Gods almach­tige wil ieder ogenblik opnieuw tot leven gebracht zouden moeten worden, terwijl God Zelf in hen zou moeten denken en willen en hun ledematen voor iedere bezigheid zou moeten opwekken en bewegen. Zou God dat niet doen, dan zou zo'n mens zonder meer dood zijn en ook helemaal uit het bestaan moeten verdwijnen.

[10] Opdat echter de eenmaal geschapen mens als uit zichzelf vrij voort ­bestaat, zichzelf vormt en versterkt en vervolgens als uit eigen kracht vrij wordt in denken, willen en handelen, heeft God reeds van eeuwigheid een orde vastgesteld. Volgens deze orde moeten de eenmaal uit God naar buiten gebrachte ideeën zichzelf geleidelijk aan steeds meer van God afzonderen en uiteindelijk in zekere zin het gevoel krijgen dat ze los van God bestaan en volgens hun eigen mening een vrije wil krijgen en vrij handelen, opdat hun leven daardoor volkomen duurzaam wordt en zij dan door van buitenaf gegeven lessen van God als toekomstige goden geleid en als het ware op eigen grond en bodem tot levensvervolmaking gebracht kunnen worden.

[11] Daarvoor is echter een zeer lange tijd nodig, die door God precies is berekend en is ingedeeld in heel veel periodes waarin de verschillende ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.

[12] Zoals echter bij iedereen die zich' op normale wijze ontwikkelt, eenmaal het moment zal komen dat hij het vermogen krijgt om hogere wijsheid in zich op te nemen, zo is nu, door God precies berekend, ten aanschouwe van jullie het moment voor de hele schepping aangebroken waarop alle gerijpte schepselen de gelegenheid geboden wordt uit hun oude graven van het gericht te stappen en volkomen aan God gelijk te worden, en daarom staat er ook in de Schrift, dat nu allen die in de graven waren en nog zijn, de stem van de Mensenzoon zullen horen en, als zij uit zichzelf rijp zijn geworden, op eigen kracht verder zullen gaan naar het eeuwige, ware en volkomen aan God gelijke leven.

[13] En omdat juist nu het moment, dat God reeds van eeuwigheid precies en duidelijk berekend heeft, gekomen is waarop alle schepselen bovenge­noemde zelfstandige rijpheid bereikt hebben, wat vooral te zien is aan het feit dat de meesten van God bijna niets meer weten en volledig van God geïsoleerd zijn, daarom ben Ik als God dan ook hier om de mensen niet meer door Mijn almacht te leiden maar alleen door de leer, die Ik hun nu op zo'n wijze geef alsof Ik Zelf niets meer en niets anders ben dan zij zelf.

[14] Ik kan nu lichamelijk met jullie als vreemde ondervreemden verkeren, en de oude reden waarom niemand God kon zien zonder zijn leven te verliezen, bestaat nu helemaal niet meer. Nu kunnen jullie Mij zien wanneer je wilt, zonder datje leven gevaar loopt!'

 

64 Het ongeloof als bewijs van rijpheid voor een nieuwe openbaring

Vergelijking van de mensen ten tijde van Noach en van Jezus

De geestelijke toestand van de mensen

 

[1] (DE HEER:) 'Maar Ik ontdek nu nog een heel speciale vraag bij Mijn nieuwe leerlingen, en die is:'Ja, als nu juist het vrijwel geheel ontbreken van geloof aan een ware God de eigenlijke basis moet zijn voor de rijpheid van de mensen ten opzichte van God, dan begrijpen wij niet waarom God ten tijde van Noach, toen het geloof in een waarachtige God bij de mensen ook totaal verdwenen was, niet naar hen is toegekomen zoals nu naar ons en hun op eigen grond en bodem een leer heeft gegeven waarmee ze in vrijheid het eeuwige leven konden verkrijgen! Waarom liet God toen liever de erge zondvloed komen om de mensheid die God vergeten had te verdelgen?'

[2] Ik zeg jullie dat ook deze vraag bepaald niet onbelangrijk is, en haar beantwoording moet een groot licht werpen op de verhouding tussen God en Zijn schepselen. Let dus op!

[3] De mensheid was ten tijde van Noach niet zo goddeloos als jullie wel denken; zij was echter tegenover de God die zij maar al te goed kende, trots en erg hoogmoedig geworden en wilde zich in alle ernst tegen Hem verzetten en Hem Zijn macht afhandig maken. Zij deed wat ze wilde; en hoewel haar vanuit de hemel de meest wijze wetten gegeven werden, trad zij die met voeten en deed precies het tegendeel.

[4] Deze mensen haatten de God, die zij goed kenden, en waren vijandig tegen alles wat maar afkomstig was van Gods almacht en wijsheid. Zij vervloekten alles wat van God afkomstig was, zelfs de hele zichtbare schepping, uiteindelijk zelfs de aarde, en zij besloten ook in alle ernst de hele aarde met hun springstof te verwoesten. Zij werden door de mensen van de hoogte vaak en meermalen gewaarschuwd en ook gestraft voor hun misdaden.

[5] Er werden volkeren van hen afgescheiden en naar verre landen gebracht, waarvan de nakomelingen nog heden ten dage leven en de oude leer nog hebben, hoewel die helaas niet meer zuiver is. Maar dat hielp allemaal niet. Zij werden weer machtig, met name de Hanochieten, wier stad tenslotte veel groter was dan het hele, grote, beloofde land. Zij onderwierpen tenslotte de kinderen van de hoogte, behalve de familie van Noach, die als enige God nog volledig trouw bleef.

[6] In Noach’s tijd begonnen zij uit pure overmoed de bergen te verwoes­ten, hoewel zij door de wijzen onder de bergbewoners gewaarschuwd werden dat er zich onder de bergen reusachtige watersluizen bevonden, en dat, als zij in hun doldriestheid ook maar één grote berg tot op de grond af zouden graven en zijn massa in zee zouden werpen, zich daardoor meerdere onderaardse watersluizen zouden openen, waardoor in korte tijd zoveel water naar het aardoppervlak geleid zou worden, dat het tot boven de hoge bergen zou stijgen en zij daar allen in zouden verdrinken. Maar al die waarschuwingen hielpen niet alleen niet, maar vuurden hen nog meer aan om met nauwelijks te beschrijven energie aan de vernietiging van de bergen te werken.

[7] Noach zag toen dat alle vermaningen en raadgevingen vruchteloos waren, en hij bad God om in ieder geval een paar van de goede mensen en dieren en levensmiddelen te redden; want hij zag maar al te duidelijk de treurige gevolgen van de slechte en dwaze daden van de toenmalige wereldse mensen in. Toen pas kreeg hij van de geest van God onderricht om een ark te bouwen, waarvoor hem het ontwerp en de maten uit de hemelen gegeven werden.

[8] Toen de slechte dwazen met niet te beschrijven moeite de voet van een belangrijke berg voor het grootste deel weggehaald hadden, werd het loon voor hun werk ook al zichtbaar. De eigenlijke berg, waarvan de steunen weggehaald werden, begon door zijn grote gewicht te zakken, en perste verschrikkelijke watermassa's in machtige stromen naar de opper­vlakte van de aarde. Door de vele heetwaterstromen moest daardoor ook de lucht natuurlijk vol raken met dampen en wolken, waardoor de regen werkelijk in stromen begon neer te vallen en het water tot boven de bergen begon te stijgen. Meer dan een derde van het hele werelddeel Azië werd overstroomd, en alle Hanochieten, die meenden dat zij de hele mensheid op aarde uitmaakten, gingen daar te gronde en hun stad verzonk eveneens in de diepte der aarde.

[9] Uit Mijn in het kort weergegeven, maar ware beschrijving van die mensen uit de tijd voor Noach blijkt wel dat zij niet onkundig waren van God, maar zich slechts boven Hem wilden verheffen, en die omstandigheid bewijst juist dat zij Hem wel kenden.

[10] Hun haat tegen God werd eenvoudig veroorzaakt door het feit dat zij moesten sterven en dat meestal reeds na dertig tot veertig jaar, terwijl zij van de bewoners der bergen, die toen een zeer hoge leeftijd bereikten, dachten dat zij onsterfelijk waren. Dat was de reden waarom zij zo woedend werden op God en zich ernstig voornamen om, omdat zij sterven moesten, ook alles te gronde te richten, in weerwil van God.

[11] Als het nu zo is en niet anders, kunnen jullie dan bij jezelf nog volhouden dat de mensen toen ook al zo rijp waren als nu?! Kijk nu eens naar de mensen op aarde! Hoeveel zijn er zelfs onder de joden, die waarachtig in een God geloven en werkelijk levendig op Hem vertrou­wen? Zij hebben bijna allen slechts een puur traditioneel geloof, in hun hart zijn zij echter volkomen goddeloos, en het komt helemaal niet in hen op dat er werkelijk een of andere God zou kunnen zijn, -en mocht er een zijn, dan maakt die zich volgens hen helemaal niet druk om de sterfelijke mensen met hun gebeden en offers. De mensen heeft Hij alleen maar geschapen om Zijn aarde te laten bebouwen en te cultiveren. Dat is eigenlijk wat de betere joden geloven, -de slechtere geloven al helemaal niets.

[12] Weer anderen, die nog tot de oude Joden behoren zoals er in Samaria een aantal zijn, zeggen: De inzettingen van Mozes zijn goed, en men moet zich eraan houden, of ze nu van God of alleen maar van Mozes afkomstig zijn. Wie zich aan de inzettingen houdt, faalt niet, of er nu een God is of helemaal geen. Men moet het goede alleen doen omdat het goed is, en het slechte nalaten omdat het slecht is.

[13] Maar uit die wijsheid blijkt immers toch ook weer duidelijk dat het levende geloof in God geen eenvoudige zaak is. Hoe het er echter in de tempel met het geloof aan een God voorstaat, weten jullie zelf maar al te goed, en daar hoeft verder geen woord meer over gezegd te worden. Want waar men er geen gewetenszaak van maakt de geboden van God naast zich neer te leggen en daarvoor in de plaats wereldse voorschriften als heilig en van God gegeven in te stellen, daar is alle geloof aan een waarachtige God volledig verdwenen. Zo ziet het geloof in God er nu bij de joden uit! En vraagje nu tenslotte eens zelf af, hoe sterk jullie eigen geloof in een ware God was! Voor je bij Mij kwam zochten jullie nog iets goddelijks in de tempel en kwam je diens instellingen zoveel mogelijk na, -maar aan het echte bestaan van een God twijfelden jullie zelf, en jullie geloof was alleen maar een reeds vanaf de wieg aangenomen gewoonte, die jullie heel moeilijk af hadden kunnen leggen, omdat jullie daarvoor in de plaats niets beters wisten te vinden en jullie oude gewoontegeloof een deel van je levenswijze was geworden. Daarom stelde dan ook jullie geloof zo goed als niets voor .

[14] Dus bij de Joden als het uitverkoren volk van God is nu helemaal geen geloof meer; maar als dáár al geen geloof meer te zoeken en te vinden is, hoe moet het dan bij alle heidenen te zoeken en te vinden zijn?f In vroeger tijden geloofden zij toch nog aan hun afgoden en orakels; maar nu geloven zij ook niets meer. Zij houden zich weliswaar aan de uiterlijke ceremoniën en gebruiken, maar van geloof is daar ook allang geen sprake meer .

[15] Alleen in Egypte vind je nog enkele volgelingen van Plato, Socrates en Aristoteles, die nog de mogelijkheid van een hoogste, maar aan niemand bekend goddelijk wezen aannemen; maar zij denken ook dat de mens het door een uiterst streng leven zover kan brengen dat hij de goddelijke geest op bepaalde geheiligde momenten zal kunnen voelen en dan tijdens dat voelen heldere blikken in de toekomst zal kunnen werpen. Maar verder kan geen sterveling het volgens hen brengen. Wat er met de mensen na de lichamelijke dood gebeurt, blijft een nooit te ontwarren Gordiaanse knoop, waarover wel zeer veel sagen en meningen in omloop zijn die in de mens een vage hoop opwekken, maar waar men totaal geen zekerheid over heeft.

[16] Zo denkt nu het beste deel van de heidenen. Maar als dat zo is, iets wat jullie nu zonder moeite kunnen zien en begrijpen, dan is het immers toch ook duidelijk dat juist nu sprake is van die rijpheid tussen Schepper en schepselen van waaruit de mensen pas volledig in de toestand zijn beland om door God, zonder hun zelfstandige leven schade te berokkenen, onderwezen en tot godgelijke levens-volmaaktheid geleid en gebracht te worden. - Is het jullie nu duidelijk?'

 

65 De leiding aan gene zijde van de mensen die vóór Jezus tijd leefden

Over het hemelrijk

 

[1] PETRUS zei: 'Heer, dat begrijpen wij nu heel goed; maar nu blijft nog de vraag: Wat gebeurt er met diegenen die vóór Uw komst op aarde geleefd hebben, en wel vanaf Adam gerekend? Kunnen zij ook nog tot ware levensvervolmaking komen, en hoe?'

[2] IK zei: 'Dat is toch heel natuurlijk! Ik heb de poorten tot het leven nu niet alleen geopend voor hen die nu op aarde leven, maar ook voor allen die reeds lang naar gene zijde zijn gegaan. En velen van de oude zondaars zullen nog een keer een kort proefleven in het vlees door moeten maken, zoals Ik dat jullie al verteld heb.

[3] Aan gene zijde is een oneindig aantal soorten scholen, waarin de zielen op de meest praktische wijze onderwezen kunnen worden. Weliswaar gaat het daar niet zo gemakkelijk als hier, omdat daar iedere ziel geen andere wereld en omgeving heeft dan die, welke uit haar denken, voelen en willen ontstaat en de ziel al datgene geeft wat zij liefheeft en wil.

[4] Wel, daar kan dus veel moeilijker gunstige invloed op een ziel, die vol verwarde waanvoorstellingen is, uitgeoefend worden dan hier waar zij op een onbekende, vaste bodem staat en een groot aantal eveneens totaal onbekende omgevingen om zich heen ziet. Maar desondanks zijn er ook daar nog steeds middelen genoeg om met vrucht op een ziel in te werken. Maar daarvan zal jullie bij een andere gelegenheid wat meer verteld worden.

[5] Laat dat echter niemand tot speciale troost dienen; want als aan gene zijde een ziel in zichzelf en dus in haar wereld in plaats van beter steeds maar slechter en boosaardiger wordt, dan zal natuurlijk in gelijke mate ook haar schijnwereld en haar gezelschap en omgeving slechter worden. Zoals de waarheid en het licht in de ziel minder wordt, zo gaat het ook met haar wereld en haar omgeving, wat haar zeer begint te bedrukken en te kwellen. ­Met de toename van de kwelling stijgt ook haar toom en wraaklust, en dat is dan reeds het binnengaan in de hel, die een ware tweede dood van de ziel is, waar men dan heel moeilijk weer uit kan komen.

[6] Het zijn vanzelfsprekend alleen maar zuivere middelen waardoor de ziel na verloop van zeer lange tijd gered kan worden; maar die zien er werkelijk erg triest uit! Want het kan menige door en door slechte ziel miljarden aardse jaren kosten voor zij zich door zulke pijnlijke middelen uit zichzelf wat verbetert. Daarom is hier één dag meer waard dan honderd jaar aan gene zijde, naar aardse tijd gerekend. - Begrijpen jullie dat?'

[7] Toen zeiden ALLEN weer: 'Ja, Heer, wij begrijpen het; maar toch dringt er zich nog een vraag aan ons op, die ongeveer als volgt luidt: Als een hier overleden ziel, die nog niet volmaakt is, alleen maar in een pure schijnwe­reld woont die uit haar denken, voelen en willen ontstaat -wat men ook een fantasiewereld zou kunnen noemen -waaruit bestaat dan daarna de wereld van de volmaakte zielen? Hoe ziet het hemelrijk er uit, en waarmee kan dat op een goede, waarachtige manier vergeleken worden?'

[8] IK zei: 'Het is nu weliswaar tijd om naar de waard terug te gaan, -maar omdat dit zeker geen onbelangrijke vraag is, wil Ik deze onderweg beantwoorden. Laten we dus gaan, en luister naar Mij !

[9] Kijk, met het eigenlijke hemelrijk, dat een rijk van waarheid, licht en liefde is, wat Ik jullie reeds bij verschillende gelegenheden heb duidelijk gemaakt, staat het naar waarheid als volgt: Dit rijk vertoont geen uiterlijke luister en komt niet met bepaalde uiterlijke tekenen en attributen in de mens, maar het ontwikkelt zich geheel binnen in je, is dan in je, groeit in je, doordringt je en wordt zo je woonplaats en je wereld vol zaligheden.

[10] Het hemelrijk lijkt hier op een zaaier die goed zaad uitstrooide. Een deel viel op een weg; daarvan werd een deel door de vogels uit de lucht opgegeten en een deel door de wandelaars vertrapt. Het zaad kwam daar dus niet op en gaf ook geen vrucht. Een deel viel op rotsachtige grond. In het begin kwam het op zolang de stenen nog vochtig waren, maar de wortels die voedsel zochten vonden geen houvast in de steen; het vocht was ook niet voldoende om de halm te voeden en zo verdroogde deze en gaf ook geen vrucht. Een ander deel viel tussen doornen en struikgewas. Dat groeide weliswaar in het begin heel goed op, maar toen het zich volledig moest ontwikkelen, werd het door de doornen en het wilde struikgewas overwoekerd, het verkommerde en gaf ook geen vrucht­ slechts een deel viel op goede grond, kwam op en bracht rijkelijk vrucht voort.

[11] En zie, zo gaat het nu ook met het hemelrijk op deze aarde! Ik Zelf ben de zaaier, en Mijn woord is het goede zaad, waaruit voor ieder als vrucht het hemelrijk moet groeien. Waar het in goede aarde zal vallen, daar zal het ook een honderdvoudige vrucht voortbrengen; maar als het op de wegen van deze wereld zal vallen of op de stenen of tussen de doornen en het wilde struikgewas, zal het geen vrucht dragen. Onder de mensen die Ik met de weg vergeleek, moeten de eigenlijke wereldse mensen verstaan worden, zoals wij er vandaag een aantal bij onze waard gezien hebben. De wandelaars op de weg die het zaad vertrappen, zijn hun inspanningen voor de handel en de winst, en hun naar alle richtingen

 

66 De hebzuchtige overste van Kapérnaum

 

[1] IK zei: 'Niet erg veel bijzonders! Maar laat hem maar komen en het jullie zelf vertellen! ‘

[2] Toen kwam DE WAARD bij ons en vertelde: 'De overste van de synagoge in Kapérnaum heeft mensen gestuurd voor de tiende van de vissen, maar omdat hij gehoord heeft dat ik een rijke vangst had en hem dat niet heb gemeld, moet ik hem nu als welverdiende straf de drievoudige tiende van de edelvissen geven. Het is maar goed dat hij niet weet dát ze op de avond van een sabbat gevangen zijn; als men hem dat verraden zou hebben, zou hij waarschijnlijk al mijn vissen afnemen! Jammer, dat de vroegere overste weggegaan is, -dat was een heel goede man; maar deze is voor ons een ware plaag en hij behandelt de mensen bijna alsof ze allemaal zijn eigen slaven zijn! O Heer, zou er aan dit kwaad niets te doen zijn?'

[3] IK zei: 'O ja, en wel op een heel bijzondere manier! Zend nu een bode naar de overste om hem te zeggen dat hij eerst de vissen in jouw vergaarbak moet laten tellen, omdat je hem niet teveel en niet te weinig van de opgelegde drievoudige straftiende wilt geven. Dan zal hij met zijn ambte­naren al gauw hier zijn om de vissen te tellen, - maar er niet één vinden! Want de vissen heb Ik geschapen, en Ik kan ze ook weer laten verdwijnen en ze dan nogmaals scheppen. Als hij zich daarover opwindt, en je wil beschuldigen dat je de vissen meteen weg hebt laten brengen toen je zijn eis hoorde, dan eis je dat hij dat door getuigen laat bevestigen, omdat je je anders onder Romeinse bescherming stelt. Als hij dat hoort, zal hij weggaan en je verder geen straftiende meer opleggen. Doe dat, en dan zal alles wel in orde komen!’

[4] DE WAARD zei: 'Maar nu is ook het middagmaal al klaar! Zullen we dat niet eerst gebruiken, zodat wij tijdens de maaltijd niet door de overste gestoord worden?'

[5] IK zei: 'We zullen heel ongestoord eten, -ook al zouden er honderd oversten buiten bezig zijn vissen te tellen! Hij kan zelfs, als hij wil, binnen bij ons komen, en dan zal hij zo snel mogelijk naar huis gaan om zijn hachje te redden.'

[6] Toen de waard Mij dat hoorde zeggen, werd hij erg blij en zond meteen een bode naar de overste, en wij gingen aan tafel en waren daarbij in een heel goede stemming, vooral over de op het onweer gevolgde vlucht van de vele ochtendgasten.

[7] Na de maaltijd zei IK tegen de waard: 'Hij komt er al aan; kijk echter eerst in de vergaarbak, dan zul je zien wat voor vis de overste daarin zal vinden!'

[8] De waard ging toen snel naar buiten en schrok ontzettend toen hij in plaats van de grote edelvissen, de voorheen bij het onweer waargenomen reuzenslang daarin rond zag zwemmen.

[9] Maar ook de overste wilde van het tellen van de vissen niets meer weten toen hij het monster waarnam. Dat onze waard hierdoor snel en gemak­kelijk van de overste afkwam, is begrijpelijk; want van het monster verlangde de overste geen enkelvoudige en nog minder een drievoudige straftiende .

[10] Toen hij het monster zag, week DE OVERSTE zo snel mogelijk terug en zei: 'Dit monster heeft in mijn plaats de tiende al genomen! Ik had wel erg graag een paar stukken van die edelvissen op mijn tafel gezien, maar omdat er niets meer is, moet het natuurlijk ook zo in orde zijn. Waar niets is, is ook geen wet en geen recht, en dus zijn we weer goede vrienden; als je echter toch weer eens zo'n edelvis vangt, stuur mij dan tegen betaling wat toe! Want als je minder dan tien vissen vangt, hoef je toch al geen tiende te betalen. Maar nu maken we meteen dat we zo ver mogelijk van de zee vandaan komen; want het ondier zou wel eens het land op kunnen komen en ons allen als vliegen weghappen! Het heeft een bek om huizen mee te verslinden!'

[11] Daarop liep hij vlug naar huis en liet zich toen lange tijd aan zee niet meer zien omdat hij voor het monster te veel eerbied gekregen had.

[12] Zodra de overste echter weg was, verdween, nog terwijl de waard toekeek, ook het monster van een reuzenslang en zwom met grote kronkels snel naar volle zee, waar het door de hoge golven uit het zicht verdween.

[13] Toen keek de waard naar de grote vishouder, en die was, net als tevoren, vol prachtige edelvissen. Daarop kwam hij vol vreugde weer bij ons, at en dronk aan onze tafel en vertelde ons wat hij gezien had en hoe goed hij van de overste was afgekomen. Tegelijk vroeg hij ook in welk deel van de zee deze monsters zich bij voorkeur ophielden, om ze te kunnen ontlopen; want het zou toch wel niet erg vertrouwd zijn om deze ergens tegen te komen.

[14] Toen zei IK: 'Maak je daarover maar geen zorgen! Dit ondier woont op de diepste plaats van de zee en komt ongeveer iedere honderd jaar bij bijzonder grote stormen, die onder water hun oorsprong hebben, pas te voorschijn, iets wat op binnenzeeën een zeer zeldzaam verschijnsel is. Zo nu en dan, als deze ondieren honger hebben omdat zij op hun diepte te weinig voedsel vinden, komen zij wel aan de oever en roven daar schapen, lammeren en kalveren, ook ezelsveulens en varkens; mensen en grotere dieren grijpen ze echter slechts zelden of helemaal niet. Maar van nu af aan zal het nooit meer te voorschijn komen, want zijn tijd van leven is voorbij; daarom hoef je er ook niet bang voor te zijn. Stuur de overste echter pas over een paar dagen een edelvis, dan zal hij daarmee volkomen tevreden zijn. -Maar nu kan iedereen weer een vraag stellen als hem nog iets niet duidelijk is; want vanaf morgen zullen we hier een aantal dagen rust houden en weinig over geestelijke zaken spreken!'

[15] ALLEN zeiden: 'Heer er is nu bijna niets meer om nog aan U te vragen; want we hebben van U toch al over alles de meest wijze lessen gekregen!'

[16] IK zei: 'Rust dan nu en denk over het ontvangen onderricht na!'

 

67 De onsterfelijkheid van de ziel van de mens

 

[1] Toen zei DE WAARD: 'Ik heb weliswaar ook al over vele zaken uit Uw mond onderricht ontvangen, maar toch spelen er nog verscheidene be­langrijke vragen door mijn hoofd. Eén daarvan lijkt mij van groot belang voor het leven te zijn, en als U het daarmee eens bent, zou ik die vraag wel graag door U beantwoord willen zien!’

[2] IK zei: 'Hoe luidt dan jouw vraag?'

[3] DE WAARD zei: ' Aldus, Heer en Meester: Kijk, de mens weet heel goed, dat wil zeggen door onderricht, dat zijn ziel, waarvan men ook niet zo'n heel juist begrip heeft, onsterfelijk is; maar ondanks al het nog zo vaste geloof, vermengt zich daarmee toch steeds het bittere gevoel van het algehele afsterven en uiteindelijk het volledige vergaan en verdwijnen uit de rij van levende en van zichzelf bewuste wezens.

[4] Met de gedachte aan het bestaan in en aan de overzijde van het graf kan iemand zelfs met de beste wil nooit zodanig vertrouwd raken dat zijn hart zich daarbij gelukkig voelt, maar het huivert er steeds opnieuw voor, omdat het juist over dit belangrijke punt ondanks alle mogelijke moeite van geen enkele kant duidelijkheid krijgt.

[5] Omdat dus de dood en het graf de bitterste gedachten bij de mens oproepen, en omdat daarover nergens een goede verklaring te krijgen is, is het menig mens echt niet kwalijk te nemen dat hij zich, om deze duistere gedachten in zich te overstemmen, volledig overgeeft aan de roes van de wereld. Over dit belangrijke levensvraagstuk zou daarom de juiste uitleg uit Uw mond, o Heer, werkelijk heel noodzakelijk zijn! Want wat heeft de mens aan de meest wijze lessen, als hij in zijn innerlijke bewustzijn niet volledig duidelijk weet, wat het leven van de ziel na de dood is?! Men houdt zich wel aan de wetten en het onderricht, maar meer terwille van de uiterlijke, burgerlijke orde dan om daardoor het eeuwige leven op een bepaalde manier met zekerheid te verkrijgen.

[6] Ik ben zoveel mogelijk toch nog een van degenen die redelijk trouw zijn aan de instellingen van Mozes, en ik ben wat betreft geestelijke zaken steeds het liefst en het meest met de belangrijkste wijze mensen van alle nationaliteiten omgegaan, en zij wisten uiteindelijk geen van allen over het betreffende onderwerp iets meer te zeggen dan ikzelf. De Romeinen zeggen, en met hen ook de Grieken: 'Dat is nu juist de noodlottige sluier van Isis, die tot op heden nog door geen sterveling is opgelicht! ' Ja, dat is heel mooi gezegd, en er zit ook veel waarheid in; maar daar hebben we jammer genoeg niets aan! Want een dode voelt, hoort en ziet niets meer, en wij, die nog aan dit leven knagen als wormen aan een verrot stuk hout, zien, horen en voelen van de gestorvene ook niets anders meer dan zijn dode, stinkende lichaam, dat weinige jaren later tot stof en as wordt. Dus, Heer en Meester, U, die het leven zelfbent volgens Uw leer, geef mij, en eigenlijk ons allen, daarover een duidelijke uitleg, wat ik U smeken mag!

Want waarlijk, met de duistere gedachte aan de dood, aan het graf en aan de vernietiging wil ik niet graag nog een jaar leven!'

[7] IK zei: 'Ja, Mijn beste vriend,je vraag is heel goed gesteld, en er spreekt een menselijke behoefte uit van de eerste orde; maar om je daarover een dusdanige uitleg te geven dat je het eeuwige leven van je ziel door een overduidelijk klaar bewustzijn in je voelt, is een buitengewoon moeilijke zaak! Want kijk, Ik ben immers juist in deze wereld gekomen om de mens het besef van het eeuwige leven volledig te schenken als hij helemaal volgens Mijn leer leeft en handelt! Als een mens Mijn leer echter niet kent, of­ als hij die wel kent -er dan toch niet naar leeft, kan hij ook niet tot dit innerlijke levensbewustzijn komen, omdat Ik alleen de weg en de deur daarheen ben.

[8] Je ziet de bloesem aan de boom; maar van de groeiende vrucht zie je tijdens de bloeitijd weinig of niets. Pas wanneer de bloesem is afgevallen, wordt een heel klein vruchtbeginsel zichtbaar. Maar in de vrucht moet toch ook het zaad met de levenskiem groeien; waar is dat echter in dat eerste kleine vruchtbeginsel te ontdekken?! Alles lijkt er nog één en hetzelfde te zijn. Het vermogen ligt er al wel in, maar jij kunt het nog lang niet onderscheiden van alle andere levenloze delen, waarin geen levens­kiem rijpt. Als de vrucht echter tot volle rijpheid komt, zul je gemakkelijk en zonder enige moeite de zaadkorrel ontdekken.

[9] En zie, vrijwel net zo is het met het volle, duidelijke levensbewustzijn van de ziel in de mens! Zolang de mens dat niet in zich heeft, is de ziel in haar lichaam nog niet zo levensrijp dat zij te onderscheiden is van het vlees. Zij is nog te veel en te nauw verbonden met het vlees en kan in zichzelf dan niet veel anders voelen en waarnemen dan het lot van haar lichaam, en zelfs de beste verklaringen kunnen aan een ziel die nog niet rijp is voor het leven het innerlijke, volledige, rijpe levensbewustzijn niet geven.

[10] Heeft een ziel echter door haar eigen werkzaamheid volgens Mijn leer de genoemde levensrijpheid bereikt, dan is ieder verder bewijs daarvoor helemaal overbodig. Of heb je er soms een bewijs voor nodig datje nu op een natuurlijke wijze in je lichaam leeft? Beslist niet, en je zou iedereen uitlachen, die van plan zou zijn je te bewijzen datje nu in je lichaam leeft, je beweegt en naar alle kanten bezig kunt zijn. Zou echter het meest overtuigende bewijs dat je nog leeft je iets helpen als je in diepe slaap verzonken was en niet in staat zou zijn om iets waar te nemen?!

[11] Kijk, ook ieder dier heeft een ziel, waarvan het bestaan ook geeste­lijk substantieel en dus onverwoestbaar moet zijn omdat het anders de ledematen van zijn lichaam niet kon laten bewegen! Maar probeer een dier eens uit te leggen wat zijn ziel is, en dat het alleen door zijn ziel leeft! Zou dat dier wel begrijpen wat je tegen hem zei? Beslist evenmin als dat een steen je verstaan zou hebben! Maar waarom begrijpt een dier dat niet, en waarom heeft het geen woorden om zijn gevoelens aan een ander schepsel mee te delen?

[12] Kijk, een dierenziel ligt noodzakelijkerwijs nog diep in haar vlees begraven en wordt buiten de behoeften van haar lichaam vrijwel niets gewaar! Als iemand een dier voor een heel eenvoudig werkje wil africhten, moet hij zich veel moeite getroosten om de dierenziel eerst in zoverre uit haar lichaam te wekken, dat het dier begrijpt wat de mens van hem wil.

[13] Geloof je echter dat er mensen zijn waarvan de ziel niet zo heel ver boven de dierenziel staat, ja daardoor vaak ogenschijnlijk zelfs overtroffen wordt? Wel, zulke zielen reeds aan deze zijde door woorden tot innerlijk levensbewustzijn proberen te brengen, zou totaal vergeefse inspanning en moeite zijn! Voor zulke mensen voldoet reeds het blinde en stille geloof dat hun ziel na de dood van het lichaam voortleeft en daar hetzij loon of straf te verwachten heeft, teneinde zich te voegen naar de een of andere wettige orde, zoals de os naar zijn juk. Al het verdere moet voor een andere levenstoestand bewaard worden.

[14] Een dier kan alleen door allerlei soorten pijnlijke tucht zo intelligent gemaakt worden dat het nuttige bezigheden verricht, -zo is het ook met een heel gewoon werelds mens wiens ziel alleen naar 'bevrediging van de lichamelijke behoeften streeft en behalve de mogelijkheid tot spreken vrijwel niets verheffends te bieden heeft dat uitgaat boven de dierenziel.’

 

68 De oorzaak van de vrees voor de dood

 

[1] (DE HEER:) 'Dat mensen zoals jij het echter tot nu toe niet tot een bepaald bewustzijn over het voortleven van de ziel na de lichamelijke dood hebben kunnen brengen, daarvan heb Ik je de oorzaak reeds laten zien, en je zult die ook ingezien hebben; maar de vrees voor de lichamelijke dood ligt eigenlijk niet zozeer in het je niet bewust zijn van het leven van je ziel na het afvallen van je lichaam, dan veeleer in je liefde voor de wereld en in je eigenliefde. Door deze beide soorten liefde wordt je ziel steeds verder met haar vlees vermengd, en het gevolg daarvan is dat zij zich juist daardoor het gevoel van sterven, vergaan en eindigen steeds meer eigen maakt en ten prooi valt aan allerlei angst en vrees.

[2] Kijk, de oervaders van de mensen van deze aarde hadden geen angst voor de lichamelijke dood, maar vaak slechts een verlangen om bevrijd te worden van het gebrekkig geworden lichaam! Zij werden door hun voor God welgevallige levenswandel van tijd tot tijd helderziende zodat zij in het hiernamaals konden zien en daardoor kregen zij een duidelijk en waarachtig bewustzijn over het leven van de ziel na het scheiden van het lichaam.

[3] Maar in deze tijd is toch bijna ieder geloof aan God bij de mensen uitgeblust! Waar zou bij de mensen het heldere bewustzijn van het leven der ziel na de lichamelijke dood nog vandaan moeten komen?!

[4] Ik zeg je: Als men aan de oorsprong van al het leven al vrijwel algemeen twijfelt, is het helemaal niet verwonderlijk dat men over het verder leven van de eigen ziel na de lichamelijke dood grote twijfels heeft.

[5] Ga maar eens naar de Sadduceeën, dan zul je ontdekken dat zij in de eerste plaats bijzonder materialistische, de wereld en zichzelf boven alles liefhebbende mensen zijn, ten tweede helemaal niet aan een god geloven, en daarom ten derde ook de onsterfelijkheid van de menselijke ziel volledig ontkennen en iedereen voor dwaas uitmaken die ook maar enigszins gelooft aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, die volgens hen niets anders is dan een waanzinnig fantasiebeeld van een zwakzinnig mens, die dat zelfs door loze praatjes wil bewijzen.

[6] Kijk verder eens naar de echte cynici, leerlingen van de wijsgerige Griek Diogenes! Dat zijn zelfs ware vijanden van het leven, en zij verwensen een of andere kracht die hen zonder hun toestemming in het leven riep. Ze leven weliswaar heel zedelijk en nuchter, en verachten alle luxe, ja zelfs het minste levensgerief. Voor hen is de grootste weldaad de dood, waarachter zij geen leven meer verwachten, maar het totale niets, waar zij erg naar verlangen.

[7] Daarentegen kun je weer in Indië nog heden ten dage mensen vinden die met de zielen van gestorven mensen net zo omgaan als met de levenden, en met hen over allerlei geheime zaken spreken. Deze mensen hebben ook geen greintje angst voor de lichamelijke dood, -integendeel, de sterfdag van een mens is bij hen een ware jubeldag en het ter wereld komen van een kind een echte droevige dag.

[8] Kijk, zo zijn de mensen ten opzichte van jouw vraag heel verschillend! Waar het ene volk vaak erg bang voor is, daarvoor heeft een ander volk, zelfs bij de meest verschillende leren en verwachtingen, niet de minste vrees en angst. De joden zijn echter het meest bang voor de lichamelijke dood, en de reden daarvan is juist hun grote liefde voor de wereld en hun zinnelijke lust. Wie deze zo zorgvuldig koestert als de joden, moet mettertijd al het hogere inzicht verliezen; want niets schaadt het juiste, levende geloofsinzicht zo zeer als juist ontucht, allerlei geilheid en licha­melijke hoererij, die reeds lang bij de joden veel erger algemeen gebrui­kelijk is dan bij de meest duistere heidenen. Deze zonde verstikt de ziel letterlijk in de modder van het vlees en doodt zelfs het vlees zelf. Als dat zo is, waar moet dan zo'n ziel het heldere levensbewustzijn vandaan halen?!

[9] Nu ben je Mij weliswaar heel aangenaam, en Ik zal te juister tijd wel weer het levensbewustzijn in je zielleggen; maar in je jonge jaren heb je je vleselijke lusten erg gekoesterd, en kijk, juist daar ligt bij jou dan ook voornamelijk de reden waarom je ondanks al je vragen en zoeken tot op heden nog steeds het ware onfeilbare licht niet gevonden hebt! Door je huidige kuisere leven zul je ook weldra tot meer innerlijk levensinzicht komen en dan niet meer zulke vragen stellen als je nu gedaan hebt. -Heb je Mij nu goed begrepen?'

[10] DE WAARD zei: 'O ja, maar al te goed heb ik U begrepen, en ik zeg nu met de Romeinen: Hinc ergo illae lacrimae!* (*daarom dus die tranen) Ja, ja, Heer, Alwetende, mijn jeugdzonden hebben veel van de levenskracht van mijn ziel verbruikt, en nu ik ouder ben geworden, merk ik heel sterk dat ze afgenomen zijn. Het is alleen maar de vraag hoe dat nu weer enigermate te herstellen is.'

[11] IK zei: 'Zolang een mens op deze aarde leeft en een volkomen vitale, ernstige wil heeft, is dat alles nog heel goed mogelijk, waarvan David je een levend en concreet voorbeeld geeft; want ook hij had in een periode, die jullie niet onbekend is, veel gezondigd op het gebied van de lichame­lijke lust. Maar hij heeft zich daarna ook op tijd vermand, zondigde uit liefde tot God niet meer en werd daardoor een man naar Gods hart. Want waarlijk, Ik zeg je, dat in de hemel meer vreugde is over één zondaar die zijn zonden als zodanig herkent, ze verafschuwt, er waarachtig berouw over heeft, op een juiste en verstandige wijze boete doet en zich grondig verbetert en niet meer zondigt, dan over negenennegentig rechtvaardigen die nooit hoefden te boeten! Of is het bij de mens ook niet zo dat hij over iets, hoe onbeduidend ook, wat hij verloren en dan gelukkig weergevon­den heeft, meer vreugde heeft dan over zijn grote schatten die hij nooit verloren had?! Kijk, zo gaat het ook bij God, en als het niet zo was dan zou je Mij nu in jouw herberg waarlijk niet te gast hebben!

[12] Het is wel waar dat je jeugdzonden jou veel geschaad hebben, zowel je lichaam als daardoor ook je ziel; maar omdat je dat erkend hebt en je helemaal hebt afgewend van de zonde, ben Ik ook bij jou in huis gekomen om je volledig van al je kwalen te genezen.

[13] Waar Ik echter eenmaal ingetrokken ben, is ook de volledige verge­ving van alle zonden, en het licht en het eeuwige leven zelf ingetrokken. Ik kan je daarom zeggen dat jouw huis en jou zelf nu een groot heil is overkomen, en de gevolgen zullen je dat beter duidelijk maken dan Ik nu Zelf; want Ik heb je nu de leer en de belofte gegeven, maar pas in de vervulling daarvan zul je de volledige waarheid in jezelf ontdekken.'

 

69 De goddelijke liefde, haar zorg en wijsheid

 

[1] (DE HEER:) 'Waarlijk, Ik zeg je: Wie Mijn woord hoort, het als waarheid aanneemt en er getrouw naar leeft en handelt, zal voortaan geen dood meer voelen noch smaken! Maar wie Mij slechts als een redelijk goede buit naast het wereldse gelijktijdig binnen wil halen, zal tot aan zijn einde in deze wereld weinig geestelijke levenstroost in zichzelf bespeuren, en in het hiernamaals zal dan pas duidelijk worden wat bij hem meer gewicht had. Want wie meer van het wereldse in zich heeft, zal erg veel moeite hebben om zelfs maar het evenwicht tot stand te brengen, en het zal nog heel lang duren voordat Ik Zelf in zijn huis te gast zal zijn en bij hem zal uitrusten.

[2] Maar jij, die dat nu weet, heb goede moed, bedenk datje met één slag geen volgroeide boom omhakt, dan zul je rust vinden in je hart. Je hoeft van nu af aan slechts volgens Mijn woord te handelen, en het andere wat je zoekt, zal je er dan op de juiste tijd bij gegeven worden.

[3] Maak je ook niet te veel zorgen over je huis en watje gezin zal eten en drinken; want dat doen alleen de wereldse mensen en de heidenen, die van God en respectievelijk van Mij niets afweten! Zoek volgens Mijn woord alleen maar het rijk van God en zijn lichtende gerechtigheid, die vooral bestaat uit de liefde tot God en de naaste, dan zal al het andere je helemaal voor niets erbij gegeven worden!

[4] Kijk naar de bloemen op het veld die niet werken en ook niet oogsten, maar de Vader in de hemel zorgt toch zo voor hen dat zij gevoed worden en bovendien uiteindelijk nog veel prachtiger getooid zijn dan Salomo ooit in zijn grootste koningspracht.

[5] Als God echter al zo voor het gras zorgt, dat vandaag groeit en morgen afgemaaid wordt en volgens een oud gebruik in bundels gedroogd en in de oven tot as verbrand wordt, hoeveel te meer zal God dan voor die mensen zorgen die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden!

[6] Als zelfs de mensen die merendeels thans gemeen en slecht zijn, hun kinderen liefhebben en zo veel mogelijk goed doen, hoeveel te meer zal de algoede Vader in de hemel dat dan diegenen doen die Hij waardig bevonden heeft Zijn kinderen te zijn! Of heb je ooit van iemand die heel veel zuivere wijsheid bezat, horen zeggen dat hij gruwelijk en onverbidde­lijk hard tegen zijn naasten of zelfs tegen zijn kinderen is opgetreden?!

[7] Het is sinds mensenheugenis bekend dat een wijs mens ook een goed mens is en het goede voor alle mensen wil. Alleen de wijsheid gaf de mensen wetten die gemakkelijk op te volgen waren en waardoor allen volkomen gelukkig konden worden; zij voorzag de wetten alleen maar van sancties vanwege de slechte, eigenzinnige, ongehoorzame mensen opdat de goede mensen een middel in handen zouden hebben de slechte dwazen met geweld naar het goede te dwingen, als de zachte vermaningen geen resultaat hadden. Zo is ook het sanctioneren van de ordewetten een daad van liefde en ontferming uit de wijsheid.

[8] Als echter al volkomen menselijke wijsheid alleen maar goede dingen tot stand brengt, en de onwijze mensen naar het ware geluk van het leven stuurt, hoeveel te meer dan de allerhoogste en diepste Goddelijke wijsheid!

[9] Dat zij niet in kan gaan tegen haar eigen orde, waar het bestaan van alle schepselen van afhangt, en daar ook eeuwig nooit tegenin zal gaan, moet ieder mens met een beetje verstand heel goed kunnen begrijpen, omdat daardoor het bestaan en het geluk van alle goede en zalige wezens gevaar zou lopen. Maar de hoogste wijsheid wil ook de weerspannige geesten en wezens tot het goede en ware brengen en heeft voor dit doel voor de deugdelijkste middelen gezorgd, die de verstokte zondaar welis­waar nooit als melk en honingzeem zullen smaken, -maar het zal toch steeds van zijn eigen wil afhangen om daar verandering in te brengen zodra hij zich wil voegen.

[10] En dat is ook hier het geval. Alles hangt van de ernstige wil van de mens af; als hij zich serieus verbetert en in vol vertrouwen God, altijd in Mijn naam, smeekt om iets waars en goeds, zal het hem gegeven worden naar de maat van zijn reële verbetering en van zijn geloof en vertrouwen. En je kunt nu met deze waarachtige belofte van Mij dan ook volkomen tevreden zijn.

[11] Wie dit alles goed overdenkt en daarnaar handelt, zal in alles heel gelukkig zijn en voor de lichamelijke dood geen angst en vrees meer hebben, ook al is hij ook eerder een grote en grove zondaar geweest. Want God, de Vader in de hemel, heeft Mij alleen voor de zondaars en niet voor de rechtvaardigen naar deze wereld gestuurd, en zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zal ook Ik jullie naar de zondaars zenden; want alleen de zieken hebben een geneesheer nodig, en niet de gezonden. -Is het je nu helemaal duidelijk?'

[12] DE WAARD zei: 'O, wie zou het nu nog niet snappen?! -Maar nu begint de dag ook al wat naar de avond te neigen. Wat zullen we nu gaan doen?'

[13] IK zei: 'Dat hangt nu van jou af; want voor vandaag, morgen en overmorgen zal Ik helemaal niets bepalen. Als je echter iets hebt, zeg het dan, dan zal Ik zien wat er aan te doen is!'

 

70 Het verzonken land

 

[1] Toen zei DE WAARD: 'Ik heb nog wel wat; maar ik vind het haast te onbelangrijk om U, o Heer, daarmee lastig te vallen!'

[2] IK zei: 'Zeg het maar, want niets in de wereld is te onbelangrijk voor Mij,

[3j Toen zei DE WAARD: 'Wees dan zo vriendelijk mij aan te horen! Kijk, ik heb behalve deze bezitting nog een grote boerderij niet ver hiervandaan, waar ik mijn beste runderen en schapen houd, en ik heb daar ook een aantal heel trouwe knechten en meiden! Op de grote dierenweide, die helemaal begroeid is met weelderig gras, is een paar maanden geleden een stuk land van ongeveer een kwart morgen zodanig verzakt, dat er nu op die plaats een gat zit waarvan je de diepte niet kunt peilen, en ook niet kunt weten of er niet al gauw nog meer land zal wegzinken.

[4] Een oude man, die tamelijk deskundig is in deze dingen, vroeg mij of de dieren in de buurt van het gat kwamen. En ik zei hem zoals het is, de volle waarheid. Ik liet enige schapen en runderen dicht bij het gat brengen; maar hoe dichter zij bij het grote gat kwamen, des te meer stribbelden ze tegen en toen zij nog maar zo'n tien passen van het gat verwijderd waren, rukten zij zich los en renden weg. Zelfs de geiten zijn niet in de buurt van het gat te krijgen, hoewel zij op de hoogste rotsen heel behaaglijk en onverschrokken plegen rond te klimmen. Toen zei de deskundige man dat dit een zeker teken ervan was dat er nog meer land in de diepte zou verdwijnen. En in deze zaak, die voor mij als grondbezitter toch wel erg onplezierig is, vraag ik dan nu ook aan U wat het te betekenen heeft, wat er nog te verwachten is, en of het euvel toch misschien nog op de een of andere manier verholpen zou kunnen worden.’

[5] IK zei: 'Laten we naar buiten gaan en die boze opzet van de ruwe aardgeesten bekijken, die dat gedaan hebben op aansporing van andere geesten van gestorven mensen. Deze geesten zijn als je vijanden naar gene zijde overgegaan omdat je hun boerderij tengevolge van een gerechtelijke beslaglegging vanwege niet betaalde grote schulden door koop in je bezit hebt gekregen! Laten we dus naar buiten gaan en de zaak in ogenschouw nemen!’

[6] We stonden nu snel van onze zitplaatsen op en gingen naar het noodlottige stuk land dat daar ongeveer een half uur vandaan lag. Zo kwamen we weldra bij het onheilspellende gat. Buiten Mij en de waard durfde niemand helemaal tot aan de rand ervan te gaan. De twintig nieuwe leerlingen weken al van ver terug; want het gat was werkelijk heel luguber om te zien. De waard zei, dat hij zelf nog nooit zo dicht bij het gat gekomen was en pas nu de onpeilbare diepte ervan zag.

[7] Maar IK zei tegen hem: 'Haal eens een behoorlijk grote steen voor Mij, dan zal Ik zien of het gat niet op te vullen is!'

[8] Toen ging de waard op zoek en bracht Mij een minstens tien pond zware steen. Ik nam de steen en slingerde die met grote kracht in het gat. Al gauw begon er uit het gat een geweldige rookzuil op te stijgen, die een sterke zwavelstank verspreidde.

[9] Maar IK bedreigde de rookwolk en zei: 'Jullie kwade geesten met z'n allen. Ik, de Heer, gebied jullie dit gat meteen voor nu en alle tijden op te vullen!'

[10] Toen hoorde men uit de rookwolk STEMMEN, die riepen: 'Jezus van Nazareth, Zoon van de levende God, we kennen U! Waarom kwam U om ons vóór de tijd te kwellen? Wij zitten hier op elkaar geperst en hebben wat ruimte gemaakt. Waarom gunt U ons deze vrijheid niet? Hier is ons groot onrecht aangedaan, dat ons lichaam doodde. We hebben alles verloren. Waarom mag de koper nu ook niet wat verliezen? Wij hebben dit stukje land nodig in onze ontzettende diepte. Waarom mogen we het dan niet hebben?'

[11] IK zei: 'Doe wat Ik jullie bevolen heb, anders zal jullie nog iets ergers overkomen! ,

[12] Toen zakte de rook, en binnen in het gat begon het geweldig te keer te gaan en te bruisen. Dat duurde echter maar heel kort en al gauw zag men dat het verzonken stuk land langzaam maar zeker omhoogkwam, en na een uurtje was het gat weer zodanig opgevuld dat niemand kon zien dat dit deel ooit verzonken was geweest.

[13] Maar IK riep nu alle oude en nieuwe leerlingen en zei: 'O jullie bangerds! Kom hier en ga op het verzonken stuk land staan dat uit de diepte omhoog is gekomen, en erken dat niets de macht van de goddelijke wil kan weerstreven!'

[14] Toen kwamen alle leerlingen en overtuigden zich ervan dat niets de macht van Mijn wil kan trotseren.

 

71 Het wezen van de boze geesten

 

[1] Maar de waard vroeg Mij wat de geesten in de rookwolk die wij zagen, bedoeld hadden toen zij zeiden dat Ik hen niet vóór de tijd moest kwellen.

[2] IK zei: 'Kijk, alle afvallige geesten zien het als een kwelling wanneer zij tot gehoorzaamheid aan God gemaand worden; want alle hoogmoed kent geen gehoorzaamheid omdat hij alleen maar wil heersen en gebieden. Maar zij dachten dat zij nog te kort in de geestenwereld waren om nu al gehoorzaam te moeten zijn aan Mijn goddelijke wil. Kijk, zij zouden nu het liefst willen dat zij, zeg maar een complete eeuwigheid van hun slechte en wraakzuchtige vreugden konden genieten, en iedere geest die hen tot orde en gehoorzaamheid maant of vaak zelfs met geweld dwingt, zien zij als hun vijand en hun kweller!

[3] Daarom bedreigde Ik hen ook meteen, en zij moesten gehoorzamen en gehoorzaamden ook, hoewel met de grootste tegenzin. Maar, dat geeft niets voor dergelijke geesten die gericht en daarom in de dood zijn, omdat hun eigenzinnige vrijheid geen vrijheid, maar een gevangenis en een heel erg gericht is, waaruit zij stukje bij beetje alleen maar heel geleidelijk bevrijd kunnen worden als een machtiger wil dan de hunne hen grijpt en tot een goede daad dwingt.

[4] Zij lijken op die dromers die zich met allerlei zoete dromen als vorsten en koningen in slaap wiegen, in hun droom allerlei domme onzin uitkra­men en zich vaak heel druk maken. Nu weet iedereen echter dat zulke dromen niet zo erg bevorderlijk zijn voor de natuurlijke gezondheid van de mens en dat het goed is zulke mensen die 's morgens zo zoet dromen, te wekken. Wat wordt zo'n slaper echter geërgerd en kwaad als hij door iemand die wakker is, gewekt wordt! Maar als hij daarna helemaal wakker wordt, is hij toch erg blij dat hij uit zijn verdovende slaap gewekt is. Hij is bij het wakker worden weliswaar al zijn mooie vorstendommen kwijt en van koning weer gezonken tot heel gewoon mens; maar als zodanig is hij ook juist tot het duidelijke besef gekomen dat zijn koningschap niets dan een ijdele ziekelijke koortsdroom was.

[5] En kijk, zo gaat het ook met dergelijke geesten, alleen met dit verschil dat zij vaak ontzettend lang in zulke dromen vertoeven en zichzelf dan nog uiterst moeilijk laten wekken!

[6] In een dergelijke droom bevinden zich ook alle wereldse gelukzoekers die op alle terreinen van de menselijke bestaanssfeer op deze aarde rijkelijk vertegenwoordigd zijn. Zij voelen er zich heel gelukkig bij en wee degene die het waagt hen voor de ernst van dit leven door woorden en daden te wekken! Maar als men toch zo nu en dan één van die velen weet te wekken, zal dit de gewekte daarna beslist veel plezier doen omdat hij pas in de geestelijk ontwaakte toestand steeds meer begint te onderkennen en in te zien, in welk gevaar hij zich in zijn blinde zinnenslaap bevond.

[7] Daarom is het dan ook wenselijk dat jullie proberen of zo iemand wiens zinnen bedwelmd zijn nog nuchter en wakker te maken is! Als het kan, wek hem dan, en dat zal jullie van groot nut zijn omdat hij dan weer gemakkelijker dan Ik met succes op zijn gelijkgezinden in kan werken; laat hij zich echter niet wekken, laat de luie en trage ezel dan slapen! Dan moeten er al andere wekmiddelen komen om zulke slapers te wekken. Dergelijke middelen bestaan echter uit allerlei ziekten, oorlog, hongers­nood en epidemieën. -Hebben jullie dat begrepen?'

[8] DE WAARD zei: 'O ja, Heer en Meester, zo is het precies, en zo moet het ook zijn! Maar ietwat treurig blijft de geschiedenis met zulke slapers altijd, omdat als God eenmaal die grote bezoekingen over de mensen laat komen, heel vaak de onschuldige met de vele schuldigen moet lijden.'

[9] IK zei: 'Hij lijdt echter ook als wakende onder de vele slapers, en derhalve verliest hij weinig of niets. Of is het soms prettig om zich in een vertrek als enige wakende tussen louter slapenden te bevinden en stil te zijn?!’

[10] DE WAARD zei: 'Ja, ja, dat is wel waar, -het zou werkelijk pijnlijk zijn voor een wijs mens om zich onder louter dwazen en stommen en blinden te bevinden, waarmee hij nooit ook maar een enkel verstandig woord zou kunnen wisselen! En dan is lijden dat tot verbetering leidt, op zichzelf beter dan lijden dat kennelijk niet tot verbetering leidt. Ach, Heer, het dringt totaal niet tot mij door hoe onuitsprekelijk gelukkig ik nu ben in Uw volmaakte, goddelijke tegenwoordigheid! Ik kan U niet alleen zonder mij, uit mijn huis weg laten gaan; want zonder U zou me nu al alles heel wereldvreemd en buitengewoon akelig voorkomen. Maar nu zou ik dan toch willen weten hoe diep volgens aardse maatstaven dit gat was.'

[11] IK zei: 'Het was erg diep; de diepte was ongeveer duizend el.'

 

72 Invloed van geesten bij natuurlijke gebeurtenissen

als toelatingen van de voorzienigheid

 

[1] DE WAARD vervolgde: 'Maar hebben ruwe, kwade geesten wel zoveel kracht om zo'n aanmerkelijk stuk land, dat daarbij nog erg vast is, zo diep naar beneden te drukken ?’

[2] IK zei: ' Zij hebben eigenlijk net zo weinig kracht als een slapende held; maar zo nu en dan wordt voor hun eigen ontwaken toegelaten dat er iets wat zulke slechte geesten in hun totaal krachteloze droomfantasie willen uitvoeren, en waartoe zij steeds nutteloze pogingen ondernemen, werke­lijk gebeurt, volgens de wil van een hogere, volledig wakker zijnde, geestelijke macht. Als zoiets dan werkelijk gebeurt, schrikken zij plotseling wakker en zien hun ellende in. Daardoor komen dan sommigen door hun eigen wil uit hun kwade droomleven in een meer wakend bestaan, en dan passen zij daarna al meer op om niet weer in zulke kwade fantasieën te vervallen, opdat er niet weer iets boven hen instort en hen kwalijk toetakelt in hun veronderstelde vrije bestaan.

[3] Hier ging het echter om een samenloop van omstandigheden, die sinds lange tijd precies berekend was voor het bereiken van een goed doel. Hier , onder dit stuk land, bevond zich reeds sinds voor jullie onvoorstelbare aardse oertijden een grote holte, die een onderaardse voortzetting van de zee was. Maar in de loop van de tijd blokkeerde en verstopte aangegroeide zeeklei de reeds vanaf het begin wat nauwe verbinding tussen de open zee en de daarmee verbonden onderaardse zee, die zijn water daaruit betrok. Toen de aanvoer van het water in de loop van de tijd helemaal opgehouden was, zakte het onderaardse water steeds verder en er ontstond daardoor een grote holle ruimte. Door herhaalde aardbevingen brokkelde onder dit stuk land het ene loshangende deel na het andere af en viel in de diepte van de holle ruimte. Daardoor is dit ingestorte stuk land natuurlijk steeds dunner geworden en kreeg het steeds minder houvast.

[4] Toen in de afgelopen tijd de ruwe aardgeesten een kleine aardbeving veroorzaakten naar aanleiding van een stille opwinding van de kwade zielen, die door hun materiële aard hun bestaansruimte merendeels in de onderste aardholten hebben, zakte dan ook vanwege de zwakke binding dit hele stuk land in en stortte in de diepte. Dat was eigenlijk de volkomen natuurlijke reden; maar het is toch niet helemaal puur natuurlijk, maar ook geestelijk, omdat het reeds sinds onvoorstelbaar lange tijden ten behoeve van het ontwaken van de slechte slaapgeesten door God voorzien en toegelaten werd.

[5] En zo gebeurt er op aarde helemaal niets eigenlijk puur natuurlijk op zichzelf, maar altijd in volle verbinding met het geestelijke* (* 'het geestelijke' is een aanvulling), ter wille van een geestelijk doel; want overal staat het geestelijke doorlopend nauw in verbinding met het natuurlijke en beide werken constant op elkaar in, hetgeen jullie echter pas helemaal duidelijk zullen inzien als jullie door volgens Mijn leer te handelen in jullie geest zullen zijn wedergeboren. ­Maar nu kunnen we na deze gedane arbeid wel weer naar huis teruggaan; want we zullen daar ook iets nieuws aantreffen.’

[6] Toen zei DE WAARD: 'Heer, zal ik niet eerst mijn knechten en dienstmaagden hierheen roepen, zodat zij ook kunnen zien wat voor een ongelooflijk wonder hier heeft plaats gevonden?'

[7] IK zei: 'Doe dat vandaag maar niet, want morgen is er ook nog tijd genoeg voor! Dat j e bedienden zich daarover zeer zullen verbazen, is zeker; maar zij zullen van die verbazing voor hun nog zeer zinnelijke zielen erg weinig nut hebben, want het zijn merendeels Grieken en daarom nog echt duistere en zeer bijgelovige mensen, en zij zullen het gebeurde meteen aan de een of andere zogenaamde halfgod toeschrijven. Zij zullen jou over de oorzaak van dit verschijnsel nog eerder gaan beleren dan jij hen; en als je hun zegt dat Ik, de timmerman uit Nazareth, dat gedaan heb, dan zullen zij je uitlachen of zeggen dat Ik Zelf met een halfgod in verbinding sta en daarom best zoiets tot stand kan brengen.

[8] Zulke mensen zijn tot de opname van het rijk van God nog lang niet in staat; zij moeten eerst op een geschikte manier worden voorbereid, en in staat worden gesteld helderder over alle verschijnselen in de natuurlijke wereld na te denken en te oordelen. Maar deze mensen brengen alles terug tot de wil van de onzichtbare goden, waarvan zij de aanwezigheid precies denken aan te kunnen voelen, en dan is er met de volle waarheid uit Gods hemelen nog lang niets aan te vangen; daarom laten we hen met rust en gaan nu weer naar huis!'

[9] Daarop verlieten wij de plaats en gingen naar huis, naar onze herberg.

 

73 De verdronken dochter van de waard en haar opwekking

 

[1] Toen wij daar juist bij zonsondergang aankwamen, maakte de waard de opmerking dat de zee nu wel buitengewoon te keer ging en dat hij op een afstand van ongeveer honderd veldwegen gaans een schip zag dat bij deze vreselijk woeste golven kennelijk zou vergaan, en of men zo'n in nood verkerend schip geen hulp moest bieden?

[2] IK zei: 'Een ander wel, -maar dit niet! De wind van vanmorgen heeft het zo ver hierheen gevoerd; maar een andere wind zal het wel weer terugdrijven. Dat is nu juist het schip met die slechte mensen uit Jeruzalem, die Mij moeten vangen en doden. Maar nu bevinden zij zich in Mijn gevangenschap en zullen nog een paar dagen en nachten daarin moeten blijven, - dan moet een wind hen naar de kust achter Tiberias drijven en ze verlossen van hun kwelling. Daarop zullen zij helemaal ontnuchterd naar huis gaan en Mij niet zo gauw meer achtervolgen en naar het leven staan. Kijk, de wind is al bij hen en drijft het schip van deze oevers weg! Maar laten we ons daar niet verder in verdiepen; in huis wacht heel iets anders op ons! Laten we daarom in onze herberg gaan!'

[3] De waard en iedereen was erg nieuwsgierig naar wat er dan daar voor nieuws voor ons zou zijn, en we gingen daarom heel snel het huis binnen. En kijk, de oudste dochter van de waard lag nagenoeg dood op een bed en droop van het water. Zij was alleen naar de grote visvijver gegaan om een paar van de edelvissen voor ons avondmaal te halen; maar zij kon de grote, sterke dieren niet de baas en werd door een vis die heftig opsprong, in het diepe water geworpen. Op haar geroep kwamen weliswaar meteen redders aangelopen; maar zij konden haar met de beste wil niet vlug genoeg uit het water krijgen, en het gevolg daarvan was dat zij dood uit het water gehaald werd. Dat dit grote ontzetting in het hele huis teweeg bracht en men meteen iemand naar de stad stuurde om een dokter te halen, die ook meteen kwam en alle moeite deed om het verdronken meisje weer tot leven te brengen, behoeft nauwelijks vermeld te worden. Maar ondanks alle tranen van haar moeder en de andere broers en zusters, en ondanks alle moeite van de dokter, gaf de drenkelinge geen teken van leven meer .

[4] Toen werd ook onze WAARD bang, en hij wendde zich smekend tot Mij en zei: 'Heer, ik weet nu, dat alle dingen U mogelijk zijn!'

[5] IK viel hem in de rede en zei: 'Zeg nu niets; Ik wil hier geen opzien baren! De dokter, die ook een Farizeeër is, zal spoedig zijn conclusie trekken en zeggen: 'Mijn moeite is bij deze drenkelinge volkomen vergeefs, want zij is onherroepelijk dood. ' Betaal hem dan snel voor zijn moeite, dan zal hij daarna ook meteen hier verdwijnen; Ik zal dan wel onder vier ogen het Mijne voor je doen. Maar als Ik Mijn handen op het verdronken meisje zal leggen, mag er buiten ons niemand in de kamer zijn, - ook je vrouw en je andere kinderen niet.'

[6] Spoedig daarop verklaarde de dokter dat de dochter helaas gestorven was. Maar ze moesten haar toch in verwarmde doeken wikkelen; misschien zou ze binnen enige uren toch nog ontwaken. Dat zei hij echter alleen maar om de ouders nog enige troost te geven. De waard betaalde de dokter, die ook direct met een vrolijk gezicht vertrok en beloofde, dat hij terstond zelf de klaagvrouwen zou laten komen. De waard zei echter, dat hij daarmee nog tot morgen moest wachten; als het nodig was, zou hij zelf 's morgens wel naar hem toekomen. Daarop ging de dokter weg.

[7] En toen de kamer vrijgemaakt was van alle overbodige mensen, ging IK naar de drenkelinge, legde haar Mijn hand op en zei: 'Dochter, sta op uitje slaap!'

[8] En op datzelfde ogenblik richtte de dochter zich in bed op en vroeg meteen, wat er nu met haar gebeurd was. Zij wist wel dat ze in het water gevallen was, maar hoe zij nu in dit bed was gekomen wist zij beslist niet.

[9] IK zei daarop tegen haar: 'Kijk, lichamelijk was je helemaal dood; maar Ik, die Zelf het leven ben, heb je nu het leven teruggegeven. Gebruik echter in het vervolg je verstand en doe alleen maar werk waarvoor je krachten toereikend zijn, omdat je anders weer iets dergelijks zou kunnen overkomen. Vlijt is bij een mens altijd te prijzen; wanneer hij echter zijn krachten ,overschat, is hij niet meer te prijzen, maar erg dwaas. Onthoud dat en zeg het ook tegen je moeder en je broers en zusters, die overigens erg braaf zijn! Maar sta nu op en laatje aan je moeder zien en je broers en zusters die nog heel erg om je treuren, en zorg nu voor ons avondmaal!'

[10] Daarop stond de dochter snel op van het bed, dankte Mij voor die grote genade en ging toen meteen de kamer uit naar haar moeder en broers en zusters, die zich toen allen van louter vreugde geen raad wisten.

[11] DE DOCHTER verklaarde echter luid: 'De grote meester uit Nazareth heeft dat aan mij gedaan, maar hij zei ook dat we voor hem daarom nu meteen een goed avondmaal moeten klaarmaken, -dus laten we dat dan ook gelijk doen!'

[12] Toen stak iedereen de handen uit de mouwen en al gauw stond er een overvloedige maaltijd voor ons. De waard kon van louter dankbaarheid bijna geen woord uitbrengen.

[13] DE NIEUWE LEERLINGEN bekwamen ook bijna niet van hun verbazing over dit teken en zeiden: 'Dat zou zeker de hele tempel bekeren!’

[14] Maar IK zei: 'Een nog groter teken van gelijke aard zal de tempeldie­naren juist dermate over Mij verbitteren, dat zij dan alles in het werk zullen stellen om Mij te doden. Meer behoef Ik jullie heus niet te zeggen! -Laten we er niet verder over praten, maar in plaats daarvan nu opgewekt eten en drinken wat er voor ons staat! ,

[15] Daarop aten en dronken de leerlingen en hielden zich bezig met allerlei verhalen over hun belevenissen en ervaringen.

 

74 Het schip van de Farizeeën op de woeste zee

 

[1] De opnieuw tot leven gebrachte dochter met haar moeder en haar zusters kwamen ook bij ons en luisterden naar het gesprek van de leerlingen, die ditmaal veel over kwade spookgeesten en duivels te vertellen hadden, en ook beweerden dat veel mensen niet in staat waren zich tegen de achtervolging van deze onzichtbare, slechte wezens te beschermen. Dat God die dingen toeliet, was niet zo goed te begrijpen, en volgens hen moesten mensen die door de duivel bezeten waren eens goed onder de loupe genomen worden, vooral daar, waar de bezetenheid al bij heel jonge kinderen voorkwam.

[2] Toen zei ook ONZE WAARD: 'ja, dat is zeker een heel vreemde en onbegrijpelijke geschiedenis! Ik zelf heb verschijnselen van deze aard al vaak bij kinderen op vijfjarige leeftijd gezien, die op de afschuwelijkste wijze toegetakeld werden door geesten die van hen bezit genomen hadden. Het vreemde daarbij is alleen, dat vrijwel niemand meer zulke kwalen kan verhelpen.’

[3] IK zei: 'Mijn oudste leerlingen zijn al ingewijd in die zaken en kunnen je daarover uitleg geven, met name Simon Juda - nu Petrus -en Jacobus en Johannes; zij kunnen die kwalen ook meteen verhelpen net als Ik. Maar Ikzelf zeg daar nu verder niets over, want Ik heb al eerder gezegd dat Ik een paar dagen stop met onderwijzen en ook met optreden. jullie allen kunnen echter spreken en doen watje wilt; praat echter niet over Mij in deze omgeving en nog minder in de stad!’

[4] De leerlingen gingen toen verder met hun verhalen en Johannes legde aan de nieuwe leerlingen het verschijnsel van het bezeten zijn uit, en toen hij zo tegen middernacht daarmee klaar was, begaven wij ons allen ter ruste.

[5]'s Morgens stonden wij echter al behoorlijk vroeg op, en Ik ging met de drie eerdergenoemde leerlingen vóór de ochtendmaaltijd naar buiten. De waard kwam ons ook al gauw achterna, maar de andere leerlingen bleven in huis en schreven van alles op. Wij spraken echter over het lot van het schip van de Farizeeën, dat nog midden op zee met de huizenhoge golven worstelde. De waard vroeg zich af of de wind het nog niet voorbij de stad Tiberias zou hebben gedreven.

[6] Maar IK zei: 'Tot nu toe nog niet; dat zal hun pas over een paar dagen ten deel vallen, dat wil zeggen, als zij hun instelling wat zullen veranderen, -anders laat Ik ze nog een aantal dagen vrijwel midden op zee tevergeefs roeien!'

[7] De waard begreep nu dat er met Mij beslist niet te schertsen viel, en was het met Mij eens dat Ik de kwaadaardige vervolgers van Mijn persoon zoveel moeite bezorgde. De waard was juist een groot vijand van de tempeldienaren en het deed hem daarom veel plezier wanneer ze erg in het nauw gedreven werden.

[8] Wij spraken er nu verder niet meer over en keken naar de hoge golven van de zee en de vele scharen watervogels, die bij zulke hoge golven altijd aanwezig zijn en hun voedsel zoeken. De waard vroeg waar deze vogels zich ophielden als de zee rustig was.

[9] En PETRUS, als visser die met de zee zeer vertrouwd was, zei: 'Kijk, het zijn eigenlijk een soort waterroofdieren, die alleen dan zo frequent en met grote aantallen te zien zijn, als er voor hen iets te roven valt; anders zitten ze langs de zee op gedeelten die niet toegankelijk zijn, noch vanaf het land, noch vanaf het water. Op zulke plaatsen vind je veel insekten en wormen, die deze dieren als voedsel dienen. Bij grote stormen verschuilen die insekten en wormen zich echter en dan gaan de vogels hongerig op rooftocht naar kleine vissen, en als de storm is gaan liggen keren ze weer terug naar de plaatsen waar zij hun goed verborgen nesten hebben. Nu weetje watje nog niet wist; het is weliswaar niet zo belangrijk, maar toch is het goed om ook dat soort dingen goed te weten.’

[10] De waard was hier heel tevreden mee en dacht dat we nu wel terug konden gaan voor de ochtendmaaltijd.

 

75 Hoe de natuur bekeken moet worden

 

[1] Maar IK zei: 'Dat duurt nog wel een uur, en het is hier op deze heuvel heel goed om te zijn, en te zien hoe Gods gedachten zich voor onze ogen belichamen.’

[2] DE WAARD zei: 'Heer, wat verstaat U daaronder?'

[3] IK zei: 'Dit, hier om ons heen, wat je met je ogen ziet, met je oren hoort en met ieder ander zintuig waarneemt, zijn louter belichaamde gedachten van God. Kijk eens hoe machtig de golven gaan. Wie zweept het water daar zo hoog op en laat het niet tot rust komen? Kijk, dat is Gods gedachte, tot leven gebracht door Zijn wil! Kijk eens naar al die vogels die bezig zijn met de golven! Wat zijn dat anders dan zuiver belichaamde gedachten van God?! De hele zee, alle bergen, alle dieren, al het gras, alle kruiden en bomen, alle mensen, de zon, de maan en alle talloos vele sterren zijn niets anders. Hun bestaan hangt helemaal alleen af van de voor jou nu nog totaal onbegrijpelijke bestendigheid van de wil van God.

[4] Stel dat God van een van de belichaamde gedachten die wij hier zien, Zijn wil wegnam, wat gezien de oneindige vrijheid van de goddelijke wil best mogelijk is, dan was de belichaming ook reeds op datzelfde ogenblik verdwenen. In God zou de geestelijke gedachte wel blijven, maar het lichaam zou zich als het ware in het totale niets oplossen. Hier voor ons hebben wij nu dit bestaan, zijn, worden en ook vergaan van de gedachten van God, dat voor de ware vriend van God zo belangrijk is! Is het niet een ware lust hiernaar te kijken en daardoor van dag tot dag Jehova's liefde, wijsheid en almacht nader te leren kennen?!

[5] Kijk naar die wolkjes daar in het oosten, hoe zij nu eens groter, dan weer kleiner worden, en vervolgens helemaal verdwijnen! Dat zijn even­eens Gods gedachten, die, door Zijn wil slechts heellichtjes uit de lucht samengetrokken en in een vluchtige lichamelijkheid overgaand, in steeds veranderlijke vormen voor ons zichtbaar worden. Deze vormen liggen duidelijk dichter bij de oorspronkelijke, geestelijke elementen dan de massieve bergen en alle andere scheppingen die ons hier aan alle kanten omringen; maar toch is hun bestaan nog onvolkomen en zij moeten eerst, door zich meermalen in een andere vorm te manifesteren, zoals bijvoor­beeld in regendruppels, overgaan en dan als voedingsstof in de een of andere plant een meer bepaalde, bestendiger vorm aannemen, en zo tot aan de mensen opklimmen, van waaruit zij dan als volledig vrije, zelfstan­dige en zelf vrij denkende, vrij willende wezens voor eeuwig onverander­baar en bestendig in het zuiver geestelijke en aan God gelijke kunnen en ook zullen overgaan.

[6] Kijk, wie zo de schepselen van God beziet, ondervindt daarvan veel genoegen en vreugde! En Ik zegje dat zo'n beschouwing de mens meer kracht geeft dan een te vroeg gebruikte ochtendmaaltijd. –Vind je dat nu ook niet?'

[7] Toen zei DE WAARD: 'O ja, Heer en Meester! Maar voor zo'n stimulerende beschouwing heb je ook Uw wijsheid nodig; ik zou wel een eeuw kunnen kijken en dan zou ik dat wat U nu aan ons heeft uitgelegd, toch niet ontdekt hebben! Van nu af aan zal het bij mij ook wel beter gaan; want ik ben een vriend van de natuur en verlustig mij graag in haar scheppingen en vormen. Alleen wanneer zij eens hier of daar uit de band springt, blijf ik daar graag zo ver mogelijk vandaan. Als er zware stormen komen en de wolken ons met bliksem en donder dreigen te vernietigen, dan houdt mijn vriendschap voor de natuur op; maar als zij zo rustig bezig en aanwezig is, houd ik bijzonder veel van haar. Weliswaar is nu deze golvenstorm op zee ook geen rustige bezigheid van de natuur, maar voor ons bewoners van het vaste land is het in ieder geval niet gevaarlijk en daarom nog met een gerust hart aan te zien; maar zou een geweldige orkaan de zee zo in beweging brengen, dan zou het hier niet zo erg behaaglijk zijn om de natuur in haar doen en laten gade te slaan en daarin de door Zijn wil tot leven gebrachte, grote goddelijke gedachten te herkennen.’

[8] IK zei: 'Dat is beslist zo; maar wat Ik je nu verteld heb, is ook geen gebod, maar alleen een goede raad, -want anders zouden de mensen ook in de diepten van de zee moeten afdalen en daar overal de belichamingen van de grote gedachten van God gade moeten slaan. Als een mens dat zonder gevaar en zonder nadeel voor zijn gezondheid kan doen, laat hij dat dan zo nu en dan doen, dan zal hij daaruit menig voordeel voor ziel en lichaam halen en ook meer en meer in zichzelf de geest van de ware liefde voor God en ook tot de naaste opwekken.

[9] Want om God waarachtig te kunnen liefhebben, moet men trachten om God steeds meer te leren kennen. Wie dat niet het belangrijkste vindt~ moet het uiteindelijk aan zichzelf wijten wanneer bij hem het innerlijke gevoel en bewustzijn van het eeuwige voortleven van de ziel na de lichamelijke dood slechts heel zwak is en blijft; want dit echte levensgevoel is enkel en alleen maar het gevolg van de ware, levende liefde tot God en daardoor tot de naaste .

[10] God op Zichzelf als Vader is immers juist in Zijn oerwezen de liefde en daardoor het Leven zelf, omdat liefde en leven een en hetzelfde zijn. Wie dus de liefde tot God in zich heeft, wat het enige levenselement is, die heeft ook het ware, goddelijke, eeuwige leven in zich. Wie echter die liefde niet heeft, is innerlijk dood; zijn leven is slechts een schijnleven en blijft daardoor zó lang een gericht, als het niet vrijwillig de liefde tot God in zich heeft opgewekt en door daden tot leven heeft gebracht. En kijk, juist daarom is het goed voor de ware mens als hij van tijd tot tijd diepere beschouwingen wijdt aan datgene wat zich aan zijn zintuigen ter waarne­ming voordoet! -Begrijp je nu wat Ik je gezegd heb?'

[11] Toen zei DE WAARD: 'Ja, Heer en Meester, nu is mij dat ook duidelijk; alleen is het thans hier op aarde te betreuren dat de meeste mensen van zulke belangrijke levenslessen totaal geen weet hebben! Maar het zal mij niet aan de juiste ijver ontbreken om in ieder geval ontvankelijke mensen, als de gelegenheid gunstig is, dat wat ik weet bij te brengen. Maar wat kan nu de voornaamste reden zijn dat de mensen in deze tijd zo ontzettend dwaas zijn geworden?'

 

76 De oorzaken van het verval van de mensen

Theocratie en monarchie

Eindtijd en gericht

 

[1] IK zei: 'Denk na over wat Ik daar reeds over gezegd heb; maar vooral hoogmoed, traagheid, eigenliefde en daaruit voortgekomen heerszucht zijn de oorzaken van dit verval van de mensen.

[2] Reeds ten tijde van Samuël zijn de mensen trager en arbeidsschuwer geworden. Zij begonnen zich voor bepaalde soorten werk te schamen en lieten dat alleen door bepaalde gehuurde knechten en meiden verrichten. De rijken legden hun handen in de schoot en lieten de anderen voor zich werken. Wie het hardst voor hen gewerkt had, kreeg ook het meeste loon, wat ook juist was; maar daardoor werden de rijken een soort kleine heersers, die beslist geen knechtenwerk aan wilden pakken, maar slechts aan knechten en dienstmeiden werk opdroegen en dit zelf met geen vinger aanraakten.

[3] Zoals de ouders waren, zo werden ook de kinderen, namelijk traag, zelfzuchtig en heerszuchtig. Zij leerden het bevel te voeren over de bedienden, maar hun tere handen wilden zij nooit of te nimmer bezoedelen met gering knechtenwerk. Deze slechte gewoonte groeide bij de mensen van jaar tot jaar en bereikte maar al te gauw een hoogte waarop de toch al zo gekoesterde hoogmoed geen voldoende bevrediging meer vond. Hij, de Jood, keek weemoedig naar de luister en de hoge en belangrijke hoogwaardigheidsbekleders van de heidense volkeren, en het koningschap vond hij de allerhoogste eer en waardigheid voor een mens. Kortom hij wilde ook een werelds koning hebben en was niet meer tevreden met de zuivere heerschappij van God door zieners en richters!

[4] Toen het volk, ingaand tegen alle goede vermaningen van de zieners, van Samuël toch een koning verlangde, bracht de vrome dienaar aan God  de wens van het dwaze volk over omdat hij zelf niet wist wat hij doen moest.

[5] Toen sprak jehova tot hem:'Kijk, bij alle zonden die dit volk al voor Mijn aangezicht begaan heeft, begaat het nu ook deze grootste: dat het een koning wil hebben! Ga en zalf de grootste man uit het volk! Die zal het tuchtigen voor zijn aan Mij begane misdaad. ,

[6] Kijk, dat zijn, heel in het kort, de woorden van jehova naar aanleiding van de slechte wens van het volk! De gevolgen van de daardoor steeds meer gevoede hoogmoed van het volk kun je voor een klein deel lezen in het boek der Koningen en in de Kronieken, waar in het kort die mooie verhalen zijn opgetekend, -maar voor het grootste deel zie je ze nu voor

[7] Vriend, alleen in de ware deemoed ligt de weg naar het innerlijke leven van de ziel! Maar wie bezit deemoed? Kijk, zelfs geen bediende van een heer; want hij matigt zich tegenover de bedienden van andere heren de eer en het aanzien van zijn heer aan! Als die ook maar een graadje hoger is dan die van de heer van een andere bediende, dan wordt de bediende van de mindere heer al meteen met verachting aangezien, en er worden tussen die beiden weinig woorden gewisseld.

[8] Ik zeg je: Zolang niet de ware zuivere liefde en de aan haar overeen­komstige deemoed de volkeren zal ordenen en leiden, zo lang ook zal het over het algemeen duister zijn op de aarde. Dat er altijd enkelen zullen zijn die in het licht zullen staan, is zeker en gewis, maar daarvan zullen er altijd maar weinig zijn. Want zolang er werelds grote, en onmatig trotse en eerzuchtige heersers in de wereld zullen zijn, zo lang ook zal in alle lagen der mensheid het zaad van de hoogmoed en van de medeheerszucht doorwoekeren, en nacht, duisternis, zelfzucht, nijd, woeker, vervolging en verraad, als zijnde de ware elementen van de hel, zullen van de aardbodem niet wijken tot aan de tijd van het grote gericht waarin Ik de aarde opnieuw door vuur zal reinigen. Na die tijd zal er geen koning meer over een volk der aarde heersen, maar alleen het licht van God. Lichamelijk zullen jullie die tijd niet beleven, maar wel helder en overduidelijk geestelijk in Mijn rijk. '                                                    .

[9] Toen zei DE WAARD: 'Heer, wanneer, in jaren gerekend, zal die gelukkige tijd komen?'

[10] IK zei: 'Dat weet alleen de Vader, en na Hem weet het alleen degene aan wie de Vader het zal willen openbaren. Mij heeft Mijn Vader het tot nu toe nog niet geopenbaard, behalve dat dit zal geschieden. Maar jullie kunnen allen als volledig waar aannemen dat er bijna iedere tweeduizend jaar op aarde een grote verandering plaatsvindt. En zo zal het ook, vanaf heden gerekend, geschieden. -Maar nu niets meer daarover!’

[11] Toen zei DE WAARD: 'Heer, als het U gelegen komt, staat nu de ochtendmaaltijd al op ons te wachten!'

[12] IK zei: 'Wel, laten we die dan maar gaan gebruiken!'

[13] Vervolgens gingen we naar huis, waar de maaltijd al op ons wachtte.  De achtergebleven leerlingen vroegen ons waar we toch geweest waren, want zij hadden ons niet kunnen vinden.

[14] Maar IK zei: 'Wij waren precies daar waar wij waren, maar jullie zochten ons daar waar wij niet waren, en dat is de heel eenvoudige reden waarom jullie ons niet gevonden hebben. Maar laten we nu eten en drinken!'

[15] Daarop gebruikten wij onze ochtendmaaltijd en tijdens het eten zei een Joodse Griek dat Mijn antwoord op hun vraag toch een beetje vreemd geklonken had, en dat zij niet wisten wat voor uitleg zij daaraan moesten geven.

[16] Toen zei IK tegen hen: 'Juist zoals Ik het jullie gegeven heb! Als jullie er dieper over na willen denken, zullen jullie er ook een grote geestelijke waarheid in vinden.’

[17] DE LEERLINGEN zeiden: 'Dat zal niet zo makkelijk zijn, want het schijnt niets anders te zijn dan een goede woordelijke afstraffing voor onze nieuwsgierige vragen!’

[18] IK zei: 'O, beslist niet! Ik zal jullie echter zeggen wat het betekent en wat Ik daarmee heb willen zeggen. Luister dus naar Mij!

[19] Waarlijk, zij die Mij niet dáár zoeken waar Ik ben, vinden Mij niet en zullen Mij ook niet vinden. Er zullen er in de loop van de tijd nog heel velen Mij zoeken en niet vinden! Er zullen tijden komen waarin heel veel valse profeten en Messiassen zullen opstaan die tegen jullie zullen zeg­gen:'Kijk, hier is de gezalfde!' of Dáár is hij!' Maar geloof die allemaal niet, want waar zij zullen aangeven dat Ik te vinden ben, zal Ik juist het allerminst en eigenlijk helemaal niet en nooit te vinden zijn. Wie Mij zal zoeken in iets dat ook maar zweemt naar wereldsheid, zal Mij niet vinden, maar alleen hij die Mij in ware liefde, deemoed en zelfverloochening zal zoeken, zal Mij ook zeker altijd en overal vinden.

[20] Jullie zijn er echter wat geërgerd op uitgegaan om Mij te zoeken, omdat Ik jullie van tevoren niet verteld had waar Ik vanmorgen voor de maaltijd heen zou gaan. En kijk, dat was ten eerste niet de juiste plaats om Mij geestelijk in jullie hart te zoeken, en in de tweede plaats kon derhalve ook uiterlijk de juiste plaats waar Ik Mij bevond niet gevonden worden!

[21] Dit alles slaat nu echter niet op jullie houding tegenover Mij, maar Ik liet jullie door een beeld zien hoe het ooit zal worden. Daarom moet dan ook, net als Ik, iedere ware leraar bij elke gelegenheid zijn woorden zo kiezen, ook bij de meest onbelangrijke zaken, dat zij als basis kunnen dienen voor een nieuwe, belangrijke leer. Want waarlijk zeg Ik tegen jullie: In het rijk van de geesten die rein zijn voor God, zullen jullie ook voor ieder ijdel leeg woord rekenschap af moeten leggen en in tegenwoordig­heid van het zuivere licht van de waarheid uit God te schande staan!’

[22] Deze woorden klonken de leerlingen nu niet bepaald aangenaam in de oren, maar zij griften ze toch heel diep in hun hart.

 

77 Op een berg bij Kapérnaum

 

[1] Na de snel genuttigde ochtendmaaltijd bestegen wij allen een tamelijk hoge berg dicht bij Kapérnaum. Ook de waard en de uit de dood opgewekte dochter gingen mee, en de waard zei tegen een knecht dat hij wat brood en wijn mee moest nemen, omdat Ik eerder onder vier ogen tegen hem had gezegd dat wij tot de avond op de berg zouden blijven. Een andere knecht gaf hij opdracht twee van de grote edelvissen als geschenk aan de overste te overhandigen. Dat gebeurde dan ook en wij gingen meteen op weg en bestegen binnen een paar uur zonder moeite de berg. Vanaf de zeer gunstig gelegen bergtop overzag men een groot deel van de Galilese zee, en men kon zelfs het schip zien dat nog verwoed worstelde met de golven.

[2] Toen zei DE WAARD: 'Die duivelse mensen op dat schip zullen waarschijnlijk ook helemaal geen mondvoorraad meer hebben en dus erg door de honger geplaagd worden!’

[3] IK zei: 'Enig doorweekt brood hebben ze nog wel, en dat is voldoende voor hun kwaadaardigheid! Ze hebben echter hun boze plannen al opgegeven en zullen nu proberen terug te varen, en daartoe moet de wind hen te hulp komen. Maar zij krijgen nog angst genoeg te doorstaan voor zij de oever bereiken; want erg gemakkelijk zullen zij nog niet van het water op het droge vasteland komen! ,

[4] DE WAARD zei: 'Weet U, Heer, met die slechte tempeldienaren heb ik helemaal geen medelijden, -maar die arme schippers, die zullen voor hun grote inspanning en angst niet alleen helemaal geen loon, maar ook nog straf krijgen, omdat de Farizeeën hun alle schuld ervan zullen geven dat zij op deze binnenzee het schip niet van zijn plaats hebben kunnen krijgen!’

[5] IK zei: 'O, maak je daarover maar geen zorgen! Het zijn potige Grieken uit de omgeving van Tiberias; die zullen niets te kort komen! Ze hebben ook nog voldoende mondvoorraad bij zich, zoals gerookte vis, gerookt varkensvlees en dubbelgebakken tarwebrood. Ook een paar zakken wijn hebben zij in het achterruim van het schip, en omdat de tempeldienaren hun doorweekte, ongezuurde brood niet zo goed kunnen eten, kopen zij voor veel geld hun kost bij de schippers, en zodoende lijden deze, behalve de angst voor een mogelijke schipbreuk, op andere wijze helemaal geen nood. Laten wij ons daarom ook helemaal niet meer om hen bekommeren; tegen de avond zullen zij met veel moeite en inspanning de oever bereiken! Zo zij het!'

[6] Daarmee waren allen tevreden, en niemand wilde nog aan het schip denken.

[7] DE WAARD kwam echter weer met een andere vraag en sprak: 'Heer, omdat U afweet van alles wat er is en gebeurt, zult U ook wel weten hoe het nu met leerling Judas Iskariot gaat die U eergisteren verlaten heeft, en waar hij zich nu bevindt!’

[8] IK zei: 'Ook die laten we zijn gang gaan! Overmorgen zal hij beslist weer bij ons komen; want Ik zal hem niet tegenhouden. Maar laten we nu hier genieten van het uitzicht, dat bijzonder mooi is, en denken jullie daarbij aan de les die Ik jullie vanmorgen gegeven heb, en laat degene die het begrijpt de onwetende onderwijzen, en het zal jullie een ijdel en ook waar plezier bezorgen!’

[9] Daar werd dan ook mee begonnen, en allen hielden zich er tot aan de avond zo goed mee bezig, dat zij zelfs het meegenomen brood en de wijn vergeten zouden hebben als de dochter van de waard hen er niet aan herinnerd had, omdat zij er zelf door haar eigen bescheiden honger en dorst aan herinnerd werd.

 

78 Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer

 

[l]'s Avonds gingen wij weer terug en toen wij in het huis kwamen, stond daar ook weer een overvloedige maaltijd voor ons klaar, en een bode van de overste die de twee edelvissen als geschenk gekregen had, wachtte op de waard om hem de dank van de overste over te brengen en een mand vol verse eieren, die door de grote kippen van de overste gelegd waren.

[2] DE WAARD bedankte daarvoor en zei: ' Als ik weer zo'n vis vang, zal ik de overste ook weer bedenken.’

[3] Toen zei DE BODE echter: 'Dat zal de overste zeker veel plezier doen, maar hij hoorde dat de beruchte profeet uit Nazareth hier tijdelijk schijnt te verblijven. De overste zou daar zelf met u over willen spreken, en daarom zou u hem ook een groot plezier doen als u naar hem toe wilde komen om hem daarover precies in te lichten. Wanneer kunt u komen? Bepaalt u zelfmaar de tijd!'

[4] DE WAARD zei: 'M'n beste vriend, heb nog een paar ogenblikken geduld! Ik moet eerst nog een vriend raadplegen over de tijd die wij nodig hebben voor een afspraak die ik vanaf morgen voor een paar dagen met hem heb, - daarna zal ik wel komen om de overste juist in te lichten over de zeldzame, wonderbaarlijke man uit Nazareth, die naar ik meen mij heel goed bekend is.’

[5] Daarop kwam de waard naar Mij toe in onze eetkamer en vroeg Mij, wat hij nu moest doen.

[6] Maar IK zei: 'Ga vandaag nog naar hem toe, hoewel het al avond is, en zeg dat Ik hier ben en hier zal blijven zolang het Mij belieft. Wie echter wat tegen Mij mocht hebben, moet komen en het persoonlijk met Mij Zelf afhandelen. Want Ik geef over Mij Zelf rekenschap en verder over niemand in de hele wereld. Ga nu en zeg hem dat, en hij zal met deze inlichting volkomen tevreden zijn! Maar vertel hem verder niet veel over Mij.’

[7] Met dit advies ging de waard snel naar de bode buiten en met hem ook snel naar de overste, die niet erg ver van de waard vandaan woonde, maar wel binnen de stadsmuur.

[8] Toen onze waard bij de overste kwam, was deze blij, omdat hij erg graag wilde weten hoe het met Mij stond. Na een wederzijdse vriendelijke begroeting vroeg de overste meteen wat er van waar was dat men zei dat de beruchte profeet zich bij hem, namelijk de waard, ophield en daar met zijn kwalijke zaken bezig was.

[9] De waard zei, wat Ik hem tevoren in de mond gelegd had om te zeggen.

[10] Daarop betrok het gezicht van DE OVERSTE en hij zei: 'Maar hoe kunt u als bekend persoon en waard nu iemand die reeds algemeen vervolgd wordt in uw huis herbergen?'

[11] DE WAARD zei: 'Dat is als waard en herbergier mijn plicht; want ik mag de deuren van mijn huis voor niemand sluiten, wie hij ook is en waar hij ook vandaan komt. Ik heb niet eens het recht een dief en rover er uit te gooien en hem te vragen wat hij van plan is, omdat een echte herberg ook door hem gerespecteerd wordt. Bovendien is mijn herberg een vrijplaats, waarin zeven volle dagen lang zelfs geen misdadiger gegrepen en voor het gerecht gebracht mag worden volgens de wetten van Rome. Waarom zou ik dan, gezien deze omstandigheden, de beroemdste man die de wereld ooit had, geen onderdak geven, omdat hij ten eerste nooit iemand iets schuldig is gebleven en ten tweede de allervriendelijkste en beste mens is die ik ooit ergens ontmoet heb?!

[12] Bovendien heeft hij toch op sabbat in de school gepreekt. Als u iets tegen hem hebt, zou het immers dáár de juiste plaats geweest zijn om hem te grijpen en rekenschap te vragen! Ik als waard heb daartoe geen recht. Hij is nu echter nog bij mij; als u iets tegen hem heeft, dan staat het u net als ieder ander helemaal vrij er zelf naartoe te gaan en met hem te praten. Want hij zei mij uitdrukkelijk, dat niemand in de hele wereld voor hem rekenschap hoeft af te leggen; omdat hij helemaal alleen voor zichzelf instaat, en voor zover ik uit ervaring weet, niemand uit de weg gaat en voor geen mens bang is. Maar wel zouden alle mensen hem moeten vrezen, want de macht van zijn wil is oneindig. Wat hij maar wil, gebeurt en is er.

[13] Of heeft hij soms niet vorig jaar de dochter van uw voorganger Jaïrus uit de dood weer tot leven gewekt, iets wat u toch zeker wel zult weten?! En daarom is hij een waarachtig weldoener der mensen, ook al is hij op zichzelf ook ondoorgrondelijk. Waarom zou ik dan zo iemand niet herbergen zolang hij bij mij in wil trekken?!'

[14] DE OVERSTE zei: 'U bent in uw recht, dat weet ik heel goed, en niemand kan u iets in de weg leggen. Maar laat u niet beetnemen door van hem te geloven dat hij de beloofde Messias van de joden is! Want hij verspreidt die godslasterlijke leer onder het volk, en ik weet maar al te goed dat nu al heel veel mensen in hem geloven, omdat hij zijn leer met allerlei toverkunsten ondersteunt die hij voor het grootste deel vast en zeker met hulp van Beëlzebub uitvoert. Dat is alles wat ik u eigenlijk had willen zeggen, en het was mij daarom erg aangenaam dat u vandaag nog naar mij toegekomen bent. ‘

[15] DE WAARD zei: 'Waarlijk, daarvoor was het toch niet nodig om mij hier bij u te laten roepen! Want ik ben toch zelf een man van de wereld en kan heel goed beoordelen of iets vals of echt is! Wij allen kennen deze wonderbaarlijke man bijna vanaf zijn geboorte en we kennen zijn ouders, mensen die altijd streng volgens de wet leefden en handelden en derhalve ware voorbeelden van gehoorzaamheid aan God en al Zijn instellingen waren. Maar hoe zou dan met zulke ouders deze ene, en wel volgens het getuigenis van Jozef de vrome timmerman, diens gelovigste, meest welop­gevoede en gehoorzaamste zoon met Beëlzebub in verbinding staan en zijn werkelijk goddelijke wonderwerken met diens totaalonbeduidende hulp verrichten?!

[16] Wie een volkomen geldig oordeel over hem wil geven, moet zich de moeite getroosten om hem van alle kanten en onder alle omstandigheden te leren kennen; dan pas kan hij met recht beweren:'Die persoon is zus en zo!' Dat is zo mijn mening. Maar een mens meteen te verdoemen zonder hem zelf beter te hebben leren kennen, vind ik totaalongepast voor rechterlijke, en nog veel minder voor priesterlijke wijsheid. Het verbaast mij van u dat u, zoals oude boosaardige vrouwen dat doen, alleen maar van horen zeggen oordeelt over iemand die u nog nooit gezien en gesproken heeft. Ga zelf met hem praten, -en oordeel dan pas over hem!’

[17] Daarop wist de overste niets te zeggen en hij dacht bij zichzelf na over wat hij zou doen.

[18] Pas na een poosje zei HIJ: 'U heeft weliswaar gelijk, en als ik geen overste was, zou ik er waarschijnlijk net zo over denken als u; maar ik ben hier overste en moet volgens mijn plicht handelen. Tegenover iemand als u denk en gedraag ik me echter niet als overste, maar als mens. Zou ik echter meer met de tempel verbonden zijn dan nu, dan zou ik volgens de opdracht van de tempel de man moeten oppakken en hem aan Jeruzalem uit moeten leveren. Omdat ik echter meer mens ben dan overste, liet ik hem zelfs in de school prediken en ging er zelf niet heen, om het de schijn te geven dat ik er geen weet van had. Maar de Nazareeër , die anders heel verstandig en wijs schijnt te zijn, moet daar een heel raadselachtige en voor niemand begrijpelijke toespraak gehouden hebben en uiteindelijk bijna alleen in de school overgebleven zijn. Nu, als ik me vrij kan maken, dan kom ik morgen of overmorgen eens langs; want op z'n minst wil ik hem toch wel eens zien!’

[19] Daarop zei DE WAARD: 'Doet u dat; ik sta ervoor in dat u er geen spijt van zult hebben!’

[20] Toen nam de waard afscheid en kwam weldra weer bij ons en vertelde Mij wat hij met de overste besproken had.

[21] En IK zei tegen hem: 'je hebt heel goed gesproken omdat Ik je immers Zelf de woorden in de mond heb gelegd; maar ondanks dat blijft de overste toch tempeldienaar, en als hij een nieuwe aansporing van Jeruzalem zou krijgen om Mij te vervolgen, dan zou hij dat met volledige inzet doen. Maar zo zonder aansporing is hij te veel op zijn gemak gesteld en laat hij ons doen en laten wat wij maar willen. Of hij echter voor Mij hierheen zal komen, is een vraag die moeilijk te beantwoorden is; want als de overste morgen wakker zal worden, zal hij zich datgene wat jij met hem besproken hebt, nauwelijks meer herinneren. -Maar laten we nu gaan slapen, want de berg heeft onze ledematen moe gemaakt!’

[22] Daarop stonden allen op van hun zitplaatsen en begaven zich naar de hun toegewezen slaapvertrekken, die bij onze waard heel gerieflijk inge­richt waren.

[23] Daarna bleef Ik daar nog twee volle dagen, waarin zich echter niets van enig belang voordeed. Maar op de derde dag' s morgens ging Ik met de leerlingen en met de waard naar buiten en gebood de zee tot kalmte. En meteen verdwenen de golven, en de vissers gingen al gauw daarna ijlings aan het werk, omdat zij toch al vijf dagen lang hadden moeten nietsdoen, wat hen bepaald ook niet geschaad had.

 

De Heer in het noorden van Galilea

Ev .Joh. hfdst.7

 

79 Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum

Het innerlijke woord als godsgeheim in het hart van de mens

Ev. joh.7 ,1

 

[1] Op deze ochtend kwam ook Judas Iskariot bij ons terug, en wilde gaan vertellen wat hij allemaal in Mijn naam gedaan en gesproken had.

[2] Maar IK zei tegen hem: 'Laat dat, want Mij is niets onbekend! Pas op datje niet liegt! Om dat te voorkomen, moet je je mond houden; want als je wat zegt, is ruim de helft ervan onwaar!’

[3] Daarop werd hij stil en keek rond om iets te eten te krijgen.

[4] IK zei nu tegen de waard: 'Luister vriend, er is hier nu verder niets meer te doen, en Ik vertrek na het middagmaal! Want vandaag tegen de avond komen hier een aantal vreemdelingen, waaronder vele uit Jeruza­lem, en Ik wil om zeer wijze redenen hen niet ontmoeten. Laat dus een goed middagmaal aanrichten; daarna staat het je vrij de rekening voor ons op te maken, als het dan niet voor Mij en Mijn oude leerlingen is, dan toch wel voor de twintig nieuwe leerlingen die in ruime mate goud en zilver bij zich hebben!'

[5] DE WAARD zei: 'Nee, Heer en Meester, al zouden er nog zoveel leerlingen van U tientallen jaren hier in mijn herberg zijn, dan hoefde toch niemand mij nauwelijks een stater te betalen! Want Ik sta immers, o Heer , zo diep bij U in de schuld, dat ik U zelfs met goudklompen zo groot als een berg nooit zou kunnen betalen wat ik U schuldig ben. Denk eens aan de visvangst, dan het wonderbare dichten van het grote gat en tenslotte zelfs het opnieuw levend maken van mijn liefste kind! Met welke schatten ter wereld zou zoiets nu naar behoren betaald kunnen worden?!'

[ 6] IK zei: 'Wel, ga dan en laat een goed middagmaal voor ons klaarmaken!’

[7] En de waard ging en regelde alles.

[8] Toen kwamen DE LEERLINGEN echter bij Mij en zeiden: 'Heer, waarheen wilt U nu gaan? Galilea hebben we al van plaats naar plaats en van huis tot huis doorlopen. Alleen Judea, Samaria en Klein-Mesopotamië, evenals Syrië en het gebied in de richting van Damascus zijn door ons nog weinig of helemaal niet betreden. Wat vindt U ervan om daarheen te gaan?'

[9] IK zei: 'Dat de door jullie genoemde landen licht nodig hebben, en vooral Judea, dat het meest ontaard is, dat weet Ik; maar Ik ga daar nu toch niet heen, omdat men Mij daar het meest naar het leven staat. (Joh. 7, 1) Weliswaar kan niemand Mij vóór Mijn vastgestelde tijd grijpen, waarvan Ik jullie al een aantal bewijzen geleverd heb, - maar Ik wil door Mijn aanwezigheid het volk van Juda niet ook nog kwader maken dan het al is. De andere landen zijn echter voor Mij nog te weinig rijp, en daarom zullen we toch in Galilea blijven en hier het licht nog meer ontsteken. ,

[10] Daar hadden de leerlingen dan ook geen bezwaar tegen; want ook zij wilden juist met de eigenlijke joden niet zo erg veel te maken hebben. Want de joden verachtten vrijwel alles wat uit Galilea afkomstig was. De nieuwe leerlingen dachten dat Klein-Mesopotamië, Syrië en Coles-Syrië misschien nog wel de geschiktste streken zouden zijn waar men het licht van de hemelen met succes zou kunnen verbreiden.

[11] IK zei: 'Leer Mij die landen kennen! Daar komen op één -zeg maar -slechte jood minstens tien Grieken en Romeinen voor die pure heidenen zijn met een echt, ontzettend duister bijgeloof Hoe zouden die het ware, geestelijke levenslicht kunnen bevatten?! In Samaria hebben we het licht reeds verspreid en het groeit daar aanzienlijk. Damascus is een grote handelsstad. De mensen daar denken er alleen maar aan hoe en waar zij hun produkten het best kunnen afzetten, en met het licht is daar voorlopig maar heel weinig te bereiken; later zal het licht echter ook wel daar komen, en daarom blijven we nu in Galilea, bezoeken onze lichtvrienden en bevestigen hen nog meer!

[12] Als een heerser over een volk wil heersen, dan moet hij eerst een versterkte burcht voor zichzelf bouwen die door zijn vijanden niet ver­overd kan worden. En als het volk dan ziet dat de heerser niet overwonnen kan worden, onderwerpt het zich aan hem en houdt zich aan zijn voorschriften. En zo moet Galilea ook voor ons een versterkte burcht worden die door de vijand van het licht niet gemakkelijk veroverd kan worden. Ik ben Zelf als Galileeër de eerste steen, en jullie geloof is de rots waarop Ik de burcht van God bouw. -Nu komt ook al de waard om ons aan de maaltijd te roepen. Laten we dus gaan!'

[13] De waard kwam en nodigde ons aan tafel hoewel het nog niet midden op de dag was, en wij gingen en nuttigden het goed toebereide maal, terwijl er ondertussen nog veel over onze aanstaande reis gesproken werd.

[14] Na de maaltijd stonden we snel op en gingen op weg. De waard vroeg Mij of hij ons niet tot het volgende plaatsje mocht begeleiden.

[15] Maar IK zei tegen hem: 'Je bent nu ook een leerling van Mij geworden, want je hebt goed herkend wie Ik ben. Blijf jij maar thuis, daar zul je Mij meer van nut zijn dan wanneer je mee zou gaan! Er zullen vandaag nog veel gasten in je herberg komen en je zult gelegenheid krijgen om Mij te vertegenwoordigen, en dat zal zich nu in deze tijd heel vaak herhalen. Binnen een paar weken zal Ik echter weer bij je komen en nogmaals enige dagen bij je doorbrengen; dan zul je wel weer gelegenheid krijgen om nog meer over Mijn leer te horen. Maar als je van nu af aan in Mijn naam zult spreken, hoefje niet te bedenken watje zult zeggen, maar Ik zal je de woorden in je mond leggen!'

[16] DE WAARD zei: 'Heer, hoe moet, hoe zal ik dat voelen en gewaar worden? ,

[17] IK zei: 'Je zult in je hart gedachten waarnemen die zo helder zijn als zuiver gesproken woord, en die zul je dan met je mond zonder moeite uit kunnen spreken. Daarin ligt het geheim van God in het mensenhart. ­Tenslotte wil Ik je nog wat zeggen:

[18] Als je ergens een zieke zult vinden, leg die dan in Mijn naam de handen op, dan zal hij beter worden! Als je echter iemand op deze wijze genezen hebt, laat je dan niet voor de genezing betalen, maar zeg tegen de genezene:'Dank God, de Almachtige, in Zijn Zoon Jezus! Ga heen en zondig niet meer! Houd de geboden en doe het goede!' Daardoor zul je voor Mij veel gelovigen opwekken. ,

[19] Daarop legde Ik hem de handen op en gaf hem daardoor de kracht om in Mijn naam te handelen.

 

80 Het bezoek bij de waard in Kana

De genezing van het zieke kind

Een evangelie voor zogende moeders

 

[1] Daarna vetrokken wij snel en kwamen tegen de avond in Kana in Galilea, waar Ik het water in wijn had veranderd. We vonden onderdak in hetzelfde huis, omdat het ook een belangrijke herberg was. Dat wij daar ook met de grootste vriendelijkheid werden opgenomen, hoeft nauwelijks nog vermeld te worden.

[2] Het jonge echtpaar had al een kind, een jongen; maar het kind, dat nauwelijks een paar weken oud was, leed aan erge stuipen tengevolge van een schrik die de jonge moeder nog in het kraambed kreeg door een brand in het huis van de buren, die echter snel weer geblust werd. De jonge ouders alsook hun nog levende ouders, probeerden van alles om het kind van deze kwaal te genezen; maar alles was tevergeefs.

[3] Toen Ik hun huis binnenkwam en zij Mij herkenden, vielen ZIJ voor Mij op hun knieën en zeiden: 'O Meester, God heeft U waarlijk hierheen gevoerd om ons enige kind te genezen! O, dat smeken wij U uit het diepst van ons hart! Dat alles U mogelijk is, weten wij reeds lang. ,

[4] IK zei: 'Sta op, want het is niet gepast dat mensen voor mensen op de knieën vallen!'

[5] HET JONGE ECHTPAAR zei: 'O Meester, wij weten echter dat U meer bent dan een mens, en daarom is het wel passend dat men voor U op de knieën valt! 0 help ons kind! ,

[6] IK zei: 'Sta dan op en breng het zieke kind bij Mij!'

[7] Toen stonden de ouders snel op en brachten het kind bij Mij. Ik legde het de handen op en zegende het en op datzelfde ogenblik werd het kind zo vrolijk en gezond alsof het nooit iets gemankeerd had.

[8] Vervolgens zei IK tegen de jonge moeder: 'Wees echter in het vervolg voorzichtig! Als je erg opgewonden bent door het een of ander, en je nog een kind aan de borst hebt, voed het dan pas als je weer helemaal rustig bent! Want door de moedermelk kunnen allerlei kwalen in het lichaam en zelfs in de ziel van de kinderen ontstaan. Denk daaraan! -Maar zorg nu dat we allemaal een avondmaal krijgen!'

[9] De ouders bedankten Mij uitermate voor deze weldaad en verdwenen om een avondmaaltijd voor ons klaar te maken.

[10] Binnen een uur was alles al klaar, en men bracht ons in een grote, helemaal nieuw gebouwde eetzaal, waar wij het zeer goed toebereide maal nuttigden. Na de maaltijd vroeg Ik de jonge huisheer wanneer en hoe en door wie deze zeer mooie, zeer ruime eetzaal gebouwd was.

[11] Toen zei DE WAARD: 'Ja, Heer, dat is waarlijk ook niet zo helemaal op natuurlijke wijze gebeurd! De bouwmeesters waren Joses en Joël, respectievelijk zonen van Jozef en stiefbroers van U. Maar het ging heel wonderlijk. Zij hadden slechts twee helpers en toen zij de ceders begonnen te bewerken, kostte dit werk dat anders minstens tien dagen gevergd zou hebben, nauwelijks een dag, en het verbinden van de bomen, het opzetten van het dak en het leggen van de vloeren, evenals het vervaardigen van alles wat zich in de zaal bevindt, kostte net zoveel tijd als de tijd die de Heer volgens Mozes nodig had voor het scheppen van de wereld.

[12] Kort en goed, volgens de mening van iedere ter zake kundige zou het bouwen van zo 'n zaal ongeveer ruim een halfjaar kosten, en dan nog met meer bouwlieden die daarbij erg hard zouden moeten werken, -en deze zaal werd door slechts vier bouwlieden in zes dagen in de huidige staat opgeleverd, en dat moet toch ook wel beslist een wonder zijn!

[13] De beide broers zeiden zelf 'We worden onzichtbaar geholpen door de geest van onze goddelijke broer!' En dat was zeker zo, omdat zelfs Uw lieve moeder Maria, die ons vaak bezoekt, dat ook als vaststaande waarheid meedeelde. - Is het niet zo, Heer en Meester van al het leven en bestaan?'

[14] IK zei: 'Nu ja, dan moet het wel zo zijn! Maar zorg nu ook voor slaapplaatsen; want wij zijn allen lichamelijk moe geworden! Morgen zullen we wel tijd vinden om daar verder over te spreken.'

[15] Dat werd dan ook snel in orde gemaakt en wij begaven ons ter ruste.

 

81 De Heer in het noorden van Galilea

 

[1] Ik bleef ongeveer zeven dagen in Kana in Galilea, en Mijn leerlingen predikten het evangelie aan het volk. Na zeven dagen gingen we echter verder, nadat wij eerst veel goeds verricht hadden. Veel mensen begeleid­den ons vanuit Kana nog een heel eind en keerden getroost weer naar huis terug.

[2] Vandaar gingen wij naar de noordelijkste grenzen van Galilea, waar wij nog niet eerder waren geweest. Daar troffen wij veel heidenen aan, die erg bijgelovig waren en veel verwachtten van allerlei amuletten. Zij bekeken ons dan ook heel verwonderd en konden niet begrijpen dat wij zonder zulke beschermmiddelen durfden te reizen. Toen wij hun andere bewij­zen van onze innerlijke krachten gingen geven, vielen zij op hun aange­zicht; want zij hielden ons voor goden van de Olympus en durfden ons niet aan te kijken. Pas na langer praten en overreden begonnen zij ons weer voor mensen te houden en daarna was het pas mogelijk ons beter aan hen bekend te maken.

[3] Wij bleven ongeveer drie weken en bekeerden er een groot aantal heidenen tot het zuivere Jodendom. Overigens waren het heel goede mensen, die ons met alles verzorgden wat zij maar hadden. Toen wij hen verlieten werden er veel tranen om ons gelaten; maar Ik sterkte hen en toen lieten zij ons rustig gaan.

[4] Opdat de lezer zich gemakkelijker kan oriënteren over de plaats waar deze amuletheidenen zich bevonden, moet hij op de landkaart kijken en dan zal hij in Klein-Azië een streek vinden, die Capadocië (Cai pa dou ceio ? = Wat willen deze hier?) heet. Daar aan de zuidgrens lag een stad met de naam Melite (Mei liete! = heb of tel de jaren!) Deze naam kreeg de stad van een jonge koning, die weliswaar wijs en dapper was, -maar die, toen de oude koning stierf, meteen de troon wilde bestijgen. In de raad van oudsten van het volk bleek echter dat de zoon nog niet de vereiste leeftijd had, en men zei tegen hem: 'Mei liete!' = 'Heb de jaren!' Toen werd de zoon kwaad, trok met enige dappere strijders naar het oosten, veroverde de bovengenoemde streek Capadocië bij de reeds eerder ver­overde streek Cilicia (Ci lei cia = Als zij maar wil), en bouwde daar een stad en gaf haar de triomferende naam Mei liete nei (Grieks: Melitene = Heb de jaren niet), waarmee hij de raad der oudsten zeggen wilde: 'Kijk maar eens of ik niet oud genoeg ben!’

[5] Nu, dat hoort weliswaar niet zo precies in ons evangelie thuis; maar het schaadt niemand ook zoiets te weten, omdat hij zich daarna over veel zaken gemakkelijker kan oriënteren. ­

[6] Dus westelijk van deze oude stad lag een belangrijk gebergte aan de grens van Syrië, en daar woonden onze amulet-Grieken. Wat Ik bij­ en met hen deed is in het kort al weergegeven en dat is wel voldoende.

[7] Van deze gemoedelijke mensen trokken wij zuidwest waarts en kwamen in een stadje genaamd Chotinodora (Choti no dora = op de hoek verbouwt of ploegt men niet) .In dit stadje woonden veel joden uit Bethlehem die daar met van alles handel dreven maar ook als geldwisselaars erg actief waren. T evens waren daar Grieken uit Armenië die tot in Indië houthandel dreven via de rivier de Eufraat omdat dit stadje, evenals een even groot buurplaatsje Samosata genaamd, aan de voornoemde stroom lag.

[8] 'Wel, allemaal handelaars! Daar zullen wij voor onze zaak weinig bereiken!', dachten de leerlingen bij zichzelf, en EEN VAN DE OUDSTE NIEUWE LEERLINGEN zei tegen Mij, toen wij aan de oever van de rivier naar de bedrijvigheid van de mensen keken: 'Heer, deze plaatsen horen toch niet meer bij Galilea en toch bent U er naartoe gereisd, hoewel U alleen maar in Galilea rond wilde trekken! Hoe kwam dat, en hoe moeten wij dat begrijpen?'

[9] IK zei: 'Dat gebeurde heel gewoon omdat alles tot aan de grens van Klein-Azië nu volgens de landindeling van de Romeinen bij Galilea hoort, en dus zijn we nu nog in Galilea en letten niet meer op de oude namen, maar alleen op die zoals ze nu bestaan! Dit land, dat in de tijd van Jacob en later tijdens de Richteren het land der treurnis, een land voor verbannen mensen was, is nu een land van vreugde geworden, en hoewel het vroeger klein was, is het nu groter geworden dan alle landen van het hele beloofde land. Wij zijn nu weliswaar in het oude Syrië, maar toch zijn wij in het nieuwe Galilea (G = als Sch uitgesproken, heet het 'Schalilea' = een plaats van treurnis), dat niet een land van treurnis, maar een land van vreugde en geestelijke opstanding is geworden. -Begrijpen jullie dat?'

[10] ALLEN zeiden: 'Heer, dat begrijpen we nu heel goed omdat het naar waarheid zo is! Maar nu is het de vraag wat wij hier zullen doen. De huidige dag loopt al ten einde en we hebben nog geen onderdak. Ook onze mondvoorraad is helemaal op. Daarom vragen wij U, o Heer, of U ons raad wilt geven! Moeten we hier in de open lucht overnachten of zullen wij in de stad gaan kijken of er ergens wat brood te koop is?'

[11] IK zei: 'O, jullie kleinmoedigen! Ga heen en doe het laatste! Maar naar onderdak hoeven jullie niet te zoeken want dat zal nog vanzelf komen, als het komen wil. Komt het niet dan blijven we hier, en er zal niemand iets overkomen. Morgen zullen we pas zien wat er gedaan moet worden.’

 

82 De leerlingen en de strenge tollenaar

 

[1] Toen stonden er enkele van de oude leerlingen op, gingen naar de stad en vonden al gauw een bakkerswinkel en kochten voor tien penningen brood en voor vier penningen gebraden vis. Toen zij met deze inkopen de stad uitgingen ontmoetten zij een tollenaar, die hen aanhield en vroeg wie er zoveel brood en vis nodig had.

[2] Maar ZIJ zeiden: 'Onze Heer en Meester wil het zo, en daarom doen wij het ook zo!'

[3] Toen vroeg DE TOLLENAAR verder: 'Wel, wie is dan jullie Heer en Meester, en wat is zijn beroep?'

[4] DE LEERLINGEN antwoordden: 'Ga het bij Hemzelf vragen, -Hij zal het u wel zeggen, als Hij het wil. Maar Hij staat niet meteen iedereen te woord! Daar, een paar honderd pas langs de oever van de rivier, rust Hij met de andere leerlingen. Ga met Hemzelf praten! ,

[5] DE TOLLENAAR zei: 'Waarom zoeken jullie hier geen onderdak in een herberg? Er zijn er immers verscheidene in onze niet zo kleine stad!’

[6] Weer antwoordden DE LEERLINGEN: 'Ga naar Hem, en Hij zal het u zeggen, want wij weten zelfniet wat Hij hier allemaal wil gaan doen!'

[7] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Ja, dan moet ik zelf wel bij hem navraag gaan doen wat er met jullie aan de hand is! Want bij ons wordt een strenge orde gehandhaafd, en wij moeten weten welke vreemdeling zich in de buurt van onze stad bevindt.’

[8] Daarop ging de tollenaar met de leerlingen naar Mij toe en toen hij bij ons aankwam, vroeg HIJ direct streng en ernstig als een rechter: 'Wie van u is de Meester en de Heer?'

[9] IK zei: 'Ik ben het! Wat wilt u van Mij en Mijn leerlingen?'

[10] DE TOLLENAAR zei: 'U bent vreemdelingen, en die kunnen wij in de omgeving van onze rijke stad niet dulden als zij niet precies vertellen wie zij zijn en waar zij vandaan komen!'

[11] IK zei: 'Ik ken uw wetten en rechten beter dan u, die als pure tollenaar helemaal geen recht hebt ons te vragen wie wij zijn en waar wij vandaan komen! Kijk, wij bevinden ons nog op meer dan zevenhonderd passen van de poort van de stad, en de plaats die wij nu bezetten is volgens uw gemeentewetten van ouds her reeds bestemd voor vreemdelingen, en dus zijn wij volgens uw eigen wetten hier op deze plaats vrij, en dus ook aan niemand enige uitleg en antwoord verschuldigd! Maar zelf kunt u nu beter vlug naar huis teruggaan anders sterft uw oudste zoon die al zeven jaar ziek is, nog voor u thuis bent!’

[12] Daar keek de tollenaar erg van op. Hij vroeg heel verbaasd aan Mij van wie Ik dat wist. En als Ik dat toch zo precies wist, dan wist Ik misschien ook wel of zijn zoon niet meer te redden was.

[13] IK zei: 'O ja, dat zou Ik wel weten en Ik zou hem zelfs kunnen helpen, -ook dan nog als hij al dood zou zijn; maar dan zou u samen met uw hele huis een sterker geloof in de enige, ware God moeten hebben dan u nu heeft!’

[14] Toen keek DE TOLLENAAR Mij weemoedig en vriendelijk aan en zei: 'Meester en heer, zoals degenen u noemen die bij u zijn! Kijk, ik heb zelf een grote herberg, kom met mij mee met al uw metgezellen, en woon in mijn huis! Niemand van u zal iets tekort komen -ook al wilde u een vol jaar bij mij blijven -,en als u mijn zoon geneest, wil ik u ook goud en zilver geven zoveel u maar ooit zoudt willen hebben; want ik ben zeer rijk aan allerlei aardse goederen en zou voor de genezing van mijn liefste zoon graag meer dan de helft daarvan geven. Wilt u met mij naar mijn huis komen?'

[15] IK zei: ' Als u gelooft, zou het u ook mogelijk zijn iets van de grote macht en heerlijkheid van God waar te nemen! Ga nu alleen naar huis, dan zal Ik later met de Mijnen komen! Want wij willen nu eerst een spaarzaam maal gebruiken omdat wij vandaag de hele dag tijdens de vermoeiende weg niets gegeten hebben. ,

[16] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Maar Heer en Meester! In mijn huis zult u allen beslist beter bediend worden dan met deze paar broden en vissen; wat u voor deze broden betaald heeft, wil ik u duizendvoudig vergoeden!’

[17] IK zei: 'Ga nu naar huis, omdat Ik dat zo wil, en uw zoon zal leven! Wij zullen echter over een uur volgen.’

 

83 De Heer wekt de gestorven zoon van de tollenaar op

 

[1] Vervolgens ging de tollenaar haastig naar huis en vroeg thuis meteen hoe het met zijn geliefde zoon ging.

[2] DE DRIE DOKTERS zeiden echter tegen hem: 'Heer, het is heel ernstig met uw zoon! Hij is niet meer te redden! Wij hebben vrijwel alles geprobeerd wat onze wetenschap en ervaring ons ingaven, maar het was allemaal vergeefse moeite. Als wij hem nog een uur in leven kunnen houden dan mag dat een groot wonder heten!’

[3] Daarna ging DE TOLLENAAR naar zijn zoon, die reeds stervende was; maar hij zei toch tegen hem: 'Mijn zoon, deze drie dokters zullen je niet helpen, maar er zal straks een andere dokter komen die je zal helpen; want op hem vestig ik al mijn vertrouwen en mijn volle geloof.'

[4] Toen hief DE ZIEKE zijn hoofd op en zei met een gebroken, zwakke stem: 'Ja, de dood zal mij helpen, - maar een dokter niet meer!'

[5] De tranen sprongen DE VADER in de ogen, en hij zei tegen zijn zoon: 'Nee, nee, niet de dood, maar het leven zal je helpen! Want de onbekende dokter die ik heb gesproken en eerder nog nooit heb gezien, wist, dat jij al zevenjaar ziek was, en hij zei ook dat hij je nog zou kunnen helpen ook al zou je al gestorven zijn, en dus geloof ik dan ook vast in zijn woorden.'

[6] Daarop zei de zoon niets meer, en DE DOKTERS zeiden: 'We moeten hem volledig met rust laten, want de minste opwinding doodt hem! Kijk, zijn gezicht heeft al alle tekenen van de dood!’

[7] Het duurde nu nog een half uur, toen zuchtte de zieke nog eenmaal diep en stierf.

[8] Nu zeiden DE DOKTERS: 'Waar is nou uw dokter die uw zoon zou kunnen helpen ook als hij al gestorven zou zijn?!’

[9] Toen kwam IK de kamer van de zieke binnen en zei luid: 'Hier sta Ik en ik ben geen grootspreker zoals jullie, maar wat Ik zeg is de volle en onbedrieglijke waarheid uit de hemelen van God! ,

[10] DE DRIE BOZE DOKTERS zeiden: 'Hier ligt de dode voor u, onbekende praatjesmaker! Help hem, als u dat mogelijk is, dan zullen wij ons tot op de grond voor u buigen en zelf bekennen dat wij niets anders zijn dan pure grootsprekers!’

[11] IK zei: 'Ik heb noch uw buiging en nog minder uw bekentenis nodig, maar Ik doe, wat Ik doe, omdat Ik het zo doen kan en ook zo doen wil! Als Ik echter zeg dat Ik het doen kan, dan matig Ik Mij niets aan, omdat Ik het doe uit Mijn hoogst eigen kracht die in Mij is, en Ik heb daar ook geen ander middel voor nodig dan Mijn eigen, vrije wil; maar u verkondigt aan iedereen dat u de beste meesters in uw kunst bent, - en wat is het resultaat van uw grootsprekerij?

[12] Daar voor u ligt het! De jonge man kreeg wat koorts, - een lepel gebrand zout met zeven lepels wijn zouden hem voor altijd genezen hebben! U kende dit geneesmiddel wel, maar u dacht en zei: 'O, dat is de zoon van een rijk man, die kan die lichte koorts jarenlang houden, dat levert ons dan veel geld op! Als de zoon oud genoeg wordt, zal de koorts hem vanzelf wel verlaten. ' Ik zeg u echter, slechte dokters: De koorts zou . de zoon ook al lang geleden verlaten hebben, maar u hield hem in stand om er aan te verdienen, en u maakte er een slopende koorts van die u nu  niet meer genezen kon, en zodoende werd u vanwege uw gemene hebzucht ware moordenaars van deze jonge man!

[13] U noemde Mij een grootspreker en u hebt Mij nooit eerder gezien en gekend; Ik ken u echter allang en zeg als uw' grootspreker' nu over u de volle waarheid en daardoor heb Ik u uw eigen bekentenis bespaard! Van het feit dat Ik nu over u de waarheid gesproken heb, zal het weer volkomen tot leven wekken van deze gestorven mens het duidelijkste getuigenis geven! ‘

[14] Toen zeiden DE DRIE DOKTERS, honend glimlachend: 'Nu, dan zijn we beslist van iedere aanklacht vrijgesproken!'

[15] IK zei: 'Dat zal meteen blijken!'

[16] Daarbij liep Ik naar de dode toe en zei: 'Jorabe, sta op uitje slaap en getuig over de grote onbetrouwbaarheid van deze drie, die Mij uitmaakten voor een grootspreker! ,

[17] Ogenblikkelijk stond de dode van zijn bed op en was zo fris en gezond alsof hem nooit iets had gemankeerd. De vader was toen zo blij dat hij niet wist of hij Mij of de hem weergegeven zoon het eerst uit liefde en dankbaarheid aan zijn borst zou drukken.

[18] Maar IK zei tegen hem: 'Wacht daar maar mee; zorg er echter voor dat uw zoon Jorabe wat te eten krijgt en daarna wat wijn!'

[19] Dat werd allemaal snel geregeld, evenals een buitengewone maaltijd voor ons.

 

84 Het wegzenden van de drie dokters

 

[1] De drie dokters stonden er nu als versteend bij en geen van hen kon een woord over zijn lippen krijgen. 

[2] Toen vroeg de tollenaar aan zijn zoon, die nu heel monter was, welk getuigenis hij de drie gaf.

[3] DE ZOON zei: 'Precies hetzelfde als deze onbekende, wonderbare genezer over hen gegeven heeft! Zij hebben helemaal geen belangstelling voor de genezing van een zieke, maar zij willen alleen dat hij zo veel mogelijk van hun drankjes slikt en dat zij daarvoor dan flink wat geld krijgen. Dat zij echter niemand ooit werkelijk geholpen hebben, weet de hele stad en omgeving. Zoals zij mij geholpen hebben, hebben zij er al heel veel geholpen, -namelijk van deze wereld naar de andere! Ik geloof dat ik wel genoeg gezegd heb.

[4] Maar opmerkelijk is nog wel: Zij zijn joden, volgens hun zeggen uit Jeruzalem, en geven hoog op over hun Jehova, en vertellen dat zij alleen diegene met zekerheid kunnen helpen die in hun god gelooft en een groot offer in goud, zilver en edelstenen brengt. Dat offer moet men aan hen geven opdat zij het dan naar Jeruzalem kunnen zenden, waar een zekere hogepriester in een zeer heilige kamer van de tempel tot Jehova zal bidden voor de zieke, waarop het de zieke dan beslist beter zal gaan. Wat moeten wij Grieken daar echter van zeggen, terwijl wij toch al veel te veel goden hebben? Moeten we er nog een god bijnemen, opdat ook die ons niet helpt, zoals alle andere ons ook nog nooit ergens mee geholpen hebben, maar wel hun sluwe priesters, die in hun plaats met gewichtige, de goden toegewijde gezichten de rijkste offers ontvingen en deze heimelijk ver­kwistten aan allerlei kwalijke zaken en handelingen?!

[5] Maar ik leg hier nu een openlijke bekentenis af en verklaar: Deze wonderbare vreemdeling is nu en voor alle toekomstige tijden de enig ware god voor mij! Hij is de Jehova van de joden en de Zeus van de Grieken, Romeinen en Egyptenaren. In hem moeten alle goden verenigd zijn. Wij hebben al vaak allerlei sprookjes horen vertellen, hoe deze of gene god in de oude tijden alleen door zijn almachtige wil iets heeft geschapen; maar wij Grieken, die ook mensen zijn, hebben nog nooit het geluk gehad zoiets met eigen ogen te zien. Hier staat echter een mens die dat kan, en hij is voor mij een ware God, wat ik nu vast geloof, en dit geloof zal ik ook gedurende mijn hele leven steeds behouden. -Wat zeggen jullie daarvan?'

[6] DE TOLLENAAR zei: 'Ja, mijn zoon, bij dit nieuwe geloof van jou zullen ook ik en alle mensen van mijn huis ons getrouw aansluiten! Want alleen een God kan een volkomen dode weer in het leven terugroepen. Maar, onbekende meester en -dat zeg ik -God, die waardig is aanbeden te worden, bepaalt u nu wat ik met de drie dokters moet doen! Want hun manier om de lijdenden te helpen is beslist te slecht om hen helemaal ongestraft weg te laten gaan!’

[7] IK zei: 'Laat ze gaan; want zij zullen nog rechtvaardige straf genoeg krijgen! Ten eerste zal als dit allemaal bekend wordt, beslist geen mens hen meer willen hebben, en ten tweede zullen zij dan zo vlug mogelijk vanzelf wel het hazepad moeten kiezen. Maar laat hen nu gaan en laat je ieder zilverstuk terugbetalen dat je hun voor hun bedrog hebt betaald!’

[8] Daarop trokken alle drie een ontzettend zuur gezicht; want het terugbetalen van verscheidene honderden zilverstukken, die zij al vooruit van de tollenaar ontvangen hadden, deed hun beslist geen genoegen.

[9] Maar DE TOLLENAAR stond daar nu op en hij zei: 'Waarlijk, ik heb dit geld niet in het minst nodig; maar ik zal het de vele armen van deze plaats geven, dat zal beter zijn dan dat ik het jullie voor niets en niemendal zou laten houden! Schiet op en breng me nog binnen een uur het geld, want anders geef ik jullie, ellendige booswichten, over aan het gerecht!'

[10] Toen stonden de drie dokters op en maakten zich gereed om te vertrekken.

[11] Maar IK zei: 'Het is voldoende als er maar één van jullie dat geld gaat halen, -de beide anderen blijven intussen als borg hier; want als ze nu alle drie zouden gaan, dan konden we ze wel eens voor de laatste keer gezien hebben! Laat de jongste van hen maar gaan, omdat hij nog de eerlijkste is; want als een van de twee ouderen zou gaan, zou die de anderen die hier wachten laten zitten en er voor altijd met het geld vandoor gaan. Laat het zo gebeuren!’

[12] Toen stond meteen de jongste van de drie op, ging weg en bracht ook spoedig het geld.

[13] Nadat DE TOLLENAAR het geld aangenomen en opgeborgen had, zei hij tegen degene die het gebracht had: 'Luister, omdat jij volgens het getuigenis van deze waarachtig goddelijke meester nog de eerlijkste bent, kun je nu hier blijven; maar de beide anderen moeten zich ogenblikkelijk van hier verwijderen! Als je echter met hen mee wilt gaan, zul je daarin ook niet in het minst gehinderd worden.’

[14] DE JONGSTE DOKTER antwoordde: ' Als ik mag, dan blijf ik, en ik weet wat ik doen zal. Samenwerken met de anderen zal ik niet meer; want zij waren de heren en ik in zekere zin slechts hun knecht, en ik moest met hen volgens hun wil en tegen mijn wil en betere weten in samenwerken. O heer, dat heeft mij heel veel droevige uren en dagen bezorgd! Maar wat wilde, wat kon ik doen? Want met die twee ruzie krijgen, betekende, dat de hele tempel in Jeruzalem mijn vijand zou worden, en die vijandschap is zoals bekend de allerergste in de wereld. Maar als ik op eigen benen sta, en wel daartoe uitgenodigd door u, als eerste bestuurder van de hele stad, dan lach ik om de vijandschap van de tempel.'

[15] DE TOLLENAAR zei: 'Goed, jij blijft dus, -en de beide anderen gaan!'

[16] De beide anderen waren echter al weg en verlieten deze plaats met vlugge pas; want zij beseften dat zij niet konden blijven als Ik Mij hier zou vestigen.

 

85 De kunst om te leven

 

[1] Na deze regeling werden wij uitgenodigd voor de maaltijd en kwamen in een eetzaal die zijn weerga in Jeruzalem niet had. In het midden van de zaal stond een grote cederhouten tafel, beladen met allerlei spijzen en edele wijnen. Wij namen daaraan plaats en aten en dronken, want de eerder gekochte broden waren niet goed en ook niet groot, evenals ook de paar armzalig klaargemaakte vissen, -daarom aten wij er ook maar heel weinig van.

[2] Tijdens het eten werd er niet veel gesproken; maar toen de tongen van de gasten losser werden door de goede wijn, werd het weldra heel levendig om de tafel. Ik sprak echter niet, want Ik zat tussen de tot leven gewekte zoon en zijn vader; en die hadden een te grote eerbied voor Mij en durfden Mij niet te storen terwijl Ik Zelf at en dronk.

[3] Pas toen Ik zei dat Ik nu voldoende gegeten en gedronken had, vroeg de tollenaar Mij hoe het Mij mogelijk was zelfs een dode het leven terug te geven; want van zoiets had men op aarde nog nooit gehoord.

[4] IK zei tegen hem: 'Vriend, als de menselijke geest eenmaal volgens de orde is opgewekt, komt hij achter allerhande geheimen, en als hij helemaal in het volle licht ontwaakt is, komt hij ook achter het grote geheim van het leven, en beseft hij dat hij de schepper van al het leven is. De grootste kunst van het leven is nu juist om jezelf als zodanig te vinden en te herkennen!

[5] Ook jij leeft en denkt, wilt en doet volgens je denken en willen; maar je weet niet wat het leven is, hoe het denkt en wil, en hoe het vervolgens alle ledematen in een overeenkomstige actieve beweging brengt. Maar wie dat in zichzelf heeft gevonden en goed heeft onderkend, is vanaf dat moment een ware meester van zijn leven zoals ook van het leven van zijn medemens geworden en hij kan dan ook doen wat Ik voor je zoon gedaan heb. Ja, hij kan nog meer: Kijk, hij kan zichzelf helemaal onsterfelijk maken!

[6] Als men Mij tengevolge van de huidige blindheid, zelfzucht, hebzucht, nijd, naijver en heerszucht van de mensen zal gevangen nemen en zelfs zal doden, zal dat de slechte mensen niet baten; want voor er drie dagen voorbij zullen gaan, zal Ik Mijzelf weer opwekken uit de dood, vervolgens eeuwig verder leven en nog grotere dingen doen dan nu. -Dat, wat Ik je nu gezegd heb, is zo waar en zo zeker, als dat het waar is datje zoon Jorabe dood was en nu weer volkomen leeft. Geloof je dat?'

[7] DE TOLLENAAR zei: 'Dat U me geen onwaarheid vertelt, daar ben ik volkomen van overtuigd; want ten eerste leeft mijn zoon alleen door de macht van uw geheime levenskunst, die een gevolg van uw kennis zal zijn, en ten tweede hebben ook reeds de oude, wijze Grieken zulke leerstellin­gen opgesteld. Of ze echter ooit zoals u met hun geest achter het grote geheim van het leven gekomen zijn, weet ik niet en ik herinner me ook niet daar verder ooit iets over gelezen of gehoord te hebben.

[8] De fabels van onze goden en halfgoden verhalen weliswaar over veel kleine wonderen die zij verricht moeten hebben; maar welk mens met een beetje verstand kan zoiets geloven?! Ook in de mystieke schriften vertelt men vaak over een almachtige God, die omgeven is door ontelbare machtige geesten, die steeds heel precies Zijn bevelen in het hele univer­sum overbrengen en uitvoeren. Voor mensen zijn ze echter niet zichtbaar, en de God evenmin, maar ze moeten wel een volmaakt verstand en een almachtige wil hebben. Vele honderdenjaren geleden moeten zij zich op dezelfde wijze aan de vrome mensen hebben laten zien als de goden en vooral de halfgoden zich aan de Grieken lieten zien.

[9] Als je er rustig en onbevangen over nadenkt, zie je daaraan dat uiteindelijk de goden­ en levensleren van Grieken en joden op een en hetzelfde neerkomen. Alles is in een ondoordringbaar duister gehuld, en hoeveel moeite en inspanning de grootste wijzen aller tijden en volkeren zich ook getroost hebben, zij zijn toch nooit in staat geweest de noodlottige sluier van Isis op te lichten, en wij stervelingen staan daarom nog voor dezelfde onontwarde knoop als onze voorouders vele duizenden jaren geleden.

[10] U bent nu waarschijnlijk de enige die deze knoop waarachtig ontward heeft, en daarom zou ik u, als ware levensmeester, willen vragen, mij en eigenlijk ons allen de grote kunst te tonen hoe men helemaal zeker achter het geheim van het leven komt en dit herkent en tenslotte zelf levensmees­ter wordt. U heeft het kennelijk zover gebracht, en moet daartoe dan ook de middelen en wegen goed kennen. Omdat u ze moet kennen, zou het wel een grote genade van u voor ons zijn, als u ze ons nader zou willen beschrijven.

[11] Mijn vraag aan een zo groot kunstenaar als u is wel buitengewoon vermetel, omdat iedere ware kunstenaar zijn kunst als zijn waardevolste bezit beschouwt en ook moet beschouwen, en ik ook heel goed weet dat ook de grootste kunst beduidend van haar waarde inboet als zij onder de mensen heel gewoon wordt; maar omdat uw kunst, zeker voor het betere deel van de mensheid, een eerste levensvraag is, en door haar juiste oplossing de mensheid het grootste en onschatbaarste levensgeluk bescho­ren zou zijn, zou ik slechts voor een paar aanwijzingen, waardoor men zeker achter dit geheim kan komen, voor het welzijn van de mensen best driekwart van mijn grootste schatten aan u willen geven. U zou daardoor beslist niets verliezen, en wij zouden daardoor iets oneindigs winnen! ­Wat zegt u, grote meester, op dit voorstel van mij?'

 

86 De Heer als leraar van de levenskunst

 

[1] IK zei: 'Ik zeg je daarop niets anders, dan dat Ikzelf persoonlijk als mens in deze wereld tot de mensen ben gekomen om hen deze allergrootste en allerbelangrijkste kunst voor niets te leren, en Ik zal het jullie ook voor niets leren. Dat Ik dat doe voor mensen in vele landen en plaatsen, en de waarheid van Mijn leer met de juiste tekenen bevestig, daarvoor zijn de mensen die met Mij meegekomen zijn door woord en daad Mijn getuigen, omdat zij Mijn leerlingen zijn. Zij zijn reeds zeer ver ingewijd in dit geheim en kunnen je de weg en de middelen daartoe verschaffen.

[2] Wie dat aanvaardt, gelooft en daar heel zeker naar leeft en handelt, komt onfeilbaar achter het geheim van het leven en wordt na de vereiste , werkelijke wedergeboorte van zijn eigen levensgeest, in zichzelf een meester van zijn leven en daardoor ook een meester van het leven van zijn medemensen, omdat hij hen daartoe de wegen zal kunnen tonen en door zijn levensmeesterschap ook de grote levensvoordelen van dat meester­schap kan tonen.

[3] Maar Ik zeg je ook dat niemand plotseling meester wordt, en dat een mens helemaal niets heeft aan de zuivere, gedegen kennis van de middelen en wegen tot verkrijging van deze grote levenskunst, als hij deze niet volledig praktisch in zijn leven heeft opgenomen. De theorie op zichzelf heeft helemaal geen nut, maar alleen de praktijk.

[4] En datzelfde is ook bij het leren van de andere kunsten het geval. Als je bijvoorbeeld een muziekinstrument op meesterlijke wijze wilt leren bespelen, zoals bijvoorbeeld de volmaakte lier van de Grieken of de nog welluidender klinkende harp van de joden, dan moet je zeker les nemen bij een meester op deze instrumenten. Die zou je vóór alles de regels die voor het leren bespelen van een van deze muziekinstrumenten absoluut noodzakelijk zijn, heel secuur bijbrengen, zodat je daardoor precies zou weten watje moest doen en hoe je moest oefenen om mettertijd zelfeen meestermuzikant te worden. Zou je alleen met de kennis van alle regels, middelen en wegen, ook al was die nog zo precies, een harp­ of lierspeler zijn? O, zeker niet! je zou eerst, door vingers en oren heel vlijtig te oefenen volgens de jou bekende regels, met veel inspanning de vaardigheid moeten verwerven, om daardoor dan een meester te worden. En precies zo gaat het ook met het verkrijgen van het levenskunstenaarschap.

[5] Pas door oefening wordt men meester, en de meer of minder volmaakte graad van het bereikte meesterschap is volkomen afhankelijk van het meer of minder oefenen volgens de bekende regels. Hoe meer oefening, des te meer meesterschap! Geloof daarom niet, dat j e door de kennis van de regels voor de levenskunst al iets tot stand kunt brengen, of dat daardoor reeds de sluier van jouw Isis opgelicht zou worden! Ik zegje: door de pure kennis zul je niet eens in de verste verte de mogelijkheid begrijpen dat door het beoefenen van zulke regels de sluier van Isis voor je opgelicht zou kunnen worden! Alleen door voortdurende en vlijtige oefening zul je pas tot de steeds duidelijker wordende overtuiging komen dat de regels juist en waarachtig zijn en naar het doel leiden. En pas als je door oefening het meesterschap bereikt hebt, zul je de volledig opgelichte Isissluier in en voor je hebben. -Kijk, dat was de eerste inleiding tot de eventueel navolgende regels, die de mens moet oefenen en in praktijk moet brengen om tot het ware levensmeesterschap te komen! Wat denk je daarvan?'

[ 6] DE TOLLENAAR zei: 'Dat lijkt mij allemaal volkomen juist. Dat men alleen door de kennis van de regels geen meester, maar nauwelijks leerling wordt, is een waarheid die in de praktijk talloze bevestigingen vindt; maar er is immers al oneindig veel gewonnen als men voor het bereiken van zo'n doel maar eenmaal de zekere middelen en wegen heeft. De rest is dan natuurlijk alleen onze zaak. Dat overigens ook de aankomende leerling in zichzelf nog lang niet tot het heldere bewustzijn van een meester kan komen, maar pas wanneer hij het door veeloefening zelf tot meesterschap heeft gebracht, is allemaal zonneklaar; maar dat zonder u en vóór u nog nooit iemand deze allerbelangrijkste regels ook maar in de verste verte heeft kunnen vinden, dat is iets wat mijn verstand absoluut niet wil en kan begrijpen. Noch het oude Egypte noch Kanaän, noch Griekenland en Rome, noch Perzië en Indië kunnen bogen op een wijs man die voor deze kunst ook maar enigszins de juiste regels kon vinden. U bent dus de enige die deze kunst niet op een of andere wijze geleerd, maar kennelijk uit uzelf verkregen heeft! -Vertel eens, hoe was u dat als mens mogelijk?!

[7] Want dat u het levensmeesterschap volledig bezit, daarvoor zit het sprekendste en waarachtigste bewijs hier bij ons. U kon daartoe ook beslist alleen maar door beoefening van de daarvoor vereiste regels komen, die u echter eerst ook zelfheeft moeten ontdekken. Wel, dat is nu juist datgene, wat ik het minst kan vatten en begrijpen; want ik heb in mijn jongere jaren ook de hele wereld wijd en zijd doorkruist en overal zorgvuldig inlichtin­gen ingewonnen. Het gedoe van de Essenen met hun schijnwonderen is mij maar al te bekend, alsook alle toverkunsten en waarzeggerijen, waarvan ik de scholen zelfs meermalen heb meegemaakt en doorlopen; maar hier vind ik geen afgesproken werk, geen toverstaf, geen mystieke toverspreuk, geen toverdrank en geen demonenbezwering, maar alleen de eenvoudigste waarheid zonder enige opsmuk en zonder enig hulpmiddel! Zodra u spreekt en wilt, is de uitwerking van woord en wil er! ja, dat is iets wat al mijn kennis ver te boven gaat! Iets presteren is beslist iets heel gemakkelijks als je eenmaal meester geworden bent; maar hoe zonder meester en leider tot meesterschap te geraken en vooral tot de voor het bereiken daarvan noodzakelijke regels te komen, -dat is een heel andere zaak! Zegt U mij toch eens hoe u daaraan gekomen bent! Wie heeft u de regels getoond en gegeven?'

 

87 De innerlijke ontwikkeling van de geestelijke mens

 

[1] IK zei: 'Vriend, dat is voorlopig nog helemaal niet belangrijk! Het is voldoende dat de regels gevonden zijn, waarvan je de echtheid en volle waarheid niet kunt betwijfelen. Wie deze zal kennen en navolgen, zal de kracht van het leven in zich wakker roepen en dan door deze kracht kunnen leven en werken, en Ik zal hem door de geestelijke kracht van Mijn woorden op de jongste dag van zijn innerlijke, geestelijke wederge­boorte opwekken.

[2] Waarlijk, waarlijk, Ik zeg je: Ik Zelf ben -zowel hier als overal -de waarheid en het leven. Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer handelt, zal voor zichzelf en in zichzelf de dood in eeuwigheid niet zien!’

[3] DE TOLLENAAR zei: 'Meester, deze woorden van u klinken merkwaar­dig! Het lijkt mij net alsof u een soort hoger, goddelijk wezen bent, weliswaar van vlees en bloed vanwege de zichtbaarheid, maar in feite voor uzelf toch een zuivere geest, die zich naar believen hoe en wanneer hij maar wil met materie kan omhullen. -Heb ik goed of verkeerd geoor­deeld? ‘

[4] IK zei: 'Van allebei wat, er zit wat in! Maar wat er nu juist in zit, begrijp je niet. Watje echter denkt te begrijpen, is het niet! Want Ik kan nu net zo min uit Mijn lichaam gaan als jij; wil Ik als geest uittreden, dan moet dit lichaam eerst gedood worden. Maar de geest, die nu volkomen wakker in Mij leeft en werkt, kan in eeuwigheid niet gedood worden, maar zal eeuwig voortleven en -werken.

[5] Je hebt vast wel meermalen de schepping in haar wezen en werken bestudeerd, en het kan je niet ontgaan zijn dat daarin een zekere orde bestaat, en dat de vormen op zichzelf naar alle kanten bestendig zijn, waardoor je steeds gemakkelijk kunt herkennen wat dit of dat voor een ding is. Zo herken je ook welke uitwerking het een of het ander veroorzaakt, en waarvoor het volgens de vastgestelde werking goed, en dus te gebruiken, is.

[6] Als echter de hele schepping volgens jullie nieuwe filosofie alleen maar het werk van het blinde toeval zou zijn, zouden dan de dingen in de natuur ook naar alle kanten hun huidige bestaansbestendigheid behouden? O zeker niet! Kijk, de wind kun je wel tot de meer blinde krachten rekenen, hoewel slechts ten dele! Heb je ooit wel eens gezien dat hij een bepaalde, blijvende vorm geproduceerd heeft? Hij woelt het stof op en draagt het in de vorm van losse wolken door de lucht, waar de vormen ieder ogenblik veranderen en nooit meer helemaal hetzelfde tevoorschijn komen. Kun je je de vorm van een wolk zodanig herinneren dat je bijvoorbeeld na een paar dagen zou kunnen zeggen: 'Kijk dat is dezelfde wolk die ik al een paar dagen geleden gezien heb!'?! Of kun je aan zee van de een of andere golf hetzelfde beweren?!

[7] Daaraan kun je dus heel gemakkelijk zien dat een blinde kracht nooit ook maar een mosplantje, dat met dezelfde geheel gelijke vorm gedurende vele duizenden jaren steeds terugkeert, tevoorschijn gebracht heeft.

[8] Maar komt het in dat geval niet bij intelligente mensen vanzelf op dat al het worden, zijn en bestaan, waarin ten eerste bij alles een bepaalde onveranderlijke vorm, hoedanigheid, eigenschap, nut en einddoel goed en vaststaand te herkennen is, door een kracht voortgebracht moet worden waarvan inzicht en wijsheid onbegrensd en onveranderlijk maar wel alomvattend moeten zijn, omdat je anders nooit een bepaald gevormd voorwerp te zien zou krijgen of het nu een steen, een metaal, een plant of een dier is?! Zo'n kracht moet beslist homogeen en zich van zichzelf heel goed bewust zijn, omdat anders niets een bepaalde en op zichzelf homo­gene vorm aan zou kunnen nemen.

[9] En dan ten tweede: Omdat je noodzakelijkerwijs moet aannemen dat er een kracht is die, als oerbestaan op zichzelf, ten grondslag ligt aan al het bestaande, moet deze basis oerkracht toch ook een overeenkomstige naam hebben, waardoor zij in de herinnering en in het geheugen van de mensen, die ervoor zijn om deze kracht te herkennen, vastgelegd kan worden. Wie zal er ooit naar meer kennis vragen over iets waarvan hij zelfs nog nooit de naam gehoord heeft?! Wij willen deze oerkracht in het algemeen 'God' noemen. Maar als we eenmaal een God hebben, zullen we verder vragen en zeggen: 'Waar is dan die God, en hoe ziet Hij er uit? Hoe schept Hij de dingen, hoe brengt Hij, als zuivere geest, de grove materie uit Zichzelf te voorschijn?'

[10] En kijk, als een mens eenmaal zo begint te vragen, dan is hij al op een betere weg! Hij zal alle schepselen meer aandacht geven, en onderzoeken hoeveel goddelijke oerwijsheid zich in hen bevindt. En hoe langer hij zo zal onderzoeken, des te meer goddelijke wijsheid en orde zal hij ook gemakkelijk en snel daarin vinden.

[11] Als hij die gevonden heeft, zal hij in zijn hart ook weldra een gevoel van liefde voor God waarnemen en uit die liefde steeds meer beseffen dat God in Zichzelf met de grootste liefde vervuld moet zijn om met zo'n grote lust en vreugde een ontelbaar aantal dingen en wezens, die niet alleen maar getuigen zijn van Zijn bestaan maar veeleer van Zijn wijsheid, macht en liefde, zo wonderbaarlijk wijs te scheppen.

[12] Als de mens in zulke beschouwingen en bewustwordingen groeit en toeneemt, neemt hij duidelijk ook in de liefde tot God toe en nadert Hem meer en meer; hoe groter en gedegener echter zulke toenaderingen van een mens tot God worden, des te meer van de geest van God verzamelt er zich in zijn hart, waarin daardoor zijn eigen geest gevoed en steeds verder gewekt wordt tot de ware kennis van het eigen innerlijke leven en zijn kracht, verenigd met de kracht van de goddelijke geest in hem.

[13] Heeft een mens het eenmaal zover gebracht, dan bezit hij reeds het levensmeesterschap, en hem ontbreekt alleen nog de volledige éénwording met de goddelijke liefde­ en wilsgeest. Brengt hij ook dat tot stand, dan is hij een volmaakte levensmeester en tot alles in staat wat Ik nu doe en ook tot grotere dingen. ,

 

88 De grondslagen voor de geestelijke vervolmaking

Het wezen van God

 

[1] (DE HEER:) 'Hieruit zie je dat zonder het ware en levende geloof in een enige en eeuwig waarachtige God geen mens het levensmeesterschap kan bereiken. Daarom is het vóór alles noodzakelijk in een ware God te geloven; want zolang je niet gelooft dat er een enig ware God is, kun je ook geen liefde voor Hem in je hart laten ontwaken. Zonder die liefde is het echter onmogelijk God te naderen en tenslotte vrijwel volledig één met Hem te worden.

[2] En zonder dat kan van een echt levensmeesterschap net zomin sprake zijn als dat iemand een meester op de harp zou willen zijn zonder daar ooit iets over gehoord en er zelfs nog nooit één gezien te hebben.

[3] Als je echter nog steeds blijft vragen:'Ja, waar is God dan, en hoe ziet Hij er eigenlijk uit?', dan zeg Ikje, dat niemand het eigenlijke goddelijke Wezen kan zien en in leven blijven, -want Het is oneindig en daarom ook alomtegenwoordig, en Het is daarom als iets puur geestelijks ook het binnenste van ieder ding en ieder wezen, dat wil zeggen door de werking van het licht van Zijn machtige wil; in Zichzelf en op Zichzelf is God echter een mens zoals Ik en ook jij, en woont in een ontoegankelijk licht, dat in de wereld der geesten de genadezon genoemd wordt. Deze gena­dezon is God echter niet Zelf, maar het is de uitstraling van Zijn liefde en wijsheid.

[4] Zoals je de werking van de zon van deze wereld ziet doordat zij overal aanwezig is met haar licht dat voortdurend naar alle mogelijke richtingen uitstraalt, zo werkt ook de overal werkende kracht van de genadezon als een uit haar stromend licht dat in alle wezens scheppend en leven gevend aanwezig is.

[5] Wie nu in staat is veellicht uit de genadezon van de hemelen in het hart van zijn ziel op te vangen, op te nemen en dan door de kracht van de liefde tot God te behouden, vormt in zichzelf een genadezon die in alles volkomen gelijk is aan de oergenadezon, en het volle bezit van zo'n genadezon is dan net zo veel als het bezit van het enig ware levensmees­terschap.

[6] De helderheid en de lichte rijkdom van deze ware leer zul ook jij echter pas beseffen als je op deze wijze zelf het levensmeesterschap zult bereiken; want nu kun je dat nog niet volledig begrijpen, hoewel je alles wat gezegd werd heel goed in je opgenomen hebt.'

[7] DE TOLLENAAR zei: 'Ja, u heeft gelijk, beste Meester! Ik heb alles wel begrepen, maar ik weet nu nog niet wat ik er mee aan moet. Het staat echter vast dat het bereiken van het volledige levensmeesterschap beslist geen gemakkelijke taak is; want het betekent veel beschouwen, veel ondervinden, veel denken, willen en daarnaar handelen. -Maar nu nog één vraag, beste Meester!’

[8] IK zei: 'Spreek, hoewel Ik heel precies weet watje Mij vragen zult!'

[9] Toen zei DE TOLLENAAR: 'O beste Meester, zegt u het maar meteen; want ik twijfel er niet aan!'

[10] Daarop zei IK: 'Je twijfelt er helemaal niet aan, -maar een beetje zou je je er toch wel van willen overtuigen of Ik wel weet watje Mij nog wilt vragen! Maar dat geeft niet, Ik zal je je vraag toch voorzeggen! Die luidt aldus:'Meester bent u ook op die wijze aan uw levensmeesterschap gekomen, en wie heeft u, net als u nu mij, het degelijke onderwijs daarvoor gegeven?'

[11] Kijk, zo luidt woord voor woord je vraag! Maar Ik kan je daarop evenmin een bevredigend antwoord geven als op je eerdere, soortgelijke vragen. Kijk, als puur mens heb Ik werkelijk precies hetzelfde moeten doen als jij; maar omdat Ik eerlijk gezegd wat Mijn innerlijke geestelijke wezen betreft iets meer dan alleen maar mens ben, wat j e morgen nog vroeg genoeg zult merken, had Ik het eigenlijk moeilijker, omdat Ik als mens van deze aarde nooit een eigen wil in Mij mocht op laten komen, maar steeds heel precies de wil op moest volgen van Hem die door Mij in deze wereld wilde komen en de mensen het eeuwige leven wilde brengen en geven. Daarover zul je echter morgen van Mijn leerlingen wat meer horen. Maar voor vandaag zullen wij onze zitting sluiten en ons ter rus te begeven!'

[12] DE TOLLENAAR zei: 'Meester, als u dat graag wilt, kunt u allemaal hier in deze zaal slapen; want rondom tegen de wanden zijn hier heel gerieflijke slaapplaatsen aangebracht! ,

[13] IK zei: 'Goed dan, dan blijven we hier, en rustbanken zijn Mij liever dan die luie legersteden, die hooguit voor zieken goed zijn. - Laten we dus opstaan en gaan rusten! ,

 

89 Tweespraak tussen de dokter en de waard over de Heer

 

[1] Toen wij onze rustbanken in beslag genomen hadden, vertrokken meteen ook de tollenaar, zijn zoon, zijn andere kinderen en zijn vrouwen, waarvan hij er volgens zede en gewoonte van het morgenland zeven had, en ook zijn vele ambtenaren en andere dienaren, en wij sliepen weldra heel rustig in, omdat we door de lange reis behoorlijk moe geworden waren. Maar de medebewoners bleven in de andere kamers nog lang wakker en spraken uitgebreid over onze komst in hun stadje.

[2] De achtergebleven JONGSTE DOKTER zei op het laatst nog tegen de tollenaar: 'Vriend, als het mogelijk zou zijn je dat levensmeesterschap eigen te maken, dan zou je al gauw al het geld van de hele aarde bezitten! Dan zou menig koning zijn halve rijk ten geschenke geven aan degene die op die manier zijn leven veilig kon stellen! Nee, wat er al niet op de goede aarde voorkomt!

[3] Hoe lang is het dan geleden dat een aantal magiërs, komend uit Egypte, ter gelegenheid van hun doorreis naar Melite ons met vreemde toverkun­sten verrasten?! Maar al hun toverkunsten waren duidelijk schijnwonderen en voor niemand dan henzelf van nut. Het vermaakte de mensen wel, maar niemand leerde er iets goeds van. Zij hadden ook allerlei apparaten bij zich, en slangen en apen en honden, kamelen en muildieren en vaten vol zalven en oliën. Maar deze van nu kwamen te voet, brachten helemaal niets mee en presteren dingen die maken dat je ze gemakkelijk voor goden kunt aanzien! Dat is niet meer te overtreffen!

[4] Ook de leer die ze verkondigden was erg goed, en overeenkomstig het werk dat zij doen; alleen kwam daar het oude jodendom sterk bij naar voren, evenals de mij niet onbekende grond­ en leerstellingen van de oude joodse profetenscholen, waaruit ook heel uitzonderlijk wijze mannen, die men profeten noemde, moeten zijn voortgekomen. Of men echter zelf, door het zo mogelijk exact opvolgen van de regels die ons heel beknopt verteld zijn, in alle ernst tot het wonderbaarlijke levensmeesterschap kan komen, dat zal misschien nog niet zo eenvoudig blijken te zijn!

[5] Eén enkele en enige godheid, zeg maar, volledig boven alles liefhebben, is een moeilijke zaak, omdat men als volwassen denkend mens al moeilijk gelooft dat er ergens een onomstotelijk bewijs voor zo 'n god bestaat. Zijn bewijs voor het bestaan van één enkele ware god is heel goed en klinkt aannemelijk; maar daar zou je je als leerling al vanaf de wieg intensief mee bezig moeten houden, onder voortdurende begeleiding van een zeer ervaren theosoof, omdat anders niemand langs deze weg ooit tot volledige kennis van een enig ware god zou kunnen komen.

[6] Maar hoe het ook zij, afgezien van de verklaring die de wonderdoende leider ons gaf, is hij toch een buitengewone verschijning! Ten eerste is het slechts door een woord in het leven terugroepen van een dode, en nog helemaal gezond ook, iets, wat zo volmaakt nog nooit is voorgekomen, ­en ten tweede, precies te weten wat iemand diep in zijn hart denkt, en iemand die je nog nooit eerder gezien hebt meteen bij zijn naam noemen, - vrienden, dat zijn dingen, die geen mensenverstand kan bevatten! Waarlijk, ofschoon ik van goden en godheden niet zoveel verwacht, zou ik nu echter toch erg geneigd zijn deze man eerder voor een god te houden dan voor een gewoon mens!'

[7] DE TOLLENAAR zei: 'Dat zou ik ook denken, en door dit aan te nemen zou men wel eens veel eerder bij het doel kunnen komen, dan door het nog zo streng opvolgen van de door hem gegeven regels. Overigens heeft hij een paar maal tamelijk duidelijk door laten schemeren dat achter hem iets meer dan een puur aards mens schuilt. Wel, morgen zal er misschien nog veel over deze brave man opgehelderd worden! Zijn karakter schijnt erg eerbaar te zijn en je kunt goed met hem praten. We zullen zeker nog veel van hem te weten komen! Voor vandaag gaan we ook rusten, want morgen hebben we veel te doen!’

[8] Daarop ging geleidelijk aan iedereen rusten en men rustte tot zonsop­gang.

 

90 Het menselijke en het goddelijke in de Heer

 

[1] Maar Ik was met een aantal leerlingen al voor zonsopgang op de been en ging zoals gewoonlijk naar buiten naar de Eufraat, die hier al een aanzienlijke breedte heeft. Wij stonden daar echter nog niet lang toen er een groot houtvlot midden op de rivier met de stroom mee kwam drijven. Op dat ogenblik kwam ook de tollenaar met zijn zoon Jorabe en met de dokter ons achterna om ons uit te nodigen voor de ochtendmaaltijd.

[2] Niemand bestuurde het vlot; want het was door een slechte bevestiging aan de oever vanzelf weggedreven, en DE TOLLENAAR zei: 'Het is erg jammer van dat mooie hout, dat door nalatigheid van zijn eigenaar onbeheerd ronddrijft! Dreef het maar dicht bij de oever zodat we erbij konden komen, dan zou het zelfs kunnen gebeuren dat binnen een paar dagen de rechtmatige bezitter het nog achterna komt, en dan zouden we hem het hout tegen een kleine vergoeding terug kunnen geven. Maar zo drijft het hele vlot voorbij en gaat het natuurlijk verloren! Wel, misschien vangen de Samosaters het op!’

[3] IK zei, toen het vlot zich op onze hoogte bevond: 'Wil je het hout?'

[4] DE TOLLENAAR zei: 'Natuurlijk wil ik het, - maar hoe krijg ik het eruit?'

[5] IK zei: 'Kijk, heel gemakkelijk! Als je een levensmeester bent, moeten ook alle elementen je gehoorzamen, en daarom gebied Ik het water dat het het hout hier bij ons op deze oever brengt. Ik wil het; het geschiede!'

[6] T oen Ik dat gezegd had, stroomde het water snel naar ons toe en steeg aan de oever tot een hoogte van zeven span, bracht al het hout met het vlot helemaal aan land en stroomde daarna weer terug in de natuurlijke richting en verder .

[7] Daar schrokken de drie behoorlijk van, en DE DOKTER zei tegen Mij: 'Vriend, U bent geen mens van het gebruikelijke slag zoals wij, maar U bent een God! U bent door geen man op aarde in een moederlichaam verwekt! Ik zou zelfs willen beweren, dat U een ongeboren mens en dus duidelijk een God bent! ,

[8] IK zei: 'Laten we het daar niet over hebben; wie vlees draagt, heeft het uit een moederlichaam! Alleen het eerste mensenpaar ontving een lichaam uit de hand van Gods wil, -alle andere mensen echter uit een moederli­chaam. En dus is dit lichaam van Mij ook uit een aardse moeder, ook al is het dan niet door een aardse vader op de gewone manier verwekt, maar alleen door de almachtige wil van de geest van God, wat bij volkomen reine en godgewijde mensen heel goed mogelijk is. Aan het begin der tijden, bij de nog geheelonbedorven, eenvoudige en God zeer toegewijde mensen, was dat helemaal niet zo zeldzaam, en in deze tijden gebeurt het zo nu en dan ook nog.

[9] Dat zulke mensen, die langs een zuiver geestelijke weg verwekt zijn, dan ook geestelijker zijn dan mensen die via de normale weg verwekt worden, is duidelijk; want kinderen van sterke en gezonde ouders worden ook sterk en gezond, - kinderen van zwakke en zieke ouders worden gewoonlijk ook zwak en ziekelijk. Ik als mens, zoals ik nu voor jullie sta, ben geen God, maar wel een zoon van God, wat eigenlijk ieder mens moet zijn; want de mensen van deze aarde zijn voorbestemd om kinderen van God te worden en te zijn, wanneer zij volgens de erkende wil van God leven.

[10] Eén van hen is echter door God reeds van eeuwigheid voorbestemd om de Eerste te zijn, het Leven in Zich te hebben, en het iedereen te geven die in Hem gelooft en volgens Zijn leer leeft. En deze Eerste ben Ik!

[11] Maar Ik heb dat leven uit God niet vanuit het moederlichaam in deze wereld gebracht! De kiem lag wel in Mij, maar die moest eerst ontwikkeld worden, wat Mij bijna volle dertig jaar tijd en moeite gekost heeft. Nu sta Ik echter volmaakt voor jullie en kan jullie zeggen dat Mij alle kracht en macht gegeven is in de hemel en op aarde, en dat de geest in Mij volledig één is met de geest van God, waardoor Ik dan ook zulke tekenen kan doen die vóór Mij nog nooit een mens gedaan heeft. Maar in het vervolg is dat geen bijzonder privilege uitsluitend van Mij, maar ook van ieder mens die gelooft dat Ik door God in de wereld ben gezonden om de mensen, die nu allen in het duister gaan, het licht des levens te geven, en die vervolgens handelt volgens Mijn leer die de mensen zonneklaar de wil van Gods geest toont, welke werkelijk volledig in Mij woont.

[12] Deze geest is wel God, maar Ik als pure mensenzoon niet; want zoals reeds gezegd, Ik heb als zodanig ook, net als ieder mens, door veel moeite en oefening Mij eerst de waardigheid van een God moeten verwerven, en kon Mij daarna pas verenigen met de geest van God. Nu ben Ik wel één met Hem in Mijn geest, maar nog niet in Mijn lichaam; maar ook daarmee zal Ik volledig één worden, echter pas na veellijden en de totale en de volkomen verdeemoedigende zelfverloochening van Mijn ziel. ­

[13] En zo, Mijn vriend en dokter, die van een betere wil is dan je collega's, kun je nu wel weten wie Ik ben en watje van Mij denken moet! Geloof dat en leef volgens de leer die je van Mijn leerlingen weldra zult horen, dan zul je leven en in al je doen en laten in het licht wandelen en niet meer in de nacht van de zonde van je vlees en bloed! -Begrijp je dat?'

[14] DE DOKTER zei: 'ja, grote Meester, dat begrijp ik, hoewel Uw woorden heel anders klinken dan die van de priesters in de tempel te Jeruzalem, waarvan ik zelf afstam en waar ik mijn geringe kennis ook geleerd heb! Aan U ligt heel duidelijk het goddelijke ten grondslag, en toch wilt U voor ons niet meer zijn dan een mensenzoon, terwijl de Farizeeën in de tempel zich gedragen alsof zij God geholpen hebben bij het scheppen van de wereld en de andere wezens, en alsof alleen van hen het wel en wee van de mensen van deze aarde afhangt.ja, Uw woorden, grote Meester, klinken wél als Gods woorden; want er ligt een heel eigenaardige kracht en macht in die het hart goed doet, het verheft en helemaal opnieuw levend maakt en verlicht, terwijl het zogenaamde goddelijke woord van de Farizeeën het mensenhart in hoge mate kwetst, bedroeft, verduistert en zelfs doodt! Want wie volgens hun leer leeft en handelt, wordt mettertijd zo dom en zo zinnelijk, hoogmoedig, zelfzuchtig en heerszuchtig, dat hij tenslotte helemaal vergeet dat ook hij maar een mens is. Alleen zichzelf houdt hij voor de hoogste menselijke autoriteit, - al het andere staat ver beneden hem. Maar wat Uw woorden zeggen, grote Meester, schijnt juist het volslagen tegendeel te zijn en te worden van datgene wat de Farizeeën leren, en wat zij eigenlijk van de mensen willen maken! -Heb ik gelijk of niet?'

[15] IK zei: 'ja, ja, daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben; maar nu niets meer daarover! Het vlot met het hout is gered en ligt daar op de volkomen droge oever, en jij, vriend Jored, kunt daar nu mee doen wat je wilt; want de eigenaar zal daar niet meer om komen omdat hij te ver hiervandaan woont en het verlies van dit hout hem ook niet arm zal maken daar hij erg rijk is. Geef daarom een offer aan de armen en gebruik het hout naar eigen goeddunken!’

[16] De tollenaar JORED zei: 'Meester, ik dank U zeer daarvoor, en de armen zullen bij mij niet te kort komen! Maar nu gaan we aan de ochtendmaaltijd; want die zal nu wel helemaal klaar zijn!’

 

91 De dokter krijgt van de Heer de kracht om

 door handoplegging zieken te genezen

 

[1] Toen gingen we weer naar Joreds huis, waar in de reeds bekende zaal een overvloedige ochtendmaaltijd voor ons klaarstond, en waar ook de leerlingen die 's morgens vroeg thuis gebleven waren, op ons wachtten. Wij gingen aan tafel en aten en dronken. De maaltijd bestond uit vis, honingkoek en lamsvlees, terwijl de wijn, die van bijzondere klasse was, uit Rome kwam. Ook werd er speciaal uit Cyprus geïmporteerde, Griekse wijn geserveerd, en bovendien blank tarwebrood met boter, dat vooral de joodse Grieken erg goed smaakte. Wij bleven een uur of twee aan tafel en er werd veel gepraat, merendeels echter over allerlei agrarische zaken.

[2] Pas na de maaltijd werd door leerling Johannes aan alle in huis wonende mannen en vrouwen Mijn leer over de liefde tot God en de naaste uitgelegd.

[3] Daarop beloofden allen Mij plechtig deze leer stipt na te volgen en ernaar te handelen, en IK zei: 'Geloof en doe dat, dan zullen jullie ook op gemakkelijke en snelle wijze het meesterschap van het leven bereiken!'

[4] Vervolgens legde Ik allen de handen op en gaf hun kracht voor hun goede en ernstige voornemen.

[5] Maar DE DOKTER zei daarop: '0 Meester, ziet U eens, zowel hier in deze plaats als ook in de verre omtrek, waar altijd veel zieken zijn, ben ik nu de enige dokter! Omdat niets U onmogelijk is, zou U mij misschien wat van Uw wondergeneeskracht kunnen geven zodat ik die voor mijn zieken kan gebruiken, vooral voor de armen die geen geld hebben om dure medicijnen te kopen. ,

[6] IK zei: 'Jezus is Mijn naam; leg de zieken in die naam je handen op dan zullen ze, als dat goed is voor hun zieleheil, beter worden! Maar geef de rijken zoals gewoonlijk alleen maar medicijnen; want Ik geef je deze kracht uitsluitend voor de armen!’

[7] Nadat Ik dat tegen de dokter gezegd had, bedankte hij Mij daarvoor en ging vervolgens meteen weg, want hij had een paar arme zieken die hij nu zonder meer wilde helpen. En hij hielp hen ook; want zij werden beter op het moment dat hij hun in Mijn naam zijn handen oplegde. Na een uur kwam hij weer terug, bedankte Mij nogmaals voor de kracht die hij had gekregen, en beschreef ons de grote verbazing van de genezen mensen, die heel verschillende kwalen gehad hadden.

[8] HIJ zei: ' Ze konden niet begrijpen dat terwijl voorheen alle medicijnen niet hielpen, zij nu opeens alleen maar door handoplegging zo gezond waren als nooit tevoren. Ze vroegen mij, hoe ik nu opeens aan die ongekende geneeswijze gekomen was, en waarom ik die niet eerder gebruikt had. Maar ik zei: 'Deze geneeswijze heeft een uitheemse, grote Heiland mij getoond, en de zieken genezen alleen maar omdat ik Zijn naam aanroep en Hij Zelf dan met mij wil dat de zieke geholpen wordt!' Daarna vroegen zij allemaal naar U en zij wilden U erg graag persoonlijk leren kennen; want zij dachten dat U beslist goddelijke krachten moest hebben omdat zoiets anders totaalonmogelijk was. Ik zei daar niets op en liet hen in hun mening.

[9] Maar nu zal ik bij mijn rijke zieken wel moeilijkheden krijgen; want deze nieuwe geneeswijze zal snel in de hele stad bekend raken, en de rijken zullen dan ook op dezelfde wijze door mij genezen willen worden. Wat moet ik tegen hen zeggen, als zij van mij verlangen om datgene te doen wat U, o Meester, mij eigenlijk verboden heeft?'

[10] IK zei: 'Wel, stel hun dan voorwaarden die zij, wanneer zij genezen zijn, voor jou en de armen na moeten komen! Gaan zij opgewekt en gewillig op die voorwaarden in, leg hun dan ook je handen op; doen zij dat echter niet, laat ze dan ziek blijven en geef hun medicijnen als zij die willen hebben en aan willen nemen! - Ben je daar nu tevreden mee?'

[11] DE DOKTER zei: 'O beste Meester, volkomen! Maar nu heb ik nog een andere vraag, namelijk: Hoe en waarmee kan ik U daarvoor mijn dankbaarheid tonen? Ik ben weliswaar niet rijk en nu wel het allerminst, nu mijn collega's, die gisteren verdwenen zijn, mij zeker niet veel nagelaten zullen hebben; maar toch wil ik doen wat in mijn vermogen ligt! Heer en Meester, ik smeek U, vraag mij toch een of andere vergoeding of een offer!’

[12] IK zei: 'Laat dat; want niemand ter wereld kan Mij iets geven wat hij niet eerst van God heeft gekregen, en dus ook jij niet! Maar leef volgens de leer die jullie allen hier gegeven werd, heb God lief boven alles en je naaste als jezelf, en houd de jou bekende geboden van Mozes en leer deze ook aan de Grieken, dan schenk je Mij het beste en waardevolste offer! En ook alle andere mensen moeten dat doen, dan zullen zij leven in de waarheid en in de genade van God, de Schepper en Vader van alle mensen!

[13] Als Ik van de mensen die Ik goed doe, geld zou willen aannemen, zou Ik rechtstreeks tegen Mijzelf getuigen, en zou Ik niet Diegene zijn die Ik ben; want als Ik jullie schatten uit de hemelen breng en geef, omdat Ik daartoe de macht heb, kan Ik Mij daarvoor niet met dode materie laten betalen. Jullie mensen kunnen dat echter wel met mate en doelgericht doen; want ook Mozes heeft voorgeschreven dat priesters en richters door het volk gevoed en onderhouden moeten worden, en het tiende deel van alles moeten krijgen wat geoogst wordt op de akkers en in de wijnbergen en ook van de huisdieren. Maar Ik en Mijn leerlingen zullen dat niet nodig hebben; want wie levensmeester wordt zoals Ik, zal deze middelen daarna niet voor zijn onderhoud nodig hebben. Waar zij ook heen zullen gaan, alles wat zij nodig hebben, zal hun van boven gegeven worden. Want al het goede wat jullie de Vader in de hemel in Mijn naam zullen vragen, zal Hij jullie zonder meer geven.'

 

92 De christen als zakenman

Over het betalen van bescherming en het houden van slaven

Het gedrag ten opzichte van afgodenpriesters

 

[1] (DE HEER:) ‘Als in latere tijden Mijn opvolgers echter net als de Farizeeën zich voor hun lessen met geld en allerlei andere zaken zullen laten betalen, dan zal de Vader in de hemel hun vragen ook absoluut niet meer inwilligen, en hen laten verzinken in allerlei zonden en ernstige kwalen. Ik geef jullie allerlei gaven voor niets, en jullie moeten deze aan de andere mensen ook weer voor niets geven. Als dokter kun jij je echter wel door de rijken laten betalen, -maar niet door de armen!

[2] Mocht je echter af en toe iemand Mijn leer geven, zie het dan als een betaling wanneer hij de leer met een blij hart aanneemt en daarnaar leeft. Want als iemand eenmaal de leer heeft aangenomen, zal hij toch al zo'n vriend van je worden, dat hij zegt: 'Wat van mij is en was, is nu ook van jou, en ik wil niet datje nood lijdt!'

[3] Ik zeg jullie: Wat de mensen zelf vanwege Mijn leer met een blij hart voor jullie willen doen en aan jullie willen geven, neem dat gerust aan en gebruik het voor het welzijn van jullie en je naasten, en de genade van God zal jullie daarvoor niet ontnomen worden, van welke aard die ook moge zijn! Maar als jullie van iemand betaling ervoor verlangen, wordt jullie meteen de genade van God ontnomen, net zoals de genade nu ook de Farizeeën en starre joden ontnomen wordt en aan de heidenen wordt gegeven. Denk daar dus goed aan en handel daarnaar, dan zullen jullie je daardoor alle mogelijke genadeschatten uit de hemelen verzamelen, waar je meer aan zult hebben dan aan alle schatten van deze wereld! - Begrijpen jullie dat?'

[4] JORED zei: 'Meester, dat is ons nu heel duidelijk; maar wat vindt U van mijn tollenaarsbedrijf, dat ik hier op het water en op het land uitoefen? Dat heeft eigenlijk met naastenliefde maar heel weinig te maken! Opgeven kan ik het echter ook niet zo maar, omdat het een openbaar staatsbedrijf is; houd ik er mee op dan neemt een ander het over, die van de reizende handelslieden en vooral van de vreemden nog meer zal eisen dan ik, terwijl ik daarbij toch al menigeen die niets had, voor niets de tolboom heb laten passeren. Wat vindt U daarvan?'

[5] IK zei: 'Wat je bent, moet je blijven! Maar wees redelijk in je eisen aan de armen; laat de rijken daarentegen behoorlijk wat meer geven!

[6] Het heffen van tol is echter goed voor het land omdat het anders al gauw overspoeld zou worden door grote karavanen met allerlei waren, waardoor het weldra een tekort aan eigen levensmiddelen zou hebben. Daarom moet je juist van de vele vreemde handelslieden nog meer tol eisen, zodat hun de lust zal vergaan te vaak met hun waren naar dit land te komen. Maar voor je eigen mensen moetje daarentegen des te redelijker zijn! Nu weetje ook watje in dit opzicht te doen hebt, en waar je op moét letten.

[7] Ook je herberg is goed; let echter ook daar op dezelfde dingen! Wees redelijk voor je naasten en rechtvaardig voor de vreemdelingen! Verlang van de eigen bevolking de werkelijke waarde en van de vreemden een rechtvaardige winst!

[8] Maar als er een vreemde komt die niets heeft om je te betalen, schenk hem dan de rekening, en als hij eventueel Mijn leer aanneemt, geef hem dan nog reisgeld toe, dan zal de Vader in de hemel je dat rijkelijk belonen! Dat moet ook iedere koopman doen, en hij moet eerlijk zijn met zijn maten en gewichten; want met dezelfde maat als waarmee de mensen meten, zal het hen vergolden worden!’

[9] DE TOLLENAAR zei: 'Nu echter nog een vraag, Heer en Meester! U weet dat wij hier voor het merendeel met Grieken samenwonen en allerlei handel drijven, soms zelfs jammer genoeg mensenhandel, zoals dat onder ons heidenen reeds van ouds her gewoonte en gebruik was. Ik heb mijn vrouwen zelfs allemaal moeten kopen! Zij waren eerst alleen maar mijn slavinnen; omdat zij echter ijverig waren en zich voor mij inspanden, gaf ik hun de vrijheid en nam ze daarna als vrouw. De helft van mijn bedienden en arbeiders zijn nog slaven. Moet dat zo blijven, of moet ook daar verandering in komen?'

[10] IK zei: 'Wat door het staatsrecht in stand gehouden wordt, kun je niet veranderen; laat het zo blijven tot de staat zelf daar verandering in brengt. ­Maar wees jij ook voor de slaven goed, billijk en rechtvaardig; want ook zij zijn mensen en kinderen van één en dezelfde Vader in de hemel. Als je weer een slavenmarkt bezoekt, koop hen dan toch maar zo veel je wilt, en houd ze, en maak er vrije, ootmoedige mensen van, dan zul je je daarmee een grote schat in de hemel verwerven! Maar je moet er niet één ooit weer verkopen; want mensen verkopen is een gruwel voor God! Waar Mijn leer echter eenmaal wortel zal schieten, daar zal ook die ellendige slaven­handel vanzelf ophouden. -Dat is weer iets waar je op moet letten!

[11] Je hebt echter nog een vraag op je hart omdat je ook niet weet wat je nu met de heidense afgodenpriesters moet doen, die ook vaak je gasten zijn en graag bij je langskomen. Ik zegje: laat die voorlopig voor wat ze zijn! Zelf geloven zij nog minder aan hun afgoden dan jij voorheen daaraan geloofd hebt; maar zij hebben als zodanig hun ambt en brood, en zullen daarom niet gemakkelijk afzien van wat zij zijn. Maar mettertijd kun je de een of ander wel rustig iets van Mijn leer vertellen, en dan zullen zij jullie weinig of geen moeilijkheden bezorgen. Langzaam maar zeker zullen ook de afgodentempels verdwijnen. Maar Ik geef jullie geen opdracht om ze te verwoesten; want het is ruim voldoende dat zij in jullie hart vernietigd zijn.

[12] Mocht echter een van die priesters iemand met geweld dwingen in zijn afgoden te geloven en hun het vereiste offer te brengen, zeg hem dan de volle waarheid! Wil hij het zich niet gezegd laten zijn, roep Mij dan in je geest aan, en doe in zijn bijzijn een teken in Mijn naam! Als hij dat ziet, zal hij wel geloven, tenminste als hij enige waarheidszin in zijn hart heeft; gelooft hij echter niet, laat hem dan gaan - en blijven jullie bij de waarheid van Mijn leer! Want het denken en handelen van de stadhouders van Rome is er nu op gericht om de mensen volledig vrij te laten zijn in kennis, denken en geloven.

[13] Wanneer zo'n heidense priester echter jullie geloof van het licht aanvaardt, steun hem dan als lid van de nieuwe gemeente van God op aarde als hij steun nodig heeft, en zorg voor zijn tijdelijke levensonderhoud; heeft hij dat echter niet nodig, laat hij dan je vriend zijn!

[14] Wel, nu is ook dit geval opgehelderd, zodat je bij ieder geval dat hinderlijk zou kunnen zijn voor Mijn leer, precies weet watje moet doen! En omdat we nu niets meer te bespreken en te behandelen hebben, gaan we weer naar buiten. Misschien doet er zich hier of daar iets voor dat ons in de gelegenheid stelt er dieper over na te denken!’

[15] Dit voorstel viel in goede aarde en wij gingen naar buiten.

 

93 Het bezoek aan het heilige bos

De vernietiging van de afgodsbeelden

 

[1] Toen wij echter door de straten van de stad wandelden, waren er natuurlijk allerlei nieuwsgierigen die ons van alle kanten aangaapten en moeite deden om te weten te komen wie wij waren. De dokter, de tollenaar, zijn kinderen die meewandelden, en vooral de uit de dood opgewekte zoon Jorab moesten zich veel van de vragers laten welgevallen, omdat de mensen niet konden begrijpen hoe deze jongen die zeven jaar lang ziek en gisteren volgens zeggen gestorven was, daar nu volkomen gezond kon lopen. De vragers werden echter vriendelijk afgescheept met de mededeling dat zij dat alles in de komende dagen wel zouden horen, en daarmee namen zij genoegen.

[2] Maar aan het eind van een lange straat ontmoetten wij drie priesters van Apollo met daarachter een Zeus­ en een Minervapriester in hun avontuurlijk en zeer magisch uitziende priestergewaden.

[3] Zij bleven voor ons staan, en een Apollopriester vroeg ons of wij als vreemdelingen misschien het heilige bos wilden bezoeken, waarin voor de drie belangrijkste en hoogste goden een gezamenlijke tempel gebouwd was. In dat geval zouden zij ons daarheen begeleiden en ons, in ruil voor een klein offer om de drie goden gunstig te stemmen, laten zien wat daar voor bezienswaardigs en wonderbaarlijks was.

[4] Toen zei de tollenaar JORED, die deze vijf priesters maar al te goed kenden: 'Het zijn mijn gasten; die zal ik wel vrijhouden, laat ons dus de tempel en jullie merkwaardige zaken zien!'

[5] Dat was meer dan voldoende voor de priesters en zij brachten ons vriendelijk naar het heilige bos, waar in het midden op een kleine heuvel een vrij omvangrijke, ronde tempel stond. De ene helft van de tempel was open en het dak rustte op tien zuilen; de andere helft bestond uit een dichte muur, die een solide halve cirkel vormde. Voor deze muur waren marme­ren beelden van de bovengenoemde drie afgoden geplaatst. In het midden zat Zeus op een troon, met rechts van hem Minerva in haar oorlogsuitrus­ting, en links van hem Apollo, slechts met haar lier, want een Apollo met zonnewagen en paarden zou voor deze kleine stad te duur geworden zijn. [6] Toen we bij de tempel kwamen zei DE ZEUSPRIESTER: ' Als de heren soms wensen dat een van de drie godheden iets zegt, dan vraag ik u vriendelijk en beleefd om mij een vraag toe te vertrouwen!'

[7] IK zei: 'Vriend, dat hoeft echt niet voor ons, want als ervaren mensen kennen wij al deze trucs, en wij weten maar al te goed op wat voor manier deze beelden spreken. Daar beginnen we dus niet aan, bespaar je die moeite! Maar omdat er vandaag toch niemand meer hierheen zal komen om deze goden om raad te vragen, kun je de drie sprekers achter de afgodsbeelden wel vrijáf geven, en laat ze, omdat het verder heel eerlijke mensen zijn, hierheen komen!'

[8] Dat verraste DE PRIESTER en hij zei met een zeker magisch priesterlijk pathos: 'Vriend, u bent vreemdeling, daarom raad ik u vriendelijk aan u ten opzichte van serieuze goden niet te misdragen, omdat u daardoor gemakkelijk iets onprettigs zou kunnen overkomen! Want ik zeg u, dat daar achter de goden niemand verborgen is om vragen voor de goden te beantwoorden.’

[9] IK zei: 'Omdat je Mij niet kent, vergeef Ik je die leugen; maar Ik zal je er toch van overtuigen dat alleen Ik, en niet jij, alle recht op de volle waarheid heb! Kijk, Ik wil nu dat deze drie afgodsbeelden ogenblikkelijk vernietigd worden en de drie arme sprekers bevrijd worden en naar ons toekomen!’

[10] Toen zei DE PRIESTER: ' Als u daartoe in staat bent, vallen wij voor u neer en zullen u als de god van alle goden en mensen aanbidden!’

[11] IK zei: 'Dat hoeft voor Mij niet, maar toch zul je zo een andere luister van de macht van de ware God leren kennen, verbonden met de macht van de menselijke geest, en Ik zeg nu: Ik wil het, en zo zij het!’

[12] Zodra Ik dat gezegd had, was er van de drie afgodsbeelden geen spoor meer te bekennen, en drie in nauwe nissen hurkende sprekers waren zichtbaar geworden, die heel verschrikt en verbluft uit hun duistere schuilplaatsen in het heldere daglicht tevoorschijn kropen.

[13] Toen de vijfpriesters dat zagen, werden ze erg bedroefd en EEN van hen, die het moedigst was, zei tegen de anderen: 'Broeders, tegen de almachtige wil van een Godmens helpt niets, het is maar het beste je naar zijn wil te schikken! Natuurlijk zijn wij nu opeens zonder werk en dus ook brodeloos, maar wat kunnen we eraan doen? Wij hebben dit ambt echter altijd heel waardig uitgeoefend, en met dat geringe, vrome bedrog van ons hebben wij nooit iemand schade berokkend, ook hebben wij nooit van iemand meer geëist dan het tarief; wij hebben de mensen altijd veel bijgebracht en hebben hen altijd het goede voorbeeld gegeven. En daarom vertrouwen hoop ik dat deze waarlijk almachtige Godmens ons, als wij hem daarom vragen, niet zo maar zal verstoten.'

[14] DE ANDEREN zeiden: 'Dat kan wel zo zijn, maar wat zal het volk, dat voor het merendeel nog hoog opzag tegen onze drie goden, wel zeggen als het hierheen komt en de oude, trouwe goden niet meer vindt? Wat zeggen we dan tegen het volk?'

[15] DE ENE zei: 'Ook dat zullen we aan deze almachtige Godmens overlaten, dan zal daarvoor ook nog wel een goede verontschuldiging te vinden zijn, en dat zal des te makkelijker gaan omdat bij dit buitengewone voorval onze bestuurder Jored aanwezig was. Nu gaat het er in de eerste plaats enkel en alleen maar om, wat wij op dit ogenblik moeten doen.’

[16] IK zei: 'Ontdoe je allereerst van je belachelijke kledij, en kleedje als fatsoenlijke mensen! Kom daarna weer terug, dan zullen we over dit punt nog wel verder praten!'

[17] Toen gingen de vijfmannen vlug naar hun woonhuis dat vlak achter de tempel was gebouwd, kleedden zich om en kwamen weldra met hun vrouwen en kinderen terug. Vrouwen en kinderen maakten echter veel misbaar toen zij de tempel helemaal leeg vonden, en zij vroegen naar Mij, omdat Ik zo'n groot ongeluk over hen gebracht had.

[18] Toen liep IK naar hen toe en zei: 'Ik ben degene die jullie zoeken! Willen jullie dan niet liever van het werk van de waarheid leven, dan van deze werken van bedrog en waardeloze leugens?'

[19] DE VROUWEN zeiden: 'Natuurlijk willen wij dat liever, maar wie zal ons voor werken der waarheid iets geven?! Wij weten allang dat onze goden niets meer met waarheid uitstaande hebben. Maar wat hebben wij daaraan?! Waar halen we betere vandaan, die meer met de waarheid overeenkomen? Deze onware hebben ons toch in leven gehouden; hoe zullen de ware, die we nog niet hebben, ons dan in leven houden?'

[20] IK zei: 'Daarover hoeven jullie je, als vrouwen, geen zorgen te maken; dat zullen jullie mannen wel doen als zij, in plaats van afgodenpriesters te zijn, priesters en dienaren van het levende woord van God worden!’

[21] DE VROUWEN zeiden: 'En wie zal daarvoor zorgen?'

[22] IK zei: 'Ook daarover hoef je je niet druk te maken! Maar Ik zeg nu tegen jullie, onnozele vrouwen: Ga met je kinderen nu maar netjes terug naar waar je vandaan gekomen bent, anders zou Ik genoodzaakt zijn jullie daartoe te dwingen; want jullie hebben nog genoeg te eten en te drinken! Als je niets meer zult hebben, zal er wel voor gezorgd worden dat je met je kinderen niet zult verhongeren! Ga eens naar buiten op je akkers en weiden, en doe ook wat werk! Dat zal nuttiger voor je zijn dan het wassen van jullie goden en het maken van goden uit leem en was.'

[23] Toen duwden de vijf priesters hun vrouwen en kinderen naar huis; maar zelf kwamen zij al gauw met vriendelijke gezichten bij ons terug.

 

94 De vraag van de priester om herstel van de afgodsbeel­den

Het heilige meer

 

[1] En DE MINERVAPRIESTER, die de flinkste en ook meest wetenschappelijk gevormde was, kwam naar Mij toe en zei: 'Heer en Godmens, of wie u ook moge zijn. Ik heb uit de paar woorden die u tegen onze onbeheerste vrouwen sprak, begrepen dat u een goed, wijs en zeer billijk denkend man bent, waarmee waarschijnlijk ook heel redelijk gesproken kan worden! En omdat ik dat als vaststaand aanneem, vraag ik u mij vriendelijk en met enig geduld aan te horen. Kijk, ik weet dat wat u ons in plaats van dit oude heidense gedoe zult geven, vast onvoorstelbaar veel beter zal zijn dan het allerbeste wat wij met onze kennis te bieden hebben; maar daar gaat het hier niet om, het gaat hier om iets heel anders, en dat is ook eigenlijk de reden waarom ik om uw welwillende aandacht heb gevraagd!

[2] Kijk, het gaat hier ten eerste om de mogelijke instandhouding van de staatswetten met behulp van allerlei goede lessen over het bestaan van bovenzinnelijke krachten en machten in de natuur, die wij in het algemeen goden noemen! Om deze voor het volk aanschouwelijk te maken hebben wij ze door gepaste beelden in zuivere vormen volgens de regels der kunst zichtbaar gemaakt. Het volk is er al vanaf de wieg aan gewend en werd door het zien ervan steeds gesticht en heeft daarbij zeker goede en vrome bespiegelingen gehad. Wij, priesters, hebben het volk echter ook door op de verheven beelden te wijzen, op eenvoudige wijze menige goede en nuttige les kunnen geven, wat zonder deze beelden beslist een veel moeilijker opgave geweest zou zijn.

[3] Dus als het volk hier op een bepaalde dag zal samenkomen en de drie bekende godenbeelden niet meer zal zien, weet ik werkelijk niet hoe dat zal aflopen. Samen met u zouden wij ons er wel op overtuigende wijze en met gloedvolle woorden uit kunnen redden en ons plechtig verontschul­digen; maar waar zult u, als onbekende reiziger, dan op dat ogenblik zijn? Weliswaar hebben wij gelukkig heel belangrijke getuigen uit deze plaats bij ons; maar ook zij zullen ons tenslotte tegen een wild geworden volksmenigte niet veel kunnen helpen, en daarom zou ik u dus ter wille van de goede zaak dringend willen vragen om voor korte tijd de drie beelden te reconstrueren, iets wat voor u niet zo moeilijk zal zijn. Wij, daarentegen, zullen uw leer helemaal en met een dankbaar gemoed aannemen en ook aan het volk doorgeven, en zo de drie godheden hier totaaloverbodig maken, daarvan kunt u volkomen verzekerd zijn; maar dat zal nu, zo plotseling, moeilijk of eigenlijk helemaal niet gaan!

[4] Goede godmens, willig daarom deze oprechte wens van mij in, dat zal beslist even gemakkelijk voor u zijn als wat u eerder met de drie goden­beelden heeft gedaan! Ik weet wel dat wij u toen beledigd hebben door de door u ontmaskerde sprekers te willen loochenen, -maar daarmee hadden wij toch niets slechts of kwaads in de zin; wij wisten immers niet wie u was. Uw wonderdaad heeft ons toen evenwel meteen op andere gedachten gebracht, maar toen was het al te laat. Maar nu u nog hier bent, vragen wij om vergeving voor onze overhaaste reactie, en tevens vragen wij of u zo genadig wilt zijn het door mij uit ons aller naam gedane verzoek in te willigen!'

[5] IK zei: 'Ja, wat moet Ik met jullie blinden doen? Als de nacht jullie liever is dan de levensdag, heb dan maar weer jullie dode afgoden! Jullie zullen echter ook beleven dat er weldra een tijd zal aanbreken waarop het volk hierheen zal komen om zelf de hand aan deze afgoden te slaan, - maar ook aan jullie! Als jullie je daarentegen, ten eerste met hulp van deze betrouwbare getuigen en ten tweede ook met Mijn onzichtbare hulp, aan datgene zouden houden wat Ik jullie voorlopig in het kort heb aangeduid, zouden jullie gered zijn; maar als jullie ondanks dat alles liever jullie goden hebben, zullen zij ook ogenblikkelijk op hun oude plaats staan!'

[6] DE SPREKER zei: 'Heer en godmens, laat ons nog even tijd om te overleggen, dan zullen wij u openhartig ons besluit meedelen!'

[7] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Beste mensen, beraadslaag met z'n allen en kom daarna bij mij thuis, dan zullen we daar een afspraak maken; want het wordt hier werkelijk zo verlaten als in een Egyptische catacombe!'

[8] Daar stemden de priesters mee in en wij gingen verder in de richting van een klein meer dat erg diep was, iets wat bij de Aziatische meren bijna altijd het geval is.

[9] Toen we bij dit meer kwamen, zei JORED: 'Heer, kijk, dit is echt iets merkwaardigs in deze streek! 's Nachts zie je daar, vooral midden in de zomer, altijd volop lichtjes over het hele wateroppervlak bewegen, som­mige langzaam, andere sneller. N ader onderzoek is juist daar niet zo eenvoudig omdat je vanwege de moerassige oever niet dicht bij het meer kunt komen. Maar, omdat het meer nog binnen hun heilige gebied ligt, weten de priesters dit verschijnsel goed te benutten; wanneer het zover is, en dat duurt nu niet meer zo lang, houden zij indrukwekkende toespraken over de aankomst van de gelukzaligen uit het Elysium, die komen om de mensen genade te bewijzen. Volgens hen moeten zij speciaal dit meer daarvoor uitgekozen hebben omdat het het zuiverste van de wereld is.

[10] Dat het meer heel zuiver water heeft, is gemakkelijk te begrijpen ­want er kan immers niets inkomen wat het vertroebelt -; maar of het iets met de Elyseese zaligen te maken heeft is erg onzeker! Het verschijnsel zal heus niet zo bijzonder zijn, en het zal ook zeker een heel natuurlijke oorzaak hebben, maar de priesters, die erg goed van de tongriem gesneden zijn, weten daar zoiets van te maken datje er op 't laatst zelf­ in ieder geval op dat ogenblik -helemaal van onder de indruk raakt, vooral' s nachts wanneer je altijd wat meer voor magie openstaat dan overdag. De omhei­ning om het meer heeft echter ook z'n goede kanten, want het is niet raadzaam ook maar een paar passen voorbij de aangebrachte palen en de daardoor getrokken afrastering te komen; wie daar wegzakt zou reddeloos verloren zijn.

[11] Wel, Heer en Meester, ook dat roept weer vragen op, en wel ten eerste: Waarom moet zo'n gevaarlijk en eigenlijk totaal nutteloos meer op de aardbodem bestaan? Er kunnen geen schepen varen en het heeft nog nooit ook maar één vis opgeleverd. Het heeft geen zichtbare aanvoer en net zo min een afvoer, en is daardoor ook voor de bevloeiing van de omgeving helemaal niet te gebruiken. T en tweede dient het volgens de heilige, ware leer die U ons nu gegeven heeft, door die werkelijk magische lichtverschijnselen alleen maar voor afgoderij, waar ik als zodanig niets op tegen heb, maar nu vanuit een moreel gezichtspunt gezien heel veel. Want ook al zijn nu de drie onbeholpen beelden door Uw wonderkracht als levensmeester verdwenen, dan blijft toch de afgoderij zeker net zo voort­bestaan als voorheen. Zou het voor U niet even eenvoudig zijn om aan dit afgodische meer op dezelfde manier een einde te maken als aan de drie beelden?'

[12] IK zei: 'Ongetwijfeld, en Ik zal het doen ook, omdat je het om een goede reden wenst! Maar toch heeft dit meer niet zo'n onbelangrijke betekenis voor de aarde als jij denkt, want het staat in verbinding met het inwendige organisme van deze aardbol, en het is vanaf hier tot de bodem meer dan driehonderd uur gaans diep. Omdat het als afkoelende bedekking dient boven een erg hete slagader van de aarde, is het water ervan zeer koud.

[13] Het meer heeft een onderaardse toevoer, maar geen afvoer, omdat het teveel aan water steeds door de inwendige hitte voortdurend verdampt. Voor het inwendige mechanische leven is dit net zo noodzakelijk als de verdamping van de voedingssappen in de menselijke maag, en zodoende heeft zo'n meer weliswaar aan de oppervlakte van de aarde geen nut, maar binnen in de aarde des te meer .

[14] Nu kun je wel zeggen: 'Ja, maar waarom moet dat dan juist hier in deze verder zo vruchtbare, mooie vlakte liggen? Het zou toch ook ergens anders in een woest gebied kunnen liggen!' Ja, daarmee heb je ook niet helemaal ongelijk; maar deze streek was nauwelijks tweeduizend jaar geleden ook een woestijn, en werd later pas door de grote vlijt van de handen van mensen die naar deze wijde vlakten verbannen waren, in cultuur gebracht en vruchtbaar gemaakt.

[15] Wel, dat kan ook met heel veel woeste plaatsen hier op aarde gebeuren, waarin soms wel twintig tot dertig van zulke meren voorkomen! Als die woeste plaatsen in cultuur gebracht worden, zullen de mensen daar beslist ook vragen: 'Ja, waarom moet nu juist hier zo'n gevaarlijk meer liggen?' Ik kan je daar niets anders over zeggen dan: Omdat zoiets ter ondersteuning van het mechanische aardeleven heel belangrijk is, daarom moet het ergens op aarde zijn, en daarom ligt dit nu eenmaal toevalligerwijs volgens Gods wijze orde hier en enkele duizenden liggen er op dezelfde wijze ergens anders, en de meesten liggen onder de zee en onder de hooggebergten.

[16] Wel, wat de lichtverschijnselen betreft, die meestal in de Julius Caesar maand voorkomen, dat zijn niets anders dan lichtgevende insecten die 's nachts de van het water opstijgende dampen opzuigen en zich daarmee voeden. Ga naar Indië, daar zul je nog heel andere nachtelijke lichtverschijnselen ontdekken!

[17] Maar dat maakt alles bij elkaar niets uit, want het meer kan stevig omheind worden, wat dan het gevaar wegneemt, en dat bepaalde lichtver­schijnsel zou zelfs goed begrijpelijk aan de mensen uitgelegd kunnen worden. Omdat wij echter om wille van deze priesters hier alles uit de weg willen ruimen waarmee zij de mensen zonder veel moeite gemakkelijk zouden kunnen bedriegen en nog verder op allerlei dwaalwegen zouden kunnen brengen, zullen wij dit meer tot duizend manshoogten diep met vaste grond opvullen en zijn noodzakelijke opening ergens met een ander groot meer in verbinding brengen, en dan zijn jullie gebaat en het mechanische leven van de aarde niet geschaad. En zo zij het en gebeure het!'

[18] Ogenblikkelijk was er niets meer van het meer te ontdekken, alles was vaste grond. Men kon de omtrek van het meer alleen nog aan het hek zien dat nog was blijven staan.

[19] Dat dit bij allen die erbij waren een verschrikkelijk grote sensatie teweeg bracht, laat zich denken. Toen wij daarna naar huis gingen, en ons nog in de omgeving van het meer bevonden omdat sommigen de stevig­heid van de nieuwe grond met hun voeten uitprobeerden, kwamen ook de vijf priesters ons achterna, omdat zij eerder reeds bij de tempel gemerkt hadden dat wij waarschijnlijk ook een bezoek aan het heilige meer zouden brengen.

[20] Terwijl zij haastig ter plaatse aankwamen, hieven zij hun handen ten hemel en riepen: 'Maar in naam van alle goden! Wat is er nu gebeurd? Eerst drie hoofdgoden weg - en nu ook hun zuivere, heilige meer! Wee ons; want nu zijn we verloren! De hoge goden moeten hier op een of andere wijze heel erg beledigd zijn, en daarom lieten zij nu toe dat een meestermagiër ons dit aandeed door middel van de kracht die zij hem daarvoor gegeven moeten hebben. O, als we het meer toch maar hadden mogen houden! O, wie zal ons nu helpen en onderhouden?'

[21] IK zei: 'Ga nu mee naar Jored; 'daar zullen wij bespreken hoe het verder moet, - hier is het er niet de plaats en het moment voor!’

[22] Daarmee waren de vijfpriesters helemaal tevreden en zij gingen met ons mee naar Jored, waar reeds een rijkelijk middagmaal op ons wachtte.

 

95 Bij de maaltijd in het huis van Jored de tollenaar

De levensleer van de Heer

 

[1] Jored de tollenaar nodigde de vijfpriesters natuurlijk ook uit voor het middagmaal, wat zij meteen heel vriendelijk aannamen, en zij kwamen bij ons aan tafel zitten. Tijdens de maaltijd werd naar Grieks gebruik weinig of niets gezegd; maar na de maaltijd, toen de wijn eenmaal de tongen had losgemaakt, kwamen de gesprekken op gang en al gauw werd het erg levendig aan tafel.

[2] Maar de vijf priesters luisterden alleen maar en spraken weinig, want zij wilden zo uit de gesprekken van de leerlingen en de andere gasten heimelijk te weten komen wie Ik nu eigenlijk was en waar Ik vandaan was gekomen. Maar uit de verschillende gesprekken van de gasten werd hun dat niet duidelijk.

[3] Na verloop van tijd was hun geduld op en begonnen zij te vragen of zij eens wat mochten zeggen, en wel over hoe zij zich nu voortaan als priester moesten gedragen om met het volk tot overeenstemming te komen.

[4] Toen zei IK tegen hen: 'Spreek alleen de waarheid, vertel hoe het was, en hoe het gebeurde, en beroep je op de getuigen, waarvan je er hier een behoorlijk aantal hebt, dan zal jullie geen haar gekrenkt worden! Neem daarna echter Mijn nieuwe leer op en verkondig die aan jullie mensen, dan zullen zij zich er allemaal zeer over verheugen dat zij eindelijk eens heel andere mensen en leraren te zien krijgen dan tot op heden het geval was! Denken jullie dan dat de tot jullie tempel behorende mensen nog iets van jullie verhalen geloofden? Ik zeg jullie: nog geen twee op de paar honderd! Oudergewoonte kwamen zij naar jullie toe en vermaakten zich met jullie spektakelstuk; maar reeds lang heeft vrijwel geen mens meer een woord van jullie geloofd! Jullie hebben hiermee dus niets verloren, maar alleen veel gewonnen.

[5] Wat Mijn leer inhoudt, zullen Mijn leerlingen jullie voor vanavond zonder moeite bijbrengen en zij zullen jullie ook vertellen hoe jullie het moeten aanpakken om deze het volk bij te brengen. Maar vóór alles moeten jullie ook doen wat de leer vereist; want daardoor kunnen jullie pas tot vervolmaking van jullie leven komen en daarin dan ook dat doen wat Ik nu doe, en als jullie helemaal volmaakt worden, ook nog grotere dingen en veel meer .

[6] Want de ware, grote, enige God heeft de mens niet geschapen om, net als de dieren, alleen maar bezig te zijn voor de bevrediging van zijn natuurlijke behoeften, maar veeleer voor zijn innerlijke, geestelijke be­hoeften. En wie geestelijk actief wordt en zijn geestelijke krachten oefent door kennis, geloof en daden, zal geestelijk ook sterk en machtig worden.

[7] Wie vooral de krachten van de geest oefent, bouwt in zichzelf het Rijk van God, en dat is in de mens dan het ware, eeuwige leven, verwant aan God de Schepper, en Hem in al Zijn hoedanigheden gelijk.

[8] Als de mens echter die zaligste levenstoestand in zichzelf bereikt heeft en zijn wil verenigd heeft met de erkende wil van God, dan kan hij ook alles doen wat God doet, en op die wijze is hij in zichzelf een levensvorst en een machtig gebieder over alle krachten der natuur. Dat jullie dat nu nog niet helemaal zullen begrijpen, zie Ik; als Mijn leerlingen jullie echter verder zullen inwijden, zullen jullie ook dat wat Ik jullie nu gezegd heb, beter begrijpen dan nu.'

 

96 Over de astrologie

 

[1] Toen zei DE MINERVAPRIESTER: 'Luister, godmens, onze bezigheden bestaan ook voor een groot deel uit de dagelijkse tijdsbepaling, het rangschikken en tellen van dagen, weken, maanden en jaren, en wij moeten een studie maken van de planeten en de twaalf hemeltekens en vaststellen welke het jaar beheersen! Dat is een bezigheid die veel kennis, ervaring en werk vereist, en het is voor de gehele mensheid iets zeer noodzakelijks omdat zij zonder onze waakzaamheid, zorg en inspanning al gauw met al haar verschillende werkzaamheden in de war zou raken.

[2] Daarom maken wij ook de zandlopers en zonnewijzers volgens de stand van de twaalfhemeltekens. Wel, als we uw nieuwe godsdienst en levensleer, zelf in acht nemen en deze ook het volk bijbrengen, mogen we dan daarnaast ook dit werk niet meer doen?'

[3] IK zei: 'O ja dit werk is volkomen in orde en goed, daarom mogen jullie het ook blijven doen; maar dat geldt niet voor jullie sterrenwichelarij , en ook niet voor jullie poging om daaruit het lot van de mensen te willen lezen en vast te stellen, en voorts ook niet voor het zien van al die goden in de sterrenbeelden, en het aanbidden daarvan, en het offeren daaraan. Dus als je daarvan afziet, kun je rekenen watje maar wilt, en dagen, weken, maanden en jaren tellen, en ook klokken maken zoveel je maar wilt, als je daarbij alle afgoderij en waarzeggerij maar achterwege laai! Deze bezighe­den ontraad Ik je niet, hoewel Ik jullie openlijk moet bekennen dat bij jullie tijdsbepalende werk het vaststellen van de planeet die over het jaar heerst, totaal nutteloos en dom is. Want kijk en let op:

[4] Jullie rekenen ook de zon en de maan tot de heersende planeten. Van de maan wil Ik nog niets zeggen, omdat hij als constante begeleider van deze aarde, die wel een planeet is, een bijplaneet is. Maar de zon is toch geen planeet, maar een vaste ster, zoals er talloos vele in de eindeloze scheppingsruimte zijn. Zij is zeker minstens een miljoen maal groter dan deze aarde en voor de haar omcirkelende planeten een vaste lichtwereld, die een onveranderlijke plaats heeft, wat jullie door Mijn leerlingen ook nog nader uitgelegd zal worden.

[5] Als dit alles nu onweerlegbaar is, hoe kunnen jullie dan jullie planeten tot heersers over een bepaald jaar maken? Kijk, daar ligt afgoderij in verborgen die reeds door de oude heidense priesters heel sluw berekend is! Want als bij jullie bijvoorbeeld in dit jaar Jupiter -of jullie Zeus -de regerende planeet is, dan moet hem als god in dit jaar extra veel geofferd worden, opdat hij vriendelijk gezind blijft en de vruchten dit jaar goed laat gedijen. Kijk, dat is afgoderij en niet toegestaan waar mensen de ware, levende en enige God moeten erkennen en naar Zijn getrouwe, geopen­baarde wil moeten leven en handelen; want in het oude boek der wijsheid staat geschreven: 'Ik alleen ben jullie God en Heer, daarom zullen jullie geen nietswaardige, vreemde goden naast Mij hebben en vereren!'

[6] Er is dus maar één God, die alles wat bestaat uit Zichzelf geschapen heeft. In Hem alleen moeten jullie geloven, Zijn geboden, die Ik jullie bekend maak, houden, en Hem meer dan alles ter wereld liefhebben!

[7] Maar als jullie dat doen, om datgene wat Ik jullie beloofd heb, te ontvangen, dan is het met de heersende planeten afgelopen; want God alleen is de heerser over alle dingen, alle elementen en alle tijden.

[8] Wie dat gelooft, en vast en zonder twijfel aanvaardt, en leeft volgens de erkende wil van God, zal ook in zichzelf weldra duidelijk ontdekken dat deze woorden, die Ik nu tot jullie spreek en heb gesproken, Gods woorden zijn en dat deze even zeker tot het bereiken van Mijn aan jullie gegeven belofte leiden, als de zekerheid dat Ik slechts door Mijn wil alles kan doen wat Ik wil. -Hebben jullie dat nu goed begrepen?'

[9] DE VIJF PRIESTERS zeiden: 'Heer, Meester en volmaakt ware godmens, wij hebben het nu goed begrepen, en zeggen en bekennen openlijk dat u in alles volkomen gelijk heeft en de zuivere waarheid spreekt! Maar toch zijn wij met betrekking tot ons werk van mening dat de heersende planeten wel gehandhaafd kunnen blijven bij onze tijd­ en jaarrekening, als we alleen de oude vertrouwde namen aanhouden. Wij zouden dan onze mensen daarbij wel uitleggen dat het alleen maar namen zijn waarmee wij bepaalde planeten aanduiden, alleen maar om op ordelijke wijze de cyclus van zeven tot zeven jaar vast te kunnen stellen, volgens het systeem van de oude Egyptenaren. Dat, denken wij, zou het opbloeien van Uw leer niet schaden.’

[10] IK zei: 'Ja, ja, ook al zou het niet schaden, het zou ook geen nut hebben; want waar is die cyclus van zeven jaar goed voor? Die van zeven weken en van zeven maanden zegt al helemaal niets, -hoeveel te minder dan een cyclus van zeven jaar! Maar jullie hebben nu eenmaal het getal zeven magisch gemaakt, er betekenis aangegeven, allerlei invloeden aan toegeschreven en er het hele volk mee verblind, en dat is de reden waarom jullie van de meest onnutte dwaasheden geen afstand kunnen doen. Maar als jullie dat alles naar jullie mening moeten aanhouden, leer het volk dan echter in alle ernst dat de oude godennamen nu voortaan alleen maar ijdele, betekenisloze namen voor bepaalde planeten zijn!

[11] Ik zeg jullie: Al jullie berekeningen daar boven aan de sterrenhemel zijn puur leugen en bedrog. Mijn leerlingen kunnen dat volkomen naar waarheid bevestigen. Ik heb het hun ook onthuld, en zij weten wat de zon, de maan en al de andere sterren zijn. Vraag hun daar later naar, dan zullen zij jullie ook daarover goed voorlichten! Daardoor zullen jullie ontdekken hoe ontzettend verkeerd en lachwekkend dom al jullie bere­keningen en bepalingen zijn.

[12] Zoals gezegd, van jullie tijdsberekening zijn slechts de maankwartieren die om de zeven dagen steeds wisselen, de daaruit voortkomende week, de periode van een maand en de duur van het jaar waar en juist, -al het andere is grote kletspraat. Nu weten jullie ook, welke waarde jullie rekenwerk heeft, en het hangt nu helemaal van jullie zelf af wat je wilt doen! ,

[13] Na het horen van die woorden over hun tijd­ en sterrenberekening, die hun zo belangrijk toescheen, waren DE VIJF PRIESTERS erg verbaasd en zeiden heimelijk tegen elkaar: ' Zijn wijsheid en magische wilskracht heeft hij niet uit Egypte; want anders zou hij over Egypte's oude, uitstekende sterrenkunde toch anders moeten spreken! Maar hij verwerpt meteen al alles behalve wat ieder eenvoudig mens heel gemakkelijk op zijn vingers kan natellen en uitrekenen. Hij moet daar zijn redenen voor hebben. Wij zullen daar met zijn leerlingen wel over spreken!'

[14] Daarop zei DE EERSTE APOLLOPRIESTER, die eigenlijk de voornaamste astronoom was: 'Ik heb toch in Diathira in Opper-Egypte onder de grote zodiak in de tempel van Cronus zorgvuldig de tijdrekening, de astronomie en de wonderbare astrologie bestudeerd, en wel volgens het nieuwe systeem van de grote Ptolemaeus*,  (* N.B. Dit is noch Ptolemaeus, de jongere astronoom, noch een van de koningen, maar deze voor de wereldgeschiedenis geheel verloren geraakte Pdolomeuz (veldmeter) leefde 400 jaar na de tijd van Mozes. Hij moet echter ook niet verwisseld worden met Pdolomeuz van Diathira, die de zodiak berekende. Pdolomeuz betekent zoveel als 'veldmeter', 'landmeter'. Vergeet dit niet! (J.L.) )en is dat nu opeens allemaal niets waard?! Maar wat moet men dan denken bij het zien van die fantastische sterrenbeelden aan de hemel? Moeten die dan in alle ernst geen andere en belangrijker betekenis hebben, dan dat ze alleen maar door hun schijnsel 's nachts deze aarde heel spaarzaam verlichten?! Waartoe dienen dan al die groeperingen, die altijd hetzelfde blijven? Waarvoor die verschillen in grootte en kleur? Heus, dat is toch wel een zware beproeving voor ons! Maar hoe het ook zij, wij zullen zien wat zijn leerlingen ons voor nieuws vertellen zullen!’

 

97 De Heer geneest zieken in een vissersdorpje

 

[1] Toen stonden wij op van tafel omdat het al bijna het vierde uur in de middag was, en Ik gaf Andréas en Nathanaël opdracht deze priesters het nodige onderricht te geven en met de andere leerlingen en huisgenoten ging Ik naar buiten.

[2] Ook DE ZEUSPRIESTER volgde ons, want hij zei tegen de andere vier: 'Letten jullie goed op wat de beide mannen jullie zullen zeggen; ik zal echter de meester achternagaan om te zien en te horen wat hij allemaal zal doen en zeggen. ,

[3] En dus kwam hij ons achterna toen wij langs de Eufraat liepen, waar aan de rechter oever -waaraan het dorp lag - ook een aantal zeldzame, heilzame kruiden groeiden. Wij kwamen na een uur lopen stroomafwaarts bij een klein vissersdorpje waar de inwoners merendeels van de visvangst leefden; want de bodem was steenachtig en zanderig zo hier en daar slechts spaarzaam met gras en andere kruiden begroeid, waarop nauwelijks een paar geiten voldoende voedsel vonden en daarom niet geschikt voor akkerbouw.

[4] Toen wij daar aankwamen, kwam ons meteen een aantal mensen tegemoet die Jored de tollenaar, die zij zeer goed kenden, verwelkomden, maar ook om begrip en geduld vroegen, omdat zij hem nog een deel van de vispacht schuldig waren.

[5] DE TOLLENAAR schold hen die echter volledig kwijt en zei bovendien: 'Niet alleen de pacht die jullie mij schuldig zijn scheld ik kwijt, maar ik onthef jullie ook voorgoed van iedere verdere heffing; alleen de keizerlijke belasting moeten jullie van nu af aan als volledig vrije eigenaars van dit dorpje en jullie visvangst, zelf voldoen, en die zullen jullie door de verkoop van de vis wel gezamenlijk kunnen opbrengen. -Zijn jullie daarmee tevreden?’

[6] Uit grote dankbaarheid vielen toen de mannen en de vrouwen op hun aangezicht en prezen met luide stem de grote goedheid van Jored. Maar Jored beval hen op te staan en niet zo overdreven te doen over zo'n geringe weldaad.

[7] Nadat zij opgestaan waren, stelde hij hen voor aan zijn uit de dood opgewekte zoon en vertelde hun hoe dat gegaan was. T oen drongen deze mensen naar Mij toe tot aan de plaats waar Ik met de dokter vlak bij het water stond, en begonnen Mij te loven en uitbundig te prijzen omdat Ik Joreds zoon uit de dood had opgewekt waardoor Jored hun nu zeker die grote weldaad bewezen had, wat hij anders, hoewel hij altijd heel goed en billijk was, toch zeker niet gedaan zou hebben.

[8] Zij vroegen Mij op hun natuurlijke, eenvoudige wijze, wie Ik dan wel was dat Ik zoiets ongehoords kon doen.

[9] Maar IK stelde hen op hun gemak en zei tegen hen: 'Wie en wat Ik ben, zullen jullie nog vroeg genoeg ervaren. Voorlopig kan Ik jullie echter wel zoveel vertellen, dat Ik een enig ware wereldheiland voor alle mensen ben, en niet alleen de macht heb ieder mens enkel door Mijn wil en door Mijn woord lichamelijk gezond te maken, maar dat Ik ook de zielen van de mensen van hun lange dwaling kan verlossen en hun het eeuwige leven kan geven. Hebben jullie zieken in jullie dorpje, breng ze dan hierheen, dan zal Ik hen allen gezond maken! ,

[10] Toen bedankten DE ARME MENSEN al bij voorbaat en zeiden: 'O, beste wereldheiland, we hebben zieken genoeg, en zelfs wij zijn niet zo gezond als wij er ogenschijnlijk nog uitzien; onze zieken hebben echter voor het merendeel zulke gebreken dat er bij hen niet veel meer te genezen valt!'

[11] IK zei: 'Haal ze maar allemaal hierheen, dan zullen jullie de kracht en de heerlijkheid van God, die Hij de mens gegeven heeft, voor de eerste maal in jullie leven leren kennen!’

[12] Daarop gingen de mensen vlug naar hun schamele woningen en brachten ongeveer twintig zieken; daaronder bevonden zich lammen, kreupelen, jichtlijders, blinden, doven, melaatsen en zelfs een man die geen armen had. Deze man was verder weliswaar gezond en sterk, maar omdat hij reeds als kind door de onachtzaamheid van zijn verzorgster beide armen verloren had, kon hij geen behoorlijk werk doen behalve wat hij heel gebrekkig met zijn voeten kon doen.

[13] Toen alle zieken op een spaarzaam begroeid grasveldje lagen, ging IK naar hen toe en zei: ' Zouden jullie allemaal van jullie kwalen genezen willen worden, en geloven jullie dat Ik jullie genezen kan?'

[14] Toen zei EEN AAN JICHT LIJDENDE GRIJSAARD: 'Goede, beste wereld­heiland, als het u mogelijk was de zoon van Jored uit de dood op te wekken, geloven wij ook dat u ons gezond kunt maken! Dat wij die zo zeer lijden, allen echter weer actief en gezond willen worden, spreekt natuurlijk vanzelf. Als u, o goede, beste wereldheiland, ons gezond wilt maken, bewijs ons daarmee dan uw liefde en genade! Daarvoor kunnen wij u weliswaar niets geven; want u ziet immers onze grote armoede. We hebben weliswaar al alle goden aangeroepen, maar zij wilden ons niet verhoren omdat we daarvoor zeker geen groot genoeg offer konden brengen. Als u ons echter geneest, bent u meer en beter dan alle goden van de hemel!’

[15] Daarop keek DE AANWEZIGE ZEUSPRIESTER erg verbaasd en zei tegen de dokter: ' Als hij dat kan, is hij geen mens meer, maar werkelijk een god! Het meest nieuwsgierig ben ik echter naar de man zonder armen! Kan hij ook hem zijn beide verloren armen teruggeven, dan is hij vast en zeker een god, en dan moeten we hem aanbidden! ,

[16] Op dat moment hief IK Mijn ogen ten hemel en zei luid: 'Vader, Ik dank U dat U Mij opnieuw verhoord heeft! Ik weet wel dat U Mij altijd verhoort, maar Ik zeg en doe dit opdat ook deze heidenen U erkennen, in U en in Mij zullen geloven, en vervolgens alleen Uw heilige naam zullen prijzen!’

[17] Daarop richtte Ik Mij tot de zieken en zei: 'Sta op en loop!'

[18] Toen stonden allen op, want zij werden allen op één en hetzelfde ogenblik volledig gezond.

[19] Alleen DE MAN ZONDER ARMEN had zijn armen nog niet gekregen, en daarom kwam hij naar Mij toe en zei: 'O goede wereldheiland, omdat het u mogelijk was door uw wonderbaarlijk almachtige wil al deze zieken te genezen, zal het u zeker ook wel mogelijk zijn mij mijn beide werkhanden te geven, zodat ik daarmee dan door allerlei werk mijn brood kan verdienen! O, laat mij niet onverrichter zake van deze plaats weggaan, opdat ook ik met mijn gehele hart volledig in kan stemmen met het dankgejubel van de andere genezen mensen!'

[20] IK zei: 'Waarom twijfelde je op het moment dat Ik de anderen genas? Kijk, zij allen geloofden en werden genezen; als je niet getwijfeld had, zou je nu ook reeds in het bezit van je handen zijn!'

[21] DE MAN ZONDER ARMEN zei: 'O goede wereldheiland, neem dat mij toch niet kwalijk, want ik geloof nu toch helemaal dat u ook mij kunt helpen!’

[22] DE ZEUSPRIESTER zei toen heimelijk achter Mijn rug tegen de dokter: 'Ik heb meteen wel gedacht dat er met die man zonder armen moeilijk­heden over zijn genezing zouden ontstaan! Want het is iets heel anders om mensen die alle ledematen nog hebben, ook al zijn die nog zo vergroeid, door magische woorden en wilskracht te genezen, dan een mens totaal ontbrekende ledematen als nieuw geschapen terug te geven!'

[23] DE DOKTER zei: 'Dat denk ik niet, want wie drie kolossale stenen beelden in een enkel ogenblik gewoonweg in niets kan veranderen en de zee tot op grote diepte met vaste grond kan opvullen, kan ook zo'n man zijn armen teruggeven, als hij dat wil!'

[24] Na deze woorden van de dokter zei de Zeuspriester niets meer; maar JORED kwam naar Mij toe en zei: 'Heer, als U dat wilt, geef dan ook deze man zijn handen, ik zal hem dan in dienst nemen en hij zal goed bij mij verzorgd zijn! ,

[25] IK zei tegen Jored: 'Wees maar gerust, Ik zal hem zijn handen geven; maar nu moet Ik vanwege de Zeuspriester nog wat treuzelen want hij heeft gedacht dat Mij dat niet zal lukken, en Ik zal daarom eerst met hem nog een paar woorden wisselen.’

[26] Daarop draaide IK Mij om en zei tegen de priester: 'Luister, dom persoon, hoe kun jij over de goddelijke wijsheid, kracht en macht oordelen?! Wie heeft dan, zonder verwekking en moederlichaam, de eerste mens op de wereld geplaatst en hem die er eerder niet was, al zijn ledematen zo volmaakt mogelijk gegeven? Kijk dat was Hij die nu in Mij werkt, waarvan je je hebt kunnen overtuigen bij de vele tekenen die Ik hier al tot stand gebracht heb! Zie je dan niet in dat een puur mens uit zichzelf niet kan doen wat Ik hier nu tot stand breng, maar dat dat alleen maar gedaan kan worden door de geest van God die in Mij is en één is met Mijn wil?! Priester zijn, en dan niet op het eerste gezicht zien hoe zulke daden die Ik nu doe, mogelijk zijn, is werkelijk voor een Zeuspriester die toch alle mogelijke scholen doorlopen heeft en Plato, Socrates e.a. bestudeerd heeft, niet erg prijzenswaardig! Zeg mij eens, of je in alle ernst meent dat Ik niet in staat ben om de man zonder armen zijn armen terug te geven!’

[27] DE PRIESTER zei: 'Dat, werkelijk almachtige vriend, heb ik toch eigenlijk niet bedoeld, hoewel het mij toescheen dat u bij gebrekkige mensen alleen die lichaamsdelen weer gezond kon maken die er nog zijn, maar niet die delen die door een boos toeval verloren zijn gegaan! Want ik dacht bij mijzelf dat U, als volmaakt ingewijde in alle onzichtbare natuurkrachten, wel gemakkelijk zou kunnen werken met de ruwe, dode materie, die verwante stoffen in lucht en water heeft die u blijkbaar moeten gehoorzamen; maar ik dacht dat reeds lang verloren gegane armen van een mens iets heel anders zijn, omdat hun grondstoffen toch zeker al heel ver verwijderd zijn van de eerste elementaire oerstoffen, en uit lucht en water niet zo gemakkelijk samen te stellen zouden zijn. Maar zo zal het wel niet zijn, en u zal zowel het een als het ander mogelijk zijn! Ik heb daarnet wel tegen de dokter wat sceptisch mijn mening geuit, maar hij heeft mij met weinig woorden volledig overtuigd van het tegendeel van mijn mening, en daarom geloof ik nu dat u de man zonder armen zijn armen zou kunnen geven, ook al zou u dat om de een of andere reden niet doen.’

[28] IK zei: 'Ah, dat is nu heel andere taal, en Ik heb helemaal geen reden om deze man zijn armen niet terug te geven; daarom wil Ik dat hij ze op dit ogenblik heeft! ,

[29] Nauwelijks had Ik dat gezegd, of de man zonder armen had zijn beide krachtige armen al en kon die ook al meteen gebruiken alsof hij ze altijd gehad had.

[30] Dat veroorzaakte bij alle aanwezigen zo'n enorme sensatie, dat ALLEN begonnen te roepen: 'Dat is geen mens, maar dat is een ware god! Voor hem willen we tempels bouwen en hem alleen de zuiverste, beste en waardevolste offers brengen!’

[31] Maar Ik bracht ze tot rust en gaf hen uitleg, zoals daags tevoren aan j ored, over de levenskracht van de mens samen met de kracht van de geest door het geloof en vervolgens door de hoogste liefde tot God, Die eeuwig was, is en zijn zal. De eenvoudige mensen geloofden en begrepen dat heel gemakkelijk en snel.

 

98 De handige verdedigingstoespraak van de heidense priester

 

[1] Daarna gaf Ik de leerlingen opdracht om de mensen de grondbeginselen van Mijn leer mee te delen. Toen ook dat snel en zonder moeite gebeurd was, dankten allen Mij heel innig voor de grote weldaad die hun bewezen was. Meteen zeiden ze echter ook tegen de Zeuspriester, dat ze zijn dode en niemand van nut zijnde goden volledig zouden afzweren en de tempel voortaan niet meer zouden bezoeken.

[2] DE PRIESTER zei echter: 'Daarmee ben ik jullie al voor geweest! We zullen elkaar nu echter in het vervolg in deze nieuwe leer nog heel vaak tegenkomen en elkaar wederzijds stichten in de naam van deze levende god. Want onze oude, stenen goden bestaan allang niet meer, dat wil zeggen, dat wij priesters daar eerlijk gezegd allang geen waarde meer aan gehecht hebben, en zij waren voor ons ook al heel lang zo goed als niet aanwezig; maar nu bestaan ze ook niet meer, want deze almachtige heeft hen door zijn wil vernietigd en hij heeft ook het heilige meer voor alle toekomstige tijden met vaste grond afgedekt. Wijzelf zijn nu ook zijn leerlingen geworden en wij zullen jullie nu in plaats van de oude leugen de nieuwe, rotsvaste waarheid verkondigen en jullie helpen door allerlei nuttig onderwijs, en zo zullen wij oude, goede vrienden blijven!’

[3] Daarop zei DE LEIDER van dit dorpje: 'Dat is nu allemaal goed en wel, maar één ding bevalt me niet van jou, vooral bij deze wonderbare gelegenheid! je zei, dat jullie priesters eerlijk gezegd allang geen waarde meer hechtten aan de goden. Dat was heel goed en verstandig voor jullie en voor jullie inkomen; want juist omdat jullie geen geloof meer aan de oude goden hechtten, konden jullie hun ook toedichten watje maarwilde. jullie deden je voor als bemiddelaars tussen de goden en ons armzalige, domme, blinde mensen en zeiden:'Dat en dat verlangen de goden als zoenoffer om te voorkomen dat ze ons met de een of andere kwade plaag bezoeken!' Wij offerden dan gewillig als dwazen, -en jullie verslonden, in plaats van de goden die nooit en te nimmer ook maar bestaan hebben, de offers die jullie voor de goden gebracht werden en die vaak heel royaal waren! Als jullie zelf echter al zo lang niet aan de goden geloofd hebben, waarom maakten jullie daar dan zo'n misbruik van, en waarom bedrogen jullie ons? -Hoe zullen jullie dat weer goedmaken?

[4] Wat ik, als arme visser en leider van deze kleine gemeente, hier zeg, zeg ik niet voor mijzelf, maar voor de hele gemeente, en jij, die ik ken als de voornaamste van jullie vijf priesters, zult goed rekenschap af moeten leggen waarom jullie met ons gehandeld hebben alsof jullie de almachtige goden zelfwaren, en waarom jullie degenen die jullie als verstandig mens enig weerwoord gaven, harde straffen opgelegd hebben. Als jullie ons daarvoor geen voldoende uitleg geven, zal onze toekomstige vriendschap niet van lange duur zijn!’

[5] DE PRIESTER zei: 'Beste vriend, in de eerste plaats hebben wij jullie de kennis van de goden niet gegeven, maar jullie zijn daarin geboren en getogen, en in de tweede plaats vraag ik je nu, watje dan met ons gedaan zou hebben als wij opeens opgestaan zouden zijn en jullie duidelijk hadden uitgelegd dat jullie oude goden niets en niemendal waard waren. Wij moesten dus wat wij deden alleen terwille van jullie doen, en indien mogelijk proberen jullie oude bijgeloof aan de goden in stand te houden omdat jullie ons in het tegenovergestelde geval beslist niet erg vriendelijk te lijf gegaan zouden zijn. Zolang dus het oude geloof aan de vele goden bestond, waren wij genoodzaakt jullie als dwazen te dienen en wij waren zodoende, omdat wij toch wetenschappelijk onderlegde mensen zijn, ons loon dubbel waard.

[6] Bovendien hebben we ook uit politiek, staatkundig oogpunt dat wat wij deden, moeten doen. Zouden we iets tegengestelds gedaan hebben, dan zouden de Romeinse rechtbanken ons al gauw gevraagd hebben waarom we de oude leer der goden tegenwerkten en het volk een andere leer gaven die nergens door de staat gesanctioneerd wordt. Wij zouden dan zeker ons ambt kwijtgeraakt zijn, en jullie zouden priesters gekregen hebben die beslist niet zo redelijk met jullie omgegaan zouden zijn als wij. En wie staat er voor in dat, als wij aftreden, jullie van de staat niet al gauw nieuwe priesters hier krijgen die het jullie dan heel erg lastig kunnen maken?

[7] Weliswaar hebben wij ouden het nu gemakkelijker, omdat wij nu zo veel getuigen hebben voor datgene wat hier door een waarachtige, levende god gedaan werd, en als wij van nu af aan onwrikbaar vast geloven en doen wat de nieuwe leer ons zal laten zien, en dan zelf met onze gelouterde wil tot iets bijzonders in staat zijn, dan zullen wij ons door dat alles tegenover de rechtbanken die mogelijkerwijs op ons opmerkzaam geworden zijn, gemakkelijker kunnen verantwoorden, en het recht kan dan haar zwaard weer in de schede steken.

[8] Daarom zeg ik jou als bestuurder van deze plaats: Als wij nu als vrienden zo blijven zoals wij waren, dan zullen wij ons geruime tijd ongestoord in de nieuwe leer kunnen oefenen tot wij daarin, door de ons beslist ten deel vallende genade van deze ware, nieuwe god, zekerheid gekregen zullen hebben dat ook ons veel zal lukken waar tot op heden nog geen Romeinse rechter weet van heeft en hebben kan, en die zal ons dan, zoals ik al eerder opmerkte, met rust laten. – Zeg jij nu maar of ik gelijk heb of niet!'

[9] DE BESTUURDER zei: 'Dat heb je goed gezegd, -maar degenen die het ergst bedrogen zijn, zijn wij toch nog steeds; want jullie wisten dat de oude godenleer niets voorstelde, maar wij wisten dat niet en hechtten er waarde aan omdat jullie ons dat door jullie keurige praatjes goed wisten in te prenten. Maar nu praten we er niet meer over, omdat ons allen door deze wereldheiland zo'n onverwacht groot geluk te beurt is gevallen, en zijn leerlingen zijn bovendien nog bezig om ons te leren hoe een mens tot zulke buitengewone en eigenlijk nog nooit vertoonde levensvermogens kan komen! Maar nu moet ik daar zelf iets over horen. ,

[10] Toen ging ook de priester naar de leerlingen die onderricht gaven en luisterde twee uur lang met de grootste aandacht naar hun geestdriftig onderwijs en begreep pas uit de woorden van de leerlingen, die hier heel openlijk spraken, wie Ik was en wat Ik met de mensen wilde.

[11] Ikzelf sprak intussen met Jored, met de dokter, met zijn zoon Jorab en met de man die voorheen geen armen had, die Jored nu, zoals hij beloofd had, bij zich nam, en maakte hen veel duidelijk wat zij anders waarschijnlijk nooit hadden kunnen begrijpen.

 

99 Joreds arme vissersdorpje wordt door de Heer wonderbaarlijk gezegend

 

[1] Nadat de leerlingen hun onderricht beëindigd hadden, kwam iedereen weer bij Mij en dankte Mij met hoog opgeheven handen voor de genezing en heel speciaal voor het onderricht, waardoor zij nu voor het eerst tot inzicht gekomen waren wat de mens eigenlijk is en waartoe hij is voorbe­stemd.

[2] IK zei echter tegen hen: 'Beste mensen, breng het in praktijk, dan pas zal jullie volkomen duidelijk worden dat de leer die jullie gehoord hebben niet uit de mond van een gewoon mens afkomstig is, maar werkelijk uit Gods mond, en dat deze, leer de hoogste en zuiverste waarheid en dus het leven zelf bevat!’

[3] Zij beloofden allen met de hand op hun hart zich er streng aan te houden, maar ze vroegen Mij alleen nog of Ik, omdat dat Mij beslist ook mogelijk moest zijn, hun dorpje zo wilde zegenen dat hun dagelijkse leven wat gemakkelijker zou zijn en niet zo vreselijk schraal en ellendig. Als zij, zoals tot op heden, steeds maar met de grootste moeite hun karige voedsel moesten verdienen, zouden zij voor deze nieuwe, ernstige levenstaak veel te weinig tijd beschikbaar hebben, wat nu voor hen heel pijnlijk zou zijn.

[4] Toen zei IK: 'Wel, wat zouden jullie dan graag willen? Willen jullie vette weiden voor jullie geiten en schapen, en vruchtbomen en vruchtbare akkers en een overvloediger visvangst, en daarnaast misschien ook wat betere huizen en stallen en schuren?'

[5] DE BESTUURDER zei: 'O, heer en meester van het leven en van alle dingen, dat is allemaal prachtig en wij zouden het bijzonder graag willen, maar wij zijn dat nog lang niet waard! Daarom zouden we voorlopig al meer dan tevreden zijn met een wat vettere weide voor onze magere geiten en schapen. Als er zo nu en dan ook een royalere visvangst voor ons weggelegd mocht zijn, dan zouden we al de gelukkigste mensen op aarde zijn! ,

[6] IK zei: 'Luister, het komt bij jullie nu echt op het oude spreekwoord aan dat luidt: 'Wie het kleine niet eert, is ook het grotere niet weerd!’ Omdat jullie het kleine eren, zijn jullie ook het grotere waard. En zo geschiede alles voor jullie wat Ik zojuist gezegd heb!'

[7] Op datzelfde ogenblik stonden er heel nette huizen met degelijke stallen en schuren, en de hele grote zand­ en stenensteppe veranderde in frisgroene weidegrond, en men zag streken vruchtbare tarweakkers tussen de wei­degronden. Om de huizen prijkten binnen goede omheiningen alle soorten edele vruchtbomen, zelfs de wijnstok ontbrak niet, en wat het viswater betreft, dat werd ook dermate gezegend dat men nu al tot aan de oever de prachtigste vis in grote scholen zag rondzwemmen, en de niet omheinde weiden stonden vol geiten en schapen; maar ook binnen de nieuwe omheiningen, die heel sierlijk om de woonhuizen, stallen en vruchtbomen liepen, ontdekten de inwoners volop gevogelte, zoals dat gewoonlijk bij de rijke Grieken gebruikelijk was.

[8] Toen de arme inwoners dat alles zo opeens zagen, wisten zij eerst niet of het wel werkelijkheid was of een mooie droom. Pas na een poosje kwamen zij tot zichzelf en barstten in luid dankgeroep uit.

[9] Maar Ik bracht hen weer tot rust en vermaande hen ten eerste nooit of te nimmer te veel hooi op hun vork te nemen, omdat anders alles heel gemakkelijk door een overstroming weer van hen afgenomen zou kunnen worden, -ten tweede niet aan iedereen die daardoor aangetrokken kon worden, te nadrukkelijk te vertellen hoe zij eraan gekomen waren, omdat de wereld dat niet zou kunnen begrijpen en hen hoogstens uit zou lachen en niet na zou laten hen schade te berokkenen. Zij moesten alleen maar zeggen dat dit de beloning was van al hun positieve inspanningen, -en ten derde moesten zij onder elkaar liefderijk en verdraagzaam zijn, en nooit hun buren om een mogelijk groter geluk benijden, maar elkaar volliefde en ijver dienen, de een de ander, en een rein, kuis en daardoor God welgevallig leven leiden, dan zou de huidige zegen hen nooit verlaten.

[10] Zij beloofden dat alles met de hand op hun hart en onder veel tranen en snikken van vreugde.

[11] Maar nu zei IK nogmaals tegen hen: 'Ga nu naar jullie nieuwe huizen en neem alles in bezit wat je daar zult vinden!’

[12] Zij vroegen Mij of Ik zo vriendelijk wilde zijn om ieder nu zijn eigen woning aan te wijzen, omdat zij nu helemaal niet wisten wat van wie was.

[13] Toen gaf Ik de leerlingen opdracht om dat voor deze mensen te doen. En de leerlingen deden dat, zodat alles vlug en goed geregeld was.

[14] Omdat de bewoners echter in hun nieuwe woonhuizen ook een royale voorraad aantroffen, wilden zij allemaal nog een keer naar ons terug om Mij hun herhaalde, luide dank te brengen; maar de leerlingen zeiden tegen hen, dat zij dat maar heel stil in hun hart moesten doen, en dat Ik hen heel goed zou verstaan omdat Ik zelfs de stilste gedachte van een mens, hoe ver ook verwijderd, kende en opmerkte. Daarom moesten zij zich ook ter harte nemen nooit een slechte gedachte in zich op te laten komen, omdat Ik dat ogenblikkelijk zou weten.

[15] Daar namen de inwoners genoegen mee en zij begonnen alles wat hun door dit wonderteken ten deel was gevallen, heel gelukzalig in ogenschouw te nemen.

 

100 De terugkeer naar Chotinodora

 

[1] Daarop kwamen de leerlingen weer bij ons, behalve Judas Iskariot. Die nam zich nog de moeite persoonlijk de bewoners het gebruik van verschil­lende gereedschappen uit te leggen, en in ieder huis at en dronk hij, want hij wilde voor zijn onderricht toch wel iets hebben. Wij gunden hem echter zijn plezier en gingen onder het voeren van menig goed gesprek terug naar Chotinodora. Toen wij daar aankwamen, ging de zon al bijna onder en wij waren dan ook wat moe geworden en gingen Joreds huis binnen naar de reeds bekende zaal. Daar waren ook de beide leerlingen met de vier priesters die daar door hen onderwezen werden, en al gauw kwamen er een aantal mensen uit het huis en uit de stad, die graag wilden weten wat er tijdens de kleine reis naar het vissersdorpje allemaal gebeurd was.

[2] Wel, dat gaf bijna tot het vallen van de nacht aan beide kanten aanleiding tot heel wat verhalen en verbazing. Alleen het binnengebrachte avondeten bracht de tongen wat tot rust en de burgers uit de stad gingen de een na de ander weg, zodat wij met meer rust van de maaltijd konden gemeten.

[3] Pas toen wij klaar waren met eten, kwam Judas Iskariot binnen en hij keek onderzoekend rond of de maaltijd pas begonnen was of al geëindigd. Hij zag echter het laatste en berustte gewillig in zijn lot. Jored wilde nog wat voor hem klaar laten maken, maar judas Iskariot wilde dat niet en vroeg hem slechts om wat brood en wijn, dat hij ook meteen kreeg.

[4] Maar onze Thomas kon toch niet nalaten een opmerking te plaatsen omdat hij door Mij wist, dat Judas Iskariot zich in het nieuwe dorp duchtig te goed gedaan had aan de daar aanwezige wonderwijn. Ditmaal deed Judas Iskariot echter net of hij Thomas helemaal niet gehoord had, maar hij ging toch, nadat hij een flinke beker wijn leeggedronken had, naar buiten, en wij zagen hem deze nacht niet terug. Buiten had hij een burger aangetrof­fen die met hem sprak over de gebeurtenissen van deze dag en hem toen ook mee naar huis nam, waar hem een goede en rijkelijke avondmaaltijd ten deel viel.

[5] Toen wij echter nog zo aan tafel zaten, kwamen de vrouwen 'en kinderen en andere dienaren van de vijf priesters om te kijken wat er met hen gebeurd was, omdat zij zich de hele middag op geen van de plaatsen hadden laten zien waar hun familieleden gewoonlijk heengingen.

[6] Ook spraken de vrouwen een ernstig woordje over hoe het nu verder moest, omdat nu alles verwoest was wat anders bij hun dienst hoorde.

[7] Maar DE PRIESTERS berispten hen ernstig over die vragen, en zeiden: 'Wij -en niet jullie -waren de priesters van de menselijke, oude, onverbeterlijke blindheid en gruwelijkste domheid! ! Wij kennen nu iets anders en zullen daar ook rotsvast bij blijven. Maar als de nietswaardige, oude, valse goden ons voor onze nutteloze dienst gevoed en onderhouden hebben, dan zal de enige, ware, almachtige God ons ook wel onderhouden wanneer wij allen nu Hem alleen waarachtig dienen! -En vraag ons nu verder niets meer; morgen is er ook nog een dag waarop jullie vrouwelijke, domme nieuwsgierigheid bevredigd kan worden! ,

[8] Ook deze goede, ernstige berisping van de vijf priesters voor hun familie had een goede uitwerking; zij zwegen en gingen heel geduldig weer naar huis.

[9] Daarna werden nog veel goede dingen besproken, en DE TWINTIG NIEUWE LEERLINGEN zeiden onder elkaar: ' O, was het hier maar Jeruzalem, wat een zalig leven zou daar dan zijn! Maar als in Jeruzalem zou gebeuren wat hier vandaag allemaal gebeurd is, dan zou dat de tempeldienaren nog erger opwinden, en geen van ons zou zijn leven nog een uur zeker zijn. En moeten dan dáár de kinderen Gods wonen, en zijn er hier alleen maar duistere en lichtloze heidenen?! Praat ons niet meer over kinderen Gods in Jeruzalem! Hier zijn nu de ware kinderen Gods -en in Jeruzalem de kinderen van satan!’

[10] IK zei: 'Nou, nou, wind je niet teveel op! Jullie hebben wel juist geoordeeld, maar daar is het hier niet de goede plaats voor. Praat dus liever over iets anders!'

 

101 De Heer verklaart de geschiedenis van Daniël

 

[1] EEN VAN DE TWINTIG nieuwe leerlingen, die schriftgeleerde in de tempel was, zei toen: 'Heer, daar U alle dingen bekend en mogelijk zijn, zou U ons uit de profeet Daniël, en speciaal het zevende hoofdstuk, iets uit kunnen leggen! Deze merkwaardige ziener geeft weliswaar een bijzondere uitleg aan zijn visioen van de vier dieren, -maar die uitleg is net zo onduidelijk en duister als het waargenomen beeld dat de ziener deed huiveren. -Zou U ons over dit visioen nadere uitleg kunnen geven?'

[2] IK zei: 'O, zeer zeker; maar ook daarvoor is het hier niet de goede plaats, omdat deze mensen over onze Schrift weinig of zelfs niets weten. Bovendien doorgronden jullie zelf ook nog veel te weinig jullie -zeg maar -geest van gene zijde, en jullie zijn daar nog te weinig één mee geworden om inzicht te kunnen hebben in het visioen van de ziener Daniël, en het tot op de bodem te begrijpen. Want al zouden jullie desnoods de twee eerste dieren begrijpen, dan zouden jullie toch de twee laatste niet kunnen begrijpen omdat hun bestaan en hun daden weggelegd zijn voor toekom­stige tijden. Hoe zou men nu aan jullie verstand, dat nog slechts natuurlijk is, iets duidelijk uit kunnen leggen wat nog niet op aarde is voorgekomen maar zich pas na vele eeuwen zal afspelen?!

[3] Ik kan jullie alleen maar zeggen dat de vier merkwaardige dieren niet mogelijkerwijs vier naast elkaar bestaande rijken voorstellen, waarbij uit het laatste dan nog tien koninkrijken ontstaan overeenkomstig het getal van de tien horens in wier midden nog een elfde rijk op de kop van het dier tevoorschijn kwam, waarvoor er drie van de eerdere tien horens bij het dier uitgerukt werden. Maar de vier merkwaardige dieren duiden op vier grote na elkaar volgende bestaansperiodes van volkeren sinds het begin dat er mensen op deze aarde leefden. Voor het onderzoek van hun verleden is veel chronologische kennis van de geschiedenis vereist en om hun toekomst te doorzien is een volledig geopend geestesoog noodzakelijk dat in het licht des lichts en het leven des levens verder kan zien dan tijd en ruimte.

[4] Kijk, op die manier moet ook het laatste dier ijzeren tanden hebben en alles om zich heen verzwelgen, en heeft de elfde hoorn ogen als mensen­ogen, en een mond die belangrijke dingen zegt!

[5] Ja, Ik zeg jullie dat het onvermijdelijk zo zal komen; maar ook al zou Ik het jullie nu ook maar een beetje uit willen leggen, dan zouden jullie van Mijn uitleg net zo weinig begrijpen, als Daniël zelf in feite begrepen heeft van de uitleg die de geest hem heeft gegeven.

[ 6] Daniëls vrome ziel was wel erg geschikt om die visioenen als in een levendige droom te zien, maar ook zijn ziel kon ze niet begrijpen, want haar geest van gene zijde uit God kon niet één met haar worden en zijn, omdat Ik nog niet lichamelijk aanwezig was om zo'n algehele éénwording mogelijk te maken. Deze algehele éénwording zal echter ook pas volledig mogelijk zijn als Ik opgevaren ben naar Mijn oude en daarna ook helemaal nieuwe vaderland.

[7] Daaruit kunnen jullie nu wel duidelijk concluderen dat jullie niets zouden hebben aan Mijn verklaring over het hele zevende hoofdstuk van Daniël.’

[8] Nu zei PETRUS: 'Maar Heer, als wij ooit weer eens helemaal onder elkaar zijn, dan zou U ons daar wel enige wenken over kunnen geven! Want ik zeg nu zelf: de profeten, en met name de vier grote, zoals ook Mozes, Elia, David en Salomo, hebben veel opgeschreven - maar voor wie? Buiten ons heeft nog geen enkele schriftgeleerde, hoe wijs ook, ze behoorlijk begrepen, wij begrijpen er ook maar heel weinig van, en de na ons komenden zal het beslist geen haar beter vergaan. En toch zijn die boeken voor mensen en niet voor andere schepselen geschreven. Maar wat hebben de mensen eraan als zij die nooit of te nimmer behoorlijk begrijpen?'

[9] IK zei: 'O, nu vergis je je deerlijk! Als die boeken over de innerlijke, geestelijke wijsheid zo geschreven waren dat zij voor ieder natuurlijk, werelds verstand al op het eerste gezicht volkomen begrijpelijk zouden zijn, dan zou de mens ze al gauw ter zijde leggen en er niet eens meer naar kijken. Wat voor nut zou hij er dan van hebben?!

[10] Nu bevatten ze echter geestelijke zaken van het eenvoudigste schepsel tot aan het hoogste hemels goddelijke en kunnen daarom door geen enkel natuurlijk, werelds verstand ooit volledig begrepen worden, maar alleen door de zuivere, volledig aan gene zijde aanwezig zijnde geest van de mens.

[11] Juist het niet begrijpen van deze geschriften houdt de geest in de mens wakker en laat hem zien wat en hoeveel er nog mankeert aan de eigenlijke levensvervolmaking. Hij zal die geschriften daarom vaker ter hand nemen en daar zijn gedachten over laten gaan, waarbij hem zo nu en dan toch een en ander wat duidelijker wordt. Wanneer hij zo door zijn moeite en zijn ijver een glimp van de geest heeft opgevangen, zal hij wel steeds ijveriger gaan speuren naar de innerlijke, geestelijke waarheden en op die wijze steeds meer licht krijgen en ook een inniger verbinding krijgen met zijn innerlijke geest van gene zijde, en dan zal hij ook zijn naasten meer licht kunnen geven, wat heel heilzaam voor hen is.

[12] Maar dat zou nooit gebeuren als deze geschriften slechts op zuiver natuurlijke wijze gegeven waren; als zij zo gegeven zouden zijn, zou er niets geestelijks en hemels goddelijks aan de woorden ten grondslag gelegd zijn, zoals Ik dat jullie al meermalen heel duidelijk heb laten zien.

[13] Wat zouden jullie ervan zeggen als Ik jullie meedeelde dat het over ongeveer 2000 jaar vanaf nu gerekend, met Mijn leer in het algemeen nog veel slechter gesteld zal zijn dan met het ergste heidendom van nu, en nog erger zal zijn dan het domste wat de Farizeeën nu voorschrijven in Jeruzalem, dat vanaf heden geen vijftig jaar meer zal bestaan?! Wat zullen jullie zeggen als Ik jullie openbaar dat de mensen in die tijd grote kunstmatige ogen zullen uitvinden en maken, waarmee zij in de diepste diepten van de sterrenhemel kunnen kijken, en heel andere berekeningen zullen maken dan de Egyptenaren gedaan hebben?! Ja, de mensen zullen ijzeren wegen aanleggen en met stoom en vuur in ijzeren wagens rijden zo snel als een afgeschoten pijl door de lucht vliegt! Zij zullen elkaar met metalen vuurwapens bevechten, en hun brieven door de bliksem over de hele wereld laten verspreiden, en hun schepen zullen zonder zeilen of roeiriemen door de kracht van het vuur over de grote wereldzee varen zo snel en gemakkelijk als de arend door de lucht vliegt; -en nog duizend en één andere dingen waarvan jullie je geen voorstelling kunnen maken.

[14] En kijk, dat ligt allemaal verborgen in het vierde dier, en dat kan door jullie nu niet begrepen worden omdat jullie ook wat Ik jullie nu gezegd heb niet begrijpen kunnen! Maar in de geest zullen jullie binnenkort dat alles goed begrijpen, maar ook jullie zullen niemand een andere uitleg kunnen geven dan die Ik nu bij deze gelegenheid gegeven heb. Ik zal je er later bij een geschikte gelegenheid toch nog wat meer over zeggen. Voor vandaag is het genoeg geweest. Laten we dus nu weer lichamelijk rust gaan nemen!'

[15] Daarmee werd deze avond besloten en iedereen nam de voor hem noodzakelijke rust, want het was al vrij laat. Alleen de vijf priesters en Jored hebben in een andere kamer nog lang met elkaar over al het gehoorde, geziene en gebeurde gesproken.

 

102 listige vrouwen van de heidense priesters

 

[1]'s Morgens wachtte er al een aantal mensen voor het huis om Mij te zien; maar Ik bleef met de leerlingen in de zaal en ging dit keer voor de ochtendmaaltijd niet naar buiten.

[2] Jored kwam echter om te kijken of we nog sliepen. En omdat hij ons klaarwakker aantrof, zei JORED tegen Mij: 'Heer en Meester, de maaltijd is gereed; als het U gelegen komt, laat ik meteen opdienen! Ook de vijf priesters en onze dokter zijn er al en zouden U willen zien en begroeten. Verder is er veel volk rondom het huis, dat niets anders wenst dan U een keer te zien. Heer, wat wilt U?'

[3] IK zei: 'Laat de maaltijd opdienen, en de priesters en de dokter hier komen, en natuurlijk ook jouw familie, die Mij erg dierbaar is geworden! Maar het nieuwsgierige volk moet wachten, want dat wordt er voorlopig niet beter of slechter van als het Mij bekijkt. Doe dat dus; na de maaltijd zullen we wel zien wat er gedaan kan worden!’

[4] Vervolgens gebeurde er meteen wat Ik gezegd had. De dokter en de priesters kwamen binnen en wij gingen aan tafel. Toen werden ook de spijzen binnengebracht, die heel goed toebereid waren, daar de zeven vrouwen van Jored prima kokkinnen waren, en wij aten en dronken opnieuw naar hartelust, en dronken de wijn na de vis.

[5] Na een half uur waren we klaar met de maaltijd, en een van de priesters vroeg Mij of hij wat mocht zeggen.

[6] IK zei tegen hem: 'Vriend, spreek zoveel je maar wilt, maar Ik zegje wel, dat Ik toch al woord voor woord weet wat je Mij wilt zeggen en waarom je Mij wilt vragen, en daarom kun je je de moeite wel besparen over zoiets onbelangrijks je mond open te doen!

[7] Kijk en luister! Toen jullie 's nachts -weliswaar reeds bij de ochtend­schemering -thuis kwamen, hoorden jullie in jullie heilige bos gehuil en geweeklaag. Jullie gingen wat bangelijk dieper het bos in en hoorden zelfs dreigend zeggen dat de goden zich op jullie zouden wreken omdat jullie je eed tegenover hen gebroken hebben. Jullie haastten je toen niet weinig beangst naar jullie vrouwen en vertelden hun watje gehoord had, en dat was nu juist koren op hun molen. (Ten tijde van Jacob waren er al zulke molens. )

[8] Weten jullie waarom jullie sluwe vrouwen en kinderen en bedienden jullie gisteravond zijn komen halen? Wel, zij hadden voor jullie die spookgeschiedenis in scène gezet en jullie al graag eerder de schrik op het lijf willen jagen! Ze waren erg boos omdat jullie zolang treuzelden voor je in hun val liep.

[9] Hoewel Ik gisteren, net als nu, heel precies wist wat de vrouwen in de zin hadden, liet Ik het toch gebeuren, niet om jullie door je vrouwen een paar uur angst aan te laten jagen, maar juist om jullie nu daardoor te helpen jullie vrouwen en kinderen en dienaren op de goede weg te brengen.

[10] Daarom heb Ik de werktuigen van de list van jullie vrouwen zolang op hun plaats vastgeklonken tot wij nu aanstonds daar zullen zijn en jullie je ten aanschouwe van jullie vrouwen kunnen overtuigen van de wonderen die zij 's nachts voor jullie op touw gezet hebben, met in de struiken aan de staart vastgebonden katten en met enige gehuurde, omgekochte knech­ten en meiden die op dikke boomtakken zaten.

[11] Toen jullie vanmorgen naar Mij toekwamen, gingen jullie vrouwen, kinderen en bedienden vlug naar het heilige bos, en zij doen nu alle mogelijke moeite om de spookwerktuigen die zij voor jullie bedacht hadden te bevrijden; maar dat gaat nu net zo lang niet tot wij daar zullen komen om eerst de spookactrices heel duidelijk en krachtig toe te spreken en dan pas hun toverwerktuigen te bevrijden. Nu vriend, zeg eens of het niet zo in elkaar zit en of je Mij dat niet had willen zeggen!’

[12] DE PRIESTER zei: 'Ja, verheven Heer en Meester, precies zo was het! Ik dank U uit het diepst van mijn hart voor deze opheldering, we zaten gisteren niet weinig in angst, en dachten: Nou, als dat zo doorgaat, beleven we binnenkort nog de oude godenoorlog. Daaraan hebben we in feite wel nooit geloofd, maar we veronderstelden wel dat er in de oertijd op deze aarde heel grote, aardse, elementaire omwentelingen voorgekomen kun­nen zijn, waarvan het bestaan en het gebeuren door de eenvoudige natuurmensen uit die tijd in allerlei beelden en wonderlijke sagen voor hun nakomelingen zijn vastgelegd. Maar gisteren begonnen wij al bijna aan de werkelijkheid van die fabels te geloven, en des te gemakkelijker omdat wij gisteren gezien en gehoord hebben waartoe een goddelijke macht, ook al woont die slechts in een mens, allemaal in staat is. Wij zagen U en Uw leerlingen al brandende bergen en reusachtig grote eiken met verschrikkelijke kracht omhoog slingeren. Maar nu zijn die domme gedachten wel helemaal verdwenen, en ik als spreker verheug mij er nu bijzonder op dat U, o Heer en Meester, onze oerdomme vrouwen tot de orde zult roepen!’

[13] IK zei: 'Je zegt terecht dat jullie vrouwen erg dom zijn, maar de schuld van hun domheid ligt bij jullie. Jullie hebben dat veroorzaakt, en daarom ligt de schuld van het feit dat jullie vrouwen en kinderen zo zijn als zij zijn, bij jezelf, en jullie moeten nu, maar wel met liefde en geduld, zelf weer aan hen goedmaken wat jullie aan hen bedorven hebben! Ik zal het Mijne wel doen, maar daarna moeten jullie ook je eigen aandeel op je nemen. Met liefde en geduld zul je veel bereiken, -maar met jullie vanouds gebruikelijke strengheid helemaal niets!’

[14] Toen zei DE ZEUSPRIESTER: 'Heer en Meester, we konden onmogelijk erg veel aan onze vrouwen bederven; zij waren van kind af aan zo erg in het keurslijf van de goden geperst, dat zij ons steeds corrigeerden als wij eens iets bij onze ceremoniële cultus achterwege lieten wat in zekere zin alleen maar bijzaak was en best weggelaten kon worden.’

[15] IK zei: 'Dat is wel zo, maar jullie zullen je nu ook nog best de tijd kunnen herinneren dat jullie naar de hand van jullie vrouwen dongen! Toen stelden jullie vast dat zij, als dochters van een priester in Sidon, de Schrift van de joden lazen en heel belangrijk vonden, evenals hun vader , al was het dan heimelijk voor zichzelf. Toentertijd prezen jullie dat om de dochters voor je te winnen; maar toen zij jullie vrouwen waren, begonnen jullie de leer van de joden bij hen van dag tot dag in een kwader daglicht te stellen, jullie toonden hun allerlei schijnwonderen en beweerden dat de goden dat allemaal deden. Vervolgens probeerden jullie door allerlei middelen de fantasie van de vrouwen uitzonderlijk te prikkelen, zodat zij tenslotte allerlei dromen en visioenen kregen. Deze dromen en visioenen wisten jullie dan door je welbespraaktheid altijd zo uit te leggen dat ze precies betekenden en aantoonden wat jullie in je kraam te pas kwam. Als je dat bedenkt, zeg dan eens wie de voornaamste schuld draagt aan het dom worden van jullie vrouwen!

[16] Maar Ik zeg er jullie nu nog iets bij , en dat is het volgende: Zo erg dom als jullie denken, zijn jullie vrouwen heimelijk helemaal niet; want als zij dat zouden zijn, en iets zouden verwachten van de hulp van de goden, dan zouden zij het nooit aangedurfd hebben zo, in naam van de goden die zij daardoor kwaad zouden maken, heel ongedwongen voor jullie voor spook te spelen. Maar omdat ze heimelijk juist nooit veel waarde gehecht hebben aan al die heidense goden, en nu al helemaal niet omdat zij door jullie bij geschikte gelegenheden als jullie meest vertrouwde en noodza­kelijke helpsters zijn ingewijd in allerlei toverkunsten, hebben zij toch moeten leren inzien hoe en op welke wijze jullie goden hun wonderen verrichten. Bedenk dat eens en zeg dan wie eigenlijk schuld draagt aan het zogenaamde dom worden van jullie vrouwen!                                                    ..

[17] Maar dat geeft op dit ogenblik niet, want voortaan zullen jullie vrouwen, kinderen en dienaren jullie ook in de waarheid, die nu door Mij bij jullie is opgegaan, veruit overtreffen. Nu gaan we echter naar het heilige bos, en daar zal Ik jullie vrouwen, kinderen en bedienden van hun grote verlegenheid en naderende vertwijfeling verlossen! Want nu beginnen zij zelf te geloven dat de goden hen straffen om wat zij ongelovig in het heilige bos tegen hen misdaan hebben. Laten we daarom opstaan en vlug op weg gaan!’

[18] Wij verlieten meteen de zaal en gingen naar het heilige bos, maar kozen daarvoor een achterweg, om te voorkomen dat het vele volk dat nog aan de voorzijde van Joreds huis op Mij wachtte, zou opdringen en ons op de voet zou volgen.

[19] Onder het volk bevond zich ook onze Judas, die Mij voor een paar muntstukken aan het volk wilde tonen, omdat de mensen Mij immers nog niet persoonlijk konden kennen. Daarin werd de verraderlijke en op geld beluste leerling echter gehinderd omdat wij een achterweg naar het genoemde bos kozen.

 

103 Het goede getuigenis van de priestervrouwen over de Heer

 

[1] Wij kwamen op de plaats van bestemming aan en vonden de vrouwen en kinderen en bedienden druk doende om de betaalde weeklagers op de boomtakken en de katten in de bosjes los te maken; maar de weeklagers op de takken leken wel vastgeklonken en de katten durfde niemand te naderen omdat zij woest waren en ontzettend om zich heen beten en krabden vanwege de geleden pijn.

[2] Toen de vijf priesters hun vrouwen in zo'n vertwijfelde omgeving aantroffen, vroegen zij hun wat zij daar aan het doen waren.

[3] EEN VAN DE VROUWEN, namelijk die van de priester van Minerva, was nog het flinkst, en zei tegen haar echtgenoot: ' Ach, kijk, we hebben gisteren een list voor jullie uitgedacht om jullie weer terug te brengen tot het oude godendom, dat veel opbracht! Je ziet hier een paar jammeraars en weeklagers op de takken van de bomen zitten en in de bosjes een aantal katten, die allemaal gisternacht bij jullie aankomst dat gehuil moesten aanheffen om jullie schrik aan te jagen, omdat jullie vanwege de grote toverkunsten van de vreemde kunstenaar die eergisteren hier is aangeko­men, de goden hebben verlaten en onze goede, zeer winstgevende baan met één klap helemaal hebben teniet gedaan.

[4] Maar we zijn met onze list smadelijk en eigenlijk ontzettend afgegaan. Kijk, we hebben door deze misdaad in het heilige bos ofwel de oude goden erg beledigd, of de grote toverkunstenaar; want de straf voor onze misdaad is maar al te duidelijk! De jammeraars en weeklagers op de boomtakken lijken door een onzichtbare macht vastgeklonken te zijn en kunnen ondanks alle moeite niet van hun plaats komen, en de katten in de bosjes kan geen mens benaderen, want ze lijken meer op woeste furies dan op huisdieren, ze bijten en krabben ontzettend van zich af en kunnen daarom voor geen geld ter wereld losgemaakt worden. We weten ons nu geen raad meer en voelen ons hulpeloos. Wat moeten we doen?! O wat was dat een ongelukzalige gedachte waardoor wij ons hiertoe hebben laten verleiden!

[5] Wat denk je van de grote wonderman?! Zou hij ons niet kunnen helpen, want hij is toch eigenlijk de schuld van dit alles omdat hij door zijn onbegrijpelijke wilskracht onze godenbeelden vernietigd en het heilige meer in vaste grond heeft veranderd?! Ga jij eens naar hem toe en vraag hem dat uit ons aller naam!’

[6] DE PRIESTER zei: 'Dat zal niet veel uithalen, maar jullie allen moeten zelf daarvoor naar Hem toegaan! Hij staat daar midden tussen Zijn leerlingen. Hij weet er alles van en heeft ons dat in het huis van Jored verteld, anders waren we niet hiernaartoe gekomen. Hij wil en zal jullie helpen, maar jullie moeten eerst zelf naar Hem toegaan en Hem om vergeving vragen.

[7] Jullie hebben door wat je hier gedaan hebt, je niet bezondigd aan de oude goden, die nooit en nergens -behalve in de fantasie van de domme mensen -bestaan hebben, maar enkel en alleen aan de grote, almachtige Godmens, die in Zijn grote liefde voor alle mensen speciaal ook naar ons is gekomen om ons uit onze lange, voortdurende, grote dwaling te bevrijden en het enige ware levenslicht te laten zien en te geven. Door Hem en in Hem werkt de ware, eeuwig ondoorgrondelijk wijze en almachtige God. Dat is een waarheid die door niemand, al was die ook maar vanuit de verte getuige van Zijn daden, meer ontkend kan worden. En ook al heeft iemand Zijn daden, die alleen een God mogelijk kunnen zijn, zelfniet gezien, maar alleen Zijn leer getrouwen onvervalst van een ander gehoord, dan zal hij daaruit toch snel en moeiteloos gewaar worden dat die leer nooit van een mens, maar alleen van de enige en eeuwige God afkomstig kan zijn; want alleen een goddelijke mond kan woorden spreken die als levende vlammen in het hart van de mensen dringen en daarin een bewustzijn teweegbrengen waarvan eerder nooit enig mens een vermoe­den heeft kunnen hebben. Ga dus daarom zelf in alle deemoed en liefde naar Hem toe, vraag het Hem, en Hij zal jullie niet onverhoord weg laten gaan!'

[8] Na deze overreding, die voor een Minervapriester bijzonder goed en waarachtig was, ging zijn vrouw snel naar haar collega's en zei tegen hen hetzelfde wat haar echtgenoot tegen haar gezegd had. Dat had een goede uitwerking, en de vrouwen met hun kinderen en bedienden kwamen naar Mij toe en vroegen Mij, geknield, om vergeving, en of Ik de mensen op de boomtakken en die bepaalde dieren in de bosjes vrij wilde laten.

[9] Maar IK zei: 'Wie niet weet wat hij doet, zondigt niet, - en dus hebben jullie ook niet gezondigd! Maar omdat jullie nu weten wie Ik ben, geldt van nu af aan dat jullie zwaar zouden zondigen tegen de hele goddelijke orde, die voor jullie het eeuwig beste voorschrijft en wil dat jullie volkomen zalig zullen worden, niet zozeer tijdelijk, maar des te meer eeuwig.

[10] Maar hoe de mens dat alles in dit aardse leven kan bereiken, zullen jullie mannen je vertellen. En ga nu heen en zie of jullie gevangenen al vrij zijn! ,

[11] Toen bedankten de vrouwen, kinderen en bedienden en gingen heen. En toen zij terugkwamen, vonden zij alles wat gevangen gezeten had, helemaal in vrijheid en dat deed hen veel genoegen.

[12] Zij kwamen echter meteen weer terug en dankten Mij op hun knieën dat Ik hen van die grote angst bevrijd had.

[13] IK beval hun echter op te staan en zei tegen hen: 'Leer datgene wat jullie nu gezien en uit de mond van jullie mannen gehoord hebben, ook met alle geduld en zachtmoedigheid aan jullie kinderen en bedienden, en later ook aan de kinderen van andere ouders. Vestig op die wijze een ware levensschool in Mijn naam, die jullie ook van je mannen zullen horen, dan zullen jullie omspoeld worden door de hemelse zegen -zoals een eiland in de rivier omspoeld wordt door het water van de rivier, en voor het voedsel van haar planten, struiken en bomen onafhankelijk is van wereldse regen uit een duistere wolk die het licht van de zon wegneemt. Denk daaraan en handel daarnaar, dan zullen jullie vanuit de dood van deze wereld tot het leven van de geest doordringen, zoals Ik in Mijn aards-men­selijke deel Zelf doordrongen ben van de goddelijke geest! En als jullie werkelijk in Mijn naam zullen geloven, zullen jullie in alles door God geholpen worden; want Ik ben de levende band tussen God en de mensen’  

[14] Toen DE VROUWEN, KINDEREN EN OOK DE BEDIENDEN de zaligheid van Mijn woorden in zichzelf waarnamen, zeiden zij: 'Ja, waarlijk, waarlijk, o grote, van God vervulde Meester, zoals U, kan geen mens spreken! Wie U slechts hoort, heeft geen ander teken meer nodig, omdat de woorden hem al het meest duidelijke bewijs geven wie achter degene verborgen moet zijn, die tot het uitspreken van zulke woorden in staat is. Het lijkt wel of U een mens bent, maar eigenlijk bent U alleen vanwege Uw geheiligde huid, een mens in onze ogen; maar onder Uw huid is bij U alles God, en oren die er voor bestemd zijn om datgene te horen wat inwendig in de mens is -zoals gedachten, wensen en besluiten, die hij hardop door woorden uit -, vernemen uit Uw mond alleen zuiver goddelijke zaken, en dus bent en blijft U, o grote Heer en Meester, voor ons de enige God! En onze latere nakomelingen zullen beslist nog met alle levenswarmte en -gloed vertellen, hoe wij, hun voorouders, werkelijk God gezien en met Hem gesproken hebben, en van Hemzelf onderricht hebben gekregen, en hoe WIJ Hem goed herkend hebben aan Zijn woorden en aan de tekenen die Hij voor onze ogen heeft gedaan. ,

[15] IK zei: 'Dat is goed! Blijf daarbij, en Ik zal in de geest altijd bij jullie zijn en blijven -reeds in deze wereld, en aan gene zijde in Mijn rijk dat Ik voor Mijn vrienden van deze aarde speciaal voorbereid en inricht in het innerlijk van ieder mens die van goede wil is, en er zal aan ons zuiver geestelijk en zalig samenzijn nooit meer een einde komen!'

 

104 De twijfel van de geleerde vrouwen aan het hiernamaals

 

[1] T oen zeiden DE VROUWEN en ook hun reeds volwassen kinderen: ' O grote Heer en goddelijke Meester, was er voor ons, sterfelijke mensen maar in het een of andere hiernamaals na de lichamelijke dood een ander, eeuwig leven! Weliswaar wenst ieder mens, hetzij jong of oud, zich dat; maar waar vind je daarvoor zekere en onmiskenbare bewijzen?! Wijze mensen van alle volkeren en uit alle tijden hebben daar zowel voor als tegen veel over gesproken en geschreven; maar de tijd heeft hen allen achterhaald, en er bleef niets van hen over dan gedeelten van hun werken die in onze tijd zo verminkt zijn, dat de huidige volkeren er niets dan onoplosbare en onsamenhangende raadsels in terugvinden.

[2] Waarlijk, grote Heer en van God vervulde Meester, onze Griekse wijze, de bekende man in de ton* (*Diogenes) heeft tot op heden de volle waarheid over dit mensenleven van ons nog het dichtst benaderd, doordat hij heel duidelijk met veel voorbeelden het niet bestaan van de mens voor de geboorte en na de dood heeft beschreven, en wij waren het allen tot op heden onder elkaar volledig met hem eens, hoewel wij bij ons zelf vaak dachten aan Plato, Socrates en zelfs aan de oude Egyptische wijze Mozes, wiens geschriften wij ten dele ook te lezen kregen toen wij nog in Sidon waren. Ja, wij lazen zelfs de geschriften van de Indiërs, de Birmanen en de Meden en Perzen; maar -alles tevergeefs! Onze leraar in Sidon, een in alle geschriften door en door doorkneed man, bewees ons namelijk heel afdoend met woorden en voorbeelden van andere volkeren, dat de ziel van de mens na de dood van zijn lichaam zelfstandig, onverwoestbaar verder leeft in een betere, maar soms ook slechtere wereld, en hij bezwoer ons bij alles wat hem heilig was dat hij, als hij eerder dan wij zou sterven, als geest bij ons zou komen en ons daardoor dan het grootste en zekerste bewijs van de waarheid van zijn leer zou geven.

[3] Wel, hij stierf; maar het beloofde bewijs is hij ons tot op heden nog schuldig gebleven. Ja, we hebben heel vaak over hem gedroomd, en dan vroegen we hem wanneer hij zou komen om zijn belofte in te lossen. En hij bezwoer net zo levendig als tijdens zijn leven:'Ik kan niet anders dan alleen maar zo bij jullie komen!' Maar dan werden we wakker en dan beseften wij dat alleen onze steeds wakkere, levendige fantasie ons in de droom zijn sprekende beeld had laten zien, dat werkelijk niets anders was dan een in ons levende gedachte aan hem! Want dromen zijn immers niets anders dan zichtbare gedachten van de hersenen, die een vluchtig bestaan leiden zolang de oogleden van de mens gesloten zijn; maar wanneer de mens eenmaal volledig dood is en zijn hart niet meer klopt, houden ook zijn gedachten en dromen voor altijd op.

[4] En daarom is het laatste waar wij aan geloven een leven van de ziel na de lichamelijke dood! Alles is natuurlijk mogelijk, maar tot op heden hebben we daarvoor werkelijk nog geen andere bewijzen dan wat mensen zeggen die hier nog leven!

[5] Nog niemand van de talloze mensen die ontslapen zijn, is ooit teruggekomen om ons te laten zien dat en hoe hij in het hiernamaals verder leeft! Zolang dat echter niet gebeurt, zal het geloof aan een voort­leven aan gene zijde ook steeds maar heel zwak zijn of zo goed als niets voorstellen. Weliswaar was er tot op heden sinds mensenheugenis ook nog niemand zoals u, van god vervulde Meester, en als u ons iets vertelt, zullen wij ook alle reden hebben dat volledig te geloven; maar vreemd blijft het toch dat er van de overkant geen enkel wezen meer naar ons toe wil komen dat zegt: 'Vrienden, jullie slepen hier nog je zware lichaam rond als een moe lastdier zijn zware last, maar kijk, ik leef gelukkig, -dáár is geen dood meer, en wij leven met tallozen op deze manier!' Dat zou toch eenvoudig zijn! Maar nee, zoiets gebeurt nooit of te nimmer op een manier die ons mensen heel gemakkelijk zou overtuigen dat het nu eenmaal zo is en niet anders!

[6] Van God vervulde Meester, als de ziel van de mens aan gene zijde voortleeft -op grond waarvan toch het best al het zedelijke streven van de mensen op deze aarde te ordenen zou zijn -, waarom gebeurt er dan van de kant van een eventuele geestenwereld eigenlijk helemaal niets dat invloed heeft op ons nog sterfelijke mensen?! Geen mens kan er toch iets aan doen dat hij in deze wereld geboren is; maar als hij er al als verstandig wezen is en moet zijn, zou toch die hoogste, wijze macht, die hem tegen zijn wil in het leven heeft geroepen, er voldoende zorg voor moeten dragen dat hij vanuit een werkelijk ergens bestaande geestenwereld informatie zou krijgen over de reden van zijn bestaan en wat hij te verwachten heeft.

[7] Kijk, van God vervulde Meester, wij zijn slechts vrouwen; maar, omdat wij altijd veel geleerd hebben, is ons verstand behoorlijk ontwikkeld, en Iedere wijze zou aan ons een harde noot te kraken hebben! Wij zijn goed en hebben respect voor ieder mens, want wij beklagen iedereen van harte omdat hij zich net zoals wij, ook in deze wereld bevindt om afgeslacht te ~orden en ellendig voer te zijn voor de vraatzuchtige en onverzadigbare tijd. Maar het is niet goed dat een hogere, eeuwige, alom heersende goddelijke macht zich niet meer bekommert om de mensen en alle schepselen van deze aarde dan wij mensen om het vuil dat wij als kinderen achterlieten. Maar wat kunnen wij zwakke mensen doen?! Gods macht werkt boven de sterren in het eindeloos grote, en bekommert zich niet om de huilende en klagende wormen van deze wereld! Daarom moeten de arme mensen zich zolang zelf troosten en sterken tot de dood hen van de aarde verdelgt; dan komt de rust in het eeuwige niet-bestaan, dat eeuwig en altijd het uiteindelijke en grootste geluk voor de arme mens is.

[8] Weliswaar bent u nu een mens die vervuld is van Gods macht, en een Meester; maar over enige honderden jaren zal de wereld over u hoogst­waarschijnlijk ook niet veel meer weten dan dat u er eens was. Onze nakomelingen zullen in ieder geval, zoals wij al gezegd hebben, deze herinnering zo levendig mogelijk bewaren, hoewel uw woorden nog meer dan uw wonderbare daden een geest uitademen die buitengewoon getuigt van Gods geestelijke aanwezigheid in u. Er zijn echter al heel veel grote geesten als mens op deze wereld geweest, en ook hun werkelijk onbegrij­pelijk grote wonderdaden getuigden ervan dat zij meer dan gewone mensen waren; maar ook zij zijn allemaal gestorven, en geen van hen liet zich ooit weer als voortlevende geest zien om daardoor de volle waarheid te bevestigen van zijn leer, die hij de arme mensen vaak onder donder en bliksem gegeven heeft.

[9] Nu bent u bij ons, arme sterfelijke mensen, gekomen en u heeft ons ook een eeuwig leven aan gene zijde beloofd! Wij twijfelen er geen ogenblik aan dat u ons dat ook op een heel begrijpelijke wijze zult bewijzen, -maar zeker ook alleen maar voor de tijd dat wij in deze wereld blijven leven! Zijn we eenmaal gestorven, wel, dan hebben we natuurlijk geen bewijs meer nodig; want leven we verder dan is ieder ander bewijs overbodig -en, leven we niet verder dan is het nog overbodiger! Hoofd­zaak is, dat wij arme mensen in ieder geval tijdens de duur van ons leven op deze aarde, door wat voor blind geloof dan ook, daar vast aan blijven geloven; want dat kruidt dan tenminste voor een deel van de mensen van deze aarde de korte spanne van hun leven en maakt voor hen hun lijden verdraagbaar. Het best er aan toe zijn altijd de dwazen en blindgelovigen, en grote ervaring leert dat men kan zeggen dat de goden iemand die zij met wijsheid begiftigden wel erg hebben moeten haten.

[10] Misschien vergaat het uiteindelijk u, die het meeste begiftigd is met alle wijsheid en macht, beter dan het uw vele grote voorgangers is vergaan, wat we echter zeer betwijfelen! Helemaal onmogelijk willen we het echter ook niet noemen, en we zouden daar graag van uzelf­ en niet van onze mannen -iets naders over horen. Als u het goed vindt, willen we graag naar u luisteren!'

 

105 Het misnoegen van de Heer over de hoogmoedige, kritische vrouwen

 

[1] IK zei: 'Beste vrouwen, jullie hebben werkelijk heel veel verstand! Hier op deze plaats zal Ik niet spreken maar in het huis van Jored, waar jullie naartoe kunnen gaan als  je dat wilt. Maar Ik zegje bij voorbaat dat het erg moeilijk zal zijn vóór jullie bij jezelf erkennen zullen dat alleen je vlees sterfelijk is, maar nietje ziel. Dat komt doordat jullie je reeds vanaf je jeugd gebaseerd hebben op de materie van het vlees en daarna niets meer konden zien, voelen~ waarnemen en ondervinden dan alleen maar datgene wat de meest grove materie je voor je lichamelijke ogen plaatste. -Maar nu niets meer daarover!’

[2] Toen bedankten de vrouwen, hun kinderen en bedienden Mij nog eens voor wat Ik hier voor hen gedaan had en begaven zich daarna in hun zeer deftige huizen.

[3] Jored vroeg Mij echter of hij ze soms voor het middagmaal uit moest nodigen.

[4] IK zei: 'Bepaald niet, want Ik houd nergens minder van het gezelschap van zulke super intelligente vrouwen dan juist bij een maaltijd, want als hun tong eenmaal los komt, vergeten ze te eten en te drinken, en iemand zoals wij zou zeker niet aan het woord komen zonder eerst hun tong voor een poosje verlamd te hebben. Deze vijf vrouwen zouden werkelijk meer dan voldoende in staat zijn iemand letterlijk dood te praten.

[5] Ten eerste zijn het dochters van een zeer geleerde Griekse opperpriester van de god Apollo en de god Mercurius, dat wil zeggen volgens hun heidense begrippen.

[6] Ten tweede hebben zij een mentor gehad die heel goed thuis was in alle wetenschappen en die hun het hoofd pas goed op hol heeft gebracht, want hij wilde hun alle oude wijzen helemaal door en door leren kennen en begrijpen, maar bedacht daarbij niet dat al deze oude filosofen van de bekende volkeren en naties elkaar in hoge mate tegenspreken, en dat je, als je al deze wijzen kent en aanhangt, nooit tot een harmonisch levens­systeem komt, en dat zulke mensen alleen maar een soort hoogmoedige veelweters kunnen worden die uiteindelijk geen andere behoefte in zich voelen dan nu en dan te laten zien hoe zeer zij in alle kennis en ervaring boven ieder ander mens staan. En dat is ook bij deze vrouwen en zelfs reeds bij hun kinderen en bedienden het geval. Praat maar eens met zo'n bediende, dan zul je wel zien hoe vaardig hij met zijn tong is!

[7] Ten derde tenslotte zijn zij vrouwen van priesters en in zekere zin zelf priesteressen, en moeten daarom ex officio*  (* Beroepshalve) zo verstandig en wijs zijn, dat geen enkel ander mens hen op een of andere wijze kan benaderen, -daarom gaan dan ook hun kinderen en bedienden hun als lichtende herauten, als uithangborden van hun wijsheid voor, zodat de mensen uiteindelijk zich zo moeten voelen dat ze zullen zeggen:'ja, als die al zo wijs zijn, hoe wijs zullen dan wel de priesters en priesteressen zelf zijn!' ja, Mijn vriend, bij die innerlijke levensgesteldheid verwaardigt de geest van hun mentor zich natuurlijk niet om bij hen zijn belofte in te lossen!

[8] Heb je niet gemerkt dat zij Mij nauwelijks bedankt hebben, en hoe zij meteen hun bedenkingen over de onsterfelijkheid van de ziel begonnen uit te kramen toen Ik hun beloofde dat Ik hen, als zij bij Mijn leer zouden blijven, ook altijd zou helpen en ook wil troosten en sterken als zij Mijn naam aan zouden roepen, die zij samen met de leer van hun mannen zouden horen?! Denk je soms, dat het er hun in ernst, echt uit het diepst van hun hart, om begonnen was een tegenargument te horen? O nee, het was hun er alleen maar om te doen Mij te laten zien, hoe buitengewoon wijs zij zijn en hoe bijzonder geschikt voor het oprichten van een nieuwe levensschool in Mijn naam! Nu zal je wel duidelijk zijn dat Ik juist bij het middagmaal niet graag met zulke vrouwen samen ben. Maar na de maaltijd kunnen ze wel komen, dat kun je hun door hun mannen laten zeggen.'

[9] JORED zei: 'Kijk, Heer en Meester, precies zo heb ik me deze vrouwen altijd al voorgesteld, en ik kon hen ook nooit zo erg goed lijden, omdat ze met hun kennis altijd minstens zo'n duizend jaar voor wilden lopen! Want als je iets vertelde wat je dan toch ook geleerd had en uit ervaring wist, kreeg je altijd te horen, ook al was het dan op heel vriendelijke toon: 'Ik verzoek dringend daarover op te houden, anders moeten we weggaan; want dat begrijp je niet en je zult het ook nooit begrijpen!' ja, zelfs hun mannen moesten zich behoorlijk in acht nemen om in een discussie met hen door hun vrouwen niet gecorrigeerd te worden. -Bij heel veel gelegenheden dacht ik dat zo bij mijzelf, en nu zie ik pas duidelijk dat mijn gevoelens mij niet bedrogen hebben, en ik zal hen dus zo ongeveer drie uur na de maaltijd bij mij ontbieden.'

[10] IK zei: 'Heel goed! Ga nu echter tegen de mannen zeggen dat Ik met één van hen een paar woorden wil wisselen!'

[11] Jored ging en riep de Minervapriester. En die kwam meteen naar Mij toe en vroeg Mij wat Ik van hem verlangde.

[12] En IK zei: 'Vriend, blijf vandaag op het midden van de dag thuis bij jullie vrouwen, anders geeft jullie aanwezigheid hier hun gelegenheid om Mij bij het middagmaal te overvallen met hun stereotype wijsheden, en dat wil Ik niet, want Ik heb aan tafel tijdens het eten graag rust! Maar om een uur of drie kunnen jullie met jullie zeergeleerde vrouwen wel komen. Geef ze echter eerst wat onderricht in die dingen die jullie al van Mij weten, opdat ze wanneer Ik spreek geen bedenkingen hebben of opmerkingen plaatsen! Want jullie vrouwen zijn aanhangers van de leerstellingen van Diogenes, en met hen is het moeilijk een diepgaand gesprek te voeren; zij zijn bovendien ook nog aanhangers van het scepticisme, en dat is nog erger! Doe dus wat Ik jullie nu gezegd heb! Zij zullen ons vanmiddag nog genoeg te stellen geven! ,

[13] De priester bedankte Mij voor deze raad en beloofde Mij dat hij het de vrouwen heel behoorlijk bij zou brengen, en hij stond ervoor in dat zij zich in de zaal van Jored heel bescheiden zouden gedragen.

[14] Toen ging hij weg en bracht de boodschap ook over aan zijn collega's, die het daar helemaal mee eens waren, hoewel het hun veelliever geweest zou zijn,als ze nu ook met ons weer naar Jored hadden kunnen gaan, omdat het nu al bijna midden op de dag was.

[15] Zo werd dan deze niet onbelangrijke zaak geregeld en het ergste deel van het heidendom van dit plaatsje op een betere en lichtere weg geplaatst.

 

106 Een schriftgeleerde ondersteunt de opvattingen van de priestervrouwen

 

[1] Deze plaats was belangrijk, omdat de tempel voor heel veel heidenen die van tijd tot tijd een pelgrimstocht daarheen maakten, een tweede orakel van Delphi was, en deze priesters en priesteressen waren daar al erg rijk van geworden. Van daaruit kon dan ook over een groot deel van de Aziatische Grieken en Romeinen een beter licht uitgestort worden, en daarom bleef Ik hier ook wat langer dan in de eerder bezochte plaatsen van het kleine en eigenlijke, alsook van het grote en oneigenlijke Galilea.

[2] Via dezelfde achterweg gingen wij nu terug naar het huis van Jored om te voorkomen dat Judas Iskariot iets verdiende, zoals hij gehoopt had; want langer dan tot de middag wilden al die mensen niet wachten en sommigen lieten zich er zelfs teleurgesteld tegen de leerling over uit dat hij hen zo aan het lijntje had gehouden en zij Mij toch niet te zien kregen. De leerling verborg zich echter in het huis, omdat hij bang was dat hij nu in plaats van zijn verwachte geld wellicht een andere betaling zou kunnen krijgen.

[3] Zo kwamen wij in de zaal, en het middagmaal was ook al toebereid en werd meteen opgediend.

[4] Vooraf zei IK echter tegen allen: 'Als de leerling komt laat hem dan, en doe alsof hij helemaal niet weg is geweest!’

[5] Nauwelijks had Ik dat gezegd of hij kwam de zaal al binnen en groette allen vriendelijk en deed ook alsof hij ons 's morgens helemaal niet gemist had. Wij deden echter hetzelfde, en aten en dronken heel opgewekt.

[6] Tijdens het eten werd weinig gesproken, - alleen onze twintig nieuwe leerlingen spraken onder elkaar over wat de priestervrouwen gezegd hadden, want zij hadden zulke glasharde stoïcijnen nog nooit eerder meegemaakt. Dan weer maakte de een, dan weer een ander daarover een opmerking.

[7] DE SCHRIFTGELEERDE onder hen, die tevens kabbalist* (* Aanhanger van de joodse geheime leer) was en het later helemaal verloren gegane boek van de 'Oorlogen van Jehova' goed kende -dat de oud-Indiërs echter in de huidige tijd toch nog onder de naam Sen Scrit ('Ik ben verborgen') bezitten -, zei: 'Toch moet je respekt voor die vijf vrouwen hebben, want ze hebben veel meer geleerd dan het merendeel van de geleerdste joden, en gezien vanuit onze natuurlijke levensomstan­digheden kan men hun buitengewoon gedegen opvattingen beslist niet afkeuren.

[8] In de ogen van een scherpzinnig denker is de zichtbare dood van alle schepselen nu juist iets wat de Schepper veel van Zijn grote glorie en majesteit ontneemt! Als Hij door Zijn almacht de aarde met haar bergen en zeeën, maan, zon en alle sterren in stand kan houden, waarom dan op z'n minst ook niet de mens zoals hij is, met lichaam en ziel?

[9] En al moet de mens dan na verloop van tijd zijn lichaam afleggen en in een steeds zuiverder geestelijk wezen overgaan, dan zou dat door de almacht van de Schepper immers toch wel kunnen gebeuren door het lichaam langzaam maar zeker geestelijker te maken en tenslotte zonder enige verstoring van het eigen bewustzijn in het zuiver geestelijke over te laten gaan, of door de mens op een bepaalde rijpe leeftijd in ieder geval zichtbaar te laten communiceren met de reeds helemaal overgegane mensenzielen, om daardoor voor zichzelf en voor zijn naasten volledige zekerheid te krijgen over het leven na de dood. Maar van dit alles is op deze aarde vrijwel geen spoor te ontdekken.

[10] In de eerste plaats wordt de mens al dommer en onbeholpener dan een dier in deze wereld geboren, en moet jarenlang door zijn ouders verzorgd en gevoed worden voor hij kracht en inzicht genoeg heeft om zichzelf te onderhouden, -en in de tweede plaats wordt hij, wanneer hij dan een mens is geworden die zich vrij moet kunnen bewegen, door een groot aantal wetten dermate beperkt en zodanig fysiek en geestelijk gebonden, dat hij nauwelijks nog vrij kan ademhalen. En ik vraag me af, wat staat daar dan voor hem tegenover? Niets dan het goede geloof dat het hem na de dood beter en zelfs buitengewoon goed zal gaan wanneer alle moeilijk op te volgen, door de wet opgelegde levensvoorwaarden vervuld zijn. ja, dat zou allemaal goed en best zijn? als de mens daarvoor een zekere waarborg zou hebben! Maar dáár zit bij alle mensen de grootste moeilijk­heid!

[11] Men leest wel in de boeken dat de mensen uit de voortijd met hun eenvoudige zeden zulke waarborgen gehad hebben. ja, dat is natuurlijk heel mooi en het is werkelijk een felicitatie waard als zij die gehad hebben! Maar ons, huidige mensen, kan men helemaal niet feliciteren; want ons ontbreken zulke waarborgen ten enen male, en toch zijn wij net zo goed mensen als de mensen uit de voortijd dat waren. Men zegt ons weliswaar dat dat bij ons niet meer mogelijk is omdat wij te grof zinnelijk en materialistisch zouden zijn geworden. Maar ik denk dat juist daar waar de mens op dwaalwegen is geraakt, hetzij door zijn zwakheid geleid of door de een of andere onzichtbare duivel verleid, dergelijke waarborgen uit een mogelijke geestenwereld het meest naar voren zouden moeten treden om de dwalenden op de juiste weg te brengen. Maar in het algemeen gebeurt er juist nooit iets dergelijks.

[12] Dat wij met die paar mensen nu juist het grote geluk genieten, U, Heer en Meester, bij ons te hebben, Die ons door woorden en tekenen laat zien dat en hoe een mens tot een eeuwig en zuiver geestelijk leven geroepen en bestemd is, geldt echter nog lang niet voor alle mensen in de wereld, en zelfs voor ons slechts in zoverre wij van U moeten geloven dat het zo is omdat Uw zuiver goddelijke tekenen en daden ons geloof een vaste steun geven. Maar de werken van Mozes waren ook indrukwekkend, en dwongen vooral de mensen van zijn tijd volkomen te geloven; nader­hand hielden al die buitengewone tekenen echter op, en de mensen werden zwakker en zwakker in het geloof, en staan zodoende nu merendeels op het punt een eeuwig niet-zijn als het grootste geluk te zien en dat reeds van te voren werkelijk te voelen. Want voor het totale vergaan van de dingen hebben zij dagelijks talloze bewijzen, maar voor het eeuwige voortbestaan zelfs niet één!

[13] Dat het er echter zo in deze wereld voorstaat, zal hopelijk niemand kunnen betwisten, en men kan het de priesteressen in deze tijd werkelijk niet kwalijk nemen als hun oordeel en de mening die zij verkondigen, overeenstemt met wat zij in de hele natuur door intensief onderzoek als juist bevonden hebben. Waarom kwam de geest van hun gestorven leraar dan niet zoals hij het hun nog tijdens zijn leven met de hand op zijn hart verzekerd had? En waarom gehoorzaamde Samuëls geest dan de macht­spreuk van de heks van Endor en voorspelde Saul zijn einde? ja, dat zijn dan toch wel vreemde zaken waaruit een mens langs natuurlijk verstande­lijke weg wel nooit in der eeuwigheid wijs wordt!

[14] Men kan een mens door woorden en onderricht weliswaar veellicht en rust verschaffen en dat met wonderbare tekenen onderbouwen; maar van een overtuiging in het eigen, levende bewustzijn is nog lang geen sprake! -Heer en Meester, deze opvatting valt toch heel goed te veront­schuldigen, wat vindt U er van?'

 

107 Het verkeer met gene zijde

Bewijzen voor het voortleven na de dood

 

[1] IK zei: 'Voorlopig weinig of helemaal niets, want je bent nog lang niet in staat om je van al het geestelijke een waar, helder en juist begrip te vormen!

[2] Denk je soms dat de mensen zo door God verlaten zijn, dat zij nu uit de geestenwereld helemaal geen bericht meer krijgen? O, dan vergis je je deerlijk; maar de mensen hebben zich zelf van God afgekeerd, zijn begonnen in de materie hun alles te zoeken en alleen daarvoor bezig te zijn, en zo hebben zij zich dus helemaal van het geestelijke afgewend. Geen wonder dat zij dan niets meer waarnemen en eigenlijk niets meer willen waarnemen van de aan hen gezonden geestelijke waarborgen over het leven na de volledige, lichamelijke dood!

[3] Hoe vaak zijn mensen die met de geesten en met de engelen van God dialogen gehouden hebben niet door de joden en de Farizeeën als brutale leugenaars gestenigd, omdat ze niets wilden horen van een geest die hen vermaande! En daar dit vele honderdduizenden malen voorkwam, is het dan een wonder dat iedere onschuldige ziener ophield en zijn visioenen en meningen voor zich hield?

[4] Waren de oude Simeon en de oude Anna in de tempel niet een bron van informatie uit de geestenwereld, omdat beiden zich dagelijks urenlang met de engelen van God konden onderhouden en met hen van gedachten konden wisselen? Maar wie geloofde hen? Men wilde zelf op een bepaalde dag met ogen, oren en mond met de hemelse geesten contact hebben; ook dat werd, toen Simeon dat vroeg, toegestaan. Wat zei men echter van dat geweldige verschijnsel in de tempel? Dat Simeon en Anna in het geheim samengewerkt hadden met de Essenen en de Egyptische tovenaars om voor dat vrome spookverschijnsel te zorgen! Honderden tempeldienaren zijn daar toch met hun ogen, oren en mond getuige van geweest! Waarom geloofden zij het dan niet?

[5] De latere hogepriester Zacharias kreeg visioenen. Wie geloofde hem? Maar toen men merkte dat de visioenen van Zacharias volkomen waar waren, wat deed men toen met hem?!

[6] Toen zijn zoon, Johannes, die van de goddelijke geest doordrongen was, in de woestijn predikte, en de joden zich door allerlei tekenen overtuigden van de volle waarheid van wat hij zei, hadden zij toen niet kunnen doen wat hij hun geleerd had? O nee, zij werden alleen maar erg kwaad en giftig van ergernis, grepen hem, wierpen hem in de gevangenis, en -de rest weten jullie!

[7] Nu ben Ik hier, met de allerhoogste geest van God, en laat jullie door woorden en daden zien dat dit zo is, en toch twijfelen jullie aan de waarheid van Mijn woorden! Zeg nu zelf eens: Wat voor grotere en nog betrouw­baarder waarborgen voor een leven aan gene zijde moet Ik jullie dan nog geven?

[8] Of moeten mensen, die door de onbegrensde liefde van de Vader voorbestemd zijn om volledig Zijn kinderen te worden, niet zonder dat zij wat hun ziel betreft onder het gericht vallen in deze wereld geboren worden zonder een reeds ontwikkelde, hogere bekwaamheid voor het leven? Moeten zij niet pas door allerlei onderricht en oefening geheel uit vrije wil kennis en vaardigheden opdoen en daardoor, als jonge, aanko­mende scheppers zelf aan hun godgelijke levensvervolmaking werken, waartoe de Vader in de hemel hun altijd alle mogelijke hulpmiddelen in de hand gaf en nog steeds blijft geven?

[9] Waarom, zeg Ik dan tegen jullie: 'Handel volgens Mijn leer, dan zal het eeuwige leven zich vanzelf zo duidelijk mogelijk in jullie openbaren!'? En als dat zo is, hoe kunnen jullie dan nog zo blind zijn en zeggen dat die buitengewoon stoïcijnse vrouwen van deze priesters eigenlijk gelijk had­den om zo te spreken? O jullie erg blinde dwazen! Als Ik het wilde en het enig nut voor jullie zou hebben, zou Ik onmiddellijk jullie geestelijke ogen kunnen openen, en dan zouden jullie zien datje aan alle kanten door een leger van geesten omringd wordt! Maar wat zouden jullie dan zeggen? Ik zegje: Precies hetzelfde als de stoïcijnse vrouwen! Jullie zouden dan, althans innerlijk, zo oordelen:'Ja, zolang wij leven, voelen en zien, is het gemak­kelijk ons iets op de mouw te spelden; maar ga maar eens naar de begraafplaatsen en maak dat de doden eens wijs, -die zullen daar toch niets meer van horen, zien en voelen!' En Ik zeg jullie: Jullie hebben volkomen gelijk; want die zijn ook zeker niet meer voorbestemd om te leven, hoewel ook in hen nog onder het gericht vallende levensdeeltjes van de ziel aanwezig zijn, die na hun volledige ontwikkeling ook eens voor een ander individu tot een vrij leven gewekt worden.

[10] Voor het eeuwige voortleven is alleen maar de ziel van de mens voorbestemd; de materie kan als materie niet voorbestemd zijn voor een eeuwig voortbestaan, omdat zij op zichzelf slechts iets geestelijks is dat gericht is, dus enkel de voor een bepaalde tijd vastgelegde wil van God is, die niet altijd zo kan blijven omdat in God, naast al het andere, ook met name Zijn wil vrij is en een gedachte van God slechts zolang vasthoudt als noodzakelijk is voor het bereiken van een hoger doel.

[11] Zonder God en buiten God kan er in eeuwigheid nooit en nergens iets bestaan. Wat er is in de hele, eeuwige oneindigheid, is uit God, en dus eigenlijk volkomen geestelijk. Dat het in een wereld als vaste materie zichtbaar wordt, komt door de standvastigheid van de Goddelijke wil; als die op zou houden een gedachte van God vast te houden, zou voor een stoffelijk oog daarvan zelfs geen spoortje meer te ontdekken zijn, hoewel de op deze wijze opgeloste gedachte van God geestelijk eeuwig in God zou moeten voortbestaan.

[12] Zeg eens waar Ik dan de grond vandaan heb gehaald waarmee Ik het meer heb opgevuld, of het materiaal waarmee Ik gisteravond de aardse bezittingen van de arme vissers heb verbeterd, en waar is de materie van de drie goden gebleven? Bij het meer en bij de vissers is Mijn gedachte door Mijn wil vastgelegd, en bij de beelden is Mijn vastgelegde wil losgelaten en Mijn oergedachte vrij en weer geestelijk gemaakt. En dat is ook de verklaring voor de tekenen die Ik hier voor jullie gedaan heb. Voor het feit dat Ik echter ook Heer van de geesten en al het leven ben, is deze zoon Jorab, die eergisteravond door Mij uit de totale dood weer tot leven werd gewekt, een duchtige getuige. Kan Ik jullie dan nog meer bewijzen geven voor het verder leven van de ziel na de scheiding van het lichaam?'

[13] Toen zei DE SCHRIFTGELEERDE: 'Nee, mijn God, mijn Heer en Meester! Nu is mij alles helemaal duidelijk. Ja, zo is het en het kan eeuwig onmogelijk anders zijn! Maar Heer, als nu straks de vrouwen van de priesters mochten komen, laat mij dan alstublieft een poosje met hen praten, dan zal ik hun Diogenes wel op zo'n manier uit hen verjagen dat zij later beslist nooit meer aan een Diogenes zullen denken! ,

[14] IK zei: 'Ja, ja, doe dat, want het staat Mij toch al erg tegen met allerlei stoïcijnen van doen te hebben! Maar pas op dat je tenslotte niet aan het kortste eind trekt, want deze vrouwen zijn op hun manier erg bekwaam en weten hun zaak te behartigen.'

[15] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Heer, daar zal ik met Uw hulp wel voor zorgen!’

[16] Nauwelijks had hij dat gezegd, of daar arriveerden de vijf priesters met hun vrouwen.

 

108 De atheïstische toespraak van de welbespraakte vrouw van de priester

 

[1] De priesters en hun vrouwen groetten ons en maakten voor Mij een diepe buiging, en Jored wees hun meteen plaatsen aan aan onze tafel en zette hun brood en wijn voor. Toen zij uit beleefdheid wat brood en wijn genomen hadden, begonnen de vrouwen al gauw luid met elkaar te praten, met name de bijzonder intelligente, wijsgerige vrouw van de Minerva­priester. Recht tegenover deze vrouw zat de joods Griekse schriftgeleerde, die ongeduldig wachtte om met de vrouw een gesprek te beginnen; want zij sprak nu over heel andere, onbelangrijke zaken.

[2] Pas na ongeveer een uur ging het gesprek over op een belangrijker onderwerp, namelijk het orakel van Delphi en het van ouds her bestaande wereldorakel te Dodona. Pas bij deze gelegenheid zag onze schriftgeleerde een mogelijkheid om met de vrouw een gesprek te beginnen, waarover hij zich opwond omdat hij zolang op dit moment had moeten wachten.

[3] Maar des te intenser brak nu de bui los. De vrouw beweerde namelijk, dat deze instituten nog steeds voor het gewone volk een grote weldaad waren, omdat juist daardoor de mensen nog het meest bij het domme geloof aan een voortleven van de zielen na de dood gebleven waren. Want daar kregen de domme, zwakzinnige mensen nog steeds een heel goede, en door het oude geloof geautoriseerde, gelegenheid om voor een klein offer met hun gestorven vrienden te spreken, en dat was en bleef steeds juist, omdat men de mensen tot op heden nog niets beters had aan kunnen bieden.

[4] Aan de stoïcijnse waarheid, die door alle ervaringen werd bevestigd, en die voor hen de enig erkende was, had het onopgevoede volk weinig, en daarom was het ook goed dat deze waarheid slechts aan de priesters was toevertrouwd, zodat die wijs zouden zijn en daardoor beter allerlei vrome bedriegerijen' voor het volk konden bedenken waardoor het volk tijdens zijn korte levensduur volkomen gelukkig gemaakt kon worden. Dat geluk was natuurlijk nooit voor de priesters weggelegd, daarom hadden zij offers nodig om hun leven, dat overigens treurig en ellendig was, beter te kunnen verdragen, en zij moesten zich troosten met de gedachte aan het komende niet-zijn, dat geen gevoel, pijn en zorgen zou kennen.

[5] 'Ik zeg niet', sprak DE PRIESTERES verder, 'dat er voor dit goede niets beters gegeven zou kunnen worden; maar zolang dat niet gebeurt, is het bestaande nog altijd verreweg het beste. De echte wijsheid leert ons, mensen, door doelmatige, maar steeds geheim te houden middelen de mensheid in zijn algemeenheid in een zo goed mogelijk te verdragen, gelukkige levenstoestand te brengen en te houden. Pas daardoor krijgt de mens zijn zedelijke waarde en is hij in staat een bruikbaar lid van de menselijke maatschappij te worden. Daarom kan dan ook de op zichzelf beklagenswaardige priesterstand, die inzicht heeft in de zuivere, maar zeer treurige waarheid, nooit genoeg door alle leken gewaardeerd worden, want al het wel en wee van de mensen hangt enkel en alleen af van de zich voor de mensheid opofferende priesterstand­

[6] Veronderstel eens dat alle priesters en priesteressen op een keer tegen het volk zouden samenzweren en het de volle, zuivere waarheid zouden zeggen en het hele gedoe van het vrome bedrog zouden onthullen. Dat zou zeker de verschrikkelijkste chaos onder de mensen veroorzaken. Niets zou de mensen dan nog heilig zijn, en de sterkere zou de zwakkere als een wild beest aanvallen en verscheuren, ja, men zou de pasgeboren kinderen slachten en de honden als voedsel geven. Kort en goed, de mens zou al gauw zijn eigen vijand worden en een vreselijke vijand van al het leven, iets wat wij in feite ook voor onszelf en onder elkaar naar waarheid zijn.

[7] Want wij kennen geen god -behalve de god, die uit onze fantasie voortkwam. Wij kennen wel iets, namelijk dat er in de grote natuur geheime krachten zijn waaraan onder vele, verschillende, toevallig optre­dende omstandigheden ook de mens zijn treurige bestaan dankt, maar deze krachten zijn net zo min bepaalde intelligente en van zichzelf bewuste godheden, als dat het water een godheid zou zijn omdat het door zijn volkomen stomme, blinde zwaartekracht steeds naar beneden stroomt, wat aloude ervaring geleerd heeft omdat men nog nooit een beek tegen een berg naar boven heeft zien stromen en kabbelen. Daarom zijn duizend goden en het grootste bijgeloof onnoemelijk veel heilzamer en nuttiger voor een mens dan welke zuivere waarheid dan ook. Wel, wat geeft het wat voor geloof een mens van de wieg tot het graf heeft gehad, als dat geloof hem maar een duidelijke verzekering gaf voor een dragelijk en voortdurend leven van de ziel na de lichamelijke dood?

[8] Wat kan een domme ijveraar van de waarheid tegen ons inbrengen als wij zeggen: 'Voor de mensen is iedere godenleer goed die hen aan wat voor hoger goddelijk wezen dan ook laat geloven en hun volledig de verzeke­ring geeft van een eeuwig leven van de ziel na de dood!'? Op zichzelf is iedere godenleer vals en gelogen, alleen de daarvan afgeleide zedelijke wetten zijn goed. Er is echter ook -als er een leven na de dood is -nog nooit een mens teruggekomen om ons priesters ter verantwoording te roepen en eventueel te zeggen:'O jullie gemene booswichten, waarom hebben jullie mij toch met zulke kolossale leugens, met valse leerstellingen, op zo'n schandelijke wijze bedrogen?'

[9] Heus, als er een leven van de ziel na de dood zou zijn, dan zouden zulke zielen die door ons zo erg bedrogen zijn, zich al heel lang zichtbaar en geloofwaardig op ons gewroken hebben, of zij zouden ons, onze ellende ziende, een nadere uitleg over god en over het leven van de ziel na de lichamelijke dood gegeven hebben! Maar omdat er na de dood van de mens, net als van ieder dier, geen leven meer is en kan zijn, daarom komt er ook geen geest meer te voorschijn om zich op ons te wreken omdat wij hem in deze wereld zo erg belogen en bedrogen hebben, en wij zullen ons daarover ook beslist geen onnodige zorgen maken.

[10] Mensen hebben hier op deze aarde, afhankelijk van de klimatologische bodem­ en wateromstandigheden, verschillende talenten en eigenschap­pen. De een is reuze sterk, de ander zwak als een vlieg. De een heeft een scherp verstand, en een ander is daarbij vergeleken dom als de nacht. De een heeft de scherpe blik van een arend en zijn naaste is blind. De een heeft, dank zij zijn grote scherpzinnigheid een ongelooflijk opmerkings - ­en combinatievermogen, dringt gemakkelijk door in alle diepten van de werking van de geheime natuurkrachten, en is weldra in staat deze op kleinere of grotere schaal na te bootsen, en andere mensen die deze eigenschappen niet hebben, verbazen zich over hem en zien hem haast voor een god aan. Weer anderen kunnen duizend jaar de altijd actieve en bezige natuur bestuderen zonder iets te vinden, en zij vinden ook niets uit, hoewel zij toch ook mensen zijn.

[11] Maar ondanks al die buitengewoon wonderbaarlijke eigenschappen waarmee de mensen op deze aarde zo vaak begiftigd zijn geweest, moesten zij tenslotte toch sterven, en geen sterveling heeft ooit weer iets van hen gezien. En daarom zeggen wij, hoewel wij jullie wonderbaarlijke gave, die vrijwel nog nooit met die kracht voorgekomen is, in zeer hoge mate bewonderen, dat ook jullie allen, net als wij, net zo zullen verdwijnen van deze aarde als al jullie grote voorgangers. Slechts hun verschillende leren en hun daden en werken zijn nog bij hun volgelingen in herinnering gebleven, en dat zal in de loop der tijd ook met jullie het geval zijn, waar jullie natuurlijk niets aan hebben omdat je, als je niet meer bestaat, ook niets meer nodig zult hebben.

[12] Dat is tot op heden zo onze opvatting over het bestaan en over de bestemming van de mens, die door de ervaring van alle volkeren der aarde goed gefundeerd is en tot op heden de enig ware is. Dat er buiten deze enig ware levensbeschouwing bij alle volkeren nog een aantal prachtige fantasieën bestaat over een eeuwige levensbestemming van de mensenzie­len na de lichamelijke dood, weten we heel goed; maar wat staat voor hun waarheid in? Soms de beelden uit de dromen van de mensen, of de fantomen van een koortsig verhitte fantasie? O, dat zijn allemaal slechts producten van de verschillende levensstadia van de mens, zolang zijn hart klopt! Als dat niet meer klopt, zijn ook de dromen en koortsverhitte fantomen opgehouden, en hiermee het bestaan van de mens en zijn verwachtingen die vaak zo mooi zijn! -Ik heb nu gesproken, neemt u nu het woord, meester uit het rijk der goden, en geef ons iets beters!’

[13] Tijdens deze tamelijk uitgebreide, puur atheïstische toespraak van de priesteres werd de schriftgeleerde al behoorlijk kwaad, omdat hij de steeds maar doorgaande logica van de priesteres nergens kon onderbreken om haar de mond te snoeren. Maar nu kwam voor hem het zo lang verwachte ogenblik, en hij haalde zo diep mogelijk adem om kort en krachtig heel zwaarwegende tegenargumenten op de priesteres af te vuren.

[14] Pas toen hij met zijn adem in het reine was, zei HIJ met een veelbetekenende blik: 'Luister, ontzettend levenloze en goddeloze Mi­nerva van een priesteres! Heb je als bijzonder wijze, heidense vrouw, het Romeinse spreekwoord nooit gehoord dat luidt: ' Quod licet Iovi, non licet bovi!'?* (* Wat Jupiter mag, is een os niet toegestaan')

[15] Vlug zei DE PRIESTERES: 'Beste vriend, slaat dat op mij of op jou? In de huidige situatie schijnt het werkelijk meer op jou te slaan dan op mij, want ik denk er niet aan ooit iemand met onzorgvuldig gekozen, onge­controleerde woorden te willen beledigen, -wat bij jou zojuist echter wel het geval scheen te zijn. Als er een Jupiter bestaat, dan zal hij er wel voor zorgen dat een os hem niet na zal doen; maar als er geen Jupiter is, staat de os, omdat die er in ieder geval wel is, duidelijk hoger dan de niet bestaande god. Heus, vriend, als je hele wijsheid bestaat uit zulke tot nog toe heel ontoepasselijke zinspreuken, dan zou ik je leraren wel eens willen leren kennen! Die moeten er bij daglicht niet bepaald esthetisch hebben uitge­zien! Kun je me misschien nog meer van zulke spreuken laten horen?'

 

109 Gedachtenwisseling tussen de schriftgeleerde en de priesteres

 

[1] Deze tamelijk vinnige opmerking van de priesteres bracht de schrift­geleerde tot betere gedachten en hij zag nu in, hoe lomp zijn Romeinse spreuk was en hoe zinloos hij die gebruikt had.

[2] HIJ bezon zich en zei: 'N u, nou, beste vriendin, zo heb ik het toch immers niet gemeend; ik bedoelde alleen maar dat het je, omdat je helemaal niets weet over een ziel en over een verder leven daarvan ook na de lichamelijke dood, en ook niet over een enige, waarachtige God, en je ons alleen maar de eeuwige dood predikt, niet past zo te spreken alsof jij alleen alle wijsheid van de hele wereld zou bezitten, en alsof je ons, die het tienduizend maal beter weten, met jouw oude Diogenes kraam de les kunt lezen alsof wij daar nog nooit iets over gehoord zouden hebben. Wij willen jullie arme blinden nu alleen maar iets beters geven; en dat maakt dat wat jij deed helemaal niet paste wat ons nu ten opzichte van jullie wel past! Jullie moeten naar ons luisteren, maar wij niet naar jullie, omdat wij maar al te goed weten hoe het met jullie gesteld is en waaruit jullie innerlijke Diogenes wijsheid bestaat die wij bij jullie moeten wegnemen. En zo ongeveer moetje de betekenis van mijn spreekwoord zien.'

[3] DE PRIESTERES zei: 'Laat jouw spreekwoord betekenen wat het wil, dan heb je het toch niet gebruikt als iemand die gezien zijn uiterlijk als Griek alles gelegen moet zijn aan ontwikkeling, gedrag, fatsoen en menselijkheid, maar als een echte onbehouwen Jood. Ik zegje dit nu alleen maar zo, om je te laten beseffen dat we hier fijnere manieren hebben dan die het volk van God bij jullie in Jeruzalem misschien heeft.

[4] Het lijkt me echt de moeite waard de god nader te leren kennen die zo'n volkje als het zijne heeft uitgekozen! Heus, ik zegje: zo'n god moet erg te beklagen zijn! Als je ons onderricht wilt geven en Diogenes uit ons hoofd wilt praten, moet je heel anders tegen me gaan spreken, anders zal je, omdat je slechts een leerling van de grote meester bent -en beslist niet de belangrijkste -bepaald geen goede zaken met ons kunnen doen! Beheers je daarom wat beter!’

[5] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Laten we er over ophouden en meteen tot de hoofdzaak overgaan! Zie je niet, dat wij leerlingen allen in een ware God en in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel geloven? Ja, waarom jullie dan niet? Wij zijn er allemaal volkomen van overtuigd, en we zijn toch ook mensen! Hoe komt het dan dat jullie totaal niet overtuigd zijn van dat alles, wat nu toch al voor ieder mens die wat dieper nadenkt, een uitgemaakte zaak is en ook heel goed wordt ingezien?

[6] Kijk, ik kan jullie vertellen hoe dat komt. Het is een straf voor jullie van de ware God van Israël, waardoor jullie je steeds moeten laten plagen door het verschrikkelijke gevoel van de eeuwige dood, omdat jullie de volkeren de hogere levenswaarheid die zij vroeger ooit bezeten hebben, onthouden hebben en hen vanwege jullie luxueuze leventje en nietsdoen, in plaats van met de lichte waarheid enkel met allerlei leugens en bedrog hebben afgescheept!

[7] Jullie hebben je aan het volk voorgedaan als de ware dienaren en onsterfelijke vrienden van de goden en jullie eisten vaak grote en soms zelfs gruwelijke offers van het arme, door jullie door en door belogen en bedrogen volk; daarom heeft God jullie het innerlijke, overtuigende gevoel van het zieleleven ontnomen en het gevoel van de eeuwige dood in jullie gelegd, en jullie grote wijsheid bestaat er nu in dat jullie voelen en duidelijk beseffen dat de eeuwige dood in jullie huist!

[8] Juist daarom kunnen jullie er ook niet meer achterkomen dat het nog steeds bestaande verkeer tussen de hier levende mensen en de overgegane zielen nog net zo bestaat als het altijd bestaan heeft bij mensen die bij de oude waarheid gebleven zijn.

[9] En laat me jullie nu nog het volgende zeggen! Het buitengewoon belachelijke, domme heidendom is bij jullie nu weggevaagd, en jullie zullen het hopelijk verder nooit meer opnieuw vestigen; neem daarom de leer die jullie van jullie brave mannen zullen horen, in je hart op en leef en handel daarnaar, dan zal het in jullie weer teruggekeerde, overtuigende gevoel van het leven van de ziel na de lichamelijke dood wel weer verschijnen en jullie de enige, ware God en Heer laten erkennen, die jullie niet voor de eeuwige dood, maar voor het eeuwige leven geschapen heeft, wanneer jullie je dat waardig wilt maken langs de weg van een heel andere wijsheid dan die van jullie uiterst domme Diogenes! -Heb je mij begre­pen?'

[10] DE PRIESTERES zei: 'O ja, heel goed! Je hebt nu wel echt verstandig gesproken, maar het zijn helaas alleen maar woorden zoals wij die ook heel vaak van onze gestorven mentor gehoord hebben! De woorden op zichzelf zijn heel goed, -het is alleen jammer dat zij voor ons helemaal geen overtuigingskracht bezitten! Als onze ouders zich, misschien een paar duizend jaar geleden, van een mogelijke, ware god hebben afgewend, dan kan het toch onmogelijk onze schuld zijn dat diezelfde enige en enig ware god ons onschuldige nakomelingen van die mogelijke zondaars nog steeds zo haat dat hij ons hart voortdurend met de eeuwige dood plaagt! Mocht dat echter wel zo zijn, dan bedanken wij voor jullie enige, ware god! Dan geeft onze Diogenes met zijn leer over de te verwachten eeuwige vernie­tiging een veel grotere troost dan jij ons nu geeft met het uitzicht op het herkrijgen van het gevoel van het eeuwige leven in onze zielen! Nee, dat zou me een mooie alwijze en almachtige god zijn, die zo'n mateloze toorn tegen een schepsel blijft koesteren, dat al die duizenden voorbijgegane winters niet in staat waren deze eindelijk eens af te koelen!

[11] Ik zou me een ware god hoogstens voor kunnen stellen als een zeer grote, zuivere liefde, omdat liefde het element is dat eigenlijk alles verwekt en leven geeft; maar me een god voorstellen als een zeer grote toorn, zou voor mij echt onmogelijk en ondenkbaar zijn! Ook wij heidenen hebben wel toornige goden, -maar zij hebben als symbolische beelden hun plaats in de onderwereld, omdat daarvandaan zelden iets goeds te voorschijn komt; want in de onderaardse gaten en holen wonen gewoonlijk slangen, draken en verscheurende wilde beesten, en ook zwavel, pek en verschrik­kelijk, alles vernietigend, verterend vuur horen daar thuis. Omdat daar zulke kwade dingen huizen, hebben wij alle slechte en lage hartstochten als duistere, vertekende beelden in de onderwereld geplaatst.

[12] Maar onze begrippen van de goede goden zijn allemaal zodanig, dat deze heel goed afgeleid kunnen worden van de zuivere liefde. Machtige, wijze ernst gepaard met liefde, is datgene wat wij ons voorstellen van een juist begrip voor een god die ergens in of boven de sterren woont; en om onaangename toorn en te verafschuwen wraak voor te stellen hebben wij de symbolen van de furiën. En zo, vriend, hebben wij, heidenen, altijd nog de beste en voor ieder zuiver mensenverstand redelijkste begrippen van een waarachtig goddelijk wezen! -Wat heb jij daar nu op te zeggen?'

 

110 De uiteenzetting van de schriftgeleerde over het wezen van God

 

[1] DE LEERLING zei: 'O beste, wijze, heidense priesteres! Je praat volgens jouw begrippen weliswaar wijs en je hebt van de goede godheid bepaald geen verwerpelijke opvatting, - maar desondanks ken je het ware wezen van God niet, en als je het zou kennen, zou je met de wijzen uit de voortijd uitroepen: 'Verschrikkelijk is het voor een zondaar om in de handen van de almachtige God te geraken! 'God is wel vol oneindige liefde voor degenen die Hem kennen, liefhebben en Zijn geboden houden, -maar duizendmaal wee voor degenen die Hem niet willen kennen of, als zij Hem en Zijn geboden wel kennen, zich in hun hart toch van Hem afkeren en Zijn geboden niet houden!

[2] Kijk, de geschiedenis laat ons verbazingwekkende voorbeelden zien van verzengende toorn gerichten over hele volkeren omdat zij God niet meer wilden erkennen en alleen maar deden wat hun zinnen bevredigde! Omdat God dus zulke grove, totaal verstokte zondaars en tegenstanders van Zijn heilige wil altijd met de onverbiddelijkste, hardste straffen kastijdde en die straffen zelfs vaak tot de kinderen en kindskinderen uitstrekte, kunnen we niet anders dan als vaststaand aannemen dat in de enige en alleen ware God ook toorn en wraak woont, en dat des te zekerder, omdat men die eigenschap ook heel overheersend in al Zijn schepselen aantreft!

[3] Bij ons schepselen komt het er nu alleen maar op aan, met welke van de in ons aanwezige eigenschappen wij ons voornamelijk geïdentificeerd hebben en waarnaar wij handelen; want met diezelfde, gelijke eigenschap­pen zal God zich ook ten opzichte van ons gedragen. Zijn wij goed, wijs, liefdevol tegenover God en onze naasten, en barmhartig, deemoedig en geduldig, dan zal God ook altijd zo tegenover ons zijn. Hij zal in ons het bewustzijn van het eeuwige leven opwekken, en wij zullen een overvloed aan zegeningen ontvangen. Zijn wij echter het tegendeel, dan zal God tegenover ons ook zo zijn en ons voortdurend tuchtigen, en dat net zo lang tot wij ons volledig volgens Zijn wil verbeterd hebben. En kijk, daaruit bestaat dan ook de hoogste rechtvaardigheid van God, zonder welke eigenschap God onmogelijk een volkomen waarachtige God zou zijn!

[4] Want God, de alziende, alwetende en alvoelende, moet vast en zeker toch ook in staat zijn om te beoordelen wat goed en wat slecht is, dat wil zeggen, wat volgens Zijn eeuwige orde is, of daartegen, en Hij moet dan het schepsel, dat Hij begiftigd heeft met verstand en een vrije wil, en dat Hij tot een hoger levensdoel op deze aarde wil verheffen, door een juiste opvoeding ook hetzij de les lezen of straffen.

[5] Onze enige, ware God is daarom alles in alles. Hij is de hoogste, zuiverste liefde, maar ook de hoogste, onverbiddelijkste gerechtigheid Zelf. Beste vrouw, als je myriadenjaren zou leven, maar steeds weer tegen de gekende wil van God in zou gaan, zou Hij je niet verhoren ook al bad je Hem duizenden jaren op je knieën of Hij je uit je ellende zou willen bevrijden. Maar zodra je je vermant om in alle ernst Zijn wil door je daden tot de jouwe te maken, dan zal God je ook verhoren en zal Hij je helpen in die mate waarin jij Zijn wil hebt aanvaard. Kijk, dat is een ware en juiste voorstelling van de enig ware God die de hemelen en deze aarde en alles wat er is uit Zichzelf heeft geschapen! Wat vind je daar nu van?'

[6] DE PRIESTERES zei: 'Ja, ja, dat klinkt al beter en er zit veel in van wat je in de natuur terugvindt! Maar ik ben een zelfstandig denkend wezen, ik heb denkvermogen en rede, en ik zoek en vind geen god, -en waar vind ik iemand om mij de aangetoonde, ware goddelijke wil mee te delen, zodat ik die dan kan opvolgen? Of heb ik vóór dit bestaan van mij ooit met de absoluut ware god een bepaald contract afgesloten waarin de voorwaarden staan waaronder ik in deze wereld geboren moest worden en wat ik dan moest doen ?

[7] Nee, daar kun je niets over navragen, maar de mens komt zonder het te weten en te willen op deze wereld, moet zich eerst vanwege zijn onbeholpenheid en zwakheid heel veel van zijn sterke ouders laten welgevallen, wat echter goed is omdat het zwakke kindmens zonder hun hulp beslist binnen zeer korte tijd te gronde zou gaan. Mettertijd wordt het kind echter een sterk mens, en dan vermindert de absolute gehoor­zaamheid aan de ouderlijke wil aanmerkelijk, -maar dan komt de gehoor­zaamheid aan een hogere wil, de wil van God, die een mens tot aan zijn dood belemmert om zijn leven in te richten zoals hij dat zelf wil. Wel, als je dat van tevoren met een god afgesproken zou hebben, zou dat wel in orde zijn, maar daar kom je niets over te weten en je kunt het ook niet levendig in je herinnering terugroepen!

[8] Wij mensen zijn duidelijk door een grote macht en kracht in het leven geroepen. Dat leert ons ons zelfbewustzijn. Wie echter die kracht is en hoe zij er uit ziet, is een heel andere vraag. Wij komen hoogstens te weten dat zij ergens moet zijn, omdat iedere werking toch een oorzaak moet hebben. Maar waar zit die oorzaak, wat is het, hoe ziet die er uit, en hoe werkt en handelt zij? Wie kan haar zoeken, wie kan haar vinden, en wie kan haar stem horen en haar wil, en wie kan haar gezicht zien?

[9] Wat wij van deze kracht en macht weten, weten wij tot op heden alleen maar uit de mond en uit de vrome fantasie van de mensen, en merendeels van diegenen die door hun bijzondere vaardigheden ook meer met de geheime krachten van de grote natuur vertrouwd waren en deze vaak ook in verbazingwekkende omvang tijdens hun leven aan zich dienstbaar konden maken. Dit soort mensen, dat weliswaar zeldzaam is, die wij in zekere zin halfgoden noemden, gebruikten hun natuurlijke gave dan ook gewoonlijk om de mensen in naam van een ofmeer goden onderricht en wetten te geven; en de lichtgelovige, blinde volkeren geloofden hen dan ook heilig en hielpen de wonderdoeners zelfs bij het maken van ondragelijk harde wetten voor henzelf en hun nakomelingen en sanctioneerden deze met de gruwelijkste straffen hier en aan gene zijde. Wanneer dan andere wijze mensen, die ook met heel veel buitengewone eigenschappen begaafd waren, het beste met de mensen voor hadden en de oude verroeste onzin op wilden ruimen, dan werden zij vaak al gauw beklagenswaardige offers van de oude, gruwelijke wetten. En dat is op deze aarde altijd al zo geweest en zal ook verder wel zo blijven, omdat de natuur en de temperatuur van onze aarde zo is dat op haar bodem het waarachtig goede nooit lang stand houdt, maar het slechte en kwade des te hardnekkiger en onveranderlijker blijft.

[10] Strooi maar eens zuiver zaad in een zorgvuldig geschoonde akker, dan zal daartussen toch altijd onkruid opschieten! Strooi echter onkruidzaad op een stuk grond, en je zult niet één tarweaar zomaar temidden van het onkruid zien opkomen! Daarom moet de mens het goede altijd met bijzondere vlijt verzorgen, en heeft hij daarbij zijn handen vol om het tegen allerlei kwaad te beschermen. Maar ondanks alle vlijt en ijver van menig achtenswaardig mens wordt dan in de loop van de tijd toch alle moeite en inspanning te niet gedaan, zoals bij een grote, mooie stad die eens vol wereldse luister was, maar waarvan men later nauwelijks meer weet waar zij gelegen heeft.

[11] Ik zegje, datje mij daarnet werkelijk een heel aannemelijke definitie gegeven hebt van het begrip god; maar jij als spreker bent een mens, en ik, je toehoorster, ben ook niets anders, en ik kan je alleen maar zeggen: jouw betoog was echt niet in tegenspraak met de hogere rede, -maar er ontbreekt toch het belangrijkste aan, namelijk het noodzakelijke, duide­lijke bewijs dat er werkelijk zo'n god bestaat waarover jij zoveel goeds en aannemelijks hebt gezegd. Kun je dat geven, dan heb je aan ons allen een goed werk verricht, en zullen wij je weten te prijzen.'

[12] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Dit doorjou verlangde bewijs kan niemand anders dan alleen maar jij jezelf geven, - ook God kan dat niet; want het moet pas door het handelen volgens de ware, geopenbaarde wil van God in jezelf duidelijk worden! Want juist dat is, als een levende, waarachtige bevestiging voor het bereiken van het eeuwige leven, het herkenningste­ken dat aantoont dat de aan de mens geopenbaarde wil van God niet het woord van een mens is, maar het woord van de eeuwig ware, levende God, dat in zichzelf leven, liefde, kracht en wijsheid is. -Meer kan ik je niet zeggen, omdat dit op zichzelf voldoende is voor ieder die daarnaar wil leven en handelen; met het uitoefenen van allerlei kritiek bereik j e echter nooit iets voor het leven van je ziel. Wil je echter nog meer weten, wend je dan maar tot onze Heer en Meester, die zal.ie wel verder kunnen informeren! ,

[13] DE PRIESTERES zei: 'Vriend, ook zonder die raad van jou, die hier totaaloverbodig is, wist ik dat wel! Maar jij begon meteen tegen ons te praten en daarom vereiste de beleefdheid dat we met jou spraken; nu schijn je echter aan het eind van je wijsheid te zijn, en daarom verwijs je mij naar de grote, wijze meester! Dat is best, maar als je dat meteen in 't begin gedaan had, zou dat mij en ons allen liever geweest zijn.'

 

111 De weg om God te leren kennen en lief te hebben

 

[1] Daarop zei de schriftgeleerde niets meer; maar IK zei tegen de priesteres: 'Luister, erg wijsgerige priesteres, het maakte niets uit of Ik of deze leerling met je sprak, want ieder van Mijn leerlingen die wat dan ook in Mijn naam zegt, kan alleen maar datgene zeggen wat Ik hem Zelf in de mond leg! Hij heeft je precies gezegd wat Ik je gezegd zou hebben! Dat jullie egocentri­sche stoïcijnen niets dan de dood en de uiteindelijke volledige vernietiging van jullie bestaan in je voelen, is alleen maar jullie eigen schuld.

[2] Waarom zijn er dan zoveel heidenen die, net als de beste joden, niet alleen maar zonder te twijfelen geloven aan het voortleven van de ziel na de dood, maar zich dat ook innerlijk in hoge mate en levendig bewust zijn?! Waarom is dat bij jullie dan niet het geval?

[3] Ik zal jullie echter vertellen waar dat aan ligt! Kijk, dat komt door jullie hoogmoed, jullie eigenliefde, en de begeerte om bij de mensen als hoogdravende veel­ en zelfs allesweters te schitteren en ieder ander met jullie oude, wijsgerige brokken in het stof te doen bijten! Wie kan er iets tegen jullie zeggen of jullie wat aanraden, als jullie er altijd alleen maar op uit zijn dat iedereen naar jullie luistert –maar jullie niet naar iemand anders? Dat is echter de gevaarlijkste soort hoogmoed, en daarop slaat de spreuk: Wie geen raad aanneemt, is ook niet meer te helpen!

[4] Zolang jullie vasthouden aan deze hoogmoed, zullen jullie ook in plaats van het leven, slechts de eeuwige dood in je voelen; want hoogmoed drijft de ziel met alle kracht in het vlees van haar lichaam, en daardoor wordt zij, omdat zij zich steeds meer opblaast, volledig één met haar vlees en in die toestand kan zij dan niets anders meer voelen en ervaren dan de dood van haar lichaam.

[5] Als de ziel echter helemaal afstand doet van haar hoogmoed en zich verdeemoedigt, isoleert zij zich ook steeds meer van het grove vlees van haar lichaam en staat daarmee alleen maar door de aan haar verwante zenuwgeest in verbinding. Als deze situatie bij een ziel eenmaal is ingetre­den, zal zij ook leven in zich voelen, en zal zij ernaar streven zich ook steeds meer in te spannen voor de naastenliefde en daardoor ook voor de zuivere liefde tot God, die zij in haar deemoed ook snel en moeiteloos zal vinden. Daardoor wekt zij ook haar geest aan gene zijde uit God en begint daarmee één te worden. Als dat eenmaal gebeurt, wordt zij reeds opgeno­men in het volmaakte, eeuwige leven en zij gaat daardoor steeds meer in alles op God lijken, en heeft dan een helder inzicht gekregen in het eeuwige leven.

[6] Zolang een ziel echter in haar wereldse hoogmoed volhardt en zich door haar naasten overmatig laat bewieroken, begraaft zij zich steeds verder in haar grove vlees en daardoor ook noodzakelijkerwijs steeds verder in de dood van het vlees. Welke woorden en welke daden en tekenen moeten dan een van de dood vervulde ziel het bewijs kunnen leveren dat zij na de lichamelijke dood verder leeft, en dat er slechts één waarachtige God is?!

[7] Je vindt nu wel dat een zeer wijze, alwetende, almachtige god zo'n mens toch op de een of andere manier wel een licht zou kunnen geven, zodat hij gewaar zou kunnen worden hoe hij er voor stond. Dat doet God altijd; maar hoogmoed laat niet toe dat de mens zich dat alles realiseert.

[8] Ik zeg jullie: Wie ook maar ooit begint te denken dat er een god is die alles wat bestaat geschapen heeft en alles onderhoudt en bestuurt, die zal ook snel inzien dat alles wat bestaat, goed en doelmatig is ingericht. Hij zal door het wijze bestel ook al gauw beseffen dat de Schepper van alles wat bestaat, zeer goed moet zijn. Als een mens daar vaak aan denkt, en zo Schepper en schepsel beoordeelt, zal hij de Schepper gaan liefhebben en de liefde tot God zal zich van dag tot dag steeds in het hart van die mens vermeerderen en hechter worden, en deze liefde is nu de geest van de mens van gene zijde, die met zijn licht de ziel doordringt en met zijn warmte de ziellevend maakt. En als dat eenmaal bij de mens het geval is, is het hem ook niet meer mogelijk ooit te denken dat hij de dood in zich heeft.

[9] Dat voor ieder mens de mogelijkheid bestaat om dat op eenvoudige wijze bij en in zichzelf te verwezenlijken, is af te leiden uit het feit dat ieder mens ogen heeft om te zien, oren om te horen en reukzin heeft en smaak en gevoel, en bij dat alles verstand, rede, en handen en voeten, en een vrije wil waarmee hij naar believen zijn ledematen kan activeren en zijn liefde kan regelen. Zo toegerust, ziet hij de zon op­ en ondergaan, -en ook de maan. Hij ziet de sterren en talloos vele soorten schepselen, die hij kan bekijken en waardoor hij God de Heer steeds meer en beter kan leren kennen.

[10] Iedere berg, iedere vlakte met zijn vele vruchten, iedere rivier, alle verschillende, op allerlei wijze versierde grassen, planten, struiken en bomen getooid in al hun schoonheid, en alle dieren geven hem immers toch stof genoeg om over hun ontstaan en bestaan na te gaan denken.

[11] Als een mens daar echter over nadenkt, zal een innerlijke stem hem zeggen dat dit alles niet zo maar vanzelf en uit zichzelf kon ontstaan, maar dat er een zeer wijze, liefdevolle en almachtige Schepper geweest moet zijn die dit alles geschapen en geordend heeft, het nu nog steeds in stand houdt en op een steeds meer veredelde en volkomener wijze eeuwig verder in stand zal houden, omdat Hij het sinds voor het mensenverstand onvoorstelbare tijden tot op heden onderhouden heeft.

[12] Wie zich zo een God en Schepper voorstelt, moet toch ook wel een steeds grotere achting voor Hem en liefde tot Hem in zich wakker roepen. Als die er eenmaal is, begint ook het innerlijke levend worden van de ziel in haar geest, dat toeneemt naarmate de liefde tot God toeneemt, welke toename des te gemakkelijker plaatsvindt omdat de liefdegeest de ziel steeds meer verlicht waardoor zij over het wezen van God steeds meer duidelijk­heid krijgt.

[13] Heeft een mens op deze wijze de weg naar God en dus tot het ware, eeuwige leven gevonden, dan kan hij die uit naastenliefde ook aan zijn naasten wijzen en hen op de juiste wijze leiden, en hij zal daarvoor door God met nog meer licht en wijsheid begiftigd worden, en zijn leerlingen zullen hem liefhebben en met al het nodige ondersteunen.

[14] Als jullie dat vanaf het begin gedaan zouden hebben - toen jullie je juist door je mentor, die een volgeling van Plato was, op een heel goede weg bevonden -, dan zouden jullie ons nu niet met jullie Diogenes volledig de mond willen snoeren; want dan zouden jullie zelf al van leven vervuld geweest zijn. Maar jullie Diogenes en jullie heimelijke, grote hoogmoed hebben jullie helemaal veranderd, en daarom zullen jullie nu je innerlijke leven helemaal van voor af aan volgens Mijn hier gegeven leer moeten gaan vormen. Met veel ijver en liefde zul je weldra grote vorderingen maken; maar als je eigenzinnig blijft, zul je ook in je innerlijke doodblijven. - Hebben jullie dat goed begrepen?'

[15] DE PRIESTERES zei: 'Ja, Heer en Meester, het was duidelijk, en ik heb de waarheid ervan nu heel goed ingezien; maar voor een enige, ware en almachtige God zou het toch ook een kleinigheid geweest zijn om de geest van onze gestorven mentor voor ons te laten verschijnen, omdat hij ons dat, als het uiteindelijke bewijs van zijn leer van het zieleleven, zo vaak heel nadrukkelijk onder ede beloofd heeft. Als hij ons verschenen zou zijn, zou dat de waarheid van zijn leer voor ons bevestigd hebben en dan zouden wij ook ons hele leven daarnaar ingericht hebben; maar nu hij ons dat tot op heden steeds schuldig is gebleven, is het toch vanzelfsprekend dat wij daardoor aan de waarheid van zijn leer moesten gaan twijfelen. Waarom verscheen hij ons dan niet?'

[16] IK zei: 'Hij is jullie zevenmaal in je droom verschenen en heeft jullie steeds dezelfde reden opgegeven waarom hij jullie niet anders dan in je droom kan bezoeken. Waarom geloofden jullie hem dan niet? Omdat jullie, als knappe dochters van een opperpriester, reeds te ijdel en te hoogmoedig zijn geworden, en om jullie brave mentor reeds tijdens zijn leven alleen maar meer hebben gelachen dan met blije levensijver naar hem hebben geluisterd! Jullie zielen begroeven zich te vast in het vlees; daardoor verloren jullie de voor het zien van geesten noodzakelijke, uitstralende sfeer van de levensether waardoor het voor de geest onmogelijk was om zich zichtbaar voor jullie te maken.

[17] Wie echter door de overvloed van zijn innerlijke leven ook buiten zijn lichaam een levensatmosfeer krijgt, kan de zielen van gestorven mensen zien en zich met hen over de belangrijkste levenszaken onderhouden, wanneer en hoe vaak hij maar wil. Maar daarvoor is vanzelfsprekend een innerlijke, bijna algehele levensvervolmaking nodig.

[18] Denk daar nu echter over na, pleeg overleg met jullie mannen, die Mijn leer reeds gekregen hebben, en dan zullen jullie bij jezelf wel tot een juist besluit komen! Als dat eenmaal gebeurd is, zullen wij daar vanavond nog wel iets aan toevoegen wat jullie wat meer licht zal geven.

[19] De mensen van deze aarde hebben de hoge bestemming, soevereine kinderen van God te worden; daarom moeten zij zichzelf ook helemaal zelfstandig oefenen en ontwikkelen. - En nu is het genoeg tot vanavond!’

[20] Toen zeiden de vrouwen niets meer, en Ik ging met de leerlingen en huisgenoten naar buiten.

 

112 De bijgelovige vissersbaas aan de Eufraat

 

[1] Wij gingen naar de rivier, en wel naar de plaats waar het onderschepte houtvlot zich bevond dat nog in volle omvang lag samengebonden, en waar juist de vissers van Jored hun netten voor een grotere visvangst hadden uitgeworpen. Wij keken naar hen terwijl zij tevergeefs de ene trek na de andere deden.

[2] Toen zei JORED tegen de baas van de vissers: 'Wat is er toch aan de hand? Zit er dan helemaal geen vis meer in onze anders zo visrijke rivier?'

[3] DE OUDE VISSERSBAAS antwoordde: 'Heer, dat is mij zelf een raadsel! Het tijdstip is nu erg gunstig, en aan de oppervlakte van het water zie je voortdurend een groot aantalluchtbelletjes verschijnen, wat meestal een heel goed teken is om te vissen. Er is ook geen wind, en de zon staat precies op de juiste hoogte; daarbij komt nog dat de maan wast en in het teken van de vissen is gekomen, wat ook erg gunstig is om te vissen. Andere keren heb ik onder zulke buitengewoon gunstige omstandigheden altijd met weinig moeite veel gevangen, maar vandaag lijkt alles wel behekst. We hebben nu al vijf trekken gedaan, en dat bijna over de hele breedte van de rivier, en ik heb Neptunus en Triton en alle nimfen van deze rivier aangeroepen, maar allemaal voor niets! Niet één vis komt er in onze goede netten! Het is om wanhopig van te worden!

[4] Stroomafwaarts in Malaves moeten de vissers gisteren een reusachtige hoeveelheid vissen gevangen hebben; volgens zeggen is er een tovenaar bij hen. Maar ook ik ken allerlei middeltjes om vis te betoveren en die heb ik intussen allemaal al toegepast, maar vandaag heeft het geen zin! Alle voorwaarden zijn goed, en toch geen resultaat! Laat iemand mij nu maar eens zeggen wat daar in naam van alle goden toch achter kan zitten! Misschien zijn de goden kwaad op ons geworden omdat de vreemde magiër hun beelden, die wij vereerden, in een oogwenk vernietigd heeft, -wat ik gehoord heb, maar waarvan ik mijzelf nog niet heb overtuigd. Als dat waar mocht zijn, mijn heer, dan zou het er al gauw wel eens slecht voor ons uit kunnen gaan zien, want als goden eenmaal kwaad zijn, zijn ze niet zo gemakkelijk weer mild te stemmen. Dat zou ons grote offers kosten! Maar ik zal nu toch nog een paar trekken proberen; blijven die ook zonder resultaat, dan doe ik vandaag niets meer!’

[5] JORED zei: 'Doe dat, misschien komt er toch nog wat te voorschijn!'

[6] Toen gaf de vissersbaas snelopdracht om nog een trek te doen. Alles verliep voortreffelijk, maar toen het net aan de oever gebracht werd, was het weer leeg zoals eerst. Dat ergerde de vissersbaas geweldig en HIJ zei: ‘Ik zei het al: vandaag is het een behekste dag en dan is alle inspanning en alle moeite tevergeefs! Als ik nu nog een trek laat doen, zal die beslist weer net eender uitvallen als deze, ik geloof dus dat we voor vandaag maar moeten stoppen. Als u vandaag vissen nodig hebt, kunnen die in Malaves gehaald worden; want de vissers daar moeten gisteren een grote voorraad gevangen hebben. Ook moet een magiër heimelijk als bij toverslag zulke huizen voor hen vervaardigd hebben, dat zij ons stadsbewoners behoorlijk kunnen uitlachen! Wat er in deze lieve wereld niet allemaal gebeurt, -ja, tegenwoordig weet een gewoon mens niet meer waar hij aan toe is! Wat denkt u, heer, moeten we nog een keer de moeite nemen, wat vast weer tevergeefs zal zijn, of kunnen we beter voor vandaag met dit werk ophouden?'

[7] Toen zei IK: 'Luister eens oude, bijgelovige visser, zolang die belletjes opstijgen in het water, is dat voor het vissen nooit een goed, maar altijd een slecht teken, omdat dat heel natuurlijk aangeeft, dat de vissen op de bodem liggen te rusten. Want om op de bodem te kunnen liggen moeten de luchtzakken die zich in hun lichaam bevinden zich instinctmatig van de lucht ontdoen, en dat geeft in een visrijk water altijd die bepaalde door jou opgemerkte belletjes. Pas als je deze belletjes niet meer ziet moet je je netten uitwerpen, dan zul je vis in overvloed vangen! Want als de vis geen lucht meer uit zijn luchtzak stoot, gebruikt hij die, omdat hij alleen daardoor aan de oppervlakte kan komen.

[8] Kijk, nu is het opstijgen van de belletjes opgehouden, en de meeuwen en reigers beginnen in het water te duiken! Doe nu nog een trek, dan zul je zonder enige toverij vis in overvloed vangen!'

[9] De vissersbaas begreep daar weliswaar niet veel van, maar omdat ook zijn werkgever Jored het beval, gaf hij opdracht tot nog een trek, wierp de netten uit en ving zo'n kolossale hoeveelheid vis, dat hij de netten nauwelijks naar de oever kon krijgen. Toen was er natuurlijk werk te over om de vele, merendeels zeer grote vissen in de vishouders onder te brengen.

[10] Na een uur was men daarmee gereed, maar DE VISSERSBAAS bleef zich verwonderen over deze visvangst, die nu opeens zo ontzettend groot was, en hij zei toen hij van zijn verbazing bekomen was: 'Dat mag dan wel geen toverij geweest zijn, -maar ik zeg: dat was toch de grootste en nog nooit vertoonde toverkunst van alle toverkunsten! Het schijnt mij toe, dat de man die mij aanraadde nog een trek te doen, meer weet en kent dan alleen maar dat wat hij aan een oude vissersbaas vertelt over een rijke visvangst bij het uitblijven van luchtbelletjes en bij het gedrag van bepaalde watervogels. Misschien is hij wel degene die de beelden van de tempel wegtoverde, en de mensen uit Malaves heimelijk betere woningen bezorg­de! Maar genoeg hierover, ik vraag nu alleen maar of we nog een trek zullen wagen!’

[11] IK zei: 'Doe dat, dan hebben jullie voor wekenlang voldoende!'

[12] Toen deden de vissers vlug nog een trek, die net zo rijk uitviel als de vorige.

[13] Toen de vissen in de grote, lege visvijvers ondergebracht waren, gaf DE VISSERSBAAS zijn knechten opdracht de boten en het vistuig in orde te brengen, en daarna kwam hij naar Mij toe en zei: 'Luistert u eens, tot nog toe bent u volkomen onbekend voor mij, maar u kunt en begrijpt meer dan wat anders een normale, ervaren, verstandige man kennen en begrijpen kan! Ergens diep in Achter­ Indië moet u de hoge magie bestudeerd hebben, want hier bij de Grieken en gedeeltelijk ook Romeinen en Joden is zoiets volkomen ongehoord. Alleen u heeft ons deze rijke visvangst in onze netten getoverd! Ik ben een oude visser, maar nog nooit heb ik, ook niet in mijn allerbeste vistijd, zo 'n vangst - en nog wel van louter edelvissen -gehad. O, met u zou ik graag over veel dingen spreken, want u moet veel geleerd en veel ervaring hebben, en ook al vanaf uw geboorte veel talenten gehad hebben! U moeten de goden werkelijk heel sterk bezield hebben dat uw wil in u zo machtig is geworden!’

[14] Toen zei JORED: 'Heel goed, oude trouwe dienaar, we zullen daar als we alleen zijn, nog veel over spreken! Maar zorg er nu voor dat er voor vanavond nog een paar van de mooiste, beste vissen naar de keuken gebracht worden; want we willen daar vandaag nog van genieten! Zorg echter ook dat jullie zelf niets tekort komen!'

[15] De oude man zorgde daar meteen voor, maar kwam daarna al gauw weer bij ons, terwijl wij intussen bij het boomstammenvlot waren gaan zitten om van daaruit te kijken naar een zwerm grote meeuwen en reigers die de grote open vishouders verkenden, en onder elkaar als het ware beraadslaagden hoe ze daaruit een vis te pakken konden krijgen.

[16] Toen vroeg DE VISSERSBAAS Mij: 'Beste man, wat kunnen we nu tegen deze gevederde visdieven doen, om te zorgen dat zij ons in de visvijvers geen schade berokkenen? Want kijk, ook al kunnen deze dieren niet een van deze grote vissen uit het water tillen, dan verwonden zij de vissen toch met hun lange, spitse snavels als zij pijlsnel op hen neerduiken. De vissen worden daardoor ziek en zijn dan niet meer zo geschikt voor menselijk gebruik, of zij sterven na een grotere verwonding en worden door deze vogels, wanneer ze dood op het wateroppervlak drijven, dermate uit elkaar getrokken dat ze daarna naar de bodem zinken en het water in de visvijver verpesten, wat dan ook nadelig is voor de gezonde vissen. U zult daar zeker wel een middel tegen kennen! Wilt u zo goed zijn om mij dat te vertellen!'

[17] IK zei: 'Je denkt nog steeds dat Ik een tovenaar ben; maar Ik zeg je naar waarheid en met klem, dat dat bij Mij niet in het minst het geval is en ook beslist nooit is geweest. Daarom zal Ik je enkel als natuurkenner ook een heel natuurlijk middel aan de hand doen, en dat bestaat uit het volgende: dek de vijvers met een oud visnet af, waarvan je er genoeg hebt, dan zullen deze vogels door het net de vissen niets meer kunnen doen! Kijk, dat is iets volkomen natuurlijks en eenvoudig, zonder enige toverij uit te voeren, en als het goed en degelijk uitgevoerd wordt, geeft het ook beslist een goed resultaat!’

[18] Toen ging de oude man weer, want het leek hem een goed idee. Hij riep zijn bedienden en bracht Mijn plan snel ten uitvoer, en had er toen zelfs plezier in dat hij daarmee de vraatzuchtige vogels zo'n grendel voor hun gulzige snavels geschoven had.

 

113 De juiste manier om godsdienstig onderricht te geven

 

[1] Mijn leerlingen vroegen zich echter af waarom Ik Mij niet nader aan deze visser bekend had gemaakt.

[2] Maar IK zei: 'Dat weet en begrijp Ik Zelf het allerbest! Het is voor hem beter als hij later van de leraren hier ter plaatse nog tijdig genoeg hoort met wie hij te maken heeft gehad. Hij zit te vast aan de gedachte dat Ik een tovenaar ben, en met dergelijke mensen kan men verder op korte termijn geen goed resultaat bereiken. Hij zal naderhand van deze huisgenoten, over ons en met name over Mij, wel uitleg krijgen, vooral van de dokter, die alles het best begrepen heeft, en aan wie Ik ook het vermogen heb gegeven door middel van handoplegging allerlei ziekten te genezen. Dan zal hij zijn tovenaar al gauw vaarwel zeggen en een juiste opvatting over Mij krijgen.

[3] Ik zeg jullie allen: Wanneer jullie een heiden onderricht geven, mogen jullie nooit meteen met de deur in huis vallen, maar dan moeten jullie de mensen vooraf goed bestuderen om daardoor te weten komen aan welke kant hij toegankelijk is; want als je hem aan een ontoegankelijke kant aanpakt, maak je het jezelf alleen maar moeilijk en het zal je dan veel moeite kosten om zo iemand op de juiste weg te brengen. Daarom kan Ik jullie niet vaak genoeg zeggen: Wees wijs als de slangen en zacht als de duiven!

[4] Jullie weten niet hoeveel macht een verkeerde beweegreden over het hart van een mens heeft. Wanneer jullie echter merken waaruit die bestaat, mag je zo iemand nooit direct aan die kant, waar hij het meest ongenaak­baar is, aanpakken, maar alleen daar waar hij het zwakst is, waar je al gauw achter kunt komen. Heb je hem daar overwonnen, dan zal het daarna helemaal niet zo moeilijk zijn ook zijn sterke kant te overmeesteren. Je moet je dus altijd gedragen als een vaardig en bedreven veldheer en ook zo handelen. Een vaardig en bedreven veldheer zal door zijn betrouwbare spionnen bij de vijand laten verkennen waar zich mogelijkerwijs zijn zwakste kanten bevinden. Zodra hij dat weet, zal hij de vijand aan zijn sterkste kant slechts met wat onbeduidende schermutselingen bezighouden om hem te misleiden; maar aan zijn zwakste kant zal hij hem onverhoeds aanvallen en zonder slag of stoot verslaan en overwinnen.

[5] Ook moeten jullie je gedragen als een kundig arts die de ziekte van iemand en de plaats daarvan goed onderkend heeft. Wat doet hij? Kijk, daar waar de ziekte zit, doet hij niets en kan hij vaak ook niets doen! Maar hij geeft de zieke middelen die de ziekte via de gezonde delen van het lichaam en van daar deels door het zweet en deels door de maag en de darmen afvoeren, -en de zieke wordt gezond. Waar de ziekte zich als vijand stevig genesteld heeft, is met haar niets aan te vangen, maar men moet haar door goede en juiste middelen verdelen, dan zal men haar gemakkelijk op haar zwakste punt overwinnen.

[6] Kijk en luister verder! Het gedrag van deze vissersbaas -die hier nu niet is, zodat Ik met jullie dus ook helemaal vrijuit kan spreken -wordt vooral bepaald door de magie. Hij gelooft zo vast in bepaalde spreuken, amuletten, zalven, in de standen en kwartieren van de maan, in de zon, wolken, lucht en de vogeltrek en nog vele andere dingen, dat hij ontzettend kwaad zou worden op degene die daarin rechtstreeks tegen hem in zou gaan. Met zo iemand zou hij daarna vast ook maar heel weinig meer omgaan omdat hij hem te dom en voor zijn wijsheid onwaardig zou vinden.

[7] Maar verder is hij een heel goed en eerlijk en trouw mens, en hoort hij graag van iemand iets nieuws en bijzonders, -en kijk, dat is nu juist zijn zwakke kant! Daar moetje hem aanpakken en hem de dingen op heel natuurlijke wijze laten zien en uitleggen, en dan zal hij wel heimelijk bij zichzelf de tovenaar aan de kant beginnen te schuiven, omdat hij aan de andere kant steeds meer zal gaan inzien dat zijn hele toverij nergens op berust.

[8] Het is daarom goed om mensen die men voor de waarheid wil winnen, vooraf zo grondig mogelijk hun onjuiste beweegredenen uit te laten spreken. Hebben zij dat met alle energie -zoals de priestervrouwen ­gedaan, dan is de voornaamste kracht waar zij aan vast houden verdwenen en beginnen zij pas aandachtiger naar hun tegenstander te luisteren, en ook begrip te krijgen voor hogere waarheden, verwerpen dan vanzelf hun verkeerde beweegredenen, waarna men hen gewonnen heeft.

[9] Daarom moeten jullie niet verbaasd zijn als Ik met zulke mensen alleen maar als een natuurlijk mens spreek; want Ik doorzie immers ieder mens meteen helemaal, en herken maar al te duidelijk zijn sterke en zwakke kanten, en weet dan ook wat Ik tegen hem moet zeggen en met hem moet doen! En wanneer het menselijke gemoed niet te zeer in beslag genomen is door hoogmoed en gierigheid, dan kan iedereen voor de waarheid gewonnen worden; maar hoogmoed en gierigheid zijn bij de mensen altijd het moeilijkst te overwinnen. Houd daar dan ook rekening mee, en als jullie zo handelen, zullen jullie gemakkelijk handelen, en altijd de beste resultaten bereiken!’

 

114 De slang als voorbeeld

 

[1] PETRUS zei: 'Heer, waarom zei U, dat wij zo wijs moeten zijn als slangen? De slang is immers het zinnebeeld van al het kwade en slechte, een symbool van de satan, die door zijn arglistigheid in de gedaante van een slang het eerste mensenpaar verleidde! De slang kan in haar boosaar­digheid erg listig zijn, maar welk eerlijk en goed mens zal die arglistigheid tegenover zijn medemensen willen nadoen?! Kortom, deze vergelijking van U begrijp ik nog steeds niet zo goed! Wilt U ons dat eens uitleggen!'

[2] IK zei: 'Hoelang zal Ik jullie nog moeten verdragen! Begrijpen jullie dan nog niet eens, wat toch zo zonneklaar voor de hand ligt? Zei Ik dan niet, dat jullie je de wijze listigheid van een slang eigen moeten maken, maar niet tevens haar daarmee gepaard gaande slechte bedoelingen moeten nastreven, zodat jullie ondanks het bezit van die wijsheid toch goed en zacht moeten blijven als duiven?

[3] Kijk maar eens naar een slang in de natuur, dan zullen jullie zien dat juist dit dier verstandiger is dan elk ander op aarde. De natuurkundigen zeggen dat de leeuw de koning der dieren is, maar Ik zeg jullie dat dat de slang is; want hoewel de leeuw dank zij zijn kracht alle andere dieren in een gevecht overwint, vlucht hij toch voor de slang, en als zij hem beloerd en omstrengeld heeft, is hij verloren en wordt hij haar beklagenswaardige buit. Kort en goed, de slang werkt met het meeste overleg en zoekt de plaats van haar jacht met de grootst mogelijke voorzichtigheid en zuivere berekening uit, en de buit waarvoor zij op de loer is gaan liggen, ontgaat haar nooit. Alleen een mens is haar meester, maar verder geen enkel schepsel op aarde, vooral wanneer zij eenmaal volwassen is en haar volle kracht bereikt heeft. Ik spreek hier over de echte slangen en niet over haar kleine bastaarden, die echter ook nog verstandiger zijn dan heel veel grote dieren,

[4] In Indië en ook in Afrika, waar veel verscheurende dieren zijn -zoals leeuwen, panters, tijgers en hyena's, en ook gevaarlijke apen en nog andere gevaarlijke dieren -, worden de slangen door de mensen afgericht om hun veiligste en betrouwbaarste wachters te zijn. Als een menselijke woning, ongeacht welke, door slangen omringd wordt die er de wacht houden, komt daar beslist nooit een roofdier; zelfs de olifant en de machtige neushoorn hebben een groot ontzag voor deze huisbewaarders. Zij berok­kenen echter ook de huisdieren geen schade zolang zij maar voldoende door de mensen gevoerd worden. Als de mensen hen echter honger laten lijden, dan verlaten zij hun woningen en gaan op rooftocht.

[5] Tevens zijn slangen met enige moeite zodanig te temmen en af te richten, dat zij op een gegeven teken alles doen wat men -naar hun vermogen -van hen verlangt. Dat is dan toch ook een teken van de heel bijzondere intelligentie van deze dieren. Hoe meer intelligentie een dier bezit, des te gemakkelijker kan het afgericht worden en dan voor een bepaald doel worden gebruikt, en des te verstandiger is het ook in en voor zichzelf.

[6] Als een echte leraar heb Ik jullie nu les gegeven over de natuur, dus denk er ook over na, zodat jullie Mij niet weer om uitleg vragen als Ik jullie bij de een of andere gelegenheid op deze gelijkenis wijs! - Hebben jullie echter ook goed begrepen, wat Ik jullie daarmee heb willen zeggen?'

[7] PETRUS zei: 'Ja, hooggeprezen zij Uw naam; want U zijn alle dingen bekend, en als U iets uitlegt, wordt het de mens duidelijk, en mij is daarom ook dit alles heel duidelijk! In het vervolg zullen wij ons ook overal zo weten te gedragen.’

 

115 De houtdieven

 

[1] Toen Petrus dat gezegd had, zagen we verscheidene vlotten die stroomafwaarts geroeid werden, zodat zij sneller dreven dan het water stroomde .

[2] PETRUS vroeg daarop aan Jored: 'Vriend, waarom roeien die mensen; dat is bij zo'n snelstromende rivier toch niet gebruikelijk?'

[3] JORED zei: 'Dat zijn houtvlotters die waarschijnlijk nog vandaag in Samosata willen zijn. Het is hier een oud gebruik dat houtvlotters overdag, dat wil zeggen zolang de zon nog niet ondergegaan is, hier tolvrij voorbij mogen varen; als zij echter langskomen als de zon al is ondergegaan, dan moeten ze hier aan land gaan en tol afdragen, omdat ze anders beboet worden. Kijk, dat is de reden waarom zij hun vlotten nu zo krachtig stroomafwaarts roeien! Als zij zo doorgaan, zijn ze binnen twee uur gemakkelijk in Samosata en komen daar nog binnen de voorgeschreven tijd aan. Een halfuur later zouden ze daar al boete moeten betalen. Zo zit dat!'

[4] PETRUS zei: 'Ja, maar waarom een boete? Bij mij aan de Galilese zee kan een schip aankomen wanneer het maar kan en wil, en daarvoor hoeft het geen boete te betalen; want aan toevallige, onvoorziene hindernissen, waardoor men op het water heel vaak opgehouden kan worden, kan men toch niets doen. Waarom dan een boete?'

[5] JORED zei: 'Vriend, op jouw manier heb je weliswaar gelijk; maar ook die boete hier, is juist en terecht. Want alle gebruikers van het water van deze machtige stroom tot waar deze bevaarbaar wordt, weten bij iedere stand van het water precies wanneer zij van hun stapelplaats moeten vertrekken om op de juiste tijd bij de eerstvolgende plaats van bestemming aan te komen. Als zij zich daar niet aan houden, kunnen zij bij een vaart die tot in de nacht voortduurt, gemakkelijk verongelukken omdat er zeer veel gevaarlijke plaatsen in de rivier zijn waar ervaren houtvlotters zelfs overdag moeten oppassen om er zonder ongelukken vanaf te komen. 's Nachts moet het uiterst moeilijk zijn om zulke gevaarlijke plaatsen heel­huids te passeren. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat men zich gemakkelijk een ongeluk op de hals haalt door zich niet te houden aan de algemeen bekende voorschriften voor het bevaren van de stroom, heeft men, met toestemming van de keizer, deze voorschriften voor de rivier­vaart gesanctioneerd, waardoor overtreders een passende boete in geld of natura krijgen opgelegd. De opbrengst hiervan gebruikt men dan voor het onderhoud van goede landingsplaatsen en voor het verwijderen van toevallig in de stroom ontstane hindernissen, voor welk doel ook ten dele de watertolgelden en landingsbelasting gebruikt worden. En kijk, vriend, zo is het toch een rechtvaardige zaak?!'

[6] Nu zei IK: 'Vriend Jored, maar wat gebeurt er als er bijvoorbeeld -zoals hier het geval is -dieven van reeds op het water samengebonden vlotten die klaar liggen om op een bepaalde tijd te vertrekken, 's nachts de vlotbewakers onschadelijk maken, de vlotten losmaken en zo snel mogelijk wegvaren, wat nu bij de wat hogere waterstand heel goed mogelijk is?'

[7] JORED zei: 'Heer, wat zegt u?! Als dat zo is, moeten wij ze toch ogenblikkelijk proberen aan te houden en op te pakken! Ze komen nu juist in onze buurt!'

[8] IK zei: 'Maak je daar maar niet druk over; want ze zouden allang hier voorbijgedreven zijn als Ik het hen ondanks al hun moeite niet belemmerd had verder te varen! Maar nu komen ze heel langzaam toch dicht bij ons in de buurt en we zullen ze dan wel weten tegen te houden!’

[9] JORED zei: 'Nou wacht maar, jullie gemene spitsboeven, er zal een eind worden gemaakt aan jullie praktijken! - Heer, hebben ze de vlotwachters soms ook nog vermoord?'

[10] IK zei: 'Ongetwijfeld, maar de wacht bestond uit waakhonden. Deze dieren hebben hun vlotten woedend verdedigd en twee van de dieven werden door hen gebeten; maar aan het eind van het gevecht werden de dieren door de dieven doodgeslagen en in het water geworpen, en de dieven maakten vlug de vlotten los en dreven snel weg, voordat de mensen, die door het lawaai van de honden gewekt waren, erbij konden komen. Er zijn wel meteen daarna mensen over het water en over land achter hen aan gegaan, maar zij hebben ze tot nu toe nog niet kunnen inhalen. Die op het water zullen nu wel niet zo lang op zich laten. wachten; maar die over land zullen hier pas tegen middernacht helemaal uitgeput aankomen. Wij zullen ze, dat wil zeggen deze houtvlotters, zodra de zon ondergaat naar de oever trekken, wat al gauw zal gebeuren, en jij, Jored, laat je beambten dan meteen het landingsgeld opeisen! Intussen zullen de eige­naars van deze houtvlotten, die hen achtervolgen, arriveren, en dat zal een heel apart verhaal worden! Laat je beambten nu gaan, want zij zullen al gauw tegen de oever moeten stoten, omdat Ik dat zo wil!’

[11] Jored ontbood nu snel zijn beambten, en die kwamen en gingen de vlotten opwachten, zonder echter te weten wat voor gespuis de houtvlot­ters waren. Het eerste vlot kwam dicht bij de oever en de beambte eiste van de vier houtvlotters die daar op zaten het geld.

[12] Maar DIE zeiden: 'We wilden verder, -maar een onzichtbare macht hield ons tegen en trok ons helemaal naar de oever; we betalen dus niets, omdat we tegen onze wil hier tegengehouden zijn. Ook hebben we geen geld en we zullen pas als we terugkomen onze heffing betalen.’

[13] DE BEAMBTE zei: 'Dat gaat bij ons niet op! Kunnen of willen jullie niet betalen dan blijven de vlotten intussen als onderpand hier tot jullie ze vrij zullen kopen!’

[14] Toen wilden de houtvlotters wel betalen, maar dan moest men hen meteen weer verder laten varen, omdat ze goede, ervaren nachtvaarders waren.

[15] Maar DE BEAMBTE stond hun dat niet toe en zei: 'Betaal, en vaar morgen op de voorgeschreven tijd weg! Als jullie nu niet betalen terwijl je geld hebt, dan zullen jullie morgenochtend het driedubbele moeten betalen!’

[16] Toen de vlotdieven dat hoorden betaalden zij alsnog de heffing en legden het vlot vast aan de oever; maar zij wilden het vlot niet verlaten. Datzelfde gebeurde ook met de nog volgende vijf vlotten, en toen het landingsgeld betaald was, ontdekte men ook het vlot dat deze zes gestolen vlotten achtervolgde, met daarop acht mensen die heel hard stroomafwaarts roeiden. Nauwelijks enkele ogenblikken later stootte het vlot al tegen de oever .

[17] Deze ACHT HOUTVLOTTERS herkenden meteen hun gestolen vlotten en zeiden met van toorn gloeiende ogen: 'Nu hebben we jullie, gemene spitsboeven, we hadden jullie allang in de gaten! Wacht maar, het stelen van vlotten zal van nu af aan beslist voor altijd afgelopen zijn! Dit hout is bestemd voor Serrhe voor een belangrijk bouwwerk, en we hebben het zelf voor veel geld helemaal uit Capadocië gehaald en wel uit Arasaxa, Tonosa en Zaona tot aan Lacotena in Mesopotamië, waar wij wonen, en jullie gewetenloze schurken hebben het op een heel gemene manier van ons willen stelen, zonder eerst voor je eigen zekerheid te hebben bedacht dat je ons met dit zware hout niet kon ontkomen, en wij de middelen hebben je tot diep in Indië te achtervolgen! Ditmaal zullen jullie je gerechte straf niet ontlopen!’

[18] Toen zagen zij de hun welbekende tollenaar Jored, gingen naar hem toe en deden bij hem aangifte.

 

116 De vloteigenaars en de Heer

 

[1] Maar JORED zei tegen hen: 'Wees nu vooreerst maar blij dat jullie het hout terug hebben; wat jullie hier echter aangeven, heb ik al bijna een uur geleden gehoord van een Vreemdeling die Zich met Zijn leerlingen reeds een paar dagen bij mij ophoudt. Alleen aan Hem hebben jullie het te danken dat jullie je dure hout weer teruggekregen hebben; want zonder Hem zou jullie hout waarschijnlijk al voorbij Samosata zijn. Want deze mensen zouden dag en nacht tot diep in Perzië of zelfs Indië doorgevaren zijn, en ook al zouden jullie hen ingehaald hebben, zou dat jullie niet geholpen hebben omdat zij met hun vierentwintigen driemaal sterker dan jullie geweest zouden zijn. Wees daarom vooral blij dat jullie je hout terughebben en bedank die ene Man daarvoor, want zonder Hem zouden jullie je hout nooit hebben teruggekregen!’

[2] Toen zeiden DE HOUTVLOTTERS: 'Ja, ja, vriend, dat zullen we zeker doen, de goede man zal beslist niet over ons te klagen hebben; maar eerst moet er toch voor gezorgd worden dat deze ellendige schurken aan het gerecht worden overgedragen?!’

[3] JORED zei: 'Kijk eens naar hen op de vlotten! Geen van hen kan wegkomen en vluchten! Wie houdt hen vast? Ik zeg  jullie: alleen die ene Man, want als Hij ze niet vasthield, zouden ze allang in het water gesprongen zijn en zeker als goede zwemmers de andere oever bereikt hebben, en dan zouden we hen langs die weg niet hebben kunnen volgen! Maar die ene Man wil het zo, en het kan niet anders gaan dan precies zoals Hij het wil. En ik raad jullie aan niet de hand aan de dieven te slaan, maar ieder oordeel over hen aan die ene Man over te laten, dat is het beste wat je kunt doen!'

[4] Toen zeiden DE HOUTVLOTTERS: ' Als dat zo is -waar we helemaal mee instemmen -breng ons dan naar die merkwaardige man, dan willen we zelf met hem praten! ,

[5]  JORED zei: 'Kijk, Hij hier vlak naast mij is het!’

[6] Toen keken de dieven woedend en tandenknarsend in Mijn richting en zouden Mij graag hardop verwenst hebben, maar Ik had hun tevoren de mond al gesnoerd, dat wil zeggen om te praten, en zo leken zij op stomme mensen, die ook niets kunnen zeggen.

[7] Maar DE HOUTVLOTTERS bogen diep voor Mij en zeiden: 'Vriend, we hebben uit datgene wat onze vriend Jored ons gezegd heeft, opgemaakt, dat u buitengewone krachten en eigenschappen bezit! Wie u bent en hoe u aan die wonderbaarlijke eigenschappen gekomen bent, gaat ons, mensen uit Lacotena, niets aan; maar omdat onze beste oppertollenaar Jored zo vriendelijk was ons te vertellen dat wij alles alleen aan u te danken hebben, en dat wij het helemaal aan u moeten overlaten om de schurken passend te berechten en te bestraffen, vragen wij u, als volkomen respectabele burgers uit Lacotena, of u zo vriendelijk zou willen zijn ons te zeggen wat wij u voor uw onschatbare inzet ten gunste van ons schuldig zijn. Tevens vragen wij u de gemene dieven naar uw goeddunken te willen berechten, want dat zal beslist altijd rechtvaardig zijn.’

[8] IK zei: 'Wees kalm, - wat Ik doe, doe Ik voor niets! Er zijn armen genoeg in jullie stad; help hen en bedenk dat ook armen mensen zijn, en jullie aardse broeders! Wees niet karig voor hen en geefhun graag van jullie grote overvloed, dan zul je je omgeving daardoor het best tegen dieven en rovers beveiligen en daarvan zuiveren! Maar jullie moeten vooral beseffen dat ook deze dieven arme sukkels zijn, en dat niet zo zeer hun kwade wil, als wel hun armoe hen tot deze en nog andere, reeds vroeger begane, kleinere diefstallen gebracht heeft.

[9] Als deze mensen, die flinke arbeiders zouden kunnen zijn, van bepaalde, rechtvaardige, rechtschapen denkende werkgevers geschikt werk tegen een overeenkomstige beloning zouden krijgen, zouden zij zeker heel graag hun snode activiteiten opgeven. Maar als dat niet het geval is, blijft hun ook werkelijk niets anders over dan te blijven doen wat zij nu noodgedwongen doen.

[10] Ze kunnen geen veld bebouwen, omdat zij dat niet hebben; want alle velden en alle bossen en bergen behoren jullie toe, en jullie laten ze vele uren gaans braak liggen omdat je ze niet kunt bewerken. Waarom geven jullie de armen geen stukken grond om nuttig te bewerken?! Daardoor zouden deze mensen dan ook iets hebben, en jullie nog bovendien een matige schatting kunnen betalen zodra de woeste velden en bergen gecultiveerd zijn. Zeg nu zelf eens of dat niet beter zou zijn dan wanneer jullie met een paar rijken tenslotte zelf alles willen bezitten, wat jullie niets oplevert, maar wel een ongelooflijke schade toebrengt!

[11] Ik wil echter met deze vierentwintig dieven niet spreken omdat zij nu al te veel verstrikt zitten in hun lust tot stelen; maar er zijn in jullie stad en in de hele, uitgestrekte omgeving nog veel van dergelijke mensen. Doe met hen wat Ik je nu heb aangeraden, dan zullen jullie weldra niet meer over diefstal te klagen hebben!

[12] Plaats wachters zoveel je maar wilt en kunt, en je zult daarmee weinig of niets bereiken; want jullie zullen daardoor de woede van de arme mensen nog meer opwekken, en zij zullen er dag en nacht over piekeren hoe zij jullie op de gevoeligste wijze kunnen treffen! Als jullie echter Mijn raad opvolgen, zullen de door jullie verzorgde armen zelf juist jullie beste wachters zijn.’

 

117 De geschiedenis van de rijke man en zijn werklieden

 

[1] (DE HEER:) 'Kijk, lang geleden was er eens een man die met zijn familie wegtrok naar een eenzaam land dat nog door niemand anders bewoond werd, en hij kon zeggen: 'Zover het oog reikt, is nu alles mijn eigendom!' Hij bouwde voor zichzelf al gauw een behoorlijke woning, en voedde zich met melk van de aanwezige wilde geiten die daar in grote aantallen rondliepen en helemaal niet schuw waren omdat zij nog nooit door een jager achtervolgd waren. Met de jaren breidde zich ook zijn familie uit, en de vroegere, sobere, eenvoudige woning veranderde letterlijk in een stevige burcht. Dat gebeurde echter omdat hij in dat land een grote hoeveelheid zuiver goud en een nog grotere hoeveelheid prachtige edel­stenen had gevonden, welke schatten hij niet meer in zijn vroegere eenvoudige woning durfde te bewaren.

[2] Toen zijn schatten aan goud en edelstenen echter door zijn verzamel­woede steeds groter werden, zond hij boden uit om in de bewoonde landen zijn schatten te ruilen tegen andere zaken die hij nog voor zijn huishouding nodig dacht te hebben. In het begin deed hij goede zaken, en hij liet ook een aantal andere mensen naar zijn land komen om daar voor hem te komen werken.

[3] Omdat hij hun echter maar weinig loon bood en hen voor zich en de zijnen bijna dag en nacht liet werken, werden zij ontevreden en vroegen meer loon en een betere behandeling. De man, die nu rijk was, zei echter: 'Heb geduld tot ik mijn huis beter ingericht heb, -dan zal ik wel aan jullie eisen tegemoetkomen! ' Daar namen de arbeiders genoegen mee en gingen weer aan het werk.

[4] De rijke man dacht echter bij zichzelf: 'Ik ben nu weliswaar bang voor jullie, maar ik zal mijn vertrouwde boden weer uitzenden om wachters en soldaten te halen. Die zal ik wat beter belonen en die zullen dan de overmoed van de arbeiders wel weten te beteugelen. ' -Dat deed hij dan ook, en toen de arbeiders dat zagen, werden zij zeer bedroefd en zwoeren de harde, rijke man wraak.

[5] Toen zonden ook zij heimelijk mensen naar hun land om hulptroepen te halen. Die kwamen al gauw, omdat zij een rijke buit konden verwach­ten. Toen de arbeiders zo versterking gekregen hadden, gingen zij weer naar de rijk geworden man, die nu een groot land zijn eigendom kon noemen, en vroegen hem dringend een behoorlijke verbetering van hun loon, en de behandeling waar ze allang recht op hadden.

[6] Maar de rijk geworden man riep de bewakers, die de arbeiders moesten straffen voor hun euveldaad en hen in alles nog meer moesten beperken. Toen was het geduld van de arbeiders op en zij zeiden: 'Heer, door ons harde werken bent u zo rijk geworden! Onze handen bouwden voor u deze stevige koningsburcht voorzien van allerlei werkplaatsen, bebouwden het land met koren en legden wijngaarden aan. Wij verzamelden goud, zilver en allerlei edelgesteente voor u en brachten het voor u op alle markten, en als dank wilt u ons nog harder laten werken en harder behandelen?! Nu, wacht maar, we zullen u de lust daartoe wel laten vergaan!

[7] leder mens op deze aarde heeft voor zichzelf het recht van lezen en verzamelen; als hij echter een medemens dient, moet die hem goed verzorgen, omdat hij voor hem afstand gedaan heeft van het eigen lees­ en verzamelrecht. Wij allen hebben dat voor u gedaan en u gegeven waar wij volgens de wet recht op hadden, en daarvoor wilt u ons nu zo belonen?! Weet, harde man, dat wij van u voor al onze moeite en ons harde werken niet alleen bijna geen loon, maar bovendien nog een slechte behandeling kregen, die nu in de laatste tijd al zover ging dat u op brutale wijze door uw gerechtsdienaren onze hutten liet doorzoeken, om te zien of we soms niet voor onszelf ook een kleinigheid verzameld hadden? En als er bij iemand iets gevonden werd, heeft u niet alleen alles bij hem weg laten halen, maar hem ook nog door uw wachters gruwelijk laten mishandelen, en u heeft zelfs formeel een wet laten afkondigen die luidt, dat ieder die iets van de schatten achter houdt, met de dood gestraft zal worden.

[8] Omdat u, ellendige oude booswicht, ook nog in staat geweest zou zijn ons dat aan te doen, zonder maar in het minst te bedenken dat ook wij net zo goed mensen zijn als u, en van God precies dezelfde rechten op deze aardbodem hebben gekregen als u, - daarom verlangen wij nu van u dat u alle schatten die wij met veel moeite voor u verzameld hebben, aan ons geeft; want door al dat werk zijn zij ook ons eigendom! De aarde heeft ze ons gegeven, en er was nergens een god noch een mens die ons verboden heeft ze te nemen, en zij zijn volkomen ons eigendom. U bent ten opzichte van ons slechts een dief en zelfs een rover als u ze niet aan ons wilt geven! Wij willen echter alleen maar wat wij verzameld hebben, en vragen toch al niets voor het feit dat wij deze burcht met grote moeite voor u gebouwd hebben, en daarmee zevenjaar lang geplaagd werden. Geef nu goedschiks wat van ons is, anders gebruiken we geweld en nemen alles, en verwoesten ook nog deze stevige burcht! ,

[9] Toen de rijke man zag dat hij met geweld niets tegen de vele arbeiders kon uitrichten, bezon hij zich en zei: 'Wees kalm! Ik zie het onrecht in dat ik jullie heb aangedaan, en ik zal jullie van nu af aan helemaal behandelen alsof jullie mijn eigen kinderen zijn, en ik schenk jullie het algehele lees­ en verzamelrecht, en jullie behoeven mij, als degene die dit land met veel moeite en veel angst en zorgen ontdekt heeft, slechts het tiende deel van al het verzamelde af te geven, waarvoor ik jullie echter zoveel mogelijk toevlucht en bescherming zal geven.’

[10] Toen zeiden de arbeiders: ' Als u een man van uw woord was, zouden we u geloven, maar omdat u tot op heden nog nooit gedaan heeft wat u ons beloofd heeft, geloven we u ook ditmaal niet! Want uw grote hebzucht laat nooit toe dat u uw woord houdt. We zouden u best weer willen geloven, -maar we weten maar al te goed dat u, als wij nu rustig weggaan, meteen voor deze daad van geweld de bewaking in uw burcht tienvoudig zou versterken en ons dan zeer streng door uw bewakers zou laten straffen, die ons zonder moeite snel de baas zouden zijn. Geef ons daarom het eigendom waar wij recht op hebben, dan gaan wij voor altijd hier vandaan!' Maar de man aarzelde en wilde niet; toen namen zij hem daarop zelf alles af en gingen weg.’

 

118 De schuld van de vlotbazen

 

[1] (DE HEER:) 'Beste vrienden, nu vraag Ik jullie: 'Hebben in dit geval onder deze omstandigheden de arbeiders juist gehandeld ten opzichte van hun werkgever, of niet?'

[2] DE ACHT VLOTBAZEN zeiden: 'Ja,ja, onder zulke omstandigheden hadden de arbeiders een heel natuurlijk, goed gefundeerd recht! Want ook wij zien in dat ieder mens met een beetje hersenen en een greintje verstand, zonder meer het recht moet hebben om te lezen en te verzamelen, omdat hij nu eenmaal op deze aarde geplaatst is en zonder meer voedsel en een minimale woonplaats moet hebben. Maar daarnaast moet dan een ander mens niet het recht hebben de lezer en verzamelaar het bij elkaar gelezene en verzamelde af te nemen!’

[3] IK zei: 'Heeft de rijke zelf gelezen en verzameld? O nee! Dat hebben zijn arbeiders gedaan, die ook net zo goed mensen waren als hij! Omdat zij voor hem gewerkt, gelezen en verzameld hebben en dus hun goede persoonlijke recht tegen het beloofde loon aan hem alleen hadden over­gedragen, maar hij hun het beloofde loon niet gegeven en hen tevens getiranniseerd heeft, hadden zij daarna toch het volste recht hun eigendom van degene te eisen en te nemen voor wie zij gelezen en verzameld hadden.

[4] Zeker, als bijvoorbeeld A ijverig gelezen en verzameld zou hebben en daardoor een voorraad had aangelegd, dan zou de luie B geen recht hebben zich aan de voorraad van ijverige A te vergrijpen. In Mijn gelijkenis is echter juist de rijke man de luie B, en de arbeiders zijn de vlijtige A. Maar in dat geval hebben zij ook het recht, wanneer hun voor hun moeite en werk geen andere vergoeding gegeven wordt, hun eigendom van de onrechtmatige bezitter terug te eisen.’

[5] DE RIJKE VLOTBAZEN zeiden: 'In dat geval zeker; maar dan heeft ook een vorst niet het recht ons allerlei belastingen en heffingen op te leggen! Want ook hij werkt niet en hij leest en verzamelt niets, en als wij, onderdanen, sterker zouden zijn dan zijn wacht, zouden wij hem immers ook kunnen ontnemen wat volgens natuurlijk recht ons eigendom is!'

[6] IK zei: 'O, daar maken jullie een grote vergissing! Bij een heerser is dat totaal anders, want hij is slechts het hoogste en algemene hoofd van de gemeenschap en bezit van de hele gemeenschap het gekroonde recht om voor hun binnenlandse orde en zekerheid zorg te dragen, en hij draagt daarmee ook de scepter van de macht en het zwaard van de wet en het algemene recht. Hij moet niet alleen voor zichzelf, maar veeleer in alle gemeenten voor heel veel bewakers zorgen en deze klaar hebben staan, en voor hun noodzakelijke onderhoud kan hij niet alleen met eigen handen lezen en verzamelen.

[7] Omdat dus de wetten, de rechters en het grote aantal bewakers voor het merendeel in het belang van de gemeenten steeds in stand gehouden moeten worden, moeten ook de gemeenten er graag en gewillig aan bijdragen dat de monarch steeds zodanig vermogend is dat hij alles wat voor de gemeenten van nut is, kan laten verzorgen en uitvoeren. En daarom zijn jullie belastingen en heffingen een heel rechtvaardige zaak.

[8] Alleen wanneer een tiranniek heerser de gemeenten op een gemene, kwaadwillige wijze zou afpersen, zouden ook deze het recht hebben zo'n tiran van de troon te stoten. Want de gemeenten hebben vanaf het begin het recht gehad om een koning te kiezen en hem toe te rusten met alle nodige macht, kracht en gezag. Wat zij echter in het begin hadden, dat hebben zij nog.

[9] Toch is het voor iedere gemeente beter een tijdlang onder een tiran te lijden, dan met hem in oorlog te komen; want tirannen worden gewoonlijk slechts voor korte tijd door God toegelaten als gesels, waardoor gemeenten die de ene ware God reeds lang vergeten zijn, er weer aan herinnerd worden dat er een alwijze en almachtige God bestaat die tenslotte als enige nog in staat is ieder gekweld volk te helpen wanneer dit zich in alle ernst om hulp vragend, gelovig tot Hem wendt. -Kijk, zo staan de zaken! Nu jullie dit echter van Mij gehoord hebben, moeten jullie zelf beoordelen wat we met deze vierentwintig dieven zullen doen!’

[10] Toen zeiden DE ACHT VLOTBAZEN: 'Ja, die moeten volgens de wet dan toch wel als voorbeeld voor alle anderen gestraft worden!’

[11] IK zei: 'Heel juist; maar wat moet er dan met hen gebeuren zodra ze hun straf ondergaan hebben?'

[12] Toen zeiden DE VLOTBAZEN: 'Nou, dan moeten ze uit het land gezet of als slaven naar Afrika of Europa verkocht worden!'

[13] IK zei: 'Zo! Ik zeg jullie, als mensen denken jullie niet kwaad, -maar daarom moet Ik jullie toch nog iets heel bijzonders vertellen.

[14] Kijk, deze dieven die nu hun praktijken, die bepaald niet zo prijzens­waardig zijn, al langer uitoefenen, waren vijf jaar geleden nog jullie arbeiders en dienden jullie met inzet van al hun krachten en bekwaamhe­den! Maar hoe hebben jullie je aan je afspraak met hen gehouden? Jullie waren er na iedere opdracht die zij uit moesten voeren, alleen maar op uit om na te gaan of er. Iets aan hun werk mankeerde. Ook al vond je niets, dan verzon je wel iets om hun welverdiende loon sterk te bekorten of helemaal niet uit te betalen.

[15] Wie gaf jullie het recht deze mensen te dwingen voor jullie te werken voor jullie te lezen en te verzamelen, en hen daardoor van hun persoonlijke, vrije mensenrecht te beroven?!

[16] Toen zij zagen dat jullie gedrag ten opzichte van hen erg onrechtvaar­dig was, moesten zij toch duidelijk over een ander middel gaan nadenken, en wel een middel waarmee zij zich bij jullie en nog een aantal anderen schadeloos konden stellen voor de rechten die jullie van hen gestolen hadden! Met geweld konden zij niets tegen jullie beginnen omdat jullie aanzienlijk sterker waren; dus moesten zij van de dievenlist gebruik maken tot op heden lukte hun dat volkomen en het zou hun zonder Mijn ingrijpen ook ditmaal helemaal gelukt zijn.

[17] Maar Ik zeg jullie nog iets: Deze dieven hadden dus een natuurlijk recht om zich vla jullie schadeloos te stellen; maar de manier waarop was niet goed, omdat zij jullie ook langs wettige weg door middel van de rechter daartoe hadden kunnen aanmanen, en dat des te gemakkelijker omdat juist de Romeinse rechter een streng rechtvaardig man is, die zich door niets dan alleen maar de letter van de wet Iaat leiden. Jullie hebben helemaal geen recht hen daarvoor te oordelen, omdat jullie nog diep bij hen in de schuld staan! Meer dan wat honderden van zulke vlotten in Sereh waard zijn, zijn jullie hun nog schuldig aan toegezegd loon; betaal hun daar maar eerst dat loon, -en veroordeel hen pas daarna, als zij zich ooit weer aan Jullie eigendom mochten vergrijpen!

[18] Voor dit ogenblik geef Ik deze dieven geen andere straf dan: steel in het vervolg van niemand meer iets, en wees vrije, eerlijke, werkzame mensen! Ga echter niet meer naar Lacotena, maar blijf hier in deze plaats, dan zullen jullie met jullie vrouwen en kinderen werk in overvloed vinden! -Vlotbazen, jullie moeten er echter voor zorgen dat deze arbeiders het verschuldigde loon alsnog krijgen, en breng hun vrouwen en kinderen behouden hierheen! En nu kunnen jullie de vlotten weer in bezit nemen! Maar Mijn rechterlijke uitspraak moet door jullie nauwkeurig opgevolgd worden, anders zou het jullie door Mijn toedoen heel slecht kunnen vergaan!'

[19] Toen de vlotbazen dat hoorden, keken zij heel raar op en beloofden Mijn uitspraak gehoorzaam op te volgen.

[20] Daarop gaf Ik Jored opdracht goed voor de vierentwintig dieven te zorgen, maar zich door de acht vlotbazen heel goed te laten betalen voor wat ze nodig zouden hebben. Daarna gingen wij het huis weer binnen waar heerlijk toebereide vissen op ons wachtten.

 

119 De eerbied van de priestervrouwen voor de Heer

 

[1] Toen wij onze zaal binnenkwamen, kwamen de vijf priesteressen Mij heel eerbiedig tegemoet en vroegen Mij om vergeving omdat zij Mij en Mijn leerlingen voordien zo hardnekkig hadden tegengesproken; want zij hadden toch nooit kunnen vermoeden dat Ik Degene was, die Ik was.

[2] De priesters hadden hun namelijk op de man af verteld, dat Ik wat Mijn geestelijke deel God Zelfben, de Enige en Enkele, en dat Ik een uiterlijk lichaam heb om Mij voor de mensen zichtbaarder en toegankelijker te maken. Zij zeiden dat Mijn lichaam weliswaar net als het lichaam van ieder mens begrensd is -, maar dat Mijn geest alles doordringt, dichtbij en veraf, en daarom slechts hoeft te willen om dichtbij en veraf te laten gebeuren wat Ik maar wil. Als ik iets wil, is het er al en blijft het bestaan zolang Ik het wil laten bestaan. Als Ik het echter niet meer verder wil laten bestaan, bestaat het ook niet meer, en wel alsof het er nooit geweest is. Ook weet Mijn innerlijke, goddelijke geest alles, hoe verborgen ook; ja, Ik ken volgens hen zelfs de allergeheimste gedachten van alle mensen op de hele aarde en weet ook alles wat er waar dan ook nog zo verborgen gebeurt.

[3] Dat alles hadden zij met feitelijke bewijzen onderbouwd, zodat de vrouwen wel gedwongen waren alles wat hun mannen over Mij gezegd hadden, vast en zeker te geloven, en dat was dan ook de reden waarom zij Mij nu met zo'n grenzeloze eerbied tegemoet kwamen.

[4] Maar IK zei heel rustig tegen hen: ' Als jullie, beste kinderen, nu door jullie mannen weten en geloven dat Ik Die en Die ben, dan is de manier waarop jullie Mij nu tegemoetkomen, helemaal niet in orde. Een te grote en onbegrensde, het menselijk gemoed helemaal van wroeging vervullende eerbied voor een goddelijk wezen is net zo nadelig als een te geringe eerbied; want als jullie iemand met te veel vrees en beven hoogachten, vraag je dan eens in je hart af of je hem nog wel kunt liefhebben! Als je echter helemaal geen achting voor iemand hebt, zul je hem ook niet kunnen liefhebben. Maar als je van iemand goed weet welke vele goede, beste eigenschappen en vaardigheden hij heeft, dan zul je hem in je hart buitengewoon bewonderen en bovenmatig gaan liefhebben; en kijk, dat is dan de ware eerbied, en die ben je net zo verschuldigd aan een goddelijk wezen als aan ieder mens, die je naaste is overal waar je hem tegen komt!

[5] Laat dus jullie huidige overdreven eerbied varen! Kom aan tafel, en eet en drink opgewekt en blij met Mij mee! Want als jullie bij jullie feestmaal­tijden heel vaak vrolijk konden zijn toen de dood nog in jullie harten woonde, zullen jullie nu nog veel vrolijker kunnen zijn omdat de dood van jullie geweken is en het leven zijn intrede in je hart heeft gedaan! ­Wat vinden jullie daarvan?'

[6] DE PRIESTERESSEN zeiden: 'Jawel, jawel, -maar wij zijn nog te veel onder de indruk van de macht en de grootte van Uw geest! Ook in dit opzicht zullen wij echter alle mogelijke moeite doen om niet voor U te beven maar U waarachtig te achten en zeker boven alles lief te hebben. U alleen zij dus al onze eer en al onze liefde!'

[7] IK zei: 'Nu, dat zit wel goed; laten we dus maar allemaal meteen aan tafel gaan en in alle opgewektheid eten en drinken! Na de maaltijd zullen we dan wel over allerlei zaken spreken en ons amuseren en stichten!’

[8] Daarop gingen allen aan tafel en aten en dronken naar hartelust. Na de maaltijd werd nog over van alles gesproken, en de priesteressen wisten heel wat merkwaardige zaken te vertellen, en het gesprek kwam op de maan en de vaak ongeneeslijke inwerking op de aarde en ook op heel veel mensen. ­

[9] EEN PRIESTERES vertelde dat zij een maanzieke man gekend had die meestal 's nachts bij volle maan met gesloten ogen zijn kamer verliet, zijn handen naar de maan uitstrekte en dan met onfeilbare zekerheid even gemakkelijk tegen de steilste rotswanden naar boven ging alsof hij zich over een vlakke bodem voortbewoog. Alleen één ding moest de verbaasde toeschouwer daarbij in het oog houden, namelijk dat hij stil en rustig moest blijven, omdat een menselijk geluid de maanwandelaar het leven kon kosten.

[10] (DE PRIESTERES:) 'Wel, wat is dat dan voor bijzondere invloed van de maan op bepaalde mensen, en hoe komen die mensen daartoe?’

 

120 De Heer geeft uitleg over de maanwereld en over maanzucht

 

[1] IK zei: 'Dat de maan als meest nabije hemellichaam van de aarde invloed op deze aarde uitoefent is zeker; maar in het algemeen beïnvloedt zij geen mensen, dieren, planten en mineralen, maar in het bijzonder alleen maar dat, wat op deze aarde van haar afkomstig is. Let goed op, vooral jullie kalendermakers!

[2] Kijk, de maan is haast net zo'n wereld als deze aarde, en zij is de voortdurende begeleidster van deze aarde bij haar reis van een jaar om de zon, waaromheen ook de andere planeten in verschillende tijden hun baan doorlopen; die dichter bij de zon staan hebben minder tijd nodig dan de aarde, en die verderaf staan natuurlijk meer. Jupiter en Saturnus hebben ook manen, maar omdat die werelden veel groter zijn, hebben zij er meer dan de aarde, terwijl de kleinere planeten helemaal geen manen hebben. Bij onze aarde zorgt de dagelijkse omwenteling voor dag en nacht, en haar baan om de zon duurt een jaar.'

[3] Daar keken de heidenen van op, omdat deze uitleg van Mij hun kennis ver te boven ging, en EEN PRIESTER zei: 'Heer, wij danken U voor alles, maar houd maar op met Uw uitleg, want wij kunnen het onmogelijk begrijpen omdat wij het ons niet voor kunnen stellen!'

[4] Toen zei IK: 'Wel, als het aanschouwelijk gemaakt moet worden, dan zal dat meteen gebeuren!'

[5] Ogenblikkelijk zagen allen in de vrije, hoge ruimte van de zaal boven de tafel de zon, de maan en de aarde, en ook alle andere planeten met hun manen, en alles bewegend als in werkelijkheid. Aan de verbazing kwam geen einde, en Ik legde het hun twee uur lang heel nauwkeurig uit, en toen begrepen zij alles, wat hun veel plezier deed. Behalve het wiskundige deel liet Ik hun echter ook de bewoonbaarheid van de zon en alle planeten en hun manen zien, en heel uitvoerig de bewoonbaarheid van onze aardse maan, en zei toen in het bijzonder:

[6] (DE HEER:) Omdat jullie dat nu inzien en begrijpen, kan Ik jullie ook het nodige vertellen over de maanzucht. De bewoners van de maan hebben als zeer eenvoudige en in zichzelf gekeerde mensen bij uitstek de gave van de helderziendheid, en dat met name tijdens hun nacht van veertien volle aardse dagen, die zij in hun onderaardse woonholen meestal slapend doorbrengen. Tijdens deze slaap blijft hun ziel echter volkomen wakker en deze ziet dan alles om zich heen tot in de verre omtrek, en dus ook deze aarde, waar zij eigenlijk min of meer bij horen, die zij echter, vanwege de natuurlijke positie van de maan tijdens hun waaktoestand, op hun lange dag nooit kunnen zien; (want de maanmensen bewonen alleen het gedeelte van de maan dat van de aarde is afgekeerd) omdat de maan, zoals Ik Jullie al uitgelegd heb, om heel natuurlijke redenen (op de naar de aarde toegekeerde kant) geen lucht en geen water heeft, en als er al hier en daar in de vele dieper gelegen delen een soort lucht aanwezig is, dan is die toch niet toereikend voor de ademhaling van wezens met een lichaam, en is er ook niet geschikt voor, omdat het element zout ( de zuurstof) geheel ontbreekt.

[7] De mensen van de maan hebben daar in hun natuurlijke toestand ook geen behoefte aan, omdat zij in hun droomleven, waar zij het meest van houden, toch al alles kunnen zien en te weten kunnen komen wat goed is voor het heil van hun ziel. Zij verlangen er dan ook het allermeest naar om snel bewoners van deze aarde te worden, wat dan ook eigenlijk hun bestemming is. En als zij op hun wereld hun lichaam hebben afgelegd, gaan hun zielen, als zij zich tijdens hun lichamelijke leven daarvoor waardig gemaakt hebben, meteen naar deze aarde en worden bij een passende gelegenheid in een moederlichaam verwekt. Als kinderen van deze aarde worden zij weer geboren, groeien vervolgens op en ontvangen de opvoeding van de aardse mensen, waardoor zij in ieder geval de mogelijkheid krijgen op de weg van de kinderen van God geplaatst te worden, hetzij reeds hier of aan gene zijde.

[8] Wel, de zielen van deze mensen bestaan uit de substantie van de maanwereld en voelen zodoende, vooral tijdens hun droomleven, een bijzondere drang naar waar zij vandaan gekomen zijn, wat het sterkst tot uiting komt bij het licht van de volle maan, omdat er door het maanlicht een groter aantal substantiële, specifieke zieledeeltjes op de aarde neerdalen en de genoemde mensen, die maanzielen hebben, prikkelen en aantrekken.

[9] Dit euvel kan echter snel en gemakkelijk verholpen worden door het in geloof opleggen van de handen en door het gebruik van koude baden.’

 

121 Kenmerken van de op aarde geïncarneerde maanzielen

 

[1] (DE HEER:) Overigens schaadt zo'n eigenschap de mens zeker niet, en zijn ziel nog het minst; want zulke mensen zijn gewoonlijk heel goed en zachtmoedig, en gemakkelijk in de omgang. Maar af en toe kan het bij deze mensen voorkomen dat hun lichaam ter hoogte van de grovere ingewanden nog in bezit genomen wordt door een andere ziel die in het aardse luchtruim nog vrij rondzwerft, vaak zelfs door meer dan één, en meestal door zielen, die reeds een levensproef in het vlees op deze aarde hebben doorgemaakt, maar, vanwege hun grote zinnelijkheid en zelfzucht, voor hun levensheil aan gene zijde niet alleen niets gewonnen, maar zelfs veel verloren hebben.

[2] Deze zielen worden gewoonlijk, afhankelijk van de manier waarop zij hun leven willen beteren, zodra er zich een goede en deugdelijke gelegen­heid voordoet tot een nieuwe lichamelijke levensproef toegelaten. Maar er zijn er die dan niet meer kunnen wachten tot zij weer in een moeder­lichaam geplaatst worden, en zeggen: ' Ach wat, vlees is vlees! We zullen nu het eerste het beste menselijke lichaam in bezit nemen en het kastijden zoveel maar mogelijk is! En als het lichaam eenmaal door al dat kastijden te gronde gaat, dan kunnen wij het als volledig gelouterde zielen verlaten en in de zaligheid binnengaan!’

[3] Dergelijke zielen vergissen zich weliswaar geweldig, omdat hun zo'n soort schijnbezit van een lichaam niet alleen niets helpt, maar alleen schaadt, omdat zij dan weer heel lang moeten wachten voor zij toegelaten kunnen worden tot een echte herhaalde verwekking in een moederlichaam. Maar zulke schijnbare in bezit names van het lichaam van andere mensen worden toch toegelaten, omdat iedere ziel die ooit een volledig vrij leven moet krijgen, tenslotte alleen maar door haar persoonlijke, vrije wil verbeterd en versterkt kan worden, en die vrije wil onmogelijk anders dan door allerlei bittere ervaringen tot die bescheiden nuchterheid is te brengen waardoor zij zich tenslotte naar de lichtvolle wil van een betere geest voegt en pas waarachtig uit zichzelf verbeterd kan worden.

[4] En kijk, dan gaat het tijdelijk wat minder goed met onze mensen die een maanziel hebben, omdat zij door zulke vrij rondzwervende, nog steeds slechte zielen -die men best nog duivels (Ouvraci = keerders naar het betere) kan noemen -het eerst en het gemakkelijkst tijdelijk in bezit genomen kunnen worden. Daardoor lijdt de eigen ziel van het lichaam nooit enige schade, maar zij heeft zelfs nog nut van zo'n toestand omdat zij daardoor zeer gedeemoedigd wordt en aan het leven van haar lichaam weinig of helemaal geen plezier meer beleeft, wat voor maanzielmensen heel goed is. Want ten eerste zijn zij ondanks hun helderziendheid voor het merendeel erg eigenzinnig en sterk gebonden aan de geslachtelijke liefde, en ten tweede willen zij altijd gelijk hebben en zijn zij twistziek, gesloten en gemeen, hoewel niet bepaald helemaal boosaardig.

[5] Maar ook dit bezeten zijn is te genezen door gebed, door het aanroepen van Mijn naam, door vasten en door het opleggen van de handen in Mijn naam. -En dit is nu ook in dit opzicht alles wat jullie voorlopig moeten weten; al het hogere en meerdere zal jullie geest je leren, die Ik op de juiste tijd vervullen zal met Mijn geest.’

 

122 De Heer waarschuwt voor de terugval in het materiële

Het wezen van de materie

De oneindigheid van de Heer

 

[1] (DE HEER:) 'Ik heb jullie nu laten zien, wat en wie de mens is en wat hij moet doen om het eeuwige leven te bereiken. Van nu af aan hangt het helemaal van jullie af om daarnaar te handelen. Let echter op, dat jullie nu niet ter wille van de wereld weer in jullie oude onzin en daardoor in jullie oude dood terugvallen, want dan zouden jullie nog veel moeilijker op de juiste weg te brengen zijn dan nu! Ik kan nu persoonlijk niet langer meer bij jullie blijven; maar als jullie Mijn leer blijven toepassen, zal Ik ook in de geest werkend bij en in jullie aanwezig zijn, en wat jullie deze goddelijke geest van Mij zullen vragen in Mijn naam, dat zal jullie ook gegeven worden.

[2] Maar om zuiver wereldse dingen hoef je niet bij Mij aan te komen; want dat zieldodende gif zal Ik jullie niet geven ook al zouden jullie Mij daar ook jarenlang om vragen! Want Mijn doel is jullie in je ziel van al het wereldse volledig vrij te maken, en niet om jullie daar nog meer mee te verbinden. - Jullie weten nu wat je moet doen en geloven, en meer is voorlopig niet nodig.

[3] Maar nu nog iets anders! Vriend Jored, kijk eens, wij zijn nu drie dagen bij jou geweest, en hebben in je huis veel verbruikt! Wat vind je dat we je daarvoor schuldig zijn?'

[4] JORED zei diep ontroerd: 'Heer, alles wat er is, is immers alleen van u. Ik zou tegen U echter moeten zeggen: O Heer, ik ben Uw overgrote schuldenaar! Wanneer en hoe zal ik deze grote schuld bij U kunnen inlossen? Als U duizend jaar met nog duizendmaal zoveel leerlingen hier zou willen blijven, en dag en nacht zou eten en drinken, dan zou ik zelfs na duizend jaar nog net zo'n grote schuldenaar van U zijn als ik nu ben; wilt U mij daarom voortaan alleen maar genadig en barmhartig zijn, -al het andere is niets en kost ook eeuwig niets! -Maar één vraag zou ik U, o Heer, toch nog voor willen leggen! ,

[5] IK zei: 'Bespaar je de moeite, want Ik weet immers toch al wat jij nog een tijdje hier in deze zaal zou willen houden! Kijk, deze hemellichamen zou je zo willen bewaren! Ja, ze zullen voor jullie verdere voorlichting nog een jaar lang zo blijven! Maak er gedurende die tijd een afbeelding van; daarna zullen deze wonderbaarlijke exemplaren echter verdwijnen, zoals ook eens deze hele zichtbare hemel en deze aarde zullen verdwijnen wanneer zij alles wat daarin gevangen is helemaal teruggegeven zullen hebben.

[6] Want luister: Alle stoffelijke zaken die de hele oneindige ruimte in deze tijd bevat, zijn geestelijke dingen die gevangen en gericht zijn! Het zijn geesten die zich in het gericht van de kracht en macht van de goddelijke wil bevinden tot een vastgestelde tijd, waarop de goddelijke alwetendheid constateert dat zij die graad van zelfstandige sterkte bereikt hebben die nodig is voor de verdere geestelijke, zelfstandige ontwikkeling van het leven. Dat begrijpen jullie nu weliswaar niet, en jullie kunnen het ook niet begrijpen; maar eens zullen jullie het toch begrijpen.

[7] Ik heb jullie dit echter alleen gezegd opdat jullie ook als heidenen in zullen zien, dat Ik het eigenlijke, eeuwige IK ben, en dat in feite alles wat de oneindigheid omvat uit MIJ bestaat. Maar houd dat voorlopig voor je, tot de eeuwige geest van de waarheid je daarover meer zal leren!

[8] Nu krijgen jullie in deze nacht nog wat tijd. Wie nog wat te vragen heeft, vrage! Morgen voor zonsopgang ga Ik verder; want Ik heb heel veel kinderen die Ik als een echte levensvader nog wil bezoeken om ook hun de blijde boodschap van het eeuwige leven te verkondigen.'

[9] Toen stond EEN PRIESTER op en zei: 'Heer, morgen mag U ons nog niet verlaten; want U heeft ons nu pas goed in vuur en vlam gezet en er zal dus nog heel veel zijn waarbij wij Uw heilige raad nodig hebben!'

[10] IK zei: 'Ben Ik dan het IK, of is het Mijn innerlijke geest? Ik heb jullie immers gezegd dat die bij jullie blijft, en als jullie iets nodig hebben, dan zal hij het jullie zonder voorbehoud geven. Mijn persoon is voor jullie verder van geen nut, maar alleen de geest, die jullie nooit verlaten zal als jullie hem niet verlaten.’

[11] DE PRIESTER zei: 'Heer, dat geloven wij allen nu vast en zonder enige twijfel; maar wij hebben nu allen een grote liefde voor U opgevat omdat wij U volledig herkend hebben, en juist nu wilt U ons ook al weer gaan verlaten?! Heer, blijf persoonlijk bij ons, al is het maar een dag, dan zijn wij allen daardoor oneindig gelukkig!’

[12] Ook JORED EN ZIJN ZOON zeiden: 'Ja,ja, Heer, zo is het! Blijf minstens nog een halve dag bij ons en dan zullen we U begeleiden, waar U ook maar heen zult gaan!’

[13] IK zei: 'Nu dan, Ik zal morgenochtend bij jullie nog het ochtendmaal gebruiken, maar dan direct verder trekken!’

[14] Daarop zei de uit de dood opgewekte zoon JORABE: 'Luistert allen, beste mensen! Deze enige, eeuwig ware God wordt alleen maar door liefde tegengehouden! Dat is de enige macht die zelfs Hij innerlijk gehoorzaamt! Laten we Hem dus van harte liefhebben, dan blijft Hij ook tot het midden van de dag!'

[15] IK zei: 'Je hebt helemaal gelijk -want dat heeft je niet je bloed, maar dat heeft je je geest ingegeven -; maar Ik kan toch niet anders doen dan zoals Ik het eerder gezegd heb. Om jullie allen te plezieren, zal Ik pas na zonsopgang hier weggaan, maar in de geest toch bij jullie blijven. Nu is het echter de vraag of jullie alles begrepen hebben, en of niemand van jullie nog iets te vragen heeft.’

 

123 Over gebed en godsdienst

 

[1] Toen zei DE MINERVAPRIESTERES: 'O Heer, we zouden wel een eeuwigheid lang steeds maar door kunnen vragen, maar wat zouden we daaraan hebben, omdat we Uw antwoorden in onze huidige toestand immers toch nooit zouden kunnen begrijpen! Maar zend U ons maar zo vlug mogelijk Uw beloofde geest die ons in zal wijden in alle waarheid, dan zijn wij al meer dan volmaakt tevreden met alles wat wij tot op heden van U gekregen hebben. Alleen één ding zou nog genoemd kunnen worden, en het zou goed zijn als we ook in dat opzicht uit Uw mond een juiste aanwijzing zouden krijgen.

[2] Kijk, in alle godsdiensten stelt men de loffelijke eis dat een goddelijk wezen door ons, mensen, aanbeden moet worden! Wel, voor onze valse goden hebben we een heellegioen goedgekeurde en ook niet goedgekeur­de gebeden gehad. De goedgekeurde, en dus ook werkzame, gebeden waren door priesters -natuurlijk van de hoogste rang -gemaakt en mochten ook alleen maar door de priesters tijdens een bepaalde ceremonie en alleen maar op een bepaalde tijd van de dag gebeden worden, en behoorden tot de mysterieuze, zogenaamde godendienst. Zo'n gebed mocht de leek en oningewijde nooit zelf bidden want daar stonden zeer strenge straffen op, maar hij moest naar een priester gaan, en hem een bepaald en voor ieder geval apart vastgesteld offer brengen, opdat de priester dan voor hem zo'n goedgekeurd gebed tijdens de daarvoor vastgestelde ceremonie heel monotoon en volledig gedachteloos in de tempel op zou dreunen. De niet goedgekeurde, en daarom ook geen uitwerking hebbende gebeden mocht ook de leek bidden, enkel en alleen om zich te oefenen in de beschouwing van de goden, en om daardoor de uitwerkingen van de goedgekeurde, heilige gebeden van de priesters te leren kennen.

[3] Nu, dat zoiets voor Uw ogen en oren een gruwel is, behoeft mij niemand verder uit te leggen of te bewijzen; maar desondanks zou een mens voor het aanbidden en aanroepen van een ware God toch meer bepaalde, verzorgde en meer voor God waardige woorden moeten gebrui­ken dan die van de omgangstaal van het dagelijkse gebruik. En in dit opzicht zouden wij dan ook van U Zelf een richtlijn willen hebben.

[4] IK zei: 'Mijn leerlingen hebben jullie toch al Mijn gebed gegeven, dat Ik hen geleerd neb en dat ieder mens in zijn hart op dezelfde wijze kan bidden; ieder ander lippengebed is voor Mij een gruwel.

[5] In de geest ben Ik van eeuwigheid altijd volkomen dezelfde, Ik heb Mij nooit veranderd en zal Mij ook eeuwig nooit veranderen in Mijn wezen, werken en willen. Ik ben nu drie dagen lang bij jullie en heb jullie geleerd wat jullie moeten weten, geloven en doen -ieder voor zich -om het eeuwige leven van de ziel te verkrijgen. Heb Ik jullie toen iets gezegd over bepaalde gebeden of over een bepaalde doelmatige, mysterieuze, als enige Mij welgevallige godsdienst, of over een bepaalde feestdag, zoals eventueel over een sabbat van de joden die zij de dag van de Heer Jehova noemen, en waarop de priesters de mensen alle arbeid verbieden terwijl zij zelf als priesters juist op de dag van de Heer het grootste en schandelijkste bedrog plegen, en daarbij nog de gewetenloos slechte mening er op na houden God daarmee een goede dienst te bewijzen? Nee, van dit alles hebben jullie uit Mijn mond niets gehoord en Ik zeg jullie geheel naar waarheid:

[6] Weg met alle gebeden, weg met alle feestdagen want iedere dag is een ware dag des Heren, en weg met het hele priesterdom! Want ieder mens die God erkent en Hem boven alles liefheeft en Zijn wil doet, is een waarachtig en goed priester, en ook een goede leraar als hij zijn naasten deze leer geeft die hij van Mij gekregen heeft.

[7] Wie dus Mijn wil doet, spreekt nu de Heer, bidt waarachtig en bidt altijd zonder ophouden; en iedere dag waarop een mens zijn medemens in Mijn naam een weldaad bewijst, is een goede, en alleen zó'n dag is voor Mij een aangename dag des Heren.

[8] Als iemand echter zijn naaste een weldaad bewijst, laat hij dat dan in stilte doen, en het niet rondbazuinen en zich ervoor op de borst slaan! Want wie dat doet, heeft zijn geestelijke loon van Mij al genomen omdat hij voor zijn edele daad wereldse roem kreeg; die versterkt de ziel echter nooit, maar bederft haar omdat hij haar alleen maar ijdel en zelfingenomen maakt.

[9] Zo is het ook als iemand aan Mij een of andere gunst vraagt. Wie door zijn vraag iets van Mij wil ontvangen, moet dat heel stil, in zijn van liefde tot Mij vervulde hart, vragen, en waarom hij gebeden heeft wordt hem gegeven als het past bij het levensgeluk van zijn ziel.

[10] Zo kunnen zich ook geheel in stilte twee, drie of ook meer mensen verenigen en voor zichzelf en de hele gemeente bidden - maar niet zo, dat de gemeente dat meteen ook weet -, en Ik zal zulke vragen zeker verhoren. Maar als er twee, drie of ook meer mensen aan de gemeente bekend zouden maken dat zij dat op een bepaalde dag of op een bepaalde tijd van de dag zullen gaan doen, opdat de gemeente dan tegen hen op zou zien en hen zou prijzen, ja uiteindelijk zelfs voor dit vrome bidden zou betalen, - heus, dan zal zo'n gebed nooit verhoord worden, en zodoende ook de gemeente en degenen die gebeden hebben niet helpen! Want dat alles en soortgelijke dingen hebben ook de heidenen gedaan, -en het gebeurt nog -, die bij dreigend gevaar in grote scharen van de ene afgodentempel naar de andere trokken, daarbij allerlei dom houtsnijwerk, vanen, vaten en nog een aantal andere zaken meedroegen en veel misbaar maakten, op horens bliezen, geweldig op cimbalen sloegen en met de schilden kletterden. Zij organi­seerden ook verre pelgrimstochten naar buitengewone, bijzondere gena­debeelden van afgoden, en als zij daar aankwamen deden zij op allerlei oerdomme manieren boete en schonken de afgoden grote en vaak zeer aanzienlijke offers. Dat was voor de afgodenpriesters natuurlijk erg voor­delig, maar voor de domme pelgrims nooit. Dus dergelijke algemene gebeden en vragen worden door Mij nooit verhoord!

[11] Wie bij Mij een goede vraag verhoord wil hebben, moet naar zijn hart op bedevaart gaan en Mij zo helemaal in stilte zijn vraag met volkomen natuurlijke, eenvoudige woorden voorleggen, dan zal Ik hem verhoren. Maar Ik zeg jullie tevens, dat niemand daarbij tot Mij moet komen met bepaalde, vroom uitziende gebaren en een vroom gezicht! Want als iemand iets aan Mij vraagt met zo'n zeker, huichelachtig, vroom gezicht, zal die vraag niet verhoord worden; want wie niet zo natuurlijk als hij is tot Mij komt, en niet in de ware geest van de volle waarheid vraagt, zal niet verhoord worden, maar alleen degene die Mij waarachtig liefheeft, Mijn wil doet en zonder enige opschik en dwang tot Mij komt zoals hij is, zal door Mij altijd verhoord worden.

[12] Zo is het ook een oud gebruik, zelfs bij de joden, dat de blinde en domme mensen bij hun vragen en gebeden ook speciale, fijnere en betere kleding aantrekken, omdat zij menen dat de mens niet genoeg kan doen voor de zogenaamde grotere eer van God. Maar zo 'n dwaas bedenkt niet dat er heel veel armen zijn die nauwelijks hun naakte lichaam kunnen bedekken. Hoe moet het de arme te moede zijn, als hij de rijke zo in z'n beste kleren in een bedehuis ziet, en ziet wat een eer hij God geeft, terwijl de arme dat niet kan doen, en tevens moet bedenken dat hij in zijn lompen met zijn gebed God alleen maar beledigen kan!

[13] Waarlijk Ik zeg jullie: Wie Mij ooit wat vragen zal terwijl hij daarvoor speciale, betere kleding heeft aangetrokken, zal ook nooit verhoord worden­ en een of andere priester in zijn domme, versierde tovermantels en rokken al helemaal niet!

[14] Zo bestaat er ook een oude, slechte gewoonte bij het bidden tot God, om alleen maar een bepaalde, vreemde taal daarvoor te gebruiken en deze voor de verering van God het waardigst te achten. Waar in het vervolg die onzin ooit voor zal komen, zal de vraag ook nooit verhoord worden.

[15] De mens moet zich voor Mij alleen maar in zijn hart tooien, en zijn eigen taal spreken, en de taal van zijn hart gebruiken, die Ik heel goed versta, dan zal Ik zijn vraag verhoren!

[16] Ik wil dat al die oude dwaasheden helemaal verdwijnen en de mensen geheel nieuwe, waarachtige, zuivere mensen zullen worden. En waar zij zo zullen zijn, zal Ik ook steeds temidden van hen zijn; maar de blinde, wereldse dwazen zullen voortaan gestraft worden doordat hun vragen niet verhoord worden!

[17] God heeft de mensen zonder kleding geschapen en Hij schiep hen naar Zijn evenbeeld, en God was ingenomen met het uiterlijk van de mens, omdat het Zijn evenbeeld was. God toonde de mens ook hoe hij kleding moest maken om zijn huid tegen koude te beschermen; maar God leerde de eerste mensen niet om kleren te maken teneinde die hoogmoedig als versiering van hun ledematen te dragen. En nog minder leerde God de mensen opgesmukte kledij te maken om alleen daarin God waardig te kunnen aanbidden.

[18] Kleed je daarom nu weliswaar volgens je stand, maar eenvoudig, en hecht aan rok en mantel geen andere waarde dan alleen, dat het je lichaam bedekt; al het meerdere is al verkeerd en brengt geen goede vruchten voort.

[19] En zo weten jullie nu ook in dit opzicht wat je te doen staat, en Ik geloof nu­ omdat het al bijna middernacht is geworden -, dat wij ons ter ruste kunnen begeven!’

 

124 Over de ontwikkeling van de mensen

 

[1] Toen zei DE MINERVAPRIESTER: 'Ja, Heer, U heeft in alles volkomen gelijk; maar omdat U vandaag helaas reeds de laatste nacht bij ons doorbrengt, zou ik U in naam van ons allen nog iets belangrijks willen vragen, en dat is, of U zo vriendelijk zou willen zijn ons toe te staan Uw leer, die U nu aan ons gegeven heeft, woordelijk op te schrijven, opdat zij als het belangrijkste goed van alle mensen nooit verloren zal gaan, daar Iedere leer anders toch, als er alleen maar mondelinge overleveringen zijn, tenslotte in de loop der tijden vervormd en verontreinigd wordt. Want de mensen voegen mettertijd graag van alles toe en laten anderzijds gemak­kelijk iets wezenlijks weg. Als alles echter opgeschreven is, en door alle hier aanwezige getuigen ondertekend is ten bewijze dat het volledig waar is, dan, denk ik, zal een verontreiniging van Uw leer niet zo gemakkelijk meer mogelijk zijn. Om te zorgen dat wij niets verkeerds opschrijven, vragen wij U, o Heer, of U ons met Uw alwetende en almachtige geest wilt leiden!’

[2] IK zei: 'Dat kunnen jullie zeker doen; maar als jullie dat toch willen, schrijf het dan in meerdere exemplaren, opdat het meer algemeen wordt, en het ene en eerst geschreven boek -vooral bij de zeer bijgelovige heidenen­ niet een soort magische werking krijgt, waardoor de waarde van de inhoud misvormd zou worden en de mensen letterlijk vrees voor de heiligheid van zo'n boek zouden krijgen, het van louter eerbied niet meer zouden durven lezen, en tenslotte zelfs zover zouden komen, te geloven dat enkel de verering van zo'n relikwie de mensen al de hemel op zou leveren! Als er echter verscheidene gelijke boeken bestaan, is zo'n verbastering niet zo gemakkelijk meer mogelijk.

[3] Ik zeg niet, dat de mensen zulke boeken niet in ere moeten houden; maar zij moeten er niet meer van maken dan zij zijn, en ze ook alleen maar gebruiken voor datgene waarvoor ze bestemd zijn en zeker niet voor iets anders .

[4] Ik voeg daar echter nog aan toe dat jullie ook moeite moeten doen om alle mensen reeds van kinds af aan behoorlijk lezen, schrijven en rekenen te leren -niet alleen maar de rijken -, anders hebben jullie weinig aan de geschreven boeken. Probeer vooral een goede ontwikkeling van de kennis en daardoor van het hart bij de mensen te bewerkstelligen, dan staat je in Mijn rijk een grote beloning te wachten, en daardoor zul je ook gemak­kelijk met de mensen op aarde kunnen werken; want met echt ontwikkelde mensen kun je gemakkelijk praten en omgaan. Maar probeer de mensen een waarachtige, totale ontwikkeling bij te brengen; want een halve ontwikkeling is vaak slechter dan helemaal geen!

[5] Onthoud jullie jongeren de waarheid niet, zoals ook Ik jullie niets heb onthouden; want slechts de waarheid vormt de mens werkelijk tot mens. Waar deze ontbreekt, moet zonder meer de leugen haar plaats innemen, en die is de moeder van al het onheil dat maar op aarde onder de mensen kan voorkomen. Houd dit ook voor jullie allen aan als levensrichtsnoer! Als jullie daar op zullen letten, zullen jullie heel snel de zegeningen ervan reeds op deze aarde zeer duidelijk en waarachtig ondervinden. -Hebben jullie nu nog wat op je hart?'

 

125 De geest van de mentor van de priestervrouwen verschijnt

 

[1] Toen zei DE MINERVAPRIESTERES: 'Heer, voor zover ons huidige inzicht dat toelaat, is er nauwelijks meer iets wat wij U ten behoeve van de tegenwoordige stand van onze kennis zouden kunnen vragen, omdat U ons al bijna te veel getoond en geleerd heeft; maar iets zou u voor ons, vrouwen, toch nog kunnen doen, namelijk dat U ons de ziel van onze mentor laat zien, opdat wij ons daardoor van het verder leven aan gene zijde vooraf nog meer en degelijker kunnen overtuigen.’

[2] IK zei: 'Dat is een wat onverstandige wens van jullie - want ten eerste zijn jullie nog lang niet in staat een geest te zien, omdat een geest alleen met geestelijke ogen, maar nooit met lichamelijke ogen gezien kan worden, en ten tweede is de ziel van jullie voormalige mentor ook nog lang niet in zo'n levenstoestand dat zijn verschijning jullie een bepaald nut zou kunnen verschaffen -; maar omdat jullie het dan toch zo belangrijk vinden en van mening zijn dat het je geloof zeer zou versterken, kan dat jullie tot slot ook nog wel toegestaan worden. -Isma kore! -kom en spreek!’

[3] Zo riep Ik de ziel van de mentor. En er ontstond een groot gedruis in de zaal, uit de bodem steeg rook op alsof daaronder brand was, en midden uit de rook kwam DE GEEST met een woedend gezicht te voorschijn en zei tegen de vrouwen: 'Waarom storen jullie, ongelovige vrouwen, mij in mijn rust waarin ik bezig ben met mijn vervolmaking, en in prettig gezelschap ben van geesten die net zo zijn als ik, en waar onderlinge ruzie en onenigheid ondenkbaar is?

[4] Ik heb de belofte die ik jullie gegeven heb, allang ingelost en jullie ook duidelijk gezegd hoe nietswaardig de leerstellingen van Diogenes zijn. Ze strekken de mens die deze aanvaarden kan, tot grote schande omdat het niets dan ellendige leugens zijn, een bespotting van de hoogste wijsheid van een eeuwige, almachtige God! Maar jullie meenden dat het een droom was en een spel van jullie fantasie!

[5] Heeft jullie verstand je dan niet gezegd dat de mens een heel wonder­baarlijk werk is van een grote, wonderbaarlijk almachtige Schepper, en dat daarin niets plaats kan vinden wat niet een oorzaak en een wijs doel heeft?! Dat heb ik jullie tijdens mijn aardse leven nog vaak gezegd; maar daar hebben jullie geen waarde aan gehecht, want jullie was het er alleen maar om te doen, door iedereen bewonderd te worden vanwege je stoïcijnse wijsheid. Maar desondanks knaagde toch voortdurend de twijfel aan jullie hart, die ik door overduidelijk opnieuw te verschijnen te niet had moeten doen.

[6] Maar nu is er een hogere geest bij jullie gekomen en heeft jullie onderwezen. Waarom geloofden jullie Hem dan niet volledig? Waarom vragen jullie mij als getuige van Hem, wiens naam ik niet waardig ben uit te spreken? O jullie vreselijk dwaze vrouwen! Heus, als nu die grote geest met hier zou zijn, zouden jullie allen er flink van langs hebben gekregen! Onthoud echter, dat het je heel slecht zal vergaan als je mij nog een keer in mijn rust stoort!’

[7] Daarop verdween de geest plotseling, en de vrouwen konden niets tegen hem zeggen en durfden dat ook niet.

[8] Maar IK vroeg hen: 'Wel, zijn jullie tevreden met je mentor?'

[9] DE PRIESTERESSEN zeiden: 'O Heer, heus, die had gevoeglijk in zijn domme rust kunnen blijven! Als zijn gezelschap in het hiernamaals precies op hem lijkt, zullen ze nog heel lang aan hun levensvervolmaking moeten werken. Hij is toch welontzettend grof en ruw! Tijdens zijn leven bij onze ouders thuis was hij de bescheidenste en zachtaardigste mens, en nu als geest is hij gloeiend van woede! Hoe is dat mogelijk? Had hij op deze wereld dan een andere ziel?'

[10] IK zei: 'Dat toch niet, -maar op de wereld verborg zijn ziel heel verstandig haar eigenlijke ik en toonde zich naar buiten heel anders dan zij innerlijk was; maar nu in haar naaktheid gaat dat natuurlijk niet meer. Want aan gene zijde kan geen enkele ziel zich uiterlijk anders voordoen dan zij innerlijk is; en daarom kon jullie mentor zich aan jullie nu ook niet anders voordoen dan hij is, en hoe hij innerlijk ook eigenlijk altijd ten opzichte van jullie gezind was. Zijn bescheidenheid en zijn zachtmoedigheid waren slechts gespeeld, innerlijk zag het er heel anders uit!

[11] Verlang daarom in het vervolg vooral geen geest meer om van te leren, maar leef volgens Mijn leer, zodat jullie daardoor in staat zullen zijn om met Mijn geest een volledige verbinding aan te gaan, -dan zullen jullie de harde lessen van zulke geesten gemakkelijk kunnen missen!’

[12] Dat stelde de vrouwen volledig tevreden en zij verloren elk verlangen ooit nog ergens zo’n mentorgeest te ontmoeten.

[13] Daarop raadde Ik allen aan om nu te gaan rusten, wat iedereen dan ook meteen deed. Ik en de leerlingen deden dat ook en wij namen plaats op onze rustbanken.

[14] De nacht ging snel voorbij en wij stonden op. Toen wij de zaal wilden verlaten, kwam Jored ons al tegemoet en vroeg Mij te wachten op het ochtendmaal, dat direct klaar zou zijn.

[15] Maar IK zei: 'Geef ons alleen maar wat brood en wijn, dan gaan we meteen weg, zodat de priesters met hun vrouwen, die direct zullen komen, ons hier niet meer aan zullen treffen!’

[16] Dat gebeurde. Wij namen brood en wijn en gingen toen gelijk weg, nadat Ik eerst nog Joreds huis en al zijn mensen gezegend had.

 

126 De betekenis van het joodse volk ten opzichte van de heidenen

 

[1]Jored en zijn zoon Jorab begeleidden Mij tot Malaves, waar de dankbare bewoners ons snel tegemoetkwamen en voor ons wilden zorgen. Maar wij namen niets aan, raadden hun echter nog een keer aan om standvastig te blijven in de ontvangen leer. Dat beloofden zij ook heel nadrukkelijk, en vroegen Mij naar welke plaats Ik nu ging.

[2] En IK zei tegen hen: 'Naar Samosata! Als jullie een vaartuig daarheen gereed hebben liggen, dan kunnen jullie Mij brengen.'

[3] Toen zeiden de gemoedelijke, gedienstige MENSEN UIT MALAYES: 'O grote Heer en Meester, we hebben wel twee vaartuigen waarop U met Uw begeleiders heel geriefelijk binnen een paar uur van hier naar Samosata kunt komen; maar alleen het terugbrengen van de vaartuigen is daarna tamelijk moeilijk. Ze moeten stroomopwaarts getrokken worden, en wel met ossen en muildieren, en dat kan alleen gebeuren als er van Serrhe bij gunstige waterstand goederenschepen naar Melitene stroomopwaarts va­ren. Die nemen dan zulke kleinere vaartuigen op sleeptouwen brengen ze naar de plaats terug die de eigenaar van het schip aangeeft. Maar dat geeft niet; we zullen een paar betrouwbare schippers meegeven, en die zullen er in Samosata dan wel voor zorgen dat de vaartuigen zo vlug mogelijk teruggebracht worden. Als het U, o Heer en Meester, nu schikt, kunt U Zich meteen inschepen en wegvaren!’

[4] IK zei: 'Heel goed, beste mensen; maar geef ons in plaats van twee schippers er vier mee, dan sta Ik er voor in dat zij vandaag nog lang voor zonsondergang met de twee schepen zullen terugkomen!’

[5] DE MALAYESEN zeiden: 'Dat zou normaal gesproken niet mogelijk zijn; maar U, o Heer, is niets onmogelijk! Want wij hebben aan den lijve al ondervonden dat Uw woord en wil direct vaste vorm aannemen.’

[6] Toen gingen er meteen vijf schippers mee in plaats van vier; drie namen de leiding over het grootste vaartuig, en twee gingen op het kleinste schip, waarop Ik met de twaalf leerlingen plaats nam. Deze vaartuigen waren eigenlijk meer een soort vlotten dan schepen; alleen waren ze voorzien van relingen en zitbanken, en elk had een dak van grof zeildoek.

[7] Toen Ik met de oudste leerlingen op het kleinere vaartuig plaatsnam, groetten Jored en zijn zoon Mij heel hartelijk en vroegen Mij, of Ik hen toch nog een keer persoonlijk zou willen opzoeken, maar bij een her­nieuwd bezoek langer in hun midden zou willen vertoeven dan deze keer

[8] IK groette hen ook en zei: 'Blijf actief in Mijn leer, dan zal Ik niet alleen heel vaak bij jullie zijn, maar uiteindelijk zelfs temidden van jullie gaan wonen! Breng onze groet en zegen over aan allen die van goede wil zijn!”

[9] Daarop werden de vaartuigen losgemaakt, het kleinste voorop en het grootste enige ogenblikken later, en dat voer achter ons.

[10] Toen we alleen waren, zei PETRUS: 'Heer, het zou haast beter zijn om maar steeds bij de heidenen te blijven en de Joden te laten voor wat ze zijn; want het is toch hartverwarmend om te zien hoe gretig deze mensen de levenswoorden in zich opnemen. De vernietiging van hun drie afgoden namen ze heellicht op, en vrijwel niemand behalve de vijf vrouwen maakte zich daar extra druk over, en uiteindelijk waren zelfs de vrouwen ook niet zo moeilijk te overtuigen. En als men het geheel eens op de keper beschouwt dan heeft zo'n heiden, zoals Jored was en is, met zijn hele huis, toch wel honderdmaal meer gezond verstand dan een joodse oudste of schriftgeleerde. Hoe zou het ons in Jeruzalem zijn vergaan als U bij de Farizeeën de tempel ook zo uitgedund zou hebben als drie dagen geleden die in Chotinodora?! Ik zeg met steeds meer inzicht en overtuiging: Van alle volkeren zijn de joden Uw grote erbarming, geduld en begrip het minst waard. - Wat vindt U van mijn mening?'

[11] IK zei: 'Kijk, je praat naar je verstand hebt! Als je een veld ziet dat dicht begroeid is met allerlei onkruid, moetje gezond verstandje toch wel zeggen: Dat moet goede, vruchtbare grond zijn! Het zal de moeite best lonen om dit veld van onkruid te zuiveren en dan tarwe in te zaaien; die kan daar honderdvoudige vrucht opleveren! Als je echter een veld ziet met weinig onkruid, waar maar heel spaarzaam hier en daar een schraal grassprietje groeit, zal het dan de moeite en het werk wellonen dat veld in een vruchtbare tarweakker te veranderen? Zeker niet, want waar de grond geen voedsel heeft voor onkruid, zal die dat beslist ook niet voor tarwe hebben. Je zult op zo'n veld veel goede, krachtige mest moeten brengen om het kale veld voor de tarwe vruchtbaar te maken.

[12] Kijk eens wat voor tekenen hier gedaan moesten worden om deze heidenen te laten geloven! De tekenen waren krachtige mest, zodat de leer als levenstarwe op hun gemoedsveld kon ontkiemen en tot een toekom­stige vrucht kon opgroeien. Toen Ik echter anderhalf jaar geleden bij jullie Joden kwam, was slechts een woord voldoende en jullie volgden Mij, zonder dat jullie precies wisten wie je volgde. Jullie gemoedsbodem was wel begroeid met veelonkruid, en menige doornstruik omringde jullie hart, -maar daarnaast was er toch ook nog veel ruimte op het veld voor de tarwe.

[13] Maar bij deze heidenen zouden we tien jaar lang hebben kunnen praten zonder hen bekeerd te hebben tot het licht van het leven uit God, omdat zij ondanks de vele, grote tekenen nog hevige tegenstand boden. Nu behoren zij wel bij ons, meer dan vele Joden, en vanwege hun starheid zal de joden ook het licht ontnomen worden en aan de heidenen worden gegeven, maar ondanks dat alles mag je nooit vergeten dat het heil van de mensen alleen maar van Jeruzalem uitgaat, en alle voorspellingen die aan de joden gegeven zijn zullen op die plaats in vervulling gaan voor alle mensen van de aarde! Maar ondanks dat alles zullen we nu ook de heidenen bezoeken en hen voorbereiden op wat zij na Mijn hemelvaart kunnen verwachten, namelijk de uitstorting van de Heilige Geest uit God.

[14] Maar let nu allen op; want wij komen nu aan een plaats in de rivier waar deze meer stilstaat dan stroomt! Daar moeten de roeispanen ijverig gehanteerd worden, omdat men anders gemakkelijk door rivierrovers ingehaald en overvallen kan worden. Maar toch moeten onze beide schippers het vaartuig maar laten gaan zoals het gaat; want Ik wil deze rovers spreken en van hun handwerk afbrengen! ‘

 

127 De Heer overwint de rivierrovers

 

[1] Nog maar net had Ik dit gezegd, of ons vaartuig dreef al op het rustige deel van de stroom, waar de rivier erg breed en ook erg diep was. We waren nauwelijks twee morgen op dit rustige deel verder gedreven, toen onze beide schippers de roeiriemen ter hand namen om stroomafwaarts te roeien; maar Ik zei tegen hen dat zij dat nu niet moesten doen.

[2] DE SCHIPPERS zeiden echter: 'Heer, dit is een onveilige plaats, waar je gemakkelijk door gemene rovers aangehouden wordt die ieder vlot dat zij inhalen veel te veel schatting laten betalen! Als wij ons vaartuig echter sneller later gaan, halen zij ons voor de volgende stroomversnelling niet in, en dan zijn we al veilig omdat zij zich niet voorbij dit rustige deel wagen.’

[3] IK zei: 'Ja, ja, daarin hebben jullie wel gelijk, maar Ik wil deze rivierrovers juist ontmoeten en hen voor de toekomst voor hier helemaal onschadelijk maken. Houd daarom even met roeien op! ‘

[4] Daarop hielden onze beide schippers op met roeien en geen tien seconden later haalden heel verdacht uitziende mannen in een brede boot ons vaartuig in en eisten meteen dat wij vrijwillig ons hele hebben en houden af zouden geven.

[5] IK stond echter op van Mijn zitplaats en vroeg met geweldige stem aan de rovers: 'Met welk recht eisen jullie dat van ons en van iedereen die je kunt achterhalen?'

[6] EEN REUSACHTIG GROTE ROVER zei: 'Wij zijn vrijbuiters en kennen geen ander recht dan dat van de sterkste!'

[7] IK zei: 'Maar wat zou je doen als wij hier de sterksten zouden zijn en van jullie je bezit of je leven zouden eisen?'

[8] DE ROVER zei: 'Dan zouden wij dat ook moeten toelaten! Maar omdat dat niet het geval is, moet je niet talmen om ons te geven wat we willen hebben, omdat we anders op onaangename wijze onze kracht moeten tonen!’

[9] IK zei: 'Wij hebben niets en geven daarom ook niets; als je Mij echter met gelooft, dan moetje maar meteen gebruik maken van je reuzenkracht!'

[10] Toen hieven de rovers geweldige knotsen op om ons te slaan. Maar Ik liet hen ogenblikkelijk verstijven, zodat zij daar zo onbeweeglijk stonden als standbeelden, en van pijn heel jammerlijk begonnen te schreeuwen.

[11] IK vroeg toen aan de sterkste rover: 'Wel waar is nu je recht?'

[12] HIJ schreeuwde echter: 'O almachtige, u bent een god! Help ons, dan zullen wij voortaan voor altijd dit werk neerleggen en alles doen wat u van ons verlangt!’

[l3] IK zei: 'Goed dan, wees vrij; maar jullie geroofde goud geef je aan Mijn twee schippers, anders zal het jullie heel slecht vergaan!'

[14] Toen zei DE GROTE ROVER: 'Heer, niet alleen het goud, maar ook al het zilver geven wij af; maar sta ons met z'n tienen toe dat wij u, waarheen u ook gaat, mogen begeleiden, -want ik vermoed dat u heel andere en veel gewichtiger schatten bezit dan de onze, en van die schatten van u zouden wij ons wat toe willen eigenen!'

[15] IK zei: 'Ga jullie goud en zilver dan halen!'

[16] Toen gingen zij vlug naar de rotsige linkeroever van de stroom, waar zij in holen woonden. Binnen een kwartier waren zij al weer bij ons terug en overhandigden Mij ongeveer honderd pond goud en driehonderd pond zuiver zilver, bovendien nog parels en edelstenen.

[17] Op dit moment kwam ook het grootste vaartuig met de twintig leerlingen ons achterop, en die voeren dicht naar ons toe omdat hun schippers tegen hen zeiden dat wij beslist door de beruchte rovers waren aangehouden. Maar toen zij bij ons kwamen, verbaasden zij zich over onze schatten en wilden vragen hoe we daaraan gekomen waren.

[18] Maar IK zei: 'Vaar nu maar door, al het andere zullen jullie nog vroeg genoeg te weten komen! Deze schatten zijn nu echter al het eigendom van onze vijf schippers, en deze tien mannen die ze afgegeven hebben, zijn gekomen om Mij te volgen. En zorg nu dat je verder komt!’

[19] Toen voeren DE TWINTIG verder, maar onder elkaar zeiden zij: 'Het is toch een vreemde zaak met onze Heer! Nu neemt Hij al heidenen en tollenaren en dieven en rovers als leerling aan; maar al die leerlingen uit Jeruzalem liet Hij in Kapérnaum zonder een woord gaan! Ja, ja, we zullen nog beleven dat Hij ook hoeren en echtbreeksters als leerling aanneemt! Dat is werkelijk heel vreemd! Maar wat kunnen we er aan doen? Hij is en blijft nu eenmaal een met alle kracht van God vervulde profeet die niemand kan weerstaan, en we moeten Hem Zijn recht laten, -daar kan niets tegenop!’

[20] Maar toen zij zo spraken, hadden we hen samen met de tien rovers die ons in hun brede boot vlug achterna voeren, ook al ingehaald, en IK zei tegen de twintig: 'Jullie vinden het vreemd dat Ik zo doe, - Ik vind het echter van jullie tienmaal vreemder dat juist jullie deze daden en dit handelen van Mij vreemd vinden. De mensen zijn Mijn werk, en Ik ken dit werk het best, Ik ken al hun bekwaamheden en weet daarom goed wat Ik doe. Laat daarom verder niets meer van wat Ik doe jullie vreemd voorkomen, anders zou het jullie erg vreemd voor moeten komen dat Ik jullie heb aangenomen terwijl jullie nog duizendmaal erger waren dan deze tien rovers, die nog niemand gedood hebben maar alleen de rijk­ en zwaarbeladen vlotten wat lichter hebben gemaakt!’

[21] Daarop vatten de twintig moed en vroegen Mij om vergeving. Ik liet onze boot echter weer voor de hunne varen en wees hen de veilige weg door de stroomversnelling. Toen wij die achter ons hadden, zagen wij meteen Samosata en wij bereikten deze plaats na een uur.

 

128 De Heer in Samosata

 

[1] Toen wij daar landden, kwamen er meteen tollenaars die haastig hun tol eisten.

[2] En IK zei tegen Petrus: 'Pak een heel pond zilver en geef het hun voor ons allemaal!’

[3] Petrus deed dat, maar DE TOLLENAAR zei: 'Heer, dat is tien keer teveel, u krijgt nog veel terug!’

[4] Maar IK zei: 'Wees daarmee dan goed voor de armen, houd alles en wijs ons een goede herberg; want wij blijven vandaag en morgen hier!'

[5] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Blijf dan bij mij, want ik heb zelf nu eenmaal de beste en grootste herberg!’

[6] IK zei: 'Goed, breng ons daarheen!'

[7] Nu gingen wij aan land, en toen wij de vaartuigen verlieten, voeren deze meteen pijlsnel stroomopwaarts met de schatten terug, hetgeen de tollenaar zeer verbaasde, en dat nog te meer omdat ook de lege boot zonder schipper vanzelf de twee andere vaartuigen snel achterna voer .

[8] Toen de tollenaar van zijn verbazing bekomen was, bracht hij ons naar zijn herberg. Deze Samosaatse tollenaarswoning en - herberg leek erg veel op het huis van Jored in Chotinodora en was bijna net zo ingericht; alleen de eetzaal was niet zo ruim en gerieflijk en elegant ingericht, - vooral het plafond zag er niet erg mooi uit, omdat het niet uit planken, maar meer naar oosters gebruik slechts uit een afdak van smerig zeildoek bestond. Maar dat gaf niet, het was toch de beste zaal in heel Samosata, en dus trokken wij hier in, hoewel een rover Mij erop wees, dat deze herberg weliswaar een van de beste in de hele plaats was, maar ook een van de duurste; want je was daar per dag minstens tien penning kwijt. De waard was een erg geldzuchtige zonderling.

[9] IK zei: 'Daar hebben we het nu niet over! Morgen zullen we wel zien wat voor rekening hij ons geeft!’

[10] Toen wij ons om de grote, lange tafel geschaard hadden, vroeg de waard Mij wat wij die middag wilden eten en drinken.

[11] IK zei tegen hem: 'Brood en wijn heb je, en meer hebben we niet nodig, en je hebt ook verder niets meer klaarstaan; vanavond zorgen we wel voor onszelf.’

[12] DE WAARD zei heel hoffelijk: 'O mijn zeer vereerde vriend, ik heb nog van alles in voorraad, zoals vlees, melk, boter, kaas, eieren, honing en allerlei tuinvruchten; ook heb ik beste vis in mijn vergaarbakken! U hoeft maar te vragen en het wordt allemaal binnen de kortste tijd klaargemaakt!'

[13] IK zei: 'Dat is niet nodig, wij houden het nu echt bij Mijn eerste verzoek; Ik wens alleen een prima wijn, die zul je wel ergens hebben!'

[14] De waard riep meteen zijn bedienden en liet voldoende brood en wijn brengen, en Ik zegende beide en zei toen tegen allen dat ze naar hartelust moesten eten en drinken.

[15] DE TIEN VOORMALIGE ROVERS zeiden echter: 'Heer, wij zijn het niet waard aan uw tafel te zitten, en onze kleding is te armoedig en te smerig voor u, heren, die goed gekleed zijn!’

[16] IK zei: 'Dat is nu niet aan de orde; nu moet je doen wat Ik wil, en dan zullen jullie kleren weldra ook wel verbeteren! Een mens is en blijft, wanneer zijn innerlijk in orde is, ook in de armoedigste kleren een mens.’

[17] Toen aten en dronken wij heel opgewekt en spraken daarbij weinig. Toen wij gegeten en gedronken en ons lichaam aldus gesterkt hadden, stonden we terstond op van onze plaatsen en Ik vroeg de waard om de rekening.

[18] Maar hij zei, dat alles al betaald was met het grote overschot van het pond zilver, en dat wij voor hetgeen resteerde nog drie volle dagen bij hem in de herberg konden blijven.

[19] 'Goed', zei IK, 'dan kunnen we met een gerust hart naar buiten gaan en het plaatsje wat bezichtigen.’

[20] DE WAARD zei: 'Zeker, - alleen zal ik u voor de zekerheid begeleiden, want we hebben hier een Romeinse rechtbank en een kleine Romeinse bezetting, en die gaat nu bepaald niet al te vriendelijk met vreemde reizigers om als zij deze ergens tegenkomt. Maar als ik als voornaamste tollenaar en tevens bestuurder van dit dorp met u meega, zult u overalongehinderd kunnen komen. Maar om voor mijzelf ook helemaal zeker en gedekt te zijn, zou het goed zijn als u mij persoonlijk naar waarheid zou willen vertellen wie u bent en waar u vandaan komt en wat u eigenlijk hierheen gebracht heeft.

[21] IK zei: 'Omdat je een eerlijke wereldziel bent en het op jouw manier goed met ons meent, vertel Ik je als Heer en Meester voor Mij en al deze anderen: Ik ben een Heiland der heilanden van de aarde, en dit zijn Mijn leerlingen. Voor het merendeel zijn wij Galileeërs. En nu weetje voorlopig wel genoeg! ‘

[22] DE WAARD zei: ' Ah -zo, zo, -dus een zoon van Aesculapius, en dat zijn uw leerlingen?! Wel, heel goed, heel goed; ik heb bij uw aankomst al iets dergelijks gedacht! Maar vertelt u mij eens, met wat voor vreemde schepen bent u eigenlijk hier aangekomen?! Hoe is het mogelijk dat die zo snel stroomopwaarts konden varen? Zoiets heb ik nog nooit gezien! En van wie was dan dat vele goud en zilver dat in het schip lag waarin u, meester, hier aangekomen bent, en die edelstenen en parels?'

[23] IK zei: 'Dat is weliswaar van Mij, -maar Ik heb alles aan de arme schippers geschonken, omdat zij ons allen behouden hierheen hebben gebracht. Dat de schepen echter ook stroomopwaarts konden varen, is een geheim dat Ik je nu niet kan uitleggen om de eenvoudige reden datje dat onmogelijk zou kunnen begrijpen. Maar laten we nu naar buiten gaan!’

[24] De waard was het daarmee eens en ging voorop om ons de weg te wijzen en ons naar die plaatsen in het stadje te brengen die volgens zijn mening het meest bezienswaardig waren. Zo kwamen we ook voor het statige gebouw van de Romeinse hoofdman, die op de binnenplaats juist zijn soldaten instructies gaf hoe ze gedurende de nacht wacht moesten lopen, omdat hem verteld was dat er een grote Perzische karavaan in aantocht was. Die moest aangehouden en gevisiteerd worden om te zien welke waren en schatten meegevoerd werden, zodat men over alles de wettelijke tol kon innen.

 

129 De genezing van de aan koorts lijdende zoon van de hoofdman

 

[1] Toen de hoofdman daarmee klaar was en de soldaten en opzichters weggingen, zag hij ons en kwam haastig naar ons toe. Toen hij bij ons was, vroeg hij meteen aan de tollenaar wie wij waren en waar wij vandaan kwamen en wat wij hier kwamen doen.

[2] De tollenaar legde hem dat uit, en toen de ernstig uitziende HOOFDMAN hoorde dat Ik een Heiland der heilanden van de hele wereld was, kwam hij meteen op Mij af en zei: ' Als u bent wat de bestuurder van U gezegd heeft, genees mijn zoon dan! Hij lijdt aan een kwade koorts, ligt al vele jaren ziek te bed en heeft meer weg van een lijk dan van een levend mens. Van overal vandaan heb ik de beste dokters laten komen, maar zij konden hem geen van allen helpen. Als u hem kunt helpen, schenk ik u een koninklijk loon!’

[3] IK zei: 'Breng Mij bij je zieke zoon, dan zullen we eens zien hoe het met hem staat!’

[4] Meteen bracht de hoofdman ons naar zijn huis bij zijn zieke zoon. Toen Ik daar kwam stonden er in de ziekenkamer verscheidene heidense afgodenbeelden om zijn bed, die hem volgens de priesters hadden moeten helpen.

[5] IK zei echter tegen de hoofdman: 'Je bent toch een verstandig, ervaren man en je ziet toch zelf wel in dat deze door mensenhanden gemaakte beelden de zieke niet kunnen helpen, en toch heb je ze daarvoor van de oneerlijke priesters voor veel geld gekocht of eigenlijk gehuurd! Ik zeg je nu: laat die oneerlijke priesters komen! In hun bijzijn zal Ik deze beelden vernietigen en daarna zal ik je zoon vast en zeker helpen.'

[6] De hoofdman, die toch al geen waarde hechtte aan de priesters en de afgodsbeelden, liet meteen de priesters halen, waarvan er hier zeven waren. Die kwamen al gauw ter plaatse en de hoofdman stelde Mij meteen aan hen voor als een dokter met bijzondere gaven.

[7] Maar DE PRIESTERS zeiden: 'Vriend, als mens verbeeld je je erg veel wanneer je denkt datje een zieke nog kunt helpen die zelfs de almachtige goden niet meer willen helpen omdat zij inzien dat voor ieder mens eenmaal de tijd van sterven is gekomen!’

[8] IK zei: 'Maar hoe willen jullie, geboren stoïcijnen, een ander mens iets laten geloven, waarvan jullie zelf nog nooit ook maar iets ter grootte van het kleinste zonnestofje geloofd hebben?'

[9] DE PRIESTERS zeiden: 'Wie kan er zeggen, dat wij niet geloven wat wij leren?'

[10] IK zei: 'Ik kan jullie dat zeggen, omdat daarvoor ook de macht in Mij aanwezig is!'

[11] DE PRIESTERS zeiden: 'Wat voor macht? Wat praat je over macht?! Hier heeft niemand anders macht dan de hoofdman en wij, en het allerminst een vreemde, die blij moet zijn dat wij hem hier in leven laten!’

[12] IK zei: 'Dat Ik hier ook macht heb, daar zullen jullie nu meteen volledig van overtuigd worden! Kijk, deze ijzeren en stenen afgoden van jullie, die totaal geen macht en kracht hebben en volledig dood zijn, zal Ik enkel door een woord volledig vernietigen, omdat Ik anders de zieke niet zou kunnen en willen helpen! En dus zeg Ik: Weg met jullie dode afgoden!’

[13] Ogenblikkelijk verdwenen alle beelden volledig in het niets, en er was in de hele kamer geen spoor meer van te bekennen. Men doorzocht nu het hele huis, en ook daar waren in alle kamers alle afgodsbeelden in het niets verdwenen.

[14] Toen sloegen DE PRIESTERS zich op de borst en riepen: 'O, brutale magiër, wij erkennen je onbegrijpelijke macht; maar pas op, of je het daarmee bij de echte hemelgoden zult redden!’

[15] IK zei: 'Ik ben een jood uit Galilea en ben als zodanig nooit bang geweest voor jullie dode afgoden en zal dat ook nooit zijn. overal waar Ik kom, help Ik de mensen echt, fysiek en geestelijk. Maar de afgoden moeten wijken en de enige, alleen ware, levende, eeuwige God moet in hun plaats komen; want zonder Hem is er geen verlossing voor de mensen op deze aarde. Omdat jullie afgoden echter verdwenen zijn, wil Ik nu ook de zieke helpen! En dus zeg Ik tegen je: Sta op en wandel!'

[16] Toen verliet de kwade koorts de zieke ogenblikkelijk, en hij stond op, was volledig gezond en vroeg om eten omdat hij honger had.

[17] En IK zei tegen de hoofdman: 'Geef hem nu brood en wijn, maar niet te veel ineens, dan zal hij er straks uitzien alsof hij nooit wat gemankeerd heeft!’

[18] Dat gebeurde, en de zoon stond er zo gezond bij alsof hij nooit ziek geweest was.

[19] Toen kwam DE HOOFDMAN stralend van vriendelijkheid naar Mij toe en zei: 'O, onbegrijpelijke, boven al onze afgoden verheven heiland! Wat ben ik u nu schuldig? Hoe kan ik u daarvoor het juiste loon geven? Wat verlangt u nu van mij?'

[20] IK zei: 'Met niets van deze aarde kun je Mij belonen, want Ik neem van niemand betaling aan. Maar Ik zal je door Mijn leerlingen hier een nieuwe leer over God en het leven van de zielook na de dood geven; neem die aan en leef er met je hele huis naar. Mocht je echter meer van Mij willen weten, ga dan binnenkort eens naar Chotinodora, daar zul je wel uitvoeriger ingelicht worden. Morgen blijf ik echter ook nog hier, dus we zullen hier nog nader met elkaar kennis maken.’

[21] DE HOOFDMAN was nu erg opgetogen en zei: 'Heer en meester van alle meesters en waarachtige heiland der heilanden! Alles, alles, wat u ook maar wilt, zal gebeuren; maar nu voor vandaag vraag ik u om met al uw leerlingen mijn gast te zijn; want zie eens, mijn huis is ruim en heeft veel kamers! Het zou van mijn kant toch wel erg ondankbaar zijn om u in de herberg van de tollenaar te laten, die vandaag hoogstwaarschijnlijk hele­maal vol zit met de in aantocht zijnde grote Perzische karavaan.’

[22] DE AANWEZIGE TOLLENAAR zei: 'Tegen uw wens, hoofdman, kan ik niet op, -anders zou ik nu alles geprobeerd hebben om zo'n gast kosteloos zo goed mogelijk te verzorgen; sta me echter alleen toe dat ik tenminste bij dit gezelschap mag blijven!’

[23] DE HOOFDMAN zei: 'Daar zul je me juist een groot plezier mee doen. Ik vind het alleen erg jammer dat de rest van mijn familie nu niet hier is, maar in Serrhe, waarvan zij pas over een paar dagen terug zullen komen. Maar ik heb toch mensen genoeg, en u zult niets te kort komen.’

[24] EEN VAN DE PRIESTERS zei: 'Heer, mogen ook wij bij het gezelschap blijven?'

[25] DE HOOFDMAN zei: 'Dat moet onze grote heiland bepalen; want jullie hebben hem niet dusdanig ontvangen dat hij met jullie ingenomen zou kunnen zijn.’

 

130 De bekering van de afgodenpriesters

 

[1] IK zei: 'Deze priesters moeten naar Chotinodora gaan naar hun opperpriester; daar zullen zij wel te horen krijgen wat ze verder moeten doen. De tijd van het oude, inhoudsloze afgodendom en het domme bijgeloof enerzijds en het totale niet-geloven anderzijds, is voorbij; van nu af aan zullen de mensen volgens de volledige, overtuigende waarheid aan de enige, enig ware, levende en voor iedereen vindbare en begrijpelijke God beginnen te geloven, en zij zullen zichzelf in dat geloof vinden en de onsterflijkheid van hun ziel erkennen en haar eeuwige, zalige bestemming. Zodra deze tijd van het innerlijke licht en leven echter is aangebroken, is het uit met jullie domme bij elkaar gefantaseerde veelgodendom.

[2] Nu treedt de God op voor wie de Atheners ook een tempel gebouwd hebben, namelijk die voor de hun onbekende god, echter zonder afgods­beeld, maar met op een altaar de boeken van de oude wijzen van Egypte. En als de mensen eenmaal per jaar in deze tempel bijeenkwamen, werden wijze woorden uit deze boeken voor hen voorgelezen, en daar werden de mensen dan het meest gesticht, terwijl zij voor de andere afgoden weinig respect toonden. Maar nu deze enig ware God optreedt, moeten voor Zijn geest alle nietswaardige, valse bedrog­ en leugengoden het veld ruimen. Ga naar jullie tempel en je zult daar geen afgodsbeeld meer vinden!'

[3] Toen sloegen DE PRIESTERS de handen boven hun hoofd ineen en zeiden: 'Heer, in dat geval zijn wij verloren! Wat zal het volk daarvan zeggen ?’

[4] DE HOOFDMAN zei: 'Het volk heb ik in mijn macht, en ik weet wat ik bij een mogelijke opstand te doen heb. Het volk zal eerst in alle rust en kalmte uitgelegd worden wat dat allemaal te betekenen heeft. Als de mensen dat naar alle waarschijnlijkheid erg goed op zullen nemen, omdat ze nu met jullie doen en laten echt niet meer tevreden waren, dan is dat al iets goeds. Mochten enkelen zich daarbij, misschien door jullie opge­stookt, ontevreden reageren, dan heb ik ook wel weer middelen genoeg bij de hand om hen tot rust en tevredenheid te brengen. Laatje er echter niet toe verleiden om iemand op te stoken, want mijn ernst kennen jullie!

[5] En als de tempel, die hier toch al niets betekent, geen valse goden meer heeft, wel, wijd hem dan, omdat ik dat voor jullie verbetering zo beschik, aan de onbekende god en onderwijs het volk dienovereenkomstig, dan zal het duizendmaal tevredener zijn dan wanneer jullie het vrijwel iedere week driemaal met jullie cimbalen bijeenroepen om het de wil van de een of andere god, die jullie bedacht hebben, tijdens allerlei domme, nietszeg­gende ceremoniën te verkondigen, waarvoor jullie van iedereen een offer eisen.

[6] Als iemand met meer inzicht niets wil geven, wordt hij voor hier en in het hiernamaals bedreigd met straffen van alle goden, en voor een tijd buitengesloten van het gezelschap van de gelovige dwazen. Daarbij moeten wij jullie helaas behulpzaam zijn, om jullie je gezicht niet te laten verliezen; doen wij dat niet, dan zal het volk jullie meteen wat anders gaan vertellen! Maar als jullie je alleen maar door onze steun kunnen handhaven met al jullie bedriegerij, zullen jullie als verkondigers van de waarheid nog meer op onze steun kunnen rekenen. Zien jullie dat in?! Als het volk jullie voor je leugens graag en gewillig offers gebracht heeft, dan zal het jullie voor de waarheid nog veel eerder een passend offer brengen. Als leek zie ik dat duidelijk in, -waarom jullie als wijze priesters der goden dan niet?'

[7] Een meer gematigde PRIESTER zei: 'Dat is allemaal wel goed en waar! Het zou heel goed zijn het volk de waarheid te prediken, als je die maar op een bepaalde manier zelf had; maar waar halen we die vandaan? Dat is een heel andere vraag!’

[8] DE HOOFDMAN zei: 'Daarvoor heeft deze Heiland jullie al het juiste advies gegeven. Ga naar Chotinodora! Daar zullen de opperpriesters jullie wel goed instrueren; handel daarnaar en dan zal alles zeker goed gaan! Ga daar vandaag nog heen, laat je daar onderwijzen, -kom daarna terug en leer het volk de waarheid!’

[9] IK zei tegen de hoofdman: 'Voor vandaag moeten ze hier blijven; morgen moeten ze echter jouw raad opvolgen. Maar vandaag kunnen ze hier nog veel meemaken wat hun de ogen waarschijnlijk zal openen.’

[10] DE HOOFDMAN zei: 'Blijf vandaag dan hier in dit gezelschap, dat jullie als mensen, maar niet als priesters waardig zijn! '                                                                       .

[11] IK zei nu zachtjes tegen de hoofdman: 'Omdat jij volgens dit alles een man naar Mijn hart bent, moet jij voor kleding zorgen voor deze tien mensen die zo armelijk gekleed zijn! Ik heb ze aangenomen en zij gaan nu als leerlingen met Mij mee.'

[12] DE HOOFDMAN zei: 'Heer, uw wil geschiede; want uw wil is voor mij belangrijker dan die van mijn keizer, omdat ik nu maar al te goed besef dat ook de wil van de keizer aan de uwe ondergeschikt is en moet zijn! Het is gemakkelijk met grote legioenen te werken die blindelings aan de veldheer gehoorzamen, en volkeren en landen veroveren; maar geen enkel oorlogsleger kan slechts door het te willen metalen beelden vernietigen en een ongeneeslijke koorts in een enkelogenblik genezen. Zelf heb ik grote macht, en gebied over veel soldaten en krijgsknechten; maar mijn zoon moest ik ondanks al mijn macht vier jaar lang ellendig zien lijden. Daarom staat, o goede, wonderbaarlijke heiland, de macht van uw wil eindeloos hoger dan de macht van alle keizers en koningen op de hele aarde, hoe groot en uitgebreid die ook mag zijn!'

[13] Daarop riep hij zijn dienaren en beval hun de tien mannen in de beste kleren te kleden. Dat gebeurde binnen enkele ogenblikken, en de hoofd­man bedacht hen nog rijkelijk met Romeins geld. Daarna kwamen zij weer bij ons, helemaal als Romeinen gekleed.

[14] De reus zag er bijzonder respect afdwingend uit, zodat DE HOOFDMAN onwillekeurig uitriep: 'O, wat een prachtig manspersoon! Als je ziel net zo groot en goed gevormd is, zul je nog grote dingen presteren op aarde!'

[15] IK zei: Jawel, dat kan heel goed mogelijk zijn, dat is alleen maar afhankelijk van de juiste levensernst! Maar mensen die nog nooit een dag hebben kunnen begroeten die hun gunstig gezind was, hebben hun ernst in de nachtelijke strijd gestaald en zullen daarom zeker op een vriendelijke levensdag ook de ernst van het leven niet verwaarlozen.’

 

131 De Romeinse hoofdman vindt zijn broers

 

[1] DE REUS zei, diep ontroerd: 'O goddelijke, verheven mensenvriend! Alle tien waren wij kinderen van een rijk vorst aan de grote Kaspische zee. Wij leefden in vrede, en ons volk was waarschijnlijk een van de gelukkigste op aarde. Toen kwamen er opeens wilde horden uit het verre noorden en roofden, verbrandden en vermoordden alles wat zij tegenkwamen. Toen zei onze vader: 'Kinderen, aan tegenstand valt niet te denken, laten we vluchten, anders zijn we verloren! ' Vaders wil was ons heilig en wij vluchtten de bergen in en ontkwamen zo aan de wilde horden. Wij trokken over de bergen en kwamen tenslotte aan deze kant van de hoge uitgestrekte bergen. Onze vader stierf vijfjaar geleden en de Eufraat was zijn graf; want wij konden hem geen ander graf geven of laten geven.

[2] In totaal hebben wij gedurende tien lange jaren alleen in onderaardse holen aan de rivier gewoond en ons noodgedwongen heel ellendig met kruiden en -helaas -door een vorm van onschadelijke roof in leven gehouden. Het zilver en goud en de parels en edelstenen waren merendeels nog afkomstig van de haastig meegenomen sieraden uit onze koninklijke schat, hoewel wij het in de laatste tijd ook helemaal niet erg vonden om andere rijke mensen hun overvloed af te nemen. Maar wat wij in onze holen verborgen hadden, hebben wij, o heer en meester, aan u gegeven toen wij de onoverwinnelijke macht van uw woord en wil ondervonden.

[3] Wij vroegen u slechts toestemming om u te mogen volgen en als ijverige leerlingen iets van u te leren wat ons ons grote verlies zeker zal vergoeden. En dus kunnen we wel zeggen: Wij hebben de ontzettendste, bitterste levenservaringen opgedaan en kennen de miserabele, bittere ernst van het leven, en kome wat kome, wij zullen niet beven, en nog het minst voor datgene wat ons voor de eerste keer in ons leven een waar licht op de verdere paden van ons aardse leven belooft, en wel met zulke onbedrieg­lijke tekenen als geen sterveling ooit gezien heeft.

[4] Ja, heer, aan ons zult u leerlingen hebben met een onbuigzame wil en ernst! O, zeg ons maar zo spoedig mogelijk wat wij moeten doen, dan zullen wij dat doen met de onverstoorbare moed die alleen maar te vinden is bij mensen die gewend zijn de dood altijd met de grootste koelbloedig­heid in de ogen te zien!’

[5] IK zei: 'Blijf trouw aan jullie principe, dan zul je oneindig meer winnen dan je ooit verloren hebt!'

[6] Toen DE HOOFDMAN dat verhaal van de tien mannen hoorde, kreeg hij tranen in zijn ogen en hij zei: 'O broeders, dat heeft de onbekende god allemaal zo wonderbaarlijk beschikt! Kunnen jullie je niet meer herinneren, datje ooit een broer nog als knaap van nauwelijks tien jaar verloren hebt? Kijk, jullie vader was ook de mijne! Men ontvoerde mij op een keer toen ik heel zorgeloos in een klein bos bloemen plukte. Smeken hielp niet, de kinderdieven sleepten mij over de bergen, en ik werd in Sidon aan een Romeins schip als slaaf verkocht. In Rome werd ik weer aan een hoge Romein als slaaf verkocht; ik beviel hem en omdat hij geen kinderen had, nam hij mij aan als zijn kind, schonk mij de volledige vrijheid en liet mij opvoeden en opleiden tot krijger. Ik werd langzaam maar zeker dat, wat ik nu ben, weliswaar meer door mijn geld dan door mijn verdienste, en ik werd een paar jaar geleden hier als kommandant aangesteld.

[7] Ja, ik zou nu zelfs durven beweren dat deze wonderbare heiland van ons dit alles heimelijk bij zichzelf in zijn goddelijk helderziende gemoed ook geweten heeft, en het op deze wijze manier geregeld heeft dat wij elkaar hier als broeders moesten vinden. Daarom moest ik ook hierheen komen als commandant, zodat jullie, mijn ongelukkige broeders, je in mijn nabijheid­ wat erg treurig was -zouden ophouden; want als jullie als rovers door mijn soldaten gevangen en bij mij voor het gericht gebracht zouden zijn, dan zouden wij elkaar net als nu beslist herkend hebben, en ik zou dan zeker middelen en wegen gevonden hebben om jullie uit de moeilijk­heden te helpen. En dat hebben we allemaal aan de ene, echte, ons nog onbekende god te danken, die ons hoogstwaarschijnlijk nu deze heiland als gezant stuurde om ons van de dode goden te bevrijden en ons daarvoor in de plaats de ene, ware god te wijzen. -Is dat niet zo, beste, nobele broeders? ,

[8] DE GROTE zei: 'Ja, edele broeder, zo is het precies! Wat hebben wij een tranen omjou vergoten en wat hebben we je overal in ons hele, grote land gezocht, en alle oevers van de grote zee doorzocht, -maar alles tevergeefs! Tot op dit uur hoorden wij niets van je. Alleen onze enige zuster, die vaak heel vreemde dromen had, droomde eens dat zij jou in een grote, prachtige stad zag en zelfs met je sprak, en dat jij haar zelf zei dat wij omjou niet te veel moesten treuren, omdat je leefde en goed ondergebracht was. Deze droom kon zij ons niet vaak genoeg vertellen. O, wat zou ze nu blij zijn, als zij nog leefde! Maar zij kan haast niet meer in leven zijn, want tijdens de overval en de vlucht daarna, verloren we haar, als enige, samen met moeder uit het oog en zij is hoogstwaarschijnlijk in handen van de wilde horden gevallen. Alleen de grote, ons nog onbekende god zal weten hoe het de beide stakkers vergaan is! Misschien leven zij nog ergens in grote ellende?!’

[9] IK zei: 'O nee, vrienden, ook voor hen werd door de jullie nog onbekende god gezorgd! Zij kwamen ook behouden over het gebergte in de omgeving van de Eufraat en met hulp van een terugreizende handels­karavaan in Chotinodora. Jullie zuster is daar nu de brave vrouw van de jullie bekende tollenaar Jored. Hij had al wel een paar vrouwen, maar hij nam ook haar ondanks haar armoe vanwege haar schoonheid als vrouw; zij is nu zijn lieveling, hoewel zij hem nog geen kind schonk. Maar hij heeft kinderen van de andere vrouwen, waarvan jullie zuster echter net zo houdt alsof het haar eigen kinderen zijn. Ik ben meer dan drie dagen in zijn huis geweest en het hele huis heeft Mijn leer aangenomen; maar Ik wilde hem niets vertellen over alles wat hier nog op hem wacht. Het zal hem des te meer plezier doen wanneer hij dit alles binnenkort door jou, Mijn hoofdman, te weten zal komen. Tot op heden weet hij nog niet wie zijn liefste vrouw is en waar zij vandaan komt, want noch de vrouw, noch jullie reeds zeer bejaarde moeder, die heel stil bij hem woont, hebben -uit vrees voor mogelijk verraad -hem ook maar iets verteld over wie zij zijn en waar zij vandaan komen.

[10] Daarom moetje dit, als je daar komt, eerst onder vier ogen aan Jored meedelen, en hem ook zeggen hoe Ik dat allemaal zo geregeld heb! Daar zullen hij en zijn zoon Jorab zich zeer over verheugen, en jouw zuster en Je .moeder nog veel meer. Kortom, als jij daar straks komt, zul je de bultengewone wonderen aanschouwen die daar tijdens Mijn aanwezigheid hebben plaats gevonden. -Maar nu genoeg daarover; want er zijn hier nog heel andere, belangrijker zaken waar we wat aan moeten doen.

[11] Eerst gaan we nu een poosje naar buiten, daar zal meteen iets gebeuren waardoor Ik jullie wat beter met de jullie nog onbekende God zal kunnen laten kennis maken, en dat is beslist meer waard dan duizend van zulke romantische gebeurtenissen in een mens z'n leven, waaraan op deze aarde waarlijk geen gebrek is.

[12] Ik heb dat reeds lang voorzien, en Ik kende jullie en al jullie levensomstandigheden op deze aarde; maar Ik wist ook, dat Mijn woord bij jullie in goede aarde zou vallen, en Ik kwam daarom naar jullie toe om jullie allen troost te brengen. De allergrootste troost voor jullie moet echter zijn, dat in Mij het rijk van de jullie nog onbekende God tot jullie is gekomen, en daarmee het eeuwige leven van jullie zielen!

[13] Want luister: Wat heeft de mens aan alle schatten van deze aarde, als hij die toch al gauw voor altijd en eeuwig moet loslaten? Is het dan in dat geval voor de mens niet onnoemelijk wijzer om zich schatten te verzame­len die voor eeuwig bestaan en de menselijke ziel voor eeuwig verzekeren van het zaligste en gelukkigste leven, en wel zo, dat de mens reeds in dit aardse leven tot de duidelijke, onbetwistbare overtuiging komt dat voor hem het ware, volmaakte, vrije leven pas na de dood van zijn lichaam volledig en waar begint?'

[14] ALLEN zeiden, zelfs de priesters: 'Ja, Heer, dat zou zeker het hoogste en beste zijn wat de mens op deze aarde zou kunnen bereiken! Maar er is een muur, die tot op heden nog niemand heeft kunnen doorbreken, en de zeer fatale sluier van Isis, die tot op heden nog geen sterveling volledig heeft kunnen oplichten. Zo hier en daar waren er wel zeer wijze mensen die zeker iets waars ervan op het spoor gekomen zijn, maar over het waar , wanneer en hoe zijn alle duizend maal duizend vragen nog volledig onbeantwoord. Als u zo gelukkig bent om deze vragen goed begrijpelijk voor het menselijk verstand te kunnen beantwoorden, heeft u recht op de grootste roem en de hoogste dankbaarheid van alle mensen.’

[15] IK zei: 'Als Ik daartoe niet in staat zou zijn, zou er ook in eeuwigheid geen wezen meer toe in staat zijn, en zonder dat vermogen van Mij zou er ook geen leven meer in de hele, eindeloze wereldruimte denkbaar zijn; maar omdat Ik dat allemaal wel kan, bestaat en leeft alles in de eindeloze wereldruimte en veredelt het zich, door veelvuldige bestaansveranderin­gen, van mug tot mens en van zonnestofje tot zon. Maar nu gaan we naar buiten en om te zien wat we zullen tegenkomen!’

[16] Toen stond iedereen op en ging met Mij naar buiten.

 

132 De klacht van de hoofdman over de oorlog in het dierenrijk

 

[1] De hoofdman bracht ons langs de rivier op een kleine, schaars met palmen begroeide heuvel, vanwaar men een bijzonder mooi uitzicht over de verre omtrek ~had en de kronkelende rivier bijna tot de omgeving van Serrhe kon overzien. Daar gingen we in het gras zitten en genoten een tijdlang van het werkelijk prachtige uitzicht, en de hoofdman vertelde allerlei gebeurtenissen die zich hier en daar voorgedaan hadden, en iedereen luisterde aandachtig naar hem, want hij was een goed spreker en beheerste de Griekse taal, die iedereen in het gezelschap verstond omdat deze taal vrijwel in geheel Voor-Azië het meest gebruikt werd.

[2] Maar terwijl de hoofdman nog druk aan het vertellen was, vloog er een reuzenadelaar, die een konijntje als buit in zijn machtige klauwen vasthield, heellaag over ons heen.

[3] Toen zei DE HOOFDMAN tegen Mij: 'Verheven, wonderbare heiland, kijk, dat was weer zo'n treurig stukje uit de geschiedenis van de natuur, waaruit op de hele lieve aarde niets dan vijandschap en nog eens vijand­schap blijkt! Het ene dier is de vijand van het andere, en dat gaat zo door tot aan de mens, die tenslotte nog de grootste vijand is van alle andere dingen en wezens,ja zelfs zijn eigen soortgenoten niet ontziet in zijn toom en woede. Slechts gelijksoortige dieren schijnen een soort niet vijandige liefde voor elkaar te hebben; maar ongelijksoortige zijn steeds de grootste vijanden van elkaar. Dat geeft echter over een alwijze en algoede god duidelijk een ongunstig getuigenis.

[4] Had de alwijze en almachtige god dan niet voor ander aards voedsel voor de dieren kunnen zorgen dan dat ze elkaar moeten doden en met het lijk hun honger moeten stillen? Wat voor kwaad heeft het arme konijntje de arend gedaan dat die het nu met zijn machtige klauwen moest pakken en ergens heen dragen om het daar nog levend te verscheuren en op te eten? En zo zijn er een heleboel van die roofdieren die zich alleen maar voeden met het vlees en het bloed van andere zwakkere, zachtaardiger dieren. Zouden die zich dan niet evenals ossen, ezels, geiten en schapen met gras kunnen voeden ?

[5] De aarde is werkelijk wonderbaarlijk mooi en gesierd met alles wat de zinnen van de mens maar verkwikken kan; maar nauwelijks heeft men ergens een veilig, rustig plaatsje voor zichzelf uitgezocht om daar zijn gemoed met verheffende beschouwingen te verblijden, of het een of andere kwade, afgunstige lot zet je een scène voor je neus die iemand al het schone en verhevene voor dagenlang vergalt.

[6] Ik ben weliswaar soldaat, een krijger, en het past mij helemaal niet dat Ik zo weekhartig ben, -maar zo ben Ik nu eenmaal -en ik kan het onmogelijk begrijpen dat een alwijs, algoed, almachtig goddelijk wezen, als er een is, plezier kan scheppen in het feit dat schepselen die hem toebehoren elkaar voortdurend wurgen en opvreten. Dat wezen moet werkelijk een hart hebben als die mensen in Rome, die nergens meer plezier aan beleven dan aan de wilde stierengevechten en ander ontzettend afgrijselijk jagen op dieren.

[7] Mocht echter de grote, enig ware God, die u, beste vriend, ons beter wilt leren kennen, zo'n patroon zijn, bespaar ons allen dan een nadere kennismaking met Hem, en nog meer een eeuwig leven onder Zijn heerschappij, want dat zou wel mijn laatste en ergste wens zijn! Dan zou uzelf als god mij aeonenmaal liever zijn! Ja, ik geloof dat dergelijke ervaringen tenslotte ook de anders zo wijze Diogenes genoodzaakt hebben alles te ontvluchten en te verachten wat ook maar enigszins naar een almachtige god rook.

[8] Hij heeft immers eens in de een of andere wijsheidsschool waarin men volgens Plato de waardigheid en grootte van de mens zo echt oratorisch ophemelde, gezegd terwijl hij een volkomen geplukte, maar nog levende gans losliet: 'Kijk, dat is nu de waardigheid van de platonische mens! ' De eigenlijke mens heeft op dit dier alleen maar voor, dat hij een armzalig verstand heeft dat ertoe dient om hem de pijn des te dieper te doen voelen als hem van alle kanten de levensveren worden uitgetrokken!

[9] Heer en wonderbare grote meester in uw geheime kunst, als u ons daarover een bevredigende uitleg kunt geven, zult u ons een grote weldaad bewijzen! Ikzelf zou nu liever naar huis gaan; want er kan hier best nog zo'n gruwelijk natuurgebeuren plaatsvinden, en dat zou mij dagenlang ontstemmen en ongelukkig maken.’

 

133 Over de zieleleer

Wezen en doel van de materie

De vrije ontwikkeling van de mens tot het kindschap van God

 

[1] IK zei: 'Vriend, als er verder niets is wat je dwingt deze lieflijke plaats te verlaten, kun je hier wel blijven, dan zal Ik je in een paar woorden uitleggen watje hart nu zo in de war brengt! Kijk, Ik kende die gevoelig­heid van je en heb juist daarom toegelaten dat de reusachtige arend zijn buit net voor je neus moest wegvoeren!

[2] Het is volkomen waar dat op deze aarde al het leven voortdurend aan allerlei vijanden is blootgesteld en steeds strijdvaardig moet klaarstaan om zich als leven te handhaven. Maar deze strijd betreft alleen de door de almachtige wil van God gerichte materie, die altijd dan het meest te lijden heeft, als haar innerlijke, geestelijke wezen, dat wij ziel noemen, zich losmaakt van de nietswaardige materie en naar een hogere levensfase overgaat.

[3] Kijk, alle materie van deze aarde - van de hardste steen tot de ether hoog boven de wolken - is zielestof, maar in een noodzakelijk gerichte en daarom vaste toestand. Haar bestemming is echter weer in het ongebonden, zuiver geestelijke bestaan terug te keren zodra zij, juist door middel van deze afzondering, de levenszelfstandigheid bereikt heeft. Om deze levens­zelfstandigheid door een steeds grotere zelfwerkzaamheid te bereiken, moet de uit de gebonden materie vrijgemaakte ziel alle mogelijke levens­fasen doorlopen en zich in iedere nieuwe levensfase ook weer opnieuw in een ander stoffelijk lichaam verpoppen, waaruit zij dan weer nieuwe levens­ en bezigheidssubstanties tot zich trekt en zich eigen maakt.

[4] Is een ziel -wat haar geest aan gene zijde uit God heel duidelijk ziet ­eenmaal in een lichaam, hetzij van een plant of van een dier, na de noodzakelijke rijping in staat om naar een hogere levensfase over te gaan, dan zorgt de haar steeds meer ontwikkelende geest aan gene zijde ervoor dat het lichaam, dat voor de ziel verder niet meer van nut is, van haar afgenomen wordt zodat zij dan, omdat zij reeds begiftigd is met hogere verstandelijke vermogens, een ander lichaam kan vormen waarin zij zich weer binnen kortere of langere tijd kan opwerken naar grotere verstande­lijke vermogens voor haar leven en haar activiteiten, en dat zo maar door tot aan de mens, waar zij dan reeds helemaal vrij, in een laatste lichaam, tot vol zelfbewustzijn zal komen, tot kennis van God, tot liefde voor Hem en daardoor tot volledige vereniging met haar geest aan gene zijde, welke vereniging wij het opnieuw geboren worden of de wedergeboorte in de geest noemen.

[5] Als een mensenziel deze levensfase bereikt heeft, is zij volmaakt en kan dan als volkomen zelfstandig wezen en leven niet meer door het algemene, goddelijke alzijn en al-leven vernietigd of verzwolgen worden.

[6] Het zekerste teken van de reeds bereikte levenszelfstandigheid van een mensenziel is, dat zij God erkent en Hem zelfs met al haar kracht liefheeft. Want zolang een ziel God niet erkent als een wezen dat buiten haar bestaat, is zij nog blind en stom, en nog niet bevrijd van de kracht van de goddelijke almacht; zij moet dan nog geweldig vechten om zich van die boeien te bevrijden. Maar zodra een ziel begint de ware God buiten zichzelf te herkennen en, door het gevoel van haar liefde tot Hem, Hem echt wezenlijk begint waar te nemen, dan is zij vrij van de banden van de goddelijke almacht en behoort zij ook steeds meer zichzelf toe en is zodoende zelf schepster van haar eigen bestaan en leven, en daardoor een zelfstandige vriendin van God voor alle eeuwigheden der eeuwigheden.

[7] Zodoende verliest het eigenlijke wezen toch eigenlijk helemaal niets wanneer daaraan het verder onbruikbare lichaam afgenomen wordt zodat het daarna sneller zijn uiteindelijke bestemming kan bereiken.

[8] Wat is dan het belang van het lichaam van dit konijntje waarmee de arend zijn honger stilt, -als daardoor tevens de ziel van het diertje vrijgemaakt wordt, zodat die nu al volledig in staat is naar een hogere levensfase op te klimmen? Maar de arend zelf heeft ook een ziel, die op weg is naar dezelfde bestemming. In het vlees en het bloed van het konijntje bevinden zich echter ook grovere zielesubstanties. Die verenigen zich met de zielesubstanties van de arend, zodat de ziel van de arend wat zachtaar­diger en intelligenter wordt en na het verlies van haar lichaam zelfs al een mensenziel kan worden, en wel een heel belangrijke, die veellicht, moed en kracht bezit.

[9] Op deze aarde is dit nu eenmaal zo geregeld voor de kinderen Gods die hier opgevoed moeten worden. Het leven is en blijft net zolang een strijd met allerlei vijanden tot het zich uit eigen kracht als overwinnaar van de materie omhoog geworsteld heeft. En daarom moet je je over de stoffelijke levensvijanden helemaal niet verwonderen; want zij zijn niet de vijanden van het eigenlijke leven, maar slechts vijanden van het stoffelijke schijnleven, dat eigenlijk helemaal geen leven is, maar slechts een werktuig van het ware, innerlijke, geestelijke zieleleven, door middel waarvan dit zich steeds meer omhoog kan werken tot de ware, eigenlijke levensvrij­heid, wat zonder dit tijdelijke hulp leven helemaal ondenkbaar zou zijn.

[10] God kan vanwege Zijn almacht natuurlijk een geest met volmaakte wijsheid en macht uit Zichzelf naar buiten brengen of scheppen, en binnen een enkelogenblik zelfs talloos vele, -maar al die geesten bezitten geen zelfstandigheid; want hun willen en handelen is geen ander dan het goddelijke Zelf, dat onophoudelijk in hen moet stromen opdat zij zijn, zich bewegen en handelen volgens de leiding van de goddelijke wil. Zij zijn op zichzelf helemaal niets, maar pure kortstondige gedachten en ideeën van God.

[11] Willen zij echter mettertijd mogelijkerwijs zelfstandig worden, dan moeten zij de weg van de materie, ofwel van de gerichte en dus vastgelegde wil van God, doormaken op de wijze die jullie op deze aarde te zien krijgen. Pas als zij dit gedaan hebben, zijn zij uit zichzelf zelfstandige, zelfdenkende en vrijwillig handelende kinderen van God geworden, die weliswaar ook altijd de wil van God doen, maar niet omdat hij hun door de almacht van God opgelegd is, maar omdat zij die erkennen als zeer wijs, en zelf bepalen dat zij die opvolgen, wat dan hun eigen leven ten goede komt en hun de hoogste zaligheid en het hoogste levensgeluk geeft.

[12] Kijk, Mijn beste vriend, zo staat het ermee, en juist omdat dat zo is, kun je de hoogste wijsheid van de enige, ware God steeds meer erkennen en bewonderen, omdat je daaraan kunt zien, hoe God in Zijn hoogste liefde en wijsheid om Zijn persoonlijke gedachten en ideeën zelfstandig te maken, kinderen maakt en opvoedt die volkomen aan Hem gelijk zijn! Als je dat maar enigermate begrepen hebt, geef Mij dan nu je eigen oordeel over het hele natuurleven!'

 

134 Het verhaal van de hoofdman over de wijze Illyriër

 

[1] DE HOOFDMAN. zei: 'Luister, grote meesterheiland, ik weet nu werkelijk met wat Ik meer in u moet bewonderen, uw wonderbaarlijke woord­ en wilskracht of uw buitengewone theosofische wijsheid!

[2] Ik heb in Rome eens iemand gesproken, die uit Illyrië kwam en een zonderling mens was. Je kon hem de vreemdste en vaak geheimste dingen vragen en hij wist ze precies. Als je hem om het lot van een bepaald mens vroeg, zei hij: 'Als je zo doet, zal datje lot zijn, en doe je dit of dat, zal je onvermijdelijk ook dit of dat overkomen! ' Mij voorspelde hij haarzuiver dat ik bijna aan het uiterste eind van het grote keizerrijk in het oosten aangesteld zou worden, en dat ik veel wonderbaarlijke dingen zou mee­maken, wat tot op heden allemaal uitgekomen is.

[3] Deze man, die er heel onopvallend uitzag, vroeg ik toen zo in vertrouwen wat zijn mening over de goden was. Toen zei hij: 'Op de manier waarop ze nu door jullie bekeken en vereerd worden, zie ik er helemaal niets in, want zij bestaan nergens, noch in de natuur en nog minder in het een of andere rijk van zielen en geesten. Hun beelden zijn slechts mensenwerk, en de menselijke fantasie gaf er vorm aan. In de oudheid waren het alleen maar overeenkomstige voorstellingen van de bijzondere, uit de werking der natuurkrachten bekende, eigenschappen van de ene, eeuwig ware God, die de huidige mensen echter nu niet meer kennen.

[4] Men moet niet denken dat deze eigenschappen de enig ware God uitmaken, maar je moet het zo zien dat Hij door Zijn hoogste wijsheid en wilskracht de mens als Zijn evenbeeld uit de materie van de aarde door heel veel natuurlijke levensfases tenslotte als mens tevoorschijn laat komen. De aarde bestaat uit eindeloos veel zielen, en de ziel van de mens, als de eigenlijke, ware mens, is net zo'n veelvoudige ziel binnen één vorm en één huid, als haar intelligenties en haar innerlijke en uiterlijke zienswijzen en waarnemingen zijn. Maar dat beseft nu niemand meer en dat kan ook niet, omdat de mens zich door zijn lichamelijke lusten van zichzelf vervreemd heeft. De eigenliefde en de hoererij heeft de mensen in een grote, diepe levensnacht gestort, waar alleen God Zelf hen weer uit kan trekken en -naar hij meende -misschien ook al gauw zal doen. Maar met Rome zou Hij niet beginnen, maar ook niet buiten de grenzen van het grote keizerrijk.'

[5] Kijk, meester, zo sprak die vreemde Illyriër! Als hij bij die grote wijsheid ook tekenen had kunnen doen, zou men hem haast voor een god hebben gehouden. Hij had door mij veel toehoorders en beschermers gevonden die hem graag mochten; maar na een jaar nam hij afscheid van mij en zei: Ik heb hier weliswaar zeer veel vrienden gevonden, maar ook een nog groter aantal vijanden uit de kring van de priesters. Die staan mij heimelijk naar het leven; daarom ga ik ook heel heimelijk hier weer weg. ' Ik heb hem rijkelijk bedacht en gaf hem een veilig geleide mee tot aan de kust van de Adriatische zee. Daar ging hij aan boord van een schip en voer met gunstige wind weer naar zijn vaderland.

[6] Ik had het nu alleen maar over deze man, om u duidelijk te maken dat ik over datgene wat u mij nu zo wijs heeft uitgelegd, al eerder gehoord heb en u derhalve nu gemakkelijker kon begrijpen. Maar wat U nu daarover gezegd hebt, staat oneindig veel hoger en is duidelijk en voor vrijwel iedereen goed begrijpelijk. Wanneer ik nu echter uw tekenen, uw com­plete alwetendheid en uw wijsheid eens goed overdenk, dan moet ik nu ook aan de vreemde voorspelling van die Illyriër denken, volgens welke slechts de grote, enig ware god -en dat al gauw -de mensen uit hun nacht zou halen, en wel binnen de grenzen van het grote keizerrijk. Misschien bent u zelf wel een afgezant van de enig ware grote god -of Hem zelfs in eigen persoon?!

[7] Mocht één van beide het geval zijn, zeg het ons dan, opdat wij ons allen daarnaar kunnen richten!’

 

135 De persoonlijkheid van God

Gods wil en de wil van de mens

De kracht van de wil

 

[1] IK zei: 'Of het nu het één of het ander is, dat doet nu niet ter zake; want hoe het is, dat moet eerst jullie hart zeggen! Als Ik jullie Zelf zou zeggen dat Ik dit of dat was, dan zou dat geen geestelijke winst voor jullie zielen betekenen. Dat Ik net als jullie alleen maar een mens ben, kunnen jullie met je ogen zien en met je handen voelen; maar dat God echter ook volledig mens is omdat de mensen anders niet Zijn evenbeeld zouden zijn, kunnen jullie je ook voorstellen.

[2] Maar ieder mens kan ook in alles helemaal gelijk worden aan God als hij de erkende wil van God volledig tot de zijne maakt. Dat hebben jullie nog niet geweten, maar Ik bewijs jullie dat, niet alleen door woorden, maar veeleer door de daden die Ik ten aanschouwe van jullie gedaan heb.

[3] Je denkt nu bij jezelf, dat Ik alleen maar zeg dat ook een ander dat zou kunnen doen; dat kan Ik echter alleen maar bewijzen door nu een van Mijn eerste leerlingen te roepen en hem op te dragen ook een teken te doen.'

[4] DE HOOFDMAN zei: 'Ja, daar twijfel ik helemaal niet aan, dat ieder van uw leerlingen ook hetzelfde aan ons kan laten zien wat u zelf doet; maar de leerling zal het zeggen en u zult het willen, en dan zal beslist gebeuren wat hij zal zeggen.’

[5] IK zei: '0 nee, daarin vergis je je geweldig! Hij zal slechts op dezelfde wijze zijn wil met de wil van God verenigen, als Ik het Zelf ook doe, en dan zal door zo 'n vereende wil ook de volbrachte daad volgen.

[6] Ik zeg je: Als je de ene, ware God volledig erkent, Hem boven alles liefhebt en Zijn goed begrepen wil tot de jouwe maakt, daarbij echter ook vol vertrouwen gelooft en niet twijfelt, kun je tegen die bergen daar zeggen: 'Verhef je, en stort je in zee!' en dat, wat je samen met God gewild hebt, zal meteen gebeuren!’

[7] DE HOOFDMAN zei: 'Ja, ja, dat kan natuurlijk best zo zijn, maar het is alleen maar de vraag of God dat wat ik op dit ogenblik wil, zal toelaten en willen, ook al maak ik verder mijn wil nog zo ondergeschikt aan de goddelijke, - want iets doms kan God immers toch eeuwig niet willen. Het vernietigen van die berg zou, als ik dat wilde, in ieder geval toch erg dom en buitengewoon boosaardig zijn, en God zou Zijn wil dan niet met de mijne verenigen! - Heb ik gelijk of niet?'

[8] IK zei: 'Dit keer niet zo bijzonder, want Ik gaf je dat alleen maar als voorbeeld. Want het spreekt toch wel vanzelf dat degene die eenmaal zijn wil volkomen met de wil van God verenigd heeft, toch ook de goddelijke wijsheid­ op z'n minst ten dele -tot de zijne gemaakt heeft. Zo'n mens zal dan ook wel inzien of dat wat hij wil, goed en wijs is. Maar dan zal hij met God ook alleen maar iets willen wat goed is, en wat hij dus wil, zal ook gebeuren als hij er niet aan twijfelt; want twijfelt de mens, dan is die twijfel een gevolg van de nog niet volledige vereniging van zijn wil met de wil van God. -Maar vraag nu van een van Mijn leerlingen een willekeurig teken; alleen moet het logisch mogelijk en verstandig zijn!’

[9] Toen zei DE HOOFDMAN: 'Roept u er er dan één, want u weet het best wat ze kunnen!’

[10] IK zei: 'Petrus, kom, als je voldoende geloof hebt, en luister naar wat deze vriend wil!’

[11] Toen ging PETRUS vlug naar de hoofdman en zei: 'Vriend, wat wil je dat ik voor je doe?'

[12] DE HOOFDMAN zei: 'Als je ook wat kunt, kijk dan naar de overkant van de rivier! Daar groeit dicht struikgewas om een massief rotsblok. In dat struikgewas leven veel gevaarlijke, giftige slangen en die vallen niet zelden tot ver in de wijde omtrek mens en dier aan; laat dat door de macht van je met God verenigde wil verdwijnen en vernietig ook het kwalijke broedsel van die dieren!’

[13] Toen strekte de leerling zijn handen naar de aangewezen plaats uit, die ogenblikkelijk verdween.

[14] Toen DE HOOFDMAN dat zag, zei hij: 'Heer en meester, als uw leerlingen dat van u kunnen leren, wil ik u zelf volgen en ook uw leerling zijn; want dat is­ duizendmaal duizend maal meer dan tienduizend maal tienduizend Romeinse krijgslegioenen! Als ik dat vermogen heb, behoort de hele wereld mij toe, en dan verbeter ik haar door wijze wetten.'

[15] IK zei: 'Dat zou Ik Zelf wel kunnen, als het voor alle mensen op dit ogenblik goed zou zijn! Maar de wijsheid van God zegt: Zij zijn er nog geen van allen rijp voor; daarom ga Ik ook hier slechts naar die plaatsen, waarvan Ik weet dat hun bewoners er rijp voor zijn om een hogere openbaring aan te kunnen nemen. -Maar nu gaat de zon al weer bijna onder, en het zal goed zijn als wij ons nu in huis terugtrekken.'

[16] DE WAARD, die natuurlijk ook bij ons was, zei: 'Heer en Meester, ik vind het erg jammer dat mij niet de genade ten deel kan vallen u allen in mijn huis te herbergen! Maar laat in ieder geval een aantal van uw leerlingen mijn gast zijn.

[17] DE HOOFDMAN zei: 'Vriend, vandaag niet, want vandaag ben ook jij mijn gast; maar morgen zullen wij allen bij jou te gast zijn en overmorgen, als we deze wondermensen beslist niet meer bij ons kunnen houden, zullen wij hen naar Serrhe begeleiden! Maar laten we nu gaan, want ik hoop dat bij mij het bestelde avondmaal al gereed zal zijn!’

[18] Toen stonden wij op en gingen naar het huis van de hoofdman, waar het avondmaal al op ons wachtte. De waard ging echter eerst nog even naar huis, maar kwam al gauw weer bij ons.

[19] Het was een volledig Romeinse maaltijd, en enkele leerlingen durfden zich niet goed van de schotels te bedienen.

[20] IK merkte dat wel en zei: 'Wat Ik eet, dat kunnen ook jullie gerust eten!'

[21] Toen vermanden zij zich en aten en dronken de Romeinse wijn. Iedereen werd al gauw erg vrolijk en we bleven de hele nacht wakker, terwijl alle aanwezigen met de hoofdlijnen van Mijn leer bekend gemaakt werden.

 

136 Het gevoel voor schoonheid

Een bloem van de waarheid

 

[1] Wij bleven, zoals het Mijn wens en daarna dus ook de wens van allen was, de hele nachtwakker. Pas een uur voor zonsopgang gingen wij naar buiten, en wel naar de prachtig aangelegde tuin van de hoofdman. Daar waren lieflijke groene lanen en grasbanken, allerlei soorten bloemen, een bos van rozenbomen, jasmijnstruiken en ook veel nardusplanten. Daarnaast stonden er alle soorten edele vruchtbomen die maar ergens op aarde groeien, en iedereen bewonderde deze kunstzinnig, mooi en praktisch aangelegde tuin.

[2] IK zei echter: 'Kijk, zoals deze voorbeeldige tuin moet ook de ware mens naar de wil van God zijn! Hij moet in zichzelf ook het ware en goede met het mooie en verhevene verenigen. Als hij dat doet, bewijst hij daardoor dat hij God, zijn Schepper en Vader in alles gelijk is.   .

[3] Kijk eens hoe lieflijk al deze bloemen zijn! Hoe heerlijk zijn zij getooid, de ene overtreft de andere in schoonheid! Ja, waarom is dit zo? Tenslotte volgt na de bloei van een nog zo verrukkelijk mooie roos toch slechts een zeer eenvoudig en nooit bijzonder mooi uitziend zaad, waarvan de voorgangster de prachtige bloem was en voor wiens voortbrenging eigen­lijk helemaal niet zo'n mooie bloem nodig geweest was. Maar God koos voor al Zijn werken de hoogste graad van schoonheld om daardoor ook bij de mens de schoonheidszin op te wekken, die voor alle zaligheid noodzakelijk is. Als die volledig bij de mens ontwaakt is, is zo'n mens ook ontvankelijk voor alle waarheid en voor al het goede dat nu eenmaal uit de waarheid voortkomt.

[4] Kijk, onze beste vriend de hoofdman heeft erg veel gevoel voor al het mooie en daardoor ook voor het nuttige en goede! Als hij dat gevoel niet had, zouden hem ook Mijn waarheden, die de mensen tot kennis van de ene, enig ware God en tot kennis van zichzelf brengen, helemaal onver­schillig gebleven zijn, en hij zou ze niet aangenomen hebben; omdat hij echter zeer veel gevoel voor schoonheid bezit -wat de aanleg van deze wondermooie tuin meer dan voldoende bewijst -, was hij ook de eerste die zich hier de mededeling van Mijn nieuwe levensleer erg aantrok en Mijn leer ook aannam en secuur opvolgde. Laat dus iedereen dat doen en dat zal hem bij God ten goede gerekend worden!

[5] Ga eens iemands huis binnen! Als het schoon en ook naar omstandig­heden sierlijk ingericht is, kun je er vast op rekenen, dat ook het innerlijk van deze mens er vrijwel net zo uitziet. Kom je echter in het huis van iemand waar alles onder het vuil zit en in alle opzichten een totaal gebrek aan huiselijke orde heerst, dan kun je wel meteen omkeren en de regel toepassen die Ik jullie leerlingen al gegeven heb, namelijk dat je de parels van Mijn evangelie nooit voor de zwijnen moet gooien! Daar zou dat ook volkomen tevergeefs zijn, want zoals reeds gezegd: iemand die geen gevoel voor schoonheid heeft, wat eigenlijk de bloesem van de waarheid is, heeft ook geen waarheidszin, die als nuttig levenszaad op de bloesem volgt.

[ 6] Daarmee wil Ik niet zeggen, dat iemand daarom niets anders moet doen dan vooral alleen maar proberen zijn huis, zijn tuinen en zijn akkers en weiden door allerlei aardse, kostbare middelen tot een dusdanige schoon­heid te verheffen dat alle mensen daarover in opperste verbazing zouden moeten raken. Want zo'n onmetelijke schoonheidszin zou maar al te gauw ontaarden in de grootste eigendunk, eigenliefde, hoogmoed en heerszucht; het zou voor de armere mensen maar al te zeer een getuigenis zijn dat de eigenaar van die pracht overmatig rijk moet zijn. Men zou bijvoorbeeld om iets van hem gedaan te krijgen, hem kunnen gaan eren door zijn pracht te zeer te bewonderen, waardoor deze man maar al te gemakkelijk zich te veel zou gaan verbeelden en zich dan nog meer zou inspannen om te maken dat de mensen nog onderdaniger zouden worden, en tenslotte over de bewonderaars zelfs als heerser zou gaan optreden.

[7] Dus met zo'n overdreven gevoel voor pracht en schoonheid is het niets gedaan, omdat het tenslotte nog slechter is dan lui en vuil te zijn. Zoiets heet hoogmoed van de menselijke natuur, en is een zonde die de ziel nooit tot het eeuwige leven brengt. Maar het gevoel voor schoonheid en orde, dat slechts door zijn vlijt en ware ijver voor al het schone, ware en goede iets doet ontstaan, zoals deze tuin, is een deugd die voor iedereen heel aanbevelingswaardig is.

[8] Maar nu over iets anders; want nu komen de hoofdman en de tollenaar , en in hun bijzijn wil Ik de tuin niet al te zeer prijzen; later zal de hoofdman toch wel vernemen wat Ik daarmee bedoeld heb.'

 

137 Het bezoek aan de tempel der wijsheid

 

[1] Toen kwam de hoofdman met de tollenaar bij Mij en verontschuldigde zich voor zijn korte afwezigheid vanwege de noodzakelijke afwikkeling van zijn ambtelijke en maatschappelijke plichten. En datzelfde deed ook de tollenaar; vervolgens nodigde hij ons uit voor de ochtendmaaltijd bij hem thuis, en omdat de hoofdman die dag ook zijn gast wilde zijn, nam Ik de uitnodiging aan, en wij gingen naar het zeer ruime huis van de tollenaar, waar de 's avonds aangekomen handelskaravaan juist een uur geleden vertrokken was. Daar gebruikten wij het heel goed toebereide ochtendmaal, en de leerlingen onderwezen daarna de priesters in Mijn leer en legden hun de eigenlijke reden uit waarom Ik in de wereld gekomen was.

[2] Ik Zelf onderwees de hoofdman en zijn zoon, die alles wat zij hoorden met de grootste vreugde en met een vast geloof aannamen. En zo verliep onder goede gesprekken en werken ook deze dag, en Ik gaf de priesters nog een keer opdracht om naar Chotinodora te gaan, wat zij plechtig beloofden te doen. Daarna gingen wij rusten en reisden vroeg in de ochtend, begeleid door de hoofdman en zijn genezen zoon, en met veel groeten van de tollenaar, over het water naar de belangrijke oude stad Serrhe.

[3] Daar aangekomen bracht de hoofdman ons vlug naar zijn familie, die daar bij een overste woonde die nauw verwant was aan de hoofdman waar die familie op bezoek was. Hoe groot daar de vreugde van de vrouw van de hoofdman was toen zij haar reeds dood gewaande zoon helemaal gezond zag, kan iedereen zich zelf wel voorstellen en hoeft niet nader beschreven te worden.

[4] Omdat wij al tamelijk laat 's avonds met het grote gezelschap in deze stad aankwamen, baarde onze aankomst vrijwel geen opzien. Wij namen het vriendelijk aangeboden onderdak bij de overste aan, waar wij heel goed verzorgd ongeveer vijf dagen bleven.

[5] Niet ver van deze stad op een tamelijk hoge heuvel stond een tempel, die alleen aan de wijsheid gewijd was. In deze tempel stond geen afgods­beeld, maar op een altaar lagen allerhande boeken en oeroude geschriften. ­Daarin stonden allerlei wijze woorden om over na te denken en veel profetieën uit de oudste tijden.

[6] Op de vierde dag bezochten wij deze tempel met zijn drie oude priesters. Wij waren met vierhonderd mensen, omdat velen uit de stad ons volgden, want wij hadden daar allerlei zieken genezen, blinde ziende en doven horend gemaakt, en velen namen de leer aan en leefden voortaan volgens haar regels voor het leven.

[7] Toen we bij de tempel aankwamen en de drie priesters de Romeinse overste in het oog kregen, kwamen zij uit de tempel die anders meestal gesloten was, tevoorschijn en vroegen heel eerbiedig aan de overste wat hij op deze ongewone tijd wenste.

[8] Maar DE OVERSTE wees naar Mij en zei: 'Deze Eerste en Voornaamste van alle eersten en voornaamsten is gekomen en wil jullie wijsheidstempel zien en de geschriften bekijken. Open daarom de poort en laat ons in de geheiligde zalen binnengaan!’

[9] DE PRIESTERS zeiden: 'Uw verzoek komt ons wel erg ongelegen, maar omdat u het gebiedt, doen wij het; maar u moet zelf alle verantwoording op u nemen, zelfs tegenover de strenge, onverbiddelijke goden!'

[10] DE OVERSTE zei: 'Ja, ja, dat doe ik zonder meer, want ik moet mij er immers zelf van overtuigen of het wel zo in jullie oudste boek staat, als deze allerwijste en met alle macht van de goden begaafde man mij verteld heeft.’

[11] Toen pas gaven de drie priesters helemaal toe en openden na enkele buigingen voor de tempel de poort, die bepaald niet tot de grootste behoorde. Wij gingen nu naar binnen en de priesters haalden van onder het altaar een oud boek tevoorschijn dat in de oud-Indische taal geschreven was; slechts één van hen kon het lezen en ten dele begrijpen.

[12] Ik wees hem echter Zelf de plaats aan die hij lezen en dan vertalen moest.

[13] HIJ bestudeerde de woorden goed, las deze en vertaalde ze toen als volgt: ‘Uit de bergen, waar de kauwtjes (kauka) in grote groepen nestelen, ontspringt een rivier die machtig, breed en ver stroomt. Aan zijn oevers zag ik grote en kleine steden, en hij draagt op zijn brede rug vele lasten. En kijk, Ik zag een last op zijn rug drijven, - er lag een diepe nacht over de gehele wijde omgeving vanaf het begin van de rivier tot daar waar hij eindigt in de grote wereldzee. Maar de last droeg een mens, wiens gezicht meer straalde dan de zon, en uit zijn mond schoten vlammende pijlen en zwaarden. Aan de oever lagen vele doden, en wie door de pijlen uit zijn mond getroffen werden, begonnen zich te bewegen, werden levend, en het werd volledig dag om hen heen. Maar de last droeg nog meer mensen, zij leefden en hadden ook een licht in zichzelf en zij straalden als de volle maan. Ook uit hun mond kwam een licht, dat leek op het licht van de morgenster, en degenen die door het licht geraakt werden, werden hoewel zij eerst dood waren, weer levend en bewogen zich vervolgens voort als op klaarlichte dag. Dat maakte echter dat al gauw de hele rivier licht werd. Toen de hele stroom licht gaf, werd het vrolijk aan de oevers, en velen haastten zich erheen en wasten hun gezicht, en zie, allen die de rivier ingingen en zich in de lichte gloed ervan reinigden, straalden licht uit!

[14] Maar toen ik de rivier later terugzag, zag ik geen licht meer, opnieuw rustte de donkerste nacht op zijn rug, en ik keek heel lang, en zie, het wilde niet meer licht worden! En ik hoorde een stem als het ruisen van veel winden door dor struikgewas, en de stem sprak: 'Wee, jij brenger van de nacht, wanneer Ik terug zal komen! Jou zal Mijn gericht dubbel hard treffen; want jij was licht en bent weer nacht geworden! Zo zeg Ik het jou en vertel jij het zo verder aan jouw wormen! Zo wil het de Eerste en de Laatste, de Alfa en de Omega!"

[15] Toen boog de priester nogmaals diep voor zijn boek en legde het, in het fijnste linnen gehuld, weer op zijn vroegere plaats.

[16] Daarop zei DE OVERSTE tegen hem: 'Begrijp je ook wat je zo goed gelezen hebt?'

[17] DE PRIESTER zei: 'Heer als ik dat zou begrijpen, zou ik in Delphi op de drievoet van de Pythia zitten!'

[18] DE OVERSTE zei: 'Kijk, wat jij niet begrijpt, begrijp ik, als soldaat, nu heel goed en ik kan het je uitleggen! Kijk, hier staat de Man die uit de hemelen tot ons mensen is gekomen en nu het licht verspreidt van Melitene tot hier in Serrhe! Luister naar Hem, dan zullen jullie die nu dood zijn, levend worden en in het stralendste licht jullie heil zien! En deze andere mannen, die met Hem meekwamen, zijn degenen wier gezicht straalde als de volle maan. Hun woorden zijn een echte levensmorgenster, en degenen, die deze aannemen, stralen dan in hun hart volleven net als de woorden die in jullie boek der wijsheid met hét beeld van de morgenster zijn aangeduid. Jullie moeten nu begrijpen welke tijd is aangebroken!'

[19] Toen verbaasden de priesters zich over de wijsheid van de overste en vroegen hem heel eerbiedig wie Ik was en waar Ik dan vandaan kwam.

[20] DE OVERSTE zei: 'Ik heb jullie toch al gezegd waar deze Godmens vandaan komt; en als jullie dat weten, weetje zonder meer watje te doen staat. Zorg er nu voor, dat ook jullie door Hem levend gemaakt worden, opdat jullie dan ook licht kunnen geven aan alle mensen die bij jullie zullen komen om bij jullie de ware levenswijsheid van de ziel te halen!’

[21] Toen kwam EEN VAN DE PRIESTERS naar Mij toe en zei: 'Verhevene uit de lichte hoogten van de hemelen, geef ons de ware wijsheid!’

[22] IK zei: 'Daar staan Mijn leerlingen, richt je tot hen, dan zullen zij jullie de weg wijzen waarlangs je tot de juiste ware wijsheid kunt komen als je hem bewandelt en daarnaar handelt, -maar niet hier in deze tempel, maar in het huis van de overste in de stad! Kom daarheen en laatje onderwijzen!'

[23] DE PRIESTER zei: 'O verhevene, dat is voor ons een heel moeilijke zaak, omdat wij volgens onze voorschriften eigenlijk nooit van deze wijsheids­hoogte af mogen dalen naar de laagvlakte! Want symbolisch woont de wijsheid steeds alleen maar op de zuivere hoogte en daalt nooit in de vuile laagte af, zoals ook het verstand van ieder mens in zijn hoofd zetelt, in het hoogste deel van zijn lichaam.’

[24] IK zei: 'Als dat waar zou zijn, had Ik de lichte, hoogste wijsheidshoog­ten van de hemelen ook nooit moeten verlaten! Maar omdat Ik dat Voor jullie mensen heb gedaan, zullen ook jullie deze nietswaardige wijsheids­hoogte ooit in jullie leven terwille van een hogere wijsheid kunnen verlaten; want om het hoogste te krijgen, loont het wel de moeite zo'n heuvel te verlaten. Van nu af aan zal iedereen in de diepte van zijn eigen deemoed afmoeten dalen als hij de ware levenswijsheid wil bereiken.'

[25] Toen de ene priester dat van Mij gehoord had, ging hij terug naar zijn twee medepriesters en vertelde hun wat Ik hem gezegd had. Die keken aanvankelijk wel erg bedenkelijk, -maar na rijp beraad gaven zij toch toe, kwamen naar de overste en vroegen hem om toestemming in zijn huis te mogen komen, omdat Ik dat zo wilde .

[26] Toen zei DE OVERSTE: 'Daar ben ik zelfs erg blij om! Kom nu maar meteen mee -want wij gaan direct terug -, en wees vandaag en morgen mijn gast, omdat deze verhevenste Man van alle mannen der gehele aarde ook nog morgen heel genadig bij mij wil blijven!’

[27] De priesters bedankten en gingen meteen met ons op weg; alleen gaven zij hun vrouwen en kinderen eerst nog aanwijzingen over wat zij moesten doen en zeggen als er een wijsheidszoeker mocht komen gedu­rende de tijd dat zij weg zouden zijn.

 

138 De wondermaaltijd in het huis van de overste

Wezen en werking van de liefde

 

[1] Nauwelijks waren wij met het talrijke gezelschap in de stad aangeko­men, of EEN GROOT AANTAL MENSEN kwam ons tegemoet, begroette ons van alle kanten en riep: 'Heil u, grote heiland, en eeuwig dank, want u heeft ons door uw wonderbaarlijke almacht verlost van een grote druk!’

[2] Daarover waren de drie wijsheidspriesters erg verbaasd, temeer toen zij ook de andere priesters tussen het volk ontdekten.

[3] Wij kwamen nu bij het grote huis van de overste aan. Daar namen alle begeleiders afscheid en gingen naar hun huizen en woningen; Ik en alle leerlingen gingen echter met de overste en zijn zwager, de hoofdman van Samosata, en de andere huisgenoten het huis binnen om er het middagmaal te gebruiken. We hadden echter behoorlijke tegenslag, want de vrouw van de hoofdman en de vrouw van de overste, die een goede kokkin was, waren in de haast vergeten hun bedienden opdracht te geven iets voor het middagmaal klaar te maken en daarom was er nu dus nog niets gereed.

[4] Toen werd DE OVERSTE wat geërgerd en ontstemd, maar hij vermande zich toch al gauw en zei: 'Wel, doe dan nu allemaal jullie uiterste best, zodat we niet vanavond pas ons middagmaal kunnen gebruiken!’

[5] Maar IK zei tegen de overste: 'Laat maar; open nu maar de deuren naar de grote eetzaal, dan zullen wij daar alles aantreffen wat wij nodig hebben! ,

[6] De overste deed dat en was niet weinig verbaasd toen hij zag dat daar alle tafels gedekt stonden met de beste en kostelijkste spijzen. Toen vroeg hij natuurlijk de vrouwen waarom zij hem dat niet meteen gezegd hadden toen hij daarnaar vroeg.

[7] Maar de vrouwen verontschuldigden zich nogmaals en zeiden, dat zij daar net zo verbaasd over waren als hijzelf, omdat zij van het toebereiden van dit middagmaal even weinig afwisten als hij. Het moest beslist ook een wonder zijn.

[8] Toen bekeek DE OVERSTE het eten en het hele servies en bestek wat nauwkeuriger en zag dat alle schotels, lepels, messen en drinkbekers van puur goud gemaakt waren. Hij kwam vlug naar Mij toe en zei: 'Heer, Heer, dat is Uw werk! Hoe ben ik, arme zondaar, een duistere heiden, door U voor zo'n genade waardig bevonden?! Ik ben immers helemaal niet waard dat Uw overheilige voeten mijn onreine huis betreden, -laat staan voor zo'n ongehoorde eer, die zelfs voor een keizer van Rome te groot zou zijn!'

[9] IK zei: 'Wat er is, is er; en nu gaan wij aan tafel en eten en drinken opgewekt wat er op tafel staat! Want als jullie kinderen van God willen worden, schaadt het immers ook niet dat jullie nog in dit leven een keer ervaren hoe men als kind in het vaderhuis eet en drinkt.’

[10] Daarop gingen allen welgemoed aan tafel en begonnen te eten en te drinken. Maar toen wisten ze niet hoe ze het hadden, de overste, de hoofdman, zijn zoon en de beide vrouwen, hun dochters en de tien broeders van de hoofdman, en ook de andere uitgenodigde gasten, want zij verklaarden dat zij nog nooit zulke hemels lekkere spijzen en zo'n onvergelijkbaar heerlijke wijn geproefd hadden, en de vrouwen omring­den Mij en vroegen hoe het mogelijk was zulke onbeschrijflijk lekkere spijzen klaar te maken.

[11] Maar IK zei: 'Ja, beste mensen, die vind je op aarde niet; maar als onder de mensen op aarde door het erkende woord van God eenmaal het juiste vuur van de liefde tot God en tot de naaste intensief aanwezig zal zijn, zullen de mensen bij dat vuur zeker ook spijzen voor zichzelf bereiden die net zo goed en vaak nog beter zullen smaken dan deze. Ik zeg jullie: De ware, zuivere liefde is het edelste heilige vuur; dat kan alles. Het is de beste kok, de beste waard, het beste kruid voor alle spijzen en de beste spijs zelf. Waarlijk, wie door de zuivere liefde gevoed wordt, wordt waarachtig goed gevoed, en wie daardoor verzadigd wordt, zal in eeuwigheid geen honger hebben! Als die liefde jullie levend zal maken, zullen jullie eeuwig geen dood voelen noch smaken. Doe daarom je best voor die zuivere liefde tot God en je naasten; want die liefde zal jullie alles geven wat je meer dan zalig kan maken! En hoe die liefde er uitziet, hebben jullie in de afgelopen drie dagen gehoord, en dus hoef Ik jullie daarover verder niets te zeggen.'

[12] Toen dankten allen Mij voor deze les en beloofden Mij plechtig in die liefde zoveel mogelijk te groeien.

[13] Toen zei EEN VAN DE DRIE WIJSHEIDSPRIESTERS: 'Hoe kan een sterfelijk, stoffelijk mens echter een eeuwig onsterfelijke en zuiver geestelijke god liefhebben? Zou zo'n menselijke vermetelheid een god niet in hoge mate ergeren? Wat zou een aards koning al niet zeggen als een van ons hem een liefdesaanzoek deed? Wat is echter een koning vergeleken bij een god!’

[14] IK zei: 'Een domme en erg trotse koning, die echter zijn onderdanen niet zelf geschapen heeft, zou er wel eens niet zo vriendelijk op kunnen reageren wanneer een heel gewoon, dom iemand bij hem zou komen en zeggen: 'O grote koning, ik voel een grote liefde voor u! Kom van uw hoge troon af en laat u door mij omarmen en kussen! ' De koning zal zo iemand beslist vooreen dwaas aanzien en hem door zijn dienaren de deur laten wijzen; en als hij niet goedschiks gaat, dan zal hij zich moeten laten welgevallen dat hij een tuchtiging krijgt. Maar als de onderdanen zo'n koning een waarachtige, daadwerkelijke liefde betuigen, zal hij die ook zeker heel goedgunstig aanvaarden en belonen, en niemand de deur laten wijzen.

[15] God, de eeuwig ware, lijkt echter niet op een domme heiden van deze aarde. Zelf is Hij pure liefde en dus ook de hoogste wijsheid Zelf, die als zodanig ook alle werelden en de mensen uit Zich heeft geschapen.

[16] Omdat Hij dus Zelfpure liefde is, wil Hij ook, dat alle mensen Hem in de eerste plaats boven alles zullen liefhebben, en vervolgens ook -omdat alle mensen Zijn werk zijn -elkaar wederzijds lief zullen hebben zoals ieder zichzelf liefheeft. Als God echter alle mensen meer liefheeft dan de beste vader zijn kinderen, waarom zullen dan de mensen van hun kant Hem niet eveneens boven alles liefhebben, zodra zij Hem eenmaal goed herkend hebben?

[17] Waarlijk, Ik zeg jullie: Zonder de ware liefde zullen jullie God niet vinden, Hem nooit goed herkennen en Hem zodoende ook nooit kunnen naderen! Alleen de liefde toont jullie de zekere weg naar Hem, -jullie verstand echter eeuwig nooit! En wie de weg naar God niet vindt, vindt ook de weg naar zijn hoogst eigen leven niet en dwaalt daarom in het duister en op de wegen van het gericht en de eeuwige dood. Onthoud dat van Mij; de rest zullen jullie later wel van Mijn leerlingen horen.’

[18] Daarop zwegen de drie wijzen en zij aten en dronken lustig verder.

[19] Maar EEN VAN HEN was een tamelijk pientere man, en hij zei even later tegen de andere twee: 'Deze wonderbaarlijke man spreekt de volle waar­heid. Laten we dus naar hem luisteren, dat zal voor ons het beste zijn; want hij is ons in zuivere wijsheid wel duizendmaal duizend keer de baas!’

[20] Ik zei echter tijdens de hele maaltijd verder niets meer; na de maaltijd richtten de drie wijzen zich tot de leerlingen, en deze onderwezen hen in de voornaamste grondregels van Mijn leer, die het drietal zeer aanspraken.

[21] Zelf ging Ik met de familie van de overste en de hoofdman naar buiten en liet de leerlingen nu helemaal alleen werken. Het spreekt vanzelf, dat alle nieuwe leerlingen steeds ijverig aanwezig waren als de oude leerlingen onderricht gaven, en voor zichzelf ook de hoofdzaken opschreven. Pas 's avonds kwamen we weer bij elkaar.

 

139 De sjacherjoden

 

[1] Op deze middag bezocht Ik met de overste, de hoofdman en hun familieleden enkele arme joden, die in deze omgeving met van alles handel dreven en sjacherden, maar weinig verdienden, omdat de slimme Grieken hen overal vóór waren. De overste en de hoofdman gaven hun wat; maar Ik raadde hen aan naar huis te gaan en daar hun handen te gebruiken en met werk dat zij aankonden hun dagelijks brood te verdienen. Want in welk land iemand met weinig talenten geboren is, moet hij blijven en voor zichzelf en de zijnen voor een redelijk bestaan zorgen. Alleen mensen met vele, grote talenten behoren net als de zon de hele aarde toe, omdat hun geestelijk licht de levensweg van alle andere mensen moet verlichten.

[2] Toen merkte EEN JOOD op: 'Meester, waarom hebben wij dan van Jehova zo weinig talenten gekregen voor de reis door deze armzalige wereld? Had Hij ons ook niet flink wat talenten kunnen geven?'

[3] IK zei: O, ongetwijfeld; maar Hij weet het best wat er voor elk mens goed is, en daarom heeft Hij jullie ook precies zoveel talenten gegeven als jullie nodig hebben. Want door veel talenten wordt geen mens zalig, omdat zij geen menselijke verdienste, maar alleen Gods werk en verdienste zijn. Wie veel gekregen heeft, zal ook over veel rekenschap moeten afleggen; wie maar weinig gekregen heeft, zal ook slechts over weinig rekenschap behoeven af te leggen. Eenzelfde zonde zal bij rijk getalenteerden later op de weegschaal van de goddelijke gerechtigheid veel zwaarder wegen dan bij gering getalenteerden. Want wanneer een wetgever zelf tegen zijn wetten handelt, is dat stellig erger dan wanneer degene ertegen zondigt, aan wie de wet gegeven werd. Laat daarom niemand een mens benijden aan wie God veel grote talenten geschonken heeft; want zo iemand zal op aarde altijd ook heel veel moeten verduren. Wees daarom blij dat jullie door God maar met weinig talenten gezegend zijn!’

[4] Toen DE JOOD dat hoorde, zei hij: 'Meester, u heeft heel wijs en juist gesproken, en zo is het ook; maar ik ben toch van mening dat iemand die met heel weinig licht 's nachts op pad is, beslist gemakkelijker in een afgrond valt dan degene wiens weg door een behoorlijke zon wordt verlicht! Maar als je eenmaal verpletterd en dood in een afgrond ligt, maakt het niets meer uit of je met weinig of met veellicht in die afgrond de dood gevonden hebt. En dan vind ik dat de met veellicht begaafde mens er toch altijd beter aan toe is dan de met weinig licht begaafde, omdat de eerste de afgrond al van ver kon zien en ontwijken, terwijl de met weinig licht begaafde vaak een afgrond nog niet ziet ook al staat hij vlak bij de rand.’

[5] IK zei: 'Daar heb jij ook gelijk in, maar juist daarom kan iemand die met weinig licht begaafd is maar beter thuis blijven, waar hij de bodem waarop hij staat ook 's nachts kent en zijn stappen met zekerheid weet te zetten. In eigen huis zal ieder het best weten hoe hij moet lopen om geen misstap te doen; maar in een groot vreemd huis, waarvan hij niet weet hoe het er van binnen uitziet, zal hij met zijn zwakke lamplicht moeilijk de weg vinden. Wie God de Heer dus minder licht gegeven heeft, heeft Hij als kinderen ook zeker lief, omdat Hij daardoor hun opgave van de aardse levensproef zo licht mogelijk heeft gemaakt, terwijl Hij de weg van de grote geesten met zeer veel doornen bezaaid heeft, zodat het bewandelen daarvan helemaal niet zo gemakkelijk is. Daarom, kleine joodse geesten, vat moed en ga weer naar je land! Daar zullen jullie werk in overvloed vinden dat past bij jullie licht; maar hier valt voor jullie niets te verdienen.'

[6] Toen zei ook DE OVERSTE: 'Ja,ja, beste mensen, de Heer heeft volkomen gelijk! Het gaat jullie hier voor zover ik weet erg miserabel en slecht, en ik kan jullie situatie echt niet verbeteren. Ga dus naar je eigen land, daar zullen jullie beslist beter ontvangen worden dan hier! Jullie gesjacher brengt je niets op, en ons werk kunnen jullie niet doen, omdat je daar geen ervaring in hebt, daarom zullen jullie je thuis veel beter voelen. Maar opdat jullie gemakkelijker in jullie land kunnen komen, zal ik jullie uit liefde voor deze Meester, die ook een Jood is, reisgeld geven.'

[7] Toen de arme joden dat hoorden renden zij naar het huis waar zij woonden, haalden hun kinderen op en zeiden dat zij met hen de reis tot ver achter Bethlehem moeilijk konden maken, daar zij nu geen lastdieren meer bezaten.

[8] Toen zei DE OVERSTE: 'Ik zal jullie dan ook nog voldoende lastdieren geven; maar dan gaan jullie ook onmiddellijk! Want als jullie dan nog hier zouden blijven, zou ik genoodzaakt zijn jullie met geweld te verdrijven!'

[9] Toen stemden allen direct toe en zeiden dat zij liever vandaag dan morgen weggingen. Meteen werd alles geregeld en binnen een uur hadden ZIJ alles en reisden ook af.

[10] Het waren er ongeveer zeventig, en daarom waren zij deze stad, die zelf al veel eigen armen had, echt tot last geworden. Thuis hadden de meesten eigen bezit, waarvan zij de bewerking aan goedkope knechten overlieten omdat zij dachten door hun gesjacher meer te verdienen. Zij verarmden echter en waren nu door Mij weer verlost uit hun grote nood.

[11] Dat was dan toch zeker ook een heel goed werk! Laat daarom iedere ware navolger van Mijn leer zich inspannen om zulke gevangenen uit hun nood te bevrijden als hij de middelen daartoe heeft dan zal Ik hem dat reeds hier. en meer nog aan gene zijde vergelden, zoals Ik het bij deze gelegenheid de overste met duizend pond zuiver goud, en wel reeds vooraf, ook vergolden heb, omdat Ik ook van te voren reeds heb geweten wat hij zou doen!

[12] Verder is er in deze plaats niets meer gebeurd wat speciaal vermeld zou moeten worden. De leerlingen hebben de drie priesters volledig bekeerd, en Ik heb ook in deze stad een gelovig dokter gezegend, zodat hij daarna door handoplegging in Mijn naam in staat was heel veel zieken volledig te genezen. En zo verliep ook de volgende dag snel.

 

140 De terugreis naar Kapérnaum

De reus en zijn preek tegen de joden

 

[1] Gedurende de nacht bleven wij nog in Serrhe en de volgende dag gingen wij onder veel betuigingen van liefde weer te voet stroomopwaarts, en wel naar Zeugma, -ook een kleine oude stad aan de Eufraat. Wij konden vanuit Samosata niet naar deze plaats gaan omdat de hoofdman naar Serrhe moest vanwege zijn familie; daarom gingen wij vanuit Serrhe daarheen terug. Van Samosata naar Serrhe is de weg wel meer dan tweemaal zo ver als naar Zeugma, maar vanuit Zeugma is het dan weer korter naar Deba dan vanuit Samosata en zeker vanuit Serrhe, dat volgens de huidige maatstaven -omdat er in deze tijd van die plaatsen nauwelijks nog iets te vinden is -wel dertig mijl van Samosata vandaan lag.

[2] Wel, in Zeugma deden wij dezelfde dingen als in de andere plaatsen. De heidenen aan de Eufraat werden regelmatig door joden bezocht en hadden derhalve ook kennis van hun Godsbegrip, en daarom was het niet zo moeilijk om elkaar te begrijpen.

[3] Voor een juister begrip kan er hier nog ten overvloede aan toegevoegd worden, dat de door ons bezochte plaatsen, die voor Mijn tijd ongeveer achthonderd jaar tot Syrië behoord hebben, zich nu tot Capadocië reken­den; maar Deba, waar Ik na twee dagen met Mijn leerlingen heenging, behoorde wel bij Syrië, dat in Mijn tijd aan het eigenlijke Galilea grensde en eigenlijk noord-Galilea was.

[4] In Deba bleven wij niet lang, omdat er met de bewoners vanwege hun varkenshandel niet veel aan te vangen was.

[5] Van Deba gingen wij naar Cyrrhus, een belangrijke Griekse handelsstad; daar bleven wij ongeveer zeven dagen, waar wij vrijwel op gelijke wijze als in Chotinodora een zeer grote aanhang kregen.

[6] Vandaar trokken wij naar de grote stad Antiochië, waar wij bijna een volle maand bleven. Antiochië was reeds zeer oud, had een uitgebreide handel met heel Klein-Azië en zelfs met Europa. Vandaar kwam Mijn boodschap tot in de meest westelijke provincies van Klein-Azië, en een kleine koning uit Lydia, Abgarus genaamd, trok van daaruit naar Antiochië om Mij te leren kennen. Hij nam Mijn leer volledig aan, liet zich zelfs dopen, bekeerde thuis zijn volk en schreef Mij verscheidene brieven, die Ik ook steeds beantwoordde; maar aan zijn hartelijke uitnodiging om bij hem te komen, kon Ik om wijze redenen geen gevolg geven.

[7] Vanuit deze stad trokken wij ons weer in ons eigenlijke Galilea terug, bezochten daar nog een aantal kleine plaatsen en dorpjes en hadden met de nieuwe leer steeds veel succes.

[8] Met deze reis, die heel vruchtbaar genoemd kan worden, waren wij de hele zomer bezig, en toen wij weer bij onze waard Matthias in Kapérnaum aankwamen, was het al herfst en begon al gauw het loofhuttenfeest.

[9] De waard verbaasde zich over de tien nieuwe leerlingen, waarvan vooral de ware reus - die ruim negen handspannen, dus volgens de huidige maatstaven negen voet lang was - hem eerbiedige bewondering afdwong. Hij kon zijn ogen maar niet van deze man afhouden omdat hij nog nooit zo'n reus gezien had; maar de reus was ook in het spreken een reus en maakte met zijn waarachtig donderende woorden heel veel indruk. In zijn Romeinse kledij zag hij er nog geweldiger uit, en dat zette zijn woorden nog meer kracht bij.Tegenspraak duldde hij in geen geval, want ten eerste was hij nu goed thuis in Mijn leer, die hij heel overtuigend bracht, en ten tweede had hij zich ook door de omgang met de leerlingen, vooral in de afgelopen tijd met onze zogenaamde Joodse Grieken, uit de oude profeten zeer veel eigen gemaakt, en zo wist hij door zijn bijzondere redenaarstalent ieder die de goddelijkheid van Mijn wezen tegensprak, en daarmee iedere tegenstander, dermate te overdonderen, dat hun alle moed verging om zich met hem in een langere woordenstrijd in te laten.

[10] Tijdens Mijn rustperiode van ongeveer tien dagen in het huis van onze Matthias kwamen er heel veel burgers en handelslieden die hem naar zijn beroep vroegen en wilden weten wat hij nu in Kapérnaum van plan was.

[11] Dan keek HIJ hen heel ernstig aan en zei: ' Als heiden en Romein zal ik over jullie rechtspreken, jullie ellendige, ongelovige joden! Beëlzebub moet jullie verwekt hebben, dat jullie zo blind kunnen zijn datje niet ziet dat Deze de enige drager is van dezelfde geest die eindeloos lang geleden als hoogste geest de hemel en deze aarde en alles, wat daarop en daarin bestaat, leeft, ademt en denkt, enkel door Zijn wil heeft geschapen en vaste vorm heeft gegeven.

[12] Wij blinde heidenen hebben dat bij het eerste teken duidelijk onderkend, hoewel wij er niets van wisten dat Zijn komst op deze povere aarde reeds verscheidene honderden jaren geleden al door vele profeten heel eenstemmig voorspeld is, en dat zelfs met tijd, plaats en een aantal andere omstandigheden precies omschreven werd, wanneer, waar en hoe Hij, de Almachtige Zelf, uit Zijn hoogste hemel als mens naar deze aarde af zou dalen. Hier bij ons verblijft de Verhevenste! Waarom geloven jullie dat toch niet? Omdat jullie kinderen van Beëlzebub zijn en onmogelijk kinderen van God kunnen zijn! Maak datje weg komt, anders verplettert mijn toorn jullie!'

[13] Als hij zo begon te spreken, maakte iedereen zich gauw uit de voeten, want niemand had zin hem nog meer te prikkelen.

 

141 De mislukte overval van de overste van de synagoge

 

[1] Op een dag kwam de reeds bekende overste van de synagoge met zijn Farizeeën en schriftgeleerden bij Matthias en eiste Mij te spreken, omdat hij gehoord had dat Ik met Mijn leerlingen opnieuw hier verbleef. Want hij had van Jeruzalem uitdrukkelijk bevel gekregen nauwkeurige inlich­tingen over deze Nazareeër in te winnen, over wat hij deed en waar hij nu mee bezig was. Ja, hij moest hem zelfs oppakken en hetzij dood of levend aan Jeruzalem uitleveren.

[2] Toen zei MATTHIAS: 'Heer, hij woont bij mij, maar ik raad u aan om ook niet het geringste tegen Hem te ondernemen - want dan bent u met al uw helpers reddeloos verloren!’

[3] DE OVERSTE zei: 'Vergeet nooit, dat zijn toverij de aan God gewijde priesters niets kan doen! ,

[4] MATTHIAS zei: 'Goed, - daar in die grote kamer verblijft Hij met al Zijn leerlingen en Hij zit juist aan het middagmaal! Ga naar binnen en spreek zelfmaar met Hem!'

[5] Toen ging de overste naar de dichte deur en bonsde er geweldig hard op.

[6] En IK zei tegen de reus: 'Laat hem binnen en spreek jij met hem, want Ik acht hem geen woord waardig!’

[7] Toen deed DE REUS de deur open en brulde tegen de overste: 'Kom maar binnen, allerellendigste booswichten en schurken! Jullie mooie plan is ons reeds lang bekend, en wij zijn juist hierheen gekomen om het uit jullie drakenmond te horen. Dus naar binnen, jullie wilde nacht­ en moerasbeesten, en spreek, opdat het gerecht niet te lang wordt opgehouden om jullie naar verdienste te verpletteren! ,

[8] Deze woorden maakten op de overste en zijn soortgenoten zo'n indruk dat ze begonnen te beven en geen van hen in staat was ook maar iets te zeggen. Zij hielden de reus voor een Romeinse vicedictator, die - door de keizer met alle macht toegerust - alle joden over de kling wilde jagen. Terwijl deze bezoekers vol vrees en schrik voor de geopende deur stonden, begonnen de achtersten zichtbaar aanstalten te maken om er vandoor te gaan.

[9] Toen riep de reus met donderende stem tegen de waard: 'Sluit alle deuren goed af, opdat geen van deze onmensen mij kan ontkomen!'

[10] Nauwelijks had de reus dat gebruld, of de waard kwam tijd tekort om de deuren dicht te doen; want deze zin gaf de voeten van de onderzoekers buitengewone vleugels, zodat zij er hals over kop vandoor gingen.

[11] Maar de reus sprong de overste na en had hem meteen bij zijn jas, hief hem als een veertje in de lucht en vroeg hem toen wat hij wilde.

[12] DE OVERSTE zei bevend en bibberend: 'Heer, heer, ik wilde alleen maar in opdracht van Jeruzalem met die profeet praten, en toen kwam u, vreeswekkende persoon, mij, de overste van de synagoge van deze plaats, zo schrikaanjagend tegemoet, -en daarom kon ik niet met hem spreken!'

[13] DE REUS zei: 'Ellendige schurk, je bent het ook eeuwig nooit waard deze ware Godmens ook maar op tienduizend passen te naderen, laat staan met Hem te spreken! Ik weet precies wat de ellendige schurken in Jeruzalem en jij en je kwaadaardige handlangers tegen de hoogst verheven Godmens hebben. Wee jullie, als jullie het ooit zouden wagen Hem met jullie Beëlzebubklauwen aan te raken! Dan zullen jullie de grote Romein leren kennen!' - Daarop zette hij de overste weer op de grond en zei toen nog tegen hem: 'Heeft deze pure, almachtige Godmens hier bij jullie dan nog geen tekenen gedaan, zodat jullie hadden kunnen geloven dat Hij dezelfde Messias is als waarvan al jullie profeten voorspeld hebben dat Hij juist in deze tijd en in dit land ter wereld zou komen om de mensen van de eeuwige dood te verlossen? Spreek, ellendeling!’

[14] DE OVERSTE zei: 'Natuurlijk wel, hij heeft maar al te veel tekenen gedaan, zodat alle mensen hem nalopen en ons, de oude priesters die ook door God aangesteld zijn, de rug toekeren, en dat is nu juist de reden waarom de hogepriesters in Jeruzalem hem zo vijandig gezind zijn! Wij zijn echter van Jeruzalem afhankelijk en moeten doen wat Jeruzalem ons voorschrijft.’

[15] DE REUS zei: 'Hoe komt het dan, dat alle heidenen uit de steden langs de Eufraat vrijwel alleen vanwege Zijn verheven leer aanhangers van Hem zijn geworden, en dat degenen die Hem volgden ook meteen de beschik­king kregen over de een of andere zuiver goddelijke kracht?! Een dokter in Serrhe kreeg de wonderbaarlijke gave al zijn zieken slechts door het geloof in de almachtige naam van deze Godmens zo te genezen -en wel in één enkel ogenblik -, dat de zieke daarna zo gezond is alsof hij nooit iets gemankeerd heeft. Ja, zelfs dode mensen krijgen weer een nieuw leven en zijn dan zo fris en gezond als een zorgeloze gazelle in het hooggebergte! Als de heidenen dat echter kunnen doen en inzien, waarom dan jullie Joden niet, waarvan toch geschreven staat dat zij het uitverkoren volk van God zijn? Ik zeg jullie echter uit naam van de hoogst verheven Godmens: Jullie kunnen het niet omdat jullie al van je geboorte af aan ondergeschoven kinderen van Beëlzebub zijn en daarom de meest doortrapte vijanden van God. Als jullie dat echter ontkennen, verdienen jullie niet beter dan totaal van deze aardbodem verdelgd te worden.'

[16] Toen de overste dat van de reus hoorde begon hij te smeken en allerlei goeds te beloven. Daarop liet de reus hem onder allerlei dreigementen gaan en kwam toen weer in huis terug.

[17] Maar de waard hield zijn hart vast, omdat hij de grote wraakzucht van de overste kende.

[18] Maar DE REUS zei tegen hem: 'Maak je maar geen zorgen en vertrouw op de macht van Hem, die doden opwekt, bergen verplaatst en ijzeren afgodenbeelden door Zijn wil vernietigt! Ik zegje: honderd legioenen van zulke schurken maken mij nog niet bang, laat staan deze ene!'

[19] Toen zei DE WAARD, iets meer gerustgesteld: 'Ja, ja, je hebt helemaal gelijk! Wat mijzelf betreft, ik ben ook niet bang voor hen, en zelf heb ik zeker het grootste vertrouwen in de Heer, die ik al vanaf Zijn prilste jeugd ken net als Zijn aardse ouders, omdat Hij als zachtmoedige knaap al dingen gedaan heeft die alleen maar God mogelijk zijn; maar ik ben alleen maar wat beducht voor jullie, mijn zeer gewaardeerde gasten, dat jullie daarvoor hier in Kapérnaum door deze booswichten onaangenaam bejegend zullen worden! Want ik ken deze schurken maar al te goed!’

[20] DE REUS zei: 'Laat ze maar langskomen, dan zal ik in m'n eentje wel met hen afrekenen! Want deze ellendelingen zijn het immers eeuwig niet waard dat de Heer, de Heiligste van eeuwigheid, hen met Zijn almachtige wil tegenhoudt en tuchtigt!’

[21] Vervolgens kwam de reus weer bij ons, ging aan tafel zitten en vertelde hoe hij in zijn rechtvaardige toom met de sprinkhaan van Babel omge­sprongen was.

[22] IK zei: 'Dat was weliswaar heel goed, en Ik liet het toe dat je die heerszuchtige Farizeeër zo behandelde, -maar ook de waard heeft gelijk: We zullen niet zo lang hoeven wachten eer hij met een aantal bewapende gerechtsdienaren hier is en ons allen zal willen boeien en gevangen zetten. Wat doe je dan?'

[23] DE REUS EN met hem ook zijn niet minder krachtige NEGEN BROEDERS zeiden: 'Heer, leen ons dan slechts een klein deel van Uw almachtige genade, dan zullen wij voor altijd een einde maken aan hun gemene  praktijken!'

[24] IK zei: 'Wel dan, probeer het, maar dood niemand!'

[25] Daarop dronken zij allen hun beker leeg, gingen naar buiten en posteerden zich bij de weg, ieder bewapend met een ware Herculesknots. Het duurde niet erg lang of daar kwam al een grote groep van veertig lansknechten en gerechtsdienaren aan, met daarachter de commandant en de overste met zijn handlangers.

[26] DE REUS werd woedend en zei tegen zijn broeders: 'We laten ze tot tien passen naderen en dan zal ik ze toeschreeuwen dat ze moeten blijven staan! Doen ze dat, dan zullen we praten, -doen ze dat niet dan gebruiken we onze knotsen! ,

[27] Toen kwamen zij tot op tien passen afstand, en de reus brulde met zijn vreesaanjagende stem: 'Sta stil, of jullie zijn allemaal kinderen des doods! ‘

[28] De Romeinse soldaten aarzelden en bleven staan.

[29] Daarop vroeg DE REUS hun: 'Wat willen jullie, en wie bracht jullie hierheen?'

[30] Toen zeiden DE SOLDATEN tegen de tien mannen, waarvan zij dachten dat het hoge Romeinen waren: 'Heer, de overste van de synagoge deed bij de commandant aangifte dat zich hier gevaarlijke volksopruiers ophou­den, en die moeten wij gevangen nemen en onschadelijk maken!'

[31] Daarop brulde DE REUS: 'O ellendige schurk van een overste! Wacht maar, jij zult de koningszoon uit de Kaukasus leren kennen die nu Romein is! Soldaten, ga onmiddellijk terug en leg de lansen neer, anders loopt het slecht met jullie af!”

[32] Maar ZIJ zeiden: 'Dat kunnen we niet, want achter ons staat de hoofdman die het bevel voert.’

[33] Toen beval de reus vijf van zijn broers zich snel meester te maken van de overste, zijn helpers en de commandant, terwijl hijzelf met de soldaten zou afrekenen.

[34] Dat gebeurde allemaal bliksemsnel. De soldaten werden als door een storm de zee ingeblazen en konden zich met moeite zwemmend van de verdrinkingsdood redden.

[35] Intussen bemoeide DE REUS zich met de overste, greep hem vast, hief hem omhoog en zei: 'Ellendige booswicht, houd je zo je gegeven woord?! Ditmaal kom jij, infame leugenaar, niet meer zo gemakkelijk uit mijn handen! Waar zijn hier de volksopruiers en landverraders? Zitten we daar rustig bij de waard en rusten hier een paar dagen uit omdat we van de verre reis wat vermoeid zijn, en dit zwarte beest geeft ons aan als volksopruiers en landverraders! - Hoofdman, waar is de zee het diepst, dat ik deze ellendeling erin slinger zodat hij daar met zekerheid aan zijn eind komt?'

[36] DE HOOFDMAN zei: 'Vriend, laat hem; want nu begrijp ik waarom het eigenlijk gaat! Deze hond wilde mij alleen maar de heiland uit Nazareth, die ik zeer hoog acht, gevangen laten nemen! O, als ik dat maar vermoed had, zou hij van mij heel wat anders te horen gekregen hebben! Maar laat hem nu maar gaan, de rest zal ik wel met hem afhandelen, en ik zal hem laten merken wat het betekent om door een valse en verzonnen aangifte een Romein aan te zetten tot een verkeerde ambtshandeling! Maar breng me nu bij de Heer van mijn leven!'

[37] Daarop slingerde de reus de overste nog een keer in de lucht, zodat hem horen en zien bepaald verging, en zette hem toen tamelijk onzacht op de grond neer. Toen rende deze met zijn helpers weg en zwoer bij zichzelf voor de rest van zijn leven nooit meer iets tegen Mij te onderne­men. Vervolgens kwamen de tien mannen met de hoofdman weer bij Mij terug in huis, nadat de hoofdman eerst de uit het water geklommen soldaten bevolen had naar huis te gaan.

 

142 De hoofdman werft de reus en zijn broeders aan voor Rome

Werken der liefde zijn voor God de ware verdienste

 

[1] Toen de hoofdman Mij zag, kreeg hij tranen in zijn ogen, zodat hij van vreugde nauwelijks iets kon zeggen. Hij vroeg Mij om vergeving, dat hij zoiets tegen Mij had kunnen ondernemen.

[2] IK stelde hem echter gerust en zei: 'Wie iets doet en niet weet dat hij zondigt, zondigt niet, en jij dus ook niet! De overste is echt een ellendige booswicht; maar van nu af aan zal hij zich wel rustig houden. Neem daarom geen verdere vijandige maatregelen tegen hem!’

[3] Dat beloofde de hoofdman en hij at en dronk met ons, en Ik legde hem Zelf uit waar de tien vandaan kwamen, waarover hij zich erg verheugde. Toen onderhield de hoofdman zich met de tien en gaf hen aanwijzingen hoe zij door middel van hem, overste Cornelius en opperstadhouder Cyrenius naar Rome konden komen en daar meteen een hoog ambt zouden kunnen krijgen, waardoor zij dan veel goeds zouden kunnen doen.

[4] Maar DE TIEN zeiden: 'Edele vriend en ambtsgenoot van onze broeder in Samosata! Dit voorstel is weliswaar heel prijzenswaardig en mooi, -maar wij zijn nu eenmaal leerlingen van de allerhoogste Heer en Meester, en dat voldoet duizendmaal als geldige reden om uw aardige, vriendelijke voorstel op dit moment echt niet aan te nemen. Ja, wanneer wij eenmaal onze levensschool doorlopen zullen hebben, kan uw vriendelijke voorstel misschien ook nog uitgevoerd worden!’

[5] DE HOOFDMAN was erg blij over de openhartigheid van de tien en zei: 'Dat jullie daarin volkomen gelijk hebben, spreekt vanzelf; maar wanneer jullie al, zoals ik vast heb kunnen stellen, alle hoofdbeginselen van de leer volledig onder de knie hebben en precies weten watje te doen en te laten hebt, zou het volgens mij voor jullie ook tijd zijn om je onder de heidenen begeven en hun mogelijkerwijs ook over het grote genadelicht van God te vertellen dat jullie ten deel is gevallen. -Wat denken jullie daarvan?'

[6] DE REUS zei: 'Vriend, daarover hebben wij zelf helemaal geen mening; wij doen slechts wat de Heer en Meester wil! Als wij in zouden gaan op uw voorstel en zouden doen wat u ons voorgesteld heeft, zouden wij het in de eerste plaats doen ter wille van onze achtergelaten geboorteplaats en om de nog zeer ruwe en wilde bewoners deze leer van licht, liefde, geest en leven bij te brengen!’

[7] Nu pas zei IK: 'Ja, ja, jullie hebben volkomen gelijk, en daarom kunnen jullie het voorstel van de hoofdman wel aannemen! Want door nu nog langer of korter aan Mijn zijde bezig te zijn, winnen jullie niet meer licht, liefde, geest, kracht en leven; dat krijgen jullie allemaal door het getrouwe opvolgen van Mijn leer. En als jullie bij gelegenheid een hogere kracht nodig hebben als getuige voor de waarheid van de wijsheid die jullie door Mij verkregen hebben, vraag Mij er dan in je hart om, dan zal jullie gegeven worden waarvoor je je vragend tot Mij hebt gewend!

[8] Wanneer Ik Zelf echter binnenkort deze aarde weer persoonlijk verlaten zal hebben, zal Ik de Heilige Geest van alle waarheid over al Mijn getrouwe leerlingen en broeders uitstorten. Die zal hen dan naar alle waarheid, wijsheid, macht en kracht richten, geleiden, de weg wijzen en opheffen, en jullie zielen verenigen met de geest van gene zijde van de liefde uit God en zo de wedergeboorte van de geest in jullie tot stand brengen, zonder welke geen waarachtig, vrij, eeuwig leven mogelijk is maar slechts een gebonden en gericht leven, dat vergeleken bij het ware vrije leven van de geest een echte dood is.

[9] Want als een mens niet vrij en uit zichzelf, maar slechts als een machine door de almacht van de goddelijke wil leeft, dan is hij in en op zichzelf dood en er geen haar beter aan toe dan een steen, een plant of een dier zonder verstand. Wie echter streng volgens Mijn leer leeft en handelt, zal ook zeker kunnen verwachten wat Ik niet alleen maar nu hier, maar overal reeds heel vaak gezegd en beloofd heb. Of iemand nu hier persoonlijk met Mij meegaat of niet, maakt niets uit; integendeel, degene die slechts in de geest -zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid -getrouw met Mij zijn weg gaat, zal door God met nog meer welgevallen aangezien worden!

[10] Cornelius en Cyrenius kennen Mij echter al vanaf Mijn geboorte. Zij zullen jullie goed opnemen en in alles terzijde staan.'

[11] Daarmee waren de tien mannen tevreden, en zij namen het voorstel van de hoofdman aan; alleen vroegen zij of zij zolang nog bij Mij mochten blijven als Ik hier in Kapérnaum zou zijn.

[12] Toen zei IK: 'Dat kunnen jullie altijd doen, hoewel het jullie niet als een bijzondere verdienste aangerekend wordt; want een ware verdienste voor Mij heeft alleen hij die in Mijn naam liefde werkt volgens Mijn leer. Want voor Mij kunnen jullie onmogelijk iets goeds doen omdat Ik van niemand een dienst nodig heb; en ook al doet iemand iets goeds voor Mij, dan kan Ik het hem altijd duizendvoudig vergelden, en bovendien kan niemand Mij iets geven wat hij niet eerst van Mij heeft gekregen.

[13] Maar iemand die uit liefde voor Mij in Mijn naam iets goeds doet voor zijn naaste, zie Ik als een waar, verdienstelijk werker op Mijn akker, en hij zal daarvoor zijn loon oogsten. Want wat jullie in Mijn naam voor de armen zullen doen, zal Ik altijd beschouwen alsof jullie het voor Mij gedaan hebben. Of jullie nu vandaag of morgen hier vertrekken, jullie zullen daarom niet verder van Mij weg of dichter bij Mij zijn dan nu; maar als jullie in Mijn naam goeds zullen doen voor de mensen van deze aarde, dan zullen jullie in de geest veel dichter bij Mij zijn dan nu.

[14] Mijn lichaam is niet Mijn Ik, maar alleen Mijn geest is Mijn waarachtige Ik; met Mijn geest ben Ik alom tegenwoordig en voortdurend werkzaam in de hele oneindigheid.

[15] Wat alleen Mijn lichaam wil, gebeurt niet, maar eeuwig alleen dat, wat Mijn geest wil. Waar jullie ook mogen zijn, daar ben ook Ik temidden van jullie, en als je in Mijn naam dingen doet, werk Ik met en in je; en als je in Mijn naam spreekt, ben Ik het die je de gedachten in je hart geeft en de woorden in je mond legt.

[16] Dus, jullie kunnen je, als je werkzaam blijft in Mijn leer, onmogelijk ooit van.Mij verwijderen; je zou je alleen dan van Mij kunnen verwijderen als je Mijn woord zou loslaten en, net zoals velen, een pure dienaar zou worden van de wereld. Maar dat zul je nooit, en dus kun je op ieder ogenblik Mijn zichtbare persoon zonder de minste schade voor je ziel verlaten!”

[17] Met deze uitleg waren de tien meer dan tevreden en zij waren toen ook bereid meteen met de hoofdman te vertrekken.

[18] Het deed de hoofdman erg veel genoegen zulke mannen voor Rome gewonnen te hebben, die als krijgers de keizer zouden bevallen en als trouwe volgelingen van Mijn leer heel goed in staat zouden zijn deze ook op velerlei wijze aan de heidenen bij te brengen. De hoofdman bedankte Mij daar ook nog heel in het bijzonder voor en beloofde Mij vooral voor de reus gedaan te krijgen dat hij reeds als hoofdman met zijn broeders naar Rome naar de keizer gezonden zou worden.

 

143 Ambt en eer

Alles is genade: alleen de goede wil is verdienste

Luc. 17,10

 

[1] IK zei: 'Het wereldse gaat Mij niets aan, want dat is een zaak van het menselijke, wereldse verstand. De mensen kunnen werelds worden, waar­bij zij heel fatsoenlijk kunnen zijn, dat telt bij Mij helemaal niet mee, maar bij Mij telt alleen, dat wat zij zullen doen volgens Mijn leer en zodoende volgens de wil van God.

[2] Het uiterlijke aanzien van een mens heeft bij Mij niet de minste waarde, maar wel het aanzien van zijn door Gods woord verlichte hart, dat vol leven is door de liefde tot God en de naaste. Maar als iemand een hoog werelds ambt bekleedt, is hij daardoor ook in staat gesteld om des te meer goed te doen; en doet hij dat, dan zal ook zijn functioneren voor Mij waarde hebben, -maar niet het hoge ambt op zichzelf.

[3] Keizer en bedelaar zijn voor Mij volkomen gelijk en hebben als zodanig geen waarde voor Mij, -het heeft voor Mij alleen waarde hoe zij dat in Mijn naam zijn; want voor Mij geldt werelds aanzien op zich helemaal niet. Laatje dat duidelijk en nadrukkelijk gezegd zijn!

[4] Ellendig zij degene die zijn naaste minacht omdat hij zelf een hoog werelds ambt bekleedt! Het ambt moet gerespecteerd worden, en de ambtenaar slechts in zoverre hij zijn ambt vertegenwoordigt; maar de beambte moet zich daarop vooral niet laten voorstaan, omdat hij slechts een dienaar van het ambt, en niet het ambt zelf is!

[5] Ik zei dit jullie hier alleen maar om te zorgen dat niemand zich vanwege een werelds ambt erg belangrijk gaat vinden; want wie dat doet bevindt zich niet meer in Mijn liefde, en zijn ambt dient hem dan niet tot leven, maar tot zijn ondergang. ,

[6] Toen zeiden MIJN OUDE LEERLINGEN: 'Heer in dat geval is het niet goed een ambt te aanvaarden! Wij hebben van U ook een ambt aanvaard en zullen er mettertijd echt niets aan kunnen doen als wij vanwege dit ambt door de mensen geëerd en misschien op een voetstuk geplaatst worden. ,

[7] IK zei: 'Dat de mensen jullie daarvoor niet mogen eren, heb Ik nog nooit voorgeschreven; maar als jullie je om die reden inbeelden dat jullie meer zouden zijn dan degenen die jullie eren, dan hebben jullie daardoor je loon al gekregen, en je werk zou dan voor Mij geen werk zijn en dus ook helemaal zonder verdienste.

[8] Willen jullie door Mij aangemerkt worden als verdienstelijke en goede werkers wanneer je in Mijn naam alles zo gewetensvol mogelijk gedaan hebt, zeg dan in je hart: 'Heer, ik ben een luie en onnutte knecht voor U geweest!  (Luc. 17, 10) Als je daar waarachtig in jezelf van overtuigd zult zijn en in zult zien dat jullie slechts vrijwillige dienaars van Mijn alleen werkende geest zijn, zal Ik jullie werk zo zien alsof Ik het Zelf gedaan had, maar het rechtvaardige loon daarvoor aan jullie geven.’

[9] SOMMIGE VAN DE LEERLINGEN zeiden: 'Heer, in dat geval kunt U ons wel helemaal missen; want U heeft toch wel de macht om zonder onze hulp alles Zelf te doen! Als wij uit ons zelf niets kunnen doen en steeds moeten bedenken dat U alles, zelfs wat wij met opoffering van ons leven in Uw naam doen, alleen doet en wij dus alleen maar Uw blinde werktuigen zijn, dan kunnen wij bij U toch onmogelijk aanspraak maken op loon naar verdienste! Welke verdienste kan een dood weefgetouw hebben voor een wever, die het alleen maar gebruikt om zijn linnen daarop gemakkelijker te vervaardigen?'

[10] IK zei: 'Het weefgetouw heeft geen vrije wil; maar jullie hebben die wel, en kunnen helemaal vrij doen wat je wilt. Als jullie je dus vrij onderwerpen aan Mijn erkende wil en die opvolgen, doen jullie het niet zelf, maar dan werkt Mijn wil, die alleen goed is, in jullie! Wat voor verdienste hebben jullie dan vanwege je daden? Kijk, in jullie daden ligt jullie verdienste niet, - maar wel in het ondergeschikt maken van je kwade, wereldse wil aan Mijn enig goede wil, waardoor je één met Mij bent geworden door de hulp van je geloof.

[11] Waarlijk, Ik zeg jullie: Zonder Mij kunnen jullie niets verdienstelijks doen voor het eeuwige leven! (Joh. 15,5) Pas wanneer jullie daarmee in je hart instemmen, zijn jullie Mijn ware leerlingen - en nog meer: Daardoor zijn jullie ook Mijn echte broeders in de geest van God! ,

[12] Toen zeiden EEN PAAR LEERLINGEN weer: 'Die woorden zijn wel erg mooi en ook heel wijs, maar wij geven openlijk toe dat het allemaal wat hard en ook niet erg begrijpelijk klinkt. Want met de eigenlijke vrijheid van de eigen wil ziet het er dan niet zo gunstig uit! En als men iets goeds gedaan heeft, gaat dat de vrijwillige weldoener helemaal niets aan; voor die daad heeft hij geen loon te verwachten, maar alleen voor het feit dat hij zich vrijwillig als werktuig heeft laten gebruiken door de erkende goddelijke wil. Dat is erg vreemd! De mens is en blijft op die manier toch niets anders dan een werktuig van de goddelijke almacht, en is in en op zichzelf eeuwig een puur niets. Waarlijk, bij zo'n leer zouden zelfs wij, die al zoveel van U gehoord en gezien hebben, zwak in ons geloof kunnen worden!’

[13] Maar toen zei DE REUS: 'Beste vrienden, hoewel ik nog maar pas leerling van deze Meester en Godmens ben, deel ik deze mening niet! Hoe gaat het dan met een kind, waarin vaak ook al heel vroeg een kwade wil tot uiting komt? Moet het niet de wijze wil van zijn ouders gehoorzamen, en zijn eigen wil tenslotte alleen maar gebruiken om datgene te doen wat zijn ouders willen? En als het mettertijd meer en meer gewend geraakt is aan de wil van zijn ouders, wordt het zelf wijs, weet dan wat juist en goed is en verafschuwt uit zichzelf het kwade, verkeerde en onrechtvaardige. Daardoor komt het pas tot het ware zelfbewustzijn en tot de ware, redelijke zelfstandigheid. Zou het kind echter ooit zover gekomen zijn als het niet de wil van de wijze ouders tot de zijne gemaakt had?!

[14] En zo kunnen ook wij mensen pas dan tot het ware zelfbewustzijn en tot de ware levenszelfstandigheid komen, als wij door onze vrijwillige gehoorzaamheid de ons geopenbaarde goddelijke wil geheel tot de onze maken; want in de goddelijke wil moet toch duidelijk ook de hoogste vrijheid heersen, omdat God Zelf het meest wijze en dus meest vrije wezen is. En als wij ooit ook maar aanspraak op een ware levensvrijheid willen maken, dan kunnen wij deze alleen maar bereiken door geheel één met Hem zijn in ons denken, voelen en willen en dan ook volledig daarnaar handelen. -Heb ik gelijk of niet?'

[15] DE LEERLINGEN zeiden: 'Ja, ja, in dit opzicht heb je wel gelijk, en daarvoor kunnen wij je alleen maar prijzen! Maar het is toch ook waar dat ieder mens uiteindelijk met het gezicht dat hij gekregen heeft, volkomen tevreden moet zijn; want ondanks alle ontevredenheid zou hij geen ander krijgen. En kort en goed, alle eer aan de grote wijsheid, macht en goedheid van onze Heer en Meester, -maar een mens wordt daardoor toch nooit een vrije God, en God nooit een beperkt mens! En daarmee hebben we veel en alles gezegd, want dat een mens met zijn toch al hoogst beperkte krachten alles moet doen en uiteindelijk nog bij zichzelf moet zeggen -en dat zelfs met een volledige innerlijke overtuiging -, dat hij helemaal niets gedaan heeft en slechts een onverantwoordelijke, luie en onnutte knecht was, is zo'n vreemde eis, als er geen tweede op deze aarde ooit gehoord is!

[16] Een wijs vader zal zijn kinderen alleen maar prijzen wanneer zij op zijn velden ijverig gewerkt hebben; hier wordt daar echter niet alleen niets over gezegd, maar ook nog geëist dat men daarna bovendien, wanneer men alles met de grootste ijver gedaan heeft, zichzelf nog diep moet verachten. Ah, zoiets kan toch niet! Hoe kan een mens ooit geestdriftig worden voor het doen van iets goeds, als hij vanwege die goede daad zichzelf moet verachten?! Ja, een mens moet zichzelf verachten en veraf­schuwen vanwege een zonde, die hij mogelijk op lichtzinnige wijze begaan heeft, -maar niet vanwege een goede daad! Daar moet hij alleen maar ware vreugde aan beleven, en zijn eigen hart moet zichzelf in stilte op verhef­fende wijze loven en zijn geweten moet gerust zijn, ook dan, als de hele wereld hem vanwege die goede daad zou verachten! Maar zichzelf nog daarvoor verachten, en met zichzelf uitermate ontevreden zijn als men alles met alle mogelijke ijver gedaan heeft wat men volgens de goddelijke wil voor goed en juist hield, is echt te veel verlangd van een mens, die toch al zwak is!

[17] Heer, daarover vragen wij U meer uitleg, anders gaan ook wij weg, net als degenen die al eerder zijn weggegaan! U kwam tot ons, en wij hebben aan Uw roep gehoor gegeven en U altijd volkomen geloofd; maar dit kunnen wij, op de manier waarop wij dit begrijpen en inzien, echt niet van U aannemen, - want het kan vrijwel op geen andere manier worden ingezien en begrepen! ,

 

144 De afhankelijkheid van de mens van Gods genade

 

[1] IK zei op een heel gemoedelijke, ernstige toon: 'Het is beslist niet erg prijzenswaardig van jullie om je hier opeens zo te gedragen! Is er dan buiten God nog ergens leven, kracht en macht? God wil jullie echter zo vrij en zelfstandig mogelijk voor eeuwig levend maken, en toont jullie wat jullie moeten doen om je een aan God gelijk, volkomen vrij en volledig zelfstandig leven eigen te maken. Waarom ergert je dan die liefde van God voor jullie?!

[2] Is dan het leven met de natuur als medium soms iets anders dan alleen maar de arm, waarmee jullie het ware goddelijke leven naar je toe kunnen halen? In dat geval heeft het eigenlijk toch geen andere waarde dan alleen de waarde die God daaraan heeft gegeven.

[3] Als jullie nu echter alleen nog als natuurlijk levende mensen handelen en in dat handelen jullie eigen eer zoeken, als jullie jezelf goed vinden, dan zijn jullie net als de Farizeeën in de tempel die zich voor God rechtvaar­digen, en dan zeggen jullie ook: 'Heer, ik dank U dat ik niet ben zoals vele anderen, en dat ik mij van de eerste tot de laatste letter aan de wet hield en alles precies gedaan heb wat Mozes en de profeten voorgeschreven hebben!' Weliswaar heb Ik jullie deze gelijkenis al een keer gegeven, ­maar jullie zijn hem vergeten! Als jullie hem zouden hebben onthouden, wisten jullie ook dat toen niet de Farizeeër, maar alleen de zich voor God zeer vernederende tollenaar gerechtvaardigd de tempel verliet.

[4] Mochten jullie zeggen: 'Wij hebben dit of dat goed gedaan!', dan liegen jullie ten eerste jezelf wat voor, en vervolgens God en ook jullie naasten, omdat geen mens uit zichzelf iets goeds kan doen, en wel omdat ten eerste zijn natuurlijke leven -maar ten tweede ook de leer volgens welke hij moet leven en handelen -hem slechts door God gegeven is. Als een mens dat niet inziet of begrijpt, stelt hij nog niets voor, en is er bij hem van zelfstandigheid nog lang geen sprake omdat hij nog geen onderscheid maakt tussen zijn eigen daden en dat wat God in en door hem doet, en beide zaken als één en hetzelfde voelt en ziet. De mens komt pas binnen de sfeer van de levenszelfstandigheid, als hij gewaarwordt dat zijn eigen levenswerk niets voorstelt en alleen het goddelijke werken in hem het enige goede is.

[5] Ziet een mens dat in, dan zal hij zich ook zeker steeds meer beijveren om wat hij doet te verenigen met het duidelijk besefte goddelijke, en zich zo langzaam maar zeker volledig met de levenskracht van God in zichzelf te verenigen. Door die vereniging komt de mens pas tot ware levenszelf­standigheid, omdat hij dan weet en duidelijk beseft dat de goddelijke daden die vroeger als van buiten af gebeurden, nu, door zijn deemoed en ware liefde tot God, zijn eigen daden geworden zijn. En daarin ligt de eigenlijke reden waarom Ik eerder tegen jullie gezegd heb: En ook al hebben jullie alles gedaan, zeg en erken dan toch: 'Heer, alleen U hebt het allemaal gedaan; wij waren in ons egoïsme slechts luie en onnutte knechten! , (Luc.17, 10)

[6] Als je dat volkomen overtuigd in jezelf zegt, zal de goddelijke kracht je ondersteunen en vervolmaken; wanneer jullie dat echter niet vol begrip in jullie zelf erkennen en in plaats daarvan slechts jezelf op het altaar der eer plaatst omdat je van je eigen kracht overtuigd bent, dan zal de kracht van God je niet ondersteunen en Hij zal je zeer moeizame levensvoltooiing aan jezelf overlaten, en dan zal weldra zichtbaar worden hoever je met je eigen kracht zult komen. En daarom zei Ik jullie dan ook, dat je zonder Mij niets verdienstelijks en doelmatigs kunt doen. {Joh. 1: 8,5) Als Ik jullie nu niets onthoud van wat absoluut noodzakelijk is voor het verkrijgen van het ware, vrije en volledig zelfstandige leven van jullie ziel, waarom ergert jullie dan Mijn zorgzame en wijze moeite voor jullie?'

[7] ANDREAS zei: 'Dat ergert ons echt niet; maar wij vinden het niet zo prettig als U bij bepaalde gelegenheden met iets nieuws te voorschijn komt dat helemaal tegenovergesteld lijkt aan iets wat reeds eerder gegeven is, en als U ons daarover dan uit U Zelf geen verdere uitleg geeft, maar het er meestal op aan laat komen dat wij dat aan U moeten vragen. U moet met Uw ware alwetendheid immers toch wel inzien wat wij kunnen inzien en begrijpen! Want het is echt niet zo prettig U om nadere uitleg te vragen, omdat je van U dan altijd een niet zo aangename terechtwijzing krijgt. Als U ons in het vervolg weer iets nieuws wilt leren, geef ons dan ook meteen de juiste uitleg erbij, zodat het dan voor ons niet nodig is U met allerlei vragen lastig te vallen! U bent zonder meer de goedheid in persoon -wat wij allen maar al te duidelijk inzien -; maar met Uw onderricht bent U zo nu en dan erg onverteerbaar!

[8] Ik en wij allen weten en geloven dat U de zoon van de levende God bent en dat de Godheid in al haar volheid lichamelijk in U woont; maar dat verhindert mij helemaal niet om altijd openlijk tegen U te zeggen wat ons bedrukt, ook al wilt U die druk Zelf vaak negeren. Want zolang wij leven zijn wij mensen en voelen allerlei spanningen; en omdat dat zo is, moet ons ook de vrije keus gelaten worden ons tegenover God te mogen uiten over wat ons bedrukt en pijn doet. Als God ons wil helpen, doet Hij daar goed aan, -en wil Hij dat niet, dan moet Hij zich laten welgevallen dat wij tegen Hem zullen jammeren zolang Hij ons in dit jammerleven zal laten. -Dat begrijpen wij allemaal nu heel goed en wij zullen er ons ook trouw aan houden; maar geef ons in het vervolg geen les meer zonder uitleg! ,

[9] IK zei: 'Broeders, als Ik iets doe, weet Ik de reden waarom Ik dit of dat zo doe; maar van wat jullie doen en zeggen, zien jullie de reden nog lang niet in! Maar eens zal de tijd komen waarin ook jullie de reden zullen inzien van alles wat Ik geleerd en gedaan heb.

[10] Maar nu is het genoeg! Het ogenblik nadert waarop de tien nieuwe leerlingen ons gaan verlaten, en het is nodig hun nog speciale kracht op hun weg mee te geven, zodat zij in staat zullen zijn voor jullie ook in een ander werelddeel wegen voor te bereiden; want voor dit goede doel bezitten zij genoeg kennis van Mijn nieuwe levensleer.'

[11] Daarop zei IK tegen de tien: 'Opdat jullie als mensen van heidense afkomst de andere heidenen het overtuigende bewijs kunnen leveren dat Ik, die jullie gezonden heeft, Diegene ben die jullie hebben leren kennen, geef Ik jullie de gave om alle zieken te genezen, die Ik ook de dokters in Chotinodora en in Serrhe gegeven heb.

[12] Leg de zieken in Mijn naam je handen op, dan zal het meteen beter met hen gaan en zij zullen jullie woorden geloven! En nu hebben jullie voorlopig niets meer nodig; wanneer Ik echter zal zijn opgevaren naar waar Ik vandaan gekomen ben, zal de door Mij over jullie uitgestorte geest jullie wel in alle verdere waarheid en wijsheid binnenleiden. Zo zij het en geschiede het!’

[13] Daarvoor bedankten de tien Mij uitbundig, en de hoofdman verheug­de zich er erg over en hij vroeg Mij hoelang Ik nog op deze plaats zou blijven.

[14] En IK zei: 'Vriend, dat hangt af van de omstandigheden en de wil van Hem die Mij naar deze wereld gezonden heeft; want ook Ik, puur als mens gezien, moet Mij streng houden aan wat de Vader in de hemel Mij opdraagt! Alles wat van de Vader komt is weliswaar ook van Mij, en Ik en de Vader zijn eigenlijk één, -maar toch telt bij Mij de liefde meer dan haar licht, de wijsheid. Daarom kan ook Mijn wijsheid Mijn liefde niets voorschrijven, maar alleen omgekeerd. Je zult het echter nog wel te horen krijgen hoelang Ik hier nog zal blijven.'

[15] De hoofdman bedankte Mij toen, stond op en ging met de tien mannen naar huis, waar nog enige zaken op hem wachtten.

[16] Deze middag bleven zij bij hem; de volgende morgen zond hij hen echter met goede leiders en speciale aanbevelingen naar Sidon naar Cyrenius, die bij hun aankomst buiten zichzelf was van blijdschap toen hij hoorde dat zij bij Mij geweest waren en Mijn leer hadden aangenomen.

Hij hield hen meer dan een maand bij zich en zond hen met een goede en veilige gelegenheid naar Rome, waar zij door de keizer ook heel goed ontvangen werden en meteen hoge militaire functies kregen, en waar de reus zelfs in het paleis van de keizer als zijn lijfwacht langere tijd verbleef en veel goede dingen deed, omdat de keizer hem vaak en graag over zeer geheime zaken raad vroeg.

 

145 De verwijten en de twijfel van de leerlingen

 

[1] Ik bleef met de leerlingen de hele dag in het huis van Matthias en vertelde hem veel van wat Mij allemaal op deze reis van verscheidene weken overkomen was, hetgeen de waard in hoge mate interesseerde. De leerlingen gingen echter gezamenlijk naar buiten -behalve Johannes en Matthéus, die tot de avond hun aantekeningen ordenden en op elkaar afstemden. Ook de twintig Joodse Grieken gingen naar buiten en genoten van de aanblik van de zeer levendige, bewogen zee.

[2] Pas laat op de avond kwamen alle leerlingen weer naar huis terug, toen het avondmaal al enige tijd klaarstond. Wij gebruikten het nachtmaal in alle stilte en begaven ons al gauw daarna ter ruste. Vervolgens bleven wij nog enige dagen daar en hielden ons met allerlei goede en nuttige dingen bezig.

[3] De hoofdman zelfwas iedere dag bij Mij, en Ik genas enkel door Mijn woord verscheidene zieken waarover hij Mij had verteld. Enige van Mijn eerste leerlingen ergerden zich er heimelijk over dat Ik dat allemaal Zelf deed en hun geen opdracht gaf om dat in Mijn naam te doen, wat volgens hun mening meer zou getuigen voor Mijn leer dan door Zelfsteeds maar tekenen te doen. Want die getuigden wel voor Mijzelf van Mijn goddelijk meesterschap, maar helemaal niet speciaal voor het feit dat Mijn leer ook door Mijn leerlingen werkte, omdat de mensen zeiden: 'Nu trekken zij al zo lang met Hem rond en toch hebben ze nog maar weinig geleerd, want zij kunnen haast niets!'

[4] IK zei echter tegen hen: 'Vrienden en broeders! Voor jullie zal ook de tijd komen waarin je in Mijn naam tekenen zult doen; maar nu is het nog niet zover. Ik heb echter de meesten van jullie ook dezelfde kracht gegeven om alle soorten zieken te genezen, en jullie hebben ze ook genezen, en diezelfde kracht bezitten jullie nog, behalve een van jullie die zich ervoor liet betalen. Maar als jullie bij Mij zijn, is het echt niet nodig dat jullie in Mijn bijzijn tekenen doen; waar het echter nodig is, laat Ik ook jullie heel speciale tekenen doen. Wat willen jullie dan nog meer?! Ik ben nog niet opgevaren naar de plaats waar Ik vandaan gekomen ben, naar Mijn God en naar jullie God, en Ik heb de heilige geest van God nog niet over jullie uitgestort, die jullie binnen zal leiden in alle waarheid en wijsheid. Heb dus tot zolang geduld, - daarna zullen ook jullie dat doen wat Ik nu doe! - Zijn jullie daarmee niet tevreden?'

[5] Toen zei THOMAS: 'Heer, daarmee zijn wij wel tevreden, maar één ding van U begrijpen we nog steeds niet! Kijk, bij de heidenen heeft U wat betreft het doen van tekenen Uzelf werkelijk bijna overtroffen! De heidense tempels en afgoden heeft U in een oogwenk vernietigd, en de koppigste priesters hebben zich als lammeren naar U gevoegd; waarom doet U datzelfde ook niet in Judea? De tempeldienaren zouden allang Uw leerlingen zijn als U hun tempel met hetzelfde gemak weggeblazen zou hebben als U bij de heidenen aan de Eufraat de afgoden weggeblazen heeft! Doe dat ook in Judea, en Uw leer is geborgen!'

[6] IK zei: 'Jullie zeggen watje begrijpt, en Ik zeg wat Ik van de Vader uit weet, en wat Ik dus ook heel goed begrijp! Jullie weten de reden niet waarom bepaalde dingen moeten gebeuren om bepaalde doelen met zekerheid te bereiken; Ik weet het echter maar al te duidelijk en precies waarom bepaalde dingen moeten gebeuren om bepaalde doelen met zekerheid te bereiken. Daarom is het echt niet gepast dat jullie Mij nu willen voorschrijven wat Ik moet doen! Ik heb jullie echter al bij verschil­lende gelegenheden duidelijk uiteengezet waarom Ik bepaalde dingen doe en waarom nu de verhouding van de mensen tot God zo slecht en duister is, en waarom het zelfs gebeuren zal dat Mijn lichaam in Jeruzalem gedood zal worden.

[7] Maar jullie onthouden niets en denken er ook nooit dieper over na, zodat Mijn woord in jullie nooit helemaal goed wortel kan schieten; en zie, juist daarom is het geloof in Mij bij jullie nog lang niet levend, en jullie zijn dan ook juist daarom niet geschikt en in staat om tekenen te doen waardoor de mensen zouden zien dat jullie waarachtig Mijn leerlingen zijn! -Waarom onthouden jullie toch zo weinig en denken jullie er ook zo weinig over na?'

[8] Weer zei THOMAS: 'Heer, versterk ons geheugen, dan zullen wij ook zeker alles onthouden, en nadenken over wat wij allemaal uit Uw mond vernemen! ,

[9] Daarop zei IK: 'Dat heb Ik toch al gedaan voor zover het mogelijk was; maar verder dan jullie natuur verdraagt, gaat dat niet. Zodra echter de geest over jullie zal komen, zal deze jullie zonder meer in alle wijsheid binnen­leiden, en jullie zullen dan in het vervolg je aardse geheugen niet meer nodig hebben. Maar terwille van de vorming van de ziel is de mens ook een aards geheugen gegeven, dat bij een werkelijk vaste wil sterk genoeg is om een ontelbare hoeveelheid woorden, waarheden en handelingen te onthouden; alleen als de mens totaalonverschillig aan allerlei dingen en gebeurtenissen voorbijgaat, blijven die ook niet in zijn geheugen hangen, daarvan heb Ik jullie de reden bij Caesarea Philippi helder en duidelijk laten zien. Denk daarover na, dan zullen jullie die wel vinden!'

[10] Op wat Ik nu gezegd had, had geen enkele leerling een weerwoord, en Ik sprak vervolgens met de hoofdman die deze dagen steeds aanwezig was, over veel dingen, waardoor hem nu in deze tijd allerlei toestanden in de wereld duidelijk werden.

[11] Maar de leerlingen onderhielden zich op hun manier en wisselden onderling van gedachten over allerlei dingen. Enigen beweerden dat God in Zijn macht toch beperkt moest zijn, omdat Hij bij alles wat Hij wilde doen ontstaan, ook gebonden moest zijn aan bepaalde voorwaarden, zowel wat tijd alsook wat aard betreft, zonder welke voorwaarden Hij heel wat zaken helemaal niet tot stand zou kunnen brengen. Anderen zeiden weer dat God dat niet deed terwille van Zichzelf, maar terwille van Zijn schepselen, om hen die vastheid te geven waardoor zij voor de eeuwigheid degelijk en bestendig worden. Bovendien zou het Hem Zelf hemelse vreugde moeten schenken als Hij Zijn werken in een bepaalde orde, die Hij Zelf vastgesteld had, pas geleidelijk aan tot Zich omhoog zag rijpen. ­Dat God echter door de almacht van Zijn wil ook ogenblikkelijk iets tot stand kon brengen, daarvoor had Ik hen al heel veel bewijzen geleverd.

[12] Daar kwam weer commentaar op, -kort en goed, bij het grootste deel van Mijn leerlingen werd het geloof zelf daardoor wat wankel gemaakt, en sommigen beweerden dat Ik misschien toch niet meer was dan een groot profeet, ongeveer te vergelijken met Mozes of Elia, bij wie het ook nooit aan verbazingwekkende tekenen ontbroken had. Met dergelijke beschouwingen en vergelijkingen kwam de avond en wij gingen na het avondmaal weer rusten.

 

146 De ontevreden leerlingen gaan alleen naar het loofhuttenfeest

De Heer gaat hen in 't geheim achterna

Ev. joh. 7,2-13

 

[1] 's Morgens kwamen er reeds veel joden uit de hele omgeving achter Kapérnaum daarheen om per schip over zee naar Jeruzalem te reizen, omdat het Loofhuttenfeest van de joden voor de deur stond. (Joh. 7,2) Voor dat doel waren er ook van alle kanten en plaatsen langs de zee schepen hierheen gekomen om de vele bedevaartgangers over zee te vervoeren.

[2] Ik ging na de ochtendmaaltijd met alle leerlingen ook naar buiten aan de zee en wij keken naar de schepen en de vele pelgrims.

[3] En al gauw kwam ook DE HOOFDMAN naar Mij toe en zei: 'Heer, wat vindt U van al deze blinde dwazen? Voor veel geld gaan zij daarheen om met veel moeite Hem te zoeken die hier zo heel dicht bij hen is!’

[4] IK zei: 'Houd daarover op, ook voor hen zal de tijd nog wel komen dat hun de ogen geopend worden! Maar toch trekt er ook een aantal voor Mij op naar Jeruzalem, omdat zij van mening zijn Mij daar aan te treffen.'

[5] Toen DE LEERLINGEN, die nu ook aangestoken werden door de vanouds vertrouwde reislust, dat van Mij hoorden, riepen zij naar Mij: 'Maak U dan klaar om van hier naar Jeruzalem te gaan, en reis dan ook weer in Judea rond opdat Uw vele leerlingen daar ook Uw werken zien. (Joh.7,3) Niemand doet toch iets in het verborgene als hij wil dat het aan de hele wereld bekend wordt; omdat U dat echter ook wilt en Uw daden en werken er ook naar zijn, maak U nu dan ook duidelijk aan iedereen bekend!' (Joh.7,4)

[ 6] Die broeders zeiden dat echter alleen maar omdat hun geloof in Mij heel zwak geworden was.  (Joh.7,5)

[7] Menigeen zal zich nu afvragen, hoe dit bij de vele tekenen en lessen mogelijk was. O, dat is bij ieder mens heel goed mogelijk! Hij hoeft zich maar ergens op iets te laten voorstaan en zich in te beelden dat hij wat kan, of zijn ziel bevindt zich meteen in een twijfelachtige duisternis, waar alleen maar een of andere kleine deemoediging haar uit kan helpen.

[8] En dat was dan ook hier bij Mijn broeders het geval, waarom IK hen dus niet berispte, maar slechts zei: 'jullie hebben gemakkelijk praten! Mijn tijd is nog niet gekomen, -jullie tijd is het echter altijd! ( Joh. 7,6) De wereld kan jullie niet haten omdat jullie tot op heden nog nooit openlijk tegen haar getuigd hebben dat haar werken slecht zijn; daarom hebben jullie ook nog overal de tijd en een gevaarloze weg. Maar Mij haat de wereld allerwegen, omdat Ik openlijk getuig dat haar werken slecht zijn.  ( Joh. 7,7)

[9] Maar als jullie allen zo feestlustig zijn, ga dan alleen naar dit feest! Ik wil echter nog niet naar dit feest gaan, want Mijn tijd is nog niet vervuld.'  (Joh. 7,8)

[10] Toen keken de broeders elkaar aan en wisten niet waar zij aan toe waren.

[11] EEN zei: 'Laten we gaan! Vanwege die vier tot vijf dagen dat we weg zijn zal het niet afgelopen zijn!”

[12] Een paar anderen dachten echter dat Ik zoiets misschien toch kwalijk zou nemen en intussen ergens heen zou kunnen gaan waar Ik niet gemakkelijk weer terug te vinden zou zijn; want zij waren niet van plan Mij te verlaten. Weer anderen meenden dat het toch raadzaam zou zijn om te gaan, omdat men dan zelf bij deze gelegenheid veel zou kunnen horen van wat de mensen nu over Mij zeiden. Bij deze mening sloten allen zich aan en zij besloten heel alleen naar het feest te gaan.

[13] juist legde echter het schip van Simon Juda (Petrus) aan, en hij kwam naar Mij toe en zei (PETRUS): 'Heer, laat ons dan alleen gaan! Binnen hoogstens vijf dagen zijn we weer hier! ,

[14] Toen zei IK: 'Ik heb jullie al gezegd wat je moet doen, ga allemaal maar!’

[15] Nadat Ik dat tegen hem gezegd had, gingen zij meteen aan boord en voeren af. Ik bleef echter nog hier in Galilea.  (Joh. 7,9)

[16] Maar toen alle broeders al meer dan halverwege waren, overviel hen plotseling een groot verdriet en berouw, zodat zij weer wilden omkeren om Mij om vergeving te vragen voor de smadelijke woorden waar zij bij Mij mee aangekomen waren.

[17] En PETRUS zei luid: 'Heer, Heer, welke duivel heeft ons dan ditmaal zo gek gemaakt dat wij U konden verlaten? O, laat U nog eenmaal door ons terugvinden, eeuwige Zoon en Vader in één persoon, dan zullen wij U nooit meer zo verlaten! ,

[18] Johannes en Matthéus huilden en wilden beslist terug; maar er stak juist achter hun rug een sterke wind op die het schip met grote snelheid naar de oever aan de overkant achter Tiberias dreef, waar de Jordaan de zee verlaat. Toen zij daar aan land gegaan waren, voelden zij zich zo verlaten, dat zij nauwelijks de moed hadden de weg naar Jeruzalem verder te gaan.

[19] Maar JACOBUS zei: 'Dat wij allemaal erg verkeerd gehandeld hebben, daar is helemaal geen twijfel aan; want de krachtige wind die ons zo snel hierheen dreef en juist opstak toen wij berouwvol terug wilden keren, is er een sprekend bewijs voor dat Hij ons voor altijd van Zich verstoten heeft. Wij domme, blinde ossen wilden Hem, de Alwijze en Almachtige voor gaan schrijven wat hij moest doen! O, wat zijn wij miserabele dwazen! Waar is dan die gemene satan die ons zo gek gemaakt heeft? Laat dat meest ellendige beest der beesten hier komen, dan zal het ondervinden wat het heet zich aan de vrienden van de Heer te vergrijpen! ,

[20] Toen verscheen hun plotseling EEN LICHTENDE GESTALTE, die op heel ernstige toon tegen hen zei: 'jullie beschuldiging treft de verloren zoon niet terecht, want jullie eigen overmoed heeft dat jullie aangedaan. Klaag je daarom zelf aan, jullie zeer begenadigden, en laat hem met rust die ditmaal geen deel aan jullie domheid heeft!’

[21] Daarop verdween de gestalte en DE LEERLINGEN zeiden: 'Heer, wees ons arme zondaars genadig en barmhartig!’

[22] Vervolgens gingen zij stil en rustig op weg en kwamen, al tamelijk laat op de avond, bij de reeds bekende waard in het dal bij Jeruzalem. Toen hij hen zag en herkende, deed hem dat veel genoegen; maar toen hij Mij niet temidden van de broeders aantrof, werd hij erg bedroefd en vroeg hun waarom Ik ditmaal niet met hen meegekomen was.

[23] Toen zei PETRUS: 'Kijk, vriend, wij wilden naar dit feest gaan, opdat geen jood ons eventueel zou kunnen aanwrijven dat wij Samaritanen waren. Maar de Heer wilde ditmaal nog niet mee en liet ons alleen gaan, omdat het voor ons altijd tijd was maar voor Hem de juiste tijd nog niet was gekomen; en zo zijn wij nu hier. De Heer Zelf bleef echter in Galilea achter, en wel niet ver van Kapérnaum, waar Hij ons ook beslist weer zal verwachten.’

[24] DE WAARD zei: 'Dat geloof ik nauwelijks, want Hij is waarachtig eeuwig ondoorgrondelijk in Zijn geheime raadsbesluiten! Overmorgen is het de grote sabbat; wie weet of Hij niet nog eerder in de tempel komt dan wij de voorhoven zullen betreden!’

[25] PETRUS zei: 'Bij God zijn zeker alle dingen mogelijk, maar dit is iets wat ik nu weer nauwelijks geloof. Maar nu eerst, beste vriend, - kunnen wij vandaag onderdak bij je krijgen?'

[26] DE WAARD zei: 'O zeker; want bij mij is nog ruimte genoeg! Uit grote liefde en achting voor jullie en ook voor mijn Meester en Heer geef ik jullie alles gratis zolang je maar bij mij wilt blijven!'

[27] Daarop werd meteen voor een goed avondmaal gezorgd; maar geen van de broeders had veel lust in eten en drinken, want in hun hart voelden zij nog steeds brandende wroeging over hun gedrag tegenover Mij in Kapérnaum.

[28] Na de maaltijd vertelden zij de waard veel over Mijn reizen en op die manier bleven zij vrijwel de hele nacht wakker; en door over Mij te spreken hadden zij het ook minder moeilijk. Pas tegen de ochtend sliepen zij in en werden al gauw wakker. Deze dag brachten zij voor de helft nog bij de waard door, de andere helft echter in Bethanië bij Lazarus, die Mij ook erg miste; maar de vele verhalen over Mijn daden en lessen tijdens Mijn reizen in groot-Galilea vervingen enigszins Mijn aanwezigheid.

[29] Nadat echter, zoals nu verteld werd, Mijn broeders naar het feest waren vertrokken, ging Ik een dag later ook op weg naar Jeruzalem, vertelde echter niemand waarheen Ik ging, hoewel de waard en de hoofdman Mij dringend daarnaar vroegen; want Ik Zelf wilde niet ruchtbaar laten worden dat ook Ik in het geheim naar Jeruzalem naar het feest ging. {Joh. 7, 10) Ik ging dan ook alleen over afgelegen wegen en had slechts -heel begrijpelijk -zeer korte tijd voor deze reis nodig.

[30] Op de dag van het feest, toen al Mijn leerlingen en broeders die vroeg op het tempelplein waren aangekomen, doorjoden die Mij goed kenden opgemerkt werden, dachten deze joden: ' Aha, dat zijn immers de leerlin­gen van de Nazareeër! Dan zal Hij Zelf ook wel hier zijn!'

[31] En daarom zochten zij Mij links en rechts en vroegen ook aan verschillende leerlingen waar Ik toch wel was. {Joh. 7,11)

[32] En DE LEERLINGEN zeiden: 'Dit keer weten wij niet waar Hij is; want wij zijn alleen naar dit feest gegaan en Hij bleef ergens in Galilea.’

[33] Toen begonnen de joden onder elkaar hevig te mompelen, en men opperde heel wat verschillende meningen en vragen betreffende Mijn persoon.

[34] VELEN zeiden: 'Deze man is erg vroom, en God heeft hem alle gaven van de profeten geschonken zoals eens aan Mozes, en alleen hij is geschikt om ons van het juk van de heidenen te verlossen!'

[35] ANDEREN zeiden: ' Als hij dat zou zijn, dan hoefde hij niet bang te zijn voor de Fanzeeën en schriftgeleerden, en zou hij naar dit feest gekomen zijn en ons eens duidelijk uitgelegd hebben wat hij eigenlijk wil! Maar zoals bekend is hij meer een vriend van de Romeinen en Grieken, en daarom kan hij bij ons joden niet veel aanhang vinden.’

[36] En WEER ANDEREN kwamen erbij en zeiden -maar natuurlijk niet al te hard -: 'Ach wat, hij is niets anders dan een verkapte Esseen, in het bezit van alle toverkunsten, en hij verleidt op een heel nette manier het volk!’

[37] Niemand durfde echter te openlijk iets tegen Mij te laten horen, uit angst voor al die joden die vast in Mij geloofden en op Mij hoopten. (Joh. 7, 13)

[38] Maar temidden van het drukke feestgewoel en het bedwelmde en onzinnige volk ging Ik, door niemand herkend en opgemerkt, de tempel binnen.

 

147 De Heer in de tempel

De mislukte aanslag van de tempeldienaren

 

[1] Toen Ik in de tempel op een spreekgestoelte ging staan, gebood Ik stilte, en de joden herkenden Mij en vroegen heimelijk aan elkaar hoe Ik nu opeens op het feest gekomen was, omdat toch Mijn leerlingen die men daarnaar gevraagd had, niets over Mij wisten. Maar Ik begon het volk het eenvoudig te begrijpen maar zeer veelzeggende vierde en vijfde hoofdstuk van de profeet Jesaja woord voor woord voor te dragen, en gaf er daarna een scherp omlijnde en goedbegrijpelijke uitleg van, die helemaal paste bij deze tijd en exact van toepassing was op de halsstarrige, hoogmoedige Joden. (Joh.7.14)

[2] Daarop verwonderden DE JODEN zich en zeiden: 'Hoe is het mogelijk dat hij de Schrift zo goed kent, terwijl hij die zover wij weten nooit bestudeerd heeft? (Joh. 7, 15) Zijn leer is dus geen valse leer, omdat zij immers toch helemaal volgens de Schrift is.'

[3] Maar IK gaf hun antwoord en zei: 'Deze leer volgens de Schrift, die jullie Mijn leer noemen, is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft! (Joh. 7, 16) Als iemand zich aan deze leer wil houden en wil handelen volgens de daarin uitgesproken wil van God, zal hij merken of deze leer van God is, of dat Ik daarin over Mijzelf spreek!  (Joh. 7, 17) Wie over zichzelf spreekt, zoekt ook zeker alleen zijn eigen eer; wie echter, zoals Ik, alleen maar de eer zoekt van degene die hem gezonden heeft, is waarachtig, en in hem is geen ongerechtigheid! ' (Joh. 7, 18)

[4] Toen werden er EEN PAAR FARIZEEËN wrevelig en zij zeiden onder elkaar: 'Nu wordt het toch wel tijd om deze man te grijpen en te doden, dan hoeven we hem ook niet meer tegen hoge kosten te laten zoeken op allerlei plaatsen waar hij zich gemakkelijk verstoppen kan. Zijn leer is immers duidelijk tegen ons gericht en maakt ons bij het volk verdacht van allerlei schandelijke zaken. Dus met frisse moed er tegen aan en weg met hem!'

[5] Ik was echter wel op de hoogte van wat zij onder elkaar bespraken en zei tegen hen: 'Heeft Mozes jullie niet de wet gegeven? jullie zeggen wel: 'ja ' ; maar waarom doet dan niemand van jullie meer wat de wet voor­schrijft?'

[6] DE JODEN protesteerden en zeiden: 'Hoe kun je zeggen dat wij Mozes' wetten niet hielden?'

[7] Pas daarop zei IK: 'Goed dan, - als jullie je aan de wet van Mozes houden, waarom proberen jullie Mij dan te doden?' (Joh.7.19)

[8] Toen sprak HET VOLK: 'Bent u dan bezeten? Wie probeert u te doden?'

(Joh. 7,20)

[9] IK zei heel ernstig: 'Niet jullie, maar die daar, die leiders van jullie! Kijk, één enkel ding heb Ik enige maanden geleden gedaan voor een man die acht en dertig jaar lang ziek was geweest, en daarover hebben jullie je allen geërgerd en verbaasd! Ik werd als schenner van de sabbat vervloekt. (Joh. 7,21)

[10] Mozes heeft jullie opgedragen de besnijdenis toe te passen -niet omdat hij dat wilde, maar de aartsvaders -, en jullie besnijden de mensen nog heden ten dage ook op de sabbat. (Joh. 7,22) Maar als jullie ook op sabbat mensen besnijden, zonder angst te hebben dat daardoor de wet van Mozes wordt geschonden, -waarom zijn jullie dan kwaad op Mij omdat Ik een heel mens op de sabbat gezond heb gemaakt?! (Joh. 7,23) Ik zeg jullie; Als jullie dan al willen oordelen, oordeel dan niet volgens de nietszeggende schijn, maar vel een rechtvaardig oordeel op grond van de volle waarheid!' (Joh. 7 ,24)

[11] Toen zeiden ENIGE VOORAANSTAANDE MENSEN uit Jeruzalem onder elkaar: 'Is dat niet degene die de eerwaarde Farizeeën met Pasen trachtten te doden? (Joh. 7,25) Kijk eens, hij spreekt nu helemaal vrij uit en zij zitten daar heel rustig en brengen niets tegen hem in! Erkennen onze oversten dan nu zonder meer dat hij Christus is? (Joh. 7,26) Maar dat kan hij toch niet zijn; want wij weten immers allen waar hij vandaan komt. Als Christus zal komen, zal niemand weten waar Hij vandaan is gekomen!' (Joh.7,27)

[12] Toen verhief IK Mijn stem in de tempel en ging met Mijn onderwijs aldus verder: 'Ja, jullie kennen Mijn persoon wel en weten ook goed waar Ik vandaan kom; maar jullie weten niet, dat Ik als mens nu niet uit Mijzelf ben gekomen, maar dat het een Waarachtige is die Mij gezonden heeft, en Die kennen jullie niet, en daarom weten jullie ook niet waar Ik eigenlijk vandaan kom (Joh. 7,28) Maar Ik ken Hem wel die Mij naar deze wereld heeft gezonden. (Joh. 7,29) Omdat jullie Hem echter niet kennen, kennen jullie ook Mij niet! -Hebben jullie Mij begrepen?'

[13] Mijn toespraak ergerde de trotse mensen van Jeruzalem en zij zochten naar middelen om Mij te grijpen en dan ook te straffen; maar omdat Mijn tijd nog niet gekomen was, was niemand in staat de hand aan Mij te slaan.  (Joh. 7,30)

[14] HET VOLK geloofde echter voor het merendeel in Mij en men zei tegen elkaar: 'Denk je dat als Christus komt Hij dan meer en grotere tekenen zal doen dan deze man doet?'  (Joh.7,31)

[15] Wat het volk over Mij zei, bereikte echter snel de voorname Farizeeën.

[16] Toen riepen ZIJ: 'Kijk eens hoe hij het volk verleidt!'

[17] Zij zonden er meteen hun knechten op af om Mij te grijpen en met touwen te binden. (Joh.7,32)

[18] IK zei tegen hen: 'Doe dat nu nog maar niet! Ik blijf toch nog maar heel kort bij jullie, en dan ga Ik naar Hem die Mij naar deze wereld gezonden heeft. (Joh. 7,33) Dan zullen jullie Mij zoeken en waarlijk niet vinden! En waar Ik heen ga, kunnen jullie Mij niet volgen.' (Joh.7,34)

[19] De knechten bleven staan en niemand sloeg de hand aan Mij.

[20] Maar DE JODEN mompelden onder elkaar: 'Waar wil hij dan heengaan dat wij hem niet kunnen vinden? Wil hij misschien naar de Grieken gaan, die overal verspreid wonen, en hen onderricht geven? (Joh. 7,35) Wat is dat voor wonderlijke uitspraak, als hij zegt: 'Jullie zullen mij zoeken en niet vinden!' en 'Waar ik ben, daar kunnen jullie niet komen!'  (Joh.7,36) Ach, die man praat wel heel verward! Hij is zeker bang voor de hogepries­ters en praat zo om niet door hen opgepakt te worden.’

[21] IK zei: 'Voor het Mijn tijd is, zal niemand Mij kunnen oppakken!’

[22] Daarop schreeuwden ENKELE JODEN, SCHRIFTGELEERDEN EN FARI­ZEEËN: 'Dat zullen we meteen zien, of wij niet in staat zijn je nu op staande voet op te pakken!’

[23] Zij drongen zich naar Mij toe; maar toen zij Mij wilden grijpen, verdween Ik plotseling uit de tempel en DE JODEN EN DE FARIZEEËN keken elkaar verbaasd aan en zeiden: 'Waar is hij nu zo plotseling gebleven? Dat is werkelijk een wonder!’

[24] Maar DE FARIZEEËN zeiden geërgerd: 'Wat wonder, wat wonder, ­hebben jullie dan niet gemerkt hoe Beëlzebub hem wegtrok, toen hij in gevaar kwam?! Die kunnen we nu nog lang zoeken, en we zullen hem zeker niet vinden als hij ergens in een hoek van de hel verborgen zit!’

[25] Die woorden veroorzaakten echter een geweldig protest onder ALLE JODEN die in Mij geloofden, en er gingen harde stemmen op die zeiden: 'Die ellendige Farizeeën zien toch werkelijk door de bomen het bos niet meer! Zij zijn zelfde allerergste Beëlzebubs en met huid en haar verkocht aan de hel; om hun grove verdorvenheid voor het domme volk echter goed te praten zeggen zij dat deze man Gods, die kennelijk met alle goddelijke macht is toegerust, een knecht is van Beëlzebub. O wacht maar, jullie echte Beëlzebubs! Wij zullen die schijnheiligheid van jullie nog wel heel passend uitdrijven! Wij zullen jullie maskers afrukken opdat dan zichtbaar wordt wat jullie eigenlijk zijn! Nu wacht maar, jullie zwarte en grijze booswichten, de dag van de afrekening zal voor jullie niet lang op zich laten wachten!’

[26] Toen het volk deze gedachten tamelijk luid liet horen, was er al gauw geen Farizeeër meer in de tempel te zien, en de knechten die Mij hadden moeten grijpen, waren ook opeens onzichtbaar geworden. Binnenshuis kregen zij het natuurlijk erg moeilijk met de Farizeeën, omdat zij zich moesten verantwoorden voor het feit dat zij Mij niet meteen hadden gegrepen.

[27] Maar DE KNECHTEN zeiden: 'O, waarom hebben jullie dan niet zelf de hand aan hem geslagen, of ons op z'n minst in beweging gezet toen wij als verlamd aarzelden?'

[28] EEN HOOGGEPLAATSTE FARIZEEËR zei: 'Is zoiets dan wel passend voor ons op een sabbat?'

[29] Maar DE KNECHTEN zeiden: 'ook wij zijn Joden en moeten net als jullie de sabbat heiligen! ,

[30] Toen zei DE FARIZEEËR: 'Nu goed dan! Als jullie hem morgen of overmorgen tegenkomen, wanneer de sabbat voorbij is en nog slechts twee gezellige feestdagen volgen, grijp hem dan en breng hem meteen bij ons!'

[31] DE KNECHTEN zeiden: 'O ja, dat kunnen we wel doen, zolang al dat volk er maar niets op tegen heeft!’

[32] DE FARIZEEËR zei: 'Wie houdt er nu rekening met het volk, dat allang vervloekt is?'

[33] EEN KNECHT zei: 'Ja, vervloekt of niet, -wanneer het vervloekte volk ons en jullie er dan vast en zeker voor stenigt, wat dan?! Vandaag scheelde het al niet veel! Als wij de tempel niet zo snel verlaten hadden, zou het ons niet zo erg best zijn vergaan! Het vervloekte volk zou ons zeker de vloek die wij hen gegeven hebben met woeker hebben teruggegeven! Wat vandaag echter nog niet is gebeurd, kan gemakkelijk morgen of overmor­gen gebeuren. Het lijkt ons beter om die man met rust te laten! Als hij een profeet is, ons door God gezonden, zullen wij met al onze macht niets tegen hem uit kunnen richten; is hij het echter niet, dan zal de zaak vanzelf wel doodbloeden.’

[34] DE FARIZEEËR zei: 'Jullie zeggen dat zonder enige kennis van zaken! Staat er dan niet geschreven dat er uit Galilea, waarheen alleen maar misdadigers verbannen worden, nooit een profeet zal opstaan?!'

[35] EEN KNECHT zei: 'Dat is wel waar, maar voor zover wij van andere mensen gehoord hebben -wat ook uit onze besnijdenisboeken blijkt -is hij geen Galileeër, maar geboren in Bethlehem, en dat is immers juist de oude stad van David waar deze zijn voorspellingen neerschreef. Bovendien is ook nog bekend dat de profeet Jesaja heel vaak en langdurig in Galilea verbleef, evenals de profeet Jeremia, -en dat waren toch wel de grootste profeten!’

[36] Toen zei DE FARIZEEËR: 'Zijn jullie dan ook al des duivels?! Wie vertelde jullie dat?'

[37] ALLE KNECHTEN antwoordden: 'Dat deden jullie zelf nog onlangs tijdens een toespraak over de profeten; toen jullie het volk vertelden wie de profeten waren, hoe en waar zij geboren werden, en waar zij zich ophielden en gewerkt hebben! Mogen wij dan ook al niet meer onthouden wat jullie zelf prediken?'

[38] Daarop werd de Farizeeër erg verlegen, zei verder niets meer en trok zich terug. De knechten gingen echter ook weg en lachten heimelijk in hun vuistje omdat het hun gelukt was de hoge, machtige Farizeeërs ook eens de schrik op het lijf te jagen.

 

148 Het bezoek van de Heer aan Lazarus in Bethanië

 

[1] Zelf kwam Ik echter buiten de tempel in een afgelegen herberg met Mijn broeders en leerlingen samen. Het was dezelfde herberg waar Ik tijdens de feesten vaak met Jozef en Maria en de broeders overnachtte. De blijdschap van de broeders toen Ik bij hen kwam was natuurlijk onbe­schrijflijk, want zij zaten allen treurig bij elkaar om te bespreken of Ik Mij ooit weer over hen zou erbarmen en hen weer zou aannemen.

[2] Maar IK vroeg hun: 'Kinderen, vrienden en broeders, hebben jullie wat te eten en te drinken?'

[3] Toen vielen allen aan Mijn voeten neer en vroegen Mij om vergeving. Ik beval hen echter om meteen op te staan en eerlijk tegen Mij te spreken, omdat zij best wisten dat Ik nooit boos wordt als iets oprecht wordt gezegd. Toen stonden de broeders op en dankten Mij dat Ik hen niet verlaten had.

[4] Terwijl Ik echter zo met hen sprak, kwamen ook DE TWINTIG JOODSE GRIEKEN haastig aangelopen. En toen zij Mij zagen, zeiden zij: 'Heer, U bent ons voor! Wij waren in de tempel en hebben Uw wijze toespraak gehoord; toen U echter tijdens die ontzettend brutale aanval van de Joden en Farizeeën opeens onzichtbaar werd, gingen wij ook snel uit de tempel zo goed als het bij die grote drukte mogelijk was, en wilden zojuist de broeders vertellen dat U er was, wat hen zeker in hoge mate verheugd zou hebben, -en nu treffen wij U reeds hier! ja, dat is voor de broeders zeker nog veel fijner, en ook wij zijn uitermate blij, U, o Heer, weer in ons midden te hebben! In het vervolg zal zo 'n scheiding beslist niet meer voorkomen!’

[5] IK zei: 'O, er zullen nog tijden en omstandigheden komen dat jullie je allen aan Mij zullen ergeren, en wanneer de herder geslagen wordt, zullen de schapen vluchten en zich verspreiden! Maar als de herder dan terug komt, zal Hij de goede schapen nogmaals voor altijd om zich heen verzamelen. Wel, de Farizeeën zou het vandaag erg slecht vergaan zijn als Ik niet zo snel uit de tempel verdwenen was; want in de tempel was het aantal van degenen die in Mij geloven, verreweg het grootst, en als iemand de hand aan Mij geslagen zou hebben, zou er in de tempel een groot tumult zijn ontstaan, en de voorname mensen uit Jeruzalem zouden er samen met de Farizeeën, schriftgeleerden en tempeljoden heel slecht zijn afgekomen. Om dat te vermijden, verliet Ik dan ook de tempel en ben Ik nu hier­

[ 6] Morgen doen wij niets en vandaag ook niets meer, maar overmorgen, wanneer zoals bekend dit feest met de grootste praal gevierd wordt, zullen ook wij in de tempel verschijnen en het volk onderrichten. Maar nu verlaten wij deze herberg, die te streng en te dom volgens oud Joods gebruik is ingericht; want hier krijgen we voor zonsondergang niets te drinken ­en al helemaal niets te eten. Laten we daarom naar Bethanië gaan; daar zullen we meteen wat te eten en te drinken krijgen!'

[7] Daar waren allen het volkomen mee eens; maar toen kwam DE WAARD VAN DE HERBERG aangelopen en zei: 'ja, wat is dat nu?! Is mijn herberg dan niet goed genoeg voor jullie? Waarom willen jullie bij mij weg, en vooral jij, zoon van Jozef uit Nazareth, je bent met je ouders toch al zo vaak hier in de herberg geweest, en ik ben met Jozef zelfs heel nauw verwant?'

[8] IK zei: 'je bent Me ten eerste teveel jood en je vindt al het uiterlijke erg belangrijk, -maar het innerlijke, ware en levende is je vreemd; daarbij komt nog dat men overal altijd beter opgenomen wordt dan in het huis van naaste bloedverwanten, wat de reden is waarom Ik Mij ook maar hoogst zelden in Nazareth laat zien, - want een profeet is nergens zo onbelangrijk als in zijn vaderland! ,

[9] DE WAARD zei: 'Maar je vader Jozef was toch altijd graag bij mij, en we hebben steeds veel over Mozes en alle andere profeten met elkaar gespro­ken, en hij heeft mij ook heel opmerkelijke dingen over jou verteld! Waarom wil je dan nu beslist niet in mijn huis blijven, terwijl je toch al bijna in geen driejaar in Jeruzalem bent geweest?!'

[10] IK zei: ' Als je ook maar ergens navraag gedaan zou hebben, zou je 'wel te weten zijn gekomen dat Ik vrijwel tijdens ieder feest hier was! Maar je bent een orthodoxe jood en daarbij ook nog een orthodoxe waard, en als zodanig kan het je ook niets schelen wat er voor belangrijks in de stad gebeurt! Blijf jij daarom maar zoals jij bent, en Ik en deze leerlingen van Mij zullen ook blijven zoals wij zijn! Schuldig zijn we je nog niets, omdat we nog niets gebruikt hebben; en dus gaan we!'

[11] Daarop stonden we op en gingen vlug weg naar Bethanië.

[12] Achteraf zei DE WAARD echter tegen zijn mensen: 'Ik ben echt blij dat die vertrokken zijn; want bij verwanten zit er voor een waard altijd erg weinig verdienste aan! ‘

[13] Ik vertelde dat aan de leerlingen en zij werden erg verontwaardigd over deze waard die de mensen naar de ogen keek.

[14] Maarbij Bethanië zei IK tegen de broeders: 'Gaan jullie nu vast vooruit en vraag aan Lazarus of hij een goed middagmaal klaar wil maken; maar spreek nog niet over Mij! Daarna zal Ik komen, en dat zal hem een groot plezier doen.’

[15] Toen gingen de broeders met de andere twintig leerlingen snel vooruit en brachten Lazarus de boodschap over .

[16] HIJ vroeg echter meteen naar Mij en zei: 'ja, mijn beste vrienden, aan jullie wens zal meteen gehoor gegeven worden; maar ik zou er wat voor geven als ook de grote, heilige Meester bij jullie was! Een half uur geleden kwamen hier een paar Grieken voorbij en ik vroeg hun of ze nieuws hadden over het feest. Want ik ben maar een uur in Jeruzalem geweest en al gauw naar huis gegaan omdat ik mij ergerde aan het hoogst dwaze feestgedoe en daarom kon ik dus ook niet weten of er verder nog wat gebeurd was.

[17] Toen zeiden de Grieken: 'Wij hebben gehoord dat de beroemde magiër uit Galilea in de tempel bezig was; maar wij zagen hem niet omdat we door het gedrang niet binnen konden komen. ' Wel dat zeiden de twee Grieken tegen mij. Ik heb er toen meteen een paar van mijn knechten op uitgestuurd om navraag naar Hem te doen en het mij direct te melden, zodat ik er dan zelf heen kon gaan, Hem opzoeken en Hem als meest geliefde gast bij mij uit zou kunnen nodigen; maar de uitgestuurde knechten zijn nog niet teruggekomen. -Zeg mij, beste vrienden, of jullie ook iets dergelijks in de stad gehoord hebben!'

[18] Die vraag bracht de leerlingen in niet geringe verlegenheid, en zij wisten niet wat zij daarop moesten zeggen. Maar toen maakte Ik aan hun korte verlegenheid een einde door op datzelfde ogenblik de kamer van Lazarus binnen te komen en hem als broeder te begroeten. Lazarus was buiten zichzelf van blijdschap en zijn beide zusters huilden tranen van gelukzaligheid omdat Ik weer eens gekomen was. Kortom, er heerste nu een blijdschap in het hele huis van Lazarus als nooit tevoren.

[19] Direct werd iedereen aan het werk gezet om voor ons een buitenge­wone, schitterende maaltijd klaar te maken. Daar mochten natuurlijk de echte joden en Farizeeën niets van te weten komen, omdat zoiets voor zonsondergang de gewijde feestsabbat in hoge mate ontheiligd zou hebben. Maar op deze sabbat hadden alle Farizeeën het in de tempel veel te druk en hun dienaren eveneens, en daarom kon er in Bethanië heel veel gebeuren waarvan de tempel nooit iets vernam. Tijdens het bereiden van de maaltijd bestegen wij buiten de reeds bekende heuvel, gingen onder de schaduwrijke palmen op de grasbank zitten, en Ik vertelde Lazarus wat Ik die dag in de tempel beleefd had.

[20] Johannes en Matthéus schreven daar toen ook hun evangelie, natuur­lijk alleen de hoofdpunten, met weglating van de meeste bijzaken.

[21] En toen LAZARUS Mij het vierde en vijfde hoofdstuk van de profeet Jesaja hoorde uitleggen, zei hij: 'ja, Heer, dat slaat toch wel duidelijk op de huidige tijd en haar mensen, dat er geen enkel puntje is dat hierop niet van toepassing is! ja, dan is het wel heel begrijpelijk dat de tempeldienaren het op U gemunt hebben! O, deze les was erg heilzaam voor hen; want die kerels doen nu immers al net alsof zij zelf de goden en engelen zijn!’

 

149 Een voorspelling van de Heer over onze hedendaagse tijd

De noodzaak van goddelijke openbaringen

 

[1] IK zei: 'Vriend, zoals het nu is, zal het over ongeveer tweeduizend jaar weer zijn, en de aanloop daartoe zal al veel eerder beginnen! In onze tijd is het Jodendom veel erger dan het heidendom -want de heidenen gebruiken hun verstand tenminste nog, terwijl dat bij de joden met voeten wordt getreden; maar in die tijd zal Mijn leer, dus het christendom, erger zijn dan nu Jodendom en heldendom samen. Er zal dan grote geestelijke nood onder de mensen zijn.

[2] Het licht van het ware, levende geloof zal doven en de liefde zal volledig verkillen. De hoogmoed van de welgestelde mensen zal alle grenzen te buiten gaan, en de heersers en priesters zullen zich nog veel belangrijker wanen dan de ongekende jehova nu is voor de joden en Zeus voor de heidenen.

[3] Maar ook dan zal Ik van tijd tot tijd mannen en maagden opwekken en hun het juiste licht geven, en dit licht zal steeds sterker en krachtiger, worden, en uiteindelijk alle werken van de grote hoer van Babel verzwel­gen. Verwonder je dus niet dat het nu zo is; want het was al vaak zo en erger, en het zal eens nog erger worden.

[4) De wereld zal altijd wereld blijven, maar toch zal Ik de Mijnen steeds leiden, en over de wereld Mijn gericht laten komen wanneer zij zo slecht is geworden dat er naast alle wereldse zaken geen vonkje van het ware levenslicht uit God meer kan bestaan.

[5] Nu was weer zo'n punt bereikt dat, zonder Johannes en zonder Mij, in het hele joodse land iedere vonk van de ware Godskennis verstikt zou zijn, en daarom moest Ik Zelf als mens naar deze wereld komen om alle goedwillende mensen het verloren levenslicht terug te geven, en hun opnieuw de wegen naar de ware kennis van God te tonen. Er zal weliswaar nog vaak strijd zijn tussen Mijn kinderen en de wereldse kinderen omdat het aantal der Mijnen op aarde steeds kleiner zal zijn dan het aantal wereldse kinderen; maar uiteindelijk zullen toch de Mijnen over de hele wereld zegevieren, en deze zal hen geen schade meer kunnen berokkenen. Want ook.al vinden jullie alle materie nu nog zo hard en onverwoestbaar, zij zal uiteindelijk toch moeten wijken voor de macht van de geest.

[6] Maar alleen God is Heer over alles, en Hij weet het best wat, hoe en waarom Hij het een en ander toelaat en verordent en daarnaast het ware licht over de mensen uitgiet en het in alle ernst bij 'Zijn kinderen in stand houdt, opdat niemand kan zeggen: ' Als er een alwijze God zou zijn die alles wat de eindeloze ruimte vult, heeft geschapen, dan moest Hij toch wel zoveel inzicht, vereend met liefde hebben, dat Hij Zich aan Zijn verstandige en denkende schepselen, wat mensen toch zijn, tenminste in  zoverre zou openbaren en laten zien, dat zij daaruit zouden kunnen concluderen dat Hij de ware grond van alle dingen is en wat de mensen van Hem te verwachten hebben, en hoe zij moeten leven om die verwachting te realiseren! ,

[7] Als God Zich helemaal niet, op geen enkele wijze zou openbaren, zouden de mensen ook volkomen het recht hebben aan geen enkele God te geloven en ieder mens die zou beweren dat er toch een God ofwel meerdere onzichtbare goden zouden zijn, neer te slaan en te zeggen: 'Wat hebben wij te maken met jouw dwaze fantasiegod?! Als er. een is, laat hij zich dan laten zien en ons vertellen wat hij met ons wil! Doet hij dat niet, dan bestaat hij in werkelijkheid ook nergens anders dan alleen maar in de bedorven fantasie van een dwaze leegloper!

[8] Een God die zich van zichzelf volledig bewust zou zijn als centraal punt van alle wijsheid en macht, zou met de mensen, als zijn volmaaktste scheppingen, in zoverre toch wel redelijk rekening gehouden hebben dat hij zich vroeg of laat zelf aan hen geopenbaard zou hebben en hun getoond zou hebben waarom zij er zijn en wat hij eventueel verder met hen voor heeft. Als dat echter niet het geval is, en als er niet een of ook meerdere keren volledig naar waarheid aangetoond kan worden dat hij er is, dan bestaat hij ook niet, en dan verdient degene die over een goddelijk bestaan spreekt en schrijft, heel zwaar gestraft te worden.

[9] Want het is voldoende dat de met alle verstand en inzicht begaafde en van zichzelf maar al te duidelijk bewuste mens alle ten hemel schreiende moeilijkheden van het door hem buiten zijn schuld gekregen leven moet dragen, laat staan dat hij zich voor niets en niemendal door een nergens bestaande god bepaalde harde en tegen iedere natuur ingaande wetten moet laten voorschrijven. Want een god, die zich alleen maar bij monde van een gekke en arbeidsschuwe dwaas aan ons mensen kan en wil openbaren, is ofwel niets anders dan een hersenschim van die genoemde dwaas, of hij bestaat alleen maar uit de een of andere ruwe, domme, blinde kracht met zo 'n gering zelfbewustzijn en verstand, dat deze, wil zij niet uitgelachen worden, zich alleen maar heel stilletjes heimelijk aan een domme, niets wetende en niets begrijpende, lichtgelovige dwaas durft kenbaar te maken.'

[10] Kijk, ieder verstandig mens zou gerechtigd zijn zo over de godheid te denken indien de godheid zich alleen maar en niet anders aan de mensen zou laten zien en openbaren dan door middel van luie en nietswaardige priesters!

[11] Maar gaan wij terug tot op Adam, dan zullen we heel veel kort op elkaar volgende tijdsruimtes ontdekken waarin God zich voor duizendmaal duizend mensen zeker wel op de meest gedenkwaardige wijze geopenbaard heeft, en hun Zijn wil en Zijn wijze doel met de mensen heeft meegedeeld; maar omdat de mens, als hem zijn vrije wil niet gelaten wordt, helemaal geen mens zou zijn, deed hij ook met het goddelijke woord precies wat hij met het menselijk woord deed.

[12] Een klein deel van de mensen hield er een tijdlang nog rekening mee; maar het grootste deel vergat het al gauw totaal, en hield uiteindelijk alles voor waardeloze bedenksels en gezwam van mensen, genoot met volle teugen van de wereldse vreugden en hield de wijzen voor dwazen en dwepers, die ter wille van een erg onzeker en onaanwijsbaar hemelrijk aan gene zijde, het ware hemelrijk van deze aarde met voeten treden.

[13] Door zulke opvattingen ging het geloof in een ware god dan aan de ene kant welonherroepelijk verloren, en dat te meer omdat aan de andere kant de luie priesterstand door haar zelfzuchtige vervalsing van het geopen­baarde woord van God, de nuchtere en volwassen denkende mensen mettertijd toch de ogen had moeten openen voor het feit dat zo'n geopenbaarde wil van God zelfs voor de domste mens op aarde nog te dom moest zijn. De leer bestond uit louter onbegrijpelijke geheimen, die echter door de blinde mensheid toch voor heilig gehouden werden omdat zij zichzelf voor veel te ónwaardig hield om zulke grote, diepe en heilige geheimen ooit te begrijpen.

[14] Of is het vandaag soms anders? Gaat het domme, blinde volk niet naar de tempel om de Schrift te aanbidden? Maar van wat daarin staat, weet het weinig of niets, en het heeft ook geen behoefte om dat te weten, want het stelt er zich al volkomen tevreden mee dat de gewijde priester van God dat begrijpt, en dat de gewone mens niets anders nodig heeft dan wat de priester hem vertelt en te doen wat de priester wil; want de priester weet vast wel waarom.

[15] Maar als de mensheid met het geopenbaarde woord en de wil van God altijd zo omspringt, is het toch geen wonder dat de mensen al binnen honderd jaar na wat voor geweldige openbaring van de waarheid dan ook, nauwelijks méér weten en geloven dan slapende kinderen weten van datgene wat zij in wakende toestand gedaan hebben?! God houdt, ondanks dat, echter nooit op Zich op de meest verschillende wijzen zo te openba­ren, dat de mens bij enig nadenken direct kan vaststellen dat het daarbij niet op een natuurlijke manier is toegegaan.'

 

150 Echte en valse profeten en openbaringen

 

[1] (DE HEER:) 'Op grotere schaal openbaart God Zich bij monde van door Hem geroepen profeten. Zulke profeten zijn voor mensen met een meer ontwaakte geest altijd goed herkenbaar, - ten eerste door hun geschreven en gesproken woord, ten tweede door extra wondergaven, bijvoorbeeld door in noodgevallen de mensen van te voren toekomstige dingen te verkondigen, zodat de mensen zich dat kunnen aantrekken en zich kunnen verbeteren en God vragen of Hij het aangekondigde onheil van hen zou willen afwenden, zoals dat bij Ninive het geval was. Ten derde kunnen zulke ware, door Gods wil opgewekte profeten ook door hun gebed en door handoplegging zieken genezen als het genezen heilzaam is voor de ziel van de zieke. En ten vierde kunnen zij ook samen met de wil van God een strafgericht over de onverbeterlijke mensheid uitspreken, of, in het tegenovergestelde geval, een volk zegenen.

[2] Door deze en nog een aantal andere, karakteristieke eigenschappen zijn de ware profeten, die door God opgewekt zijn, heel gemakkelijk van de valse te onderscheiden, en men kan het vooral goed zien aan het feit dat zij als ware profeten altijd vol deemoed en naastenliefde zijn, terwijl de valse profeten in allerlei bijzondere, opvallende kleren rondlopen, zeer hoogmoedig en vreselijk zelfzuchtig zijn, zich alleen op bepaalde, gehei­ligde plaatsen laten zien, weinig spreken en dan ook nog erg dom en onzinnig, en op bepaalde tijden allerlei schijnwonderen verrichten door middel van strikt geheim gehouden natuurlijke middelen -en wee degene ze hen na zou doen! -, terwijl de ware profeet van zijn echte wonderen geen geheim maakt, maar zelfs de mensen nog aanzet en aanspoort door hen te zegen dat zij ook op dezelfde ware, juiste wijze precies dezelfde wonderen kunnen doen.

[3] Uit het feit dat de ware profeten dus heel gemakkelijk van de valse te onderscheiden zijn, en ieder nuchter mens wel kan vaststellen dat er dus werkelijk ware en valse profeten zijn -welke laatste zeker nooit gekomen zouden zijn als de ware hen niet zouden zijn voorgegaan -, kunnen de mensen toch ook wel heel gemakkelijk afleiden dat er een echte God is, die de mensen nooit helemaal verlaten op aarde rond laat lopen, maar Die hun Zijn wil altijd meedeelt en hun het grote, wijze plan dat Hij met hen heeft ook steeds openbaart.

[4] Deze manier van openbaren is voor mensen die zich daar openlijk naar willen richten steeds de heilzaamste, omdat zij daarvan geen buitengewone dwang ondervinden. Bij de grote openbaringen, die maar zelden voorko­men winnen de mensen veel minder voor hun zielen, omdat zulke openbaringen meer een gericht zijn voor de ontaarde mensheid dan iets heilzaams.

[5] Toen Adam in het paradijs op deze aarde tegenover God gezondigd had, omdat hij als mens met een vrije wil zich niet wilde storen aan de hem welbekende wil van God, kreeg hij weldra een grote openbaring van God en betreurde toen zijn zonde; maar deze grote openbaring was voor hem een gericht.

[6] Daarna kregen de mensen vanwege de ontaarde, wereldse kinderen die in het dal woonden, meerdere malen een grote openbaring van God; maar die was voor de wereldse kinderen steeds een gericht.

[7] Ten tijde van Noach kregen de mensen weer een grote openbaring van God; maar deze was voor hen een heel groot gericht.

[8] Ten tijde van Abraham vond er weer een grote openbaring plaats, en wel vanwege de ontzettend ontaarde bewoners van Sodom, Gomorra en de omliggende tien kleinere steden. Het was opnieuw een gericht voor deze mensen; de Dode Zee geeft tot op de huidige dag nog een sprekend getuigenis daarvan.

[9] Vader Jacob kreeg weer een grote openbaring van God; maar zijn kinderen moesten die in Egypte boeten.

[10] Ten tijde van Mozes was er een nieuwe, buitengewoon grote openbaring van God, en op stenen tafelen moesten Gods donderende woorden tot de mensen ingegrift worden. Maar wat een vreselijk gericht was deze openbaring van God, met name voor de te blind, te hoogmoedig en te onmenselijk geworden Egyptenaren, wier voornaamste luister vol­ledig gebroken werd; maar ook van de Israëlieten werd niets door de vingers gezien.

[11] Toen de Israëlieten onder Jozua de woestijn verlieten, kwam er weer een grote openbaring van God en het grote Jericho verdween van de aardbodem.

[12] Zo was het ten tijde van Samuël en Elia en ook ten tijde van de vier andere grote profeten; en lees maar na welke gerichten daarop volgden! Zelfs de kleine profeten waren niet zonder gericht naar deze wereld gezonden.

[13] Nu vindt voor jullie ogen de grootste en meest rechtstreekse open­baring plaats van God aan de mensen; maar het daaropvolgende buitenge­woon grote gericht voor de Joden zal niet lang op zich laten wachten.

[14] Van nu af aan zullen bijna 2000 jaar lang talloos vele zieners en profeten worden opgewekt, omdat ook een nog groter aantal valse profeten en zelfs zeer hoogmoedige, heerszuchtige en alle liefde missende, valse Christussen zullen opstaan. Maar ook de gerichten zullen steeds doorgaan, en er zal zelden een heerser zijn die niet met zijn volk vanwege de duisternis een streng gericht zal moeten ondergaan.

[15] Tegen het eind van de genoemde tijd zal Ik steeds grotere profeten opwekken, en met hen zullen ook de gerichten zich vermeerderen en uitgebreider worden. Er zullen ook zware aardbevingen komen en ver­woestende stormen, grote prijsstijgingen, oorlogen, hongersnood, epide­mieën en nog veel ander kwaad, en, zoals Ik al voorheen al gezegd heb, er zal geen geloof­ behalve bij heel weinigen -onder de mensen zijn, die in het ijs van hun menselijke hoogmoed helemaal zullen verkillen, en het ene volk zal tegen het andere optrekken.

[16] De mensen zullen ook gewaarschuwd worden door zieners en bijzondere tekenen aan de hemel, waaraan zich echter alleen Mijn geringe aantal volgelingen zal storen, terwijl de wereldse mensen dat allemaal slechts voor zeldzame, natuurlijke fenomenen zullen houden en dat aan iedereen die nog in Mij gelooft, zullen willen wijsmaken.

[17] Maar daarna zal de grootste openbaring plaatsvinden door Mijn tweede komst op deze aarde; deze openbaring zal echter ook voorafgegaan worden door een zeer groot en scherp gericht en gevolgd worden door een algemene schifting van de wereldse mensen door het vuur en zijn projectielen, waarna Ik dan Zelf een heel andere kweekschool voor ware mensen op deze aarde zal kunnen vestigen, die dan zal duren tot aan het einde der tijden van deze aarde.

[18] Ik zeg jullie dit nu van tevoren, om te voorkomen dat jullie gaan denken dat na Mij alles net zo volmaakt zal worden als in Mijn hemelen. Ja, weinigen zullen wel aan Mijn engelen gelijk zijn, -maar velen nog veel erger dan de mensen nu in onze tijd.

[19] Maar over dat alles mogen jullie je niet ergeren, want Ik heb jullie allen immers al heel vaak gezegd dat de mens zonder zijn volledig vrije wil helemaal geen mens, maar slechts een op een mens gelijkend dier zou zijn. [20] In het beste geval zou men zulke mensen dan wel net als dieren voor een bepaalde bezigheid af kunnen richten; maar men zou ze nooit zover kunnen brengen dat ze inzien dat die arbeid voor ware mensen en diermensen goed en nuttig is, waardoor zij dan zo ver zouden komen dat zij zichzelf voorschrijven om die nuttige arbeid op het juiste moment te verrichten.

[21] Een mens die tegen de wet zondigt, toont daardoor net zo goed dat hij een vrij mens is als degene die zich vrijwillig aan de wet houdt. Daarom moeten jullie ook niemand oordelen en verdoemen, maar hem slechts met alle geduld en zachtmoedigheid onderricht geven, en de verdwaalde de juiste weg tonen. Als hij die wil gaan, is het geschikt en goed voor hem; wil hij het echter niet, dan moeten jullie hem er ook niet toe dwingen, maar hem hoogstens verwijderen uit een gemeente die beter en zuiverder is, -want een gedwongen gelovig mens is tienmaal slechter dan iemand die openlijk ongelovig en afvallig is.

[22] Kijk naar de Farizeeën! Dat zijn louter gedwongen schijngelovigen; in hun hart geloven zij helemaal niets en doen alles wat ze maar willen.

[23] Pas daarom goed op, wanneer jullie in Mijn naam weer opvolgers voor jullie zullen kiezen, datje er ten eerste absoluut niemand toe dwingt, en ten tweede niemand aanneemt wanneer je al van verre kunt zien dat hij vanwege tijdelijk belang jullie ambt zou willen aanvaarden.

[24] Jullie zullen daar wel op letten, maar er zullen er toch ontelbare van dat soort jullie werk gaan doen, ten dele door dwang van buitenaf en ten dele door het vooruitzicht in dat ambt een goede en zorgeloze verzorging te vinden. Maar die zullen door Mij allen bij het leger van de antikrist gerekend worden, en hun werken zullen bij God in een kwalijke geur staan en er uitzien als een stinkend kadaver .

[25] Waarlijk, Ik zeg jullie: Al jullie opvolgers die niet door Mij, maar alleen door mensen in bepaalde wereldse scholen tot jullie ambtsopvolging voorbereid worden, zal Ik niet achten; want alleen de antikrist zal zo zijn leerlingen geschikt maken.

[26] Degenen echter bij wie jullie de handen opleggen en wie jullie dopen in Mijn naam, zullen vervuld worden van Mijn geest; zij zijn het ook die Ik Zelf altijd als jullie opvolgers uitkies en met de waarachtige gave van Mijn geest bevestig.

[27] Maar in latere tijden zullen er daar maar heel weinig meer van zijn, omdat de antikrist zijn aanhang te zeer zal uitbreiden; wanneer hij echter zal menen dat hij de allerhoogste in de wereld is, zal hij ook voor altijd ten val gebracht worden! - Hebben jullie dat nu goed en duidelijk in je opgenomen?'

 

151 De kenmerken van de antikrist

 

[1] Daarop zei JOHANNES, Mijn lieveling: 'Heer, dan loont het nauwelijks de moeite zoveel ter wille van de domme mensen te doen! Want als Uw heldere levenslicht, dat U nu aan de mensen gegeven heeft, al zo gauw weer verduisterd wordt door de altijd met succes bekroonde moeite van de satan, laat hem de mensen dan maar hebben zoals zij nu zijn, helemaal rijp voor zijn helse wereldrijk. Waarom moeten deze mensen dan eerst met Uw levenslicht begenadigd worden?! Waarlijk, als de vruchten van Uw goddelijke leer er zo uit zullen zien, betekent dat wel -als men namelijk de wereldse mensen in Uw leer zou onderrichten -alle zwijnen van de wereld Uw levensparels als doodgewoon voedsel voorwerpen! Geef hen die edele stof helemaal niet, dan kunnen zij die ook niet bederven en verontreinigen!’

[2] IK zei: 'Ja, Mijn vriend, voor de mensen die er niet in geloven, en die terwille van werelds gewin alles wat zij over Mijn leer horen ook nog zullen vervalsen, wordt de levensleer door Mij ook niet gegeven; want voor de mogelijke, verdere ontwikkeling van de zielen van zulke mensen heb Ik nog eindeloos veel grote scholen in de hele oneindigheid.

[3] Ik geef deze leer alleen voor Mijn ware kinderen op deze aarde, en voor hen geldt ook de ware verlossing van de eeuwige dood. Zij zullen deze leer steeds zuiver houden en zich nooit overgeven aan de macht van het wereldbedrog, maar rotsvast aan de eeuwige levenswaarheid vasthou­den.

[4] Wat is ons aan alle wereldse mensen gelegen? Ook hun is de gelegenheid gegeven zich in de rijen van de kinderen Gods te scharen. Willen zij dat serieus, dan zullen zij daar op geen enkele wijze in gehinderd worden, ­en willen zij het niet, laat ze dan doen wat ze willen, en jullie hoeven je dan ook niet om hen te bekommeren!

[5] Kijk, zo staat de zaak ervoor! Want Ik ben niet gekomen om mogelij­kerwijs de wereld van haar oude boeien van het gericht te bevrijden, maar alleen om Mijn kinderen te bevrijden van de wereld en haar gericht. En zoals Ik het nu doe, zullen ook jullie en jullie opvolgers het in het vervolg doen.

[6] Wat er op deze aarde in en volgens Mijn orde bevrijd kan worden, dat benijden jullie ook, en wat jullie zo zullen bevrijden, zal ook meteen bij MIJ in de hemel bevrijd zijn; wat echter niet te bevrijden is, laat dat gebonden blijven, of wanneer iemand jullie bevrijding niet de moeite waard vindt, laat hem dan zijn boeien en bind hem, zodat hij jullie niet lastig kan vallen, -en waarlijk ik zeg jullie, ook voor Mij in de hemel zal hij gebonden zijn en heel lang een slaaf van zijn duistere wereldse wil blijven! -Kijk, zo staat het er mee!’

[7] JOHANNES zei verder: ' Maar hoe kunnen wij zulke duistere antichris­tenen herkennen? Want ik besef nu wel heel goed dat Uw leer door velen aangegrepen zal worden, en met name door de vele magiërs, om daarmee hun toverkunsten op te sieren. O, vertel ons ook bepaalde kenmerken, opdat wij hen snel kunnen herkennen en dan meteen kunnen bestrijden!'

[8] IK zei: 'Jullie zullen hen heel gemakkelijk aan hun daden herkennen! Want op doornen groeien geen druiven en op distels geen vijgen. Wie iets geeft en er nog meer voor terug wil hebben, is beslist geen leerling van Mij! Want zie, Ik geef alles voor de Mijnen, uiteindelijk zelfs het leven van Mijn lichaam, en Ik neem van niemand daarvoor een werelds offer aan, maar Ik wil slechts dat de mens Mij boven alles liefheeft, opdat Ik hem dan nog eindeloos veel meer en veel grotere dingen kan geven.

[9] Denken jullie dat de antichrist dat ook zal doen? O, helemaal niet! Hij zal zijn aanhangers ontzettend weinig geven -vrijwel niets dan loze, verzonnen beloftes voor het grote hiernamaals -, maar hij zal daar grote offers voor eisen, zoals nu de tempeldienaren doen, die zich voor hun ellenlange gebeden heel veel laten betalen; maar deze gebeden hebben voor niemand enig nut, niet voor deze wereld en nog minder voor de wereld aan gene zijde! En kijk, zo zal ook de antichrist het doen en de Mijnen zullen hem en zijn leerlingen en volgelingen heel gemakkelijk aan deze waardeloze en holle vruchten herkennen!

[10] Wat doen de Farizeeën nu met alle mogelijke zondaars? Kijk, zij willen betaling voor de zonden, hetzij in de vorm van geld of van andere rijke offers, en zij geven daarop aan de zondaars een vrijbrief voor de reeds begane zonden en ook al voor zonden die mensen in de toekomst denken te begaan, want daarvan zijn er genoeg te vinden, vooral in de rijke wereld, en zij zeggen tegen de mensen: ' Als hetgeen de wet je oplegt je te zwaar is, kun je beter offeren!' En zo heffen de tempeldienaren de geboden van God op en geven daarvoor in de plaats hun zelfzuchtige, wereldse voor­schriften, omdat zij alleen maar op kosten van de arme, blinde mensheid een goed leventje willen leiden.

[11] Kijk, precies zo zál ook de antichrist doen en al zijn leerlingen, en jullie zullen hem daaraan heel gemakkelijk herkennen! En als dan zijn leerlingen overal ter wereld met opengesperde mond zullen schreeuwen: 'Kijk, hier is de ware Christus!' of 'Daar is hij!', laat dan niemand van de Mijnen hen geloven! Laat de echte wereldse kinderen echter met rust en roep ze niet, opdat je met rust gelaten wordt door de draak en zijn aanhang; want hij zal zich een tijdlang grote macht toeëigenen en zijn vijanden heel kwalijk behandelen! Maar juist daarmee zal hij zelf zijn gericht en zijn ondergang bewerkstelligen.

[12] In diezelfde tijd zal Ik de mensen echter allerlei grote uitvindingen laten doen, die als gloeiende pijlen in de duistere kamers van de draak zullen dringen en zijn kwade, bedrieglijke kunsten en valse wonderdaden krachtdadig zullen vernielen, en hij zal als naakt daar staan, zelfs tot schande van zijn vurigste aanhangers, die zich weldra in grote groepen van hem zullen afkeren.

[13] Heb daarom geen zorgen over wat er mettertijd van Mijn leer terecht zal komen, want alleen Ik weet wat er in deze wereld allemaal moet gebeuren, en wat er toegelaten moet worden opdat ook in de blinde wereld eens het stralende levenslicht zal schijnen!

[14] Maar zo snel als jullie je dat voorstellen, gaat dat niet; want Ik alleen ken de levenselementen in deze aarde, en weet ook het best wat er voor nodig is om deze in de loop der tijden naar een hoger levenslicht te leiden. Vraag daarom niet verder en wees opgewekt!

[15] Kijk, Mij.staan in deze wereld nog heel vreemde, droevige ervaringen te wachten, die eigenlijk helemaal niet lang op zich zullen laten wachten! Maar toch zullen jullie nog niet gemerkt hebben dat Ik daar treurig om ben. Laat komen, wat wil, Ik alleen ben de Heer! Er kan niets boven Mijn wijsheid en Mijn wil uitgaan. Wat er gebeurt en nog gebeuren zal, is boven berekend en bepaald, en heeft zijn diepste, heilige reden. Wie in zijn hart en in zijn.liefde en in zijn wil met Mij is, zal door de wereld, hoe vreselijk ook, nooit gedeerd kunnen worden, maar wie alleen in zijn wijsheid een is met Mij, zal in de wereld veel harde strijd te doorstaan hebben; want de wereld met haar materiële verstand zal eeuwig nooit inzien dat, wat voor haar schijnbaar iets is, geestelijk werkelijk niets is. -Laat dit voldoende voor jullie zijn en wees nu blij Mij!’

 

152 De grote afwisseling onder de schepselen en hun doel

 

[1] Mijn woorden maakten dat iedereen blij werd, en wij werden door Martha voor het middagmaal uitgenodigd. Wij aten en dronken opgewekt en.er heerste een vrolijke stemming. Lazarus vertelde Mij wat hij tijdens Mijn afwezigheid allemaal van de tempeldienaren te verduren had gehad, en dat hij zich tenslotte ondanks al zijn geduld dermate had geërgerd dat hij daardoor gewoonweg ziek was geworden.

[2] Met name vertelde HIJ: 'Heer, er bestaat op aarde geen insect dat zo hardnekkig Is! Je raakt ze niet kwijt, wat je ook probeert! Dreig je hen met de wetten van Rome, dan proberen ze je dagenlang als kronkelende slangen te bewijzen dat alleen. zij alle recht aan hun kant hebben en geen enkele wereldlijke wet hun iets kan voorschrijven omdat zij de enige wetgevers ter wereld zijn. Ieder mens, zonder uitzondering, heeft alleen van hen al zijn wel en wee te verwachten.

[3] Ik werd bij die bewijzen van hen echt kwaad en zou mij bijna aan die verdorven huichelaars hebben vergrepen en verbood hun mijn huis ooit weer te betreden. Maar dat hielp allemaal niets. Vandaag jaag ik er tien weg, -morgen komen er weer twaalf anderen voor in de plaats en beginnen heel onschuldig en gladjes over hetzelfde onderwerp dat maakte dat ik hun voorgangers mijn huis ontzegd heb, en ze gedragen zich daarbij zo alsof er tussen mij en hen nooit iets voorgevallen is!

[4] Deze maand was ik echter toch genoodzaakt om voor veel geld op alle toegangswegen naar mijn huis Romeinse wachten te posteren met de uitdrukkelijke opdracht geen enkele tempeldienaar tot mijn huis toe te laten. Nu, toen had ik uiterlijk wel een tijdje rust, maar innerlijk helemaal niet; want die onbeschaamde tempelbooswichten stuurden mij allerlei dreigbrieven en vielen mij toen op die manier lastig, omdat zij het persoonlijk niet meer konden. Als U, o Heer, Mij slechts van deze plaag wilde bevrijden, zou ik in deze wereld reeds helemaal gelukkig zijn!

[5] Wel, tijdens deze drie dagen zal er wel niemand uit de tempel hierheen komen, en daarom heb ik ook de wachten voor deze tijd laten weggaan; maar na die drie feestdagen zal ik ze wel weer moeten laten komen, anders laten die irritante tempelwespen me niet met rust. Ik weet wel, dat Uw grote wondergenezing van een half jaar geleden en de vriendelijkheid die U mij toen bewees, de eigenlijke hoofdoorzaak zijn waarom de tempel­dienaren mij zo achtervolgen. Maar als ik tegen hen zeg dat dit de reden is, geven ze mij geen gelijk, maar noemen als enige reden mijn onwil om hun niet minstens acht tot tien dienaren te geven. Ik zei tegen de tempeldienaren: 'Bespreek dat dan met de dienaren! Jullie mogen ze zelfs allemaal hebben als zij daarmee instemmen!' Maar toen zeiden zij: 'Dat zeg je ons alleen maar in ons gezicht; heimelijk raad je het je dienaren af, en daarom gaan zij niet naar ons! Daarvoor zal Godje streng ter verantwoor­ding roepen! 'Op die manier ging dat zo maar door en daarom heb ik Romeinse wachten genomen! Wat er nog verder van zal komen, weet U' .

[6] IK zei: 'Laat maar; ook de wachten zul je verder niet nodig hebben. Ik zal een wachter voor je neerzetten die meer zal kunnen dan alle legerle­gioenen van de Romeinen en Grieken! Morgen laten we het feest en zijn dwaasheden voor wat het is; maar overmorgen, wanneer het feest op zijn hoogtepunt is, zal Ik weer naar de tempel gaan en de joden een spiegel voorhouden van hun doodzonden, zodat zij zich zullen schamen en weg zullen moeten kruipen voor het volk om niet gestenigd te worden. Laten we dus maar heel rustig en opgewekt zijn, want we zijn dit keer veilig voor hun bezoek!’

[7] Toen zei PETRUS: 'O Heer, als U hier hetzelfde zou doen als aan de Eufraat, dan zouden die duisterlingen al gauw een heel andere mening over U krijgen!'

[8] IK zei: 'Je zegt dat omdat je dat nu zo ziet, maar binnen een paarjaar zul ook jij heel anders praten! Kijk eens naar de bonte afwisseling van de bloemen op de velden, al die verschillende soorten gewassen, bomen en hun vruchten, dan nog al die verschillende dieren in het water, op de grond en in de lucht, alsook alle verschillende mineralen en niet te vergeten alle verschillende soorten sterren aan de hemel! Kun jij Mij zeggen waarom er zoveel verschillende soorten en onderlinge verschillen zijn? Zegt je een­voudige verstand niet veeleer: eigenlijk kan God Zelf daar niet zo'n wijze reden voor gehad hebben, maar Hij heeft dat enkel uit een soort goddelijke gril gedaan, omdat Hij er Zelf een bepaald genoegen in vond Zijn aarde zo bont mogelijk uit te dossen en haar dan net zo bont door elkaar te bevolken. Want waarom ziet een vijgeboom er heel anders uit dan een appel­ of perenboom? Waarom hebben beide vruchten niet één en dezelfde vorm en niet één en dezelfde smaak?

[9] Kijk, als God niet het geweldige plan had gehad om op deze aarde de door Hem geschapen mensen tot Zijn kinderen op te leiden, zou Hij ook voor hen de aarde slechts met het strikt noodzakelijke en maar een paar soorten vruchten en enkele tamme huisdieren hebben kunnen bevolken, zoals Hij dat ook op talloos vele andere hemellichamen gedaan heeft, omdat daar de menselijke schepselen niet dezelfde hoge bestemming hebben! Met het doel om op deze aarde de mens een uitermate goede gelegenheid te geven zich in het beschouwen en denken te oefenen en daardoor zijn volledig vrije wil te leren kennen, heeft God deze aarde als levensschool zoveel afwisseling gegeven, dat de mens vanaf zijn wieg tot aan zijn graf genoeg te denken heeft en daarbij allerlei beschouwingen en vergelijkingen kan maken om het een, dat hem aantrekkelijk en goed lijkt, te kiezen en het andere, dat hem tegenstaat, te verwerpen.

[10] De talloos vele soorten dieren zijn op de meest uiteenlopende manieren bezig; laten door allerlei geluiden van zich horen en maken allerlei bewegingen, en de mens heeft daarmee ruimschoots de gelegenheid om van de dieren allerlei nuttige bezigheden af te kijken en die te vervolmaken en ze in een groot en samenhangend geheel over te brengen. Zo waren vogels, veel vliegen, kevers, krekels en zelfs kikvorsen de eerste zangleraren voor de natuurmensen, en zeeslakken leerden de mensen schepen te bouwen en zeilen te gebruiken om verre reizen te maken.

[11] Maar zoals God alleen maar ter wille van de mensen op deze aarde zo'n buitengewone verscheidenheid van alles wat maar mogelijk is in alle rijken der natuur heeft doen ontstaan, zo heeft Hij ook de mensen zelf in zo'n buitengewone, onafzienbare verscheidenheid zowel naar gestalte als karakter, laten ontstaan, dat je op de duizendmaal duizend mensen er moeilijk ooit twee zult kunnen vinden die als twee druppels water op elkaar lijken. Dat deed God echter ook om de mensen zich in alles en veel van elkaar te laten onderscheiden, zodat zij juist daardoor elkaar wederzijds met meer liefde tegemoet zouden komen. En om te maken dat zij elkaar steeds meer liefde zullen schenken, zijn zij ook met heel verschillende bekwaam­heden toegerust.

[12] En wat gezegd is van de mens als zodanig, geldt ook voor gemeenten en zelfs voor hele volkeren. Maar omdat dat zo is -wat ook overal uit blijkt -, moetje altijd bedenken dat niet alle mensen op één en dezelfde manier op te wekken en te leren, en voor het licht en leven te winnen zijn. Wat echter ten opzichte van mensen als zodanig geldt, geldt ook voor hele gemeenten en ganse volkeren.’

 

153 Voorspelling van de Heer over het gericht over de joden

De vergankelijkheid van de materie

 

[1] (DE HEER:) 'De joden van Jeruzalem moeten heel anders behandeld worden dan Galileeërs of Samaritanen of zelfs heidenen, en de laatstge­noemden weer heel anders naar gelang het land of de gemeente waar zij vandaan komen.

[2] Je moet vooral letten op hun natuurlijke en morele ontwikkeling. Pas als je die kent, kun je bepalen op welke manier je bepaalde mensen met succes kunt benaderen en hen voor de waarheid en voor het licht des levens kunt winnen. Daarom zouden wij hier in Jeruzalem heel slechte resultaten bereiken als wij met de middelen van Chotinodora, Malaves, Samosata, Serrhe en dergelijke, deze mensen tot het licht zouden willen bekeren.

[3] De heidenen zitten toch al tot ver over hun oren in het duisterste gericht. Als Ik daar een groot teken verricht om hun oude bijgeloof en hun oude gericht door een nieuw gericht te verbreken, schaadt hen dat niet, omdat zij door een zacht gericht van hun oude en harde bevrijd zijn geworden, en zich onder het nieuwe gericht helemaal vrij kunnen bewe­gen door hun geloof in God en door hun liefde tot Hem. Wanneer Ik echter hier in Jeruzalem - vooral nu in deze tijd -hetzelfde zou doen als aan de Eufraat, zouden er heel wat Joden van louter schrik en angst wegkwijnen en sterven, en dan zouden we niet zoveel mensen meer hebben om het evangelie aan te verkondigen. Die nog in leven bleven, zouden voor ons vluchten, en de priesters zouden huilen, vloeken en schreeuwen: 'Kijk, nu heeft Beëlzebub het werk van Jehova vernietigd! Wee ons! Jehova heeft ons, Zijn volk, verlaten en ons aan de duivels overgeleverd!’

[4] Ik heb voor hun ogen slechts een klein wonder gedaan, -en toen schreeuwden zij al dat Ik een sabbatschender en godloochenaar was en Mijn daden met behulp van Beëlzebub tot stand bracht! Wat zouden zij dan wel zeggen en vervolgens doen, als Ik nu in een flits de tempel met alles wat zich daarin bevindt, zou.vernietigen?! O, als Ik dat nu zou doen, zouden jullie gruwel op gruwel beleven en uiteindelijk zelfs heel snel vluchten. Maar omdat er geschreven staat, dat het heil van Jeruzalem zal uitgaan, moeten wij hier slechts door woorden werken, en tenslotte liever zelf de lichamelijke dood doorstaan dan dit volk met bovenaardse kracht aan te pakken, waardoor het lichamelijk en geestelijk zeker vernietigd zou worden.

[5] Ja, Ik zeg jullie: Deze stad en de tempel zullen op z'n hoogst binnen vijftig jaar zodanig worden vernietigd dat men helemaal niet meer zal weten waar de tempel heeft gestaan; dat zal echter gebeuren door de uiterlijke kracht van de Romeinen. Het zal een geweldige tuchtiging van God zijn, en de joden zullen naar alle windstreken verdreven worden, nooit meer een volk worden en door iedereen veracht bij de heidenen in ellende hun brood moeten verdienen. Dit land zal hun voor altijd ontno­men worden en door de heidenen in een woestijn worden veranderd!

[6] Maar deze grote bezoeking, die met zekerheid komt, zal het gemoed van de mensen in dit land toch niet zo verwoesten als het geval zou zijn wanneer Ik thans hun tempel zou laten verdwijnen; want het eerstgenoem­de zullen zij toeschrijven aan de wreedheid van de Romeinen, en dan zullen er zich velen weer tot God bekeren. Maar het laatstgenoemde gericht zou hun de weg tot God geheel versperren; want zij zouden het uitleggen als een overduidelijk, onverzoenbaar gericht van Jehova, en ook voor vaststaand aannemen dat Hij Zijn grote, onverzoenlijke toorn juist daardoor te kennen had gegeven door voor hun ogen -en bovendien ook nog op een belangrijk feest! -de tempel met het allerheiligste zuiver door Beëlzebub te laten weghalen en hen zo allen aan hem over te leveren.

[7] Als het arme volk niet in het geding was, zouden wij ons alleen vanwege de priesters zeker geen ogenblik bedenken om de tempel op z'n minst te ontdoen van zijn kwalijke inhoud; maar terwille van het arme volk, dat toch erg aan de tempel hangt omdat het nog gelooft dat Gods geest daarin aanwezig is, willen en zullen wij hier absoluut geen verwoesting veroor­zaken.

[8] Maar dit lichaam van Mij, als tempel van de ware geest van God, zal afgebroken en door Mij Zelf in drie dagen weer opgebouwd worden. En dat zal een kwader getuigenis tegen hen zijn en een erger gericht over hen die nu naar eigen willekeur in de tempel bezig zijn, dan wanneer Ik nu duizend van die tempels van hen uit de weg zou ruimen. Want wat er met Mijn tempel gaat gebeuren, zal alle gelovigen tegen de misdadigers in de tempel in het harnas jagen. Zij zullen zich van hen afkeren en steun bij de Romeinen vinden. Dat zal de rijke priesterkaste laaiend van woede maken tegen de Romeinen. Zij zullen heimelijk overal vandaan huurlingen aanwerven en de Romeinen uit het land willen verjagen. En kijk, dan zal hun einde komen! Denk er daarom nu niet verder over na; want alles zal zo gebeuren zoals Ik jullie nu van tevoren heb meegedeeld!

[9] Waarlijk, Ik zeg jullie: Deze aarde en deze sterrenhemel met al die werelden die je nu ziet, zullen eens ook vergaan, - maar Mijn woorden en degene die deze levend bezit, eeuwig niet! Want niemand gebruikt een werktuig langer dan dat het voor hem bruikbaar is; is het eenmaal totaal versleten, dan werpt men het weg en schaft men zich een nieuw aan. En kijk, Ik doe precies hetzelfde!

[10] Als iemand al vele jaren geestrijke wijn in een zak bewaart, zal hij die zak dan nog wel langer gebruiken, wanneer deze verteerd is en de wijn erdoor sijpelt? O nee, hij zal de oude zak wegdoen en er een nieuwe voor nemen. Kijk, datzelfde doe ook Ik, -zoals ook met een oude, vermolmde boom, en ook met een oude, voos geworden wereld. Want als al Mijn gedachten en ideeën die Ik in een wereld heb vastgelegd eenmaal in een vrij, zelfstandig, zuiver geestelijk leven zijn overgegaan, dan is zo'n aarde nog slechts een lege huls, die geen nieuw, sterk leven meer kan dragen en tot ontwikkeling kan brengen. Dan wordt de lege huls ontbonden, en in haar plaats komt een nieuwe met nieuwe levenskiemen gevulde aarde. Alles in tijd en ruimte veroudert, wordt zwak, sterft en vergaat; alleen de zuivere, denkende, scheppende geest blijft eeuwig.

 

154 Over de noodzaak van de vergankelijkheid van de materie

 

[1] EEN VAN DE JOODSE GRIEKEN zei: 'Maar Heer, nu U toch weer zo bezig bent om ons zulke buitengewoon belangrijke zaken te onthullen, wilt u dan ook zo goed zijn ons te vertellen waarom nu eigenlijk niets stoffelijks voor eeuwig als zodanig kan blijven bestaan! Rotsen verweren, reusachtige bomen die vaak zo'n tweeduizend jaar alle stormen getrotseerd hebben, zoals in ieder geval de oerceders op de Libanon, sterven, vermolmen en er blijft niets van over. Ook meren en zeeën drogen uit, kortom, men ziet op de hele aarde niets dan een voortdurend ontstaan en vergaan! Alleen aan de sterrenhemel blijft het steeds nog heel aardig bij het oude; want dezelfde sterren die Adam gezien heeft, staan er nog steeds even onveran­derlijk en onvergankelijk op dezelfde plaats. Wanneer U echter zegt dat ook zij eenmaal zullen vergaan, kom je natuurlijk tot de uitermate belangrijke vraag: Als die, volgens Uw zeggen ontzettend grote hemelli­chamen al gedurende zo'n onuitsprekelijk lange reeks aardse jaren bestaan, zouden zij toch net zo goed ook eeuwig kunnen bestaan. Hoe lang geleden zijn zij ontstaan, wie kan die tijd meten en in jaren of zelfs in tienduizenden jaren becijferen? Voor ons menselijk verstand bestaan zij zo goed als eeuwig en kunnen ook net zo goed verder de hele eeuwigheid door blijven bestaan. Waarom moeten zij dan tenslotte toch vergaan?'

[2] IK zei: 'Vriend, dat komt omdat zij eigenlijk niet uit materie bestaan, maar alleen maar uit geest die gericht is. Ik heb jullie toch al bij een andere gelegenheid gezegd, dat al het zichtbaar geschapene niets anders is dan een gedachte van God, vastgehouden door de almachtige wil van God.

[3] Zolang een belangrijke gedachte van God door Zijn wil wordt vastgehouden, zolang verschijnt deze ook als iets wat bestaat, en is daardoor in zekere zin afgescheiden van de talloos vele andere gedachten opdat hij zich consolideert en voor altijd een zelfstandig ik wordt. Waarom zou de gedachte van God als hij deze taak heeft volbracht en zich naar alle kanten vrij en zelfstandig heeft gemaakt, dan nog langer door de macht van de goddelijke wil vastgehouden en volledig van alle andere belangrijke gedachten van God gescheiden worden gehouden?

[4] Waarom zou een mens, zodra hij de innerlijke, geestelijke levens­rijpheid volledig bereikt heeft -waarvoor hij een stoffelijk lichaam nodig had -, dan nog verder en langer en ook steeds moeizamer dat lichaam moeten rondslepen? Zal iemand, die een huis helemaal heeft afgebouwd zodat het volledig bewoonbaar is, de bouwstellingen om het voltooide huis laten staan?! Of laatje vlees, datje in een pan flink gaar gekookt en eetbaar gemaakt hebt, zo in de pan staan? Zeker niet,je zult het met het kookvocht uit de pan halen en de lege pan wegzetten! Kijk, daarom heeft alles zijn tijd op deze wereld!

[5] Stel dat je in het voorjaar een boom ziet die helemaal in knop staat. Zeg je dan soms ook: 'Wat heb je aan die vergankelijke knoppen?' De knoppen zwellen, ontvouwen zich steeds meer, en er komen bladeren en mooie, lieflijke, geurende bloemen te voorschijn. je bewondert ze, omdat ze je erg bevallen. Maar al gauw beginnen zij te verwelken en vallen af. Dan vraagje weer boos: 'Waarom wordt die prachtige, verheven schoon­heid van de boom nu bedorven?' ja, je hebt gelijk, bloeiende bomen zouden altijd heel lieflijk zijn om te zien; maar van zien alleen wordt geen mens verzadigd, en daarom moet dus de bloesem, die dient om de vruchtkiem levend te maken, na haar volbrachte dienst weer weggenomen worden, opdat vervolgens de echte vrucht zich vrij, zelfstandig kan ontwikkelen. En je ziet daarna al gauw een heleboel zoete vruchten aan de takken van de boom, die je erg bevallen. Wel, moeten die vruchten soms ook eeuwig aan de boom blijven hangen?'

[6] Toen zei DE JOODSE GRIEK, die burger van Jeruzalem was: 'Dat, o Heer, besef ik allemaal best. Het een komt uit het ander voort, en dat gaat zeker zo ver en zo lang door tot via de vele ontwikkelingen een bepaald hoofddoel is bereikt. Maar waarom moet dan de boom, die vaak gedurende vele jaren goede vruchten voor de mensen heeft gedragen, uiteindelijk sterven, verrotten en volledig te gronde gaan? Hij verrichte immers goede dienst, maar moet toch plaats maken voor een andere!'

[7] IK zei: 'Kijk, alle materie is een tijdelijk vat om een bepaalde mate van het geestelijk levenselement in op te nemen! Ieder jaar ontwikkelt zich daarvan een bepaald deel, maakt zich vrij en gaat in een hogere levenssfeer over. Na een groter of vaak ook geringer aantal aardse jaren is echter de laatste vonk van het levenselement uit de reeds harde en onbruikbaar geworden boom verdwenen en in een hogere levenspotentie overgegaan, en de boom bezit dan geen leven meer.

[8] Moet je dan nieuwe levenselementen in de oude, harde, onbruikbaar geworden boom brengen om door de reeds te grof geworden materie van de boom bedorven te worden, zoals zelfs ook de beste wijn bedorven wordt als men zo dom is om die in een oud onrein vat te gieten? Is het dan niet verstandiger om nieuwe wijn in nieuwe, schone vaten te doen en de oude weg te werpen, vooral als men een onuitputtelijk aantal nieuwe vaten heeft? -Wat denk jij daarvan?'

[9] DE JOODSE GRIEK zei: 'Heer, ik geef me gewonnen! U alleen bezit de hoogste wijsheid en weet alles van de hele schepping, en U alleen heeft daarom ook in alle dingen volledig gelijk. Wij kunnen U slechts vragen stellen en alles wat U ons zegt, gelovig aanvaarden. Alles is zoals U, o Heer , het ons genadig uitlegt. Dat is echter tevens het grootste en overtuigendste bewijs voor het feit dat juist U in Uw geest alles wat er ook maar in de hele oneindigheid is, van eeuwigheid zo geordend en geschapen heeft.

[10] Uw leerling Johannes heeft in zijn inleiding over wat U gezegd heeft, van U het meest juiste en waarachtigste getuigenis gegeven, door te zeggen: 'In den beginne was het Woord, het Woord was bij God, en God was het Woord. Het Woord is vlees geworden en woonde onder ons. Hij kwam tot de Zijnen en zij hebben Hem niet herkend. ,

[11] Kijk, Heer, zo is het ook! U kwam naar ons, mensen, en hoe weinigen hebben U herkend, en hoe velen herkennen U ondanks alle grote tekenen en meest wijze lessen ook nu. nog niet! Het is toch wel merkwaardig, hoe verschrikkelijk dom en verblind de mensen zijn!'

[12] IK zei: 'Het is nu eenmaal zo, en je kunt er toch niets tegen doen; want de vrije wil mogen wij hun niet ontnemen, omdat zij dan zouden ophouden mensen te zijn. Hun nog meer tekenen geven, zou vergeefse moeite zijn; want WIJ zouden daarmee niets anders bereiken dan alleen dat, wat Ik jullie al duidelijk uiteengezet heb toen jullie meenden dat Ik ook hier hetzelfde als aan de Eufraat moest doen.

[13] Wij hebben voor dit volk alleen maar woorden; wiens ogen daardoor niet geopend worden, diens ogen gaan ook niet open door tekenen. Maar zij zullen nog wel tekenen te zien krijgen, -echter niet voor hun behoud, maar voor hun zekere ondergang.

[14] Ik zeg jullie: Het laatste teken dat hier in Jeruzalem gedaan wordt, zal vrijwel gelijk zijn aan dat van de profeet Jona voor Ninive, toen hij drie dagen in de buik van een grote vis doorbracht. En vanwege dit teken zal dan het grote gericht over hen losbarsten, dat deze bedrijvers van alles wat slecht is verzwelgen zal, zoals een vurige draak zijn ellendige prooi. -Maar nu houden we er over op en gaan nog wat naar buiten, voor de zon ondergaat!’

[15] Daar waren allen het mee eens, en wij stonden op van tafel en klommen onze heuvel weer op van waaruit men ook een deel van Jeruzalem kon overzien.

 

155 Ongelukken en ziektes die al of niet door eigen schuld ontstaan

 

[1] Toen wij het ons op de heuvel gemakkelijk hadden gemaakt, zei LAZARUS: 'Werkelijk, het is eeuwig jammer van deze grote mooie stad, om eens zo totaal verwoest te worden! Maar wie kan daar iets aan doen, als haar slechte bewoners het zelf zo willen?'

[2] IK zei: 'Daar ben Ik het helemaal mee eens, want iemand die zelf iets, hoe erg ook, voor zichzelf wil ondergaan, geschiedt in eeuwigheid geen onrecht. Ik was daar al vaak en wilde hen onder Mijn beschermende vleugels verzamelen zoals een hen haar kuikens; maar tot op heden was alle moeite vergeefs, en daarom zijn zij helemaal zelf schuldig aan alle tegenspoed die hen zal overkomen.

[3] Toch zal Ik niet ophouden met het geven van allerlei lessen en strenge vermaningen, om toch nog sommigen van hen te kunnen redden. En wat Ik nu Zelf doe, zullen jullie na Mij nog gemakkelijker doen, omdat het laatste en grootste teken dat Ik in Jeruzalem verricht, jullie daartoe in staat zal stellen. Wie jullie zal horen, zal ook Mij horen -omdat jullie alleen zullen spreken wat Mijn geest je in de mond zal leggen -, en hij zal geholpen worden. Degenen echter die in hun oude kwaad zullen volharden, zullen ook de vruchten daarvan oogsten.

[4] Moet Ik soms, omdat zowel water als vuur voor een mens dodelijk zijn wanneer hij ofwel in een diep water valt of bij een grote brand door het vuur gegrepen wordt, geen water en geen vuur meer op aarde laten bestaan? O, zeker niet! Een mens heeft daarvoor zijn verstand en kracht en vrije wil. Zowel van water als van vuur kent hij de goede en de kwade eigenschappen. Beide moet hij met verstand gebruiken en dan zullen beide elementen hem van dienst zijn; wanneer hij echter moedwillig of uit grote onvoorzichtigheid in een diep water valt of in een kalkoven springt, draagt hij er duidelijk -vrijwillig of vaker nog onvrijwillig -zelf schuld aan dat hij daarbij zijn aardse leven verliest. Iemand die werkelijk verstandig en voorzichtig en wijs is, zal zo'n ongeluk niet gauw overkomen -en degenen die volgens Mijn leer zullen leven, al helemaal niet!’

[5] EEN JOODSE GRIEK zei: 'Heer, maar overal is het menselijk verstand met al zijn voorzichtigheid toch niet voldoende! Neem eens het volgende voorbeeld: Stel dat ik voor dringende zaken per schip over zee naar Rome moet. Midden op zee begint het echter te stormen. Het schip lijdt schipbreuk op een onderzeese rots en vergaat met man en muis. Wiens schuld is dan mijn ongeluk? Mijn schuld zeker niet, en van de kapitein van het schip ook niet; want hoe kon hij weten dat die storm zo plotseling op zou steken, en hoe had ik dat dan kunnen weten?'

[6] IK zei: 'Mijn vriend, als zoiets gebeurt, is dat heel zeker om goede redenen een toelating van boven, en het is te vergelijken met iemand die aan een bepaalde ziekte overlijdt omdat de ziekte kwaadaardig en onge­neeslijk is. Want geen mens op de hele aarde blijft in zijn aardse lichaam, en daarom kan een mens dus ook zowel in het water als in het vuur helemaal zonder schuld zijn leven verliezen. Ik geloof dat we daar geen woorden meer aan hoeven te verspillen. En dus gaan we nu over op iets anders dat veel belangrijker is!

 

156 De op handen zijnde maansverduistering

 

[1] (DE HEER:) 'Kijk, de zon is al ondergegaan, de lucht is onbewolkt en er laten zich al enkele sterren zien; daar in het oosten komt net de volle maan boven de wat in damp gehulde horizon. Maar nog vandaag zal er binnen twee uur een maansverduistering plaatsvinden door de natuurlijke schaduw van deze aarde, die dan juist tussen de zon en de maan zal komen te staan. Dat zal bij de mensen in Jeruzalem en vooral bij de domme Farizeeën een verschrikkelijk spektakel veroorzaken, omdat dit keer de maan bijna een half uur lang helemaal zal verdwijnen. Er zal gejammerd worden en er zullen grote offers in de tempelkas terechtkomen; maar wij zullen hier dit kleine schouwspel van de natuur heel rustig gadeslaan en ervan genieten.

[2] Overigens is dit heel natuurlijke verschijnsel gunstig voor onze huidige bezigheden hier; want zowel de priesters als het volk houden zo' n verschijnsel voor een teken van Gods toorn, en het volk dat in Mij gelooft, zal de priesters luidkeels verwijten dat zij Mij vandaag hebben willen laten oppakken, en dan zullen de priesters het zwaar te verduren krijgen. Maar dan zullen de priesters zich verontschuldigen en de Essenen, die zij boven alles haten, de schuld in de schoenen schuiven en hen hartgrondig gaan verwensen en verdoemen. Intussen zal de maan weer te voorschijn komen en de priesters zullen heel hoogdravend tegen het volk zeggen: 'Kijk, ontzettend blind en dom volk, omdat wij de ergste vijanden van God nu met onze volkomen macht, die God alleen ons verleend heeft, tot de orde hebben geroepen, is de toorn van God weer bedaard, en kunnen wij weer vrij ademhalen en uit grote dankbaarheid rijkelijk offers in Zijn offerkist geven!'

[3] Vervolgens zal er 's nachts meteen weer rondgegaan worden om te offeren, en het blinde, domme volk zal offeren zoveel het maar kan. Maar Mijn vele aanhangers zullen daaraan weinig bijdragen en veel aanwezige Essenen zullen de Farizeeën uitdagen en op hun beurt een prediking houden over de maansverduistering, zoals je die niet zo vaak zult horen; want de Essenen weten precies de oorzaak van de maansverduistering en hebben deze, evenals verscheidene andere, al van te voren herkend, hetgeen zij de priesters in het bijzijn van het volk zullen meedelen.

[4] Dan zal het volk de priesters het vuur na aan de schenen leggen en velen zullen hun offers terugvragen, maar niet krijgen; want de priesters zullen hun vertellen dat dit offer voor een bepaald goed doel gebruikt zal worden. Dat zal een deel van het volk tot bedaren brengen, het andere deel zal echter nog erger te keer gaan, zodat er een waar tumult in de tempel en ook buiten de tempel zal ontstaan, en de Romeinse wacht zal gewapend ingrijpen en met grote strengheid de rust moeten herstellen. Kijk, dat alles zal in deze nacht door de heel natuurlijke maansverduistering veroorzaakt worden; maar ons zal dat niet in het minst storen. Sommigen zullen wel hierheen vluchten voor de strengheid van de Romeinen; maar daar hoeven wij niet bang voor te zijn. -Wel, hoe vinden jullie dat?'

[5] ALLEN zeiden: 'O Heer, buitengewoon, alleen de slechte priesters komen er nog veel te goed vanaf! Voor hen zou een steniging, althans door de Essenen, toch wel op z'n plaats zijn!'

[6] IK zei: 'O, dan vergissen jullie je erg! Het stenigen met woorden wat de Essenen doen is veel passender en beter; want zij leggen het volk duidelijk het natuurlijke karakter van dit verschijnsel uit, en het volk gaat de priesters dan pas goed te lijf, en zegt van nu af aan het geloof in hen helemaal op en zweert vanwege hen nooit meer in de tempel te komen. En kijk, zoiets is voor de tempeldienaren erger dan wanneer zij op stenen getrakteerd werden!’

[7] LAZARUS zei: 'Heer, mocht de maansverduistering nog niet direct beginnen, dan zouden we eerst nog het avondmaal kunnen gebruiken!’

[8] IK zei: 'Beste broeder, we zijn pas een uur geleden van tafel opgestaan, en het zou dus overdreven zijn nu al het avondmaal te gebruiken. Laten we wachten tot het hele verschijnsel voorbij is, dat in totaal drie uur zal duren, -dan zullen we daarna wel een versterking tot ons nemen!’

[9] Lazarus was daarmee tevreden en zei tegen zijn beide zusters, dat zij nu geen rekening hoefden te houden met een avondmaal, maar wellater met het gereedmaken van een stevig nachtmaal. Daarop vroeg Lazarus Mij wat de maan nu eigenlijk precies was.

[10] IK zei: 'Beste broeder, kijk, dat weten Mijn leerlingen precies, en Ik Zelf heb je ook al eens -onder vier ogen -verteld wat zon, sterren en maan zijn; maar je schijnt het geheel niet goed begrepen te hebben. Maar dat geeft niet! Ik zal straks jullie geestesoog openen, en dan zullen jullie de maan net zo kunnen bekijken, als nu het aardse landschap, en dat zal beter zijn dan wanneer Ik jullie deze dingen met vele duizenden woorden uit zou leggen.’

[11] Dat vonden allen goed en zij bedankten Mij al bij voorbaat.

 

157 Het zien van de maan door het geestesoog

 

[1] Maar toen begon de schaduw van de aarde op de maan al zichtbaar te worden. Aller ogen waren nu op de maan gericht en volgden het voortschrijden van de schaduw. Weldra werd de hele maan donker, en bij deze gelegenheid werd er een veel groter aantal sterren zichtbaar dan eerder bij het licht van de volle maan.

[2] Toen vroeg LAZARUS Mij: 'Heer, hoe komt het, dat er nu zoveel sterren zichtbaar geworden zijn, die je eerder niet zag?'

[3] IK zei: 'Dat komt, beste broeder, omdat het sterke licht van de volle maan je oog niet beïnvloedt. De pupil van je oog is nu erg verwijd en je kunt daardoor ook het heel zwakke lichtschijnsel van zeer ver weg staande sterren waarnemen. Overdag zie je helemaal geen sterren omdat het licht van de zon de pupil van je oog noodzakelijkerwijs erg verkleint. Het oog van de mens is door God zo kunstig gevormd, dat het iedere gradatie van het licht kan waarnemen en zelfs precies kan berekenen.

[4] Maar hoe kunstig het lichamelijke oog van de mens ook gebouwd is, het is toch niet te vergelijken met het wonderbaarlijke geestesoog, dat alles in de juiste proporties en ook door en door ziet.

[5] Let maar eens goed op hoe de kleinste sterren langzaam maar zeker zullen verdwijnen wanneer de maan nu uit de schaduw van de aarde komt, dan kun je je ervan overtuigen dat dat door het steeds sterker wordende licht van de maan komt.

[6] Heel anders is dat met het oog van de ziel. Dat wordt niet beïnvloed door het aardse licht, en nachtelijke duisternis van de aarde of hellichte dag maken voor dat oog geen verschil. Voor de ziel is het alleen maar voortdurend dag en nooit nacht, dat wil zeggen voor een ziel die in Mijn licht leeft en werkt; maar voor een ziel die alleen maar in het licht van deze wereld werkt, dat wil zeggen volgens de wereldse leer leeft, is er aan gene zijde ook alleen maar nacht en duisternis.

[7] Let nu allen echter op! Ik zal jullie voor enige ogenblikken, in zekere zin met geweld, innerlijk laten ontwaken en de maan zo laten zien alsof jullie erop stonden!”

[8] Toen wilde Ik dat, en allen slaakten tegelijkertijd een kreet van ontzetting, en Lazarus vroeg Mij zijn geestesoog weer te sluiten, want hij vond de maan te woest, te verlaten en te leeg.

[9] Maar IK zei: 'Kijk eens wat beter, dan zullen jullie wel wezens ontdekken die op mensen van deze aarde lijken!'

[10] Toen spanden allen zich in om nog beter te kijken en toen ontdekten zij menselijke wezens, en wel op de kant die steeds naar de aarde toegekeerd is, een soort luchtige, bijna geheel doorzichtige en daarbij toch erg kommervol uitziende kleine menselijke wezens, die hun volkomen vreemd voorkwamen; maar op de andere kant van de maan beviel het hun iets beter. Omdat zij deze echter nu tijdens de veertien dagen durende nacht van de maan zagen, vonden zij ook vanwege heel natuurlijke, op de maan heersende toestanden de mensen en de weinige dieren daar in diepe slaap.

[11] Toen allen zo de hele maan bezichtigd hadden en al begonnen te zeggen dat zij nu de maan meer dan lang en goed genoeg gezien hadden en Ik hun ook het innerlijke gezicht wel weer kon ontnemen, deed Ik dat dan ook; want allen werden een beetje bang dat zij nu misschien zelfs in deze zeer treurig uitziende wereld zouden moeten blijven.

[12] Toen zij allen de maan weer met hun lichamelijke ogen zagen, waren ~ij erg blij, en. EEN VAN DE OUDSTEN VAN DE JOODSE GRIEKEN zei tegen Mij: ‘Heer, als er in Uw grote schepping ergens een wereld is waar de zielen als verdoemden gekweld worden, dan is de maan daar volkomen geschikt voor, vooral op deze naar ons toegekeerde kant! En die vreemde, erg lelijke, donkergrijs doorzichtige en mistig luchtige menselijke wezens zijn zeker niets anders dan zulke in het geheel niet te benijden, ongelukkige zielen. Als een mens op onze aarde door streken en landen reist, komt hij van de ene mooie streek vaak in een nog veel mooiere; maar op de wereld daar boven is het precies omgekeerd. Reeds de eerste en zeker nog de beste plaats die men ziet, ziet er al zo ontzettend wild en woest uit, dat men er van schrikt als van een monster. De andere plaatsen en streken zijn echter nog veel afschrikwekkender en ontzettender, en in die streken wonen menselijke wezens die er zo treurig en. verkommerd uitzien, dat men de bewoners van onze slechtste en stinkendste poelen bij hen vergeleken ware koningen zou kunnen noemen. Heer, Heer, wat zijn dat toch voor wezens?'

[13] IK zei: 'Ja, ja, dat zijn nu niet bepaald erg gelukkige wezens, en zij hebben veel van de hel in zich, maar zij kunnen en zullen mettertijd toch naar een beter leven overgaan, -maar dat zal niet zo snel gebeuren. Degenen die zich al op de oppervlakte van die maanaarde bewegen en een bepaalde doorzichtigheid gekregen hebben, zijn er in ieder geval al beter aan toe; maar degenen die nog in de diepe holen, gaten en kraters wonen, maken het nog slecht, en het zal nog geruime tijd duren voor zij naar een betere levenstoestand zullen overgaan.

[14] Kijk, het zijn zielen van mensen van deze aarde, die tijdens hun lichamelijke leven bovenmatig toegegeven hebben. aan een ontzettende liefde voor de wereld en voor zichzelf. Deze zielen, die in feite merendeels stoffelijk zijn ingesteld, krijgen op de maan uit zichzelf een soort halfstof­felijk lichaam, waardoor zij ook nog de kwade stoffelijke indrukken, zoals kou, hitte, alsook het licht van de zon en de weerschijn van deze aarde en de andere planeten waarnemen; maar zij kunnen hun hebzucht niet meer niet iets aards stillen. Zij zien de aarde erg goed, en weten ook hoe goed zij eens op haar bodem geleefd hebben, waar zij veel goederen en aanzien bezaten en veel mensen hen dienden; nu zijn zij alleen aan zichzelf overgelaten en naakt, en hebben behalve de heel dunne lucht totaal geen voedsel, zelfs geen water en al helemaal geen wijn. De bodem van hun aarde is een soort puimsteen, en er groeit zelfs geen mos.

[15] En daarom is de maan voor zulke zielen een heel geschikte plaats om behoorlijk van al het materiële ontdaan te worden en tot het inzicht te komen dat alle aardse goederen erg bedrieglijk en waardeloos zijn; en tenslotte maakt zich het verlangen van hen meester om helemaal te vergaan en niet meer te bestaan.

[16] Velen proberen zichzelf te doden, anderen zich door een soort slaap te onttrekken aan elke verdere wereldbeschouwing; maar noch het een noch het ander lukt. Dan beginnen zij te zoeken of er niet de een of andere uitweg uit de holen en dalen van hun lijden voert naar een streek waar zij misschien wijzere mensen zouden kunnen ontmoeten om met hen over de oorzaak van hun erg treurige bestaan te spreken. En kijk, dan vinden zij met veel moeite en inspanning een uitweg. Dan komen zij op grote vlakten, beklimmen de zeer hoge bergen en ontmoeten daar ook wijze geesten, die hen wijze lessen geven en ook vertellen dat er een almachtige, wijze, goede God bestaat, in wie zij moeten geloven en die zij moeten liefhebben, en dat het hen ook gauw beter zou vergaan als zij dat zouden doen.

[17] Dat nemen zij dan graag aan en zij worden daarna al gauw bevrijd van hun materie en krijgen een geestelijk gewaad en worden vervolgens naar een andere aarde, zoals bijvoorbeeld Venus of Mercurius, later naar Jupiter , Saturnus en nog andere planetaire aarden gebracht. Daar ontdoen zij zich dan gewoonlijk al van al het stoffelijke, juist door de materie van de kleine en grote aarden die zij moeten doorlopen. Daarna kunnen zij naar de zon overgaan, waar zij zich dan heel veel wijsheid en ook liefde eigen kunnen maken. Dan worden zij pas zuivere geesten en gaan zij over naar de zuiver geestelijke zon, waar waarlijk geen gebrek is aan talloze, zeer wijze leerscholen.

[18] Zo worden dan zulke erg aan de stof gehechte mensen na verloop van zeer lange tijd ook zuiver, en kunnen genieten van een grote zaligheid; maar zij kunnen nooit komen waar een van de minste van Mijn kinderen zal komen.

[19] Maar ook deze ellendige maanbewoners zullen verlost worden wan­neer Ik weer teruggekeerd zal zijn naar de plaats vanwaar Ik gekomen ben. -Dus weten jullie nu wat de maan is?'

[20] LAZARUS zei: 'ja, Heer, dat weten wij nu heel precies, dat wil zeggen, wat betreft de kant die naar ons toegekeerd is! Maar de achterkant schijnt meer overeen te komen met onze aarde. Wij zagen daar gewassen en wateren, en wij zagen daar ook wolken aan de hemel. Wat is daar dan?'

[21] Precies zulke natuurlijke mensen als bijvoorbeeld in het hoge noorden van deze aarde, maar natuurlijk vanwege de heel andere dag­ en nachtom­standigheden van die maan enigszins anders georganiseerd. De rest zal de geest jullie leren. En omdat nu ook het verschijnsel voorbij is, kunnen we wel weer naar binnen gaan en een lichte nachtversterking gebruiken.’

[22] Daar waren allen het nu mee eens, en we gingen naar binnen, waar Ik iedereen het advies gaf om de andere mensen niets over dit visioen te vertellen.

 

158 De gevolgen van de maansverduistering

Wedergeboorte en geestelijke gaven

 

[1] In de kamer gingen wij zoals gewoonlijk aan de grote tafel zitten, en Lazarus liet brood en wijn brengen, omdat er verder niets klaargemaakt was. Martha wilde echter toch naar de keuken gaan om in ieder geval voor Mij iets beters klaar te maken.

[2] Maar IK zei tegen haar: 'Doe dat niet, zuster, brood en wijn zijn immers de beste kost voor het lichaam van de mens! En als jij nu vuur maakt, kunnen vluchtelingen uit Jeruzalem dat merken en naar binnen komen, ­wat zowel jullie als Ik Zelf niet prettig zouden vinden. Doe dus niet, wat voor ons niet nodig is! Morgen zal het wel beter schikken.’

[3] Toen zag Martha van haar voornemen af en wij aten en dronken.

[4] Maar toen wij ons lichaam voldoende gesterkt hadden, kwamen er EEN PAAR KNECHTEN VAN LAZARUS naar ons in de kamer en vertelden, dat er buiten de muren waarmee Bethanië omringd was, groepen mensen rond­liepen, die onder elkaar vertelden dat er in Jeruzalem tijdens het plaatsvin­den van de maansverduistering zo'n groot tumult was uitgebroken, dat tenslotte de Romeinen met de wapens in de hand de rust hadden moeten herstellen omdat alles anders een heel bedenkelijke wending had kunnen nemen.

[5] Vele pelgrims hadden de stad verlaten. Maar degenen, die hierheen gevlucht waren, probeerden binnen te komen; dat konden zij echter niet omdat wij vandaag al bij zonsondergang alle poorten goed gesloten hadden. Sommigen vroegen zich af of de profeet uit Galilea hier soms in Bethanië was. Maar anderen zeiden daarop: 'O, daarvoor is hij te verstandig, die heeft zeker vanmorgen al onraad bespeurd en is nog op tijd verdwenen!' - Heer des huizes, wat moeten we met deze mensen doen? Moeten we ze binnenlaten of niet?'

[6] IK antwoordde in plaats van Lazarus: 'Laat ze maar buiten; men zal ze verder niet achtervolgen! Morgen is de lucht weer opgeklaard en verloopt het feest weer zonder enige storing.’

[7] Toen gingen de knechten weer naar buiten en hielden met de andere knechten de wacht opdat niemand eventueel over de muur op de grote binnenplaats zou komen.

[8] Toen herinnerde Ik allen aan datgene wat Ik hun eerder op de heuvel over de gevolgen van de maansverduistering in  Jeruzalem gezegd had, en zij waren allemaal verbaasd dat Ik zo precies had kunnen weten wat het verschijnsel voor uitwerking zou hebben, zonder dat Ik in Jeruzalem aanwezig was geweest.

[9] Maar IK zei tegen hen: 'Waarom vinden jullie dat zo wonderlijk? Kijk, net als Ik, had een ander wijs en verstandig mens jullie dat ook kunnen voorspellen als hij uit lange ervaring met zekerheid zou weten hoe de hebzuchtige tempeldienaren zich bij zulke gelegenheden gedragen, en hoe zij met al zulke natuurverschijnselen steeds hun voordeel weten te doen! Iets vast te stellen wat voor ieder die goed nadenkt volkomen voor de hand ligt, is helemaal niet zoiets bijzonders; maar zonder berekening bepalen wanneer zo ’n verschijnsel optreedt, is heel wat uitzonderlijker, hoewel de Essenen het ook door berekening tamelijk precies van tevoren kunnen bepalen, en van deze geheime rekenkunst ook altijd gebruik hebben gemaakt.

[10] De latere opvolgers zullen echter, hoewel zij geenszins alwetend zijn, door berekeningen zulke verschijnselen nog veel preciezer vast kunnen stellen en daarom is het ook niet zo belangrijk als jullie denken.

[11] Veel belangrijker is het om de gedachten van een mens in zijn hart na te gaan! Wie dat kan, is net als God alwetend en alziend en alvoelend. Degenen die volgens Mijn leer zullen leven en daardoor de wedergeboorte van de geest in hun ziel bereiken, zullen dat ook kunnen; degenen die dat echter niet zullen bereiken, zullen ook nooit tot iets werkelijk geestelijks in staat zijn.

[12] Het lichaam van de mens zal eeuwig nooit ontdekken wat er allemaal in de mens verborgen ligt, want het heeft geen oog om te zien wat er innerlijk in hem is. Maar alleen de geest, die zich in het innerlijk van de mens bevindt, ziet en weet alles wat er in de mens is. Laat daarom ieder naar de ware wedergeboorte van de geest streven; want zonder die wedergeboorte kan niemand het rijk van God binnengaan.

[13] Eer Ik zal zijn opgevaren, zal niemand echter in staat zijn de volledige wedergeboorte van de geest in zijn ziel te bereiken, -maar na Mijn hemelvaart iedereen die in Mij zal geloven en volgens Mijn leer zal leven.'

[14] Toen zeiden DE LEERLINGEN: 'Heer, hoe en wanneer zal dat dan gebeuren?'

[15] IK zei: 'Dat zullen jullie weldra beleven en met eigen ogen zien. Meer hoeven jullie voor die tijd niet te weten. Bedenk echter liever dat wij tot dan nog veel te doen zullen hebben, en dat Ik eerst nog veel zal moeten lijden opdat het hele gericht waarin alle mensen zich nu bevinden, van de stekel van de dood ontdaan wordt! -Maar nu gaan wij rusten om morgen weer hard aan het werk te kunnen gaan; want een slaperig mens is nooit in staat tot geestelijke arbeid.’

[16] Daarop gingen wij rusten en sliepen vast tot het al weer licht was.

 

159 De belevenissen van de leerlingen op het feest in Jeruzalem

 

[1] Toen wij ontwaakten - wat ditmaal ruim een uur later dan anders gebeurde -, stond de ochtendmaaltijd al kant en klaar op tafel. Wij gingen dan ook meteen aan tafel en gebruikten opgewekt het goed toebereide maal. Daarna vroegen de leerlingen aan Mij wat Ik allemaal op deze dag ging doen.

[2] IK zei: 'Deze dag bestem Ik tot een dag van rust en daarom zal Ik niet zo bijzonder veel doen. Jullie kunnen echter naar het feest gaan en zien wat er allemaal gebeurt en luisteren naar wat er allemaal gezegd wordt! En als jullie dan op de middag terugkomen, kunnen jullie Mij vertellen wat de mensen zoal over Mij zeggen; want Ik wil vandaag met Mijn geestesoog en - oor bij het feest aanwezig zijn, omdat er vandaag een puur heidens feest gevierd zal worden. Wie echter hier wil blijven, blijve en denke niet aan dat domme feest!’

[3] Daarop stonden enkele leerlingen op en gingen rustig wandelend naar het feest; maar Petrus, Johannes, Jacobus, Andréas, Simon en Matthéus bleven, en de Joodse Grieken bleven ook bij Mij, -want deze laatsten hadden helemaal geen zin om in de stad door iemand, ondanks hun Griekse kledij, herkend te worden.

[ 4] Toen die paar leerlingen echter op het feest kwamen, werden zij al gauw door ENKELE JODEN herkend, die naar hen toekwamen en nogal heftig vroegen: 'Zijn jullie niet Galileeërs en leerlingen van de timmerman uit Nazareth? Waar is hij, dan kunnen we naar hem toegaan en met hemzelf praten?'

[5] De leerlingen gaven op die vragen echter helemaal geen antwoord. Toen drongen de joden nog meer bij hen aan.

[6] Dat ergerde NATHANAËL, en hij zei tegen de opdringerige mensen: 'Waarom vragen jullie dat toch? Loop heen en zoek Hem zelf! Wij zijn hier net zo goed bedevaartgangers als jullie, en jullie hebben geen reden om ons met wat dan ook lastig te vallen. Maar mochten jullie aan de gang blijven, dan zullen we je wel door de Romeinen bij ons laten verwijderen.'

[7] Daarop mopperden de Joden en lieten de leerlingen met rust; vervol­gens liepen de leerlingen in de voorhoven van de tempel rond.

[8] Er werd echter op verschillende plaatsen druk over Mij gesproken, en veel Joden die in Mij geloofden, zochten Mij, en vroegen anderen of iemand Mij ergens gezien had. Maar niemand wist waar Ik was heengegaan.

[9] En SOMMIGEN zeiden: 'Hij heeft gisteren toch gelijk gehad toen hij zei: 'Jullie zullen mij zoeken en toch niet vinden! En waar ik zijn zal, kunnen jullie niet komen! "

[10] Er waren er echter verscheidenen die zeiden dat Ik een pure bedrieger en geschoolde magiër was. Anderen zeiden dat Ik kennelijk een profeet was, omdat Ik dingen deed die nog nooit door een magiër gedaan waren. Nog anderen zeiden dat Ik voornamelijk een heel vroom mens was. Daartegen protesteerden weer anderen die zeiden dat Ik van een machtige geest uit de onderwereld bezeten was, die door Mij zijn wonderen deed en daardoor de mensen verleidde. Maar niemand beweerde of geloofde dat Ik Christus was.

[11] Het feest kwam de leerlingen echter heel verlaten en woest voor en zij gingen daarom al gauw terug. T oen zij weer in Bethanië arriveerden, werd hun meteen gevraagd hoe het op het feest geweest was. En zij vertelden haarfijn wat zij meegemaakt hadden, en wat zij gezien en gehoord hadden. Toen ergerden Lazarus en de andere leerlingen en de joodse Grieken zich erover dat het volk zo erg verstokt was.

[12] En LAZARUS zei: 'Nee, het onbegrijpelijkste vind ik toch wel dat uitgerekend dit volk zo ontzettend verstokt is! Wat een tekenen zijn er al gedaan, en wat een lessen zijn er al gegeven, -en alles vergeefs! Nee, nee, dat is te erg! Iemand als U, o Heer, die de mensen alleen maar voortdurend de grootste weldaden bewijst, en naar mijn weten nooit van iemand ook maar een stater heeft gevraagd, maar zoveel armen toch welovergelukkig heeft gemaakt, en ieder die U een vriendendienst bewezen heeft meteen duizendvoudig daarvoor beloonde, ziet dit stekeblinde, minne volk als een bedrieger! O Heer, geef mij slechts een paar momenten Uw almacht, en deze plaats zal in een oogwenk van al zijn oude vuil gereinigd zijn! O, hopeloze mensheid! Nee, die heeft geen vijftig jaar meer nodig om rijp te worden voor een heel zwaar gericht; die is daar nu al meer dan rijp voor!'

[13] IK zei: 'M'n beste broeder, windje daar niet over op en bedenk dat Ik Zelf wel het best inzie, waarom toegelaten wordt dat zij zich zo onzinnig gedragen! Toch zullen wij hen niet richten, maar het goed begrijpelijke woord dat Ik zo vaak helemaal tevergeefs tot hen gesproken heb, zal hen richten. Maar het is goed dat ook jullie nu gehoord hebben, hoe het merendeel van het volk over Mij oordeelt. Morgen, op de grootste feestdag, zal Ik weer in de tempelonderricht geven en hun heel precies vertellen wat voor soort mensen zij zijn, en wat zij als zodanig te verwachten hebben. - Daarom houden we er nu over op en houden ons met iets beters bezig! ,

[14] LAZARUS zei: 'Ja, Heer, dat zal wel het beste zijn! Maar is er dan iets wat we nu direct kunnen doen? Het middagmaal zal pas over een uur klaar zijn.

[15] IK zei: 'O, maak jij je daar maar geen zorgen over, -daar zal Ik wel voor zorgen!’

 

160 De zeven waakhonden van Lazarus

De sterrenwerelden als scholen voor geesten

 

[1] (DE HEER:) 'Kijk, toen Noach op aanraden van God de ark bouwde, werd hij door de erg werelds geworden buren bespot en uitgelachen, en men zei: 'Kijk eens naar die oude dwaze dromer! Hier hoog op de bergen, ver van zee, bouwt hij een huis voor op het water, in de mening dat God zoveel water zal laten komen dat de golven zelfs tot over deze hoge bergen zullen slaan, en daar zal hij dan met de zijnen in gaan zitten om niet te verdrinken!’

[2] Die opmerkingen en nog ergere moest Noach aanhoren; ja zelfs zijn broer Mahal lachte hem uit, en ging met zijn dochters naar het dal van Hanoch. De buren wilden Noach echter de lust tot bouwen benemen door 's nachts herhaaldelijk te vernielen wat hij overdag gebouwd had. Toen vroeg hij God om van die plagerijen verlost te worden. En zie, God zond hem een aantal grote, kwaadaardige honden, en wie zich 's nachts in de buurt van het bouwwerk waagde, werd door de honden verscheurd, en Noach kreeg zo tijd genoeg om de ark af te bouwen.

[3] Jij hebt nu voor veel geld Romeinse soldaten gehuurd om je huizen te bewaken! Ik kan je echter heel andere bewakers bezorgen; die zullen je maar weinig kosten en zich daarbij toch door niemand laten omkopen! Zij zullen jouw vijanden instinctmatig meteen herkennen en hen onder geweldig gehuil tot ver over de grenzen van je bezit verjagen; maar tevens zullen zij de echte vrienden van je huis goed kennen en hen niet wegjagen, maar hen ongestoord binnen laten komen.

[4] LAZARUS antwoordde: 'O Heer, geef me toch vlug zulke bewakers; zij zullen bij mij niets te kort komen!'

[5] IK zei: 'Wel, kom dan maar mee naar buiten, dan zullen de bewakers er direct zijn!'

[6] Toen gingen wij naar buiten op de grote binnenplaats, en meteen kwamen ons zeven grote honden tegemoet, blaften luid en liepen toen kwispelstaartend om ons heen. Ze waren allemaal zo groot als een tweejarig rund en hadden een krachtig gebit en een bruine, ruige vacht.

[7] Lazarus was er erg blij mee en vroeg Mij hoe een goed onderkomen voor deze dieren er uit moest zien. En in een oogwenk, slechts door de macht van Mijn wil, en op de meest geschikte plaats, maakte Ik er een voor hem, wat Lazarus erg verbaasde; maar de leerlingen legden het hem uit en beschreven hoe Ik voor mensen complete woonhuizen geschapen had.

[8] En LAZARUS zei: 'Zulke dingen doet de Heer allemaal en nog gelooft het ellendige volk daar boven niet in Hem, en zegt nog bovendien dat Hij een bedrieger is! O, wat willen die mensen met hun slechtheid, en waar eindigt hun gemeenheid?!’

[9] Maar IK zei tegen hem: 'Laat maar! De tijd is eeuwig en de ruimte oneindig; hoeveel er ook gebeurt, er is voor iedere daad plaats. Vannacht tijdens de maansverduistering zag je talloze sterren, en dat was nauwelijks het tienduizendste deel van de sterren die binnen het bereik van onze ogen liggen. Ik zeg je echter dat al deze mogelijk zichtbare sterren slechts een te verwaarlozen deel vormen van het totaal der sterren die nog nooit gezien werden, zelfs niet door het scherpst ziende oog van een Birmaan uit boven-Indië, terwijl veel van die scherpzieners uit boven-Indië zulke scherpe ogen hebben, dat zij de bergen en kraters op de maan goed kunnen waarnemen. En kijk, al deze oneindig vele werelden zijn scholen voor allerlei geesten, en daaruit kun je pas goed opmaken waarom in de Schrift staat, dat Gods raadsbesluiten onnaspeurbaar en Zijn wegen ondoorgron­delijk zijn! Maak je daarom niet druk over alles wat schijnbaar volkomen onbegrijpelijk gebeurt; want God weet alles en kent de geesten en de wegen waarop Hij hen naar hun doel laat gaan!’

 

161 Het geven van een voorbeeld als beste les en vermaning

Waar ernst en dreiging op hun plaats zijn

 

[1] (DE HEER:) 'Voor ieder die uit Mijn mond de wegen van het licht en het leven kent, geldt echter dat hij zuiver voor God moet staan en geen oordeel moet vellen over zijn naaste! Wie dat doet, doet alles en geeft door zijn voorbeeld zijn broeder het beste en doeltreffendste onderricht.

[2] Als je broeder je goed en edel ziet handelen, zal hij weldra naar je toe komen en je vragen: 'Waarom doe je dat eigenlijk?' En je zult hem dan naar waarheid vertellen waarom, en zeggen: ' Ga en doe dat ook, dan zul je leven!' En kijk, hij zal gaan en weldra beginnen te doen wat hij jou heeft zien doen! Als je hem echter zijn fouten gaat voorhouden en hem pas daarna vertelt hoe hij zich in het vervolg moet gedragen, zal hij kwaad worden en je vragen: 'Wie geeft jou het recht over mij te oordelen? Kijk naar jezelf, ik kan wel voor mijzelf zorgen!

[3] Daarom zeg Ik tegen iedereen: Laat goede werken aan de leer voorafgaan, dan kunnen de mensen het snelst zien dat jullie waarachtig Mijn leerlingen zijn! Wees zelfs voor je vijanden goed, dan zul je gloeiende kolen op hun hoofden stapelen!

[4] Neem allen aan Mij een voorbeeld! Want Ik Zelfben van ganser harte deemoedig en zachtmoedig, en oordeel niemand en verdoem niemand; maar ieder die vermoeid is en onder allerlei kwalen gebukt gaat, kome tot Mij, dan zal Ik hem verkwikken! (Matth.11,28 e.v.)

[5] Zoals Ik Zelf tegenover alle mensen ben, moeten ook jullie zijn! Of kunnen jullie, Mijn eerste leerlingen, van Mij zeggen dat Ik hard en wreed was tegen oerslechte mensen die dat buiten hun schuld waren en bij Mij werden gebracht?

[6] Alleen een gering aantal mensen dat vóór de tijd die van bovenaf bepaald is opzettelijk kwaadaardig Mij en jullie wilden vernietigen, kreeg het vuur van Mijn rechtvaardige toorn te verduren. Ook daarmee gaf Ik een voorbeeld dat jullie bij voorkomende, soortgelijke gevallen kunnen navol­gen; want aan kracht daartoe zal het je niet ontbreken. Maar voordat jullie streng gaan optreden, moet je geen enkele milde manier onbeproefd laten. Strengheid moet slechts gebruikt worden als de mensen jullie moedwillig boosaardig bejegenen, jullie vervolgen en van geen verzoenend woord willen weten.

[7] Geef degene die je om Mijn naam vervolgen zal voor een beloning van de hoge priesters en hun trawanten, een strenge vermaning! Als hij zich jullie vermaning aantrekt, laat hem dan in vrede gaan; als hij zich echter van driemaal vermanen niets aantrekt, dreig hem dan ernstig! Trekt hij zich van dit dreigement ook niets aan, breng dan het dreigement ten uitvoer, als waarschuwend voorbeeld voor al degenen die zich voorgenomen hebben jullie ter wille van aards gewin hardnekkig te achtervolgen! Maar dit is ook het enige geval waarin jullie streng moeten optreden.’

[8] PETRUS zei: 'Heer wat moeten we dan aanvangen met iemand die zich de moeite zou nemen ons door leugens en vleiende woorden te verleiden? Die kwade opzet zouden wij natuurlijk wel meteen doorzien, maar als wij dat doorhebben en het die persoon voorhouden, en hij ons toch, ondanks alle plechtige verzekeringen, blijft verleiden, -wat moeten wij dan met zo iemand beginnen?'

[9] IK zei: 'Maar kunnen jullie nog steeds niet zo ver doordenken en door vergelijking tot de slotsom komen, dat het niet aankomt op het middel, maar op het door het middel te bereiken doel dat een mens, op welke wijze dan ook, bij iemand wil bereiken? Of iemand dat met zwaard, lans, kettingen of met leugenachtige, vleiende praatjes tracht te bereiken maakt niets uit; trekt hij zich niets aan van jullie herhaalde waarschuwing, dan moet hij bedreigd worden, en trekt hij zich ook niets van de bedreiging aan, dan: moet die aan hem voltrokken worden! Ik denk, dat jullie nu wel zullen inzien hoe en wanneer er in de ware zin van het woord met alle ernst moet worden opgetreden.

[10] Maar daarbij moet nog met het volgende rekening gehouden worden, namelijk: Wanneer ieders tijd komen zal, zoals binnenkort Mijn tijd zal komen, telt de eigen ernst niet meer, maar dan moet men zich de ernst van God laten welgevallen, als men geestelijk tot God wil komen.’

 

162 Oorzaak en doel van ziektes en lijden

 

[1] Toen zei EEN VAN DE JOODSE GRIEKEN: 'Heer, maar waarom kan een mens, die toch al arm en sterfelijk is, alleen maar via allerlei pijn en lijden tot God komen? Zou dat ook niet zonder lijden kunnen gebeuren, maar door gezond te leven volgens de erkende wil van God?'

[2] IK zei: 'Hoe de mens dat wil, hangt merendeels van hemzelf af. De meeste lichamelijke ziekten zijn zelfs een gevolg van allerlei zonden die de mens al vanaf zijn jeugd tot aan zijn oude dag herhaaldelijk, en tenslotte uit een soort gewoonte, heeft begaan. Veel ziekten van de mensen zijn een erfenis van ouders en voorouders aan hun kinderen en kindskinderen, omdat reeds de ouders en voorouders gezondigd hebben. Je kunt God niet de schuld geven als de mensen zichzelf allerlei ziekten, pijn en lijden bezorgen. Wel zou je tegen Mij kunnen zeggen: ' Als een mens meteen door God onderwezen is over wat hij moet doen om binnen de juiste orde op de wereld te leven en te bestaan, en hij handelde en gedroeg zich niet daarnaar, is het duidelijk zijn eigen schuld als hem allerlei lijden overkomt; maar als de mens alles uit de natuur moet leren, en door allerlei akelige en vaak heel nare ervaringen verstandig moet worden, dan is hij niet schuldig aan zijn lijden, en het betreurenswaardigste schepsel op aarde!'

[3] Ja, zeg Ik Zelf, dat zou de mens ook beslist zijn, als het zo was! Dat het echter niet zo is, bewijst de schepping van het eerste mensenpaar in het paradijs, dat vrijwel ononderbroken door God meer dan honderd jaar lang in van alles onderwezen werd. Bovendien wekte God in die eerste mensentijd op deze aarde nog voortdurend zieners en profeten op, die de steeds meer werelds geworden mensen onderwezen en hun de wil van God openbaarden.

[4] Onder zulke omstandigheden kon geen mens beweren dat hij van niemand gehoord zou hebben hoe hij volgens Gods wil moest leven. Maar de mensen cultiveerden hun aardse woonwereld maar al te gauw, bouwden steden, en maakten het ene prachtige bouwwerk na het andere, werden zo op hun wereld verliefd, en vergaten door al die wereldse zaken God, en werden zelfs godloochenaars. Zodra er dan ook een ziener, die door God opgewekt was, naar zulke mensen toekwam, werd hij alleen maar uitgelachen en niemand lette op de betekenis van wat hij zei.

[5] Wel, dat soort mensen moest dan natuurlijk maar door allerlei bittere ervaringen wijs worden, en daaruit moeizaam voor zichzelf een leefregel opstellen. Deze leefregels, zoals je die nu bijvoorbeeld bij veel heidenen vindt, waren echter al voor het grootste deel zonden tegen de ware, goddelijke orde, en daardoor moesten noodzakelijkerwijs allerlei lichame­lijke en geestelijke kwalen schering en inslag worden onder de mensen.

[6] Als God dan zo'n mensenziel voor het eeuwige leven wil behouden, moet Hij haar door allerlei lichamelijk lijden daarbij helpen, en wel door zo'n te sterk aan de wereld gehechte ziel door veellijden en pijn meer en meer van de wereld los te maken, om te voorkomen dat deze helemaal naar de materie van de wereld, en dus naar haar dood en gericht, zou worden toegetrokken en opgeslokt. En kijk, dat is nu de reden waarom op aarde de mensen zo vaak en zo veellijden moeten!

[7] Maar. ook wij zullen veel moeten lijden ter wille van de door eigen schuld misvormde mensen. Maar ons lijden zal niet over ons komen omdat wij geen kennis van de zuiver goddelijke levensorde zouden hebben of omdat onze daden daarmee in strijd zouden zijn, maar wij zullen door ons lijden de blinde mensen ziende maken, omdat zij aan ons zullen kunnen zien hoe weinig waarde wij aan het leven van deze wereld hechten en hoe groot de waarde van het leven van de ziel moet zijn om daarvoor alle aardse voordelen af te wijzen. En kijk, daaruit zal dan pas de eigenlijke verlossing van de mensen van de dood naar het leven bestaan! -Maar genoeg over dit alles! Omdat nu het middagmaal helemaal gereed is, gaan we weer naar binnen en aan tafel!’

[8] De joodse Grieken konden echter niet zo goed begrijpen dat ook zij als latere verkondigers van Mijn woord daarvoor nog moesten lijden, ja zelfs hun leven op het spel zouden moeten zetten.

[9] Maar IK sprak de bekende woorden tegen hen: 'Van nu af aan zal ieder die zijn leven liefheeft, het verliezen; wie het echter veracht en loslaat, zal het voor eeuwig behouden!’

[10] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN: 'Wat betekent dat? Wie kan dat begrijpen?'

[11] IK zei: 'Dit betekent: Wat zou een mens er aan hebben als hij met dit aardse leven de hele wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel? Wat kan zo'n mens dan geven om zijn ziel te verlossen? Daarom moet een mens dit lichamelijke leven alleen maar gebruiken om daardoor het eeuwige leven van de ziel te winnen. Als een mens zijn lichamelijke leven met in de eerste plaats daarvoor gebruikt, is het zijn eigen schuld dat hij h.et leven van zijn ziel verspeelt, of het minstens zodanig verzwakt dat de ziel later aan gene zijde vaak een zeer lange tijd nodig heeft om zo ver tot zichzelf in te keren, dat zij in een wat lichter en beter geestesleven over kan gaan. Want zolang een ziel nog met enige liefde aan haar lichamelijke leven en de voordelen daarvan hangt, kan zij in haar geest niet volledig wedergeboren worden; een ziel die echter niet volledig in haar geest wedergeboren is, kan ook al die tijd niet in het ware rijk van God binnen gaan, omdat daarin geen atoom van iets materieels kan bestaan. ­Nu weten jullie genoeg, laten we dus naar binnen gaan!’

[12] We gingen nu naar binnen en nuttigden het goed toebereide middag­maal en tijdens het eten werd er maar weinig gesproken.

 

163 Het lot van zelfmoordenaars

De leer verkondigen zonder het goede voorbeeld te geven is nutteloos

Geloof zonder werken is dood

 

[1] Na de maaltijd stond echter EEN OUDSTE van de genoemde joodse Grieken op en zei tegen Mij: 'Heer, ik heb er tijdens het eten diep over nagedacht datje het lichamelijke leven helemaal niet moet liefhebben maar veeleer moet verachten en loslaten, om daardoor het leven van de ziel te verkrijgen en te behouden! Dat is me nu wel tamelijk duidelijk geworden; maar er blijft toch nog een punt over dat ik nog niet helemaal begrijp. Er zijn ook mensen die ware aartsvijanden van hun eigen leven zijn, en zichzelf doden als zij daar om de een of andere reden genoeg van krijgen­. Die zouden dan toch zeker het leven van de ziel moeten verkrijgen! - Wat zegt U daar over?'

[2] IK zei: 'Heeft God hun dan het lichamelijke leven gegeven om te vernietigen?! Het leven van het lichaam is het middel dat God de mens gegeven heeft waardoor hij het leven van de ziel voor eeuwig kan en moet verkrijgen. Als hij echter het middel van te voren vernietigt, hoe moet hij dan het leven van zijn ziel behouden en eigenlijk eerst verkrijgen? Als een wever eerst zijn weefstoel stuk maakt en vernietigt, hoe kan hij dan daarna zijn linnen weven? Ik zegje: Zelfmoordenaars -uitgezonderd waanzinni­gen -zullen moeilijk ooit of ook helemaal nooit het rijk van het eeuwige leven bezitten! Want als iemand eenmaal zo'n vijand van zijn leven is, heeft hij geen liefde voor het leven; een leven zonder liefde is echter geen leven, maar de dood. -Weetje nu waar je aan toe bent?'

[3] DE JOODSE GRIEK zei: 'Ja, Heer en Meester, nu is het mij duidelijk, en het zal voor mij ook een hoofdthema van Uw leer zijn, dat de mensen niet genoeg gepreekt kan worden!’

[4] IK zei: 'Heel goed, - maar vóór alles moet de prediker zelf helemaal volgens de orde zijn, alvorens hij iemand anders onderricht geeft; want anders is het onderricht zonder inhoud en laat het ook bij de leerling niets achter. Als iemand zelf ijverig doet wat hij leert, zullen ook zijn leerlingen zich inspannen om net zo volmaakt te worden als hun meester. Als de leerlingen echter meteen al hier en daar gebreken en onvolkomenheden aan hun meester ontdekken, zullen zij ook al gauw minder ijverig worden en tenslotte zeggen: 'De meester is zelf een stumper, - wat zal er van ons terechtkomen?!' En Ik zeg jullie: De leerlingen zullen zo'n meester al gauw de rug toekeren; want een stumper zijn is altijd iets alledaags en behoort nooit tot de sfeer van de kunst, en nog minder tot de sfeer der wijsheid. Daarom moeten jullie eerst zelf in alles volmaakt zijn, dat wil zeggen, in de leer en het toepassen daarvan, omdat jullie anders niet in staat zouden zijn ware verkondigers van Mijn evangelie te zijn.

[5] Stel dat er ergens nog een oude heldenschool bestond, waarin de sterkste en moedigste mensen tot oorlogshelden opgeleid werden. De meester zou bij hen vooral de nadruk leggen op de doodsverachting en zeggen dat een laf mens, die de dood vreest, nooit een echte held kan worden. Als het dan echter op een serieuze proef aan zou komen, waarbij de heldenmeester aan zijn leerlingen zou moeten tonen hoe men de dood koelbloedig tegemoet moet treden, en hij zou dan aarzelen en tenslotte zelf op de vlucht slaan, -zou dat zijn heldenleerlingen dan tot ware moed aansporen? Beslist niet, want de leerlingen zouden denken: ' Ach, hij wil ons alleen maar met goedgekozen woorden doodsverachting aanpraten; maar als het er op aankomt, is hij honderdmaal banger voor de dood dan de bangste van ons! Hij kan maar beter lafaards in plaats van helden opleiden!’

[6] Heel andere reacties zal de heldenmeester oproepen als hij ten aan­schouwe van zijn leerlingen een gevecht aangaat met een leeuw, en deze door zijn kracht en behendigheid overwint en in het stof laat bijten. Dan zullen zijn leerlingen hem bewonderen en bij zichzelf steeds meer zin krijgen om zo gauw mogelijk ook zo'n gevecht aan te gaan. En de spreuk blijft steeds waar, dat alleen de geest van de daad leven brengt, de dode letter van het woord slechts doodt. Want wat zelfdood is, kan als zodanig geen leven schenken, maar de geest die door de levende daad aan de dag treedt, maakt alles levend.

[7] Ik zeg jullie: Niet zij zullen het rijk van God binnengaan die tegen Mij zullen zeggen: 'Heer, Heer!' maar alleen zij die de erkende wil van Mijn Vader in de hemel zullen doen! Het is niet genoeg dat iemand gelooft dat Ik Christus, de Gezalfde van God ben, maar hij moet ook doen wat Ik geleerd heb, anders heeft zijn geloof geen zin; want zonder de werken is het grootste geloof dood en geeft aan geen enkele ziel het eeuwige leven. -Besef dat allen goed en handel daarnaar, dan zullen jullie leven!’

[8] Na deze les van Mij vroeg niemand meer iets, want zij hadden allen genoeg om over na te denken en onder elkaar te bespreken.

 

164 Lazarus' houding ten opzichte van de tempel

Ergernis en de schadelijke gevolgen ervan

 

[1] Ik ging met Lazarus en zijn beide zusters naar buiten. Toen wij op de grote binnenplaats kwamen, merkten de grote honden dat onbekenden de plaats Bethanië naderden, en zij renden luid blaffend naar de poort van de grote binnenplaats, en Lazarus vroeg Mij, wat dat te betekenen had.

[2] IK zei tegen hem: 'Enkele Joden en een paar oude Farizeeën, die vandaag niets te doen hadden, wilden je bezoeken en je tevens voor Mij waarschu­wen; maar ze doen dat alleen maar om van jou te weten te komen of ik Mij soms bij jou bevind, of waar Ik bij jou vandaan eventueel naar toe ben gegaan. En kijk, de honden merken precies dat het geen vrienden van jou en Mij zijn, en rennen daarom naar de poorten om te zorgen dat die Joden en Farizeeën snel terug gaan! Want zodra degenen die komen ook maar van verre deze dieren in het vizier krijgen, zullen zij ogenblikkelijk omkeren en zo snel hun voeten hen kunnen dragen er vandoor gaan. Daarna zullen de honden ook weer heel rustig terugkomen.

[3] Wij gingen toen in dezelfde richting als de honden.Nog maar nauwe­lijks hadden we de poort bereikt, of we zagen ook al een zwarte groep mensen. De honden verlieten onder geweldig geblaf de poort en renden in woeste vaart de komenden tegemoet. Maar toen die de honden in de gaten kregen, keerden zij pijlsnel om en gingen er als razenden vandoor .

[4] Toen zij zagen dat ze niet meer door de honden achtervolgd werden, begonnen zij langzamer te lopen en zij waren erg boos op Lazarus, die zich nu al door verscheurende beesten liet bewaken om zichzelf en zijn huis te beschermen tegen de bezoeken van de mannen van de tempel; maar hij moest het geduld van de tempel niet op de spits drijven, anders zou het hem nog heel slecht vergaan. Waar hij nu toch die beesten vandaan gehaald mocht hebben? En zo mopperden zij tot ze in Jeruzalem waren; maar thuis zeiden zij niets) omdat zij zich schaamden voor honden op de vlucht geslagen te zijn.

[5] Toen Ik dat aan Lazarus meedeelde, vroeg hij Mij, wat hij in het uiterste geval van de tempeldienaren te vrezen had.

[6] IK zei tegen hem: 'Helemaal niets; want als zij je iets zouden willen doen, sta je immers onder het Romeinse recht, en daar heb je wereldrech­telijke bescherming genoeg aan omdat juist deze plaats al sinds meer dan vijftig jaar geheel onder het uitsluitende gezag van de Romeinen staat. Ja, als dat niet zo was, zouden de tempeldienaren je wel heel anders hebben aangepakt; maar zo hebben zij geen recht. Zij proberen alleen jou, als Jood, op deze manier in hun voordeel uit te buiten, en uiten tegenover jou alleen maar loze bedreigingen; maar in werkelijkheid kunnen ze je niets doen. Je verplichtingen kom je altijd gewetensvol na en dus kunnen zij ook niets reëels tegen je inbrengen. Dat is dan ook de voornaamste reden waarom zij zo boos zijn op jou.

[7] Zij weten maar al te goed dat jij de rijkste man van heel Judea bent, omdat jouw bezittingen als zodanig reeds een klein land vormen, en geheel onder de Romeinse jurisdictie staan. Zij hebben dus geen recht om je belasting op te leggen en dat is hun een gruwel. Zij zouden het graag zo willen aanleggen, dat jij je los maakt van de Romeinen en je dan tot zuivere onderdaan van de tempel verklaart. Omdat jij dat echter ondanks al hun opdringerigheid niet doet, vallen ze je overal op je bezit lastig, ruien je bedienden op, en doen stiekem nu weer dit, dan weer dat aan. Maar van nu af aan ben je beveiligd; en dus mogen ze heimelijk nog zo kwaad op je zijn, ze kunnen je toch niets doen, -en daarom kun je van nu af aan volkomen gerust zijn!’

[8] LAZARUS zei: 'Heer, ik dank U voor uw goede uitleg! Ik voel me nu erg gerustgesteld, en heus, ik adem nu weer vrijer; maar ik vind het toch nog erg onplezierig dat ik nu tegen mezelf moet zeggen: 'Je hebt als mens altijd volgens je beste weten en geweten heel bereidwillig al het mogelijke gedaan wat men ook maar met de schijn van wettigheid van je verlangd heeft, en bovendien heb je nog openlijk en verborgen uit goedhartigheid heel veel goeds gedaan, wat men nooit van je had kunnen verlangen, -en daarvoor word je nu door die ellendige tempeldienaren nog gehaat!' Ach, Heer, dat wordt me echt te erg!

[9] Die ellendige schepsels willen alles alleen maar zelf bezitten en houden er absoluut geen rekening mee dat ik, om de tempel zijn verplichte kosten voor het onderhoud van de armen te besparen, jaarlijks minstens duizend armen helemaal onderhoud en bovendien nog ieder jaar een heel behoor­lijk bedrag in hun buidel stop. Ik heb de tempel ook al veel grote giften gegeven, -en dat alles telt bij die ellendelingen niet mee! In plaats daarvan proberen zij nu bovendien nog om mij helemaal te gronde te richten, ­wat zij zelfs op een sabbat ogenblikkelijk zouden doen als hun dat mogelijk was! Ja, Heer, ik weet maar al te goed dat ze mij niets kunnen doen, maar het ergert me toch ontzettend dat deze ellendelingen mij nu nog haten, terwijl ik hun toch zoveel diensten heb bewezen!'

[10] IK zei: 'Maar kijk dan eens naar Mij! Heb Ik niet deze aarde en Zon, maan en alle sterren geschapen? Verzorg Ik niet voortdurend de aarde, opdat zij allerlei soorten voedsel voor alle schepselen voortbrengt? Zorg Ik niet voor het leven van ieder mens? Ik heb deze aarde voorbestemd voor het kweken van Mijn kinderen, Ik ben nu Zelf volgens alle bekende voorspellingen op deze aarde gekomen om Mij door woord en daad als Heer van hemel en aarde in de gedaante van een mens te tonen, om hen daardoor Zelf zodanig onderricht te geven dat zij waarachtig Mijn even­beeld worden. En wat doen deze tempelhelden? Zij haten Mij, vervolgen Mij en ieder die in Mij gelooft, omdat Ik hun toon dat hun daden slecht zijn. Zij proberen Mij voortdurend te doden en weldra zal de tijd komen dat Ik Zelf zal toelaten dat zij ook die gruweldaad aan Mij begaan. En kijk, Ik voel geen ergernis over hen in Mij! Aan gene zijde zal Ik echter ook eeuwig Heer blijven, en hun zal daar zeker vergolden worden wat zij hier doen!

[11] Omdat Ik als de Oereerste en als de enige, grootste weldoener van de mensen Mij daarover echter niet erger, moet jij je ook niet aan hen ergeren, want vergeleken bij Mij heb je voor hen iets heel gerings gedaan! Kijk eens naar die steen, hier op de weg voor ons! Wie zorgt er voor dat hij blijft wat hij is, -buiten Mij? Als Ik op dit ogenblik Mijn wil, die hem in stand houdt, terugtrek, bestaat hij niet meer als materie, maar gaat hij over in zijn geestelijk specifieke toestand, dus terug in de sfeer van Mijn oerideeën, en datzelfde zou Ik ook ogenblikkelijk met de hele aarde kunnen doen als de daden van haar bewoners Mij zouden kunnen ergeren. Omdat deze Mij echter niet ergeren en nooit kunnen ergeren, blijft alles bestaan en laat Ik Mijn zon om het even schijnen over goeden en kwaden, rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Pas aan gene zijde zullen de grote verschillen aan de dag treden, en ieder zal zijn rechter in zich dragen.

[12] Wil je echter aan gene zijde volledig bij Mij zijn, dan moet je ook daarin aan Mij gelijk zijn dat je je over niemand ergert. Wie Mij navolgt, moet Mij in alles navolgen, omdat hij anders niet volledig Mijn leerling is.

[13] Daar komt nog iets bij, namelijk, dat ergernis helemaal niet bevorder­lijk is voor je noodzakelijke, lichamelijke gezondheid; want daardoor ontstaat er te veel gal, en die verpest het bloed en brengt het menselijk leven ieder ogenblik in gevaar. Hoedje dus ook in dit opzicht met name voor te grote ergernis, omdat je anders al gauw je lichamelijk leven kwijt zou raken! Bedenk dat alles goed, dan zul je ook niet bang hoeven te zijn voor lichamelijke kwalen!'

 

165 Invloeden van geesten en de vrije wil van de mens

De bestemming van de zielen van dieren

 

[1] LAZARUS zei: 'Ja, Heer, dat zie ik nu maar al te goed in, maar ik kan U toch niet helemaal verzekeren dat ik mij, zelfs als ik me dat zo goed mogelijk voorneem, bij gelijksoortige, nare gevallen niet weer zal ergeren, want ergeren is mij al tot een tweede natuur geworden. Zelfs met de beste wil kan ik geen onrecht verdragen!

[2] Maar op deze aarde zie je merkwaardige dingen: Ieder mens weet dat hij eenmaal moet sterven en al het tijdelijke moet loslaten; hij kent de wetten van de goddelijke orde en de goddelijke wil; hij heeft inzicht en verstand om het onware te onderscheiden van het ware, het kwade van het goede, het recht van het onrecht en de nacht van de dag; hij weet ­deels uit openbaringen en deels vaak uit zelf meegemaakte, verlichte momenten -, dat de ziel na de dood van het lichaam voortleeft in dezelfde vorm waarin zij op aarde belichaamd was en geleefd heeft; en toch streeft hij alleen maar naar de dode, aardse goederen, keert de goddelijke wetten bewust de rug toe, treedt al het juiste, goede en ware met voeten, haat alles behalve zichzelf, en begaat de ene doodzonde na de andere; hij hoereert, pleegt echtbreuk, bedriegt, steelt, rooft en moordt, en God betekent niets voor hem! Ja, dan vraagje je toch af hoe het mogelijk is dat God dat kan toelaten!

[3] Als een mens dat allemaal uit eigen vrije wil doet, is hij toch wel erger dan de satan en al zijn duivels, waarover de Schrift herhaaldelijk spreekt; wordt hij echter net als Saulus door een boze geest tot al het kwade aangedreven, zodat hij onmogelijk iets goeds kan doen terwijl hij toch het goede en ware inziet en als zodanig erkent, dan is hij op zichzelf, omdat hij door onzichtbare krachten gedwongen wordt, toch zeker duidelijk onschuldig, en de schuld ligt dan bij de kwade verleider en ten dele -eerlijk gezegd - ook bij Hem die deze verzoeking voor de arme, zwakke mens toelaat. Want tegen een zichtbare vijand kan men zich op allerlei wijzen beschermen, maar wie kan zich tegen een onzichtbare vijand beschermen en daarmee een beslissende strijd aangaan, als die als geest de mens totaal gevangen kan nemen en zelfs op de menselijke wil een geweldige druk kan uitoefenen? - Kijk, Heer, dat zijn merkwaardige zaken, die zelfs de verstandigste en beste mens niet thuis kan brengen!

[4] Als de mens zonder enige kwade invloed van iemand anders, puur uit eigen vrije wil het kwade doet, dan vind ik hem een afschuwwekkend zondaar, die als zodanig uit alle goede gemeenten verwijderd moet worden -want zo'n onmens verdient naar mijn oordeel zeker voor eeuwig niets beters, als hij zijn leven niet serieus in alle opzichten verbetert -, maar wie kan iemand die door een duivel verleid is, veroordelen?! Zo'n veroordeling zou voor mij hetzelfde zijn als het straffen van iemand die een gevaarlijke ziekte gekregen heeft. -Heer, leg Mij ook dat eens goed uit!'

[5] IK zei: 'Ja, beste broeder, jouw oordeel over deze zaak bevat veel goeds, en Ik kan niet tegen je zeggen: 'Kijk, nu heb je onjuist geoordeeld!'; maar toch ligt de zaak aanmerkelijk anders, en daarom zit je er met je oordeel helemaal naast!

[6] Op een wereld waar het er om gaat dat de mensen tot volmaakte kinderen Gods opgevoed worden, moeten zij behalve een vrije wil en een helder verstand, ook door God gegeven wetten hebben waarin Gods wil duidelijk naar voren komt, en hun wil moet die wetten aanvaarden en toepassen. Maar hoe zouden zij dat kunnen als er zich in hen ook geen even krachtige prikkel zou bevinden om die wetten niet te houden?

[7] Pas deze tegengestelde prikkel verschaft de menselijke wil immers volmaakte vrijheid en geeft hem ook de volledige kracht om haar te weerstaan en de gekende wil van God daarvoor in de plaats te zetten.

[8] Ik zeg je: Een mens die in zichzelf niet volledig het vermogen heeft een complete duivel te worden, kan ook nooit een volledig op God gelijkend kind van God worden.

[9] Zou de oneindigheid van de ruimte nog wel een oneindigheid zijn als deze een of andere beperking had, of zou God wel volkomen almachtig zijn als het Hem onmogelijk zou zijn ook maar het kleinste ding te scheppen? Of is God minder God omdat Hij naast heilzame kruiden ook schadelijke, giftige planten geschapen heeft, en omdat Hij het vele onkruid net als de tarwe van zaad voorzag, zodat het evenals de edele planten voort kan woekeren?

[10] Kijk, zoals in God Zelf geen enkele beperking kan optreden, in wat voor vorm dan ook, -noch naar boven noch naar beneden -, evenzo kan en mag er ook in de mens, waaruit een echt kind van God moet ontstaan, nooit enige beperking optreden -noch naar boven noch naar beneden -; want met zo'n beperking zou de mens geen mens meer zijn, maar slechts een meer intelligent dier, wiens wil alleen maar in zoverre enige schijn van vrijheid heeft, dat het dier daardoor juist tot die bezigheid wordt gedreven waarvoor het de instinctmatige mogelijkheid bezit, -maar ook eeuwig geen haar meer dan dat!

[11] Uit een eenvoudige dierenziel kan echter nooit een mensenziel ontstaan, en daarom zegt men ook dat de dierenziel met het dier sterft, ­wat echter natuurlijk alleen maar zo begrepen moet worden, dat een dierenziel na de dood van het dier, bijvoorbeeld van een os, volledig ophoudt met de ziel van een os te zijn, omdat zij zich bij het verlaten van het dierenlichaam meteen met nog heel veel andere vrije dierenzielen tot een nieuwe, volmaaktere ziel verenigt, zich gedurende enige tijd kwalifi­ceert als mensenziel en vervolgens in een mensenlichaam tijdens de verwekking opgenomen kan worden, -een oude wetenschap, die bij de oervaders heel duidelijk en volkomen gebruikelijk was en bij de boven ­Indiërs nog heden ten dage veel voorkomt.

[12] Maar om daar nu nog verder over te praten, zou nutteloos zijn, omdat het volkomen voldoende is als de mens beseft dat hij mens is, en daardoor God als zijn Schepper, Weldoener en uiteindelijk als zijn enig ware Vader erkent, aan Wie hij als mens in zijn geest volledig in alles gelijk moet en ook kan worden, als hij maar wil. Zeg Mij nu eens of je dat alles goed begrepen hebt!’

[13] LAZARUS zei: 'Ja, Heer en Meester van eeuwigheid! -Maar de avond begint nu al aardig te vallen. Wat zou U ervan zeggen als wij weer naar binnen gingen?'

[14] IK zei: 'Laten we dat doen! Maar zeg de leerlingen niets over alles wat wij hier onder elkaar besproken hebben; want zij weten heel veel over die zaken, en daarom is het helemaal niet nodig hun dat weer te vertellen. Wij zullen nu vannacht nog een klein schouwspel beleven, maar dat zal niet angstwekkend zijn; daarom moet je ook niet bang zijn wanneer het zich voordoet. Maar nu gaan we, anders worden we gehaald, want je zusters hebben het avondmaal al klaar!’

 

166 Wat meteoren en kometen eigenlijk zijn

 

[1] We gingen naar huis, en toen we nog ongeveer dertig passen te gaan hadden, vloog er een grote vurige meteoor vanuit het noorden precies over onze hoofden naar het zuiden en wel met zo'n snelheid dat hij van horizon tot horizon nauwelijks. enkele ogenblikken nodig had om die afstand, die minstens vierhonderd uur gaans bedroeg, af te leggen.

[2] Toen zei LAZARUS die aan zulke verschijnselen nog enige bijgelovige waarde hechtte, met een zekere opwinding tegen Mij: 'Heer, dat betekent niets goeds!’

[3] IK zei: 'Waarom dan? Waarom zou dat dan op iets kwaads duiden?'

[4] LAZARUS zei: 'Een heel oude volkssage verklaart dergelijke verschijnse­len als volgt: Wanneer er ergens op aarde een groot booswicht sterft, grijpen zeven van de allerergste duivels zijn ziel en sleuren die door de lucht. Van pure schrik, angst en pijn laat deze alles los en omdat die ziel nu eenmaal tot de onderste hel behoort, bestaat alles wat zij in haar angst loslaat natuurlijk uit vuur. Zulk duivels en hels afval verpest echter de lucht, en waar soms een deel ervan op aarde valt, gebeurt dan ook het ene ongeluk na het andere, en er zijn heel wat offers en gebeden voor nodig om zo'n plaats van ongeluk te zuiveren. - Zo luidt de oude volkssage. Ik geloof dat weliswaar niet zonder meer; maar het is toch vreemd dat zoveel dingen, die men als kind in zekere zin met de moedermelk heeft binnengekregen, niet zo gemakkelijk helemaal uit een mens te verwijderen zijn. Er blijft altijd een soort geloof daaraan hangen, dat van tijd tot tijd bij zulke overigens helemaal onbegrijpelijke verschijnselen weer vernieuwd wordt en het gemoed met vrees en angst vervult. - Zegt U nu eens, o Heer, wat daarvan waar is!’

[5] IK zei: 'Die oude sage bevat niet de minste waarheid; maar het verschijnsel zelf, dat heel natuurlijk is, moet waar zijn, omdat het anders nooit op zou treden. Wat het verschijnsel als zodanig voorstelt, zal Ik je in de praktijk laten zien. Let nu dus op!

[6] Kijk, daar ligt een steen! Als iemand door middel van een buitengewone kracht in staat zou zijn deze steen zo krachtig door de lucht te slingeren dat hij binnen een ogenblik honderd uur ver kwam, dan zou hij door de sterke wrijving met de luchtmassa ogenblikkelijk zo gloeiend worden als vloeibaar erts. Maar ook de lucht waar de steen doorheen zou snijden zou gloeiend worden en achter de weggeslingerde, vliegende steen een gloei­end uitziend spoor vormen, dat echter snel af zou koelen en verdwijnen, - net zoals jij dat bij de zoëven voorbijvliegende meteoor hebt gezien. Zo' n spoor is dan geen afval van een zich in de klauwen van de duivel bevindende ziel, maar alleen de door de zeer snelle vlucht van de steen gloeiend gemaakte lucht. Om je het echter nog gemakkelijker te laten begrijpen, zal Ik nu deze steen nemen en hem door de kracht van Mijn wil met grote snelheid rond laten vliegen en hem dan weer hierheen leiden, waardoor jij dan helemaal bevrijd zult zijn van je oude kindergeloof'

[7] Toen tilde Ik de ongeveer tien pond zware steen op en liet hem bliksemsnel gedurende enkele ogenblikken in grote kringen door de lucht gaan, zodat hij nog meer licht afgaf dan de eerdere volkomen natuurlijke meteoor, en toen hij voor ons neerviel, was hij nog zo gloeiend als gesmolten erts en straalde hij een grote, nauwelijks te verdragen hitte uit; en als men er hout op zou leggen, zou het meteen in brand vliegen. Dat verbaasde Lazarus toen.

[8] En IK zei op gemoedelijke toon tegen hem: 'Kijk, broeder, daar heb je nu jouw door zeven aartsduivels gedragen ziel van een booswicht! Binnen enkele uren zal zij wel weer helemaal afgekoeld zijn.

[9] Maar heb je dan nog nooit bij jezelf gedacht, dat het priesterdom altijd al alle buitengewone natuurverschijnselen bij het domme volk in zijn voordeel wist uit te buiten?! Maans­ en zonsverduisteringen, kometen, zware stormen en grote vurige verschijnselen in de lucht en nog andere zeldzame verschijnselen legde het uit als buitengewone, slechte voorteke­nen uit de hemelen en het schreef meteen veel gebeden en offers voor. Dat werd aan kinderen reeds bijgebracht, en als dan zo'n verschijnsel plaats vond, liep het angstig gemaakte volk meteen naar de priesters, die dan voorschreven wat hun het meeste voordeel bracht. - Nu, broeder, vraag Ik je, of je deze stekel niet herkent!'

[10] LAZARUS zei: 'Ja, nu onderken ik dat natuurlijk wel; maar vroeger was dat voor mij immers niet mogelijk. Maar deze priesters zijn toch wel echte doortrapte duivels! Wel, ik dank U, o Heer, voor deze uitleg; want pas nu is het mij duidelijk hoe ik over deze zwarte volksbedriegers moet denken. -Maar kometen zijn toch serieus voorboden van oorlogen?'

[11] IK zei: 'Dat zijn ze -  en dat zijn ze niet! Ze zijn het, omdat het volk dat gelooft, en door de engelen wordt ook dat teken, dat op zichzelf heel onschuldig is, gebruikt om losbandige mensen het toelaten van een gericht aan te zeggen. Als de mensen daarna geloven en boete doen, zal er na een komeet geen oorlog volgen; verbeteren zij zich echter niet, dan zal de oorlog niet uitblijven, die altijd de voorloper is van allerlei daarop volgend nog groter onheil dan de oorlog zelf.

[12] Op zichzelf zijn kometen niets anders dan aarden in wording, die zich langzaam maar zeker volgens het goddelijke plan ontwikkelen tot datgene wat zij moeten worden, -en dan zijn het geen voorboden van oorlog.

[13] Nu meen je weliswaar, dat God een wereld ook in een oogwenk zou kunnen scheppen. O ja, dat zou Hij heel goed kunnen; maar dan zou er in God geen orde zijn en ook niet in het zo plotseling ontstane geschapene. Maar God schept een wereld volgens Zijn orde, en daar ontstaat het een na het ander, en zo ontstaat een volmaakte eenheid uit de talloze veelheid van de goddelijke gedachten en ideeën.

[14] Zo'n komeet is ook een groot gericht in wording voor een bepaald soort geesten. Die moeten langzaam maar zeker steeds inniger en inniger samengaan, zodat zij in ruimte en tijd uiteindelijk een bonte, stoffelijke massa vormen. Deze vorming van zichtbare, vaste massa noemen wij de omhulling van de geestelijke potenties, en deze omhulling is het eigenlijke gericht waaruit dan na lange tijd de in het gericht gevangen gehouden geesten hun zelfstandige levensvrijheid kunnen bereiken. En omdat ko­meten dus gerichten in wording zijn, hebben zij ook deze invloed als zij dichter bij een reeds lang bestaande aarde komen, of wordt door Gods engelen deze invloed ook voor een oude aarde gebruikt, omdat deze invloed daar een gericht opwekt en met name de mensen tegen elkaar opzet, - natuurlijk alleen maar als het noodzakelijk is, dat wil zeggen, wanneer de mensen God totaal beginnen te vergeten en zichzelf voor goden aanzien. -Nu weetje dan ook watje van kometen moet denken, en dus kunnen we nu deze plaats wel verlaten. Of wil je eerst nog iets vragen?'

[15] LAZARUS zei: 'Heer, nog slechts twee kleine dingen; want ook al weet ik.nu. door Uw goedheid dat wat ik weet, ik zou ik dat beetje er toch nog bij willen weten om mijn kennis wat af te ronden! Die twee kleine dingen zijn, dat ik in de eerste plaats van U nog zou willen horen waar de volkomen natuurlijke meteoren vandaan komen, wie ze met zo'n onme­telijke kracht de lucht in slingert, en in de tweede plaats waar de kometen heengaan als zij langzaam maar zeker uit het zicht verdwijnen.’

[16] IK zei: 'Meteoren hebben tweeërlei oorsprong. Het kan uitgeworpen materiaal van de zon zijn; want de zon is een duizendmaal duizend maal grotere aarde dan deze waarop wij staan. Aan haar oppervlakte vinden dan ook zo nu en dan verhoudingsgewijs grotere en heftiger uitbarstingen plaats dan op deze aarde. Bij zulke uitbarstingen worden altijd een groot aantal grotere en kleinere, hardere en vaak ook zachtere massa's met een voor jou volledig onbegrijpelijke kracht in het wijde heelal naar buiten geslin­gerd, en daarvan komen er ook steeds een aantal in de buurt van deze aarde. En zodra zij enigszins binnen de sfeer van de lucht van deze aarde komen, beginnen zij te gloeien en worden als vallende sterren zichtbaar. En dringen zij te diep door in de dichtere luchtmassa van de aarde, dan worden zij in hun snelheid afgeremd en door hun zwaarte door deze aarde aangetrokken, en dan vallen zij ook heel natuurlijk op de bodem van deze aarde, hetzij op het droge of in het water, dat op deze aarde aanmerkelijk meer ruimte beslaat.

[17] Dat is dus de ene en meest voorkomende soort van de op deze aarde voorkomende meteoren. Een ander en zeldzamer soort meteoren zoals die van daarnet er een was, ontstaat echter hier op aarde zelf. Temidden van het grote aantal bergen op onze aarde zijn er ook die in verbinding staan met het binnenste van de aarde en door bepaalde grote organen voortdurend gevoed worden. Deze voeding gaat langzaam maar zeker steeds meer gisten, waardoor inwendige grote holle ruimten opgevuld worden met gassen, die gemakkelijk ontbranden wanneer zij te veel onder druk komen te staan. Als zich zo'n inwendige ontbranding voordoet, verwoesten de brandende gassen de minder vaste delen van de berg, breken er als laaiende vuurmassa's doorheen en sleuren de losse stukken mee en slingeren die -net als die we eerder zagen -dan met overeenkomstige, Immense kracht hetzij recht omhoog, of vaak ook in de een of andere richting schuin over de aarde, soms tot op enkele uren afstand van de plaats van hun ontstaan. Daar vallen zij dan naar beneden zonder de aarde daardoor enige schade te berokkenen.

[18] Tot ver in de omgeving van een vuurspuwende berg zul je zulke verschijnselen vaak van heel dichtbij te zien krijgen; maar van de bergen uit de Kaukasus komen alleen maar die stukken hierheen, die toevallig tijdens de uitbarsting zo'n richting krijgen dat zij hier moeten belanden, en ook moeten zij met voldoende kracht uitgeworpen zijn. Bovendien moesten zij zich ook reeds bij het uitwerpen in gloeiende toestand bevonden hebben, waardoor zij gemakkelijker de weerstand van de lucht, die hen hindert in hun snelle vlucht, konden overwinnen, omdat deze door hun hitte ogenblikkelijk verdund werd en daardoor hun vlucht minder belemmerde dan koude en daarom dichtere lucht.

[19] En nu heb Ik je deze zaak helemaal op natuurlijke wijze, volgens wereldse begrippen uitgelegd, en daarmee kun je heel tevreden zijn. Een diepere, geheel geestelijke uitleg daarvan kan Ik je nu niet geven, omdat je die niet zou begrijpen; wanneer Ik echter de geest der waarheid over jullie allen zal zenden, zal deze jullie ook in alle wijsheid binnenleiden. ­Maar nu is het ook al de hoogste tijd in huis te gaan. Kijk, de beide zusters komen ons al halen!’

[20] Pas toen gingen wij naar binnen, namen meteen aan tafel plaats en aten en dronken opgewekt.

[21] Wel vroegen een paar leerlingen ons wat wij zo lang buiten hadden gedaan.

[22] En IK zei: 'Dat wat jullie niet gedaan hebben; en het was dan ook belangrijker dan jullie woordenstrijd over de vage persoonlijkheid of onpersoonlijkheid van Beëlzebub. Maar eet en drink nu, opdat jullie morgen kracht hebben om opgewassen te zijn tegen een hete dag!’

[23] Daarop vroeg niemand meer iets, en ieder at en dronk wat voor hem stond.

 

167 Lazarus wordt eigenaar van een oliebron

 

[1] Toen echter het avondmaal voorbij was en de ene leerling na de andere door slaap overmand werd, zei IK: ' Maar kunnen jullie dan nog niet even wachten met slapen?'

[2] PETRUS zei: 'Ik weet het echt zelf niet waarom wij vandaag - en wel nu na de maaltijd - door zo'n erge slaap overmand worden, terwijl wij toch bijna de hele dag meer gerust dan gewerkt hebben!’

[3] IK zei: 'Wees daaróm steeds in Mijn naam bezig, dan zullen jullie veel minder slaperig zijn!’

[4] Terwijl Ik nog sprak, klonk er een harde knal alsof vlakbij de bliksem was ingeslagen. De muren trilden en de deur van de kamer ging open en slingerde heen en weer. Toen hadden de leerlingen opeens helemaal geen slaap meer, en allen wilden naar buiten om te onderzoeken wat daar wel gebeurd mocht zijn.

[5] Maar Ik hield hen tegen en zei tegen hen: 'Het is nu niet veilig om naar buiten te gaan! Er is een belangrijke naftabron hier vlakbij, maar toch nog tamelijk diep onder de grond. Boven de bron bevindt zich een grote, naar alle kanten stevig gesloten ruimte. In het onderste deel is hij, vanwege een vuurader die zich in de buurt bevindt, bijna gloeiend en er heerst daarom in deze ruimte voortdurend een buitengewoon grote hitte, die maakt dat de nafta van de in deze ruimte uitmondende bron meteen verdampt en zo de hele ruimte met naftadamp vult. Wanneer de verdam­ping niet zo sterk is, wordt de damp door de steenmassa's opgezogen die de holle ruimte omringen. Als zo nu en dan echter die bepaalde steenwand gloeiender wordt, veroorzaakt dat ook een grotere verdamping van de nafta. De stenen wanden kunnen zo'n grote toevoer dan niet volledig opnemen en dan loopt de spanning van de naftadamp in de grote holle ruimte steeds meer op, die dan met name bij de gloeiend hete rotswanden te veel druk uitoefent en wrijving veroorzaakt en daardoor gemakkelijk ontbrandt.

[6] En kijk, zo'n onderaardse activiteit van de natuurgeesten heeft zojuist plaatsgevonden. Dat was echter heel gunstig, want door deze ontbranding van de naftadamp is de steenkorst van twintig manshoogten dikte open­gebarsten en jij, Lazarus, krijgt daardoor een zeer royale naftaoogst. Het openspringen van de grot is zo goed verlopen, datje heel gemakkelijk bij de eigenlijke naftabron kunt komen en met geringe moeite dagelijks ongeveer honderd pond kunt winnen.

[7] Hoe algemeen bekend en gezocht naftaolie is, weet je wel, en zo heb je nu een nieuwe bron van inkomsten gekregen, die je met heel weinig inspanning vele duizenden ponden goud en zilver zal opbrengen. Want zulke weldoeners als jij moeten ook op aarde geld als water bezitten, om waarachtige verzorgers van de armen en zwakken te kunnen zijn. Ik zal je morgen alles laten zien, -maar vannacht zou het niet raadzaam zijn om in de buurt te komen want de dichte damp zou niemands lichamelijke gezondheid ten goede komen. Maar morgenmiddag zullen wij die plaats zonder enig bezwaar kunnen naderen.’

[8] LAZARUS zei: 'Heer, dat heeft Uw almacht weer teweeggebracht! Want geen van mijn voorouders noch ikzelf hebben ooit iets van een naftabron gemerkt. Slechts zo nu en dan heeft men op zeer warme dagen ' s nachts buiten een heel lichte naftageur waargenomen, waarvan men altijd dacht dat deze door de wind meegevoerd werd uit Jeruzalem; want in Jeruzalem wordt erg veel aardolie verstookt, die merendeels uit Perzië en Arabië door handelaars hier naartoe wordt gebracht, maar altijd vrij duur is. Maar dat zich op mijn grond zo 'n zeldzame bron zou bevinden, heeft niemand ooit gedacht! Ja, ik kan, o Heer, niets anders doen dan U mijn dank uit te spreken uit naam van mij en alle arme mensen die daardoor nu goed verzorgd zullen worden!’

[9] IK zei: 'Laat dat maar rusten! Dat jij jouw aardse schatten gebruikt volgens de wil van God, zoals ook jouw aardse vader dat gedaan heeft, weet Ik; maar najou en najouw zusters, omdat jullie geen nakomelingen hebben, zullen de kinderen van de broeder van je vader deze goederen van je in bezit krijgen. Druk daarom je erfgenaam op het hart dat hij in jouw voetspoor verder moet gaan; want mocht hij zijn eigen, wereldse weg willen gaan, dan zullen hem de bezittingen afgenomen worden en zal hijzelf tot de bedelstaf vervallen; de bezittingen zouden dan in handen van de heidenen komen. Maak hem dat dus duidelijk, zodat hij goed weet wat hem te doen staat! -Maar nu is de tijd aangebroken om te rusten laten wij daarom onze ledematen enige rust gunnen!’

[10] Daarop begaf iedereen zich ter ruste.

 

168 Lazarus en de tempelspionnen

 

[1] Vroeg in de morgen werd iedereen in huis door luid geblaf van de zeven honden uit de slaap gewekt, en Lazarus ging met zijn knechten kijken wat er aan de hand was. Hij ontdekte een grote schaar mensen, mannen en vrouwen die zich buiten de ingangspoort opgesteld hadden maar zodanig door de honden waren ingesloten, dat zij geen stap voor­ of achterwaarts dorsten te doen. Toen zij Lazarus, die zij goed kenden, met al zijn knechten aan zagen komen, riepen en smeekten zij om hulp. Lazarus riep de honden terug en vroeg die mensen wat zij al zo vroeg in Bethanië zochten.

[2] EEN JONGE LEVIET deed voor allen het woord en zei: 'Vriend, wij hebben vannacht een krachtige, donderende knal uit deze richting gehoord, en wij wilden hier alleen maar navragen of je ons daar wat meer over kon vertellen. Toen we hier aankwamen liepen deze vreselijk kwaadaardige beesten ons met een verschrikkelijk gehuil als razenden tegemoet en maakten duidelijk aanstalten om ons ogenblikkelijk in duizend stukken te scheuren! Eén zo'n ontzettend sterk leeuwebeest is al genoeg voor honderd onbewapende mensen, - waarom heb je er dan zelfs zeven?! Zo kan toch geen mens ooit nog bij je gastvrije huis komen!'

[3] Toen zei LAZARUS tegen de Leviet: 'In Gods grote natuur gebeurt toch vaak genoeg iets ongewoons, - waarom dan ook niet eens een keer een harde knal? Ga naar Sicilië; daar zul je zulk ge knal heel vaak horen! Wij hebben die harde knal net zo goed gehoord als jullie en zijn ook geschrok­ken, -maar we zijn niet op onderzoek uitgegaan om te zien waar die knal vandaan kwam; want daar is nog tijd genoeg voor! Waarom zijn jullie uit Jeruzalem dan zo bijzonder geïnteresseerd in die harde knal? Ik geloof eerder dat jullie om een heel andere reden zo vroeg zo snel hier naar toe zijn gekomen, en niet vanwege die knal! Jullie zijn met kwade bedoelingen gekomen, en dat hebben mijn wachters heel goed onderkend, en daarom zijn ze jullie zo woedend tegemoet gerend. Zeg eens eerlijk wat jullie hier eigenlijk gezocht hebben!’

[4] Daarop aarzelden allen en EEN zei vrij zacht: 'Nu kun je op deze wereld al helemaal niets meer doen, - we zijn alweer verraden! Je kunt nu zelfs niet meer de vier wanden van je woonkamer vertrouwen, ja zelfs je eigen gedachten niet meer; want de mensen lezen al duidelijk van je gezicht af wat je gedacht hebt!’

[5] LAZARUS, die wel gehoord had wat er gezegd werd, zei: 'Ja, je hebt gelijk! De mensen hebben het nu al zo ver gebracht, dat ze jou met vrij grote zekerheid kunnen zeggen wat er over tien jaar met je zal gebeuren, en daarom vraag ik jullie nog een keer heel vriendelijk, waarom jullie eigenlijk zo vroeg hierheen zijn gekomen. Die knal was maar een voor­wendsel, maar eigenlijk - om jullie een antwoord te besparen - zijn jullie alleen maar zo vroeg gekomen, om bij mij te komen spioneren wie zich onder mijn dak bevindt. Omdat je je als tempeldienaren zo aan mij ergert, beramen jullie zelfs vandaag, op zo 'n schitterende feestdag, plannen om mij ergens van te kunnen beschuldigen! Omdat ik echter die gemene plannen tegen mij allang duidelijk doorzien heb, heb ik, omdat ik nu volledig Romeins burger ben, voor jullie een stevige grendel op mijn deur gedaan, die jullie met al jullie ingebeelde kracht nooit weg kunnen schuiven. Ik zal als jood mijn verplichtingen altijd nakomen, maar alleen - zeg maar - die, welke Mozes voorgeschreven heeft; alle andere gaan me niets aan! Hebben jullie mij begrepen?

[6] Ga nu maar terug, en zeg dat maar duidelijk tegen al jullie meerderen! Zeg ze ook: Wee die tempeldienaar, die het ooit waagt mijn huis met vijandige voornemens te bezoeken! Heus, die zal het slecht vergaan! Ik laat iedereen met rust en geef ieder zonder meer wat hem toekomt. Wie meer van mij eist, is een dief en een rover; want hij eist datgene wat niet hem, maar zijn arme naaste toebehoort. En zo iemand - ook al is het duizendmaal een priester -is mijn vijand, en mag zolang ik zal leven nooit in de buurt van mijn huis komen! Onthoud dat goed en houd er voor je eigen bestwil rekening mee! En maak nu datje wegkomt, anders laat ik mijn wachters weer los!'

[7] Toen zeiden zij geen woord meer en allen maakten zich zo snel mogelijk uit de voeten.

[8] Toen zij in de tempel kwamen, vroeg men hun meteen, wat zij gezien en beleefd hadden.

[9] Maar DE LEVIETEN zeiden: 'Met al onze slimheid krijgen we daar niets meer gedaan, - daar is het eens en voor al voorbij! Maar mochten jullie, heren van de tempel, dat niet willen geloven, ga dan zelf en laat je door zijn leeuwen verscheuren en opeten! Die beesten zijn zo afgericht dat zij de geheimste gedachten van de mensen ruiken; jullie hoeven alleen maar een bepaalde vijandige gedachte tegen Lazarus te koesteren, -en die beesten ruiken dat al op een afstand, en dan is het met jullie gedaan! Dat hebben we gezien en voor een deel ook enigszins ondervonden. Als Lazarus zelf niet op ons roepen met minstens honderd knechten te hulp was geschoten, bevond ons lichaam zich nu al in de buik van die grote verscheurende beesten! Dat is alles wat wij gezien en beleefd hebben; Mochten jullie ons echter niet geloven, ga er dan heen en overtuig je zelf!'

[10] Toen zeiden DE OVERSTEN niets meer, maar inwendig verbeten zij hun woede, en zij zeiden tegen elkaar: 'Dat doet allemaal die laaghartige Galileeër! Als we die niet gauw pakken en uit de weg ruimen, verleidt hij het hele volk, en dan kunnen we allemaal maken dat we weg komen! Mocht de Galileeër eventueel vandaag weer naar het feest komen, dan moet alles in het werk gesteld worden om hem uit de weg te ruimen!’

[11] Toen zei DE LEVIET: ' Zie daar maar van af! Staat al niet meer dan de helft van het volk achter hem?! En kennen jullie zijn onbegrensde macht wel? Hij doorziet jullie gedachten lang voordat jullie die nog gedacht hebben, en hij kan jullie daarom ook al eerder vernietigen dan je zou verwachten!’

[12] EEN OVERSTE zei: 'Wat kan hij ons doen? Zijn macht komt van Beëlzebub!'

[13] DE LEVIET zei: 'Best, maar dan heeft hij zeker ook de leeuwen van Lazarus verbeëlzebubt! Ga er met de complete ark des verbonds heen, met de staf van Aäron in je hand, dan zullen die woeste beesten je wel zeggen wat voor beëlzebubstijd het is! De Galileeër was immers al meermalen hier in de tempel om het volk ongehinderd en openlijk onderricht te geven; wat konden jullie toen met al je woede uitrichten? Niets! Wat zullen jullie dan vandaag tegen hem uitrichten? Hij zal komen, en onderricht geven waar jullie bij zijn, en jullie zullen tegen zijn zogenaamde macht van Beëlzebub niets kunnen uitrichten!'

[14] EEN OVERSTE zei: 'Zijn jullie soms ook door hem verleid zoals het domme volk, dat daarvoor vervloekt is ?'

[15] DE LEVIET zei: 'Dat beslist niet; maar zoveel gezond verstand heb ik wel, dat ik heel duidelijk inzie wat mogelijk en wat niet mogelijk is! We hebben van zeer betrouwbare en waarachtige getuigen gehoord waartoe de Galileeër allemaal in staat is. Maar mochten jullie toch een confrontatie met hem aan willen gaan, dan zal uiteindelijk ook echt wel blijken wie er zonder enige twijfel dan net zo zeker aan het kortste eind zal trekken, als ook wij vandaag in Bethanië aan het kortste eind hebben getrokken!'

[16] DE OVERSTE zei: 'Dat zullen we allemaal nog wel zien; wij zijn niet bang voor hem! - En ga nu aan jullie werk!’

[17] Daardoor had de Leviet zijn meerderen toch nog aan het twijfelen gebracht, en daarom kon Ik Mij daarna vrijer in de tempel bewegen.

 

169 De verwijzing van de Heer naar zijn kruisdood

 

[1] In huis stond, toen Lazarus weer naar binnen kwam, de ochtendmaaltijd gereed, die wij terstond tot ons namen. Lazarus wilde ons alles vertellen wat zich op de vroege ochtend buiten had voorgedaan.

[2] Maar IK zei: 'Laat dat maar, want Ik weet immers alles al, en Ik heb terwijl jij buiten was ook de leerlingen verteld wat er allemaal is gebeurd, en ook alvast alles wat de meegestuurde Leviet zojuist aan zijn meerderen heeft verteld over Bethanië, -niet wat hij van jou moest vertellen, maar iets heel anders, wat er veel toe bijdraagt dat Ik Mij vandaag in de tempel gemakkelijker kan bewegen! Het kwam dus heel goed uit dat het vanmor­gen vroeg gebeurde. Nu maken we ons ook meteen gereed om op te trekken naar Jeruzalem; want vandaag op de derde en laatste dag van het feest, wanneer het altijd het meest schittert en het meeste volk aantrekt, zal Ik nogmaals in de tempeloptreden en het volk onderricht geven.’

[3] Toen zei NATHANAËL: 'Heer dat zal een enorme opschudding veroor­zaken; ik hoop maar dat we er heelhuids vanaf komen!’

[4] IK zei: 'Maak je maar ergens anders zorgen over; jullie zullen er zelfs nog heelhuids vanaf komen wanneer Ik tussen misdadigers aan het kruis zal hangen!'

[5] LAZARUS zei: 'Wat zegt U, o Heer? Wordt U aan het kruis gebonden? Nee, eer dat gebeurt, laat ik door mijn knechten de hele tempel in brand steken en alle verdorven tempeldienaren tot as verbranden!’

[6] IK zei: 'Houd daar over op, broeder! Want als de mens volledig aan God gelijk wil worden, moet zijn wil zo oneindig vrij worden gelaten dat hij zich, als hij kwaad wil, ook aan zijn God en Schepper kan vergrijpen. Want -zoals Ik je al gezegd heb -als de mens niet de mogelijkheid heeft om een volmaakte aartsduivel te worden, dan heeft hij ook niet de mogelijkheid om volledig aan God gelijk te worden.

[7] De mens heeft dus een volkomen vrije wil, die hij door de gegeven wetten in zichzelf herkent. Maar wat zouden de wetten en wat zou de vrije wil van de mens zijn, als hij in zichzelf niet de prikkel zou hebben de wetten te overtreden zoals en wanneer hij maar wil?! Zonder die prikkel zou de mens slechts een dier zijn, dat niet anders kan handelen dan volgens de dwang van de wet die erin is gelegd.

[8] Aan de mens is echter, voor zover het zijn geestelijke deel betreft, geen dwingende wet meegegeven, maar slechts een geestelijke wet die als volgt geformuleerd is 'Je behoort...'. En zo is de mens in zijn willen en verlangen helemaal vrij gelaten, en kan hij zich zelfs aan Mijn lichaam vergrijpen, dat nu drager van de geest is en vergeestelijkt voortaan ook zal blijven bestaan.

[9] Ik heb je dit nu gezegd, opdat je het niet vreemd zult vinden wanneer dat met Mijn lichaam zal gebeuren, -maar de kwade opzet van de mensen die dat zullen doen, zal helemaal tevergeefs zijn; want Ik zal daarna op de derde dag toch net zo volledig weer temidden van jullie zijn, als Ik nu bij jullie ben. Daarna zal het gericht over het kwade tempelgebroed pas beginnen. Omdat jullie allen dit nu weten, kunnen jullie Mij opgewekt volgen naar de tempel!’

[10] Daarna stonden wij allen op en gingen naar de tempel.

 

170 De Heer geeft onderricht in de tempel

Ev. Joh. 7,37-49

 

[1] Toen wij ons in de tempel bevonden, hielden de leerlingen zich meer op de achtergrond en mengden zich tussen het volk om te horen wat er over Mij gezegd werd.

[2] IK ging echter midden in de tempel op een verhoging staan, terwijl nog allerlei feestceremoniën volop gaande waren, en riep luid tot het volk: 'Wie dorst heeft, kome tot Mij en drinke!' (Joh.7,37)

[3] Toen meldden zich een paar om Mij heen staande JODEN en zeiden: 'Wat heeft U dan voor ons te drinken?'

[4] Daarop zei IK: 'Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt, uit diens lichaam zullen stromen levend water stromen!' (Joh. 7 ,38)

[5] Toen keken de joden elkaar aan, en vroegen zich af wat dat te betekenen had; want zij wisten niet, dat Ik alleen maar over de Geest sprak, die degenen zouden ontvangen die in Mij geloven. Want -zoals Ik al meermalen heb uitgelegd -de Heilige Geest kon vóór Mijn verheerlijking hier niet aanwezig zijn behalve in Mij.  (Joh.7,39)

[6] VELEN uit het volk, die deze woorden hoorden, zeiden echter onder elkaar: 'Waarlijk, die Galileeër spreekt als een ware profeet en is dus ook een volkomen echte profeet. ' (Joh. 7, 40)

[7] WEER ANDEREN, die Mij door Mijn daden beter kenden, zeiden: 'Wat profeet, wat profeet! Hij is Christus, de beloofde Messias! Want zelfs God kan geen grotere dingen doen dan Hij doet!'

[8] Maar SOMMIGEN vroegen: 'Moet Christus dan wel volgens de Schrift uit Galilea komen? (Joh. 7,41) Zegt de Schrift niet: 'Christus zal van het geslacht van David zijn en uit het gehucht Bethlehem komen, waar David leefde'?!' (Joh. 7 ,42)

[9] Toen zeiden SOMMIGEN, die goed op de hoogte waren van Mijn afkomst en Mijn geboorte: 'Ja, als jullie dat verlangen, dan is dat bij deze profeet zonder meer van toepassing! Ten eerste is hij een zoon van Jozef, de alom bekende timmerman uit Nazareth, en van Maria, een dochter van Joachim en Anna, en het is bewezen dat die beiden van de stam van David zijn. En ten tweede weet iedereen dat Hij in Bethlehem in een stal tijdens de algemene volksregistratie van keizer Augustus geboren is, en acht dagen daarna door Simeon besneden werd en de naam Jezus kreeg. Waarom twijfelen wij dan nog of Hij Christus is?'

[10] Er was dus op deze wijze verdeeldheid onder het volk over wat Ik eigenlijk was.  (Joh.7,43)

[11] Ettelijke vrienden van de Farizeeën werden echter door de Farizeeën aangezet om Mij te grijpen; want de tempeldienaren konden niet meer verdragen dat zelfs de beteren onder het volk Mij tot Christus begonnen uit te roepen. Er kwamen er toen een paar naar Mij toe om Mij te grijpen; maar in Mijn buurt verloren zij de moed en geen van hen dorst een hand naar Mij uit te steken.  (Joh. 7, 44)  Behalve aan hun vrienden gaven de Farizeeën eveneens hun knechten opdracht Mij op te pakken en bij hen te brengen; maar ook die bleven bij Mij staan, en luisterden naar de manier waarop Ik het volk de geboden van God en de geboden der liefde uitlegde, zoals Ik die op andere plaatsen al vaak heb uitgelegd, zodat Ik die reeds vaak gegeven uitleg hier niet extra hoef te vermelden. De knechten zagen echter ook de grote volksmenigte die in Mij geloofde, en dorsten Mij ook daarom niet te grijpen.

[12] Toen Ik tijdens de lering een pauze hield, keerden de knechten onverrichter zake naar de Farizeeën terug. Toen zij echter weer zonder Mij terugkwamen, vielen DE FARIZEEËN woedend tegen hen uit en zeiden: 'Waarom hebben jullie hem niet gegrepen en bij ons gebracht? Zien jullie dan zelf niet in dat hij ons juist midden op het prachtigste feest stoort en bovendien nog al het volk bij ons weghaalt? Waarom hebben jullie hem dan niet gegrepen en voor zijn terechte straf aan ons overgeleverd?'

[13] Toen antwoordden DE KNECHTEN: 'Luister, er heeft nog nooit een mens zo wijs gesproken als deze Galileeër! (Joh. 7, 46) Hij moet werkelijk van Gods geest vervuld zijn!'

[14] Toen antwoordden DE FARIZEEËN: 'Wat beweren jullie nu? Zijn jullie dan ook al door hem verleid?   (Joh. 7 ,47) Is er dan ook maar één Farizeeër of overste die in hem gelooft?!  (Joh. 7,48) Nee, - maar alleen het domme volk, dat niets van de wet weet en daarom vervloekt is!'  (Joh.7,49)

[15] Toen zeiden DE KNECHTEN: 'We hebben jullie de laatste keer al gezegd hoe het met het door jullie vervloekte volk staat, en daarbij blijft het! Als jullie het daarmee echter niet eens zijn, ga dan zelf onder het volk en zeg het dat het vervloekt is omdat het in de Galileeër gelooft, - dan zal het volk jullie wel laten merken hoe tevreden het met jullie vloek is! Jullie hebben je kennelijk voorgenomen iedere andersdenkende te verdoemen, zonder te onderzoeken of het geloof van de naaste misschien niet in menig opzicht beter is dan het onze! Maar wij als heel gewone knechten vinden dat niet juist; want zolang God een mens niet richt en verdoemt, zolang moeten ook wij stervelingen niet op Hem vooruitlopen, en de Alwijze op die manier zeg maar te verstaan geven dat wij aardse wormen nog wijzer zijn dan Hij. Vervloek ook maar eens het geloof van de Romeinen -maar wel heel openlijk! -, die zullen jullie dan wel vertellen wat zij van jullie oordeel vinden!’

[16] DE FARIZEEËN zeiden: 'Verdwijn, want wij zien dat ook jullie al verleid zijn!’

[17] DE KNECHTEN zeiden: 'Slecht genoeg van jullie dat jullie ons en het volk geen beter onderricht weten te geven! Want jullie zullen van ons toch niet eisen dat wij voor die valse, miserabele wonderen van jullie eerbied zullen hebben, terwijl wij bij die wonderen zelf steeds meehielpen en heimelijk de wonderen produceerden?! De wonderen boezemden het volk echter altijd nog wel eerbied voor jullie in, terwijl al jullie preken en lessen, omdat ze helemaal tegen Mozes ingingen, zelfs voor de allerdomste mensen te dom en te slecht waren! Jullie kunnen ons echt niet veel doen, anders verraden wij al jullie oude, nietszeggende wonderen aan het volk, en dan moeten jullie maar zien hoe je met het volk klaar komt!’

[18] Toen werden de Farizeeën vriendelijker tegen de knechten, waarna die weggingen.

 

171 De Farizeeën en Nicodemus

Ev. Joh. 7, 50-53

 

[1] Maar toen de knechten weg waren, wendden de Farizeeën zich tot de overste Nicodemus - die een groot wijsgeer was en destijds, toen Ik voor het eerst openlijk in Jeruzalem met de twaalfleerlingen rondliep, 's nachts bij Mij kwam - en zij vroegen hem, wat er volgens de wet aan te doen was.

[2] Toen zei NICODEMUS tegen hen (Joh. 7,50): 'Jullie hebben je weliswaar zeer geërgerd over de brutale tegenspraak van onze knechten, maar ik moet mezelf openlijk bekennen dat zij beslist gelijk hadden. Want zoek zelf maar eens uit of er een bepaalde wet is waarin staat dat een mens reeds veroordeeld moet worden voor men hem verhoord heeft en gebleken is, wat voor strafbaars hij mogelijkerwijs gedaan heeft! (Joh. 7,51) Ik als schriftgeleerde ken zo'n wet niet; volgens welke wet willen jullie dan iemand al veroordelen nog voor jullie hem gehoord hebben?'

[3] Toen zeiden DE FARIZEEËN: 'Jij bent zeker een van onze belangrijkste schriftgeleerden, dat kan niemand je betwisten, en bent daarom ook overste onder de schriftgeleerden; maar je bent evenwel een Galileeër en dus ook een vriend van deze Galileeër! Maar kijk eens in de Schrift, dan zie je dat er geschreven staat: Uit Galilea komt geen profeet!' (Joh. 7,52)

[4] NICODEMUS zei glimlachend: 'Hoewel dat waar is, en jullie mij niet op de Schrift hoeven te wijzen, omdat ik die echt van begin tot eind beter ken dan jullie allen bij elkaar, wijs ik jullie op iets anders, en wel op het besnijdingsverslag uit de jaren van de eerste volksregistratie van keizer Augustus, en daar zullen jullie ontdekken dat deze huidige Galileeër niet in Galilea, maar in Bethlehem, de oude stad van David, geboren is, en dat zijn beide ouders in rechte lijn afstammen van David!

[5] Jullie geciteerde uitspraak uit de Schrift kan dus op deze Galileeër in de verste verte niet toegepast worden, temeer daar de wet ook uitdrukkelijk zegt: Voor iedere jood geldt levénslang als geboortestreek het gebied waar hij geboren en besneden is, en die gemeente moet voor hem zorgen wanneer hij zwak en arbeidsongeschikt is geworden. Maar een heiden krijgt zijn domicilie daar waar hij tot Jood is besneden en ingeschreven, en moet als een eigen lid van die gemeente gezien en aangenomen worden.

[6] Kijk, vrienden, omdat wij deze wet niet kunnen opheffen, en er tevens door de besnijdings­ en registratieverslagen van Augustus onweerlegbaar vaststaat dat deze volksleraar geen geboren Galileeër is, heeft het volk naar waarheid ook helemaal geen reden deze man niet voor een echte profeet te houden!’

[7] DE FARIZEEËN zeiden: 'Dan moeten we echter wel zo slim zijn om deze verslagen uit de weg te ruimen!’

[8] NICODEMUS zei: 'O ja, wel de verslagen die in onze archieven liggen, - maar niet die, welke zich helaas in de archieven van de Romeinen bevinden! En die controleren en vergelijken ieder jaar heel kritisch onze tempelverslagen! Wee ons, als er iets zou ontbreken of veranderd zou zijn! Ik zou dan echt niet in de schoenen van een van ons willen staan! ,

[9] DE FARIZEEËN zeiden: 'Hm, hm, dat is natuurlijk niet zo best!’

[10] Daarop wisten zij niets meer in te brengen, verlieten stilletjes de tempel en het feest, en ieder van hen ging heel rustig naar huis. (Joh. 7,53)

[11] Terwijl voor in de tempel tussen de knechten, Farizeeën en Nicode­mus deze onderhandelingen plaatsvonden, die hier uitgebreid zonder enige weglating, zowel van het gebeurde als van het gesprokene, woordelijk weergegeven zijn, gaf Ik het volk zonder enige verdere moeilijkheid onderricht, en liet het ook in begrijpelijke taal de nietswaardige en volledig onwettige huichelachtigheid en bedriegerij van de tempeldienaren zien. En er was er dan ook niet één, die Mij tegenwierp dat Ik onjuiste dingen over de tempeldienaren aan het daglicht bracht, en allen vroegen Mij ook nog de volgende dag na het feest weer naar de tempel te komen en hen met de opwekkende, eenvoudig begrijpelijke, waarheid te verkwikken.

[12] En VELEN zeiden: 'Meester, wij danken U voor deze goddelijke drank; want wij hebben al heel lang naar die waarheid verlangd, en U heeft ons grote verlangen nu echt zodanig gestild dat wij in eeuwigheid niet meer zo'n verlangen zullen hebben zoals tot op dit moment! U bent waarlijk Davids nakomeling en de beloofde Gezalfde van God!’

[13] Ik zag hen echter vriendelijk aan en beloofde ook nog de volgende dag in de tempel te komen en hun een nog groter licht te geven, waarop AL HET VOLK Mij toeriep: 'O kom, kom en geef ons licht in deze tempelnacht!’

[14] Daarna verliet Ik met alle leerlingen en Lazarus de tempel.

 

De Heer op de Olijfberg

Ev. Joh. hfdst.8

 

172 De Heer en de Zijnen in de herberg van Lazarus op de Olijfberg

Ev. joh. 8,1

 

[1] Toen we buiten waren vroegen DE LEERLINGEN EN LAZARUS zich af: 'Wat gaan we nu doen? Zullen we naar Bethanië teruggaan of zullen we iets anders ondernemen in Jeruzalem?'

[2] Lazarus vroeg Mij naar Mijn mening.

[3] En IK zei tegen hem: 'jij kunt doen en laten wat je wilt, maar Ik kan vandaag niet naar Bethanië gaan, want de tempeldienaren hebben langs de weg naar Bethanië spionnen uitgezet om te weten te komen of Ik Mij misschien bij jou ophoud. En als zij dat te weten zouden komen, zouden zij je vervolgens nog meer narigheid bezorgen. Ik heb Mij daarom voorgenomen deze dag en ook de nacht op de Olijfberg in de kleine en nog steeds erg armzalige herberg door te brengen.’

[4] LAZARUS zei: 'Dat is prachtig, want de helft van de Olijfberg en de herberg zijn immers ook mijn eigendom! O, daar zullen we het goed naar onze zin hebben! De herberg werd driejaar geleden nog erg druk bezocht, maar sinds mijn strubbelingen met de tempel is het bezoek sterk terugge­lopen omdat de Farizeeën verklaarden dat het een zonde is voor iedere jood als hij mijn herberg op de Olijfberg bezoekt. De oorzaak schijnt simpelweg alleen daarin te liggen, dat ik ook deze bezitting van mij onder de Romeinse jurisdictie gesteld heb toen de tempeldienaren er alle moeite voor deden mij met hun praatjes mijn bezit afhandig te maken. Ik heb daardoor hun plannen gedwarsboomd, wat hen natuurlijk vreselijk erger­de. Maar omdat deze bezitting nu ook onder Romeins opperbestuur staat, verklaren de tempeldienaren haar voor absoluut onrein, en iedere Jood die de herberg bezoekt, is voor een vol jaar verontreinigd. Kijk, dat is de eigenlijke reden waarom mijn herberg op de Olijfberg nu veel minder bezocht wordt dan vroeger; alleen Romeinen en Grieken komen daar vaak. Maar desalniettemin is de herberg toch met van alles goed voorzien, en wij zullen daar niets te kort komen. juist vanuit de herberg heeft men een prachtig uitzicht over vrijwel heel Jeruzalem en de wijde omtrek, en ik ben ervan overtuigd dat het U boven heel goed zal bevallen.’

[5] IK zei: 'Prachtig, beste broeder! Ik weet het, en juist daarom heb Ik Mij voorgenomen deze dag en deze nacht op de Olijfberg door te brengen; want daar boven zijn we veilig voor alle vervelende bezoeken van Joden en Fanzeeën. En daarom kunnen we daar nu wel naartoe gaan!’

[6].Allen waren daarmee geheel tevreden, en Ik ging met de leerlingen de Olijfberg op. {Joh. 8, 1) Lazarus liep echter snel vooruit om zijn bedienden te zeggen wat ze te doen en klaar te maken hadden. Meteen werden daar alle voeten en handen flink aan het werk gezet om voor ons een waar feestelijk middagmaal te bereiden.

[7] Wij namen er echter de tijd voor en beklommen heel op ons gemak onze Olijfberg, die zo heette omdat zijn rotsvrije vlakke delen dicht met olijfbomen beplant waren. Het grootste deel van deze olierijke berg bezat onze Lazarus; het kleinere naar de stad gelegen en meest rotsachtige deel was echter eigendom van een Griek, die zich heel weinig aan dit bezit gelegen liet liggen en de jaarlijkse olieoogst altijd voor enkele zilverlingen aan Lazarus overliet, en die was zodoende ook voor de helft bezitter van het aan de kant van de stad gelegen deel van de Olijfberg.

[8] De Olijfberg was niet zo'n hoge berg, maar had toch een paar plaatsen die tamelijk steil waren, en men had daarom toch bijna een half uur nodig om helemaal op het hoogste punt te komen. De tempel stond ook op een tamelijke hoogte en was zelfeen zeer hoog bouwwerk, maar vanaf de top van de Olijfberg moest men zijn blikken toch behoorlijk naar beneden richten om de hoge koepel van de tempel te kunnen zien. Kortom, in de omgeving van Jeruzalem was de Olijfberg wel de hoogste berg.

[9] Wij kwamen weldra de vooruitgelopen Lazarus achterna en namen plaats onder de olijfbomen rondom de herberg en keken rond tot Lazarus kwam en ons vroeg om aan tafel te komen. Wij stonden op en gingen de herberg binnen, waarvan de eetzaal beslist niet tot de kleinste behoorde, want honderd gasten vonden daar heel geriefelijk een royale plaats. De grote tafel was ruim voorzien van brood, wijn en allerlei edele vruchten, en in de schalen geurden goed toebereide vissen uit de rivier de Jordaan en uit de krachtig stromende beek Kedron. De leerlingen liep bij het zien daarvan het water al in de mond. Wij gingen dan ook meteen aan tafel, en aten en dronken naar hartelust.

[10] Het deed Lazarus erg veel genoegen dat ook Ik met heel veel plezier en eetlust at en dronk.

[11] Maar IK zei tegen hem: 'Vriend, het doetje nu veel genoegen dat ook Ik zo flink eet en drink, maar geloof Me: Hoe goed het Mij hier ook smaakt wat er op tafel staat, toch heeft Mij het ochtendmaal van vandaag in de tempel nog beter gesmaakt, -want vandaag heb Ik veel geoogst voor Mijn rijk in de hemel. Maar morgen zal de volgende oogst voor Mijn rijk wel aanmerkelijk slechter uitvallen. Wat vandaag van Mij werd, zal van Mij blijven; maar morgen zal er niet veel nieuws bijkomen. Het zwarte gebroed daar beneden zal Mij verzoeken, - maar daarvoor aan de schandpaal gezet worden voor het volk! - Maar laten we nu eten en drinken en dan weer naar buiten gaan! Vandaag zullen jullie nog veel zien.’

 

173 De beschouwingen van de Heer bij de aanblik van Jeruzalem

Het gericht over Jeruzalem

 

[1] Binnen een uur waren wij met de maaltijd klaar, stonden van tafel op en gingen meteen naar buiten; want er was vooral bij het avondlicht naar het oosten toe een heel mooi uitzicht, en dat kwam ons bij onze beschouwingen heel goed van pas.

[2] Toen wij zo naar de grote, uitgestrekte stad met haar vele paleizen keken, zei LAZARUS: 'Wat heeft deze stad toch een lieflijke uitstraling! En wat een schande voor dat deel van de mensen die alle anderen een goed voorbeeld moesten geven!

[3] Daar beneden ligt de tempel, waarvoor de grote David als de man naar Gods hart reeds de materialen bijeengebracht heeft. Salomo, zijn zoon, heeft hem gebouwd, opdat het hele joodse volk zich op de vastgestelde tijden daar zou verzamelen en God eer zou geven. Maar wie eist nu de eer van de mensen op ? O, God allang niet meer, maar die ellendige Farizeeën, schriftgeleerden en de hogepriesters! De oude, wonderbare ark des ver­bonds is al sinds bijna vierentwintig jaar overgegaan naar het archief van de dode, krachteloze relikwieën, en de nieuwe is dood en heeft geen kracht meer; maar toch offeren de blinde Joden daaraan nog meer dan zij ooit aan de oude, echte geofferd hebben.

[4] Daaraan zie je toch wel heel duidelijk hoe de miserabele tempelheren het arme, onschuldige volk bewerken, en dat zij helemaal niet aan een echte en enige God geloven, omdat zij Zijn wetten, die hij aan Mozes en alle andere profeten gegeven heeft, zo schandelijk met voeten treden, en in plaats daarvan het volk onder bedreiging met de dood hun eigen voorschriften opleggen, die als zuivere waanzin door geen enkel verstandig mens meer geloofd kunnen worden. O wat een grote schande! Alles zucht onder de ondragelijke last, die voornamelijk van de kant van de tempel­heren komt, en toch heeft niemand de moed deze overduidelijke volks­bedriegers in hun gezicht te spuwen, en hen te wijzen op de grote misdaden die zij tegen de mensheid bedrijven.

[5] U alleen, o Heer, heeft de mensen de ogen geopend, met het doel om hun nu te laten zien waar zij met de tempeldienaren aan toe zijn. Maar ook dat helpt slechts weinig, want desondanks doen zij toch op de brutaalste wijze van de wereld wat zij willen, en geen straffende bliksem schiet uit Uw wolken op hen neer! U, o Heer, bent nu Zelf aanwezig op deze aarde als mens met een lichaam, -een verschijnsel dat zijn weerga niet vindt in de hele voorbije eeuwigheid, en dat de hoogste genade is die God Zijn schepselen heeft geschonken. Duizend en nogmaals duizend mensen, waaronder zelfs vele heidenen, erkennen dat met de grootste vreugde en dankbaarheid, en die daar beneden horen luid van alle kanten en van groot en klein deze heilige waarheid bevestigen. Maar in plaats van deze boodschap met alle blijdschap als volledig waar aan te nemen, vervloeken zij nog het volk dat zich wil inzetten voor die waarheid! Je vraagt je af: Wat zijn zulke beestachtige mensen dan waard?'

[6] IK zei: 'Beste broeder, maak je toch niet zo druk; want je ziet immers dat op deze wereld alles zijn bepaalde tijd heeft, en datje geen oude ceder als een dunne stok over je knie kunt breken! Kijk, Ik wil en zal nu nog een aantal dagen hier doorbrengen en dagelijks gedurende zeven dagen onderricht geven in de tempel. Wie zich wil bekeren, zal daar goed aan doen; wie echter in zijn blindheid, en daardoor ook in zijn slechtheid, wil volharden, zal omkomen op de dag van het gericht dat over Jeruzalem zal losbarsten en alle schepselen te gronde zal richten.

[7] Kijken jullie allemaal maar eens goed naar die grote stad! Heus, geen steen zal op de andere gelaten worden! Maar alle blinden en alle zwangere vrouwen zullen smeken dat het gericht toch maar niet op een sabbat zal losbarsten, omdat zij denken datje op een sabbat niet kan en mag vluchten; want dan komt er geen jood levend vanaf.

[8] Maar voordat het gericht over al deze goddelozen zal komen, zullen eerst nog vele, grote tekenen aan de hemel en op aarde gebeuren. Dan zal het gericht en het eind van deze stad echter nog niet komen; want er zal gewacht worden of er zich iemand zal verbeteren of bekeren. En slaat men geen acht op de tekenen, dan zal er een grote beproeving toegelaten worden, opdat de mensen zich tot God zullen bekeren. Als echter ook dat geen uitwerking zal hebben, zal Ik nog profeten sturen, die met hun luide stemmen, die klinken als oorlogsbazuinen, in alle vier de windstreken zullen proberen om degenen die echt geestelijk dood zijn, te wekken. Zij, die zich laten wekken tot het licht des levens, zullen ook tot het eeuwige leven opstaan; maar degenen, die op die bazuin roep van Mijn boden alleen zullen ontwaken in hun toorn en woede tegen Mij en Mijn woord, zullen opstaan -maar niet tot het leven, maar tot de dood door het gericht, -en naar die plaats verworpen worden, waar de eeuwige duisternis heerst in het gericht, waar veel gehuil zal zijn en tandengeknars.

[9] Wanneer echter het gericht komt, laat dan iedere rechtvaardige vluchten! Wie dan reeds op het dak van de kennis van de zuivere, goddelijke waarheden staat, laat die niet meer afdalen in het huis om een oude Joodse mantel (voorschriften van de Farizeeën) te halen, maar laat hij op zijn nieuwe lichte hoogte blijven! En wie zich reeds op het veld van zijn nieuwe werk volgens Mijn leer bevindt, laat die niet naar zijn oude geboortestreek van de blinde en waardeloze ceremonie terugkeren, maar laat hij op zijn nieuwe veld blijven, dan zal hij zijn leven behouden!

[10] Dan zal het echter gebeuren dat er twee in een en hetzelfde huis zullen zijn wanneer het gericht komt; dan zal de ene gered worden en de andere zal te gronde gaan. Wie volgens Mijn leer zal handelen, zal gered worden; wie echter Mijn leer zal hebben, maar volgens het oude zuurdeeg van de Farizeeën zal handelen, zal te gronde gaan.

[11] Evenzo zullen er twee op het veld zijn en twee malen in een molen; dan zal ook de ene opgenomen worden tot het leven en de andere in het gericht gelaten worden. - Hoed je dus voor het oude zuurdeeg van de Farizeeën, want heus, daarmee zal niemand ontsnappen aan het gericht!’

 

174 De voorspelling van het grote gericht van de huidige tijd

 

[1] (DE HEER:) 'Zoals het echter met het gericht over Jeruzalem zal gaan, zo zal het ook gaan met een toekomstig, groot gericht over de wereld, wanneer Ik een definitief einde zal maken aan de grote hoer van Babel. Dat zal dan een gericht zijn zoals ten tijde van Noach en ten tijde van Sodom en Gomorra.

[2] Dan zullen er ook grote tekenen op aarde, op zee en aan de hemel plaatsvinden, en Ik zal knechten opwekken die vanuit Mijn woord het komende gericht op velerlei wijze zullen voorspellen. Maar de hoogmoed van de mensen zal er niet naar luisteren, en zo hij er al naar luistert, zal hij hun woorden toch niet geloven, maar hen uitlachen alsof het dwazen zijn. Maar juist dat zal met de grootste zekerheid aangeven dat het grote gericht, dat alle boosdoeners door het vuur zal verteren, onherroepelijk in aantocht is.

[3] Zo zullen in diezelfde tijd ook vele jongelingen visioenen hebben, en vele jonge vrouwen zullen voorspellen over de dingen die komen zullen. ­Gezegend degenen die zich daardoor verbeteren en zich waarachtig zullen bekeren!

[4] De voortekenen zal men net zo gemakkelijk kunnen herkennen als dat aan een vijgeboom te zien is dat het voorjaar komt zodra zijn twijgen sappig worden en gaan uitlopen.

[5] Dan zullen er hier en daar tussen de volkeren grote oorlogen voorko­men, en het ene volk zal optrekken tegen het andere; ook zal er grote schaarste optreden en zullen er allerlei epidemische ziekten uitbreken, zoals die bij de mensen tot dan toe nog nooit voorkwamen. Ook zullen er grote aardbevingen aan vooraf gaan, om te maken dat de mensen elkaar daardoor tot boete en liefdadigheid zullen aansporen. Gezegend degenen die zich daardoor zullen laten leiden!

[6] Maar heel velen zullen zich daar niets van aantrekken en alles toeschrij­ven aan de blinde krachten van de natuur, en de profeten zullen bedriegers genoemd worden, en velen zal men ter wille van Mijn naam in kerkers gooien en hen onder bedreiging met zware straffen verbieden in Mijn naam te spreken en een komend gericht aan te kondigen. Wie niet zal doen wat de grote hoer van Babel wil, zal het heel moeilijk krijgen.

[7] Al deze dingen moeten eerst gebeuren, ongeveer zevenhonderd jaar voor het gericht, zodat achteraf niemand kan zeggen dat hij niet voldoende gewaarschuwd was. Maar vanaf nu zullen er nog geen volle twee duizend jaar voorbijgaan tot het grote gericht op aarde zal plaatsvinden; en dat zal dan een duidelijk jongste, maar tevens ook laatste gericht op deze aarde zijn.

[8] Pas daarna zal het paradijs op aarde komen, en wolf en lam zullen vreedzaam in één stal wonen en met elkaar uit één schotel eten.

[9] Als het gericht nadert, zal ook het teken van de Mensenzoon aan de hemel te zien zijn, hetgeen betekent dat de hemel in de mens Mij als de enige Heer van hemel en aarde zal erkennen, en de ziel van de mens zal Mij zal prijzen en de hoogste lof geven.

[10] Dat is dan echter nog niet de voleindiging van de mens. Maar wanneer Ik, licht en stralend in de wolken van de hemelen, met alle hemelmachten, onder geschal als van vele oorlogs­ en gerichtsbazuinen in het levende woord voor alle mensen zal optreden in de echte hemel, die in het hart van de mens is, dan is het wereldgericht gekomen.

[11] De ware mens zal dan Mijn heerlijkheid binnengaan, en de boosdoe­ners zullen verteerd worden door het vuur van Mijn rechtvaardige toorn, en binnengaan in het rijk van hun kwade daden, dat gereedgemaakt is voor alle onverbeterlijke duivels. Want laat degene die uit zichzelf vrijwillig de hel kiest, daarin dan ook vervloekt zijn, zoals deze in zichzelf vervloekt is. Zoals het goede echter eeuwig goed zal blijven, zo zal ook het kwade in zichzelf eeuwig kwaad blijven en de eeuwige, gerichte ondergrond zijn die Mij eeuwig als voetbank zal moeten dienen.

[12] Ikzelf, als oergoddelijk persoon, zal echter niemand richten, maar dat zal Mijn woord doen dat Ik tot jullie gesproken heb. Want wanneer Ik eenmaal opgevaren zal zijn naar Mijn rijk, zal Ik nooit meer in het vlees op deze aarde terugkomen, maar enkel in de geest, in het woord, en het zal zo zijn zoals het in het begin was, waarover geschreven staat: In den beginne was het woord, het woord was bij God, en God was het Woord. Het Woord is echter Vlees geworden en heeft onder de mensen gewoond. Hij, d.w.z Ik kwam naar Mijn eigendom, en de Mijnen hebben Mij niet herkend; want de wereld en haar vlees hadden hen allen blind en doof gemaakt.

[13] Ik ben nu in het vlees bij jullie als een mens; maar Ik kan jullie toch niet alle kracht van Mijn geest schenken. Wanneer Ik echter later niet meer in het vlees zoals nu, maar slechts in de geest bij jullie zal zijn, zal Ik jullie ook alle kracht en macht van Mijngeest kunnen schenken, die Ik natuurlijk van eeuwigheid Zelfben. In de geest en in zijn kracht zal Ik bij jullie blijven tot aan het einde van de tijd dat deze aarde nog zal bestaan, en tot zij de laatste gerichte geest tot rijpheid gebracht zal hebben. Maar dan zal met deze aarde ook voor eeuwig de wieg van de kinderen Gods verdwijnen. Vanaf die tijd zal alles geestelijk gericht worden.

[14] Ik heb jullie echter al meermalen verteld en laten zien, hoe het op deze aarde wordt. Wacht daarom geduldig op de zekere verlossing, die beslist zal komen, en wens niet te snel een voortijdig wereldgericht! Want wanneer dat komen zal, zal het nog te vroeg zijn voor jullie zelf, en nog meet voor hen die gericht worden; want in het gericht zijn liefde en medelijden ver te zoeken, en iedere ziel zal dan aan haar eigen kracht overgelaten worden om met bitterheid te ervaren hoe totaal nutteloos de ijdele, tijdelijke hulp van wereldse mensen was. - En zeg Mij nu, of jullie het allemaal goed begrepen hebben!’

 

175 Lazarus' twijfel aan de goddelijke leiding van de mensheid

 

[1] LAZARUS zei: 'Ja, begrepen heb ik het in ieder geval wel! Eerlijk gezegd: de hele geschiedenis van de mensheid ziet er nu niet bepaald vrolijk uit! In feite zijn de mensen er toch merendeels niet zelfschuldig aan dat zij zo slecht zijn, maar veeleer de omstandigheden waaronder zij verwekt, geboren en opgevoed zijn. Dan lijkt ieder gericht toch wel een erg eigenmachtige en tirannieke daad van de kant van Degene die de macht heeft de mensen te richten.

[2] Men zegt weliswaar: God doet ieder mens de juiste kennis van waar en onwaar en van goed en kwaad toekomen; maar wanneer gebeurt dat? Volgens mijn ervaring vaak pas dan, wanneer de mens reeds zo vast zit in alles wat verkeerd en kwaad is, dat geen enkele ware leer hem ooit meer kan helpen. Wanneer de mensen ettelijke honderden jaren zonder enige voelbare goddelijke invloed gebleven zijn, gaan zij God noodzakelijkerwijs steeds meer vergeten en maken dan eigen wetten en levensvoorschriften, waardoor ondanks heel strenge navolging het geluk van de mensen niet tot stand gebracht kan worden. Zodra de mensheid dan tenslotte helemaal verdierlijkt is, komen er, aanvankelijk slechts kleine, openbaringen door geroepen mensen. En werpen die geen vruchten af, dan volgen er pas grotere. En hebben ook die geen uitwerking, dan volgt er al een strafge­richt. Heer, waarom dat nu eigenlijk zo moet zijn, begrijp ik zelf nog lang niet!

[3] Van Adam tot Noach, en vooral bij de nakomelingen van Kaïn, was er van bijzondere openbaringen vrijwel geen sprake meer. Ten tijde van Noach gebeurden er wel allerlei tekenen en openbaringen, maar te laat, omdat het volk, vooral dat uit het dal, al helemaal duivels was. Het volk trok zich daar toen natuurlijk niets meer van aan en leefde in zijn roes verder; maar daarna kwam dan ook meteen een verschrikkelijk gericht.

[4] Daarna duurde het tot Abraham, gedurende welke lange tijd er vrijwel geen openbaring plaatsvond. Met Abraham begon de goddelijke openba­ring weer; maar spoedig daarna volgde dan ook het gericht over Sodom en Gomorra en de omliggende tien steden.

[5] Via Abraham, Izaak en Jacob ging het toen weer verder tot Mozes. In de tijd van deze profeet vond voor de mensen iets buitengewoons vanuit de hemelen plaats. Zij kregen voor de eerste maal bepaalde wetten waar zij hun leven naar moesten richten; maar het gericht was dan ook buitengewoon. De Egyptenaren moesten met vele honderdduizenden in het stofbijten, en de bevrijde Israëlieten verging het daarna volle veertig jaar in de woestijn niet zo heel veel beter. Zij allen, Egyptenaren en Israëlieten, hadden immers te lang geen enkele speciale openbaring meer meegemaakt en werden lauwer en lauwer. Het eerdere geloof, dat vitaler was, werd een lui en traditioneel geloof, en dat is niet veel beter dan helemaal geen geloof. Maar zoals het geloof is, zo gaat het ook met het houden van de daarbij behorende leefregels!

[6] Blijven openbaringen nog langer uit, dan verliezen de mensen totaal hun geloof in een ware God, gaan dan naar eigen goeddunken goden maken, en vervallen daardoor tot complete afgoderij. Kan men hun dat echter, puur verstandelijk gesproken, als eigen schuld aanrekenen? Naar mijn mening, die meestal heel redelijk en menselijk is, echt niet!

[7] Tijdens de richteren en later ook onder enkele koningen zijn er bij ons, joden, wel steeds profeten opgewekt, -maar altijd pas nadat de mensen zich eerst al behoorlijk aan doodzonden hadden schuldig gemaakt; en dan kwam er ook altijd meteen een gericht dat de zondaars vernietigde.

[8] O Heer, nu bent U er Zelf. De mensen krijgen nu toch wel de allergrootste openbaring, maar het gericht zal ook niet lang op zich laten wachten. Over slechts een paar honderd jaar zullen de mensen, als hun niet nogmaals een openbaring gegeven wordt, zelfs wat Uw leer betreft geen haar beter zijn dan nu de tempeldienaren daar beneden! De bekeerde heidenen zullen weer heidenen worden, en de joden nog slechter dan zij nu zijn, en zo zal het nooit helemaal licht en goed op deze aarde worden. Daarom vind ik dat duidelijke openbaringen van Uw goddelijkheid van nu af aan niet zolang achterwege moeten blijven, omdat anders de nakomelingen, die bij deze huidige openbaring niet aanwezig kunnen zijn, zonder hun schuld weer in de oude duisternis moeten verzinken.

[9] De Filistijnen zijn vanwege hun goddeloosheid verdelgd en vernietigd en hebben, zover ik weet, nooit een openbaring gekregen; zo ook de oude Phoeniciërs, en ook de Trojanen, de Babyloniërs, de Ninevieten en nog andere volkeren die, zover mij bekend is ook nooit een speciale openbaring hebben gekregen­

[ 10] Wat is dan toch de reden van dit ongunstig gezinde spel met de mensen van deze aarde? Kijk, geen enkel mens kan er wat aan doen dat hij bestaat! Maar als hij eenmaal volgens Uw almachtige wil bestaat, dan is hij ook al vanaf de wieg tot aan zijn graf compleet ongelukkig en moet hij zich het ene gericht na het andere laten welgevallen. Waarom is dat toch zo?'

 

176 Over de werkers in de wijngaard

Doel, wezen en werking van de openbaringen

 

[1] IK antwoordde Lazarus en ook de andere leerlingen, omdat zij het met de wat opgewonden mening van Lazarus eens waren: 'Luister, Ik zal jullie hier een gelijkenis vertellen; die zal jullie het antwoord op de vraag van Lazarus geven!

[2] Er was eens een heer die arbeiders voor zijn wijngaard huurde. Zij kwamen 's morgens en de heer werd het met hen eens over een stuiver per dag. En om twaalf uur ging hij naar een plaats waar hij nog mensen zonder werk aantrof en zei: 'Waarom zijn jullie niet aan het werk? Ga naar mijn wijnberg, dan geef ik jullie waar je recht op hebt! ' En zij gingen daarheen en werkten. Maar tegen de avond zag de heer van de wijnberg nog een aantal werklui werkeloos staan. En hij ging erheen en zei tegen hen: 'Waarom staan jullie de hele dag niets te doen?' En zij antwoordden: 'Heer, niemand heeft ons gehuurd!' Toen zei de heer tegen hen: 'Wel, gaan jullie dan ook naar mijn wijngaard, en werk dit ene, laatste uur van de dag, dan zal ik jullie ook nog geven waar je recht op hebt!' Toen gingen zij heen en werkten nog vol ijver het laatste uur van de dag.

[3] 's Avonds riep de heer eerst de arbeiders die vanaf de ochtend gewerkt hadden, en gaf ieder de afgesproken stuiver. Toen riep hij degenen die slechts een halve dag gewerkt hadden, en gaf ook ieder een stuiver. Daarna riep hij degenen die slechts een uur gewerkt hadden, en gaf ook ieder een stuiver.

[4] Toen zeiden degenen die de hele dag gewerkt hadden: 'Heer, waarom geeft u degenen die maar een uur gewerkt hebben hetzelfde als ons, die toch de hele dag moeite en hitte hebben doorstaan?' Toen zei de heer: 'Wat gaat het jullie aan als ik goed en barmhartig ben? Ben ik soms onrechtvaardig als ik uit goede wil ook de laatsten hetzelfde geef als jullie? Waren wij het dan niet over een stuiver eens geworden? Jullie hebben zelf niet meer gevraagd! En als ik jullie nu geef watje gevraagd hebt, wat willen jullie dan nog meer van mij? Ben ik dan niet heer over mijn eigen vermogen, waarmee ik kan doen wat mij goeddunkt?!' Daar hadden de eerste arbeiders geen antwoord op, en zij waren tevreden met hun dagloon.

[5] En Ik zeg jullie allen ook, dat Mijn Vader , die in Mij is, bij jullie hetzelfde zal doen, -en dan zullen ook de eersten de laatsten en de laatsten de eersten zijn.

[6] De wijnstokken in de wijnberg stellen de oorspronkelijke mensen van deze aarde voor, die bewerkt moeten worden. Zij hebben geen dienstver­band met Mij, maar zij moeten bewerkt worden om een goede vrucht op te brengen voor God de Heer .

[7] Alle profeten zijn echter, zoals jullie nu hier, wat betreft hun ziel niet afkomstig van deze aarde, maar zij zijn van boven aangestelde werkers, en hebben eerst een degelijk contract met Mij afgesloten ten aanzien van het verkrijgen van het kindschap van God, dat slechts op deze aarde mogelijk is.

[8] Alle grote profeten vanaf het begin tot op heden, jullie meegerekend, die een grote openbaring ontvingen, zijn de eerst gehuurde werkers voor de wijnberg van de Heer.

[9] De kleine profeten, die slechts een halve dienst moeten verrichten, namelijk het instandhouden van de eens gegeven grote openbaring, zijn degenen die in Mijn naam na jullie zullen komen, die ook wel zelfbepaalde kleine openbaringen ontvangen en daarmee voorspellingen doen, maar de kracht en macht die Ik jullie geven zal, niet zullen bezitten. Zij zullen ook hetzelfde loon ontvangen, omdat hun geloof sterker moet zijn; want omdat zij niet zien wat jullie nu allemaal zien en meemaken, zal hun meer uit vrije wil voortkomende geloof hun ook als een grotere levensverdienste aangerekend worden. Wanneer zij dus hetzelfde loon zullen krijgen als jullie, bedenk dan dat zij het moeilijker hadden om te geloven wat nu tot heil van alle schepselen gebeurt, omdat zij niet zoals jullie getuigen van dat alles zijn geweest.

[10] Tenslotte zullen er nog heel veellater nogmaals, vlak voor een groot gericht, zieners gewekt en toegelaten worden, die de korte, grote inspan­ning op moeten brengen om de zeer onzuiver geworden leer te zuiveren, opdat deze behouden en niet door de meer verlicht denkende mensheid als oud priesterbedrog verworpen wordt. Deze derde groep arbeiders in Mijn wijnberg zullen niet door grote wonderdaden, maar alleen door het zuivere woord en de Schrift werken, zonder een andere opvallende openbaring te krijgen dan slechts het innerlijke, levende woord in het gevoel en in de gedachten van hun hart, en zij zullen vol zijn van helder, verstandig geloof en zo, zonder wonderen, de verdorde mensenwijnstok­ken in Mijn wijngaard oprichten, en dan van Mij ook hetzelfde loon krijgen dat jullie als arbeiders voor een hele dag zullen krijgen; want het zal voor hen veel moeilijker zijn om vast en zonder twijfel datgene te geloven wat meer dan duizend jaar vóór hen hier is gebeurd.

[11] Ook al liggen dus de grote openbaringen behoorlijk ver uit elkaar, toch zorgt God er steeds voor dat er altijd meteen weer nieuw gewekte zieners onder de mensen komen zodra de lessen van de grote openbaring enigszins onzuiver beginnen te worden, en dat gebeurt op zo'n manier, dat daarbij de vrije wil van geen enkel mens enige dwang ondervindt. Want de grote openbaringen worden juist steeds lange tijd na elkaar gegeven om ervoor te zorgen dat de vrije wil van de mensen zo min mogelijk wordt aangetast.

[12] Wanneer uiteindelijk de wereld de mensen weer te ver van hun geestelijke baan heeft doen afwijken, blijft er natuurlijk niets anders over dan over te gaan tot een grote openbaring, die echter altijd een gericht met zich meebrengt, omdat de openbaring zelf een treurig gericht voor de mensen is. Want zolang je het dode hout niet aansteekt, zal het niet branden; maar het vuur ontsteekt het. En kijk wat het vuur voor het hout is, dat is een grote openbaring voor de mensen. – Begrijpen jullie dat nu?'

 

177 De profeten als dragers van de openbaring

Lichtgelovigheid en onvoorwaardelijk geloof

 

[1] LAZARUS zei: 'Ja, ik begrijp wel wat U daarmee hebt willen zeggen; maar ik heb nog een bijgedachte, waarvan ik nog niet zo precies weet wat ik ermee aan moet. Moeten dus al die mensen die direct een grote openbaring krijgen, beschouwd worden als mensen die onder het gericht vallen? En kunnen alleen diegenen een zegen van de grote openbaring verwachten, die alleen indirect, dus puur wat hun geloof betreft, daaraan deel hebben?

[2] Dat is dan toch wel erg nadelig voor de overbrengers van de openbaring, omdat zij gezien hun herkomst al betere en zuiverder mensen waren, die in staat moesten zijn een belangrijke, grote openbaring in zich op te nemen en goed te begrijpen. Want de eigenlijke, zuiver wereldse mensen zouden een grote openbaring immers nooit zonder meer begrijpen, omdat zij zelfs de kleinste openbaring niet kunnen begrijpen maar er bij staan als kippen die een bliksemschicht uit de wolken zien schieten.’

[3] IK zei: 'Wie zegt er dan, dat overbrengers van een grote openbaring als mensen gezien moeten worden die onder het gericht vallen? Ik zal toch wel precies weten wie Ik moet kiezen om de hoofdverantwoordelijkheid te dragen van een grote openbaring, zodat deze zelf geen schade lijdt!

[4] Mozes droeg zonder meer de verantwoordelijkheid van een heel grote openbaring; maar onder hem waren er velen, die slechts indirect aan de openbaring deel hadden en uiteindelijk toch veel vaster geloofden dan Mozes zelf, die bij zichzelf twijfelde aan de belofte dat Ik de Israëlieten het Beloofde Land, waar melk en honing stroomt, zou geven. Omdat Mozes die belofte niet volledig geloofde, mocht hij het Beloofde Land wel zien vanaf een hoge berg, maar er zelf niet binnengaan.

[5] Dat bewijst echter meer dan voldoende dat niemand van degenen die de verantwoordelijkheid droegen van een openbaring, op zichzelf ooit gebonden was, en van nu af aan nog minder dan ooit gebonden zal zijn, maar voor zichzelf altijd volkomen vrij blijft in geloven en handelen, het enige waardoor hij zalig wordt; want iemand wordt niet zalig omdat hij de verantwoordelijkheid draagt van een openbaring, maar alleen wanneer hij de openbaring zelf gelooft en daarnaar leeft.

[6] Datzelfde is dan ook met jullie allen het geval. Jullie zijn nu door Mijn daden natuurlijk meer gedwongen te geloven dat Ik de Christus ben en dat Mijn woorden Gods woorden zijn, dan degenen die slechts mondeling het evangelie van jullie zullen horen. Maar daarentegen zal er bij jullie nog genoeg twijfel over Mij opkomen, waardoor jullie gelegenheid zullen hebben jezelf in je geloof te versterken. Want wanneer de herder verslagen zal zijn, zullen de schapen vluchten en helemaal verstrooid raken; maar op het juiste moment zal Ik hen wel weer verzamelen en hun geloof versterken. Dus valt niemand die de verantwoordelijkheid draagt van een ware openbaring, onder het gericht. Want ten eerste komt zo iemand altijd van boven en kan een openbaring hem niet extra dwingen, omdat zijn ziel reeds een voorproef gehad heeft van het lichamelijke leven op een andere aarde en daarom beslist veel gedegener en vaster is dan een ziel die zich pas op deze aarde tot een geheel heeft gevormd; en ten tweede worden aan de ziel van zo'n profeet ook grotere geloofsproeven opgelegd dan aan een ziel van deze aarde, die vaak maar al te lichtgelovig is. Een ziel van deze aarde heeft genoeg aan het woord en heeft nauwelijks een teken nodig. Maar zielen die van boven komen, hebben meer nodig, want zij geloven niet zo snel en hebben ook duidelijker en grotere bewijzen nodig voor zij van geloof vervuld worden en daardoor tot daden overgaan.

[7] Ja, als Ik nu bijvoorbeeld naar Perzië zou gaan, of naar Indië of Athene of naar Rome, en daar zulke tekenen zou doen als Ik hier al bij jullie heb gedaan, dan zou daar geen mens ooit iets anders durven doen dan wat Ik had voorgeschreven. Zulke puur aardse zielen zouden daar duidelijk in hoge mate hun vrijheid kwijt zijn, en met het beproeven van hun vrije wil zou het dan voor lange tijd helemaal gedaan zijn. Maar Mijn tekenen schaden jullie niet in het minst, omdat jullie absoluut niet lichtgelovig zijn; want voor men jullie zover heeft dat je vast en zeker gelooft, moet men jullie ook al veel hebben laten zien, en zelfs dan zitten jullie nog vol met allerlei twijfels en vragen nu eens dit en dan weer dat. Wie dat echter bij Mij doet, heeft geen gedwongen geloof, maar een vrij geloof; want hij eist volledig in te zien en te begrijpen wat hij gelooft, en wat hij niet inziet en begrijpt, gelooft hij ook niet.

[8] Het beste bewijs daarvoor is, dat Ik direct moet uitleggen en bespreken wat jullie van Mij horen. Jullie weten toch wie Ik ben, en zouden ook zonder dat Ik alles speciaal uit moet leggen van Mij kunnen geloven wat Ik jullie leer. Maar dat doen jullie niet, en jullie hebben Mij al enkele malen laten blijken dat jullie Mij in verband met een heel geheime leer niet geloofd hebben; en jullie zeiden Mij in Mijn gezicht dat dit een harde leer was; en het is nog geen zeven dagen geleden dat jullie Mij allen hebben verlaten, ook vanwege lessen die jullie niet begrepen hebben.

[9] Daaruit blijkt, dat jullie zielen sterker zijn dan de zielen van de eigenlijke kinderen van deze wereld. Zulke mensen als jullie nu, zullen er op deze aarde altijd zijn, en Ik zal hen opwekken en ook, net als jullie, uit Mij het innerlijke woord van de geest geven, en zij zullen de eigenlijke kinderen van deze aarde onderwijzen, waardoor hun wil helemaal vrij blijft. De leraren mogen zich daarom echter niet inbeelden dat zij als leraar en wijze hoger bij Mij staan aangeschreven dan de kinderen van deze aarde; want Ik zeg steeds, en dat zal altijd gelden: Laat deze kleinen tot Mij komen en belet hen niet! Want wie niet wordt als deze kinderen, zal in Mijn rijk niet binnengaan, want hun behoort het en het is ter wille van hen gemaakt. Wie echter een wijze is en derhalve een leraar en daarbij van ganser harte deemoedig en zachtmoedig, die zal eens ook daar zijn, waar Ik als een ware Vader van eeuwigheid tot eeuwigheid temidden van Mijn kinderen zal zijn!’

[10] Toen alle leerlingen dit onderricht van Mij gehoord hadden, zwegen zij en wisten zij niet wat zij tegen Mij moesten zeggen.

 

178 Twee soorten mensen op aarde:

zielen van boven en zielen van beneden

 

[1] Alleen LAZARUS vroeg: 'Heer en Meester, ben ik er soms ook een van boven?'

[2] IK zei: 'Ongetwijfeld, want anders zou jij de tekenen die Ik je al meermalen heb laten zien, niet zo rustig en gelijkmoedig hebben onder­gaan, alsof het iets heel natuurlijks was. Alles heeft je alleen maar op het moment dat het gebeurde verrast, -enkele ogenblikken later maakte je je er al niet meer druk over; want je dacht bij jezelf een mens kan onmogelijk iets dergelijks als het vliegen van de vogels door de lucht tot stand brengen. Maar omdat Ik nu eenmaal volledig God was, was het ook volkomen natuurlijk dat Mij alles net zo mogelijk moet zijn als het vliegen door de lucht voor een vogel, en daarom is dat beslist net zo'n wonder als alle andere door Mij geschapen dingen. De maan, de zon, de sterren en deze aarde en alles wat daarin, daarop en daarboven is en leeft en beweegt, zijn blijvende wonderen van Mijn wijsheid en macht, en de huidige wonderen zijn er slechts voorbijgaande getuigen van dat Ik exact Dezelfde ben die reeds van eeuwigheid de oneindigheid met talloze, blijvende wonderen heeft gevuld. Jij dacht dat wanneer Ik als God wonderen doe, dat niets wonderbaarlijks is, maar dat het eigenlijk wonderbaarlijke aan Mij Mijn onbegrijpelijke liefde voor jullie, Mijn schepselen, is en Mijn zo immens grote vriendelijkheid en onzelfzuchtige goedheid, zachtmoedigheid, ge­duld en grote deemoed voor de mensen, die Ik met één zucht in het puurste niets zou kunnen laten verdwijnen.

[3] 'Ja', zegje verder bij jezelf, 'als ook een mens dat alles zou kunnen, zou het wél een wonder zijn; zo goed als het heel wonderbaarlijk zou zijn als een mens zich als een vogel in de lucht zou kunnen verheffen en in de lucht rond zou kunnen zweven.’

[4] Kijk, als je niet van boven zou zijn, zou je dat niet kunnen denken, en Ik zou om je vrije wil te ontzien, zulke tekenen zoals Ik die gedaan heb, wijselijk niet gedaan hebben! Die daar beneden zijn echter niet van boven afkomstig, maar van deze wereld, en Ik mag hen daarom niet zulke tekenen laten zien als aan jou en Mijn leerlingen. Zij mogen er alleen maar over horen spreken, maar er niet veel van zien; want als zij de grote tekenen zouden zien die Ik doe en gedaan heb, zou hen dat volledig doden. Daarom moeten zij alleen aan Mijn woorden knagen.

[5] Maar hun zal ook nog wel een teken gegeven worden, maar geen ander dan dat van de profeet Jona; want zoals hij slechts drie dagen in de buik van de vis verbleef en toen levend op de oever werd gezet, zo zal ook Ik drie dagen in het graf doorbrengen en dan weer levend te voorschijn komen, tot grote schrik en gericht voor hen daar beneden.

[6] Onthoudt allen goed, dat de kinderen van deze aarde niet door tekenen, maar alleen door het levende woord voor Mijn rijk gewonnen moeten worden! Want de meeste kinderen van deze aarde -als zij al niet door allerlei valse tekenen te veel bedorven zijn -zijn lichtgelovig en niet traag van begrip en kunnen daarom door de juiste woorden snel en gemakkelijk voor de waarheid gewonnen worden; maar door te opvallende tekenen zouden zij al hun eigen denken en willen volkomen kwijt raken. - Weet je nu, Lazarus, of je van boven of van beneden komt?'

[7] LAZARUS zei: 'Ja, ik zie nu wel in dat ik ook op de een of andere manier van boven ben gekomen; maar hoe kunnen wij dan zien, wie van de mensen die we tegenkomen van boven of van beneden afkomstig is?'

[8] IK zei: ' Als het nodig is, zal de geest in je je dat wel zeggen. Maar er is ook een uiterlijk teken dat zelden bedriegt, waardoor meteen goed aan een mens te zien is waar hij, wat betreft zijn ziel, vandaan komt.

[9] Kijk, de ziel houdt ook in haar noodzakelijke, duistere lichaam een zeker gevoel voor waar zij vandaan komt, en richt zelfs haar lichamelijke oren en vooral haar ogen graag in die richting waar zij oorspronkelijk vandaan komt. Mensen, die hun blikken graag naar boven richten en graag bergen beklimmen, en ook graag geluiden horen die ergens van bovenaf hun oor bereiken, zijn zeker ook van boven afkomstig. Maar mensen die hun blikken voornamelijk naar de grond richten, en daarin rond woelen en allerlei schatten zoeken, en maar zelden hun ogen en oren naar boven richten, zijn ook heel zeker van beneden afkomstig. Op deze wijze kunnen jullie, als je daarop let, heel goed zien wie je voor je hebt.

[10] Mensen die van boven afkomstig zijn, zijn gewoonlijk ook erg vindingrijk en bewegen zich op het gebied van kunsten en wetenschappen; maar zij nemen niet alles zo maar zonder meer aan, want zij willen alles heel duidelijk bewezen zien. De Griek Philopold in Kana bij Kis geloofde niet eerder, dan nadat Ik hem de zonneaarde toonde waarop hij het eerst een lichaam had; en vrijwel alle cynici zijn precies zo. Voor hen zou je werelden kunnen scheppen zonder dat dat meer indruk op hen maakt dan bij een mens van deze aarde waartegen je zegt: ' Ga en doe dat! ' Die zal je nauwelijks vragen: 'Ja, waarom dan?', maar hij zal het gelovig doen, omdat een wijs mens dat tegen hem gezegd heeft; de reden hoopt hij dan nog altijd vroeg genoeg te ervaren. Maar een mens die van boven komt, zal je aankijken en ernstig vragen: 'Waarom moet dat? Zonder reden doe ik niets! Verklaar je nader, dan zal ik wel zien hoe belangrijk het is datje zegt: Ga en doe dat!’

[11] Want Ik zeg jullie dat het heel belangrijk is dat je je ervan vergewist met wat voor soort mensen je als leraar te maken hebt, en met welke wijnstokken in Mijn wijngaard; want hetzelfde woord kan de beste, maar ook de slechtste gevolgen hebben, als men het wel of niet overeenkomstig het karakter van de toehoorder gebruikt.

[12] De zwakke, kleine kinderen van deze aarde geloven, zoals reeds gezegd, alles wat men hen wil laten geloven, snel en gemakkelijk, en hebben pas achteraf uitleg nodig zodra zij zich een hoop geloofsregels hebben eigen gemaakt. Daarom moet er bij hen goed op gelet worden dat hun altijd de zuivere waarheid gepredikt wordt, -en wee degene die de kleinen der aarde met allerlei valse leren en voorbeelden zou willen plagen, zoals Ik jullie dat al een keer met een kleiner voorbeeld in Galilea heb laten zien! Maar bij de kinderen van boven moet de uitleg hetzij reeds van te voren of toch minstens tegelijk met de leer gegeven worden, omdat zij anders niet gemakkelijk iets voor volle waarheid zullen aannemen.

[13] Jullie waren er reeds vaak getuige van hoe Ik dat bij de Grieken en Romeinen deed; doen jullie ook hetzelfde, dan zullen jullie hen des te gemakkelijker winnen omdat jullie Mij en Mijn werken als voorbeeld hebben, waarop je je altijd met succes kunt beroepen! Als het nodig is zullen jullie ook zelf tekenen kunnen doen; maar wees er zuinig mee en doe pas een teken wanneer jullie daar in de geest toe gedwongen worden! Een teken veroorzaakt weliswaar iets goeds, maar een waar, levend woord is duizendmaal beter, omdat door het woord aan het mensenhart geen dwang wordt opgelegd.

[14] Want het woord verlicht eerst het verstand van de mens. Dit wekt dan vervolgens de wil en de liefde in het mensenhart op. De liefde wordt een geweldige vlam. Deze verlicht de wil in het hart en brengt hem tot leven, en die handelt dan volgens voorschrift van het eigen verstand; en wat de mens op die wijze vrij uit zichzelf doet, is eigen, verdienstelijk werk, en dan heeft de mens pas zijn eigen levenshaard gevonden.

[15] Maar het teken verlamt het menselijk verstand voor lange tijd, en schrikt alleen de liefde en haar wil tot handelen op. Dit handelen is echter als een weggeworpen steen, die zich slechts zolang door de lucht beweegt als de kracht van het werpen reikt; zodra deze echter ophoudt, valt de steen door zijn gewicht weer dood en onbeweeglijk op de grond en blijft daar in zijn oude gericht liggen.

[16] De ziel van een door een teken bekeerd mens lijkt precies op zo'n weggeworpen steen, en handelt blind, uit angst voor het teken; wanneer het teken mettertijd zijn kracht verliest, verslapt de liefde en de wil van de ziel en wordt helemaal traag, vooral bij de nakomelingen die geen teken gezien hebben, en zij houden het teken hetzij voor een toverkunstje of gewoonweg voor een leugen en een verzinsel van de voorouders. Want als de ziel aan het verstand vraagt wat het teken betekende, kan dit haar geen verklaring geven omdat het er zelf nooit een heeft gekregen, en het oordeelt dan heel gewoon zo: 'Zijn wij als mensen dan minder dan onze voorouders, die allerlei tekenen kregen en dan zo gemakkelijk konden geloven? Wij moeten nu geloven wat we niet begrijpen, en de tekenen waarover we alleen maar hebben horen praten, moeten ons laten geloven? Nee, dat gaat beslist niet! Dat kan een wijze God, als Hij bestaat, eeuwig nooit van ons zwakke mensen verlangen! Daarom verlangen ook wij tekenen of minstens een verklaring die een juist licht werpt op wat wij moeten geloven en moeten doen, zodat wij de juiste reden kennen. Want de redenen waarom wij willen geloven, moeten voor alle mensen in alle tijden aanvaardbaar zijn, en het moet niet zo zijn dat we eerst moeten geloven, om daarna ook dat te kunnen geloven waartoe wij door hen gedwongen worden te geloven.’

[17] Kijk, zo oordeelt dan het verstand van de mensen, en dat zelfs terecht! Want als de leer ook na het geven van tekenen voor het menselijk verstand niet te begrijpen is, dan gaat zij heel snel met alle tekenen ten onder, en de mensen verliezen dan ieder geloof en vallen in hun oude, trage, wilde leven terug, tot de een of andere slimme magiër hen overvalt en hen met valse tekenen gemakkelijk en snel aan zijn kant brengt.

[18] Daarom zeg Ik jullie allen nog eenmaal heel nadrukkelijk: Geef helder en duidelijk onderricht, en wees in hoge mate spaarzaam met tekenen, dan zullen jullie blijvende en vaste leerlingen kweken! Want het teken vergaat, maar de lichte, zuivere waarheid blijft eeuwig, en heeft voor haar beves­tiging helemaal geen teken nodig, omdat zij zelf het hoogste teken is dat altijd uit de hemelen wordt gegeven aan de mensen die het zoeken.

[19] Maar er zijn ook bepaalde tekenen die jullie wel kunnen verrichten; dan moet het teken echter alleen maar een ware weldaad zijn voor arme, gebrekkige mensen zonder onderscheid van stand of geloof, en niet een speciaal bewijsmiddel voor de zuivere goddelijkheid van Mijn leer.

[20] De leer moet door haar licht zelf ook zonder alle andere bijzondere tekenen zuiver goddelijk blijken te zijn en ieder die daarnaar handelt het innerlijke, levende bewijs van haar volledige echtheid geven. Als jullie daar op letten zullen jullie later echte, goede leerlingen voor Mij opleiden; maar als jullie dit niet zo nauw nemen, zullen jullie zelf de poorten openzetten voor de antichrist, en dan zullen jullie zelf genoodzaakt zijn er vandoor te gaan.’

 

179 De antikrist

 

[1] LAZARUS zei: 'Heer, wat moeten we dan onder de antichrist verstaan?'

[2] IK zei: 'De antichrist zal ontstaan doordat bepaalde slimme, arbeidsschu­we mensen de leer ook zullen aannemen zodra zij zien dat deze steeds meer aanhangers krijgt, en dat het Mijn leerlingen steeds beter gaat. En als zij over de tekenen zullen horen die Ik gedaan heb, en ook over die welke jullie bij bepaalde gelegenheden zullen doen, dan zullen zij net als de heidense magiërs grote tekenen beginnen te doen door met heel natuurlijke middelen goocheltrucs uit te voeren, net als de Essenen deden. Dat zal de lichtgelovigen aantrekken, en op het laatst wordt dat zo erg dat daarna heel velen jullie, dat wil zeggen jullie volgelingen, voor valse leraren en profeten zullen aanzien en zullen vervolgen.

[3] Zorg er daarom voor, dat jullie van degenen die het evangelie zullen aannemen alleen maar het noodzakelijkste voor je levensonderhoud ac­cepteert! Want als luiaards zouden zien dat de prediking en een teken jullie veel geld opbrengen, zouden ze er zeker alles voor over hebben o m jullie te verdringen. Daarom zal men echte van valse profeten het snelst kunnen onderscheiden door hun gedrag. Want echte profeten zullen altijd even arm als Ik rondtrekken, en van hun gemeenten alleen maar aannemen wat zij nodig hebben om te leven; valse profeten zullen zich echter gedragen zoals de Farizeeën nu -en in veelopzichten nog veel erger -en zich voor alles wat zij zogenaamd in Mijn naam voor de gemeenten doen, heel duur laten betalen, en alle mensen zullen gestraft worden als zij hen niet voor heilige dienaren van God aanzien, en geloven dat God alleen maar hun gebeden verhoort en in hun offers groot welgevallen heeft. Maar terwijl er nu voor alle joden slechts deze ene tempel is, zullen de antichristenen talloze prachtige tempels bouwen en daarin voor de mensen hun tover­kunsten en hun offers verrichten, en slechte toespraken houden, die henzelf ten goede komen. Bidden zullen zij in vreemde talen, om het volk te laten geloven dat hun taal het zuiverst en dus ook God het meest welgevallig is.

[4] Dit is voor iedereen voldoende om een valse profeet te herkennen en hem duidelijk van een ware te onderscheiden. Zij zullen natuurlijk luidkeels hun stem laten horen en de hele wereld toeroepen: 'Komt allen naar ons, want hier is de Christus, en waar wij zijn is Hij! ' Maar geloof het niet ook al roepen zij nog zo hard en doen zij nog zulke grote tekenen; want zij zijn nooit of te nimmer Mijn volgelingen, maar het zijn verleide volgelingen van Beëlzebub, van wie zij hun loon in de poel zullen oogsten onder gehuil en tandengeknars! Let daar goed op, en doe zo min mogelijk tekenen, maar houd je aan .het woord en zijn eeuwige waarheid, dan zal de zuivere leer temidden van vele mensen blijven tot aan het einde der wereld! - Maar nu gaan we weer naar huis, en Lazarus, laat jij ons wijn en brood brengen, want Ik heb dorst gekregen!’

[5] Daarop gingen wij naar huis, en Lazarus liet meteen voldoende brood en wijn opdienen. Wij gingen aan de tafels zitten en sterkten ons.

 

180 Over de juiste zegen en het juiste gebed

 

[1] Tijdens onze maaltijd sprak Ik weinig, maar toen de heerlijke wijn de tongen van de leerlingen losmaakte, werd het al gauw heel levendig in de herberg. Ook de waard van de herberg, die deze voor Lazarus beheerde, kwam met zijn mensen naar Mij toe en vroeg of Ik ook hem en zijn familie Mijn zegen zou willen geven, want dat zou een krachtig middel zijn tegen de vloek van de tempeldienaren.

[2] IK zei tegen hem: 'Vriend, waar Ik ben, is ook alle zegen met Mij; meer is echt niet nodig! Leef ook jij maar volgens de leer die Ik Mijn leerlingen heb gegeven, daardoor zul je pas de ware, levende zegen ontvangen, die je niet alleen voor deze wereld, die voor iedereen slechts van zeer korte duur is, maar ook voor je ziel, die eeuwig zal leven, van groot nut zal zijn! Maar een zegen zoals jij je die voorstelt, is waardeloos. Kijk eens naar de Farizeeën, die alle soorten zegen uitdelen en zich daarvoor laten betalen; wie van degenen die zo'n zegen heeft gekregen, heeft daar echter ooit iets aan gehad? Ja, de Farizeeën hebben er wel wat aan gehad, -maar de gezegende moest zich met zijn geloof troosten en daarin enige rust vinden.

[3] Ik zegen de mensen echter naar waarheid slechts doordat Ik hun het ware levenslicht geef en daardoor het eeuwige leven, als zij Mijn leer in praktijk brengen. Al dat zogenaamde magische zegenen is niets waard en vergroot alleen het bijgeloof van de mensen. Wie echter Mijn leer toepast, en gelooft dat Ik de ware Christus ben, kan een zieke in Mijn naam de handen opleggen en dan zal het beter met hem gaan. En ook als de zieke zich ver weg bevindt, en je in Mijn naam voor hem bidt en je handen naar hem uitstrekt, zal hij gezond worden, als hem dat tot zegen strekt. En kijk, dat is een veel betere zegen dan die, welke jij volgens jouw mening van Mij wilde hebben! -Zeg Mij nu of je daarmee tevreden bent!'

[4] DE WAARD zei: 'O Heer, ik dank u ervoor, want ik zie wel in dat de zuivere waarheid voor de mensen de grootste zegen is, en leugen en bedrog de grootste vloek. Maar nu zou ik van u, o Heer, toch nog willen horen, of bij God de gebeden van de priesters ook dan geen waarde hebben en ook dan niemand iets helpen, als iemand in de ware zin gelovig is en in de mening, dat hij niet waardig is tot God te bidden, naar een priester gaat en hem betaalt om voor hem tot God te bidden. Hoe moet men dat naar waarheid geloven en begrijpen?'

[5] IK zei: 'Staat er niet geschreven: 'Zie., het volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij'? Hoe kan een gebed waarvoor iemand betaald heeft, hem nu helpen? Hij, de gelovige, durft niet tot God te bidden, en de betaalde priester bidt niet tot God en kan dat zelfs duidelijk niet, omdat hij zelf niet in een God gelooft. Want als hij in een God geloofde, zou hij zich voor zijn gebeden niet laten betalen, maar tegen de gebedsbetaler zeggen: 'leder mens - ook al zou hij zoveel zonden hebben als er gras op aarde en zand in de zee is - kan berouwvol en deemoedig tot God bidden, en God zal zijn gebed verhoren. De naastenliefde die God mij voorschrijft, legt mij al zonder meer de plicht op alle mensen in mijn gebeden te gedenken, ga jij dus maar zelf tot God bidden, want dat alleen kan en zal je helpen; want een betaald gebed is een gruwel voor God!'

[6] Kijk, dat zou een gelovige priester tegen degene moeten zeggen die hem voor een gebed wilde betalen! Maar omdat de priester zelf niet in God gelooft, laat hij zich voor het gebed betalen dat hij uit een boek, zonder er ook maar iets bij te denken en te willen, in een huichelachtige, vrome houding prevelt, en daarom is hij een complete leugenaar en bedrieger. Hoe kan zo'n gebed door God op prijs worden gesteld?

[7] Ik zeg je: Ook al zou God de mens die vanwege zijn vermeende onwaardigheid niet tot Hem zou durven te bidden, terwille van zijn deemoed uit de een of andere nood helpen, dan zal Hij hem in dit geval echter beslist niet helpen, om hem daardoor langzaam maar zeker van zijn bijgeloof te bevrijden.

[8] Wanneer je een arme ziet die om noodzakelijke hulp tot God bidt, ga dan naar hem toe en help hem, als je wat hebt om hem te helpen; heb je echter niets, bid dan zelf ook voor hem tot God, en Ik zeg je: God zal jouw gebed en het gebed van de arme verhoren! Want wanneer er twee of drie waarachtig tot Mij bidden, zal hun gebed ook zeker altijd verhoord worden. Maar laat niemand zich terwille van domme en puur wereldse zaken biddend tot God richten, want God zou hem niet verhoren; als iemand echter bidt voor iets wat echt noodzakelijk is voor het leven van het lichaam en voor de versterking van het geloof en de ziel, dan zal het hem niet onthouden worden. -Kijk, dat is de waarheid over het echte gebed, dat ook een ware en echte zegen van God in het hart van de mens is! Begrijp je dat?'

[9] DE WAARD VAN DE HERBERG zei: 'Ja, Heer, dat is heel gemakkelijk te begrijpen omdat het immers een overduidelijke waarheid is; maar de magische gebeden van de priesters heb ik nog nooit begrepen, en wel om de heel eenvoudige reden dat zij als puur bedrog helemaal niet te begrijpen zijn. O die gemene bedriegers! Hoe zij toch hun uiterste best doen om het volk hun waardeloze gebeden zó voor te stellen alsof die echt stapsgewijs steeds werkzamer en krachtiger zouden worden naarmate ze door hogere priesters op bepaalde zeer heilige plaatsen gebeden worden, en alsof een en hetzelfde gebed door een en dezelfde hogepriester gebeden -en wel op de heiligste plaats -, in kracht en uitwerking zou toenemen naarmate het met meer ponden goud en zilver betaald wordt! En kijk, nog heel veel mensen geloven dat zonder meer! Wee degene, die het hun zou afraden en zou zeggen dat de God van Abraham, Izaak en Jacob geen welgevallen aan zo'n gebed zou kunnen hebben, en dat Hij ook erg onrechtvaardig zou zijn als Hij alleen naar het gebed van die mensen zou luisteren die het door priesters voor veel geld kunnen laten bidden, en armen die dat niet kunnen, zonder hen te verhoren en zonder enige hulp af zou wijzen! O, dat zou bij deze blinde dwazen helemaal geen zin hebben! Zij zouden zo'n wijze volksvoorlichter alleen voor een godslasteraar en tempelschenner houden en hem als zodanig ook bij de tempel aangeven, waarna hij dan zeker heel snel voor alle eeuwigheid zo goed verzorgd zou worden, als men zich dat maar zou kunnen wensen.

[10] Ah, verheven vriend en goddelijke meester, voor een eerlijk en ontwikkeld mens is er geen bestaan meer! Heus, deze herberg is toch veel meer een ware tempel Gods dan Salomo's voorhof daar beneden; want daar vind je nu verder alleen nog maar leugen en bedrog en de ergste mensenhaat! Ik ben al sinds tien jaar niet meer in de tempel geweest -en zal er ook in de toekomst erg voor oppassen! Een feest kan mij nog wel het minst naar de tempel lokken, want dan worden er op brutale wijze de grootste bedriegerijen bedreven, en geen wet beschermt mij daarvoor. Op de feesten halen de tempeldienaren, alsof ze goden zijn, zonder enig verantwoordelijkheidsgevoel de grootste onzin uit; dat kan ik echter niet zonder de grootst mogelijke ergernis aanzien en daarom blijf ik liever weg. -Heb ik gelijk of niet?'

[11] IK zei:'Absoluut, want je kunt er niets aan veranderen, en daarom is het voor jou beter van de plaats weg te blijven waar je niets goeds en waars kunt beleven en je je als een Jood van de oude stempel moet ergeren. Maar Ik ben gekomen om alles wat krom is, recht, en wat blind en doof is, ziende en horende te maken. Laten we nu echter over de tempel ophouden, want de totale onbruikbaarheid ervan is jullie maar al te bekend!

[12] Wij zullen echter binnenkort nog meer gasten krijgen, namelijk echte Romeinen en Grieken. Zij zullen hier eten en waarschijnlijk hier ook overnachten, want beneden is er in de hele stad vrijwel geen onderdak te vinden, en jij als waard kunt je daarop vast wat voorbereiden.”

[13] Toen de waard dat hoorde, ging hij vlug naar zijn mensen buiten en lichtte hen in; en die keken toen of de gasten er al aankwamen. Toen zij naar beneden naar de tuinpoort keken waar men doorheen moest om op de Olijfberg te komen, zagen zij reeds een groep van dertig mensen door de poort naar binnengaan, en zij gingen dus snel alles regelen om de gasten die er al gauw zouden zijn, iets behoorlijks voor te kunnen zetten. De kamer, waarin ook wij zaten, was groot genoeg om honderd gasten te herbergen. Ook waren er nog enige ruime zijkamers, die voor nachtlogies heel goed ingericht waren, en niemand hoefde zich dus zorgen te maken over een goed onderkomen voor de aankomende vreemdelingen, waarvan de gids een vrije burgeres van Jeruzalem was die zich veel met vreemden bezighield. Wij zullen haar later nog wel beter leren kennen

 

181 De aankomst van de Romeinse vreemdelingen in de herberg

 

[1] Het duurde natuurlijk niet lang, of de vreemdelingen waren er al. De waard en ook Lazarus gingen hen hoffelijk tegemoet en verwelkomden hen. De vreemdelingen kwamen daarop binnen, begroetten ons volgens hun gebruik, en wij groetten hen terug. Zij gingen aan een tafel zitten en vroegen meteen te eten en te drinken, want ze waren erg hongerig en dorstig omdat er in de stad nergens iets behoorlijks meer te krijgen was.

[2] En DE WAARD zei: 'Brood en wijn kunt u meteen krijgen, maar op een behoorlijk avondmaal zult u wel iets langer moeten wachten!'

[3] Dat vonden zij best, en zij kregen meteen ruim voldoende brood en wijn en aten en dronken heel opgewekt, prezen de wijn en waren in een heel vrolijke stemming. Ook de vrouw was erg goed geluimd en vertelde hun allerlei vrolijke dingen. Maar wij hielden ons rustig, en de leerlingen, die de Griekse en ook de Romeinse taal machtig waren, luisterden aandachtig naar wat deze vreemdelingen allemaal vertelden.

[4] In hun midden bevond zich een zeer voornaam man. Het was een Romein die nu voor het eerst in Jeruzalem was. Hij zei tegen de anderen: 'Luister, na zoveel gekheid kunnen we nu ook wel eens iets ernstigers zeggen, opdat het geëerde gezelschap dat wij hier aangetroffen hebben niet bij zichzelf denkt dat wij alleen maar een stel grappenmakers zijn. Ik begin dus maar meteen en zeg:

[5] Wij komen allen uit Rome hierheen naar de grote stad der Joden, die door hen heilig genoemd wordt. Door de goede diensten van onze mooie jodin kwamen wij in deze bergherberg, die volgens onze gids weliswaar bij het joodse priesterdom een erg slechte naam heeft, maar desondanks sinds lange tijd altijd als de beste en goedkoopste van heel Jeruzalem zijn waarde bewezen heeft. Wat onze beste gids dus van deze herberg als goed aanprees, wordt nu volkomen bevestigd; want wij zijn er nu zelf, en het brood, de bijzonder goede wijn en de heel speciale vriendelijkheid van onze waard zijn voor ons daarvan het beste bewijs. Daarom moeten wij onze mooie gids ook vooral heel dankbaar zijn, wat volgens ons oude Romeinse gebruik ook zeker het geval zal zijn.

[6] We zijn nu al enige.dagen hier in deze stad en hebben ons vannacht met de slechtste herberg moeten behelpen, en de goede goden hebben ons vandaag iets beters toegedacht. Dat wij gisteren alleen al door het zoeken van onderdak geen tijd hadden voor datgene waarvoor wij eigenlijk uit Rome hier naartoe gereisd zijn, is niet moeilijk te begrijpen; maar nu hebben we dan een echt onderdak, en daarom is het naar mijn mening nu ook al wel tijd om aan datgene te gaan denken waarvoor wij de lange en gevaarlijke reis ondernomen hebben. Want de reis van Rome hierheen is echt geen kleinigheid! Onze lieve gids, die ons de weg naar deze goede herberg gewezen heeft, zal morgen misschien ook in dit opzicht inlichtin­gen kunnen geven, -of misschien ook wel onze waard; maar hem moeten wij eerst nog wat beter leren kennen, omdat dat bij de joden wat moeilijk schijnt te liggen, die hebben het - onder ons gezegd - altijd achter de ellebogen.

[7] Dat onze mooie gids echter een heel eerlijk en rechtschapen persoon is, daar hebben we ons al een paar maal van kunnen overtuigen; daarom zullen wij ons heimelijk tot haar wenden, en dan zal zij wel zo vriendelijk zijn ons goed in te lichten, zodat wij te weten komen of wij onze reis hierheen al dan niet voor niets gemaakt hebben. Want als er enige waarheid in schuilt, blijven wij net zolang hier tot wij precies weten wat ervan waar is; maar stelt het niets voor, dan gaan wij binnen een paar dagen al weer naar huis.

[8] Een onweer ziet er op afstand ook altijd veel gevaarlijker en dreigender uit dan vlak daarna, wanneer het dichtbij is, en zo zal het waarschijnlijk ook in dit geval zijn. Natuurlijk is het vreemd dat wij hier in het joodse land nog vrijwel niemand erover hebben horen spreken. Maar ondanks dat zullen wij wat intensiever informaties inwinnen, en daarom zou ik jou, onze aanvallige gids, willen vragen of je iets hebt gehoord over een Joodse, sinds kort nieuw opgestane profeet, die ongelooflijke, wonderbare dingen moet kunnen doen.

[9] Vertel ons eerlijk en naar waarheid, of en wat je over die profeet hebt gehoord, en wat er eigenlijk van waar is! Heb je hem al een keer zelf gezien en gesproken, of andere geloofwaardige mensen over hem horen spreken? En als ze over hem gesproken hebben, zul je misschien ook gehoord hebben wat zij over hem zeiden? Zeg ons alles watje over deze zaak weet, en wij zullen je - zoals reeds gezegd -bijzonder erkentelijk zijn!'

 

182 Het gesprek van de gids met de Romeinen over de Heer

 

[1] Daarop zei DE JONGE VROUW: 'Ja, geachte vrienden, wat dat betreft kan ik jullie echt niet van dienst zijn! Ik heb wel - zo meer in het algemeen ­het een en ander over hem gehoord, maar alles wat men over hem vertelde, klonk nog veel ongelooflijker dan de verhalen over uw goden.

[2] Maar volgens wat algemeen in de betere kringen verteld wordt, moet hij wel een heel wijs en buitengewoon goed mens zijn; naast zijn wijsheid duiken er echter meteen weer allerlei wonderdaden op, die een mens die zijn verstand gebruikt zelfs dan niet zou geloven, als hij die zelf door de profeet had zien verrichten. Zelf geloof ik dat dan ook niet van die man, maar bij de mensen gaat dat nu eenmaal zo. Zodra er een slim mens opstaat temidden van een grote groep domme mensen, en hen wijst op hun grote domheid, en de blinden naderhand inzien dat hij waarachtig een echt wijs man is, houden zij hem ook al meteen voor een god! Ook al geeft hij dan staaltjes van zijn kunnen ten beste die gewoon op heel natuurlijke principes berusten, dan zien zij dat direct als wonderen door een god gedaan, en de mensen lopen hem van alle streken der aarde na! Ik geloof dus, dat dat ook het geval is bij deze goede, en toch wel erg verstandige man, die net zo min een profeet zal zijn als een van ons.

[3] Hij moet ook al een paar keer hier in Jeruzalem zijn geweest, ook een paar wonderen hebben gedaan en vervolgens het volk op zijn manier onderwezen hebben; maar toen moet hij in botsing gekomen zijn met de Farizeeën, en die hebben hem, geloof ik, heel nadrukkelijk verboden in het openbaar op te treden, -en daarom zou hij op dit moment wel eens minder vaak in deze stad te zien kum1en zijn. Hij moet voornamelijk in Galilea werken, daarom weet men hier minder over hem dan bijvoorbeeld in een stad in Galilea.

[4] Zelfheb ik hem nog nooit gezien en ik heb ook geen speciale behoefte om hem te zien. Van zijn bijzondere wijsheid zou ik bar weinig begrijpen, en allerlei toverkunstjes heb ik ook al vaak genoeg gezien -vooral bij de Essenen, die zelfs doden weer levend en gezond maken -, en daarom voel ik me niet zo erg geroepen om de zo alom beroemde wonderprofeet te zien. Dat is dan ook alles wat ik weet en ik kan u verder niets meer, noch pro noch contra, over deze profeet zeggen.

[5] Overigens moet ik heel eerlijk toegeven dat ik van geen enkele profeet ooit iets bijzonders verwacht heb; want ten eerste waren ze allemaal zo vervelend en somber als een nevelige dag laat in de herfst, ten tweede zo onbegrijpelijk als de sterrenhemel en ten derde zo donker en onvriendelijk als een onweersnacht in Egypte. Wie kan er ooit vriendschappelijk met zulke mensen omgaan? Maar dat is alleen maar mijn privé mening, die ik niemand wil opdringen; want heus ik wordt nooit een profetes, en het maakt me helemaal niet uit wat de mensen geloven, als zij maar goed en eerlijk zijn.’

[6] DE ROMEIN zei: 'Wel kijk eens aan, je gewone natuurlijke verstand is helemaal nog niet zo slecht! Je hebt een gezonde instelling, die ons heel goed bevalt; maar ondanks dat moet achter de grote, nieuwe profeet toch meer schuilgaan dan jij ons over hem wist te vertellen. Dat je dat weinig, of ook helemaal niet kan interesseren, komt wel omdat je nog erg jong bent en door je vrouwelijke wispelturigheid; maar wij als reeds tamelijk bedaagde mensen, en mannen uit de voornaamste en grootste stad van de tot nu toe bekende wereld, interesseren ons beslist heel erg voor zo'n zeldzame man, anders zouden we voor hem niet zo 'n grote reis naar hier gemaakt hebben, -en daarom zul je wel begrijpen dat wij nog meer informatie over die man moeten hebben. Maar jij bent zo gewiekst, dat je toch wel zult weten of we zoiets aan de waard kunnen vragen, want de huurlingen van de priesters en van Herodes moeten hier erg grote oren en ogen zo scherp als een adelaar hebben. Daar hoort hij toch zeker niet bij?'

[7] DE JONGE VROUW zei: 'O, maakt u zich daar maar geen zorgen over! De waard zwijgt als het graf en heeft zover ik weet nog nooit iemand verraden. U kunt hem dat best vragen, en die ongeveer dertig gasten schijnen vrienden te zijn van de eigenlijke eigenaar, Lazarus genaamd, en die is zelf helemaal tegen de tempel, en daarom zitten de priesters hem zo veel ze maar kunnen dwars. Maar hij is onbetwist een van de rijkste mensen in het hele land, dus kunnen ze hem niet zo gemakkelijk wat doen, en nog veel minder omdat hij met al zijn bezittingen helemaal onder Romeinse bescherming staat. O, zowel met de een als met de ander kunt u volkomen vrijuit spreken en niemand zal u verraden! Ik wel het allerminst; want hoeveel achting ik voor de tempel heb, dat heb ik u beneden al heel precies uitgelegd, en daar hoef ik wel niets aan toe te voegen!’

[8] DE ROMEIN, die de Griekse taal machtig was, zei: 'Goed gesproken, beste gids! Het is al in orde, want we weten nu met wie wij het te doen hebben; al het andere komt dan vanzelf wel!'

[9] Mijn leerlingen zaten zachtjes onder elkaar over deze vreemdelingen te mompelen en kritische opmerkingen te maken, en hadden niet zoveel op met het nogal lichtvaardige meisje, maar Ik gaf hen te verstaan dat zij niet voortijdig iets moesten zeggen. En dat deden zij dan ook.

[10] Al gauw daarna kwamen Lazarus en de waard de kamer binnen en kondigden aan dat het avondmaal binnengebracht zou worden. Dat was voor de vreemdelingen natuurlijk een verrassend goed bericht.

[11] En toen er meteen royale hoeveelheden erg lekker uitziend voedsel in edel vaatwerk op de tafels gezet werd, zetten DE VREEMDELINGEN grote ogen op, en zeiden: 'Waarachtig, smaakvoller kun je het ook in Rome niet krijgen!'

[12] Maar toen zij begonnen te eten, werden ze helemaal enthousiast en zij hielden niet op met de loftrompet te steken over de kwaliteit van de spijzen. Ook onze tafel werd rijkelijk van voedsel voorzien, en wij aten en dronken; maar wij deden niet zo enthousiast, wat de vreemdelingen wat vreemd voorkwam, en zij dachten dat onze spijzen misschien wat minder goed waren.

[13] LAZARUS en de waard, die aan onze tafel aten, zeiden echter: 'Beste vrienden, dat is bij mij altijd hetzelfde! Iedere gast, hoog of laag, wordt helemaal op gelijke wijze bediend! Iedereen krijgt met alle plezier het beste aangeboden wat ik heb.’

[14] Deze woorden stelden de vreemdelingen helemaal gerust, zij aten en dronken en vroegen tijdens het eten verder niets meer.

 

183 De Romein vraagt de waard en Lazarus naar de wonderman Jezus

 

[1] Na de overvloedige maaltijd begon het in de eetzaal pas rumoeriger te worden, en omdat de wijn de vreemdelingen ook meer moed gaf, begonnen zij steeds opnieuw over hun oude thema van de nieuwe profeet, en ONZE VOORAANSTAANDE ROMEIN wendde zich tot onze waard en vroeg hem: 'Beste waard, je zult het me toch niet kwalijk nemen als ik je om iets heel speciaals vraag! ?

[2] Kijk, vanuit Judea heeft zich zelfs tot Rome de mare verspreid dat ergens in de joodse landen een buitengewoon man, een soort profeet, is opgestaan, die toekomstige zaken voorspelt, en aan wiens wil alle natuurkrachten volkomen moeten gehoorzamen! Lang wilden wij dat niet geloven, maar er kwamen pas kort geleden van zeer betrouwbare zijde opnieuw berichten naar Rome en dus ook bij mij -omdat ik een van de voornaamste patriciërs van Rome ben -, en ik en al deze vrienden van mij, die ook tot de aanzienlijksten van Rome horen, dachten: Iets ervan moet toch waar zijn, -maar wat? Schepen hebben we genoeg en zeelieden bij honderden, laten we een reis naar Azië maken en wel naar Judea! Daar zullen we het gemakkelijkst ervaren wat er van waar is!

[3] Wel, we vertrokken veertien dagen geleden, hadden ten dele een redelijk gunstige wind en zijn nu hier! Maar merkwaardig genoeg, in Rome kwamen we duidelijk meer aan de weet dan hier in het land waar de wonderman zich op moet houden! Degenen, die we onderweg daarnaar gevraagd hebben, wisten of helemaal niets of nauwelijks meer dan wat wij uit Rome meegebracht hebben.

[4] Jeruzalem, als hoofdstad van dit land moest dan toch wel het eerst alles over deze zaak weten! Daarom komen we ook juist hierheen. Maar ook hier is álles stil! Onze prettige gids die we vandaag alleen aangenomen hebben om ons de stad te laten zien, heeft ons weliswaar nog het meest verteld, maar voor zo'n buitengewone zaak kunnen we dat beslist niet voldoende vinden. Daarom heb ik me nu voor deze aangelegenheid tot u gericht om te vragen of u ons meer daarover kunt vertellen. Zeg me eens! Bestaat er in Judea zo'n man, en wat doet hij? Wat vindt u van hem?'

[5] De waard keek Mij aan en vroeg Mij in zekere zin met zijn ogen of hij Mij bekend mocht maken. Maar hij hoorde in zichzelf het duidelijke antwoord: 'Nu nog niet, zij zullen Mij later zelfwel herkennen!'

[6] Daarop zei DE WAARD tegen de Romein: 'Ja, zeer geachte vriend, die man bestaat precies zoals u dat in Rome heeft horen vertellen; maar onze meer dan zelfzuchtige en heerszuchtige priesters zijn hem en ook ieder die hem goed kent in hoge mate vijandig gezind, en daarom kunnen we, om onze huid te sparen, beter niet zo erg veel of te luid over hem spreken.

[7] Ik ken u natuurlijk helemaal niet en weet ook niet met welk doel u eigenlijk nu meer informatie wilt hebben, u zult het mij voorlopig dus ten goede moeten houden als ik u nu niet meer over hem kan zeggen dan: Hij bestaat precies zoals hij u in Rome beschreven is; maar waar hij nu is, en wat hij doet, kan en mag ik u niet verraden.

[8] Ook deze heer hier, die thans eigenaar is van de hele oude stad Bethanië, evenals deze berg met deze herberg, kent hem zeer goed en weet wat de grote man presteert! Hij kan ook volkomen naar waarheid getuigen dat de wonderman nog bestaat en actief is; maar over het waar zal ook hij zwijgen­. Wij weten wel dat al onze priesters, die zichzelf voor goden houden, hem eeuwig niets kunnen doen; maar wij willen ondanks dat alle opzien vermijden, om rust van de giftige priesters te hebben. Meer kan en mag ik u met zeggen.

[9] DE ROMEIN zei: 'Daar ben ik ook al tevreden mee; alleen zou ik nog door u, heer des huizes, deze uitspraak bevestigd willen zien! Wat zegt u over de beroemde man?'

[10] LAZARUS zei: 'Wat de waard tegen u zei, is waar, en meer kan en mag ook ik u niet zeggen! Maar omdat u morgen en ook overmorgen nog niet afreist, kan het heel goed gebeuren dat u Hem, als u goeds met Hem voor hebt, nog gemakkelijk persoonlijk zult leren kennen! Want Hij komt graag bij degenen die rechtschapen zijn en een waarachtige goede wil hebben; maar verraders haat Hij, niet om Zichzelf, maar vanwege hun eigen, verwerpelijke slechtheid. Zijn wil is zo krachtig, dat Hij slechts hoeft te willen en dat wat Hij wil, gebeurt ogenblikkelijk. Hij zou bijvoorbeeld kunnen willen dat deze hele aarde niet meer bestond en dan is zij er ook niet meer! Hij vreest ook geen vijand; maar is hem niet vijandig gezind, ­niet, omdat Hij een vijand ook maar enigszins zou vrezen, maar omdat Hij Zelf wil dat de mensen zich alleen maar toeleggen op de wederzijdse liefde. Daarom zijn grote vijanden van de mensheid Hem een gruwel, en wee degene, die Zijn rechtvaardige toorn treft! Kortom, Hij is de wijste, beste en machtigste, waarachtige godmens op de hele aarde! Meer hoef ik u niet te zeggen.

[11] DE ROMEIN zei: 'Daar ben ik al volkomen tevreden mee! U kunt er van verzekerd zijn, dat wij allen alleen maar bezield met de beste bedoe­lingen voor de bijzondere man hierheen gekomen zijn! Als we al onze schatten bij ons zouden hebben die wij voor het grootste deel in ons schip hebben achtergelaten, zou ik die allemaal als onderpand geven voor onze goede plannen met de beroemde man! Maar je kunt ons wel vertrouwen, want een echte Romein doet alles openlijk en veracht achterbaksheid. Stel dat wij hem ook maar ergens ontmoeten, dan zal hij onze achting voor hem niet slechts door woorden en diepe buigingen, maar door krachtige, belangrijke daden leren kennen!’

[12] LAZARUS antwoordde: 'Met goud, zilver en edelstenen hoeft u bij Hem echter niet aan te komen, want als Hij iets wenst, kan Hij Zelf bergen in blinkend goud veranderen! Voor Hem geldt niets anders dan slechts een zuiver en goed hart. Wie Hem met deze grootste schat tegemoetkomt, is Zijn vriend, en voor hem doet Hij ook alles waarvan Hij ziet dat de ander het nodig heeft. Maar goud en zilver kan men beter thuislaten, want Hij haat het omdat het de mensen hard en slecht maakt. Alles, wat voor de wereld groot en schitterend genoemd kan worden, is in Zijn ogen een gruwel. Nu weet u hoe Hij is; gedraag u daarnaar als u Hem zult vinden, dan zal Hij u graag Zijn liefde, de waarheid en het eeuwige leven geven!'

 

184 Lazarus vertelt de Romeinen over de Heer

 

[1] DE ROMEIN zei: 'Ik kan aan u zien dat u de waarheid spreekt en niet liegt, en ons verlangen om de bijzondere man persoonlijk te leren kennen is daardoor nog groter geworden. Als hij echter ongetwijfeld zo is als u beiden ons met dezelfde woorden beschreven heeft, dan zou hij zich zelfs gemakkelijk tot koning der Joden kunnen opwerpen. Want dan zou toch de macht van zijn wil al voldoende zijn om ons Romeinen weg te jagen en het daarna ook zo te regelen dat er in 't vervolg nooit meer een Romein in het land zou komen! Wij Romeinen weten ook al sinds lang dat alle joden volgens de tekst van hun oude profeten op een grote koning wachten. Uiteindelijk kon het wel eens zo zijn dat hun langdurige hoop door deze grote man volledig vervuld is, en dat wij Romeinen op een mooie morgen er door zijn almachtige godenwil bliksemsnel uitgewerkt worden! Wat denkt u daarvan?'

[2] LAZARUS zei toen: 'Daar hoeven de Romeinen bij Hem beslist nooit of te nimmer bang voor te zijn; want ten eerste is Hij een groot vriend van de Romeinen, en ten tweede moet de voorspelling van de oude profeten zo opgevat worden dat Hij in de verste verte niet van plan is om als Messias, die nu naar waarheid volgens de oude profetieën gekomen is, een aards rijk op deze aarde te vestigen, maar om een geestelijk rijk van liefde en ware wijsheid van God te vestigen voor alle mensen van de aarde die Zijn leer over God, over Zijn hemelrijk en het eeuwige leven van de ziel na de lichamelijke dood aannemen en volgens Zijn bekendgemaakte wil zullen leven en werken. Kijk, dat is Zijn zuivere en ware bedoeling; maar van een verdrijving van de Romeinen uit dit land is bij Hem al heel zeker nooit sprake!

[3] Ja, dat heel veel geestelijk blinde joden dit geloven, kan ik zeker niet bestrijden; maar zonder uitzondering houden zij onze grote man daar niet voor. En als Hij tegen hen zegt dat Hij de Beloofde is, geloven zij Hem toch niet, ondanks alle wonderen die Hij hun laat zien, maar beschuldigen Hem nog van godslastering, en noemen Hem een sabbatschender, en als het nu mogelijk zou zijn, zouden zij de eersten zijn die Hem zouden doden! Wat ik u hier zeg is de volle waarheid, en u hoeft in ieder geval niet in het minst bang te zijn dat Hij ooit de joden van u Romeinen bevrijden zal, eerder het tegendeel!’

[4] DE ROMEIN zei: 'Wel, in dat geval kan hij maar beter naar Rome gaan; daar zal men hem beslist op handen dragen en verafgoden! Wat doet zo'n groot en uniek man bij de maar al te bekende domme Joden, die zich Voor Gods kinderen houden, maar in hun denken, spreken en handelen dommer zijn dan de Scythen uit het noorden?!'

[5] LAZARUS zei: 'Als Hij dat in Zijn ondoorgrondelijke, diepe wijsheid zou willen, zou Hij ook allang in Rome geweest zijn! Wie zou Zijn almachtige wil hebben kunnen weerstaan?! Maar Hij zal wel weten waarom Hij voornamelijk alleen maar bij ons joden blijft! Wij mensen zijn allemaal te dom om tegen Hem te kunnen zeggen: 'Heer, doe dit, of doe dat!'; want Hij alleen is waarachtig een Heer in alle wijsheid en alle macht. Wie kan Hem dan iets raden?!'

[6] DE ROMEIN zei: 'Ja, in dat geval zal er moeilijk met hem te praten en te onderhandelen zijn! Nu, hoe het ook zij, wij zullen hem toch in hoge mate dankbaar zijn als hij ons slechts één keer waardig zou achten om hem ergens te zien te krijgen! U beiden zullen wij echter goed weten te belonen als u ons op een af andere wijze gelegenheid zoudt geven om hem te zien! ,

[7] LAZARUS zei: 'Dat zou erg lichtzinnig van u zijn! Want als ik en mijn waard hebzuchtig zouden zijn, zou het niet zo moeilijk zijn iemand over te halen om tegen goede betaling zich aan u voor te doen als de grote man; en als u hem zoudt vragen of hij. de grote wonderman was, zou hij u dan ook een heel goed en waar klinkend antwoord kunnen geven, -want ook daarvoor zouden wij al van tevoren kunnen zorgen. Kijk, dat zou van u dus niet slim zijn en van ons slecht! U zult hem wel uit u zelf herkennen, zonder dat wij om uw klinkende beloning te verdienen u zouden moeten zeggen: Kijk, die of die is het!’

[8] Toen de Romein dat antwoord van Lazarus hoorde, loofde hij hem en prees hem als een zeldzaam verstandig, eerzaam man.

 

185 De genezing van de bezeten jonge vrouw Maria Magdalena

 

[1] Maar kort daarna, ongeveer na een kwartier, kreeg de gids van de Romeinen die anders als publieke vrouw met ontuchtige mannen verkeer­de, vanwege de teveel genoten wijn geweldige krampen, en zij jammerde en vertrok haar gezicht terwijl haar ledematen en spieren vreselijk ver­krampt waren.

[2] DE ROMEINEN waren daardoor hevig ontdaan, omdat zij zo'n verschijn­sel voor een buitengewoon slecht Malum Omen* (*slecht voorteken) hielden. Zij zeiden: 'Wee ons, de goden zijn erg kwaad op ons geworden omdat wij een vreemde god zijn gaan opzoeken! Wat doen we nu?'

[3] LAZARUS zei: 'Gewoon blijven! Want ik ken deze persoon al geruime tijd; zij heeft al een aantal jaren last van deze ziekte, en zij heeft dit al meermalen gehad, vooral als zij iets teveel wijn had gedronken. Wij joden noemen het bezetenheid door één of vaak ook meer kwade geesten. In vroeger tijden, toen er nog veel vrome mensen onder de joden te vinden waren, konden zulke kwade geesten door het gebed van een vroom mens verjaagd worden; maar in deze tijd bestaat dat nauwelijks meer. Natuurlijk zou onze bijzondere man dat welogenblikkelijk kunnen, als Hij dat wilde!

[4] Kijk, dat is de oorzaak van dit verschijnsel en verder helemaal niets! Hoe zouden jullie goden kwaad op jullie kunnen worden, terwijl zij toch nergens anders kunnen bestaan dan in de fantasie van mensen die van een ware god niets weten omdat zij nooit iets over Hem gehoord hebben? Waarom niet? Dat ligt in het eeuwig grote wijsheidsplan besloten van Hem die de mensen geschapen heeft.’

[5] Dat stelde de Romeinen gerust, en zij konden toen weer naar de gids, die zich in een ellendige toestand bevond, kijken en wat medelijden voor haar voelen.

[6] DE VOORNAAMSTE ROMEIN kwam aan onze tafel, waar wij heel rustig zaten, zocht juist Mij uit en zei: 'Beste vriend, is er dan helemaal niemand onder u die dit ongelukkige meisje wat kan helpen? U zit er echt zo ongeïnteresseerd bij, terwijl deze arme vrouw met de dood vecht! Ik zou haar beslist graag helpen als ik een middel tegen die kwaal zou kennen; maar het is bij ons Romeinenjuist met het genezen van speciaal dit soort kwalen nog erg slecht gesteld.’

[7] IK zei: 'U heeft zich tot Mij gewend, zonder te weten wie Ik ben; maar uw halve vertrouwen dat er aan onze tafel iemand de bezetene zou kunnen helpen, heeft u naar Mij toegebracht. En Ik zeg u dat uw geest u al de juiste man heeft aangewezen, die haar ook helpen zal tot haar lichamelijk welzijn en tot welzijn van haar ziel. Let dan goed op met welke middelen Ik deze jonge vrouw voor altijd zal helpen!’

[8] Toen stond Ik op van Mijn stoel, ging naar de al helemaal verstijfd op de grond liggende jonge vrouw, strekte Mijn handen over haar uit en bedreigde de zeven kwade geesten in haar .

[9] Maar DE GEESTEN schreeuwden luid uit haar buik: 'O Jezus, Zoon van David, laat ons nog een korte tijd in dit huis van ons!'

[10] Maar Ik dreigde hen nog eens, en zij verlieten de jonge vrouw op datzelfde ogenblik.

[11] En DE JONGE VROUW stond op en was vrolijk, fris en gezond alsof haar nooit iets gemankeerd had. Maar toen zij Mij naast zich zag en men haar verteld had dat Ik haar geholpen had, keek zij Mij strak aan en zei: 'Ach, dat is toch die geweldige man voor wie mijn hart al sinds een jaar steeds sneller klopte! En juist hij, die ik oneindig liefhad en nog liefheb sinds ik hem slechts eenmaal in het voorbijgaan gezien heb, kwam me nu te hulp! O vriend, u had mij maar beter kunnen laten sterven in plaats van u nu tot groot verdriet van mijn hart te moeten weerzien, zonder ooit hoop te hebben ook door u bemind te worden! Want u bent een zuiver mens en ik ben een verdorven hoer!’

[12] Daarop viel zij aan Mijn voeten neer, omklemde deze knielend en maakte ze nat met tranen van liefde en berouw.

[13] Toen kwamen een paar leerlingen naar voren, wilden haar van Mijn voeten wegtrekken, en zeiden tegen haar dat zoiets hier niet te pas kwam.

[14] Maar IK zei tegen de leerlingen: 'Wat gaat jullie dat aan?! Ben Ik dan niet Heer over Mijzelf en nu ook over haar? Als het Mij teveel wordt, zal Ik wel tegen haar zeggen wat wel of niet te pas komt! Ik zeg jullie: Deze jonge vrouw heeft veel gezondigd, -maar zij houdt ook meer van Mij dan jullie allemaal bij elkaar; daarom zal haar ook veel vergeven worden. En verder zeg Ik jullie nog, dat overal waar Mijn evangelie gepredikt wordt ook over dit voorval en deze jonge vrouw gesproken zal worden.’

[15] Toen trokken de leerlingen zich terug en zeiden niets meer.

[16] Maar IK zei daarop tegen de jonge vrouw: 'Sta op want je bent geholpen, en al je zonden zijn je vergeven! Maar ga nu heen en zondig niet meer, opdat je nog niet iets ergers zal overkomen! Want als een boze geest een mens verlaat, trekt hij door dorre steppen en woestijnen en zoekt naar een woning, en als hij niets vindt, komt hij weer terug. Dan vindt hij zijn oude woning schoongeveegd en gereinigd, zodat hij grote lust krijgt er weer in te trekken. Als hij echter ziet dat hij alleen te zwak is, haalt hij zeven andere geesten die nog erger zijn dan hij en gezamenlijk trekken zij dan met geweld in de gereinigde woning, en deze tweede toestand van die mens is dan nog veel erger dan de eerste. Let dus goed op dat jou niet hetzelfde overkomt! Sta daarom op, ga heen en zondig dus niet meer!'

[17] Toen stond de jonge vrouw op en wist van louter liefde en dank voor Mij haast niet wat zij moest doen. Na een poosje vroeg zij Mij of zij toch deze nacht nog hier in de herberg mocht blijven, omdat het al laat in de nacht was geworden.

[18] En IK zei tegen haar: 'Ik sprak niet tegen je lichaam, maar tegen je ziel en haar vele wereldse begeerten; met je lichaam kun je gaan waar je wilt!'

[19] Dat was voldoende voor de jonge vrouwen zij ging weer aan tafel zitten, - maar haar ogen wendde zij geen moment van Mij af.

 

186 De Romeinen en de jonge vrouw eren de Heer

 

[1] Maar nu begon DE ROMEIN Mij ook wat nauwkeuriger te bekijken, en hij zei tegen Mij: 'Vriend, vergeef mij dat mijn hart mij dwingt u nu ook met een belangrijke vraag lastig te vallen! Mijn eerdere navorsingen naar die bijzondere man uit dit land zullen u niet ontgaan zijn. U heeft nu deze jonge vrouw zo wonderbaarlijk genezen als ik nog nooit eerder heb meegemaakt. U genas haar alleen door de kracht van Uw wil. Zou het kunnen zijn dat u uiteindelijk die bijzondere man, die ware godmens bent, waarover men helemaal in Rome spreekt?! En mocht u het misschien niet zijn, dan zult u zeker van hem afweten. Als dat zo is, breng ons dan bij hem, en wat ik aan schatten bij mij heb is van u!'

[2] Daarop zei IK: 'Omdat u daarvoor helemaal uit Rome de verre reis met uw reisgenoten hierheen hebt gemaakt, zeg Ik u dat u reeds op de juiste plaats bent; want Ik ben Degene die u gezocht heeft. Wat wilt u nu? Waarom was het u zoveel waard om Mij te vinden?'

[3] DE ROMEIN, die helemaal in de wolken was over Mijn mededeling, zei: '0 vriend, als U het bent, dan heb ik met al mijn reisgenoten mijn heil gevonden; want ik wil Uw onderricht ze]f meemaken en Uw grote macht en heerlijkheid zien. Maar wij zullen U morgen pas verder lastigvallen; deze nacht willen we als oude, goede vrienden doorbrengen.

[4] Allereerst dank ik U nu voor de genezing van dit lieve jonge meisje. En jullie beiden als gastheren, laat nu nog meer wijn brengen; want wij hebben nu ons hoogste heil gevonden, en morgen zullen alle armen van deze stad op onze kosten te eten krijgen! Fiat!'

[5] Lazarus en de waard haalden nog een flinke hoeveelheid wijn en de drinkbekers werden gevuld.

[6] Daarop pakte DE ROMEIN de volle beker en zei: 'Heilons, en eer, liefde en dank aan U, grote Meester! ook al herkennen de duistere, domme joden U niet, dan zullen de Romeinen U des te beter herkennen!'

[7] Hierop dronk hij de beker in één teug leeg en prees daarna de wijn. Vervolgens deden de anderen allemaal hetzelfde. Alleen de jonge vrouw dronk niet, omdat zij bang was weer een aanval te krijgen.

[8] Maar DE ROMEIN zei tegen haar: 'Luister, lieve jonge vrouw! Wij Romeinen hebben een oud spreekwoord dat luidt: 'Als de dokter erbij is, kan je niets gebeuren!' En hier hebben we een Opperdokter, en daarom kun je ook ter ere van Hem wel een beker leegdrinken!'

[9] Toen zei DE JONGE VROUW: 'Als ik wist dat ik Hem eer kon bewijzen door de wijn te drinken, zou ik alle zakken van heel Palestina leeg willen drinken en dan voor Hem sterven; maar ik weet, dat ik door het drinken van wijn Zijn eer niet in het minst vergroot. Omdat Hij door alle machten van de hemel en van de natuur van deze aarde ten hoogste geëerd wordt, is naast die hoogste eer mijn eer zoveel als niets, en daarom drink ik nu de wijn ook niet; maar ik drink de wijn uit liefde voor Hem en ook voor u, goede mannen uit Rome! En laat daarom deze beker vol wijn zoveel betekenen als: Mijn hart is voor Hem alleen, en mijn achtingvoor u allen!'

[10] Na deze goede toespraak dronk zij de beker leeg, stond van haar zitplaats op, ging naar Mij toe en zei: 'O grote Meester, laat een onwaardige jonge vrouw de zoom van Uw kleed aanraken en kussen om haar hart daardoor wat te verlichten!'

[11] Daarna knielde zij neer, pakte de zoom van Mijn gewaad en kuste deze vele malen, maakte hem nat met haar tranen en kon die toen helemaal niet meer loslaten.

[12] EEN PAAR LEERLINGEN protesteerden en zeiden: 'Maar Heer, jaag haar toch weg; zij maakt Uw goede kleren vuil!’

[13] IK zei: 'Waar maken jullie je druk over! Als Ik het goed vind, waarom vinden jullie het dan niet goed?! Zij was een zondares, is nu een ware boetvaardige vrouwen Mij juist daarom liever dan veel rechtvaardigen die geen behoefte hebben om boete te doen.

[14] Kijk, er was eens een mens die honderd schapen had! En op een keer verdwaalde er op de grote weideplaats een schaap in de bosjes. Toen hij 's avonds zijn schapen tel.de, merkte hij dat er een schaap mankeerde. Hij bedacht zich met lang, het de negen en negentig schapen staan en ging snel het verloren schaap zoeken. En toen hij het na lang en ingespannen zoeken vond, nam hij het van blijdschap op zijn schouders en droeg het naar huis. Toen het weer bij de andere negen en negentig was, verheugde hij zich meer over dat gelukkig teruggevonden schaap dan over de negen en negentig die nooit zoek waren geweest.

[15] En kijk, zo zal er ook in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die waarachtig boete doet, dan over negen en negentig rechtvaardigen die nooit boete hoefden te doen!

[16] Zo was er ook een vrouw die van haar geld een stuiver had verloren. Zij treurde erg over de verloren stuiver, stak meteen een lamp aan en zocht hem net zo lang tot zij hem had teruggevonden. Toen zij de stuiver had teruggevonden, nodigde zij haar buren uit, en gaf een maaltijd om ook hen in haar grote vreugde te laten delen.

[17] Kijk, dat zal ook in de hemel gebeuren wanneer een zondaar zich d.oor ware boetdoening heeft laten terugvinden! Want de engelen van God zien altijd zijn aangezicht, letten goed op het doen en laten van de mensen en zijn uitermate blij wanneer een mens uit zichzelf de zonde loslaat en zich in al zijn doen en laten op God richt.

[18] En daarom verheug ook Ik Mij over deze zondares die zich nu voor altijd van haar zonden heeft afgewend; en zij is ook blij dat zij haar echte en ware heil gevonden heeft. Laat haar daarom haar vreugde!’

[19] Daarop zeiden de leerlingen, die wat jaloers waren, niets meer, dronken hun bekers uit en lieten die ook meteen weer bijvullen.

 

187 Over de werking van de wijn

 

[1] Maar IK zei tegen hen: 'Beste vrienden en broeders, als wijn in juiste mate gedronken wordt, is deze versterkend en maakt alle lichaamsdelen krachtig en gezond; maar wanneer hij overmatig gedronken wordt, wekt hij de kwade geesten in het lichaam op en verdooft de zintuigen. De kwade geesten wekken dan echter lichamelijke lusten op, met name onkuisheid en ontucht, waardoor de hele ziel dan voor lange tijd onrein, en daardoor ook ontevreden, twistziek, traag en vaak haast helemaal dood wordt. Let daarom bij het drinken van wijn op de juiste maat, dan zal jullie lichaam rustig blijven!’

[2] PETRUS zei: 'Heer, zijn wij dan ook bezeten, omdat U nu spreekt over kwade geesten in ons lichaam?'

[3] IK zei: 'Zeker; want het lichaam en het bloed van ieder mens zit vol natuurlijke, kwade geesten, die kwaad genoemd kunnen worden omdat zij onder het gericht staan; als zij niet onder het gericht zouden staan, zouden zij niet jullie vlees en bloed zijn. Maar wanneer het lichaam van jullie wordt afgenomen, zal het niet lang daarna uiteenvallen, en zijn geesten zullen dan reeds naar een vrijere bestemming worden geleid.

[4] Maar niet alleen in jullie lichaam, ook in alle elementen zijn zulke geesten die nog lang niet goed genoemd kunnen worden. Alleen voor degene die reeds door Mij rein is geworden, is alles rein en goed door de bestemming die het van God uit in zich draagt.

[5] Kijk, een steen die helemaal dood op de grond ligt, is eigenlijk slechts schijndood! Beledig hem maar eens door hem hard te slaan of te wrijven, dan zal hij jullie wel door wegspattende vonken aangeven dat hij helemaal uit gerichte geesten bestaat! En als je hem erg verhit, zal hij week worden en uit gaan vloeien. En als dat niet zo was, waar zouden de mensen dan anders hun geliefde glas van maken?

[6] Dus, kwade en nog onzuivere natuurgeesten zijn overal waar lichamen, water en lucht zijn, en het aardse vuur is niets anders dan een verlossing van reeds rijper geworden geesten, die daarna dan weer een hogere bestemming krijgen.

[7] Maar toch is er een groot verschil tussen de boze geesten waardoor mensen vaak bezeten worden, en de onzuivere natuurgeesten waaruit de hele aarde in al haar delen en elementen bestaat; maar ze hebben wel zo'n verwantschap en wederzijdse relatie, dat een mens die zijn lichamelijke natuurgeesten niet te veel opwekt, ook niet gemakkelijk lichamelijk door de echte boze mensenziel geesten bezeten kan worden.

[8] Juist daarom waarschuw Ik jullie dan ook voor alle hartstocht, want die is op zichzelf een gevolg van het wakker schudden van verschillende vlees ­en bloedgeesten. Als die eenmaal wakker zijn, voegen zich daarbij ook al gauw nog onreine zielen van gestorven mensen, die zich vaak nog in deze onderste aardse sfeer bevinden; en als dat gebeurt, is zo 'n mens in volle ernst bezeten. -Begrijpen jullie dat?'

[9] DE LEERLINGEN zeiden: 'Ja, Heer, want zulke dingen heeft U ons immers al meermalen uitgelegd, maar toch nooit zo onomwonden en duidelijk als nu, en daar zijn wij U erg dankbaar voor en wij zullen in deze nacht dan ook geen wijn meer drinken. '        .

[10] IK zei: 'Doe dat, dan zal dat jullie in de ochtend deugd doen; want in een nuchter lichaam zit een gezonde ziel, en een gezonde ziel is de beste dokter voor een ziek lichaam!’

 

188 De waarde van het denken en de lichtgelovigheid

 

[1] DE ROMEIN zei: 'Luister, grote Meester, ook al zou ik geen wonder zien, maar alleen Uw woord horen, dan zou ik toch weten dat er zeer veel van een waarachtig goddelijke geest in U moet wonen! Zonder diens invloed kan geen mens zo wijs spreken, en op U is ons oude devies: Sine affiatu divino non exsistit vir magnus!* (*zonder goddelijke inspiratie bestaat geen bijzonder mens) volledig van toepassing; want U bent door de hoogste God beslist het meest beademd! Bij zo'n buitengewone wijsheid is het goed te begrijpen dat ook de wil ongewoon krachtig moet zijn, want hij weet maar al te duidelijk wat hij wil en welk middel voor de verwezenlijking geschikt en noodzakelijk is. Een dom mens zal in zijn hele leven niets groots en wonderbaarlijks tot stand brengen, maar wel degene die zich zowel van het te verwezenlijken werk als van de daarvoor noodzakelijke middelen volledig bewust is.

[2] Wie wijs is in zijn spreken, zal het ook in zijn daden zijn; wie echter om woorden verlegen zit en zelfs dom is, diens werken zullen door de mensen beslist nooit bewonderd worden. Ook al lukt het een blinde kip vaak een gerstekorrel met haar snavel op te pikken, dan is zij daarom nog geen zinnebeeld van wijsheid zoals de nachtuil, die ook 's nachts goed ziet waar haar aanstaande buit zich bevindt.

[3] De mensen die de bekende bouwkundige wonderen gebouwd hebben, hebben vooraf beslist een bouwplan ontworpen waarin van te voren al precies vastgelegd was hoe het grote kunstwerk er uit moest zien en welke functie het moest hebben. De bouwmeester van zo'n wonderbouwwerk dat nu reeds - zoals de piramiden van Egypte - enige duizenden jaren getrotseerd heeft en waarschijnlijk ook verder nog duizenden jaren trot­seren zal, was beslist geen blinde kip, maar een nachtuil die ook 's nachts duidelijk zag, omdat het hem anders onmogelijk geweest zou zijn zo'n bouwwerk tot stand te brengen. En daarom ben ik van mening dat alleen de grote wijsheid van een door een machtige god bezield mens in staat is wonderbare dingen ten aanschouwen van de andere zwakke mensen te verwezenlijken, omdat de wijsheid in de eerste plaats meesteres en ver­sterkster van de wil is, en zij de enige is die de deugdelijke middelen ontdekt waardoor zij dat, wat zij wil, ook altijd gedaan krijgt, en zodoende ook onvermijdelijk en ongehinderd het beoogde doel bereikt.

[4] Grote wijze Meester, U hoeft daarom voor mij helemaal niet meer door enig wonder het bewijs te leveren dat alles moet gebeuren wat U in Uw grote wijsheid maar wilt; want Uw onbegrijpelijk grote wijsheid en de grote beslistheid van Uw woord leveren mij daarvoor de zekerste en ongetwijfeldste borg. - Heb ik als Romein gelijk of niet?'

[5] IK zei: 'Vergelijk deze heiden nu eens met de joden, die zeggen dat God hun Vader is! Zij vinden alle grote tekenen die Ik al zo vaak en zo veelvuldig zichtbaar en hoorbaar voor hen gedaan heb niet voldoende, en deze heiden herkent Mij aan Mijn woord! Daarom zeg Ik tegen jullie Joden daar beneden in de grote stad: Het hemelse licht zal bij jullie weggenomen en aan de heidenen gegeven worden!

[6] Maar jou, Mijn beste Agricola, zal Ik toch een teken geven, omdat jij Mij ook zonder teken gelooft; want de genezing van deze jonge vrouw die Ik nu Zelf heel lief heb gekregen, is voor denkers van jouw formaat te gering, want enigen uitjouw gezelschap hebben toch heimelijk bij zichzelf gedacht: 'Kijk, dat is een slimme man! Hij wachtte met het genezen net zolang tot hij duidelijk zag dat het vanzelf al beter ging met de jonge vrouw! Toen het moment kwam waarop vanzelf beterschap intrad, wat een dokter duidelijk kan zien, riep hij haar pas en zij ontwaakte, zoals zij ook zonder zijn roep zeker ontwaakt zou zijn!' Kijk, dat dachten jouw intelligente metgezellen bij zichzelf en ten dele dacht jij het ook!

[7] Maar daarmee maak Ik niemand een verwijt, want een zelfstandig denker is Mij altijd liever dan duizend lichtgelovige zielen voor wie het niets uitmaakt of men hun een alfa of een omega laat zien. Want wie niet denkt, leert en begrijpt ook niets, en voor hem is goud en lood uiteindelijk hetzelfde; maar de denker koopt nooit een kat in de zak. Daarom zei je ook na de genezing van deze lieve jonge vrouw bij jezelf: 'Dat teken is hem wel goed gelukt, - maar ik moet hem eerst horen spreken, dan pas zal blijken of hij werkelijk uit zijn wijsheid de kunde bezit zulke tekenen slechts door zijn wil te verwezenlijken!' Toen je Mij echter hoorde spreken, verdween je twijfel; want Mijn woorden werden voor jou en ook voor je metgezellen een borg voor de volle waarheid van het teken en voor het eigenlijke doel van Mijn aanwezigheid.

[8] Omdat jullie, jij met je metgezellen, echter alleen het woord en met het teken geloofd hebben, daarom wil Ik dan nu ten aanschouwen van jullie ook een groot teken doen.

[9] Kijk, waar Ik ben, ben Ik waarachtig niet alleen, maar daar dienen Ml] talloze scharen machtige, lichte engelgeesten uit alle hemelen! Als een keizer of een koning vanwege een belangrijke regeringsaangelegenheid ergens heen reist, reist hij ook niet alleen, maar hij neemt nog een groot en talrijk gevolg met zich mee. En kijk, zo is dat dan ook bij Mij het geval. Ook Ik heb vanwege een uitzonderlijk grote, nieuwe regeringsaangele­genheid op werelds­ en geestelijk gebied, als de enige Heer van de hele oneindigheid, nu in de wereldse tijd juist op deze aarde, in het lichaam van deze mensen, een uitermate belangrijke reis ondernomen, die nodig is omdat anders geen mens van deze aarde ooit een waarachtig, eeuwig leven zou kunnen bereiken!

[10] En omdat Ik als zeer groot monarch deze reis* (*'deze reis' is toegevoegd) op aarde uit heel gewichtige levensmotieven heb ondernomen, kunnen jullie je wel voor­stellen, dat nu ook veel legioenen van Mijn dienstbare engelen de reis samen met Mij maken en ook steeds rondom Mij zijn, op Mijn wenken wachten en Mijn bevelen op alle sterren uitvoeren.

[11] Met jullie lichamelijke ogen kunnen jullie hen weliswaar nu nog niet zien of waar nemen; wanneer Ik echter enige tijd jullie innerlijk gezichts­vermogen zal ontsluiten, zullen jullie hen wel zien en horen, en jullie zullen zelfs met hen kunnen spreken en iets van hen kunnen verlangen. Maar eerst moet Ik aan jullie vrije wil de heel belangrijke vraag stellen of jullie die begeleiders van Mij ook in alle ernst willen zien en spreken, want dwang vindt bij Mij nooit plaats!'

[12] Toen aarzelden de Romeinen even, want deze mededeling van Mij vonden zij toch wel wat al te gek.

[13] Maar AGRICOLA zei tegen de anderen: 'Zal ik jullie eens wat zeggen? We laten hem zijn gang gaan en dan zien we wel verder! Een paar dingen zijn me bij hem nu weer speciaal opgevallen! Wie vertelde hem hoe ik heet?! Want uit een zekere voorzichtigheid heb ik hier nog niemand mijn naam gezegd. Hoe kan hij hem dan weten? Maar nog meer! Wie kon hem onze gedachten verraden?! En kijk, toch wist hij alles! Ah, neem van mij aan dat dat echt geen kleinigheid is! Nu zei hij weer dat hij niet alleen hier is, maar dat er talloze scharen machtige geesten bij hem zijn! Vrienden, als dat zo is, is hij absoluut een volmaakt god in optima forma, en hebben wij het geluk, dat nog nooit eerder voorgekomen is, om de echte Jupiter persoonlijk te zien! Wij gaan dus er allemaal mee accoord om dat te zien en te horen wat hij ons zojuist heeft voorgesteld. Wel, we willen het dus en daarom vragen wij hem om ons zijn machtige reisgezellen te laten zien, als hem dat mogelijk is!’

[14] Allen, zelfs Mijn eerdere leerlingen waren het er helemaal mee eens dat zij dat wilden.

[15] En AGRICOLA kwam naar Mij toe en zei: 'Grote Meester, toon ons Uw talloze, machtige, geheime en onzichtbare begeleiders als U dat mogelijk is, dan zullen we zien 'Nat dat dan wel voor wezens zijn. Wij allen vragen U om ons te laten zien wat U ons daarnet in het vooruitzicht heeft gesteld!’

[16] IK zei: 'Dat zal ook meteen gebeuren! Maar blijf vooral kalm, want wat jullie nu zullen zien, zal, ook al is het door Mijn wil verzacht, jullie erg aangrijpen, ondanks dat jullie dappere Romeinen zijn!’

[17] DE ROMEIN zei: 'Meester, onze lijfspreuk is: Si totus illabatur orbis, impavidum ferient ruinae!* (* Al zou de hele wereld verwoest worden, dan zullen de onverschrokkenen op de ruïnes verder leven!) Wie geen vrees heeft voor de dood, is ook niet bang voor de goede geesten en nog minder voor de kwade, die wel eens niet al te veel macht zouden kunnen hebben! Wij zijn volledig op alles voorbereid, ook al is het nog zo buitengewoon, en U kunt uw teken wel laten beginnen. Wij zijn er allemaal erg benieuwd naar!’

[18] IK zei: 'Sta dan op van jullie zitplaatsen en kom met Mij mee naar buiten! Daar zullen jullie een uur lang de heerlijkheid van God de Vader zien, die Mij, dat wil zeggen in dit lichaam, in deze wereld gezonden heeft voor het heil van de mensen.’

[19] Toen Ik uitgesproken was, stonden allen van hun zitplaatsen op en gingen met Mij naar buiten.

 

189 De Romeinen zien de engelenwereld

 

[1] Toen wij dus, bij elkaar zo'n zeventig mensen, buiten een plaats gevonden hadden, zei IK over allen: 'Epheta', dat betekent 'Open je!'

 [2] En allen bevonden zich in het tweede gezicht en zagen onafzienbare scharen stralende engelgeesten, waarvan er een aantal naar hen, dat wil zeggen naar de Romeinen, afdaalden en met hen spraken.

[3] De Romeinen waren erg verbaasd, en AGRICOLA zei tegen Mij: 'Heer en meester, het lijkt wel onze fabuleuze Olympus! Nee, wat een talloze scharen! Wie zou dat ook maar in zijn helderste droom kunnen beleven! Zeg mij eens, of het echt is! Of is het alleen maar zo'n door Uw wilskracht in ons opgeroepen fantasie, die wij nu plastisch, schijnbaar buiten ons, waarnemen? Deze wezens zien er volledig lichamelijk uit, vooral zij, die hier op de aardbodem bij ons rondlopen! Hoe moeten wij dat opvatten?'

[4] IK zei: 'Kijk, naast je staat een engel, vraag het hem, en hij zal je antwoord geven!’

[5] Toen richtte AGRICOLA zich tot de engel en zei tegen hem: 'Spreek, merkwaardig wezen! Ben je een echt wezen, of ben je alleen maar een produkt van mijn op dit moment nogal verhitte fantasie? Als je een echt wezen bent, geef daarvan dan een overtuigend bewijs, zodat ik het helemaal geloven kan!’

[6] DE ENGEL zei met heldere stem: 'Wij zijn veel meer werkelijkheid dan jullie mensen; want jullie lichamen zijn beslist geen werkelijkheid, omdat zij niet zijn wat zij schijnen te zijn. Ze hebben wel een menselijke vorm, die zich met haar ledematen volgens de wil van de ziel laat bewegen, maar als deze vorm vergaat, gaat zij meteen weer in talloze andere vormen over. Alleen de zuivere waarheid* (*In het manuscript werd 'waarheid' in een ander handschrift toegevoegd omdat Lorber het betreffende woord had weggelaten) is een echte werkelijkheid, al het andere aan jullie mensen die nog aards zijn, is schijn en noodzakelijk zinsbedrog. Want zolang een mens terwille van zijn lichaam werkt om zich schatten van deze wereld te verzamelen, zolang bevindt zich ook zijn ziel door de begoo­cheling van haar lichaam zelf in de grootste begoocheling; want degene die het lichamelijke leven, leven noemt en ook denkt dat het dat is, diens ziel is als dood te beschouwen zolang zij zelfniet beseft dat het leven van het materiële lichaam de eigenlijke dood is.

[7] Wij zijn echter volledig werkelijkheid omdat wij geen veranderlijk lichaam hebben maar de totale levenskracht zelf zijn die nooit veranderd of op enige wijze vernietigd kan worden. Alles wat jullie als lichamelijke mensen op de wereld ook maar waarnemen of zien, kan jullie lichaam verwoesten en veranderen. Als een steen op je hoofd valt, doodt hij je. Als je in het water of in het vuur valt, ben je dood. Kort en goed, je lichaam kan in alle elementen een zekere dood vinden. Maar bij ons is dat nooit mogelijk, want wij zijn zelf volledig uit God, de levenskracht zelf, en doordringen alles, en geen enkel stoffelijk element kan ons ooit deren. In ons hebben wij de onoverwinnelijke macht en kracht om alle stoffelijke elementen in een oogwenk te vernietigen, of een wereld te scheppen uit de elementen. Wij beheersen alles; maar wijzelf kunnen eeuwig nooit door iets anders beheerst worden dan alleen door ons zelf, omdat wij de volmaakte uitdrukking van Gods wil zijn.

[8] Om ou, als denkende Romein, daarvan nog meer te overtuigen, moet je die steen pakken en zo hard mogelijk naar mijn hoofd werpen, en dat zal me helemaal niets doen! Als ik echter bij jou hetzelfde zou doen, zou je ogenblikkelijk lichamelijk dood zijn. Probeer het maar, en overtuig je zelf dat het zo is en niet anders!’

[9] De Romein probeerde het, en de steen viel door de engel heen op de grond, en de engel stond onbeschadigd voor de Romein.

[10] Toen tilde DE ENGEL de steen weer op en zei: 'Als ik dat nu bij jou zou doen, zou je met een verpletterd hoofd dood op de grond liggen; maar dat wil ik je niet aandoen, in plaats daarvan doen we wat anders. Kijk eens hoe hard die steen is! Neem hem nog eens in je hand, en probeer hem te vernietigen!’

[11] De Romein nam de steen en probeerde zijn fysieke kracht uit op de hardheid en de grote vastheid van de steen; maar slaan of gooien op de zeer harde rotsbodem hielp niet, -de steen bleef behalve een paar krassen volkomen onbeschadigd.

[12] Daarop nam DE ENGEL de steen uit de hand van de Romein en zei: 'Kijk, dit is de steen die jij daarnet door mij heen hebt gegooid, en die je nu probeerde te vernietigen! Je ziet, dat ik de steen net als jij in mijn hand kan houden, en zeker heel wat steviger dan jij hem daarnet vasthield. Probeer hem uit mijn hand te halen, dan zul je je van mijn kracht kunnen overtuigen!’

[13] De Romein probeerde het uit alle macht, maar het was hem niet mogelijk de hand van de engel ook maar een haarbreedte naar links of naar rechts of naar boven of naar beneden te bewegen, en nog minder lukte het hem de steen uit de hand van de engel te krijgen.

[14] Toen zei DE ENGEL: 'Kijk, dat moet toch wel meer zijn dan alleen maar jouw verhitte fantasie?!'

[15] DE ROMEIN zei: 'Ja, vriend, wie of wat u ook bent! Als ik nu droomde, zou ik de stad die daar beneden ligt, zeker niet zien, en het lawaai van het volk hierboven niet horen, en dan zou ik naast mij ook niet al mijn metgezellen en deze herberg op zo'n natuurlijke wijze zien! Ik heb namelijk al heel vaak heldere dromen gehad en daarin ook reeds op aarde bestaande streken gezien; maar nooit zagen zij er precies zo uit als zij er in het echt uitzien. Alleen als ik over een van mijn vrienden droomde, zag die er steeds zo uit - tenminste wat gezicht en spreken betreft -, alsof hij in de natuurlijke wereld was, sprak en werkte. Maar hier is dat niet het geval; want ik zie hier al het natuurlijke zoals het is, en daarbij zie ik ook jullie onnatuurlijke wezens, en dus houd ik jullie voor echte en niet voor gedroomde werkelijkheden. - Wat wil je nu echter met de steen doen?'

[16] DE ENGEL zei: 'Dat zul je direct zien! Kijk, je hebt daarnet geprobeerd om de steen te breken, maar de steen bood uiterst hardnekkig tegenstand! Maar nu zal ik je laten zien, hoe ik de steen in mijn hand direct volledig verpulveren zal! Kijk, nu is de steen nog heel, en kijk, nu zijn er honderden stukjes! En kijk die nu eens! Waar zijn ze nu? Er is niets meer van over! Ik heb ze helemaal in hun oersubstantie opgelost!

[17] Als ik als geest dat met het grootste gemak kan, is dan mijn zuiver geestelijke bestaan niet oneindig volmaakter dan het bestaan van alle lichamelijke mensen op deze kleine aarde?! Daarom is alleen óns bestaan een echt bestaan, en dat van jullie op deze aarde is dat slechts in zoverre het een leven volgens de wil van de Heer is, die nu eindeloos genadig bij jullie leeft en jullie waarachtig leert leven, en die alleen van eeuwigheid alles in alles is, naar Wie jullie moeten luisteren en volgens wiens woorden jullie moeten leven en werken.'

 

190 Het verschil in levensopgave van engelen en mensen

 

[1] DE ROMEIN zei: 'Jawel, jawel, dat zie ik nu wel heel goed in, -maar omdat jullie machtige geesten er nu eenmaal zijn en jullie bestaan duidelijk echter is dan het onze nu, waarom laten jullie je dan niet vaker zien om ons te leren en te troosten? Wij hebben jullie nu gezien, en als wij dat onze medemensen zullen vertellen, zullen enigen dat wel geloven, maar veel anderen zullen erom lachen en ons voor dwepers en halve dwazen houden. Zou het dan niet goed zijn als er zich eens iemand van jullie liet zien om van de waarheid van wat wij zeggen overtuigende bewijzen te leveren?'

[2] DE ENGEL zei: 'Wij doen altijd precies de wil van de Heer; alleen wat Hij wil is goed, en dat doen wij!

[3] Als het voor de aankomende mensen van deze aarde goed en voor hun zieleheil noodzakelijk zou zijn, zouden wij ook bij de mensen voortdurend zichtbaar zijn; maar omdat dat niet het geval is, mogen wij de mensen alleen onzichtbaar leiden, opdat hun vrije wil geen dwang ondervindt. Want niemand kan voor God bestaan als hij niet eerst een juiste tijd schijnbaar helemaal van ons geïsoleerd de volledige levensvrijheidsproef in zijn lichaam heeft doorgemaakt. Dat is de liefde, de wijsheid en de wil van de Heer en daarom moet alles dus zo gebeuren, bestaan en zijn; en gebeurt, bestaat en is iets niet op die manier, dan is dat ook zo goed als helemaal niets. Als jullie mensen echter van nu af aan zo zullen leven en werken als de Heer het wil hebben, dan zullen ook jullie na het afleggen van jullie lichaam zo worden en zijn, als wij nu zijn; want ook wij waren eens op een hemellichaam dat wat jullie nu zijn.

[4] Maar zelfs de minste mens van deze aarde is reeds in de wieg veel meer dan wij, ondanks al onze grootheid, wijsheid en macht; want de ware mensen van deze aarde zijn kinderen van de zuivere eeuwige liefde van God, en de hoogste wijsheid en macht moet zich bij hen geheel vrij, uit hun liefde tot God, hun waarachtige Vader , ontplooien. Wij zijn echter als schepselen uit Zijn wijsheid voortgekomen; daarom moeten wij ook eerst vanuit onze grote wijsheid de liefde tot God in ons zelf scheppen, en je kunt nauwelijks begrijpen hoeveel moeilijker dat is, dan datje uit liefde tot God de hoogste wijsheid en macht in je vindt.

[5] Maar juist omdat jullie mensen van deze aarde uit de zuivere liefde in God zijn voortgekomen, dus zelf de liefde in God zijn, mogen wij wijsheidswezens jullie niet in het minst storen in jullie vrije ontwikkeling uit jullie oerliefde van God, en jij, aardse broeder, zult nu iets beter begrijpen waarom wij, engelen van God, jullie niet zichtbaar mogen begeleiden. Want wij mogen de in jullie godsliefde sluimerende wijsheid en macht slecht zachtjes en heel ongemerkt wekken, maar jullie nooit ook maar een vonk van onze eigenlijke wijsheid inblazen; want dat zou jullie wijsheid niet wekken, maar alleen maar verstikken­

[6] Dat is ook al zo bij jullie aardse mensen het geval. Want wat zou er van een kind terechtkomen als jullie het vanaf de voedster direct op een hogere school zouden doen, waar wijze en hooggeleerde leraren hun goed voorbereide leerlingen de hoogste en voor gewone mensen volledig onbegrijpelijke wetenschappen en geheime kunsten zouden doceren? Zo'n kind zou uiteindelijk wel woorden van de leraar na kunnen zeggen, maar de diepe zin en betekenis daarvan nooit kunnen begrijpen. Laat daarom de kinderen eerst door de voedster opvoeden en door allerlei spelletjes tot het eerste kinderlijke denken brengen. Van jaar tot jaar wordt het kind dan rijper en meer geschikt voor een hoger onderricht.

[7] Wat jullie nu met jullie kinderen doen, doen wij engelen ook met jullie mensen, en dat moeten we doen omdat jullie mensen van deze aarde kinderen* (* 'kinderen' is toegevoegd) van de Heer zijn.

[8] Als jullie op die wereld zouden zijn geboren waarop wij eens in een lichaam leefden, zouden jullie reeds alle nodige wijsheid in die wereld meegebracht hebben en vrijwel alleen maar onderricht nodig hebben voor het ontdekken van de liefde van God in het licht van je grote wijsheid.

[9] Bezie alle dieren op jullie aarde eens! Dat zijn ook schepselen van Gods wijsheid; daarom hebben zij ook geen onderricht nodig om eerst moeizaam te leren wat zij volgens hun geschiktheid en aard moeten doen. Dat brengen zij allemaal al meteen bij de geboorte mee, en op hun manier zijn zij direct volleerde kunstenaars. Wie heeft een bij ooit kennis over kruiden bijgebracht, wie heeft haar getoond waar de honing in de bloemkelken zit en waar de was? Wie leerde haar haar cel bouwen en in haar maag uit de zoete bloemendauw de geurende honing bereiden? Waar heeft de spin geleerd haar draad te spinnen en daarmee een uiterst bruikbaar net te weven? Kijk, dat alles ontvangen de dieren uit de goddelijke wijsheid, waarvan zij direct het produkt zijn! Omdat zij echter voorlopig ook niet meer zijn dan dat, hebben zij wat zij hebben ook geheel volmaakt, maar zij kunnen, omdat zij de liefde en diens vrije wil vrijwel helemaal ontberen, hun kennis heel weinig vergroten.

[10] Toch zijn er ook dieren die in zekere zin reeds bepaalde symptomen van de hogere liefde meegekregen hebben. En kijk, zulke dieren zijn derhalve dan ook al in staat zijdelings onderricht van de mensen aan te nemen, en daarom kunnen zij ook voor een aantal zaken afgericht worden! En hoe meer liefde er voorhanden is bij bepaalde dieren, zoals bijvoorbeeld bij een hond of bij een aantal vogels, des te meer zijn zulke dieren ook geschikt om voor verschillende handelingen geoefend te worden.

[11] Bij menselijke schepselen op andere hemellichamen is dat echter in hoge mate het geval, omdat zij reeds alle denkbare gaven hebben als zij op de wereld komen. Zij hoeven niets meer in een of andere school te leren. Omdat de liefde zich echter slechts heel geleidelijk als een produkt van hun wijsheid ontplooit, hebben zij scholen waarin geleerd wordt hoe men van de zuivere wijsheid tot de vrije liefde en een vrije wil kan komen. Pas zodra zo'n mens dat dan na heel veel moeite geleerd heeft, is hij in staat om God en ook Zijn kinderen van deze aarde te naderen.

[12] En misschien zie je nu al weer wat duidelijker waarom jullie echte mensen van deze aarde tijdens jullie ontwikkeling in de wijsheid niet in zichtbaar en voelbaar contact met ons mogen blijven. Kort en goed, het is jullie levensopgave uit de liefde wijsheid te puren en te ontplooien, en onze opgave was het uit de wijsheid Gods liefde te puren en te ontplooien.

[13] Het onbeschrijflijk grote verschil is alleen maar, dat jullie mensen van deze aarde aan God gelijk kunnen worden, maar wij nooit, -behalve wanneer wij zelf nog eens een aards lichaam aannemen, waartoe wij tot op heden echter werkelijk nog geen al te grote lust in ons voelen; want wij zijn allen met ons lot meer dan tevreden en zien graag volledig af van een beter .

[14] Wie een volmaakt kind van God kan worden -waar echt heel veel voor nodig is -, is natuurlijk ook wel eindeloos gelukkig; maar wij zijn ook met ons lot volmaakt tevreden, en een beter en hoger hebben wij niet nodig!

[15] Wel bevinden zich bij deze talloze scharen die nu voorjou voor korte tijd nog zichtbaar zijn ook al een paar echte kinderen van God, -maar jullie, die nu door de Allerhoogste van eeuwigheid geleerd en geleid worden, zijn er oneindig veel beter aan toe! Want het is beslist niet hetzelfde of je een zoon des huizes bent of slechts een knecht. Van de kinderen is alles wat de verheven Vader bezit, van de knechten alleen maar dat wat de Heer hun geven wil. - Begrijp je dat m'n beste Agricola?'

[16] Agricola stond nu vrijwel sprakeloos en hij wist echt niet wat hem overkwam; want van de woorden van de engel ging een te grote overtui­ging uit, en daar kon hij natuurlijk niets tegen in brengen. Daarbij ontbrak het de overigens heel rechtschapen Romein aan alle mogelijke, zuiver geestelijke kennis om met de engelgeest een verder gesprek aan te kunnen gaan.

[17] Daarom kwam hij naar Mij toe en zei AGRICOLA: 'Ongeëvenaarde Heer en Meester, dit is toch beslist geen droom, en de geest - of wat hij verder ook maar kan zijn - ontwikkelde voor mij ideeën waarvan echt geen mens ooit gedroomd heeft! Wat moet iemand zoals wij daar nu van begrijpen?! Het mooiste is, dat hij zegt dat ook hij eens een lichamelijk mens op het een of andere hemellichaam geweest is. Dan vraag ik me af, waar naast deze aarde nog een ander hemellichaam moet zijn! Ik en talloze andere mensen hebben daar nooit iets van gehoord. Wat is dat dan voor een nieuw verhaal?'

[18] IK zei: 'Rustig aan Mijn vriend! Ga maar naar hem toe, dan zal hij je de andere aarden nog wel laten zien, waarvan er ontelbare in de eindeloze ruimte zijn! Ik zegje dat deze geestje niets gezegd heeft wat niet waar is; ga dus maar naar hem toe en laat je nader inlichten over de dingen waaraan je twijfelt, en hij zal je dat allemaal heel praktisch laten zien en uitleggen!'

 

191 Over het tweede en derde gezicht

 

[1] DE ROMEIN bedankte Mij hartelijk voor deze raad en ging weer naar de engel en zei tegen hem: 'M'n beste engelgeest, ik ben je weliswaar erg erkentelijk voor alle wijze woorden die je tegen mij sprak, -maar wij burgers van deze aarde, die aankomende kinderen Gods moeten zijn, respectievelijk moeten worden, kunnen beslist niet overweg met jullie bovenaardse wijsheid! Wat weten wij nu van nog andere aarden in de eindeloze grote ruimte, terwijl wij onze eigen aarde nog lang niet goed genoeg kennen! Wees daarom zo goed om mij eenvoudige bewijzen voor je verklaring te geven, want anders zul je met al je wijsheid bij ons echt niet veel resultaat hebben!'

[2] DE ENGELGEEST zei: 'Je verlangt veel van mij, wat ik je nu wel moet toestaan omdat de Heer het zo wil jouw gezicht is nu in zoverre verruimd, dat je met het oog van je zielons, zuivere geesten, kunt zien, - maar dat is ook alleen maar zo omdat wij ons, uit jullie uitstralende levenssfeer, in zekere zin een substantieel lichaam gevormd hebben.

[3] Zouden wij als pure geesten bij jullie zijn, dan zouden jullie ons ondanks jullie huidige tweede gezicht toch niet zien. Wanneer jullie echter eens zuiver geestelijk zult kunnen zien - wat jullie het derde gezicht of het geestelijk gezicht kunnen noemen -, dan kunnen jullie' ons wel als zuivere en pure geesten zien. Juist dit derde gezicht is noodzakelijk om net als wij alle andere hemellichamen te kunnen zien, die overeenkomstig in minia­tuur ook in jou aanwezig zijn, maar niet doorjouw ziel opgemerkt kunnen worden alvorens zij met de geest uit God een wordt.

[4] Met toestemming van de Heer kunnen wij echter bij jullie mensen ook voor korte tijd maken dat jullie geest helemaal ontwaakt en dus in de verrukking van het derde en daarmee hoogste en zuiverste gezicht ver­plaatst wordt.

[5] Ik zal jullie dan eerst tussen de maan en deze aarde plaatsen, dan kunnen jullie zien dat deze aarde ook maar een bol is, net zoals jullie met jullie lichamelijke ogen de maan en de zon zien. Dan zal ik jullie helemaal op de maan, vervolgens op de zon en daarna pas op verschillende werelden en aarden brengen. - Zijn jullie het met mijn voorstel eens?'

[ 6] DE ROMEIN zei: 'Zeker, maar het zal toch niet al te veel tijd gaan kosten? Want als die sterren niets dan werelden zijn, groter dan deze aarde, dan moeten zij welontzettend ver van deze aarde af staan, omdat zij er zo klein uitzien, en dan spreekt het wel vanzelf dat een geestelijke reis daarheen, ook al gaat die nog zo snel, toch wel eens niet zo erg kort zou kunnen duren.’

[7] DE ENGEL zei: 'Voor een zuivere geest bestaat er tijd noch ruimte. Hier en eindeloos ver van hier is één en hetzelfde, en 'nu' en 'voor aeonen jaren' is ook één en hetzelfde. Daarom kunnen jullie in zuiver geestelijke toestand ook in één moment meer zien en meemaken dan je lichamelijk amper in enige duizenden jaren langs de weg van mondeling onderricht slechts vaag te weten kunt kommen, waarvoor natuurlijk de levenstijd van de mens op aarde veel te kort is. Dat heeft ook nog het grote voordeel dat de ziel bij ons dan ook in een ogenblik veel meer en zuiverder leert en ondervindt, dan waartoe zij hier op aarde in reeks van jaren in staat zou zijn. Want als een ziel zich ook maar enigermate in haar lichaam zelfstandig heeft gemaakt, is het voor haar een groot levensvoordeel als haar dat zware en lijdende lichaam wordt afgenomen, en zij dan in ons gezelschap komt en door ons volledig levend het ware levensonderricht doormaakt.

[8] Maar let nu allemaal op, want ik zal jullie nu meteen vrij maken in jullie geest, die het eigenlijke liefdeleven uit God is, en waardoor jullie ook kinderen van God zijn, of toch heel zeker kunt worden als je naar de wil van God zo zult leven zoals dit jullie heel omstandig wordt uitgelegd. Het zij zo! Wordt vrij, en zie nu de aan jullie verwante, eeuwige schepping van God!'

[9] Nadat de engel, zoals Ik dat wilde, dit uitriep, vielen allen lichamelijk in slaap, maar konden daarbij toch nog spreken, hoewel zij in deze toestand volledig van al hun zintuigen beroofd waren.

 

192 Een bezoek aan het universum

 

[1] Allen lagen op de grond. Alleen AGRICOLA zat op een bank en begon het volgende te zeggen: 'Dus die grote bol daar beneden is de aarde en daar boven is de maan als een kleinere bol en daar nog dieper onder de aarde onmiskenbaar de zon! O, dat is een wonderbaarlijke aanblik, en de schijnbaar lege ruimte is vol van wezens van mijn soort! Enigen zweven naar beneden naar de aarde, en anderen zweven er weer vandaan. En, O, O, daar is de maanaarde al! Zij lijkt veel op onze aarde, maar het ziet er allemaal zo doods en verlaten uit. Het zou me daar echt niet bevallen en het schijnt ook haar bewoners niet al te goed te bevallen, want ze trekken allemaal erg bedroefde gezichten en zien er erg kwijnend uit.’

[2] DE ENGEL zei: 'Dat zijn slechts bepaalde aardse zielen die daar in zekere zin losgemaakt worden van hun te grote liefde voor de wereld, opdat zij dan geschikt worden voor een hogere geestelijke vorming. Kijk, hier op de andere zijde van deze aarde ziet het er al vrolijker en natuurlijker uit! Dat zijn de werkelijke bewoners van deze maanaarde.'

[3] Dat stelde de Romein gerust en hij bekeek alles met grote verbazing en verwondering.

[4] Vandaar ging het naar de zon.

[5] Toen AGRICOLA in de buurt van de zon kwam, zei hij tegen de engel: 'Vriend, deze wereld is me te groot! Ik verga erin tot een volkomen niets­. Breng mij naar een kleinere aarde!'

[6] DE ENGEL zei: 'Ja, vriend, dat kan ik niet, want ik moet de wil van de Heer uitvoeren! Als wij op de oppervlakte van deze lichtwereld zullen staan, zal zij zich wel vriendelijker aan je voordoen. Dus daar gaan we!'

[7] Ogenblikkelijk bevonden zij zich op het mooiste punt van de midden­gordel. Daar werd de Romein overweldigd door de overgrote pracht. En toen hij daarna ook nog de mensen zag, die buitengewoon mooi waren, wilde hij zich daar niet meer weg laten halen en smeekte de engel of hij een jonge vrouw van deze grote aarde mee mocht nemen naar de kleine aarde, opdat de mensen zich er allemaal van zouden kunnen overtuigen dat ook de zon een wereld is, waarop veel mooiere en ook veel betere mensen wonen.

[8] DE ENGEL zei: 'Ja, vriend, ook dat gaat weer niet! En ook al zou ik haar naar de aarde kunnen brengen, dan zou het voor haar toch onmogelijk zijn op aarde verder te leven, omdat de lucht van de aarde voor haar precies hetzelfde zou zijn wat voor de lichamelijke mensen het water op aarde is. Zo zie je wel dat de mensen van de andere werelden zo geschapen zijn dat zij alleen maar op de hun aangewezen wereld bestaan kunnen. - Maar nu gaan we weer verder!’

[9] Na de zon werden de planeten nog bezocht en een paar dichtbijzijnde zonnen, waarop de Romein het steeds het meest naar zijn zin had, zodat hij het voortdurend jammer vond dat hij niet een bewoner van zo 'n grote, prachtige, mooie lichtwereld geworden was.

[10] Maar DE ENGEL zei tegen hem: 'Ja, mijn vriend, juist op deze lichtwereld heeft jouw ziel vierduizend jaar lang lichamelijk gewoond! Kijk, daar staat je prachtige huis nog; en de mensen die daar in en uit gaan waren lichamelijk je naaste bloedverwanten.

[11] Maar toen een rondtrekkende wijze je vertelde, dat er ergens in de eindeloos grote scheppingsruimte een wereld is waarop de mensen vroeger of later volledig kinderen van de grote God kunnen worden, als zij kunnen besluiten hun ziel van deze wereld los te laten maken, om op die aarde van God nog eens in een onbeholpen lichaam een leven in de vrijheid van de liefde door te maken -echter zonder enige herinnering aan deze prachtige wereld, omdat het leven dáár niet de ziende wijsheid, maar alleen, vooral in het begin, de volkomen blinde liefde als basis heeft -, stemde je daarmee in. En kijk, daarna werd je meteen veranderd, en je vrij geworden ziel werd al gauw daar in een aards moederlichaam verwekt, en wel in de prachtigste stad van de aarde van God, opdat je in bepaalde, verlichte dromen niet een heimelijk verlangen zou krijgen weer hier te zijn!

[12] En kijk, je was dus al een keer op zo'n mooie wereld, iets watje nu in je geest heel goed beseft en waarbij je je ook alles herinnert watje voor ongeveer vijftig aardse jaren allemaal hebt gedaan! Maar om te zorgen dat je verlangen om hier te blijven niet te veel ontwaakt, zullen we meteen weer naar onze aarde van God gaan.’

[13] Op dat moment waren zij allen, dat wil zeggen alle Romeinen, weer uit het derde gezicht teruggeplaatst in het eerdere tweede en werden daarom weer wakker, maar met een exacte herinnering aan al het geziene, en duidelijk gehoorde.

[14] Toen zij allemaal ook weer waren opgestaan, zei DE ROMEIN: 'Ik heb dat en dat gezien! Hebben jullie ook zoiets gezien of gehoord?'

[15] Iedereen vertelde in het kort wat ook hij gezien en gehoord had.

[16] En AGRICOLA zei: 'Nu geloof ik ook, dat wat ik heb gezien en wat ik heb gehoord en meegemaakt, werkelijk zo is, omdat jullie allemaal precies hetzelfde gehoord en gezien hebben. Dus dat zijn louter zonnen en aarden, en de meeste ontzettend veel groter en mooier dan onze aarde, - en dat alles moet door de geest van deze wonderbaarlijke jood geschapen zijn?!'

[17] DE ENGEL zei: 'Ja, aardse broeder, dat alles en nog eindeloos veel meer, groter en wonderbaarlijker! En Hij, de verhevenste, eeuwige geest, heeft nu terwijl Hij ook een mens van jullie aarde is, dit teken gedaan opdat ook jullie Hem waarachtig erkennen, volgens Zijn woorden leven en dan als Zijn kinderen meer dan zalig zullen worden. En ga Hem nu allemaal uit de grond van je hart ervoor danken dat Hij jullie zoiets groots geopenbaard heeft, en jullie heeft laten zien dat Hij alleen de Heer is van alle dingen en al het leven!’

[18] Daarop deden allen dat, en Ik liet hen ontwaken uit het tweede gezicht, en alle engelenscharen werden weer onzichtbaar .

[19] Ik vroeg hun hoe hun dit teken bevallen was.

[20] ALLEN zeiden: 'Onbeschrijflijk goed!’

 [21] Maar ze verlangden nu allen naar rust en zeiden dat ze pas de volgende dag nuchterder daarover zouden kunnen praten. En dus gingen we weer naar onze kamer om te rusten.

 

193 De geestelijke overeenkomst van de dagtijden

 

[1] 's Morgens waren wij bij zonsopgang al weer buiten. Het was een heldere dag en de zon ging wonderlijk zuiver op.

[2] Ik keek met de leerlingen naar het mooie natuurtafereel, en JOHANNES zei tegen Mij: 'Heer, ik weet echt niet waarom zo'n mooie ochtend op mij altijd zo'n prettige en op mijn hart zo'n verheven, versterkende indruk maakt, terwijl de middagzon mij helemaal onverschillig laat en de avond­zon mij meer ernstig en droefgeestig stemt! ‘

[3] IK zei: 'Dat komt door de betere en juistere levensgevoelens van de mens. De morgen lijkt op de vrolijke, onschuldige jeugd van de mens, en daarom stemt hij ook ieder zuiver en werkelijk voelend mens jeugdig en vrolijk.

[4] De middag lijkt op een sterke man die in het zweet van zijn aanschijn zijn brood verdienen moet; daarom zal de middag ook niet meer zulke tedere gevoelens opwekken als de ochtend. Want tijdens de ernstige mannenleeftijd heeft de jeugdige levenspoëzie opgehouden, en een be­paalde, zorgelijke levensernst is in zijn plaats gekomen, en dat wekt in een juist aanvoelend hart ook echt niets bekoorlijks, maar alleen een zekere ernst waaraan het hart nu eenmaal nooit veel vreugde beleeft, hoewel die ernst er voor het verkrijgen van het ware leven moet zijn.

[5] En de avond tenslotte, als zinnebeeld van de aardse dood en het vergaan van alle dingen, kan op een juist aanvoelend hart geen andere dan slechts een duistere indruk maken, hoewel de avond ook net zo noodzakelijk is als de ochtend en de middag. Want als er voor de mens geen levensavond zou zijn, dan zou voor hem ook de eeuwige levensmorgen nooit te voorschijn komen en tot eeuwige waarheid worden.

[6] Kijk, dat is de eenvoudige reden van je juiste gevoel, dat echter ook niet bij alle mensen hetzelfde is! Want er zijn mensen die de avond veel prettiger vinden dan de ochtend; ja er zijn mensen op wie juist de ochtend een heel onaangename indruk maakt, de middag een betere, en de avond en vooral de nacht de allerbeste. Maar mensen die zo voelen, behoren merendeels tot de verkeerde soort, en het is moeilijk zulke mensen een beter inzicht te geven en hen op de juiste geloofs­ en gevoelsweg te brengen; want zij hebben zich in deze wereld met alle energie alleen maar die schatten verzameld die gaan roesten en die de motten verteren. En degenen die eenmaal op dat standpunt staan, zijn daar moeilijk vanaf te brengen.

[7] Daarom zeg Ik ook tegen jullie allen: Verzamel je in deze wereld nooit zulke schatten die door roest aangetast en gemakkelijk door motten verteerd kunnen worden! Maak je geen zorgen voor de komende dag over wat je eten en waarmee je je kleden zult! Het is voldoende dat iedere dag zelf zijn eigen zorgen met zich meebrengt. De Vader in de hemel weet precies watje nodig hebt. Kijk naar de mussen op het dak en de bloemen op de velden! Zij zaaien en zij oogsten niets en worden toch door de Vader in de hemel in alles rijkelijk verzorgd. Hebben de mussen niet een verenpak en voedsel, en zijn de bloemen op het veld niet prachtiger gekleed dan Salomo in al zijn pracht ooit was? Maar zijn jullie niet veel beter dan de mussen, waarvan men er een dozijn voor een penning koopt, en beter dan gras op het veld dat vandaag nog bloeit, morgen echter afgemaaid, vervolgens gedroogd en, omdat het te slecht is om aan de dieren te voeren, in de oven wordt gegooid en verbrand?! Nu Ik jullie dit echter verteld heb, gedraag je daar dan ook naar en handel daarnaar, dan zullen jullie als Mijn uitverkoren leerlingen in jullie ambt een goed bestaan hebben!

[8] Mozes heeft toch gezegd, toen hij voor de priesterstam Levi het geven van de tiende instelde: 'Wie het altaar dient, moet ook van het altaar leven!' En Ik zeg jullie nu hetzelfde, ook al is het met andere woorden. Daarom heb Ik dat nu ook alleen tegen jullie en voor jullie gezegd, en daar wil Ik geen gebod mee gegeven hebben waardoor niemand meer een akker gaat bebouwen en nooit een wijnstok in de wijngaard zal verzorgen en planten, maar het geldt alleen voor jullie als uitverkoren werkers in Mijn geestelijke wijngaard; want tegen de anderen zeg Ik: Wie niet werkt zal ook niet eten! Wie echter Mijn rijk zoekt en zijn gerechtigheid, die zal, zoals jullie, al het andere als een vrije gift erbij gegeven worden.'

[9] Toen dankte vooral Johannes Mij voor deze les en vroeg Mij of hij dit ook op moest schrijven.

[10] IK zei: 'Zeker, maar voornamelijk slechts voor jullie en jullie opvol­gers; want als dit voor alle mensen zou gelden, zag het er op aarde al gauw heel woest uit.’

 

194 De Heer karakteriseert de dertig Romeinen

 

[1] (DE HEER:) 'Onze Romeinen zijn echter ook al weer op de been en zullen zo dadelijk hier bij ons zijn; bemoeien jullie je echter niet te veel met hen! Ik zal het nodige wel met hen afhandelen. Voor heidenen zijn het eigenlijk goede mensen; maar toch zijn het slechts heidenen en zij slapen nog diep. jullie kunnen je er direct zelf van overtuigen hoe weinig zij vandaag als nuchtere mensen rekening zullen houden met wat ze gisteren allemaal gehoord en gezien hebben. Ze herinneren zich alles goed, maar het komt hen voor alsof ze het alleen maar heel levendig gedroomd hebben. Daarom zeg Ik jullie, dat je hen niet moet aanspreken om hen daaraan te herinneren.

[2] Het jonge meisje is vanmorgen vroeg al weggegaan, nadat zij eerst de waard die al op was, een van liefde brandende groet voor Mij heeft gegeven, met daarbij de uitdrukkelijke verzekering, dat zij in het vervolg nooit meer zondigen zal. En Ik zeg jullie dat zij haar gegeven woord ook zal houden. Dus houd je aan wat Ik jullie nu met betrekking tot de Romeinen voor dit ogenblik gezegd heb, en doe dat zo goed als je kunt, want jullie zullen jezelf weldra ervan overtuigen, dat alleen Ik altijd en eeuwig gelijk heb!'

[3] De leerlingen verwonderden zich erover dat deze dertig Romeinen, die gisteravond zo buitengewoon voor Mij in vuur en vlam stonden, dat vandaag allemaal slechts voor een levendige droom zouden houden.

[4] IK zei: 'Verbaas je daar niet te veel over, want deze mensen hebben gisteren beneden in de stad al wat teveel van het goede genoten en daarna hier ook nog wel zevenmaal meer dan wij allen. Daarom hebben zij ook meer gedroomd dan gewaakt, want iemand die dronken is, droomt met open ogen. Daarom komt alles wat zij gisternacht beleefd hebben hen des te meer als een heldere droom voor. Maar het mooiste van de zaak is dat zij elkaar nu hun droom vertellen, en iedereen precies dezelfde droom vertelt. Dat begrijpen zij niet en zij geven de wijn de schuld, die misschien door een magiër betoverd was. De jonge vrouw missen zij nog niet eens.

[5] Daarom heb Ik ook juist tijdens hun roes zo'n buitengewoon teken voor hen gedaan. Want als zij volledig nuchter waren geweest, zouden zij Mij beslist voor een van hun goden hebben aangezien en als zodanig hebben uitgeroepen; maar zo is het goed, en het is voor de vrijheid van een menselijk hart altijd beter dat het een onthullend teken in de droom krijgt, dan in volledig nuchtere, wakende toestand. En dat was dan ook gisteren bij deze Romeinen het geval. Jullie zullen dadelijk zien wat er uit deze zaak voort zal komen.’

[6] Nadat Ik dat met de leerlingen had afgesproken, kwamen Lazarus en de waard naar buiten naar ons toe, en de waard bracht Mij eerst de lieve groet van het jonge meisje over.

[7] En LAZARUS zei tegen Mij: 'Maar Heer, toch is er echt iets vreemds met de Romeinen, en met name met Agricola, die gisternacht zo spraakzaam was! Vandaag is de spraakzaamste zo stil als een muis en allen houden ze het gisteren door U gedane buitengewone teken voor een droom; en het mooiste is dat ze natuurlijk allemaal precies dezelfde droom tot in detail aan elkaar vertellen! Een deel zoekt de oorzaak bij de werking van de wijn, die beslist betoverd moet zijn geweest; Agricola zegt echter dat de droom ontstaan is doordat hun fantasie zich al teveel bezig houdt met de beroemde jood, en daardoor bij allen tegelijk, zonder dat zij zich daarvan bewust waren, dat beeld geschapen heeft dat hen allen gedurende deze nacht heeft beziggehouden. Maar het allermooiste is, dat zij eigenlijk helemaal niet weten hoe zij in deze bergherberg gekomen zijn! Ik zei tegen Agricola, dat zij al vrij laat op de avond door een jong meisje naar boven gebracht waren; maar nu kunnen zij zich ook dat niet meer herinneren! Ja, laat iemand maar proberen deze mensen te begrijpen, - ik weet er geen weg mee!'

[8] IK zei: 'Maak je daar maar niet druk over! Zo is het wel in orde; want als deze mensen gisteren helemaal nuchter geweest waren, had Ik Mij niet zo aan hen kunnen openbaren. Maar omdat ze in hun dronkenschap meer droomden dan waakten, is het toch heel goed gelukt. Pas er echter voor op dat je Mij niet verraad! Als zij een van jullie weer naar de beroemde jood zullen vragen, zeg hun dan dat hij vanmorgen in de tempel zal spreken! Dan zullen zij snel naar de tempel gaan en Mij willen zien en horen. Daarna zullen zij pas rijper zijn om iets meer over hun zogenaamde droomgezicht te ervaren.

[9] LAZARUS zei: 'Prachtig! Maar Heer, de ochtendmaaltijd is nu ook al klaar! Zou U het met Uw leerlingen niet eerst willen gebruiken en daarna pas naar de tempel gaan?'

[10] IK zei: 'O, zeker; maar zet het in een andere kamer, zodat we niet in het zicht van de Romeinen zitten! Er zullen er al gauw een aantal naar buiten komen en van alles vragen. Mijn leerlingen hebben al orders wat zij moeten doen; Ik zal geen moeite met hen hebben. Zet jij intussen onze ochtendmaaltijd in een andere kamer, dan zullen wij meteen komen om te eten, waarna we naar de tempel zullen afdalen!’

 

195 De dertig Romeinen zoeken de Heer

 

[1] Toen beiden dat hoorden gingen zij onmiddellijk het huis weer binnen en deden alles zoals Ik gezegd had. Zij waren echter nog maar nauwelijks in huis toen er al een aantal Romeinen naar buiten kwam en met volle teugen van het prachtige uitzicht vanaf deze berg genoot.

[2] Een van hen ging naar een leerling toe en vroeg hem of hij gedurende de nacht in deze herberg geweest was, en de anderen die bij hem waren misschien ook.

[3] Maar DE LEERLING wees naar Mij en zei: 'Die daar is ook uw taal machtig, ga maar met Hem praten!’

[4] Als Romein die ook een beetje joods verstond, begreep hij dat en hij ging meteen naar Mij toe en vroeg Mij hetzelfde wat hij aan de leerling gevraagd had.

[5] En IK zei tegen hem: 'Waarom vraagt u dat aan ons? Wij hebben u toch ook niet gevraagd of u de nacht in deze herberg hebt doorgebracht! Wij zijn hier wel geweest, maar dat zal u, vreemdelingen, toch niets aangaan, omdat wij uw slaapgelegenheid beslist in geen enkel opzicht met onze aanwezigheid belast hebben! Maar zegt u Mij nu eens waarom u dat van ons wilt weten!’

[6] DE ROMEIN zei: 'Ach, wij zochten gisteren en ook eergisteren al heel intensief naar de beroemde jood en door een toeval zijn wij in deze herberg terechtgekomen! Maar we waren allemaal door de zware wijn wat dron­ken, en toen wij sliepen hadden we allemaal dezelfde wonderlijke droom: Wij vonden de wonderbare Jood. Die bracht ons onder meer juist naar dit punt en toonde ons daar zijn hele goddelijke macht en heerlijkheid, zodat wij buitengewoon enthousiast waren, en de wonderbare jood voor een god aanzagen die voor enige tijd pro forma een mensenlichaam aangeno­men had om zo de betere mensen te onderrichten over een hoger leven. Maar dat is slechts heel in het kort de inhoud van ons droombeeld. Evenwel, als slechts één van ons dat gedroomd zou hebben, - wel dan zou dat een heel aardige, zeldzaam mooie droom geweest zijn; maar nu hadden wij allemaal zonder uitzondering volmaakt één en dezelfde droom, wat beslist niet normaal is! Wij gaven de wijn de schuld en wilden u nu vragen, als u hier ook overnacht hebt, of u zelf soms ook een soortgelijke droom had. Neem me dat niet kwalijk!’

[7] IK zei: 'O nee, niet in het minst! Maar kunt u zich dan helemaal niet meer herinneren, hoe die beroemde jood er heeft uitgezien?'

[8] DE ROMEIN zei: 'Ja, dat gaat nu wat moeilijk; maar als ik het zelf voor het zeggen had, zag hij er volgens mijn vage herinnering bijna zo uit als u, beste vriend! Ik vraag u echter daar niet boos over te worden!’

[9] IK zei: 'Nu ja, dat is niet zo erg; uiteindelijk kan Ik het toch zelf geweest zijn!'

[10] DE ROMEIN zei glimlachend: 'Hm, hm, beste vriend, u maakt zeker een grapje? Maar ik zeg u: Die vreemde droom was beslist geen grap; want als u ook zo'n droom gehad zou hebben, zou u daar ook erg opgewonden over zijn!'

[11] IK zei: 'U kunt toch niet weten, of ook Ik niet precies hetzelfde gezien heb als u! Maar laten we er over ophouden! Wij blijven ook vanavond hier, en als ook u er nog zult zijn, zullen we nog wel op dit onderwerp terugkomen. Maar nu gaan we dadelijk de ochtendmaaltijd gebruiken en dan aan het werk! Waar de wonderjood vandaag nog te horen en te zien zal zijn, dat zal de heer van deze herberg u st!aks nog wel zeggen, want hij zal dat beslist weten.’

[12] DE HOFFELIJKE ROMEIN zei: 'Dan wens ik, dat u goed moge smaken! De huisheer zal dan wel zo goed zijn om ons te vertellen waar de beroemde man te zien en te horen zal zijn!'

[13] IK zei: 'Prima! Maar blijf nuchter, anders verslaapt en verdroomt u Hem weer, zoals het al velen vergaan is, en zeer velen nog vergaan zal! Maar nu aan tafel!’

[14] Wij verlieten de Romeinen en gingen de kamer binnen waar de maaltijd reeds op ons wachtte. De Romeinen deden hetzelfde, maar dan net als gisteren in de grote eetzaal. Wij waren natuurlijk vlug klaar en daalden toen snel naar de stad af, waar wij eerst wat rondkeken; want voor negen uur was er in de tempel niets te doen, dat wil zeggen op deze huidige eerste dag na het feest.

 

196 De Heer geeft onderricht in de tempel

Het gericht van het luisterende volk

Ev. Joh. 8,2

 

[1] Maar toen de tempel geopend werd, ging Ik die morgen bijtijds met de leerlingen naar binnen en was er zodoende als een van de eersten. (Joh. 8,2) En toen het volk zag dat Ik de tempel was binnengegaan, kwam het in groten getale naar Mij toe, en Ik ging zitten en begon het door gelijkenissen, beelden en voorbeelden te onderwijzen, zoals die veelvuldig in de Evangeliën voorkomen.

[2] Ik wees hen op de grote liefde, goedheid en rechtvaardigheid van God de Vader, en ook liet Ik hun zien, waaruit eigenlijk het rijk van God bestaat dat nu zo dicht bij hen was gekomen.

[3] En velen geloofden in Mij.

[4] En SOMMIGEN zeiden: 'Het is echt een groot profeet, en het verwondert ons erg dat de Farizeeën dat niet willen erkennen! Hij is tevens in hoge mate onbaatzuchtig; want ook al heeft hij naar ons beste weten velen buitengewoon geholpen, toch heeft hij zich nooit door iemand iets laten betalen, en het staat vast dat hij, overal waar men hem en zijn leerlingen nog naar oud gebruik gastvrij heeft opgenomen en verzorgd, de gastheer steeds op wonderbaarlijke manier een weldaad bewees, die beslist meer waard was dan duizendmaal datgene wat hij van de gastheer ontving. Bovendien is hij geen zwartkijker en gaat hij met alle mensen op dezelfde manier om, en als hij nu zegt: 'Komt allen tot Mij die belast en beladen zijn, Ik zal jullie allen verkwikken, en jullie zullen bij Mij de ware levenstroost en diens ware rust vinden! ' dan moeten wij het zeker geloven!

[5] Een mens, die zo wijs en goedhartig spreekt, en zelf ook daarnaar handelt, en zulke grote tekenen doet, is toch waarlijk een groot profeet, en dan geeft het toch niet waar hij vandaan komt! En als de Messias zal komen, dan is het maar de vraag of Hij grotere tekenen zal doen! Als Hij niet met donder en bliksem en zwavelregen komt, zullen de Farizeeën net zo min in Hem geloven als in deze man!'

[6] Weer ANDEREN, die nog meer geloof hadden, zeiden: 'Wij hoeven op geen enkele andere Messias meer te wachten, want voor ons is Hij al de ware! Want Zijn woorden hebben kracht en leven, en Zijn daden zijn volkomen goddelijk, en dus is Hij voor ons al volledig de ware Messias. Zij die op een andere willen wachten, moeten maar wachten en zichzelf bedriegen!’

[7] NOG ANDEREN zeiden: 'We staan nog te veel onder het gezag van de Farizeeën, en kunnen niet doen wat wij willen. Wat hebben wij aan de waarheid en het geloof zolang de Farizeeën de macht in handen hebben, en nu onder de Romeinen zelfs nog meer dan ooit?!'

[8] Maar toen zei IK: 'God Zelf is de eeuwige liefde en de waarheid zelf! Niets ter wereld kan jullie vrij maken dan alleen de waarheid. Wie de zonde doet, die altijd een leugen was, is ook een knecht van de zonde en een slaaf van andere nog grotere zondaars die geen geweten en geen liefde hebben dan wat hun eigen schandelijke ik hun ingeeft. Wie echter de waarheid in zich heeft, is een machtig vijand van de leugen en van de zonde, en is vrij; want niemand kan hem beschuldigen van een zonde. Kies daarom voor de waarheid en vrees niet degenen die wel je lichaam kunnen doden, maar je ziel verder niets kunnen doen; vrees veeleer God die je ziel samen met je lichaam kan doden en te gronde richten!

[9] De schade aan je lichaam zal God eens duizendvoudig vergelden; maar de schade aan je ziel zal God je nooit vergelden. Want God heeft de ziel verstand, begrip, geweten, een vrije wil en de wet gegeven om daarmee goed te kunnen beoordelen wat goed en slecht is, en zij kan met haar wil het ene of het andere kiezen. Volgens haar keuze zal zij ook door zichzelf gericht worden, hetzij ten dode of ten leven.

[10] Maar de Vader in de hemel wil dat jullie allen het eeuwige leven ten deel zal vallen, en daarom heeft Hij Mij in deze wereld naar jullie toegezonden. Daarom zeg Ik jullie nog eens: Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben; wie echter niet gelooft dat Ik door de Vader naar jullie toegezonden werd, zal het leven verliezen dat hij nu gemakkelijk had kunnen aannemen. De Vader in de hemel heeft Mij echter lief en ook allen die in Mij geloven, en Ik Zelf zal hun in de waarheid van Mijn woorden het eeuwige leven geven!’

[11] Toen zeiden ENIGEN: 'Het is toch vreemd wat die man weet te zeggen, waarbij hij zichzelf vrijwel gelijk stelt aan God. Het is een waar wonder dat de Farizeeën hem vandaag zolang zijn gang laten gaan!'

[12] Weer ANDEREN zeiden: 'Hij spreekt vrij en openhartig, en wij ontdekken niets onbetamelijks in zijn woorden! Hij spreekt openlijk de volle waarheid en de Farizeeën zullen moeite hebben iets tegen hem te vinden!’

[13] NOG ANDEREN zeiden: 'O maak je daar maar niet druk over; die zullen gauw genoeg iets vinden!’

[14] EEN NAAST HEN STAANDE TOLLENAAR zei: 'O ja, waarna zij weer, zoals nog steeds, zullen afdruipen! Die luilakken vinden allang niets meer tegen deze oprechte man!’

[15] Daarna ontstond er een kleine stilte, en de Farizeeën werden woedend en braken er hun hoofd over hoe zij Mij bijvoorbeeld door een woord of door een aan Mij gevraagd oordeel konden vangen, om Mij dan van een onwaarheid te kunnen betichten en het volk onder veel misbaar te kunnen zeggen: 'Kijk nu eens, dat is nu jullie waarachtige profeet of jullie mooie Messias! Daar staat hij nu als leugenaar! ' Maar ondanks al hun ingespannen denken konden zij niets geschikts vinden.

 

197 De echtbreekster

Ev. Joh. 8,3-11

 

[1] Maar terwijl zij zo zaten te piekeren, brachten de gerechtsdienaars, die zij er op uit gestuurd hadden, een echtbreekster bij hen die op heterdaad betrapt was en nu volgens de wet van Mozes gestenigd moest worden, ­wat echter door de huidige Farizeeën, als de echtbreekster rijk was, altijd in een grote geldboete veranderd werd. En als zij arm, maar jong en mooi was, werd zij gewoonlijk gegeseld en daarna verplicht om de tempeldie­naren te dienen; een oude en lelijke was echter reeds door de natuur beveiligd tegen echtbreuk. De aanwezige echtbreekster was nog erg jong, maar arm en wilde tijdens deze feesttijd aan een zeer rijke vreemdeling een royaal appeltje voor de dorst bijverdienen om zich daarna gemakkelijker in leven te kunnen houden. Zij zou beslist eigendom van de tempel geworden zijn als Ik er niet geweest was en als de tempeldienaren niet gedwongen waren geweest haar als voornaamste middel te gebruiken om Mij daarmee, zoals zij dachten, met zekerheid te vangen.

[2] Dus werd deze arme echtbreekster door de wijze Farizeeërs meteen voor Mij gebracht, en dus midden tussen het volk dat Mij natuurlijk van alle kanten dicht omringde. (Joh. 8,3)

[3] Toen de vrouw, door doodsangst gekweld, voor Mij stond, vroeg EEN VAN DE HOOGGELEERDE FARIZEEËN Mij: 'Deze vrouw is op heterdaad tijdens echtbreuk gegrepen. (Joh. 8,4) Mozes heeft ons in zijn wet geboden zo'n persoon te stenigen, - en de wet van Mozes is vrijwel gelijk aan Gods wet. Wat heb je daar op te zeggen?' (Joh.8,5)

[4] Het spreekt wel vanzelf, dat zij dat alleen maar deden om Mij, naar zij dachten, deels door de strenge wet van Mozes, en deels door Mijn toespraak over de grote barmhartigheid van God de Vader , en ook door Mijn goedheid voor de zondaars die hun welbekend was, onvermijdelijk in verlegenheid te brengen, waardoor zij Mij dan zouden kunnen beschul­digen en vervolgens tegen het volk, zoals reeds gezegd, met groot, indrukwekkend misbaar zouden kunnen zeggen: 'Kijk nu eens naar die grote bedrieger en volksverleider, die we nu terecht grijpen en aan het gerecht overleveren!’

[5] Maar zo snel als zij dat wilden, gaf Ik op hun vraag geen antwoord, maar Ik bukte Mij en schreef de schuld van de zondares in het zand op de grond  (Joh. 8,6); want er lag bij zulke grote feesten altijd veel zand op de grond, omdat de tempel pas nadat het hele feest voorbij was, weer geveegd werd en het bijeengeveegde vuil daarvan verkocht werd aan allerlei bijgelovige joden.

[6] Toen de Farizeeën en de tempeljoden echter bleven vragen, richtte Ik Mij op en zei tegen hen: 'Het is volkomen waar dat Mozes zo'n wet gegeven heeft; maar zij die het recht hadden zo'n zondares te stenigen, moesten zonder zonde zijn, - dat staat ook geschreven! In ieder geval moest degene die de eerste steen naar de zondares wierp volkomen rein en zonder zonde zijn! Wie van u dus zonder zonde is, werpe de eerste steen naar deze zondares!   (Joh. 8,7) Gods barmhartigheid wordt daardoor niet geschaad, want Mozes gaf de mensen wijze wetten. Wie deze kent en niet houdt heeft zichzelf geoordeeld en zijn doodsvonnis bezegeld.’

[7] Daarop bukte Ik Mij weer naar de grond en schreef verder. (Joh. 8,8)

[8] Toen zij echter deze woorden van Mij hoorden, waarmee zij niet gerekend hadden, en hun geweten hun zei: 'Jullie zijn toch zelfveelvou­dige zondaars en echtbrekers, en het hele volk kent jullie als zodanig!', toen zei van hoog tot laag niemand meer iets en ieder verliet zo vlug hij maar kon de tempel en verdween.

[9] Na enkele ogenblikken was er niemand van de Farizeeën en tempel­joden en de Levieten en knechten en gerechtsdienaars meer binnenin de tempel. Alleen Ik en de zondares waren daar nog, en natuurlijk stonden in een grote cirkel om ons heen het volk en Mijn leerlingen. (Joh.8,9) Het volk verbaasde zich en was heel blij dat Ik de Farizeeën met zo weinig woorden op de vlucht had gejaagd.

[10] En EEN AANTAL zei heel luid: 'O, als ze ook maar één steen gepakt zouden hebben, zouden we ze verscheurd hebben die oude zondebokken! Want een zondaar kan en mag zeker iemand die veel minder gezondigd heeft al helemaal niet oordelen.’

[11] Toen richtte Ik Mij weer op en zag binnen de kring niemand van de rechters, alleen de vrouw, die gestenigd had moeten worden.

[12] En IK vroeg haar: 'Wel, waar zijn je aanklagers? Heeft niemand je dan veroordeeld?' (Joh.8,10)

[13] DE ECHTBREEKSTER zei: 'Nee, Heer, niemand heeft mij veroordeeld, maar zij gingen allen zo vlug mogelijk weg!' (Joh.8, 11)

[14] Toen zei IK tegen haar: 'Dan veroordeel ook Ik je niet! Maar ga nu naar je woonplaats en zondig voortaan niet meer! Want als je zondigt, zal het je slecht vergaan!' (Joh.8, 11)

[15] Toen dankte de zondares voor de haar bewezen genade, vroeg Mij echter of Ik haar zou willen zeggen hoe zij veilig naar huis kon komen, want zij was toch bang dat de gerechtsdienaars van de Farizeeën haar onderweg zouden oppakken en kwaad zouden doen.

[16] Toen zei IK: 'Wees voor hen niet bang, want zij zullen blij zijn om je niet onder ogen te komen! Ga nu echter onder het volk, dat zal je wel beschermen en je behouden thuis brengen! Kijk maar eens daar bij de voorhang van de tempel, dan zul je al diegenen zien die zojuist hier stonden! Want het volk vroeg hun buiten om welke reden zij allemaal zo haastig uit de tempel vluchtten. Zij schaamden zich echter om de waarheid te zeggen, bedachten toen een onbeholpen smoesje en keerden bij de poort die op het oosten staat weer heel stilletjes terug. Maar ga jij nu onder het volk dat in Mij gelooft, dan zal je niets gebeuren! Ik zal het volk nu verder onderwijzen en dan zullen zij zich meteen weer melden en zich naar Mij toe dringen; want zij zijn nu nog veel kwader op Mij, omdat Ik hen beschaamd gemaakt en jou uit hun klauwen gered heb. Maar ga nu maar gerust daar waar Ik je gezegd heb, wees vroom en zondig voortaan niet meer!'

[17] Toen ging zij bedeesd weg tussen het volk, dat haar vriendelijk opnam en haar onder luide bedreigingen tegen de Farizeeën moed insprak.

 

198 De Heer maakt Zich in de tempel bekend

Ev.Joh.8,12-29

 

[1] Toen het daarna weer rustig werd in de tempel, zeiden ENIGEN UIT HET VOLK: 'Heer en Meester, laat U door de Farizeeën niet van de wijs brengen en leer ons meer over Uw zending en het rijk van God; want als U spreekt zijn wij allen helemaal oog en oor, en alleen voor U kloppen onze harten sneller!’

[2] Daarop zei IK tegen het volk: 'Luister dan en let goed op, want Ik zal het jullie openlijk zeggen, en niet meer voor jullie verborgen houden wie Ik ben!

[3] Luister! Ik ben het Licht der wereld, wie Mij volgt zal niet in duisternis wandelen, maar hij zal het ware levenslicht hebben. ' (Joh .8 , 12)

[4] Toen begon HET VOLK hard te juichen en te roepen: 'Ja, dat is helemaal waar, want U, Meester, bent als een helder schijnend licht in deze wereld gekomen, en wat doet Uw licht ons, die zolang met onze ziel in de donkere nacht rondgedwaald hebben, goed!’

[5] Dat was voor DE VAN WOEDE VERVULDE FARIZEEËN teveel. Zij drongen zich weer naar Mij toe en zeiden: 'Omdat je dat over jezelf zegt, is je bewering niet waar! ' (Joh. 8, 13 )

[6] Daarop zei IK: 'Ook al zou Ik iets over Mijzelf zeggen, dan zou Mijn bewering toch waar zijn; want Ik weet vanwaar Ik gekomen ben, en Ik weet ook waarheen Ik zal gaan. Alleen jullie Farizeeën weten vanwege jullie hoogmoed niet, waar Ik vandaan gekomen ben en waarheen Ik zal gaan. (Joh.8,14). Jullie oordelen en veroordelen alles zoals je lichaam je dat ingeeft, omdat jullie geen geest kennen. Maar zo oordeel Ik nie­mand, (Joh. 8, 15) en als Ik oordeel, dan is Mijn oordeel juist; want Ik ben hier niet alleen, zoals jullie denken, maar Ik en de Vader die Mij gezonden heeft, zijn hier  (Joh. 8,16) en staat er niet in jullie wet geschreven dat het getuigenis van twee mensen geldig is? (Joh.8, 17) Ik ben ten eerste degene die van Mijzelf getuig, en ten tweede is er de Vader, die Mij naar deze wereld gezonden heeft, die van Mij getuigt. Hoeveel meer getuigen willen jullie nog?' (Joh.8, 18)

[7] Toen stoven DE FARIZEEËN op en zeiden: 'Denk je datje ons voor de gek kunt houden? Waar is dan je vader, zodat hij je getuige kan zijn?'

[8] Toen stond IK op en ging naar de pilaar waar zich de zogenaamde offerkist van God bevond, die vanwege de offers voor de tempel die naam had, en Ik riep hard in de kist: 'Jullie blinden kennen noch Mij noch Mijn Vader! Want als je Mij zou kennen, zou je ook Mijn Vader ken­nen!' (Joh.8,19)

[9] T oen Ik die woorden hard in de offerkist van God had geroepen, vroegen zij Mij waarom ik dat deed.

[10] IK zei: 'Omdat het geen verschil maakt of Ik die woorden in jullie gezicht zeg of in die kist, die nu leeg en dood is! De kist heeft de woorden tenminste geduldig aanvaard, wat bij jullie niet het geval geweest zou zijn.’

[11] Dat viel bij het volk in goede aarde en het eiste van de Farizeeën dat ze Mij ongestoord zouden laten spreken. Toen trokken de Farizeeën zich weer wat terug.

[12] Ik gaf het volk toen verder onderricht en liet Mij ongenadig over de Farizeeën uit, en hoe meer Ik hun schanddaden aan het volk onthulde en hun op Mijn vingers voorrekende voor welke zaken zij allemaal nog meer verdoemd zouden worden, hoe meer het volk juichte en hoe woedender de Farizeeën werden. Maar zij grepen Mij niet, omdat Mijn tijd nog niet gekomen was. (Joh. 8,20)

[13] Toen kwamen er echter ENIGE ANDERE JODEN naar Mij toe, die nog veel waardering voor de Farizeeën hadden, maar Mij in bepaalde opzichten ook niet helemaal ongelijk gaven, en zeiden: 'Maar zeg ons nu eens wat nu eigenlijk de bedoeling is van alles wat je zegt!’

[14] Toen zei IK nogmaals tegen hen: 'Luister! Ik zal hier vandaan gaan op een manier die jullie niet kennen, en jullie zullen Mij zoeken en niet vinden en daarbij in jullie zonden sterven! Want waar Ik heenga, kunnen jullie niet komen. ' (Joh. 8,21)

[15] Toen zeiden zij onder elkaar (DE JODEN): 'Wil hij zich soms nu, omdat hij de Farizeeën zo razend gemaakt heeft en hun wraak niet gemakkelijk meer ontlopen kan, uit vertwijfeling zelf doden? Want anders zou hij met een beetje gezond verstand niet zeggen: 'Waar Ik heenga, kunnen jullie niet komen! ' (Joh. 8,22)

[16] Maar IK zei heel opgewekt tegen hen: 'Breek je daar het hoofd maar niet over! Ik zal jullie meteen Zelf de ware reden vertellen, en dan zullen jullie direct inzien waarom jullie zo, zoals jullie nu zijn, niet daar kunnen komen waar Ik heen zal gaan.

[17] Kijk! Jullie zijn van beneden en zullen daar weer naartoe gaan; Ik ben echter van boven en zal heel zeker ook weer daar naartoe terugkeren, en jullie zullen Mij niet kunnen volgen. ' (Joh. 8,23)

[18] Toen werden ook DEZE JODEN kwaad en zeiden: 'Wat wil je daarmee zeggen? Kun je soms zelfs voorspellen dat wij naar de hel gaan?'

[19] IK zei: 'O nee, maar de zaak ligt zo: Jullie zijn van déze wereld en dat geldt ook voor jullie ziel; Ik ben echter niet van deze wereld!’

[20] En DE JODEN zeiden: 'Waar is dan wel een andere wereld? Wij kennen geen andere!’

[21] IK zei: 'Ja, het klopt dat jullie geen andere kennen! En daarom zei Ik dat tegen jullie, omdat jullie door je ongeloof zullen sterven in je zonden. Want als jullie niet geloven dat Ik de beloofde en nu tot jullie gekomen Messias ben, zullen jullie sterven in je zonden en nooit daar heengaan waar Ik zal zijn met Mijn uitverkorenen. (Joh. 8,24) En als dat niet zo zou zijn, heus dan zou Ik als puur mens zoals jullie, nooit de moed gehad hebben om jullie dat te zeggen!’

[22] Toen zeiden DE JODEN: 'Wat zegje van jezelf? Zeg klip en klaar wie je dan zo heel precies wel bent!'

[23] En IK zei: 'Het is moeilijk voor totaal dove oren te spreken. Omdat jullie Mij daarnet niet begrepen hebben, luister dan nu naar Mij! Ten eerste ben Ik Degene die zojuist met jullie sprak! '(Joh. 8,25)

[24] DE JODEN zeiden: 'Wel, en wie ben je dan in de tweede plaats?'

[25] IK zei: 'Rustig aan, dat 'ten tweede' zullen jullie zelf wel uit Mijn woorden kunnen opmaken; want Ik moet jullie nog veel vertellen en duidelijk maken! Luister! Hij Die Mij gezonden heeft, bezit de hoogste graad van waarheid, en alleen wat Ik steeds van Hem gehoord heb maak Ik nu aan de wereld bekend, en dat zijn jullie allen.'(Joh.8,26)

[26] Maar omdat DEZE BLINDE JODEN weer niet begrepen (Joh.8,27), dat Ik tegen hen sprak over de Vader of over de eeuwige liefde in Mij, vroegen zij weer: 'Maar bij de tempel en Sinaï! Wie is dan degene die je gezonden heeft?'

[27] Toen zei IK, ook met een heel ernstig gezicht, tegen hen: 'Luister! Wanneer jullie de mensenzoon verhoogd zullen hebben, zullen jullie, weliswaar te laat, beseffen dat Ik het ben, die als mens niets uit Mijzelf doe, maar altijd spreek en handel zoals Mij de Vader geleerd heeft. (Joh. 8,28) En Ik zegje daarbij nog uitvoeriger: De Vader die Mij gezonden heeft, is niet ergens ver weg, maar Hij is hier bij Mij. De Vader laat Mij nooit alleen; want alleen Ik doe altijd dat wat Hem welgevallig is, en Ik vrees net zoals Hij geen enkel mens in de hele wereld. (Joh. 8,29) Want als het niet zo was, zou Ik het ook niet zeggen.’

 

199 De Heer en Zijn tegenstanders

Ev. Joh. 8,30-49

 

[1] Toen Ik dat heel ernstig tegen de Joden gezegd had zetten VELEN grote ogen op en zeiden: 'Heus, die man spreekt als iemand die macht heeft, en niemand durft hem aan te raken of te verbieden zo in de tempel te spreken! Als iemand van ons dat openlijk in de tempel tegen de Farizeeën gezegd zou hebben, zouden zij hem al tien keer gestenigd hebben, - en hem laten ze duidelijk in hun nadeel spreken en ze durven niet meer dichterbij te komen. Dat is echt iets bovenmenselijks, dus geloven wij wat hij zegt! '(Joh. 8,30)

[2] Toen zei IK tegen de joden die in Mij begonnen te geloven: ' Als jullie zullen blijven bij wat Ik zeg, worden jullie daardoor ook Mijn ware leerlingen. (Joh.8,31) Jullie zullen de daarin liggende waarheid herkennen, en die waarheid zal jullie vrijmaken, zoals Ik dat al eerder heb aangege­ven.' (Joh.8,32)

[3] Daarop antwoordde het meer ongelovige deel van de JODEN: 'Weet, dat wij Abrahams zaad zijn en nooit iemands knechten of zelfs slaven zijn geweest! Hoe kunnen we dan als vrije heren en burgers nog vrijer worden?' (Joh .8 , 33)

[4] Daarop zei IK tegen hen: 'Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: Wie zonde doet, is knecht van de zonde, zoals Ik dat al eerder heb gezegd!  (Joh. 8,34)

Een knecht is echter geen vrij man, omdat hij steeds aan de lusten en hartstochten van zijn lichaam moet gehoorzamen. De knecht blijft niet eeuwig in het huis, maar alleen de zoon. (Joh.8,35) Knecht is echter iedere zondaar, en het huis is het rijk van God en zijn gerechtigheid, en de zoon is de waarheid. Als Ik jullie nu echter als de ware zoon van het rijk van God vrij maak, dan zijn jullie ook waarachtig en echt vrij.' (Joh.8,36)

[5] DE ONGELOVIGEN zeiden weer: 'Vergeet niet, dat wij Abrahams zaad zijn en nooit iemands knecht zijn geweest! Waarom blijf je dan zeggen dat je ons vrij zult maken?'

[6] IK zei: 'O, Ik weet wel dat jullie nakomelingen van Abraham zijn, - Ik ben het lichamelijk ook! Maar hoewel jullie zeggen dat jullie als zaad van Abraham nooit iemands knecht geweest zijn, waren jullie vaderen in Egypte en later in Babylon het wel, en nu zijn jullie knechten van Rome, - als jullie het dan over uiterlijke verhoudingen willen hebben. Maar Ik heb het over de innerlijke levensverhoudingen, en volgens die waren jullie altijd knechten van jullie hartstochten, en lieten jullie je daardoor als bezetenen beheersen. En dat dat zo is, bewijst de omstandigheid dat jullie Mij trachten te doden, net zoals ook de Farizeeën dat uit alle macht proberen. En dat doen jullie, omdat hetgeen Ik zeg niet tot jullie doordringt en jullie het niet begrijpen, en Mij haten omdat Ik de volle waarheid tegen jullie spreek. (Joh.8,37) Ik spreek tot jullie alleen maar dat wat Ik steeds van Mijn Vader zie en hoor, en jullie vinden dat niet belangrijk, maar hebben het voortdurend alleen maar over wat jullie ook van jullie vaders gezien en gehoord hebben, terwijl dat volkomen onbelangrijk is. ' (Joh .8 , 38)

[7] Toen Ik hun dat onder de neus gewreven had, zeiden zij opnieuw (DE JODEN): 'Vergeet niet, dat Abraham onze Vader is! Dat heft alle beschul­digingen tegen ons op. - Begrijp je dat?'

[8] IK zei: 'O, Ik begrijp jullie heel goed! O, waren jullie maar Abrahams kinderen, dan zouden jullie ook Abrahams werken doen! (Joh.8,39) Maar nu proberen jullie Mij te doden als een gevaarlijk misdadiger, en dat alleen maar omdat Ik jullie de waarheid zeg die Ik steeds van God gehoord heb. Heus, dat heeft Abraham nooit met de drie jongemannen willen doen toen zij hem de waarheid gezegd hadden. (Joh. 8,40) Jullie doen weliswaar de werken van jullie vader, - maar niet die van vader Abraham! Begrijp dat toch!'

[9] Toen zeiden de reeds helemaal woedende ongelovige JODEN: 'Vriend, wij zijn niet buitenechtelijk geboren! We hebben allen een vader, en dat is God Zelf!' (Joh.8,41)

[10] IK zei tegen hen: 'O, als God jullie Vader zou zijn, zouden jullie Mij liefhebben zoals zij Mij liefhebben die Mij herkend hebben; want Ik ben wat Mijn geest betreft van God uitgegaan en kom uit God. Want waarlijk, Ik ben niet, zoals bijvoorbeeld een mens, uit Mijzelf gekomen, maar God heeft Mij gezonden, dat wil zeggen dit lichaam waardoor Hij Zichzelf nu aan jullie openbaart, en welk lichaam jullie nu proberen te doden. (Joh .8 , 42) Waarom kunnen jullie dan Mijn stem niet horen, als jullie Gods kinderen zijn?'  (Joh. 8, 43)

[11] DE JODEN zeiden: 'Horen we je soms niet?'

[12] IK zei: 'O ja, jullie horen Mij beslist wel met je lichamelijke oren, ­maar Ik vraag jullie alleen maar, waarom de betekenis van Mijn woorden jullie niet bevalt. Waarom bevalt die dan wel aan heel veel anderen, zelfs aan de Romeinen daar, die zich om de offerkist van God opgesteld hebben?'

[13] Toen zwegen zij en wisten niet wat zij Mij daarop moesten antwoor­den; want zij waren bang voor het volk en waagden het niet hun antwoord hardop kenbaar te maken, want dat zou natuurlijk zeer grof en beledigend geweest zijn.

[14] Maar HET VOLK riep tot Mij: 'Heer en Meester, zorg toch dat U deze rijke, duistere figuren kwijtraakt; want wij zouden nu graag heilzame, lichtende woorden van U horen, maar niet de voortdurende, meer dan domme tegenspraak van deze blinden. Zeg hun eens duidelijk en ronduit wat en hoe zij zijn, zodat ze dan gaan!'

[15] IK zei: 'Heb maar geduld! Ik heb hun al gezegd, dat zij geen kinderen van God zijn, en dat zou toch wel voldoende voor hen moeten zijn!'

[16] DE JODEN zeiden totaal verbitterd: 'Hoe kun je zeggen dat wij geen kinderen van God zijn?!’

[17] Toen zei IK dan ook met een heel ernstig gezicht: 'Ik heb jullie de reden klaar en duidelijk uitgelegd. Wat willen jullie dan nog meer?! Ja, Ik zal jullie ook nog wel zeggen wat jullie zijn, omdat jullie zo aan blijven houden! Besef, wiens kinderen jullie zijn: Jullie zijn kinderen van de vader der duivels! Vanaf het begin was hij een moordenaar en hij bleef niet in de waarheid; want de waarheid was nooit in hem (in de materie). Wanneer deze geest, die jullie vader is, liegt, spreekt hij uit zichzelf; want hij was altijd een leugenaar en een vader van de leugen.’ (Joh. 8, 44)

[18] Toen zeiden de verbolgen JODEN: 'Wie geeft je het recht om dat in het bijzijn van al het volk over ons te zeggen? Waarom zijn wij kinderen van de satan?'

[19] IK zei: 'Omdat Ik de waarheid tegen jullie spreek en jullie Mij niet geloven! ' (Joh. 8, 45)

[20] DE JODEN zeiden: 'Waarom moeten we je dan geloven?'

[21] IK zei: 'Om niet te sterven in jullie zonden, maar om zalig te worden!'

[22] DE JODEN zeiden: 'Jij bent ook een mens zoals wij, waarom moet nu juist jouw woord ons zalig maken?'

[23] IK zei: 'Jawel, Ik ben nu ook maar een mens, - maar een mens die kan zeggen: 'Wie van jullie kan Mij van een zonde betichten?'! Als Ik echter als een voor God en alle mensen zondeloos mens de waarheid zeg, waarom geloven jullie Mij dan niet? (Joh.8,46) Wie uit God is, hoort ook graag Gods woord. En jullie willen nu echter juist Mijn woord, dat Gods woord is, niet horen omdat jullie niet uit God zijn!' (Joh.8,47)

[24] Toen zeiden DE JODEN helemaal verdwaasd van pure kwaadheid: 'Is het niet zo dat jij een Samaritaan bent en de duivel in je hebt in plaats van de geest van God?' (Joh.8,48)

[25] IK zei: 'Ik ben geen Samaritaan en heb nog minder een duivel, zoals duizenden dat over Mij getuigen kunnen, maar Ik eer altijd waarachtig God, Mijn Vader. Waarom maken jullie Mij te schande? (Joh. 8, 49) waar­om maken zoveel anderen Mij dan niet te schande, die Mij en de Vader wel herkend hebben?'

 

200 Het wezen van de Heer

Ev. Joh. 8, 50-59

 

[1] Toen werd HET GELOVIGE VOLK weer ongeduldig en zei: 'Heer, wij smeken U, jaag deze blinde dwazen bij U weg; want zij storen U en ons! Als zij niet gauw ophouden, zullen wij er met geweld een eind aan maken, want wij zijn voor U hier gebleven, willen U horen en niet deze domme duisterlingen. Want een kind in de wieg is heel vaak al verstandiger dan die onzinnige dwazen!

[2] Wij allen, zo'n tweeduizend man, beseffen heel goed wat U en Uw goddelijke zending betekenen. Wij hebben heel goed gemerkt wat U bedoelde toen U zei: 'Ik ben niet alleen, maar de Vader is overal bij Mij!' Maar deze domoren merkten het niet en zullen eeuwig niet merken dat de Vader en U één en dezelfde zijn, en dat U, wanneer U zegt: 'De Vader heeft Mij gezonden!' alleen maar het menselijke, zwakke verstand te verstaan wilt geven dat U, Eeuwige, voor Uzelf een lichaam geschapen heeft om voor ons wormen van deze aarde in onze grote nood een zichtbare God, leraar en trooster te zijn. Uw heilige lichaam is Uw zoon, en U bent in U zelf Vader voor ons arme zondaars en wormen van deze aarde!

[3] En deze dwazen begrijpen dat niet, terwijl ze zeggen dat zij alle profeten op hun duimpje kennen die toch uitdrukkelijk genoeg in geuren en kleuren de tijd voorspeld hebben waarin de Messias zal komen. En die tijd is nu helemaal aangebroken; waarom zal de Beloofde dan niet gekomen zijn?

[4] Als de grote, van Gods geest vervulde zieners deze huidige tijd ongeveer duizend jaar geleden, precies zoals die nu is, hebben kunnen aankondigen, en als deze tijd nu precies zo gekomen is als toen van te voren beschreven werd, waarom zou dan juist de voor deze tijd beloofde Messias weggeble­ven zijn?! Maar Hij is ook niet weggebleven, Hij is onder ons; wij hebben Hem snel en gemakkelijk herkend!

[5] Maar deze blinde nakomelingen van degenen die reeds in de woestijn aan de voet van de Sinaï, terwijl Jehova op de berg onder bliksem en donder de heilige wetten aan Mozes gaf, het gouden kalf aanbeden en Jehova niet geëerd hebben -ofschoon Hij vlak voor hun neus luid Zijn wetten verkondigde -, zijn nu voor het aangezicht van God nog dezelfde aanbid­ders van hun gouden kalveren, en bij al hun mateloze domheid toch nog brutaal genoeg zich zelfs aan U o Heer te vergrijpen. O Heer, laat ze gaan, en leer ons U beter en dieper kennen - en ook onze erge zonden die wij zo vaak tegenover U begaan hebben! ,

[6] IK zei tegen het volk: 'Houd je rustig, want Ik moet immers ook deze mensen zeggen wie Ik ben, opdat zij zich eens niet verontschuldigen kunnen dat het hun niet gezegd en hun er niet op gewezen zou zijn! Ik heb al tegen hen gezegd dat Ik Mijn eer niet zoek, en bij deze mensen al helemaal niet, en dat er Eén is die hen zoekt en richt. (Joh. 8,50) Maar deze blinde en verkeerde soort zal dat nooit inzien en begrijpen, tot de bijl aan hun wortels gelegd zal worden. Daarom zeg Ik echter nog eenmaal tegen hen: Waarlijk, waarlijk, als iemand Mijn woord zal houden, zal hij de dood eeuwiglijk niet zien! ' {Joh. 8,51)

[7] Toen zeiden de JODEN die nu al helemaal blind van woede waren: 'Nu beseffen we pas goed dat je de duivel in je hebt! Als jouw woord gelijk is aan Gods woord, dan was het toch ook Gods woord waaraan Abraham, Izaak en Jacob en alle profeten zich gehouden hebben, en toch zijn zij allemaal gestorven! Is dan jouw woord goddelijker dan dat van de Vader en de profeten, zodat je kunt zeggen: 'Wie Mijn woord zal houden, zal de dood in eeuwigheid niet smaken!' (Joh.8,52) Ben je dan meer dan onze vader Abraham, die gestorven is, en de profeten, die allen gestorven zijn? Wie denk je wel dat je bent?' (Joh.8,53)

[8] IK zei: ' Als Ik Mijzelf zou eren, zou Mijn eer geen waarde hebben; maar het is Mijn Vader die Mij eert, waarvan jullie zeggen dat Hij jullie God is.  (Joh. 8,54) Jullie kennen Hem echter niet, maar Ik ken Hem. En als Ik zou zeggen: 'Ik ken hem niet!', zou Ik een leugenaar zijn, net als jullie die zeggen dat Hij jullie Vader is! Ik ken Hem echter werkelijk en houd dus Zijn woord!  (Joh. 8,55)

[9] Ik zeg jullie echter nog iets, om je te laten zien dat jullie vader Abraham Mij niet onbekend is. Kijk, Abraham was blij dat hij Mijn tijd op deze aarde zou zien! Jullie zeggen wel dat Abraham gestorven is; maar Ik zeg jullie, dat hij evenwel Mijn tijd hier vanaf Mijn eerste dag voortdurend gezien heeft, en daar veel vreugde aan beleeft (Joh. 8,56); hij ziet Mijn tijd nog steeds en is blij!'

[10] Dat was voor DE BLINDE JODEN iets te ongeloofwaardig en zij zeiden met wijd opengesperde mond: 'Wat?! Je bent nog geen vijftig en jij hebt Abraham gezien?' (Joh.8,57)

[11] IK zei: 'Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: Ik was er oneindig veel eerder dan Abraham! '  (Joh. 8,58)

[12] Dat deed de joden van woede barsten. Zij hadden geen woorden meer om hun overgrote verontwaardiging uit te drukken. Toen bukten zij zich en raapten losse brokken steen op, waarvan er genoeg In de tempel lagen omdat men aan de bodem zelden tijd besteedde, en wilden die naar Mij gooien; maar Ik verborg Mij snel, werd volledig onzichtbaar en midden tussen hen door gaand verdween Ik uit de tempel. (Joh. 8,59) De leerlingen en Lazarus met de Romeinen kwamen Mij al gauw achterna, en wij gingen vervolgens snel weer onze Olijfberg op.

[13] Maar in de tempel vond nu iets zeldzaams plaats, dat zich tijdens feestdagen vrijwel nog nooit had voorgedaan. Het volk stortte zich op de joden en begon hen dermate in het nauw te drijven dat er soldaten bij gehaald moesten worden om de rust enigermate te herstellen. Maar het volk liet zich nauwelijks kalmeren en eiste van de Romeinse soldaten dat alle woedende joden die de rust zo geweldig verstoord hadden, geboeid aan het gerecht overgeleverd zouden worden, wat dan -in ieder geval pro forma­ ook gebeurde. Toen pas was het volk weer tevreden.

[14] Daarop ging een schriftgeleerde midden tussen het volk staan om het tegen Mij op te zetten; maar hij had nog geen tien woorden gezegd of hij moest al de benen nemen.

 

201 De ontmaskering van de verleider van de echtbreekster

 

[1] Het was al ver na twaalven toen ook het merendeel van het volk de tempel verliet en zijn onderkomen opzocht, en dus ook onze echtbreekster naar huis ging en haar man alles vertelde wat er in de tempel met haar gebeurd was.

[2] Toen werd DE MAN bedroefd en zei: 'Niet deze brave vrouw, maar ik ben daar het meest schuldig aan!’

[3] Daarop vroeg EEN van hen die de vrouw bij hem teruggebracht hadden: 'Hoe kan het nu dat jij de oorzaak bent van de echtbreuk van je vrouw?'

[4] DE MAN: 'Vrienden, alleen uitzonderlijk grote nood heeft mij en mijn vrouw ertoe gedwongen het illustere aanbod van een vreemdeling aan te nemen! Maar de vreemde moet of een verklede gerechtsdienaar, of zelfs een geile Farizeeër geweest zijn die allang een oogje op mijn vrouw had. Want toen ik het geld aannam en het naar een andere kamer bracht, kwamen de gerechtsdienaren al en trokken mijn vrouw uit de armen van de vreemdeling. Helaas heb ik door mijn eigen schuld mijn dierbare vrouw in de diepste ellende gestort. Omdat zij nu weer terug is, moet er iets bijzonders gebeurd zijn; want geen van al de mensen die op deze wijze gevangen genomen werden, is ooit weer teruggekomen. Hoe kwam mijn vrouw weer vrij? Beste mannen, jullie waren beslist getuige van alles wat er in de tempel voorgevallen moet zijn. Willen jullie mij niet vertellen wat je gezien hebt?'

[5] DE MANNEN zeiden: 'Dat zal je vrouw je wel allemaal vertellen. De arme vrouw heeft haar bevrijding alleen maar te danken aan de grote profeet uit Galilea. Maar hij zei ook, dat zij in het vervolg niet meer mocht zondigen; want anders zou het haar nog veel erger vergaan. Daar zullen jullie je dus in je verdere leven aan moeten houden!’

[6] Toen vroeg de man, of hem zelf het grote geluk ten deel kon vallen om de profeet ergens te ontmoeten om hem op passende wijze te kunnen bedanken.

[7] DE MANNEN zeiden: 'Waar hij zich nu ophoudt, kunnen wij echt niet zeggen; maar we hebben wel gehoord dat hij, als hij naar Jeruzalem komt, altijd bij Lazarus van Bethanië verblijft. Daar willen wij hem zelf gaan opzoeken. Doe dat ook! We horen daar in ieder geval waar hij eventueel heengegaan kan zijn.'

[8] DE MAN zei: 'Dan is hij misschien op de Olijfberg, omdat Lazarus zich tijdens de feesten gewoonlijk daar pleegt op te houden, want hij bezit daar een grote herberg die druk door vreemdelingen bezocht wordt.’

[9] DE MANNEN zeiden: 'Des te beter! Dan zullen we hem daar het eerst gaan zoeken! En is hij daar niet, dan gaan we naar Bethanië!'

[10] De man en ook zijn vrouw bedankten de mannen en maakten zich reisvaardig. Hij sloot zijn kleine behuizing af en ging met de mannen mee, wat bij hen in goede aarde viel. Onderweg kwamen zij echter een aantal Farizeeën tegen, waaronder er één was die de vrouwen ook de man meteen duidelijk herkenden als de vreemdeling die in Romeinse kledij die ochtend de mooie jonge vrouw voor geld tot echtbreekster maakte. De twee zeiden dat tegen de mannen die hen begeleidden.

[11] Toen stapten DE MANNEN op de Farizeeër af en vroegen hem heel bars: 'He, vriend, ken je deze vrouw, die je vanmorgen als Romein verkleed voor geld tot echtbreuk hebt verleid? Dat jij het was, bewijst je kale hoofd, en deze beiden hebben je ook al van verre herkend! Wat heb je daar nu op te zeggen? Kijk, wij zijn met ongeveer twee en zeventig man en zullen nu jou voor het Romeinse gerecht slepen. Wat vind je daar nu van?'

[12] De drie wilden er vandoor gaan; maar de mannen lieten dat niet toe, hielden hen tegen en stelden de kaal geschoren man nog een keer dezelfde vraag. Maar hij begon hen te vervloeken en te zweren dat hij het niet was.

[13] Maar DE MAN EN DE VROUW zeiden: 'Al dat miserabele zweren helpt je helemaal niets, want je weet dat het getuigenis van twee mensen voor het gerecht geldig is. Kom dus nu maar met ons mee naar de rechter, ellendeling, dan kun je zelf in de kuil vallen die je voor ons hebt gegraven!'

[14] Toen begonnen de drie te smeken en wilden de man veel geld geven. Deze nam dat echter niet aan, maar eiste van hen dat hij in het vervolg door de tempel met rust gelaten zou worden. Dat beloofden zij dan ook plechtig, en de mannen lieten de drie verder gaan, maar wel na hen gedreigd te hebben meteen naar de landvoogd te gaan als ze ook maar de minste aanwijzing kregen dat de tempel zich ongunstig over hen uitgelaten mocht hebben. Dat dit echtpaar daarna volkomen door de tempeldienaren met rust gelaten werd, kan men zich gemakkelijk voorstellen.

[15] En daarom had dan ook dit voorval door Mijn wil plaatsgevonden; want anders zou het arme echtpaar het kwaad te verduren gehad hebben in Jeruzalem, en steeds in groot gevaar geweest zijn.

 

202 Arbeiders bezoeken de Heer op de Olijfberg

 

[1] Daarna gingen allen de Olijfberg op, waar Ik juist met de leerlingen en met Lazarus zat te eten en waar zich ook de dertig Romeinen bevonden en zaten te eten. Daar aangekomen, vroegen zij een knecht van de herberg of Ik er was. En de knecht beaamde dat. Toen de ongeveer zeventig man dit heugelijke bericht hoorden, juichten zij en vroegen de knecht om naar binnen te gaan en Mij te vragen of zij bij Mij in de kamer mochten komen.

[2] De knecht ging naar binnen en vroeg het Mij.

[3] En IK zei tegen hem: 'Ga naar buiten en zeg tegen degenen die je gezonden hebben: Wie honger heeft, laat die komen en zich verzadigen, en wie dorst heeft, laat die komen en drinken! Want wie door Mij verzadigd wordt, zal in eeuwigheid geen honger meer hebben, en wie van Mijn wijn gedronken heeft, zal nooit meer dorst hebben; want uit zijn lendenen zullen beken levend water stromen. - Ga nu naar buiten en zeg hun dat!'

[4] De knecht ging snel naar buiten en bracht dat woordelijk aan de mannen over.

[5] Toen zij dat hoorden, wisten zij niet waar zij aan toe waren en vroegen zich af of Ik hun hier soms voor niets wilde laten eten, maar zij vonden zichzelf te onwaardig om dat aan te nemen.

[6] Daarom zeiden zij tegen de knecht (DE ZEVENTIG): 'Doe ons een plezier en ga nog een keer naar binnen en zeg de goede meester en heer, dat wij niet voor eten of drinken hierheen gekomen zijn, maar alleen om van hem nog een paar woorden van licht en leven te horen!’

[7] Daarop ging de knecht weer de kamer binnen.

[8] Maar IK kwam hem Zelf tegemoet en zei tegen hem: 'Ik weet al wat je Mij zeggen moet. Ga jij maar weer aan je werk, Ik zal wel Zelf met de mannen spreken!’

[9] De knecht verdween, en Ik kwam naar buiten naar de mannen en zei tegen hen: 'Wie oren heeft, laat die horen en verstaan, en wie ogen heeft, laat die zien en begrijpen! Jullie zijn hierheen gekomen ter wille van de ware spijs en de ware drank die Ik jullie wil geven. Voedsel voor het lichaam doet niets voor het eeuwige leven van de ziel, dat doet alleen Mijn woord en jullie geloof, en het handelen volgens het woord. Mijn woord is de ware spijs, en jullie geloof en jullie handelwijze is de ware drank. Kom daarom allen die vermoeid en beladen zijn tot Mij, want Ik wil jullie allemaal sterken!’

[10] DE MANNEN zeiden: 'O heer, wat bent u goed en wijs! Als u het toestaat, zouden we graag in de kamer komen en daar wachten op die geestelijke spijs van u, tot het u, o heer en meester, belieft ons met een paar woorden te sterken en op te wekken. Maar kijk, bij ons bevindt zich degene, die door uw grote wijsheid vandaag in de tempel aan de brutaliteit van de Farizeeën ontkomen is, en ook haar armzalige echtgenoot! Zij kwamen beiden met ons mee om u nog eens te bedanken voor de grote weldaad die hun bewezen is! Als u wilt, komen zij ook met ons mee in de kamer.'

[11] IK zei: 'Ik ben toch in deze wereld gekomen opdat allen tot Mij zullen komen die op een of andere wijze vermoeid en beladen zijn. Want Ik ben een ware dokter, die naar de zieken toegaat en hen helpt, en niet naar de gezonden die de dokter niet nodig hebben. Kom allemaal dus nu in de kamer!’

[12] Ik ging dus weer de kamer in en allen volgden Mij.

[13] De waard had intussen al een grote bruiloftstafel neergezet waaraan de ongeveer zeventig man en de vrouw ruim plaats hadden. Toen allen aan de tafel zaten, vroeg de waard hun of zij iets wilden eten of drinken.

[14] Daarop antwoordde EEN van hen: 'Vriend, wij zijn allemaal min of meer arm en hebben niet voldoende geld om een beker wijn te kunnen bestellen; breng ons daarom alleen maar brood en een paar kruiken water , daarmee zijn we ook tevreden! Wij zijn allemaal dagloners en leven van het werk van onze handen. Deze tien feestdagen zijn voor ons de slechtste tijd, omdat we dan niet mogen werken. Als we echter geen werk hebben, hebben we ook geen inkomsten en dus geen geld waarmee wij behalve ons dagelijkse brood nog iets anders zouden kunnen aanschaffen, omdat het beetje wat we gespaard hebben al bijna op is.'

[15] DE WAARD zei: 'Maar jullie hebben toch zeker vrouwen en kinderen! Waar leven die dan van, als het jullie mannen al zo slecht gaat?'

[16] DE MAN die zoëven gesproken had zei: 'O vriend, dat geluk is ons, behalve degene wiens vrouw bij ons is, niet beschoren! Vrouwen zijn er nu slechts voor de rijken op de wereld; wij armen kunnen geen vrouw nemen, laat staan onderhouden. Kijk, wij zijn ongehuwd en hoeven niet voor vrouwen kinderen te zorgen! In deze uiterst slechte tijd kunnen we nauwelijks voor ons zelf zorgen; hoe zou dat dan wel met vrouw en kinderen moeten? De Heerjehova zij gedankt dat we ongetrouwd zijn!'

[17] Toen zei LAZARUS: 'Maar, beste mensen, als jullie in Jeruzalem zo krap zaten, waarom kwamen jullie dan niet naar mij in Bethanië? Daar hadden jullie werk in overvloed gevonden! En bij mij kan niemand zich beklagen dat hij het ooit te krap had.’

[18] DE MAN zei: 'Dat is ons bekend; maar wij weten ook dat iedereen uit de verre omtrek naar u toegaat en bij u werk en verdienste zoekt, en daarom durfden wij u niet lastig te vallen. Maar binnenkort zullen wij van uw aanbod wel gebruik maken.’

[19] Daarop gaf Lazarus de waard opdracht, al deze mensen rijkelijk van brood en wijn te voorzien. En de waard met zijn bedienden brachten voldoende brood en wijn.

[20] Toen deze gasten ook de wijn zagen, spraken zij hun dank uit, en EEN van hen zei tegen Lazarus: 'Heer, het drinken van de wijn zal wel gaan, maar het betalen zal minder goed gaan! Wij zullen de rekening echter na de feestdagen beslist terugbetalen.’

[21] LAZARUS zei: 'Eet en drink zonder zorg; want wat jullie hier verteren, is reeds betaald!’

[22] Allen vroegen nu, wie dat allemaal al betaald had; want dat wilden zij graag weten om de weldoener daarvoor op passende wijze hun dank te kunnen brengen.

[23] Maar LAZARUS zei: 'Vraag daar niet naar, maar eet en drink; want de weldoener is al volkomen tevreden met jullie goede wil!’

[24] Daarop stonden ALLEN op en zeiden: 'Hiermee brengen wij dan onze grote dank aan de weldoener die onbekend wil blijven!’

[25] Pas toen gingen zij weer zitten en begonnen te eten en te drinken.

 

203 De reden van het ongeloof van de tempeldienaren

 

[1] Ook wij aten en dronken, en de Romeinen deden hetzelfde en spraken onder elkaar veel over Mij; zij konden echter niet zo goed begrijpen hoe en waarom Ik, met Mijn goddelijke kracht en macht, voor dat handjevol joden uit de tempel had kunnen vluchten.

[2] IK zei tegen Agricola: 'je vergist je als je denkt dat Ik eventueel uit angst voor de joden gevlucht ben! Maar Ik wist waarom Ik het deed. Het ging er voornamelijk om, dat het volk Mij herkende en dat het ook de slechte, ongelovige, zelfzuchtige joden beter leerde kennen dan eerder ooit het geval was. Daarom vergreep het zich later ook aan hen, en bezorgde hun een ovatie die zij hun leven lang niet meer zullen vergeten. Waarom had Ik Mij aan die boosaardige mensen moeten vergrijpen, terwijl ik toch van te voren wist wat hen wachtte zodra Ik uit de tempel zou gaan? Er zitten hier wel zeventig getuigen die heel goed weten hoe het de woedende joden na Mijn vertrek is vergaan.’

[3] DE ROMEIN zei: 'Luister, goddelijke Meester, wij als Romeinen, hebben slechts een beperkte kennis van de godsdienst der joden, en toch geloven wij dat U waarachtig de aan de joden beloofde Messias bent! Waarom geloven dan nu juist de joden dat niet, die met uw godsdienst toch beslist het meest vertrouwd zijn? Wat voor reden hebben zij om dat niet te geloven, terwijl zij toch zien dat vele anderen het wel geloven?'

[4] IK zei: 'Dat doet hun zelfzucht, hun onbegrensde hoogmoed en hun eveneens onbegrensde heerszucht. Naar hun idee moet de Messias met een alle begrip te boven gaande hemelse pracht onder donder en bliksem, uit de hemelen neerdalen, Zijn intrek in de tempel nemen en de hogepriesters, Farizeeën en schriftgeleerden bekleden met alle macht en alle luister, de Romeinen het land uitjagen, en de tempeldienaren aan Zijn zijde met alle macht en gezag uitrusten, zodat zij dan weldra over de hele wereld zouden kunnen heersen.

[5] Omdat Ik echter op een heel andere wijze, die reeds voor de schepping van deze wereld precies vastgesteld was, uiterst armoedig en behoeftig op deze wereld gekomen ben, daarom geloven deze blinden niet dat Ik de Beloofde ben, en zij haten Mij omdat zij wel inzien dat door Mij al hun aanzien en al hun macht binnenkort verloren gaat.

[6] Het volk leert hen nu pas goed kennen en heeft geen eerbied meer voor hen, wat zij heel goed merken, en zij proberen daarom steeds of zij Mij doden kunnen. Als jullie daar eens goed over nadenken, zullen jullie wel inzien waarom de priesters niet in Mij geloven.

[7] Er zijn echter ook al een aantal priesters naar Mij overgegaan, omdat zij beseft hebben dat Ik echt de Messias ben, en die zitten hier aan Mijn tafel in Griekse kledij en trekken als Mijn leerlingen nu al meer dan een half jaar met Mij rond en zijn getuige van heel veel van Mijn onderricht en daden. Vraag het hun, dan zullen zij jullie alles vertellen!

[8] En deze twaalf, die hier het dichtst bij Mij zitten, zijn vanaf het begin van Mijn optreden bij Mij geweest, en weten vrijwel alles wat Ik onder­wezen en wat Ik tot heil van alle mensen gedaan heb. Ook met hen kunnen jullie spreken, en zij zullen niets voor jullie verborgen houden. Maar nu eten en drinken wij; later zullen we dan verder spreken!'

[9] Met deze uitleg waren de Romeinen heel tevreden en AGRICOLA zei: 'Priestervolk behoort toch overal bij Pluto! Men zou het helemaal af moeten schaffen en alleen Uw waarachtige, zuivere goddelijke leer aan alle mensen verkondigen!’

 

204 Het opvoeden van de mensheid in de kennis van God

 

[1] IK zei: 'Vriend, wat jij wenst, zal ook gebeuren! Maar zo gemakkelijk als jij het je voorstelt, zal het echt niet gaan. Want het oude priesterdom is al te diep geworteld en dat hef je van vandaag op morgen niet op! Daar heb je eeuwen voor nodig. En zelfs dan zal het vaak nog de vraag zijn; en binnen een paar duizend jaar zal deze aarde nog lang niet bevrijd zijn van alle priesterdom en nog minder van alle heidendom.

[2] De wereldse mensen scheppen behagen in de wereld, en daarom moet een godsdienst er ook heel werelds uitzien, wil deze bij de mensen weerklank vinden.

[3] De waarheid zal steeds slechts bedekt aan de mensen van deze aarde gegeven worden; want onverhuld zouden de mensen haar net zo min verdragen als jij het licht van de middagzon met open ogen verdragen kunt. De mensen moeten leren denken, vervolgens gaan zoeken en zelf vinden. En als een mens het innerlijke licht van het leven niet zelfheeft gevonden, helpen duizend leraren hem niet en maakt het hem tenslotte niets uit of hij het licht voor duisternis of de duisternis voor licht houdt.

[4] Daarom moet een mens wel een duw krijgen om de waarheid te gaan zoeken, maar niet de volle waarheid ineens krijgen, want als deze hem opeens helemaal duidelijk zou worden, zou geen mens die verdragen zonder zijn aardse leven te verliezen. En dus zullen wij bij de mensen van deze aarde ook nog lange tijd met de hele, volle waarheid niet zo erg snel voor den dag kunnen komen. Jij bent een puur verstandelijk gevormd Romein, en Ik kan daarom met jou ook niet anders dan heel natuurlijk spreken. Maar oordeel nu zelf eens of Ik niet helemaal gelijk heb!'

[5] DE ROMEIN zei: 'Dat zeker; maar ik begrijp toch de wijsheid van God niet, en Zijn almacht nog veel minder! Heeft Hij dan niet de hele aarde inclusief de mensheid geschapen, en hangt niet al het bestaande van Hem af?'

[6] IK zei: 'Beslist, maar vooral ook de ware, innerlijke levensvorming en vooral de mogelijke, volledige zelfstandigheid en eigen kracht van het geschapen leven van ieder mens! En die kan God slechts langzaam maar zeker teweegbrengen door Zich zo veel mogelijk op de achtergrond te houden en slechts heel zacht in te werken op het gemoed van de mensen.

[7] Daarom moet een mens aanvankelijk alleen maar door allerlei verschijn­selen in de stoffelijke wereld, en vervolgens zelfs door dromen en door kleine innerlijke duwtjes, zover gebracht worden dat hij over alle ver­schijnselen en waarnemingen begint na te denken, -en dat geldt niet meteen voor ieder mens, maar alleen voor degene, die heel in 't geheim door God daarvoor bestemd is. De anderen horen het later pas van zo'n gewekt mens, gaan dan ook overal op letten en denken erover na.

[8] Pas als bijzonder gewekte mensen veel daarover nadenken, wordt het toegelaten dat zij vanzelf op het spoor komen dat er een God moet zijn die alles tot aanzijn roept en alles ordent en leidt. Op deze wijze ontwikkelt zich langs heel natuurlijke weg de erkenning van een almachtig, al goed en alwijs goddelijk wezen.

[9] Pas als de mensheid eenmaal in brede kringen tot deze erkenning gekomen is, worden er grotere openbaringen en preciezere vaststellingen toegelaten, waaruit de mensen al duidelijker en met groter vertrouwen het goddelijke wezen leren kennen, maar waarbij zij toch nog een grote, vrije speelruimte hebben om alles wat aan hen geopenbaard is als waarheid aan te nemen en daarnaar te handelen, of ook niet aan te nemen en niet daarnaar te handelen.

[10] Wie de openbaring voor waar aanneemt en daarnaar handelt, komt dan ook al gauw tot een steeds duidelijker besef en tot het ware, zelfstan­dige, vrije leven. Wie het echter niet aanneemt, maar alleen op zijn verstand en zijn ervaringen vertrouwt en daarnaar handelt, begaat geen zonde, maar hij blijft toch achter, en zal er veellanger over doen voor hij tot een zuiver kennen van God en tot vervolmaking van zijn innerlijke, ware leven zal komen.

[11] Wie echter de volle waarheid van een openbaring aanneemt en deze met zijn verstand duidelijk inziet maar er eigenzinnig tegenin gaat, zondigt, en bederft daardoor ook vaak zijn leven in het hiernamaals voor een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd; want hij bezit totaal geen innerlijk licht, omdat hij noch aan zijn absolute verstand, noch aan de goed begrepen openbaring gewillig gehoor heeft gegeven.

[12] Wanneer echter een ziel op die wijze door eigen schuld in de dikste levensduisternis belandt, kan God haar met al Zijn almacht ook niet helpen, maar moet Hij haar zolang in haar eigen toestand laten tot zij, wat altijd nog mogelijk is, toch nog iets gaat beseffen. Is dat het geval, dan heeft Gods liefde en wijsheid een eindeloze hoeveelheid passende middelen om zo'n ziel heel ongemerkt in orde te brengen. En kijk, zo ligt de verhouding tussen God en alle mensen op deze aarde, die er is om de kinderen van God te dragen.

[13] Hoe de verhouding van de mensen van andere aarden tot God er uitziet, gaat de mensen van deze aarde helemaal niets aan; pas als zij als kinderen van God volmaakt zullen zijn, zullen zij het volste recht van God, hun Vader, krijgen zich ook daarom te bekommeren.

[14] Maar nu laat God voor de mensen van deze aarde wel de grootste openbaring plaatsvinden; want meer dan Ik Zelf in een menselijk lichaam kan er tot de mensen van deze aarde eeuwig nooit komen. Het ga hem goed die in Mij gelooft, zich niet over Mij ergert en vervolgens zo leeft en handelt als Ik hier duidelijk leer! Want wie zich aan Mijn woorden houdt en helemaal daarnaar leeft en handelt, zal weldra beseffen dat deze woorden die Ik tegen jullie zeg en gezegd heb, geen mensenwoorden, maar goddelijke woorden zijn, die op zichzelf leven, licht en eeuwige waarheid zijn.

[15] Daarom laten wij hen daar beneden hun gang gaan, ook al willen zij niet in Mij geloven; want daarnaast zijn er immers al zeer velen die in Mij geloven en daardoor het ware, eeuwige leven reeds nu volledig in zich hebben; want heus, er zijn er reeds die de dood niet voelen en smaken zullen! Ik ben een echte bruidegom, en wie in Mij gelooft en Mij liefheeft is waarachtig Mijn bruid! En de bruid zal het eeuwige leven net zo in zich hebben als Ik het in Mijzelf heb en het ook kan geven aan wie Ik het geven wil. - Begrijp je dat?'

 

205 De wilsvrijheid en de geestelijke opdracht van de mens op aarde

 

[1] DE ROMEIN zei: 'Waarlijk, U bent een God! Want als U slechts mens was zoals ik, zou U nooit zo wijs kunnen spreken. Uw wonderen van gisteren krijgen pas door deze woorden van U, alsook door die van vandaag in de tempel, de volledige bevestiging dat zij waarheid zijn. Veel hebben wij al over U in Rome horen vertellen; maar al die verhalen zijn toch niets vergeleken bij deze werkelijkheid. Maar nu eten en drinken wij weer; want het gehoorde is eindeloos verheven en diepzinnig, en wij moeten het eerst behoorlijk begrijpen om daarna in staat te zijn iets meer van Uw genade en liefde te horen. Want U spreekt niet zoals een gewoon verstandig mens spreekt over een kunstzinnig en schitterend gebouw, maar U spreekt als een bouwmeester die het gebouw vanaf de grond heeft opgebouwd. En daarom moet je je bij wat U zegt goed inspannen en het behoorlijk van punt tot punt in je opnemen en begrijpen, als je daaruit voor je leven het ware nut wilt halen. Daarom houden we nu een kleine pauze; wat brood en wijn zal het ons makkelijker maken om tot dieper inzicht te komen!’

[2] Daarna aten en dronken de Romeinen er weer vrolijk op los, en wij aten en dronken ook. Ook de ongeveer zeventig mannen en de geredde vrouw aten en dronken naar hartelust, en spraken onder elkaar over wat Ik tegen de Romeinen had gezegd, en ook over het getuigenis dat de Romein Mij zo openlijk en ronduit had gegeven.

[3] Ook MIJN LEERLINGEN verwonderden zich bij zichzelf hogelijk over het verstand van de Romein en zeiden: 'Kijk nu eens hoe snel deze uitgesproken heiden alles begreep, terwijl de joden daar beneden nog steeds het bos vanwege de bomen niet zien! Het is toch wel in hoge mate vreemd dat zulke mensen zelfs ter wille van hun grote aardse belang niet vol vreugde het stralende levenslicht willen of kunnen zien!’

[4] EEN VAN DE DERTIG JOODSE GRIEKEN zei: 'O, ze zouden het best kunnen begrijpen; maar ze willen het niet omdat zij denken dat zij daardoor hun aanzien, hun grote rijkdommen en hun goede leventje kwijtraken. En al dalen de engelen dan zichtbaar uit de hemelen tot hen af om hun te vertellen dat onze Heer en Meester Christus is, dan zullen zij dat toch niet aannemen vanwege datgene wat ik zoëven naar voren heb gebracht, - en ik weet dat wel het best, omdat ik weet hoe zij zich ten tijde van de vrome hogepriester Zacharias gedragen hebben. Ik en vele anderen zagen de engel van God met de vrome man spreken en waren er bij onszelf volkomen van overtuigd dat het een echte verschijning was; maar de onbegrensde hoogmoed van de andere Farizeeën en hun zelfzucht voelde zich ver verheven boven al dit waarachtige, en zij wurgden hem meteen daarna tussen het offeraltaar en het allerheiligste. Zoals zij echter toen waren, zo zijn zij tot op dit uur nog, en zij zouden zelfs ten tijde van Mozes met Jehova de strijd aangebonden hebben, als zij toen geleefd zouden hebben. En dat zijn nog steeds door U, o Heer, toegelaten priesters en zogenaamde dienaren van God, terwijl zij toch allang voor de satan te slecht zouden zijn!’

[5] IK zei: 'Laten we daar nu over ophouden; want Ik heb immers zojuist de Romeinen uitgelegd hoe de hele mensheid door Mij voor het leven opgevoed wordt, en die priesters zijn toch ook mensen. Maar hoe erg hun vrijwillige koppigheid ook is om in alle zonden te volharden, dat geeft jullie toch tevens een duidelijk bewijs hoe zeer de menselijke vrije wil als de enige kiem tot verkrijging van het zelfstandige, vrije, eeuwige leven der ziel door God geëerbiedigd en beschermd wordt. En omdat deze zo geëerbiedigd en beschermd wordt, bewijst dit ook uitdrukkelijk dat God de mensen niet alleen voor deze aarde en voor hun korte levenstijd geschapen heeft, maar voor een eeuwig, geestelijk leven, dat echter alleen juist door de totale wilsvrijheid van de ziel tijdens dit korte lichamelijke leven volkomen bereikt kan worden, -dat echter ook verloren kan gaan als een mens tot aan het eind vrijwillig in zijn verstoktheid volhardt. Dat wil zeggen: de ziel zal nooit volledig ophouden ziel te zijn; maar wat voor een, is een heel andere vraag. Want in het hiernamaals kan niet die volmaaktheid bereikt worden als in dit leven. De reden daarvan heb Ik jullie al vaak aangegeven. Wanneer wij ons nu gesterkt zullen hebben, zullen wij er verder over nadenken en over de grote barmhartigheid van God spreken.”

[6] Maar vandaag zullen er nog allerlei zondaren en tollenaren en ook een aantal verklede Farizeeën hierheen komen, die gehoord hebben dat Ik Mij hier ophoud. Aan hen zullen wij de handen vol hebben; - maar laten we het aanwezige voedsel opeten en daarna weer aan ons werk gaan! Zolang Ik nu echter rust en eet, moeten jullie Me niet met van alles lastigvallen! Zo zij het!’

[7] Daarop at en dronk iedereen in stilte wat hij nog had aan spijs en drank op en was de zitting aan tafel al gauw ten einde.

 

206 Over zonde en offer

 

[1] Nog nauwelijks drie uur voor zonsondergang stonden wij van de tafels op en gingen naar buiten. Ongeveer een kwartier lang liepen wij wat op de berg rond en gingen toen onder een groep olijfbomen zitten. Intussen kwamen er al veel mensen de berg op, die aan de bedienden van de herberg vroegen of Ik Mij daar soms bevond. De bedienden bevestigden dat en wezen waar Ik was. Omdat de aangekomenen echter veel mensen om Mij heen zagen, durfden zij niet naar Mij toe te komen.

[2] Maar IK zei tegen Lazarus: 'Laat die mensen hierheen komen; want dat zijn degenen, waarvan Ik binnen zei dat zij zouden komen. Zij zochten Mij, en daarom zullen zij Mij ook vinden.’

[3] Lazarus ging er heen en zei dat tegen hen, en zij kwamen aarzelend naar Mij toe.

[4] Toen zij bij Mij waren, stond Ik op en vroeg hun waarom zij naar Mij toegekomen waren.

[5] En EEN TOLLENAAR vatte moed en zei: 'Heer en Meester, wij zijn grote zondaars, die vanwege ons ambt al een aantal jaren niet de feesten, offers en predikingen van de tempel konden bijwonen; maar vandaag waren wij ter wille van U in de tempel en hoorden Uw woorden. Door deze woorden werden wij zeer verlicht en we zijn tot de overtuiging gekomen dat U ongetwijfeld de beloofde Messias bent, hoewel de Farizeeën U niet als zodanig willen of wensen te erkennen.

[6] Wij maakten echter uit Uw waarachtige woorden op dat U Zelf niet zo bijzonder veel met de tempel op heeft, en daarom willen wij U, Waarachtige, vragen of en hoe wij van God vergeving van onze grote zonden kunnen krijgen. Wat zegt U, Heer en Meester, over onze zonden? Mogen wij nog hopen dat God ons barmhartig zal zijn? U heeft toch in de tempel gezegd dat allen die vermoeid en beladen zijn tot U moeten komen en dat U hen dan verkwikken zult, en daarom zijn wij nu ook naar U toegekomen om van U met zekerheid de ware verkwikking te ontvan­gen.’

[7] IK zei: 'Luister, wat Ik vandaag in de tempel zei, geldt ook voor jullie hier op deze berg! Wie zondigt, is een knecht van de zonde, en de waarheid is niet in hem; en waar geen waarheid in de mens is, is ook geen vrijheid.

[8] Dat jullie vanwege jullie ambt de tempel en zijn diensten niet bezoeken, zal heus niet jullie grootste zonde zijn; maar heel vaak hebben jullie de armen die jullie tolhuis moesten passeren, te zwaar belast, en vaak hebben jullie degenen die voor jullie werkten het loon voor hun diensten onthou­den. Kijk, dat is waarachtig zonde en wie die begaat, komt niet in de hemel, maar in het gericht en de dood!

[9] Want wie geen liefde voor zijn naaste heeft, heeft nog minder liefde voor God, die hij toch boven alles moet liefhebben. Want hoe kan degene die zijn naaste niet liefheeft die hij ziet, God liefhebben die hij niet ziet? De liefde voor God en daaruit de liefde voor de naaste is echter het leven van de ziel; wie die liefde niet heeft, heeft in zichzelf ook geen leven, maar alleen het oordeel en de dood.

[10] Ik zeg jullie nu echter, dat wat Mij betreft jullie zonden vergeven zijn, omdat jullie die erkend, berouwd en verafschuwd hebben; maar voor volledige vergeving van jullie zonden is het ook absoluut noodzakelijk dat jullie zoveel mogelijk degenen die door jullie op enigerlei wijze te kort zijn gedaan, de schade vergoeden, en dat jullie in het vervolg niet meer zondigen. Wie niet tot op de laatste cent alles betaald heeft wat hij zijn broeders en zusters schuldig was, zal niet eerder in het rijk van God binnengaan dan dat hij goedgemaakt heeft wat hij aan zijn broeder gezondigd heeft. Doe dat, dan zullen jullie het eeuwige leven ontvangen, en dan zijn jullie zonden volledig vergeven!

[11] Niemand kan echter God en de mammon van deze wereld gelijktijdig dienen; want wie de mammon zoekt en liefheeft, kan God niet liefhebben. ­Wie God echter niet liefheeft, heeft geen echt leven uit God in zich, maar slechts een schijnleven uit de vorst van deze wereld, die in zichzelf dood is en niemand ooit iets anders dan slechts de dood kan geven die zijn wezen voor eeuwig is. Jullie weten nu wat je te doen hebt; doe dat dus en jullie zullen in eeuwigheid leven!’

[12] DE TOLLENAAR zei: 'O Heer en Meester, wij danken U uit het diepst van ons hart voor deze grote troost! Wij zullen er alles aan doen om alles heel secuur uit te voeren, maar vragen U toch nog of U ons nog heel genadig een advies wilt geven. Kijk, wij hebben als joden erg tegen de tempel gezondigd! Bedoelt U nu dat wij de tempel ook alles moeten vergoeden wat wij door onze afvalligheid nagelaten hebben?'

[13] IK zei: 'Ook dat kunnen jullie doen, - maar God houdt daar geen rekening mee; want bij God geldt niets anders dan een zuiver, zacht, deemoedig en liefdevol hart. Wat jullie in plaats daarvan echter kunnen doen, is, dat jullie het met mate en doelgericht aan de armen geven, en vooral aan de arme weduwen en wezen; want dat is God welgevallig. Maar de tempel nog rijker te maken dan hij al is, heeft bij God niet de minste waarde.

[14] Weten jullie wat er in de profeten staat over de verering van God in de tempel? Kijk, zo staat het in de profeten: 'Dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij!' Ik zeg jullie: Alle grote offers, inclusief de brandoffers, zijn een gruwel voor God; want Hij heeft dat alles niet nodig. Want waarom zouje God aardse dingen geven, die je toch zelf eerst van Hem hebt gekregen?! God heeft de brandlucht van geslachte dieren niet nodig; maar als jullie Vader heeft Hij van jullie, Zijn kinderen, de brandende liefde van jullie harten nodig. - Hebben jullie dat nu goed begrepen?'

[15] Een achteraanstaande FARIZEEËR, die echter verkleed was, zei om Mij te verzoeken: 'Meester, als offers dan voor God helemaal geen waarde hebben, waarom hebben Mozes en Aäron die dan op bevel van Jehova ingesteld?'

[16] IK zei: 'Om jullie een beeld te geven van het offer van degene die Zich nu in deze tijd vrijwillig voor alle mensen uit pure liefde opoffert. Maar het brandoffer en het slachtoffer werd ook ingesteld als getuigenis tegen jullie, opdat jullie je daarbij altijd zouden herinneren dat jullie steeds zondaren waren en afvallig van de ware God en daarom een zoenoffer nodig hadden dat jullie als sprekend zinnebeeld altijd zei, dat jullie je door je vele zonden van God hebben afgewend en een middelaar nodig hebben, die jullie weer met God verbindt en verenigt­

[17] En daarom heeft het ingestelde offer alleen maar waarde als lering. Als jullie het brengen, heeft het ook helemaal geen daadwerkelijke waarde die eventueel ook voor God zou gelden, maar heeft voor jullie alleen de waarde van een onderwijzend, bindend woord van God, in een overeen­komstig teken gegeven dat zeker voor een wijs mens heel goed te begrijpen is. Wie het begrijpt, bezit dan ook alles wat het teken leert. Wil dit teken echter voor de mens ook bij God waarde hebben, dan moet hij vanuit zijn hart handelen overeenkomstig de geestelijke zin van het teken.

[18] De eigenlijke, geestelijke zin van het offer dat jullie nu nog steeds, maar helemaal blind en zinloos, brengen, en dat daarom ook voor totaal niemand enige waarde meer heeft, bestaat er echter uit datje God boven alles en je naaste als jezelf moet liefhebben, en datje niet allerlei ontucht, hoererij en echtbreuk zult plegen. -Begrijp je dat?'

[19] Toen zette DE FARIZEEËR grote ogen op en zei tegen degene die naast hem stond: 'Wat vind jij ervan, wat zegt die man en wat leert hij?'

[20] DE GEVRAAGDE zei: 'Die man heeft een helder verstand, dat is zeker; maar nu zal ik hem eens een vraag stellen, en dan zullen we wel zien wat hij daarop antwoorden zal.’

[21] Daarna richtte hij zich tot Mij en sprak: 'Meester, dat heeft u goed gezegd; maar als men de naaste moet liefhebben als zichzelf, doet zich de vraag voor, wie dan eigenlijk mijn naaste is.'

[22] IK zei: ' Allereerst ieder mens die op een of andere wijze jouw hulp nodig heeft, en ten tweede ook iedere vreemde, ook al is het een heiden van het andere eind van de wereld. Maar Ik zal jullie een gelijkenis geven, dan kunnen jullie beoordelen wie nu precies jullie naaste is.’

[23] Daarop vertelde Ik hun allen de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan en vroeg toen aan de vragensteller: 'Wie was nu de naaste van de half doodgeslagen man?'

[24] HIJ zei: 'Die hem hielp!'

[25] IK zei: 'Goed, ga dan heen en doe desgelijks, dan zul je God een zeer welkom en waar offer brengen, dat beter zal zijn dan jullie brand­ en slachtoffers! ,

[26] Daarop zei geen van de verklede Farizeeën meer iets; maar alle anderen prezen God dat Hij een mens die wijsheid gegeven had.

 

207 De beschouwingen van de Heer over Jeruzalem

en de eindtijd van de aarde

Het duizendjarige rijk en het vuurgericht

 

[1] Ik richtte Mij nu helemaal op en ging met de leerlingen wat verderop. Daar waren ter wille van het mooie uitzicht een aantal banken en andersoortige zitplaatsen gemaakt. Op die plaats stond Ik stil en ging zitten. Van daaruit overzag men Jeruzalem het best.

[2] De leerlingen keken naar de mooie stad en JOHANNES zei weemoedig tegen Mij: 'Heer, mijn liefde, is het niet eeuwig zonde van deze stad dat zij volgens Uw voorspelling al binnenkort zo jammerlijk verwoest zal worden?'

[3] IK zei: 'Geliefde Johannes, je hebt hier op deze plaats een heel steekhoudende opmerking gemaakt, en ook Ik krijg er tranen van in Mijn ogen. Maar wat kan er verder nog aan gedaan worden?! Kijk, om ter wille van het behoud van deze muren alle inwoners door een engel des verderfs te laten doden, zou zeker niet erg wijs zijn, maar erg betreurenswaardig; want er leven nu immers nog verscheidene duizenden mensen binnen deze muren die in de loop van de tijd toch nog in Mij zullen geloven! En kijk eens naar die ongeveer zeventig man, en al die tollenaars en die verklede Farizeeën en schriftgeleerden; die zullen reeds vandaag al helemaal in Mij geloven, en zo zijn er ook nog heel veel onder het volk die hierna nog bekeerd worden. Daarom moet deze plaats ook zolang gespaard blijven voor elk te groot uitvallend gericht. Maar wanneer alle goede visjes uit deze vijver gehaald zullen zijn, en daarin alleen nog adders en weerzin­wekkende kikvorsen rond zullen zwemmen, dan zal het moment aanbre­ken om dat ellendige moeras door vuur en aardbeving te dempen.

[4] O, kijk nu eens naar deze hele omgeving! Hoe zag die er tienmaal duizend maal duizend jaar geleden uit?! Toen was er nog heel weinig vaste grond, en er was nog geen spoor van al deze bergen en dalen, die nu zo weelderig begroeid zijn. Pas door latere, vele duizenden jaren durende, voor jullie verstand onvoorstelbaar grootse en vrijwel over de hele aarde woedende vuuruitbarstingen is langzaam maar zeker de aarde aan deze vorm gekomen.

[5] En kijk, net als de natuurlijke vorming van de aarde, gaat ook de geestelijke vorming van de mens vooruit! Nu zijn de harten van de mensen nog allemaal vol woedende stormen en wild uitbrekend vuur. De wildste hartstochten laaien op en verwoesten alles in en boven zich. Maar dat komt wel in orde, -want er zal een tijd komen waarin al die hartstochten zullen veranderen in rustige en vruchtbare bodem, en pas dan zal het volkomen licht en vreugdevol bij de mensen worden! Maar er zal altijd een geringer aantal waarachtige, goede en zuivere mensen zijn, dan mensen die zich steeds min of meer door hun wereldse hartstochten laten beheersen.

[6] Die betere tijd zal duizend en meer jaren duren en zal lijken op de tegenwoordige gesteldheid van de aarde, die nu, door slechts weinig stormen belaagd, zich in een periode van zekere rust en orde vol weelde­rige, vruchtbare velden bevindt, maar daarnaast toch veel meer onvrucht­bare en stormachtige woestenijen telt dan rustige en vruchtbare landen, ­afgezien van de grote oceaan.

[7] Maar na die meer dan duizend jaar durende tijd zal de aarde opnieuw een grote vuurproef moeten doorstaan. In die tijd zullen de bergen op deze aarde ook vlak en vruchtbaar land worden, en de zee zal grote delen van het dode land dat nog in haar diepten begraven ligt terug moeten geven, en de betere mensen zullen het in bezit nemen en in korte tijd tot een paradijs omvormen. Daar zal dan voor altijd, tot aan de volledige ontbin­ding van de hele aarde, de ware vrede heersen en de dood nooit of te nimmer enig recht meer hebben.

[8] Maar zoals de bergen van de aarde eens vlak land zullen worden, zo zullen ook de mensen hun hoogmoed door harde beproevingen helemaal moeten afleggen, omdat het anders op aarde bij de mensen nooit tot ware, innerlijke vrede zou komen. Want oorlog komt alleen maar voort uit de hoogmoed van de mensen; als de hoogmoed verdwijnt dan verdwijnen ook afgunst, nijd, gierigheid, haat, ontevredenheid en daarmee alle twist, ruzie, strijd en oorlog.

[9] En zo zal deze nu zo wereldberoemde en bijna oudste stad, voor de muren waarvan de grote koning van Salem reeds de basis heeft gelegd, en die nu een hoge hoogmoedsberg is, moreel en materieel erg vernederd en tot vlak land verlaagd worden. Het zal met haar gaan zoals met een oude, hoge ceder, die, omdat hij dor, vermolmd en dood is, tijdens een storm afbreekt van zijn rotte wortels en dan door de houthakkers in stukken wordt gezaagd, met de bijl gekloofd en in het vuur wordt verbrand.

[10] Bij de boom was zijn natuur de oorzaak, bij de mens is het echter zijn kwade wil, die ook de meest wijze wet niet wil opvolgen, zoals eens de Hanochieten door hun tomeloze ongehoorzaamheid de zondvloed over zich gebracht hebben, waarin zij allen kwalijk omgekomen zijn. Hoeveel duizenden keren zijn zij door Mij via een aantal zieners gewaarschuwd om de bergen met rust te laten! Maar niemand van hen lette daarop. Zij aten, dronken, zwelgden en zondigden op alle mogelijke manieren, zij vrijden en hielden grote huwelijksfeesten tot de vloed van alle kanten over hen heen viel en hen allen verdronk. Zo zal het hier ook gaan.

[11] Dit meer dan hoogmoedige slangengebroed zal zich mettertijd in zijn blindheid en machtswaan boven de Romeinen verheffen en hen uit dit land willen verdrijven. En dat zal hun einde zijn. De veldheer, en later tevens keizer, is al geboren die deze stad en haar volk de genadeslag zal geven. ..

[12] En tegen het einde van de tijd van deze aardse bevolking -en dus niet van deze aarde -zal het precies zo gaan: De mensen zullen in die tijd weliswaar geen bergen tot hun -diepste fundamenten afgraven, zoals de goud en edelstenen zoekende Hanochieten dat gedaan hebben, ook zullen zij geen Romeinen meer tegen zich in het harnas kunnen jagen; maar zij zullen door allerlei machines, door de kracht van het vuur aangedreven, beginnen om via ongelooflijk diepe schachten en gaten in het binnenste van de aarde te dringen, waardoor zeer brandbare gassen in grote massa's naar de oppervlakte van de aarde zullen komen. En als de atmosfeer te veel met zulke gassen verzadigd zal zijn, zullen deze vrijwel rondom de hele aarde ontvlammen en alles tot as verbranden. Slechts weinig mensen zullen daarbij in leven blijven. Maar die over zullen blijven, zullen dan ook echte mensen zijn. Die zullen dan werkelijk een geheel vernieuwde aarde bewonen, en jullie en velen die na jullie komen en in Mijn naam gewekt worden, zullen hun leraars en leiders zijn.

[13] Pas dan zal Mijn rijk geheel over deze aarde verbreid zijn, en de mensen van de zon zullen met Mijn kinderen van deze vernieuwde aarde een volledig gelijkberechtigde gemeenschap vormen en opgroeien in de liefde van Mijn ware kinderen.

[14] Maar houd dat wat Ik jullie nu gezegd heb, voor je; want in deze tijd zou het niemand enige zegen brengen als hij dat allemaal ook precies zou weten. Op het juiste moment zal Ik het Zelfde mensen, zodra zij diepere dingen verdragen kunnen, uitvoerig meedelen. –Hebben jullie nu allemaal alles goed begrepen?'

[15] JOHANNES zei: 'Heer, Mijn enige liefde, dat heb ik goed begrepen; want U heeft het weer eens heel duidelijk gezegd, en daarom kon ik U ook heel goed volgen! Of de andere broeders het allemaal ook zo begrepen hebben, zullen zij natuurlijk zelf het beste weten! ,

[16] Toen zeiden ALLEN behalve Judas, dat ook zij alles heel goed hadden begrepen.

[17] Alleen deze leerling zei (JUDAS): 'Heer, ik begrijp niet alles!'

[18] IK zei: 'Als het de andere broeders duidelijk is en jou niet, terwijl jij je nog altijd het meest laat voorstaan op je verstand, ga dan naar de broeders, dan zullen zij je het onbegrepene wel begrijpelijk maken! Deemoed begrijpt alles eerder dan starre, eigenzinnige hoogmoed, die, als je daar nog langer aan toegeeft, je duivel, je rechter en je dood zal zijn. Wat heb jij meer dan alle anderen, dat je je daar zo op kunt laten voorstaan?! Verdeemoedig jezelf opdat je de strikken van de satan zult kunnen ontlopen!’

[19] Toen draaide JUDAS zich om en ging naar Nathanaël, waarmee hij nog het beste kon opschieten, en vroeg hem het een en ander wat hij voordien niet begrepen had, en Nathanaël legde het hem uit. En toen dan ook deze leerling zo ongeveer begreep wat Ik daarvoor aan de leerlingen voorspelde, deed hij of hij in slaap viel en vroeg niets meer.

[20] Een van de joodse Grieken, die ook bij Mij waren, vond echter dat het misschien toch geen kwaad kon als men de andere joden er ook iets over zou vertellen.

[21] IK zei: 'Wat eventueel nodig is, zullen zij nog wel te rechter tijd ervaren; alles hoeven zij echter beslist niet te weten. - Maar daar komt onze Lazarus. We wachten hem hier op! Hij heeft veel met de verklede tempeldienaren besproken en nu zullen we zien wat hij ons te zeggen heeft.’

 

208 Het verhaal van Lazarus over de ongelovige Farizeeën

 

[1] LAZARUS kwam al gauw en zei: 'Heer en Meester! Het spijt me ontzettend dat ik niet hier bij U kon blijven; maar ik besefte dat U rust wilde hebben, en daarom ging ik terug naar het volk om het tegen te houden zodat het U niet direct achterna kon gaan en U in Uw rust zou storen. Natuurlijk werd er over niets anders gesproken dan alleen over U, en wel veel ten gunste van U en weinig ten nadele van U .

[2] De Romeinen hebben die groep verklede tempeldienaren op een heel indringende wijze bewerkt, zodat deze uiteindelijk niets meer in te brengen hadden. Twee konden er wel eens dicht bij zijn om in U te geloven, maar de anderen draven er nog steeds over door dat er uit Galilea geen profeet kan opstaan. Maar de geredde vrouw heeft dat heel goed gepareerd door te zeggen: 'U heeft helemaal gelijk, want er staat werkelijk geschreven dat er uit Galilea geen profeet zal opstaan, maar deze man is immers geen profeet, Hij is de Messias, dus de Heer Zelf, die Zich door de profeten van te voren aangekondigd heeft! Er staat echter nergens geschreven dat de Messias Zelf niet uit Galilea zal opstaan! Bovendien heb ik zojuist door deze mannen horen vertellen dat juist deze Heer en Meester, die u vervolgt en aan wie u niet wilt geloven, niet ergens in Galilea, maar in Bethlehem in Judea is geboren en op de achtste dag na Zijn zeer gedenkwaardige geboorte in de tempel besneden werd en de naam Jezus uit Bethlehem kreeg. Maar als de zaken met betrekking tot deze Godmens nu zo staan, hoe kunt u dan zeggen dat er uit Galilea geen profeet opstaat?

[3] Heer, toen deze bekoorlijke vrouw de tempeldienaren bewerkt had, kreeg zij van alle Romeinen, en de ongeveer zeventig man en ook van alle aanwezige tollenaars volledige bijval, en die daagden de tempeldienaren uit om de gedegen toespraak van de vrouw te weerleggen; maar geen van hen kon haar enig weerwoord geven en dus behaalde de vrouw voor het volk een behoorlijke overwinning op de wijze Farizeeën en schriftgeleer­den, -wat een ware balsem voor mijn hart was. Daarom heb ik de vrouw en haar man ook meteen beloofd dat zij daarvoor hun leven lang bij mij verzorgd zullen worden met alles wat zij nodig hebben, -waarover de tempeldienaren wellaatdunkend deden, maar waarover zij toch verder niets dorsten te zeggen.

[4] Toen richtte de Romein Agricola zich 'tot de tempeldienaren die het meest ongelovig waren, en zei: 'Vrienden, het is werkelijk heel vreemd en vermakelijk met jullie! Jullie zijn als priesters en leraren van het volk toch zeker wel goed op de hoogte met jullie geschriften en leringen, waarin overduidelijk juist over deze man geschreven wordt. Alle omstandigheden waaronder jullie messias bij jullie zal komen en die in de profeten genoemd zijn, zijn haarzuiver van toepassing op deze man en stemmen met alles overeen. Hoe kunnen jullie dan nog zeggen dat hij niet degene is waarvoor hij zich zelf door woord en daad voor iedereen zichtbaar zonder enige terughoudendheid uitgeeft?!

[5] Jullie zijn toch ook mensen en hebben voldoende geld, zodat een van jullie zich best in goud en zijde zou kunnen kleden. En in keizerlijke pracht gekleed zou hij zich aan het volk kunnen voorstellen en zeggen: 'Luister volk, ik ben de beloofde Messias der Joden!' -heus, dat zou zelfs de sluwste en vermetelste van jullie niet durven, omdat hij al vooruit zou weten hoe zo'n verklaring door het volk en door zijn vroegere collega's zou worden opgenomen. Wie geeft dan deze onopvallende, heel eenvoudige man de moed om aan jullie en de hele wereld te verkondigen dat juist Hij alleen de beloofde Messias van de joden en eigenlijk van alle mensen van deze aarde is?! En wat Hij over Zichzelf zegt, bevestigt Hij door woord en daad. Als dat nu voor alle ogen en oren van de mensen gebeurt, -waarom geloven jullie dat dan niet? Waarom kunnen wij heidenen het dan zonder enige twijfel geloven -en waarom jullie niet? Omdat jullie vol hoogmoed en vol van de allerlaagste eigenliefde zitten!

[6] Daar hebben wij Romeinen echter nog nooit last van gehad, want bij ons geldt nog steeds het oude rechtsprincipe: Geef ieder het zijne, beledig en bedrieg niemand, en leef deugdzaam! Onderzoek alles en behoud het ware en goede, en wat je doet doe dat verstandig en wees de gevolgen indachtig! -Aan deze principes van ons houdt zich iedere rechtschapen Romein en hij staat met zijn hele ziel voor al het grote en wonderbare open. Jullie vinden van jezelf dat jullie zonder meer al een soort goden zijn; en als er bij jullie iets opduikt dat werkelijk goddelijk is, haten jullie het meer dan de dood en willen jullie er niets van weten of horen. Ja wat voor soort mensen zijn jullie dan?'

[7] Daarop zei een van de verklede mannen: 'Ja, ja, jullie Romeinen, die nu onze heren en gebieders zijn, komt zo'n zwakke messias die het meer met jullie dan met ons houdt, natuurlijk wel van pas, en jullie zullen begrijpelijkerwijs altijd met zo iemand ingenomen zijn; maar als de ware, machtige Messias zal komen, zal die jullie uit het land verdrijven en Zelf heersen in ons land, en dan weldra ook over de hele wereld!’

[8] Toen bond de Romein wat in en zei heel beheerst: 'Dat jullie je de messias zo voorstellen, is ons vandaag tijdens de maaltijd door die Messias waaraan jullie niet geloven en die jullie niet aannemen exact aangetoond. Maar ik zeg jullie: Op zo'n messias zullen jullie tevergeefs wachten! Als jullie echter beweren dat deze Messias ons Romeinen te pas komt omdat Hij zwak is en geen macht heeft, dan zijn jullie kwaadwillige leugenaars en verloochenen jullie wat je maar al te goed van deze man weet! Ik zeg jullie: Deze Ene heeft eindeloos meer macht en kracht in Zijn wil, dan alle rijken van de hele wereld, ook al zijn ze nog zo machtig! Dat weten wij en is ons bekend, omdat wij het van zeer geloofwaardige oog­ en oorgetuigen tot zelfs in Rome gehoord hebben. En jullie zijn hier en zeggen ons Romeinen onbeschaamd in ons gezicht dat wij Hem goed gezind zijn vanwege Zijn zwakte?! Nu, wacht maar, als Hij terugkomt zullen wij Hem vragen om jullie een proefje van Zijn almacht te geven, dan zullen we eens zien of jullie nog zeggen dat Hij zwak is!'

[9] Toen zwegen de verklede mannen, en de Romeinen bespraken onder elkaar wat zij doen zouden; want de zaak met de verklede mannen scheen hun niet onverschillig te laten.

[10] Omdat ik duidelijk zag dat een paar heetgebakerde Romeinen uit de groep de onbeschaamdheid van - zeg maar - slechts twee verklede Farizeeën erg hoog opnamen, zei ik tegen hen: 'Beste mannen uit Rome, de grote keizerstad! Let toch niet op het zinloze gepraat van deze twee blinden! Als zij ook maar een beetje helder verstand zouden hebben, zouden zij zoiets zeker niet gezegd hebben. Wij met ons allen zijn toch ook Joden, en onze Heer en Meester is het ook, en wij hebben hoogachting voor jullie en zijn de wijze regering in Rome veel dank verschuldigd; want zij is onze beschutting en bescherming tegen de onderdrukking door de tempel en door de landpachter Herodes, die vaak alle perken te buiten gaat. Wij weten wat wij aan de Romeinen hebben; maar zij, die menen eigen baas te zijn, weten dat niet of willen dat niet weten, let dus maar niet op hun praatjes! Maar ik zal de Heer Zelf op mijn knieën vragen om deze blinden een proefje van Zijn macht te geven, opdat deze dwazen u niet kunnen verwijten dat u Hem alleen maar vanwege Zijn zwakte steunt!’

[11] Met deze woorden kalmeerde ik de Romeinen en pas daarna kwam ik hierheen, en vraag ik U dan ook of u al deze blinde Farizeeën wilt tonen dat U geen zwakke, maar een almachtig sterke Messias bent!’

 

209 Het wonder in de herberg

 

[1] IK zei: 'O, vriend en broeder! Deze mensen die door eigen kwade wil blind zijn, weten maar al te goed dat Ik erg machtig ben, en zij hebben geen groter bewijs van Mijn wijsheid, kracht en macht nodig, want zij haten Mij juist omdat zij bang voor Mij zijn vanwege Mijn wijsheid en macht. Dus daarvoor is het echt niet nodig deze blinden een nieuw bewijs van Mijn macht te geven; maar ter wille van de Romeinen zal Ik heel onverwacht toch iets doen, om de Romeinen daardoor iets tegen hen in handen te geven. - Maar omdat de zon al dicht bij de horizon staat, breken we op en gaan we naar binnen. Wie ons volgen wil, die zal ons dan wel in huis vinden, want buiten zal Ik vandaag niet meer spreken of iets doen. Laten we dus naar binnen gaan!’

[2] LAZARUS zei: 'Heer, mijn huis heeft weliswaar een grote zaal, maar of die alle mensen die hier nu zijn, bevatten kan, dat weet ik niet!’

[3] IK zei: 'Maak je daar geen zorgen over want er gaan veel makke schapen in een hok! Van die twee ietwat schurftige Farizeeën zal dat niet afhangen. ­Kom nu!'

[4] Toen zetten wij ons in beweging en waren al gauw binnen aan onze tafel waarop zich reeds brood en wijn bevond. Wij waren nog maar net gaan zitten, toen de mensen die voordien buiten nog heel levendig van gedachten wisselden, met z'n allen de grote eetzaal binnenkwamen; maar ondanks hun grote aantal was er toch ruim voldoende plaats, en Lazarus en zijn waard verwonderden zich daarover.

[5] En DE WAARD zei: 'Of de mensen zijn kleiner -of de zaal is groter geworden! Zoveel mensen heb ik nog nooit in deze ene zaal bij elkaar gezien! En waar zijn al die netjes opgestelde tafels en stoelen vandaan gekomen, en waar komt opeens zoveel brood en wijn vandaan? Ik heb nog geen druppel wijn en ook geen stukje brood opgediend. Hoe gebeurde dat dan? Heeft u heimelijk de bedienden opdracht gegeven om dat te doen?'

[6] LAZARUS zei: 'Ik zeker nog minder dan jij! Dat heeft de Heer dus weer zo geregeld met Zijn almachtige wil. Ik en de Romeinen hebben Hem vanwege de blinde, verklede, hier aanwezige Farizeeën om een teken gevraagd, en zoals ik nu duidelijk zie, heeft Hij het ook heel ongemerkt al gedaan. Kijk maar eens naar de tafel van de Romeinen! Hun wijnkruiken zijn van zuiver zilver en hun drinkbekers van blinkend goud! Heb jij soms zoiets om je gasten mee te bedienen?!'

[7] Toen zette de waard grote ogen op, maar de Romeinen nog grotere.

[8] AGRICOLA was buiten zichzelf van bewondering over die onderscheiding en zei tegen Lazarus: 'Vriend, waarom eer je ons pas vanavond op deze wijze en waarom heb je dat niet al gisteravond en vandaag overdag gedaan? Want dit is toch wel zo'n schitterend eerbewijs, dat degenen die dit bezitten dat uitsluitend voor een keizer doen.’

[9] LAZARUS zei: 'Beste vrienden! Als ik dit tafelgerei gisteren en vandaag had gehad, zouden wij u steeds daarmee bediend hebben; maar het is helemaal zonder dat ik het wist hier in huis gekomen en op uw tafel gezet, en daarom denk ik dat dit reeds het genoemde krachtproefje zal zijn voor degenen die aan Zijn macht twijfelden!

[10] Alles wat hier gebeurt is nu wel erg wonderbaarlijk. Kijk eens naar al die tafels in de zaal! Ze zijn er, en noch ik noch mijn waard weten waar ze vandaan zijn gekomen! Ook staan er op alle tafels grote hoeveelheden brood en wijn, en noch het een noch het ander hebben de waard of ik of een van onze bedienden op een tafel gezet! Bovendien weet ik maar al te precies voor hoeveel gasten hier in het uiterste geval plaats is. Nu zijn er zeker vijfmaal zoveel gasten, en toch ziet de zaal, die werkelijk veel groter is, er nog precies eender uit! Als ik eens goed over deze zaak nadenk is dit alles toch wel iets meer dan het door u gevraagde krachtproefje van de zuivere wil van onze Heer en Meester!’

[11] DE ROMEIN die van verbazing bijna omviel, zei: 'Ja, vriend, ik geloof datje helemaal gelijk hebt! Want ook al zou je op een voor ons verborgen wijze het kostbare vaatwerk uit Bethanië hierheen hebben kunnen laten brengen, waarbij wij met z'n dertigen toch gemerkt zouden hebben dat er iets in huis gebracht werd - tenzij je van hier naar Bethanië een onderaardse gang hebt, wat zeer te betwijfelen is -, dan zou je in die paar uur toch nooit al die tafels en stoelen hebben kunnen laten halen en de zaal hebben kunnen vergroten! En dus is het waarlijk een ongehoord wonderwerk, en degene die het tot stand bracht is een god en geen mens meer!’

[12] De bij elkaar nu vijf Farizeeën en enige Levieten staarden slechts en wisten niet wat ze daarop moesten zeggen.

[13] Omdat het echter al gauw behoorlijk donker in de zaal geworden was, moesten er lichten aangestoken worden, wat altijd enige bezwaren met zich meebracht want men had in die tijd niet zulke aanstekers als heden ten dage. Als het zogenaamde eeuwige licht, dat ieder huis had, doofde, dan moest men naar een buurman gaan en daar vuur lenen, of men moest bepaalde droge stokjes zolang tegen elkaar wrijven tot zij begonnen te branden. Ditmaal was echter ook in dit huis het vuur helemaal gedoofd, en de bedienden wreven de genoemde stokjes, die echter deze keer niet wilden branden. En zo werd het steeds donkerder, en niemand kon licht maken.

[14] Toen kwam LAZARUS naar Mij toe en zei: 'Heer, in het hele huis is het vuur gedoofd en nu kunnen wij geen licht maken! U is toch alles mogelijk; als U wilt, maakt U dan licht!’

[15] IK zei: 'Zet de lampen dan op de tafel en breng ook de wandlampen, dan zal Ik zien of we vuur kunnen maken!'

[16] Alles werd neergezet en in orde gebracht en Ik zei: 'Zoals in het eerste boek van Mozes geschreven staat, sprak God tegen de duisternissen: 'Er zij licht! ' , en het werd licht in de scheppingsruimten, zo ook heb Ik de macht om te zeggen: Er zij licht in deze hele zaal en in het hele huis!'

[17] Zodra Ik dat gezegd had, brandden ogenblikkelijk alle lampen in de hele zaal en ook in het hele huis, en in de keuken brandde het hout in het fornuis zodat de koks konden beginnen met het klaarmaken van het eten.

18] Toen de Farizeeën dat zagen, waren zij helemaal verbluft, keken naar de Romeinen en wachtten af wat die eventueel over dit gebeuren zouden zeggen. Maar de Romeinen waren zelf van pure verbazing helemaal sprakeloos, zodat er bijna een half uur verstreek voor iemand weer iets zei.

[19] Maar toen stond AGRICOLA op, liep naar de tafel waar de verklede mannen helemaal apart zaten en zei tegen hen: ' Zeg me eens hoe jullie de zwakte van deze ware Messias bevalt! Noemen jullie dat nu ook nog een zwakte, of kunnen jullie misschien hetzelfde doen alleen door jullie wil? Kunnen jullie ook zulke kostbare drinkserviezen scheppen en met koste­lijke wijn vullen? Kunnen ook jullie heerlijk brood uit de lucht te voorschijn toveren, en tafels en banken? Jullie tafel en jullie banken en stoelen zijn toch echt wel stevig genoeg, en zij zijn niet gemaakt, maar alleen geschapen door de wil van Degene van wie jullie beweren dat wij Romeinen Hem alleen maar goed gezind zijn omdat wij in zekere zin van Zijn zwakte niets te vrezen zouden hebben. Wat zeggen jullie daar nu dus van?'

 

210 De twijfel van de Farizeeën over de Heer als Messias

 

[1] Daarop zei EEN FARIZEEËR heel verlegen: 'Het is allemaal erg bijzonder, en ik heb nog nooit gehoord dat mensen ooit zoiets deden! Maar wij hebben wel meer magiërs gezien die ook onbegrijpelijke dingen tot stand gebracht hebben, -hetzij met natuurlijke middelen, of ook met behulp van dienstbare geesten, dat kunnen wij niet beoordelen, en dus kan deze man ook geheimen bezitten die hij zich eventueel door zijn grote talent heeft eigen gemaakt, en die hij aan niemand openbaart. Voor men dan zo'n man als god kan aannemen, moet men wel veel en eigenlijk wel helemaal alles onderzoeken, en daaruit pas opmaken wie men nu precies voor zich heeft. Ik bestrijd de mogelijkheid niet dat hij de ware Messias kan zijn, maar om dat zonder een behoorlijk onderzoek aan te nemen, is altijd een bedenkelijke zaak.

[2] Bij ons Joden bestaat er volgens de wet slechts één god waaraan we moeten geloven, en wij mogen geen vreemde goden naast Hem hebben. Als we deze man ook als god aannemen, wat moeten we dan met de oude wet? Dan moeten we in twee goden geloven, ten eerste aan een zichtbare die hier vlakbij ons is, en vervolgens aan de onzichtbare, waarvan tevens gezegd wordt dat geen sterveling Hem kan zien en daarbij in leven kan blijven.

[3] Jullie Romeinen hebben het dan met jullie godenleer veel gemakke­lijker. Jullie hebben in totaal verscheidene duizenden goden die jullie vereren, en daarbij komt het er op één echt niet aan, die jullie dan weer ter gedachtenis aan jullie Olympus en jullie Pantheon toevoegen. Maar bij ons joden is dat totaal anders. Wij kunnen ons bij de messias die komen moet alleen maar een machtige profeet voorstellen, van de grootte van Mozes of Elia, die in ieder geval naast de geestelijke kracht van een hogepriester ook die van een koning, zoals David eens was, bezit; maar dat de beloofde Messias de oude Jehova Zelf moet zijn of op z'n minst een echte zoon van Hem, is ondanks alle werkelijk buitengewone tekenen die hij ons nu laat zien, voor ons joden die met de oude wet te maken hebben, moeilijk aanvaardbaar.

[4] Hij zegt weliswaar dat degene die in hem gelooft het eeuwige leven zal hebben; maar dan zou de oude Jehova Zich toch ook eens moeten laten horen, en aangeven dat deze Nazareeër werkelijk Zijn zoon is, en dan moest Hij de oude wet die ons vreselijk drukt, opheffen, dan zullen wij graag in plaats van aan één aan twee goden geloven. Maar zoiets gebeurt niet, ten minste niet zichtbaar en hoorbaar voor ons, en daarom blijft ons voorlopig jammer genoeg niets anders over dan bij de oude wet te blijven.'

[5] DE ROMEIN zei: 'je hebt nu weliswaar heel gepast gesproken, maar wij Romeinen weten maar al te goed hoeveel waarde jullie aan de oude wet hechten. Het gaat jullie er alleen maar om de opbrengst van jullie godsdienst en jullie tempel. Ieder van jullie verkoopt jehova zowel als Mozes en de andere profeten voor een paar pond goud en zilver! Als dat niet zo was, zouden jullie de Samaritanen niet haten en vervolgen omdat zij jullie nieuwe voorschriften niet aannemen en vast bij Mozes en de andere profeten zijn gebleven!

[6] Kijk, wij zijn weliswaar Romeinen, maar wij weten in Rome alles over de toestanden in onze Aziatische landen! En dus weten we ook heel precies dat jullie uiterlijk voor het volk wel priesters zijn, maar innerlijk atheïsten, nog erger dan onze cynici en Epicuristen. jullie geloven aan geen enkele god en staan daarom ook steeds klaar om in het geheim de grootste en gruwelijkste misdaden tegen iedere burgerlijke -en nog meer tegen iedere goddelijke wet te plegen. Als jullie niet voor onze wereldlijke wetten, die altijd onverbiddelijk streng gehandhaafd worden, zouden terugschrikken, zou er allang geen leven meer voor jullie zeker zijn.

[7] Dat jullie nu deze ware godmens niet als Degene die Hij ongetwijfeld is, willen aanvaarden, komt noch door jullie jehova noch door Mozes, maar alleen door de angst dat daardoor jullie aanzien en grote inkomsten zouden kunnen verminderen. jullie zijn in je gewetenloosheid maar al te blij datje elk vonkje van geloof in een God kwijt bent! Nu moeten jullie opeens heel serieus weer aan een God gaan denken, -wat voor jullie gevoelloze geweten wel heel erg lastig zou zijn! En daar denken jullie dus beslist niet aan! Maar één ding kan jullie niet onverschillig laten, en dat is zonder meer, dat er nu zo veel mensen in deze waarachtige godmens geloven, daardoor wijs en verstandig worden en zich dan toch van jullie af zullen keren. En dan zou ik ook tegen jullie willen zeggen: Hinc ergo illae lacrimae?* (*Vandaar dus die tranen! {d.w.z.: Dat is dus de reden)) Naar mijn mening heb ik jullie nu alleen maar openlijk de volle waarheid gezegd; maar desondanks kunnen jullie doen wat je wilt! ‘

[8] Na deze energieke toespraak van de Romein, die Ik hem, goed herkenbaar, in de mond gelegd had, was een van de twee weerbarstigste Farizeeën helemaal verbouwereerd en hij wist van kwaadheid niet wat hij tegen de Romein zou zeggen.

[9] Maar toen zei EEN ANDER, die geloviger was en heimelijk in Mij begon te geloven, tegen de Romein: 'Beste vriend! je hebt ons toch wel een beetje te cru afgeschilderd! Daarmee wil ik niet zeggen dat er misschien bij ons niet zulke mensen zijn zoals je beschreven hebt; maar ik en nog meerderen horen daar echt niet bij. Wij geloven nog vast in de oude Jehova en de profeten! Wij hebben de nieuwe voorschriften niet bedacht en niet gemaakt; wij moeten ze echter wel houden, omdat ze er nu eenmaal zijn ­Wij zijn echter van mening, dat ze nooit hadden kunnen ontstaan als Jehova daar niet mee had ingestemd; want in de oude tijden mochten de priesters toch niets aan de oude wet veranderen. En als iemand het waagde, dan was er direct al de strafroede en ook de profeet die dat aankondigde. Maar nu is daar reeds lang geen sprake meer van. God moet toch wel helemaal instemmen met de nieuwe voorschriften van de tempel, omdat Hij Zich helemaal niet aan ons kenbaar maakt en ons ook geen aanvaardbare profeet stuurt.

[10] Onze Galileeër hier heeft weliswaar alle kenmerken van een profeet, en wij zouden hem ook als profeet aannemen als hij maar niet als zodanig in Galilea zou zijn opgestaan. Datzelfde was ook met Johannes de doper het geval. Zijn woord klonk helemaal als dat van een echte profeet; maar verder was hij dan ook een oer Galileeër, en daarom konden wij als mensen die in de Schrift geloven, toch niet zonder meer aannemen dat hij een echte profeet was. Overigens is het wel waar dat beiden geen geboren Galileeërs, maar geboren Judeeërs zijn; maar in de Schrift wordt niet de geboorte, maar het opstaan als echte profeet bedoeld. Omdat er dus staat dat uit Galilea geen profeet opstaat, kunnen wij ook niet zo gemakkelijk als u denkt, aannemen dat dit helemaal echte en ware profeten kunnen zijn. En u kunt daarom niet kwaad op ons worden als wij zeggen dat wij eerst nog veel moeten onderzoeken voor wij de Nazareeër als profeet kunnen accepteren. Daarna kunnen we pas zien hoe het er met de Messias uitziet. U heeft toch zelf gezegd dat u, Romeinen, alles eerst goed onderzoekt en daarna pas het goede behoudt! Doen wij dan verkeerd als wij uw wijze raad opvolgen?'

[11] DE ROMEIN zei: 'O, dat zeker niet! Maar hier is niets meer wat nog onderzocht zou moeten worden, hier heerst de volle en onmiskenbare waarheid, die alleen iemand die volslagen blind is niet kan opmerken, omdat die blinde ook de zon om twaalf uur 's middags niet ziet.

[12] Wij Romeinen en Grieken behoren beslist niet tot de erg lichtgelovige mensen en zijn scherpzinnig genoeg om een mens die iets uitzonderlijks laat zien van alle kanten te testen. Ook in de sfeer van de magie zijn wij helemaal doorkneed, en zowel de Egyptische alsook de lndo­ Perzische geheimen zijn ons beslist niet onbekend; maar dingen zoals deze man doet, met daarbij Zijn woorden en onderricht, heeft geen mens nog ooit gedaan of gesproken. En dat zijn toch voor iedere vrij denkende mens bewijzen genoeg die hem zeggen: 'Kijk, hier is geen mens meer, maar een God, aan wie wij de hoogste eer verschuldigd zijn!' Dan komt het er niet meer op aan dat men dat alleen maar gelooft, maar dat men komt, ziet en de onmiskenbare God aanbidt en liefheeft!

[13] Maar de waarheid herkent alleen hij, in wie de waarheid al thuis is; wie dit licht van de ziel echter niet heeft, kan ook net als jullie dit licht nooit herkennen. Jullie willen de werken en wat deze godmens leert onderzoeken?! Dan vragen wij, Romeinen, jullie, waarmee je dat wilt doen. Wie testen wil moet zich vooraf zelf allerlei kennis en vaardigheden grondig eigen hebben gemaakt. Maar waar moeten jullie je dat ooit eigen gemaakt hebben? In jullie verroeste tempel zeker niet, -en verder zijn jullie ook nergens heen geweest waar jullie iets goeds, nuttigs en degelijks hadden kunnen leren. Jullie oude Schrift begrijpen jullie niet en jullie nieuwe Schrift is geen stuiver waard. En wat kennen jullie nog meer?! Daar jullie dus heel zeker verder niets anders kennen, hoe en waarmee willen jullie dan deze godmens testen? Zeg zelf eens of wij Romeinen jullie niet helemaal door hebben!'

 

211 Een weddenschap tussen Agricola en een Farizeeër

 

[1] EEN van degenen die wat geloviger waren, zei: 'Daarin hebben jullie niet helemaal ongelijk, maar bij ons joden zijn toch ook mensen die wat geleerd hebben, en dus ook wat begrijpen en daardoor ook het een en ander kunnen onderzoeken en beoordelen. En zo zijn er ook priesters die wat meer begrijpen dan men als vreemdeling zou denken.’

[2] DE ROMEIN zei: 'Ah, dat dacht ik ook, dat ook jullie joden het een en ander geleerd moeten hebben! Maar wat jullie geleerd hebben is toch lang niet voldoende om het verstand van een Romein te beoordelen, laat staan de wijsheid van deze godmens, die werkelijk onbegrensd is en waarvoor wij de grootste eerbied hebben.

[3] Ik wil met jullie zevenen een weddenschap om duizend pond goud aangaan dat jullie mij op geen enkele vraag die ik persoonlijk bedenken kan, het juiste antwoord kunnen geven. En als het zo zeker is dat jullie dat niet kunnen, hoe zou je ons dan willen bewijzen dat deze godmens niet de volkomen juiste en ware Messias is? Laat jullie knapste kop hier komen, en zelfs met hem ga ik die genoemde weddenschap aan! Als tegenbewijs zal ik dan deze godmens, in jullie bijzijn de moeilijkste vragen stellen en dan verwed ik er tienduizend pond goud onder dat Hij mij alle beantwoor­den zal. Als Hij echter mij vragen zal stellen, zal ik Hem er op duizend vragen niet één kunnen beantwoorden, hoewel ik zeker duizendmaal zoveel kennis heb als de meest wijze van jullie.’

[4] EEN FARIZEEËR zei: 'Vriend, dan speel je met je goud een heel gewaagd spel, want wij hebben op heel veel terreinen ervaring!’

[5] DE ROMEIN zei: 'Goed, dat goud stelt voor mij niets voor, want ik bezit nog meer dan duizendmaal het bedrag van deze weddenschap! Maar wat ik als Romeins patriciër zeg, daar houd ik mij ook op leven en dood aan! Begrijpen jullie dat? Laat mij dus vragen aan jullie stellen! Beantwoorden jullie de vragen goed, dan hebben jullie duizend pond goud verdiend; als jullie dat echter niet kunnen, betalen jullie mij slechts honderd pond als straf voor jullie aanmatiging tegenover ons Romeinen, die jullie heren zijn!’

[ 6] De zeven bespraken hierna onder elkaar of zij deze prachtige wedden­schap aan zouden gaan. Eén dacht dat het toch wel erg gewaagd was, omdat je toch niet kon weten wat de Romein allemaal zou vragen.

[7] Maar EEN VAN DE MEEST ONGELOVIGEN van hen zei: 'Ik geloof, dat die heiden mij geen enkele verstandige vraag kan stellen die ik niet zou kunnen beantwoorden. Ik neem de weddenschap aan; maar er moeten ook scheidsrechters bij zijn, die vast zullen stellen of mijn antwoorden goed en juist zijn.’

[8] En hij zei tegen de Romein: ' Als we hier een kundig en onbevooroor­deeld scheidsgerecht kunnen krijgen, neem ik de weddenschap aan!'

[9] DE ROMEIN zei: 'Goed, stellen jullie er maar een samen! Er zijn hier nu een paar honderd mensen, - die zullen toch wel kunnen beoordelen of jouw antwoorden waar, goed en ter zake kundig zijn? Ik heb mijn scheidsrechter al.’

[10] Daarop zei DE FARIZEEËR snoevend: 'Dat is best, vraag maar, - de weddenschap begint!’

[11] DE ROMEIN stond op en zei nog een keer tegen de Farizeeër: 'Vriend, niet zo lichtzinnig! Want ik zeg je nog één keer datje mij op iedere vraag het antwoord schuldig zult blijven, en die honderd pond goud je niet geschonken zullen worden.’

[12] DE FARIZEEËR zei heel trots: 'Dat is best, de weddenschap is begonnen! Alleen stel ik nog de voorwaarde dat jij daarvoor een zelfde aantal door mij aan jou gestelde vragen moet beantwoorden. Pas als je daarbij geen enkel juist antwoord schuldig gebleven bent, krijg je de honderd pond goud.’

[13] DE ROMEIN zei: 'Ik stem helemaal in met dit voorstel, en ik zal je in totaal slechts tien vragen stellen. Luister dus!

[14] Omdat ook wij Romeinen over het algemeen veel afweten van jullie profeten, zou ik graag een juiste uitleg willen hebben van wat de profeet Jesaja in het tiende hoofdstuk bedoelde toen hij zei:

[15] 'Wee de schriftgeleerden die onjuiste wetten maken, en deze gebrui­ken om een onrechtvaardig gericht uit te schrijven teneinde het belang van de armen te verkrachten en het goede recht van de armzaligen onder Mijn volk geweld aan te doen, zodat daardoor de weduwen hun prooi en de wezen hun buit moeten worden! Wat denk je te doen op de dag van het grote gericht en op de dag van de grote beproeving die van ver weg over jullie heen zal komen? Naar wie wil je dan vluchten om hulp te krijgen? En waar zullen jullie je eer laten om te voorkomen dat deze onder de gevangenen gebogen zal worden en onder de verslagenen zal vallen? In dat alles houdt de toorn des Heren niet op en Zijn hand is over jullie uitgestrekt.

[16] Dat, m'n vriend, is de eerste vraag, helemaal op jullie terrein, zodat je niet kunt zeggen dat ik je om iets onbekends gevraagd heb. Geef mij het juiste antwoord daarop!’

[17] Toen de hoogdravende Farizeeër deze vraag hoorde en deze tekst van de profeet, waarover hij zich dodelijk verlegen voelde, werd zijn tong volledig lamgelegd, en hij wist niet wat hij daarop moest zeggen, omdat juist in deze tekst de gruweldaden van de Farizeeën, precies zoals zij waren, heel duidelijk naar voren kwamen.

[18] Toen de Farizeeër met het antwoord treuzelde, zei DE ROMEIN: 'Ja vriend, als je de overige negen vragen ook zo zult beantwoorden, zullen onze scheidsrechters het makkelijk hebben met hun gericht! Ken je jullie Schrift dan niet?'

[19] Tenslotte zei DE FARIZEEËR: 'O, dat wel; maar het is niet passend om dat hier uit te leggen, dat kan alleen in de tempel, en zelfs daar is het voor het volk beter als het niet alles ervaart en begrijpt!’

[20] DE ROMEIN zei: 'O, dat geloof ik graag; want als jullie dat aan het door jullie reeds helemaal uitgeplunderde volk zouden hebben voorgelezen en uitgelegd, dan zou het jullie allang als wandluizen hebben weggebrand! Deed ik jullie daarnet onrecht toen ik je in je gezicht zei dat je aan geen enkele god gelooft? Want zou je aan een god geloven dan zou jullie meest beroemde profeet je niet zo'n goddeloos getuigenis gegeven hebben. Ik zeg jullie dit: Nu is de tijd van jullie grote gericht en jullie ongeluk gekomen! Waar willen jullie heen vluchten om hulp te krijgen?

[21] Maar genoeg daarover! De eerste vraag is zo goed als verprutst. Gaan we naar de tweede over; misschien vergaat het je daarmee beter!'

[22] DE ACHTERDOCHTIGE FARIZEEËR zei: 'Maar ik eis nadrukkelijk een betere!'

[23] Het volk had echter in stilte leedvermaak en zou de Romein op staande voet hebben willen omhelzen.

 

212 Agricola verklaart voorspellingen uit Jesaja

 

[1] DE ROMEIN ging nu over tot de tweede vraag en zei: 'Let op! De tweede vraag luidt duidelijk: Wat is volgens jullie de betekenis van de tekst uit dezelfde profeet, die luidt:

[2] 'Het volk dat in de duisternis wandelt, ziet een groot licht en boven hen die in het duistere land wonen schijnt het helder.'

[3] Waar is dat volk dat in de duisternis wandelt? Waar is het duistere land, en wie is dat licht? Geef antwoord op deze toch wel erg gemakkelijke vraag!’

[4] De sluwe Farizeeër besefte best wat de Romein door hem gezegd wilde hebben en hield daarom weer zijn mond.

[5] Maar toen de Romein hem nogmaals aanspoorde om te praten, zei DE FARIZEEËR: 'Dat is alweer een vraag die alleen in de tempel beantwoord kan worden, en daar ook alleen maar onder vier ogen en achter gesloten deuren. Daarom kan ik daar hier geen antwoord op geven.’

[6] DE ROMEIN zei: 'Ik zie, dat je hier heel duidelijk een onwaarheid zegt­ Kijk, ik heb zelfs in Rome in het openbaar door een van jullie apostelen al jullie profeten horen voorlezen en uitleggen, en nog helemaal niet zo slecht! Die apostel hield zijn voordrachten bijna gedurende een heel jaar in het openbaar, en bij degene die zich persoonlijk alles dieper en duidelijker wilde laten uitleggen, kwam hij aan huis en gaf hem onderricht voor een door hemzelf te bepalen bedrag. Ik zelf heb mij volle drie jaar privé door hem laten onderwijzen. De apostel was volgens zijn zeggen ook een priester uit jullie tempel. Waarom kon en mocht hij dan ons Romeinen zeer ver buiten jullie tempel de profeten uitleggen en waarom jij nu niet? Kijk, dan zal ik je ook nu weer de ware reden zeggen waarom je deze tekst niet wilt uitleggen! Luister! Je bent bang voor het volk hier, - hoewel je voor God, aan wie je niet gelooft, helemaal niet bang bent! Want het volk weet dat zij het volk zijn dat door jullie, schriftgeleerden in de duisternis gaat, en dat het ook juist dit land is, dat door jullie al sinds lange tijd duister gemaakt werd.

[7] Maar daar aan die tafel zit het grote licht dat door het volk nu heel goed gezien wordt, want het schijnt heel helder in dit duistere land. Als het volk echter dit licht uit God goed ziet en daardoor erg blij is, waarom zien jullie het dan niet? Jullie willen het niet zien omdat jullie vol hoogmoed, vol zelfzucht en vol onbegrensde heerszucht zitten, en willen hebben dat zon, maan en alle sterren en de hele wereld zich onder jullie scepter zullen buigen. Daarom zal echter ook binnenkort met jullie gebeuren wat de aangehaalde grote profeet juist over jullie voorspeld heeft toen hij in het tiende hoofdstuk vanaf vers 16 zei:

[8] 'Daarom zal de Heer Zebaoth dorheid (jullie starheid) zenden temidden van Zijn gegoeden (die jullie zijn), en Zijn heerlijkheid (Zijn grote macht en wijsheid) zal Hij voor jullie ontsteken (zoals juist hier het geval is), zodat zij branden zal als een machtig vuur.'

[9] Dit licht, dat daar bij ons zit, is nu het vuur in Israël, en Zijn Heilige daar is de vlam en die zal jullie als Zijn doornen en struikgewas doen ontbranden en verteren op één dag. De oude heerlijkheid van Zijn bos en Zijn veld zal verdwijnen. Wie Zijn bos en Zijn veld is, hoef ik jullie waarachtig niet nader uit te leggen! Van jullie zielen tot op de laatste vezel van jullie lichaam, dat nu jullie ware god is, zullen jullie vernietigd worden en jullie zullen smelten als boter in de zon en verdwijnen als een ochtend­nevel in haar stralen. Jullie als de overgebleven bomen van Zijn bos zullen gemakkelijk door een knaap geteld en opgeschreven kunnen worden.

[10] Kijk, ik als Romein begrijp jullie Schrift beter dan jullie, de voor­naamste joden midden in jullie land en midden in jullie godsstad! Maar daar gaat het nu niet om. De weddenschap is afgesloten en een Romein trekt zich niet terug van datgene waarom hij onder getuigen gewed heeft. De tweede vraag is ook verloren, en dus gaan we nu naar de derde!'

[11] DE FARIZEEËR zei: 'Verliezen we nu al omdat we de eerste twee vragen niet konden beantwoorden?'

[12] DE ROMEIN zei 'O, jullie hebben het niet met iemand te doen die op winst uit is! Als jullie slechts één van mijn tien vragen goed beantwoorden, hebben jullie de weddenschap gewonnen! Maar ik vraag jullie wat ik wil. Als jullie vervolgens mij vragen willen stellen - zoals wij dat afgesproken hebben -, dan zal ook ik jullie niet voorschrijven waarover je mij moet vragen. En daarom nu naar de derde vraag!

[13] Kijk, ik las in Jesaja het twaalfde hoofdstuk, en daar stond:

[14] 'In dezelfde tijd (die er nu is) zul jij (Israël) zeggen: Ik dank U o Heer dat U toornig op mij bent geweest, en dat Uw toorn is omgeslagen en U mij troost. Zie, God is mijn heil, ik ben zeker en vrees niemand; want God de Heer is mijn sterkte, mijn psalm en mijn heil. Ik zal met vreugde water (wijsheid en leven) scheppen uit de bron van heil (de liefde van de Heer), en jullie volken zullen in diezelfde tijd zeggen: Dank de Heer, predik Zijn naam (woord des levens), maak Zijn werken bekend onder de andere volken, verkondig dat Zijn naam (het woord van God) zo groot is! Zing de Heer een lofzang, want Hij heeft Zich heerlijk betoond! Laat dat bekend worden in alle landen! Juich en prijs jezelf, inwoonster van Sion (de achtergebleven kennis van de joden), want de Heilige van Israël is bij je!'

[15] Wel, blinde vriend, wat zegje van deze buitengewone ontboezeming van de grote profeet? Tot wie is die wel gericht? Wijzen alle tekenen er niet onomstotelijk op dat de Heilige Israëls onder ons is?'

[16] Toen keek DE FARIZEEËR de Romein helemaal perplex aan en zei na een poosje: 'Vriend, zeg me toch, waar en wanneer je je onze Schrift zo goed hebt eigen gemaakt! Je kent alle profeten zo goed alsof je een schriftgeleerde uit de tempel bent! Ik ken dit hoofdstuk wel heel goed, maar het heeft een puur geestelijke betekenis en heeft naar mijn mening helemaal niets te maken met onze tegenwoordige tijd. Het zijn heel gebruikelijke, geestelijke, lofprijzingen van een profeet, die helemaal niet geschikt zijn voor een gewoon mens. Het is een soort psalm op God de Heer.'

[17] DE ROMEIN zei: 'Vriend, dan ben je erbarmelijk slecht ingelicht! Ik als heiden zeg je dat wat nu reeds honderdduizenden je zouden zeggen: De Heilige Israëls zit daar aan de tafel bij degenen die heel goed en nog veel beter op de hoogte zijn van wat ik je zoëven gezegd heb! Je weet nu, zoals ik je ondubbelzinnig bewezen heb, datje sinds je kinderjaren nooit in een god geloofd hebt. Wat verhindert je dan nu in deze ware Heilige Israëls te geloven, die de enige is van wie je het eeuwige leven kunt ontvangen?'

[18] DE FARIZEEËR zei: 'Ik ben niet de hoogste in rang in de tempel, en ik heb gezworen mij te houden aan dat wat het hoofd van de tempel mij opdraagt; want daar hangt mijn bestaan vanaf en mijn veiligheid. Als mijn beroep door de een of andere God niet goed gevonden zou zijn, dan had Hij met Zijn wijsheid en almacht heel gemakkelijk kunnen verhinderen dat ik werd wat ik nu ben; omdat Hij het echter niet verhinderd heeft, ben ik dat wat ik ben, en spreek en doe ik wat de tempel mij opdraagt. Doe ik daardoor onrecht, dan is God Zelf­ als Hij mocht bestaan -daaraan schuld, omdat Hij mij dat heeft laten worden. En omdat ik dat nu eenmaal ben en mijn wereldse verzorging daardoor gevonden heb, blijf ik ook dat wat ik zonder mijn schuld en zonder dat ik er wat aan kon doen, geworden ben.

[19] Ik weet maar al te goed dat onze hele Mozes en alle andere grote en kleine profeten niets anders zijn dan beelden uit de fantasie van vele oude priesters, en dat geen enkel woord waar is over een mogelijke godheid ­heidens of joods -; maar de dweepzieke mensen hebben nu eenmaal in hun nietszeggende fantasie een god uitgedacht, en ons daarmee voor de lichtgelovige volksmenigte een erfenis nagelaten, en wij dwazen cultiveren en houden deze oermenselijke onzin in stand zolang het gaat. Als dit systeem van ons eenmaal aan het wankelen raakt, delven wij het onderspit, -wat mij nu reeds maar al te duidelijk is.

[20] Daarna zal hoogstwaarschijnlijk de leer van deze zeer wonderbare mens een tijdlang voortwoekeren; maar uiteindelijk zal ook die het zelfde lot te wachten staan. Want alles wat de sterfelijke mens opricht, vergaat net als hijzelf; alleen dat wat een eeuwig onbekende God geschapen heeft, blijft ook eeuwig hetzelfde, zoals bijvoorbeeld zon, maan, sterren en deze aarde. En nu heb je dus van mijzelf gehoord dat ik persoonlijk nergens in geloof, maar de oude dingen en zaken ter wille van het arme volk overeind houd, omdat anders onder het volk de grootste ongeciviliseerde toestanden zouden uitbreken waardoor alles te gronde zou gaan, omdat nu zelfs ondanks al onze waakzaamheid al zoveel gebeurt wat de mensheid beslist niet tot eer strekt.

[21] Daaruit kun je wel zien dat ik nergens in geloof, en wel het allerminst in zo'n God die eens de mensen van deze aarde wetten gegeven zou hebben. Als er een God zou bestaan Die alles uit Zichzelf geschapen zou hebben, zou hij door de macht van Zijn wil belangrijke wetten in de natuur hebben vastgelegd, maar dat zo'n wezen ooit een mens bepaalde morele wetten gegeven zou hebben, geloof ik voor mij alleen al daarom niet omdat Hij eens in de oudheid slechts één mens voor alle mensen wetten gegeven zou hebben, terwijl volgens mij toch alle mensen gelijk zijn. Nu ik dus aan je heb laten zien hoe ik ben en wat ik denk, vraag ik je mij geen vragen meer uit onze Schrift te stellen, want ik geloof niet in de echtheid daarvan!’

 

213 De onwetendheid van de Farizeeër over de zon en de zondvloed

 

[1] DE ROMEIN zei: 'Ik wist wel dat jij en waarschijnlijk heel veel van je soortgenoten niet in een god geloven, maar toch het volk dwingen om in jullie te geloven, en het alleen maar allerlei wetten voorschrijven die jullie voordeel brengen! Maar daar gaat het nu niet om; de voorwaarde van de weddenschap moet nagekomen worden! Als je dus uit de bijbel beslist geen vragen meer wilt hebben, dan zullen we meteen andere vragen stellen. ­Hier komt dus de vierde vraag!

[2] Vertel eens wat de zon eigenlijk is!

[3] Kijk, dat is een heel natuurlijke vraag! Beantwoord die, -maar juist en waarachtig!’

[4] DE FARIZEEËR zei: 'Dat is toch wel een belachelijke vraag! Wie kan dat weten? Zo'n vraag kun je wel aan een God stellen, maar niet aan een mens! Wie is dan bij of zelfs op de zon geweest om te kunnen zeggen wat de zon als zodanig is?! Wij mensen kunnen alleen datgene over haar zeggen wat wij daarvan zien en waarnemen.

[5] Zij bestaat uit een tamelijk grote, zeer sterk lichtgevende schijf, en haar grote lichtsterkte verwekt warmte en zelfs, zoals wel eens in de grote woestijn van Egypte, een zodanige hitte dat stenen gaan smelten. Verder gaat de zon op en onder, wat op aarde dag en nacht veroorzaakt. Dan gaat zij regelmatig in de winter in het zuiden lager en in de zomer weer verder naar het noorden hoger op, en die wisseling veroorzaakt het jaar en de vier jaargetijden. Tevens veroorzaakt het licht van de zon, afhankelijk van de gradaties van het licht en de warmte, het groeien van de planten en de geboorte van talloos vele insecten. Soms wordt zij verduisterd, wat echter zelden voorkomt. Hoe zo'n verduistering veroorzaakt wordt, zal wel geen mens op de hele aarde weten, evenmin als waar zij zich 's nachts bevindt.

[6] Kijk, dat is dan ook alles wat wij mensen van de zon weten en kunnen weten, en meer kan ik je daarom ook niet vertellen! Dat zij inwendig waarschijnlijk uit een groot vuur zal bestaan, laat zich ten dele vermoeden uit het feit, dat haar licht zo ver weg nog zo'n grote warmte verspreidt; maar daarbij is het erg vreemd dat het op de hoge bergen altijd belangrijk kouder is dan hier beneden, hoewel de hoge bergtoppen dichter bij de zon staan dan dit dal. Meer of nog nadere gegevens hebben wij mensen -zoals reeds gezegd -niet over dit hemelgesternte. -Heb je op dit antwoord ook iets aan te merken?'

[7] DE ROMEIN zei: 'O, meer dan genoeg! Want wat je daar gezegd hebt, weet iedere gewone dagloner die geen schriftgeleerde is, en wiens wijsheid net als die van jou niet veel voorstelt zonder dat hij die door het volk laat aanbidden, zoals jullie dat van het volk eisen. Waarom zijn wij Romeinen, en alle leerlingen van onze grote Meester en Heer, dan zo precies van deze dingen op de hoogte en waarom jij niet? Kijk, dat komt omdat je in geen God gelooft, zoals de meesten van jouw soort! Komt er echter iemand die jullie veel zou kunnen leren, dan vervolgen jullie hem meteen uit alle macht; want jullie zijn bang dat zijn grotere wijsheid het aanzien van jullie oude verroeste domheid erg zou kunnen verminderen. En daarom willen jullie zelf niets hogers leren en te weten komen, en laten jullie het ook niet toe dat jullie stekeblinde aanhangers het leren en te weten komen. om die reden zijn jullie zelfechter ook dubbel strafbaar.

[8] Wie in geen God gelooft, is duidelijk een goddeloze. Zonder God is de ziel echter duister en zo goed als dood, en ziet en hoort niets van alles wat God allemaal volledig naar waarheid in haar geest heeft ingeschapen. De van God bezielde en verlichte mens ziet echter alles en begrijpt ook alles. Hij kan daarom ook de zon en de maan, de sterren en de hele aarde zo in zichzelf bekijken alsof hij daar zelf was. En als hij dat gedaan heeft, weet hij dus ook wat de zon is en hoe zij eruit ziet en al het andere eveneens.

[9] Mij en vele anderen die ook hier zijn, viel die genade ten deel; daarom weten wij nu ook allen wat de maan, wat de zon en wat de sterren zijn. Omdat jij dat niet weet en nog niet eens zoveel weet als de Essenen weten, die wij Romeinen heel goed kennen, daarom heb je ook deze vierde vraag heel ontoereikend en onjuist beantwoord. Als je je daarvan zelf wilt overtuigen, hebben wij wel middelen om je er ook van te overtuigen.'

[10] DE FARIZEEËR zei: 'O, dat hoeft niet! Want mensen zoals jullie, die helemaal ingewijd zijn in alle magie en toverij, zouden mij nog ver boven de wolken in de zon kunnen toveren, - en voor zo'n luchtreis voel ik niets! Ik geef mij al gewonnen en geef toe dat ik ook deze vierde vraag vrijwel met beantwoord heb. Stel me dus maar de vijfde vraag!'

[11] DE ROMEIN zei: 'Het zal bij alle vragen wel zo met je gaan! Datje niet veel van de hemel afweet heb ik al gezien; misschien vergaat het je op deze aarde beter!

[12] Wat vind je van de zondvloed van Noach? Was die algemeen of slechts van plaatselijke aard? Heeft Noach wel van iedere diersoort er een paar in zijn ark meegenomen? Hoe voerde hij met zijn familie dat grote aantal dieren? Waar haalde hij voor de verscheurende dieren het vlees en voor de viseters de vis vandaan? Waar leefden de roofdieren naderhand van toen Noach weer uit de ark ging? Want toen was de aarde nog woest en eenzaam en nergens was een schaaps­ - of varkenskudde die als voedsel voor de leeuw, de tijger, de hyena, de wolf enz. had kunnen dienen. Het water moet in het algemeen nog veel hoger dan zelfs de hoogste bergen op aarde gestaan hebben. Waar stroomde het tenslotte naar toe, als de hele aarde overal even hoog onder water stond?

[13] Geef mij daar eens een redelijk antwoord op! Want het is zelfs voor mij iets ongelofelijks, en ik kan daar beslist geen wijs uit worden. Misschien kun je mij op jouw manier een bevredigende uitleg geven? Spreek!’

[14] Helemaal verbouwereerd zei DE FARIZEEËR: 'Vriend, je vraagt me iets wat je zelf niet schijnt te begrijpen! Wat doe je dan als ik dat aan jou zou vragen?'

[15] DE ROMEIN zei: 'Dan zul je niets verliezen! Of ik echter deze zaak zelf net zo min begrijp als jij, is een andere vraag, en dat zal later nog wel blijken. Nu ben jij aan de beurt om wat te zeggen!’

[16] DE FARIZEEËR vervolgde: ' ja, m'n vriend, over dit erg mystieke punt uit het boek Mozes valt ook weer niet zoveel te zeggen en uit te leggen! Want deze zaak is, als we die met ons eigen verstand beoordelen, over het geheel genomen een volkomen tegennatuurlijke onzin. We hebben daar­over geen andere historische gegevens en dat betekent dus: of de onzin geloven zoals die gegeven is, en daarbij de in die tijd zeer grillige almacht van God als grote helpster denken - of de hele oude kraam overboord gooien!

[17] Het boek spreekt van een zeer algemene vloed, die volgens de ons toch steeds beter bekende natuurwetten volkomen onmogelijk is. Als je het de oude Indiërs vraagt, die nog oudere boeken bezitten dan wij, dan kennen die helemaal geen zondvloed van Noach. Maar wel zeggen zij dat vele duizenden jaren geleden een grote staartster heel dicht bij de aarde gekomen is. En die ster bestond puur uit water, en de aarde trok dat water naar zich toe. Daardoor werd een groot deel van het vlakke Indië onder water gezet, dat pas heel geleidelijk in de grote Indische oceaan verdween. In die tijd verdronk alles wat in de dalen woonde: mensen en dieren. Degenen die op de bergen woonden, schreven dat op, om door te geven aan kinderen en kindskinderen. Dat is een Indische en ook een Perzische sage.

[18] De oude Egyptenaren kennen behalve de overstromingen van de Nijl geen enkele andere vloed. Alleen enige negers zeggen dat daar waar nu de grote Sahara woestijn ligt eens water stond en een groot meer was.

[19] Ook hebben onze teruggekeerde apostelen verteld over een groot rijk in het uiterste oosten van Azië aan de andere zijde van de grote muur, en zij spraken met de wachters in de Indische taal. Zij stelden ook vragen over de grote zondvloed, en of de muur voor of na de algemene vloed gebouwd was. Maar de gemoedelijke wachters konden hun wel veel over grote bergbranden vertellen, maar over zo'n grote watervloed wist niemand iets. Deze kennis hebben wij door allerlei ervaringen opgedaan. Het is daarom heel moeilijk aan een algemene zondvloed te denken, laat staan te geloven.

[20] jullie Romeinen spreken in jullie godenleren ook meteen over twee grote overstromingen: De Ogygische en die van Deucalion en Pyrrha. Of die echt hebben plaatsgevonden of niet, kunnen noch wij joden, noch jullie Romeinen beoordelen en weten. Maar als de zondvloed van Noach niet als een algemene overstroming gezien moet worden, dan vervalt ook de ark en al het andere.

[21] Het beeld van de vloed van Noach heeft beslist een heel andere betekenis dan alleen maar die, welke niet geloofwaardig is omdat zoveel andere feiten daartegen spreken. Maar wie heeft de sleutel daarvoor? – Uit dit alles blijkt dus wel dat ik je daarover ook geen verstandig antwoord kan geven, en je vraag is dus vrijwel niet beantwoord, maar terdege veront­schuldigd.’

[22] DE ROMEIN zei: 'ja, dat heb ik heel goed uitje woorden begrepen; ik heb er alleen maar niets aan, en ik zie bij jou als priester steeds maar dat onaangename, dat jij van de mensen onvoorwaardelijk geloof eist voor zaken die je zelf als baarlijke onzin afdoet. Maar ik zegje dat deze verheven Heer en Meester van onsje precies en glashelder zou kunnen vertellen hoe de vork in de steel zit bij de zondvloed van Noach; maar omdat jij niet aan een god gelooft en nog minder aan de zuiver goddelijke zending van deze godmens, blijf je gewoon in de nacht van het gericht van je ziel! Dus met de beantwoording van mijn vijfde vraag is het ook vrijwel niets! Dus gaan we over naar de zesde vraag! Misschien heb je daar meer geluk mee!'

 

214 Over het boek Job en over de tempel Jabusimbil

 

[1] (DE ROMEIN ZEI:) 'Zeg me eens: Wat vind je van het boek Job? Hoe bevalt je het tweegesprek tussen God en job en dat tussen God en satan? Wat denk je ervan, en hoe verklaar je mij deze vreemde geschiedenis?'

[2] DE FARIZEEËR zei: ' Alweer zo'n vraag die door geen enkel verstandig mens kan worden beantwoord! Wat vind je dan van jouw Icarius, Bacchus en Orpheus? Onze Job heeft nooit bestaan, en alles is een vrome sage, bedacht door de een of andere oude ziener, die indertijd zijn verzinsel met een zweem van een duistere moraal zo opschreef als hij het zelf begreep. ­Wij zien daarin een uiterst rechtschapen man waar God grote waarde aan hecht. God laat Zich dan ten eerste door satan wijsmaken dat ook deze Job zou vallen, als hij - satan - hem aan de tand mocht voelen. God geeft daarop ten tweede aan satan het recht, het geduld van job op de schandelijkste wijze te beproeven, en wel net zo lang tot de arme Job tenslotte zijn geduld verliest en behoorlijk tegen God in opstand komt. Dan zendt God hem een zegsman die de arme Job heel scherp terechtwijst; en als Job zich dan weer volledig schikt naar de harde wil van God, wordt God hem weer genadig.

[3] Wel, wie daarin iets wijs ontdekt van de kant van een God die zeer wijs moet zijn, moet wel uit de tijd van deze zeer geplaagde man stammen! Wij lezen deze geschiedenis met tegenzin en hebben die allang voor apocrief verklaard, want in deze geschiedenis zit net zo weinig waars en wijs als in die van jouw Atlas, die de hele hemel voortdurend op zijn schouders moet dragen, en daarover is ook geen wijs en verstandig antwoord te geven.’

[4] DE ROMEIN zei: 'Nou, nou, dat gaat wel goed zo bij jullie! Omdat jullie te traag zijn om te zoeken, te denken en te leren, daarom verwerpen jullie liever alles wat jullie niet in je luie kraam te pas komt! Al op het eerste gezicht zag ik in job de innerlijke, geestelijke vorming van de mens, en jullie noemen dat apocrief! Wordt daar niet heel duidelijk in getoond hoe de ziel zich langzaam maar zeker moet scheiden van alles wat werelds en lichamelijk is?

[5] Een mens die in alle opzichten in welstand leeft, kan God gemakkelijk loven en prijzen, want het gaat hem daarbij heel goed; maar voor zijn ziel heeft dat nog maar weinig waarde. Maar dan wordt de mens op de proef gesteld hoe hij zich in de ellende en in de nood tegenover God opstelt, en door middel van Job is daar een heerlijk beeld gegeven hoe men niet alleen in welstand, maar ook in de grootste ellende God moet erkennen, loven en prijzen. En zoiets noem jij onecht en dat betitel je als zinloze en onbegrijpelijke kletspraat?! O, je staat nog helemaal onderin de poel van het gericht en de dood! En je hebt dus nu al zes vragen verprutst! Maar daar praten we niet over, en ik zal je nu als zevende vraag iets heel natuurlijks en gemakkelijks zeggen! Luister dus!

[6] Kijk, in Opper-Egypte bestaat, nog heel goed bewaard, een in een granietberg uitgehouwen tempel van God! Zijn naam is ja-bu-sim-bil. Deze tempel -heel iets anders dan de tempel in Jeruzalem! - is door de oerbewoners van het gedenkwaardigste land van de hele wereld, dus door de toenmalige kenners van God, met de onbeschrijflijkste  moeite van de wereld tot stand gebracht. Voor de toegangsdeur zijn in zittende, dus in eeuwig rustende houding, de vier elementen van deze aarde gepersonifi­eerd weergegeven. Hun kolossale weergave moet de geweldige kracht van God in de wetten van de totale natuur voorstellen, en hun rust de onveranderlijke orde van de goddelijke geest. Het binnenste van deze tempel, een zeer ruime hal, bestaat uit drie afdelingen. In de eerste staan gigantische mensengestalten, in de tweede mensen van ons slag, en in de derde zijn met verschillende tekens helemaal op de achtergrond, weliswaar sterk verweerd, de woordsymbolen ja-bu-sim-bil te lezen. -Hoe zou jij, als schriftgeleerde, mij het inwendige van deze gedenkwaardige aardse tempel kunnen uitleggen? Want ik hoop datje dat niet onbekend zal zijn.'

[7] DE FARIZEEËR zei: 'ja, ja, daar heb ik veel over gehoord, en het zal wel precies zo zijn als jij mij nu hebt beschreven; maar die tempel is verschrik­kelijk oud, en wie kan zeggen wie de volkeren waren die die tempel gemaakt hebben? Hun tekens zijn voor ons onleesbaar, en wie kan precies raden wat zij betekenen?! Ze lijken niet in het minst op ons schrift, en zodoende zijn zij dood voor ons. jullie schrijven van links naar rechts, en wij omgekeerd, en daarom kunnen jullie het oerschrift van Egypte ook gemakkelijker lezen dan wij, omdat men zegt dat ook de oude Egyptenaren van links naar rechts geschreven moeten hebben. Wij schrijven omgekeerd en kunnen daarom dat oude schrift echt niet meer ontcijferen. Wat kunnen die drie hallen en die vreemde grote en kleine beeldhouwwerken in de eerste twee hallen betekenen, en wat tenslotte de derde hal met die bepaalde inscripties, die wij Joden niet kunnen lezen?'

[8] DE ROMEIN zei: 'O, jullie, die pretenderen kinderen van God te zijn, en die door alle wijsheid van de wereld opgeblazen als grote moeraskikkers rondlopen -alsof jullie de hele aarde geschapen hebben! Dat wat voor de hand ligt, begrijpen jullie niet, en toch willen jullie opvoeders en leiders zijn van een volgens jullie Schrift door God uitverkoren volk! Niemand kan iets weggeven wat hij niet heeft, maar alleen dat wat hij heeft! jullie bezitten alleen maar domheid en onwetendheid in alle dingen! Wat kan het arme volk dus van jullie leren? Niets dan jullie onbegrijpelijke dom­heid! Want heus, ik heb in Rome vaak een al heel oud spreekwoord gehoord: 'Kijk, die man is nog dommer dan een Jood!', en nu merk ik zelf dat het waar is!

[9] Wij Romeinen hebben het nog nooit beneden onze waardigheid geacht om ons van de geestelijke godenleer van ieder veroverd volk precies op de hoogte te stellen en ons uitgebreid daarover te laten informeren, en toch noemt men ons heidenen, -en jullie als het volk van God geloven niet in jullie grote God, maar verachten ook nog iedere andere Godskennis zonder die ooit in het minst nader te hebben onderzocht! Wat zijn jullie dan voor mensen? Waarlijk, jullie zijn, erger nog dan de meest gewone Epicuristen, mensen geworden die uitsluitend en alleen maar denken aan hun maag en hun buik!

[10] Kijk, ik, een heiden vanaf mijn geboorte, zal je nu zeggen wat de gedenkwaardige tempel bij ja-bu-sim-bil voor een betekenis heeft, die mij ook merendeels heel andere begrippen van de ware godheid heeft bijge­bracht dan welke ik vroeger had.

[11] Toen ik op een keer ongeveer tien jaar geleden voor staatszaken naar Opper-Egypte moest reizen, kwam ik ook bij de genoemde tempel, die op mij een onbeschrijflijke indruk maakte. Ik bekeek alles met de grootste opmerkzaamheid en liet mij door een daar aanwezige, helemaal verarmde priester en bewaker van dit oude bouwwerk uitleggen wat al die dingen betekenden. De oude man, die heel liefdevol en deemoedig was, was uitermate behulpzaam en legde alles zo goed aan mij uit dat ik tegen mijzelf moest zeggen: Kijk, die man is wijs en spreekt de volle waarheid!

[12] Hij zei tegen mij: 'Kijk, vriend, de reuzenfiguren aan de rechterkant stellen de zeven geesten Gods voor, waardoor de mens op deze aarde tot allerlei kennis komt en zich daarop dan vele en grootse dingen inbeeldt! De figuren aan de linkerkant zijn voorstellingen van de wilde en onbe­heerste hartstochten van de mens, en daarom zie je ook aan hun voeten allerlei tekenen van dood en gericht. En kijk eens naar de tweede hal! Die is wat lager dan de eerste, en je komt er door een tamelijk nauwe deur in. Dat geeft de deemoed van de mens weer, zonder welke je onmogelijk tot het echte kennen van God komt. Daarom zie je hier ook heel bescheiden mensenfiguren in diepgebogen houding. En nu hier in de derde en laatste hal zie je alleen maar geestelijke zaken, voorgesteld door overeenkomstige tekens. En daar, helemaal bovenin zie je in een kring de tekens: ja-bu-sim­-bil, -dat is: Gods woord in het hart van ieder mens die God liefheeft en zoekt. En de tekens betekenen: Ik was -ben -en zal zijn. Ik ben de Al-Ene, en buiten Mij is er geen God!'

[13] Mijn vriend, wie zoekt die vindt, en ik heb van mijn jeugd af aan gezocht en veel gevonden! Maar het allerhoogste wat in deze wereld ooit ergens te vinden was, vond ik hier, maar niet in de blindheid van jullie tempel, maar daar! Daar zit Hij in mensengestalte heel vriendelijk bij ons, waarvan in de oude tempel in de derde hal geschreven staat: Ja-bu-sim-bil! Het maakt echter helemaal niets uit of jij en nog veel meer van je soortgenoten het geloven of niet; want ondanks dat is het toch zoals ik en vele duizenden het nu geloven en altijd zullen geloven.

[14] De zevende vraag is hiermee echter ook onbeantwoord gebleven en ik zal je nu de achtste vraag stellen en zien of je in jezelf daar een antwoord op zult vinden!'

 

215 Het orakel van Delphi

Over het verder leven na de dood

 

[1] (DE ROMEIN:) 'Luister! Wat vind je dan van het nog bestaande orakel van Delphi? - Deze vraag is toch echt wel kort en helemaal op jouw terrein! Spreek!’

[2] DE FARIZEEËR zei: 'Daar heb ik wel eens over horen spreken, maar hoe kan ik je nu vertellen wat ik van iets vind, als ik daar nauwelijks meer van weet dan de naam?! Dat er in Delphi een waarzegster is die Pythia heet, op een driepoot zit en de mensen voor geld heel slimme antwoorden op hun vragen geeft, zoveel weet ik wel; maar hoe die Pythia dat doet, hoe de tempel van deze waarzegster en haar driepoot er uitzien, en of haar waarzeggerijen enige waarde hebben of niet, dat weet ik niet en ik kan je dan ook geen ander antwoord geven dan dat wat ik je al gegeven heb.'

[3] DE ROMEIN zei: 'Waarlijk, ik had je toch wel voor wat ervarener gehouden dan je in werkelijkheid en naar waarheid bent! En met dat ongeloof van jullie en met zoveel onwetendheid wagen jullie het de wijste der wijzen te testen en te beproeven?! Nee, dat is toch wel wat al te erg! In Rome heb ik echter al gehoord hoe jullie bij jullie sabbatstoespraken het volk over alles wat het heidendom betreft ernstig de les lezen, en iedere jood op afschuwelijke wijze met eeuwige verdoemenis dreigen die het zou wagen ooit zo'n tempel te bekijken, en zich in te laten lichten over de gebruiken om daardoor in staat te zijn de licht­ en schaduwzijden van de andere volkeren te leren kennen.

[4] Maar ik stel je nu voor de negende maal een vraag en zeg: Hoe konden jullie dat doen, terwijl je er toch geen flauw vermoeden van hebt waaruit het eigenlijke heidendom bestaat? Jullie Schrift begrijpen jullie niet, in jullie God geloven jullie niet, en toch willen jullie rechters zijn over mensen die het belangrijk vinden hun geest te verheffen door elders opgedane erva­ringen! Zeg mij eens waarom jullie dat doen!'

[5] Heel verlegen antwoordde DE FARIZEEËR: 'Dat moeten we doen omdat de overste van de tempel dat ten strengste voorgeschreven heeft. Om de eigenlijke reden moeten wij ons helemaal niet bekommeren en die gaat ons ook niets aan; want zij die ons gebieden zijn de verantwoordelijken. Wij zijn slechts hun machines, die daarbij een goed leventje hebben en de hele wereld heimelijk kunnen uitlachen; want hoe dommer die is, des te beter gaat het ons. Er zijn bij ons ook mensen geweest die met alle mogelijke offers en opofferingen het rijk van God gezocht hebben en uiteindelijk toch niets anders dan de dood gevonden hebben die wij allemaal ook weldra zullen vinden. Is degene die van zijn leven geniet niet duidelijk wijzer dan de een of andere eigenaardige kwezel, die zichzelf ontmant ter wille van een hemelrijk waar hij op hoopt en dat totaal onbekend en nog meer onzeker is, en die tenslotte niets meer eet dan sprinkhanen en wilde honing die de wilde darren en hommels in hun aardholletjes bijeen vergaren? Ze kunnen zeggen wat ze willen, maar ik blijf er helemaal bij datje moet zorgen datje goed, gezond en zo zorgeloos mogelijk leeft, en dat al het andere niet de moeite waard is! Wie niet veel geleerd heeft, hoeft aan het einde ook niet veel te vergeten.

[6] En aan het eind van ons leven zal het toch wel niets uitmaken of we met veel geleerdheid en kennis of als dwazen door de wormen gegeten worden! Of er eens weer een opstanding of een zieleleven na de dood van het lichaam zal zijn, is een vraag die geen sterveling anders dan alleen door zijn blinde geloof beantwoord heeft. Dit antwoord zal denk ik wel aan je vraag voldoen?!'

[7] DE ROMEIN zei: 'Hoor eens, man, je bent zo ontzettend dom en je ziel is zo levenloos, dat iemand van ons op zo 'n uitspraak - en nog wel waar het volk bij staat! - geen antwoord meer kan geven! Ik heb toch al met heel velen over geestelijke dingen gesproken, maar nog nooit, zelfs niet bij de meest fanatieke heidenen, ben ik zo'n stekeblinde dwaas tegenge­komen! Ik als heiden zou wel honderden sprekende bewijzen kunnen geven die het leven van de ziel na het verlaten van het lichaam in het helderste en zekerste licht stellen, - en jij als priester praat dommer dan het slechtste dier zou doen, als het kon spreken!

[8] Kijk, als vriend van het licht en van de waarheid zal ik je in plaats van de tiende vraag heel in' t kort een waar voorval vertellen dat ik in tegenwoordigheid van vele getuigen zelfbeleefd heb, en daar zou ik heel graag jouw antwoord op willen horen!

[9] Zeven jaar geleden ben ik in dienst van de staat naar Hispania gezonden. Saguntus heette de plaats waar ik moest wezen. Ik verbleef met mijn bedienden in een van de grootste herbergen van die plaats, waar ik zeer goed verzorgd werd. Op de derde dag 's morgens vroeg, kwam, terwijl ik helemaal wakker was, mijn reeds twintig jaar geleden overleden vader precies zoals hij er eertijds uitgezien had bij mij en riep mij zo hard bij mijn naam dat ook al mijn bedienden dat hoorden, -terwijl zij hem ook allemaal zagen.

[10] Ik vroeg de geest, wat hij wilde.

[11] En de geest zei: 'Wat jullie stervelingen nog lang niet vermoeden, zien wij onsterfelijken al heel duidelijk van te voren! Verlaat op z'n laatst binnen een uur deze herberg en ga drie uur lang ook in geen andere, maar blijf buiten, ver van de muren; want binnen die tijd zal er een aardbeving komen, waardoor dit huis en andere licht gebouwde huizen in zullen storten, en daarbij zullen een aantal mensen en dieren het leven laten! Sla echter vooraf alarm op het plein van de stad, zodat nog meer mensen zich kunnen redden! Als alle gevaar voorbij zal zijn, zal er een jongen bij jullie komen en je naar een veilige herberg brengen!'

[12] Daarop verdween de gestalte en wij werden allen door een onheil­spellende huivering bevangen. Wij renden bepakt en bezakt naar buiten en wekten door ons lawaai de mensen in huis, die ook naar buiten renden en nog veel andere mensen wakker riepen, die ook zo snel mogelijk uit hun huizen vluchtten; want deze mensen waren zeer lichtgelovig en geloofden in ons visioen, vluchtten en redden zich daardoor het leven.

[13] Het onheilspellende uur kwam en tevens een heftige aardschok, waardoor meteen ongeveer twintig huizen, waaronder ook onze eerder bewoonde herberg, tot op de fundamenten in elkaar geschud werden. Daarop volgden een paar trillingen, waardoor echter geen verdere schade aangericht werd. Na drie uur treurig wachten kwam toen ook de jongen naar ons toe en bracht ons in een wat verderop gelegen, maar volledig onbeschadigde herberg die ons opnam en waarin wij een veilig onderko­men vonden. Voor de volledige waarheid van deze gebeurtenis staan al mijn huidige metgezellen in, want zij waren toen ook bij mij.

[14] Zeg me nu eens, watje van deze ware gebeurtenis denkt! Leeft de ziel na de lichamelijke dood verder, of sterft zij voor altijd samen met het lichaam?'

[15] De nu helemaal verbouwereerde en verwarde FARIZEEËR zei: 'Als dat verhaal waar is, zou men toch aan kunnen nemen dat een ziel verder leeft; maar wat de ziel is, en hoe en waar zij verder leeft, weten we toch niet.'

[16] DE ROMEIN zei: ' Als de geest van mijn vader wist wat er gebeuren zou, en waar ik mij bevond, dan moet zijn leven en bestaan beslist volmaakter en verlichter en dus óók beter zijn dan dit blinde lichamelijke proefleven. Als wij heidenen dat echter weten en nog steeds zoeken om altijd iets meer daarover te weten te komen, waarom doen jullie dat dan niet, en waarom vervolgen jullie Degene, die jullie daarover het hoogste en zuiverste licht zou kunnen geven? Waarom proberen jullie Hem in je blindheid zelfs te doden, - zoals jullie vanmorgen in de tempel maar al te opvallend hebben laten blijken?'

[17] Toen zeiden ALLE FARIZEEËN: 'Dat hebben alleen maar de laaghartige Joden willen doen en niet wij! Maar wij zijn nu niet vanwege de tempel maar vanwege onszelf hierheen gekomen, om te zien en te testen waarom het gaat. Moeten we geloven of niet geloven? Maar tot op heden voldoet dat, wat we gezien en gehoord hebben, nog niet helemaal, en wij wachten daarom nog op wat meer. Als onze overtuiging groter wordt, kunnen ook wij leerlingen van deze Meester worden. Je moet daarom niet aandringen! Jij, vriend, hebt ons met je vragen nu weliswaar overwonnen, en wij zijn je die honderd pond goud schuldig; maar nu hebben wij het recht omjou tien vragen te stellen! Als je ze allemaal beantwoord hebt, krijg je ook meteen de honderd pond. Stem je daarmee in?'

[18] DE ROMEIN zei: 'Volledig, vraag maar! Voor antwoorden zal uitstekend gezorgd worden!’

 

216 De zeven boeken van Mozes

 

[1] DE FARIZEEËR die voordien aan het woord was, vroeg daarop aan de Romein, of hij hem de vragen mocht stellen, of een ander.

[2] DE ROMEIN zei: 'Dat maakt me niets uit! Iedereen die maar wil en kan vragen, mag vragen!’

[3] Met dit antwoord waren zij tevreden en een ander stapte naar voren, EEN SCHRIFTGELEERDE van de hoogste rang, die zei: 'Luister! Als je een vraag niet tot algemene tevredenheid beantwoordt, verlies je volgens je eigen verklaring duizend pond goud!’

[4] DE ROMEIN zei: 'Dat weten we al! Denk nu maar niet aan het goud, maar aan een verstandige vraag! Want die zul je harder nodig hebben dan het afgesproken goud, datje nog lang niet gewonnen hebt. Stel nu je eerste vraag, opdat ik de strekking daarvan leer kennen!’

[5] Toen dacht DE FARIZEEËR erover na welke vraag hij het eerst zou kunnen stellen waarop de Romein mogelijkerwijs niet te gemakkelijk zou kunnen antwoorden. Het viel hem in dat de Romein niet zou kunnen weten hoeveel boeken Mozes geschreven had. Want over het algemeen was bij het volk alleen bekend dat Mozes niet meer dan vijf boeken geschreven had. Maar omdat Mozes eigenlijk zeven boeken en nog een zuiver profetisch aanhangsel had geschreven -wat de Farizeeër wel wist, maar waarvan hij toch vrijwel zeker was dat dat buiten de meest ingewijden van de tempel wel niemand zou weten -, daarom vroeg hij de Romein of hij soms wist hoeveel boeken Mozes geschreven had.

[6] Daarop glimlachte DE ROMEIN - wat de ernstige Romeinen zelden deden­ en hij zei tegen de Farizeeër: 'Heus, je had me geen betere vraag kunnen stellen, want uit mijn betrouwbare antwoord zal heel duidelijk vastgesteld kunnen worden, dat jullie je al sinds lange tijd absoluut niets aan God en Mozes gelegen hebben laten liggen! Jullie waren, naar m'n beste weten, al sinds de tijd van Samuël meer vijanden dan vrienden van God en het volk, en daarom hebben jullie ook zonder enige angst voor God en voor het volk twee van de belangrijkste boeken en het profetische aanhangsel, waarin jullie gewetenloze handelwijze en jullie einde haarfijn beschreven staat, vanaf Samuëls tijd tot op dit uur aan het volk onthouden. Maar in de tijd dat jullie door ons Romeinen veroverd werden, moesten al jullie boeken van alpha tot omega bij ons Romeinen ingeleverd worden om ons een duidelijk inzicht te geven en om overgeschreven te worden, en zo kwamen wij Romeinen ook achter al jullie geheimen en dus weten wij heel goed dat Mozes zeven boeken en nog een profetisch aanhangsel geschreven heeft.

[7] In het zesde boek berichtte hij nauwkeurig over het natuurlijke ontstaan van de aarde, en beschreef hij haar toestanden van het begin tot aan zijn tijd, en vanaf daar profetisch verder tot haar volledige uiteenvallen. Juist in dit zesde boek beschreef de grote man ook de sterrenhemel, deze zon, de maan van deze aarde en haar bewegingen, zoals ook de bewegingen van alle planeten, wat zij zijn, hoe zij er uitzien, en hoe zij als werelden functioneren. Hij beschreef ook de kometen, de zons­ en maansverduis­teringen en liet zien, hoe goede rekenaars deze van te voren exact kunnen berekenen. En tenslotte liet hij ook nog zien wat de vaste sterren zijn, wees op hun grootte en de reusachtige afstanden waarop ze van hier staan, en zei aan het eind van dit belangrijke boek, dat dit allemaal goed aan het volk bijgebracht moest worden, opdat het volk van God in alle waarheid op aarde en onder de sterren zou wandelen en niet in allerlei verkeerde, heidense dwalingen zou vervallen.

[8] Maar jullie priesters dachten er al gauw anders over. Jullie wisten dat het blinde volk altijd een grote angst had voor de buitengewone verschijn­selen aan de hemel. Toen dachten jullie: 'Waar heeft het volk die kennis voor nodig? Het volstaat, als alleen wij die bezitten! We zullen zelf de verduisteringen berekenen, het volk dat daarvan niets weet dreigen en het tot grotere offers dwingen, en het zal offeren en geloven dat wij de verduistering van de maan of van de zon verdreven hebben! ' Met nog meer van die restricties van jullie hebben jullie het volk heel gewetenloos het zesde boek van Mozes ontnomen en voor jullie aardse voordeel gebruikt.

[9] Het zevende boek bevatte de ware schepping van de mens, zijn geestelijke ontwikkeling door de voortdurende invloed van de geest van God. Het legde het eerste boek van Mozes voor ieder mens begrijpelijk uit en berichtte over de boeken van de aartsvaders Kenan, Henoch en Lamech en legde ze uit. Aan het eind beschreef het de oorlogen van Jehova, of de getrouwe geschiedenis van de volkeren van de laagten der aarde, en helemaal aan het eind stond weer een dringende en zeer bedreigende vermaning aan de leraren van het volk, om dat alles goed aan het volk te leren, en niemand te laten huwen of een ambt te laten bekleden voor hij zich de hele inhoud van dit boek volkomen eigen gemaakt had.

[10] Maar die vermaning sloegen jullie ook in de wind en jullie zeiden: 'Het is beter voor het volk onwetend over dit alles te blijven; want als men het volk te ver zou inwijden, zou het al gauw helemaal geen priesters meer nodig hebben, en die zouden zich dan genoodzaakt zien ook met hun handen hun dagelijks brood te verdienen. ' Deze veronderstelling was echter beslist heel dom, omdat Mozes toch zelf geboden had dat de stam van Levi van de tienden moest leven.

[11] Dan volgt er nog,. bijna als een afzonderlijk boek, een aanhangsel bij het zevende boek. Het is helemaal profetisch, maar geeft toch heel duidelijk aan dat de priesters en de rechters en de koningen in alles tegen Gods wil zullen handelen, en hoe Hij hen daarvoor steeds zal straffen.

[12] Daarin wordt ook de grote Messias beschreven, hoe hij in deze wereld zal komen, hoe Hij zal leven, wat Hij zal doen, welke leer Hij zal verkondigen en hoe Hij door de priesters gehaat en vervolgd zal worden. Dan komt de ondergang der Joden, de kerk van de Messias, haarlangdurige vervolging door de anti-Messias, dan komt het einde daarvan en vervolgens de grote heerlijkheid van de zuivere kerk van God op aarde. Helemaal aan het eind van dit aanhangsel staat weer een dringende en krachtige waar­schuwing dat dit aanhangsel ook altijd door het volk moet kunnen worden ingezien. -Hebben jullie dat ooit gedaan?

[13] Ja, reeds ten tijde van de profeten hebben jullie van dit alles nooit iets tegen het volk gezegd, en daarom heeft ook de profeet Jesaja, door de profetie van Mozes op te nemen, in het tiende hoofdstuk datgene opnieuw vermeld waarover ik jullie in mijn eerste vraag uitleg vroeg. En zo hebben alle -vooral de vier grote profeten, datgene aan het volk terug moeten geven wat Mozes in zijn aanhangsel schreef, wat jullie het volk echter om de jullie maar al te bekende redenen altijd onthouden hebben, en jullie waren in de laatste tijd te lui om daarin te studeren en moet je nu laten welgevallen dat de Essenen jullie zelfs het aardse voordeel dat je daarvan had, hebben afgenomen; want die zijn tenminste op de hoogte van wat aan het firmament te zien is, zij berekenen de verschijnselen en gebruiken die voor hun aardse voordeel. Kijk, ook dat is een rechtvaardige straf van boven! En ik ben er nu helemaal van overtuigd dat ik je eerste vraag geheel naar waarheid en streng wetenschappelijk heb beantwoord.’

[14] DE SCHRIFTGELEERDE zei heel verlegen: 'Ja, - jammer genoeg maar al te precies en waar! Ik geloof dat ik je nu maar helemaal geen tweede vraag meer moest stellen. Want aan een man met zo'n uitgebreide kennis is het moeilijk vragen. We kunnen je maar beter meteen de honderd pond goud betalen dan je nog meer vragen te stellen! Met iedere vraag verraden wij ons immers zelf opnieuw en raken we voor het volk, dat daar zeker zijn mond niet over zal houden, in steeds grotere verlegenheid. ,

[15] DE ROMEIN zei: 'Dat doet mij weinig! De weddenschap moet doorgaan ook al zou de aarde samen met ons daarna een puinhoop worden, en je moet me dus de volgende vragen stellen! Vraag, en ik zal je antwoorden; want nu ben ik er pas trots op dat ik een Romein ben!’

[16] Toen staken DE ZEVEN TEMPELDIENAREN de hoofden bij elkaar en beraadslaagden over wat zij de Romein verder zouden vragen.

 

217 Over het Hooglied van Salomo

 

[1] Na lang vragen en beraden kwamen zij op de gedachte om de Romein te vragen hoeveel zandkorrels er in de zee zitten en hoeveel grassprieten er op aarde zijn.

[2] DE ROMEIN zei: 'Alleen dwazen en mensen die nooit nadenken of hun verstand gebruiken, kunnen zo 'n vraag stellen waarvan het numeriek precieze antwoord hun zelf eeuwig vreemd en volkomen onbekend zal blijven en ook moet blijven, ten eerste, omdat het tellen daarvan om heel begrijpelijke redenen voor iedere sterveling volmaakt onmogelijk is; en ten tweede -gesteld dat bijvoorbeeld het tellen van het gras op aarde mogelijk zou zijn - omdat er thans toch geen enkel aan ons bekend getal is dat het totaal van het gras op de hele aarde zou kunnen weergeven; en tenslotte ten derde -gesteld dat ik jullie door een vrijwel eindeloze reeks van ons bekende grootste getallen en cijfers het totaal van het zand in de zee en het gras op aarde zou meedelen - blijft er nog de vraag: Wie zal kunnen zeggen of ik dat oneindig grote getal te hoog of te laag heb aangegeven? En als iemand dat zegt, dan ben ik als hoge en door de keizer met veel staatsmacht voorziene Romein volkomen gemachtigd van mijn tegenstander op leven en dood het volledig rekenkundig bewezen tegen­bewijs te eisen, dat mij geen mens, maar slechts God alleen zou kunnen geven; want die man zou onder toezicht van veel getuigen eerst het zand en het gras moeten tellen, wat toch helemaal onmogelijk zou zijn zowel volgens de elementaire verhoudingen als vanwege de menselijke leeftijd, en dus kunnen jullie mij in duizend en nogmaals duizend jaar absoluut geen geldig tegenbewijs leveren.

[3] Waarom zo'n belachelijke vraag, waar de mussen op het dak de onzin van moeten inzien? Jullie kunnen mij alleen maar zulke dingen vragen waarvan jullie kunnen bewijzen datje die zelfprecies weet en hoogstens kunt vermoeden dat ik daar niet van op de hoogte ben. Maar met vragen waarop ik kan antwoorden wat ik wil, en waarvan jullie mij nooit bewijzen kunnen dat ik je een onjuist antwoord gegeven heb, versla ik jullie het gemakkelijkst! Jullie zijn dus nu met je tweede vraag nog meer afgegaan dan met de eerste; geef me dus nu een derde, maar verstandige vraag!'

[4] Nu begon het volk te juichen vanwege de domheid van de schriftge­leerde en het prees de Romein vanwege zijn nuchtere, heldere verstand. Maar de Romein vroeg om stilte, omdat hij nog niet klaar was. Wanneer hij klaar zou zijn, kon het naar hartelust jubelen. Toen werd het volk weer rustig, en de Romein vroeg om de derde vraag.

[5] Na een korte pauze vroeg DE SCHRIFTGELEERDE aan de Romein: 'Omdat je zo bijzonder veel afweet van onze Schrift, vraag ik je, of je het Hooglied van Salomo kent en wat de betekenis daarvan is.'

[6] DE ROMEIN zei: 'O ja! Dit lied is vanwege zijn sterk poëtische karakter en mystiek reeds lang erg geliefd bij mij. Ik begreep tot op heden de diepe zin ervan niet volledig, maar omdat ik nu Hem gevonden heb op Wie het uitsluitend van toepassing is, verzeker ik jullie dat er geen vers in voorkomt dat mij niet zo duidelijk is als de zon midden op een onbewolkte dag. Als jullie het prettig vinden, wil ik jullie waar al het volk bij is, er hier meteen een voorbeeld van geven dat ik het lied nu goed begrijp.'

[7] Toen bedacht de schriftgeleerde dat hij de Romein er beter niet verder over kon vragen, want hij merkte wel dat de Romein alles heel zinvol op Mij en Mijn leer zou betrekken, die toch de nieuwe kerk is die in Mij haar gezochte vriend gevonden heeft, en Mij uitgenodigd heeft als gast van de liefde en het leven.

[8] Daarom zei DE SCHRIFTGELEERDE: 'We zien al dat ook deze vraag een misser is en verklaren deze vrijwillig als verloren. Maar omdat wij u toch iets moeten vragen, willen we u een andere vraag stellen en dat wordt dus de vierde vraag.

[9] Wat is de ziel van de mens, en waar bevindt zij zich in het lichaam? ­Dat is toch zeker een heel behoorlijke vraag waartegen toch echt niets in te brengen is!'

[10] DE ROMEIN zei: 'O, beslist niets, en ik zal haar ook volgens de zielkunde en volgens mijn eigen ondervinding heel precies en volledig naar waarheid beantwoorden, hoewel ik maar al te goed weet dat geen van jullie weet wat de ziel is en waar zij in het lichaam woont!'

 

218 Agricola spreekt over het wezen van de ziel

 

[1] (DE ROMEIN:) 'Kijk, de ziel als geestelijke substantie is helemaal mens, zowel wat betreft gedaante alsook wat betreft alle ledematen en bestand­delen van het lichaam! En als dat niet zo zou zijn, kon zij ook niet van haar lichaam zo volmaakt mogelijk gebruik maken. De handen van de ziel bevinden zich in de handen van het lichaam, haar voeten in de voeten van het lichaam, en zo verder alle delen van de ziel in de overeenkomstige delen van het lichaam. Wordt het lichaam ergens ziek, dan is de zielook in de zieke lichaamsdelen aanwezig en spant zich erg in om deze weer gezond te maken. Lukt haar dat niet, dan wordt zij daarin passief en het gevolg daarvan is dat zo'n lichaamsdeel helemaal verlamd, vrijwel gevoel­loos en dus inactief schijnt te zijn. Dat is een goede en juiste leer van alle oude en ook nieuwe psychologen. Maar nu vraagje je af hoe die geleerden achter dat geheim kwamen. Die vraag is heel gemakkelijk te beantwoor­den.

[2] Allereerst komt iemand die nuchter denkt daarop door zijn verstand; want als de ziel helemaal het eigenlijke levensprincipe in alle delen van de mens is, dan moet zij ook in alle delen van het lichaam aanwezig zijn, omdat anders bepaalde delen van het lichaam zeker geen leven zouden bevatten en op gelijke wijze dood zouden zijn als het hele lichaam dood is zodra de ziel het verlaten heeft. Dus omdat het hele lichaam actief is, moet ook, als oorzaak van de levensactie, de ziel door het hele lichaam verspreid zijn. En dus is de ziel alleen al volgens het logische denken van een zuiver en gezond mens ongetwijfeld helemaal mens in geestelijke stof en heeft haar basis -nota bene -in het hele lichaam.

[3] Iemand zou echter daartegen kunnen inbrengen: 'Ja, dat klinkt heel aardig, maar waar zijn daarvoor de tastbare bewijzen, die als enige houdbare getuigen kunnen dienen voor de volle waarheid van de verstandelijke redenering?’

[4] O, ook zulke tastbare bewijzen hebben wij door veelvuldige ervaringen in alle tijden, landen en volken! Eerst gelden natuurlijk die, die men als gezond en waarheidslievend mens zelf opgedaan heeft, en daarna kunnen de ervaringen van vele andere mensen de eigen ervaring ondersteunen en haar waarheid bevestigen.

[5] De vreemde geschiedenis van Saguntus in Hispania kennen jullie. De verder levende geest van mijn vader was op gelijke wijze mens als hij tijdens zijn leven was. Dat bewijst dat hij dat als zielook in het lichaam moest zijn, namelijk helemaal een mens met hoofd, lichaam, handen en voeten.

[6] Maar dat is niet de enige ervaring op dit gebied. Toen ik een aantal jaren geleden naar Egypte moest reizen, maakte ik de volgende heel vreemde gebeurtenis mee: Ik was met de meeste van mijn hier aanwezige metgezellen in Sicilië om vandaar per schip naar Egypte te reizen. Wij scheepten ons 's morgens in op ons grote, stevige schip, dat reeds vele stormen getrotseerd had. Wij bevalen ons aandachtig en innig in de hoede van de goden aan en ik riep heimelijk ook nog de bescherming van de God der joden in, die ik uit jullie Schrift had leren kennen. Toen wij af wilden varen, was het schip met geen mogelijkheid vlot te krijgen. Ik liet meteen alles heel zorgvuldig onderzoeken en nergens was iets te vinden dat het schip ook maar in het minst had kunnen belemmeren om vlot te komen. Toen werd van alles geprobeerd om het schip, dat toch in zeer diep water lag, van land te duwen; maar alles, was vergeefse moeite. Ik stond met een aantal van mijn metgezellen vol woedende gedachten op het dek, keek omhoog en omlaag en links en rechts en over boord naar beneden in zee om eventueel toch de een of andere reden te ontdekken waarom het wegvaren niet lukte.

[7] Toen ontdekte ik opeens een in het wit geklede mannelijke gedaante aan de oever van de zee, die heen en weer wandelde en met zijn ogen het schip fixeerde en niet uit het oog verloor. Ik riep een aantal van mijn metgezellen bij mij en maakte hen op de gedaante opmerkzaam. Zij dachten dat het misschien een oevertovenaar was, en dat men hem offers zou moeten geven om het schip los te laten. Wij gingen derhalve uit het schip aan de oever naar de gedaante, die ons met vaste blik opwachtte. Bij de gewaande tovenaar aangekomen, vroeg ik manmoedig aan de gedaante: 'O houdt mijn schip vast met uw tovermacht. Waarom doet u dat? Verlangt u van ons een offer als losgeld voor het schip? Spreek, want mijn reis naar Egypte is dringend!’

[8] De gedaante keek mij strak en ernstig aan en zei luid en goed verstaanbaar: 'Ik ben geen tovenaar en eis geen offer van je. Maar omdat jij de bescherming van de God der joden vroeg, werd ik hierheen gezonden om je voor de ondergang te bewaren. Want wanneer je vandaag afvaart, ben je in het derde uur van de nacht samen met het schip een prooi van de zee! Twintig uur gaans van hier over het water zal een zware storm woeden. Wee degene, die zijn woede treft! Morgen kun je echter afvaren, en dan zul je je vaart gelukkig volbrengen,'

[9] Toen vroeg ik de geest: 'Wie bent u dan, hoe heet u?'

[10] Toen antwoordde de geest: 'Ik ben je oergrootvader geweest, ik was een eerzame patriciër en altijd voor iedereen goed en rechtvaardig en ben daarom nu ook zalig, ook al is het nog niet helemaal volmaakt. Jij zult op aarde nog grote dingen beleven. Als het echter zover is, denk dan aan mij, die je dit nu met goedvinden van de enig ware God heb meegedeeld!’

[11] Toen verdween de geest, en wij bleven aan land.

[12] Wel dat was een door ons allen geziene geest, of de verder levende ziel van een reeds lang gestorven en vergaan lichaam, die een volmaakte mensengestalte had en goedverstaanbare woorden voor mijn welzijn sprak en een wilskracht toonde waartegen al onze fysieke kracht volkomen in het niets verdween. Deze verschijning is volkomen waar en kan door de meeste van mijn metgezellen hier worden bevestigd. -Laten we echter verder gaan met een andere, die wij in Opper-Egypte meemaakten!'

 

219 Ziel en lichaam

 

[1] (DE ROMEIN:) 'Wij reisden naar Memphis en kregen onderdak, dat de plaatselijke overste en landvoogd ons bezorgde in zijn grote paleis. Gedu­rende de drie eerste dagen bekeken wij de stad, haar omgeving en de oude tempel met haar entourage, waarvoor wij Romeinen ons natuurlijk erg interesseerden.

[2] Op de derde dag, nog heel vroeg, merkte ik dat er zich iets in mijn grote slaapvertrek ophield en bewoog. Ook de bedienden die bij mij de wacht hielden, merkten het. Ik vroeg hun meteen wat het was, en wat het te betekenen had. Maar de bedienden wisten het niet en bezwoeren zoiets nog nooit eerder waargenomen te hebben. Het leek nu eens een schaduw op de wand en dan weer rook die zich van de vloer van de kamer verhief en heen en weer zweefde alsof hij door een licht zuchtje wind bewogen werd. Er kon daar echt niets gemakkelijk in brand vliegen omdat vrijwel alles van steen was, zelfs de tafels, bedden en stoelen. Wij staarden een tijdje in stomme berusting naar dit schijnbare spel van de natuur, en iedereen wachtte met een zekere angst op wat er tenslotte uit voort zou komen.

[3] Het duurde echter niet zo erg lang tot dit schaduw­ en rookspel opeens verdween. Daarna werd een sterk geruis hoorbaar en een heel jeugdige maar overigens zeer bedroefd uitziende vrouwelijke gedaante kwam te voorschijn; gezien haar vreemde kleding leek zij op een vrouw uit het oude Egypte.

[4] Ik vatte moed en vroeg haar met de stem van mijn hart wie zij was, en wat zij hier wilde.

[5] Ogenblikkelijk richtte het wezen zich op en zei: 'Ik ben een dochter van Sesostris en mijn naam is Isia.Jij bent ook van dezelfde stam en je kunt mij vrijmaken uit deze vesting van ellende en vertwijfeling waarin ik al een lange aardse tijd verblijf. Vertel mij over een echte, ware God! Die alleen zal mij bevrijden van deze lange kwelling; maarjouwen mijn goden zijn alleen maar dode gedachten van de blinde mensen.'

[6] Ik zei: 'Richt je dan tot de God der Joden!'

[7] T oen ik dat gezegd had, werd de gedaante helemaal wit en verdween.

[8] Wat er verder gebeurde doet hier echt niet terzake. De verschijning was ditmaal vrouwelijk en leek precies op een meisje van hoogstens drie en twintig jaar. Als dochter van Sesostris heeft zij beslist ook eens op deze aarde lichamelijk geleefd, en het zou me erg verwonderen als zij niet volkomen leek op haar toenmalige lichamelijke gedaante.

[9] Maar dit levert toch wel een volledig en onomstotelijk bewijs dat ten eerste ieder lichamelijk mens een onsterfelijke ziel heeft, en dat die tijdens het leven van het lichaam het hele lichaam bewoont, en na het vergaan van het lichaam op zichzelf helemaal dezelfde gedaante heeft die zij eerder in het lichaam had. Meer hebben jullie niet gevraagd, en dus heb ik jullie ook niets verder te vertellen.

[10] Maar dat de ziel het hele lichaam van de mens inneemt, kan ik jullie door nog een zelfbeleefde gebeurtenis bewijzen, luister dus verder!

[11] Ik kende in Rome een man die in een veldslag een been tot boven zijn knie verloren had en in leven bleef Toen ik die man vroeg of hij nooit meer iets van het verloren been, als het ware als gevoel vanuit zijn herinnering, merkte, en of hij voelde dat hij geen been had, bezwoer de man, dat het voor hem leek alsof hij helemaal geen voet kwijt was. Door dat gevoel was het hem al meerdere malen overkomen dat hij op die voet die er nog steeds leek te zijn, wilde gaan staan, en daardoor was hij ook al een aantal keren behoorlijk hard gevallen.

[12] Uit dit ware voorval kan ook weer meteen geconcludeerd worden, dat de ziel in de eerste plaats het hele lichaam doordringt en geen ledemaat verliest ook al wordt het lichaam helemaal verminkt, en ten tweede dat de ziel zelf onsterfelijk is en na de lichamelijke dood verder blijft leven en zich verder ontwikkelt.

[13] Ik geloof dat ik jullie vraag nu helemaal ordelijk heb beantwoord. Ik zou jullie nog wel een aantal van zulke feiten uit oude tijden en van al de ons bekende volkeren kunnen vertellen; maar dat zou de waarheid van mijn antwoord niet vergroten. En dus heb ik ook deze vraag helemaal volledig beantwoord en kunnen jullie mij nu wel de vijfde vraag stellen! Wat denken jullie ervan?'

[14] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Dat je deze vierde vraagbuitengewoon goed beantwoord hebt, moeten wij allen toegeven. Maar wij geven ook toe, dat wij je geen vraag meer kunnen stellen; want je bent een uitermate geleerd man met erg veel ervaring, bij wie wij allen in de leer zouden kunnen gaan. Wat moeten of kunnen wij je nog verder vragen?! We zullen je de honderd pond goud betalen en daar houdt de zaak mee op.'

[15] DE ROMEIN zei: 'Best! Inmiddels kunnen we deze geschiedenis wel laten voor wat het is, omdat jullie nu inzien dat wij Romeinen niet zo dom zijn als jullie gewoon waren van ons aan te nemen. Jullie hebben nu gezien dat wij alles degelijk onderzoeken en het daarbij gevonden goede en ware behouden. Maar omdat jullie daar nu wel van overtuigd zijn, vraag ik jullie: Heb ik gelijk, als ik jullie nu je grote dwaasheid verwijt om de godmens die daar zit, niet als zodanig te willen en te kunnen erkennen naar wat Hij volgens mijn mening ontegenzeggelijk is?'

[16] DE FARIZEEËN zeiden: 'Beste, werkelijk zeer wijze vriend! Dat willen wij ook, en we zijn er zelfs heimelijk van overtuigd dat die Galileeër heel goed de beloofde Messias kan zijn en ook zal zijn; maar ook wij kunnen een oud spreekwoord van jullie aanhalen, en dat luidt: Ultra posse nemo tenetur. * (* Men moet van niemand meer verlangen dan hij kan) En dat is bij ons het geval. Wij kunnen dat niet vanwege de betrekking die wij jammer genoeg bekleden. Want als wij openlijk zijn leerlingen worden, zullen we door de tempel zonder enige consideratie vervloekt en uitgestoten worden. Waar moeten we dan heen, en wat doen we dan, en wie zal ons kost en inwoning geven?

[17] Ja, als iemand leven kon als een vogel in de lucht, dan zou het heel gemakkelijk zijn een leer te aanvaarden die op zichzelf wel vol van de zuiverste waarheid is, maar absoluut het tegengestelde is van ons huidige jodendom! Wij kunnen het dus alleen maar heel in het geheim voor ons zelf aannemen en geloven. Naar buiten toe moeten wij ertegen zijn, omdat wij anders niets zouden hebben om van te leven en ergens te kunnen wonen. Wie dat bedenkt, zal beslist wel inzien wat wij wel of niet kunnen doen.'

[18] DE ROMEIN zei: 'Deze verontschuldiging van jullie is zo waardeloos en zo leeg als een uitgeblazen ei en bevat niet de minste reden om jullie van het aannemen van de waarheid af te kunnen houden. Want nu jullie weten en wel moeten erkennen wie deze godmens is, kunnen jullie toch onmogelijk vragen wat jullie zullen eten, waarmee je je zult kleden en waar je zult wonen. Als de hoogste geest van God in Hem woont, die hemel en aarde geschapen heeft en alles onderhoudt en bestuurt, en als iedere ademhaling en iedere polsslag alleen van Hem afhangt, dan zal Hij ook wel degenen die in Hem geloven en Hem liefhebben alles geven wat zij voor hun lichamelijke levensonderhoud nodig hebben.

[19] Kijk eens al naar deze mensen hier! Zij eten en drinken en zijn goed gekleed. Ook al hadden zij hun kleren al eerder, dan toch niet het voedsel wat zij hier nu gebruiken. Ook jullie drinken nu wijn die nooit eerder in een zak zat, en eten brood dat nooit in een bakkersoven was. Als jullie nu net als wij Romeinen daarvan overtuigd moeten zijn, hoe kunnen jullie je dan met zulke waardeloze redeneringen verontschuldigen?

[20] Maar wat hebben jullie uiteindelijk aan je tegenwoordige functie en lichamelijke verzorging? Zal die jullie verzekeren van het eeuwige leven? Wie zal eens jullie zielen verzorgen als je Hem de rug toekeert die dat alleen kan doen, zoals Hij jullie Zelf vanmorgen in de tempel duidelijk genoeg heeft gezegd dat degene die in Hem gelooft de dood in eeuwigheid niet zal zien, voelen en proeven?! Als je nu volgens jullie zeggen erkent dat Hij de grote Beloofde is, bestaat er toch voor jullie en voor totaal niemand een geldige reden om niet openlijk voor alle mensen in Hem te geloven en volgens Zijn leer te leven. -Heb ik gelijk of niet?'

[21] ALLE AANWEZIGEN zeiden: 'Ja, verheven Romein, u heeft helemaal gelijk; want zo is het en eeuwig niet anders! Heil een ieder die nu het geluk heeft de Heer te zien en Zijn goddelijke leer te horen, zoals wij allen dat geluk beleven en het niet in het minst waard zijn!'

 

220 Het zich van de wereld afkeren en het rijk van God

 

[1] Daarop zei IK: 'En zalig is ook hij die zich aan Mij niet ergert! Jullie blinde Farizeeën zeggen: 'Als de lucht 's avonds rood is, zal het morgen een mooie dag worden; maar is de ochtend rood, dan zal de dag somber zijn!' Deze tekenen kunnen jullie beoordelen; waarom zien jullie dan de grote tekenen van deze tijd niet, die jullie door Mij gegeven worden? Die tekenen zien jullie ook wel en je begrijpt ze ook; maar vanwege jullie wereldse rijk wil je ze niet aannemen en houd je ook het volk ervan af. En dus willen jullie zelf niet in het hemelrijk, maar laten jullie ook niemand anders erin; en daarom zullen jullie eens ook des te meer verdoemd zijn!

[2] Als een blinde tegen een steen stoot, kan niemand hem dat kwalijk nemen. Maar als een ziende dat doet, is dat duidelijk een grove fout; want hij kon toch zien dat er een steen op de weg lag. En dat is des te meer bij geestelijke zaken het geval. Wie op grond van zijn zieleblindheid deze tekenen en woorden die Ik doe en spreek niet begrijpen kan, zal dat ook niet als een zonde aangerekend worden -maar wel wordt het degene die ziet en toch vijandig tegenover de waarheid staat, veelvoudig aangerekend!

[3] Dat is thans bij jullie Farizeeën en schriftgeleerden het geval. Je ziet bij jezelf heel goed in dat Ik de Beloofde ben; maar je ziet daarnaast ook in dat jullie totaal geruïneerde Jodendom naast Mijn leer niet kan bestaan omdat jullie Mozes en de profeten vrijwel helemaal hebben vervangen door jullie eigen voorschriften om het volk, de weduwen en de wezen te kunnen onderdrukken, en niet om hen te steunen. En omdat jullie dat doen en je niet tot Mij bekeert, blijft jullie zonde in je, en daarmee ook het gericht en de dood! Heus, met dezelfde maat waarmee jullie nu meten zal jullie eens door Mijn ware Vader vergolden worden!'

[4] Toen zei EEN FARIZEEËR die eerst nog helemaal ongelovig was: ' Meester, dat vind ik een vreemde redenatie van u! Is het dan helemaal niet mogelijk dat wij van nu af aan ook uw leerlingen worden?'

[5] IK zei: 'Jullie kunnen wel leerlingen van Mij worden, maar niet zo gemakkelijk als je denkt; want wie leerling van Mij wil worden, moet helemaal met de wereld breken en mag niet naar haar verlokkingen kijken; want de hele wereld is een constant gericht en een voortdurende dood! Wie de wereld liefheeft is niet geschikt en is ondeugdelijk om een echte leerling van Mij te worden; want de liefde tot de wereld heeft geen leven in zich maar alleen het gericht en de dood. Ik heb echter geen dode, maar volkomen vrije, levende leerlingen nodig. Als jullie dat kunnen worden, dan kun je ook bij Mij blijven!

[6] Want Ik ben niet in deze wereld gekomen om alle blinde en kortzich­tige mensen te richten, maar Ik ben alleen gekomen om het verlorene te zoeken, de zieken te genezen, het gebogene op te richten en alle gevan­genen vrij te maken. Wie Ik help, zal ook voor eeuwig geholpen zijn; wie echter Mijn hulp niet wil aannemen, die zal niemand noch in de hemel noch op deze aarde kunnen helpen.

[7] Ik bedoel hier echter niet Mijzelf, als persoon, maar Mijn leer; want die is het rijk van God dat nu vlak bij jullie is gekomen en ieder die daarnaar leeft het eeuwige leven zal geven. Waarlijk, Ik Zelf zal niemand oordelen; maar het woord dat Ik tot jullie spreek zal je richten, zoals ook de waarheid richt en dood brengt aan de leugen!’

[8] Daarop zei DE SCHRIFTGELEERDE: ' Meester, u heeft nu heel goed en wijs gesproken en zo is het ook; maar toch is er nog iets waarmee ik het nog niet zo goed eens kan zijn, en dat is het volgende: U zei, dat men de wereld niet moet liefhebben, omdat de wereld het gericht en de dood is. Nu, dat is op zichzelf helemaal waar, - maar bedenk nu eens hoe groot de wereld is en hoeveel mensen onvrijwillig op haar leven! Wie gaat er naar hen toe en brengt hen troost, en een evangelie uit de hemelen? Ze groeien wild op als het onkruid op een heide en kennen niets en weten niets. Moeten ook zulke mensen die door de almachtige wil van God helemaal blind op deze aarde gezet zijn, geen liefde voor deze aarde hebben die hen draagt en voedt?

[9] Ons Jodendom is al bijna meer een heidendom dan een echt Jodendom; hoe ziet het er dan wel met de andere volkeren en mensen uit? Want, zover ons weten, denken en herinneren reikt, kan geen mens er toch wat aan doen dat hij volkomen willoos in deze slechte en ellendige wereld is geboren! Als hij er echter eenmaal is, dan wordt hij meteen vanaf zijn geboorte tot aan de rand van het graf voortdurend met al het mogelijke geplaagd waarmee een mens maar geplaagd kan worden. Tot besluit volgt er dan een pijnlijke en bittere dood.

[10] Ja, als je daar maar een beetje goed over nadenkt, dringt zich onwillekeurig de belangrijke vraag aan je op: Waarom ben ik eigenlijk een mens? Wie heeft mij in dit tranendal geplaatst, en waarom?

[11] Als de mens zo zijn hele ellende bekijkt, kun je het hem toch echt niet kwalijk nemen dat hij in de wereld op zoek gaat naar een plaatsje waar hij zijn lot wat draaglijker kan maken. Wel, na veel pijn en moeite heeft hij eindelijk zo'n plaatsje veroverd waar het hem wat beter en rustiger zou kunnen gaan voor de rest van zijn leven, -en dan komen daar meteen profeten en andere boden vol van de geest van God en verkondigen hem de toorn van God, het gericht, de dood en een aantal andere echt niet zulke opwekkende zaken, en met het moeizaam verkregen rustplaatsje is het finaal uit.

[12] Ja, als de mens vanaf zijn geboorte al met een god een overeenkomst gesloten zou hebben onder welke voorwaarden hij op deze wereld te leven heeft, dan zou natuurlijk alles heel anders zijn! Maar je wordt helemaal naakt en blind en bijna zo goed als bewusteloos in de wereld geboren en meteen door van alles gekweld. En ben je na allerlei lijden en wederwaar­digheden eindelijk een man geworden -zeg maar -zelfs gezond van lijf en leden, en in staat het leven misschien zo hier en daar toch een prettige dag te ontfutselen, dan regent het al van alle kanten stapels wetten van allerlei soort, en met de prettige dag is het gedaan! Want als ik hem heb doorgebracht, dan heb ik tegen een aantal wetten gezondigd die daarna mijn kwellende geweten activeren; maar heb ik die wetten voor ogen gehouden, wel, dan bleef er van die prettige dag ook niets meer over! Ja, waarom is dat allemaal dan zo?

[13] Ik geloof nu wel, dat u degene bent die ons volledig kunt helpen; maar wat gebeurt er met de talloos vele andere mensen die op deze aarde leven? Wie zal hen helpen? En waarom werden wij joden en de Grieken en Romeinen niet eerder geholpen?'

 

221 De goddelijke leiding van de mensen

 

[1] IK zei: 'Luister, hoe de mensheid op deze aarde behandeld moet worden, weet alleen Hij die haar geschapen heeft heus het allerbeste! En Hij heeft het zelfs geen dag laten ontbreken aan allerlei aanwijzingen uit de hoogste levenshemelen, om de mensen op de juiste wegen te wijzen waarop zij moeten wandelen om het doel dat God hun gesteld heeft op eenvoudige wijze te bereiken. Als de mensen zich echter door wereldse lekkernijen en haar valse en vergankelijke prikkels steeds opnieuw hebben laten verleiden en steeds opnieuw van God zijn afgevallen en het gouden kalf en de mammon van de wereld hebben aanbeden die zij in hun blinde inbeelding en ijdele fantasie zelf tot iets heel belangrijks hebben verheven, kan God er dan wat aan doen dat de mensen Zijn onderricht en Zijn raadgevingen verwerpen en zich in plaats daarvan wetten maken waardoor zij zich steeds meer van de verderfelijke mammon kunnen toeëigenen?!

[2] Heeft God jullie niet bij monde van Mozes al het mogelijke van Zijn oneindige overvloed in de schepping heel precies laten zien, en uitgelegd dat dat allemaal alleen maar zo is ter wille van de mensen van deze aarde?! Heeft God niet laten zien wat de mens van deze aarde is en wat er tenslotte uit hem moet worden?! Mozes heeft jullie de reden van de hele materiële schepping heel precies uitgelegd, en goed laten zien waarom iedere ziel de weg van het vlees moet doormaken om na het afleggen van het lichaam als een zelfstandige en aan God volledig gelijke geest God te kunnen naderen.

[3] Dat alles heeft God reeds in de oudste tijden veelvuldig via Adam, Seth, Enos, Kenan, Henoch, Lamech, Noach en daarna steeds maar door tot Abraham, Isaäk en Jacob aan de mensen laten zien. Hij woonde vaak zelfs persoonlijk bij hen en leerde hun de juiste wegen van het heil te gaan. Waarom hebben jullie mensen dat allemaal verworpen en jullie wereldse wijsheid op de plaats van de goddelijke openbaringen gezet?!

[4] Wie was Melchizedek, de enige hoogste priester, de koning van Salem? Waar zijn zijn leringen en zijn wijze, liefdevolle wetten die hij aan alle mensen gegeven heeft?! Kijk, jullie vaderen hebben die vernietigd!

[5] Mozes heeft in zijn grote zesde en zevende boek al het verlorene nogmaals gegeven, en jullie hebben het weer voor het volk verstopt en het in plaats daarvan afval gegeven.

[6] Als de hele mensheid nu lijden moet door de schuld van de zelfzuchtige priesters en andere heerszuchtige mensen, kan God daar dan wat aan doen?!

[7] God gaf de mens een vrije wil om uit zichzelf en voor zichzelf te kunnen handelen; God gaf de mens echter ook de rede en het verstand, opdat hij de raadgevingen en wetten van God vatten en begrijpen kan, en heeft hem ook de kracht verleend daarnaar te handelen. Als een mens zich daarbij echter toch uit eigen vrije wil door de wereld laat beheersen en geen acht wil slaan op de raad van God, is het dan niet zijn eigen schuld als hij, omdat hij door eigen schuld van de hele orde van God niets weet, van de ene ellende in de andere moet vallen?!

[8] Maar omdat het nu echter al te erg onder de mensen is geworden en hun het licht te veel ontbreekt, kwam Ik Zelf nu nogmaals als de oude Melchizedek zelfs in het vlees tot jullie, zoals Ik dat reeds lang van te voren door alle profeten heb laten aankondigen.

[9] Ik ben hier nu om de mensen weer opnieuw op de weg van het ware licht en leven te helpen, en leer en doe tekenen opdat jullie zullen geloven dat Ik het ben! -en jullie geloven het niet, en gunnen het ook de andere mensen niet dat zij geloven en daardoor zalig en volkomen gelukkig zouden worden! Wiens schuld is het dan dat jullie met je blinde aanhang in de ellende blijven? Ik waarachtig niet! En jullie zullen het op je eigen conto moeten schrijven als het jullie later nog duizendmaal slechter zal gaan dan nu!

[10] De Romein heeft jullie de ware reden gezegd waarom jullie niet willen geloven dat Ik de beloofde Messias ben. Maar Ik zeg jullie nog één keer: Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben, en er zullen stromen levend water uit zijn lendenen vloeien; wie echter niet gelooft, zal het eeuwige leven niet in zich hebben, maar slechts de wereldse dood en alle gericht! Maar Ik dring Mij daardoor aan niemand op, maar laat alles over aan ieders vrije wil.

[11] Omdat Ik echter al voor het heil van alle mensen in deze wereld zelfs in het vlees tot jullie gekomen ben, moet Ik jullie toch wel laten weten dat Ik er ben, opdat jullie niet weer kunnen zeggen dat niemand dat tegen jullie gezegd heeft, en dat God de mensen wel geschapen heeft en ze uit vrouwen geboren laat worden, maar Zich dan helemaal niet meer om hen bekommert en hen steeds maar laat versmachten.

[12] Ik ben er nu om alle mensen te helpen, en zend Mijn engelen uit naar alle volkeren der aarde om hun wijzen op de juiste manier voor te lichten. Wie zich daarnaar richt, zal niet verloren gaan ook al bevindt hij zich nog zo ver hiervandaan. Maar niemand zal daartoe gedwongen worden. Dit zei Ik jullie nu, opdat je weet dat Ik er ben en waarom. Maar jullie kunnen doen wat je wilt.’

[13] DE FARIZEEËR zei nu tegen de zijnen: 'Wat moeten we doen? Die man spreekt geweldig, en zeer velen geloven in hem. We kunnen niet zeggen: 'Hij is het!', -maar ook niet: 'Hij is het niet!' Naar mijn mening kunnen we eerst beter eens goed de Schrift nalezen. Als alles met hem overeen­stemt, dan kunnen we niet anders dan volledig in hem geloven; stemt echter niet alles met hem overeen, dan blijven we wat we zijn! Wat denken jullie ervan?'

[14] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Dan zullen we veel te doen krijgen; want de Schrift is groot en voor ons moeilijk te begrijpen. Daar zullen we zonder meer weinig uit kunnen halen! Ik denk dat wij nog langer bij hem en vooral bij zijn leerlingen moeten blijven, en met hen bespreken wat zij vanaf het begin allemaal van hem gehoord en gezien hebben. En dat zal ons beslist een beter bewijs over hem geven dan al onze onbegrijpelijke boeken. Ik ben nu al meer vóór het geloof in hem dan voor het tegendeel! Wat zeggen jullie anderen daarvan?'

[15] EEN DIE AL EERDER WAT MEER GELOOFDE zei:. 'Het geloof is bij mij geen moeilijkheid meer; maar hoe komen we van de tempel af? Dat is een heel andere vraag, die voor ons wel eens moeilijker te beantwoorden zou kunnen zijn dan iedere andere!'

[16] Daarop zei DE ROMEIN: 'Als dat het enige is waar je over inzit, dan denk ik dat dit heel vlug verholpen kan worden. Naar mijn weten zendt de tempel altijd ervaren priesters overal heen om anderen voor het geloof te winnen. Als jullie je meerderen zeggen dat jullie daarvoor door mij, Agricola, zijn uitgenodigd, zal beslist niemand er iets op tegen hebben, en men zal je laten gaan. - Wat vind je daarvan?'

[17] Toen zei DE SCHRIFTGELEERDE: 'Dat klinkt goed, wij zullen het proberen. Maar als de hogepriester er niet op in gaat, wat dan?'

[18] DE ROMEIN zei: 'Dan vorder ik jullie van hem met mijn keizerlijke volmacht, en dan zal jullie hogepriester daar niets meer tegenin te brengen hebben!’

[19] Daarmee waren allen tevreden, - alleen de ene Farizeeër begon nog over de honderd pond goud.

[20] DE ROMEIN zei echter: ' Als jullie mij volgen, scheld ik die kwijt!’

[21] Daarmee waren allen tevreden en zij gingen naar de leerlingen, spraken met hen over een aantal zaken en werden daardoor nog geloviger.

 

222 Reine en onreine spijzen

 

[1] Terwijl de groep Farizeeën zich met de leerlingen bezig hield, sprak Ik met Lazarus en zijn waard over heel gewone aardse zaken. De vele aanwezige tollenaren met hun aanhang luisterden echter aandachtig naar alles wat Ik met Lazarus en zijn waard besprak en staken daar veel uit op wat zij bij hun landbouw en hun veeteelt goed konden gebruiken.

[2] Ik wees hen op veel wortelvruchten die zij door Mijn omschrijving goed konden herkennen, verbouwen en daarna als voedsel konden berei­den. Ook vertelde Ik hun hoe zij het vlees van varkens, herten, reeën, gemzen, gazellen, wilde en tamme hazen en een aantal vogels moesten klaarmaken om het te kunnen eten zonder dat het schadelijk voor hen was. Zo vertelde Ik hun ook, hoe en wanneer men die dieren het gemakkelijkst kon vangen en doden en hoe men het vlees ervan dan gemarineerd en goed gerookt voor langere tijd kon bewaren om er, indien nodig, van te eten.

[3] Dat hoorden ook de Romeinen, en onze AGRICOLA kwam van zijn tafel naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, ook van dit onderricht heb ik alles gehoord en het deed me heel veel genoegen dat U ons ook over dergelijke zaken inlicht! Kijk, wij zijn gewend de misdadigers in de kerkers rivier­ en zeekreeften te eten te geven! Deze dieren worden, wanneer ze gevangen kunnen worden, in zout water waaraan tijm is toegevoegd gekookt. Wanneer ze rood worden, zijn ze voldoende gekookt. Als ze zo klaarge­maakt zijn, geeft men ze de gevangenen te eten. In het begin werden zij, zoals men weet, alleen door erge honger genoodzaakt dit voedsel te eten; maar na verloop van tijd smaakte deze kost hun erg goed, en zij werden tevens kerngezond, zagen er met de dag beter uit, en iedereen verheugde zich tenslotte op de kreeften. Degenen die hun straftijd achter de rug hadden, aten ook later vrijwel niets anders dan kreeften, als ze die tenminste konden krijgen. -Wat vindt U van die kost? Zou het raadzaam zijn dat ook andere mensen te laten eten?'

[4] IK zei: 'Ja zeker, - maar alleen in bepaalde jullie bekende maanden, en dan moeten ze natuurlijk vers zijn en levend! De bereidingswijze is heel goed. Maar rivierkreeften zijn beter dan die uit zee.'

[5] Daarmee was Agricola zeer tevreden.

[6] ENIGE LEERLINGEN zeiden toen onder elkaar: 'Kijk onze Heer en Meester nu toch eens! Over zulke dingen heeft Hij allang niets meer gezegd! Hoe kan het dat Hij dat nu toch wil?'

[7] Maar ook DE FARIZEEËN, die met de oudste leerlingen over Mij spraken, hoorden wat Ik zei, schudden hun hoofd en zeiden: 'Nu vertelt hij dingen die in strijd zijn met de wet van Mozes, en de Romeinen brengen daar niets tegenin, terwijl zij ons toch verweten dat wij de instellingen van Mozes verworpen hebben en vervangen hebben door die van ons! Weet hij dan niet wat Mozes heeft voorgeschreven, en dat het vlees van onreine dieren de mensen ook reeds verontreinigt als men het alleen maar aanraakt? Wat heeft de toebereiding er mee te maken! Wat onrein is, blijft ook bij de beste toebereiding onrein en verontreinigt degene die het eet! Wat, vreemd van hem dat hij zo praat!’

[8] JACOBUS zei heimelijk tegen Mij: 'Heer, hoort U niet hoe de Farizeeën u prijzen? Zeg toch iets terug!’

[9] IK zei: 'Wat maakt het Mij uit wat de blinde Farizeeën zeggen! Zij zijn blinde leiders van blinden! Als echter de ene blinde de andere leidt, vallen beiden in de greppel en de een kan de ander niet helpen. Let daarom niet op wat ze zeggen!’

[10] Dat hadden echter ook de Farizeeën gehoord en die begonnen zich af te vragen of Ik ook hen nu bedoeld had, terwijl ze toch gelovig waren geworden.

[11] Maar IK ging staan en zei tegen hen: 'Ja, het slaat ook op jullie! Blinde dwazen! Wat door de mond naar binnen gaat en via de mond in het lichaam terechtkomt en langs de natuurlijke weg weer het lichaam verlaat, veront­reinigt de mens niet; maar wat door de mond uit het hart komt als slechte gedachten, slechte en onfatsoenlijke praatjes, eerroof, meineed, allerlei leugens, bedrog, nijd, gierigheid, ontucht, hoererij en echtbreuk en vraat­ en zwelgzucht, dat verontreinigt de hele mens ook als hij reine spijzen eet!

[12] Sla maar na in de Schrift dan zullen jullie wel vinden waarom Mozes alleen maar het gebruik van zuivere spijzen heeft aanbevolen! Dat deed hij vanwege jullie te grote belustheid op vlees en vanwege jullie buitensporige zinnelijkheid en geilheid. Ik zeg echter nu, dat voor degene die in zijn hart rein is ook al het andere rein is, maar voor degene die in zijn hart onrein is, alles onrein is.

[13] Wat je voor de noodzakelijke instandhouding van je lichaam eet of drinkt, zal je noch zalig noch ooit onzalig maken, maar alleen watje gelooft en hoe je handelt! Geloof je verkeerde dingen, dan kun je niets doen wat juist en werkelijk goed is; want dan is de waarheid niet in je. Maar daardoor zal je ziel niet in het gericht blijven, want dan zouden alle heidenen verloren zijn en daar is geen sprake van! Maar als je de waarheid hoort en ook begrijpt, en toch verkeerd handelt, zal de waarheid je richten, echter niet tot leven, maar tot de dood van je ziel! Want zoals het licht de dood van de nacht is, zo is ook de waarheid de dood van de leugen en de onwaarheid. Maar nu de dag van je ziel is gekomen, waarom wil je dan in de nacht van het gericht en van de dood terugkeren?!'

[14] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Meester, ik weet wel dat u de waarheid spreekt; maar u heeft ons toch verweten dat wij de wetten van Mozes opgeheven en er andere voor in de plaats gesteld hebben! En kijk, wij bestrijden dat niet, omdat het werkelijk zo is. maar als u nu alle joden toestaat ook het vlees van de door Mozes genoemde onreine dieren te eten, nadat ze op een bepaalde manier bereid zijn, dan heft ook u immers op dit punt de wet van Mozes op, net zoals u die ook niet altijd zo streng gehouden heeft door ook op de sabbat zieken te genezen! Want er staat geschreven: 'Zes dagen zul je arbeiden, de zevende dag zul je rusten en aan God de Heer wijden!' Met welk recht doet u zoiets dan zelf?'

[15] IK zei: ' Als Ik Degene ben als wie Ik in deze wereld ben gekomen, dan doe Ik dat nu met precies hetzelfde recht als waarmee de Vader die in Mij is, eens Mozes in de woestijn voor jullie joden de wetten gaf. Ik hef echter, zoals jij denkt, beslist geen wet van Mozes op, maar Ik Zelf vervul de wet in alle opzichten. Ik laat jullie alleen maar jullie onbegrip zien ten aanzien van de beoordeling van de wetten van de profeet. Jullie houden je aan de letter, die doodt, en kennen de geest niet die levend maakt. Ik openbaar jullie nu echter de alles levendmakende geest; hoe kun je dan zeggen dat Ik de wet van Mozes ophef?

[16] Jullie letterzifters voeden met jullie letters wel de muggen en verslin­den daarvoor kamelen; want als jullie je dan zo onwrikbaar letterlijk aan de wetten van Mozes willen houden, hoe kunnen jullie daarvoor dan voor veel geld en andere offers aan rijke joden dispensatie geven?!

[17] Zelf eten jullie zelfs op de sabbat gezuurd brood, jullie eten wild gevogelte en geven ook nog aan jullie apostelen verlof om alles te eten wat de mensen in een bepaald land eten. Het gaat jullie echter alleen maar om het aardse voordeel, en dat maakt nu juist datje de wet breekt; Ik geef de mensen echter nu uit pure liefde en mededogen deze raad en verlang voor die dispensatie geen offers en hef daarom de wet van Mozes niet op! Want als de mens, wanneer hij honger heeft, zijn lichaam verzadigt met wat voor eetbaar voedsel dan ook, zondigt hij tegen geen enkele wet van Mozes. Maar als een Jood puur uit smulpaperij en om zijn gehemelte onnodig te strelen, tot ergernis van zijn medemensen het vlees van onreine of gestikte dieren eet, terwijl hij voldoende vlees heeft van reine dieren, dan zondigt hij omdat hij zijn zwakke medemensen daarmee ergert­

[18] Hiermee zeg Ik niets anders dan: Een mens kan indien nodig ook het vlees van al de door Mij aangegeven dieren eten en hoeft daar geen gewetenszaak van te maken; maar hij moet het eerst klaarmaken zoals Ik zojuist verteld heb, dan zal het hem niet schaden! Maar bloed, speciaal van gestikte dieren, moet niemand eten, omdat daarin veel kwade geesten verborgen zitten! Jullie weten dat wel, en toch eten jullie heimelijk het vlees van gestikte kippen, kalveren en lammeren, omdat het jullie beter smaakt en je daarvan bedwelmd en geil en tenslotte helemaal gevoelloos wordt.

[19] Denk eerst over jezelf na, over watje doet, en daarna kunnen jullie pas tegen Mij zeggen of Ik de wet van Mozes ophef! Hoe kun je tegen je buurman zeggen: 'Kom, laat mij de splinter uit je oog halen!', terwijl er in je eigen oog een behoorlijke balk zit?! Dwaas! Haal eerst de balk uit je eigen oog en kijk dan pas watje aan de splinter in het oog van je buurman kunt doen! Laat ieder eerst zijn eigen straatje vegen en dan pas naar zijn buurman gaan en zeggen: 'Voor mijn deur is het nu schoon, als je wilt, zal ik ook voor jouw deur vegen opdat de voorbijgangers zich niet ergeren aan ons vuil."

 

223 Goed en verkeerd sabbatvieren

 

[1] (DE HEER:) Precies zoals het met het eten van het vlees van onreine dieren staat, zo staat het ook met de sabbat. Allereerst is iedere dag een dag des Heren, en de ware mens moet iedere dag goed doen, niet alleen op de sabbat! En ten tweede staat er alleen maar geschreven dat men deze dag heiligen moet, en dan niet als het niet nodig is zware slavenarbeid moet verrichten; maar dat men op de sabbat ook geen goede werken mag doen, daarvan staat in de hele Mozes geen enkel woord!

[2] Maar als de profeet zegt: 'Zonder noodzaak en wettige toestemming zul je op de sabbat geen zwaar knechtenwerk verrichten!', hoe komen jullie er dan bij dat Ik de sabbat schend als Ik op die dag een zieke kosteloos gezond maak? Jullie geven toch zelf op de sabbat voer aan de os en jullie brengen de ezel en het rund en de schapen en varkens naar hun drinkplaats! En laten jullie een os of ezel in een put verdrinken als deze er op een sabbat in zou vallen? Maar als jullie dat al voor je huisdieren doen, waarom mag een mens dan niet op een sabbat geholpen worden? Is een mens niet meer waard dan een dier?!

[3] O jullie blinde dwazen! Hoe ver hebben jullie je van de waarheid verwijderd! Ja, het is waar, wat er van jullie geschreven staat: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen; maar zijn hart is verre van Mij!’

[4] Vertel eens: Als er een mens bij jullie komt en zegt: 'Ik heb het druk met mijn oogst, en de tijd is gunstig! Als ik op de sabbat door mag gaan, offer ik de drievoudige tiende, een gemeste os en drie vette kalveren!', dan schrijven jullie toch meteen een vrijbriefvoor hem uit zodat hij daarmee ook voor de sabbat arbeiders kan huren. Is dat niet een grotere schending van de sabbat, dan wanneer men een zieke op een sabbat helpt?!

[5] Op een sabbat mag je voor zonsondergang geen brood breken en ook niet eten; maar als jullie de hele dag door in je kamers - ook al is het een sabbat -  zwelgen en smullen en anderen dat ook voor geld toestaan -maar niet aan een arme, omdat hij er niet voor betalen kan -, dan vraag Ik: Is dat geen godslasterlijke schending van de sabbat?!

[6] Verder vraag Ik: Waarom hebben jullie dan gezegd dat het zesde en zevende boek van Mozes van later datum is, om het zo samen met het profetische aanhangsel te kunnen verwerpen? Dat zou toch voor iedereen een lichtende leiddraad geweest zijn, die hem duidelijk had laten zien wat hem in alle voorkomende gevallen te doen stond. In plaats daarvan kregen jullie een kabbala, die uit de oud-Egyptische Horus stamt. Zowel deze als de oude Horus begrijpen jullie niet, en Mozes en de profeten, waarvoor jullie stenen gedenktekens opgericht hebben, en die jullie vaderen geste­nigd hebben, willen jullie niet begrijpen, maar je leert het volk dat het samen met jullie deze Schriften alleen maar hoog moet vereren en aanbidden en dat dit voldoende is. Is dat niet een grotere schending van de sabbat, dan wanneer Ik een zieke op een sabbat gezond maak?!

[7] Maar Ik ben die Ik ben, ook een Heer van de sabbat! En dus zeg Ik: Dat wat jullie van de sabbat gemaakt hebben, schenkt Mij geen vreugde, en Ik doe ook op de sabbat wat Ik wil, zoals Ik ook op de sabbat - spreekt de Heer - de zon op­ en onder laat gaan, en de rivieren laat stromen, de winden laat waaien en de grote stormen loslaat, en de maan en de sterren langs hun voorgeschreven banen laat gaan en het gras laat groeien en het zoete sap in de druif laat rijpen! Als dat alles echter in Mijn absolute macht ligt, moet Ik jullie dan soms vragen wat Ik op een sabbat mag doen?! ­Spreek nu en geef een deugdelijk en verstandig antwoord!’

 

224 Het weerwoord van de Farizeeër

 

[1] Na deze repliek van Mij wist de schriftgeleerde niet wat hij daarop antwoorden zou; want aan de ene kant voelde hij zich te veel geraakt, en aan de andere kant juichte het volk luid over deze geweldige woorden die Ik sprak over Mijn recht. En zo stonden nu de zeven tempeldienaren als aan de grond genageld, en niet een was in staat een verstandig woord tegen Mij in te brengen. Bovendien waren zij inwendig ook erg kwaad op Mij geworden omdat Ik hun zonder enige consideratie de volle waarheid in hun gezicht had gezegd.

[2] Maar na een poosje beheerste DE FARIZEEËR zich weer en zei: 'Maar Heer en Meester, wat u ons daar nu zegt, wisten wij allang! Dat we niet anders konden handelen, zult U ook wel kunnen begrijpen! Dat alles en nog meer had u ons kunnen vertellen zonder dat wij ons daar druk over gemaakt zouden hebben, -maar dan wel op een andere manier! Maar U vertelt dit alles alsof wijzelf de laatste boeken van Mozes verworpen -, en alsof wij de profeten gestenigd zouden hebben! Als U Zelf ook lichamelijk persoonlijk bij ons geweest was, dan zou het nooit zo ver gekomen zijn; nu bent U opeens gekomen en nu is dan ook alles helemaal fout, -en dat kunnen we toch niet allemaal van vandaag op morgen veranderen! Wat kunnen wij met z'n zevenen tegen vijfduizend soortgenoten?!

[3] Wij zullen zelf voortaan in de tempel niet veel te doen hebben; maar het is dan toch ook niet alleen onze schuld dat de zaken er zo slecht voorstaan. Zeg ons, wat kunnen we dan ten opzichte van de tempel anders doen dan hem op een goede manier de rug toekeren? Want als we morgen beginnen over Uw ware en goede zaak te spreken, dan worden we morgen gestenigd, en daardoor zou Uw zaak niets gewonnen hebben; als we echter , zoals de Romein voorgesteld heeft, onder een of ander voorwendsel Jeruzalem en zijn valse leer voor altijd de rug toekeren, dan geloof ik dat wij, door tevens Uw leer aan te nemen, alles doen wat wij in onze huidige toestand als zwakke sterfelijke mensen maar doen kunnen, en meer kunt U zelfs als God niet van ons verlangen! Geef ons Uw almachtige wil, dan zullen we snel met de tempel afgerekend hebben! Maar dat U ons, terwijl wij in U willen geloven, onbeschrijfelijk slecht, vals en boosaardig noemt, vind ik in ieder geval niet erg prijzenswaardig!'

[4] IK zei: 'Beste mensen, voor de blinden kun je moeilijk iets opschrijven en voor de doven is het kwaad preken! Als Ik je jullie zaak, die ook nog sterk aan jullie persoon hangt, ter verbetering voor ogen stel, doel Ik dan op jullie persoonlijk?! Wat Ik weergeef is de geest van jullie tempelwerk, en die gaat niet alleen jullie, maar alle joden aan.

[5] De waarheid is de zon van de geest, en die moet zuiver en zonder hoffelijkheids wolken alle mensen beschijnen! De beschenen wolk is echter geen zon, en dwaze hoffelijkheid is hetzelfde als een gepolijste leugen, die niemand tot het ware heil van zijn ziel kan brengen. Daarom moet iedereen openlijk de waarheid spreken wil het nut hebben; want met een halve waarheid is niemand gediend! Bij Mij is geen terughoudendheid en geen consideratie, maar alleen liefde en licht! En zou Ik niet zo waarachtig zijn als Ik ben, waar zou dan de hemel zijn en deze aarde, en waar en wat zouden jullie mensen zijn?! Maar Ik ben niet gekomen om de mensen te vleien, maar om hun de waarheid te leren en hun door de waarheid het eeuwige leven te geven. En daar kun je geen terughoudendheid en consideratie gebruiken. -Bedenk dat eerst en zeg dan pas of Ik hard tegen jullie was!'

[6] DE FARIZEEËR zei: 'Ja, U heeft wel helemaal gelijk, en de mensen zijn Uw liefde niet waard en kunnen U van nu af aan niet genoeg danken dat U in het vlees gekomen bent om hun het ware licht te geven en hun de ware weg naar het eeuwige leven te wijzen. Maar één ding is er toch door ons mensen ten opzichte van U op te merken, en dat is het volgende: U bent zo, als deze keer, nog nooit bij de mensen geweest om hen te leren Uw wil en hun bestemming te onderkennen. Steeds waren het zeer ervaren en geestdriftige mensen - profeten genaamd - die beweerden door Uw geest gegrepen te zijn; en niet zij hebben gesproken, maar Uw geest door hun mond. Zij deden ter bekrachtiging van hun verklaringen ook tekenen, vaak van de meest buitengewone aard zoals men in de boeken leest; maar zij waren toch mensen en moesten sterven, hoewel zij heel vaak over het eeuwige leven spraken en schreven. Zelfs Mozes was daarvan niet uitge­zonderd. Alleen van de unieke Elia zegt de Schrift, dat hij in een vurige wagen naar de hemel is opgevaren en alleen zijn mantel achterliet voor zijn leerling Elisa. Deze geschiedenis is echter toch wat ongeloofwaardig en kan niet als norm dienen, omdat men zoiets nooit daarvoor en ook nooit daarna bij welke grote wijze dan ook heeft meegemaakt.

[7] Maar omdat al deze profeten gestorven zijn en geen mens na hun dood meer iets van hen te weten kon komen, begonnen de mensen er langza­merhand steeds meer aan te twijfelen of er na de lichamelijke dood nog een voortleven van de ziel bestaat, en tenslotte maakten zij voor zichzelf een gemakkelijker levensnorm dan degene die de profeten ingevoerd en voorgeschreven hadden.

[8] Wanneer er dan weer een profeet onder het volk opstond en te kennen gaf dat God door hem sprak, dan werd men alleen maar geërgerd over zo iemand en zei men tegen hem: 'Bewijs eerst maar eens dat je net zo onsterfelijk bent als Elia! ' of 'Roep de reeds lang gestorven vaders en profeten, opdat wij ze zien en zij ons in levende lijve getuigen -ten eerste, dat er werkelijk een leven na de dood is en hoe, en ten tweede, dat jij een echte profeet bent! Als je ons dit bewijs niet kunt geven, geloven we jou net zo min als we nu en in de toekomst de oude profeten geloofd hebben en ooit geloven zullen; want zij zijn gestorven zoals ook jij zult sterven, en niemand heeft na hun dood ooit meer iets van hen gehoord. We hebben wel hun geschriften bewaard, maar die zijn door de nooit verzadigbare aarde verslonden. Wat hebben we echter aan hun geschriften vollessen over het eeuwige leven, als zij als leraren ons na hun dood niet het overtuigend bewijs kunnen leveren dat hun leer waar is?!'

[9] Kijk, Heer en Meester, zo zijn de mensen in de loop van de tijd gaan denken en handelen, en ze hebben de profeten ook gedood, wat meestal gebeurde als deze niet ophielden hun allerlei straffen van God te voorspel­len! Waarom is het dan niet toegestaan dat een gestorven profeet af en toe weer op deze aarde komt en door zijn verschijnen getuigt van wat hij tijdens zijn aardse leven geleerd heeft? En waarom wordt het ongeloof van de mensen hun steeds als schuld aangerekend?

[10] Als er maar één keer eens iemand kwam - natuurlijk wel op een manier dat men hem zou moeten herkennen als degene die hij op aarde lichamelijk was, dan zou dat het geloof bevestigen, en de mensen zouden dan ook beslist volgens zijn leer leven. Maar voor zover wij weten is dat nog nooit voorgekomen, en daarom is het ook heel natuurlijk dat de mensen wantrouwig en ongelovig worden. Dat thans en al heel lang de tempel vrijwel helemaal antimozaïsch is geworden, vindt zijn oorzaak voorname­lijk in dat wat ik gezegd heb, en komt ook omdat de van ons afgescheiden Sadduceeërs heel openlijk aan geen onsterfelijkheid van de ziel meer geloven. En wie kan hun strikt genomen redelijkerwijs ongelijk geven? En daarom zijn de tempeldienaren dan eigenlijk niet helemaal alleen schuldig aan de slechtheid die nu in de tempel heerst, maar het steeds maar niet kunnen bewijzen van het leven na de lichamelijke dood. Ontbreken daarvoor sterke en overtuigende bewijzen, dan verdwijnt ook vanzelf het geloof in een god; en ook al gelooft men nog aan het bestaan  van God, dan heeft men toch geen juiste achting en liefde voor Hem en beschouwt men de geboden die Hij aan de mensen gegeven heeft, als een menselijk bedenksel dat in een bepaalde tijd en voor de in die tijd geldende menselijke levensverhoudingen heel goed kon zijn, maar voor de tegenwoordige tijd nauwelijks meer te gebruiken is. Dat zeg ik niet om ons en de tempel eventueel goed te willen praten; maar het is toch geen onwaarheid dat het zo was en nu ook nog zo is.

[11] U, Heer en Meester, toegerust met de volheid van Gods geest, bent voor ons nu natuurlijk wel het sterkste bewijs, en borg voor een eeuwig leven van de ziel na de dood; maar buiten ons zijn er nog talloos vele mensen die dit overduidelijke bewijs altijd zullen missen. Kan het hun dan als schuld aangerekend worden als zij niet in een eeuwig leven na de lichamelijke dood geloven, en eventueel de zon of het vuur als god aanbidden? Zou het dan niet mogelijk zijn, dat in ieder geval de gestorven ouders naar hun kinderen zouden gaan om hun te vertellen wat hun na het verlaten van het lichaam te wachten staat, wat de ziel is, en hoe zij er uitziet?

[12] Maar zoiets gebeurt niet, en daarom is dan alles wat over het hiernamaals gezegd wordt een soort fabel, waaraan alleen een zwakzinnig mens geloven kan, maar die een dieper denkend mens nooit volledig als waarheid kan aanvaarden! En wij priesters verrichten zelfs iets goeds als wij het volk zo dom mogelijk houden en het met veel bombarie en ernst van alles wijsmaken wat duidt op een hiernamaals. Want als wij het volk net zo wijs zouden maken als wij zijn, zou het gauw afgelopen zijn met het jodendom, en de mensen zouden zich al gauw in een afgrijselijke toestand bevinden.

[13] Alleen wij priesters houden het volk in toom en moedigen het aan om de aarde vlijtig te bewerken en gewetensvol de tiende aan ons te geven, -en daar is het tevreden mee. Maar die tevredenheid is natuurlijk gauw verdwenen wanneer ongevraagde profeten ieder moment bij het volk verschijnen en het tegen ons opruien. Daarmee bedoel ik U niet, Heer en Meester, omdat U geen profeet, maar de Heer Zelfbent; alleen die profeten bedoel ik zoals ik dat eerder heb aangegeven.

[14] Heb ik nu goed gesproken en ons geloof, zoals het is, naar waarheid belicht of niet? Iedereen die het beter en waarachtiger kan uitleggen zal ik zeer dankbaar zijn; want het is beslist geen grapje altijd aan de dood en aan de zekere en eeuwige vernietiging te moeten denken, waarvan men nergens ter wereld het tegenbewijs kan vinden. Want alles sterft en vergaat en komt niet terug. Zelfs steen verweert en lost zich in vluchtig stof op waaruit geen harde steen meer ontstaat, zoals ook geen mens ooit meer uit het graf zal opstaan op de een of andere jongste dag, hoewel wij dat aan het volk moeten leren! - Ik heb gesproken.'

 

225 Invloeden van geesten en contact met gene zijde

Zelfstandigheid en wilsvrijheid van de mens

 

[1] IK zei: 'Gesproken heb je nu wel en met die toespraak zou je in een school van Sadduceeën, Stoïcijnen en Epicuristen veel opzien gebaard hebben; maar hier heb je net zo geoordeeld als een blinde over het licht en de kleuren, en als een dove over de harmonie van een goedgestemde harp.

[2] Noch een mens en nog minder een reeds overleden geest kan je het leven van de ziel laten zien en bewijzen. Dat moet je in jezelf vinden; en dat is alleen maar mogelijk door de ware liefde tot God en door de liefde tot de naaste.

[3] Jij dacht dat de terugkeer van een reeds overleden ziel het geloof in de onsterflijkheid van de ziel en het geloof in God het meest zou versterken, en Ik zeg je dat jouw mening fundamenteel fout is! Ten eerste heeft een overleden ziel aan gene zijde voor zichzelf en degenen die daar haar naasten zijn meer dan genoeg te doen, en in zekere zin niet zo veel vrije tijd om meermalen weer, in een uit de lucht van de aarde zich aangeschaft lichaam, bij de aardse mensen te verschijnen en hun te leren hoe het aan de andere kant is en hoe het er uitziet, en ten tweede kan iedere volmaakte geest zonder meer, zonder beperking van de vrije wil, zeer goed op de mensen inwerken, en zo'n onzichtbare inwerking is voor de mens veel heilzamer dan de zichtbaarheid en hoorbaarheid van een overleden geest. Want als een goede en al zeer verlichte geest goede en edele gedachten en gevoelens in je hart legt, dan zijn zij al zo goed alsof je ze zelf bedacht had; zij verenigen zich met je leven en zetten je tot daden aan.

[4] Als echter een geest, zoals bijvoorbeeld die van Mozes, voor je verscheen en tegen je zei: 'Dit en dat moet je doen als je tot het leven wilt ingaan; doe je dat niet dan val je onder het gericht van de almachtige God en dan is een volledig gelukkige opstand uit de dood van het gericht heel moeilijk!' dan zul je na die vermaning beven, en je leven lang niets anders durven te doen dan wat de geest van Mozes je bevolen heeft.

[5] In hoeverre is dat dan een verdienste van jezelf? Kijk, helemaal geen; want het eigen betere weten van je vrije wil heeft je niet beter laten handelen, maar de macht van de naar je toegekomen geest, en dat heeft voor je ziel vrijwel geen waarde! Het is bijna hetzelfde als wanneer jullie mensen een os of een ezel of ook een ander dier voor een bepaald werk africhten. Zonder stok, spies of gesel zal niemand gemakkelijk iets van een dier gedaan kunnen krijgen; maar als je een dier voor grof veldwerk afgericht hebt, dan is dat alleen maar jullie verdienste en niet de verdienste van het dier .

[ 6] Als Ik door Mijn almacht zou willen dat geen mens ooit een zonde zou begaan, dan zou ook geen mens ooit meer zondigen; want hij zou zich geen streep buiten Mijn wil kunnen wagen of -bewegen, zoals ook niemand zijn lichaam anders kan vormen dan het door de wil van God gevormd is, en ook zijn lichamelijk leven niet naar believen kan verlengen, omdat dat allemaal van de almachtige wil van God afhangt. Als God het niet zou toestaan dat een mens ooit een zonde zou begaan, wie zou dan de verdienste hebben van het zonden vrije leven van de mens die enkel door Gods almacht zo geleid werd, zoals het groeien van de bomen en van alle andere vruchten wordt geleid en de werelden worden geleid en begeleid door de eindeloze ruimte? Toch zeker niemand anders dan God alleen, omdat de mens in dat geval slechts een speelpop in de handen van God zou zijn! Dat zou voor God veel gemakkelijker zijn, zoals het voor Hem ook gemakkelijker is de meest verschillende dieren met hun veelsoor­tigste en zeldzaamste eigenschappen te scheppen en ze dan te leiden en ieder op zijn wijze bezig te laten zijn.

[7] Maar de mensen van deze aarde zijn voorbestemd om vrije en volledig zelfstandige kinderen van God te worden, en dus moeten zij ook zo geleid worden dat daarbij hun noodzakelijke vrije wil niet de geringste dwang ondergaat van de kant van een sterkere geest, maar alleen door openbaring en lering en door uiterlijke wetten zodanig geleid wordt dat zij uit zichzelf het ware en goede dat haar geleerd wordt met haar vrije wil aanpakt en uit eigen beweging gaat doen.

[8] Kijk, het rekening houden met de vrije wil van de mens van deze aarde gaat bij God zelfs zover dat Hij niet eens altijd toeziet op wat een of ook meerdere mensen denken, willen en doen. Alleen wanneer zij te ver van God zijn afgeweken, kijkt God naar hen om en verwekt weer zieners, leraren en profeten, om de mensen weer de wil van God en zijn plannen met hen opnieuw mee te delen. Houden de mensen daar rekening mee, dan gaat het al weer helemaal goed; houden zij zich er echter niet aan, en bespotten en vervolgen zij de door God voor hen opgewekte zieners, leraren en profeten, dan wordt God gedwongen een uiterlijk strafgericht over de mensen en vaak over een heel volk te laten komen. Maar zelfs zo'n gericht gaat nooit direct van de almachtige wil van God uit, maar komt altijd door de blinde en boosaardige verkeerdheid van de mensen.

[9] De machtige Hanochieten werden meer dan honderd jaar lang gewaar­schuwd dat zij niet ter wille van goud en edelstenen en ook niet ter wille van een gemakkelijker voeren van hun oorlogen hele bergen moesten verwoesten en volledig tot op de grond afgraven, omdat zij daardoor de onderaardse grote watersluizen zouden openen en allen zouden verdrin­ken. Maar dat hielp allemaal niets; zij deden wat zij wilden, groeven nog dieper in de bergen en openden de watersluizen. Kijk, dat heeft God dus niet direct door Zijn almacht, maar slechts door Zijn toelating laten gebeuren, wat noodzakelijkerwijs moest volgen omdat de mensen aan Zijn tijdige waarschuwingen geen gehoor wilden geven!

[10] God had de mensen immers door Zijn almacht kunnen binden, zodat zij de bergen nooit verder hadden kunnen verwoesten! Ja, dat zou voor God heel gemakkelijk geweest zijn; maar de mensen zouden dan opge­houden hebben mens te zijn en zouden daarna in het geestenrijk ook niet meer als vrije mensen hebben kunnen bestaan. God liet echter eerder toe dat een heel mensengeslacht door zijn eigenzinnige wil lichamelijk ten onder ging, dan dat hun ziel wat betreft hun vrije wil en volledige zelfstandigheid ook maar iets zou inboeten.

[11] Zo is ook een volksstam nog door de koning van Salem meerdere malen gewaarschuwd om niet in de omgeving van Sodom en Gomorra te gaan wonen, omdat zich daar in de bodem veel zwavelhoudende aardlagen bevonden en er ook aardpek voorkwam. Het werd het volk ook duidelijk en begrijpelijk uitgelegd dat zich uit die aardlagen voortdurend onreine geesten losmaken en de mensen tot ontucht prikkelen; want zoals zich in de wijn ontuchtgeesten bevinden die het lichaam tot ontucht aandrijven als een mens er teveel van gedronken heeft, zo zijn die geesten ook in zwavel en aardpek aanwezig. Het volk werd ook verteld dat zich in zo'n omgeving vaak aardbevingen, bergbranden en veel zware onweersbuien voordoen, die vaak grote schade aanrichten, waarna gemakkelijk hongers­nood en pest ontstaan; maar al die goede raad zelfs uit de mond van Jehova hielp niets. Omdat de omgeving verder erg weelderig begroeid en vrucht­baar was, gingen de mensen er toch wonen en binnen tweehonderd jaar waren er al, behalve Sodom en Gomorra, nog tien steden gebouwd. De mensen werden helemaal zinnelijk en begingen allerlei onbeschrijflijke ontucht en allerafschuwelijkste hoererij zelfs met dieren.

[12] Zij werden nogmaals in Nahors' en opnieuw in Tharah's tijd gewaar­schuwd en hun werd aangeraden de slechte streek te verlaten; maar niemand stoorde zich daaraan. Tharah' s zonen waren Abraham, Nahor ­die naar zijn grootvader genoemd was - en Haran, die Lot verwekt had. Haran ging er zelf heen en predikte op Gods bevel, maar bereikte ook niets. Lot, zijn zoon, deed hetzelfde gedurende een aantaljaren, hield zich afwisselend dan in de ene en dan weer in de andere stad op en werd daarbij zelf bijna een offer van de geest van ontucht.

[13] Toen kwamen zichtbare engelen, die eerst Abraham bezochten, en Jehova was onder hen en vertelde Abraham precies hoe het Sodom en de andere steden zou vergaan. En de beide engelen in de gestalte van twee sterke jongemannen werden er naartoe gezonden om Lot nog te redden. Het volk luisterde helemaal niet naar de jongemannen, maar wilde met hen nog de meest onnatuurlijke ontucht plegen. Lot ontkwam door de waarschuwing van de beide jongemannen. Alleen zijn vrouw werd slacht­offer omdat zij talmde uit nieuwsgierigheid; zij werd lichamelijk een zoutpilaar, zoals de jongemannen voorspeld hadden. Want zij zeiden: 'Wij moeten nu meteen vluchten en ons niet eens de tijd gunnen om om te kijken; want het onderaardse vuur grijpt snel om zich heen, en de overal vrijkomende dampen verstikken direct al het natuurlijke leven en veran­deren alles in een steenachtig zout! ' Maar Lots vrouw bleef toch een paar ogenblikken staan en werd door de dampen achterhaald en daardoor een slachtoffer .

[14] Kijk, toen heeft opnieuw Gods almachtige wil in principe niet de volledige ondergang van deze slechte landstreek veroorzaakt; want dit wat tijdens Abraham gebeurd is, zou deze onrijpe plek toch ook door zijn aard te wachten hebben gestaan. Maar dat daarbij zoveel mensen te gronde zijn gegaan, was enkel en alleen de schuld van de ongehoorzaamheid van hun vrije wil.

[15] God had deze mensen natuurlijk wel met Zijn almachtige wil daar weg kunnen halen en naar een andere gezonde landstreek kunnen ver­plaatsen; maar dat zou duidelijk tegen hun wil geweest zijn. Omdat God daar echter het meest rekening mee houdt en ook moet houden, liet Hij liever toe dat deze mensen lichamelijk allemaal te gronde gingen, dan dat ook maar een atoom van de vrije wil van hun ziel verwoest zou worden. Want zelfs voor God is dat het grootste meesterwerk van Zijn liefde, wijsheid en macht, mensen te scheppen die Hem in alles volkomen gelijk worden.

[16] Om dat te bewerkstelligen moet de mens vrijwel zonder kracht in de grootste verlatenheid van deze wereld geboren worden en zijn onderricht geleidelijk aan in de uiterlijke wereld op doen. Pas als hij zich zo enige kennis en vaardigheden vergaard heeft, gaan de hem omringende goede en ook slechte geesten heel ongemerkt op hem inwerken, -de goede op zijn gemoed en de slechte op zijn fysieke natuur, opdat de ziel steeds in een volkomen vrij evenwicht blijft.

[17] Als een mens tegen alle aanvechtingen van zijn zintuigen in, vrijwillig gehoor heeft gegeven aan de goede van buiten komende raadgevingen en vermaningen, en zijn leven daarnaar heeft ingericht, wordt de stille invloed van de goede geesten ook steeds krachtiger, die echter geen mens anders voelt en mag voelen dan dat dit door hemzelf gewild is. Als de invloed van het goede uit de hemelen door de eigen wil van de mens eenmaal zo krachtig is geworden dat de ziel daar helemaal in is overgegaan, wordt de ware goddelijke geest van de liefde in haar wakker, doordringt de ziel geheel, en dan pas is de ziel de eerste fase van haar vervolmaking ingegaan, is dan al onveranderlijk vrij en kan, ook al is zij nog in het lichaam, verschijningen en openbaringen van geesten en zelfs van de hoogste engelen ontvangen.

[18] En dan gebeurt het vaak dat zulke mensen verschijningen krijgen, met zielen aan gene zijde spreken en zich door hen persoonlijk laten voorlichten en daarvan ook andere, nog helemaal natuurlijke mensen getrouwen waarachtig over kunnen berichten. Wie hen gelooft, doet daar zeker goed aan, -alleen moet hij niet meteen eisen datzelfde ook te ervaren; want dat kan niet eerder dan dat hij de hiervoor beschreven geestelijke zielerijpheid bereikt heeft.

[19] leder mens moet zich echter eerst gelovig naar de ontvangen goede lessen richten en dan op zijn gemoed letten, maar ook op de vaak sluimerende, kwade hartstochten in zijn lichaam, die zich in traagheid, arbeidsschuwheid, wellust, eigenliefde, starheid, hoogmoed, nijd, gierig­heid en heerszucht maar al te duidelijk kenbaar maken. Aan deze laatste moet hij door de kracht van de liefde tot God en door de liefde tot de naaste, door geduld, deemoed en zachtmoedigheid het hoofd bieden, dan zal hij helemaal niet lang hoeven te wachten tot de goede geesten zich voelbaarder en duidelijker aan hem zullen openbaren.

[20] Overigens is er bijna geen enkel mens bij wie het niet een keer toegelaten is bepaalde wenken en zelfs gezichten uit het hiernamaals te krijgen. Maar wanneer de mens dat alles daarna in de wind slaat en het alleen maar voor een zinsbegoocheling houdt, kan men hem niet helpen. Ik geloof dat Ik je bezwaar en tegenwerping nu volgens de eeuwige waarheid volkomen belicht heb, en ieder moet daaruit kunnen zien hoe deze zaak bij de mensen op deze aarde ligt. -Heb je daar misschien nog iets tegen in te brengen?’

 

226 Gods wezen en eeuwige scheppingsvreugde

De verandering van alle materie in het geestelijke

Het leven van de mens aan gene zijde

 

[1] DE FARIZEEËR zei: 'Heer en Meester, daar is niets meer tegen in te brengen; want de waarheid van al het gezegde is maar al te goed zichtbaar! Maar als uit de zielen van de mensen van deze aarde uiteindelijk louter goden ontstaan, waar zullen die dan ruimte hebben om zich in hun goddelijke vrijheid, zelfstandigheid en macht te bewegen en te regeren en te heersen? Want ook een geest heeft een bepaalde ruimte en ook tijd nodig, ook al staat hij door zijn goddelijke eigenschappen boven ruimte en boven alle tijd.'

[2] IK zei: '0 kleingeestig en volledig verschrompeld gemoed! Zag je nog nooit een sterrenhemel? Weetje nog niet wat deze sterren zijn die in zo'n groot aantal voorjou zichtbaar zijn?! Kijk, als er uit ieder atoom van deze aarde twaalfduizend zielen zouden ontstaan -wat zo'n enorm aantal zou opleveren dat in deze tijd ook de beste rekenaar dat niet voor mogelijk zou houden -, dan kwam er nog maar nauwelijks één ziel op een zonnewereld in de grote scheppingsruimte, laat staan op het nog veel grotere aantal aarden, die zich niet zelden met vele duizenden om een enkele zonnewereld bewegen.

[3] Denk je dan eens de eindeloos grotere ruimte van de hemelen van God in en het eveneens eindeloze aantal van haar gemeenschappen, die zo overeenkomen met de werelden in de materiële ruimte dat bijvoorbeeld van deze aarde, die vrijwel het kleinst is, er tot op heden al honderddui­zend maal honderdduizenden als reeds bestaand kunnen worden aangeno­men! Hoeveel mensensoorten er nog uit deze aarde gevormd worden, weet God alleen, omdat Hij de oneindige aantallen als een eenheid duidelijk voor Zich heeft. Als er echter uit de mensen van deze aarde zo talloos vele gemeenschappen in het grote hiernamaals gevormd kunnen worden, hoeveel dan wel niet uit al de ontelbaar vele werelden, waarvan er veel fysiek al zo groot zijn dat deze aarde daarbij vergeleken nauwelijks een zandkorrel is ?

[4] Als je dit nu bedenkt, zal het je toch misschien een beetje duidelijker worden of een eindeloos groot aantal van ware Godskinderen eens voor de gezamenlijke, eeuwige, eindeloze hemel te groot zal worden! Denk je dan, dat voor de eeuwig grote God een aantal dat doorjouw mensenver­stand beperkt wordt, voor eeuwig voldoen zou?! Tel slechts de schepselen van deze aarde, denk aan de overal oneindige vruchtbaarheid en voort­plantingsmogelijkheid van planten en dieren, en dan kun je daaruit al concluderen dat bij God alles tot in het oneindige doorgaat en niemand kan zeggen dat dit geen nut heeft!

[5] Want als God dat niet in de planten en dieren gelegd zou hebben, dan zouden jullie binnen korte tijd geen brood meer hebben en geen vlees en geen melk, geen wijn en geen fruit; maar omdat een tarwekorrel als hij in de aarde gelegd wordt honderdvoudige vrucht geeft, hebben jullie steeds brood genoeg en eveneens al het andere. Als God dus steeds in alles oneindige dingen schept volgens Zijn allerhoogste wijsheid en eindeloze macht, kan dan iemand zeggen dat het eeuwige en eindeloze scheppen uit God iets nutteloos is? Jullie eigen alledaagse levensbehoeften leren jullie al het zuivere tegendeel, omdat jullie zonder voedsel niet zouden kunnen bestaan! - Begrijp je nu, waarom God voortdurend zo eindeloos veel schept?'

[6] DE FARIZEEËR zei nu erg verbaasd: 'Ja, Heer en Meester, dat zie ik nu wel in en ik bewonder Uw wijsheid ten diepste, -alleen moet ik nu toch nog openlijk zeggen, dat ik begin te huiveren voor de eindeloze grootte en macht van de Schepper, en ik vraag U alleen nog of God eeuwig door blijft scheppen; want volgens U, komt er vrijwel geen einde aan het scheppen. Daarom vraag ik U mij dat wat duidelijker te maken, omdat ik er anders helemaal duizelig van word.’

[7] IK zei: 'Dat had je wel uit Mijn uitleg kunnen opmaken. Als God eeuwig is, dan zal Hij ook beslist van eeuwigheid geschapen hebben! Want wat zou Hij anders in de eeuwigheid vóór de tijd van de doorjou veronder­stelde schepping van deze wereld, van de zon, de maan en alle sterren gedaan hebben, terwijl Hij toch eeuwig op dezelfde wijze volmaakt was?!

[8] God is geestelijk eeuwig en oneindig. Alles ontstaat en bestaat uit Hem, alles is in Hem, alles is de eeuwige, eindeloze overvloed van Zijn gedachten en ideeën van het kleinste tot het grootste. Hij denkt ze in het heldere licht van Zijn zelfbewustzijn en wil dat ze werkelijkheid worden, en dan zijn zij reeds, wat zij als oerbegin zijn moeten. Daarbij legt Hij dan de lichtkiem van Zijn liefde in de in zekere zin uit Zijn persoonlijkheid naar buiten gebrachte gedachten en ideeën, maakt ze levend, zodat ze dan als zelfstan­dige wezens bestaan, en leidt ze dan door Zijn voortdurende en steeds grotere geestelijke invloed tot de hoogst mogelijke trap van de onverwoest­bare zelfstandigheid.

[9] Deze wezens zijn dan - omdat de goddelijke liefde in hen hen leidt en in stand houdt -zelf ook vol scheppende kracht, reproduceren zichzelf en kunnen zich tot in het oneindige vermeerderen. En ieder wezen dat uit hen ontstaat, lijkt niet alleen op de voortbrenger, zoals kinderen op hun ouders, maar is eveneens toegerust met dezelfde eigenschappen, die ertoe dienen dat verwekker en verwekte de goddelijke liefde in zichzelf ver­meerderen, wat gemakkelijk mogelijk is.Daardoor kunnen zij tenslotte uit de materie helemaal in het zuiver geestelijke overgaan en geheel aan God gelijk worden en toch hun individuele zelfstandigheid behouden, en dat voor eeuwig.

[10] Zo keren de eens naar buitengebrachte gedachten en ideeën van God weer volledig naar en in God terug, maar niet meer puur zoals zij naar buiten gebracht zijn, maar als volledig levende, van zich zelf duidelijk bewuste en zelf handelende wezens, die dan helemaal, als van God onafhankelijk, op zichzelf kunnen bestaan, werken en handelen, -en daarom heb Ik dan ook tegen Mijn leerlingen gezegd: 'Wordt net zo volmaakt als jullie Vader in de hemel volmaakt is!'

[11] Ik doe nu grote dingen voor jullie ogen en oren; maar jullie zelf zullen nog grotere dingen doen in Mijn naam, die de liefde van God in jullie harten is, zonder welke niemand iets effectiefs voor het eeuwige leven kan doen, omdat de liefde van God het eigenlijke, onverwoestbare leven zowel in God Zelf, als in ieder uit God ontstaan wezen is.

[12] Maar al het eens aards geschapene vindt als zodanig dan eens zijn einde, als het door het vervuld worden met de goddelijke liefde langzaam maar zeker overgegaan is in het zuiver geestelijke; en zo zal ook deze aarde niet eeuwig bestaan, maar langzaam maar zeker in het geestelijke overgaan. Maar volgens de tijdsrekening van deze aarde zal het voor jullie huidige verstand nog zeer lang duren tot het vuur van de goddelijke liefde alle materie in haar oorspronkelijk geestelijke zal hebben opgelost.

[13] De oplossing van een wereld zal echter op gelijke wijze plaatsvinden als waarop ieder ander aards wezen oplost, waarbij de uiterlijke dood gaandeweg steeds meer intreedt en zichtbaar wordt. Als je naar een boom kijkt, zul je zien dat hij langzaam maar zeker verziekt. Hij wordt oud en vermolmd, slechts een paar takken vertonen nog leven, andere zijn rot en vermolmd en vallen in de loop van de tijd van de stam. Mettertijd wordt ook de stam gedeeltelijk vermolmd en gaat dood, en dat gaat net zo lang door tot uiteindelijk de hele boom verrot, vermolmd en op zichzelf dood is. Maar zelfs als boom, die op zichzelf reeds volkomen dood is, bevat hij toch nog levensgeesten; daarom zullen jullie, als hij door de storm omgewaaid in het bos ligt, mossen en andere kruidjes uit hem zien groeien; ook zullen allerlei wormen hem inwendig doorboren; en een even groot aantal insekten knagen en teren zolang op het vlees en merg van de gestorven boom als er nog wat aan zit, tot dan misschien na honderden jaren van de hele boom geen spoor meer te vinden is.

[14] Zo, ook al is het dan in grotere omvang, zal het ook gaan met een stervende en tenslotte helemaal gestorven wereld. Maar waar een boom sterft, groeit al gauw een andere op zijn plaats. Zo vergaat er dus ook een wereld, -maar dan komt er een, en komen er zelfs een aantal andere, in haar plaats en nemen de overgebleven levensgeesten van de geheel gestor­ven en volledig teniet gegane oude wereld op om deze verder te verzorgen en te ontwikkelen. En kijk, zo komt er aan het eigenlijke scheppen eeuwig geen eind, omdat God ook eeuwig nooit kan ophouden in Zijn eeuwig onbegrensde liefde en wijsheid te denken en te willen en lief te hebben!

[15] Ik denk dat het nu wel voor iedereen helemaal begrijpelijk moet zijn! Tegen degene voor wie het toch nog te weinig begrijpelijk mocht zijn, zeg Ik nog bovendien: Denk jezelf in eeuwig jeugdige kracht onsterfelijk voortlevend op een wereld! Zul je ooit ophouden met denken en willen? Zul je ooit helemaal niets gaan doen, of zul je nergens meer van willen genieten? Beslist niet, maar je zult steeds meer gaan doen, ijverig bezig zijn en alles er voor geven om je steeds meer en grotere genoegens van het leven te verschaffen; want de liefde en het ware leven der liefde kan nooit rusten, maar moet bezig zijn, omdat het leven zelf niets anders is dan doorlopend bezig zijn.

[16] Laat daarom niemand van jullie denken dat hij zich eenmaal aan gene zijde in een eeuwig passieve, zoete rust zal bevinden; want dat zou juist de ware dood zijn voor de geest of de ziel. Hoe geestelijker een mens innerlijk wordt, des te actiever wordt hij ook, en dat door en door. Als dat echter in deze wereld al zichtbaar en duidelijk herkenbaar het geval is, hoeveel te meer zal dat dan aan de andere zijde het geval zijn, waar geen zwaar lichaam de ziel in haar bezig zijn zal belemmeren! -Wel, zeg nu of je het goed begrepen hebt!’

 

227 Niet het weten, maar het handelen uit liefde maakt zalig

Over ijver en spaarzaamheid Rechtvaardige rijkdom

 

[1] DE FARIZEEËR die buitengewoon verbaasd was, zei: 'Heer en Meester, nu pas besef ik dat U vol van de goddelijke geest moet zijn; want over zulke dingen kan alleen maar God de mens een waar en volledig uitsluitsel geven! Wat is daarbij vergeleken het verstand van de grootste wijze van deze aarde, dat hij zich door enige ervaring en beschouwing van de uiterlijke vormen der dingen heeft eigen gemaakt?! Wat is de kleine beperkte mens tegenover God?! Daarom kan de mens uit zichzelf God ook nooit doorgronden en evenmin Zijn eeuwige heerschappij, zijn werk­zaamheid en scheppingskracht!

[2] Ik zou nu alleen maar willen dat de hele tempel van dit licht vervuld zou zijn! Maar dat is bij de algemene verhardheid van de tempel helemaal niet denkbaar! Wij met z'n zevenen hebben toch vaak over zulke zaken ­natuurlijk meer contra dan pro -nagedacht, en hoe moeilijk was het voor ons dit licht binnen te gaan! Hoe zou het dan onze collega's en medepries­ters vergaan, die over die zaken misschien nog nooit nagedacht hebben ­noch pro noch contra -, maar er alleen maar op bedacht waren hoe zij steeds meer hun buik konden vullen! O Heer en Meester, U zult wel het best weten wat U met de tempel en zijn meer dan blinde priesters zult doen! De huiveringen lopen over m 'n rug als ik dit licht vergelijk met de meest fundamentele duisternis van de tempel. Hoe groot en almachtig waant iemand van onze soort zich in de tempel, en hoe oneindig klein zou hij zich weten als hij in dit licht zou komen!

[3] O David, hoe waar was het toen jij zei: 'O, wat zijn alle de mensen nietig vergeleken bij U o Heer! Verlaat je niet op hulp van mensen; zij kunnen jullie allen niet helpen!' Ja, hoeveel alle wetten en zelfzuchtige lessen in de tempelons gebaat hebben, zien we pas nu goed in en zullen we in het vervolg beslist nog beter inzien! Heer en Meester, verlaat ons nooit met Uw geest!’

[4] IK zei: 'Wie in Mijn leer blijft, blijft ook in Mij, en Ik blijf in hem; wie echter door zijn daden Mijn leer verlaat, verlaat ook Mij, en het leven is niet in hem. Ik ben de ware levensdag. Wie op deze dag voortgaat, zal zich niet stoten en wie op deze dag werkt, zal het ware levensloon ontvangen.

[5] Nu weten jullie voorlopig het belangrijkste; jullie zullen nog voldoende gelegenheid hebben om al het andere te horen. Maar kennis alleen maakt niet zalig, slechts het handelen!

[6] Er is echter een tweevoudig handelen: een handelen voor de wereld uit eigenbelang - en een werkelijk handelen in de wereld uit ware liefde tot God en uit liefde voor de naaste. Uit het eerste verkrijgt de mens het gericht en gemakkelijk de eeuwige dood, uit het tweede echter de liefde en genade van God en het eeuwige leven van de ziel.

[7] Daarmee zeg Ik niet dat iemand niet met alle ijver de aarde bebouwen moet, en dat hij niet spaarzaam moet zijn, want Ik Zelf raad iedereen alle vlijt aan en een juiste spaarzaamheid. Maar dat alles behoort men te doen om voldoende voorraad te hebben om op ieder moment de armen bij te kunnen staan. Want wat iemand de armen doet in Mijn naam, zal Ik zo aannemen alsof hij het Mij gedaan had, en Ik zal hem zegenen hier en aan gene zijde; wie echter alleen voor zichzelf en puur voor zijn kinderen werkt en zorgt, en zich niet schuwt iets oneerlijk in bezit te nemen, die zal geen zegen van Mij kunnen verwachten, en aan gene zijde zal hij voor Mijn rechterstoel niet bestaan, maar hij zal buiten geworpen worden in de kerker van de buitenste duisternis. Daar zal veel gehuil en tandengeknars zijn, en zo'n ziel zal moeilijk ooit tot volle aanschouwing van God komen.

[8] Wie echter van zijn egoïstische spaarzaamheid overgaat naar volledige gierigheid, is reeds hier een duivel in mensengestalte die de geest van God, die zuiver liefde is, altijd weerstreeft en daarom voor altijd van de zaligheid zal blijven uitgesloten. Want zo zeker er een hemel is, zo zeker is er ook een hel, waarvan de worm nooit sterft en het vuur nooit dooft. Wie daar helemaal uit eigen wil inkomt, zal er ook geheel door eigen wil nooit meer uitkomen, -en dat is de ware eeuwige dood van de ziel. Let daar ook goed op, en pas er voor op dat je niet in zelfzucht, eigenliefde, nijd, gierigheid en wereldse hoogmoed vervalt! Want alle andere zonden raakt de mens eerder kwijt dan de zojuist genoemde.

[9] Kijk eens naar onze Lazarus, die nu stoffelijk gezien wel een van de rijkste mensen van heel Judea is, -maar hij is niet rijk voor zichzelf, maar voor vele duizenden armen, die altijd bij hem werk en een rechtvaardig goed onderkomen vinden; daarom is hij ook gezegend, en als hij lichame­lijk zou sterven dan zal Ik hem toch opwekken, opdat hij nog lang voor de armen leven zal. En verder zal hij geen dood meer zien, voelen en smaken, maar het zal hem vrij staan zijn lichaam te verlaten en binnen te gaan in Mijn rijk dat altijd voor hem openstaat. In het huis waar Ik eeuwig zal wonen, zal ook hij eeuwig wonen!                                                                       .

[10] Jullie zien daaruit, dat Ik niet alleen maar een vriend van de armen, maar ook een vriend van de rijken ben, indien zij hun rijkdom volgens de ware en juiste bedoeling van God benutten en gebruiken. Wie rijk is, moet zo handelen, en hij zal leven!'

[11] Toen zei LAZARUS helemaal ontroerd van liefde: 'Maar Heer, U bent al te goed, wat doe ik dan wel voor goeds dat ik, arme zondaar, door U zo geprezen wordt?'

[12] IK zei: 'Ik weet wel hoe en wat jij doet; verwonder je daarom niet als Ik je verdiend prijs in het bijzijn van veel mensen!

[13] Tegen een andere rijke, die Mij ook wilde volgen, maar daarbij zijn rijkdommen erg liefhad, zei Ik: 'Verkoop eerst al je goederen, verdeel de opbrengst onder de armen, en kom dan pas om Mij te volgen!' - Maar omdat de man zijn rijkdommen erg liefhad, werd hij meteen bedroefd en ging weg.

[14] Tegen jou zeg ik echter: Koop nog meer goederen; want wat jij het jouwe noemt, is eigenlijk al het bezit van de vele armen, die het merendeel van je goederen verbruiken!

[15] Tegen een rijke, die zijn rijkdommen als zodanig of ter wille van zichzelf te veel liefheeft, zeg Ik dat een kameel gemakkelijker door het oog van een naald gaat dan dat zo 'n rijke eens in de hemel zal komen!

[16] Maar er zijn ook veel armen die naar een goedhartige rijke gaan en hem om een aalmoes smeken en als zij er een gekregen hebben, deze verspillen, en bovendien nog erg ondankbaar zijn tegen hun weldoener. Maar laat een weldoener zich daar niets van aantrekken; want hoe minder dank jullie op deze wereld zullen ontvangen, des te groter zal jullie loon aan gene zijde zijn; want daardoor tonen zulke rijken pas dat zij op God gelijken, die ook de zon over goeden en kwaden laat opgaan en schijnen.

[17] Ja, Ik zeg jullie nog meer: Doe je vijanden goed, bid voor hen die je vervloeken, en zegen die je haten en achtervolgen, dan zullen jullie daardoor het snelst gloeiende kolen op hun hoofden stapelen en hun slechte gemoed het snelst naar het betere en hogere keren! Leen je overbodige geld aan hen die het je niet met rente terug kunnen betalen, en nodig diegenen te gast die je niet terugkunnen vragen, dan zul je daardoor in de hemel grote schatten voor je ziel verzamelen!

[18] Als er echter iemand naar jou als rijke komt, die je al enige malen geholpen hebt maar die je goedheid misbruikte, vermaan hem dan in een goed gesprek; onthoud hem echter je liefde niet! Als hij zich verbetert, dan heb je een dubbel goed werk aan hem gedaan; verbetert hij zich niet, wordt dan daarom niet boos op hem, -want naast de fysieke armoede bestaat er ook een geestelijke, die altijd groter en betreurenswaardiger is dan de fysieke.

 

228 Naastenliefde

Kennis en liefde van God

 

[1] (DE HEER): 'Er staat weliswaar geschreven dat men hem, die je iets kwaads heeft aangedaan, zevenmaal volledig vergeven moet; maar Ik zeg jullie: zeven en zeventigmaal zevenmaal zul je je belediger vergeven voor je hem voor de rechter aanklaagt! Verbetert hij zich ook dan niet, verstoot hem dan uit de gemeente! Wie echter niet telt hoe vaak iemand hem beledigd heeft, die zal ook in de hemel niet worden aangerekend worden hoe vaak hij tegenover God heeft gezondigd.

[2] Als iemand je om een gunst vraagt, bewijs hem dan met vreugde nog meer dan waarom hij je gevraagd heeft! Als bijvoorbeeld iemand in de winter bij je komt en je om een opperkleed vraagt omdat jij een aantal opperkleden hebt, geef hem er dan ook nog een mantel bij; en als iemand je vraagt om een uur gaans met hem mee te gaan omdat hij de weg niet kent, ga dan twee uur met hem mee, opdat je hem meer liefde bewijst dan hij je gevraagd heeft! Wat je meer voor iemand gedaan hebt, zal je in de hemel tien -, dertig­ en ook honderdvoudig vergolden worden.

[3] Hoe groter de naastenliefde is waarmee iemand zijn behoeftige mede­mensen helpt, des te veelvuldiger zal hem het gedane eens vergolden worden. Bedenken jullie dat allen goed en handel daarnaar, dan zullen jullie als waarachtige kinderen van God het eeuwige leven hebben en eeuwig zijn onmetelijke schatten oogsten! Ik zeg jullie: Een zon voor degene, die uit ware naastenliefde met zijn naaste en arme broeder ook maar een penning gedeeld heeft!’

[4] Toen zei DE FARIZEEËR die nu al erg gelovig was: 'Heer, wat moet iemand met een zon doen?'

[5] IK zei: 'Is de zon niet het licht van de dag, en verwarmt zij niet de hele wereld en maakt zij niet door haar licht en haar warmte dat alles groeit en bloeit op aarde? Als Ik echter zeg: 'Een zon voor degene die Mijn leer in alles navolgt! ' , dan bedoel Ik daarmee geen stoffelijke zon, maar een volledig geestelijke zon in zijn hart, wat zoveel wil zeggen als de volledige godgelijkheid van zijn ziel. - Begrijp je dat goed?

[6] Bovendien zeg Ik je nog dat eens zulke zielegeesten, die volledig aan God gelijk zijn, ook de natuurlijke zonnen moeten gaan besturen, wat oneindig veel wil zeggen; want daardoor krijgen zij ook de opperste leiding over alle aarden die om een zon cirkelen. En nog andere, volmaaktere kinderen van God zal de volledige leiding van de centraalzonnen in handen gegeven worden, waarvan de leiders van de kleinere planeetzonnen bij bijzondere gelegenheden hun richtlijnen zullen krijgen. Maar om dat te kunnen zijn moet men eerst een volledige, hele geestelijke zon in zijn binnenste bergen.

[7] Want wat je ook maar ziet, het wordt allemaal door geesten geleid, omdat zij van God de bekwaamheid daarvoor krijgen. En de zaligheid van iedere geest ligt in het feit dat hij zo door God voorzien met alle kracht en macht, God dienend,  bezig kan zijn.

[8] Jullie allen is op deze aarde slechts iets gerings toevertrouwd; maar wie in dit kleine getrouw is, zal eens over iets groots gesteld worden. Maar Ik zeg jullie ook, dat niemand God en de mammon tegelijkertijd kan dienen; noch de een en noch minder de ander is tevreden met een halve dienst. ­Begrijp je dat?'

[9] DE FARIZEEËR zei: 'Heer, dat begrijp ik nu al heel goed; maar ik heb in mijn huidige functie veel van de mammon verworven. Wat moet ik daarmee doen?'

[10] IK zei: 'Zoals je het verkregen hebt, zo moet je het ook weer verdelen onder degenen die het nodig hebben! Want wie echt Mijn leerling en volgeling wil zijn en ook zal zijn, zal, als hij het in alle ernst wil, zich geen zorgen hoeven te maken voor de komende dag wat hij zal eten en drinken en waarmee hij zich zal kleden, maar laat hij slechts ijverig het rijk van God en diens gerechtigheid zoeken! Al het andere wat hij nodig heeft om te leven, zal hem erbij gegeven worden; want de Vader in de hemel weet altijd wat de Zijnen nodig hebben. Hij, die het gras op het veld voedt en alle dieren hun voer en hun bekleding geeft, zal voor de mensen die in Zijn liefde en in Zijn welbehagen wandelen toch nog wel meer zorg dragen; want zo'n mens is meer waard dan alle planten en alle dieren van de hele wereld. -Begrijp je dat?'

[11] DE FARIZEEËR EN MET HEM OOK DE ANDERE ZES zeiden: :Ja, Heer, ook dat begrijpen we nu en we zullen ook datgene doen wat U ons nu zo wijs heeft aangeraden. Alleen hier in Jeruzalem kunnen we dat voorlopig niet zo gemakkelijk doen; maar we nemen alles wat van ons is mee en dan vinden we nog wel genoeg gelegenheden waar Uw raad zullen toepassen, -want de aarde is overal van God en de mensen beslist niet minder! -Heer, is dat goed?'

[12] IK zei: 'Het komt er echt niet op aan of jullie hier of ergens anders de armoede gedenken, maar daar aan de tafel waar de vrouw zit die Ik vandaag uit de geile klauwen van de tempel gered heb, zou een weldaad van pas komen. De vrouw en haar man zijn arm, en de andere mannen aan dezelfde tafel ook. Geef de honderd pond die jullie verloren hebben maar aan Lazarus, dan zal hij als Mijn ware broeder ervoor zorgen dat deze armen daardoor een behoorlijk bestaan kunnen leiden!’

[13] DE FARIZEEËN zeiden: 'Heer, niet alleen de honderd pond, maar duizend pond goud zullen we Lazarus daarvoor geven, en daar kan hij naar Uw wil over beschikken. Want het licht dat wij van U kregen is eindeloos meer waard, en Uw geduld met ons is eeuwig onbetaalbaar! Het is maar goed dat wij allen niet in de tempel wonen omdat wij zelf erg rijk zijn en daarom kunnen wij met onze privégelden en - schatten doen wat wij willen. Het tamelijk hoge inleggeld in de tempel is natuurlijk zonder meer weg. Want ook al reizen wij erepriesters, als missionarissen, dan hoeven we van de tempel toch geen vergoeding te verwachten, -maar de tempel ook van ons niets meer dan wat hij al heeft; en dus zullen wij nog vannacht het geld aan Lazarus geven. - Is dat zo juist?'

[14] Toen zei IK: 'Mij nog meer daarover te vragen is helemaal onnodig; want jullie zullen nu wel inzien dat ieder zich meer verdienste verwerft naarmate hij meer wil offeren en naarmate hij dat meer met ware liefde tot God en de naaste doet. Volg dus jullie goede wil en het zal jullie vergolden worden!’

[15] Daarop vroegen de zeven of er een aantal sterke mannen die bij de vrouw aan tafel zaten met hen mee wilden gaan om het geld te dragen. Toen stonden allen, in totaal twee en zeventig man, op en gingen met de zeven mee en brachten het duizend pond zware goud al binnen een uur.

Toen zij allen in de zaal waren, legden zij op Mijn aanraden het goud in honderd zware zakken aan de voeten van Lazarus, en Lazarus bedankte eerst Mij dat Ik hem de genade waardig achtte zo voor de armen te mogen zorgen, en daarna pas prees hij ook de teruggekeerde zeven mannen, dat ook zij Mij in hun hart herkend hadden.

[16] Ook de armen dankten Mij en EEN van hen zei: 'Heer, als ook wij Uw leerlingen zouden kunnen worden, dan zien wij af van deze buiten­gewone ondersteuning; want het is beter Uw leerling te zijn dan al het goud van de hele wereld te bezitten! Want voor wie U zorgt, o Heer, die is voor de hele eeuwigheid goed verzorgd!’

[17] IK zei: 'Deze nacht is het nog geen tijd om daarover te spreken, maar er kan nog van alles gebeuren, omdat Ik pas vandaag over zeven dagen Jeruzalem voor een poos zal verlaten. Bespreek echter nog voordien met Mijn oude leerlingen de hoofdinhoud van Mijn leer; wat jullie niet weten zal je op het moment datje het nodig hebt in de mond gelegd worden.

[18] Maar voor nu zeg Ik tegen jullie allen: Omdat Ik vandaag zo'n goede oogst had, ben Ik daar ook echt blij om, en daarom zullen wij gedurende deze nacht opblijven en toch zal ieder van jullie morgen zo gesterkt zijn alsof hij de hele nacht goed geslapen had. Maar wij zullen tot de ochtend nog een aantal zaken behandelen die jullie op een hoger standpunt van de kennis van God zullen brengen; want God zo goed mogelijk te leren kennen is voor ieder mens het belangrijkste.

[19] Want wie God niet goed kent, kan nooit volmaakt in een God geloven, en Hem nog minder boven alles liefhebben en dus ook nooit volledig deel hebben aan de geest van God. Want uit een onjuiste kennis van God komen mettertijd tengevolge van de vrije wil van de mensen, allerlei soorten dwalingen onder de mensen, die dan als een duizendkop­pige hydra voortwoekeren, de mensen tot afgodendienaars maken en hun de poort tot het ware, eeuwige leven versperren, zodat zij dan aan gene zijde als zielen moeilijk ooit binnen kunnen komen; want wat een ziel hier binnen een dag voor haar levensvervolmaking kan doen, kan zij aan gene zijde vaak niet in duizenden aardse jaren doen. Mijn oude leerlingen hebben over God al wel veel uitgebreidere kennis; maar jullie nieuwelin­gen zijn al met al daarin nog zwak, en daarom wil Ik jullie daarin sterken.'

[20] ALLEN zeiden: 'Heer, doe dat en houd niets voor ons achter; want wij smachten ernaar als verdord gras naar leven brengende regen!’

[21] Ook DE ROMEINEN zeiden: 'Ook wij, -des te meer omdat wij nog volledig nieuwelingen zijn in deze belangrijkste kennis van alle kennis!'

[22] Ook PETRUS zei: 'Ook ons ouden zal het van groot nut zijn; want ook wij staan daarin nog helemaal niet zo stevig!’

[23] IK zei: 'En wat hebben jullie daar dan nog voor moeilijkheden mee?'

 

229 God-Vader, God-Zoon en God-Heilige Geest

 

[1] PETRUS zei: 'Toen U Zich aan de Jordaan door Johannes liet dopen, openden de hemelen zich, en de geest van God zweefde in de vorm van een vurige duif boven Uw hoofd, en uit de hemelen hoorde men met een heldere stem de volgende woorden: 'Dit is Mijn geliefde Zoon aan Wie Ik een welbehagen heb, naar Hem moeten jullie luisteren!' En ook bij een andere gelegenheid hoorde ik precies diezelfde woorden, waarover wij eigenlijk tot op heden U nog niet zo precies om nadere uitleg dorsten te vragen. Maar omdat U nu Zelf ons allen nog duidelijker God wilt laten kennen, geloof ik dat het nu ook het moment zou zijn om ons dat beter uit te leggen, natuurlijk als het volgens Uw goddelijke wil is.

[2] Want tot nu toe bent U voor ons alleen maar de waarachtige zoon van de Allerhoogste, zoals wij zelfs uit de mond van Uw lichamelijke moeder gehoord hebben dat de aartsengel Gabriël haar verschenen is en haar aldus toegesproken heeft: 'Gegroet zijt gij, omdat gij genade voor God gevonden hebt! De heilige geest zal u overschaduwen en u zult een jongen baren, die u de Zoon van de Allerhoogste zult noemen!’

[3] Kijk, Heer, dat en nog heel veel meer weten wij en wij kunnen niet ontkennen dat er een allerhoogste God­ Vader in de hemel is. U bent Zijn Zoon, zonder enige twijfel, en een Derde, beslist ook aan God, de Vader en U gelijk, is toch duidelijk de Heilige Geest! -Hebben wij ongelijk als wij hierop ons geloof baseren?'

[4] IK zei: 'Om jullie dat volledig te ontsluieren is het ogenblik nog niet helemaal gekomen; maar het zal ook niet lang op zich laten wachten. Maar Ik heb jullie immers toch al verschillende keren gezegd toen jullie Mij vroegen om jullie de Vader te laten zien: Wie Mij ziet, ziet ook de Vader; want Ik en de Vader zijn volledig één. De Vader is in Mij en Ik insgelijks in de Vader. -Hoe hebben jullie dat dan begrepen?'

[5] PETRUS zei: 'Wij begrepen dat zo, en dat geldt voor ons allen: U bent altijd doordrongen van de volledige kracht van de Vader in zoverre U die hier maar nodig hebt op deze aarde, en zo bevindt de eeuwige en oneindige Vader Zich ook in U. U bent Zijn volledig evenbeeld. Omdat dus de Vader als de oneindige, eeuwige en alomtegenwoordige God ook in U is en U zeker in het bijzonder omgeeft, daarom moet U ook in de Vader zijn!’

[6] IK zei: 'Goed, - en hoe staat het dan met de Heilige Geest? Wat denken jullie dan van hem?'

[7] PETRUS zei: 'Heer, daar begrijpen we allemaal niets van, hoewel U Zelf zei, dat een mens alle zonden vergeven kunnen worden maar nooit een zonde tegen de Heilige Geest! U bent echter kennelijk niet de Heilige Geest, omdat U zei dat zonden tegen de Zoon vergeven kunnen worden. De Vader is het ook niet, omdat ook zonden tegen de Vader nog eerder vergeven zouden kunnen worden. Wel, wie en wat is dan de Heilige Geest? Wij zagen hem in de vorm van een vurige duif. Is hij een aan alle mensen vanaf Adam verborgen gehouden derde goddelijke persoonlijk­heid, of is hij één met de Vader of één met U? Hij kan toch niet heiliger zijn dan de Vader en U? En toch zei U, dat zonden tegen de Heilige Geest nooit of te nimmer vergeven worden! Hij moet dus op een nog helemaal aan ons onbekende wijze beslist het Heiligste van alle hemelen zijn.

[8] Daar ziet U uit, dat zelfs ons, oud leerlingen, nog veel ontbreekt aan zuivere kennis van God, en daarom hebben wij ook alle reden ons er op te verheugen als U ook ons God nog zuiverder wilt leren kennen.

[9] Bij Mozes staat heel streng: Ik, Jehova, ben slechts Eén, en jullie enige God! Jullie zullen voor jezelf geen vreemde goden naast Mij maken en denken! -En volgens onze beperkte begrippen hebben we er nu drie, en toch moeten we slechts aan één God geloven! O Heer, daarover zou wat meer en duidelijker uitleg ons erg helpen; want dat is nog geen van ons helemaal duidelijk!’

[10] IK zei: 'Slechts aan Eén Enige (moeten jullie geloven)*, (*toegevoegd) omdat er van eeuwigheid nooit meer geweest zijn en ook eeuwig nooit meer zullen zijn!

[11] Jullie geheugen is bepaald niet jullie sterkste kant, dat jullie Mij nu iets kunnen vragen wat Ik toch al bij geschikte gelegenheden vaak genoeg heb uitgelegd, - en toch is de hoofdzaak jullie nog steeds onduidelijk; want toen Ik eerder zei dat de volmaakte kennis van God de hoofdzaak van het leven is, omdat bij het ontbreken daarvan er geen echt, maar alleen een verward machinaal leven is, toen heb Ik jullie vlak daarna uitgelegd wat en wie God is, -maar jullie geheugen is zwak en kort!'

[12] DE LEERLINGEN zeiden: 'Heer, sterk ons geheugen!'

[13] IK zei: 'Zeg liever: 'Heer, sterk ons lichaam en onze wil!', want de sterkte van het geheugen hangt altijd af van de sterkte van de wil. Jullie ziel is weliswaar zeer gewillig, maar jullie vlees is zwak, en daardoor ook jullie geheugen, dat pas later sterker zal worden wanneer Ik de Heilige Geest over jullie zal zenden. -Maar let dan nu goed op, en wel met gespannen aandacht!’

 

230 De drie-eenheid in God en mens

 

[1] (DE HEER:) 'Maar wat jullie nu zullen horen, moetje voorlopig voor je houden en niet voortijdig ruchtbaar maken! Wanneer echter de juiste tijd daarvoor aangebroken is, zullen jullie dat door Mijn geest, die de eigenlijke Heilige Geest is, wel in jezelf merken.

[2] De Vader, Ik als Zoon en de Heilige Geest zijn herkenbaar van eeuwigheid één en dezelfde.

[3] De Vader in Mij is de eeuwige liefde en als zodanig de oergrond en de eigenlijke oerstof van alle dingen, die de hele eeuwige oneindigheid vervult.

[4] Ik als Zoon ben het licht en de wijsheid, die voortkomt uit het vuur van de eeuwige liefde. Dit krachtige licht is het eeuwige, volmaaktste zelfbewustzijn en de helderste zelfkennis van God en het eeuwige woord in God, waardoor alles wat bestaat gemaakt is.

[5] Opdat dit alles echter gemaakt kan worden is de machtige wil van God nodig, en dat is dan de Heilige Geest in God, waardoor de werken en wezens hun volledige bestaan krijgen. De Heilige Geest is het grote uitgesproken woord  'Er zij!' -en dan is er, wat de liefde en de wijsheid in God besloten hebben.

[6] En kijk, dat alles bevindt zich nu in Mij: De liefde, de wijsheid en alle macht! En daarom is er maar één God, en dat ben Ik, en Ik heb alleen maar hier een lichaam aangenomen om Mij aan jullie mensen van deze aarde, die Ik volkomen naar Mijn evenbeeld geschapen heb uit de oersubstantie van Mijn liefde, in jullie individualiteit nader te kunnen openbaren, - zoals dat juist nu het geval is.

[7] Dat echter ook jullie de helemaal aan Mij overeenkomstige drieëenheid in jullie hebben, zal jullie direct zo duidelijk mogelijk uitgelegd worden.

[8] Kijk ieder mens heeft liefde in zich en tengevolge van die liefde ook een wil; want de liefde op zichzelf is een begeren en verlangen, en in het begeren en verlangen ligt nu juist de wil. Dat is ook eigen aan alle planten en dieren, en in zeker opzicht ook aan de andere materie.

[9] Liefde en wil heeft zelfs de ruwste en ongeciviliseerdste mens. Maar wat doet hij daarmee? Hij is alleen maar uit op de bevrediging van zijn laagste en stoffelijkste behoeften die zich instinctmatig uit zijn grove liefde in zijn wil vertalen, waar zijn verstand niets anders dan een flauw vermoe­den van opvangt. Kijk maar eens of de daden van zulke mensen niet veel slechter zijn dan die van dieren bij wie de liefde en het verlangen door een beïnvloeding van boven geleid wordt!

[10] Maar heel anders staat het met de liefde en haar wil bij die mensen* (*toegevoegd)  van wie het verstand een helder licht is geworden; het schijnt dan door de liefde en haar wil, en daardoor door de hele mens. Dan pas zorgt de liefde voor de zuivere middelen, zij ordent het licht of de wijsheid, en zij activeert de wil. Als de mens echter als evenbeeld van God ook die mogelijkheid in zich heeft, bestaat hij dan uit drie mensen of is hij slechts één mens?'

[11] ALLEN zeiden, en vooral de oud leerlingen: 'Wij danken U, o Heer, dat U nu weer eens zo heel duidelijk gesproken heeft; want het is echt niet altijd Uw gewoonte om zo te spreken en te leren. Nu weten we pas helemaal hoe het met de volkomen eenheid van God staat, en U bent dus dan toch heel volmaakt God, zoals wij dat al vaker gedacht  hadden.’

 

231 De oneindigheid en alomtegenwoordigheid van God en Jezus

De verschijning bij de doop van de Heer

 

[1] (DE LEERLINGEN:) 'Maar er blijft nu nog een vraag over, en dan zijn wij wel tamelijk op de hoogte!

[2] Kijk, Heer, God is naast al Zijn eigenschappen echter ook oneindig en daardoor alomtegenwoordig! Hoe is dat dan bij U mogelijk, terwijl U Zich toch net als wij binnen één nauwkeurig begrensd persoon lichamelijk bij ons bevindt?'

[3] IK zei: 'Kijk, beste oud leerlingen van Mij, dat is alweer een oude denkfout van jullie! Weten jullie niet meer, dat jullie Mij, toen wij van Samaria naar Galilea gingen, daar vrijwel dezelfde vraag gesteld hebben? En heb Ik jullie niet door een teken aan de zon bewezen, dat Ik door Mijn wil ook op de zon net als op aarde op gelijke wijze aanwezig ben?! En nu vragen jullie Mij alweer vrijwel precies hetzelfde! Ook heb Ik jullie hetzelfde laten zien bij Caesarea Philippi, bij de waard Matthias in Kapérnaum toen Ik het zeer diep verzonken gat ogenblikkelijk vulde, en in Chotinodora met het afgodenmeer, en nog steeds begrijpen jullie het geheim van het rijk van God niet en nog minder het geheim van God?!

[4] Is dan niet Mijn van de eeuwige liefde doorgloeide en van haar vlammenlicht­ dat de wijsheid van God is - doorstraalde wil juist de voor jullie zo onbegrijpelijke Heilige Geest, die eeuwig onophoudelijk van Mij uit de hele oneindigheid vervult?! En door dit Ik van Mij, Mijn 'Ik ben' en dus ook door Mijn zijn en bestaan, ben Ik overal tegenwoordig zoals Ik nu in Mijn eigenlijke wezen persoonlijk bij jullie aanwezig ben. Mijn oud leerlingen en broeders, dat heb Ik jullie al enige malen heel duidelijk laten zien, en jullie zijn het toch vergeten; maar zullen jullie het dit keer misschien wel onthouden?!

[5] Ik zal echter niet altijd zo met Mijn hele oerwezen bij jullie blijven, en toch zal Ik als geheel Dezelfde bij jullie blijven, dat wil zeggen bij allen die getrouw volgens Mijn woorden zullen handelen en leven, en wel tot aan het einde der tijden van deze aarde!

[6] Want Ik zal nu ook wanneer de tijd zal komen dit menselijke door veel lijden en zeer grote vernederingen nog op deze wereld helemaal in Mijn oergoddelijke veranderen en daarna opvaren naar Mijn God die in Mij is en naar jullie God die nu bij jullie is en jullie dat leert met Zijn mond.’

[7] VERSCHILLENDEN zeiden: 'Heer, dan zou het ons toch liever zijn dat U eeuwig zo bij ons bleef; want waar U, o Heer, bent, daar is ook al de hoogste hemel, en wij verlangen eeuwig geen betere!'

[8] IK zei: 'Dat zegt niet jullie geest, maar je lichaam waarin jullie ziel nog erg diep begraven ligt!

[9] Omdat het zuiver geestelijke leven van de ziel in Mijn rijk jullie nog volkomen vreemd is, zouden jullie natuurlijk graag liever meteen maar eeuwig hier leven; maar als jullie wisten dat jullie in één ogenblik in Mijn rijk meer en onbeschrijfelijk grotere zaligheden beleven zullen dan in duizend jaar met een gezond lichaam op deze aarde, dan zouden jullie zo niet praten. Jullie, Mijn oud leerlingen, heb Ik wel al menig voorproefje gegeven,  - maar omdat jullie geheugen altijd en eeuwig kort is, weet het daar ook niet veel meer van. Maar Ik zal jullie in dit opzicht geen nieuwe bewijzen geven; want wanneer Mijn geest te eniger tijd over jullie zal komen, zal Deze jullie al alle wijsheid bijbrengen!’

[10] Toen zei THOMAS, die nog steeds het meest ongelovig was opeens: 'Heer, waarom zagen we dan de Heilige Geest in de vorm van een vurige duif, en waarom hoorden wij de stem van de Vader uit de geopende hemel?'

[11] IK zei: 'Ik wist wel, dat ook jij nog met een vraag zou komen, en Ik neem het je ook helemaal niet kwalijk; want jij hoort ook bij diegenen die zelden of bijna nooit ergens om vragen.

[12] Kijk het beeld van de duif betekent voor jullie beperkte zintuigen ten eerste de grote zachtmoedigheid en ten tweede de grote vliegbekwaamheid van Mijn wil, die de eigenlijke Heilige Geest is; want waar Ik met Mijn wil iets tot stand wil brengen daar ben Ik ook al tot in de eindeloze verte aanwezig en breng iets tot stand.

[13] Wat de stem betreft die van boven uit de hemelen leek te komen, dat deed ook alleen maar Mijn geest, de uit Mij komende en Hem geheel vervullende liefde die alom met Mijn wil net als in Mij zo innig verbonden is. Dat de stem uit de hemelen leek te komen, moest jullie aangeven en leren dat al het ware en goddelijk goede eerst van boven komt, zoals ook de mens in zijn hart pas dan goed wordt zodra het mensenhart vanuit het door God verlichte verstand verlicht en daardoor werkelijk veredeld wordt.

[14] Pas als het hart eenmaal verlicht is en in de ware liefde ontvlamt, wordt het helemaal licht en levend in de mens. Dan gaat ook jouw liefde spreken en zul je zeggen: 'Het licht in mij is mijn lieve zoon, in wie ik een welbehagen heb, naar hem -dat wil zeggen, naar al mijn wensen, begeerten en hartstochten -moet je luisteren!' - Nu Mijn leerling, wat vind je ervan? Is het zo of niet?'

[15] DE LEERLING zei: 'O, hoe zou het anders kunnen zijn? In U, o Heer, is de hoogste liefde en wijsheid! U kunt ons immers alles overduidelijk uitleggen; maar het zou toch niet zo erg verkeerd zijn als ook andere gelovigen dat al gauw net zo zullen begrijpen als wij?!'

[16] IK zei: 'Degenen voor wie het voorshands nodig is deze grote geheimen beter te begrijpen, heb Ik nu deze uitleg van het geheim van God gegeven. Hoe zullen de anderen, die nog niet eens iets begrijpen van aardse zaken en dingen van deze wereld, zulke diep geestelijke zaken kunnen verstaan en begrijpen?

[17] Voor kinderen is er ander voedsel dan voor rijpe mannen. Hoe wil je iemand iets wat dieper geestelijk is begrijpelijk maken, als hij de aarde die hem draagt en voedt, totaal niet kent, en nog minder beseft wat de sterrenhemel allemaal omvat en bevat? Maar jullie heb Ik dat alles leren kennen, zodat jullie je vooral een levendig begrip van de grootte en van de wijze orde van God hebben kunnen maken, en daarom hebben jullie dat hogere en zuiver geestelijke ook gemakkelijker kunnen begrijpen; de anderen die hier zijn, hebben al veel in de wereld beleefd, en hebben daardoor een basis om ook iets hogers te begrijpen, waartoe hun grote liefde tot Mij hen echter het meest geschikt maakte. En zo is nu aan allen die daarvoor geschikt waren, dit grote en diepe geheim door Mij uitgelegd; alle anderen moeten wachten tot zij geschikt zijn om het van Mijn geest te ontvangen.

 

232 Het wezen van de kometen

 

[1] Toen zei ook LAZARUS: 'Heer, U heeft mij laatst in Bethanië ook veel over de sterrenhemel uitgelegd; alleen heb ik U toen ook gevraagd naar de aard van de door het volk zo zeer gevreesde kometen, maar het antwoord is waarschijnlijk om zeer wijze redenen tot nu toe nog uitgeble­ven. Wilt u zo vriendelijk zijn mij daarover nog iets te vertellen?'

[2] IK zei: 'O ja, met veel genoegen! Kijk, zoals volgens Mijn oude, dat wil zeggen eeuwige orde geen vrucht aan een boom in één keer rijp wordt, zo wordt ook geen centrale zon, geen planetaire zon en geen aarde zoals deze, ineens helemaal kant en klaar geschapen, bewoond en met alle mogelijke vruchten begroeid, maar dat gaat geleidelijk aan; want voor God is het immers echt niet nodig Zich ergens mee te overhaasten, omdat Hij van de ene eeuwigheid tot de andere toch tijd genoeg heeft, -ofschoon het niet buiten de mogelijkheden van God ligt een hele zon, evenals een hele aarde of talloos vele werelden van beide soorten in één ogenblik tot aanzijn te roepen.

[3] Zo'n komeet is derhalve een langzaam wordende zon, die zich uit de in de eindeloze ruimte voorkomende lichtstof vormt, zich in de vrije ether langzaam maar zeker verdicht, en dus uit de aanvankelijk geestelijke substantie in het stoffelijke begint over te gaan, en na voor jullie ondenk­baar lange tijdruimtes een werkelijke zon wordt en waaruit, wanneer zij haar volle rijpheid bereikt heeft, pas dan planeten of aarden, zoals deze er een is, net als kuikens uit een ei geboren worden, maar aanvankelijk ook als slechts merendeels heel losse gas massa's met heel weinig vastere li­chaamsmassa's. Zij worden door de innerlijke, grote natuurlijke kracht van de zon in de verre vrije ruimte als het ware naar buiten geslingerd; en als zij de juiste afstand hebben bereikt die bij hun grootte en speciale zwaarte hoort, dan beginnen zij ten gevolge van de grote en sterke aantrekkings­kracht van de zon in zekere zin weer naar de zon terug te vallen.

[4] Zo'n terugval duurt vaak duizenden aardse jaren. In die tijd heeft zich zo'n nieuw zonnekind door de hem van talloze kanten ontmoetende lichtsubstanties reeds meer en meer verdicht. Wanneer de komeet vaak na zeer veel jaren van de een of andere kant komend weer in de buurt van de zon komt, wordt hij door de mensen van deze aarde en ook door mensen van andere aarden als een ster, gewoonlijk met een lange, lichtgevende dampstaart, gezien. Tengevolge van een bepaalde afstotende kracht van de zon kan hij echter toch nooit meer in de zon terugvallen, welke afstotende kracht - vooral vlak in de buurt van de zon -bestaat uit het zeer heftige uitstromen van het licht, waardoor zo'n komeet wanneer hij als een nog heellicht lichaam in de buurt van de zon komt, zich bijna met de snelheid van het licht verder beweegt, omdat hij daardoor een nieuwe heftige stoot krijgt en zich in de grote diepte van de ruimte verliest, waarop hij aan de uiterste grens van zijn verwijdering weer begint terug te vallen naar de zon.

[5] Jullie kunnen op deze aarde daarvan een klein voorbeeld zien bij een grote brand. Het vuur, de hitte en het sterke licht drijven een grote hoeveelheid gloeiende vonken hoog in de lucht. Als deze eenmaal zo hoog zijn dat de werpkracht van het vuur niet meer op ze kan inwerken, vallen ze weer heel snel terug; maar zodra zij weer in de buurt van het vuur komen, worden zij meteen weer met grote heftigheid weg gestoten en doorlopen weer hun eerdere weg.

[6] Dat ligt allemaal echter vast in de oergoddelijke orde, en alles wat maar natuur heet moet zich naar deze wetten voegen. - Nu weet je ook wat kometen zijn, en kun je het ook aan denkende mensen bijbrengen.

[7] Wat betreft echter die kometen waaruit zonnen ontstaan, die komen nooit in de buurt van een andere planetaire zon, maar zweven in voor jullie onmetelijke diepten van de ruimte en worden in later tijden door de hooggeleerde mensen met bepaalde oogwapens zo nu en dan ontdekt. ­Begrijp je dat goed?'

[8] LAZARUS zei: 'Heer en Meester van eeuwigheid, dat ik Uw woorden in hun algemeenheid begrepen heb is zeker, maar toch zie ik nog aanzienlijke hiaten die ik nog niet begrijp!'

[9] IK zei: 'En die zijn?'

[10] LAZARUS zei: 'Heer, wat zo'n komeet is, weet ik nu wel; maar wat is zijn staart? Wat heeft die voor betekenis? En zo duidde U ook aan dat er in later tijd zulke hooggeleerde mensen zullen zijn, die bepaalde oogwa­pens uit zullen vinden waardoor men in de grote diepte van Uw schepping die grote kometen zal ontdekken, waaruit na ongeveer aeonen jaren van deze aarde nieuwe zonnen zullen ontstaan. Wat zal dan het bijzondere aan zulke oogwapens zijn? Waaruit zullen die bestaan? Hoe zullen ze er uitzien, en hoe zullen ze gebruikt worden? Kijk, ik ben nu ontzettend nieuwsgierig daar van U iets meer over te horen, omdat U beslist heel precies zult weten wat de mensen over tienduizend jaar en nog eindeloos langer daarna zullen doen, en wat ze allemaal uit zullen vinden! Als het Uw heilige wil zou zijn, dan zou U mij en ons allen daar wat meer over kunnen vertellen!

[11] IK zei: 'O ja, waarom niet?! Want hoe meer iemand ware en echte kennis bezit, des te gemakkelijker komt hij tot zuiver inzicht.’

 

233 Het belang van kennis

 

[1] (DE HEER:) 'Mozes was zelf een groot meester in alle mogelijke vakken van de menselijke kennis. Er bestond in Egypte geen mysterie zo groot waarin hij niet ingewijd was, en de oude Egyptenaren bezaten ook zulke oogwapens, ook al waren die niet zo volmaakt als die van de genoemde latere geleerden, en zij konden daardoor heel goed de planeten ontdekken en hun loop ook redelijk goed berekenen, waarvan nog heden ten dage hun dierenriem te Diathira het duidelijkste bewijs levert. De zuivere wetenschap en hoofdwetenschap was natuurlijk slechts in handen van de priesterkaste; het gewone volk moest zich tevredenstellen met wat de priesters wilden zeggen.

[2] Maar Mozes, die in zekere zin een prins was aan het koninklijke hof, werd in alles ingewijd zonder daardoor ook maar in het minst te gaan twijfelen aan het geloof van Israël dat hij van zijn moeder, die aan het hof zijn voedster was, geleerd had. En zo kon Mozes dan ook het eerst tot de heel zuivere kennis van God komen, omdat zijn hele verstand al een zuivere en passende vooropleiding genoten had.

[3] Daarom zeg Ik jullie ook dat een zuivere en goed gefundeerde kennis van de hele aarde -zo mogelijk in al haar delen -en haar beweging, en haar exacte grootte, en daarbij de sterrenhemel in al haar verschijningen, er voor een zuiver gemoed voortreffelijk voor kan zorgen om tot de ware samenhangende kennis van God te komen, zonder welke voor de mensen geen waar heil te verwachten is. Want slechts zij die God waarlijk kennen, komen tot God en zijn eigenlijk reeds bij God; maar zij die God niet kennen, kunnen ook niet bij God komen, omdat zij God niet kennen en dus ook niet bij God zijn.

[4] Want tot God komen betekent, reeds door de zuivere kennis en liefde bij God zijn, omdat zonder de zuivere en ware kennis ook niemand God waarachtig kan liefhebben.

[5] Wat heeft je ziel er aan als je ook aan een ergens achter alle sterren aanwezig zijnde God gelooft en ook gelooft dat Hij van daar uit, als uit een eigen centrum, door Zijn almacht alles hoort en ziet en alles schept, onderhoudt en regeert, en dat Hij zo met Zijn macht alles doordringt en overal tegenwoordig is. Dan ken je God toch niet in het minst en ben je in je hart nog veel verder van Hem verwijderd dan de eindeloze afstand waarop je je Hem voorgesteld hebt! Je bent dus door zo'n heel mistig nachtelijk besef van God beslist nog zeer ver van Hem af, kunt Hem onmogelijk liefhebben, maar slechts zo'n halfgelovige vage vrees en eerbied voor Hem hebben. En met deze kennis­ en gemoedsinstelling kan niemand bij God zijn, en van een ware liefde kan in dat geval al nooit sprake zijn.

[6] Of wat zou een trouwlustige jongeman zeggen die vlak in de buurt enige dochters kent die hem heel goed aanstaan, en waarvan hij er een met zijn hele hart lief zou kunnen hebben, wanneer men tegen hem zou zeggen:' Hoor eens, dat is niets voorjou! Voorjou is er een bruid in de verste uithoek van de wereld, wordt daar verliefd op, reis er naar toe en neem haar tot vrouw!'? Zal hij jullie dan niet vragen: 'Ja, waar is dat? Is het in het oosten of in het westen, in het zuiden of in het noorden?'? En jullie zullen hem onmogelijk naar waarheid iets anders kunnen zeggen dan: 'Ja, dat weten we zelf niet, maar zij zal best ergens zijn, houdt maar van haar en zoek haar!' Denken jullie dat de jongeman ooit op een meisje verliefd zal worden dat zo ver van hem weg is, of dat hij zo gek zal zijn om haar in alle vier de windstreken te gaan zoeken? Ik zeg jullie dat hij daar helemaal niet over piekert! -En met de liefde voor een volkomen onbekende en ergens ontzettend ver weg zijnde God gaat het niet veel beter.

[7] Maar wat is daar dan het andere kwade gevolg van? Omdat de mensen een te verre en te onbekende God niet kennen en nog minder lief kunnen hebben, maken zij voor zichzelf dichtbij goden, die zij dan eren, liefhebben en aanbidden, en waaraan zij allerlei offers brengen. Voor de ene ware God bouwen zij weliswaar ook een lege tempel, waarin slechts heel weinig licht mag doordringen, - en die is aan de onbekende god gewijd. De Romeinen hebben daarvan hun blinde fatum gemaakt, dat zelfs over al hun goden heerst. Daardoor komt toch wel voldoende naar voren waartoe een slechte kennis van God de mensen mettertijd brengt.

[8] En omdat Ik, als de steeds zo ver weg gedachte en geloofde Jehova, jullie mensen nu het allernaast ben, daarom verklaar Ik jullie graag datgene wat jullie en jullie nakomelingen tot de ware kennis van God en tot de trouwste liefde voor Hem kan brengen. En dus zal Ik dan ook jouw twee vragen heel kort beantwoorden.

[9] Kijk, de komeet waarover je een uitleg kreeg, heeft op grote afstand van de zon helemaal geen staart, maar alleen een nevelachtige damp om zijn kern! Pas wanneer hij in de buurt van de zon komt, vormt zich een staart tengevolge van zijn zeer grote snelheid. Want door deze snelheid, die bij veel kometen zo buitengewoon is dat ze in de buurt van de zon vaak in enkele ogenblikken 80, 90-100.000 uren ruimteweg afleggen, kan de zeer lichte etherdamp niet zo snel door de ruimte vliegen als de aanmerkelijk zwaardere kern en de hem direct omgevende dichtere damp, en zo geschiedt daardoor in het groot ongeveer hetzelfde als wanneer je een nog sterk gloeiend en net zo sterk rokend stuk hout neemt en het ver weg door de lucht zou gooien; je zou dan zien dat de rook als zeer licht lichaam achter het gloeiende vliegende stuk hout ook als het ware een kometenstaart vormt.

[10] Deze atmosferische lucht is weliswaar veel dichter dan de zuivere ether, maar bij zo'n snelheid wordt dat in de ether ook al zichtbaar. Want ook die bevindt zich nog in tijd en ruimte en is dus een stoffelijk iets, hoewel zijn oergrondstoffen vergeleken bij de verdichte stoffen van een aardse wereld vrijwel gewichtsloos zijn, zoals ook deze aardse lucht die op zichzelf altijd nog een lichaam is dat gewicht heeft - anders zou ze bij een sterke beweging niet in staat zijn de machtigste bomen te ontwortelen -, maar onder water lijkt lucht volledig gewichtsloos.

[11] Omdat ether op zichzelf ook iets stoffelijks is, kan hij de damp van een komeet bij diens zeer grote snelheid dus ook wel in een natrekkende dampstaart veranderen. - Dat zul je nu wel begrijpen?!'

[12] Toen zeiden LAZARUS EN AL DE ANDEREN: 'Ja, Heer, U onze enige liefde, dat is nu zonneklaar! Als deze dingen zo uitgelegd worden, moet zelfs een kind ze begrijpen! Onze aarde was dan zeker ook zo'n komeet?'

[13] IK zei: 'Zeer zeker, - weliswaar niet uit deze zon geboren maar uit een andere, heel veel grotere, maar dat maakt echt niets uit; want ook uit de oercentraalzonnen worden zulke aarden vormende kometen met nog grotere kracht in de onmetelijke ruimte naar buiten geslingerd, komen dan in de buurt van de kleinere planetaire zonnen en worden daardoor aangetrokken, onderhouden en netjes als eigen kinderen verzorgd en tot behoorlijke aardelichamen opgevoed.

[14] Dat weten jullie nu, en dus zullen we op wens van Lazarus nog een blik op de eens komende kijkwapens werpen. Wel, om dat aan jullie uit te leggen zal wat moeilijk zijn, maar we zullen zien wat er aan gedaan kan worden!'

 

234 Uitvindingen en hun doel

 

[1] (DE HEER:) 'Kijk, de oude Egyptenaren waren in staat een soort spiegels te maken waarmee zij de zonnestralen opvingen. Alle stralen die op een grote wiskundig juiste uitholling van zo'n spiegel terechtkwamen, werden door deze holle spiegel over een afstand van 50-100 manslengten op een punt ter grootte van een hoofd samengebundeld, dat zoveel licht uitstraalde datje er niet naar kon kijken, en die stralen ontwikkelden daar zo'n grote hitte, dat witgloeiend ijzer daarbij vergeleken nog maar koel water was. Het natuurlijke gevolg daarvan was dat een voorwerp waarop dit gloeiende punt gericht werd, ogenblikkelijk in brand vloog en vernietigd werd, zoals jullie, maar vooral de Grieken en de Romeinen al wel vaak zullen hebben horen vertellen.

[2] Wel, hoe was dat dan mogelijk? - Zo'n spiegel neemt een grote hoeveelheid stralen op en geeft die heel geconcentreerd weer terug, terwijl een vlakke spiegel ze slechts net eender weer terugkaatst als zij op zijn oppervlak komen!

[3] Als iemand voor een vlakke spiegel gaat staan, verschijnt hij daarin slechts zo groot als hij is; zou hij echter voor zo 'n genoemde holle spiegel staan dan zou hij reuze groot zichtbaar worden.’

[4] EEN ROMEIN zei: 'Ja, dat weet ik uit eigen ervaring; want ik heb zo'n spiegel in Memphis gezien. Hij was gemaakt van een zeer harde soort zwart marmer en mat ongeveer twee manslengten in doorsnee. Het vlak was gedeeltelijk al wel wat mat, maar over het geheel weerkaatste het nog goed, en als men voor de spiegel ging staan, zag men zich daarin als een kolossale reus. Enkelen van ons hebben dat gezien.

[5] Ook zijn er in Rome een paar mensen die glas maken en het daarna in allerlei vormen gieten, waaronder ook zulke, die aan beide zijden wat afgerond zijn, waarmee men dan een tondel zoals die in Illyrië voorkomt, of ook droog stro goed kan aansteken. Ook de Vestaalse maagden plegen hun lampen, als die soms eens gedoofd zijn, met dit vuur uit de zon aan te steken. Als men door zo'n glas echter een of ander voorwerp, dat natuurlijk niet te groot moet zijn, bekijkt, dan ziet men het veel groter dan het in werkelijkheid is.'

[6] IK zei: 'Wel, daar hebben we dan het geval met de kijkwapens al! Zo'n spiegel of zo'n glas, natuurlijk mathematisch zo zuiver mogelijk, is al ten dele een kijkwapen.

[7] Wanneer later, door het instromen van Mijn geest, de mensen in staat zullen zijn zulke spiegels en ook zulke glazen van verschillende grootten en brandpuntsafstanden te maken, zullen zij ook al gauw die eerder genoemde kijkwapens samenstellen waardoor zij de sterrenhemel zullen bekijken, en daar veel zullen ontdekken wat tot nu toe met name voor de meeste Joden verborgen gebleven is.

[8] En Ik zal dat en nog veel meer in later tijd door de mensen laten uitvinden, omdat dat dienen moet en ook dienen zal voor het onderdruk­ken en voor het algeheel aten verdwijnen van de valse profeten, die met grote kracht en wereldse luister zullen uitroepen: 'Kijk, hier is Christus!' of 'Daar is Hij!'; maar luister dan niet naar hen, en ontwijk hen als een pestvlaag! Want alles wat zij in de scholen en tempels leren en prediken zullen, zal niets dan bedrog zijn, dat onder de mensen de grootste ellende zal veroorzaken die ooit in de wereld was. Want veel mensen zullen hen aanhangen vanwege de valse tekenen en wonderen, die zij zullen verrich­ten zoals de Essenen en de Indische magiërs.

[9] Daarom zal Ik eerst de geest van ware wetenschap en allerlei vaardig­heden bij de mensen opwekken en vervolgens pas de zeer reine geest van de waarheden uit de hemelen, en alle valse profeten met hun leider zullen dan jammeren en weeklagen, en al diegenen naar de hel vervloeken en op alle mogelijke manieren belagen, die hun voor eeuwig de rug toe zullen keren. Maar dat zal hun allemaal niet helpen; want de eeuwige ondergang der leugen bestaat altijd daaruit, dat zij in het gezicht van de waarheid te schande wordt, zoals het ijs, dat zich zo hard als steen voor zou willen doen, maar door de zon in water verandert, waarna het met zijn hardheid en vastheid afgelopen is.

[10] In het hoge noorden van deze aarde, waar het erg koud is, bouwen de Scythen in de winter woonhutten van ijs. Maar wat gebeurt er met deze hutten wanneer daar de weliswaar korter durende, maar zeer hete zomer komt? Binnen enkele dagen zijn al deze woonhutten weggesmolten! En net eender zal het in die tijd met de grote, prachtige hutten van de valse profeten gaan: Nog voor zij er behoorlijk erg in hebben, zullen hun prachtige woonplaatsen ook al weg zijn! -Begrijpen jullie dat nu wel goed?'

 

235 Over de valse profeten

 

[1] LAZARUS zei: 'Maar Heer, je zou toch niet geloven en aannemen dat deze leer van U ooit ergens vervalst zou kunnen worden! Want zoals wij die van U ontvangen hebben, zo zullen wij haar immers ook doorgeven aan onze nakomelingen, en er zal niets toegevoegd en niets weggelaten worden; wij kunnen ook schrijven en zullen dat wat wij nu van U gehoord en gezien hebben woordelijk opschrijven, en onze mensen zullen het allemaal punt voor punt horen en ook opvolgen. In dat geval begrijp ik niet hoe het mogelijk kan zijn dat er valse profeten op kunnen staan!'

[2] IK zei: 'Precies zoals jij nu spreekt, hebben eens de directe aanhangers van Mozes gesproken toen Ik op de Sinaï de wetten gaf. De wetgeving duurde, dat zullen jullie zeker nog wel weten, iets meer dan zeven volle jaren, en duurde daarna nog ongeveer drieëndertig jaar meer in het geheim en niet voor iedereen waarneembaar, - en reeds in de eerste zeven jaar is het gouden kalf gegoten en aanbeden! Kijk, zo zijn de mensen!

[3] Dat Mijn leer bij jullie en bij jullie geringe aantal nakomelingen nog lang zuiver zal blijven, geef Ik wel toe; maar in algemene zin zal het er heel anders uitzien!

[4] Waar ook maar iets groots en buitengewoons op de wereld gebeurt, wordt het door mensen zonder bezigheden, en door hun winstbejag en hebzucht, al gauw op een of andere manier uitgebuit en omgevormd tot hun aardse bron van inkomsten, -wat zo waar is als de waarheid zelf. Als Ik zulke activiteiten zou willen voorkomen, dan zou Ik alleen maar wurgengelen op deze wereld moeten laten komen, die al van te voren al dat soort mensen om zouden moeten brengen, wat tengevolge van de vrije wil van de mens echt niet aangaat, net zo min als het aangaat het onkruid op een tarweakker in één keer te vernietigen, wat zelfs voor de tarweakker niet goed zou zijn, omdat het onkruid uiteindelijk zelfs mest Voor de tarweakker wordt.

[5] Zoals echter het onkruid op de tarweakker wordt toegelaten, zo wordt ook dat toegelaten, echter niet zonder een altijd vroeger of later volgende straf. Kijk, dat is dus niet volledig te verhinderen!

[ 6] Daarom zeg Ik alleen, dat al degenen die nu het zuivere van Mij en later van jullie ontvangen, altijd goed op hun hoede moeten zijn opdat ook zij niet in verzoeking komen; want de boze geest trekt door de hele wereld als een brullende en hongerige leeuwen probeert alle edele en zuivere zielen te verslinden. Hoed je daarom voor de valse profeten! Dat is alles wat Ik jullie nu daartegen mee kan geven.'

[7] PETRUS vroeg: 'Heer, als zij soms al in onze tijd op zouden duiken, hoe zullen wij ze dan kunnen herkennen?'

[8] IK zei: 'Aan hun vruchten! Op dorenhagen rijpen geen vijgen en op distels geen druiven! Ik alleen ben, door Mijn leer, de deur van de schaapskooi; wie ergens anders in de stal inbreekt, is een dief en een rover. Ik alleen ben de ware deur, de weg, het licht, de waarheid en het leven. Wie dus tot Mij wil komen, moet door Mij en in Mij gaan op Mijn weg, in Mijn licht, hetwelk de eeuwige, onveranderlijke waarheid in God is.

[9] Iedere goede arbeider is weliswaar zijn loon waard, maar een huurling die zich huren laat om werk te doen voor een ander die zelfbelang bij het werk heeft, is zelden zijn loon waard. Want hij zal slechts voor de schijn ter wille van zijn loon werken; maar de werkgever zal daarmee slecht gediend zijn. En zo en nog erger zullen alle valse leraren en profeten zijn. Want hun motief zal - zoals nu bij de Farizeeën - de mammon zijn; daarvoor zullen zij onderricht geven, domme en verkeerde dingen voor­spellen, de mensen fysiek en nog meer geestelijk bedriegen, de eigendom­men van weduwen en wezen opslokken en hun daarvoor de hemel beloven, en tenslotte zullen zij hen die bij de zuivere waarheid blijven, als de grootste ketters te vuur en te zwaard vervolgen en onder groot misbaar zeggen: 'Wij zijn de ware volgelingen van Christus, de Zoon van God!' Ik zeg jullie dat nu vooruit, opdat jullie en je ware volgelingen kunnen weten hoe je je moet gedragen wanneer dat mocht gebeuren - en ten dele ook reeds begonnen is!'

[10] PETRUS zei: 'Heer, hoe kan dat nu al mogelijk zijn?'

[11] IK zei: 'Heel gemakkelijk; want hoe vaak heb Ik al voor een grote menigte gesproken, en waren er dan niet altijd mensen bij die niet kwamen luisteren voor het heil van hun ziel, maar voor het heil van hun geldbuidel. Iets beleefden zij zelf, iets lieten zij zich door anderen vertellen, en het meeste maakten zij er zelf bij, verzonnen zodoende leugen op leugen, maakten vervolgens reizen naar alle windstreken, zeiden dat ze door Mij gezonden waren en verdienden daarmee veel geld. - Wat zegje daar dan van?’

[12] PETRUS EN JOHANNES zeiden: 'Heer, heeft U dan voor zulke misdadi­gers geen bliksem en donder meer?'

[13] IK zei: 'Ei, ei, zijn jullie nu kinderen van de donder of kinderen van God! De bliksem verwoest en vernietigt wel waar hij inslaat, maar de kinderen Gods hebben een ander wapen, en dat heet: geduld, zachtmoe­digheid en liefde .

[14] Daarbij zijn deze mensen nog van mening dat zij God een goede en Hem welgevallige dienst bewijzen. Jullie zullen zulke mensen nog heel veel tegenkomen, en velen zullen zich bekeren. Als wij hen nu meteen met bliksems uit de wolken zouden verdelgen, zouden jullie hen dan ook nog kunnen bekeren? Laten we dus niet meteen onze toevlucht tot bliksems nemen!

[15] De waarheid is de beste bliksem tegen zulke valse leraren en profeten! Jullie kunnen eerder alle zeeën der aarde droogleggen dan ooit een dam opwerpen tegen de stroom der waarheid. Met Mij zullen jullie alles kunnen, zonder Mij kan echter niemand iets; want Ik ben de waarheid, het licht en het leven! - Begrijpen jullie dat goed?'

 

236 De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer

De eersten zullen de laatsten zijn

Waarschuwing voor jaloersheid en hoogmoed

 

[1] PHILIPPUS zei: 'Ja, Heer, als U altijd zo, zoals nu, bij ons zou blijven, dan zou het natuurlijk wel gaan; maar U zult volgens hetgeen U al meermalen gezegd hebt nog maar een korte tijd bij ons blijven, en dan zal het niet zo effectief gaan als nu, nu U zichtbaar onder ons werkzaam bent!’

[2] IK zei: 'Ik zal jullie in wezen wel verlaten, dat wil zeggen met het wezen van Mijn persoonlijkheid, omdat dat gebeuren moet om voor jullie, evenals voor allen die door jullie in Mij zullen geloven, een eeuwige, gelukzalige woonplaats te bereiden; maar met Mijn geest, die de onein­digheid vervult, blijf Ik bij jullie tot aan het einde van de wereld, en dat nog effectiever dan nu, en jullie zullen dan nog grotere dingen doen dan Ik Zelf nu doe.

[3] In wie Mijn leer, dus Mijn licht en daarom de eeuwige waarheid, huist, in hem huist ook Mijn kracht en Mijn macht. Wat willen jullie dan nog meer?'

[4] PHILIPPUS zei: 'U Zelf, Heer, omdat wij U boven alles liefhebben!'

[5] IK zei: 'Ook dat zal jullie volledig gegeven worden; want waarlijk, Ik zeg jullie: Waar er ooit slechts twee of drie ernstig in Mijn naam bijeen zullen zijn, daar zal ook Ik bij hen zijn, ofwel zichtbaar of waarneembaar werkend in de geest, en dat zal toch ook wel Mijn wezen zijn?!

[6] Kijk, in later tijden, als de mensen meer en meer in allerlei wetenschap­pen en kunsten bedreven zullen zijn dan ze nu zijn, dan zal Ik maar heel zelden zichtbaar bij hen verschijnen, maar des te intenser werken door Mijn geest. En Ik zeg jullie: Deze mensen zullen des te zaliger worden, omdat zij dat wat jullie nu zien, niet zien, maar toch zonder te twijfelen geloven en daarnaar zullen leven! Jullie hebben Mij lief omdat je Mij ziet; de mensen in de toekomende tijden echter, zullen Mij liefhebben zonder Mij ooit gezien te hebben. Hoezeer zullen zij Mij dan liefhebben als zij Mij in Mijn rijk zullen zien! Daarom heb Ik jullie al eens een beeld gegeven waarin gezegd werd: En zo zullen gemakkelijk de eersten de laatsten worden, en de laatsten de eersten! Want heus, er is meer voor nodig om niets te zien en toch te geloven en te leven volgens het geloof, dan alles te zien en dan pas te geloven en daarnaar te leven! –Zijn jullie allen dat ook niet van mening?'

[7] Toen zei LAZARUS: 'Dat is beslist zo; want niets te zien en toch rotsvast te geloven, is duidelijk een grotere verdienste dan al die tekenen te zien en al die toespraken en leringen, die iemand met onweerstaanbare kracht tot geloof dwingen, uit de zuiver goddelijke mond te horen, en dan pas te geloven. En dus zal de zwakste in het geloof in O, o Heer, die toch gewetensvol daarnaar handelt, beslist eerder de hoogste hemel verdienen, dan een van ons, die het sterkste geloof heeft, de laagste hemel. O, dat is mij in ieder geval erg duidelijk!’

[8] De leerling ANDREAS zei toen: ' Mij nog niet! Kunnen wij er dan wat aan doen dat wij juist nu op de wereld zijn? We zullen in deze eerste zeer kritieke tijd toch last en hitte te dragen hebben, en moeten wij dan daarvoor buiten onze schuld de laatsten zijn? Dat klinkt echt wat vreemd!’

[9] IK zei: 'Dat klinkt alleen voor diegene vreemd, die Mijn woorden nog steeds niet begrijpt! Doet het er dan wat toe dat die mensen eventueel geacht worden als jullie eersten en jullie eersten niet meer dan de laatsten?! Of zul je, wanneer je eenmaal zalig in Mijn hemelen zult zijn, soms wat minder zalig zijn, als de laatste even zalig zal zijn als jij? Kijk eens, hoe blind je nog bent!

[10] Ik zeg jullie: Op aarde is jammer genoeg naijver, - maar in de hemel zal daarvan eeuwig niets meer naar voren komen; want een afgunstig mens zal daar niet binnenkomen.

[11] In de hemel zal alleen hij de eerste en de grootste zijn, die vindt dat hij zelf de minste en kleinste is; want laat datje glorie worden, datje allemaal in jullie hart aan de kinderen gelijk wordt! Wie in zijn hart niet wordt als de kinderen, zal niet binnen kunnen gaan in het rijk van God; want de weg naar de hemel is een heel smalle, en bezaaid met allerlei dorens. De grootste doornige hindernis is en blijft echter de hoogmoed en het hele legioen wat daarvan afgeleid is.

[ 12] Laat ieder zich daarom hoeden voor eerzucht, omdat dat de vader is van de nijd, de zelfzucht en tenslotte, als hij voedsel vindt, van de grootste hoogmoed, die zijn oervaderland in de hel heeft! - Heb jij, leerling van Mij, dat begrepen?'

[13] ANDREAS zei: 'O ja, en ik dank U, o Heer, uit de grond van mijn hart voor deze les van U, die o zo heilzaam is!’

[14] IK zei: 'Alles is alweer in orde. Wie daarnaar handelt, zal het eeuwige leven oogsten.’

 

237 Hemel en hel

 

[1] Daarop kwam DE ROMEIN naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, dat U alles in de hele oneindigheid van het grootste tot het kleinste bekend is, daar ben ik volkomen van overtuigd, en niemand kan mij deze zalige overtuiging meer ontnemen! Maar nu is er al meerdere malen sprake geweest van de hel, en ik moet eerlijk bekennen dat ik nog steeds niet in het minst weet, wat ik daar eigenlijk van denken moet. Is het een bepaald erg duister en treurig oord, waar de kwaaddoeners voor hun zonden eeuwig gepijnigd of zonder onderbreking gemarteld worden, of zijn al die grote martelingen uiteindelijk, te oordelen naar Uw eeuwige liefde en goedheid, toch slechts de uiterste middelen om tenslotte zelfs de meest slechte geesten na een ondenkbaar lange tijd terug te brengen tot het juiste besef? Waar is dat onzalige oord, en hoe ziet het er uit?'

[2] IK zei: 'Mijn zeer gewaardeerde vriend, daarover kun je bij Mijn eerste leerlingen heel precies uitsluitsel krijgen -want hun heb Ik alles laten zien -; maar daarnaast bevat de eeuwige liefde en wijsheid van God toch nog veel wat jij, ook al zou Ik het je vertellen, nu nog niet zou kunnen begrijpen. Overigens is de hel op zichzelf net zo min een bepaalde plaats als de hemel zelf, maar de hel evenals de hemel zijn helemaal alleen afhankelijk van de innerlijke toestand van de mens.

[3] Zo kunnen een engel en de ergste duivel vlak naast elkaar zijn, staan of zitten, terwijl zij geestelijk toch eindeloos ver van elkaar verwijderd zijn, en de engel bevindt zich onbeïnvloed door de uiteraard vlakbij hem zijnde duivel (heel wel in de hemel)*, (*toegevoegd) en de duivel bevindt zich op gelijke wijze in de hel en weet niet het minste van de engel die zo vlak bij hem is. Maar dat kun je nu niet zo gemakkelijk begrijpen, want geestelijke verhoudingen zijn heel anders dan die van deze aarde.

[4] Maar voor de opmerkzame waarnemer zijn ook hier genoeg van dergelijke verschijnselen te vinden die met die in het hiernamaals heel precies corresponderen. Zo kun je bijvoorbeeld fysiek dichtbij een mens staan, die innerlijk je grootste vijand is en dag en nacht er op zint hoe hij je op de gevoeligste manier schade toe kan brengen, en toch geestelijk ver van hem verwijderd zijn. Hij kan je niet uitstaan vanwege je hoge positie, omdat hij die liever zelf had; hij is echter slim en weet zijn innerlijke gezindheid voor jou zo te verbergen, dat jij die op geen enkele manier ook maar kunt vermoeden. Als je dus bij hem komt, zal hij je met de grootste vriendelijkheid ontvangen en je alle eer geven, terwijl hij in werkelijkheid, als er niet zulke strenge strafwetten zouden zijn, je meteen zou willen vernietigen. Maar hij dacht bij zichzelf: 'Jij bent nu hoog boven en ik nog diep beneden! Jij moet mij eerst nog omhoog helpen, en als ik eenmaal hoog boven ben, zal er wel voor gezorgd worden dat je in de afgrond stort! ' Kijk, dat is reeds een volmaakte duivel, en hij bevindt zich al met lichaam en ziel in de hel, terwijl jij als altijd rechtschapen en eerzaam man je dus in de hemel bevindt.

[5] En kijk, als jij en je slechte buurman bij elkaar zijn, dan zijn fysiek gezien hemel en hel vlak naast elkaar; maar toch kan de hel je niets doen, omdat tussen jullie beiden de wet een steile en onneembare afscheiding vormt. Maar hoe hemelsbreed verschillend is jullie morele toestand en hoe ver van elkaar verwijderd!

[ 6] Kijk, hieraan kun je zien hoe ver hemel en hel van elkaar afstaan! En nu zal Ik je nog een voorbeeld geven van de aard van de hel op zich; let dus goed op !

[7] Stel je twee mensen voor, bijvoorbeeld twee naburige, trotse en heerszuchtige koningen! Uiterlijk zijn ze zeer vriendschappelijk. Als de een de ander bezoekt, overbieden zij elkaar in voorkomendheid en zij omarmen en kussen elkaar als de beste en intiemste vrienden; maar heimelijk denkt en wenst ieder voor zich: '0, zag ik je maar zo gauw mogelijk onder mijn voeten in het stof vertrapt liggen! ' leder loert slechts op een geschikte en voor hem gunstige gelegenheid om zijn buurman, die hij boven alles haat, helemaal te kunnen vernietigen. Wie er echter op uit is met zijn buurman een oorlog te beginnen, vindt ook al gauw een reden daarvoor. Kortom, beiden raken al gauw met elkaar in oorlog, en de sterkere overwint de wat zwakkere, en deze blijft niets anders over dan te vluchten.

[8] Als hij zo zijn huid gered heeft, gaat hij zo vlug mogelijk naar een derde nog machtiger buur, vertelt hem over zijn ongeluk, verraadt hem alles over zijn vroegere vriend, geeft de derde adviezen hoe hij hem gemakkelijk kan overwinnen en biedt zichzelf als aanvoerder aan. Daarop worden snel voor goede soldij krijgsknechten te paard geworven en onverwacht wordt de voormalige overwinnaar, voor hij er erg in heeft, overvallen en beroofd van al zijn goederen en land. Als nu de tweede overwonnene zich nog door de vlucht kan redden, zal hij al gauw een vierde vinden die tegen de derde optrekt en hem mogelijkerwijs overwint, en dan valt er schijnbaar een periode van rust. Maar de overwonnenen rusten innerlijk helemaal niet, maar ieder zoekt voor zichzelf de gelegenheid zich op alle overwin­naars op ongeëvenaarde wijze te wreken. En kijk, zo wordt zo'n,totaal hels gemoed steeds verder en verder gedreven door zijn innerlijke worm, die niet sterft!

[9] En wat je nu in het voorbeeld van de beide koningen hebt gezien, dat vind je in de hele hel. Hoe denk je het zwarte gemoed van deze wezens te kunnen verbeteren?! - Hoe bevalt je deze zaak?'

 

238 De gevechten in de hel

 

[1] DE ROMEIN zei: 'Ja, Heer, als het er in de hel zo uitziet, is er aan een eind van deze wederzijdse buitengewone vijandelijkheden natuurlijk in eeuwigheid niet te denken, en dan ziet het er heel anders uit dan ik mij ooit heb voorgesteld! Zulke geesten zijn dus vanwege hun innerlijke kwade toestand uit zichzelf nooit in staat echte bewoners van de hemel te worden?'

[2] IK zei: 'Heel zeker; als zij duizend eeuwigheden zo gelaten worden, worden zij uit zichzelf in plaats van ooit eens beter, eeuwig steeds maar slechter! Denk je maar eens ontelbaar veel van zulke geesten in, die van niets dan de meest grenzeloze zelfzucht en ongelimiteerde hoogmoed vervuld zijn, hoe die dan onder elkaar huishouden! Bedenk daarbij nog dat zij aan gene zijde helemaal vrij zijn, dat geen enkele wet hen op welke manier dan ook bindt, en iedereen kan doen wat hij wil! Als je je dat eens goed indenkt, zul je daar een anarchie zien waar op aarde geen voorbeeld van te vinden is.

[3] Iedereen wil meteen de hoogste heer zijn; alleen degenen die op gelijke wijze kwaad en slecht zijn, gaan samen tegen anderen die op een andere manier kwaad en slecht zijn, en zo zijn er eeuwig ruzie, getwist, oorlog en wederzijdse verminkingen van de gruwelijkste aard. En verzamelen de verminkten zich weer, dan zijn zij pas helemaal wraakgierig en proberen met hun voorstellingen en goocheltrucs als tovenaars en kunstenaars de aandacht te trekken. Als zij daardoor langzaam maar zeker een grote aanhang gekregen hebben, wee dan degenen die hen verminkt hebben!

[4] En zo zijn er voor iedere soort kwaad en bedrog heel grote gemeen­schappen, die slechts kort in een schijnharmonie met elkaar leven. Als zij een bepaalde andere gemeenschap bestormd, uit elkaar geslagen en buit gemaakt hebben, dan wil bij de verdeling iedereen aanvoerder geweest zijn en dus ook het grootste deel van de buit binnenhalen. Daardoor ontstaat er dan strijd binnen de winnende gemeenschap. Eerst worden loten getrokken. Als iemand door het lot het grootste deel wordt toegewezen, dan vraagt men hem of hij denkt dat hij nog allerlei proeven van echt helse aard durft te doorstaan. Daarbij worden hem de schitterendste dingen voorgespiegeld, zelfs het kronen tot koning en god van alle gemeenschap­pen. Als hij niet op de proef gesteld wil worden, krijgt hij het kleinste deel van de buit, wat hem natuurlijk al heimelijk woedend maakt; als hij daarentegen het voorstel aanvaardt, wordt hij vreselijk gemarteld en moet hij alle mogelijke bespottingen ondergaan en zelfs de grootste pijn stand­vastig verdragen.

[5] Nu geldt dan jullie Romeinse spreekwoord: Aut Caesar, aut nihil (alles of niets). Heeft hij toegestemd en de proeven doorstaan dan wordt hij weliswaar een schijnkoning, -maar die eer duurt niet lang. Al gauw komt er opstand en de gemartelde koning wordt afgezet, en een dictator neemt zijn plaats in en geeft decreet na decreet, waarbij iedereen dan goed voor eigen zak zorgt. Dat is dan weer diegenen niet naar de zin die daarbij te kort komen, en dat kweekt dan ook weer samenzweringen, waaruit al gauw een muiterij van zeer gruwelijke aard te voorschijn komt. En zo kan daar nooit orde ontstaan.

[6] Van tijd tot tijd worden ook betere leraren naar zulke zeer ontredderde gemeenschappen gestuurd; maar het vergaat hen niet veel beter dan het de engelen in Sodom en Gomorra vergaan is. De slechte geesten zouden hen graag als sterke wezens gebruiken om al hun vijanden te vernietigen. Hieraan kun je wel zien hoe het met de verbetering van deze geesten staat.'

 

239 De tweede schepping van God

 

[1] (DE HEER:) ‘Alle helse geesten kunnen zich erg goed anders voordoen dan zij zijn. Zij verschijnen vaak uiterlijk als engelen terwijl ze innerlijk net verscheurende dieren zijn en blijven. Hun vermommings kunst gaat zo ver, dat zij zelfs engelen zouden kunnen verleiden, en Ik ben voornamelijk daarom lichamelijk op deze aarde gekomen, om voor eeuwig tegen de hel een dam op te werpen, die zij in alle eeuwigheid nooit zal kunnen overmeesteren.

[2] Ik, als God van eeuwigheid, zou natuurlijk wel met Mijn wil de hel kunnen vernietigen, maar met haar dan ook de hele schepping. Maar wat dan? Soms met een nieuwe schepping beginnen? Ja, ja, dat zou wel gaan; maar een nieuwe schepping van stoffelijke werelden is in geen andere orde denkbaar dan die van de tegenwoordige, omdat de materie het vastgelegde en noodzakelijkerwijs geoordeelde medium is waarin een wezen, dat in alle opzichten aan Mij gelijk moet worden, geheel los van Mij de proef van de vrijheid van wil moet doorstaan om tot de ware levenszelfstandig­heid te komen.

[3] Daarom is het beter alles te laten bestaan, maar in goede orde van elkaar gescheiden. Dit kon echter door Mij alleen maar verwezenlijkt worden doordat Ik Zelf mens ben geworden, Zelf alle materie heb doordrongen, en daarmee al haar nog zo oude, gerichte geestelijke inhoud geschikt heb gemaakt om zalig te worden.

[4] En dat is nu de tweede schepping, die Ik reeds van eeuwigheid voorzien heb, zonder welke nooit een mens van deze of een andere aarde volmaakt zalig had kunnen worden; want voor deze komst van Mij op aarde was Ik eeuwig een onzichtbare God, zoals het ook in Mozes staat dat niemand God kan zien en in leven kan blijven. Van nu af aan ben Ik voor iedereen een zichtbare God, en iedereen die Mij ziet, leeft en zal eeuwig leven.

[5] De verlossing bestaat echter in de eerste plaats uit Mijn leer, en in de tweede plaats uit Mijn menswording, waardoor de overheersende macht van de oude hel helemaal gebroken en overwonnen is.

[6] Dat heeft de profeet Jesaja reeds aangekondigd toen hij in het 63e hoofdstuk vers 1-9 zei: 'Wie is Hij die van Edom komt, het kleed uit Bosra bespat, rechtschapen gekleed, voortschrijdend door de grootheid van Zijn kracht? ­

[7] Ik, die spreek in gerechtigheid, machtig om te redden!

[8] Waarom heeft Uw gewaad een rode kleur en lijkt Uw gewaad op dat van een druiventreder?

[9] De druivenpers trad Ik alleen, en uit het volk niemand met Mij! Daarom vertrad Ik die (de hel) in Mijn toorn (gerechtigheid) en plette ze in Mijn woede (de hoogste orde der goddelijke wijsheid). Daarom is de overwin­ning op Mijn gewaad gespat (het ware van de leer en het geloof); want de dag der wraak is in Mijn hart, en het jaar van Mijn verlosten is gekomen. Mijn arm bracht Mij heil (het menselijke van de Heer); naar de aarde afdalend overwon Ik haar (de hel). Hij sprak: Kijk, die kinderen zijn Mijn volk (door de hel verleid), daarom werd Ik hun verlosser, wegens Mijn liefde en Mijn mildheid heb Ik hen verlost.’

[10] En verder vinden jullie ook bij hem in zijn 59e hoofdstuk: 'Hij zag dat er niemand was (d.w.z. geen liefde en geen waarheid) en verbaasde zich dat er geen vertegenwoordiger was; daarom bracht Zijn arm (het menselijke van de Heer) Hem heil, en de gerechtigheid richtte Hem op (de goddelijke orde in het menselijke van de Heer). Daarom trok Hij gerechtigheid aan als een pantser en de helm des heils op Zijn hoofd en trok het gewaad van de wraak ( de waarheid) aan en bedekte Zich met ijver als met een mantel. Toen kwam voor Sion een verlosser!’

[11] In Jeremia lezen jullie (hfdst.46): 'Zij hebben de moed verloren, want hun (van de hel) helden zijn verslagen. Zij sloegen op de vlucht en keken niet achterom. Die dag (tot eer en prijs) is voor de Heerjehova Zebaoth een dag van wraak, waarop Hij wraak zal nemen op Zijn vijanden en Zijn zwaard zal vreten en zat zal worden.'

[12] En in de 45e psalm, vers 4-8, lezen jullie iets heel voortreffelijks, dat luidt: 'Gord het zwaard (ook het menselijke van de Heer) om de lendenen, Machtige! Uw pijlen ( de waarheid) zijn gepunt. Volkeren (van de hel), die in hun hart vijanden van de koning (het goede en ware) zijn, zullen onder U vallen. Vestig Uw troon (de kerk des Heren) voor de tijd die komt en de eeuwigheid! U hield van de gerechtigheid; daarom heeft God U gezalfd.’

[13] Er zijn nog veel van dergelijke plaatsen waarin duidelijk gemaakt wordt dat Ik voornamelijk in het lichaam in deze wereld ben gekomen om de al te grote inmenging van de hel voor eeuwig een halt toe te roepen.’

 

240 De verhouding tussen hel en wereld

 

[1] (DE HEER:) 'Laat echter niemand van jullie denken dat Ik ook de hel eens geschapen zou hebben! Dat zij verre van Mij en van jullie allen! Denk ook niet, dat het een plaats van eeuwige bestraffing van de boosdoeners van deze aarde is! Zij heeft zich vanzelf gevormd uit al die vele mensen­zielen die op deze aarde iedere goddelijke openbaring weghoonden, God loochenden, slechts deden wat hun uiterlijke zinnelijkheid behaagde, maar zich uiteindelijk goddelijke eer lieten bewijzen en al het volk door hun hovelingen liet instrueren dat zij zelf goden waren en dat het hele volk hen moest aanbidden, zoals Nebukadnezar dat in Babylon deed. Zij bedachten opnieuw afgoden en dwongen de volken die te aanbidden en hun grote offers te brengen; wie dat niet deed, werd onmenselijk gemarteld.

[2] Daaruit kunnen jullie welopmaken wat voor macht de hel over de hele aarde uitoefende, en hoe dringend het nodig was dat Ik Zelf af moest dalen in de materie om dit oude maar noodzakelijke gericht met Mijn hele inzet te doorbreken en daardoor tegen de hel die zichzelf geschapen had een dam op te werpen die zij nooit meer zo zal doorbreken als tot nu toe het geval was .

[3] Ik, de Allerheiligste, moest Mij met de onheiligheid van de zwakheid van de mensen van het geschapene bekleden, om als een sterke held de hel te kunnen naderen om deze te overwinnen. Ik ben nu naar haar toegeko­men, ben er midden in, en alle duivels en satans vluchten voor Mij als los kaf in de stormwind.

[4] En hiermee heb Ik jullie nu met een voorbeeld laten zien, wat de hel is, wat zij deed, ten dele nog doet, en wat de verlossing is. – Hebben jullie dat wel enigszins begrepen?'

[5] Nu zei AGRICOLA vol verbazing: 'Heer, zo'n beschrijving van de hel is mij nog nooit ter ore gekomen! Wij Romeinen hebben haar in onze fantasie onder de aardbodem gesitueerd, en dan speciaal op die plaatsen waar er, zoals bij ons, van die bergen zijn die voortdurend roken en van tijd tot tijd grote, alles verwoestende vuurmassa 's uitspuwen. Ah, maar zo ziet de zaak er heel anders uit! Dan is immers nu de hele aarde met een mensengeslacht dat buitengewoon losbandig is een volmaakte hel; want in deze wereld gaat het nu net zo toe als U ons het reilen en zeilen in de hel beschreven heeft!’

[6] IK zei: 'Ja, m'n vriend, de wereld en de hel zijn net zo één als lichaam en ziel één zijn. De grote helleziel bedient zich net zo van de uiterlijke wereld als de ziel zich van haar lichaam bedient. Als de ziel een engel is door haar liefde tot God en de naaste, dan zal ook het lichaam alleen maar goed doen, omdat de ziel, die het lichaam levend maakt, niets kwaads wil en kan doen; maar is de ziel al volledig een duivel, dan is haar lichaam dat ook.

[7] Ik kwam echter nu in dit wereldlichaam om al de legioenen maal legioenen duivels daaruit te verdrijven. Ik gaf je gisteren met de jonge vrouw in het klein een voorbeeld van wat Ik nu in het groot doe. Ik zal nu het huis schoonvegen van de oude duivels; maar als de mensen zich niet daaraan zullen houden, dan zullen ze al gauw gereed zijn met een nieuwe hel en haar duivels, en die zullen dan al gauw in het gereinigde huis intrekken en een toestand in de wereld te weeg brengen die nog erger zal zijn dan de eerste voor Mij was.

[8] Want zoals voorheen, moet ook nu en in het vervolg iedere ziel in het lichaam haar wils­ en kennis vrijheidsproef doormaken, en die kan zonder toegelaten prikkels tot het goede en het kwade nooit .of te nimmer plaatsvinden. Maar nu hebben de mensen door Mij hulp bij de hand en ze kunnen de hel die zich in hen uit wil breiden altijd met glans overwinnen, wat nu juist het gevolg van Mijn verlossing is. Die dat echter niet zullen doen, zullen nog dienstbaarder aan de nieuwe hel zijn dan de ouden dat tot op deze tijd waren.'

[9] AGRICOLA zei: 'Ja, Heer, zou het dan niet beter zijn zulke nieuwe hellezielen na hun lichamelijk leven maar meteen helemaal te vernieti­gen ? !’

[10] IK zei: 'Ja, m'n vriend, dat gaat niet; want alle zielen, goede en slechte zijn uit Mij, en van Mij kan eeuwig nooit iets vernietigd worden, dus ook de slechtste ziel niet, maar iedere ziel zal volgens haar liefde verder leven. - Mijn vriend, begrijp je dit zo'n beetje?'

[11] Toen zeiden ALLEN: 'Heer en Meester! Deze zaak is ons nu helemaal duidelijk; maar er gebeurt nu iets anders bij ons, namelijk, een heel speciaal treurig gevoel in ons hart doet zich gelden, en noodzakelijkerwijs om twee redenen: De eerste is dat we met lichaam en ziel duidelijk in de volmaaktste helleven en de tweede is dat altijd verreweg het merendeel van de mensen van deze aarde kennelijk niets anders dan hellegeesten worden, en dat ook duidelijk voor eeuwig. Is er dan voor zulke hellegeesten werkelijk ook bij U, o Heer, geen mogelijke hulp meer denkbaar?'

 

241 Lazarus wil de zondaars helpen

 

[1] Maar toen zeiden DE FARIZEEËN EN SCHRIFTGELEERDEN, die in het geheim niet erg met de uitleg over de hel tevreden waren: ' Ah, daarover maken wij ons helemaal geen zorgen en wij laten dat aan Zijn goedheid en wijsheid over. We hebben immers gemopperd omdat Hij zoveel zondaars en tollenaars aannam, die toch ook echt geen hemelse geesten waren, dus zal Hij ook wel voor geesten die reeds werkelijk hels zijn een uitweg hebben! Want in Zijn wijsheid zal nog heel veel verborgen liggen wat Hij ons niet zal openbaren. Wat wij nodig hebben zal Hij ons openbaren; wat we echter beslist niet nodig hebben, daar moeten we ons ook niet druk over maken. Als een duivel uit eigen wil zo blind en dom is en als hij geen licht wil aannemen, -wel, laat hem dan in eeuwigheid duivel blijven! Als hij voortdurend de gelegenheid heeft zich te verbeteren, en het hem niet aan begrip en verstand en ook niet aan wil daarvoor ontbreekt, maar als hij toch het goede en ware niet wil en het in zekere zin een eer vindt tegen de wil van God in te gaan, wel, laat die nar dat dan doen zolang hem dat waarschijnlijk plezier verschaft, en God en alle zalige heiligen zullen daarbij niets verliezen! -Dat is zo onze heel nuchtere mening.’

[2] LAZARUS zei: 'Ja, ja, jullie mening is volkomen juist, en de Romeinen hebben ook helemaal gelijk als zij zeggen: 'Hem die het zelf wil, geschiedt geen onrecht! ' , maar ik zeg: Zo spreekt toch alleen maar de droge wereldse rechtsfilosofie. Maar als ik een mens zie die zich uit vertwijfeling van het leven wil beroven, of ik zie een echt onervaren mens die giftige bessen verzamelt om op te eten, dan is het toch mijn menselijke plicht niet maar iedereen te laten doen wat hij zich voorgenomen heeft, maar hem daar heel ernstig van af te houden en hem te vertellen welke gevolgen het een en ander voor hem kan hebben.

[3] Natuurlijk, als ik niet weet of zie dat er ergens voor een mens door zijn handelwijze gevaar dreigt, dan heb ik ook geen gevoel voor hem en kan ik hem ook niet helpen; maar als ik het zie, weet en voel, dan mag ik een mens, al is hij nog zo dom en eigenzinnig, niet door zijn eigen wil aan de ondergang prijsgeven, en het kan een voelend hart niet onverschillig laten of er tussen duizend mensen negenhonderd negenennegentig verloren gaan of niet. En ik kan daarom al diegenen alleen slechts prijzen die het hard en treurig te moede wordt als zij beseffen dat er zo ontzettend velen zo goed als voor eeuwig verloren zijn, en ik vind het nu ook heel natuurlijk dat deze edel voelende mensen zich op die wijze voor de Heer uitgespro­ken hebben. Want van Hem kan men toch wel met het volste vertrouwen verwachten, dat Hij ons in dit opzicht een juiste verklaring, ook al is het door een of ander beeld, zal geven. -Heer, heb ik juist geoordeeld of niet?'

[4] IK zei: 'M'n beste broeder Lazarus, je hebt heel juist geoordeeld! Ook al mopperen alle Farizeeën en schriftgeleerden daarover, toch ben Ik alleen de Heer, en kan doen wat Ik wil, en niemand kan Mij ter verantwoording roepen en zeggen: 'Heer, waarom doet U dit of dat?'

[5] Ik zal jullie echter over de ware barmhartigheid van God een paar voorbeelden geven, en oordelen jullie dan zelf aan de hand daarvan, hoe het daarmee staat. -Luister dus naar Mij!’

 

242 Drie gelijkenissen over de barmhartigheid van God

Het geheim van de liefde

 

[1] (DE HEER:) 'Waar vind je een man, die honderd schapen heeft en als hij er één van verliest niet meteen de negenennegentig in de woestijn achter zal laten en op weg zal gaan naar het verloren schaap en het zo lang zal zoeken tot hij het terugvindt, en, als hij het gevonden heeft, het op zijn schouders neemt van vreugde? En als hij dan thuiskomt, zal hij al zijn buren bij zich uitnodigen en zeggen: 'Wees blij met mij, want ik heb mijn schaap dat verloren was, teruggevonden en geef een feestmaal! ,

[2] En Ik zeg jullie: Zo zal er ook meer vreugde zijn over één zondaar die verloren was, als hij zich echt verbeterd heeft, dan over negenennegentig rechtvaardigen die nooit boete hoefden te doen! (Luc.15,3-7)

[3] Of welke vrouw, die tien stuivers heeft en één daarvan verliest zal dan niet meteen een licht aansteken, het hele huis op z'n kop zetten en blijven zoeken tot zij de verloren stuiver vindt? En als zij de verloren stuiver teruggevonden heeft, zal zij dan niet haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar roepen en zeggen: 'Wees blij met mij, want ik heb mijn stuiver gevonden, die ik verloren had!'?        .

[4] En Ik zeg: Zo zal er ook in de hemel bij de engelen van God een grote vreugde zijn over één zondaar, die verloren was, maar door ware en ernstige boetedoening zich weer voor de hemel heeft laten vinden! (Luc .18, 8-11)

[5] Luister nu verder naar een beeld dat ook heel veelzeggend is! Er was eens een heel aanzienlijk en buitengewoon rijk man, die twee zoons had. En de jongste zoon ging naar zijn vader en zei tegen hem: 'Geef mij het deel of de waarde van mijn goederen dat mij als erfgenaam toekomt; want ik wil weg en mijn geluk in de wereld beproeven!' De vader verdeelde het goed van de zoons en gaf de jongere zijn deel.

[6] Al gauw daarna verzamelde de jongste al zijn bezittingen en ging weg naar verre landen. Toen hij een plaats vond die hem aanstond, verbraste hij daar al zijn geld. Nadat hij al gauw al zijn bezittingen erdoor gejaagd had, kwam er grote schaarste in dat land en hij begon gebrek te lijden. Daarop ging hij naar een burger van dat land en vroeg hem om werk, en die zond hem op zijn akker om zijn varkens te hoeden. Na echter een paar dagen de varkens gehoed te hebben, kreeg hij erge honger en wilde zijn buik vullen met het draf dat de varkens aten, en niemand gaf het hem.

[7] Omdat hij echter zo'n honger leed en zich, toen de nood het hoogst was, alleen met wortels en gras voedde, kwam hij eindelijk tot zichzelf en zei in gedachten: 'Hoeveel dagloners heeft mijn vader thuis die brood in overvloed hebben en ik verga van de honger! Ik zal echter op weg naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: 'Vader, ik heb gezondigd in de hemel en voor u! Ik ben voortaan niet meer waard dat ik uw zoon heet; maar neem me aan als een van uw minste dagloners!' (Jeremia 3, 12 en Psalm 51, 6)

[8] En zo ging de zoon op weg en reisde naar zijn vader. Op grote afstand zag de vader de zoon al aankomen, en hij had medelijden met hem. Daarom liep hij hem met open armen tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. De zoon zei echter tegen hem: 'Vader , ik heb in de hemel en voor u gezondigd; ik ben in het vervolg niet meer waard dat ik uw zoon genoemd wordt! ' Maar de vader zei tegen zijn knechten: 'Breng meteen het beste gewaad en doe het hem aan, en geef hem een ring aan zijn vinger en trek hem schoenen aan! En breng een gemest kalf, slacht het en laat ons eten en vrolijk zijn! Want deze, mijn zoon, was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden! Laten we nu dus zingen en vrolijk zijn!’

[9] Maar de oudste zoon was op het veld, en toen hij naar huis kwam, hoorde hij zingen en dansen. En hij riep een van de knechten bij zich en vroeg hem wat dat was. De knecht zei tegen hem: 'Uw broer is gekomen, en uw vader heeft voor hem een gemest kalf geslacht omdat hij zijn verloren zoon weer gezond terug had.' Toen werd de oudste zoon kwaad en wilde niet naar binnen gaan. De vader ging echter naar buiten en vroeg het hem dringend. Maar de oudste zoon zei tegen zijn vader: 'Kijk, ik dien u zoveel jaar en heb nooit uw gebod overtreden, en u heeft mij nooit ook maar een bok gegeven om daarmee met mijn vrienden een keer feest te vieren! Maar nu deze zoon van u gekomen is die zijn bezit met hoeren erdoor heeft gebracht, nu heeft u voor hem een gemest kalf geslacht! ‘Mijn zoon, jij bent altijd bij mij', sprak de vader, 'en alles wat van mij is, is ook van jou! Daarom moet ook jij nu vrolijk zijn, want deze broer van je was dood en is weer levend, en hij was verloren en is teruggevonden!' Toen ging ook de oudste broer naar binnen en was erg blij met zijn jongste broer. (Luc.15 ,11-32)

[10] Kijk, deze beelden zeggen jullie alles wat degenen nodig hebben die met hun liefhebbende hart op de Vader in de hemellijken; zij die echter alleen maar wijs zijn, voelen de grote behoefte van de liefde in de Vader niet.

[11] David, de man naar Gods hart, had ook twee zoons die hij bijzonder lief had. Wat zou David, ondanks dat Absalom hem vervolgde en hem met alle middelen trachtte te overwinnen, hebben willen geven aan degene die hem de zo zeer geliefde zoon levend teruggebracht zou hebben! Salomo was wel de wijsheid zelf en steeds bij David, maar Davids liefde en toeneiging ging naar Absalom uit.

[12] O beste mensen, dit beeld zegt oneindig veel! Wat een vreugde zal Davids hart voelen wanneer zijn verloren Absalom hem eens weer levend tegemoet zal komen!

[13] In de liefde ligt nog heel veel verborgen wat geen wijsheid doorgrond heeft; daarom is de Vader als de eeuwige liefde ook groter dan de Zoon, die als Haar licht hier voor jullie staat.

[14] Daarom zeg Ik: Veel is zelfs voor de meest wijze mensen onmogelijk, wat bij God in Zijn liefde toch allemaal mogelijk is! - Geloven jullie dit van Mij?'

[15] LAZARUS zei vol blijdschap: 'Heer, wij danken U heel innig voor deze mededeling; want wie niet met zevenvoudige duisternis van zijn ziel en zijn hele gemoed geslagen is, moet toch wel zonder meer merken wat U daanI1ee aangeduid hebt. Ik in ieder geval heb U heel duidelijk begrepen, en dat zal wel bij velen het geval zijn.’

[16] Ook vrijwel allen die hier aanwezig waren, zeiden dat zij het gesprokene goed begrepen hadden.

 

243 De gevolgen van de verkeerde voorstelling van gene zijde

 

[1] Alleen de Farizeeën waren het er nog niet over eens, en DE SCHRIFT­GELEERDE zei: 'Het geheel klinkt weliswaar heel hoopvol, maar past niet bij het begrip van een daar tegenoverstaande eeuwige beloning. Want als de goede mens voor zijn goede handelingen, en voor zijn geduld bij alle soorten pijn en lijden, schadeloosgesteld wordt door een eeuwige beloning aan gene zijde, dan zou ook de boosdoener, die op deze wereld alleen maar een goed leventje leidt, eeuwig bestraft moeten worden.

[2] En als men de mensen zou vertellen dat uiteindelijk ook nog uit de hel verlossing mogelijk is, dan zullen er nog meer boosdoeners op aarde komen! Nu houdt nog de vrees voor de eeuwige straffen in de hel heel veel mensen van kwade handelingen af, en de hoop op het bereiken van de eeuwige gelukzaligheid spoort de mensen aan tot het goede! Maar nemen we aan dat ook de verdoemden nog een mogelijke kans hebben eenmaal zalig te worden, dan zullen ook de goeden zich meer en meer bij hen voegen, en het zuiver goede zal op aarde al gauw net zo zeldzaam worden als diamant. Dat is allemaal voor een week hart wel erg troostrijk, - maar het gevoel van rechtvaardigheid verdwijnt daarbij! Dat is zo mijn eerlijke mening.’

[3] IK zei: 'Voor jou kan dat wel erg eerlijk zijn, maar voor Mij is dat erg krom! Als jij gelooft, dat hetzij de hel of de hemel als beweegredenen moeten dienen om de mensen van het kwade af te houden en naar het goede toe te brengen, dan ga je toch wel uit van een heel foute gedachte; want de volkomen slechte mens lacht om jouw hel en om jouw hemel, en de volkomen goede is ook goed zonder jouw hel en zonder jouw hemel. Want op de manier waarop jij de zaak voorstelt zijn de hel en de hemel pas helemaal geschikt om ieder mens zo slecht mogelijk te maken.

[4] Want wie goed doet alleen vanwege het loon, leent zijn geld tegen hoge rente uit, en wie dat doet, bezit geen naastenliefde, en nog minder liefde voor God. Want hoe kan iemand die zijn naaste die hij ziet, niet liefheeft, dan wel God liefhebben die hij niet ziet?

[5] Neem echter hemel en hel eens weg, en kijk dan eens naar jouw vrome mensen! Die zullen nog erger te keer gaan dan een op winstbejag uit zijnde makelaar die merkt dat zijn schuldenaar er met het geleende geld vandoor is; en omdat zij geen helse straffen meer te duchten hebben, zullen zulke mensen dan alleen maar door de gesanctioneerde wereldse wetten in te tomen zijn.

[6] Het is dus van het begin af aan al verkeerd geweest van de mensen, dat de ouden de hel voor hun kinderen zo heet mogelijk maakten en de hemel afschilderden met alle kleuren van het licht en met alle geneugten die de menselijke zintuigen strelen. Daardoor veroorzaakten zij wel een soort vroomheid, die echter vanwege de hel, waar je erg gemakkelijk in terecht kon komen, en vanwege de hemel, die te moeilijk bereikt kon worden, nooit in ware liefde tot God en de naaste overging, maar bij de zwakke re karakters ontaardde in een steeds grotere vrees en bij de sterkere, die meer verlicht waren, overging in een totale onverschilligheid ten opzichte van God en de medemens. Want deze sterkere mensen geloofden zelf helemaal niets, maar deden pro forma mee, om het gewone volk het geloof te laten behouden, opdat het niet in opstand zou komen tegen hen voor wie het moest werken, zodat die zich in de plaats van het verloren geloof in God, hemel en hel op de wereld een hemel non plus ultra konden bereiden.

[7] Het gevolg daarvan is echter de huidige bijna totale goddeloosheid onder de mensen, die als de wereldse wetten van Rome hen niet met het zwaard ervan afgehouden zouden hebben, allang in grote woede tegen de heersersnaturen opgestaan zouden zijn en hun metterdaad gevraagd zouden hebben waarom zij hen zouden moeten dienen en hen onderdanig zouden moeten zijn.

[8] Kijk, dat alles is een gevolg van dat rechtvaardigheidsgevoel in de ziel van de mensen die altijd net als jij in de scherpste bewoordingen de mensen prediken dat God weliswaar de goeden eeuwig in de hemel beloont, maar tengevolge van zijn onverbiddelijke gerechtigheid de slechten ook eeuwig in de verschrikkelijkste hel onder ongehoorde martelingen eeuwig zonder enige verzachting straft!

[9] O, jullie dwazen! Bestaat er wel een vader die ook maar enige liefde voor zijn kinderen heeft, die een kind dat tegen zijn gebod in handelde, levenslang in een kerker zou laten gooien en het daarbij nog elke dag dat het leefde zou willen laten tuchtigen?! Als een menselijk vader dat niet doen zal, die in de aard als mens toch slecht is, hoeveel te minder zal de Vader in de hemel dat dan doen, die de eeuwige en zuivere liefde en goedheid Zelf is!

[10] Of stel je eens op aarde een waarachtig wijs en zeer verstandig mens voor! Zal die ooit een eeuwig durende bestraffing van een zondaar goed kunnen keuren, of zal hij iemand zo’n straf opleggen? Beslist niet, - en de zeer wijze God des te minder!

[11] Ik zeg jullie echter, dat er in de toekomst onder Mijn ware volgelingen zelfs helemaal geen tijdelijke straffen zullen bestaan, hoewel het tot nu toe was: leven om leven, oog om oog en tand om tand, -maar als iemand je een klap in je gezicht geeft, geef hem er niet een terug, maar keer hem ook je andere wang toe, zodat hij je nog een klap kan geven als hij nog boos op je mocht zijn, opdat er dan vrede en enigheid tussen jullie moge zijn! Als iemand je een oog zou hebben uitgeslagen, doe dan bij hem niet hetzelfde, maar vergeef hem en je zult als lijdende zijn hart verbeteren. Vergeld nooit kwaad met kwaad, dan zullen jullie als Mijn waarachtige leerlingen rust hebben in de wereld en ook juist daardoor tonen dat jullie waarachtig Mijn leerlingen zijn!’

 

244 Over rechtspreken en straffen

 

[1] Toen zei DE SCHRIFTGELEERDE: 'Heer en Meester, ik zie nu wel, dat alleen U goed en waarachtig bent, en het is wel het beste je zo te gedragen, en zo te geloven en te spreken, als U dat nu allemaal uit en te na heeft uitgelegd! Alleen met het opheffen van de doodstraf kan ik mij nog niet helemaal verenigen; want als het leven van een mens niet het leven van een moordenaar zou kosten, dan zou immers al gauw geen mens zijn leven meer zeker zijn. Alleen de zekere doodstraf houdt velen af van de allergrootste gruweldaden!’

[2] IK zei: 'Ja, dat is weer jouw mening, maar Mijn mening is een heel andere! De ene tijger brengt de andere voort, zo brengt een leeuw, een panter en een hyena ook zijns gelijke voort.

[3] Als een ruw, dierlijk verwaarloosd mens, door.zijn dierlijke hartstochten gedreven een mens doodt, zou de gedode eigenlijk het recht hebben degene die hem heeft doodgeslagen ook te doden; een derde echter die de doodslager nooit kwaad gedaan heeft, heeft eigenlijk helemaal geen recht zich in de plaats van de verslagene op diens moordenaar te wreken. Maar omdat zo'n dierlijk mens ook voor andere mensen gevaarlijk kan worden, kan er jacht op hem gemaakt worden. Heeft men hem te pakken, dan moet men hem in een goede gevangenis zetten, onderricht geven en proberen van hem een mens te maken! Is dat gelukt, dan heb je van een duivel een mens gemaakt, waarvoor je meer van het ware levensloon in je te verwachten hebt dan wanneer je de moordenaar gedood zou hebben. Dat zou dus iets zijn wat het allerbeste met een moordenaar gedaan kon worden.

[4] Of maak in een ander geval, als de moordenaar een te beruchte en helemaal lichamelijke duivel zou zijn, ook jacht op hem en vraag hem dan, wanneer je hem gevangen hebt, de reden waarom hij die gruweldaden gepleegd heeft, en of hij er geen berouw over heeft! Spreekt hij (de waarheid)* , (*toegevoegd) doe dan zoals ik hiervoor gezegd heb; loochent hij de daad echter of geeft hij op jullie vragen geen behoorlijk antwoord, hoewel jullie er van overtuigd zijn dat hij de booswicht is, zorg er dan voor dat hij verder onschadelijk wordt voor de menselijke samenleving, maar niet door zijn dood, maar hetzij door hem achter stevige tralies te zetten, door het blind maken van zijn ogen of door een verbanning naar een dusdanig verre streek aan zee, dat hij daar nooit meer vandaan kan komen.

[5] Dat is zo Mijn raad hoe jullie je ook in zo'n geval als Mijn echte leerlingen zullen moeten gedragen. Jullie kunnen de misdadigers in jullie gemeente verbeteren of deze van hen zuiveren, maar jullie mogen geen rechter spelen! Want wie oordeelt, zal eens ook door Mij geoordeeld worden. Wie echter niet oordeelt, zal ook door Mij niet geoordeeld worden. Als jullie degenen die tegen jullie zondigen zullen vervloeken en verdoemen, dan zal jullie eens van Mij datzelfde te wachten staan; als jullie echter volgens Mijn leer wandelen, zullen jullie ook niet verdoemd en vervloekt worden.

[6] Jullie moeten tegen jullie broeders zelfs niet 'raka ,** (**achterbaks mens) zeggen; want daardoor maken jullie je al aan een gericht schuldig omdat je, als je dat ernstig meent, over een broeder een oordeel geveld hebt. Nog minder moeten jullie tegen een broeder, ook al is hij nog zo dom, in alle ernst zeggen dat hij een dwaas is; want als jullie wijzer zijn dan hij, dan zijn jullie dat door Gods genade. Als jullie daarom echter trots geworden zijn en het gebeurt dat jullie je vanwege een dom mens schamen, niet met hem willen praten en zeggen: 'Wie kan er met een dwaas praten?', dan stamt zo'n oordeel al uit de kiem van de hel in je, en maak je je schuldig aan het helse vuur. Het is echter niet passend als er in Mijn echte leerlingen door zo'n valse impuls helse vonkjes ontstoken zouden worden, want ook uit het kleinste vonkje kan een grote brand ontstaan.

[7] In de hel is het hoogmoedsvuur het hoogst, en in de hemel schijnt alleen het licht van de grootste deemoed en bescheidenheid, en het zachte vuur van de liefde verwarmt alles en maakt alles levend. -Begrijp je dat?'

 

245 De grote scheppingsmens in het universum

 

[1] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Ja, Heer en Meester, nu is ook mij alles duidelijk; maar wij allen bij elkaar zullen niets in kunnen brengen tegen de macht van de wereldheersers! En die zullen hun strafcodex daarom niet veranderen, en zij zullen hun doodsoordelen vellen als voorheen, en Uw leer zal in dit opzicht de wil van de wereldheersers en machtigen niet buigen!'

[2] IK zei: 'Net zoals jij weet Ik ook wel hoe het met de wereldheersers overal ter wereld staat. Ik heb ook niet tegen hen gesproken, maar tegen jullie! Jullie zullen ook naar de wereldheersers gaan en hun Mijn wil kunnen meedelen. Die het aan zullen nemen, zullen er ook wel bij varen, - die het echter niet aan zullen nemen, maar hun rechtspraak houden als tevoren, die zullen ook daarna hun loon van daar ontvangen, van waar zij hun oordeel gehaald hebben; want zij die het niet van Mij hebben en het voortaan ook niet willen hebben, die kunnen het toch nergens anders vandaan hebben dan uit de hel, en dus zullen zij ook van haar het loon daarvoor oogsten!’

[3] DE GELEERDE FARIZEEËR zei: 'Ja, Heer, als zij het beeld van de verloren zoon horen en begrijpen zullen, zullen zij zich uiteindelijk om de hel niet zo erg druk maken!’

[4] IK zei: 'Maak jij je maar ergens anders zorgen over! De tijd, waarbinnen de verloren zoon* (* de grote Scheppingsmens) de genoemde hoop gegeven is, is niet zo kort als jij je je misschien voorstelt. Ik zal je de duur van de gerichte werelden duidelijk maken, luister dus!

[5] De aarde is zeker geen klein hemellichaam, en de zon is juist duizend­maal duizendmaal groter dan deze hele aarde; maar reeds de dichtstbijzijnde centrale zon is meer dan tienmaal honderdduizend maal groter dan deze zon, die deze aarde verlicht en weldra op zal gaan, en heeft meer volume dan alle tienhonderd maal duizendmaal duizend planetaire zonnen tesamen met al hun aarden en manen en kometen, die zich allemaal in voor jullie onvoorstelbaar uitgestrekte kringen met hun aanhang met grote snelheid om zo 'n centrale zon bewegen en toch, vooral de verst verwijderde, vaak duizendmaal duizend jaren van deze aarde nodig hebben om slechts eenmaal hun uitgestrekte baan te doorlopen en weer op het beginpunt terug te komen.

[ 6] Nu bestaat er echter nog een tweede soort centrale zonnen, waarom­heen zich in nog oneindig grotere banen hele zonnengebieden met hun centrale zonnen bewegen, waarvan de verst verwijderde gebieden reeds een aeon van deze aardse jaren nodig hebben om slechts eenmaal om deze tweede centrale zon té cirkelen. Zo' n tweede centrale zon, waaromheen nu hele zonnengebieden met hun centrale zonnen draaien, zullen we samen met haar duizendmaal duizend zonnengebieden een zonnenheelal noemen.

[7] Stel je nu echter weer een net zo groot aantal van die zonnenheelallen voor! Die hebben weer op een afstand die voor geen mensenverstand meer te meten is een gemeenschappelijke centrale zon, die op zich als hemelli­chaam nog tienmaal duizendmaal duizend maal groter is dan de zonnen­heelallen die in onmetelijk wijde kringen om haar heen draaien.

[8] Dit zonnenheelal gezelschap met een centrale zon zullen we een zonnenal-al noemen. Zulke al-allen zijn er weer in een voor jullie ontelbaar aantal, en alle hebben op een eindeloze diepte weer een ongehoord grote centrale oerzon, waaromheen zij zonder verstoring van hun vele afzonder­lijke bewegingen als één lichaam in een alleen voor een engel meetbaar wijde baan doorlopen, en zo'n zonnen­ en wereldensysteem willen we, om het tot een begrijpelijk begrip te maken, een zonnen­ en werelden­hulsglobe noemen, omdat alle hiervoor genoemde al-allen naar alle rich­tingen om de centrale oerzon cirkelend, een onmetelijk grote bol vormen en tengevolge van hun noodzakelijkerwijs vrijwel gedachten snelle bewe­ging en de daardoor veroorzaakte centrifugale kracht op een natuurlijk voor jullie onmeetbare diepte en verte een soort huls vormen, waarvan de dichtheid die van de atmosferische lucht van deze aarde benadert en van binnen naar buiten een doorsnede heeft die gerekend naar de afstanden op aarde zelfs met duizendmaal duizend aeonen nog veel te gering zou zijn.’

[9] Toen zeiden DE SCHRIFTGELEERDE EN DE ROMEIN EN MIJN LAZARUS: 'Heer, we worden duizelig van deze meer dan verschrikkelijke grootte van Uw schepping! Kan een engel die wel ooit overzien en de waarheid daarvan bevatten?'

[10] IK zei: 'Heel zeker, want anders was het geen engel! Maar laat je duizeligheid maar varen, want het wordt nog erger; want nu heb Ik jullie nog maar nauwelijks een stip van de grootte van Mijn schepping laten zien!

[11] We zijn bij de grote huls als gemeenschappelijke omhulling van al de talloos vele al-allen staan gebleven. Hoe die omhulling tot stand komt, heb Ik jullie al in het kort aangeduid. Maar waarom wordt ze gevormd?

[12] Kijk, alles wat een geheel vormt, van het grootste tot het kleinste, heeft ter bedekking en ter bescherming van zijn uiterst kunstige binnenste een omhulling! Deze omhulling heeft echter ook nog het heel belangrijke doel om het onreine van het binnenste mechanisme van een levend lichaam in zich op te nemen en als iets wat voor het organische leven ondeugdelijk is naar buiten te brengen, maar daarvoor dan van buiten af gezuiverde levensvoedingsstof op te zuigen en ter versterking van het leven aan het inwendige, organische lichaamslevens mechanisme toe te voeren. Daaruit kunnen jullie je nu in ieder geval een duidelijk begrip vormen, waarom ik het geheel van zonnen­ en werelden-al-alcompendium een omhulde bol of 'hulsglobe' noem.

[13] Maar vraag niet naar de grootte en lengte van de doorsnede van zo'n hulsglobe! Want voor de mens zou er wel eens moeilijk ooit op deze aarde een getal uitgedacht kunnen worden waardoor men als men de afstand van deze aarde naar de zon, die toch ongeveer 44 maal duizendmaal duizend uur bedraagt, als eenheidsmaat neemt, zoiets toereikend zou kunnen bepalen, want aeonenmaal aeonen van zulke afstanden zijn nauwelijks voldoende voor een zonnenwereldal-algebied, waarvan er binnen een hulsglobe zoals reeds aangeduid een vrijwel ontelbaar aantal zijn. Nu heb Ik bij jullie toch nog het begrip voor de bijna oneindige grootte van een hulsglobe gevormd, en op deze basis kunnen we dan wel verder bouwen.

[14] Kijk, zo'n hulsglobe is eigenlijk slechts een enkel punt in Mijn grote scheppingsruimte! Hoe je je dat echter voor moet stellen en dat moet begrijpen zal Ik jullie allen meteen laten zien.

[15] Denken jullie je nu helemaal buiten de reusachtig grote omhulling of buitenste huid van een hiervoor beschreven globe een zich naar alle kanten uitstrekkende, ontzaglijke ruimte die helemaal leeg is, en ga die in gedachte in tot zelfs iemand met heel scherpe ogen van die hele vrijwel eindeloos grote hulsglobe alleen nog maar een flauw schemerig minuscuul puntje zou kunnen ontdekken, en in de tegenovergestelde richting ook weer zo'n puntje, dat natuurlijk ook weer een hulsglobe is. Dat geeft dan zo ongeveer een indruk van de afstand tussen twee hulsgloben, die alle twee even groot zijn, maar door de enorme afstand reeds halverwege tot een nauwelijks waarneembaar schemerig puntje ineenschrompelen, en zo hebben we dus kennis gemaakt met twee naburige hulsgloben.

[16] Wat zullen jullie echter zeggen als Ik je nu vertel dat er van zulke hulsgloben in de eindeloos grote scheppingsruimte, ook al is je begrip als mens nog zo groot, werkelijk ontelbaar vele zijn, die echter alle volgens Mijn orde in hun totaliteit precies een mens in optima forma voorstellen?

[17] Dan vraag je je af hoe groot zo'n mens dan wel moet zijn, als reeds een enkele hulsglobe zo eindeloos groot is en de afstand van de ene hulsglobe naar de andere nog aeonenmaal aeonen maal groter!

[18] Maar ook deze mens is aan de buitenkant net als iedere afzonderlijke hulsglobe met een soort huid omgeven. Weliswaar is die huid nog onnoemelijk veel dikker -om begrijpelijk te spreken - dan die van een hulsglobe, maar deze heeft toch in het algemeen hetzelfde doel en is naar jullie begrippen oneindig belangrijk net als de omhulling van een enkele hulsglobe. Jullie zullen je nu wel afvragen wat er dan buiten deze mens is, en waarop deze bijna eindeloos grote mens staat en wat hij als mens doet.

[19] Buiten deze wereldmens strekt zich naar alle kanten de vrije ether­ruimte eeuwig uit, waar deze mens in een voor jullie begrippen werkelijk eindeloos grote kring, door Mijn wil aangedreven, met voor jullie onvoor­stelbare snelheid doorheen vliegt ter wille van de voedingsstof uit de eindeloze etherzee, waar hij in zekere zin als een vis doorheen zwemt. Omdat er in de vrije, grote etherruimte geen onder of boven is en geen wezen noch naar de ene noch naar de andere kant ergens heen kan vallen, bevindt deze mens zich dus net zo stevig en vast in de etherruimte als deze aarde, de zon en al de aeonenmaal aeonen zonnen in een hulsglobe.

[20] De bestemming waar hij aan werkt is alle grote gedachten en ideeën van God die hij bevat tot rijpheid te brengen voor de toekomstige volkomen vrije en zelfstandige bestemming van het geestesleven.'

 

246 De verlossing van de wereldmens

 

[1] (DE HEER:) 'Zoals jullie nu, zullen nog talloos velen uit hem ontstaan, en dat net zo lang tot al het in hem gerichte en gevangen gehouden leven over zal zijn gegaan in het vrije geestelijke leven; en zolang deze hele wereldmens niet volledig in het vrije, zelfstandige geestelijke zal zijn opgelost, zolang zal ook het gericht en de hel voortbestaan. En dus hoeft niemand van jullie er zich zorgen over te maken dat eventueel de hellegeesten van de ergste soort in het lijden en de kwellingen die zij zichzelf aandoen te kort zullen komen.

[2] De omlooptijd van deze zon om haar centrale zon beslaat een tijds­ruimte van ongeveer 28000 aardse jaren, wat voor de zon zelf dus een jaar is, dat wil zeggen ongeveer een jaar op de zon.

[3] Voordat deze aarde er was, had de zon als datgene wat zij nu is, deze weg al talloze malen doorlopen, maar met deze aarde ook al zo vaak, dat jullie voor het totaal van die zonnejaren in jullie rekenkunde helemaal geen getal kennen dat groot genoeg is om het te berekenen, en er zou nog minder een getal te bedenken zijn voor het aantal malen dat zij haar grote kringloop nog zal blijven volbrengen tot aan haar volledige oplossing. Ik zeg jullie: aeonenmaal aeonen van die zonnejaren zouden nog vrijwel niets zijn!

[4] Maar wat is de ouderdom van een planetaire zon vergeleken bij die van een centrale zon van een zonnengebied, die eindeloos eerder bestond, voor er ook maar één planetaire zon de haar omringende planeten verlichtte?! Maar wat is deze bestaansduur dan weer vergeleken bij die van een centrale zon van een zonnenal, en die weer vergeleken bij de bestaansduur van een centrale zon van een zonnenal-al, en bijna helemaal niets vergeleken bij die van een centrale oerzon in een hulsglobe, die eigenlijk de allereerste grootmoeder van alle zonnen en werelden in een hulsglobe is?!

[5] Welke rekenaar kan bepalen hoe oud zo'n centrale oerzon is, en hoe oud deze nog zal worden?! Hoeveel centrale zonnen en hoeveel hele zonnengebieden zijn reeds uit haar ontstaan die allang helemaal opgelost zijn, en hoeveel zullen er over onvoorstelbaar lange tijden nog opgelost worden en hoeveel nieuwe zijn er al onheuglijk lang geleden in hun plaats gekomen, en hoeveel nieuwe zullen er weer op hun plaatsen komen?!

[6] Maar ook deze centrale oerzon zal eens, wanneer eerst alle andere zonnen uit haar in de loop van eindeloos lange tijdsruimten zullen zijn opgelost, ook opgelost worden, maar de hele grote wereldmens nog lang niet; want zoals het afsterven bij een mens geleidelijk gaat, zo gaat het ook bij de grote wereldmens.

[7] Waarom wordt het lichaam van een ouder geworden mens langzaam maar zeker steeds zwakker? Omdat bepaalde vezels en zenuwen geleidelijk aan afsterven en niet meer werken, - wat het verouderen en zwakker worden van het lichaam veroorzaakt. En toch kan de mens daarbij nog vele jaren door blijven leven zonder dat hij aan geestelijke kracht iets inboet, vooral als hij steeds volgens de wil van God geleefd heeft. En zo zal dat ook eens met de grote wereldmens het geval zijn. Ook al zullen er in hem al aeonen hulsgloben opgelost zijn, dan zal hij daarom toch nog voor jullie begrippen eindeloos lang voort kunnen bestaan, want de hulsgloben in hem zijn dat, wat bij jullie vezels en zenuwen zijn.

[8] Deze nu aan jullie voorgestelde grote wereldmens is in de algemeenste zin van het woord de jullie eerder voorgestelde verloren zoon, nu op zijn terugkeer, en de Vader die hem tegemoetkomt ben Ik, nu als mens bij jullie, en Ik neem hem in ieder mens die volgens Mijn leer leeft weer in Mijn Vaderhuis op.

[9] Heil de zondaar die boete doet en berouwvol naar Mij terugkeert! Laat daarom niemand denken dat de algehele ommekeer misschien binnen een kort tijdsbestek zou kunnen plaatsvinden en dat de bewoners van de hel of van het gericht soms te kort voor hun wandaden door hun zelfgeschapen wanorde zouden moeten lijden en smachten! De hardnekkigsten zullen natuurlijk het langst en de eerder tot inkeer komenden wat minder te lijden hebben. - Heb jij als schriftgeleerde dat nu goed begrepen?'

 

247 De Heer als Heiland van de grote wereldmens

Het geestelijke formaat van de mens

 

[1] DE FARIZEEËR zei helemaal verbluft: 'Heer, Heer, almachtige, eeuwige God, volgens uw maar al te duidelijke voorstelling is er voor de verdoem­den in de hel maar ontzettend weinig hoop op zaligheid; want die eindeloze tijdruimten zonder tal en zonder maat, zijn immers hetzelfde als de eeuwigheid als zodanig! Ach, dat zijn tijden waaraan tot op heden nog geen mens ook maar in de verste verte heeft gedacht! Wat wordt een mens daar oneindig klein bij! O God, waarom bent U dan zo oneindig groot, wijs en machtig en zijn wij mensen zo ontzettend nietig, dom en zwak?! Heer, heus waar, nu overvalt mij een grote angst voor U, omdat U in Uw geest te eeuwig, te eindeloos groot, te wijs en te almachtig bent! En het is voor mij nu het aller onbegrijpelijkste, hoe U in Uw hele goddelijke volheid in het zeer beperkte lichaam van een mens naar ons op deze nietige aarde hebt kunnen komen!’

[2] IK zei: ' Maak je daar maar niet ongerust over; want Ik doe in eeuwigheid niets zonder een heel wijze reden. Het spreekt echter vanzelf dat een wijs en ervaren dokter als hij bij een zieke komt er vooral naar kijkt en op let waar in het lichaam de voornaamste bron van de ziekte zetelt. Als hij dat goed onderkend heeft, zal hij meteen met zijn middelen proberen de meest zieke zenuw in de mens ook al is die nog zo klein, te genezen en actief te maken. Als de zenuw weer in gezonde staat is, wordt vlug daarna de hele mens gezond.

[3] En kijk, zo weet Ik ook het best waar de zieke zenuw in de grote wereldmens zit, en daarom ben Ik juist naar deze zieke zenuw gekomen om die eerst te genezen, opdat dan de hele grote mens gezond zal worden! - Begrijp je de zaak nu beter?'

[4] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Ja, ja, grote God en Heer, dat is al prima in orde, maar ondanks dat zink ik voor U steeds meer in een puur allesover­heersend niets weg.’

[5] IK zei: 'Ben Ik dan lichamelijk niet even goed iets miniems vergeleken bij de grootte van de hele schepping die jullie nu getoond is?! En toch overtreft Mijn geest deze eindeloos!’

[6] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Ja, bij U al heel zeker; maar waar blijft mijn geest daarbij vergeleken?'

[7] IK zei: 'Wel, heeft jouw geest zich niet met de Mijne boven alle bijna eindeloos grote hulsgloben en uiteindelijk zelfs nog eindeloos ver boven de hele Grote mens verheven?! Heb je met Mij niet de bijna eindeloos grote hulsgloben als flauw schemerende puntjes gezien en zelfs ook de hele Grote mens?! En heb je je niet met Mij eindeloos ver buiten de huid van de grote wereldmens in de vrije ruimte naar buiten verheven, zodat zelfs de hele Grote mens in het geestelijke beeld van je gedachte je nauwelijks zo groot voorkwam als een wazige mier?! Als je Mij echter in je geest in de eindeloze scheppingsdiepten kunt volgen, en wel zo, dat deze voor jou uiteindelijk gewoonweg tot niets worden, hoe kun je dan zeggen dat jij en ook een ander mens helemaal niets bent vergeleken met die eindeloos grote schepping?!

[8] Kijk eens uit het open raam, dan zie je juist de Regulus in de Grote Leeuw! Kijk, dat is nu de centrale oerzon in deze hulsglobe! Haar niet te berekenen grote afstand van hieraf heeft haar samengedrukt tot een punt. Hoeveel van zulke Regulussen zou je je nu wel naast elkaar kunnen voorstellen? Ik zeg je: een enorm aantal, -zoals je geest er zich ook naast de Grote wereldmens in de eindeloze ruimte nog een aantal begon voor te stellen! En met zulke zuiver goddelijke mogelijkheden in je geest toegerust, zeg jij, dat een mens nog minder dan niets zou zijn?!Ja,je lichaam als materie is natuurlijk niets; daarom moet ook de grote en onsterfelijke mens niet voor zijn tijdelijke en materiële niets zorgen, maar voor zijn geestelijke alles, dan zal hij in het vervolg nooit kunnen zeggen dat hij minder dan niets is, maar in en met Mij alles in alles!

[9] Kijk, al heeft de jullie onthulde aanblik van de natuurlijke grootte van Mijn schepping je ook in het niets samengedrukt, dan zeg Ik je toch, dat de kleinste in Mijn rijk in alles onvergelijkbaar groter zal zijn dan dat wat je nu zo eindeloos groot voorkomt! - Begrijp je dat?'

[10] Toen haalden allen weer opgelucht adem en zij waren blij, dat Ik hen uit het niets dat hen allen verpletteren wilde, door Mijn laatste uitleg weer wat meer bestaan gegeven had.

 

248 De beweging van de wereldmens en zijn hulsgloben

De dubbelzonnen

 

[1] Nu kwam LAZARUS naar Mij toe en vroeg Mij: 'Heer, heeft zo'n hulsglobe, die ik mij door Uw genade ondanks haar reusachtige grootte nu heel goed kan voorstellen, geen andere beweging dan de algemene van de grote wereldmens?'

[2] IK zei: 'O, ja, een beweging om haar eigen as, en de reden daarvoor is dat haar huid voortdurend tegen de haar geheel en al omringende ether wrijft en daardoor een behoorlijke hoeveelheid elektrisch vuur, zoals de bliksem, produceert, dat dan als voornaamste voedsel voor alle in zo'n globe aanwezige hemellichamen dient; want een ontzettend grote hoe­veelheid van deze stof, die bij de wrijving tussen de globe en de buitenether ontstaat, vult de etherruimte in de globe. Door de beweging van de ontelbaar vele hemellichamen binnen een bol wordt deze stof door middel van de atmosferen die hen omgeven, weer geactiveerd, verspreidt zich eerst in ruime mate in deze atmosferen, en vervolgens op de hemellichamen zelf. Hoe groter een hemellichaam is -zoals bijvoorbeeld een zon of zelfs een centrale zon -en hoe geweldiger zijn beweging is, des te meer wordt er van deze licht­ en voedingsstof op hem geproduceerd. Vanaf de zonnen wordt datgene wat teveel is aan de planeten doorgegeven.

[3] Daaruit kun je dan wel zien dat dus ook een hulsglobe een beweging moet hebben, en de draaiing om haar as, die ongelooflijk snel is, is voor haar behoefte meer dan voldoende; en nog uitgebreider is de beweging van de grote wereldmens in de grote, vrije etherruimte. Zijn bewegings­snelheid binnen een oneindig grote kring is zo buitengewoon, dat hij in een oogwenk de afstand van duizend hulsgloben doorloopt, maar toch heeft hij honderdmaal duizendmaal duizend zonnejaren nodig om weer op de oude plek aan te komen.

[4] Daaruit kunnen jullie je ten eerste een begrip vormen, hoe groot de kring is die hij steeds weer opnieuw moet doorlopen, en dat er voor de voeding van al zijn zenuwen en vezels heel goed gezorgd is. En ten tweede kunnen jullie je ook een helderder begrip maken van de macht, wijsheid en orde in God, dan tot nu toe het geval was. –Begrijpen jullie dat goed?'

[5] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Heer, nu is alles me duidelijk geworden! Voorheen zei U, dat een mens God onmogelijk naar waarheid zou kunnen liefhebben als hij Hem niet eerst heeft leren kennen, en de waarheid van Uw woord zie ik pas nu goed in. Nu ken ik God en heb Hem nu dan ook in U, o Heer, buitengewoon lief. Maar hier is God ook gemakkelijk te herkennen wanneer U, als God Zelf, Zich aan ons op zo'n ongehoorde wijze te kennen geeft, en dat is ook natuurlijk helemaal geen verdienste van ons, omdat dat alles alleen maar Uw genade is. Maar wie van alle mensen van de hele aarde zou ooit die onmetelijke diepten van U hebben kunnen doorgronden en onthullen?! Dat kan alleen Hij die deze geschapen en zeer wijs en kunstig geordend heeft!

[6] Wij kunnen hier niets anders doen, o Heer, dan U uit het diepst van ons hart onze liefdevolste dank brengen, maar ook daarbij te vragen of U ons in Uw genade voortdurend zou willen bewaren en ons daarin steeds meer zou willen sterken. -Heer, Uw eerste leerlingen zullen van Uw grootte al wel meermalen iets gehoord hebben; mogen we hun vragen ons dat alles te vertellen?'

[7] IK zei: 'O, zeer zeker, -zij weten er al heel wat van! Het wordt al gauw dag en dan zullen jullie daartoe genoeg gelegenheid vinden. Maar nu moet ieder van jullie dat wat hij nu gehoord heeft eens goed overdenken en het nauwgezet onthouden voor hen die hij in Mijn naam zal toespreken!

[8] Maar nu gaan we naar buiten om naar de komende dag en de zonsopgang te kijken en Iaat ieders hart zich verblijden! Intussen kunnen de mensen van de waard voor een ochtendmaaltijd zorgen!’

[9] De waard gaf meteen zijn mensen opdracht en het werd al gauw levendig in huis; maar wij stonden op en gingen naar buiten.

[10] Nog waren er in het westen een aantal grote vaste sterren heel goed zichtbaar, en Lazarus vroeg Mij , of zich daar ook soms een centrale zon bevond.

[11] IK zei: 'Bij die, die nu nog zichtbaar zijn, is er geen; maar heel ver daarachter zijn er zelfs zeer veel, waarvan echter voor zeer scherpe ogen in een donkere nacht hoogstens een paar als nauwelijks merkbare wazige puntjes te zien zijn.

[12] Er is echter ook nog een speciaal soort zonnen, die in ieder apart zonnengebied veelvuldig voorkomen. Dat zijn de dubbelzonnen, die echter toch geen centrale zonnen zijn, maar alleen een wat minder voorkomende soort planetaire zonnen, en een van beide is altijd een stuk groter dan haar begeleidster. Beide zonnen zijn zelden meer dan zesdui­zend maal duizendmaal duizend uur gaans van elkaar verwijderd. De kleinere zon legt haar baan als een grote planeet om de grotere zon af; maar toch bewegen zich om beide een behoorlijk aantal grotere en kleinere planeten, waarop hun bewoners een goed bestaan hebben. Want ten eerste is het bij hen bijna nooit volledig nacht en ten tweede nooit erg koud, en dat geldt vooral voor de kleinere planeten tijdens hun doorgang tussen de beide zonnen.

[13] Maar er zijn ook grotere planeten die om beide zonnen een grote elliptische baan beschrijven. De bewoners van deze grotere planeten hebben het daarbij niet zo goed als die op de kleinere.

[14] Deze dubbelzonnen hebben echter in ieder zonnengebied een heel belangrijke functie, want zij zijn de natuurlijke regelaars van de bewegin­gen van de andere enkele, planetaire zonnen en de verdelers van de bekende voedingsstof voor een heel zonnengebied, en zij zijn zo verdeeld, dat er op iedere zevenhonderd tot duizend enkele zonnen een zo' n dubbelzon voorkomt. Maar in Mijn rijk zullen jullie dat alles overduidelijk leren kennen, want hier is alle kennis daarvan slechts onbeduidend stuk­werk.

[15] Maar nu richten we onze ogen weer naar de zonsopgang; want dadelijk zal onze zon in al haar pracht en majesteit opgaan, en de huidige zonsop­gang moeten jullie allen heel goed in je opnemen!’

Einde van het zesde deel

 UpToDate 2023-2024