Het grote Johannes evangelie
De
Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das
grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 – 21803 - Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Inhoud
hoofdstuknummer
/ omschrijving
Jezus
in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
I Het orakel van Delhi.
2 Over verschijningen van hogere
hemelse wezens.
3 Over de bestemming en ontwikkeling van
de mens.
4 De nieuwsgierigheid der Farizeeën.
5 Julius dreigt de Farizeeën.
6 Gesprek tussen Julius en de
Farizeeën over Jezus.
7 De geloofsdwang van de tempel.
8 De voorwaarden die de Heer aan
leerlingen stelt.
9 De voordelen van zelfverloochening.
10 Behoeften en het kwaad daarvan.
11 De aanleiding tot de zondvloed.
12 Vrijmaking van de ziel en de in de
ziel begraven geest.
13 Noach en de ark.
14 Hoe passen aardse schatten in ons
leven.
15 Over de enige weg naar het
levensdoel van de mensen.
16 Over de verhoging en kroning van
Jezus.
17 De vrijheid van de menselijke ziel.
18 Over het op schrift stellen van
Jezus woorden.
19 Het hooglied van Salomo.
20 Voorbereiding voor de genezing der
misdadigers.
21 De genezing van de vijf bezeten
roofmoordenaars.
22 De wanhoop van de genezen
bezetenen.
23 De nasleep van de demoneninvloed.
24 De helderziendheid van de genezen
bezetenen.
25 Mathaël's opvatting over de natuur.
26 Toespraak over de strijd in de
natuur.
27 Mathaël over het innerlijke leven van
Cyrenius.
28 Het godsbegrip van Mathaël.
29 De wijsheid van Cyrenius tegenover
die van Mathaël.
30 Het protest van Cyrenius.
31 Mathaël over de weg naar het ware
leven.
32 De eenheid van het eeuwige leven.
33 De voorspelling van Mathaël.
34 Uiterlijke overeenkomst.
35 De dood met haar eigen wapens
overwonnen.
36 De ware aanbidding van God.
37 Julius en de twaalf politieke
misdadigers.
38 De ondervraging van Julius.
39 Suetal vertelt over de kennis van
de tempeldienaars.
40 Verdere uitleg van Suetal.
41 De raad van Mathaël.
42 Ziel en geest.
43 Waarheid is leven, leugen de dood.
44 Ik ben de waarheid, de weg en het
leven.
45 De genezing op de gezegende weide.
46 Suetal vertelt over de invloed van
de wonderheiland.
47 De afgrond der leugen.
48 Mathaël spreekt over wet en liefde.
49 Gods beeldspraak bij Mozes.
50 De twijfel der twaalf.
51 Verdere twijfels.
52 De steen die brood werd.
53 Hoofdlijnen van de leer van Jezus.
54 Het wonder van de vis.
55 Vergelijkingen met de wonderen van
magiërs.
56 Het wonder van de ezel.
57 De kennismaking vordert ongemerkt.
58 Raphaël weerlegt de kritiek.
59 Liefde de basis van de echte
vreugde.
60 Het geklets van Suetal.
61 Het leven is een strijd, zowel
uiterlijk als innerlijk.
62 Het gezonde verstand van Risa.
63 Hebram toont de fouten aan in Risa
's gedachtegang.
64 De goddelijke orde en ons aardse
verstand.
65 Levenslessen voor beginners.
66 De geslachtelijke omgang van mannen
en vrouwen.
67 Bepaalde uitzonderingen bij
seksuele omgang.
68 Over zondig geslachtsverkeer.
69 Maatregelen tegen geslachtelijk
losbandig leven.
70 Wanneer echtscheiding geoorloofd
is.
71 Nog meer raadgevingen voor
echtparen en rechters.
72 Onderzoek van toekomstige
echtparen.
73 Raphaël schrijft alles over het
geslachtsleven op.
74 Het onvermogen van Suetal om de
Heer te zien.
75 De twaalf begrijpen het nog steeds
niet.
76 Ribar veronderstelt de aanwezigheid
van de Heer.
77 God laat Zich alleen door de liefde
kennen.
78 Verstand en gevoel.
79 De reden waarom er zoveel
verschillende talenten zijn.
80 Een verstandsmens zoekt de liefde.
81 De Heer kondigt een
zonsverduistering aan.
82 Raphaël redt enige Grieken uit de
verdrukking.
83 De gevolgen van de
zonsverduistering.
84 Goden en mensen.
85 Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als
leraar toegewezen.
86 Helena, de dochter van de wijze
Griek.
87 De schijnzon.
88 De vrees van de Grieken voor de
Heer.
89 Een echte heiden.
90 Ontstaan en verklaring van de
Griekse godennamen.
91 Mathaël als afbreker van de
heidense tempelmuren.
92 De schoonheid van de kinderen van
God.
93 Twee soorten liefde tot de Heer.
94 Mathaël geeft uitleg over de
beweging der sterren.
95 De opvoedingsmethode in het oude
Egypte.
96 Helena 's gedachten over de
wijsheid van de mens.
97 Het materialistische denken der priesters.
98 Ouran's gedachten over de Heer.
99 De uitwerking van het doven van de
schijnzon.
100 Die in Mij geloven zullen de dood
niet smaken.
101 Helena's vragen.
102 Mathaël verklaart de namen van de
eerste drie sterrenbeelden.
103 Uitleg van het vierde tot en met
het zesde teken.
104 Het zevende, achtste en negende
teken van de dierenriem.
105 Verklaring van de drie laatste
tekens van de dierenriem.
106 Helena vraagt naar de herkomst van
Mathaël's kennis.
107 Herkomst van de dierenriem.
108 De voorspelling van Judas.
109 Mathaël de voorloper.
110 Het zoeken naar God.
111 Het één zijn met de Heer.
112 Hoe men God kan en moet danken.
113 De toekomst van de zuivere leer
van God.
114 Opheldering over het geestelijk
ontwaken.
115 De gevolgen van de natuurverschijnselen
in Caesarea Philippi.
116 De vreugde van Marcus over de
bestraffing van de priesters.
117 Berisping van het leedvermaak.
118 Mathaël wordt vicekoning.
119 Helena wordt de vrouw van Mathaël.
120 Helena 's dank en goede
voornemens.
121 Het gebed van de Heer.
122 Het wezen van de engelen.
123 Jarah's wijsheid.
124 De juiste wijsheid verschaft de
juiste middelen.
125 Ouran toont aan dat Helena's vrees
ongegrond is.
126 Mathaël twijfelt aan de
belevenissen van Jarah.
127 Onheimelijke gevoelens.
128 Micha over de lichamelijke
aanwezigheid van de Heer.
129 Mathaël geeft verdere uitleg.
130 Het werken der engelen.
131 Raphaël verjaagt de menselijke
zorgen.
132 Priesters en hun waardigheid.
133 Het zoeken van de Heer.
134 De reden van de verwoesting van
Caesarea Philippi.
135 Gesprek met de orthodoxe
Farizeeën.
136 Marcus klaagt de overste der
Farizeeën aan.
137 Onderlinge beraadslagingen.
138 Cyrenius Iaat getuigen uit
Caesarea halen.
139 Cyrenius geeft uitleg over aarde
en maan.
140 Alarmerende berichten uit
Caesarea.
141 Herme, de boodschapper.
142 Voortzetting van de rechtszaak
tegen de Farizeeën.
143 De mening van de overste der
Farizeeën over Jezus.
144 Nog meer meningen over de Heer.
145 De loze taal van de overste.
146 Het karakter van de overste.
147 De overste valt door de mand.
148 De bekentenis van de overste.
149 De mening van de overste
betreffende engelen.
150 De overste en de engel.
151 De overste fantaseert.
152 De overste vertelt over de moord
op Zacharias.
153 Raphaël geeft uitleg over
Messiasbeloften.
154 De overste bekeert zijn collega’s.
155 De overste en Hebram.
156 Over de verantwoordelijkheid van
de mens.
157 God niet vrezen maar lief hebben.
158 Over deemoed en hoogmoed.
159 Floran bij de Heer.
160 Floran spreekt met Stahar over de
Heer.
161 Het getuigenis van Floran.
162 De wegen van de goddelijke
leiding.
163 Het terugbrengen van het
verlorene.
164 Koningen en dienaars.
165 De gevaren van de hoogmoed.
166 Weerzien en kennismaking.
167 De voorspellingen over de
menswording van de Heer.
168 Leiding van mensen en volkeren.
169 Ernst is beter dan lachen.
170 Het tegenstrijdige tussen willen
en doen.
171 Het geestelijk opnieuw geboren
worden.
172 Cornelius en Jarah's wijsheid.
173 Vraag en beloning.
174 De natuurlijke zon.
175 In de geest van ieder mens
sluimeren talloze wonderen.
176 Het lot van de Goddelijke leer.
177 Het belang van de vrijheid van de
menselijke wil.
178 Aanleg en bestemming van de mens.
179 De herinnering van Cornelius aan
de geboorte van de Heer.
180 De taak van engelen en mensen.
181 Gedachten van Philopold over de
schepping.
182 De vergankelijkheid van alles wat
in de hersenen wordt opgeslagen.
183 Philopold legt uit waarom de Heer
mens werd.
184 De taal van het hart.
185 De verheven luister.
186 Voorbereidingen voor de naderende
storm.
187 De storm.
188 Het oordeel over de landstreek van
Caesarea Philippi.
189 Schip in nood in volle zee.
190 De Joodse kooplieden uit Perzië.
191 Afgevaardigden van de reizigers
spreken met de Heer.
192 Zegen en vloek van de rijkdom.
193 De dierlijke aard van de mens.
194 Opvattingen van de Perzen over de
Heer.
195 Het suizen van de wind bij Elia en
bij ons.
196 De Heer vraagt de Perzen over de
Messias.
197 De Perzische vrees voor de Romeinen.
198 Schabbi blijft achterdochtig.
199 Het betere inzicht van Jurah.
200 Misplaatst vertrouwen.
201 De opwekking van drie doden.
202 De uitwerking van het wonder op de
Perzen.
203 Het nut van werk en het kwade
gevolg van nietsdoen.
204 Indirecte en directe openbaringen.
205 De uitdaging van het niet
begrijpen.
206 Schabbi en de Messias.
207 Een wijs en deemoedig hart om God
te aanbidden.
208 De eerbied van de Perzen voor de
heiligheid van de Heer.
209 Over het gebed.
210 De toekomst van Jarah.
211 Uitleg van het vierde gebod.
212 Het vierde gebod volgens de
Farizeeën.
213 De Heer legt het voorschrift van
de Farizeeën uit.
214 Wat is onkuisheid.
215 De zonde tegen de kuisheid.
216 Strijd van de Farizeeën over de
goddelijkheid van de Heer.
217 Wie zwijgt en luistert, verzamelt
voortdurend.
218 Reiservaringen van Murel.
219 Waar men de waarheid moet zoeken.
220 Het verval van de Egyptische en de
Indische wijsheid.
221 Onze aarde de school voor de
kinderen Gods.
222 Philopolds terugblik op zijn vroegere
leven.
223 De natuurlijke ordening van de
werelden.
224 Het dankwoord van Murel.
225 Vervulling van de belofte van
Jesaja.
226 De belofte van de Heer.
227 Het wezen van de Heer.
228 De toekomst van Jezus' leer
volgens Mathaël.
229 Zorgen over de verspreiding van de
leer.
230 De Heer zorgt.
231 Over de dood des Heren.
232 Het geweten en de invloed van de
engelen.
233 De meteoor.
234 De wezen van de materie.
235 De ontmoeting van Mathaël met de
geest van Abraham.
236 De omgang met de Heer in het hart.
237 De oorzaak van het lijden van
Mathaël.
238 De reden voor het mens worden van
de Heer.
239 De gedachte dat God Zich verveelt.
240 Rafaëls vraag over de vervulling
van de belofte.
241 Het rijk van God in het hart van
de mens.
242 Echt geestelijk leven.
243 Hinderpalen voor de vervulling der
beloften.
244 De vrije wil van de engel.
245 Op Venus.
246 Voordelen van de Venus orde.
Geliefden, geloof niet iedere geest.
Onderzoek de geesten of ze uit God zijn, want er zijn veel valse profeten de
wereld ingetrokken.
De geest van God is op de volgende
manier te herkennen: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees
is gekomen, is uit God, en iedere geest die niet belijdt dat Jezus Christus in
het vlees is gekomen, is niet uit God, maar dat is de geest van de antichrist,
waarvan jullie gehoord hebben dat hij zal komen en die nu reeds in de wereld
is.
(.Joh.4:
1-3)
Jezus in
de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
1
Het orakel van Delphi
[I] (JULIUS:) "Bij de Grieken en
de Romeinen zijn altijd al mannen geweest, die, hoewel geen Jood zijnde en ook
niet in hun profetenscholen opgeleid, toch goddelijke inspiratie ontvingen en
die als zodanig ook hebben aanvaard.
[2] Eertijds toen Croesus, de koning
der Lydiërs, oorlog tegen de Perzen wilde gaan voeren, was er hem veel aan
gelegen vooraf te weten of de oorlog voor hem gunstig of ongunstig zou
uitvallen. Wie moest hem daar echter uitsluitsel over geven? In gedachten zei
hij bij zichzelf: 'Orakels zijn er genoeg; één ervan vertelt misschien wel de
waarheid! Maar wie zal mij daarna kunnen vertellen welk orakel mij de waarheid
heeft gezegd? Ha!' dacht hij verder bij zichzelf en hij zei: 'Ik zal de orakels
vooraf aan de tand voelen en dan zal wel blijken welk orakel bruikbaar is!' [3]
Toen nam hij een lam en een schildpad, sneed beide in kleine stukken, deed ze
bij elkaar in een ijzeren pot, legde er nog een ijzeren deksel op en liet het
mengsel op het vuur koken. Maar tevoren zond hij onderzoekers naar Delphi, naar
Abae in het land van Phookos, naar het oude Dodone, en ook naar Amphiaraos en
Trophonios, om op de honderdste dag na hun vertrek uit Sardis aan de orakels te
vragen, waar hij op dat moment mee bezig was; want dan zou hij bezig zijn om op
de voornoemde wijze zijn lam en zijn schildpad te koken.
[4] De meeste orakels gaven zulke
verwarde antwoorden, dat daar zeker niemand uit wijs had kunnen worden; maar
het orakel van Delphi zei, zoals gewoonlijk in zesvoetige verzen:
[5] 'Zie, ik tel het zand en ken de
uitgestrektheid van de zee, hoor zelfs de stomme spreken en de zwijgende versta
ik! Nu prikkelt mijn zinnen een geur, alsof lamsvlees gemengd met schildpad in
ijzer wordt gekookt; ijzer bevindt zich eronder, ijzer ligt er bovenop. ,
[6] Na deze proef vroeg hij het orakel
van Delphi of hij tegen de Perzen op moest trekken, maar kreeg het bekende
antwoord, dat, als hij over de Halys zou gaan, een groot rijk vernietigd zou
worden! Toen vroeg hij het orakel of zijn heerschappij lang zou blijven
bestaan. En de Pythia antwoordde:
[7] “Als eens een muildier, als
koning, de Mediër zal gebieden, dan, lichtvoetige Lydiërs, vlucht naar de
steenachtige Hermos! Treuzel niet, noch vrees voor de smaad van lafhartige
haast!'
[8] Volgens de eigen uitleg van het
orakel, die het na de gevangenname van Croesus gaf, moest men Cyrus, zijn
overwinnaar, zien als het muildier, omdat hij een kind was van een voorname
vrouw van de Meden, een dochter van Astyages, en een Perzische vader, een van
haar bedienden.
[9] Het was ook deze Croesus, die eens
aan het orakel vroeg of zijn zoon, die stom was, niet zou kunnen genezen en hij
kreeg ten antwoord:
[10] 'Lydiër, hoewel een machtig
vorst, toch dwaas van harte, verlang er niet naar de afgesmeekte stem der
sprekende zoon in je paleis te horen! Daar zul je voorzeker meer baat bij
hebben! Weet, dat hij pas op de meest ongelukzalige dag spreekt!'
[11] En zie! Op de dag dat Sardis werd
veroverd, stormde een woedende Pers op Croesus af om hem neer te slaan. Toen maakten
vrees en angst de tong van de zoon los en de zoon sprak: 'Mens, dood Croesus
niet!' Dat was het eerste wat de stomme zoon zei en hij kon verder zijn leven
lang spreken.
[12] Kijk, dit orakel was, zoals reeds
eerder gezegd, geen wijsheidstempel uit de Joodse profetenschool! Maar wie zou
na het horen van deze geciteerde, waar gebeurde voorbeelden willen beweren dat
daar van geen bepaalde, goddelijke inspiratie sprake was?!"
2
Over verschijningen van hogere, hemelse wezens
[1] Zo zijn ons, Romeinen, uit de
geschiedenis genoeg overleveringen bekend, waarin vermeld wordt dat
bijvoorbeeld Socrates, Plato, Aristides en nog veel andere wijzen steeds een
beschermgeest bij zich hadden, die hen informeerde en hen altijd, afhankelijk
van hun intelligentie, wijze lessen en in noodgevallen een betrouwbare raad
gaf. Wie van hen die raad niet opvolgde, kon verzekerd zijn van de kwade
gevolgen.
[2] Wel, als men dat weet, deels uit
de historie en deels uit persoonlijke ervaring, dan komt je zo'n verschijning,
zoals jullie die hier hebben ontmoet, toch niet zo onmogelijk voor. Kortom, wij
weten uit de vele overleveringen en uit hedendaagse ervaringen, dat hogere
wezens helemaal niet zo zelden als velen menen bij ons mensen komen, zich op
allerlei wijzen kenbaar maken en ons nu eens hierover en dan weer daarover
opheldering geven. Onder die omstandigheden is onze engel beslist niet zo'n
ongewone verschijning als men op het eerste gezicht geneigd is te denken!
[3] Dat zo'n volmaakte geest krachten
bezit die voor ons verstand onbegrijpelijk zijn en daarom ook wonderen kan doen
die wij heel bijzonder vinden, vind ik ook niet buitengewoon.
[4] Eens was ik in de gelegenheid om
mensen uit Achter-Egypte te ontmoeten en door middel van een tolk met hen te
spreken. Zij waren geheel naakt en bedekten zelfs hun schaamte niet. Zij
hielden ons, Romeinen, voor hogere, hemelse wezens en verwonderden zich buitengewoon
over de grote en schitterende gebouwen van Rome, over de mooie kleren en onze
uitzonderlijke pracht. Zij hielden al onze menselijke produkten voor werken der
goden en dachten ook dat wij dat waren. Zij vroegen mij of wij ook voortdurend
de zon en de sterren, evenals de maan, beheersten en naar ons goeddunken
bestuurden, of dat er voor dat werk soms nog andere goden waren.
[5] Natuurlijk gaven wij hen
onderricht en voor er een jaar voorbij was, wisten zij al heel goed dat ook wij
slechts mensen waren. Zij leerden veel van ons, gingen zich tenslotte zelf
kleden en het gaf hen veel vreugde toen zij hadden geleerd om zelf kledingstoffen
te maken en daaruit allerlei mannen en vrouwenkleding te vervaardigen. Na een
paar jaar keerden zij toegerust met alle mogelijke kennis naar hun vaderland
terug en hebben daar zeker scholen opgericht en zó een beetje licht in hun
natuurlijke wildernis gebracht.
[6] Wel, als wij, met onze nog zeer
geringe geestelijke ontwikkeling, een volmaakte geest zien handelen, moeten wij
natuurlijk erg verwonderd zijn dat zoiets mogelijk is. Maar als onze geest even
volmaakt zal zijn, zullen wij beslist ook hogere dingen kunnen doen en dan
zullen wij ons zeker niet zoals nu verwonderen wanneer een geest, door middel
van de aan ons bekende kracht, een steen in zijn oerelementen ontleedt.
[7] Maar dat wij in ons geestelijk
deel in staat zijn tot een volmaaktheid die onbegrensd is, bewijzen ons vele
voorbeelden. En aan deze tafel zitten mensen die misschien wel haast op
dezelfde hoogte als de engel staan, en één van hen zou zelfs de engel al veruit
de baas kunnen zijn, zoals jullie al eerder van de arts uit Nazareth hebben
gehoord.
[8] Wijd je daarom van nu af aan
vooral aan de grootst mogelijke ontwikkeling van jullie geest, dan zullen
jullie niet slechts zo'n steen, maar een gehele berg in zijn oerelementen
kunnen uiteen laten vallen!"
[9] Toen richtte Julius zich tot de
engel en zei: "En, Raphaël, zeg jij nu eens of ik tijdens mijn wat lange
toespraak ook maar één verkeerd of onwaar woord heb gezegd?!"
[I] De ENGEL zegt: "Zeker niet,
alles is zoals je het nu zo voortreffelijk hebt belicht. Daarom moeten de
dertig er alles aan doen om te leven zoals deze broeders hun dat straks zullen
uitleggen, dan zullen zij al gauw in alles onze broeders worden.
[2] God geeft geen engel en geen mens,
die eigenlijk ook een aankomende engel is, méér dan een volmaakt eigenleven en
tijdens dat leven de gaven om dit leven zelfstandig in alles zo dicht mogelijk
bij Gods evenbeeld te brengen. Maar als een pasgeschapen engel of een mens de
juiste wegen kent om geheel aan God gelijk te worden en ze toch niet wil volgen
moet hij per slot van rekening. zijn hand in eigen boezem steken als hij steeds
in de dodelijk zwakke, met op God gelijkende, staat blijft.
[3] Natuurlijk kan zelfs de nog zo
volmaakte geest nooit in alle eeuwigheid zo eindeloos volmaakt worden als God,
maar dat is geen belemmering, want hij kan toch wat dat betreft alles aanpakken
-natuurlijk binnen de door God vastgestelde orde wat hij maar wil. Uiteindelijk
kan hij ook zelf, net als God, zelfstandige wezens scheppen en hun een eeuwig
vrij bestaan geven en dan met zulke wezens de hoogste vreugde en zaligheid
beleven, net zoals op aarde een vader dat heeft aan zijn goed ontwikkelde
kinderen, -en dat is een meer dan voldoende gelijkenis met God!
[4] Zelf heb ik reeds verscheidene
werelden met kleine zonnen geschapen en ze zelf geheel bevolkt. En al deze
werelden zijn meestal beter van alles voorzien dan deze aarde van jullie. Alles
plant zich daar net zo voort als hier en de geesten kunnen daar net als hier
een grote volmaaktheid bereiken. En waar.om zouden zij dat ook niet kunnen?
Uiteindelijk komt toch iedere geest uit God, evenals de kiemen van de
toekomstige gewassen nu al verscheidene miljarden malen uit de kiemen der
eerdere zaden gereproduceerd zijn.
[5] En als jullie, als nakomelingen
van de satan, Gods geest nog in jullie dragen, hoeveel temeer dan de
nakomelingen van onze scheppingskracht die als die van God is!
[6] En zie, dat alles kunnen ook
jullie bereiken als je de wegen zult volgen die jullie getoond worden! Wie van
jullie die niet wil volgen, zal het welbeschouwd aan zichzelf te wijten hebben
als hij gedurende ondenkbaar lange tijden in zijn dodelijk zwakke, niet op God
gelijkende staat, blijft.
[7] Laat daarom niemand van jullie het
wereldse en zijn lichaam méér liefhebben dan Zijn geest! Ieder moet zich vóór
alles slechts inzetten voor het geestelijke, dan zal hij ook het snelst dat
ontvangen wat des geestes is, namelijk de algehele gelijkheid aan God!
[8] Wie zich echter meer bezig houdt
met het wereldse en het lichamelijke, heeft het helemaal aan zichzelf te Wijten
dat hij steeds in het duistere gebied van de dood blijft.
[9] Al het leven kan voortdurend in
een steeds volmaakter leven overgaan als het de moeite neemt om verder te gaan op
de weg van de vastgestelde, goddelijke orde. Blijft het leven echter in een
bepaald opzicht achter , speciaal aan het begin van de grote levensweg, wel,
dan komt het ook vanzelfsprekend niet verder, maar blijft staan en verkommert
uiteindelijk als een halm in de winter wanneer die, volgens Gods orde, zijn
levensvrucht eenmaal heeft verloren.
[10] Wees daarom geestelijk actief en
doe daarvoor je uiterste best! Laat geen stap die je doet je berouwen! Want dan
wordt iedere daad en iedere stap steeds begeleid door Gods grootste zegen.
[11] Denk vooral niet dat ik, als
engel, al zo volmaakt ben dat ik mij nu aan een volledig nietsdoen over zou
kunnen geven! Ik win nu, door mijn aanwezigheid hier, oneindig veel en zal
voortaan mijn eigen scheppingen nog volmaakter kunnen afleveren. Als ik, als
zuivere en volmaakte geest, hier nog zo onschatbaar veel kan winnen, hoeveel te
meer geldt dat dan voor jullie, die in volmaaktheid nog zo ver bij mij
achterstaan!
[12] Dank God de Heer daarom dat Hij
jullie deze heilige genadevolle kans heeft gegeven, waardoor jullie in één uur
meer kunnen bereiken voor je geest, dan anders met jullie wereldse onderwijs in
tienduizend jaar!
[13] Kijk, zulke bijzonder genadevolle
kansen geeft God maar hoogst zelden aan een wereld. Iedereen, die het grote
geluk heeft deelgenoot van zo'n gelegenheid te zijn, moet deze dan ook met
inzet van al zijn krachten voor zijn geest ten nutte maken.
[14] Als God ergens een profeet zendt
of opwekt, moeten allen zich om hem heen verdringen om voor hun eigen bestwil
het heilige woord van God te horen, want God wekt met diepe, ware, hemelse
wijsheid dergelijke mannen slechts eenmaal in de honderd jaar .
[15] Gróte profeten echter, door wie
God de mensen van de aarde zeer vele en belangrijke dingen meedeelt, worden
hoogstens iedere duizend tot tweeduizend jaar naar de mensen van deze aarde
gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zo ruim en uitgebreid mogelijk de
verdere, nieuwe wegen van God tot nog grotere volmaaktheid te wijzen en
anderzijds weg te voeren van de vele dwaalwegen die zij voor zichzelf hebben
gemaakt en terug te brengen naar de ene, juiste weg.
[16] Want zie, in Gods grote schepping
staat niets stil, net als de tijd op aarde die ook nooit stil staat! De geesten
maken steeds zichtbaar grote vorderingen en omdat in het rijk van de zuivere
geesten voortdurend zo'n grote vooruitgang wordt geboekt, mogen de
onsterfelijke schepsels op de hemellichamen niet achterblijven, om niet te ver
bij het rijk der geesten achterop te raken.
[17] Na het verschijnen van zulke
grote profeten gaan de mensen door eigen activiteiten ook weer in de goede
richting, zoal niet in algemene zin dan toch wel op het persoonlijke vlak. Maar
als de geestenwereld dan weer een grote voorsprong neemt, is het steeds wat
afgeschermde licht van een voormalige, grote profeet niet meer zo werkzaam; een
nieuwe profeet wordt opgewekt en uitgezonden en de mensheid gaat dan weer, al
is het aanvankelijk individueel, achter de grote voorsprong van de
geestenwereld aan.
[18] Zo wordt de menselijke natuur
toch in een paar eeuwen vindingrijker en presteert tenslotte dingen, waarvan de
vorige generaties nooit gedroomd hadden.
[19] Maar als op deze wijze na
ongeveer twaalf tot vijftien eeuwen een hoogtepunt is bereikt, wordt de
menselijke aard van binnen uit toch traag en blijft stil staan, hetgeen God op
deze aarde ook heeft toegelaten. Daardoor zullen er steeds alle denkbare
ontwikkelingsfasen te vinden zijn, opdat de meer actieve re mensen daaruit
zullen concluderen dat, zonder de van tijd tot tijd verschijnende openbaringen,
de mensheid uit zichzelf duizenden jaren op dezelfde plaats blijft staan en
geen stap vooruit komt, wat jullie allen in de praktijk kunnen zien bij de
huidige Indiërs en Achter-Indiërs.
[20] De Heer laat dat toe opdat de mensen
die daar te eniger tijd komen, zichzelf ervan kunnen overtuigen dat het precies
zo is als ik jullie heb voorspeld. Maar die mensen zullen jullie uiteindelijk
zelf, door middel van jullie nakomelingen, op moeten voeden. Want voor volken
die op een lage trap van de geestelijke ontwikkeling staan, wekt de Heer nooit
een eigen grote profeet op. Hij laat hen, dat wil zeggen de onontwikkelde
volken, door de voornaamste volken van deze aarde, die eigenlijk alleen maar
door de openbaringen het eerst zijn ontwikkeld, in zekere zin verder opvoeden,
waarvoor de Heer Zijn zeer wijze redenen heeft.
[21] Maar de mensen die op een
hemellichaam het dichtst bij God staan, moeten zich van zo'n hoge roeping
altijd wel diep en dankbaar bewust zijn en zich daarvoor onvermoeibaar
inspannen, anders is het hun eigen schuld als hun nakomelingen later ver zullen
zinken onder het niveau van de Achter-Indiërs, die wij Chinezen noemen, en
uiteindelijk, gelijk de dieren, volkomen dom worden! -Zeg mij nu, dertig
broeders, of jullie dit alles wel duidelijk hebben begrepen!"
4
De nieuwsgierigheid der Farizeeën
[I] De jonge FARIZEEËR zegt:
"Hoge, verheven, machtige geest! Wel veel, maar nog lang niet alles!
Daarvoor danken wij je allen uit de grond van ons hart, want je hebt echt met
de grote hemelsleutel geheimen ontsloten, waarvan wij eerder niet het minste
vermoeden hadden. Wij zullen ons van nu af aan ook alle denkbare moeite"
getroosten om op de juiste levensweg verder te gaan, alleen zouden wij die nog
nader willen leren kennen. Maar voor vandaag hebben we al meer dan voldoende,
want aleer onze geestelijke maag dit zal verteren, hebben wij enige tijd nodig.
Morgen zullen wij wel voor hogere en diepzinniger zaken ontvankelijker zijn
dan nu.
[2] Nu zouden wij alleen nog enige
wijze woorden willen horen van de zeer wijs uitziende man, die naast de
verheven stadhouder zit en heel onopvallend met hem spreekt. Want, ook zonder
engel te zijn, schijnt hij jullie allen ver te overtreffen, -zijn
gelaatsuitdrukking en zijn enigszins stoïcijnse kalmte tijdens jouw
engelachtige toespraak geven blijk van het verborgenste en het
machtigste!"
[3]
JULIUS zegt: "Dat is wel zo, maar de Man is nu eenmaal niet zo gemakkelijk
tot spreken geneigd als jullie wel denken. Als HIJ wil, spreekt Hij vaak veel
en dan is ieder woord als een hele schepping vol wijsheid. Maar als Hij
volstrekt niet wil spreken, kan iemand Hem niet gemakkelijk daartoe brengen.
Proberen jullie het zelf, spreek Hem aan, dan zal Hij jullie wel een antwoord
geven!"
[4] De jonge FARIZEEËR zegt:
"Nee, dat durf Ik met, want Hij zou ons wel eens een antwoord kunnen geven
waar je je leven lang genoeg aan had! Daarom onderdrukken wij nu ook graag onze
waarschijnlijk erg ongelegen komende nieuwsgierigheid!"
[5] JULIUS zegt: "Daar doen
jullie echt heel wijs aan! Morgen komt er nog een dag, dan zal zich misschien
eerder en gemakkelijker dan nu een gelegenheid voordoen om met Hem te spreken.
Misschien regelt Hij vandaag nog het een of ander, dan kunnen jullie Hem het
gemakkelijkst en rustigst beluisteren."
[6] Daarmee stellen onze jonge
Farizeeën zich tevreden en zij wachten op een gelegenheid om Mij te horen
spreken.
[7] Meteen daarna komt een
WACHTMEESTER uit de richting van de zee, waar de bekende misdadigers werden
gevangen gehouden, en zegt tegen Julius: "Heer en gebieder! Het is niet
meer uit te houden met de vijf roofmoordenaars. Zij slaan zulke
verschrikkelijke taal uit en gaan daarbij zo ontzettend te keer, dat alle
soldaten daarover ontzet zijn en enigen van hen, vanwege de verschrikkelijke en
zeer brutale lasteringen, nauwelijks er vanaf gehouden kunnen worden om zich
onverhoeds aan de misdadigers te vergrijpen. Want zij zeggen: 'Wij willen
liever sterven dan zulke ontzettend boosaardige en brutale laster nog langer
geduldig aan te horen!"'
[8] JULIUS vraagt Mij: "Heer, wat
moeten we daaraan doen?"
[9] IK zeg: "Het duurt nog vijf
uur tot de morgen en zo lang moeten de vijf hoofdmisdadigers het uithouden! Men
kan en mag hen geen ogenblik kwijtschelden! Als de bewakers de laster echter niet
kunnen verdragen, moeten zij zich terugtrekken zodat zij die niet horen; want
geen van de misdadigers zal daardoor ontsnappen en zijn stevige boeien los
kunnen maken. Daarvoor sta Ik in! De zeven politieke gevangenen hebben het niet
zo moeilijk en zijn rustig, die kunnen met de bewakers wat meer hierheen
gehaald worden en morgen zullen we met hen geen moeilijkheden hebben. Maar de
roofmoordenaars zullen ons allen nog genoeg te doen geven. Laat het zo
gebeuren, want slechts door de grote kwelling kan de ziel van de slechte
roofmoordenaars meer en meer bevrijd worden van haar satanslichaam en diens
zeer kwade geesten. Zonder die vrijmaking
valt er aan genezing helemaal niet te denken." ..
[10] Na Mijn woorden verwijdert de
wachtmeester zich en brengt Mijn advies meteen tot uitvoering.
[I] Maar de jonge FARIZEEËR had bij
deze gelegenheid iets over de genezing van de vijf roofmoordenaars gehoord en
omdat hem dat nogal opviel, vroeg hij meteen heel bedeesd aan de hoofdman:
"Verheven gebieder! Is dat dan soms toch de beroemde heiland uit Nazareth,
of anders zijn voornaamste afgezant? Want wij hebben gehoord dat hij leerlingen
aanneemt en hen, tenminste als zij er enig begrip voor hebben, als afgezanten
naar alle plaatsen zendt om volgelingen voor zijn nieuwe leer te winnen, waar
zij meestal ook in slagen. Mocht dat de heiland uit Nazareth zijn dan zitten
wij in de moeilijkheden!"
[2] JULIUS zegt vrij ernstig en de
jonge Farizeeër streng aankijkend: "Waarom dan? Waarom raken jullie in
moeilijkheden als die Man eventueel de beroemde Heiland uit Nazareth Zelf zou
zijn? Heus, die vraag komt mij van jullie kant wat verdacht voor! Ik eis een
goede verklaring voor die verlegenheid van jullie, anders kon het jullie wel
eens niet zo goed vergaan!"
[3] Deze wat strenge tegenvraag van
Julius vervulde de jonge mensen met een behoorlijke portie vrees en de jonge
Farizeeër die anders het woord voerde, werd nu ook erg verlegen en wist niet
meteen wat hij de nu zo streng geworden Julius moest antwoorden.
[4] Maar JULIUS zei: "Als je mij
de waarheid kunt en wilt zeggen, hoef je helemaal niet erover na te denken hoe
en wat je zult zeggen. Probeer je me echter met schijnbare waarheden te sussen,
dan vergis je je erg, want ik onderken maar al te goed het verschil tussen een
sluw verdichtsel en de zuivere waarheid. Ik wil jullie daarom waarschuwen: Pas
op, dat jullie niet door de mand vallen! Op de een of andere manier krijg ik
nog steeds de indruk dat men jullie nog lang niet volledig kan vertrouwen, want
jullie zijn, lijkt mij, eens en voor al gezalfd met alle satanszalven. Wie op
jullie woorden vertrouwt, maakt gemakkelijk zichzelf tot verrader van eigen
zaak. Alles wat jullie gezegd hebben, kan, gezien jullie door en door slechte
inborst, alleen maar een maskerade zijn. Maar wee jullie dan, want van er
vandoor gaan zal geen sprake meer zijn nu ik zelf alles scherp in de gaten
houd! Spreek nu dus de zuivere waarheid, of het vergaat jullie slechter dan die
vijf roofmoordenaars, die buiten aan de oever van de zee aan stevige palen zijn
vastgebonden! Kom dus zonder dralen met de volle waarheid voor de dag!"
[5] Bij dit bevel van Julius om
antwoord te geven, worden alle dertig bleek en beven van angst, want hoewel zij
eigenlijk wel ernstig van plan waren om te breken met de tempel, waren zij er
daarbij toch ook op bedacht om zich zo nodig voor de tempel schoon te kunnen
wassen. Want de jonge Farizeeën verstonden buitengewoon goed de kunst om zich
in geval van nood van alle schuld vrij te pleiten. Als hen het vuur na aan de
schenen werd gelegd omdat ze bij de tempel hoorden, belasterden zij de tempel
als geen ander. Kwamen zij echter weer in.de tempel terug en hield men hen
voor, dat zij over en tegen de tempel uitgevaren waren, dan hadden zij direkt
een aantal steekhoudende redenen bij de hand om aan te geven dat zij slechts
voor de schijn tegen de tempel te keer waren gegaan.
[6] Daarom zei Ik dan ook reeds in het
begin, dat men hen met te veel moest vertrouwen, want zulke mensenzielen lijken
op getemde wilde dieren, die men ook nooit helemaal mag vertrouwen omdat de
wildheid, zodra de gelegenheid zich voordoet, graag weer de kop opsteekt. ..
[7] Toen na een .poosje van angstig
stilzwijgen. Julius wat nadrukkelijker begon aan te dringen, zei IK tegen hem:
Vriend, geef hen gelegenheid om tot zichzelf te komen en dan te spreken! Want
met leugens kunnen zij ons toch onmogelijk afschepen, ook al zou.den zij dat
misschien willen. Want Ik ben toch hier en Mij kan men niet beliegen en Raphaël
is ook hier die kan men ook niet beliegen. Wat zouden de dertig bevreesde
mensen dus aan een leugen hebben tegen ons, die ten eerste niet belogen kunnen
worden en ten tweede alle macht en kracht in handen hebben?!"
[8] JULIUS zegt: "Ik zie wel dat
U, o Heer, zoals altijd, ook ditmaal weer volkomen gelijk hebt en dus zal ik
met alle geduld het antwoord van deze dertig afwachten. Alleen wil ik er nog
aan toevoegen, dat ik, als het antwoord te lang op zich Iaat wachten, zou
willen vernemen wat mij dan te doen staat!"
[9] Meteen daarop opent de jonge
FARIZEEËR ietwat moediger zijn mond en zegt: "U bracht ons tot wanhoop
omdat u zo hardnekkig een antwoord op uw vraag eiste. Maar wij vroegen u
voordien heel vriendelijk, hoewel wat opgewonden, naar de verheven man daar,
wie hij was, of hij soms zelfs niet de heiland uit Nazareth was. En wij zeiden
dat als hij het was, wij daardoor in grote moeilijkheden zouden komen. Dat viel
u op; u vatte gelijk achterdocht tegen ons op en u wilde meteen met het
dreigendste gezicht van de wereld van ons weten wat de reden daarvan was. Dat
wij toen bang werden is licht te begrijpen, omdat wij uw strengheid al
ondervonden hebben.
[10] Maar nu wij in die geweldige man,
die wij eigenlijk heimelijk het meest vreesden omdat steeds de gedachte in ons
opkwam dat hij w.el eens de heiland uit Nazareth kon zijn, een verdediger van
onze verlegenheid hebben gevonden, kunnen wij ook goed spreken; want nu zijn
wij niet meer bang en kunnen vrij en openlijk ons woord doen.
[11] Dat wij voor de heiland uit
Nazareth een gegronde vrees moeten hebben, vindt heel eenvoudig zijn oorzaak
daarin, dat wij in feite hier staan als door de tempel uitgezonden, openlijke
vervolgers, al waren Wij dat in onze harten eigenlijk nooit. Wij hebben voor de
wereld ook al veel schijnmaatregelen tegen hem moeten treffen die zeker niet
prettig Voor hem waren, ook al konden ze hem tot op heden zo direkt geen
verdere schade toebrengen.
[12] Wij hebben echter hier nu al heel
wat staaltjes gezien en gemerkt dat het een vervolger van de heiland nu niet
bepaald zo best vergaat. Daarom vroegen wij u dan ook, toen wij iets gehoord
hadden over de voor morgen vastgestelde genezing van de vijf roofmoordenaars,
of hij soms met zelf de beroemde helland uit Nazareth was.
[13] Als hij het werkelijk zou zijn,
bleef ons toch zeker niets anders over dan ons voor hem in het stof te werpen
en om vergeving te smeken voor alles wat wij in opdracht van de tempel allemaal
tegen hem hebben moeten doen. En zie, dat is de benarde situatie waarin wij ons
bevinden als hij echt de helland uit Nazareth zou zijn! Maar omdat wij nu het
edelmoedige hart van deze man hebben gezien, mag hij nu best de heiland uit
Nazareth zijn, want door hem zullen wij zeker niet in moeilijkheden komen! Hier
heeft u nu het eerlijke antwoord dat u zo dreigend van ons verlangd heeft; maar
geef u ons nu ook het juiste antwoord op onze vraag!"
[14] JULIUS zegt: "Nu, weet dan,
dat Hij het is aan wie de gehele natuur en alle machten van de hemel dienstbaar
zijn, - Hij is de beroemde Heiland uit Nazareth! Over Hem getuigde voorheen dat
meisje en de engel gehoorzaamde op Zijn wenken toen hij jullie dat proefje van
zijn macht toonde. Maar nu jullie dat weten, moet je mij eens zeggen wat jullie
nu willen en zullen doen!"
6
Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus
[1] De jonge FARIZEEËR zegt, tesamen
met alle anderen: "God in den hoge zij geloofd dat Hij de mens deze macht
heeft gegeven, die slechts tot heil van de zwakke sterveling kan dienen! Er
staat in de profeten dat God het volk Israël eens een Messias zal zenden. Nu
wat is er op tegen, als wij hem als zodanig zouden aannemen? Een Messias kan
volgens de profetieën weliswaar niet uit Galiléa geboortig en afkomstig zijn,
maar dat is ook een profetische uitspraak die men eigenlijk, geestelijk gezien
toch niet volledig begrijpt! Wij hebben nooit zo goed begrepen waarom er uit
Galiléa geen profeet of ander groot man op zou kunnen staan, omdat de
Galileeërs er toch niets aan kunnen doen dat zij Galileeërs zijn. Maar het
staat nu eenmaal geschreven! Wie het geloven wil, die gelove het; wie het
echter niet geloven wil, die late het Zo, -en tot de laatsten konden wij allen
wel eens behoren, zodat het ons ook helemaal niet in verwarring brengt deze
Heiland uit Nazareth als een Messias in de volle zin van het woord aan te
nemen.
[2] Maar het is dan in zekere zin toch
iets buitengewoon wonderlijks en dat blijft een grote vraag, hoe deze mens aan
zulke uitzonderlijke, goddelijk lijkende eigenschappen is gekomen! Want voor
zover wij door ons onderzoek naar hem en zijn afkomst te weten zijn gekomen,
moet hij de zoon van een timmerman zijn, die ongeveer tot zijn dertigste jaar
steeds thuis IS gebleven en met zijn vader en mogelijke andere broers nu eens
hier, dan weer daar, timmerwerk heeft verricht. Niemand heeft daarbij ooit iets
buitengewoons aan hem ontdekt. Men heeft hem ook nooit zien lezen, schrijven of
rekenen. Ook in zijn omgang met mensen moet hij zeer weinig spraakzaam en
allerminst een spiritueel mens zijn geweest!
[3] Ja, men vertelde ons in Nazareth
zelfs dat zijn vader en moeder hem heel vaak berispt hebben, omdat hij ten
eerste niet gemakkelijk in de synagoge te krijgen was en ten tweede zich nooit
de Schrift wilde laten voorlezen en weinig of niets om de sabbat gaf. Het meest
moet hij van de natuur hebben gehouden en van het stilzwijgend aanschouwen van
de dingen van deze aarde.
[4] Zo moet ook het vissen een van
zijn lievelingsbezigheden geweest zijn en hij viste altijd met succes, waarom
de vissers hem ook graag bij zich hadden.
[5] Kortom, alles wat wij ooit over
hem te weten zijn gekomen, gaf met zekerheid aan, dat hij ten eerste nergens
een school heeft bezocht en ten tweede bij iedereen bekend stond als een mens
die slechts een zeer geringe graad van ontwikkeling vertoonde.
[6] Maar opeens moet hij ontwaakt zijn
en zo wijs geworden, dat men met zekerheid kan zeggen dat de wereld nog nooit
een wijzer mens heeft gedragen!
[7] Nu, dat en natuurlijk nog veel
meer zijn wij naar waarheid over hem
te weten gekomen en wij vinden hem nu
hier en stellen vast dat hij een zeer bijzondere man is. Daarom kan het ons
zeker niet kwalijk worden genomen dat wij vragen: Hoe kwam hij aan zulke
ongehoorde eigenschappen, die vóór hem geen mens ooit bezat en die zeker
hierna niemand meer zal bezitten?"
[8] JULIUS zegt: "Wie kent dan
ook het doel en de kracht van Gods geest en de mate waarin deze zich effectief
wil verbinden met de geest van een mens?! Is het niet mogelijk dat de
almachtige geest van God zich met zijn gehele macht verbindt met een mensengeest
en op die wijze dingen doet die een gewoon mens natuurlijk nooit kan doen,
omdat hij geen God is?!
[9] Maar als God Zelf door de
onnoemelijk versterkte geest van een daarvoor uitgelezen mens spreekt, handelt
eli werkzaam is, moeten er voor ons zwakke stervelingen natuurlijk wel
buitengewone wonderen aan de dag treden. Woord en daad zijn één, -wij kunnen
noch het een noch het ander nabootsen, want wij zijn met ons lichaam en onze
beperkte geest slechts mensen. Hij is echter met Zijn lichaam een mens zoals
wij, maar met Zijn geest een God van de hoogste rang en Hij beheerst de gehele
oneindigheid!
[10] Omdat echter -dat wil zeggen
volgens onze Romeins theosofische begrippen -het erkende zuiver goddelijke,
hoe en waar het zich ook maar uit, vereerd en aanbeden moet worden, is het ook
hier duidelijk wat wij moeten doen. Wij moeten deze mens, door wie zichtbaar en
tastbaar de totale, almachtige geest van God werkzaam is, heel anders
behandelen dan wij onderling van elkaar gewend zijn, dat zal jullie toch zeker
wel volkomen duidelijk zijn!?
[11] En daaruit kunnen jullie dan wel
opmaken, waarom wij, hooggeplaatste Romeinen, Hem uit het diepst van ons hart
de hoogst mogelijke verering, liefde en achting bewijzen en Hem volkomen
erkennen en roemen als de Heer van de gehele wereld. -Zeg mij eens of dat
jullie niet als noodzakelijk en volkomen begrijpelijk voorkomt!"
[12] De jonge FARIZEEËR zegt: "O
ja, ongetwijfeld; want in veelopzichten bevalt uw theosofie ons heel goed en
zij is hier in deze omstandigheden ook volkomen op haar plaats. Maar het is
natuurlijk wel zo, dat het volgens de oorspronkelijke leer van Mozes zeker niet
goed en in de haak zou zijn om dat aan te nemen. Er staat namelijk heel streng
en nadrukkelijk: 'Ik alleen ben de Heer en je zult geen vreemde goden naast Mij
hebben!"
[13] JULIUS zegt: "Heel juist,
maar men moet Mozes ook niet woordelijk, maar veeleer met het juiste begrip in
zich opnemen. Dan zal men al gauw en zonder veel moeite ontdekken dat ik
eigenlijk helemaal niet in tegenspraak ben met de strenge leer van Mozes, als
ik nu de volgende grondregel opstel: De mens moet iedere uitspraak
-vooropgesteld dat die van dezelfde goddelijke geest afkomstig is die met Mozes
heeft gesproken -ook steeds als zodanig erkennen en buitengewoon vereren.
Daarom bewezen de Egyptenaren, Grieken en wij Romeinen, hoewel thans in een
soort blind bijgeloof wat te ver gaand, alle mensen en schepsels waarbij een
bijzondere, ongewone kracht en werking werd ontdekt goddelijke verering.
[14] Wel, nu dachten wij: Voor de
reine is alles rein! Als de wat bijgelovige mensheld door haar verering van het
goddelijke in de vorm van allerlei maaksels maar niet slecht wordt en dan de
vertoornde goden tracht te sussen met gruwelijke mensenoffers, kan men haar een
zeker vroom bijgeloof niet eens als een grof geestelijk gebrek aanrekenen.
Jammer genoeg wordt zij bijna altijd door de honger en door de steeds groeiende
heers en hebzucht van de priesters daartoe verleid. Want naar mijn mening is
het uiteindelijk altijd nog beter dat de mens iets gelooft waar dan toch een
goede reden voor is, dan. dat hij helemaal niets gelooft en zich op die manier
verlaagt tot het dier, dat ook geen geloof of bijgeloof kan hebben.
[15] Een mens, die helemaal geen
geloof wil en kan aannemen, kan ook nooit enige echte, verstandelijke
ontwikkeling bereiken. Want wie een huis wil bouwen, moet eerst zorgen voor het
nodige bouwmateriaal. Hoe kan iemand zelfs maar een simpele vissershut bouwen
zonder enig materiaal? Ook al is het ruwe materiaal aanvankelijk ongeordend,
dan is die orde toch al gauw aan te brengen zodra er enig materiaal is; maar
als er helemaal geen materiaal is, dan is er ook niets te ordenen.
[16] Daarom zeg ik dat bijgeloof voor
de mens toch altijd nog nuttiger is dan helemaal geen geloof; want uiteindelijk
is stro ook nog beter dan helemaal niets! Van stro kun je nog wat maken; maar
van niets kan nooit iets anders dan niets gemaakt worden. Om deze reden dulden
de Romeinen ook het vaak zeer grote bijgeloof van jullie volk, omdat wij daarin
nog altijd een bepaald nut voor de mensheid zien.
[17] Maar de eigenlijke tempeldienaars
zijn ons een gruwel, omdat wij heel zeker weten dat zij totaal niets geloven en
daarom het volk in plaats van de waarheid, de meest zinloze zaken als goddelijk
aanprijzen. Zij leggen zelfs de ondragelijkste straffen op aan die mensen die
door hun natuurlijke intelligentie ondanks alle morele dwang toch met kunnen
geloven dat schoonheid afzichtelijk is, de zon zwart in plaats van wit licht
geeft en dat in de beek Kidron bloed stroomt! Dat vind ik buitengewoon
schandelijk en slecht, maar het een of andere persoonlijke menselijke bijgeloof
absoluut niet!
[18] Ja, als men in staat is en een
goede gelegenheid heeft om de blinde mens op de juiste wijze voor te lichten,
dan is dat zeker van onschatbare waarde, maar zolang men dat niet kan, moet men
het volk zijn vrome opvatting laten houden! Want als men het volk niets beters
kan geven, moet men het minstens dat, wat het heeft, laten behouden!"
7
De geloofsdwang van de tempel
[I] De FARIZEEËR zegt: "Hoge
gebieder, alles wat u zegt is zo overtuigend goed en waar, dat wij niets anders
kunnen zeggen dan dat Ieder mens met een beetje geest, door één uur met u te
verkeren, zichtbaar meer voor zijn hoofd en voor zijn hart wint, dan wanneer
hij honderd jaar lang de domheden van de tempel aan zou kunnen horen, die uit
niets anders bestaan dan loze kreten.
[2] Er wordt daar wel veel gekletst en
nog meer geblèrd, maar dat is net zo zinvol als dat men tegen iemand zou
zeggen: 'Vriend, was mijn handen en voeten maar Iet wel goed op datje ze
absoluut niet nat maakt!' -En bij onze lessen die in de tempel gegeven worden,
wordt uitdrukkelijk geëist dat men ze heel aandachtig aanhoort en doet wat
daarin gezegd wordt. Maar waarom het moet en welke betekenis achter de gegeven
les schuilt, daarmee mag niemand zich bezighouden, -want dat zijn geheimen van
God waar niemand, behalve de hogepriester slechts onder het zegel van strenge
geheimhouding, iets naders over mag weten.
[3] Wat heeft de mens aan een leer
waarvan hij de tekst kan aanhoren, zelfs moet aanhoren, maar waarvan hij nooit
ook maar één lettergreep mag begrijpen?! Als je niets van zo'n leer hoort ben
je net zo ver!
[4] Bij God, als men de godsdienstige
zaken bij de mensen eens goed bekijkt, stoot men vaak op zaken die iedere
struisvogel te zwaar op de maag zouden liggen! Want ook al zijn de mensen
meestal in hun overige doen en laten bepaald niet zo dom en duister als een
maanloze, zwaarbewolkte herfstnacht, toch zijn zij dat beslist honderdvoudig
in hun godsdiensten! Zij hechten ofwel vaak geloof aan alle soorten
boerenbedrog zodat zelfs een hond daarvan zou gaan walgen -laat staan een
eerlijk mens -of zij geloven helemaal niets.
[5] O Heer en gebieder, u kunt zich
niet voorstellen hoe het mij vaak te moede was als ik op die manier de mensen
iets als goed en waar moest voorhouden, dat naar mijn vaste overtuiging een
grote leugen was. Ik had mijzelf vaak bijna van pure ergernis kunnen wurgen.
Maar wat hielp dat? Als de os eenmaal het juk draagt, moet hij trekken -of het
nu licht of zwaar gaat -anders vallen er klappen in overvloed! Tijdens mijn
toespraken heb ik vaak bij mijzelf gedacht: 'Wie van ons is nu de
beklagenswaardigste os, ik, de prediker, of degene voor wie ik preek?' En ik
kon mij nooit aan de gedachte onttrekken, dat ik toch wel steeds de grootste
en, eigenlijk noodgedwongen, de domste os was! Want mijn toehoorder kon, als
hij een verstandig mens was, mij achteraf naar hartelust uitlachen en zich in
gezelschap van zijn vrienden over mij vrolijk maken; maar ik mocht dat, in
ieder geval in de tempel, op straffe van het vervloekte water niet doen.
[6] Daarom, hoge gebieder, zeg ik: Weg
uit ons midden met alles, wat in alle ernst puur van de duivel is! Van nu af
aan worden wij echt verstandige mensen en zullen in der eeuwigheid aan geen
enkele menselijke domheid meer meewerken, want het is iets ontzettends om
dienaar te zijn van de domheid der mensen! Van nu af aan de wapens en het
gezonde verstand! Al het andere behoort tussen de horens van de oude zondebok,
die men moet doden en verbranden met het vuur van rechtvaardige ergernis. Maar
nu over iets anders!
[7] Hoge gebieder, weet u soms wat
deze goede Godmens eventueel zou verlangen, als hij ons voor de korte duur van
enige dagen bij zijn leerlingen op zou nemen? Want van hem zou in de kortst
mogelijke tijd bijzonder veel te leren zijn! Denkt u dat wij hem dat zo zonder
enig gevaar zouden kunnen vragen?"
[8] JULIUS zegt: "Ongetwijfeld,
maar ik weet ook heel zeker dat Hij nergens enig stoffelijk loon aanneemt, maar
altijd slechts een zuiver geestelijk! O, Hij heeft nooit ook maar enig geld bij
Zich en blijft toch nooit iemand iets schuldig! Wie iets voor Hem doet,
vergeldt Hij het op een andere wijze duizendvoudig. Want Zijn woord en Zijn wil
zijn meer waard dan de gehele wereld. Meer behoeven jullie niet te weten en
jullie kunnen nu doen wat je wilt!"
[9] De jonge FARIZEEËR zegt: "Dat
verheugt ons, en u, hoge gebieder , danken wij zeer voor het licht dat u in ons
hart hebt laten schijnen, want nu weet ik heel zeker wat wij allen zullen doen
en in zekere zin moeten doen! Nu pas zullen wij ons allen oprecht tot hem
wenden en wat hij zal zeggen, zullen wij ook doen!"
[1] Na die woorden staat de jonge
FARIZEEËR op, komt naar Mij toe en zegt: "Heer, meester en weergaloze
heiland! Wie ik en mijn 29 broeders zijn, weet u vast en zeker, en wie u bent,
hebben wij ook van de grote machthebber Julius gehoord. Veel hoeft er over en
weer dus met gevraagd te worden. Maar omdat wij gehoord hebben dat u af en toe
ook leerlingen aanneemt, zouden ook wij -slechts voor kort, tenzij het ook
langer zou mogen -uw leerlingen willen zijn!"
[2] IK
zeg: "Alles goed en wel, maar besef wel: De vogels hebben hun nesten en de
vossen hun holen, maar Ik heb geen rustplaats voor Mijn hoofd!
[3]
Wie Mijn leerling wil zijn of worden, moet een zware ast op zijn schouders
nemen en Mij zo navolgen! Mijn leerlingen genieten geen aardse voordelen zij
moeten daarentegen terwille van Mijn naam en Mijn liefde de reeds verkregen
aardse voordelen en bezittingen niet alleen gedurende enige tijd, maar voor
altijd ontberen. Zelfs vrouwen. en kinderen mogen hen niet tegenhouden als zij
geheel en al ware leerlingen van Gods Rijk willen worden. .
[4]
Geld of andere wereldse schatten mogen zij niet hebben, net zo mm als twee
opperkleden of reserveschoenen en voorraadzakken of een stok of wandelstaf om
zich te verdedigen tegen een eventuele vijand.
[5] Zij mogen op aarde alleen maar het
verborgen geheim van God.s rijk hebben. Als jullie je daarnaar kunnen voegen,
mogen jullie Mijn leerlingen zijn!
[6]
Ook moet ieder van Mijn leerlingen;. net als Ik, tegenover iedereen vol liefde,
zachtmoedigheid en geduld zijn. Hij moet zijn ergste.vijand net Zo zegenen als
zijn beste vriend en moet, als de gelegenheid zich voordoet, degene die hem
heeft benadeeld, goed doen en bidden voor degene, die hem vervolgt.
[7] Toorn en wraak moeten verre zijn
van het hart van Ieder die Mijn leerling wil zijn; over de bittere
gebeurtenissen op deze aarde mag hij niet klagen of daarover zelfs geërgerd
beginnen te morren.
[8] Hij moet alle leven van vermaak
vermijden als de pest; maar daarentegen alles inzetten om door Mijn levende
woord In zijn eigen hart letterlijk een nieuwe geest te vormen en om vervolgens
eeuwig geheel in deze geest verder te leven in de overvloed van alle
geestelijke kracht.
[9]
Denk daarom over deze voorwaarden na en zeg Mij of je daarmee instemt en of je
je aan dat alles geheel wilt onderwerpen!"
[10] De jonge Farizeeën beginnen zich
naar aanleiding van deze Introductie van Mij behoorlijk achter de oren te
krabben en geen van hen weet daar een passend antwoord op. De jonge FARIZEEËR,
die voorheen steeds met Julius had gesproken maar nu nog bij Mij stond, zegt
echter toch na een poosje zo half en half schertsend: "Beste, goede en
onovertrefbare meester! De aan ons gestelde voorwaarden kunnen op zichzelf heel
goed zijn om misschien enige van uw buitengewone, goddelijk lijkende eigenschappen
te verkrijgen. Maar, heel weinig mensen zullen zich daarvoor uitspreken en
daartoe overgaan! En een algemeen belang kan die wens ook al niet hebben, want
stel dat alle mensen uw voorwaarden om u te volgen zouden aanvaarden, dan zou
de aarde er weldra zo uitzien als zij..er volgens Mozes op de tweede of derde
scheppingsdag uitzag, namelijk verlaten, woest en ledig! Weet u, bekeerlingen
zult u op deze manier weinig krijgen! Kleine aantallen, die zich willen
onderwerpen aan het zogenaamde bespiegelende leven en in zekere zin op aarde
reeds bereiken willen wat hen pas in het hiernamaals te wachten staat, zullen
daartoe wel overgaan; maar alle mensen!? O God, wat zou er van de wereld
terechtkomen?
[11] Dan is en blijft de oude leer van
Mozes voor het fysieke en zedelijke leven van de mens toch wel voor alle
schepsels steeds de meest uitgebreide en in ieder opzicht de meest nuttige! Bij
die leer kan men voor God en wereld, net als David, een geacht mens zijn, iets
wat heel nodig is voor het handhaven der orde op aarde. Maak alle mensen maar
eens gelijk, dan zul je al gauw merken waar het met de mensheid in korte tijd
naar toe gaat! Een gering aantal moet wel in het bezit zijn van de geheimen van
het Godsrijk op aarde; maar voor alle mensen zou dat net zoveel nut hebben, als
wanneer er bij een leger alleen maar veldheren van gelijke rang zouden zijn of
alleen maar gewone, ruwe soldaten zonder enige kennis van het leiden van een
oorlog, dus zonder een veldheer . Heus, tegen zo'n leger zouden dan ook wat redelijk
goed aangevoerde groepen oude vrouwen het op kunnen nemen!
[12] Ik voor mij wil ongetwijfeld heel
graag uw leerling worden, ook al zou u mij nog zwaardere voorwaarden gesteld
hebben; maar of al mijn metgezellen daartoe zullen overgaan is een heel andere
vraag! Want kijk, de témpel eist echt heel veel, maar U wilt meteen alles
hebben en daartoe, vriend, zullen er maar heel weinig bereid zijn!"
9
De voordelen van zelfverloochening
[1] IK zeg: "Dat geeft niets; Ik dwing
niemand! Wie Mij volgen wil die volge; wie echter niet wil en niet kan, die
blijve thuis!
[2] Maar in deze dagen wordt het rijk
van God geweld aangedaan; en die het niet met geweld naar zich toe trekken,
zullen het niet bezitten.
[3] Ik zeg echter naar aanleiding van
Mijn aan jullie gestelde voorwaarden, die echt niet zo gemakkelijk zijn: Als je
een oud en al erg versleten overkleed hebt, waarmee het schande zou zijn om nog
onder de mensen te komen, en er komt een mens bij je met een nieuw, goed overkleed,
die tegen je zegt: 'Vriend, trek je oude kleed uit en vernietig het omdat het
niet langer meer te gebruiken is en ik geef je daarvoor een nieuw, dat nooit
zal slijten omdat het uit een stof is geweven die de stormen der tijden kan
doorstaan!' - zul je je dan bij zo'n aanbod ook nog als een dwaas gedragen en
het oude, verteerde, tot lompen vergane kleed behouden.
[4] Verder weet jij, net zoals je
metgezellen, dat dit aardse scholings en proefleven slechts een heel korte
tijd duurt en dat daarachter meteen de eindeloze eeuwigheid begint. Weet je
wel, hoe en of je na de lichamelijke dood nog een verder leven zult hebben?
-Alleen Ik ben in staat om jou, net als iedereen, in ruil voor dit korte en
armzalige leven, met volkomen zekerheid het eeuwige, volmaakte leven van een
engel te geven.
[5] Zul je dan ook nog aarzelen om
Mijn aanbod aan te nemen, terwijl Ik de enige ben die jou het eeuwige leven kan
bezorgen en helemaal kan schenken? Heus, Ik vraag maar heel weinig -en geef
daarvoor buitengewoon veel!
[6] Denk je dat de aarde woest en leeg
zou worden als alle mensen, wat eenmaal ook zal gebeuren, zouden voldoen aan de
eisen van Mijn leer? O kortzichtige Farizeeër!
[7] Kijk naar deze engel van Mij! Hij
alleen al heeft uit Mij zoveel macht en kracht, dat hij, als Ik dat zou willen,
deze hele aarde, de grote zon, de maan en al de andere voor jou zichtbare
sterren in een oogwenk net zo snel zou kunnen vernietigen als de steen die hij
zoëven vernietigde. En bedenk daarbij dat, als je deze grote aarde vergelijkt
met de grootte van die werelden, de aarde nauwelijks de grootte zou hebben van
het kleinste zandkorreltje. Als je echter gelooft dat de cultuur van de
aardbodem alleen maar van de mensen afhankelijk is dan vergis je je deerlijk!
[8] Ik wil je een stuk land geven,
maar het eerst vervloeken, en dan kun je daarop werken zoveel je wilt en het
zal je zelfs geen doornen en distels als voedsel voor de wormen opleveren! De
zaaier zaait wel het koren in de voren der aarde, maar bij het uitzaaien moeten
ook Mijn engelen meewerken en zo de akker zegenen, anders zal hij eeuwig geen
vruchten voor je dragen! -Begrijp je dat?
[9] Als nu de voornaamste bewerkers
van de aardbodem voor het dragen van eetbare vruchten steeds Mijn engelen zijn,
zouden zij als gunstige uitzondering ook wel het uitzaaien op zich kunnen
nemen, zoals zij dat ook op plaatsen van deze aarde doen die nog door geen
mensenvoet betreden zijn.
[10] Maar omdat de mensen onder de
oude vloek lijden en zelf met alle geweld willen werken voor hun lichaam, -
wel, daarom kunnen Mijn engelen ook nog steeds dezelfde oude rust in acht
nemen!"
10
Behoeften en het kwaad daarvan
[1] Hebben jullie niet gelezen over
het vroegere aardse paradijs, waar de eerste mens geschapen werd? Dit paradijs
was een grote tuin en goed voorzien van de heerlijkste vruchten van de gehele
aarde; en toch had vooraf de hand van een mens onmogelijk deze tuin kunnen
bewerken! Ook hadden de eerste mensen geen huizen en geen steden; zij hadden
maar zeer weinig behoeften die gemakkelijk te bevredigen waren, maar zij bleven
daar gezond bij. Zij bereikten altijd een zeer hoge leeftijd en hadden daarom
veel tijd om zich met de geestelijke vorming van hun ziel bezig te houden en
zij stonden bijna doorlopend in zichtbare verbinding met de hemelse machten.
[2] Kaïn bouwde echter al, door
influistering van de satan, voor zijn zoon Hanoch een stad met diezelfde naam;
en hij heeft daardoor de basis gelegd voor alle kwaad op aarde.
[3] Ik zeg jullie: De mens heeft voor
het leven op deze aarde helemaal niet veel nodig; maar de trots van de mens,
zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht en heerszucht vragen
onbeschrijflijk veel en zijn toch nooit te bevredigen!
[4] Daarop is de zorg van de mensen
het meest gericht en zij hebben dan natuurlijk geen tijd meer om zich bezig te
houden met datgene, waarmee zij zich eigenlijk bezig moesten houden omdat God
hen slechts daarvoor op deze wereld heeft geplaatst.
[5] Vanaf Adam tot Noach voerden de
mensen van de hoogten nooit oorlog, omdat zij slechts zeer geringe behoeften
hadden en niemand méér wilde zijn dan zijn broeder en de ouders hun aanzien
tegenover hun kinderen steeds zeer hoog hielden doordat zij steeds de wijze
leiders en leraars en raadgevers van hun kinderen bleven.
[6] Maar in de laagten, waar de in hun
hart en verstand blinde mensen hun leraars en leiders en raadgevers schitterend
begonnen op te smukken, hun hoofden zalfden en met kronen sierden en hen
vanwege het grotere aanzien ook allerlei macht en gezag verleenden, was het uit
met het eenvoudige leven en de geringe behoeften!
[7] Pracht heeft een grote maag, die
nooit te verzadigen is. De aarde kon op een beperkte oppervlakte niet meer
voldoende voedsel produceren en de moeilijk te verzadigen pracht lievende
mensen begonnen zich verder en verder te verspreiden, noemden de in beslag
genomen grond hun eigendom, zorgden meteen voor hun luister en wekten daardoor
nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra afgunst, twist, onvrede en oorlog.
De sterkere kreeg tenslotte het recht en werd heerser over de zwakkeren en
dwong hen voor hem te werken en hem in alles onderdanig te zijn. De
weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder bedreiging met de dood tot
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen!
[8] En zie, dat was allemaal het
gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, de liefde voor pracht en praal
en de daaruit voortkomende hoogmoed!
[9] Als Ik nu, door met Mijn geest uit
de hemel te komen, jullie weer terug wil brengen in de gelukkige oertoestand
van de eerste mensen en jullie de reeds lang geheel verloren wegen naar Gods
rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen dat de door Mij gestelde voorwaarden om
Mijn leerlingen te worden, te hard en voor allen vrijwel onuitvoerbaar zijn!
[10] Ik zeg jullie: Het juk, dat Ik op
jullie schouders leg, is zacht en de last, die ik jullie wil laten dragen, is
licht als een veertje vergeleken bij datgene, wat je nu dag aan dag draagt.
[11] Hoe ver richten jullie zorgen
zich over de gehele wereld! Jullie hebben dag en nacht rust noch duur; en dat
alleen maar vanwege de wereld en opdat je vooral maar niet beknot zult worden
in je ingebeelde pracht en in je luxueuze leventje, ten koste van het vaak
bloedige zweet van je zwakke broeders en zusters!
[12] Hoe moet bij al dit zorgen de
ziel nog tijd vinden om ook nog iets te doen voor de opwekking van Gods geest
in haar!?
[13] Ja, jullie zielen en de zielen
van miljoenen weten niet eens meer, dat zij dragers van de geest van God zijn.
Laat staan dat zij bij hun eindeloze, wereldse zorgen ook maar iets ten bate
van het vrij en zelfstandig worden van hun geest zouden kunnen en willen doen.
Daarbij wordt de arme en zwakke mensheid door jullie te veel tot bloedige en
rusteloze knechtenarbeid opgejaagd terwille van jullie liefde voor pracht en
luxe en kan daarom óók niets doen voor het vrij en zelfstandig worden van haar
geest. En zo zijn jullie samen met jullie onderdanen dood en waarachtige
kinderen van satan en willen Mijn woord niet horen dat je oprecht en waarachtig
naar het leven voert. Daarentegen verdedigen jullie je éigen woord dat jullie
en al jullie ondergeschikten onvermijdelijk de eeuwige dood zal brengen!"
11
De aanleiding tot de zondvloed
[1] "Men klaagt God nog steeds
aan en zegt: 'Hoe kon God een alles verstikkende zondvloed over de aarde laten komen
en hoe kon Hij de mensen uit Sodom en Gomorra vernietigen?' O, dat was erg
eenvoudig! Want waarom zou Hij van leven voorziene, opgetuigde vleesklompen nog
langer op de aardbodem rond laten darren, als hun zielen zich zo ver van de
oude orde van God verwijderd hebben dat bij hen zelfs het laatste spoor van
bewustzijn van hun eigenlijke ik, door pure zorgen voor het vlees, is
verdwenen!?
[2] Kan de ziel van de mens zich nog
sterker met het vlees verbinden dan bij mensen, waarvan de ziel niet alleen
geen enkel besef meer heeft van de goddelijke geest, maar zichzelf tenslotte zo
zeer verliest dat zij zelfs in volle ernst haar eigen bestaan begint te
ontkennen en er niet meer van te overtuigen is dat zij bestaat!?
[3] Ja, als die toestand eenmaal
intreedt bij de wereldse mensheid, is een mens ook geheel opgehouden mens te
zijn. Hij is dan slechts een instinctmatig, verstandig dier en voorlopig
helemaal niet in staat tot enige verdere ontwikkeling van de ziel en de geest.
Daarom moet dat vlees gedood worden en vergaan, samen met de te vast met het
vlees verbonden ziel, opdat misschien na vele duizenden jaren een geheel vrij
van het vlees geworden ziel weer de weg van haar eigen ontwikkeling en
zelfstandig wording kan volgen, hetzij nog op deze aarde of op een andere.
[4] Dat er nu echter al weer veel
mensen zijn die door hun overgrote zorg voor de wereld en hun lichaam niets
meer weten van hun eigen ziel, dat kunnen jullie voor een deel bij je zelf,
voor een deel bij de Sadduceeën en voor het grootste deel bij alle mensen zien.
Want niemand weet meer te vertellen wie en wat de ziel is! Men gebruikt het
woord wel en zegt: 'Bij mijn ziel', en 'in mijn ziel', maar als men iemand dan
daarnaar vraagt en zegt: 'Vriend, wie en wat is toch de ziel?', dan is de
gevraagde ten einde raad!
[5] Maar als de ziel zichzelf eenmaal
niet meer kent en tenslotte geheel vergeet wat en hoe zij is, dan houdt alles
op! Voor God blijft er dan niets over dan de aardbodem opnieuw bloot te stellen
aan de oude mensen verdelgings handeling, nu eens in sterkere, dan weer in
minder sterke mate, afhankelijk van de stand van zaken bij de mensen of ze nog
iets of helemaal niets meer van hun geest en hun ziel afweten.
[6] Deze pure wereldse en vleselijke
mensen zien er uiterlijk weliswaar vaak heel mooi en aantrekkelijk uit, vooral
het vrouwelijk geslacht, hetgeen heel begrijpelijk is door de steeds grotere
eenwording van hun ziel met het vlees. Maar zulke mensen worden daardoor ook
zwak en heel ontvankelijk voor alle slechte, fysieke indrukken. Hun lichamen
worden gemakkelijk ziek en het geringste contact met een besmettelijke ziekte
is dodelijk voor hen, terwijl mensen die een vrije ziel en daarin een vrije
geest hebben, alle vergiften van de aarde over zich heen kunnen laten komen
zonder ook maar de geringste schade te lijden. Want een vrije ziel en daarin
een vrije geest hebben kracht en middelen in overvloed om iedere zwakke vijand
krachtdadig te bestrijden, terwijl een ziel die in alle levensuitingen aan haar
vervloekte lichaam zit vastgeketend, op een aan handen en voeten gebonden reus
lijkt die zich zelfs niet tegen een lastige vlieg teweer kan stellen en moet
dulden dat een zwakke dwerg hem heel op z'n gemak, maar des te pijnlijker, met
een mes het hoofd van de romp scheidt."
12
Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest
[1] "Let op! Als je in een plaats
komt met fraai gevormde en sierlijk uitgedoste mensen van beiderlei kunne, ga
dan direkt verder want daar krijgt het rijk van God geen voet aan de grond
omdat daar op z'n minst het halve Sodom en Gomorra te vinden is! Van zo'n
plaats is het strafgericht van God ook nooit ver verwijderd, want zulke met het
lichaam verstrengelde zielen, die tijdens het, grootste deel van hun bestaan
bijna alle bewustzijn hebben begraven in hun lichaam, zijn te ingrijpend
gebonden. En als hun schone lichaam ook maar heel even door de slechte, ruwe en
nog helemaal onbeschaafde natuurgeesten van de lucht wordt beslopen, kunnen
zulke gebonden zielen zich niet verweren en bezwijken ze spoedig samen met hun
lichaam, dat door de innige verstrengeling met de ziel veel vatbaarder en
gevoeliger is dan het vlees van een lichaam met een vrije ziel.
[2] Pak zelf eens zo'n teergebouwd
stadsmeisje stevig bij de arm of een ander lichaamsdeel en zij zal een kreet
slaken van pijn. Ga echter naar buiten naar een werkende boer, die naast zijn
werk ook nog oprecht zorgt voor zijn ziel en de zielen van zijn kinderen, dan
kun je de handen van de boer en zijn kinderen zo stevig als je maar wilt,
beetpakken en schudden en zij zullen echt niet zulke kreten van pijn slaken!
[3] Jullie denken zeker dat die
ongevoeligheid ontstaat door het zware werk en de daardoor verkregen
gehardheid? O nee, zeg Ik je! De grotere ongevoeligheid is alleen maar een
gevolg van de door allerlei zelfverloochening vrijer van het lichaam geworden
ziel, waardoor dan ook de juiste harding van het lichaam tot stand komt.
[4] Als echter alle zorg op de
teerheid van het lichaam is gericht en er zelfs speciale scholen bestaan waar
het lichaam door allerlei gymnastiek zo harmonisch mogelijk en zelfs door
allerlei zalven en oliën zo teer mogelijk wordt gemaakt, dan is er geen vrije
en sterke ziel meer; en komt er ook maar een zweem van ziekte over zulke
walgelijk zwakke lichamen, dan houdt de dood zonder moeite zijn rijkste
oogstfeest.
[5] Daar wordt dan weer gejammerd en
geklaagd en de ene halfgelovige mens na de andere doet zijn mond open en zegt:
'Wat kan God er toch voor genoegen in scheppen om de mensen aan één stuk door
steeds maar met allerlei plagen te kastijden?!' Ofwel God bestaat helemaal
niet, of God is te verheven en bekommert Zich niet meer om de aardwormen, of
God wil meer offers en wierook zodat men Hem weer moet sussen met rijke offers,
magische spreuken en wierook! Of God is in toorn ontstoken en wreekt zich nu op
de onschuldige, zwakke mensheid; men zou daarom in zak en as boete moeten doen
en minstens twaalf zondebokken de Jordaan in moeten werpen!
[6] Maar niemand denkt eraan dat al
het lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle dure tijden, honger en pest
alleen maar ontstaan omdat de mensen in plaats van alles naar Gods orde voor
hun ziel en hun geest te doen, slechts alles voor hun lichaam doen!
[7] Men predikt wel voor dode zielen
over de vrees voor God, maar door zijn eigen dode ziel gelooft de prediker dat
zelf allang niet meer Hij gelooft alleen
maar aan dat wat hij voor het preken krijgt en hoeveel eer en aanzien een door
studie goed ontwikkeld prediktalent hem kan opleveren. En zo leidt de ene blinde
de andere en zo wil de ene dode de andere dode levend maken. De eerste preekt
voor zijn lichaam en de ander luistert naar de prediking vanwege zijn lichaam.
Maar wat heeft een doodzieke ziel daaraan?
[8] Ik ben een genezer. Hoe kan Ik
dat, vragen de dode en daarom geheel blinde mensen zich af. En Ik zeg jullie
dat ik van geen mens het lichaam genees, maar als een ziel nog niet te sterk
met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij en Ik wek, voor
zover mogelijk, de in de ziel begraven geest. Deze versterkt meteen de vrij
geworden ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van het lichaam in een
oogwenk weer in de normale orde terugbrengen.
[9] Dat noemt men dan een
wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch de gewoonste en natuurlijkste,
lichamelijke genezing ter wereld is! Wat iemand heeft, kan hij ook geven; wat
hij echter niet heeft, kan hij ook niet geven!
[10] Wie een levende ziel heeft
overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrije geest, kan ook de ziel van zijn
broeder vrij maken als deze nog niet te veel met het vlees is vergroeid en die
helpt dan heel gemakkelijk haar zieke lichaam. Als de zieledokter echter zelf
een erg zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is, hoe zou hij dan dat wat
hemzelf ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?! Denk er daarom over na!
[11] De voorwaarden om Mijn leerling
te worden heb ik je nu voorgelegd en de werkelijke, eigenlijke oorzaak van de
kwalen van de wereld. Doe nu wat je wilt! Ik neem jullie niet als leerling aan,
noch houd ik jullie tegen om dat te worden. Als jullie echter toch Mijn
leerlingen willen worden, moeten jullie ook vóór alles jullie zielen vrij en
sterk maken, omdat jullie anders niets zouden hebben aan het volgen van Mijn
leer!"
13
Noach en de ark
[1] Na deze toespraak is iedereen erg onder
de indruk en denkt in stilte: 'Eigen schuld!' En de jonge Farizeeër weet niet
wat hij Mij daarop moet antwoorden. Ook Cyrenius en Julius trekken nu wat
zorgelijke gezichten en ook Ebahl en zelfs Jarah, die haar vrouwelijke
schoonheid bedenkelijk begint te vinden!
[2] En CYRENIUS zegt na een poosje
diep nagedacht te hebben: "Heer en Meester, ik heb zo hier en daar al wat
dagen en nachten met U doorgebracht en heb U veel wonderbaarlijks zien doen en
U ook heel streng horen spreken, maar ik ben nog nooit zo van mijn stuk
gebracht als bij deze toespraak van U! Want volgens Uw huidige uitlating is het
met ons niet veel beter gesteld dan ten tijde van Abraham met Sodom en Gomorra.
En al ons zorgen, doen en laten is helemaal des duivels. Vriend, dat is een zeer
harde les! Jammer genoeg is het voor geen geld ter wereld te verhelen dat U ons
hier de naakte waarheid hebt voorgelegd. Maar hoe kun je het nu zover brengen
dat je helemaal ermee instemt om al het wereldse de rug toe te keren, om dan
vervolgens alle tijd te gaan besteden aan de beschaving van de ziel en de
geest?"
[3] IK zeg: "Vriend, niets
gemakkelijker dan dat! Je blijft, wat en wie je bent en geeft leiding aan wat
je is toevertrouwd, maar niet vanwege jouw positie, maar voor het welzijn van
de mensen!
[4] Want kijk, toen in Noach's tijd
het water de aardbodem bedekte, die bewoond werd door een eigenlijk geheel
verdorven mensheid, doodde de vloed alles in de verre omtrek behalve Noach en
zijn kleine familie en de dieren die Noach in de ark kon opnemen, natuurlijk
met uitzondering van de vissen in het water .
[5] Hoe bleef Noach echter met zijn
familie in leven, hoog boven de dood brengende golven van de grote vloed? Wel,
hij bevond zich in een stevig bouwsel dat de wilde vloed heel gehoorzaam op
haar rug moest dragen. Die vloed kon nergens in het bouwsel binnen dringen waar
zij ook voor Noach's leven gevaarlijk had kunnen worden!
[6] Deze
dodelijke vloed bestaat echter. geestelijk nog steeds op deze aardbodem en Ik
zeg je dat deze geestelijke en blijvende zondvloed van Noach voor het leven van
de wereldmensen minstens zo gevaarlijk is als de natuurlijke van toen ten tijde
van Noach.
[7] Hoe kan men zich echter beschermen
tegen de verdrinkingsdood in de geestelijke zondvloed? Ik zeg je: Wat Noach
lichamelijk deed, dat moet men nu geestelijk doen en dan is men voor altijd
beschermd tegen de verdrinkingsdood in de grote en voortdurende, geestelijke
zondvloed!
[8] Met andere woorden: Men moet
volgens de orde van God ook de wereld geven wat van de wereld is, -maar vóór
alles aan God wat van God is!
[9] Voor een mens is de' Ark van
Noach' de ware deemoed, naastenliefde en
liefde tot God.
[10] Wie echt deemoedig en vol
zuivere, onbaatzuchtige liefde is tot God de Vader en alle mensen en wie steeds
actief tracht om alle mensen, indien mogelijk, te dienen in Gods orde, die
drijft behouden en goed bewaard over de anders zo snel de dood brengende
wateren van alle wereldse zonden en aan het eind van zijn aardse
levensloopbaan, als de vloed voor hem zal zakken en weg zal ebben in de
duistere diepten, zal zijn ark op de grote Ararat van het van leven
overvloeiende rijk van God een goed verzorgde rust krijgen en voor hem die zij
gedragen heeft zal zij een eeuwig woonhuis worden."
14
Hoe passen aardse schatten in ons leven
[1] "Kijk naar Mij! Moet Ik nu
niet met de wereld omgaan? Ik eet en drink en de wereld dient Mij, zoals eens
de vloed het bouwsel van Noach heeft gediend! Zij gaat wel hevig te keer onder
de stevige wanden van Mijn bouwsel, -maar verzwelgen kan zij het in der
eeuwigheid niet!
[2] Je kunt er niets aan doen dat er
op een gegeven ogenblik een Romeins rijk is ontstaan. Het is er nu eenmaal en
je kunt het niet laten verdwijnen! Het rijk heeft evenwel goede wetten, die
heel goed deugen voor de instandhouding van de orde en voor de deemoediging van
de mensen. Als je denkt dat je een heer bent die boven de wet verheven is en
daarom een kroon kunt dragen, ben je voor jezelf op de verkeerde weg, ofschoon
niet ten opzichte van de mensen die de eenmaal uitgevaardigde wet zonder meer
moeten houden, met alle voor en nadelen daaraan verbonden. Stel je je echter
ook onder de wet en zie je jezelf slechts als de officiële en noodzakelijke
leider en tussenpersoon daarvan, dan neem je het juiste standpunt in. Dan
timmer je voor jezelf uit het geestelijke materiaal van de wet een ark die je
over al de nog zo door de storm bewogen wateren van de wereldzonden heen moet
dragen!
[3] Als je daarbij ook nog in al je
daden de eenvoudige grondbeginselen van Mijn leer toepast, die met jullie
wetten heel goed in overeenstemming te brengen zijn, doe je, gezien je
mogelijkheden, voldoende voor je ziel en je geest. En als Ik zeg dat Ik dat
voldoende vind, noem Mij dan eens iemand die dat onvoldoende zou kunnen
vinden!"
[4] CYRENIUS zegt: "Maar denk
eens, o Heer, aan de pracht en de luxe waarin ik vanwege mijn ambt moet leven
en denk eens aan wat U zoëven over de pracht en de luxe van de wereld hebt
gezegd!"
[5] IK zeg: "Houd je in je hart
dan van de wereldse pracht en luxe?"
[6] CYRENIUS antwoordt: "0, niet
in het minst; voor mij is dat allemaal een echte kwelling!"
[7] IK zeg: "Wel, waarom brengt
die voorgeschreven pracht en luxe je dan in de war? Als je er in je hart geen
liefde voor voelt, kan geen pracht of praal nadelig zijn voor ziel en geest!
Maar als je hart aan iets stoffelijks hangt, ook al zou dat op zichzelf nóg zo
gering zijn, dan kan het net zo schadelijk voor ziel en geest zijn als de
zwaarste kroon van het zuiverste goud met de kostbaarste edelstenen.
[8] Daarom komt alles slechts aan op
de gesteldheid van het hart; want anders moesten belachelijk genoeg ook zon,
maan en al de sterren de mensen van deze aarde als zonden aangerekend worden,
omdat zij schitterend stralen en glanzen en omdat de mens toch echt plezier
daaraan beleeft. Zo kan ook jij, Mijn beste Cyrenius, ware vreugde beleven aan
jouw luister voor de mensen, als het maar geen ijdele en daarom domme vreugde
is, want daardoor wordt de ziel bedorven en tenslotte gedood!
[9] Het werd Salomo toch ook
toegestaan en zelfs bevolen, om zich met zo'n pracht te bekleden als vóór hem
geen koning had gedragen en ná hem ook geen koning ooit meer zal dragen. Zolang
hij daar geen domme, ijdele vreugde aan verbond, maar een juiste op wijsheid
berustende, was de vreugde verheffend voor zijn ziel en zijn geest. Toen hij
echter later vanwege de grote luister ijdel werd en de hoogmoed zich van hem
meester maakte, verdween al zijn luister voor God en alle betere mensen en hij
verviel in alle zonden van de wereld des overvloeds en zijn werken en daden
werden door de betere mensen gezien als dwaasheden en voor het aangezicht van
God waren het ware gruwelen.
[10] Ik zeg jou en ook alle anderen,
dat het zelfs goed en nuttig voor de mens is wanneer hij, als een gerijpte naar
ziel en geest, reeds op deze aarde de pracht van de hemelen nabootst en zijn
hart daaraan op de juiste wijze warmt. Want het is loffelijker te bouwen dan te
vernietigen. Maar alleen naar ziel en geest geheel gerijpte mensen zouden
zoiets moeten doen, opdat de onrijpen zouden ontdekken wat een rijp mens
allemaal tot stand kan brengen.
[11] Maar wie voor eigen eer en roem
een paleis voor zichzelf bouwt en uiteindelijk zichzelf in zijn pracht op een
voetstuk plaatst, begaat een grote zonde tegen zijn eigen ziel en zijn goddelijke
geest en bederft zichzelf en al zijn nakomelingen, die zich dan al vanaf de
geboorte veel hoger achten dan de andere mensen.
[12] Wanneer echter door de pracht van
de paleizen de harten van de bewoners van de paleizen worden bedorven en daarbij
vervuld worden van hoogmoed en verachting voor die mensen, die geen paleizen
kunnen bewonen, dan is het weer beter om de paleizen meteen te verwoesten.
[13] Zo is het ook helemaal niet tegen
de goddelijke orde om een stad te bouwen waarin de mensen in vrede en eendracht
als één familie in één huis tesamen leven, werken en handelen en elkaar zo bij
alles gemakkelijker kunnen ondersteunen dan wanneer zij urenver van elkaar
verwijderd zouden wonen. Komt er dan echter in een stad hoogmoed, luxe, de zucht
naar pracht, nijd, haat, vervolging en zelfs doodslag, en zwelgzucht, ontucht
en traagheid, dan moet zo'n stad meteen weer in een puin en stofhoop veranderd
worden, anders wordt zij een broedplaats van allerlei duivels kwaad dat na
verloop van tijd de gehele aarde door en door zou verpesten, net als Hanoch van
voor de zondvloed, en Babylon, en de grote stad Ninevé van na de zondvloed! Hoe
groot waren deze steden eens en nu staan er in hun plaats slechts een paar
armelijke hutten! Waar eens Hanoch stond, is nu een zee, net als op de plaats
van het oude Sodom en Gomorra en de tien kleinere steden in de omtrek van de
twee grote, die elk groter waren dan het huidige Jeruzalem dat ook niet meer zo
groot is als in de tijd van David.
[14] Wat echter met die steden is
gebeurd, zal ook met Jeruzalem gebeuren en er zijn er hier die de gruwel van de
verwoesting mee zullen aanzien en mee zullen maken! Want, zoals gezegd, het is
beter dat zulke steden er niet zijn en daarvoor in de plaats des te meer geheel
levende zielen, dan dat er een stad is waarin de mensenzielen voor het
tijdelijke en de eeuwigheid geheel te gronde gericht worden!
[15] Dus, beste Cyrenius, je mag alles
hebben wat de aarde ook maar aan prachtigs en wonderbaarlijk schoons op haar
uitgestrekte bodem draagt en je kunt je daarin, God lovend en prijzend,
verlustigen. Maar verpand je hart er nooit aan; want al deze aardse pracht moet
eens, zowel voor zichzelf als voor jou, vergaan als je het tijdelijke met het
eeuwige zult verwisselen! Want alle materie is in de aard van de zaak niets dan
alleen maar dat, wat ik je al eerder helder en duidelijk genoeg heb
uiteengezet. -Zeg eens, voldoet je dit en heb je het zo begrepen zoals het voor
God en de hele wereld begrepen moet worden?"
15
Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen
[1] CYRENIUS zegt: "Ja, nu is
alles mij weer helemaal duidelijk; zo is het nu eenmaal. Zoals er voor iedere
grashalm één wet is waaronder en volgens welke hij zich kan ontwikkelen, zo is
er ook maar één psychisch morele wet die aan het wezen van de mens is
aangepast, waaronder de mens uit zichzelf zijn volle ongebonden vrije
zelfstandigheid kan verkrijgen. Ofwel, er is dus altijd maar één
onveranderlijke, altijd gelijke weg, waarover men zijn ware en eeuwige
bestemming kan bereiken. Langs iedere andere van de talloos vele vrijheidswegen
waarover de mensen moreel ook goed kunnen gaan, is het grote, alleen ware en
door God vastgestelde doel onmogelijk te bereiken!
[2] Daarbij zie ik ook zonneklaar, o
Heer, dat de weg die U ons hebt gewezen, de enige goede en ware is. Ook besef
ik dat ieder mens, hoog of laag, onverstoorbaar de juiste weg kan gaan als hij
dat maar serieus wil; maar ik zie ook wel in dat geen mens ooit uit zichzelf
deze weg had kunnen vinden, die zo waarachtig is en zo volkomen aan alle
levensomstandigheden beantwoordt. Zoiets moet rechtstreeks door Gods geest
geopenbaard worden aan de mensen die dit verstaan!
[3] Maar hoewel de weg nu heel
duidelijk is omschreven, zal hij naar mijn mening toch zelden helemaal
bewandeld worden, want daartoe hebben de teveel op het materiële gerichte,
wereldse gewoontes op deze enige ware en goede weg een versperring aangebracht
die dat verhindert. En velen die deze weg betreden, zullen daar tegenop lopen
en halverwege omkeren, vooral als ze niet al gauw een wonderbaarlijke
uitwerking bij zichzelf ge waar worden voor de moeite die ze doen. Dat gebeurt
namelijk niet zo snel als men zich in het begin voorstelt, zeker als men
voorheen al sterke bindingen had met de buitenwereld.
[4] Ik hoop door Uw bijzondere genade
het heilige, grote doel wel te bereiken; maar ik ben er maar één en de grote
Romeinse staat telt er nu vele miljoenen. Hoe en wanneer zullen die echter
allemaal, die toch net als wij mensen zijn, op deze weg geraken?!"
[5] De jonge FARIZEEËR voegt daar aan
toe: "Hoogste gebieder! Dat dacht ik zoëven ook! Wij kunnen nu wel de weg
van al het heil gerust en blij betreden, maar hoe moet het met de vele
miljoenen die niet de gelegenheid hebben uit de bron te putten en iedere vraag
met de grote meester des levens zelf te bespreken?"
[6] IK zeg: "Ook daar is voor
gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steeds open staan en dat wat wij hier
nu bespreken, zal over meer dan duizend jaar ook woordelijk gehoord en opgeschreven
worden, alsof het voor de ogen plaats vond van degenen die bijna tweeduizend
jaar na ons de aarde betreden zullen. En een ieder die in de toekomst ergens
over zal twijfelen, zal uit de hemelen heel duidelijk ingelicht kunnen worden.
Want hierna zal iedereen zelfs door God onderricht moeten worden en degene die
zijn lering niet van God krijgt, zal niet in het vreugdevolle rijk der waarheid
binnengaan. "
16
Over de verhoging en kroning van Jezus
[1] Maar Ik zeg jullie dat .het toch
altijd moeilijk zal zijn om alleen .bij de zuivere, naakte waarheld te blijven.
Het wereldse verstand, dat zich op verscheidene plaatsen buitengewoon zal
ontwikkelen, zal niet inzien dat Ik Degene kan zijn, geestelijk gezien, die
eens op de Sinaï aan Mozes tijdens donder en bliksem de wetten gaf en hem de
vijf boeken dicteerde en die met Zijn wijsheid, macht en sterkte de gehele
oneindigheid onderhoudt en regeert! Zelfs een aantal van jullie gelooft dat nu
nog niet helemaal, terwijl je toch uit de eerste hand getuige bent van wat hier
gebeurt en ook wat op andere plaatsen is gebeurd, dat Ik geheel één ben met de
Vader in de hemel. Wat zullen de grote, wereldse geleerden er dan van zeggen
als dat getuigenis hun oren uit de duizendste hand zal bereiken?!
[2] Daarom wordt het ook alleen maar
aan de eenvoudigen verkondigd en niet aan de wereldse geleerden; want wat groot
is voor de wereld, is voor God een gruwel!
[3] De eenvoudige, bescheiden mens
wiens hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft blijkbaar ook een vrijere ziel en
in de ziel een vrijere geest en neemt daarom vlug en gemakkelijk dat wat tot de
geest behoort aan. Maar een wereldwijze, wiens zielontoegankelijk is geworden
door de vele puur materiële bindingen en waarin in het geheel geen besef meer
is van een goddelijke geest, zal niet aannemen en niet begrijpen wat jullie
voor het grootste deel nu al gemakkelijk begrijpen en waarvan jullie de juiste
diepgang nu vrij goed aanvoelen. Maar toch begrijpen ook jullie nu nog veel
niet; maar na Mijn verhoging zullen jullie het volkomen begrijpen!"
[4] Daarop vraagt CYRENIUS meteen:
"Wat voor verhoging bedoelt U dan? Wordt U soms op aarde tot koning der
koningen verhoogd en gekroond?"
[5] IK zeg: "Ja, maar niet tot
werelds koning en ook zonder gouden kroon! Zou Ik dan niet de macht hebben om
Mij een aards koninkrijk te nemen dat zich nog ver over alle einden van deze
aarde uit zou strekken? Wie zou Mij dat kunnen verhinderen?
[6] Ligt het bestaan van alle dingen
en ook het leven van alle mensen niet in de hand van Mijn Vader, die in Mij is
zoals Ik in Hem ben? Hoeveel maal zou je adem kunnen halen zonder de wil van
Mijn geest, die de enige is die alles leven geeft en alles onderhoudt?!
[7] Wat hadden de mensen ten tijde van
Noach aan al hun macht en uitgekiende krijgskunde?! Mijn geest liet de
watervloed over alle koningen en hun volken komen en zij werden allen begraven!
[8] Wat had de machtige Farao aan zijn
geweldig grote leger? Mijn geest liet de Israëlieten droog door de Rode zee
trekken en het hen achtervolgende leger van de Farao verdrinken!
[9] Als Ik dus koning van deze aarde
zou willen zijn, welke macht zou Mij dat dan kunnen verhinderen?
[10] Maar dat ligt helemaal niet op
Mijn weg en op die van hen, die waarachtig Mijn volgelingen willen zijn. Op Mij
wacht een geheel andere verhoging en kroning, waarover je pas dan nader zult
horen als zij plaats heeft gevonden. Een paar aanwijzingen heb Ik je toch al
meteen aan het begin van ons samenkomen gegeven, als je je dat herinnert zul je
de rest zelf wel kunnen bedenken!"
[11] CYRENIUS zegt: "Maar Heer,
ik weet nu heel zeker wie en wat U bent en wat U allemaal kunt, -maar daarom
begrijp ik nog steeds niet echt de reden waarom U Zich ondanks al Uw almacht
toch nog verschuilt voor de achtervolging van Herodes en de tempel!?"
[12] IK zeg: "Vriend, deze vraag
had je je nu toch wel gevoeglijk kunnen besparen! Ten eerste, omdat Ik je dat
in Nazareth al meer dan voldoende heb uitgelegd en ten tweede moest je nu toch
eindelijk uit alles wat Ik gezegd heb, opgemaakt hebben dat Ik niet in deze
wereld ben gekomen om de doden nog doder te maken dan ze toch al zijn,' maar om
hen in alles opnieuw levend te maken; daarom zal Ik nu met niemand afrekenen.
Want Ik ben nu hier om het gehele oordeel dat over deze aarde was uitgesproken,
op Mij te nemen en alle mensen zullen door het oordeel dat Ik op Mij heb
genomen, de volledige verlossing van de eeuwige dood vinden.
[13] Daarom ben Ik nu niet hier om er
op los te slaan, maar alleen om alle mogelijke wonden van de met velerlei
kwalen behepte mensheid te helen en niet om hen nog diepere en ergere te slaan.
[14] Denk je soms dat Ik uit
beduchtheid voor Mijn achtervolgers in zekere zin op de vlucht blijf? O, als je
dat zou denken dan vergis je je zeer! Kijk eens naar dat stel erge misdadigers!
Heus, volgens Mozes en volgens jullie wetten hebben ze honderdvoudig de dood
verdiend, maar toch Iaat Ik nu niet toe dat zij gedood worden, maar ook hen zal
de genade van de hemelen ten deel vallen. Als zij zich die genade ten nutte
maken, zullen ook zij deel hebben aan Mijn rijk; vervallen zij daarna echter
weer in het kwade dan zullen zij het aan zichzelf te wijten hebben als de vloek
en de hardheid van de wet hen zal doden! Want weet, de wet is er altijd, maar
de genade komt slechts zo nu en dan de in het nauw zittenden te hulp; als de
genade echter niet wordt geëerbiedigd, moet men de wet weer voor lief
nemen."
17
De vrijheid van de menselijke ziel
[1] "Kijk, jij bent de
verantwoordelijke persoon voor alle wetten; alle macht en alle gezag van Rome
in geheel Azië en een deel van Afrika en toch bepaalt hier Mijn wil of de
misdadigers veroordeeld of vrijgelaten worden en tegen Mijn wil kun je niets
doen.
[2] Zo zou Ik ook alle mensen van de
wereld door Mijn wil kunnen dwingen om goed te doen, maar dat zou tevens een
oordeel zijn waardoor de vrije mens een machine zou worden.
[3] Toch ben jij geen machine, omdat
je inziet dat hetgeen je op Mijn aanraden doet alleen maar geheel volgens de
orde van God en dus juist is; en begrijp je iets nog niet, dan vraag je het en
dan handel je naar eigen inzicht. Dat is dan geen dwang van buitenaf, maar van
binnen uit en behoort helemaal tot de vrije levensorde.
[4]
Want als Mijn wil je dwingt, ben je een gebonden slaaf, als je eigen wil je
echter dwingt, ben je vrij; want je wil doet voortaan dat wat je verstand, het
licht van de ogen van je ziel, slechts als waar en goed ziet! Maar met de
wereld zou het anders zijn als zij gedwongen werd om Mijn wil op te volgen; zij
zou vooraf niet beseffen wat alleen maar goed en waar is en haar manier van
doen zou dan op dat van de dieren blijken en eigenlijk nog minder zijn dan dat.
Want het dier staat op een dusdanige trap dat een dwang die in zijn aard is
ingeprent, geen verdere morele schade kan veroorzaken aan zijn ziel, omdat de
ziel van een dier nog lang niet toe is een vrije morele wet. Maar de ziel van
de vrije mens zou door een innerlijke, mechanische dwang in haar wezen zeer
grote schade lijden, omdat het onder het oordeel staande dierlijke geheel in
tegenstelling tot haar vrije zedelijke natuur zou zijn.
[5] Hieruit, mijn beste Cyrenius, kun
je nu hopelijk wel heel duidelijk zien waarom Ik steeds uitwijk voor degenen
die Mij vervolgen en hen waar en hoe maar mogelijk uit de weg ga, niet om Mij
voor hun onmachtige woede te beschermen, maar om hen, die ook Mijn blinde en
dwaze kinderen zijn, voor de eeuwige ondergang te bewaren.
[6] Als Ik echter ergens mensen zie
die Mij vervolgen, maar zelf toch wel een betere aard hebben en door een juist
geesteslicht de waarheld en het zuiver goede kunnen herkennen, dan loop Ik niet
voor hen weg maar Iaat ze tot Mij komen, waar zij dan voorlichting krijgen, hun
nacht en oordeel inzien en mensen worden volgens Gods orde. Een sprekend
voorbeeld daarvan gaven je zoëven de dertig jonge, maar lichamelijk sterke
achtervolgers van Mijn gevreesde persoon. Ik zou ze zeker niet hierheen hebben
laten brengen als Ik hun harten niet deugdelijk voor Mij had bevonden toen zij
hier nog ver vandaan waren,
[7] Wel
werden de natuurkrachten door Mijn wil gedwongen om hen hierheen te brengen,
maar daardoor werd hun ziel niet gedwongen. Nu ze echter hier zijn krijgen ze
onderricht, hun verstand wordt helderder en zij zullen dan zeker in vrijheid
datgene kiezen waar hun ziel baat bij heeft.
[8] Kijk, het is nu bijna zover dat de
stralen van de zon over de horizon zullen komen en nog niemand van jullie heeft
er aan gedacht om te zeggen dat hij nachtrust nodig had! Hoe komt dat? Wel,
omdat Ik het nu zo wens! Maar ook dat is geen dwang van de ziel, maar alleen
van de materie, die nu langer dan normaal diensten aan de ziel moet verlenen.
Deze dwang heb Ik, hoofdzakelijk terwille van deze dertig, jullie en Mijzelf
opgelegd en niemand van jullie zal kunnen zeggen dat hij slaperig en moe is.
Door ons waken hebben we echter dertig broeders op tweeërlei wijze gered:
lichamelijk en geestelijk. Onze moeite en ons waken is daarom rijkelijk beloond
en zal later nog meer beloond worden; een uiterlijke dwang is daarom zeker voor
geen enkele ziel schadelijk. Als Ik de zielen echter met geweld in het juiste
licht gezet zou hebben, zouden ze er nu als zuivere machines bijstaan en geen
van hun handelingen zou méér waarde voor hen hebben dan de gebruikswaarde die
een machine of een werktuig voor zichzelf heeft.
[9] Wat heeft bijvoorbeeld een hak eraan
dat zij goed snijdt en een zaag, dat zij goed scheidt? Dat heeft alleen maar
waarde voor de mens, die een vrij en kundig bewustzijn heeft en kan
onderscheiden wat dienstig, goed en nuttig is. -Wat heeft een blinde aan licht
en een lamme aan een baan om hard te lopen? Alleen diegene heeft ergens nut
van, die ten eerste het nodige zelfbesef heeft en vervolgens alles weet over de
behoefte, het gebruik, de toepassing en het daaruit voortvloeiende, nuttige
gebruik.
[10] Zo staat het ook met het
geestelijke licht. Het kan en mag vanwege de heilige wilsvrijheid van de mensen
niemand heimelijk met geweld worden ingegeven, maar het licht moet vrij ergens
worden neergezet waar iedereen het kan zien. Wie het wil gebruiken, kan het
ongehinderd gebruiken; wie dat niet wil, kan het, zonder zijn vrije wil te
schaden, laten staan, zoals dat ook het geval is met het licht van de zon dat
de dag aankondigt. Wie het wil gebruiken, gebruikt het voor een of ander werk,
wie tijdens al het heldere daglicht van de zon echter niet wil werken, mag dat
ook en niets ter wereld zal daar schade van ondervinden. Want het licht dwingt
geen met een vrije wil begiftigde zielom iets te doen.
[11] Ik heb macht genoeg om jullie
inzichten te veranderen en van jullie vrije wil een aan alle kanten gebonden
lastdier te maken en dat lastdier zal heel deemoedig rondlopen volgens de
besturing van Mijn almachtsleidsel; maar inwendig zal het dood zijn. Als Ik
jullie echter onderricht geef en het juiste licht laat zien en geef, dan hebben
jullie daarbij de vrijheid en je kunt het licht aannemen of negeren. -Begrijp
je dat, Mijn beste Cyrenius?"
[12] CYRENIUS zegt: " Ja, nu
begrijp ik ook dat en ik geloof nu de reden te zien waarom U, o Heer, de
eenvoudige staat hebt gekozen om de mensen te leren over hun ware bestemming en
hoe zij die kunnen bereiken. Opdat men daarnaast echter speciaal voor deze
zaken een krachtiger geloof en een helderder inzicht en overtuiging krijgt,
doet U ook nog dingen die U alleen mogelijk zijn, waardoor Uw woorden nog meer
gewicht en een intensiever licht krijgen. En zo geschiedt alles wat U doet voor
de ware levensheiliging van de mensen volgens vaste lijnen en Uw handelen en
gedrag komt mij bijna voor, als had U het al van eeuwigheid her zo voorzien.
Wat dit betreft kan ik Mij ook vergissen, maar dat geloof ik eigenlijk
amper."
[13] IK zeg: "Nee, nee, je
vergist je helemaal niet; want een goddelijke orde moet eeuwig zijn! Als zij
niet eeuwig zou zijn, was zij ook geen orde en geen waarheid; want een waarheid
moet eeuwig waarheid zijn en blijven en moet daarom ook van eeuwigheid her zo
voorzien zijn. -Maar nu over iets heel anders!"
18
Over het op schrift stellen van Jezus woorden
[I] "Marcus, het morgenrood begint
reeds .de toppen van de bergen te kleuren, zorg jij er nu voor dat we een
morgenmaaltijd krijgen, want met een nuchtere maag kunnen we niet naar de vijf
misdadigers gaan! Die zullen wel erg tegen ons te keer gaan eer ze genezen
worden! Zodra ze genezen worden moet er zout, brood en wijn klaar staan om hen
te versterken, want zij zullen na de genezing zeer zwak zijn. Zout, brood en
wijn zullen hen weldra op krachten brengen!"
[2] MARCUS zegt: "Heer, het zal
direkt gehaald worden!" -Dan geeft hij meteen opdracht aan zijn vrouwen
kinderen om alle handen in de keuken aan het werk te zetten om tijdig alles
gereed te hebben. Onmiddellijk verdwijnen de vrouw, de twee zoons en de vier
dochters naar de keuken en ontplooien een grote bedrijvigheid; ook enige van
Mijn leerlingen bieden hun diensten aan en helpen vis schoonmaken, waarin ze
als vissers zeer bedreven zijn.
[3] Matthéus en Johannes lezen nu
nogmaals wat ze deze nacht allemaal hebben opgeschreven van Mijn woorden,
waarbij ze echter tot de vervelende conclusie komen dat zij ondanks hun
vlijtig opschrijven toch nog grote stukken missen.
[4] Johannes vraagt Mij dan of Ik hun
het ontbrekende wil dikteren. Maar op Mijn wenk stelt Raphaël zich beschikbaar
en completeert in een oogwenk alles. En als de beiden daarna hun aantekeningen
nog een keer doornemen, vinden zij geen hiaten meer en is alles helemaal in
orde.
[5] Ook Simon Juda bekijkt het
opgeschrevene en constateert dat er volgens hem niets verloren is gegaan van
alle gesprekken en lessen die in deze nacht zo royaal als haast nog nooit
eerder hebben plaatsgevonden. Ook het redden van de dertig is uitgebreid
vermeld en dat doet de leerlingen veel genoegen.
[6] Cyrenius vraagt of hij een
afschrift zou kunnen krijgen; hij wil degene die het voor hem overschrijft een
goede beloning geven!
[7] Dan staat Judas Iskariot meteen
vooraan en biedt Cyrenius zijn diensten aan.
[8] IK verbied Judas die egoïstische
hebzucht en zeg tegen Cyrenius: "Daar staat Raphaël; laat hem maar wat
schrijfmateriaal geven, dan zal hij dat heel snel voor je doen!"
[9] Cyrenius roept daarop zijn
bedienden, laat hen vlug een behoorlijke hoeveelheid onbeschreven
perkamentrollen brengen en geeft die voor het bovengenoemde doel aan RAPHAËL,
die de rollen maar nauwelijks aanraakt en dan tegen Cyrenius zegt, terwijl hij
hem de rollen teruggeeft: "Uw wens is al vervuld; u kunt de rollen nu
laten vergelijken met de geschriften van de beide leerlingen om te zien of er
iets aan ontbreekt!"
[10] Cyrenius bekijkt de rollen en
ziet dat ze werkelijk helemaal beschreven zijn en hij verwondert zich
natuurlijk, omdat hij ondanks zijn wijsheid toch niet begrijpen kan dat het zo
snel gebeurde.
[11] Ook de dertig Farizeeën en
levieten bekijken nu de rollen en de eerdere woordvoerder, die Hebram heette,
zegt: "Ja, wat ik nu heb gezien en gelezen is woordelijk wat hier
besproken werd. Maar hoe het de engel mogelijk is in een oogwenk verscheidene
rollen correct en goed leesbaar geheel te beschrijven, gaat ons helemaal niets
aan en daar zou ik dan ook mijn hoofd niet over willen breken, omdat ik bij
voorbaat er van overtuigd ben dat dat niets op zal leveren. Want wij
stervelingen zullen de onsterfelijkheid pas dan geheel begrijpen als wij eens
geheelonsterfelijk zullen zijn. En daarom zullen wij de handelingen van de
geesten ook dan pas geheel begrijpen als wij eenmaal zelf geheel zuivere
geesten zullen zijn; maar in ons lichaam zullen wij dat nooit kunnen.
[12] Daarom is het beter over zo'n
fenomeen helemaal niet na te denken! Er zijn toch zaken en verschijnselen in de
natuurwereld die geen sterveling ooit geheel zal begrijpen. En als de dwaze
mens daarover zou gaan nadenken, zou hij al gauw gek worden! Voor de hemelse
geesten zal het zeker zonder meer duidelijk zijn en ons kan het op den duur ook
duidelijker worden dan nu. Maar zouden wij het nu meteen willen begrijpen, dan
raakten wij stellig met onze gedachten in de knoop. Daarom kijk ik graag naar
een wonder, maar ik heb er helemaal geen behoefte aan om er verder over na te
denken. Ook al zou men er echt iets van begrijpen, dan zou men het toch niet na
kunnen doen en als men dat niet kan, heeft men aan een half inzicht toch nog
niets!"
[13] CYRENIUS zegt: "In een
bepaald stoffelijk opzicht heb je wel gelijk, maar voor het nadoen heb ik zeker
geen belangstelling. Omdat er in mij echter toch ook een onsterfelijke geest
woont, zou ik juist in verband met mijn geest graag iets meer van de
geestelijke zaken willen zien dan met zwaar geblinddoekte ogen. Mijn gehele
wezen hunkert er naar om uit de mond van een wijze onder ons iets meer te weten
te komen over dit snelle schrijven van de engel! Ik zal daarom proberen de mond
van een wijze daarover iets te laten zeggen, want wat wij daarover zeggen is
niets dan het dorsen van leeg stro. Wij kunnen er zeker niets verstandigs over
zeggen, terwijl de mond van de wijze ons daarover meteen versteld zal doen
staan."
[14] HEBRAM zegt, wat humeurig:
"Dat zeker, maar dat versteld staan zal uiteindelijk waarschijnlijk wel
zijn oorzaak vinden in het feit dat wij hetgeen de wijze erover zegt, net zo
min zullen begrijpen als dit wonder zelf, zónder de verhelderende uitleg van
een wijze! Want om de wijsheid te begrijpen, moet je zelf een soort wijze zijn.
Al heb je nog zo’n gezond verstand, dan is dat op zich toch niet voldoende om
de wijsheid tot in de kern te begrijpen. Je krijgt er wel enig idee van, maar
niet veel meer. Het hooglied van Salomo, die een wijze was, staat zogezegd nog
het dichtst bij het gezonde, menselijke verstand. Als je het leest denk je het
ook te begrijpen. Ga je er naderhand goed over nadenken, dan kom je al gauw tot
de vervelende overtuiging dat je eigenlijk toch niets hebt begrepen! Een
voorbeeld zal je laten zien wat ik bedoel!"
19
Het hooglied van Salomo
[I] In het vierde hoofdstuk zegt
Salomo: 'Kijk, mijn vriendin, je bent mooi, kijk, mooi ben je! Tussen je
vlechten lijken je ogen op de ogen van een duif. Je haar doet denken aan de
geitenkudden die op de berg Gilead zijn geschoren. Je tanden zijn als de
geschoren wol van de kudden wanneer zij van de drinkplaats komen, zij, die
allemaal tweelingen dragen en waarvan er geen onvruchtbaar is. Je lippen lijken
een koord met de kleur van rozijnen en je woorden zijn liefelijk. Je wangen
tussen je vlechten kleuren als de insnijding van de granaatappel. Je hals is
als de toren van David, voorzien van een borstwering waaraan vele schilden
hangen met allerhande wapens van helden. Je twee borsten zijn als een reeëntweeling,
die onder de rozen weiden tot de dag koel wordt en de schaduw wijkt. Ik zal
naar de mirreberg gaan en naar de wierookheuvel. Je bent ongetwijfeld mooi en
je bent smetteloos. Kom, mijn bruid van de Libanon, kom van de Libanon! Treed
binnen, kom van de berg Amana, van de berg Senir en Hermon waar de holen der
leeuwen zijn en waar de luipaarden huizen! Je hebt mijn hart gestolen, mijn
zuster, lieve bruid, met een van je ogen en met een van je halssnoeren. Hoe
mooi zijn je borsten, zuster van mij, lieve bruid! Je borsten zijn lieflijker
dan wijn en de geur van je zalven overtreft alle bekoring. Je lippen, mijn
bruid, zijn als overlopende honingzeem, onder je tong is honing en melk en de
geur van je klederen is als de geur van de Libanon. Zuster, lieve bruid, je
bent een gesloten tuin, een gesloten bron, een verzegelde put. Jij bent als een
lusthof van granaatbomen met kostelijke vruchten, cyprus en nardus, nardus en
saffraan, kalmoes en kaneel en van wierookbomen, mirre en heerlijk geurende
aloës; als een fontein in een tuin, als een bron van levend water dat van de
Libanon stroomt. Verhef u, noordenwind, en kom, zuidenwind, waai door mijn tuin
opdat de geuren haar overstromen!'
[2] Zie, hoge Cyrenius, zo luidt
vrijwel woordelijk het vierde hoofdstuk, dat nog het eenvoudigst te begrijpen
schijnt te zijn, van het Hooglied van Salomo die een wijze was. En ik geef u
alle schatten van de wereld als u met uw ongetwijfeld gezonde mensenverstand in
staat bent om daarvan ook maar één zin te ontraadselen!
[3] Wie is die steeds genoemde zuster,
de lieve bruid, die, als zij er zo uitziet als Salomo haar zo prijzenswaardig
beschrijft, een schrikbeeld zou zijn voor alle mensen, waarbij vergeleken een
heidense Medusa nog een Venus zou zijn! Kortom, voor het verstand van een mens
is dat toch de onzin ten top; wat er echter voor betekenis achter schuilt, lost
geen mensenverstand op maar alleen weer de wijsheid! Wie dus de wijsheid bezit,
zal het begrijpen, wie die echter niet bezit, moet zoiets maar niet lezen en
heeft hij het wel gelezen, dan moet hij er verder niet over nadenken. Want hoe
meer hij erover nadenkt, des te minder zal hij ervan begrijpen. Ik heb het hele
hooglied van Salomo zelfs helemaal uit het hoofd geleerd om het daardoor beter
te kunnen begrijpen, -maar voor niets; pas langzaam maar zeker is het tot mij
doorgedrongen dat het niet voor mij weggelegd was.
[4] Doe dus liever een beroep op het
heldere verstand van onze metgezellen dan op hun grote wijsheid! Want als zij
hun wijsheid gebruiken om uitleg te geven over het snelle schrijven van onze
engel, zul je daar net zoveel van begrijpen als van het vierde hoofdstuk van
het hooglied van Salomo. Als iemand het echter met zijn gezonde verstand
uitlegt, vooropgesteld dat dat mogelijk is, wel dan zul je het in zoverre
begrijpen als iets, dat zuiver geestelijk is, ook maar stoffelijk begrepen kan
worden. Maar volgens mijn mening zal men ook daarmee niet zo erg veel
bereiken!"
[5] CYRENIUS zegt: "Ik zie wel
dat je zeker niet dom bent, want het is een hele prestatie om stoffelijk gezien
zulke Salomo's onzinnigheden, woord voor woord te onthouden. Want zij bevatten
zoveel onsamenhangende onzin, als mij nog nooit eerder ter ore is gekomen!
Maar desondanks begint deze pure onzin mij nu toch meer te verontrusten dan het
eerdere snelschrijven van de engel. Wat wilde deze bekende Croesus van de Joden
daar toch mee zeggen? Was het serieus een liefdesverklaring aan een mooi Joods
meisje, dat er volgens zijn vergelijking heel vreemd moet hebben uitgezien? Of
wordt daar iets heel anders mee bedoeld? Maar wat, - dat is een andere vraag!
Is daar een sleutel voor? Als er één is, zal onze Heer en Meester dat zeker in
de eerste plaats weten! Daarom kunnen we beter meteen naar de grote smid in
plaats van naar de knecht van de smid gaan!"
[6] HEBRAM zegt: "Dat denk ik
ook, doe dat dus! Ik ben daar nog nieuwsgieriger naar dan naar mijn toekomstige
leven in het hiernamaals."
[7] Dan richt CYRENIUS zich tot Mij en
zegt: "Heer, heeft U dat bepaalde, vierde hoofdstuk van het hooglied van
Salomo gehoord? Kunt U mij ook zeggen of er iets zinvols in staat of is het wat
het lijkt, namelijk totale onzin?"
[8] IK zeg: "Mijn vriend, het
heeft, hoewel zeer verborgen, een diepe betekenis! Salomo schreef het op zoals
het hem door de geest werd gedicteerd maar zelf begreep hij er eigenlijk ook
niet veel meer van dan jij nu. Want hij had wel de gave om wijs te spreken,
maar hij had niet tevens de gave om het te begrijpen. Ook voor hem was
veelonbegrijpelijk, want wat hij schreef waren woorden voor deze tijd, gevat in
passende beelden.
[9] De oplossing en de sleutel is Hij,
die nu met je spreekt. Het woord, een woord van altijd durende, eeuwige liefde,
dus de zuivere liefde van God voor jullie mensen, is de mooie bruid, de ware
zuster van de mens en zijn lieve vriendin! Lees met deze sleutel het hooglied
en je zult het begrijpen en de zuivere betekenis daarin vinden! Snap je,
begrijp je nu iets van Salomo's wijsheid?"
[10] CYRENIUS zegt, terwijl hij Hebram
aanziet: "Voel je, jonge Salomo kenner, waar de wind vandaan begint te
komen? Dat is heel andere muziek dan die in de tempel te Jeruzalem wordt
gezongen! Kortom, nu ik de sleutel heb, zal Salomo thuis woordelijk worden
bestudeerd!"
[11] HEBRAM zegt: "De sleutel
schijnt waar en volkomen juist te zijn, maar alles is daar toch niet mee te
openen! De sterren zien wij ook en incidenteel heeft de Meester daarover in
zijn gesprekken ook veel wat op sleutels leek te berde gebracht, -ook de engel
deed daarover een zeer belangrijke mededeling; maar wat weten wij er nu verder
van? Leg me nu eens uit wat de mooie morgenster, die vanmorgen zo fel
schitterde, nu precies is! Kijk, zo min als je in staat bent met de sleutel van
de engel de ochtendster voldoende te verklaren, net zo min zul je met de
sleutel van de geheimzinnige meester achter de gehele wijsheid van Salomo
kommen! Daar vind je ook een heleboel verschillende beelden waarvan alleen de
geest zelf de juiste sleutel draagt. Maar dat de sleutel die de Meester je gaf,
in algemene zin gesproken de juiste is, daaraan twijfel ik vanaf dit ogenblik
niet in het minst en ik zal voor mijzelf daar het een en ander mee trachten te
ontraadselen."
[12] Dan vraagt CYRENIUS Mij weer:
"Heer, wat voor waarde moet ik hechten aan dat wat Hebram zegt?"
[13] IK zeg: "Wat hij zegt is
goed en waarachtig, dus weet je nu wat je er van moet denken. Maar nu houden
wij erover op want de ochtendmaaltijd staat gereed! Onze ledermaten hebben
voedsel nodig, daarom gaan wij deze nu eerst versterken en daarna gaan wij naar
de misdadigers buiten, want ze zullen nu spoedig rijp zijn voor de
genezing!" -Daarna werden vissen, brood en wijn op de tafels gebracht.
20
Voorbereiding voor de genezing van de misdadigers
[1] Als de jonge Farizeeërs en
levieten de tafels zo rijkelijk beladen zien met heerlijk toebereide vissen,
met brood en met wijn, zegt HEBRAM: "Nou, erg behoeftig leven de
leerlingen van de Meester uit Nazareth ook niet! Nu is er helemaal geen reden
om ons nog langer er van af te houden in de eerste plaats Romeinse soldaten te
zijn en daarbij met hart en ziel Zijn leerlingen! Hoe vaak hebben we niet in de
tempel ter meerdere ere van Jehova moeten vasten en hier wordt niet gevast,
hoewel het voor de Joden vandaag op de voorsabbat voorgeschreven is om streng
te vasten! En toch wordt God daardoor zeker niet onteerd, want anders zou de
goddelijke geest door de mond van onze Heer en Meester dat niet hebben gezegd!
Kortom, wat Hij nu ook zegt of wil, wij zullen het altijd doen of wij het nu
zoet of zuur vinden! Want de geest die op de sabbat zijn zon net zo op laat
gaan als op een werkdag en die zijn winden geen rustdag geeft, staat zeker
hoger dan de domme geest van onze tempel die eens voor de juiste heiliging van
de sabbat drie voor en drie na rustdagen voorschreef. Omdat de week echter
inclusief de sabbat maar zeven dagen telt, vroeg men zich af, wanneer er onder
die omstandigheden dan gewerkt moest worden! De domme wetgever zag het
onzinnige ervan in en deed daarna veel water in de wijn! Vrede zij met zijn as!
[2] Kortom, onze nieuwe Meester en
Heer toont in alles de echte geest van God en daarom willen en zullen wij ook
op leven en dood en door dik en dun zijn leerlingen zijn. Maar de tempel keren
wij voor eeuwig de rug toe! Amen. Zo zij het en zo zal het gebeuren! Gevast
hebben wij al vaak genoeg en we hebben daarmee niets bereikt. Tijdens onze
reizen namen we een loopje met het domme, overdreven vasten, wij aten ook op de
voorsabbat en de dagen van de nieuwe maan en wij hebben op die nieuwe,
menselijk verstandige manier nu het hoogste bereikt wat een mens ooit kan
bereiken. Laten we dus opgewekt en vol goede moed zijn! Wij hebben de beloofde
Messias al en de tempel zal Hem onder de tegenwoordige omstandigheden
waarschijnlijk nog heel lang niet te zien krijgen en als hij Hem te zien
krijgt, zal hij Hem toch zeker niet herkennen. Wij echter hebben Hem en kennen
Hem, en daarom jubelen wij en zeggen: Hosianna Hem, die wij gevonden hebben!
Hem alleen zij onze achting en liefde!"
[3] JULIUS zegt: "Dat is juist,
daar stem ik ook mee in en voeg daar nog aan toe: Heil en zegen aan alle mensen
die van goede wil zijn!"
[4] CYRENIUS zegt: "Ja, heil aan
de gehele wereld en genade van boven en de naam van onze Heiland, die Jezus
heet, zij hoog geprezen! Voor deze naam moeten in de toekomst alle volkeren der
aarde, alle engelen in de hemelen en alle, alle geesten onder en boven de aarde
hun knieën buigen!"
[5] Daarop zeggen de engelen, Jarah,
Josoë, Ebahl en alle leerlingen hardop " Amen!".
[6] Maar na dit amen zeg IK: "En
nu, Mijn vrienden en broeders, eten en drinken wij, want het moment nadert
waarop de vijf misdadigers genezen moeten worden!" -Toen grepen allen
gretig naar de vissen, het brood en vervolgens naar de wijn.
[7] De morgenmaaltijd werd zo in korte
tijd genuttigd en dat gebeurde zichtbaar met zeer grote eetlust, want de vissen
waren zo smakelijk toebereid dat de heerlijke smaak meer dan normaal tot eten
aanspoorde. Ook Mijn Jarah tastte gretig toe en haar Raphaël niet minder, wat
verscheidene jonge levieten en Farizeeën zo zeer opviel dat zij zich onderling
af gingen vragen, waarom de engel, die toch een echte geest moest zijn, de
vissen en het brood en de wijn met een soort onbedwingbare trek opat en ook
zijn lieflijke leerlinge flink aanzette om te eten, die zich er ook helemaal
niet voor geneerde om behoorlijk met haar hemelse meester te wedijveren.
[8] Maar HEBRAM zegt tegen zijn
makkers: "Hoe kunnen jullie je daar nu over verwonderen? De goede engel,
die daarnet met zo'n enorm gemak die ongeveer dertig pond zware steen met zijn
tere vingers beheerste, zal met de gare vis, het brood en de wijn nog veel
gemakkelijker om kunnen springen! En dat zijn lieve leerlinge bij dit
eetfestijn zo weinig voor hem onderdoet, komt omdat ze volop in de groei is.
Want zo gezien zal het meisje nog geen vijftien lentes tellen maar is toch al
zo sterk als een jonge vrouw van twintig zomers en dat komt door de goede
voeding. Cyrenius' zoon, die tussen de eetlustige en de nog meer etende engel
zit, heeft ook wel veel trek, maar het meisje en de engel overtreffen hem toch
behoorlijk! Maar voor het meisje is het jammer dat zij zo veel eet! Ze heeft
toch een heel mooi figuur en spreekt heel geestdriftig, maar door dat vele eten
verliest zij veel van haar bekoorlijkheid. -Ook onze Meester eet en drinkt heel
vaardig. Dat is overigens geen ongewoon beeld bij grote geesten. Allen, die ik
tot nog toe heb Ieren kennen, waren eerder grote dan kleine eters en ook
drinkers! Overigens wordt hier nauwelijks te veel gegeten en gedronken, behalve
dan door de engel, die waarachtig reeds zoveel heeft gegeten als wij allen bij
elkaar! Daarbij is het opmerkelijk, dat een reine geest de stoffelijke spijzen
net zo eet als een van ons! Ik zou eigenlijk wel eens willen weten of hij
daarna het genotene ook op de natuurlijke manier door de zogenoemde stoelgang
verwijdert, of zou hij al het genotene totaal in zich opnemen?"
[9] De in de buurt van Hebram zittende
JULIUS, aan wie deze praatjes niet .ontgaan zijn, zegt: "Wat zitten jullie
nu weer voor geweldige onzin te verzinnen omdat je de aard der dingen niet
kent! Kijk, Raphaël is een geest, die jullie in zijn oorspronkelijke toestand
onmogelijk zouden kunnen zien en spreken. Om zich met buitengewone toestemming
van de Heer onder ons mensen als een medemens te kunnen manifesteren, moet hij
zijn puur geestelijke wezen omgeven met een soort licht stoffelijk omhulsel en daarvoor
heeft hij als een van de machtigste aartsgeesten steeds veel lichte materie
nodig, die hij meteen omvormt om voor ons zichtbaar te kunnen bestaan. Er is
geen sprake van het afzonderen van de genoten spijzen in zijn eventuele
ingewanden, omdat hij al het genotene al in zijn mond enkel en alleen omzet in
zijn menselijke figuur. Kijk, zo werkt dat! Kraam daarom onder elkaar niet
zulke onzin uit!
[10] En dat de lieflijke Jarah, een
heel wijze dochter van de waard Ebahl in Genezareth, die vlak naast de engel
zit, vanmorgen wat meer eet dan gewoonlijk, komt omdat de Heer haar dat zeker
heel in 't geheim heeft aangeraden in verband met de genezing van de vijf
voornaamste misdadigers. Deze genezing zal vast heel gedenkwaardig worden omdat
Hij, die toch al doden heeft opgewekt, Zichzelf daarop heel grondig heeft
voorbereid, wat Hij bij mijn weten nog nooit eerder heeft gedaan. Gisteren
heeft Hij er ons ook al op gewezen dat het een moeilijke genezing zal worden,
die, om te kunnen slagen, heel bekwaam en doelmatig voorbereid moet worden!
Daarom eet ook Hij hoogstwaarschijnlijk vanmorgen meer dan op andere dagen. -Is
het jullie nu weer duidelijk?"
[11] HEBRAM zegt: "Goddank, ja,
beste hoge vriend en beschermer! Als een verschijnsel maar belicht en verlicht
wordt, wordt het wonderbaarlijke ervan tenslotte iets geheel natuurlijks! Als
wij ons in het vervolg soms weer over een wonderbaarlijke omstandigheid te zeer
zouden verbazen, moet die verbazing op rekening van onze domheid geschreven
worden! Want slechts domheid kan zich over iets verwonderen dat zij onmogelijk
kan begrijpen. Ware wijsheid verwondert zich zelfs in de verste verte niet,
omdat zij precies weet waar het om gaat. Maar wij met z'n dertigen zijn nog erg
dom en er kon ons dus nog wel eens veel verwondering te wachten staan aan de
zijde van onze grote Meester, Heiland en met recht onze beloofde Messias! -Maar
nu maakt Hij aanstalten om op te staan en te gaan en dus zullen wij ons ook
daartoe gaan klaarmaken!"
[12] IK zeg: " Ja, het is nu tijd
om naar buiten te gaan, daarom staan wij op en gaan allemaal naar buiten naar
de oever waar men de vijf voor ons heeft vastgehouden!"
[13] Op Mijn woorden staat iedereen op
van de plaatsen waar men zo lang heeft gezeten en gaat vlug met Mij naar de
oever.
21
De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars
[I] Als wij bij de vijf aankomen,
heffen deze een afschuwelijk gehuil en gebrul aan en beginnen alles te
vervloeken wat bij hen in de buurt komt.
[2] Dan laat Ik de soldaten, Julius en
Cyrenius wat meer achteruitgaan en zeg tegen de groep soldaten: "Maak ze
nu los, want in die toestand is er niets met hen te beginnen!"
[3] De soldaten merken echter op dat
dat hier niet vertrouwd zou kunnen zijn, omdat de vijf te sterk en te woest waren.
Als men ze vrij zou laten kon dat wel eens erger zijn dan wanneer men twintig
tijgers tussen de mensen losliet!
[4] Maar Ik zeg nu bevelend: "Ik
gebied jullie direkt te doen wat Ik jullie opdraag, door het niet te doen zou
jullie wel eens heel snel een groot ongeluk kunnen overkomen!"
[5] Na Mijn bedreiging doen de
soldaten dan toch, maar heel voorzichtig, wat Ik hen heb opgedragen.
[6] Wanneer de VIJF vrij zijn, werpen
zij zich voor Mij op de grond en roepen: "O, almachtige zoon van David, nu
U ons al zover gered heeft, red ons dan helemaal van de eeuwige ondergang! De
lichamelijke dood vrezen wij niet, maar wel de eeuwige ondergang! Want in deze
nacht leden we niet alleen lichamelijk verschrikkelijke pijnen, maar wij werden
ook nog gekweld door visioenen van de verdoemde geesten in de hel! Wij smeken U
daarom, ons voor onze misdaden honderd jaar lang op deze aarde in onze slechte
lichamen te kwellen, -maar ons te bewaren voor de verschrikkelijke, eeuwige
kwellingen en pijnen van de hel die te verschrikkelijk zijn om te
beschrijven!"
[7] 'Deze woorden waren van de echte
zielen van deze vijf tijdens de pauze waarin de duivels, die hun lichamen in
bezit genomen hadden, moesten uitrustten en hen daardoor ook hun hel in haar
gruwelijkste naaktheid moesten laten zien. Maar meteen daarop nemen de
BOOSAARDIGEN in de lichamen van de vijf het heft weer in handen en laten als
met vele stemmen de monden der vijf spreken: "Wat wil jij hier, ellendige
muggentemmer? Wil je je soms inlaten met een gevecht tegen ons, almachtige
goden? Probeer het maar, dan zul je wel voor het laatst gevochten hebben! Ga
weg, ellendeling, anders verscheuren wij je tot kleine stofdeeltjes en geven je
dan prijs aan alle winden!"
[8] Daarop zeg IK: "Met welk
recht kwellen jullie deze vijf mensen al vele jaren? Wie gaf jullie daartoe het
recht? Weet, dat jullie laatste uur nu geslagen is! De muggentemmer gebiedt
jullie nu ogenblikkelijk deze vijf mensen voor altijd te verlaten en meteen in
jullie allerdiepste hel te gaan!"
[9] Maar de DUIVELS brullen en roepen
onder verschrikkelijk gehuil: " Als uw macht ons kan dwingen, geef ons dan
liever de witte mieren in Afrika als woonplaats, want bij hen is het beter dan
in onze hel!"
[10] "Nee" zeg IK,
"voor jullie en jullie soort heb Ik in Mi)n. hart geen medelijden, omdat
jullie dat niet hebben gehad met degenen, die je ondanks hun vurige smeken op
de pijnlijkste manier om het leven hebt gebracht; maak daarom zonder genade of
medelijden dat je weg komt!"
[11] Op dit krachtige bevel van Mij
verlaten de kwade geesten hun lichamen en smijten de vijf op een
verschrikkelijke wijze op de grond.
[12] Maar IK zeg: "Verdwijn,
ellendelingen! Naar beneden, naar de hel met jullie, daar zal de vergelding
jullie grijpen!"
[13] Maar de geesten treuzelen nog en
smeken om genade en medelijden, met de verontschuldiging dat het in hun aard
lag om slecht te zijn.
[14] IK zeg: "Maar het ligt ook
in jullie aard om goed te zijn, want jullie kennen goed en kwaad; maar jullie
hoogmoedige wil is slecht en ontembaar en jullie kan dus geen genade en
mededogen ten deel vallen! Jullie willen zelf lijden en gepijnigd worden,
daarom worden jullie uit vrije wil eeuwig gepijnigd! Want Mijn orde duurt
eeuwig en is onveranderlijk, dat weten jullie heel goed. Maar jullie weten
ook, wat je moet doen om een goed gebruik te maken van de eeuwige orde. Omdat
je haar echter in je nadeel verandert, draag dan ook je verlies en verdwijn dus
uit Mijn ogen!"
[15] Dan klinkt er een daverende knal,
rook en vuur komen uit de aarde en een in een oogwenk ontstane spleet verslindt
het ellendige ongedierte. Want de uitgedreven geesten zagen er voor de
aanwezigen uit als koolzwarte slangen, die nu gezamenlijk door de vurige scheur
in de aard.~ werden verslonden, hetgeen de aanwezigen zo deed schrikken dat Zij
begonnen te rillen.
[16] IK richtte Mij nu tot Marcus, die
al met brood, wijn en zout klaar stond en zei tegen hem: "Geef de vijf nu
vlug wat wijn, daarna wat brood met zout!"
[17] De zonen van Marcus tilden toen
de vijf op de grond liggende mensen op en goten hen wat wijn in de openstaande
mond. Daarop kwamen deze snel tot bewustzijn en wisten niet wat er met hen was
gebeurd.
[18] IK zei tegen hen: "Neem nu
wat brood met zout en dan nog wat wijn, dan zullen jullie weer op krachten
komen en je bezinning weer helemaal terug krijgen!"
[19] Zij nemen nu brood en zout en,
zoals opgedragen, na een poosje nog wat wijn en zitten dan binnen enkele
ogenblikken weer rechtop, alleen zien zij er natuurlijk nog erg slecht, bleek
en mager uit.
[20] Cyrenius vraagt Mij heel
aarzelend wat er nu verder met de vijf gedaan moet worden, of ze vrijgelaten of
in een openbaar verpleeghuis ondergebracht moeten worden.
[21] IK zeg: "Dat is van later
zorg, morgen zien we wel wat er verder met hen gedaan moet worden! Als ze nu
goed door ons worden verzorgd, zullen ze er ook al gauw beter uitzien. Maar nu
moeten we hen hier een poosje laten rusten en Marcus laat jij nog wat olie
brengen! De strakke kettingen en touwen hebben hun wonden en builen bezorgd,
die moeten met olie en wijn worden ingewreven, dan genezen ze vlug!"
[22] Marcus zorgt nu meteen ook voor
olie en zijn zoons wrijven hen met die zalf in, wat de vijf heel goed bekomt;
want na deze behandeling beamen zij dat deze hen goed van pas kwam en daarna
probeert de een na de ander te gaan staan, wat aanvankelijk nog veel inspanning
kost, maar langzaam maar zeker steeds beter gaat.
[23] Wanneer de vijf geredden zich na
een uurtje al wat beter voelen, beginnen ze eerst te vragen waar ze zijn en wat
er met hen is gebeurd.
[24] En MARCUS, die zich nu met zijn
zoons natuurlijk het dichtst bij de vijf herstelden bevindt, zegt tegen hen:
" Jullie waren erg ziek en werden in die toestand gistermiddag hierheen
gebracht. Hier bevindt zich juist de beroemde Heiland uit Nazareth, die alle
mensen, wat voor ziekten zij ook hebben, feilloos hulp brengt en geeft en deze
Heiland heeft ook jullie nu hier geholpen. Jullie zullen Hem later nog beter
leren kennen."
22
De wanhoop van de genezen bezetenen
[1] EEN van de vijf zegt: "Ja, er
gaat mij nu een licht op! Het lijkt wel alsof Ik een boze droom heb gehad en
uit deze droom herinner ik mij nu, dat ik door een roversbende gevangen werd
met nog vier anderen. Wij werden in een donker hol gebracht en daar in handen
van duivels overgeleverd. Die bewerkten ons eerst van buiten, om
roofmoordenaars van ons te maken, wat zij ook waren. Omdat wij ons daar erg
tegen verzetten, namen de duivels bezit van onze lichamen. Toen verloren wij zo
goed als geheelons eigen bewustzijn en een duivelse hunkering en aandrift
maakte zich van onze harten meester en wij waren voor ons zelf zo goed als
verloren. Wat wij toen in die verschrikkelijke toestand allemaal uitgevoerd en
ondernomen hebben, daar weten wij niets van. Ik kan mij alleen nog herinneren
dat wij pas kort geleden door Romeinse krijgslieden zijn gevangen genomen. Wat
er echter daarna met ons gebeurd mag zijn, is mij in ieder geval geheel niet
beken.d en ik weet beslist met hoe wij hier zijn gekomen en waarom eigenlijk!
Men moet ons erg mishandeld hebben, want we zitten nog vol wonden en builen,
die zover ik voel nu in ieder geval geen pijn meer doen. Ach, God, het moet ons
toch wel erg slecht zijn vergaan!?"
[2] De TWEEDE zegt: "Weet je wat wij
oorspronkelijk waren? Wel, wij behoorden eigenlijk bij de tempel en werden als
apostelen naar de Samaritanen gezonden om deze weer tot Jeruzalem te bekeren.
Wij werden echter bij de Samaritanen tot andere gedachten gebracht en gingen
toen terug en wilden in Judéa mensen bekeren voor Garizim. Pas daarna werden
wij op de grens door die duivels gevangen genomen, die ons vervolgens behekst
hebben zodat wij niet meer wisten wat en wie wij waren en wat er met ons
gebeurde. Maar hoe wij zo zonder meer hier zijn gekomen, is mij totaalonbekend!
Ja, ja, wat er van ons terecht is gekomen, hebben we allemaal aan de tempel te
danken! Die verstaat de kunst om de mensen zo ongelukkig mogelijk te maken,
maar er is zover wij weten geen enkel geval bekend waarbij de tempel iemand
gelukkig gemaakt zou hebben! Alleen de oversten en de hoge Farizeeën en de
oudsten der schriftgeleerden zijn de gelukkigen in de tempel, maar alle anderen
zijn armzalige knechten en hongerige handlangers van de tempel!"
[3] De DERDE zegt: "Ja, nu kan
ook ik mij herinneren, hoe wij in de tempel met vasten en allerlei andere
boetedoeningen zijn geplaagd! O God, al ons ongeluk hebben we toch wel aan onze
ouders te danken! In de wet van Mozes staat: 'Eer vader en moeder, opdat je
lang moge leven en het je goed moge gaan op aarde!' Wij hebben toch altijd onze
ouders geëerd door alles wat zij van ons verlangden stipt op te volgen; op hun
wens werden wij ingelijfd bij de tempel, hoewel wij helemaal niet uit de stam
van Levi geboortig waren. Maar dat maakte niets uit, want met geld kun je nu
eenmaal alles worden wat je maar wilt, maar dan wel voor véél geld! Maar door
ons bij de tempel te voegen werden wij van dag tot dag door allerlei oefeningen
en proeven ongelukkiger, tot wij als apostelen naar Samaria werden uitgezonden
en daar allen door boze tovenaars zijn behekst! Wat er vanaf dat moment tot op
heden met ons is gebeurd en wat wij gedaan en uitgevoerd hebben, hoe wij hier
in deze onbekende streek over deze zee zijn gekomen en wie ons zo kwalijk heeft
toegetakeld, daarvan is in ieder geval mij niets bekend. Slechts heel vaag kan
ik mij herinneren, dat wij, toen wij geen roofmoordenaars wilden worden, door
de boze tovenaars overgeleverd zijn aan een heel verdorven en duister
gezelschap, dat ons zo behandelde dat wij allen al gauw onze bezinning
kwijtraakten en tot op dit uur niet meer terugkregen! Maar nu is deze, goddank,
weer teruggekomen! Wij weten nu weer dat wij bestaan en wie wij zijn! Maar wat
moeten we nu? Moeten we weer naar de tempel terug, of moeten we iets anders
gaan doen? Het liefst was ik nu dood, want deze slechte wereld heeft voor mij
alles verloren wat het voor mij waard maakte om op haar bodem verder te leven!
Wie kan ervoor instaan dat wij niet al gauw wéér in handen vallen van zulke duivels
als de laatste keer?! Wie zal ons dan uit hun klauwen redden?"
[4] De VIERDE en de VIJFDE zeggen:
"Dat zijn wij helemaal met je eens! Geef ons maar een goede, snelle dood
en dan eeuwig geen leven meer! O, hoe goed is het niet-zijn vergeleken bij een
zijn zoals wij dat hebben meegemaakt! Dus, alleen maar ophouden met te bestaan!
Maar wel helemaal ophouden! Want onze ervaring heeft ons het bestaan voor
eeuwig onverdraaglijk gemaakt! Waarom moeten wij eigenlijk bestaan? Wij hebben
tijdens ons niet-zijn vóór de geboorte toch nooit om het zijn kunnen vragen! Of
kan een wijze schepper er ooit plezier in scheppen om zulke ontzettend
ongelukkige wezens te zien rondwandelen onder zijn ongetwijfeld zalige almacht?
Maar wat kunnen wij machteloze wormen?
[5] Ieder dier is beter af dan de
mens, de zich verheven wanende heer der schepping! Jullie Romeinen kunnen met
jullie scherpe zwaarden wel de woede van de leeuw bestrijden en tijgers,
luipaarden en hyena 's moeten vluchten voor het luide gekletter van jullie schilden
en lansen maar als jullie ergens door kwade demonen worden overvallen, met wat
voor wapens kunnen jullie dan deze onzichtbare vijanden te lijf gaan? Jullie
kunnen daar misschien weinig over verhalen, hoewel een Delfische spreuk vaak
meer kracht had dan een heelleger! Maar wij kregen te maken met zo'n geheime
kracht en macht en konden ons daar niet tegen verdedigen! Wij moesten duivels
worden en omdat wij dat niet wilden, ontnamen de slechte demonen ons ons gehele
bewustzijn, lieten het lichaam wel voortbestaan als een machine en gebruikten
deze machine toen God weet waarvoor! Dat deze beslist niet v.oor iets goeds is
gebruikt, zie je wel aan het ellendige uiterlijk van onze huid! Daarom willen
we alleen maar dood, maar wel de totale dood! Na het graf geen leven meer in
welke vorm dan ook!"
[6] De EERSTE zegt weer: " Ja,
als dat mogelijk zou zijn, zou degene die ons met zekerheid zo'n dood kon geven
en zou geven, ons wel de grootste weldaad bewijzen! Want waarom zullen wij ons
op deze ellendige wereld nog meer laten martelen! Om als duivels een nog groter
plaag voor de mensen te zijn, willen wij in ieder geval niet! Maar wie dat nu
op de een of andere manier niet wil, heeft steeds een vervloekt ellendig
bestaan op deze beroerde wereld! Daar kun je niet omheen! Verberg je maar eens
voor de mensen die nu voor het merendeel uit louter satansknechten bestaan!
Wat schiet je daar mee op?! De duivels vinden de verborgene al gauw en die kan
zich niet tegen hen verweren. Doet hij wat zij willen dan is hij zonder meer
van de duivel; volgt hij hen echter niet vrijwillig dan doen ze hem de meest
verschrikkelijke gewelddadigheden aan en daarna is hij nog meer des duivels!
[7] Ga en verdwijn met zo'n vervloekte
wereld en met zo'n vervloekt ellendig bestaan! Dat is zelfs voor de ergste
duivels te slecht, Iaat staan voor een naïeve, onschuldige mensenziel! Een God
boven alle sterren kan wel lachen, maar de arme, onmachtig geschapen mens moet
lijden, huilen vloeken en vertwijfelen! Waar is dan de Heiland die ons dit
ellendig.e bewustzijn, vrije mensen te zijn, teruggaf? Heus, hij hoeft daarvoor
nooit op onze dank te rekenen, want hij heeft ons daarmee alleen maar aan een
nieuwe ellende prijs gegeven! Voor zo'n weldaad zullen wij hem in der
eeuwigheid nooit dankbaar zijn, tenminste, als wij dit vervloekte leven eeuwig
moeten doormaken! Maar als hij ons met zekerheld de eeuwige, totale dood kan
geven, dan zullen wij bij voorbaat zo dankbaar zijn als maar enigszins mogelijk
is!
[8] Wie zijn jullie, mooi uitgedoste
Romeinen, eigenlijk? Het gaat jullie op deze wereld zeker beter dan.ons! Jullie
zien er goed uit! Ja, ja, wie de satan in luister en alle mogelijke pronk goed
weet te dienen, die gaat het goed op de wereld! Wie niet door. duivels gekweld
wil worden, die moet zelf een duivel worden, dan heeft hij geen last van de
duivels! Dienaren van God zijn, is wel het meest absurde van alles wat
belachelijk is! Gods hulp moet men wensen en God uit al zijn kracht liefhebben!
0, mooie woorden en toch geen vonkje waarheid daarin! Wij waren toch dienaren
Gods met lichaam en ziel en riepen net als de vogels van kindsbeen af: 'Heer
God Zebaoth, help ons en alle mensen die van goede wil zijn!' En zie ons aan,
hoe de lieve Heer God Zebaoth ons heeft geholpen! Ook jullie hebben macht in
handen, namelijk die van de duivel en je kunt nu met ons doen wat je wilt; maar
dit ene smeken wij jullie, ga toch een beetje menselijker met ons om dan de
vorige duivels, die ons aan één stuk door hebben gekweld! Als ook jullie weer
duivels van ons willen maken, maak dan meteen maar liever hele dan halve
duivels van ons! Wij zullen dan zien of wij als hele duivels beter kunnen leven
dan als gedwongen halve!"
23
De nasleep van de demoneninvloed
[I] CYRENIUS zegt: "Heer, zulke
woorden heb ik nog nooit gehoord! Ze zijn slecht en jammer genoeg toch in
veelopzichten waar. Wat kunnen we met deze mensen aan vangen? Waarlijk,
iedereen is verbaasd; zelfs Jarah schijnt nu niet meer zo precies te weten wat
ze daarmee aan moet en de engel heb ik een paar keer zien huilen! Dat vind ik
toch wel heel vreemd! Zeg mij, wat ik nu met hen moet beginnen!"
[2] IK zeg: "Wel, Ik heb het je
immers vooraf gezegd dat zij heel wat beroering zouden veroorzaken. Maar dat is
niet zo erg, er is nog iets van de verdreven kwade demonen als een avondschemer
in hun harten achtergebleven en zij moeten zich daarvan helemaal ontdoen, dan
kunnen zij pas geholpen worden, maar geen moment eerder. Ook moeten wij hen
hier nog enige tijd laten rusten en na een poosje zal de mooie dag hun zielen
wat harmonieuzer stemmen. Je zult nog veel horen en dat zal jou noch iemand
anders schaden. Want hun zielen zijn geen gewone zielen en behoren tot de
betere werelden, daarom moeten wij ook veel geduld met hen hebben! Als zij meer
tot zichzelf zullen komen, reken maar dat er dan nog heel wat loskomt! Maar
geef hun nu meer brood en wijn; want nu worden ze pas echt hongerig en
dorstig!"
[3] MARCUS geeft hun heel vriendelijk
brood en wijn en zegt: "Drink, broeders, en eet dit lekkere brood naar
hartelust! Want van nu af aan zal het jullie nooit meer slecht vergaan op deze
aarde, hoewel het hier echt geen paradijs is!"
[4] Alle VIJF zeggen: " Jij
schijnt een goede duivel te zijn; want anders zou je ons, die eigenlijk niet zo
geaard zijn als jij, zeker niet zo'n uitstekende wijn en dat buitengewoon
lekkere brood in zo'n hoeveelheid geven! Wij kunnen het je niet vergoeden, maar
wij zijn je ook niet ondankbaar! Kijk, goede duivel, het schijnt dat wij met
jou goed kunnen praten! Als er op deze aarde louter mensen woonden, dan zou het
leven op deze aarde heus zo slecht niet zijn. Maar op iedere vijf mensen zijn
er altijd duizend duivels en dan moet op de duur toch alles wel puur duivels
worden! Dat geringe aantal mensen wordt door de duivels te veel en te sterk
overheerst en het kan daardoor nooit vrij ademhalen!
[5] Kijk, alle macht komt tot op heden
van de duivel der duivels en zijn huis is vergoten mensenbloed, vermengd met
het bloed van arme en goede duivels, zoals jij er één bent, -en noemt men dat
hier de heerschappij van God?! Jawel, ook een heerschappij van God, maar niet
van zijn liefde, maar van zijn toorn! Waarom een God echter vertoornd is, weet
geen schepsel! Veel dieren behoren tot de enige gelukkige schepsels van deze
aarde, maar de in wezen zeldzame mens is het lastdier van alle kwaad op deze
miserabele wereld! Hij kan niet hard genoeg lopen om als een gazelle voor al
het kwade op de vlucht te gaan! Zijn handen zijn breekbaar als was, hij is
naakt en heeft van nature nog niet eens zoveel wapens als een bij of een mier om
zich tegen een vijand te weer te stellen. Als je een groep tijgers ziet, dan
zijn het allemaal tijgers en zie je een groep leeuwen, dan zijn dat allemaal
leeuwen, dus met dezelfde aard en deze roofdieren leven heel goed met elkaar;
maar als je een groep mensen ziet, dan zijn die menselijk uitziende wezens niet
allemaal mensen, maar voor het grootste deel duivels! En daarom is er steeds
ruzie, onvrede en oorlog onder hen! Al het slechte zit in de duivels en in de
mensen alleen de aanleg voor het goede, die erg bedorven kan worden temidden
van zoveel duivels en de mens wordt dan minstens een halve duivel óf hij moet
verdragen wat wij hebben verdragen! Maar er zijn verschillende duivels onder de
duivels van deze schandelijke wereld, grote en kleine; maar zij zijn allemaal
goed te herkennen aan het feit dat zij allemaal zonder arbeid en
krachtsinspanning zo goed en gemakkelijk mogelijk willen leven. Zij willen ook
overal de eersten zijn en veel respekt en aanzien genieten; zij weten zich
overal aardse goederen te vergaren, kleden zich voortreffelijk en degene, die
hen niet altijd heel nederig groet, achtervolgen zij tot de dood!
[6] Dus, goede duivel, je kunt zeggen
wat je wilt, alleen jouw soort voert de heerschappij op de wereld en die paar
mensen bevinden zich in de diepste slavernij en zijn totaal afhankelijk; en dat
moeten dan volgens de schrift de eigenlijke 'Kinderen van God' zijn?! Waarlijk,
als een God zó voor zijn kinderen zorgt, zoals hij bijvoorbeeld voor ons vijf
mensen heeft gezorgd, en wanneer het lot van de arme Godskinderen steeds
inhoudt dat zij de duivels met de grootste nederigheid moeten dienen, dan
bedanken wij voor zo'n kindschap van God!"
[7] MARCUS, die de titel 'goede
duivel' toch niet zo erg aanstaat, zegt: "Het is wel waar, dat de Godskinderen
op deze wereld vaak veel moeten doorstaan, maar wat staat hen later aan de
andere zijde van het graf te wachten? Wat een onvoorstelbare overvloed van
steeds groeiende en zich steeds maar vermeerderende zaligheden! Als een
Godskind daar goed over nadenkt, kan het zich tijdens dit korte leven best door
een kleine vernedering op de proef laten stellen. "
[8] De SPREKER van de vijf zegt
daarop: "Wie geeft je daarvoor dan de garantie? Denk je soms dat de
Schrift dat doet? Loop heen met die garantie! Kijk en zeg eens wie het zijn die
de mensen die mooie Schrift verkondigen en zich als dienaren Gods het hoogst
laten eren! Kijk, dat zijn nu juist de ergste duivels!
[9] Laat God zelf maar eens in
mensengedaante naar beneden komen en hun al hun onuitsprekelijke
schandelijkheden voorhouden en hen oproepen om boete te doen. Waarlijk, als hij
zich niet met zijn gehele almacht tegenover hen stelt, vergaat het hem nog veel
slechter dan het in Sodom de twee engelen verging, die Lot het dringende
verzoek brachten om zich met zijn familie ver van deze plaatsen te verwijderen
omdat deze geoordeeld zouden worden!
[10] Maar als de uitdelers van de
beloften van God maar al te duidelijk en onloochenbaar de ergste duivels zijn,
zeg ons dan eens, goede, oude, wat blinde duivel, wat een mens of
respectievelijk een verondersteld Godskind van zulke beloften uiteindelijk kan
verwachten! Ik zeg je aan de hand van onze veelzijdige ervaringen, die wij
treurig genoeg hebben moeten opdoen: niets, helemaal niets!
[11] Of er is geen God en alles wat
bestaat is het werk van de ruwe, blinde natuurkrachten die door de eeuwen heen
al het bestaande hebben doen ontstaan, óf er is een allerhoogst, goddelijk
wezen, dat wel de grote aarde, de zon, de maan en de sterren bestuurt, maar op
zichzelf te groot en te verheven is om zich met ons, vergankelijke
schimmelluizen van deze aarde, te bemoeien. De gehele Schrift is dus alleen
maar van mensen afkomstig en er staat eigenlijk ook meer kwaads in dan goeds.
En wat er nog aan goeds in staat, daar let geen duivel en geen mens op; alleen
het kwade daaruit wordt door de duivels op de brede rug van de mens gelegd!
[12] 'Gij zult niet doden!' moet God
tegen Mozes hebben gezegd, maar aan David gaf diezelfde God opdracht om tegen
de Filistijnen en Ammonieten op te trekken en ze met hun hele hebben en houden,
vrouwen en kinderen, te vernietigen! Een mooi leven is dat en een logica zonder
weerga! Had een almachtige God dan geen middelen genoeg om de volkeren die hij
haat, van de aardbodem te verdelgen? Waarom moest dan tegen het aan Mozes voor
alle mensen gegeven gebod in, een mens met vele duizenden krijgsknechten
opgeroepen worden er op uit te trekken en niet slechts één, maar vele
honderdduizenden alleen maar dáárom te doden, omdat zij volgens het woord van
een ziener, aanstoot gaven tegenover God. Wat de bedoeling is van zulke zieners
en van zulke koningen, die God aanstelde om hele volkeren gewoonweg van de
aarde te verdelgen, zal hij wel het beste weten en dat zullen waarschijnlijk de
zieners en de koningen heimelijk óók wel!
[13] Ik ben evenwel van mening dat een
God van liefde nooit mensen, die hij tot liefde opgevoed wil hebben, als
kwaadaardige honden op moet hitsen tegen andere mensen, terwijl hij toch zelf
middelen genoeg ter beschikking heeft om de hem lastige en afvallige duivels in
mensengedaante op de vlucht te jagen! Dat is toch wel een heel merkwaardige
God! Aan de ene kant gebiedt hij liefde, geduld en deemoed, aan de andere kant
echter haat, vervolging, oorlog en vernietiging! Waarlijk, wie zo'n handelwijze
begrijpt, moet meer verstand hebben dan een gewoon mens!"
24
De helderziendheid van de genezen bezetenen
[I] Dan zegt MARCUS weer, die zijn
geduld wat begint te verliezen: "Ik weet waarachtig niet wat ik met jullie
aan moet. Ik kan er wel niet zoveel tegen inbrengen, maar helemaal gelijk geven
kan ik jullie ook niet. Jullie klachten zijn wel niet helemaal ongegrond, maar
jullie schijnen het geheel toch in jullie ongelukkige opwinding zwarter te zien
dan het in werkelijkheid is. Als je zelfs mij echter voor een duivel aanziet,
zeg me dan eens of dit hele gezelschap soms uit enkel duivels bestaat!"
[2] De spreker van de VIJF zegt:
"O zeker niet! Kijk maar naar die man (op Mij wijzend) naast je, dat is
een volmaakt mens, een echte Godszoon! Het zal echter niet zo lang duren of de
duivels zullen hem vernietigen! Verder naar achteren staan nog twee jongemannen
en een meisje, die komen ook van boven maar zullen nog danig vervolgd worden
als zij geen duivels willen worden. Dan zie ik nog een paar arme mensen, dat
schijnen vissers te zijn; alle anderen, inclusief jij en je hele huis zijn
echter redelijk goede duivels, op weg om mens te worden, wat echter nog
behoorlijk veel moeite en zorgen zal opleveren! Weet je nu, waar je aan toe
bent?"
[3] MARCUS zegt: "Maar zeg jij me
nu eens, nu je toch al aan het woord bent, hoe je dat allemaal zo precies kunt
weten, want ik zie om mij heen slechts mensen die minder, meer of zeer volmaakt
zijn, maar duivels zie ik er niet bij. Waarop baseer jij dan je bewering, die
ergens toch waarheid schijnt te bevatten?"
[4] De SPREKER van de vijf zegt:
"Op dat wat ik zie. De lichamen lijken wel op elkaar, maar de zielen
verschillen enorm! Het verschil zit in de kleur en de vorm. De zielen van
degenen die ik je heb aangeduld zijn wit als pasgevallen sneeuw op. de hoge
bergen en..zij hebben een wonderbaarlijk lieflijke gedaante, die er nog veel
menselijker uitziet dan hun uiterlijke, lichamelijke vorm. Maar jullie zielen
hebben een nog donkerder kleur dan jullie lichaam en zien er lang met zo
menselijk uit als jullie lichaam, want aan jullie zielen zijn nog duidelijke
sporen van een dierlijke vorm zichtbaar!
[5]
Maar ik ontdek in jullie dierenzielen nog een kleine.lichte gedaante, die
helemaal op een mens lijkt. Misschien zal zij, als zij in jullie groeit, jullie
dierenziel in een menselijke vorm als een huid om zich heen trekken! Dat kan ik
je echter niet verder beschrijven en bij de volmaakte mensen kun je je daarover
in laten lichten.”
[6] MARCUS zegt verder: "Maar zeg
mij nog hoe het komt dat jij dat allemaal zo kunt zien en ik niet!"
[7] De ONDERVRAAGDE zegt:
"Tijdens mijn grote lijden, waarbij het lichaam vaak horen en zien
verging, openden zich de ogen van mijn ziel en daarmee kan ik nu ook de zielen van
andere mensen zien en heel duidelijk het grote verschil zien tussen mensen en
mensen, tussen Godskinderen en wereldse kinderen, of, wat hetzelfde is, tussen
engelen en duivels!
[8] Maar ook wereldse duivels kunnen
engelen worden, - maar dat kost ze veel moeite en zelfverloochening; evenzo
kunnen engelen duivels worden. Dat kost echter nog meer moeite en is haast
onmogelijk, omdat in de engelenzielen een te sterke zelfstandigheidkracht
aanwezig is. De hel heeft bij ons vijven geprobeerd om ons in te lijven. Tot op
heden zijn al haar vreselijke pogingen op ons stukgelopen; maar hoe het ons
verder nog zal vergaan, weten niet wij, maar alleen een God die ons schiep en
liet bestaan, maar die zich nu verder weinig of helemaal met meer om ons
bekommert. Daarom zijn wij reeds gezamenlijk op de gedachte gekomen, dat er
ofwel helemaal geen God is, of dat de te verheven God zich niet om ons kan en
wil bekommeren!"
25
Mathaël's opvatting over de natuur
[1] Enerzijds heerst er op aarde wel
een bepaalde orde en harmonie, waardoor men al gauw tot de overtuiging kan
komen dat er een zeer wijs God moet zijn, die alles eens zo heeft geschapen als
nu nog steeds te zien en te begrijpen is. Anderzijds ziet men echter weer een
vaak grenzeloze wanorde en een hoegenaamd niet te overziene willekeur bij
alles, zodat men dan bij zichzelf moet zeggen: Ja, dat kan toch niet van onze
lieve Heer afkomstig zijn!
[2] Neem nu de wisselvalligheid van
het weer! In welk opzicht kun je daar een bepaalde orde of gelijkmatigheid in
ontdekken? Kijk eens naar de verschillende soorten bomen zoals ze onderling
dooreen staan in een bos, of evenzo het gras op het veld; kijk eens verder en
zie de grote verschillen in grootte van de bergen, meren, stromen, rivieren,
beken en bronnen! Daar is toch absoluut geen gelijkmatigheid en geen orde in te
ontdekken, tenminste niet naar onze begrippen. De zee creëert haar ongelijke
oevers geheel afhankelijk van de toevallige, meer of minder krachtige golfslag
en dat doen ook de meren, de stromen, rivieren, beken en bronnen. Alleen de
mens kan ze hier en daar binnen de perken houden, maar de zeer wijze God doet
daar nooit iets aan.
[3] Het is ook alleen de mens die
enigszins geordende tuinen aanlegt en wijngaarden en akkers bebouwt. En alleen
hij kent de edele vruchten, zondert ze van de onedele af, verzorgt ze en benut
ze zo veel mogelijk. Maar waar bevindt zich op aarde een op enigerlei wijze
geordende tuin die God zelf heeft aangelegd en waar een door Hem aan banden
gelegde stroom? De aardlagen liggen ook dusdanig chaotisch door elkaar dat men
daarin nooit iets anders dan de blinde macht van het dierbare toeval kan
ontdekken. Er is dus bitter weinig van de een of andere heersende, goddelijke
wijsheid te vinden en men kan doen wat men wil en ook denken wat men ooit maar
kan en wil en toch komt daarbij nooit iets naar voren dat ons eventueel zou
zeggen: 'Kijk, daar zie je toch weer duidelijk een goddelijke orde!'
[4] Ja, ieder ding op zichzelf
vertoont wel degelijk heel belangrijke sporen van een oergoddelijke macht en
een zeer ordelijke wijsheid, maar kijkt men dan naar de door het toeval
bepaalde wanorde van de geschapen dingen, dan krijg ik de indruk: Ofwel God
heeft genoeg gekregen van het ordenen en bekommert zich weinig of niet meer om
de eenmaal geschapen dingen, zoals dat bij sommige zaken opvallend duidelijk
het geval schijnt te zijn, óf hij bestaat helemaal niet. In dat laatste geval
vormden de na eeuwigheden in de eindeloze ruimte uit zichzelf ontstane
toevallige zaken zich op den duur -volgens de door hun toevallig bestaan
ontstane natuurwet -tot dingen met enig gewicht, werden langzaam maar zeker
groter en werden in de loop der tijden werelden, zonnen en manen. De werelden
ontwikkelden zelf al naar gelang van hun grootte en gewicht onvermijdelijk weer
nieuwe wetten, die dan vanzelf weer de basis vormden voor nieuwe vormen.
[5] Hoe veelsoortiger de dingen op een
zich allengs steeds meer ontwikkelend hemellichaam werden, des te
uiteenlopender, hoewel kleiner, moesten de daarop volgende dingen zijn.
Tenslotte veroorzaakten de zeer grote aantallen dingen op de werelden en de
ontzettende uitbreiding van de werelden zelf, wetten en activiteiten, waaruit
de eerste sporen van een bewust leven begonnen te ontstaan. Toen er echter
eenmaal één levensvonk was ontstaan volgens de hiervoor beschreven,
onvermijdelijke loop der dingen, moest daar een tweede op volgen en op den duur
miljarden, die met elkaar opnieuw nieuwe wetten deden ontstaan die de
aanleiding werden voor de ontwikkeling van een meer volkomen leven. En zo zal
het leven zich door de in zichzelf gevonden levenswetten tot een zeer hoge
levens potentie hebben ontwikkeld, zodat nu pas de meest intelligente levenskracht
die zichzelf en haar hele omgeving goed kent, met terugwerkende kracht' de
voorafgegane stomme natuur gaat ordenen en aan zichzelf gaat onderwerpen!
[6] Als echter alles langs deze
natuurlijke weg is ontstaan, dan zijn er dus alleen maar levenspotenties in
alle soorten levensgradaties, van de kleinste bladluis tot aan dat volmaakte
leven dat de meer volmaakte mens het goddelijke noemt. Op deze wijze heeft zich
waarschijnlijk sinds ondenkbaar lange tijden een goede, maar daartegenover ook
een slechte godheid ontwikkeld. Als de beide godheden zich ooit ontwikkeld
hebben, moeten zij als tegengestelde krachten ook zólang ongenaakbaar tegenover
elkaar staan, tot zeer waarschijnlijk de, volgens onze morele begrippen, kwade
kracht door de sterkere, goede kracht als een binnen haar orde vallende
tegenstelling in zich wordt opgenomen. Uit dit samengaan zal dan na ondenkbaar
lange wereldtijden alles wat nu nog stom, zonder bewustzijn en dood is,
overgaan in een volkomen leven met een vrije wil en een vrij inzicht!
[7] Dat in deze tijd alles zich nog in
zo'n wanordelijke toestand bevindt als ware het een onoverzichtelijke strijd,
schijnt door het volgende te komen: De nu goede en hoogste levenspotentie, die
wij God noemen, is met de slechte levenskracht, die wij satan noemen, nog lang
niet in de gewenste orde, maar nog in een voortdurende onderdrukkingsstrijd, waaruit
de hoogste levenspotentie tenslotte als overwinnaar tevoorschijn moet komen.
Want de naar onze begrippen kwade kracht zou niet voortdurend tegen de goede
strijden, als zij geen reden had om deze aan haar kant te willen krijgen.
[8] Satan moet derhalve toch een
latent genoegen scheppen in het goede en wil daarom de gehele goede
levenskracht aan zich ondergeschikt maken. Maar juist door dit voortdurend
pogen neemt hij steeds meer van het goede in zich op en maakt daardoor, zonder
het te willen, zijn slechtheid steeds minder slecht. Daardoor komt er in zijn
levenswezen steeds meer orde, meer kennis en zuiver inzicht en hij zal er op 't
laatst niet meer omheen kunnen zichzelf geheel over te geven, omdat hij door
zijn aard en door zijn neiging onmogelijk kan verhinderen dat hij voor een deel
voortdurend overwonnen wordt.
[9] Ook nadat hij zich volledig
gewonnen heeft gegeven zal hij weliswaar nog steeds een tegenstelling tot het
goede blijven vormen, maar nu binnen de orde zoals het zout ook een
tegenstelling van de zuivere, zoete olie is. Maar als de olijfboom niet in de
juiste mate zout in de wortels, in de stam, in de takken, twijgen en bladeren
had, dan zou zijn vrucht nooit een zoete olie geven!
[10] Ik verlies me zelf nu wel in
uiteenzettingen die door jou beslist niet op die wijze begrepen worden waarop
ze verdienen begrepen te worden. Maar dat is niet zo belangrijk, want het zij
verre van mij je dit als een waarheidsleer voor te schotelen, maar enkel en
alleen als een hypothese, waartoe een ziel door veel en onverdraaglijk lijden
gebracht wordt als zij daarbij, ondanks alle smeken tot God, helemaal geen
leniging in de nood ontvangt.
[11] De helderheid van de ziel, of de
eigenlijke primitieve, intelligente levenskracht, neemt door zwaar lijden en
pijn van haar lichaam aanmerkelijk toe. Zij ziet en hoort alles wat voor de
ogen en oren van de natuurmensen vaak nog erg ver weg is en je behoeft je er
helemaal niet over te verbazen dat ik je daarnet vertelde over meer
hemellichamen
want mijn ziel heeft ze beter en
duidelijker gezien dan jij ooit deze aard~ gezien hebt en ook ooit in dit leven
van jou zult zien. Daarom kan ik terecht melding maken van alles wat mijn ziel
heeft gezien in de eindeloze ruimte! Maar nu houd ik erover op en zeg jij ons
wat we nu moeten doen! Want hier kunnen wij toch onmogelijk blijven!"
[12] MARCUS zegt: "Wacht nog even
tot de Heiland, die jullie hier voor onze ogen van jullie verschrikkelijke
lijden heeft genezen, het zal zeggen!"
26
Toespraak over de strijd in de natuur
[1] De SPREKER zegt: "Wie van de
vele ons omringende toeschouwers is het dan, zodat wij Hem onze dank kunnen
betuigen? Want iets anders kunnen wij Hem, in de toestand waarin wij ons nu
bevinden toch niet aanbieden!" ,
[2] MARCUS zegt: "Hij heeft ons
in jullie belang verboden om Hem voortijdig aan jullie bekend te maken, daarom
zeggen wij het nu ook nog; met, maar vandaag zal het goede moment nog wel
aanbreken waarop jullie met een blij hart Hem, en door Hem veel van jullie
dwalingen, zullen leren kennen!"
[3) De SPREKER zegt: "Vriend, met
dat blije hart zal het op deze aarde wijselijk nog wel eeuwig duren! Want
zielen, zoals die van ons kunnen doordat het doorstane leed te groot was, op
deze domme wereld wel nooit meer blij worden! Misschien eens in een andere meer
volmaakte levensgraad, maar in deze vrijwel gebroken lichamen nooit!"
[4] Dan zegt de vlakbij staande
CYRENIUS: "Kijk, ik ben de Romeinse opperstadhouder van geheel Azië en een
deel van Afrika, evenals van Griekenland! Ik heb jullie nu leren kennen en ik
heb vastgesteld dat jullie geen gewone mensen zijn. Ik neem jullie onder mijn
hoede en het zal jullie nooit aan iets ontbreken en er zal ook wel een voor
jullie geestkracht passende bezigheid gevonden worden.
[5] Maar je moet in 't vervolg wat
redelijker zijn, zodat je ons Romeinen met zo zonder meer voor duivels aanziet,
zij het dan van de wat betere soort en meteen goede duivels noemt zoals je mijn
oude, rechtschapen Marcus deed! Wij zijn toch net zo goed mensen als jullie.
Dat jullie, weliswaar om ons nog onbekende redenen van het goddelijk
raadsbesluit grote beproevingen hebben moeten doorstaan en daardoor ook
ongehoorde pijnen hebben geleden, waardoor jullie zielen echter, naar het mij
toeschijnt, zeer zijn gelouterd, dat kunnen wij, die door jullie voor duivels
worden aangezien, niet helpen. Maar je genezing hebben jullie nu aan ons te
danken en in het bijzonder aan één van ons, die een zogezegd almachtige Heiland
is en je ziet dus wel dat wij ons absoluut niet duivels tegenovér jullie hebben
gedragen!?
[6] Zoals gezegd, moeten jullie daarom
wat redelijker zijn in jullie uiteraard heus niet geheel onjuiste opvatting.
Dan is het wel zeker dat je binnenkort heel blij zult worden."
[7] De SPREKER zegt, terwijl hij nu,
reeds behoorlijk gesterkt, opstaat: "Vriend, kijk eens naar de bodem van
deze aarde; je ziet slechte goede en hartverheffende dingen. De kruiden en het
gras verkwikken je ogen en de zachte golving van de zee stemt je blij, want je
ziet niet hoe onder al deze mooie dingen talloze, zich ontwikkelende duiveltjes
hun kwade, dood en verderf brengende koppen opsteken en laten opduiken!
[8] Je ziet wel de mooie golving van
de zee, maar de.dood brengende monsters onder de lieflijk spelende golfjes zie
je niet! Jij ziet overal een verheven leven aan het werk, wij zien niets dan de
dood en een onophoudelijke achtervolging van al het goede en betere leven. Jij
ziet alleen maar vriendschap en ten opzichte van het geringe aantal vijanden
dat je ziet, heb je ook macht genoeg om te denken dat zij voor jou geheel
onschadelijk zijn; wij zien daarentegen niets anders dan vrijwel zuivere, voor
het grootste deelonoverwinnelijke vijanden!
[9] O vriend, met zo'n onfeilbaar
gezichtsvermogen is het echt wel moeilijk ooit vrolijk te zijn! Ontneem ons dit
treurige vermogen of geef ons een juiste verklaring van al datgene wat we zien
en dan zullen wij even vrolijk en opgewekt worden als jij!
[10] Na onvoorstelbaar lange
wereldtijden kan er voor een ziel die alle levensgraden heeft doorworsteld
misschien wel eens een beter lot zijn, maar wie kan ons daarover zekerheid
geven? Welke ongehoorde gevechten en stormen zal de arme ziel echter nog moeten
doorstaan voor het zover is?! Zal zij daar wel als overwinnaar uit te
voorschijn komen of zal zij voor eeuwig ten onder gaan? Welke zekerheid heb jij
voor a.l..die dingen?
[11] Kijk, wij zien zeker dingen en
omstandigheden waar jij. nog nooit enig besef van hebt gehad, maar van een
bepaalde zekerheld over de eenmaal komende, zalige toestand na de dood van het
lichaam zien wij nergens iets, -maar wel een voortdurend waken, zorgen en
strijden! Wij zeggen het je zoals wij het zien.
[12] leder leven is steeds een strijd
met de dood, net zoals iedere beweging een voortdurende strijd is met de rust
die steeds probeert te storen. De rust zelf echter strijdt steeds met de
beweging omdat in haar de doorlopende drang naar beweging steeds strijdvaardig
klaar staat.
[13] Wie zal er tenslotte winnen? De
rust, die steeds de beweging zoekt of de beweging, die op gelijke wijze steeds
de rust zoekt?
[14] Sinds jouw oereerste levenskiem
heb je tot nu toe steeds maar gestreden en verder zul je eeuwig steeds opnieuw
weer strijden; en zolang je zult strijden, zul je ook een leven hebben, maar
geen ander dan alleen maar één dat voortdurend strijdt, dat slechts zeer
spaarzame momenten van zaligheid zal kenen! Maar wanneer zal uit deze eeuwige
strijd eindelijk de volle overwinning te voorschijn komen in de vorm van een
echte zaligheid, waarin geen strijd meer wordt gevoerd?
[15] Het is daarom makkelijk gezegd om
opgewekt van gemoed en blij van hart te zijn, maar het gemoed van de ziel
vraagt daarbij net als jullie Romeinen: Cur, quomodo, quando et quibus
auxiliis? (Waarom, hoe wanneer en waardoor krijgen wij hulp?) Heb je ons nu
enigszins begrepen?':
27
Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius
[1] CYRENIUS is erg verwonderd en
terwijl hij de spreker de hand drukt, zegt hij tegen Mij: "Heer, die heeft
een heel eigenaardige levensbeschouwing! Eigenlijk kan men hem niets
tegenwerpen, helaas is het in alle opzichten werkelijk de naakte waarheid! Maar
wat zegt U ervan?"
[2] IK zeg: "Waarom ben je daar
nu zo verbaasd over? Ik heb jullie toch van tevoren gezegd, dat deze vijf het
jullie allen heel moeilijk zullen maken! O luister toch naar hen, daardoor
zullen jullie Mij stellig heel wat gemakkelijker en beter begrijpen!"
[3] CYRENIUS zegt dan tegen de spreker
van de vijf, die Mathaël heette: "Maar zou je ook in gelijke trant kunnen
beredeneren dat het waarschijnlijker is dat God er toch eerder was dan jouw
hemellichamen, die ik mij nog niet zo goed kan voorstellen? Want mij is in
ieder geval geen volk op aarde bekend, dat niet veronderstelt dat er vóór het
bestaan van alle dingen een verstandig en machtig God was, die het vereert en
aanbidt en jij bewees nu juist het tegendeel. Wel, dat vervult mijn hart met
grote angst, lever jij daarom nu ook het bewijs voor het tegendeel, ik, de
opperstadhouder, smeek je dat zelfs!"
[4] MATHAËL zegt: "Zwakke, aardse
zuigeling, ik heb medelijden met je! Je hebt, zoals ik nu in mijn ziel zie,
toch al zóveel wijze woorden vol kracht, vol leven en vol waarheid gehoord en
je hebt met je ogen gezien waartoe Gods woord in staat is en kunt in je hart
nog steeds de diepten van veel gedachten niet peilen!
[5] Ja, ja, vriend, kijk, je houdt nog
teveel van je leven en bevindt je er midden in. Maar vanuit dat standpunt is
het leven juist het slechtst te herkennen.
[6] Vriend, men moet het leven, d.w.z
dit aardse leven, volslagen verloren hebben, dan weet men pas wat het leven is!
[7] Neem een pot en vul hem met water.
Het water zal rustig in de pot blijven staan en je zult de dampgeesten in het
rustige water niet ontdekken. Ook al roer je nog zo ijverig in het water en
breng je het in beweging, dan zullen ook daarbij de machtige dampgeesten zich
niet aan je vertonen. Zet je het water echter op het vuur dan zal het weldra
gaan koken en zodra het kookt zullen de machtige dampgeesten zich boven de heet
borrelende oppervlakte van het water gaan verheffen. De nog in het kokende
water rustende geesten zullen nu pas de machtige dampgeesten herkennen, die
toen het water koud was heel rustig en zonder een.spoor van bestaan in het
water rustten en die nu met vele ogen eerst zichzelf bekijken en vervolgens
bekijken zij onder zich het door de hitte bewogen water dat hen heeft gedragen.
En de nog in het kokende water rustende geesten zullen beseffen dat de
dampgeesten voorheen geen andere gewaarwording hadden dan een volkomen een
zijn met het koude water.
[8] Op die wijze merkt het water
tijdens het koken echter tevens dat het afzonderlijke geesten in zich had en
tot de laatste druppel in zich heeft. Ja, ja, het kokende water beseft dat het
zelf doorgaans uit geest en kracht bestaat, maar tijdens zijn koudé rust kon
het zichzelf met waarnemen en begrijpen!
[9] Vind je dit geen treffend beeld?
Jouw leven is nu ook nog weliswaar rein, maar overigens heel rustig, koud water
in de pot van je lichaam. Jouw pot kan wel behoorlijk naar alle kanten heen .en
weer worden bewogen, maar daaruit zul je toch je levenskracht met leren kennen.
Integendeel, hoe meer het water in zijn koude rusttoestand. wordt bewogen,
zoals dat bij alle belangrijke wereldse mensen het geval is, des te minder
herkent het levenswater in de sterk bewogen mensenpot zichzelf en zijn omgeving,
want een bewogen spiegelend watervlak laat geen zuiver beeld meer zien, maar
een erg vertekend.
[10]
Wordt echter je levenswaterpot op het ware vuur van de liefde, van grote
deemoediging en veel lijden en pijnen gezet, O, dan begint het in de pot geweldig
te koken en daardoor zullen al heel gauw de vrij gekomen levensdampgeesten
zichzelf, hun eerdere koude, trage toestand, dat wil zeggen de zinnelijke ziel
en de ondeugdelijke pot, herkennen. Het. zich nog in de pot bevindende, heet
borrelende levenswater zal dan met duizend lichte oogjes de boven zich
opstijgende levensgeesten zien en beseffen, dat het niet alleen een luie drager
daarvan was, maar dat het daarmee één geheel vormt! Maar begrijp wel, vriend,
de pot zullen de opstijgende vrije levensgeesten niet als een deel van zichzelf
zien, maar slechts als een onplezierig uitwendig omhulsel dat later in scherven
wordt gebroken en op straat gegooid. -Heb je nu enig idee van wat ik je
eigenlijk heb willen duidelijk maken?" ..
[11] CYRENIUS zegt: "Ik geloof,
dat ik jouw vergelijking ongeveer begrijp, dat wil zeggen, als vergelijking met
ons innerlijke zieleleven, maar welke diepere betekenis je daarmee hebt willen
blootleggen kon ik wel eens nog lang niet hebben begrepen! Moet daarin soms ook
beredeneerd zijn dat er dan tóch een God moet zijn geweest voordat alle dingen
er waren?"
[12] MATHAËL zegt: "Ongetwijfeld,
maar daar kun jij nog geen idee van hebben omdat er uit jouw pot nog lang geen
damp opstijgt!"
28
Het godsbegrip van Mathaël
[1] "Kijk, wat jij God noemt,
noem ik het levende water, maar het water ziet zelf niet dat het leven in zich
heeft. Als het echter door de machtige liefdesgloed, die zich manifesteert als
een zware druk op het centrum van het bestaan, tot koken wordt gebracht,
verheft zich de levensgeest bevrijd boven het hem voordien gevangen houdende
water en dan zweeft daar de geest van God boven de wateren, waarvan ook Mozes
spreekt. En de geest krijgt weet van zichzelf en van het water en komt tot de
erkenning dat hij en het water altijd al één zijn; en deze eeuwigheidskennis
wordt ook bedoeld met 'Er zij licht!'
[2] Pas als jouw geest, vriend, ook
boven jouw kokende levenswater zal zweven, zul jij ook werkelijk jouw leven en
het leven van God in je beginnen te ontdekken.
[3] Kijk, al het bestaande moet eens
worden, het moet een begin hebben, omdat het er anders ook onmogelijk kan zijn!
Als er een zichzelf en al het andere kennend leven nooit expliciet met zijn
zelfbewuste kracht begonnen zou zijn, zou die kracht er ook nog lang niet geweest
zijn. Maar omdat deze eens is begonnen, is dat de reden dat zij er is, net
zoals wij specifiek aanwezig zijn omdat wij eens begonnen zijn als datgene wat
wij nu zijn.
[4] Ook vóór dit bestaan waren wij er
al, maar toen in de vorm van de nog onontwikkelde, koude levensdampen in het
koude, rustige water . Zo heeft ook de hoogste levenskracht in God een dubbel
bestaan, ten eerste een stil bestaan dat zich alleen maar bewust is van het
bestaan en ten tweede een vrij bestaan dat lijkt af te stammen van een
innerlijk bezigheidsprincipe dat zich volkomen bewust geheel en al doorgrondt!
[5] Daarom staat er ook in Mozes: 'In
den beginne schiep God hemel en aarde en de aarde was woest en ledig en duister
in haar diepten.' Wie of wat is dan nu precies de hemel en wat of wie is de
aarde? Denk je soms dat het deze aarde is die jou nu draagt, of deze hemel die
je lucht en licht geeft? Dan zou je toch wel ver van de waarheid af zijn! Waar
was dan indertijd deze aarde en waar deze hemel?
[6] Kijk, daarmee is slechts globaal
aangegeven hoe de eeuwige levenskracht van God in haar bestaan begonnen is de
verschillen te onderzoeken en te kennen! En daarbij stelt de 'hemel', de
persoonlijke wijsheid voor, die zichzelf onderkent; maar in het van liefde
gloeiende zwaartepunt van zijn centrum, in het centrum van de gloeiende liefde,
dat bedoeld wordt met het woord 'aarde', was het nog duister en woest en ledig,
dus nog zonder diepere kennis van het eigen ik.
[7] Maar het centrum werd heter en
heter naarmate de massa van het uiterlijke zelfbewustzijn er meer op begon te
drukken. En het centrum bereikte het toppunt van hitte en uit het kokende
levenswater steeg de damp op, zweefde nu vrij op en boven de wateren van het
stille en rustige, eeuwige voorbestaan en leerde zichzelf volledig kennen. En
dit kennen is nu juist het licht dat de God van Mozes ter verdrijving van de
duisternis meteen na het scheppen van hemel en aarde laat ontstaan.
[8] Pas vanaf dat ogenblik wordt God,
als ware Hij een uitgesproken woord, Zelf het 'Woord' en dit woord 'Daar zij!'
is een vrije wil die zichzelf door en door kent, een Zijn in het Zijn, een
Woord in het Woord, een Alles nu in Alles!
[9] En vanaf dat moment begint pas de
zich nu door en door kennende oerlevensbron van al het andere leven uit vrije wil
te voorschijn te komen. -Begrijp je er nu al wat van?"
29
De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathaël
[I] CYRENIUS zegt: "O, ja, ik
begrijp het nu al heel aardig, en dat des te beter omdat ik vannacht juist een
soortgelijke uitleg over de Mozaïsche scheppingsgeschiedenis heb gehoord. Het
zal best zo zijn, maar voor mij is die wijsheid te diep en ik kan en wil mij
niet te veel inspannen om iets tot en met te begrijpen. Het moet bij mij niet
veel moeite kosten, wil ik er wat aan hebben. Gaat het te diep en is het te
wijs, dan houdt mijn begrip vaak opeens op!
[2] Kort en goed, het blijft zoals ik
heb gezegd, ik neem jullie verzorging op mij en er zal jullie alle gelegenheid
worden gegeven om zo diep mogelijk in jullie wijsheid door te dringen en de
arme mensheid, waar maar mogelijk, op de goede weg te brengen, -hoewel ik
jullie openlijk beken dat het in het algemeen eerder nadelig dan voordelig is
om zo diep in het wezenlijke van het leven door te dringen.
[3] Neem jezelf nu eens en vraag je eens
af of jullie waarlijk buitengewone kennis en wijsheid jullie gelukkig maakt!
Ja, de menselijke geest kan doordringen in oneindige diepten der wijsheid en
dan de wonderbaarlijkste zaken aan het licht brengen. Maar volgens mij is toch
slechts die mens gelukkig, die heel eenvoudig is, en God, zijn Schepper, in
alle liefde is toegewijd en Zijn geboden houdt. Als God hem dan, net als
Salomo, wijsheid wil geven, dan moet hij deze heel dankbaar aanvaarden en met
een opgewekt gemoed wijs gebruiken. Maar als de geschonken wijsheid de mens
juist alleen maar ongelukkig maakt, dan prefereer ik liever iedere domheid
waardoor het hart van de mens blij wordt.
[4] Ik leef nu eenmaal en weet nu dat
ik eeuwig zal leven en de wegen om een gelukzalig, eeuwig leven te bereiken
zijn mij bekend; wat zou ik daarbij dan nog meer verlangen?!
[5] Delen ook jullie mijn opvatting,
dan zullen jullie ook, net als ik, nog op déze aarde werkelijk gelukkig zijn,
maar met jullie gepeins over de allerdiepste wijsheden zullen jullie nauwelijks
de waarde en het geluk van het menszijn voelen!
[6] Volg daarom mijn raad op, ook al
komt die niet uit het gebied van de diepste wijsheid; hij komt echter uit een
vriendelijk hart dat zeker niet zonder liefde is en dat heeft zelfs bij Gód
veel waarde! Waarom zouden jullie er dan geen waarde aan hechten?
[7] Het is niet de wijsheid die ons
het leven geeft, maar de liefde. Laten we daarom bij de liefde blijven, dan zal
het ons niet aan leven ontbreken en aan diens gelukzalige gevoel! Kijk, dat is
nu mijn wijsheid en ik zou haast willen beweren dat deze voor het leven van de
mensen veel nuttiger is dan al jullie wijsheid, ook al is die nog zo
diep!"
[8] MATHAËL zegt: "O ja, o ja, je
hebt helemaal gelijk! Kijk, zolang het water in de pot niet verhit wordt, heeft
het ook een goed en rustig bestaan, maar komt het vervolgens op het vuur, dan
ziet het er echter al gauw heel anders uit. Eenmaal moet de rust verbroken
worden!
[9] Als je iets wilt worden, mag de
nodige kennis je beslist niet ontbreken. Als je veldheer wilt worden, moet je
met alle kennis voor dat ambt toegerust zijn, omdat je anders als veldheer een
slecht figuur zult slaan. Als je apotheker en geneesheer wilt zijn, moet je wel
alle daarvoor nodige kennis bezitten!
[10] Wel, nu wil jij het eeuwige leven
verkrijgen, maar het leven zelf beslist niet nader onderzoeken en leren kennen,
hoe denk je dat dat mogelijk zal zijn?
[11] Kijk, als ik een vrouw zou willen
nemen, maar iedere gelegenheid ontliep om ook maar op een afstand een meisje te
ontmoeten, dan weet ik echt niet hoe ik en een vrouw bij elkaar konden komen!
[12] Maar jij verlangt zelfs
uiteindelijk een eeuwig leven, terwijl je nu al de geringe moeite ontloopt om
dit aardse leven ook maar iets dieper te leren kennen en op zoek te gaan naar
zijn aardse wortels!
[13] Ja, beste vriend, als het eeuwige
leven er alleen maar vanaf hing of een God het mij zou kunnen geven, zoals jij
mij een stuk brood geeft, dan zou jouw levensopvatting duidelijk te prefereren
zijn boven die van ons. Maar het bezorgen en bereiken van het toekomstige,
eeuwige leven hangt helemaal van onszelf af!
[14] Wij moeten doen en daden stellen
en wij moeten echt door het water met ons levenswater en door het vuur met ons
liefdelevensvuur. Dan pas begint ons levenswater op het vuur van de innerlijke
liefde tot God, tot de naaste en tenslotte tot onszelf, te koken en te
borrelen, en dáárdoor bemerken wij pas dat er een onverwoestbare levenskracht
in ons schuilt, die zich dan pas van zichzelf bewust wordt en de juiste
middelen aangrijpt en aanwendt om zich zo voor eeuwig in stand te houden!
[15] Voorlopig is er dus nog helemaal
geen sprake van een zogenaamd gemoedelijk leven dat net een zoete droom lijkt,
maar er moet zonder ophouden gewerkt, gestreden en onderzocht worden!
[16] Pas als men over het steeds maar
zo graag inslapende, stervende leven een volledige waakzame, levende
overwinning heeft behaald, pas dan kan er sprake zijn van een bepaalde
zaligheid!
[17] Jij lijkt op een mens die 's
morgens nog lekker slaapt en door zijn reeds lang wakker zijnde vrienden gewekt
wordt, waarop hij eerst heel geërgerd reageert; pas als hij met wat moeite
helemaal wakker wordt, ziet hij de weldaad van het geheel wakker zijn en
vervolgens verblijdt hij zich over zijn lichte en vrije leven.
[18] Wij hebben het volste recht met
onze wijsheid, maar jij nog lang; niet!
Pas wanneer je wakker bent geworden, zul Je ook m zien dat wij het volle recht
aan onze zijde hebben. "
30
Het protest van Cyrenius
[I] CYRENIUS zegt tegen Mij:
"Heer en Meester, wat vindt U daar nu van? Wat moeten we daarmee? Spreekt
Mathaël de volle waarheid? U kunt dat toch het makkelijkst tot in de kern
beoordelen; zeg er nu ook wat over .”
[2] IK zeg: "Heb Ik je dan al
niet eerder gezegd, dat je er naar moet luisteren? Als Ik zou merken dat zij
onjuistheden verkondigden, zou Ik jullie zeker niet aanbevolen hebben om hen
aan te horen. Luister daarom nog maar verder naar Mathaël! Hij laat weliswaar
een harde, maar een goede wind waaien; ook al golft de zee daardoor sterk, men
komt met zo'n wind toch veel sneller vooruit dan met de krachtigste roeiers!
[3] Luister nog maar verder naar hem,
want tot nu toe heeft hij jullie nog zachtjes aangepakt, maar als hij nog wat
meer in vuur raakt, zal hij nog met heel andere bewijzen aan komen
dragen!"
[4] CYRENIUS zegt: "Daarvoor
bedank ik hem bij voorbaat! We zijn toch al uitgemaakt voor duivels! Bestaat er
nog iets ergers waarvoor hij ons uit kan maken? Is het niet te prijzen in mij,
dat ik deze vijf arme duivels voor hun gehele aardse toekomst wil verzorgen en
als dank geven ze ons er van langs zoals U Zelf dat nog nooit hebt gedaan!
[5] Ah, ik heb eigenlijk helemaal geen
zin meer om naar deze Mathaël te luisteren. Zijn kijk op het leven kan op
zichzelf nóg zo juist zijn, maar zij deugt niet voor de aardse
levensomstandigheden en geen mens kan daarbij iets voor zijn lichamelijke
behoeften doen!
[6] Ja, mensen zoals de profeten en de
oude priesters konden natuurlijk best enkel en alleen voor het eeuwige leven
zorgen, want voor hun lichaamsbehoeften zorgden anderen, voor wie het
uiteindelijk niets uitmaakte of er een eeuwig leven voor de ziel is, of niet!
Zij kregen slechts wetten die zij moesten naleven zonder ooit de werkelijke
reden daarvoor te vernemen en wat zij daarmee nu eigenlijk moesten bereiken.
[7] Voor miljoenen moest dat, met of
zonder uitzicht op een eeuwig leven, voldoende zijn en zal dat voor ons dan
niet meer zo zijn?!
[8] Als het voor ons echter niet meer
voldoende is, dan rijst bij ieder mens die ook maar een vonkje ware naastenliefde
in zich heeft, de vraag: Wie stelt uiteindelijk de vele miljoenen arme duivels
ervoor schadeloos dat zij allen, ondanks het houden van uiterlijke
voorschriften, toch ten prooi vallen aan de eeuwige dood? Als de mensen
toevallig zijn ontstaan, dan kan die leer wel terecht zijn; maar als zij
allemaal, hetgeen wel te zien is aan hun zeer wijze bouw, het werk zijn van een
zeer wijze en goede God, dan moet er een andere en voor alle mensen praktischer
weg zijn om het eeuwige leven te bereiken. Als die er niet is, dan is al het
leven het verachtelijkste wat het menselijk verstand ooit als verachtelijk en
afschuwwekkend kan waarnemen!
[9] Want als een eeuwig leven alleen
maar is weggelegd voor diegene, die het in zekere zin bereikt ten koste van
vele andere mensen, die voor zo'n hoofdpersoon van het eeuwige leven moeten
werken om alleen hém het eeuwige leven te bezorgen, -dan wil ik zelf nooit van
het eeuwige leven ook maar het kleinste vonkje hebben en een algehele, eeuwige
dood is me dan liever! Zo denk ik er nu over .
[10] Uw leer, Heer en Meester, vind ik
aangenaam, goed en waardevol, want die geeft mij, als ik zwak mocht worden, de
hulp van een almachtige helper. Maar volgens de leer van Mathaël heb ik niemand
anders dan mijzelf. Slechts ikzelf kan mij het eeuwige leven geven of ontnemen
en een God zou daarbij helemaal geen rol spelen, behalve dan door met geërgerde
of welwillende blikken te kijken hoe een arme duivel zich loswerkt uit de
klauwen van de dood en zeg maar over de onherbergzaamste wegen, die bezaaid
zijn met dorens, rotsen en giftig gebroed, naar het eeuwige leven opklimt!
[11] Nee, nee, dat is niet mogelijk;
jullie zijn dwazen met die hele leer van jullie over het eeuwige leven! Ja, als
ik mij een schenker van het eeuwige leven kan voorstellen, die als hij dat wil,
net als U, o Heer, iemand ook reeds op aarde het leven terug kan geven, dan doe
ik alles opdat hij mij te eniger tijd ook het eeuwige leven zal geven. Maar als
ik het mijzelf uit alle verborgen wijsheden der profeten op de een of andere
wijze eerst bij elkaar moet zoeken, dan heb ik, zoals gezegd, niets van een
eeuwig leven nodig! -Zo spreekt en sprak Cyrenius, de Romeinse opperstadhouder
over Syrië en over alle landen van Azië, Afrika en een groot deel van
Griekenland!"
[12] IK zeg: "Vriend, dit keer
heb je jezelf waarlijk onnodig overtroffen in allerlei nietszeggend gepraat.
Wat deze vijf waren, weet je; waarom ze dat waren weet je nu hopelijk ook!
[13] Ik heb ze thans echter geheel
gezuiverd en in hen het enig ware, onbedrieglijke levenslicht ontstoken en
daarmee de weg versperd waarover mogelijkerwijs de uitgedreven, slechte gasten
hen nog eens een nadelig bezoek zouden kunnen brengen.
[14] Deze vijf zijn daarom nu
voorlopig geheel rein en doorzien in zichzelf de dunste draden van al het
leven, zoals het eigenlijk was vanaf het oerbegin. Zij delen nu aan iedereen
openlijk mee wat in oude tijden maar weinigen voor weinigen was gegeven: hoe
kun je daarover dan kwaad op hen worden?!
[15] Want weet, wat zij zeggen is
precies hetzelfde als wat Ik Zelf tegen jullie heb gezegd. Zij vertellen de
waarheid echter wat minder verhuld.
[16] Besef eerst eens de juiste waarde
van wat zij zeggen en wordt dan pas boos, als je dat kunt. Maar nu, omdat dat
wat zij zeggen je wat ongemakkelijk voorkomt, heb je duidelijk ongelijk met
boos te worden. Laat Mathaël verder spreken en dan blijkt wel of dat, wat hij
zegt, praktisch is of niet en of het tegen Mijn leer indruist!"
31
Mathaël over de weg naar het ware leven
[1] CYRENIUS zegt: "Goed dan, laat
maar horen, hoewel ik streng zal oordelen!
[2] Zeg mij dan, wijze Mathaël, als
het met het leven in het algemeen zo staat als jij voorheen met zulke scherpe
argumenten hebt uiteengezet, wat staat dan al die miljoenen te wachten die van
dat alles niets weten en de vele miljoenen die in de toekomst na ons ergens op
de grote aarde geboren worden en er ook niets van zullen vernemen; hoe staat
het bij al die mensen met hun eeuwige leven?"
[3] MATHAËL zegt: "Heel goed! Die
hadden ook allemaal een leer die voldoende was om de fantasie van de ziel
actief te houden. Mettertijd wortelt de ziel in zo'n fantasie en leeft daar
vervolgens in als in een droom en in die droom kan zij duizenden jaren leven.
[4] Maar dat is nog lang geen echt
eeuwig leven. Dergelijke zielen moeten tenslotte, als zij tot een echt eeuwig
leven willen komen, in de zogenaamde geestenwereld veel groter strijd leveren
en grotere beproevingen doorstaan dan qe strijd, waar ik voorheen slechts
zijdelings gewag van maakte.
[5] Wie hier echter deze weg gaat,
weliswaar onder de nodige inspanningen en met ware wijze levensernst, bereikt
al in weinig jaren in alle waarheid, duidelijkheid en met volle zekerheid het
eeuwige leven, hetgeen hij elders door de slaperige instelling van de ziel pas
na enige honderden, of zelfs na vele duizenden jaren pas kan bereiken, als het
goed gaat. Maar als er ook maar iets fout gaat, kan een hier of elders geheel
bedorven ziel ook aeonen na aeonen genieten van een zeer miserabel droomleven,
waarin zij behalve zichzelf en haar zeer miserabele fantasiebeelden niets waars
of reëels, of iets buiten zichzelf te zien krijgt. Ondanks dat doet zij toch
bittere ervaringen op, die haar leren dat zij omringd is door louter vijanden
waartegen zij zich niet kan verweren, omdat zij die net zo min kan zien als op
deze wereld een stekeblinde kan zien waarvandaan de vijand komt of waar andere
gevaren hem wachten!
[6] Maar een stekeblind mens is
ondanks al zijn blindheid toch niet geheel zonder licht, want de fantasie van
zijn ziel vormt voor hem toch steeds een bron van licht en de blinde ziet
dingen die, doordat ze enigszins verlicht zijn, er als natuurlijke dingen
uitzien, maar zij zijn niet blijvend en het licht daarvan ook niet. Soms is het
helder, dan weer erg wazig en vaak verdwijnt het ook helemaal, zodat zo'n
blinde dan echt gedurende enige tijd geheel zonder licht en werkelijkheid is.
[7] Wel, bijna net eender vergaat het
een ziel als zij volledig is afgezonderd. Zij heeft dan weer licht en dan weer
duisternis. Licht noch duisternis ziet de ziel echter als een realiteit, maar
slechts als een tijdelijke afschaduwing van datgene wat de ziel, zonder het te
weten of te willen, opneemt uit de sfeer rondom haar, zo ongeveer als waarop
een aan het gras hangende dauwdruppel het beeld van de zon in zich opneemt. De
druppel is nu wel verlicht, maar zijn bewustzijn gaat niet zo ver dat hij met
inzicht zou kunnen waarnemen waar vandaan het licht zijn lichaam is binnengedrongen.
[8] Wat ik je hier uit naam van mijn
vier broeders zei, heeft te maken met onze ervaring, die gepaard gegaan is met
veel lijden, en die al het schijnbare leven scheidt van het werkelijke, echt
vrije, zelfstandige leven.
[9] Jij hebt hier een passief en
onvrij en een actief en daarom geheel vrij, goddelijk leven voor je. Het hangt
nu van je wil af of je het ene of het andere wilt. Zo staan de zaken er nu
eenmaal voor en geen god kan andere, geldige levensomstandigheden voor je
opstellen.
[10] Ik wil je nog wat zeggen: Mijn
ziel, waarvan de innerlijke waarneming steeds helderder wordt, is nu zelf in
staat om de Heiland te zien en te herkennen die haar pas kortgeleden door de
macht van Zijn vrije, goddelijke leven heeft vrijgemaakt van een
aantalonzichtbare vijanden van het hogere, vrije leven. Kijk, in Hem is méér
dan in het hele zichtbare, geschapen heelal.
[11] Maar Hij, het eeuwig al Zichzelf
bewuste middelpunt van al het bestaan en al het leven, wil nu Zijn leven en
daardoor het leven van alle mensen, door Zijn leven nog meer bevestigen. Dat
zal Hij echter slechts bereiken door een ongelooflijke zelfverloochening. Hij
zal Zijn huidige leven geven om daardoor de eeuwige heerlijkheid van al het
leven voor Zichzelf en zodoende ook voor alle mensen binnen te gaan. Dan pas
zullen alle schepselen als het ware een ander gezicht en een andere innerlijke
orde krijgen. Maar toch zal de regel blijven gelden: leder neme de last van de
uiterlijke ellende op de eigen schouders en volge Mij na! -Begrijp je dat
nu?"
[12] CYRENIUS zegt nog wat mismoedig:
" Ja, ik begrijp je goed en kan er niet omheen, toe te geven dat je de
waarheid hebt gesproken, maar desondanks is het moeilijk om zulke
levensvoorwaarden aan te horen!"
32
De eenheid van het eeuwige leven
[1] MATHAËL zegt: "Deze levensvoorwaarden
laten zich ongetwijfeld minder prettig aanhoren dan de mooie verhalen over een
lenteleven fantasie, waarin het leven rondfladdert als vogels in de lucht of
als vlinders en gouden eendagsvliegen, die van bloem naar bloem dwarrelen en
uit hun kelken de zoete dauw opzuigen. Daarom kan men zo'n wellustig leven
alleen maar een vergankelijk dagleven noemen, dat zich ten eerste nauwelijks
van zichzelf bewust is en daarom ten tweede eigenlijk ook helemaal geen leven
is. Wat voor nut zou uiteindelijk zo'n vlinderbestaan voor de mens hebben? Denk
eens aan de duur van dit leven! Zeventig, tachtig, negentig jaar is reeds een
hoge ouderdom, dan wordt het lichaam al zwak en hulpbehoevend; slechts één wat
kwade windvlaag en het is ten einde!
[2] Vraag echter: Wat komt er dan? Wie
kan je daarover het juiste antwoord geven, als je tevoren gedurende je aardse
leven niet alles gedaan hebt om je hele bestaan een volledig antwoord te laten
zijn, vóór die kwade windvlaag komt?! Als je dit heilige antwoord echter in
jezelf hebt gevonden, zul je zeker ook aan niemand meer angstig vragen: Wat zal
er volgen, als er aan dit korte leven een einde is gekomen?
[3] Het is daarom zaak, je levenswater
niet steeds maar in de voor het lichaam behaaglijke koelte te laten staan, máar
naar het vuur te brengen om het te koken, opdat het in machtige dampwolken
opstijgt en zich vormt tot een nieuw leven. Anders is alles voor niets. Laat
mijn woord nóg zo onaangenaam voor je zijn, toch blijft de waarheid eeuwig
waarheid, -en alle~n door haar kan men de ware en volle levensvrijheid
bereiken, zonder welke geen echt, eeuwig leven denkbaar is!"
[4] Nu zegt CYRENIUS op een veel
mildere toon: "Ja, ja, beste vriend Mathaël. Ik zie nu wel dat je de volle
waarheid bezit over de gehele samenhang van het leven en er is redelijkerwijs
niets tegen in te brengen!
Jij bent in jouw sfeer al volledig
thuis in het leven, maar wij zijn daar nog lang niet aan toe!
[5] Men zou slechts wensen dat je jouw
levensleer samengevat zou hebben in een zeker systeem, waarmee men de kinderen
kon opvoeden, zodat zij langs die weg des te gemakkelijker kunnen bereiken wat
voor de volwassen man tenslotte toch nog iets te moeilijk is!"
[6] MATHAËL zegt: "Wat je wenst
is voor een deel al gebeurd en zal nog veel vaker gebeuren! Kijk, de grote en
machtige Heiland die ons heeft genezen, heeft daarvoor al alle mogelijke
voorzorgsmaatregelen genomen. Wij vijf weten nu ook wel de weg, maar het zou
toch erg moeilijk zijn alles onder te brengen in een systeem voor algemeen
onderricht, maar voor mensen zoals jij zouden wij in geval van nood ook dat nog
wel kunnen klaren! Want voor een mens, die zich eenmaal bij al wat hij doet op
de weg van de waarheid bevindt, is bepaald niets geheelonmogelijk omdat het
eigenlijke, vrije leven één geheel is, of het zich nu in God, in een engel of
in een mens bevindt.
[7] Maar natuurlijk heb je zelfs in
het reeds volmaakt vrije leven nog buitengewoon grote verschillen. Want een
leven, dat zich nog maar pas van zichzelf bewust is geworden, heeft natuurlijk
lang niet zoveel kracht als een leven dat zichzelf al eeuwen geleden waarachtig
in zijn gehele volheid en diepte herkend en begrepen heeft. Zo'n leven is nu
een heer der oneindigheid geworden en alle hemellichamen met alles wat zij
dragen, worden door dit leven geregeerd.
[8] Zover, vriend, zullen wij het uit
eigen kracht ook wel in der eeuwigheid niet brengen, maar door het één worden
met dit leven zullen wij tenslotte ook dat als uit eigen kracht kunnen, wat het
grote eeuwige leven van God kan. Ook zijn er bepaalde, volmaakte
levenskrachten, die blijkbaar direct volgen op de eeuwige levenskracht van God.
[9] Die krachten staan ver boven onze
nog zo vrije en zelfstandige, zelfbewuste levenskrachten; wij noemen hen
'engelen' (boden). Zij zijn bijzondere vertegenwoordigers van de algemene
levenskracht van God. Toch kunnen wij, door één te worden met Gods algemene
levenskracht, op gelijke hoogte met hen komen.
[10] Maar zoveel als wij doorgemaakt
hebben om datgene te bezitten wat wij nu bezitten, zul jij niet doormaken en
toch zul je bezitten wat wij bezitten, want de zielen van deze aarde hebben,
omdat zij reeds op eigen grond zijn, het in alles veel gemakkelijker dan
diegenen die van een volmaaktere wereld hierheen zijn gebracht.
[11] Het is echter nu eenmaal voor
alle eeuwigheden door Gods oerleven besloten dat juist deze nietige aarde het
toneel van Zijn mededogen zal worden en dat in zekere zin nu reeds dadelijk de
gehele oneindigheid in de nieuwe orde zal binnengaan en zich daarin zal moeten
voegen, als zij gemeenschappelijk deel zal willen nemen aan de eindeloze
zaligheid van het ene leven van God. Daarom moet men ook gehoorzamen, koste wat
kost!
[12] Heus, als ons lijden hier niet
was geëindigd, wat wij echter pas stukje bij beetje begonnen te beseffen, zou
een totale dood ons ook veel en veel liever zijn geweest dan een nog maar
enkele dagen langer durend leven waarvan de kwellingen alle beschrijvingen te
boven gaan, ook al zouden wij daarna meteen binnen hebben kunnen gaan in
algehele godzaligheid!
[13] Maar, zoals ons nu steeds
duidelijker wordt, heeft de grote levensheiland ons lijden nog vóór de
vastgestelde tijd beëindigd en nu pas beginnen wij ons daar meer en meer over
te verblijden en wij zien nu in dat de grote geest van God thans werkelijk deze
aarde tot toneel van Zijn erbarmen wil maken en ook zal maken. Maar helaas ook
tot een toneel van de grootste vervolgingen, van hoogmoed, van pronkzucht en de
grootst mogelijke vijandigheid tegen al datgene, wat geestelijk zuiver en het
enige goede en ware is!"
33
Een voorspelling van Mathaël
[ 1] "O vriend, het zal op deze
aarde nog zo erg worden en er zal zoveel kwaad rondwaren dat zelfs de satan, in
welke gestalte dan ook, de menselijke maatschappij niet meer zal durven
bezoeken. Maar er zullen steeds weer mensen zijn die als blinden meer zien en
als doven meer zullen horen dan wij nu met wijd open ogen en oren.
[2] Er zal eens een tijd komen dat de
mensen de levenskracht van de dampen van het water in graden zullen meten en
z.ij zullen deze beteugelen, zoals de Arabieren hun paarden beteugelen en zij
zullen deze kracht voor alle ongelooflijk zware werkzaamheden gebruiken. Ook
voor de zwaarste wagen zullen zij de in het water verborgen levenskracht
spannen en daarmee met de snelheid van een afgeschoten pijl wegrijden.
[3] Zij zullen ook voor de grote
schepen de levenskracht van het water spannen en zij zal de schepen sneller dan
de stormwind over de watergolven jagen, ja, tenslotte zelfs aan iedere storm
het hoofd bieden en door zijn vergramde gezicht varen zonder enige schade van
betekenis op te lopen. Slechts rotsen en zandbanken zullen voor zulke snelle
schepen altijd nog gevaar en schade kunnen opleveren.
[4] Maar al snel na die tijd zal het
er voor het leven van de mensen heel slecht uit gaan zien. De aarde zal
onvruchtbaarder worden, grote duurte, oorlog en hongersnood zal ontstaan en het
licht van het geloof in de eeuwige waarheid zal op vele plaatsen verflauwen en
het vuur van de liefde zal uitdoven en bekoelen en dan zal het laatste
vuurgericht over de aarde komen!
[5] Gelukkig dan degenen die hun
levenswater nog niet ten behoeve van het aardse gewin hebben laten verdampen.
Want als het grote vuur van het oordeel uit de hemel zal komen, zal het hen
niet kunnen deren omdat hun eigen levenswater hen daarvoor zal beschermen.
[6] Pas daarna zullen de echte
levensvrede en Gods orde elkaar voor altijd de hand reiken en tweedracht en
twist zullen niet meer voorkomen onder hen die de gezuiverde aarde zullen
bewonen in gezelschap van Gods engelen. Hoewel onze vergane en gebrekkige
lichamen het niet zullen zien, zullen onze innerlijk waarnemende en alles
begrijpende zielen des te meer getuige zijn van alles wat ik nu heb gezegd.
[7] Zie, ik zou je dat eigenlijk niet
gezegd hebben, maar ik voelde daartoe een drang in het hart van mijn ziel, of
liever gezegd, van mijn innerlijke ik. En deze drang is daarvandaan afkomstig,
vanwaar voor ons vijven de genezing is gekomen! -Begrijp je mij nu al beter?
[8]
CYRENIUS zegt: "O, nu begrijpen wij elkaar weer heel goed, nu hoop ik echt
veel van jullie te horen en ik heb met jullie een goede vangst gedaan! Ik blijf
bij wat ik heb gezegd, voor jullie aardse behoeften. zal ik zorgen, jullie
zullen echter voor de geestelijke behoeften van mij en allen in mijn grote huis
zorgdragen. ..
[9] Dat is weliswaar een slechte
vergoeding voor het grote, dat Jullie voor mij en mijn huis zullen doen, maar
wie kan er wat aan doen dat men op deze wereld aan de gever van de hoogste en eeuwigdurende
levensgave voorlopig niets beters kan aanbieden?! Gaan jullie daarmee
akkoord?"
[10] MATHAËL zegt: "O, hoe kunt u
dat nog vragen? Als wij iemand kunnen dienen en ons nuttig kunnen maken, zijn
wij meer dan tevreden! Want men mag ook een aardse gave, als die uit een
waarachtig goed hart komt terwille van het goede en het ware, nooit
onderschatten. Want de gever en de reden van het geven maken dat het ook een
geheel geestelijke waarde krijgt en zodoende evenveel waard wordt als een
zuiver geestelijke gave.
[11] Want waar het materiële het
geestelijke ondersteunt, zoals het geestelijke het materiële, wordt tenslotte
alles geestelijk en dan kan het ene in het andere een overvloedig rijke zegen
van God verwachten.
[12] Als echter iets wat geestelijk
moet zijn, zoals in de tempel te Jeruzalem, slechts terwille van het materiële
wordt gegeven en het materiële alleen maar terwille van een verwachte materiële
zegen voor iets geestelijks wordt gegeven, wordt tenslotte alles materieel en
het heeft niet de minste geestelijke waarde meer en God kan daar nooit
zegenrijke gevolgen aan verbinden!
[13] Maak jij je er dus maar helemaal
niet druk over of jouw materiële gave voor het geestelijke dat wij jou hebben
gegeven, niet voldoende zou zijn. Zij krijgt juist door de gever en door de
ware reden van het geven ook geestelijke waarde en de zegen van boven zal daar
geestelijk en ook materieel rijkelijk op volgen. Want de geest is ook eeuwig
meester van alle materie, die in de aard niets anders is dan een veroordeelde,
geheel onderworpen geest, die altijd blind de vrije levensgeest van God moet
gehoorzamen. Van de eindeloze kracht van God gaat in wezen het gericht van alle
materie uit en Hij alleen kan haar het leven weer geven, zoals en wanneer Hij
dat wil!"
[14] CYRENIUS zegt: "O, hoe
buitengewoon en zonder weerga! Nu wil ik jullie voor geen koninkrijk op aarde
meer onder mijn zorgzame handen weg laten gaan! Hopelijk zullen wij elkaar
steeds beter begrijpen en elkaar ook steeds minder kunnen missen! Maar nu moeten
wij de ene Heer alleen alle lof en al onze liefde brengen, omdat Hij Zich over
jullie heeft ontfermd en jullie daardoor bij mij heeft gebracht. Want zonder
Hem zouden wij allen zo goed als voor eeuwig verloren zijn!"
[15] Alle VIJF zeggen daarop: "
Amen, Hem alleen behoort alle eer, alle lof en alle liefde, niet slechts van
deze aarde maar van de gehele oneindigheid! Want Hij alleen is het, die nu de
gehele oneindigheid opnieuw vormt! Eindeloos groot en heilig is Zijn
naam!"
34
Uiterlijke overeenkomst
[1] Dan zegt MATHAËL weer: "Hij
is bij ons. Maar er zijn er twee die erg veel op elkaar lijken, zodat het
uiterlijk erg moeilijk is om vast te stellen, wie van hen de ware is. Ik geloof
dat het degene is, die nu meermalen met Cyrenius heeft gesproken. Maar het kan
ook de andere zijn, want beide gezichten stralen in zekere zin een hoge graad
van wijsheid uit! Deze hebben wij al gehoord en zijn woord was machtig,
verstandig, ernstig en wijs, maar een wijs mens zou óók zo kunnen spreken. De
ander heeft echter nog niets gezegd, misschien omdat hij niet voortijdig
herkend wil worden. Wie van ons durft het woord te richten tot de nog steeds
zwijgende?"
[2] Deze zwijgende was Jacobus de
oudere, die, zoals bekend, uiterlijk veel op Mij leek en ook net zulke kleding
droeg als Ik gewoonlijk droeg.
[3] Na die vraag van Mathaël gingen de
vier anderen tenslotte ook staan en bespraken onderling, wie van hen de
zwijgende zou aanspreken en wat hij moest zeggen. Geen van de vijf durfde
echter en Mathaël richtte zich daarop weer tot de vriendelijke Cyrenius en
vroeg hem onopvallend of die zwijgende man soms de verheven, machtige heiland
was, of dat Ik het toch was. Want zij wilden dit toch ook graag met zekerheid
uiterlijk vaststellen, om door de aandrang van hun hart niet aan de verkeerde
persoon uiterlijke eer te bewijzen!
[4] CYRENIUS zegt: "Ik heb nog
geen bepaalde aanwijzing van Hem gekregen om Hem nader te beschrijven.
Voorlopig is dat niet het belangrijkste, want Hij ziet vóór alles alleen maar
het hart van de mens aan. Jullie harten zijn nu duidelijk in de beste orde van
de wereld en voorlopig hoeft daar niets aan toegevoegd te worden. Als het
echter Zijn wil is en belangrijk is voor jullie heil, zal Hij Zich wel nader
aan jullie bekend maken. Ik denk echter dat, als jullie ons gedurende deze dag
van dichterbij zullen gadeslaan, het aan de scherpe blik van jullie
buitengewone wijsheid toch wel niet zal ontgaan wie van ons de waarachtige en
alleen machtige is. "
[5] Dat was voorlopig voldoende voor
de vijf en nu pas begonnen zij de omgeving wat beter in zich op te nemen en
zich af te vragen waar ze zich bevonden. Zoveel begrepen ze er wel van, dat zij
zich aan de Galilese zee bevonden, alleen konden ze niet ontdekken, waar
precies.
[6] Toen zei CYRENIUS tegen hen, omdat
hij het meest naar hen had geluisterd: " Jullie zijn nu in de buurt van de
stad Caesarea Philippi op het bezit van de oude Romeinse soldaat Marcus, die
jullie voorzien heeft van wijn, brood en zout. Op het ogenblik is hij hier
niet, omdat hij in zijn huis bezig is voor vanmiddag. Als hij terugkomt zullen
jullie hem in jullie tegenwoordige meer heldere toestand wel nader Ieren
kennen, want toen hij jullie brood, wijn en zout gaf, vertoefden jullie meer in
het hiernamaals dan hier en hebben jullie beslist weinig oog gehad voor zijn
zeer achtenswaardige persoonlijkheid."
[7] MATHAËL zegt: " Ja, ja, je
hebt helemaal gelijk! Wel bezitten we nog de innerlijke, heldere toestand die
wij meteen na ons ontwaken hadden, maar toen zag alles er verschrikkelijk en
heel vreemd en onheilspellend uit. Nu alles er echter langzaam maar zeker
vriendelijker is uit gaan zien en deze hele omgeving veel lichter en
vriendelijker is geworden, zijn wij ook vriendelijker, helderder en in zekere
zin opgewekter geworden, hoewel wij daardoor onze innerlijke, ware zienswijze
niet kunnen wijzigen.
[8] De waarheid, vriend, blijft eeuwig
waarheid! Maar deze wereld is van vandaag op morgen zeer veranderlijk en haar
kinderen ook. Men kan zich op niemand helemaal verlaten, want vandaag is iemand
nog je vriend of morgen is hij het niet meer, of een kwade tong heeft je bij
hem verdacht gemaakt waarop hij al opgehouden is je vriend te zijn en heimelijk
reeds een slecht oordeel over je heeft geveld!
[9] Zodoende is er op deze wereld geen
bestendigheid, niet bij dingen en ook niet bij de mensen! Maar de Heer zal toch
alles ten goede van de mensen keren!"
35
De dood met haar eigen wapens overwonnen
[I] Een TWEEDE uit de groep van vijf
zegt: "Ja, broeder, daarop alleen zij nu al onze hoop gevestigd! Hij Zelf
moet weliswaar met de macht van de dood een grote strijd strijden, maar nu is
er geen twijfel meer aan een zekere overwinning! Want Hij kent de onmacht van
de dood en kent al zijn grenzen en Hij weet ook dat de enige macht die de dood
nog heeft, niets anders is dan een reeds gebonden drang om te leven en deze
enige macht kan niet tégen Hem, maar alleen vóór en met Hem tegen zichzelf
strijden als zij zichzelf niet volledig krachteloos en daardoor helemaal dood
wil maken!
[2] Het strijdende leven, dat Hij Zelf
is, blijft eeuwig in het voordeel tegen alle macht van de dood, omdat de
eigenlijke, totale dood in het geheel geen macht heeft en gelijk is aan een
zwijgende slingersteen in de hand van een levenskrachtige slingeraar, die
daarmee kan doen wat hij wil.
[3] Als er zich echter in de dood, net
als in het fysieke lichaam van een mens, een macht bevindt, dan is dat ook
leven, ook al staat het op een zeer lage trap. Dit leven zal zeker niet met het
echte leven gaan strijden om zichzelf te vernietigen, maar het zal zich aan het
leven vastklampen en, daarmee vereend, worstelen tegen de veronderstelde macht
van de dood zoals een doodziek lichaam begerig de beker der gezondheid vastpakt
en naar de mond brengt om daaruit nog langere tijd met het eigenlijke leven te leven
en er tenslotte geheel door opgenomen te worden.
[4] Als het leven zichzelf eenmaal zo
heeft gevonden, zoals in onze Heiland, Die wij tot op heden persoonlijk nog
niet met zekerheid hebben herkend, dan is het al volkomen goddelijk en
daarbuiten bestaat er dan geen macht die het zou kunnen overwinnen, omdat er
buiten deze macht geen andere meer kan zijn!
[5] Wij weten wat deze aarde is, wat
zon, maan en al de talloze sterren zijn. Het zijn merendeels ontzettend grote
hemellichamen, vele zijn zelfs onuitsprekelijk groter dan deze aarde van ons.
Op zichzelf zijn zij wel dood, dat wil zeggen wat betreft hun grote lichaam,
maar de macht van het goddelijke leven dwingt al die ontelbare lichamen tot een
noodzakelijke beweging en niet zomaar een simpele beweging, maar een zeer
ingewikkelde.
[6] Wat kunnen al die ontelbare
wereldreuzen tegen de steeds dwingende macht van het vrije, goddelijke leven?
Niets! Als stof door de storm worden zij door de goddelijke levenskracht in
onmetelijke, grote banen voortgedreven en al die oneindig vele kunnen zich
eeuwig nooit verzetten tegen de vrije levenskracht. Zij kunnen zich net zo min
verzetten als de myriaden stofkorreltjes tegen de storm, die hen van een woeste
heide opheft en door de lucht naar verre verten voortstuwt!
[7] Daarom zal Hij overwinnen en heeft
Hij eigenlijk allang overwonnen! Maar opdat de mensen deel zullen hebben aan de
overwinning van het leven op de dood, zal nu een nieuwe en laatste strijd
gevoerd worden!
[8] Ik zie dan ook boven de gehele
oneindigheid met eeuwig stralende letters het volgende geschreven: 'Hij, het
eeuwige leven Zelf, heeft voor eeuwig de dood met haar eigen wapens overwonnen
en de dood moest zichzelf vernietigen, opdat al het leven alleen door Hem, de
eeuwige strijder , vrij zal worden! Daarom zij U, de eeuwige, verheven Ene, al
het heil!"'
[9] Deze woorden troffen alle
AANWEZIGEN zodanig, dat zij zich voor Mij ter aarde wierpen en uit alle macht
nepen: Ja, ja, ja, U, eeuwige, verheven Ene, zij al het heil!"
[10] Pas hierdoor herkenden de vijf
Mij en MATHAËL zei tenslotte zeer ontroerd, terwijl tranen van dankbaarheid
over zijn wangen rolden: "Dus U - U -bent de eeuwige, verheven Ene! O, wat
een schouwspel voor ons doden, om de enige Levende te zien!" -Daarna zweeg
hij en was net als alle aanwezigen in diepe beschouwing verzonken.
36
De ware aanbidding van God
[1] Maar IK zei tegen al diegenen, die
nog voor Mij op de grond lagen: "Sta op, vrienden en broeders! De verering
die jullie Mij nu geven, is wel terecht, want zij betreft Degene, Die in Mij
is, de eeuwige heilige Vader! Maar Die is altijd in Mij, zoals Ik en ook jullie
allemaal in Hem zijn. Eigenlijk zouden jullie dus steeds uit grote eerbied voor
Mij in het stof moeten liggen. Dat zou voor jullie en voor Mij echter beslist niet
prettig zijn en jullie zomin als Ik zouden daar uiteindelijk iets aan hebben.
[2] Kijk, het is meer dan voldoende
als jullie in Mij geloven, Mij liefhebben als een van jullie beste broeders en
vrienden en Mijn woorden navolgen. Méér dan dat heeft geen nut, omdat ik
absoluut niet in de wereld ben gekomen om Mij door de mensen als een afgod te
laten vereren, zoals bijvoorbeeld Mercurius of Apollo, -maar omdat Ik ben
gekomen om al de zieken naar ziel en lichaam gezond te maken en de mensen van
deze wereld de juiste weg naar het eeuwige leven te wijzen!. Dat is het enige
wat ik van jullie verlang, al het meerdere is ijdel, dom, heidens en leidt tot
niets.
[3] Wel is het zo dat de mens God,
zijn Schepper, ononderbroken moet aanbidden, omdat God Zelf heilig en daarom
waardig is om door ieder aanbeden te worden. Maar God is een geest en kan
daarom slechts in geest en in waarheid aanbeden worden.
[4] Maar wat betekent: God in geest en
waarheid aanbidden? -Wel, dat betekent zo veel als: altijd in de ene ware God geloven,
Hem met alle kracht boven alles liefhebben en Zijn lichte geboden houden!
[5] Wie dat doet, bidt in de eerste
plaats zonder ophouden en in de tweede plaats bidt hij zo in geest en waarheid
tot God. Want zonder daden is ieder lippengebed een pure leugen, waarmee God
als de eeuwige waarheid niet vereerd wordt, maar alleen oneer wordt aangedaan!
[6] Sta dus als vrije mensen op, als
Mijn broeders, als Mijn vrienden, bedrijf in de toekomst geen afgoderij met Mij
en verraad Mij niet voortijdig aan de wereld, want dat zou de wereld veel meer
kwaad doen dan goed!"
[7] Na deze woorden van Mij gaan allen
weer staan en MATHAËL zegt: " Ja waarlijk, alleen een God vol wijsheid en
liefde kan zo spreken! O, hoe geheel anders denk en voel ik nu dan ik voorheen
heb gedacht en gevoeld! - O Heer, laat echter dit ene verzoek van mij niet
onverhoord: Laat het nooit meer toe dat onze ziel nogmaals in zo'n beproeving
terechtkomt als die, waaruit Uw liefde, mededogen en macht ons zojuist heeft
verlost!"
[8] IK zeg: "Blijf in Mij, door
naar Mijn woord te luisteren, door het te behouden en daarnaar te leven, dan
zal Mijn kracht en Mijn liefde daardoor in jullie zijn en jullie beschermen
tegen iedere verdere harde beproeving!
[9] Mijn leerlingen hebben reeds het
allernoodzakelijkste opgeschreven wat de mensen vóór alles nodig hebben. Lees
dat, begrijp het en handel daarnaar en meer hebben jullie niet nodig vóór de
tijd van Mijn verhoging aanbreekt!" -Daarmee stellen de vijf zich
tevreden.
[10] Dan wend IK Mij tot Cyrenius en
zeg: "Vriend, hier zijn wij klaar, laten wij dus nu nog naar de anderen
gaan en zien hoe zwaar zij tegen de Romeinse wetten hebben gezondigd. Maar pas
op, -er zal met hen niet zo gemakkelijk te praten zijn, want het zijn door de
wol geverfde, wereldse mensen! -Maar laten we nu gaan!"
37
Julius en de twaalf politieke misdadigers
[1] Dan vraagt CYRENIUS: "Heer,
wat moet er nu verder met de vijf gebeuren? Ze hebben haast geen kleren aan!
Zal ik ze kleding geven? Ik heb wel kleren bij mij, maar dat zijn staatskleren,
die alleen door Romeinse staatslieden gedragen mogen worden. Dat gaat dus niet.
Romeinse bedienden kleding heb ik ook, maar ik vind deze vijf door hun
indrukwekkend grote wijsheid daarvoor toch te verheven. Wat kunnen wij hier dan
aan doen?"
[2] IK zeg: "Een kledingstuk
heeft alleen maar tot doel de naaktheid van het lichaam te bedekken, of dat nu
een staatsmantel is of een bediendenkleed. Voorlopig blijft het dus gelijk, of
je de vijf een staatsmantel of bediendenkleding geeft. De kleding van een dienaar
acht Ik veel hoger dan die van de staatsman, geef hen daarom bediendenkleding.
In een staatsmantel zouden zij vanwege de mantel het mikpunt van spot worden
voor de wereld en daar zijn zij te goed voor, hoewel op de wereld eigenlijk
niemand goed is! In de loop van de tijd zullen zij terwille van Mijn naam nog
genoeg spot te doorstaan hebben en daarom wil Ik niet dat zij vóór die tijd ook
om wereldse redenen door de wereld bespot zullen worden."
[3] Als Cyrenius dat hoort, stuurt hij
meteen een aantal dienaren om de beste bediendenmantels te halen. Binnen een
paar ogenblikken zijn deze gehaald en Cyrenius laat ze meteen aan de vijf
uitdelen.
[4] De VIJF bedanken hem heel
vriendelijk en zeggen: "De Verhevene uit ons midden zal het u vergelden!
Want met onze totaal verscheurde lompen waren wij toch wel nauwelijks meer in
staat onze schaamte voor de ogen van de wereld te verbergen, daarom zeggen wij
u nogmaals daarvoor heel hartelijk dank!"
[5] Vervolgens trekken de vijf achter
het nabijgelegen struikgewas hun oude vodden uit en komen daarna als uitstekend
geklede, Romeinse hofdienaren te voorschijn. Terwijl zij zich heel tevreden bij
ons aansluiten, gaan wij meteen naar de andere politieke misdadigers, die al
verlangend naar ons uitkijken.
[6] Als wij hen bereiken, vallen zij
direkt met hun gezichten ter aarde en smeken om genade. In totaal zijn het er
eigenlijk acht, maar onder hen zijn er een paar die alleen met hen meereisden
en daarom ook mee zijn opgepakt.
[7] IK zeg tegen Julius: "Vriend,
het is jouw taak hen te ondervragen en op de juiste manier ter verantwoording
te roepen!"
[8] Als JULIUS dat hoort zegt hij:
"Heer, hoewel ik anders van dat werk geen hoofdpijn zou krijgen, begint
het mij hier toch een beetje te duizelen. U hier, een engel hier, Cyrenius
hier, Uw nu al uitermate wijze leerlingen hier, die dertig jonge Farizeeën en
levieten ook hier, -en nu die vijf hier; om over de wijze Jarah nog maar te
zwijgen! En, Heer , die vijf, O, die vijf! En voor al die mensen moet ik de voor
ons staande, politieke misdadigers vragen stellen en hen aanhoren? O, dat zal
geen eenvoudig karwei worden! Het mooiste van de hele geschiedenis is, dat ik
zelf eigenlijk niet Ex fundamento weet, waarom ze zijn gegrepen en geboeid
hierheen werden gebracht! Het geheel komt eigenlijk hier op neer , dat zij door
de tempel zijn uitgezonden en in opdracht van de tempel kwade geruchten over
Rome hebben moeten rondstrooien. Maar wettige getuigen zijn er niet! Hoe kan
man hen dan laten bekennen?
[9] De achter Julius staande MATHAËL
zegt: "Daarover hoeft u zich niet bezorgd te maken! Wat de getuigen
betreft, zijn wij vijven beschikbaar, echter niet om tegen hen, maar om voor
hen te getuigen. Kijk, wij waren er zelf oog en oorgetuigen van, hoe zij, om
te voorkomen dat zij het vervloekte water moesten drinken, deze opdracht
moesten aanvaarden. Wij kennen hen nogal goed, uiterlijk gezien althans, omdat
wij vrijwel gelijktijdig met hen zijn uitgezonden om de Samaritanen te bekeren.
Zo onschuldig wij vijven zijn aan alles wat er met ons is gebeurd, zo
onschuldig zijn zij waarschijnlijk ook.
Nu weet u voorlopig voldoende en u kunt in alle rust met uw ondervraging
beginnen, zonder dat u zich in het minst behoeft te generen voor onze innerlijk
wijsheid."
38
De ondervraging van Julius
[1] Bij deze woorden van Mathaël werd
het JULIUS wat lichter om het hart en hij richtte zich dan ook meteen tot de
nog op de grond liggende, politieke misdadigers en zei: "Sta op en heb
geen angst of vrees, want mannen zoals jullie moeten ook de naakte dood zonder
vrees en beven kalm onder ogen kunnen zien! Wij Romeinen zijn geen tijgers en
geen luipaarden, maar mensen die er eerder op uit zijn om het ongeluk van de
mensen te verzachten, dan op enigerlei wijze te verergeren! Maar bedenk ook dat
wij geen enkele misdaad zo zwaar plegen te straffen als de leugen! Op een vals
getuigenis en op een onbeschaamd leugenachtige verklaring staat bij ons de
doodstraf! Geef daarom op ieder van mijn vragen naar waarheid antwoord, dan zal
ik, als de door God boven jullie gestelde rechter, mij eerder moeite geven om
jullie van alle ongemakken te bevrijden, dan om jullie nadeel te berokkenen!
Maar alleen als jullie mij aantoonbaar zo eerlijk mogelijk antwoord geven! Ga
nu dus staan en spreek openhartig met mij!"
[2] Heel mistroostig staan de
politieke misdadigers na de woorden van Julius op en IK zeg zachtjes in het
Romeins: "Laat eerst hun boeien losmaken, want iemand die aan handen en
voeten geboeid is, heeft ook een zwaar geboeide tong!"
[3] Daarop beval Julius de soldaten om
de geboeiden de boeien af te nemen.
[4] Dat gebeurde meteen en toen de
groep van in totaal twaalf personen van alle boeien was verlost, vroeg JULIUS
hun: "Wie zijn jullie en waar zijn jullie geboren?"
[5] EEN antwoordde uit naam van de
anderen: "Heer, wij hebben geen papieren bij ons! Als u mij echter op mijn
woord wilt geloven, dan zijn wij door toedoen van de tempel alsmede door de
afschuwelijke, vrome instelling van onze domme ouders, verwenste tempeldienaars
en allemaal kinderen van Jeruzalem. Wat betreft de verhouding van kinderen tot
hun ouders zou, als men zijn gezonde verstand gebruikte, de wet van Mozes ook
wel eens zo gewijzigd kunnen worden, dat kinderen, die toevallig of door
tijdelijke omgang met echt wijze mensen verstandig zijn geworden, niet steeds
behoeven te doen wat hun ouders zeggen. Want heel veel geestelijk en
lichamelijk ongeluk van kinderen wordt veroorzaakt door hun vaak
onbeschrijflijk domme, trotse en met alle kwade zalven gezalfde ouders !
[6] Waarlijk, geen boven alle wijsheid
verheven God kan Mozes dit gebod voor de arme mensheid hebben gegeven!
Waarlijk, dit gebod is, als men daar geen enkele uitzondering op mag maken,
voor het dierenrijk te slecht, laat staan voor het mensenrijk! Door de strikte
navolging van dit gebod, waarvan God waarschijnlijk niet eens de bron was, maar
alleen Mozes of een opvolger van Mozes, staan wij nu als misdadigers voor u,
dat wil zeggen voor de rechter over leven en dood! Toch wel een heel aangename
beloning voor onze trouwe gehoorzaamheid aan onze oliedomme ouders! Deze zeer
aangename beloning zal waarschijnlijk gevolgd worden door het eervolle kruis of
de ketenen van een roeier onder in een schip! Want als wij met de volle
waarheid voor de dag moeten komen over onze weliswaar drievoudig gedwongen
handelingen, dan redt geen God ons meer voor de onverbiddelijke strengheid van
uw wetten! En toch zegt dit prachtige gebod van Mozes: 'Eert uw vader en uw
moeder , opdat het u wel ga en u lang zult leven op aarde!' Mooi! Daar staan
wij nu! Hoe goed het met ons, arme duivels, gaat, ziet iedereen en hoe lang wij
nog te leven hebben, hangt alleen van u af! De goddelijke belofte bij het
houden van het vierde gebod van God gaat bij ons zo heerlijk in vervulling, dat
alle duivels ons daarvoor in ons gezicht uitlachen en ons uiteindelijk nog diep
moeten verachten!"
[7] JULIUS zegt: "Maar beste
mensen, dat doet niet ter zake, jullie moeten alleen antwoord te geven op wat
jullie gevraagd wordt!"
[8] Daarop antwoordt SUETAL (dat was
de naam van de spreker) uit naam van de twaalf: "Heer, als iemand een
zekere dood te wachten staat, doet alles ter zake! Dat wij klaarblijkelijk
misdadigers tegen Rome zijn, kunnen wij onmogelijk ontkennen en wat daarop
volgt zult u niet kunnen loochenen, want daarvoor draagt u uw scherpe zwaard en
heeft u de wet en de macht, -zaken, waartegen de arme worm in het stof niets
kan doen!
[9] Maar omdat de heren Romeinen af en
toe, ondanks alle strengheid van hun wetten, toch nog menselijker zijn dan de
zwarte heren in de tempel, die nu zelfs onze lieve Heer naar hun pijpen laten
dansen, proberen wij u als gestrenge, maar tevens toch nog menselijke heren,
niet alleen onze misdaad Anti Romam (tegen Rome), maar ook de aanleiding
daartoe duidelijk te maken. Misschien zult u daardoor wat menselijker met ons
arme duivels omspringen, want mensen zijn wij al lang niet meer. Dat hield op
toen wij het duivelswater ruilden voor de opruiings opdracht tegen u,
Romeinen."
[10] Dan vraagt JULIUS: "Waarom
moesten jullie toen eigenlijk het vervloekte water drinken? Wat hebben jullie
dan voor strafbaars tegen de tempel en zijn wetten gedaan?"
[11] SUETAL zegt: "Het
tegenovergestelde van datgene waarvoor wij hier nu terecht staan! Wij werden
aangebracht als geheime vrienden van de Romeinen en daar staat het duivelswater
op! Om als jonge mensen aan het duivelswater te ontkomen, moesten wij juist uw
vijanden worden en onze domme ouders hebben daarnaast nog een hoge boete van
verscheidene honderden ponden zilver aan de tempel moeten betalen en duizend
vette zondebokken moeten leveren, waarvan er waarschijnlijk niet één gepoogd
heeft om te zwemmen in de Jordaan. Die zijn, net als Jozef, voor veel zilveren
munten feilloos en goed beschermd naar Egypte getrokken, waar ze zijn
opgegeten.
[12] Dat is de reden voor de straf van
het duivelswater en langs de weg van de tempelgenade is het de reden voor uw
vijandschap! Het verschil ligt alleen maar daarin: Als wij het duivelswater
genomen zouden hebben, zouden wij ook al lang in de schoot van vader Abraham
terecht zijn gekomen; maar omdat de tempelons genade schonk, zullen wij waarschijnlijk
nu pas uitgenodigd worden om de goede vader Abraham voor eeuwig op te zoeken.
Zo meteen zullen wij uit uw fijngevoelige mond het bekende 'I lictor' (Ga,
scherprechter!) horen. De beloofde vrucht voor het houden van het vierde gebod
van God zullen wij dan geoogst hebben onder het opschrift: 'Een goed en lang
leven op aarde!' Mochten wij werkelijk aan het kruis komen, dan smeken wij u om
dat opschrift boven onze kruisen te laten bevestigen. "
[13] JULIUS, die inwendig plezier
heeft, maar zich uiterlijk als de strenge rechter voordoet, zegt: "Het
lijkt mij toe, dat jullie alle schuld nu alleen maar wijten aan het vierde
gebod van Mozes, maar ik merk, dat jullie dit gebod hetzij echt, maar misschien
ook met opzet niet begrijpen of willen begrijpen. Want in de wet staat alleen
dat men zijn ouders moet eren, maar niet dat men hen in alles, als bij een
heerser, moet gehoorzamen. Want als ik als hun kind een man ben geworden en
daarbij een wijs mens met veel ervaring, dan zie ik toch wel in dat een juiste
liefde tot mijn nog levende ouders de juiste eer is die God door Mozes heeft
geboden.
[14] Als dus wat zwakke ouders iets
van hun kinderen verlangen waardoor zij en de kinderen in grote moeilijkheden
kunnen komen, is het de plicht van de kinderen om de ouders met alle liefde en
geduld zo duidelijk mogelijk uit te leggen dat hun wens schadelijk is en de
ouders zullen er dan zeker van afzien. Houden zij er echter aan vast, dan is
ongehoorzaamheid uit ware liefde voor de ouders echt geen zonde, niet voor
Gods grote wijsheid en ook niet voor alle rechtvaardig denkende mensen.
[15] Bovendien heeft Mozes immers zelf
in zijn theocratische wetgeschriften een toelichting bijgevoegd over de
gehoorzaamheid van de kinderen ten opzichte van hun ouders, waarin heel
duidelijk staat dat de kinderen hun ouders in alles moeten gehoorzamen als dat
niet in strijd is met de wet.
[16] Daarmee is de wet van Mozes meer
dan voldoende van schuld vrijgesproken en de schuld ligt dus, als het zo is als
jullie het mij verteld hebben, werkelijk bij de domheid van jullie ouders en in
hun niet begrijpen van de wet, of in jullie nu aan het daglicht gekomen
onjuiste interpretatie van het goddelijke gebod door Mozes!
[ 17] Maar de schuld kan ook bij
jullie grote sluwheid liggen, die hier echter zeker aan het licht zal komen.
Want onvoorzichtig genoeg hebben jullie je sluwheid bloot gegeven door je op
een humoristisch nabootsende manier te verontschuldigen voor het gebod van God
en jullie schijnen een kwalijk gevoel voor humor te hebben. Zulke dubbelzinnige
verontschuldigingen accepteren wij Romeinen nooit zo gemakkelijk voor klinkende
munt! Daarom zullen jullie met serieuzere en dichter bij de waarheid liggende
verontschuldigingen bij mij voor de dag moeten komen, als je geen slecht
oordeel van mij wilt verwachten!"
39
Suetal vertelt over de kennis van de tempeldienaars
[I] De overtuigende, andere kijk die
Julius had op de zaak, maakte dat de verhoorden versteld stonden en SUETAL wist
eerst niet wat voor commentaar hij daarop kon geven. Maar na een poosje zei hij
toch heel ernstig: "U heeft volkomen gelijk, maar daarom staan wij niet
minder in ons volste recht! Kijk, als u een kind al vanaf de wieg steeds voorhoudt
dat twee noten en twee noten samen vijf noten zijn, dan zal het kind dat
geloven en het u nazeggen en tenslotte zal het moeilijk zijn om de reeds
volwassen geworden jongeling uit de droom te helpen. Wie heeft ons tot op heden
de wet van Mozes zo uitgelegd als u nu? Wat bleef er voor ons over, dan de wet
zo op te vatten als deze ons vanaf de wieg is uitgelegd? Onze ouden begrepen
hem zelf niet beter en de gehele tempel begrijpt hem waarschijnlijk ook niet,
of wil hem niet begrijpen. Waar zouden wij dan het juiste begrip vandaan hebben
moeten halen? Bovendien hebben wij, leerlingen in de tempel, Mozes als zodanig
nooit te zien gekregen, omdat dat alleen maar is toegestaan aan de oudsten en
de schriftgeleerden! En zegt u ons nu dan eens waar wij de juiste betekenis van
de wet vandaan hadden moeten halen! Wie zou hem ons, zoals u, op de juiste
manier uit hebben moeten leggen?"
[2] JULIUS antwoordt: "Men zou
toch gevoeglijk mogen veronderstellen dat mensen, zodra zij als dienaar in de
tempel het priesterkleed dragen, minstens zoveel van hun godsdienst zouden
begrijpen als een heiden! Voor mij is de godsdienst van ieder volk steeds erg
belangrijk geweest, omdat men daardoor een volk in al zijn doen en laten het
snelst door en door leert kennen. Ik denk dan ook met enig recht te kunnen
veronderstellen dat ieder mens er zelf alles op moet zetten om de godsdienst
van zijn vaderen zo secuur mogelijk te leren kennen. Want juist zo'n godsdienst
kan alleen maar het richtsnoer van de maatschappelijke samenleving zijn! Bovendien
zijn jullie geen jongemannen meer, maar mannen, waarvan men wel zou kunnen
verwachten dat zij -omdat zij ook nog priesters zijn -hun godsdienst minstens
zo goed zouden begrijpen als een vreemde zoals ik! Wat onderwijst men dan
eigenlijk bij jullie op de scholen?
[3] SUETAL zegt: "Daar leert men
lezen, schrijven en rekenen, verder ook allerlei vreemde talen en ook een
zekere samenvatting van het grote geschrift, waarbij als belangrijkste punt
wordt geëist alles wat de tempel wil en leert, voor waarheid aan te nemen alsof
het rechtstreeks van God kwam. In dat geval is het erg onduidelijk hoe wij dan
verder aan een diepere kennis van onze godsdienst zouden kunnen komen! U heeft
het gemakkelijk, want u bent in alle opzichten een machtig en sterk heer. U
kunt een hoofdsynagoge binnengaan en eisen stellen. Iedere daaraan verbonden
overste zal u zeker toestaan alles te controleren, -en wee hem als hij iets
voor u geheim zou houden! Hij weet, dat u dan alles zult laten doorzoeken en
wat hem te wachten zou staan als er iets geheims gevonden zou worden! O, dat
weet zo'n overste van een synagoge heel goed en hij zal u daarom alles laten
zien en onthullen. Zoals zelfs de hogepriester te Jeruzalem het zogenaamde
allerheiligste, dat hij voor het aangezicht van het volk en volgens het geloof
van het volk zelf maar tweemaal mag betreden, iedere dag aan hoge en machtige
vreemdelingen moet laten zien en zelfs voor geld ook aan andere vreemdelingen
laat zien. Iemand van ons moest eens proberen om dat te verlangen, dan stond het
duivelswater al klaar!
[4] Een aantal tempeldienaars, de
zogenaamde geheimbewaarders, weten weliswaar hoe het er in het allerheiligste
uitziet. Maar zij hebben ten eerste een goede baan en ten tweede worden zij
voor het minste verraad met honderd doodstraffen bedreigd en daarom weten zij
dan ook hun mond te houden. Maar dat geeft nog meer aanleiding tot de vraag,
waar wij dan de ware kennis over onze hoogst mysterieuze godsdienst vandaan
zouden kunnen halen!
[5] Onder deze omstandigheden, die wij
u nu voor onze noodzakelijke verontschuldiging hebben uitgelegd, zult u als
rechter en mens toch hopelijk geen ander dan een volledig rechtvaardig oordeel
over ons uit kunnen spreken!
[6] Waarin wij tekort schieten, zult u
vast allang weten. Hoeveel schuld wij daaraan hebben, zult u hopelijk wel
duidelijk af kunnen lezen uit alles wat wij zonder vrees en zonder iets achter
te houden over onszelf hebben verteld! Als u echter nog meer andere zaken over
ons bekend zijn, beschuldig ons dan, dan zullen wij u onbevreesd rekenschap
geven, want wie moedig kan sterven, kan ook moedig spreken!"
[7] JULIUS zegt heel bedaard:
"Het zij verre van mij om jullie woorden nog verder te wantrouwen, omdat
ik er maar al te zeer van overtuigd ben, dat het in de tempel zo toegaat als
jullie het nu verteld hebben en daarom spreek ik jullie van iedere verdere
schuld vrij. Want wie van het dak valt en door zijn val een onder het dak
spelend kind zwaar verwondt, kan daar totaal niets aan doen. In dit opzicht is
ons verhoor dus klaar en jullie zijn wat dit betreft vrijgesproken van iedere
schuld of straf.
[8] Maar er is nog iets! Daarover zal
ik jullie nog een vraag stellen; van de beantwoording van deze vraag is het
sterk afhankelijk of ik jullie vriend of vijand zal zijn, -let dus op!
[9] Jullie zullen in deze tijd zeker
wel gehoord hebben dat er bij Nazareth een zekere Jezus, een zoon van de
timmerman aldaar, als heiland schijnt rond te trekken en hij schijnt grote,
ongehoorde dingen zichtbaar voor iedereen uit te voeren en een nieuwe leer van God
onder het volk te verspreiden! Als jullie daar iets van afweten, zeg mij dat
dan openhartig, want ik vind het erg belangrijk!"
[10] SUETAL zegt: "Op een afstand
hebben wij daarover wel iets horen fluisteren maar dat zal nauwelijks een
honderdste deel zijn van wat u waarschijnlijk allang weet. In eerste instantie
waren wij steeds meer in de zuidelijke streken bezig met de uitvoering van onze
fijne opdracht en pas een paar dagen geleden zijn wij in deze Galilese
landstreek gekomen. Wij werden toen al gauw opgepakt en kunnen u daarom vrijwel
niets over uw genoemde heiland vertellen, maar dat Zijn naam al tot Damascus en
Babylon bekendheid heeft gekregen, is zeker. Wat hij verder voor mens is, wat
hij doet en hoe hij zieken geneest, daar weten wij nog niets van. Daarom zijn
wij zelf erg verlangend om daar Iets meer over te horen! Ja als er ergens nog
een God is, dan kan hij het kwaad van de tempel immers niet langer meer aanzien
en moet hij het volk een verlosser sturen!
[11] Wij willen u wel vertellen dat alles
-wat de mens in zijn. grote verdorvenheid, in zijn meer dan satanische fantasie
ook maar uit kan denken binnen de uitgestrekte muren van de tempel
daadwerkelijk wordt gedaan. Mateloze en talloze zonden worden daar tegen de
mensheld begaan en wel zo onverschillig brutaal, dat u zich dat niet voor kunt
stellen! De hoge heren van de tempel schijnen de mensen niet meer waarde toe te
kennen dan een nutteloze mus. Ik wil met geen woord spreken over het zeer
lichtvaardige overtreden van alle geboden van God, maar er worden daar nieuwe
gruwelen bedacht en begaan, waar Mozes kennelijk nooit van heeft gedroomd, want
anders zou hij op zulke gruwelen zeker een honderdvoudige dood en een
tienvoudige hel als straf hebben gezet! In het belang van de mensen is het echter
beter dat wij daar met geen woord meer over spreken!
[12] Men zou de mensheid echter zeker
een grote dienst bewijzen als men op een nacht de tempel met zijn bewoners in
één klap zou kunnen vernietigen. De mensheid heeft daarom allang een verlosser
nodig, maar die moet de mensheid verlossen van de helse drakenheerschappij van
de tempel en niet speciaal ons Joden van u Romeinen - want u hoort ook bij onze
verlossers! Dan, heer, zal de arme mensheid van vreugde in luid gejuich
losbarsten, omdat zij van haar ergste vijanden is verlost!
[13] Vriend, is er iets brutalers
denkbaar dan de gedachte dat God de Almachtige aan een zeer kwaadaardige
stofworm al Zijn macht over alle mensen en over alle andere schepselen zo
gegeven zou hebben, dat deze worm nu naar zijn eigen kwaadaardige willekeur met
God Zelf en met alle mensen en met alle schepselen ongestraft zijn meer dan
satanische boze opzet uit kan leven?! Nee, nee, heer! Dan is er óf geen God, óf
God laat zulke duivels als in de tijden van Noach en Lot hun helse maat
volmaken! Grote, heilige God, waar bent
U, waar blijft U toch? Waarlijk, wat de tempel nu uitvoert, gaat alle
menselijke begrip te boven! Uiterlijk vertoont hij weliswaar nog hetzelfde
troost en hulpfluisterende gezicht zoals in het gunstigste geval in de tijd
van Salomo, maar inwendig is hij een onderste hel geworden! Maar het is beter
er geen woord meer over te spreken en daarom zullen wij zwijgen en verwachten
wij van u meer over de heiland uit Nazareth te horen!"
40
Verdere uitleg van Suetal
[I] Dan zegt Julius: "Wat betreft
de boosaardigheid van de tempel, daarover zijn wij Romeinen al zo geïnformeerd,
dat jullie ons niets nieuws en opzienbarends meer kunnen vertellen en daarom
zal het moment van de straf niet lang meer op zich laten wachten, daar kunnen
jullie van verzekerd zijn.
[2] Dat wij de tempel nog geen
rekenschap hebben gevraagd, is terwille van het domme en nog zeer eenvoudige
volk, dat de tempel nog altijd als een heiligdom ziet en zijn heil daarin
zoekt. Als wij de tempel nu aan zouden pakken, zouden wij op een enkele
uitzondering na het gehele volk nog tegen ons hebben. Als binnenkort echter het
merendeel van het volk zal weten wat de eigenlijke aard van de tempel is, dan
zullen wij met weinig moeite de tempel helemaal op kunnen ruimen. Daar zal
juist de nieuwe, zuivere waarheidsleer van de grote heiland uit Nazareth ten
stelligste toe bijdragen zodra die ook maar een beetje onder het volk verspreid
zal zijn. Deze leer is zo zuiver als de zon op klaarlichte dag en zal door
iedereen gemakkelijk begrepen worden als het hart door een goede wil wordt
geleid. Natuurlijk zal daar waar de harten van de mensen grondig bedorven zijn
deze leer niet worden aangenomen, ook al is ze nog zo goddelijk zuiver! Maar
daar zal dan het Romeinse zwaard rechtspreken zoals de wereld het nog niet op
zo'n uitgebreide schaal heeft meegemaakt, want Gods arm zal dan met de Romeinen
zijn. -Dit om jullie gerust te stellen!
[3] Maar nu nog over iets anders!
Jullie hebben eerder verteld dat jullie je praktijken tegen Rome voornamelijk
in het zuiden van het Joodse land hebben uitgeoefend en pas kortgeleden hier in
het Galilese gebied zijn gekomen. Ik wil daarom weten wat voor resultaat jullie
met je gestook tegen Rome hebben geboekt en wat jullie heeft bewogen om naar
Galiléa te gaan?"
[4] SUETAL zegt: "Heer, in de
zuidelijke streken hebben wij alleen maar gegeten en gedronken en wij durfden
geen woord tegen Rome te laten horen omdat ons bleek dat de meeste mensen zeer
Romeins gezind waren! Wel hebben wij niet nagelaten om, waar dat maar mogelijk
was, belangrijke aanwijzingen over de misdaden van de tempel rond te strooien.
Maar bij die meer anti-tempelse dan anti-Romeinse bezigheid hebben wij ons kort
geleden in een orthodox tempels gezind gehucht behoorlijk in de nesten
gestoken. Heimelijk begon men een onderzoek naar ons in te stellen en er bleef
ons niets anders over dan ons snel uit de voeten te maken.
[5] Bij nacht en ontij trokken wij
door Samaria en kwamen na enige dagen over de bergen hier naar dit land. Daar
troffen wij weldra mensen die óf om gegronde redenen zich niet erg lovend over
de Romeinse heerschappij uitlieten, óf dat alleen maar deden om ons,
kortzichtige onnozelen, op glad ijs te brengen, kortom het ontbrak ons aan mensenkennis
om dat te ontdekken. Onnadenkend stemden wij met hen in en lieten ook zo het
een en ander Propter formam (voor de vorm) los. Maar dat duurde geen drie
dagen. Plotseling werden wij door Romeinse soldaten aangehouden en opgebracht,
samen met vier of vijf van degenen waarbij wij ons hadden aangesloten. En zoals
WIJ daar opgepakt zijn, zo zijn wij hierheen gebracht. Nu weet u alles wat u
van ons te weten kunt komen en nu kunt u uw complete oordeel over ons vellen.
[6] JULIUS zegt: "Het blijft bij
mijn eerste uitspraak waarbij ik jullie geheel van straf heb vrijgesproken,
maar nu gaat het over iets geheel anders en dat laat zich heel kort in de
volgende vraag tot uitdrukking brengen: Wat gaan jullie nu doen? Naar de tempel
kunnen jullie onmogelijk meer terug, naar jullie familie in Jeruzalem
gevoeglijk ook nauwelijks meer, daar zou het jullie bepaald met zo goed
vergaan! -Wat zijn jullie daarom van plan?"
[7] SUETAL antwoordt: "Heer, dat
is een zeer penibele zaak! Gun ons wat tijd om daar grondig over na te
denken!"
[8] Maar MATHAËL, die bij hen staat,
zegt tegen Suetal: “Luister eens naar mij, ik zal je raad geven en als je die
opvolgt zal het je niet slecht vergaan.”
[9] SUETAL zegt: "Ben jij er niet
één van de vijf die samen met ons hierheen zijn gebracht? (Mathaël bevestigt
dit).
[10] Als dat zo is, hoe kun je dan,
terwijl je in ieder geval slechts tijdelijk een boosaardige dwaas was, ons bij
deze uiterst moeilijke zaak een verstandig advies geven?! Want jullie vijven
zijn als boosaardige en gevaarlijke gekken, respectievelijk als bezetenen,
zwaar geketend hierheen gebracht! Wie heeft jullie genezen? Want je spreekt nu
heel heldere taal en moet daarom genezen zijn! Op het schip heb je alleen maar
gebruld, nu eens als een stier, dan weer als een leeuwen dan weer gehuild als
een wolf, en als je met de meest krijsende stem ter wereld woorden uitsprak
waren dat slechts scheldwoorden, vloeken en verwensingen! Kortom, jij bent
helemaal dezelfde, ook al draag je nu een Romeinse mantel en ik heb er geen
woorden voor dat je nu zo helder van geest bent geworden. Iemand uit dit grote
gezelschap moet jou en je metgezellen hebben genezen! Maar wie? Waar bevind
zich zo'n wonderheiland?
[11] Maar wacht eens! Nu schiet me wat
te binnen! De heer die ons het verhoor afnam, vroeg ons naar een heiland uit
Nazareth. Hij wilde van ons weten, of en wat wij allemaal al over deze man
gehoord hadden. Wij vertelden datgene wat wij van horen zeggen wisten.
[12] Daarna vroegen wij om meer
informatie over zo'n zeldzaam mens, maar kregen geen antwoord dat ons beviel.
Jij brengt ons nu zelf op het spoor! Dat je samen met je vrienden genezen bent,
daar valt niet meer aan te twijfelen. Maar het lijkt ook aan geen twijfel meer
onderhevig te zijn, dat die door de hoge Romeinse heer zo toevallig genoemde heiland
uit Nazareth hier is! Hij moet hier zijn, want geen sterfelijk mens op deze
aarde had jullie anders genezen! Zeg ons of onze vraag terecht is, pas dan
willen wij jouw raad met betrekking tot onze toekomst horen!"
41
De raad van Mathaël
[1] MATHAËL zegt: "Kijk, broeder,
wij allen behoorden tot de tempel en moesten hetzelfde lot delen, alleen gingen
jullie naar het zuiden en wij moesten naar het oosten trekken. Wij vielen
echter in handen van een troep belichaamde duivels en daardoor werden onze lichamen
een woonplaats van vele duivels. Maar hier was een heiland, de grootste die de
aarde ooit droeg, en die heeft ons, enkel door zijn almachtige woord, om met
genezen.
[2] Hij is hier!. Dezelfde, waarvan de
Romeinse hoofdman Julius in zijn vraag aan jullie melding maakte. Maar voor
jullie is het nu nog niet het moment om nader kennis met hem te maken. Hij zal
zelf bepalen wanneer jullie hem beter zullen Ieren kennen! Vraag dus niet
verder en luister naar wat ik je nu zal zeggen!
[3] Jullie zijn nog wel kinderen van
deze wereld, maar als je wilt, kunnen jullie ook het ware, vrije en levensechte
kindschap Gods krijgen. Deze Romeinse machthebbers zullen jullie graag daartoe
de middelen verschaffen. De heer die jullie ondervraagd heeft, zal zeker geen
moment aarzelen om jullie op de goede weg te brengen en nu zelfs nog
gemakkelijker omdat ook de opperstadhouder Cyrenius uit Sidon hier is.
[4] Kijk, daar achter jullie staan ook
dertig tempeldienaren! Zij behoren reeds tot het vreemdelingenlegioen en zij
zijn nu op en top Romeinen. Als jullie dat ook worden, zijn jullie voor altijd
en eeuwig geholpen! In Jeruzalem zullen wij nooit meer enig geluk vinden, want
jullie kennen de aard v:an de tempel en hopelijk ook die van bijna geheel
Jeruzalem, evenals die van het vervloekte water! Welk mens kan dan ook maar
ooit de wens hebben het hoofdnest van alle duivels en zonden ooit weer op te
zoeken? Willen jullie sterven, ga dan naar Jeruzalem. Willen jullie echter
leven en ook het eeuwige leven vinden, wordt dan lichamelijk Romeinen en
geestelijk waarachtige Joden volgens Mozes! -Begrijpen jullie dat?"
[5] SUETAL antwoordt: " Ja, ja,
ja, dat snappen wij. Maar het is alleen ongelooflijk merkwaardig dat jij nu zo
enorm helder van geest bent geworden! Nu herken ik je ook als mijn collega uit
de tempel en weet, dat Je een bekwaam spreker was en meermalen de hoge heren
flink in hun gezicht de waarheid hebt gezegd. Dat had dan ook tot gevolg dat je
-ik meen met nog vier van jouw soort -naar Samaria moest gaan! Ja, ja, jij bent
het en het doet ons allen genoegen je hier helemaal gezond en wel weer te zien!
Jouw raad, vriend, is op zichzelf wel goed, maar de vele goden van de Romeinen
-"
[6] MATHAËL valt Suetal in de rede: -
“zijn altijd nog vele malen beter dan het duistere monotheïsme en de eigenlijk
algehele afgoderij van de tempel! Zeg me, welke priester in de tempel gelooft
er nog in een god? Ik zeg je: Hun buik en hun wellust is nu de ware god van de
tempel! De dood, de zonde en alle duivels dienen zij! De geboden van Mozes kun
je voor een paar zilverlingen krijgen zoals je ze wilt, maar van hun vreet en
wellustvoorschriften laten ze geen komma vallen! Zij bezitten geen leven meer
en geven zich toch uit voor heren des levens en willen als zodanig hoog geëerd
worden!
[7] Zij hebben geen flauw benul meer
van datgene, wat leven is. Zij begrijpen geen van allen een jota meer van de
schrift en de profeten begrijpen zij -zoals jij het einde der wereld. Zij
hebben allemaal allang ieder zieleleven verloren en verzorgen daarom zo ijverig
het leven van hun mottenzak. Hoe hadden zij dan uit hun volledig dood zijn het
eeuwige leven van de ziel kunnen tonen en geven?
[8] De diepte van het leven moet
ontdekt worden door de strijd van het leven met het leven en met de dood. Door
dat inzicht moet het steeds meer door daden versterkt worden, wil het als echt
leven bestaan. Maar hoe kan de dood je laten zien wat het door hem nog nooit
ontdekte leven in en buiten zichzelf is? Ik zeg jullie: In de tempel huist
allang de eeuwige dood, maar hier woont waarlijk het eeuwige leven! Kijk, de
Romeinen begrijpen het en worden met leven vervuld, terwijl de tempel het nooit
zal begrijpen omdat hij al voor eeuwig dood is. Wat is derhalve beter: het
veelgodendom van de Romeinen of het één godendom van de tempel?!"
[9] Na deze woorden van Mathaël
bekomen de twaalf haast niet van hun verbazing over de ware inzichten van
Mathaël en over zijn overduidelijke wijsheid.
[10] SUETAL zegt daarop
verontschuldigend tegen Julius: "Hoge heer, vergeef ons dat wij u zo lang
op een antwoord laten wachten, maar u hoorde zelf de wijze woorden van Mathaël
en die vervulden ons zo, dat wij u het gevraagde antwoord nog niet konden
geven. Maar als u nog enig geduld met ons wilt hebben, zullen wij u beslist een
degelijk antwoord geven!"
[11] JULIUS zegt: "Laat Mathaël
maar niet met rust, want hij begrijpt meer dan ik en nog vele duizenden zoals
ik! Als hij spreekt, wil ik graag duizend jaar lang zwijgen en naar hem
luisteren! Overleg dus alleen maar met hem, hij zal in staat zijn om jullie
vrijwel het beste advies te geven!"
[12] SUETAL zegt: "Ja, hij heeft
ons al een raad gegeven en het hangt nu alleen maar van u af of u ons in het
vreemdelingenlegioen opneemt!"
[13] JULIUS zegt: "Best! Dat is
al zo goed als gebeurd, maar ondanks dat zal de wijze Mathaël jullie voor dat
doel nog menige uiterst wijze les kunnen geven!"
[14] SUETAL antwoordt: " Ja, dat
merken wij, hoewel ons die eigenschap van hem nog onbegrijpelijker voorkomt dan
de lucht! Hoe hij die wijsheid heeft gekregen is totaalonverklaarbaar! De
wonderbaarlijke genezing van zijn bezetenheid is te begrijpen, maar waar hij nu
deze wijsheid vandaan heeft, moet degene maar begrijpen, die het begrijpen
kan!"
42
Ziel en geest
[I] MATHAËL, die deze woorden wel had
gehoord, zegt: "Bevrijd je ziel zoveel mogelijk van alle wereldse banden,
dan zul je spoedig zonder veel moeite begrijpen hoe een ziel op de snelste
wijze aan die grote wijsheid kan komen! Maar zolang de ziel nog te diep in de
oude modderpoel van de dood vastzit, waarbij die modderpoel bestaat uit haar
lichaam, kan er nog lang geen sprake zijn van -en geen zicht zijn op -een
speciale, goddelijke wijsheid!
[2] Daar, een paar passen voor ons,
zie je een boomstronk die stevig in de grond geworteld schijnt te zijn. Ga erop
zitten, en ik verzeker je dat je in die situatie niet van die plaats wegkomt,
ook niet binnen afzienbare tijd. Pas als hij verrot en helemaal vermolmd is,
zul je gezamenlijk op de grond vallen. Als je ook dan nog niet van je
lievelingszitplaats kunt scheiden, zul je tenslotte ook zeker samen vergaan.
Want alles wat dood is, moet eerst volledig worden afgebroken wil het weer over
kunnen gaan in de een of andere levenssfeer. Als je daarentegen naar zee gaat,
je inscheept, de touwen losgooit, het zeil hijst en de stuurriem vastpakt, zul
je niet op die plaats blijven, maar weldra een nieuw land bereiken waarin je
veel nieuws zult leren kennen en de schatkamer van je ervaringen zult
verrijken. Kijk, zolang je bezorgd bent over je lichaam en diens aangename en
gemakkelijke leventje, zolang ook zit je op die stronk en kun je niet verder
komen. Als je echter de overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en
alleen maar bezorgd bent om datgene, wat te maken heeft met het leven van de
ziel en haar geest, dan stap je in het levensschip en zul je weldra voortgang
maken. -Begrijp je deze vergelijking?"
[3] SUETAL zegt: "Wat heb je nu
over een geest in de ziel gezegd? De ziel is toch datgene, wat men geest
noemt!"
[4] MATHAËL antwoordt: "Ja,
vriend, als je nog niet weet dat in iedere ziel een geest van al het leven
woont, dan kun je zeker nog lang niet begrijpen waarvandaan dat beetje wijsheid
van mij komt! Weet je, op die manier is er met jou ook moeilijk te praten, want
dan hoor je met open oren niets en zie je ook met open ogen niets!
[5] De ziel is toch slechts een vat
voor het goddelijke leven, maar nog lang niet het leven zelf. Als de ziel zelf
het leven zou zijn, welke oerdomme profeet zou haar dan ooit met het gezwets
over het bereiken van het eeuwige leven, of tegengesteld daaraan over een
mogelijke, eeuwige dood hebben kunnen vervelen? Maar omdat de ziel pas langs de
weg van de ware goddelijke deugd het eeuwige leven kan bereiken, zoals dat met
heel veel voorbeelden aangetoond kan worden, kan zij toch onmogelijk zelf het
leven, maar veeleer een vat voor de opname daarvan zijn.
[6] Slechts een vonkje in het centrum
van de ziel is datgene, wat men de geest van God en het eigenlijke leven noemt.
Dit vonkje moet gevoed worden met geestelijke voeding, namelijk het zuivere
woord van God. Door deze voeding wordt het vonkje in de ziel groter en sterker,
neemt tenslotte zelf de menselijke vorm van de ziel aan, doordringt daarna de
ziel volledig en transformeert tenslotte de gehele ziel in zijn eigen essentie.
Ja dan wordt de ziel zelf helemaal leven, dat zich als zodanig in zijn diepste
innerlijk herkent.
[7] Pas als het leven zich in die vorm
volledig herkent en zich van zichzelf geheel bewust wordt, herkent het de
fundamentele wijsheid. Maar zolang dat helaas niet het geval is, kan van
wijsheld geen sprake zijn!
[8] De ware wijsheid is het geestelijk
licht in het oog van de ziel. Wanneer een ziel echter haar geest nog met kent
-waar moet ze dan het geestelijke en levende licht vandaan krijgen in haar nog
blinde ogen?"
[9] SUETAL zegt: "Vriend, ik
smeek je, houd op met op die manier te spreken en wacht daarmee zolang tot ik
daarvoor ontvankelijker ben. Want ik zie nu al wel in, dat ik daarvoor nog veel
te dom en te blind ben! Maar wij zullen allen aan deze les van jou zo veel
mogelijk aandacht schenken! Want ik zie nu in, dat je volkomen gelijk hebt. Om
jouw grote wijsheid echter goed te begrijpen heeft men vee! voorbereiding
nodig, waar wij tot op heden absoluut geen gelegenheid voor hadden! Maar zoals
gezegd, wij zullen energieke leerlingen van je worden!"
43
Waarheid is leven, leugen de dood
[I] MATHAËL
zegt: "Een redelijk goede wil is al gelijk aan het halve werk. De mens mag
het echter niet te lang alleen maar bij de goede wil laten maar moet die zo
gauw mogelijk aan het werk zetten, omdat de wil anders in de loop van tijd
afkoelt, zijn spankracht verliest en uiteindelijk te zwak en machteloos wordt
om een goed werk te volbrengen.
[2] Kijk,
zolang het water in de pot kookt, kan men verschillende vruchten gaar koken en
veranderen in licht verteerbare spijzen. Maar als het water in de pot lauw en
tenslotte zelfs koud is geworden, lukt het met meer met het gaarkoken van de
vruchten! ,
[3] De wil van een mens lijkt daarom
op het kokende water in de pot. De liefde tot God en tot al het goede van het
leven uit God is het ware vuur dat het levenswater in de pot aan het koken
brengt. De gaar te koken vruchten zijn die werken en daden waar wij mee
instemden, maar die wij nog niet hebben uitgevoerd. Vandaar dat wij ze juist in
het water moeten doen zolang dat nog hard kookt, omdat ze anders rauw en
onverteerbaar blijven en zo voor het leven geen nut hebben.
[4] Dus wat
men wil, moet men ook doen. Anders blijft de, wil. Steeds een leugen tegenover
het leven en uit de leugen komt in eeuwigheid geen waarheid voort!
[5] Waarheid is leven en de leugen de
dood. Zoek daarom in alles de waarheid, zij is het leven en mijd de leugen in
en buiten jezelf, want zij is de ware dood!
[6] Want wat heb je, als je je
inbeeldt dat je iets hebt? Niets dan het onbeduidende van je verbeelding! En
wat is dat? Kijk, het is niets en dit niets is de ware dood!
[7] Als je wilt bouwen en geen
materiaal en geen bouwlieden hebt, hoe zal het huis dat je wilt bouwen er dan
uitzien? Wel, het zal nooit vorm krijgen! Het materiaal zijn de daden en werken
van een levende wil. De energieke wil zijn de bouwlieden. Die trekken uit jouw
goede werken dan een echt huis op en dit huis is je ware leven in God, dat
eeuwig en onverwoestbaar zal blijven staan. Maar met weinig moeite wordt geen
huis gebouwd en zeker niet het levenshuis. Daarom moeten wij met alle ons
verleende kracht bezig zijn, anders zou de bouw wel eens slecht kunnen
vorderen.
[8] Toen Noach de ark bouwde, moet hij
in het begin erg traag met het hem opgedragen werk begonnen zijn. Toen zijn
tegenstanders dat merkten, vernielden zij 's nachts steeds wat hij overdag tot
stand had gebracht. Pas vele jaren later begon hij dag en nacht aan de ark te
werken en stelde daarbij wachters aan. Toen pas naderde de bouw met rasse
schreden de voltooiing en zoals bekend, bood deze ten tijde van de grote vloed
aan hen, die daarin waren, beschutting en redde hen van een zekere ondergang.
[9] Ik zeg je, dat wij nu eigenlijk
allemaal zijn zoals Noach. De wereld met haar leugens en bedrog en al de
daaruit voortkomende verleidingen is de eeuwigdurende vloed. Om daardoor niet
verslonden te worden, moeten wij zo vlijtig mogelijk de opdracht voor het
bouwen van de ark uitvoeren. Deze ark is de consolidatie van het leven van onze
zielom daardoor het goddelijke, geestelijke leven in de ziel te behouden en
uiteindelijk volledig te vormen.
[10] Als dan tenslotte de vloed van de
lokkende, wereldse verleidingen zal verzinken in de diepte van haar leegheid,
dan zal het goddelijke leven zich met alle kracht in en buiten de ziel
manifesteren en in de zuivere en nieuwe levenssfeer in een vrijheid zonder
weerga, zonder enige vijandige belager, een nieuw werk beginnen en daarmee in
en met God de gehele oneindigheid van eeuwigheid tot eeuwigheid zegenen!
-Begrijp je deze vergelijking?"
44
Ik ben de waarheid, de weg en het leven
[1] SUETAL is helemaal stom van
verbazing en hij vraagt aan Julius: "Heer, het is niet te begrijpen waar deze
mens die wijsheid vandaan heeft! Ik ken hem toch nog goed van de tempel en daar
liet hij allerminst iets van wijsheid merken! Toen wij tesamen met hem uit
Genezareth per schip hierheen zijn gebracht, was hij ten prooi aan een
ontzettende razernij en zag hij er over 't algemeen niet menselijk uit. Sinds
die tijd zijn er maar nauwelijks vier en twintig uur voorbij en nu is het
niveau van zijn wijsheid zo hoog dat geen Salomo in al zijn wijsheid daarvan
ooit ook maar gedroomd zou hebben! Vertelons toch, wat er met hem is gebeurd.
Hoe werd hij zo verlicht van geest?" Hoe werd hij zo verlicht van
geest?"
[2] JULIUS zegt: "Weten jullie
dan niet dat bij God alle dingen mogelijk zijn? Pas datgene, wat hij jullie nu
heeft gezegd, in de praktijk toe, dan zullen jullie zelf wel ondervinden hoe
een mens in zo korte tijd zo'n graad van wijsheid kan bereiken! Ex trunco non
fit Mercurius (Een boomstronk zal nooit een Mercurius worden) zegt reeds een
Romeins spreekwoord; een stronk is onbeweeglijk en er is geen activiteit aan te
bekennen, terwijl in de figuratieve godenleer van de Romeinen geen god zo druk
bezig was als Mercurius. Met Mercurius wordt hier dus zeer druk bezig zijn
bedoeld en met een boomstronk de grootst mogelijke passiviteit; daarom zal een
boomstronk nooit een Mercurius worden. Het wijze woord zegt dan ook, dat je
geheel en al bezig moet zijn om tot de ware wijsheid te komen, een andere
bekende weg daarheen is er niet. Zij is niet net als een andere wetenschap te
leren, maar is alleen maar te verkrijgen door het ware bezig zijn volgens de
leer der wijsheid.
[3] Als jullie dus precies te weten
willen komen, hoe Mathaël tot die wijsheid is gekomen waarover jullie je nu zo
verbaast, dan moeten jullie zelf eerst in jezelf diezelfde weg vol inspanningen
naar de wijsheid inslaan, anders is al jullie vragen tevergeefs en ook ieder
antwoord op jullie vraag."
[4] SUETAL zegt: "Dat is allemaal
goed en best, maar waar staat die weg goed herkenbaar aangegeven?"
[5] JULIUS antwoordt: "Het is nog
geen middag en tot de avond is er nog ruimschoots tijd, in die tijd zullen
jullie nog heel wat horen en meemaken en de weg zal jullie duidelijk worden
uitgelegd. Overdenk nu echter wat je hebt gehoord, dan zal alles wat er nog
volgt goed te begrijpen zijn. Hiermee zijn jullie nu ook vrij en zonder straf
verklaard, maar heb nooit weer de neiging om je ooit tegen ons te keren, want
dan zou het jullie wel eens slechter kunnen vergaan dan nu!"
[6] Na deze woorden doet Julius enige
passen in onze, namelijk Mijn en Cyrenius', richting en vraagt Mij of de
behandeling en het oordeel helemaal in orde was.
[7] En IK zeg: "Is je hart er
tevreden over, dat wil zeggen, de innerlijke stem van de liefde in je hart? Wat
zegt die?"
[8] JULIUS antwoordt: "Er heerst
daarover de grootste tevredenheid en tevens echte zorg om deze mensen op de
goede levensweg te brengen!"
[9] IK zeg: "Nu, in dat geval is
alles helemaal in orde en zal er met deze mensen zeker veel goeds bereikt
kunnen worden. Maar natuurlijk zullen zij nog menige kleine proef moeten ondergaan.
Dat jullie hen in het vreemdelingenlegioen opnemen is goed, maar jullie moeten
hun voldoende gelegenheid geven om op de onderkende heilsweg verder te kunnen
gaan. De vijf, met Mathaël aan het hoofd, moeten jullie over het legioen
verdelen. Zij zullen jullie allen in Mijn naam goede diensten bewijzen en in
korte tijd hun innerlijke wijsheid op de juiste wijze toepassen. Maar voorlopig
mogen zij zich niet in Galiléa ophouden, want het zal niet zo erg lang duren
voor de tempel er lucht van krijgt dat zo'n zeven en veertig leden hem de rug
hebben toegekeerd en door Herodes zal de tempel jacht op hen laten maken. Als
ze echter niet in Galiléa en ook nergens anders gevonden worden, zullen de
speurders onverrichter zake weer terugkeren. Men zal dan de zeven en veertig
als verongelukt en verloren beschouwen en zich verder niet meer om hen
bekommeren. Zo blijven jullie Romeinen buiten schot en door jullie de zeven en
veertig ook en iedereen is zonder een leugen om bestwil geholpen!"
[10] CYRENIUS vraagt: "In Tyrus
en Sidon zullen zij toch wel veilig zijn? Want daar zijn maar heel weinig
Joden."
[11] IK zeg: "O ja, daar zijn ze
veiliger dan in Galiléa, maar ze zouden nog veiliger zijn in Afrika of in een
stad aan de Pontus Euxinus (Gastvrije zee, bijnaam voor de Zwarte Zee)."
[12] CYRENIUS zegt: "Prima, ik
zal voor hen wel een deugdelijke plaats opsporen waar zij ongehinderd door de
Joden kunnen blijven en mochten deze speurneuzen ook die kant uitkomen, dan
hebben we nog wel middelen om hun neuzen ongevoelig te maken voor alle
geuren!"
[13] JULIUS zegt: "Ik vind het
echt jammer, vooral van die vijf, want het is werkelijk verbazingwekkend zo
wijs als die zijn. Men zou door hen veel sneller het ware levensdoel kunnen
bereiken dan wanneer men aan zichzelf wordt overgelaten."
[14] IK zeg: "Vriend, de enige
wegwijzer, de enige weg en het enige doel ben Ik! Wie gaf aan de vijf, wat ze
hebben? Ik alleen! Als Ik echter van vijf erg bezetenen in een oogwenk zeer
grote wijzen kan maken, zal ik dat met jou, die niet zo bezeten bent, ook wel
kunnen!
[15] Ik alleen immers ben de waarheid,
de weg en het leven! Als je Mij hebt, waarvoor heb je dan deze vijf nog nodig?!
Ja, zij moeten en zullen door Mij en slechts in Mijn naam de mensheid ook vele
goede diensten bewijzen. Maar jij hebt hen niet nodig, temeer omdat er in het
stadje Genezareth een Ebahl, een Jarah en zelfs een Raphaël is! Waar op aarde
bestaat er op dit ogenblik een plaats die in geestelijk opzicht nog beter
verzorgd is?
[16] Heb je de vraag van Suetal niet
gehoord, die wilde weten, hoe en door wie of wat de vijf zo snel de grootste
wijsheid bereikt hebben? Kijk, jij weet dat wel, maar voor de twaalf is dat nog
een raadsel en voor jou beslist niet! Nu je echter weet wat de twaalf nog niet
weten, hoe kun je de vijf dan voor bijna zo wijs houden als dat Ik ben?"
[17] JULIUS zegt een beetje
bedremmeld: "Heer, de reden is, dat ik een beetje dom was. Maar nu is
alles helemaal in orde en nu pas doet Uw voorschrift mij veel genoegen voor de
zeven en veertig mensen en alles zal punctueel opgevolgd worden! Maar wilt U, o
Heer, in Uw goddelijke genade mijn dommigheid door de vingers zien!"
[18] IK zeg: "Ik kan van jou
niets door de vingers zien. Als je echter met en in jezelf weer in het reine
bent, dan is wat Mij betreft ook alles in orde en zijn al je zonden
kwijtgescholden.
[19] Maar ga nu en Iaat de twaalf
mensen brood, wijn en zout brengen, want ook zij hebben al twee dagen lang
nauwelijks meer gegeten dan een mug! Tot nu toe heeft alleen Mijn wil hen op de
been gehouden, maar nu de gelegenheid daar is, moeten ze ook op natuurlijke
wijze met spijs en drank gesterkt worden en zo gebeure het!"
45
De genezing op de gezegende weide
[I] Als Julius Mij dat hoort zeggen
gaat hij eerst snel naar onze gastheer Marcus die met de zijnen druk bezig is
een goed middagmaal klaar te maken en legt hem Mijn opdracht voor. Daarop gaat
Marcus snel naar de provisiekamer, die nu niet leger wilde worden, neemt een
groot heel brood en een beker zout en Iaat door zijn beide zonen twee grote
kruiken wijn halen, waarop alles zo sne1 mogelijk naar de twaalf gebracht
wordt.
[2] Zodra die het brood en de wijn
zien, krijgen ze ook meteen een geweldige honger en JULIUS zegt tegen hen als
hl] hun geeuwhonger. bemerkt: "Dat jullie erge honger hebben, weet Ik,
maar .als je gezond wilt blijven, eet dan nu niet te schielijk, maar neem er de
tijd voor, dan zal het Jullie goed bekomen!"
[3] De TWAALF zeggen: " Ja, ja,
vriendelijke heer, wij zullen ons wel met mate beheersen!" Maar
desalniettemin laten ze in een oogwenk een groot brood en ook de wijn en het
zout verdwijnen en vragen dan om meer.
[4] Maar JULIUS zegt: "Vrienden,
dit is voldoende als voorgerecht het
uitgebreide middagmaal komt toch al gauw, waarbij Jullie ook met overgeslagen
zullen worden."
[5] SUETAL zegt: "Ja, ja, heel
goed, voor de ergste honger voldoet het; pas bij het middagmaal zullen wij onze
honger stillen! Maar, heer en edele mensenvriend, wij hebben niets om het de
gastheer te kunnen vergoeden!"
[6] JULIUS zegt: "Jullie zijn nu
Romeins burger en behoeft Je er met meer om te bekommeren wie de rekening voor
jullie zal betalen! Want een Romein is nog nooit iemand een rekening schuldig
gebleven en de gastheer is door ons vooraf voor vele jaren schadeloos gesteld.
Wij kunnen hier nog een vol jaar te gast blijven en.dan heeft hij er nog groot
voordeel aan. Maak je er dus nu niet druk over wie tenslotte de rekening zal
betalen.
[7] De TWAALF zeggen: "Broeder,
dat is andere taal dan in onze tempel, waar men haast niets te eten krijgt maar
des te meer moet vast.en en bidden. Maar de hoge heren vasten en bidden weinig
en verteren Iedere dag een hoeveelheid aalmoezen en offers ter meerdere ere van
Jehova, terwijl de jonge tempeldienaars Pro populo (voor het volk) vasten
moeten tot de botten in hun ledematen haast beginnen te knorren! O, waarom zijn
wij al niet veel eerder Romeinen geworden?! Daar. vindt je alles: Wijsheid,
goedheid, rechtvaardigheid, strengheid waar nodig, en aan brood en wijn schijnt
geen gebrek te zijn! Met huid en haar en lijf en ziel willen wij Romeinen zijn!
Lang leve Rome en al zijn gezagsdragers!"
[8] JULIUS zegt: "Heel goed,
huidige vrienden! Jullie zijn goed van zin, hoewel daar nog begrijpelijk veel
eigenliefde in schuilt. Dat zal hopelijk met de tijd wel verdwijnen. Maar
vandaag zullen jullie nog bijzondere dingen zien en horen, daar zullen jullie
veel aan hebben! -Maar vraag niet te veel, jullie moeten luisteren en kijken,
de uitleg krijgen jullie vanzelf wel!"
[9] De twaalf zijn daardoor nieuwsgierig
geworden en vragen zich onder elkaar af wat de hoge Romein toch wel bedoeld
mocht hebben met te zeggen, dat zij op die dag nog heel veel buitengewoons
zouden horen en zien, waarvan zij veel zouden kunnen leren, en dat alles in
zekere zin vanzelf duidelijk zou worden! Wat zou dat kunnen zijn?
[10] De praatgrage SUETAL zegt:
"Nou, wat zal dat dan wel zijn? Hebben jullie nooit over de Olympische
spelen van de Romeinen gehoord? Waarschijnlijk gaan ze hier zoiets op touw
zetten. Omdat wij nu zelf Romeinen zijn, mogen wij daar aan deelnemen en
daarbij waarschijnlijk veel zien en horen, wat ons goed van pas zal komen. Dat
zal het zijn en iets anders zeker niet."
[11] Een ANDER van de twaalf zegt:
"Dat denk ik niet. Jullie acht weten nog lang niet wat ik weet, want
jullie komen uit het zuiden en weten weinig van wat zich allemaal in korte tijd
bij de Galileeërs heeft voorgedaan. Jullie weten, dat ik en nog drie anderen
uit de bergachtige omgeving van Genezareth samen met jullie zijn opgepakt
wegens deelname aan jullie pogingen tot opruiing en hiernaartoe zijn gebracht.
Nauwelijks drie dagen voor jullie aankomst hebben in Genezareth ongehoorde
gebeurtenissen plaatsgevonden. Daar kwam de door de Romeinse hoofdman eerder
genoemde wonderheiland uit Nazareth en genas slechts door zijn goddelijk,
almachtige woord alle zieken, die, met wat voor kwalen dan ook behept, daarheen
waren gebracht!
[12] Ik heb zelf een broer, die nu de
erfgenaam thuis is. Hij was door de jicht als een soort knol kromgetrokken, hij
kon niet liggen of zitten, en van staan was natuurlijk helemaal geen sprake.
Wij hielden hem in een hangende korf die met zacht stro was opgevuld. Vaak
huilde hij dagenlang, door de ergste pijnen gefolterd, waarna hij dan meestal
zo volkomen zijn bewustzijn verloor, dat hij er als een dode uitzag. Alles wat
je maar kunt bedenken werd geprobeerd om hem te genezen, zelfs het water van de
bron van Siloam -alles echter tevergeefs.
[13] Toen wij ook bij ons in de bergen
hoorden dat de beroemde heiland uit Nazareth zich in Genezareth ophield en alle
zieken genas, bracht ook ik met mijn knechten en muildieren mijn broer met
onvoorstelbare moeite naar Genezareth. Toen wij daar na al die inspanning
aankwamen, zei men echter dat de heiland een bergtocht had ondernomen en dat
men niet wist wanneer en of hij nog terug zou komen. Daar stond ik nu als een
pilaar naast mijn jammerende broer, begon van droefheid zelf te huilen en bad
God uit de grond van mijn hart of Hij een einde zou willen maken aan het
bittere lijden van mijn arme broer, omdat ik niet het geluk had gehad de
wonderheiland nog aan te treffen. Ik, als eerstgeborene, legde de gelofte af
hem al mijn erfrechten af te staan en hem zonder eerstgeboorterecht mijn leven
lang te dienen, als hij genezen kon worden.
[14] Wel, al gauw daarna kwamen
knechten uit de grote herberg de straat op naar mij toe en zeiden dat de
genoemde heiland alle kreupelen, waaronder er veel waren zoals mijn broer, in
een oogwenk op een dergelijke wijze had genezen, dat zij er daarna uitzagen alsof
hen nooit wat had gemankeerd! Maar deze heiland was met zijn leerlingen, de
heer des huizes en nog anderen uit het huls en uit deze plaats, de hoge berg
opgegaan, die nog nooit eerder door een stervel mg was beklommen omdat deze
veel te steil was. Hij zou wel terugkomen, maar wanneer, dat wisten zij niet. Dat was nu ook niet belangrijk,
want deze helland had een weide gezegend en ik hoefde mijn broer slechts
gelovig op deze gezegende welde neer te leggen en dan zou het beter met hem
gaan.
[15]
Ik vroeg meteen waar die gezegende weide was. De knechten wezen haar aan en
direkt droeg ik mijn broer naar de genoemde welde en legde hem daar op het
gras. Wel, op het moment dat mijn zieke broer in aanraking kwam met de weide,
begon hij zich heel behaaglijk uit te rekken, Alle pijn was als in een zucht
verdwenen en in een paar tellen was .mijn broer net zo gezond als ik! Voorheen
was hij slechts vel over been en ik verzeker jullie, hij stond zo goed doorvoed
naast mij, dat ik ml] nu nog verbaas over die onvoorstelbare verandering!
[16] Maar
ik hield toen ook mijn gedane gelofte en gaf mijn broer, die nu zeer gelukkig
en godvrezend is, alles en deed graag al het werk voor hem ook dat van de
minste van mijn vroegere knechten, hoewel mijn goede en dankbare broer mij daar
steeds van afhield."
[17] Maar ik was zo nog maar enige
dagen knecht bij mijn broer, die jullie hebben gezien en gesproken, toen jullie
bij ons kwamen en er eigenlijk de oorzaak van waren dat ik en nog drie knechten
van mijn broer ons nu hier bevinden, gelukkigerwijs als onschuldigen.
[18] Hiermee wilde ik jullie eigenlijk
alleen maar opmerkzaam maken op de beroemde, wonderbaarlijke heiland uit
Nazareth, waarover jullie, volgens jullie eigen mededelingen, toch ook hier en
daar al wat hebben gehoord!
[19] Wel, te oordelen naar de vraag
van de hoofdman uit Genezareth, die ik heel goed ken, denk ik -wat ook
duidelijk. blijkt uit de genezing van de vijf bezetenen -dat die wonderheiland
uit Nazareth nu hier is en zijn werk doet.
[20] De hoofdman heeft ons dus met
dat, wat wij zullen zien en horen, zeker opmerkzaam willen maken op daden en
gesprekken van de wonderbaarlijke heiland en geenszins op de ruwe Romeinse
Olympische spelen, waaruit zeker geen bijzondere wijsheid.te halen is en
waarvan.de hoofdman zelf geen al te grote vriend schijnt te zijn! - Hoe denken
jullie daarover?
46
Suetal vertelt over de invloed van de wonderheiland
[1] SUETAL zegt: "Daar zou je wel
eens helemaal gelijk in kunnen hebben! Zo zal het beslist in elkaar zitten en ik
begin nu razend nieuwsgierig te worden naar de persoonlijke kennismaking met
deze beroemdste van alle genezers. Ik wilde weliswaar zoëven tegen de hoofdman
niet te veel zeggen toen hij ons vroeg naar deze wonderbaarlijke man, maar
geloof me, heel Samaria en heel Sichar zijn er vol van! In Sichar houdt men hem
zonder meer voor een mens waardoor de goddelijke geest volledig werkzaam is! En
dat, sta me toe dat ik het zeg, is toch werkelijk ook niet gering te noemen!
[2] En wat denk je van de tempel! De
hoge heren breken zich het hoofd erover hoe zij zo'n heiland uit de wereld
zouden kunnen helpen. Maar als hij zulke krachten tot zijn beschikking heeft
met daarbij de zichtbare vriendschap van de hoogste Romeinse machthebbers,
kunnen alle tempeldienaars etter en bloed zweten maar uiteindelijk toch nog
minder tegen hem uitrichten dan een mug tegen een olifant!
[3] In het voorjaar moet hij al een
keer in de tempel zijn geweest en deze met touwen en gesels gezuiverd hebben
van alle wisselaars en duivenverkopers. En het moet nog maar nauwelijks een
kwart jaar geleden zijn dat deze heiland begonnen is naam te maken!
[4] O, men vertelt in heel Judéa al de
wonderlijkste dingen over hem! Het gewone volk, dat door de tempel erg dom
wordt gehouden, gelooft dat hij dat doet door de kracht van Beëlzebub, zoals
men de overste der duivels noemt. De meer ontwikkelden houden hem voor een
groot profeet; Grieken en Romeinen houden hem voor een magiër .
[5] De mensen uit Sichar vereren hem
zelfs al als een God, wat ook al met sommige Grieken en Romeinen het geval is!
En ik durf te wedden dat ook deze Romeinen hem daarvoor aanzien, want zij
hechten nog steeds veel waarde aan het oude gezegde Non exsistit vir magnus
sine afflatu divino (Er bestaat geen groot man zonder een vleugje van het
goddelijke). Dat heeft in ieder geval het voordeel dat zij ten opzichte van
mensen die blijk geven hoogstaand en intelligent te zijn, beslist niet vijandig
zijn en hen altijd met raad en daad ter zijde staan en dat schijnt ook hier
duidelijk het geval te zijn.
[6] Maar als hij alleen maar
bijzondere, menselijke kracht mocht hebben, kan hij maar beter niet te vaak
naar Jeruzalem gaan om de tempel te reinigen! Want dan zou hij daar wel eens
het onderspit kunnen delven. Hij kan dan nog zo'n groot profeet of tovenaar
zijn, lang kan hij zich toch niet tegen al die helse intriges en voortdurende
vervolgingsplannen blijven beschermen en hij zal hen tenslotte ellendig ten
prooi vallen.
[7] Kortom, wie de tempel niet
rechtstreeks met bliksem, donder en zwavelregen uit de hemel aanvalt, richt
weinig of niets tegen de tempel uit!"
[8] De VORIGE SPREKER uit de bergen
van Genezareth zegt: "De tempel zal tegen hem niet veel doen! Want nu de
hoge heren hem de tempelreiniging niet hebben aangerekend en hem niet hebben gegrepen,
zou dat een tweede maal ook wel eens moeilijk kunnen gaan, want toen moet zijn
wil toch wel geheel vervuld geweest zijn van een waarlijk goddelijke kracht! En
waar dat het geval is heeft iedere menselijke kracht zo goed als niets in te
brengen!"
[9] SUETAL zegt: "Vriend, dat
begrijp je niet helemaal! Weet je, toen hij omstreeks Pasen de tempel op de
beschreven manier reinigde, werd de tempel door dat voorval verscheidene
honderden ponden zuiver zilver en goud rijker. Wel, op die manier mag hij best
iedere dag de tempel moreel schoonmaken, dan zullen de hoge tempelheren hem
geen noemenswaardige hindernissen in de weg leggen! Maar als hij ook maar één
keer de tempel zelf en zijn ongehoorde bedriegerijen aanpakt, zul je wel eens
zien wat hem te wachten staat! Heus, ik zou dan niet graag in zijn schoenen
staan!
[10] Hoe lang is het nu geleden dat
men de beroemde profeet Johannes, die een tijdlang aan de Jordaan doopte en
zijn boetepreken hield, zo vlug aan zijn eind hielp, terwijl hij zelfs onder
bescherming van Herodes stond! De tempel stookte ongemerkt de slechte moeder
van de schone Herodias op en Herodes werd daarop zelf moordenaar van zijn
beroemde beschermeling. De tempel heeft de beschikking over ontelbare middelen
om een gevaarlijk geacht mens te vervolgen en maar zelden hebben die geen
succes.
[11] De geheime intriges van de tempel
gaan zo ver, dat zelfs de Romeinen daar een zeker respect voor hebben. Er is al
wel veel van uitgelekt, maar wat heb je daaraan als men deze kerels niets
aantoonbaars ten laste kan leggen?"
47
De afgrond der leugen
[1] Nu stapt MATHAËL, die dit gesprek
van enige afstand heeft beluisterd, naar de twaalf toe en zegt: " Jullie
zijn nog erg aan de aarde gebonden mensen en vooral jij, Suetal, met je zeven
collega’s. Jullie hebben nog niet het geringste vermoeden van wat hier aan de
hand is!
[2] De heiland uit Nazareth is hier.
Ja, hier is Hij, - maar wie Hij is, daarvan hebben jullie helemaal geen idee en
daarom vertellen jullie irritant domme dingen over Hem en Zijn daden!
[3] Een betrouwbaar mens behoort
echter slechts de waarheid te spreken. Als hij deze niet kent, moet hij
zwijgen, zoeken en onderzoeken. En als hij de waarheid heeft gevonden, moet hij
spreken! Want, wie spreekt zonder de waarheid te kennen, liegt, ook al spreekt
hij toevallig de waarheid!
[4] Er
behoort nooit een leugen over de tong van een waar mens te komen, want door de
leugen getuigt de ziel van zichzelf dat zij nog in de dood en niet in het leven
wandelt!
[5] Wie dus geniet van een leugen,
kent nog lang niet de waarde van h.et leven, want leven en waarheid zijn éen!
Pas de waarheid maakt de ziel vrij en opent voor haar wezen, bestaan en werken
de oneindigheid van God.
[6]
Maar als je denkt en spreekt zoals ik dat nu hoorde, getuig je openlijk
van jezelf dat je ziel in plaats van in de grote tempel van licht en waarheid
slechts in een varkensstal woont!
[7] Wat is het nut van
veronderstellingen als men geen kennis van zaken heef~? Hoofdman Julius uit
Genezareth gaf jullie toch zo wijs te kennen dat jullie va~daag nog van alles
zullen zien en horen, en zelfs dat jullie daar beter met zoveel over moeten
vragen, maar alles liefdevol in jullie harten op moeten nemen en ernaar moeten
handelen, dan zou de uitleg wel vanzelf komen! En de hoofdman heeft daarmee
juist en waarachtig gesproken!
[8] Houd daarom op met al dat
overbodige, onwaarachtige heen en weer praten, let weloveral goed op en neem
het op in je hart, dan zullen jullie daar in korte tijd meer, aan hebben dan
wanneer jullie jarenlang leugens tegen elkaar vertellen in de mening de
waarheid te spreken!
[9] Vragen is weliswaar beter dan iets
uitleggen wat men zelf niet kent maar als men vraagt, moet men weten aan wie
men vraagt en waarom men vraagt. Anders is iedere vraag net zo goed onzin als
een uit de lucht gegrepen, leugenachtig antwoord.
[10] Want door de ervaring moet ik in
mijzelf de volle overtuiging hebben dat degene aan wie ik een vraag stel, mij
de waarheid kan vertellen. Tevens moet Ik vooraf zelf nauwgezet doordacht
hebben of dat, wat ik iemand vraag, geen onzin is, anders verraad ik door de
vraag ófwel mijn grote domheld of mijn, geheime, kwade zin! Onthoudt deze
levensregel goed, dan zullen jullie in Ieder geval als bescheiden mensen met
beide voeten op de grond staan!"
[11] SUETAL zegt een beetje
.kwaad:,,"Maar beste vriend Mathaël, je geeft ons hier een soort standje,
terwijl er naar onze mening niemand is die je daarom heeft gevraagd! Je raad is
wel goed en waar maar er ontbreekt een zekere vriendelijkheid aan en hij maakt
daarom op ons absoluut net die indruk, die hij gemaakt zou hebben als hij wat
vriendelijker was geweest. Wij zullen hem wel opvolgen, omdat wij het
waarachtige ervan inzien, maar ondanks dat zijn wij toch van mening dat de
waarheld, als ze wat vriendelijker wordt gebracht net zo waar blijft!
[12] Kijk, twee en twee is samen vier!
Dat is een waarheid en dat blijft het toch ook wel als het met een vriendelijk
gezicht wordt gezegd!? Stel dat Ik een blinde leid, is het dan hetzelfde of ik
hem op pijnlijke wijze vasthoud, of da ik de arme drommel op zachtzinnige wijze
op de goede weg begeleid? Mij lijkt de zachtzinnige begeleiding van een blinde
beter Want als ik hem te pijnlijk vasthoud, zal hij zich trachten los te
worstelen uit mijn handen en wie weet of hij niet juist op dat ogenblik, waarop
hij zich aan mijn te sterk drukkende handen ontworstelt, valt en zich ernstig
verwondt!? Als ik hem echter op een zachte manier heb vastgehouden en geleid,
zullen wij opgewekt en vrolijk het doel bereiken. - Heb ik gelijk of
niet?"
[13] MATHAËL zegt: "O ja, als de
omstandigheden het veroorloven, maar als je een blinde aan de rand van een
afgrond ziet staan en tevens ziet dat je hem kunt redden door hem met een
stevige greep te pakken en weg te rukken, zul je dan ook vooraf eerst met
jezelf overleggen hoe hard of hoe voorzichtig en zacht je hem zult
aanpakken?"
[14] SUETAL zegt: "Ja, waren wij
hier dan geestelijk al zo dicht bij een dreigende afgrond?"
[15] MATHAËL antwoordt: "Beslist,
anders zou ik jullie niet zo stevig hebben vastgepakt! Want kijk, alles wat een
leugen uitlokt en daarom zelf al leugen is, ook al is dat voor de lichamelijke
mens nog zo gering, is voor de ziel al een afgrond naar de dood!
[16] Ben klein, haast onmerkbaar
leugentje is voor de ziel veel gevaarlijker dan een grove en er dik bovenop
liggende leugen! Want op een grove leugen zul je zeker niet ingaan, maar zo'n
heel klein en onmerkbaar leugentje zal als een waarheid je aanzetten om wat te
doen en je heel gemakkelijk aan de rand van het verderf brengen. Maar dat ziet
alleen degene wiens geestelijke oog is geopend! Daarom hoef je niet kwaad te
zijn omdat ik je wat steviger heb aangepakt, want er sloop zo'n klein leugentje
als een giftige adder bij jullie rond. Ik en mijn vier broeders zagen dat zeer
duidelijk en daarin kun je de oorzaak van mijn wat onzachte ruk nu zoeken. -Is
dat nu duidelijk?"
[17] SUETAL zegt: "Ja, als dat
het geval is, dan ziet jouw wat onzachte optreden tegen ons er natuurlijk heel
anders uit en daar kan ik verder niets meer tegenin brengen. Natuurlijk,
geestelijke omstandigheden zien wij weliswaar niet en wij moeten van jou
geloven dat het zo is, maar wij erkennen dat jij heel overtuigende argumenten
hebt en geloven daarom wat je zegt. Maar waar moeten wij twaalf dan over spreken?
Niets zeggen is toch wel verdraaid vervelend en aan onze waarheid mankeert nog
wel het nodige."
[18] MATHAËL zegt: "Vriend, als
je in een stikdonkere nacht door een dicht bos in de bergen moest gaan en je
wist dat dit bos rijk aan steile hellingen en gapende afgronden was, zou het
dan niet beter voor je zijn om te blijven staan en het daglicht af te wachten,
dan bijvoorbeeld een dwaallicht te volgen en daarmee in een afgrond te storten?
Het is natuurlijk ook niet prettig om in een dicht bos in de bergen te
overnachten, maar zeker toch veel beter dan verder te wandelen over een bodem
die je bij iedere volgende stap de dood kan brengen! -Wat denk je
daarvan?"
[19] SUETAL zegt: "Weet je, met
jou is eigenlijk helemaal niet verder te praten, want je hebt altijd gelijk en
daar is niets tegen in te brengen. Daarom zullen wij ons wel aan je raad houden
en dan zul je zeker niets meer op ons aan te merken hebben."
48
Mathaël spreekt over wet en liefde
[1] MATHAËL zegt: "O, er is nog
iets, en dat is tamelijk belangrijk!
[2] Als je jezelf ergens toe moet
dwingen en het bepaald niet alleen uit liefde doet, laat het dan en doe
intussen wat je uit liefde wilt doen. Want wat een mens niet geheel uit liefde
doet, heeft voor zijn leven weinig waarde, want de liefde is de eigenlijke
bouwsteen van het leven, zij is het oorspronkelijke leven zelf.
[3] Daarom is wat de liefde grijpt,
door het leven gegrepen en wordt een deel van het leven. Wat de liefde echter
niet grijpt, en wat de mens alleen doet omdat hij vreest voor eventuele kwade
gevolgen, of vanwege het beetje hoogmoed dat hij heeft om bij de andere mensen
voor wijs aangezien te worden, dat wordt geen deel van het leven maar van de
dood, omdat het geen bouwsteen van het leven in zich had maar een bouwsteen van
de dood!
[4] Ik zeg je: leder nóg zo wijs
voorschrift heeft niet het leven, maar de dood tengevolge als de mens het niet
uit liefde opvolgt. En de meest wijze raad lijkt op een zaadje, dat in plaats
van op de goede aarde op een rots viel, waar het verdort en vervolgens
onmogelijk een vrucht kan opleveren.
[5] Ik zeg jullie dit, omdat ik het zó
zie: Alles in de mens is dood, behalve de liefde! Laat jullie liefde daarom
volledig over jullie gehele wezen heersen en voel de liefde in iedere vezel van
je wezen, dan bezit je in jezelf de overwinning over de dood en wat dood in
jullie was, is door je toegevoegde liefde overgegaan in het onvernietigbare
leven. Want de liefde, die zichzelf voelt en zich door dit gevoel ook herkent,
is het leven zelf, en wat in haar overgaat, gaat ook in het leven over!
[6] Al zou je mijn raad nóg zo precies
opvolgen, dan zou je daar weinig aan hebben als je dat alleen maar terwille van
de daarin aanwezige waarheid zou doen en omdat je voor kwade gevolgen zou
moeten vrezen als je er geen rekening mee hield. Dat alles zou op deze manier
voor jullie zielen niets opleveren. Het is echter heel wat anders als liefde en
waarheid zich verbinden en dan samenwerken. Dan schept de liefde, uit en in het
licht der waarheid, steeds een nieuw en volkomener leven in en uit zichzelf,
totdat het volkomen gelijk is aan dat van God!
[7] De liefde of de geest van God in
de mensen is wel in principe een evenbeeld van God, maar naar de volledige,
daadwerkelijke gelijkheid aan God moet zij pas toegroeien op de manier die ik
jullie nu heb verteld. - Begrijpen jullie dit?"
[8] SUETAL antwoordt nu met een
opgewekt gezicht: "Bij God, de almachtige! Jij bent waarlijk een van de
grootste profeten, want zo waarachtig, zo verstandig en zo wijs heeft nog geen
profeet tot zijn volk gesproken! In jouw pink heb je meer volmaakt leven dan
wij allen bij elkaar in ons hele lichaam, of liever gezegd in al onze zielen
bij elkaar. Ja, ja, zo is het, broeders! Door Mathaël spreekt waarlijk een
goddelijke geest en wij kunnen God nooit genoeg danken dat Hij ons zo wonderbaarlijk,
mag men wel zeggen, bij elkaar heeft gebracht! O, als jouw wijsheid al zo
aanzienlijk groter is dan de onze, hoe groot moet die van de ons nog onbekende
heiland uit Nazareth dan wel zijn?!"
[9] MATHAËL zegt: "Wat schittert
zo helder in een aan een grassprietje hangende dauwdruppel?
[10] Zie, het is het beeld van de zon
dat in de doorzichtige druppel zo wonderbaarlijk helder glanst! Maar het beeld
van de zon glanst met alleen, het werkt ook! In het midden van de druppel
concentreert zich het licht van het beeld van de zon, de druppel krijgt in zijn
centrum een grote levenswarmte, lost zichzelf tenslotte in deze levenswarmte
helemaal op in het levenselement en geeft het met de dood worstelende plantje
op die manier leven. Daarom is het beeld in de druppel echter nog lang niet de
zon zelf, maar slechts een afbeelding daarvan voorzien van een deeltje met
dezelfde kracht en uitwerking als die van de werkelijke, grote zon!
[11] Kijk, zo'n verschil bestaat er
ook tussen mij en de heiland uit Nazareth! Hij is de levenszon zelf en in mij,
als dauwdruppel, heerst nu wonderbaarlijk helder de kleine afbeelding van die
eeuwig werkelijke, grote zon waaruit talloze myriaden van zulke druppeltjes,
zoals wij, hun heilige levensvoedsel opzuigen. -Begrijp je dat?"
[12] SUETAL zegt: "O God, dat is
een heilig verheven taal! Vriend, je bent al meer dan een druppel, je bent een
hele zee! O, zo ver zullen wij allen het nooit brengen, het is te aangrijpend
groot, heilig en verheven! Maar onder zulke omstandigheden en te zeer
goddelijke verhoudingen, wagen wij het als nog veel te grote zondaars niet,
hier te blijven, want deze plaats begint steeds heiliger en heiliger te
worden!"
[13] Dan beginnen ook de andere elf
heel deemoedig te spreken en willen zich ook steeds verder terugtrekken, maar
Julius laat dat niet toe.
[14] Maar SUETAL zegt: "Heer toen
eertijds Mozes op de berg naar het brandende braambos ging om te zien wat
daarmee was, sprak een heldere stem uit de vlam: 'Mozes, trek je schoenen uit,
want de plaats waar je staat is heilig!' Volgens wat er nu zo overduidelijk
gezegd is, is datgene nu hier, wat Mozes op de berg aantrof. Daarom is ook déze
plaats heilig en wij zondaars zijn niet waard deze te betreden!"
49
Gods beeldspraak bij Mozes
[1] MATHAËL, die er naast staat, zegt
nu op verzoek van Julius, die Suetal geen antwoord wist te geven: "Wie
zegt er dan tegen jullie of je het waard bent deze plaats te betreden, of dat
je het niet waard bent? In welk wijsgerig boek staat dan geschreven, dat er
ooit een zieke geen dokter waard is? Luister, die gedachte van jullie is
afkomstig van de schaapswijsheid van de tempel, die ook iemand die met een
ongewijde hand de drempel van het allerheiligste aanraakt, straft door zijn
handen in het vuur te laten branden! Maar als de hoge Farizeeën tegen
rijkelijke betaling heimelijk in datzelfde allerheiligste elke dag
vreemdelingen rondleiden en hun alles laten zien en geschiedkundig uitleggen,
dan worden de handen van die vreemden heus niet in het vuur gehouden!
[2] Wat wilde God eigenlijk aan Mozes
duidelijk maken, toen Hij hem zijn schoenen uit liet trekken?
[3] Wel, God zei daardoor tegen Mozes:
'Maak je los van het lichamelijke en zinnelijke, gebruik je wil om je te
distantiëren van de oude vleselijke Adam en sta als een zuiver geestelijk mens
voor Mij, anders kun je Mijn stem niet horen en Ik kan je niet tot leider van
Mijn volk maken!'
[4] Maar wat betekende dan het
beklimmen van de berg?
[5] Kijk, Mozes vluchtte voor de
vervolging van de Farao omdat hij een hoge beambte van de koning had vermoord,
die voor de koning haast een zoon was.
[6] Mozes stond hoog aangeschreven bij
de Farao, zodat het zelfs zeer de vraag was of hij niet net als Jozef de
heerschappij over Egypte zou krijgen en zo zijn volk zou verheffen.
[7] Dit omhoog streven toonde God hem
in de woestijn door het beklimmen van de berg, waarvan hij de top echter niet
bereiken mocht, want dat verhinderde hem het brandende braambos.
[8] En in onze woorden werd er verder
gezegd: 'Je zult wel de redder van Mijn volk worden, maar niet op de wijze
zoals jij dat denkt, maar zoals Ik, jouw God en jouw Heer, het voor je zal
uitstippelen!
[9] Jij zult geen koning van Egypte
worden en Mijn volk dat Ik tot nu toe in deemoed voor Mij heb opgevoed,
zinnelijk, zelfingenomen en arrogant maken, maar het volk moet het land
verlaten en met jou deze woestijn intrekken! Daar zal Ik het volk wetten geven
en Ik Zelf zal heer en leider van dit volk zijn en als het trouw aan Mij zal
blijken te zijn, zal Ik het land van Salem geven, waar in de beken melk en
honing stroomt!'
[10] Kijk, in de zin van de
beeldspraak van toen, wilde God tegen Mozes zeker niet zeggen dat hij zijn
voetbekleding werkelijk af moest leggen, maar dat hij de oude Adam ofwel de
begeerlijkheid van de uiterlijke, zinnelijke mens af moest leggen. Want die
staat in dezelfde verhouding tot de eigenlijke levensmens net zo, als de
schoenen aan de voeten van een mens, die ook het onderste, uiterste, laatste
zijn en het eerste zijn wat men kan missen.
[11] De plaats die God heilig noemt,
slaat op de toestand van de ziel, die zeer deemoedig moet zijn omdat deze
anders niet kan bestaan voor het aangezicht van de eeuwige liefde, want dat is
een waar vuur der levenselementen.
[12] De brandende doornstruik is een
teken dat de weg van de profeet met veel dorens bezaaid zal zijn. Maar zijn
grote liefde tot God en zijn broeders, die zich als een vlam boven en door de
gehele doornstruik laat zien, zal de punten van de dorens verzengen en daarna
het gehele, stekelige struikgewas verteren en een pad zonder dorens banen.
[13] Kijk, dat is de betekenis van
dat, wat je daarnet geciteerd hebt! Als je dit weet, hoe kun je dan een aardse
plaats meer of minder heilig noemen?
[14] Trekken jullie ook je wereldse
schoenen geheel uit en deemoedig je in alle levensopzichten, dan zullen jullie
ook net zo waardig hier staan als wij. Want wij allen zijn hier als mensen
geheel gelijk voor God en voor de Ene die hier is, en niemand wordt
voorgetrokken boven de anderen!"
[15] Nadat SUETAL deze woorden van
Mathaël heeft gehoord, zegt hij: " Ja, als je eenmaal zo boordevol
wijsheid zit, kun je wel heel makkelijk zonder vrees zijn. Een ziende kan nu
eenmaal gemakkelijk voorwaarts gaan, maar een blinde moet vooraf steeds
uitzoeken of zijn volgende stap wel veilig is en ondanks alle voorzichtigheid
en onophoudelijk onderzoekende behoedzaamheid, stoot men toch altijd ergens
tegenaan. Maar als je een wegwijzer hebt, zoals jij, beste broeder Mathaël, er
een bent, dan kan men als stekeblinde ook nog vooruitkomen! 0, nu blijven we
wel, en verheugen ons buitengewoon zo spoedig mogelijk nader kennis te maken
met hem, waarover jij om voor de hand liggende redenen zo'n uitstekend
getuigenis hebt gegeven!"
[16] JULIUS zegt, terwijl hij Mathaël
vriendelijk de hand drukt: "De Heer zij eeuwig dank, die jou en je vier
broeders zo geweldig heeft genezen! Wat heb ik nu al niet allemaal van je
geleerd en zo helder en goed begrijpelijk, en ik merk bij mijzelf dat het in
mijn ziel nu behoorlijk begint te dagen en als dat zo door gaat, hoop ik
binnenkort ook in jouw voetspoor te treden!"
[17} MATHAËL zegt: "Iets anders
zou ook helemaal niet kunnen! Want er is maar één God, één leven, één licht,
één liefde en maar één eeuwige waarheid; ons leven hier op aarde is de weg
erheen. Uit de liefde en uit het licht zijn wij door de wil van de eeuwige
liefde in God voortgekomen om een zelfstandige liefde en een zelfstandig licht
te worden; dat kunnen wij, dat moeten wij!
[18] Maar hoe? Kijk, geëerde broeder:
alleen door de liefde tot God en door haar nooit aflatende werkzaamheid! Want
onze liefde tot God is de liefde van God Zelf in ons en deze leidt onze ziel in
de steeds verhoogde bedrijvigheid van het ware, eeuwige leven, dat op zichzelf
de algehele waarheid en het helderste licht is. Als het dus in een mensenziel
begint te dagen, dan is zij al dicht bij het eeuwige levensdoel en kan
onmogelijk meer anders dan het doel van het eeuwige leven bereiken en dat is
alles wat het volmaakte leven in alle vrijheid en totale zelfstandigheid ooit
kan bereiken!
[19] Wees daarom blij en opgewekt,
geëerde broeder, weldra zal ook uw ziel datgene te zien krijgen, wat de mijne
nu in steeds helderder licht ziet! Pas als het volledig dag is in uw ziel, zult
u de grootte beseffen van Diegene, die u nu nog met enige schroom de 'Heiland
van Nazareth' noemt.
[20] Als mens is Hij u en mij gelijk
-maar Zijn geest1 Die doordringt met Zijn kracht en met Zijn licht de eeuwige
oneindigheid! -Heeft u, geëerde broeder, mij begrepen?"
[21] JULIUS zegt, tot tranen bewogen:
"Ja, beste en eigenlijk veel hoger dan ik staande broeder. Waarlijk, van
liefde zou ik je haast dooddrukken en de Heiland Jezus uit Nazareth kan ik nu
zonder tranen van liefde helemaal niet meer aankijken en ik begrijp nu pas de
grote liefde van dat meisje, dat bijna niet meer bij Hem is weg te slaan!"
[22] SUETAL zegt: "Goddank, nu
zal het niet zo moeilijk meer zijn hem te herkennen! Wij hoeven alleen maar te
kijken bij wie dat bepaalde meisje zich bevindt, die zal het zijn!" -Daar
letten zij op.
50
De twijfel der twaalf
[I] Maar op Mijn verzoek liep Jarah nu
bij Raphaël en Josoë en sprak met hen over de plotseling tot uiting gekomen
wijsheid van Mathaël, en dat verdubbelde de onzekerheid van de twaalf over Mijn
identiteit. Daarbij stelden zij zich de heiland voor als een man, terwijl er
zich met Jarah zo gezien slechts twee knapen van ongeveer 12 - 14 jaar oud
bezig hielden, en daardoor begrepen de twaalf er niets van. EEN van de hen zegt
daarom tegen Suetal: "Vriend, wat ons betreft heb je dit keer wat te vroeg
gejuicht! Het meisje is waarschijnlijk een dochtertje van de bekende waard
Ebahl uit Genezareth, want wij bergbewoners uit dat gebied hebben haar, als wij
in die plaats wat te doen hadden, al vaker in de herberg gezien. Zij loopt nu
tussen twee knapen die waarschijnlijk zonen zijn van de opperstadhouder. Geen
van deze twee knapen zal de heiland uit Nazareth zijn. Maar nu is de vraag: Wie
is het dan? Ik zeg je, broeder , met onze wijsheid komen we daar zeker niet
uit. Voorlopig kunnen we dus maar beter zwijgen!"
[2] SUETAL zegt: "Ik ben het
helemaal met je eens. Volgens mij heeft de edele heer Julius ons hier strikt
genomen maar wat laten betijen, wat ook wel zeer terecht was. Waarom willen we
ook altijd meepraten! Horen, zien en zwijgen is heus het beste, en in zekere
zin het begin van alle wijsheid!" Na die woorden zeggen de twaalf niets
meer en hun zielen zijn vervuld van allerlei gedachten.
[3] IK ga nu naar hen toe en vraag
Suetal: "Ik heb jullie eerdere gesprekken helemaal gevolgd, want Mijn oren
horen zeer scherp. Maar omdat jullie gezamenlijk zo veel over die heiland uit
Nazareth met de wijze Mathaël en de hoofdman Julius besproken hebben, waarbij
echter jullie eigen mening steeds verborgen is gebleven, zou Ik nu eens zonder
omwegen van jullie willen horen wat jullie eigenlijk zelf van de bewuste
persoon denken. Wees niet bang om het openlijk te zeggen, want Ik sta er borg
voor dat je er geen last mee zult krijgen! Ik ken de heiland goed genoeg om te
weten dat hij jullie geen kwaad zal doen als je Mij, als één van zijn naaste en
beste vrienden, onverbloemd je persoonlijke mening kenbaar maakt!"
[4] SUETAL antwoordt, terwijl hij zich
wat achter de oren krabt: "Naar uw kleding gezien lijkt u een Griek, maar
naar uw haren en uw baard te oordelen bent u een Jood. De Romeinen zeggen over
de Grieken niet zo erg lovend: Graeca fides, nulla fides (Griekse trouw is geen
trouw), maar daarvoor ziet u er te eerlijk uit en omdat u beslist wel enige
levenservaring zult hebben, zult u wel begrijpen dat zo'n buitengewone
verschijning ons wel tot nadenken moet brengen!
[5] Om alles wat de wijsheid van
Mathaël ons over de heiland meedeelde helemaal voetstoots aan te nemen, is voor
mensen zoals wij toch altijd nog geen kleinigheid, en onze meningen over hem
zullen eveneens erg veel te kort schieten, want tot nu toe hebben wij nog
steeds alleen maar over hem horen spreken. De vier bergbewoners uit de streek
van Genezareth hebben verteld over een buitengewone kracht en macht die zij
ondergingen, maar gezien en gesproken hebben zij hem ook niet.
[6] Wij waren hier aanwezig bij de
buitengewone genezing van de vijf kwaadaardig bezetenen en men heeft ons erover
verteld. Ook hier waren wij echter zelf geen oog en oorgetuigen, maar hebben
wij ons slechts door het zien van de genezen mensen en door het verhaal van de
hoofdman, de meest tastbare en juiste informatie verschaft.
[7] De buitengewone gebeurtenissen en
daarbij de duidelijke beoordelingen en uiteenzettingen, vooral van de kant van
de wijze Mathaël, konden niet nalaten in ons een voorstelling van de bewuste
heiland op te roepen die op z'n minst voor onze, van alle hogere wijsheid
gespeende, aardse begrippen duidelijk goddelijke trekken vertoont!
[8] Of wij echter als mensen zonder
kennis en meer nog, zonder wijsheid, met onze voorstelling toch nog op de
verkeerde weg zijn, daarover verschillen wij nog enigszins van gedachten en
begrippen! Maar wie kan en wil dat voor ons, blinden in kennis en wijsheid, zó
beschrijven dat ons óf het een, óf het ander zo duidelijk wordt als de zon op
klaarlichte dag?
[9] Kijk, de wetenschap van de mensen
is in onze tijd al heel ver gevorderd, en aan de menselijke wijsheid heeft nog
nooit iemand paal en perk kunnen stellen. Daarom is het best mogelijk dat een
mens in Nazareth, door buitengewone, geestelijke gaven gesteund, een steen der
wijzen heeft gevonden waarvan de wereld tot op heden geen weet had! Hij kan
daarom welongelooflijke dingen doen die ons verstand te boven gaan, zoals
bergen verplaatsen en in hartje zomer de zee laten bevriezen, ja, doden
opwekken en duizenden, slechts door het te willen, laten vergaan; maar dat zijn
allemaal dingen die reeds lang vóór zijn tijd door mensen zijn gedaan!
[10] In Egypte behoort zoiets zeker
niet tot de ongehoorde dingen. Hier bij ons zal dat weliswaar zeldzamer
voorkomen, omdat vooral bij ons Joden alle toverij streng verboden is. Daardoor
wordt ieder buitengewoon verschijnsel, dat een mens zelf misschien wel met heel
natuurlijke middelen tot stand brengt, als toverij verdoemd. De tovenaar wordt,
als hij een Jood is, gestenigd of zelfs levend verbrand, terwijl een vreemde
naar ver over de grens wordt verbannen. Alleen als hij een behoorlijke
afkoopsom betaalt, staat men hem toe zijn kunsten en toverijen alleen voor de
Grieken en de Romeinen in het geheim te demonstreren. Mensen zoals wij krijgen
daarvan in Jeruzalem niets te zien, maar als apostel van de tempel reizend naar
een vreemd land om vreemden tot het jodendom te bekeren, kreeg je toch ook wel
het een en ander te zien dat voor ons onverklaarbaar moest blijven.
[11] Zo doet de bewuste heiland uit
Nazareth nu ook ongelofelijke dingen ten aanzien van het genezen van allerlei
zieken, ja, hij moet zelfs doden kunnen opwekken! Maar ik zeg zowel van het ene
als het andere, dat dat allemaal nog lang geen geldig bewijs voor zijn
bijzondere, goddelijke aard is en geen onweerlegbaar getuigenis oplevert.
[12] Om voor mensen zoals wij, met
woorden en daden wonderen te verrichten is voor de begaafden niet zo'n grote
kunst. Tegen de blinden kun je gemakkelijk over kleuren preken, de ziende heeft
daar toch al geen behoefte aan omdat hij de kleuren ook zonder preek kan zien.
[13] De Nazareese heiland kan
overigens heel goed en serieus een door de geest van God gezalfde, buitengewone
profeet zijn - zoals Mozes, Jozua, Samuël en Elia -en hetgeen hij doet,
verrichten door de zuiver goddelijke kracht in hem. Dat houden wij ook voor het
waarschijnlijkste, omdat hij toch een Jood is en als zodanig nooit in de
gelegenheid kan zijn geweest om bij de Essenen, of bij de Egyptenaren in de
grootste geheimen ingewijd te worden.
[14] Als dat bij hem bewezen kon
worden, zou het natuurlijk niet zo moeilijk zijn te raden waar hij al zijn
geheime kennis vandaan heeft, want de Essenen wekken de dode kinderen meestal
bij tientallen tegelijk op, daarvan heb ik mijzelf terdege overtuigd! En God
weet welke ziekten zij allemaal kunnen genezen!
[15] Uit dit alles zal een Griek, die
er zo verstandig uitziet als jij, wel in staat zijn te beoordelen, waarom
ondanks al het buitengewone dat wij hier hebben gehoord, in ons binnenste
noodgedwongen allerlei gedachten om de overhand strijden.
[16] Alles meteen zonder meer
aannemen, zou toch net zo gek zijn, als alles meteen bij voorbaat verwerpen.
Afwachten, luisteren, kijken en goed testen is alles wat men kan doen. Dan zal
wel blijken of men zich bij de voor of tegenstanders moet voegen, want wij
kopen nooit de duiven in een zak, omdat men ons anders wel eens gieren voor
duiven zou kunnen verkopen! - Zegt u ons nu, of wij gelijk hebben of
niet!"
51
Verdere twijfels
[1] IK zeg: " Aan de ene kant
wel, maar aan de andere kant zeker niet! Ja, als de Essenen de doden op
dezelfde wijze opwekken als de Nazareeër, heb je in ieder opzicht gelijk. Maar
er is een echte Esseen hier onder de leerlingen van de Nazareeër. Hij is
uitgezonden om óf de Nazareeër te winnen voor hun grote bedroginstituut, óf
minstens het geheim van hem te weten te komen hoe hij zijn zieken geneest en
zijn doden opwekt.
[2] Toen hij zich er echter al gauw
van overtuigde dat bij de Nazareeër alles openlijk ten aanschouwe van iedereen
en zonder enige bedrieglijke kunstgreep verricht werd, maar alleen door het
aloude woord 'Er zij', nam hij afscheid van zijn Esseeërschap, dat zo vol
bedrog was, maakte alle bedriegerijen bekend en werd zelf leerling van de
Nazareeër. Daar staat hij, helemaal alleen onder een boom; ga naar hem toe en
laat je door hem voorlichten!"
[3] Een ANDER van de acht antwoordt:
"Vriend, voor ons hoeft dat niet, want ik ken de Essenen door en door. Het
is een buitengewoon, maar in de aard prijzenswaardig bedrog, en de Nazareeër
heeft die trieste school nooit doorlopen! Ik denk eerder aan Egypte, want de
Nazareeër moet belangrijke vrienden bij de Romeinen hebben en daardoor kan men
wel in Egypte komen!"
[4] IK zeg tegen de tweede spreker,
die Ribar heette: "Hoe kwam jij dan achter de geheimen van de Essenen?
Want Ik heb gehoord dat dat zonder levensgevaar vrijwel onmogelijk is!"
[5] RIBAR antwoordt: "Vriend, met
veel geld en slimme streken komt men overal achter. Natuurlijk moet je van huis
uit niet op je achterhoofd zijn gevallen, zodat je achter dat wat getoond wordt
ook het andere ziet, wat niet getoond wordt! Daar heb je duidelijk een hoge
graad van geslepenheid voor nodig, en daarom zou ik ook wel eens een keer de
goede heiland uit Nazareth aan de tand willen voelen en reken maar dat hij me
geen zand in de ogen zal strooien.
[6] Maar als hij werkelijk dat is wat
men van hem vertelt en wat de wijze Mathaël over hem uit de doeken heeft gedaan,
nu, dan zal men hem ook net als Mathaël alle eer geven! Slechts één ding brengt
mij van de wijs en dat is, dat hij leerlingen aanneemt. Ik zeg: Als dat wat hij
doet puur goddelijk is, zal geen leerling hem dat ooit na kunnen doen, ook al
zou deze een volle eeuwigheid bij hem in de leer gaan. Is het echter menselijk,
dan is het heel normaal dat hij leerlingen heeft. Want wat de ene mens doet,
kan een ander mens ook doen als hij daarvoor de kennis en voldoende middelen
bezit. Gaat het echter, zoals gezegd, om iets zuiver goddelijks, dan zal het
nadoen wel nooit lukken! Want daar zou de gehele almacht en wijsheid van God
voor nodig zijn!"
[7] IK zeg: "Vriend Ribar, je
redeneert weliswaar niet slecht, maar in de kern van de zaak heb je ongelijk.
Een God kan toch ook wel uit alle mensen er een aantal speciaal opvoeden en
opleiden, zoals Hij Henoch, Mozes en nog veel andere profeten heeft opgeleid,
opdat zij vervolgens leraren van de mensheid zouden worden en verkondigers van
de goddelijke wil aan de mensen van deze aarde. Met deze veronderstelling lijk
je er dus behoorlijk naast te zitten en daarmee zul je op de heiland van
Nazareth geen vat krijgen!
[8] Wat slimheid betreft zul je in de
Nazareeër een zeer machtige en onoverwinlijke tegenstander vinden! Ik ken hem
en weet, dat van menselijke zijde helemaal geen vat op hem is te krijgen, want
het is heel moeilijk één op de duizendmaal iets tegen hem in te brengen!"
[9] RIBAR zegt: "Dat wil ik nog
wel eens zien! I.k heb al vaak zulke wisselzangen en voorspelen gehoord, maar
uiteindelijk liep het bijna altijd uit op de spreuk van de Romeinen: Si
tacuisses, philosophus mansisses (Spreken is zilver, zwijgen is goud!). Daarom
hecht ik vóóraf nergens waarde aan maar alleen maar áchteraf. Ik loop nergens
op vooruit en geef geen oordeel over iets wat ik niet zelf heb beproefd. Maar
als ik eenmaal iets heb beproefd, vel ik maar zelden een verkeerd oordeel, maar
sla bijna altijd de spijker op de kop. - Bent u soms ook zo'n leerling van
hem?"
[10] IK zeg: "Dat nu niet bepaald,
maar wel een van zijn beste vrienden en ik ken hem nagenoeg het beste!" -
Bij dit tweegesprek kunnen verscheidenen een heimelijke glimlach nauwelijks
onderdrukken en er ontgaat niemand ook maar een enkel woord.
52
De steen die brood werd
[1] Na een poosje zegt RIBAR weer:
"Op z'n minst zou ik toch wel van een leerling willen horen wat hij
allemaal al heeft geleerd bij de wonderheiland!"
[2] IK zeg: "O, dat is niet zo
moeilijk! Het is weliswaar tijd voor het middagmaal, en de gastheer zal daar
wel gauw mee klaar zijn, maar er is nog wel tijd voor een kleine proef met een
leerling. Juist de jongste zal dat doen en jou, als strenge examinator, tonen
wat hij al kan! -Wil je zoiets?"
[3] RIBAR zegt: "Inderdaad, want
zonder onderzoek kan er over niemand geoordeeld worden!"
[4] Dan roep Ik Raphaël, die in feite
strikt genomen toch ook een leerling van Mij is, ook al is hij een geest die nu
lichte materie draagt. Nauwelijks geroepen, staat RAPHAËL al bliksemsnel voor
Ribar en zegt: "Wat voor proef verlangt u van een leerling van de
Heer?" - Ribar denkt na over deze vraag en peinst of hij iets kan bedenken
wat voor een mens zo onmogelijk zou zijn, dat niemand dat zou kunnen.
[5] IK voeg daar nog aan toe:
"Nou, Ik geloof dat je slimheid hiermee al wat op de proef wordt
gesteld!?"
[6] RIBAR zegt: "O, wacht maar
af! 'Festina lente' (haast je langzaam) zeggen de Romeinen! Hostis cum patienta
nostra victus (Geduld overwint alles )! Ik zal de jongen een noot te kraken
geven waar zijn kiezen behoorlijk moeite mee zullen hebben!
[7] Dan bukt RIBAR zich, tilt een
steen van enige ponden van de grond op en zegt glimlachend tegen Raphaël:
"Beste leerling van de goddelijke meester, die dingen schijnt te doen die
alleen aan God mogelijk kunnen zijn! Als je al iets almachtigs van hem hebt
geleerd, maak dan van deze steen een lekker, zoet brood!"
[8] RAPHAËL zegt: "Probeer of de
steen nog steen is!"
[9] RIBAR probeert het en zegt:
"Nou en of!"
[10] RAPHAËL zegt: "Probeer het
nu nog een keer!" .
[11] Ribar probeert het nog een keer,
breekt de steen in stukken en merkt dat de steen werkelijk brood is geworden.
Een dergelijk wonder in zijn handen doet hem versteld staan, ja, hij werd
zichtbaar bang en wist niet wat hij daarop moest zeggen.
[12] Maar RAPHAËL zegt tegen hem:
"Proef het ook, want het oog is gemakkelijker te bedriegen dan het
gehemelte! Geef het ook aan je vrienden om te proeven, zodat wij getuigen van
de echtheid van deze transformatie hebben!"
[13] Ribar proeft eerst wat
voorzichtig van liet wonderbrood. Omdat het hem echter erg goed smaakt, neemt
hij van de ene helft een behoorlijk grote hap en geeft de andere helft aan zijn
vrienden. Allen vinden zij het brood buitengewoon smakelijk, zoet en heerlijk
geurend.
[14] Dan vraag IK aan Ribar:
"Wel, beste vriend, laat mij je oordeel horen. Wat zeg je over deze daad,
door een leerling uitgevoerd?"
[15] RIBAR zegt tegen Suetal:
"Broeder, zeg jij het maar, jij bent wat knapper dan ik! Ik kan daar met
mijn verstand niet bij!"
[16] SUETAL zegt: "Zulke mensen
zoals jij, die zich eerst met hun beetje verstand graag aanmatigend opstellen,
zijn er nu maar al te veel op de wereld. Als er dan echter iets gebeurt dat hun
begrip ver te boven gaat, staan ze erbij als een op overspel betrapte vrouw!
-Wat kun je daar nu anders op zeggen dan: Mathaël heeft gelijk met ieder woord
waarmee hij op zo'n waarachtige manier over de grote meester getuigde!
[17] Als zijn leerlingen al in staat
zijn tot zulke dingen, wat zal de goddelijke meester dan wel allemaal
kunnen?!"
[18]
RIBAR zegt: "Het is helemaal waar en niemand van ons kan er ooit aan
twijfelen. Toch zegt en leert men in de tempel als onomstreden waarheid, dat
bepaalde, buitengewone magiërs heel zeldzame dingen schijnen te kunnen doen
door de hen ten dienste staande macht van Beëlzebub. Zelfs de Romeinen zeggen:
In doctrina aliena cauti, felices (Het geluk is met de voorzichtige leerling)
en Sapienta non incipit cum odio deorum (De wijsheid begint niet met het haten
der goden)!
[19] SUETAL zegt: "Houd maar op met
je domme Latijnse spreuken, en met je ezelachtige Beëlzebub mag je voor eeuwig
wel uit mijn buurt blijven! Heb je dan zoëven de goddelijk wijze Mathaël niet
horen spreken en bleek daar niet duidelijk uit dat de leer van de grote meester
leder mens door de waarheid, de liefde en de daad tot God brengt? En zou de
grote meester zich daartoe bedienen van de leider van alle leugen en bedrog?
Blinde ezel die je altijd al was, was dat brood een leugen, of was het echt
brood?
[20] Als Beëlzebub het voor je gemaakt
had, wat hij onmogelijk zou kunnen, dan zou je nu in plaats van goed brood een
steen in je maag hebben. Maar omdat het echt brood was, dat als het ware uit de
hemel kwam, voel je net zoals ik het voel nu nog de heerlijke uitwerking van de
waarlijk goddelijke, aangename smaak in je hele lichaam!
[21] Waar heb je ergens in de gehele
Schrift gelezen, dat het de satan ooit lukte een wonder zoals dit te
volbrengen? Kijk eens naar de wonderen van Beëlzebub in de tempel! Wat zijn
het? Niets anders dan gemene en welbekende bedriegerijen, om daarmee bij de
mensheid, die net zo blind is als jij, het goud en het zilver los te peuteren
en het dan voor verdere, schandelijke doeleinden te gebruiken!
[22] Kijk, dat zijn wonderen van
satan, en die zijn overduidelijk te herkennen!
[23] Maar hier is geen sprake van een
mogelijk bedrog, hier gaat het om de goed herkenbare, almachtige wil van Jehova
alleen! Hoe kun je dan nog vragen of zoiets niet ook door de macht van satan
mogelijk zou zijn?! Waar heeft satan dan ooit kunnen bewijzen dat hij iets van
waarachtige macht in zich heeft?"
[24] RIBAR antwoordt heel bedremmeld:
"Nou, heeft hij dan niet bij de Sinaï gewonnen, toen hij drie dagen met
Michaël om het lichaam van Mozes heeft gestreden?"
[25] SUETAL zegt: "Ja, daar heeft
hij de stoffelijke resten van Mozes veroverd! Een mooie overwinning! Wat weet
je nog meer?"
[26] RIBAR zegt: "Wel, is de
verleiding van Eva en Adam niets?"
[27] SUETAL zegt: "Kun je dat net
zo'n wonder noemen als dit?! Als een wulpse deerne je al haar lichamelijke
aantrekkelijkheden toont en je met wellustige ogen uitnodigt, is het dan een
wonder als je uit zuiver lichamelijke wellust in haar mooie, zachte armen
zinkt? Zulke Adam en Eva wonderen vinden er helaas heden ten dage maar al te
veel plaats. Die behoren echter altijd bij de laagste en grofste, natuurlijke
eigenschappen en daarin bevindt zich echt geen spoor van een wonder, tenzij je
alles vanaf het oerbegin der schepping een wonder wilt noemen! -Weet je soms
nog zo'n satanswonder?"
[28] RIBAR zegt: "Met jou is het
moeilijk praten! Maar wat zijn dan de ons bekende wonderen van de afgodsbeelden
van Babel en Ninevé? Zijn die soms niet door satan tot stand gebracht?"
[29] SUETAL zegt: "wel voor
blinde ezels zoals jij, maar voor ziende mensen niet. Die wisten namelijk wel
dat de buik van de bekende afgod in Babel 's nachts door vuur gloeiend werd
gemaakt en de offers, die door zijn wijde muil in zijn buik werden geworpen,
dus eenvoudig door die natuurlijke gloed verteerd moeten zijn. Zulke wonderen
kun je iedere dag door een flink vuur tot stand brengen en daar heb je niet in
het minst een satan voor nodig! Ik wil zelf wel met medewerking van wat
omgekochte helpers een aantal verschillende satanswonderen laten zien, zonder
daarbij de hulp van een satan nodig te hebben. Iedere kwade en op winst beluste
wil van een slecht mens voldoet daarvoor méér dan satan.
[30] Een satan kent en kan in der
eeuwigheid niets -behalve het te gronde richten van vlees dat toch al geen
waarde heeft, en daarvoor krijgt hij zijn stinkend loon. Maar voor ziel en
geest kan hij nooit wonderen doen, omdat zijn wezen zelf uit de meest
geoordeelde materie bestaat! Ja, door de satan kun je nog meer aan de materie
gebonden worden dan je al bent, maar onstoffelijk wordt je door hem ook geen
moment! -En ga nu maar verder, als je nog meer satanswonderen te binnen
schieten!"
[31] RIBAR zegt, helemaal
terneergeslagen: "In dat geval ken ik natuurlijk geen andere
satanswonderen meer, en dan erken ik dit zuivere wonder dat de jonge en
lieflijke leerling van de grote meester tot stand heeft gebracht. Maar je zou
best wat aardiger tegen mij hebben kunnen spreken, dan zou ik je ook wel
begrepen hebben!"
[32] SUETAL zegt: "Daar heb je
wel gelijk in, maar je weet reeds lang dat ik mij altijd opwind als een mens,
vooral van enige ontwikkeling, bij mij aankomt met het oude sprookje over een
Beëlzebub, alsof de wereldse mensen al niet genoeg Beëlzebubs waren! En bij
zo'n zuiver goddelijke aangelegenheid doe ik dat zeker! Dan zou ik echt van
ergernis uit mijn vel kunnen springen!"
[33] RIBAR zegt: "Nou, nou, alles
is al weer goed! In medio beati (het geluk ligt in het midden) zeggen de
Romeinen. 'Nooit te opgewonden en nooit te lauw' is de kern van alle wijsheid
en de hele levenskennis. De waarheid is, als je mij begrijpt, broeder, ook
zonder ezel en stoffelijk overschot te begrijpen!"
[34] SUETAL zegt: " Jawel, jawel,
maar in rechtvaardige ijver weegt men de woorden waarmee men iemand
terechtwijst die met te domme bezwaren aan komt dragen, niet op een goudschaaltje!
Maar omdat jij de waarheid nu wat beter begint in te zien, zul je dergelijke
uitdrukkingen van mij ook niet zo licht meer horen!"
[35] Dan zeg IK: "Wel, is alles
bij jullie nu weer in orde?"
[36] Beiden zeggen:
"Helemaal!"
53
Hoofdlijnen van de leer van Jezus
[1] IK zeg tegen Ribar: "Hoe
staat het nu met jouw oordeel over dat, wat je nu hebt gezien?"
[2] RIBAR zegt: "Dat heb ik al
tegen Suetal gezegd en ik erken nu, dat de wijze Mathaël in alles gelijk heeft.
De proef is gedaan, en verder is er nu niets meer nodig! Het is nu geen kwestie
van geloven meer, maar ik heb het met mijn eigen ogen gezien en zou nu de grote
meester zelf willen leren kennen!"
[3] SUETAL zegt: " Ja, dat zou ik
ook willen als dat eenvoudig te realiseren zou zijn, hoewel ik er nu niet meer
zo veel haast mee heb. Want wat ik nu heb gezien, is genoeg voor mijn hele
leven! Méér dan God kan hij niet zijn, maar naar wat ik heb gezien ook niet
veel minder! En dat is voldoende voor mij, alleen zou ik over zijn nieuwe leer
nog wat willen horen!"
[4] IK zeg: "Daarvan heeft
Mathaël jullie ook al een aantal hoofdlijnen verteld. Voor het verdere kan men
zijn leer heel kort als volgt samenvatten: men moet God boven alles liefhebben
en zijn naaste als zichzelf.
[5] Maar God boven alles liefhebben
betekent natuurlijk: God en Zijn geopenbaarde wil erkennen en vervolgens uit
ware innerlijke liefde tot de erkende God daarnaar handelen en tevens terwille
van God zich tegenover ieder medemens zo gedragen, als ieder verstandig mens
zich ten opzichte van zichzelf gedraagt. Daarbij gaat het hier natuurlijk om de
zuivere en de hoogst mogelijke, onbaatzuchtige liefde, zowel ten opzichte van
God, als tegenover iedere naaste.
[6] Zoals al het goede alleen wil dat
men het liefheeft omdat het goed en daarom waar is, zo wil ook God dat men Hem
liefheeft omdat Hij alleen volmaakt goed en waar is!
[7] Je naaste moet je daarom evenzeer
liefhebben, omdat hij net als jij het evenbeeld is van God en evenals jij een
goddelijke geest in zich draagt.
[8] Kijk, dat is de eigenlijke kern
van zijn leer en die kan men gemakkelijk in acht nemen, veel gemakkelijker dan
de vele wetten van de tempel, die merendeels gevuld zijn met het eigenbelang
van de tempeldienaren.
[9] Door deze nieuwe leer zo precies
mogelijk op te volgen wordt de in de mens aanvankelijk zeer gebonden geest
vrijer en vrijer, groeit en doordringt tenslotte de gehele mens en betrekt op
die manier alles bij zijn leven, dat een leven van God is en daarom eeuwig moet
duren en wel zo gelukkig mogelijk!
[10] leder mens die zo, in zekere zin,
geestelijk wordt wedergeboren, zal geen dood ooit zien, noch voelen of smaken,
en het afleggen van zijn lichaam zal voor hem het hoogste geluk betekenen.
[11] Want als de geest van de mens zo
volledig één is met zijn ziel, zal zij lijken op een mens in een stevige
gevangenis, die door het smalle lichtgat over de mooie velden der aarde kan
kijken en kan zien hoe geheel vrije mensen daarop vreugde vinden in allerlei
nuttige bezigheden, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Hoe blij
zal hij zijn als de gevangenbewaarder komt, de deur opent, hem bevrijdt van
alle boeien en tegen hem zegt: 'Vriend, je bent vrij van iedere verdere straf,
ga en geniet nu van de volle vrijheid!'
[12] Zo l.ijkt de geest van de mens op
de levensvrucht van een vogelembryo in het el. Als het door de broedwarmte rijp
is geworden binnen in de harde, zijn vrije leven gevangen houdende omhulling,
verbreekt het de omhulling en verheugt zich over zijn vrije leven.
[13] Maar dat kan een mens alleen maar
bereiken door het precieze en oprechte volgen van de leer die de heiland uit
Nazareth nu aan de mensen verkondigt.
[14] Dan ontvangt de mens, als hij
geestelijk meer en meer wedergeboren is, ook andere volmaaktheden, waar de alleen
maar natuurlijke, lichamelijke mens zich geen voorstelling van kan maken.
[15] De geest is dan een macht op
zichzelf, gelijk aan de goddelijke. Wat zo'n volmaakte geest in de mens dan
wil, gebeurt en moet gebeuren, omdat er, buiten de levenskracht van de geest,
in de gehele oneindigheid van God geen andere kracht en macht kan bestaan!
[16] Want het ware leven is alleen
Heer en Schepper, Onderhouder, Wetgever en Bestuurder van alle schepsels, en
daarom moet alles zich voegen naar de macht van de eeuwige, levende Geest.
[17] Daar heb je bij de leerling een
proefje van gezien en daarom kun je Mij op voorhand geloven dat het zo is. Het
begrip van het hoe, waardoor en waarom zul je pas krijgen als je de vrijheid
bereikt zult hebben van je innerlijke geestesleven.
[18] Mathaël heeft je echter al
voldoende getoond welk inzicht een geest kan krijgen als hij slechts voor de
helft wedergeboren is. Je hebt dus nu voor alles de duidelijkste bewijzen in
handen en kunt dus met het grootste vertrouwen je leven daarnaar gaan
inrichten. -Ben je met deze uitleg tevreden?"
[19] SUETAL zegt: "Vriend, veel
tevredener dan met die van de ontzettend wijze Mathaël! Wat u mij nu heeft
gezegd is wel net zo bijzonder wijs als wat Mathaël heeft gezegd, en in zeker
opzicht nog wijzer, maar bij Mathaël wordt het iemand angstig en bang te moede
omdat je daar het overzicht verliest. U heeft echter met uw heel eenvoudige
woorden mij de zaak tenminste zó duidelijk gemaakt dat ik me niets duidelijkers
kan indenken. Ik weet nu precies wat ik moet doen en wat daar noodzakelijkerwijs
op volgt. Ik ben dan ook geheel tevreden, omdat mij geen verdere vraag meer
overblijft."
54
Het wonder van de vis
[1] IK zeg: "Goed dan, maar zeg
me nu eens zonder omwegen, of je nu ook niet persoonlijk kennis zou willen
maken met de grote meester uit Nazareth! Als je wilt kan Ik hem aan je
voorstellen."
[2] SUETAL zegt: "Eerlijk gezegd,
deze man waarin Gods gehele geest aanwezig is, is voor iemand zoals wij in
alles té verheven, en ik ben werkelijk bang om hem ook maar op een afstand te
zien laat staan met hem in nader kontakt te treden! Daarom vind ik het nu
prettiger hem persoonlijk helemaal niet te leren kennen. Kijk, mij hindert
reeds de aanwezigheid van deze jonge leerling van hem, en eerlijk gezegd zou ik
het op prijs stellen als hij weer naar zijn groep terugkeerde. De proef heeft
hij voor ons afgelegd en die is voldoende! Een tweede maal zou hij dat toch
niet meer doen en dat zou ook onnodig zijn, want wie door dat ene wonder niet
voldoende overtuigd raakt, zal ook door duizend Wonderen niet overtuigd worden.
Daarom zou het me liever zijn als hij weer terugging naar zijn eigen
gezelschap. We kunnen hem er niet voor belonen omdat we, behalve dat wat we aan
hebben, niets bezitten. Vraag hem daarom, beste vriend, of hij nu weer naar
zijn eigen gezelschap terug wil gaan!"
[3] IK zeg: " Ah, waarom dan?!
Hij is vrij en kan gaan wanneer hij wil, en hij zal ook wel gaan als hij hier
niets meer te doen heeft! Jij bent nu wel helemaal tevredengesteld, maar al je
metgezellen nog niet, zelfs Ribar niet die het nu toch helemaal met je eens is.
Hij is nog steeds met het eerste wonder bezig en komt er nog lang niet helemaal
uit. En daarom, omdat er nog tijd is, zullen wij zo nodig nog een teken van hem
vragen!"
[4] SUETAL zegt: " Alles goed en
wel en ik zou zelf ook nog wel wat van hem willen zien, maar het is de vraag of
zijn heilige, grote meester het daarmee eens is, want de meesters zien meestal
niet graag dat hun leerlingen te veel de aandacht trekken!
[5] IK zeg: "Wees daar maar niet
bang voor, want daar sta Ik wel voor in en Ik zal het te zijner tijd wel weten
te verantwoorden als Ik daarvoor onderhanden genomen mocht worden. Maar Ribar
en de anderen moeten we toch vragen wat voor soort teken zij wensen, omdat
anders één van hen al gauw zou kunnen zeggen dat men het teken al lang van
tevoren heeft voorbereid en precies heeft afgesproken. Als zij echter zelf
zeggen wat het teken moet zijn, kan er van een eerdere afspraak geen sprake
zijn. -Ben je het daarmee eens of niet?"
[6] SUETAL zegt: "Dat is zo wijs
gedacht en gesproken als Salomo deed en daar moet men het wel mee eens
zijn!"
[7] IK zeg: "Nu dan, laten we het
aan Ribar vragen! -Ribar, zeg jij ons wat voor teken de leerling nog moet
doen!"
[8] RIBAR zegt: "Vriend, als hij
er nog een wil doen, laat hij dan van de steen die ik nu in mijn handen houd,
één van de edelste vissen maken die hier in deze zee leven!"
[9] Ik zeg voor de vorm tegen Raphaël:
"Zul je deze opgave wel uit kunnen voeren?"
[10] RAPHAËL zegt: "Wij zullen
het proberen, maar de steller van de vraag moet eerst stevig op zijn benen gaan
staan, anders zal de vis maken dat hij omvalt. De edelste vissen uit dit water
zijn groot en sterk, zodat een mens ze niet de baas kan. Als Ribar dus goed stevig
gaat staan zal direkt een vis van tachtig pond de plaats innemen van zijn
nauwelijks tien pond zware steen.
[11] RIBAR zegt: "O, maak je
daarover maar geen zorgen! Ik heb een beetje van Simson weg en ben al vissen
van honderd pond de baas gebleven! En verder sta ik nu al heel stevig op mijn
benen."
[12] Dan zegt RAPHAËL: "Het zij
zoals je gewenst hebt!" -Raphaël had deze woorden nauwelijks uitgesproken,
toen een edelvis van ruim tachtig pond in de handen van Ribar, tot schrik en
overgrote verbazing van alle aanwezigen, een dermate heftige sprong deed, dat
Ribar languit op zijn rug viel. Omdat de vis met geweldige klappen in het rond
sprong en zich met zijn staart heftig om en om gooide, vluchtten de
toeschouwers naar alle kanten, en ook Ribar, die al gauw weer was gaan staan,
toonde geen lust meer om de grote vis vast te grijpen. Maar een zoon van Marcus
stond ook dichtbij, kwam vlug met een sterk klein handnet aanlopen, wierp dit
over de nog wild rondspartelende vis, omwikkelde hem en droeg hem naar een kuip
die vol water stond.
[13] Toen de vis zich in zijn element
bevond, werd hij natuurlijk rustig en allen gingen nu naar de kuip en keken vol
verwondering naar de grote vis, en RIBAR zei: "Nu ben ik met al mijn
onbetekenende wijsheid verslagen en ik geloof nu beslist al hetgeen ik over de
grote meester heb gehoord! Hier houdt alle wijsheid van de mensen op en de
heerlijkheid van God openbaart zich op een maar al te letterlijke, werkelijk
tastbare wijze! Mathaël heeft met ieder woord gelijk en de vriend ook, aan
wiens goedheid wij de twee nooit eerder vertoonde wonderen te danken hebben.
Daarom zeg ik: Groot, groot is God en eeuwig geprezen zij Zijn heerlijke naam,
omdat Hij ook aan mensen op deze wereld zo'n macht heeft gegeven! Wij zijn
weliswaar helemaal niet waard om zulke zuivere godswonderen met onze zondige
ogen te zien, maar omdat God Zelf ons daartoe waardig heeft geacht, zij Zijn
heerlijke naam eeuwig geprezen!"
55
Vergelijkingen met de wonderen van magiërs
[1] SUETAL zegt: "Amen! Dat vind
ik ook! Want zoiets heeft nog nooit een sterfelijk oog gezien! De magiërs ten
tijde van de Farao hebben ook wel stokken op de grond geworpen, die slangen
werden, maar daar waren wij niet bij! En zouden wij daarbij zijn geweest, dan
zouden wij waarschijnlijk hetzelfde kunststuk gezien hebben dat wij eens, net
eender, in Damascus hebben gezien. Een Perzisch tovenaar gooide een knuppel op
een wijd uitgestrekte, voor hem liggende vlakte van stuifzand. En wanneer de op
een speciale manier geworpen knuppel in het stuifzand verdween, zodat men er
niets meer van zag -wat natuurlijk heel snel gebeurde -kwam er uit het zand een
rat of een muis tevoorschijn die haastig wegvluchtte! Deze tovenaar deed het
voorkomen alsof hij uit de in het zand geworpen knuppels ratten en muizen toverde.
Maar ik onderzocht daarna het zand en vond de gegooide knuppels onveranderd
terug, daarbij vond ik ook duidelijke sporen dat de tovenaar, waarschijnlijk
zonder getuigen, tevoren een bepaald aantal ratten en muizen in het zand
verborgen vasthield door op meerdere plaatsen een speciaal lievelingsvoer in
door hem gemaakte zandholletjes te leggen, waarmee de daar uitgezette ratten en
muizen heel rustig en behaaglijk bezig bleven tot ze door de handig geworpen
knuppel gedwongen werden uit het holletje te springen en weg te lopen.
[2] Het domme volk vereerde de
Perzische magiër als een god en spekte zijn zakken met allerlei kostbare zaken.
Toen ik er een paar waarvan ik dacht dat ze verstandiger waren, wilde
overtuigen, noemden zij mij een lasteraar en ik kreeg maar net de tijd om mij
uit de voeten te maken. Ik kwam daardoor
tot de overtuiging, dat ten eerste zulke magiërs heel scherpzinnige, rare
snuiters zijn, die met hun eventuele kennis en opgedane ervaringen op het
gebied der natuur zich de domheid van de vele andere mensen, die net als vee
vegeteren, ten nutte weten te maken. In de tweede plaats merkte ik dat zulke
oerdomme mensen ook door de beste wil van een wijze mensenvriend nooit helemaal
op de goede weg te brengen zijn.
[3] En zo zullen alle geroemde
wonderwerken van de priesters en magiërs in heel Egypte en Perzië er wel
uitzien, en de wonderdaden van de Essenen zullen wel net eender zijn.
[4] Maar deze twee wonderen hier, die
de leerling van de grote meester deed, en de wonderbaarlijke genezingen waar
wij van gehoord hebben dat zij door de grote heiland verricht zijn, zijn zo
zuiver boven al de magische bedriegerijen verheven, als een zon met haar
heldere en reine licht verheven is boven ieder nietig en bedrieglijk
dwaallicht. Bij deze twee wonderen is, zoals gezegd, iedere menselijke wijsheid
uitgepraat. Daar helpt geen denken en testen meer, daar werkt de almacht van
God aan wie natuurlijk niets onmogelijk kan zijn.
[5] Maar wat voor ons overblijft is de
les daaruit dat wij juist daarom datgene wat de grote heiland leert des te
actiever moeten toepassen, omdat door hem, zoals ik dat nu begin te zien,
misschien juist in onze tijd een oude belofte van Jehova in vervulling zou
kunnen gaan."
[6] IK zeg tegen Suetal, terwijl de
twaalf Mij nog steeds niet persoonlijk herkend hebben: "Ben je wel
enigszins overtuigd van die mening?"
[7] SUETAL zegt: "Vriend, de
mening die nu bij mij heeft postgevat wordt in ieder geval bij mij tot
zekerheid! Want kijk, ik heb een heel eenvoudige, maar beslist steekhoudende
reden om dat aan te nemen! God is te eindeloos goed en wijs om een mens zo
machtig op te wekken en met Zijn almachtige geest te vervullen om alleen maar
een aantal zieken lichamelijk te genezen en uit stenen brood en vissen te
maken. Met zo'n mens, die als een zon ver boven Mozes en alle andere profeten
is verheven, heeft God zeker ook nog een hoger, ons nog geheelonbekend, groot
doel voor ogen! Want voor onbelangrijke doeleinden, om alleen voor de ogen van
de gaaplustige en op wonderen beluste, blinde en domme mensenmenigte allerlei
wonderen te verrichten heeft God, zoals gezegd, zo'n Godmens niet op deze aarde
gezet! Ik ben geneigd in hem bijna de door alle aartsvaders en profeten
verkondigde, grote messias der Joden te zien en daarvan ben ik, beste vriend,
haast geheelovertuigd!
[8] Mocht hij het echter toch niet
zijn, dan zou ik echt niet weten op wie wij dan nog zouden moeten wachten, die
in staat zou zijn nog grotere en voor God waardiger dingen te doen! -Wat denkt
u daar nu van beste vriend, vooropgesteld dat u als Griek enigszins vertrouwd
bent met de Schriften der Joden?!"
[9] IK zeg: " Ja, ik deel
helemaal jouw mening, want met de Schriften van de Joden ben ik heel goed op de
hoogte. Maar nu zou Ik toch nog van je gezellen willen horen hoe zij over onze
goed gefundeerde mening denken! Ribar is zo'n beetje woordvoerder voor alle
tien. Laten we dat aan hem vragen en zien, wat voor mening hij daarover wil
geven. Vraag jij het hem maar!"
[10] SUETAL zegt: "We gaan het
hem meteen vragen, want nu zal hij hopelijk toch wel genoeg naar zijn vis
hebben gekeken!"
56
Het wonder van de ezel
[I] Dan richt SUETAL zich tot Ribar,
terwijl hij hem aan zijn mantel trekt en zegt: "Ribar, de vraag en het
onderwerp waarover het hier gaat, is uiterst belangrijk, vooral voor ons Joden.
Misschien kun jij ons daarover uitsluitsel geven, omdat jij naar mijn weten
geen totale leek bent op het gebied van de Schrift. Kijk, alle grote beloften
vanaf -zeg maar -Adam tot bijna aan onze tijd toe, kennen wij. Volgens deze
zeker niet uit de lucht gegrepen beloften verwachten wij een Messias die met
name de Joden, als het oude volk van God, bevrijden zal van alle mogelijke
lichamelijke en geestelijke kwalen! Wel, de daden van de beroemde heiland
hebben wij met eigen ogen gezien en nog meer hebben wij uit de meest recente
ervaringen van oog en oorgetuigen met onze eigen oren gehoord, wat hij
allemaal doet en heeft gedaan. Mijn vraag is, of God Zelf, neerdalend uit Zijn
hoogste hemelen op de aarde, méér zou doen en wonderbaarlijkers, dan de heiland
uit Nazareth! Het antwoord op deze vraag kan alleen maar 'Nee' zijn.
[2] Ongeveer drie weken geleden toonde
men ons een grondig vernieuwd huis, dat nu ook aan een genezer -ik geloof dat
hij Joab of zoiets heet -toebehoort. Men vond het iets buitengewoons omdat de
Nazareeër het in een oogwenk, slechts door het te willen, uit een letterlijke
steenhoop heeft opgebouwd.
[3] Men vertelde ons tevens over een
koopman uit de omgeving van Sichar, wiens huis ook op soortgelijke wijze is
vergroot en prachtig is aangekleed.
[4] De genezingsverhalen uit
Genezareth kennen wij eveneens. Wij allen hebben de genezen broeder van onze
metgezel uit de bergen in de omgeving van Genezareth persoonlijk gezien en
gesproken. Nu hebben wij de buitengewone genezing van de gisteren met ons
meereizende vijfbezetenen zo goed als mee aangezien. De onbegrijpelijke
wijsheid van Mathaël, die nu met zijn metgezellen met hoofdman Julius en nog
een hoge Romein een gesprek voert, staat ons daarvoor meer dan zeker borg!
[5] Nu komen die twee wonderen door
een - zeg maar - leerling uitgevoerd, daar nog bij. De vraag is dan: Geeft dit
alles ons niet het recht om aan te nemen dat de grote heiland uit Nazareth de
beloofde Messias is? Wat denk jij daarvan?"
[6] RIBAR zegt: " Ja, ja, je zou
best wel eens gelijk kunnen hebben! Weet je, zo heel in het geheim liep ik ook
al met deze gedachte rond, zoals een zwangere vrouw met haar vrucht. Maar dan
wordt het dubbel zo moeilijk, zowel ten opzichte van de tempel als van de
Romeinen, voor wie zo'n echte Messias der Joden, zoals hij voorspeld is, zeker
zeer ongelegen zou komen. De tempel berekent weliswaar de komst van de Messias,
volgens kabbalistische berekening, uit wijze voorzorg pas minstens over een
paar duizend jaar. Die zou, nu het de tempel zo goed gaat, helemaal geen
Messias kunnen gebruiken. Maar de Romeinen zouden hem kennelijk liever aan hun
kant hebben staan dan aan de Joodse kant!
[7] Daarom ben ik nu duidelijk van
mening: In stilte moet men maar geloven wat men wil met betrekking tot de
beloofde, maar men moet zijn mening niet eerder openlijk uitspreken vóór deze
zaak nog duidelijker uit de doeken is gedaan! Nu zou je met dit geloof zowel
van de ene als van de andere zijde aanzienlijke moeilijkheden kunnen krijgen.
Overigens ben je met jouw mening en je beredenering niet op het verkeerde,
maar volgens mijn mening en mijn geheimste gedachten op het goede spoor, maar,
beste vrienden, dat moet in ons eigen belang voorlopig beslist nog strikt onder
ons blijven!
[8] En jij, broeder Suetal! -Iet jij
eens goed op de jonge leerling met zijn wonderen! Wat die nu weer van plan is?
In de eerste plaats gaat hij helemaal niet naar zijn eigen mensen terug en ten
tweede staat hij ons wat kwajongensachtig, fijntjes glimlachend aan te kijken,
alsof wij zo'n stel domme, onnozele halzen zijn. Wat hem toch bezielt? Kijk
maar, nu draait hij zich zelfs om en staat gewoonweg in zijn vuistje te lachen!
Als die jongen maar niet zo ontzettend almachtig was, zou ik hem ter
verantwoording roepen, maar met zo'n mens is niets aan te vangen. Hij zou ons
voor de grap in een gezapige ezel kunnen veranderen, en hoe zou je er dan bij
staan?"
[9] Dan zegt RAPHAËL zich omkerend en
nog meer lachend, terwijl hij met Mijn toestemming een oergezonde ezel naast
Ribar neerzet: "Kijk, net zoals er nu écht één naast je staat!"
[10] RIBAR kijkt om zich heen, schrikt
geweldig en zegt na een ogenblik van toenemende verbazing en schrik: "O,
o, o, wat is dat nou?! Waar komt die goeddoorvoede ezel nu opeens
vandaan?"
[11] RAPHAËL antwoordt: "Daar
waar de vis vandaan is gekomen! Maar nu vraag ik jóu wat de reden is waarom
jullie mij storend vinden? Heb ik jullie dan enig kwaad gedaan?"
[12] RIBAR zegt: "Beste en tevens
mooiste, jonge vriend! Weet je, je bent ons té almachtig en daarbij zie je er
een beetje kwajongensachtig uit. Daarom hebben wij zo'n respect voor jou, en in
je nabijheid voelen we ons erg angstig en bang! Maar omdat je er nu eenmaal
bent en niet naar je eigen groep terug wilt gaan, moet je maar dichterbij komen
en ons eens beschrijven hoe de grote, goddelijke meester uit Nazareth er
uitziet. Want door de onbegrijpelijke wonderen die jij voor ons hebt gedaan,
worden onze zielen niets wijzer! Als jij net zo goed kunt spreken, en daar
twijfelen wij niet aan, als je goddelijke wonderen kunt doen, open dan je mooie
mond en beschrijf zijn uiterlijk!"
[13] RAPHAËL zegt: " Als ik
mocht, zou ik dat ook heel graag doen, maar ik mag ondanks al mijn almachtige
kracht, die de eeuwige meester aller dingen mij geeft, niet vóór de tijd uit de
school klappen.
[14] Het heeft jullie en jou met name,
geërgerd dat ik daar straks noodgedwongen om jullie heb moeten lachen. Ik
verzeker jullie dat daar zeker geen zogenaamde kwajongensachtigheid achter
steekt. Er doen zich namelijk vaak gelegenheden voor bij de sterfelijke mensen,
vooral bij hen die nog in een soort schemering lopen, dat een geheel verlichte
geest, zo ongeveer als ik er een ben, toch wat moet glimlachen. Ik,
bijvoorbeeld, moet nog altijd wat glimlachen als mensen die zich zelf voor heel
wijs en verstandig houden, in een bos bij elkaar staan en tenslotte door de
bomen het bos niet meer zien en ook niet meer herkennen! Ja, vrienden, als ik
zoiets tegenkom, moet ik lachen en daar helpt niets tegen!"
[15] RIBAR zegt wat verbaasd:
"Staan wij dan nu soms ook in een bos en zien wij het bos door de bomen
niet?"
[16] RAPHAËL zegt: "Lichamelijk
niet, maar geestelijk wel en daarom moest ik lachen. Zeg mij eens, waarom zijn
jullie dan zo bang om kennis te maken met de grote meester uit Nazareth?"
[17] SUETAL antwoordt ditmaal:
"Kijk, beste, wijze leerling van de grote meester, wij hebben tegen deze
vriend hier, die jou hierheen heeft geroepen, precies verteld waarom wij het
prettiger vinden om niet persoonlijk kennis met hem te maken en bij deze
helemaal niet zo kwade wens van ons moet het ook blijven!
[18] Jij staat voor ons arme zondaars
al veel te hoog en daarom voelen wij ons bij jou helemaal niet op ons gemak.
Van jouw wijsheid en kennis kunnen wij onmogelijk ook maar een greintje besef
hebben en daarom krijgen wij een heel wonderlijk gevoel in jouw gezelschap.
Maar wat is een leerling vergeleken bij zijn meester? Als jij als jongste
leerling van de grote meester al zulke ongehoorde wonderen kunt verrichten, wat
zal je mééster dan wel niet allemaal kunnen?! Wij voelen ons bij jou al
helemaal niet op ons gemak, wat moet dat dan bij de grote meester worden?! Dat
zouden we helemaal niet uit kunnen houden! Voorlopig houden wij het er dus op
niet persoonlijk met de grote meester kennis te maken.
[19] Helpen kan ons alleen maar zijn
leer, waarvan wij de hoofdlijnen reeds van deze vriend hier hebben gehoord.
Daar zijn wij voorlopig ook heel tevreden mee. Als wij eenmaal, door ons zo
goed mogelijk aan de goddelijk zuivere leer te houden, volmaakter worden dan
wij nu zijn, zal het zeker de grootste zaligheid voor ons zijn ooit ook
persoonlijk met de grote meester kennis te maken. Maar schenk de hierheen
getoverde ezel voor ons aan onze gastheer hier, want wij hebben verder mets om
hem voor het genotene te kunnen betalen.
[20] RAPHAËL zegt: "Wel, schenken
jullie hem maar het kerngezonde lastdier en de vis, want de beide dieren zijn
toch voor jullie geschapen!"
57
De kennismaking vordert ongemerkt
[1] Nu komt Marcus aankondigen dat het
middagmaal klaar is en dat men aan tafel moet gaan.
[2] Dan zegt SUETAL tegen Marcus:
"Luister eens, goede, oude vriend! Kijk, wij twaalven zijn straatarm en
hebben niets om onze rekening mee te betalen. Maar zie, deze jonge leerling van
de grote meester uit Nazareth die hier ergens in je huis verblijft, heeft door
zijn wonderkracht voor ons een zeer edele vis van zeker bijna honderd pond en
vervolgens deze ezel tevoorschijn getoverd! Neem jij deze twee dieren in
eigendom in plaats van de verschuldigde betaling, want wat moeten wij met de
ezel en wat met de vis? Wat zij symbolisch voorstellen als terechtwijzing voor
ons, weten wij intussen wel! Want een vis en een ezel zijn zo ver wij weten nog
nooit als symbolen der wijsheid, maar altijd als symbolen der domheid gebruikt!
Wees daarom zo goed en aanvaard deze beide dieren, die toch ook waarde hebben,
in plaats van het geld dat wij je schuldig zijn!"
[3] MARCUS zegt: "Dat wil ik heel
graag doen, hoewel jullie mij niets schuldig zijn. Want alles wat je hier al
gebruikt hebt en wat je eventueel nog verteren zult, is toch al meer dan
honderdvoudig betaald! Maar ga nu aan tafel want het middagmaal wordt dadelijk
opgediend!"
[4] SUETAL zegt: "Vriend, vertel
ons eens, wie dan zo grootmoedig voor ons de rekening al vooruit heeft betaald,
dan kunnen wij hem daarvoor onze verschuldigde dank betuigen!"
[5] MARCUS zegt: "Het is mij niet
toegestaan dat te vertellen, stel je dus tevreden met dat wat ik jullie nu heb
gezegd" -Met deze woorden gaat Marcus op Mijn geheime aanwijzing weg, neemt
meteen de ezel mee en geeft hem aan een van zijn zoons om er voorlopig voor te
zorgen.
[6] Als Marcus weg is, zegt SUETAL
tegen Mij: "Vriend, is deze oude man niet een voortreffelijk mens?! Weet
u, zulke eerlijke mensen zullen er maar weinig te vinden zijn op deze wereld!
Maar wie heeft volgens u dan zo ongewoon grootmoedig onze rekening
betaald?"
[7] IK zeg: "Wie anders, dan de
grote meester uit Nazareth!? Want die verlangt niets voor niets. Wie hem er één
geeft, betaalt hij er tien terug, en wie hem er tien geeft, betaalt hij er
honderd!"
[8] Dan zegt SUETAL: "Ja, maar
wij hebben hem er niet één en ook geen tien gegeven, en toch heeft hij er al
duizend voor ons betaald!"
[9] IK zeg: "Maar deze meester is
ook alwetend en weet dat jullie nog wat voor hem zullen doen, en daarom betaalt
hij jullie al vooraf!"
[10] SUETAL zegt: "Dat nemen wij
aan en wij willen die goedheid van hem ook gaarne met vlijt en grote ijver
terugbetalen zodra wij weten welke dienst hij van ons verlangt!"
[11] IK zeg: " Ja, kijk eens, dan
zal het uiteindelijk toch nog nodig zijn dat jullie nader met hem kennismaken!
Misschien neemt hij jullie zelfs als leerling aan?!"
[12] SUETAL zegt tegen Ribar:
"Dat zou wat zijn! Dan zouden wij misschien ook al gauw net zoiets tot
stand kunnen brengen als deze mooie jongeman hier!? Heus, met zo'n vooruitzicht
zou ik dan toch wel kennis met hem willen maken, als daar een mogelijkheid voor
is!"
[13] RIBAR zegt: "Ik ook, en wij
allemaal eigenlijk wel! Maar de eerste confrontatie zal waarschijnlijk nog
heftiger zijn dan die van mij met die spartelende vis."
[14] SUETAL zegt: "Wie weet? Het
knechtje van de smid hamert vaak veel harder op zijn aambeeld dan de grote
smid, om te laten zien dat ook hij de hamer weet te hanteren. Als er zich
tijdens het middagmaal soms zo'n goede gelegenheid voordoet, zou dan onze
goede, Griekse vriend ons eventueel door een teken op hem opmerkzaam willen
maken?"
[15] IK zeg: "O ja, dat plezier
kan Ik jullie heel gemakkelijk doen. Maar als jullie hem hebben herkend, moeten
jullie je allen heel rustig houden en geen opzien baren, want daar houdt hij
niet van! Hij kijkt alleen in het hart en is er helemaal tevreden mee als hij
daarin heel stil en oprecht wordt gehuldigd!"
[16] SUETAL zegt: "O, dat kunnen
wij wel en dat is ook veel verstandiger en wijzer. Beste vriend, wees daarom zo
vriendelijk en maak ons op een gunstig moment tijdens het middagmaal op hem
opmerkzaam!"
[17] IK zeg: "Heel goed, heel
goed, dat zal gebeuren! Maar nu staan de spijzen al op de tafels, laten we dus
gaan en meteen de eerste de beste tafel in beslag nemen! Kijk, daar onder de
grote linde staan twee tafels! Ik moet vanwege de hooggeplaatste Romeinen aan
de lange plaatsnemen, gaan jullie aan de tafel daarnaast zitten, dan kunnen we
gemakkelijk contact houden!"
[18] "Ja, ja" zegt SUETAL,
"zo zal het uitstekend gaan! Ik brand nu toch wel van nieuwsgierigheid om
de grote man, de echte Messias van de Joden, voor de eerste keer persoonlijk te
leren kennen."
[19] IK zeg: "Best, maar nu gaan
wij aan tafel!" -Ik ga nu voorop en de twaalf volgen Mij en Raphaël loopt
naast Suetal, wat die niet zo leuk vindt. Hij vraagt hem dan ook of hij soms
zelfs van plan is bij hen aan tafel te gaan zitten.
[20] En Raphaël zegt met het
vriendelijkste gezicht van de wereld, dat dat zo is, wat Suetal echter niet zo
erg aanstaat omdat hij nog steeds voor de almacht van de engel verschrikkelijk
veel ontzag heeft. Maar omdat Raphaël zo vriendelijk met hem praat, begint hij
hem langzaam maar zeker wat aardiger te vinden en maakt hij zich niet druk meer
over zijn aanwezigheid.
58
Raphaël weerlegt de kritiek
[I] Iedereen ging aan de tafels
zitten, waarvan er nu door de vlijt van de oude Marcus en zijn beide zonen, die
ook verstand hadden van timmerwerk, vier extra stonden. Marcus had namelijk een
aardige voorraad eiken planken liggen voor de bouw van zijn vissersboten, en in
een ondeelbaar ogenblik vergrootte Raphaël met Mijn toestemming die voorraad
behoorlijk, Daarom kostte het Marcus niet veel moeite meteen een aantal
eettafels met bijbehorende zitbanken in zijn boomgaard te vervaardigen.
[2] Raphaël ging tussen Suetal en
Ribar in zitten, Aan Mijn tafel, waar wij in dezelfde volgorde naast elkaar
zaten als de vorige dag, werd ook Mathaël met zijn vier metgezellen geplaatst
en hij moest tussen Julius en Cyrenius gaan zitten. Aan Mijn rechterhand zat
Jarah weer, naast haar Josoë, dan Ebahl en naast Ebahl Mijn leerlingen,
respectievelijk apostelen.
[3] Aan de andere tafels zaten
natuurlijk de mensen uit het gevolg van Cyrenius en Julius, en de dertig jonge
Farizeeën met hun woordvoerder Hebram aan het hoofd zaten achter Mijn rug aan
een lange tafel, zodanig dat zij zowel op Mijn tafel als op de kleine tafel van
de twaalf konden kijken.
[4] Een flinke hoeveelheid goed
klaargemaakte vissen werd op iedere tafel gezet en er was geen gebrek aan
lekker brood en goede wijn. Wij begonnen te eten en de twaalf waren vol lof
over de vissen en tastten flink toe, maar Raphaël at het meest. Hij verslond zogezegd
de ene vis na de andere, wat Suetal zodanig opviel, dat hij niet wist wat hij
daarvan moest denken.
[5] Maar toen Raphaël de laatste vis
van de schotel pakte en op zijn bord legde, hem in stukken begon te verdelen en
toen het ene stuk na het andere met zekere haast in zijn mond begon te
schuiven, werd het Suetal en Ribar te bont en Suetal zei uiterlijk heel
vriendelijk tegen Raphaël: "O beste, mooie jonge vriend, wat moet jij een
ongelofelijke maag hebben, dat daar zoveel vis en zoveel brood in kan?! Er
lagen zeker wel twintig vissen op onze schotel, wij hebben er maar twaalf
gegeten en de acht grootste heb jij alleen onder dak gebracht! Zo jong nog en
dan zo veel eten?! Dat kan toch onmogelijk gezond zijn! Nou, ik vind het best
en God de Heer moge je daarbij zegenen! -Is het soms volgens de leer van de
grote meester misschien ook ter verrijking van de wijsheid en de almacht, dat
men zoveel moet eten?"
[6] RAPHAËL antwoordt glimlachend:
"Dat niet! Maar als het mij smaakt en het is er, waarom zou ik dan niet
zoveel eten als ik lust?! Kijk naar de tempel in Jeruzalem hoeveel die in naam
van God aan allerlei offers dagelijks verslindt! Zou men daar niet met meer
reden kunnen zeggen: Jehova is toch wel een echte gulzigaard, iedere dag
verslindt hij een aantal ossen, koeien, kalveren, schapen, lammeren, kippen en
duiven en vissen en varkens en veel grote broden en veel zakken wijn, en bij al
die geweldige vraatzucht heeft hij nog een groot verlangen naar goud, zilver,
parels en allerlei kostbare edelstenen!
[7] Heb je ooit gevraagd of God
werkelijk zo'n veelvraat is?! Nee, dat heb je niet, want je wist dat daar
alleen de dienaren van God de veelvraten zijn! Wat betekenen mijn acht vissen
tegenover de honderd ossen, koeien, kalveren en zo meer?! Als de dienaren van
God in de tempel zich ongestraft het recht mogen toeëigenen zo ontzettend veel
in naam van God te verteren, waarom zou ik dan moeten vasten, terwijl ik toch
meer dienaar van God ben dan de veelvraten in de tempel?"
[8] SUETAL zegt: " Ja, ja, je
hebt gelijk. Ik verwonderde mij er alleen erg over, dat jij, zo'n bijzonder
fijn gebouwde jongeman. ons bij het eten allemaal ver hebt overtroffen en
helemaal geen rekening hield met ons; of wij misschien ook nog graag wat
lekkere vis hadden willen hebben!
[9] RAPHAËL
zegt: "Heb je wel eens meegemaakt dat de dienaren Gods in de tempel ooit
enige rekening ermee hielden, of degenen die offeren, thuis nog iets te eten
hebben? Zonder consideratie .nemen zij de offers en de tiende van hen af ook al
zouden die mensen in het volgende uur van honger sterven! En kijk dat noemt
zich dienaren van God en in de ogen van het blinde volk zijn zij dat ook! Jij
hebt echter deze dienaren Gods nog nooit, al was het maar heel in het geheim bij jezelf, ter verantwoording
geroepen. Waarom maak je je dan nu druk over mijn gezondheid, terwijl ik je
toch door mijn daden heb bewezen een echte dienaar van God te zijn?!"
[10] RIBAR zegt: "Vriend Suetal,
met hem schijn je maar beter niet te kunnen praten! De jongen heeft veel weg van
Mathaël en zou best in staat kunnen zijn onze hele levensgeschiedenis open en
bloot te vertellen!"
[11] RAPHAËL zegt: " Je moet niet
zo zachtjes praten, anders versta ik je haast niet en Suetal kennelijk nog
minder!"
[12] RIBAR zegt: " Ja, ja, ik heb
al veel te luid gesproken!"
[13] RAPHAËL: "En je wilde
eigenlijk toch niet door mij gehoord worden! Wel, ik hoor en zie je gedachten,
hoe zou Ik Je woorden dan met horen?! Kijk, het dier dat ik daarnet naast je
neerzette, lijkt toch wel in veel opzichten op jou! Maar ik zeg je, als je niet
eerst net zo deemoedig, wordt als dat grijze dier, zul je het nauwe poortje tot
de ware wijsheid met vinden!"
[14]
RIBAR zegt: "Zeg me eens vriend, waarom heb je mij nu eigenlijk in het
bijzijn van zoveel mensen zo te kijk gezet!?"
[15] RAPHAËL zegt: "Ik heb je
toch al duidelijk gezegd, dat jullie zielen nog zo blind zijn dat je door alle
bomen het bos niet meer kunt zien. En zo blind als jullie toen waren, zo blind
zijn jullie ook nu nog, ondanks dat je te weinig vissen hebt gegeten! Maar als
je nog vis wilt, zeg het dan, want er zullen er in zee nog wel een paar
voorradig zijn!"
59
Liefde de basis van de echte vreugde
[1] Een derde man uit het gezelschap
van de twaalf, BAËL genaamd, zegt: "Vrienden, laat ook mij eens aan het
woord! Ik zeg weliswaar,meestal weinig en luister liever zonder iets te zeggen
naar iets wat wijs is, maar bij al jullie gepraat was tot nu toe maar heel
weinig wijsheid te ontdekken. De jonge leerling heeft zeker gelijk wanneer hij
jullie flink uitlacht, want ook ik zeg jullie, dat je door de bomen het bos
niet meer ziet. Denk er eens aan wie wij zijn en waaruit het grote gezelschap
bestaat en dank dan God dat wij nog leven! Wij zijn ellendige, zwakke en totaal
waardeloze aardwormen en dit gezelschap bestaat uit machthebbers, waarvoor de
gehele aarde beeft! En dan wagen wij, wormen, het nog zulke oerdomme woorden
met hen te wisselen!? Vriend Suetal, waarom stoorde het je dan dat deze hoge,
wonderendoende en werkelijk almachtige jongeman nu in ons bijzijn acht vissen
op at?! Zijn wij hier dan geen gasten die gratis mee-eten en hebben wij met
genoeg gegeten? Ik vind: Als wij nu meer dan voldoende hebben gegeten, wat
willen we dan nog meer? Als de natuurlijke gesteldheid van deze jongeman
zodanig is dat hij, om daaraan te voldoen, meer moet eten dan wij,
uitgehongerde tempelschooiers, dan is het toch met aan ons om daar kritiek op
te leveren! Want ten eerste heeft hij niet op ónze kosten gegeten en ten tweede
was het van jullie kant erg ongepast hem daarvoor, zeg maar, op het matje te
roepen! Ik vraag je, wordt toch eens verstandiger! Deze jongeman beheerst in
zekere zin alle elementen, en jullie praten met hem alsof hij één van jullie
gelijken was. O jullie oerdomme ezels! Hij verdient, meer nog dan de profeten
van eertijds, onze algehele verering vanwege de geest van God die zich door,
hem uit, en jullie,e behandelen hem als iemand die gelijkwaardig is aan jullie!
Als jullie in de tempel bij de hogepriester moesten komen beefden jullie van
pure eerbied. Hier is miljoen maal meer dan duizend hogepriesters bij elkaar en
jullie gedragen je als een stel eersteklas sukkels! Foei, schaam je! Wees stil,
luister en leer wat; spreek daarna met mensen die minder wijs zij.n dan jullie!
Maar laat de goddelijke jongeman met rust, anders zou ik jullie hard moeten
aanpakken uit naam van alle andere broeders die hier aan deze tafel
zitten!"
[2] RAPHAËL zegt: " Je hebt wel
goed gesproken, beste Baël maar aan zulke harde terechtwijzingen mankeert
altijd iets, omdat de achterliggende reden nooit liefde is maar een verborgen
hoogmoed. Want als je je broeders zo hard terecht, wijst, maakt je eigen
ergernis dat je je opwindt, boos wordt en dat je je boosheid zelf aanwakkert
tot toorn en dan niets goeds tot stand brengt. Want doornen en distels brengen
geen druiven en vijgen voort en op een plaats waar het gebrand heeft, groeit
lange tijd geen gras meer .
[3] Als je je broeder wilt leiden,
moet je hem niet zo vast bij de arm pakken als een leeuw zijn buit. Maar zoals
een hen haar kuikens leidt moet jij ook je broeder leiden, dan zal God je
aanzien, omdat je volgen~ de hemelse orde hebt gehandeld.
[4] Probeer altijd eerst waartoe de
kracht en de macht van de liefde in staat, is en hoever deze reikt! Mocht
blijken dat haar zachtheid weinig of mets uitricht, omhul dan pas de liefde met
het kleed van de volle ernst en leid zo uit grote liefde je broeder, terwijl je
hem stevig vasthoudt tot je hem op de goede weg hebt gebracht! Als hij zich
daar eenmaal bevindt, onthul dan je liefde en dan zal je broeder in
dankbaarheid je eeuwige, hemelse vriend blijven! En dat is beter, omdat het
volgens Gods eeuwige orde is."
[5] Baël is zeer verbaasd over deze
terechtwijzing en Suetal en Ribar drukken Raphaël van louter vreugde de hand,
want het beviel hen best in de vermeende, jongste leerling een
vertegenwoordiger van hun mensenrecht gevonden te hebben.
[6] Maar de jonge. LEERLING zegt tegen
hen: "Vrienden, dankbaarheid voor een goede dienst is goed als daar een
goede reden voor is. Als de reden echter niet helemaal goed is, of liever
eigenlijk meer slecht dan goed, is ook alle nog zo grote dankbaarheid geen haar
beter dan de reden zelf!"
[7] Bij deze opmerking van Raphaël
zetten Suetal en Ribar grote ogen op en SUETAL vraagt aan Raphaël: "Maar,
beste jonge vriend, zeg ons toch hoe je dat bedoelt!? Het lijkt wel of je
helemaal niet tevreden bent over onze dankbaarheid!"
[8] RAPHAËL zegt: "Kijk, bij een
mens volgens Gods orde moet ook alles geheel volgens Gods orde zijn. Net als in
God, moet ook in de mens de zuivere liefde als het fundament van al het leven
uit iedere handeling blijken. Jullie zijn mij nu dankbaar dat ik Baël heb
terechtgewezen omdat zijn terechtwijzing van jullie niet gegrond was op
liefde, maar op ergernis die voortkomt uit toorn en wraak. Baël had kennelijk
jullie gemoed gekwetst en in jullie harten ontwaakte toen heimelijk ergernis en
jullie koesterden meteen de wens dat Baël behoorlijk op z'n nummer gezet zou
worden. En zo'n wens is een kind van de dorst naar wraak, die alleen thuishoort
in de hel! Ik ben jullie wens nu echter vóór geweest en heb hem het kwade van
zijn terechtwijzing duidelijk aangetoond en dat deed jullie genoegen en
daarvoor waren jullie mij dankbaar.
[9] Maar jullie plezier kwam niet in
jullie op omdat ik broeder Baël op de juiste weg van Gods orde bracht, maar
omdat ik hem in jullie plaats en volgens jullie mening een behoorlijke klap heb
uitgedeeld, waardoor jullie dorst naar wraak wat bekoelde en jullie nog een
mogelijkheid hebben om hem dat nogmaals voor te houden teneinde jullie
wraakzucht nog verder te kunnen bekoelen. En kijk, omdat jullie dankbaarheid
déze reden had, die slecht is omdat daarin liefde ontbrak, kan die dankbaarheid
zelf ook niet goed zijn!
[10] Ja, als jullie dankbaarheid
voortkomt uit hemelse vreugde omdat een wat verdwaalde broeder weer op het
rechte pad is gezet, dan is zij ook een vrucht van de hemelse orde die liefde
heet, en is dan daardoor goed.
[11] Als jullie, wat jullie
voorbestemming is, waarachtige kinderen van God willen zijn, dan moet iedere
handeling geheel en al voortkomen uit de zuivere liefde. Van ergernis,
wraakzucht en ook nóg zo gering leedvermaak mag in jullie harten niet het
minste spoor aanwezig zijn, want dat behoort tot de hel en niet tot de hemel,
[12] Kijk, als in jullie huis een
broer lag, die lichamelijk erg ziek. was en groot gevaar liep aan die ziekte te
sterven, door welk verlies jullie veel verdriet zouden ondervinden, zouden
jullie er zeker alles aan doen om de broer van zijn pijn te verlossen en hem
van het doodsgevaar te redden! Wat een vreugde zal het jullie geven als door
jullie inspanning je broer van uur tot uur meer geneest!
[13] Maar als je al zo'n vreugde
ondervindt bij de lichamelijke genezing van je broer, -hoeveel meer moet je dan,
omdat jullie allen kinderen zijn van een en dezelfde goede vader in de hemel,
je verheugen als een zielszieke broeder, die zich op de weg van een mogelijk
eeuwig verderf bevond, weer genezen en op de weg naar het eeuwige leven
gebracht wordt!? - Zien jullie dat in of niet?"
60
Het geklets van Suetal
[1] SUETAL zegt: "Vriend, zoals
jij spreekt geen mens van deze wereld! Je moet een hoger wezen uit de hemelen
van God zijn! Misschien ben je zelf wel de grote heiland uit Nazareth?"
[2] RAPHAËL zegt: "O, volstrekt
niet! Ik ben eeuwig onwaardig om ook maar zijn schoenriemen los te maken! Naar
de geest kom ik wel van boven, maar in dit eveneens aardse lichaam ben ik
alleen maar dat en diegene, die jullie in mij hebben leren kennen!"
[3] SUETAL zegt: "Maar, omdat wij
nu net als de andere gasten al klaar zijn met de maaltijd, zou ik toch wel de
hemelse meester willen leren kennen om hem mijn grote verering te
betonen!"
[4] RAPHAËL zegt: "Daar ben ik
nog niet toe gemachtigd. Op het juiste moment zullen jij en je broeders Hem wel
herkennen! Maar kijk, er is nu nog veel onreins in jullie harten! Dat moeten
jullie inzien en als zodanig verafschuwen en uit jullie verwijderen door in het
vervolg en vanaf het moment dat jullie het onzuivere ontdekken, het nooit meer,
bij wat voor gelegenheid dan ook, te willen toepassen. Dan zijn jullie klaar om
de grote meester geheel te leren kennen!
[5] Maar let nu allen goed op! De
vriend, die eerder met jullie heeft gesproken, gaat nu, naar zijn gezicht te
oordelen, spreken, want ik heb gemerkt dat de naast hem zittende
opperstadhouder Cyrenius hem om iets heeft gevraagd, -en als de groten spreken,
moeten de kleinen zwijgen en luisteren, als hen dat toegestaan is! Daarom
zullen wij nu zwijgen en onze hoge buren laten spreken!"
[6] SUETAL vraagt nog een keer aan
Raphaël: "Kun jij, beste jonge vriend, mij dan niet vertellen wie de goede
vriend eigenlijk is, die nu gaat spreken?"
[7] RAPHAËL zegt: "Nee, nu niet,
want nu moeten we zwijgen en luisteren! -want als hij over wat dan ook gaat
spreken, is het steeds van het hoogste belang naar hem te luisteren! Zeg daarom
vanaf nu tot hij klaar is met spreken, niets meer hardop aan deze tafel!"
[8] Daar stellen Suetal en ook alle
anderen zich mee tevreden en zij wachten volongeduld op het begin van Mijn
woorden. Maar Ik kon niet eerder beginnen dan dat Cyrenius klaar was met zijn
inderdaad zeer belangrijke vraag over huwelijk, echtbreuk, echtscheiding en
geslachtsgemeenschap met ongehuwde maagden.
[9] Na een paar minuten zwijgend
gewacht te hebben vraagt SUETAL: "Nou wanneer zal hij nu eens
beginnen?"
[10]
RAPHAËL zegt: " Jij, blind en doof mens,' zie je dan niet dat Cyrenius nog
niet klaar is met zijn vraag!? Of kun je soms al gaan spreken en een vraag
beantwoorden, als de vraag nog niet helemaal gesteld is?! Heb geduld, het
antwoord zal niet op zich laten wachten!" ,
[11] Met deze opmerking is Suetal
voorlopig weer tevreden. Maar Cyrenius weidt met zijn vraag erg uit en Ik
kom daardoor nog steeds met aan het antwoord toe. Cyrenius spreekt terwille van
de naast hem zittende Jarah niet zo hard, zodat onze buren van zijp vraag
natuurlijk niet veel verstaan en zich daardoor erg gaan vervelen omdat zij nu
van geen enkele kant meer een woord horen. Bij de Romeinen gold namelijk als
een voorname leefregel, dat velen moesten zwijgen als één hooggeplaatste ook
maar aanstalten maakte om te gaan spreken.
[12] Er verlopen nu nogmaals
enige minuten en Ik spreek nog steeds niet. Dan zegt SUETAL tegen Raphaël:
"Vriendje, de beide heren spreken heel zachtjes met elkaar! Van dit
misschien zeer wijze gesprek zullen wij niet veel wijzer worden en daarom
zouden wij best onder elkaar ergens over kunnen gaan praten. Misschien stellen
onze buren dat zelfs erg op prijs! Want als zulke heren zachtjes onder elkaar
praten, geven zij aan de hen omringende, kleine mensen te verstaan, dat ze met
gehoord willen worden! Wij doen er daarom helemaal geen goed aan als wij nu
onze mond houden en daarmee maar al te duidelijk onvriendelijk jegens hen zijn,
laten we daarom ook ergens over gaan praten!"
[13] Zegt RAPHAËL: "Wel, wel, wat
ben jij toch een slimme kerel! Kijk daar eens, er komt nog een tweede lading
lekkere vissen ,met brood en een aantal bekers heerlijke wijn op deze tafel,
omdat jullie allemaal vanwege mijn grote eetlust wat te kort zijn
gekomen!"
[14] SUETAL zegt: "God zij
daarvoor geprezen, want, ik in ieder geval ontwaar nog enige lege plekken in
mijn maag! De vis die ik daarnet at behoorde niet tot de grootste en brood was
er eigenlijk ook met zo overvloedig op onze tafel en daarom kan zo'n aanvulling
alleen maar zeer gelegen komen."
[15] Nu was
MARCUS al met de gewenste aanvulling bij de tafel en zei: "Onze
verontschuldigingen, beste vrienden! Deze tafel is daarnet wat minder voorzien
dan de andere, daarom heb ik uit mijn grote voorraad nog een kleine aanvulling
laten klaar maken. God de Heer zegene deze voor jullie allen!" ,
[16] Dan tasten allen, behalve de
engel, flink toe en eten haastig de lekker klaargemaakte vissen, sparen daarbij
het brood niet en weten ook met de wijn goed raad. Het duurt niet lang of de
tafel is weer helemaal leeg.
[17] Nadat zij de tafel zo zonder hulp
van de engel geleegd hebben, zegt SUETAL: "God de Heer, de enig goede
Vader van engelen en mensen, zij alle lof! Nu ben ik eindelijk weer eens zo
verzadigd als ik in geen half jaar ben geweest! Nu is het niet moeilijk te
zwijgen en met alle geduld te wachten op de beloofde woorden van de wijze
Griek, die waarschijnlijk zo'n geheim raadsman is van de hoge stadhouder van
Syrië, respectievelijk opperstadhouder van geheel Azië. Maar de woorden die
onze jonge vriend voorspeld heeft, laten aardig lang op zich wachten!
[18] De opperstadhouder is nog steeds
niet klaar met zijn zeer uitvoerige vraag en de ander kan hem niet eerder
antwoord geven dan nadat de opperstadhouder met zijn vraag, die beslist erg
belangrijk moet zijn, klaar is! Dat zal nog wel een aardig tijdje doorgaan! Ook
de dertig jonge Farizeeërtjes en levietjes spitsen al flink hun oren! Maar er
is nog steeds niets te horen!
[19] Dat jonge meisje bevalt me
werkelijk helemaal niet slecht, maar zij schijnt tot over haar oren verliefd te
zijn op de Griek! Zij houdt geen oog van hem af en lijkt in zijn ogen van alles
te lezen. Voor de jonge zoon van de stadhouder schijnt zij geen oog te hebben,
hoewel hij zo rijk gekleed naast haar zit en zich, zo te zien, wat begint te
vervelen! Oho, nu komen er nog vier heel lieve meisjes uit het huis! Dat zullen
waarschijnlijk de dochters van de gastheer zijn! Wat gaan die nu doen?!"
[20] RAPHAËL zegt: "Ik denk,
vriend, dat jij een kletskous bent en helemaal niet stil kunt zijn! Zie je dan
niet dat de meisjes de lege schotels komen ophalen om ze voor de avond schoon
te maken?! Heb je zo'n beperkte geest dat je dat niet meteen begrijpt?
Werkelijk, je wordt nog lang geen Mathaël!
[21] Probeer nu nog eens of je kunt
zwijgen en in stilte alleen maar kunt denken, want een zekere uiterlijke rust
is noodzakelijk voor het wekken van de geest! Zonder rust kan deze uiterst
belangrijke levenshandeling nooit plaats vinden!"
61
Het leven is een strijd, zowel uiterlijk als innerlijk
[1] "Kijk, binnen in een huis
heerst al sinds lang een grote wanorde, alle kamers zijn vuil en liggen vol
rommel, Maar de heer des huizes is altijd maar buiten bezig en gunt zich daarom
niet voldoende tijd om zijn huis van binnen schoon te maken. Omdat hij daar 's
nachts echter toch moet slapen en dan de bedompte lucht inademt, wordt hij ziek
en zwak, en het zal hem dus steeds zwaarder vallen zijn huis schoon te maken en
in de onreine lucht te genezen.
[2] Wel, zo is jouw hart ook het huis
van je ziel en vooral van je geest! Als je echter steeds naar buiten gericht
bezig bent, wanneer zul je dan je levenshuis schoonmaken, opdat je geest in de
gezonde lucht van je ziel zich zal ontwikkelen?
[3] Daarom is er voor het groeien van
de ziel en de geest daarin, bij alles wat je doet uiterlijke rust nodig!"
[4]
SUETAL zegt: "Maar Mathaël zei, dat het leven een strijd is en dat men het
niet kan bereiken met behaaglijke, lichamelijke rust. Mathaël zegt dus iets
anders dan jij en jij nu weer iets anders dan hij! Wie van jullie heeft nu
gelijk?!"
[5] RAPHAËL zegt: "Ik én Mathaël!
Natuurlijk is het leven, een strijd, echter niet alleen aan de bultenkant, maar
een hevige strijd van het binnenste tegen het buitenste! De uiterlijke mens
moet tenslotte geheel door de innerlijke mens overwonnen worden, anders sterft
de innerlijke mens samen met de uiterlijke mens! Laat je lichamelijke tong daarom
aan banden leggen door je innerlijke mens, zodat zij rust. Dan kan de
innerlijke gedachten tong van de ziel aan het werk gaan en inzien, hoe smerig
en onzuiver het er in haar levenshuis nog uitziet!
[6] Maak je niet druk over al die
uiterlijke, onbelangrijke verschijnselen, want het is niet zo belangrijk of men
er de oorzaak van kent of met! Maar herken in de ware sabbatsrust de echte
basis van het innerlijke leven van ziel en geest, daar moet jou en ieder mens
alles aan gelegen zijn!
[7]
Wat heb je er aan als je wel weet en voelt dat je bestaat en leeft, maar
daarbij niet weet of je het volgende ogenblik ook zult bestaan en voelen dat
jij het bent?! Wat heb je aan alle kennis en nog zo grote wetenschap, als je je
leven niet kent en geen weet hebt van zijn oorsprong in je?!
[8] Als je je innerlijk wilt kennen,
moet Je daarvoor, Je zintuigen naar binnen richten, net zoals je je ogen
daarheen moet richten waar je iets wilt zien. Hoe denk je de zonsopgang te
kunnen zien, als je ogen op het westen zijn gericht?! Zie jij, die toch zelf al
rabbi was, niet in dat je ten opzichte van je hoogst persoonlijke, eigen
levenssfeer nog zo blind bent als een embryo in het moederlichaam?!"
[9] SUETAL zegt: " Ja, ja, ja,
dat zie ik nu erg goed in en wij zullen allen nu zwijgen als een stenen
standbeeld!"
62
Het gezonde verstand van Risa
[1] Dan wordt het stil aan de tafel.
Maar nu beginnen de dertig jonge Farizeeën en levieten onder elkaar te ruziën,
omdat hen door hun woordvoerder Hebram in zekere zin ook het zwijgen is
opgelegd. Vooral een zekere Risa praat steeds maar door over zijn ouders die
veel landgoederen bezitten, welke hij na hun dood als enige erfgenaam zou
erven. Hij ergert zich buitengewoon als Hebram hem er op wijst, dat hij nu
beter zou kunnen gaan nadenken over de wijze woorden van Mathaël en vooral die
van de heiland uit Nazareth en daarbij zijn mond dichthouden, in plaats van
steeds maar door te blijven kletsen over zijn waardeloze erfenis.
[2] Maar RISA zegt op grove wijze
tegen Hebram: "Arme schooiers worden uiteindelijk altijd vroom en zoeken
het in allerlei wijsheden, omdat ze weten dat zij van de wereld niet veel te
verwachten hebben. En de groten en rijken worden af en toe ook vroom en wijs,
om de woedende, arme duivels gemakkelijker weer tot zachtmoedigheid en geduld
terug te kunnen brengen, zodat deze zich voortaan hun zeer drukkende armoede
laten welgevallen!
[3] De rijke gaat naar de synagoge en
bidt voor het aangezicht van de armen, om deze te laten geloven hoe vroom men
zou moeten zijn om door God zo gezegend te worden. De arme bidt eveneens veel.
Ten eerste om ook door God gezegend te worden en ten tweede opdat de rijke hem
zal zien en hem dan misschien toch een aalmoes geeft. Wat voor verschil is er
dan tussen beiden? Er is helemaal geen verschil! Want de rijke strooit de arme
zand in de ogen en de arme doet datzelfde zoveel mogelijk bij de rijke, om iets
van hem te krijgen. Maar mij bedriegt niemand, ook geen wonderdoener. Want de
wonderdoeners weten heel goed voor wie en waarvoor zij hun schijnwonderen doen!
Als zij zeer grote meesters in hun geheime kunsten zijn weten ze vaak groot en
klein beet te nemen, worden letterlijk als hogere wezens vereerd en daardoor
rijk en machtig!
[4] Om kort te gaan, voor blinden kun je
gemakkelijk een schilder zijn. Je schildert een beer voor hen en zegt: 'Kijk,
dat is een aantrekkelijke jonkvrouw!', en ze geloven het. Maar als iemand voor
mij een wonder zou doen, zal de scherp toeziende Risa zich er niet tussen laten
nemen en de man zou ook geen aalmoes verdienen en krijgen!
[5] Alles in de wereld is bedrog. Wie
het best bedriegen kan, komt het verst! Maar wie wat minder goed kan bedriegen,
zal op de oneffen baan van het geluk niet zulke grote sprongen maken!
[6] Alleen hij is gelukkig, die van
meet af aan in het rijke bezit is van allerlei goederen en daarbij veel inzicht
heeft, zodat men hem geen beer in plaats van een jonkvrouw voor kan schilderen!
Dat is mijn gezonde kijk op de wereld en al haar omstandigheden en die is niet
zo nevelig als die van een arme, slimme drommel! Zo is het altijd geweest en
zal het ook altijd blijven!
[7] Maar kom bij mij niet aan met het
eeuwige leven na de dood! Want wat dat betekent laat ieder graf ons zien, net
als iedere van ouderdom omgevallen boom in een bos. Wat uit de aarde komt,
wordt weer aarde en verder is er niets -behalve de vrome inbeelding van de arme
drommels, die door de rijken natuurlijk graag ondersteund wordt!"
[8] HEBRAM is, zoals al eerder gezegd,
zeer verontrust over zulke opmerkingen en zegt tegen Risa: "Voor jou zijn
dus Mozes en alle grote en kleine profeten niet meer dan echte of gefantaseerde
bedriegers van de blinde mensheid, en de hier aanwezige heiland uit Nazareth
vind je geen haar beter?!"
[9] RISA zegt:"Ik zie ze niet als
opzettelijke bedriegers, maar zeker als bedriegers van de betere soort. Want
allen konden erg goed de blinde mensen zo dan al geen beren, dan toch apen in
plaats van mensen voorschilderen, en knollen voor citroenen verkopen!
[10] Van de heiland uit Nazareth denk
ik dat hij heel goed onderricht is in de geheime krachten. Hij kan ze nu
gebruiken en wij, als oningewijden, staan erbij als een os voor een nieuwe
poort en weten niet waar het allemaal om draait!
[11] Maar zijn leer is goed. Want als
alle mensen zo'n leer zouden hebben en haar navolgden, zou het tenslotte met
alle mensen goed moeten gaan! Wie zal echter die leer nu aan alle mensen op de
uitgestrekte wereld gaan verkondigen? En als daar een mogelijkheid voor zou
zijn, dan vraag ik: Op hoeveel onoverkomelijke moeilijkheden en hindernissen
zou zo'n werk stuiten?!
[12] Want de mensen zijn in niets zo
star als juist in hun verschillende religies en godsdiensten!
[13] De gewone mens is in alles meer
dier dan mens. Het ontbreekt hem aan iedere hogere intelligentie en hij zal
zich daarom niet laten verheffen boven zijn duizendjarige levensopvatting,
ondanks alle duidelijk zichtbare onjuistheid en zoete dwaasheid. De meer
intelligente mens zal echter denken: 'Het leven in de oude dwaasheid is goed,
waarom iets nieuws waarmee men geen ervaring heeft hoe het geaccepteerd zou
worden en hoe daarmee geleefd zou moeten worden?' Daarom zijn zulke verlichte
denkbeelden bedoeld voor bepaalde plaatsen en moeten zoveel mogelijk
geheimgehouden worden om de gelukkig makende waarde tenminste voor een paar
mensen van de grote wereldmassa te behouden. Als zoiets gemeengoed wordt,
verliest het zijn waarde, wordt al gauw belachelijk, en dan kraait er geen haan
meer naar. Wat één - zeg maar - mens kan doen, doen hem dan al gauw duizenden
na, zodra ze maar enigermate in de zaak worden ingewijd!
[14] En zo, denk ik, zal deze
overigens goede meester uit Nazareth ook al gauw het loodje leggen, vooral, als
hij zijn geheime wetenschap ook aan andere mensen zal leren, zoals wij dat
zojuist bij dat jonge, mooie mensenkind hebben gezien die al een meesterlijke
vaardigheid in wonderen doen heeft bereikt!
[15] Als een leerling al zulke
ongehoorde dingen te weeg brengt, wat blijft er voor de meester dan nog over?!
Als de leerlingen goed kunnen zwijgen, kan er in ieder geval een rendabel
instituut mee opgericht worden zolang men de wereldse machthebbers te vriend
houdt. Die steunen wel graag zulke instituten, die vanwege hun buitengewone
uitwerking heel geschikt zijn om er het volk mee in toom te houden door grote
beloften voor het hiernamaals, gewoonlijk bestaande uit loon of oneindige
straf.
[16] Maar als zulke geheime
wetenschappen bij het volk terechtkomen en het volk klare wijn wordt
geschonken, is het uit! Alles gaat men dan bekritiseren en belachelijk maken,
geen mens hecht er dan nog waarde aan en alle eerst zo verheven, bezielende
waarde is onherroepelijk verloren. De mensen gaan vervolgens nadenken over iets
dat nog buitengewoner is, maar vinden gewoonlijk niets meer zolang zij verstandig
blijven. Maar na eeuwen, als de een of andere oude, zoete domheid weer is
ingeburgerd, kan een avontuurlijke slimmerd, als hij het goed aanlegt, weer een
volkje voor een paar eeuwen aan zich binden. Probeert hij het echter op een
domme manier, dan moet hij al snel maken dat hij weg komt wil hij er heelhuids
van afkomen.
[17],
Kijk, ik ben heus geen profeet en daarvan is er waarschijnlijk ook nooit ofte
nimmer een geweest! Maar Ik waag het om nu stellig te beweren, dat de tempel
zich met zijn fantastische oplichterijen nauwelijks nog een eeuw zal staande
houden, ondanks al zijn veronderstelde voorzichtigheid! Want als zo'n
instelling eenmaal te zeer op winst belust wordt verraadt zij zich al gauw,
verliest de verheven stralenkrans en het is afgelopen met haar! Tweeduizend
jaar schijnt wel de langste periode te zijn voor een leer om zich te handhaven.
Dan vervalt zij tot niets en in een kroniek kan men dan nog slechts enkele
brokstukken terugvinden.
[18] Slechts de rekenkunde, die de
oude Phoeniciërs uitgevonden moeten hebben en die door de Egyptenaren en
Grieken sterk is uitgebreid, kan nooit vergaan omdat deze waarheden bevat die
voor iedereen begrijpelijk, nuttig en daarom onverwoestbaar zijn.
[19] Maar iedere andere leer, die van
de mensen allerlei offers vraagt en die, als men zich die heeft eigen gemaakt,
geen ander voordeel oplevert dan het kunnen genezen van een aantal zieken en
daarbij in noodgevallen ook nog een ander wondertje doen, kan geen stand
houden! Want ten eerste berust deze niet op een mathematisch aantoonbare basis
en ten tweede blijft zij, zelfs al doet de stichter daar nog zo zijn best voor,
nooit zo eenvoudig en zuiver als zij oorspronkelijk was.
[20] Gewoonlijk begint men met
allerlei uitleggingen, omdat iedere stichter van een leer altijd min of meer de
oude mystiek aanhangt en zijn overigens vaak zeer gezonde leer opvult met
allerlei onbegrijpelijke, mystieke brokstukken, die hij eerst waarschijnlijk
zelf niet heeft begrepen en waarvan zij die na hem komen nog minder kunnen
begrijpen. Langzaam maar zeker wordt zo'n leer dan steeds meer omvattend, het
oude mystieke daarin wordt steeds mystieker, men bouwt grote zalen en verricht
met doodernstige gezichten allerlei ceremoniële handelingen, om het volk de
oude heiligheid van een eerst heel eenvoudige leer duidelijker en
nadrukkelijker onder ogen te brengen. Maar dat helpt allemaal niets, want in de
loop der tijd worden de mensen door allerlei verschijnselen op het gebied van
de natuur en door het gezonde verstand, de ogen geopend en met de hele oude
leer is het dan zo goed als afgelopen, want de hier en daar nog bewaarde
brokstukken kunnen toch nooit meer tot één geheel worden gemaakt. - Kijk, zo
ziet mijn gezonde mening er uit, die ik echter aan niemand wil en zal
opdringen. "
63
Hebram toont de fouten aan in Risa 's gedachtengang
[I] HEBRAM zegt: "Vriend, de
verstandelijke wijze waarop jij het geheel nu hebt voorgesteld, heb ik al vaker
gehoord. Maar in ons geval gaat dat niet op, want hier bevindt zich iemand: die
méér is dan. een gewone, in alle Perzische en Egyptische toverkunsten doorknede
magiër!
[2] Denk alleen maar eens aan wat
Mathaël heeft gezegd en aan de daden, lessen en woorden van de grote meester
zelf, dan moet het je wel duidelijk worden dat jij met al je nog zo gezond
lijkende verstand op het verkeerde spoor zit!
[3] Ik ben ook wel een beetje thuis in
de magie en ik ken de, verschillende soorten Perzische en Egyptische magie,
maar de dingen die hier al allemaal zijn gedaan en al de lessen die wij hier
hebben gehoord, geven duidelijk aan dat er een hogere oorsprong moet zijn dan
wij ons nu voor kunnen stellen.
[4] Die jongeman daar bij de twaalf
heeft voor onze ogen op de tafel een steen in stof veranderd, het stof weer teruggebracht
tot de oorspronkelijke steen en hem daarna helemaal laten verdwijnen. En,
vriend, toen je zag dat hij daarnet ook van een steen brood maakte, daarna een
vis opriep die je nog kunt bekijken en tenslotte nog een complete ezel met
alles erop en eraan te voorschijn bracht, waren dat verschijnselen van een
geheel andere aard dan de smakeloze en nietszeggende wondertjes, die wij bij
een paar Perzische magiërs in Damascus hebben gezien! Wie daar iets verder kon
tellen dan 'één plus één', kon gemakkelijk het bedrog doorzien en de juiste
verklaring vinden. Wie echter weet er een andere verklaring te vinden, dan die
Mathaël ons heeft gegeven over de uitsluitende macht en kracht van het
oorspronkelijke leven in en uit God?!
[5] Je bent daarom helemaal verkeerd
bezig als je dat, wat hier is, in de categorie van miserabel bedrog
onderbrengt, zoals Je er ook heel verkeerd aan doet als je Mozes en alle andere
profeten onder dezelfde noemer brengt, want Mathaël heeft ons toch duidelijk
genoeg getoond wat er schuilgaat achter de grote bevrijder van ons volk van het
harde juk der Egyptenaren.
[6] Mozes was een zo buitengewoon
grote geest voor God en de mensen, dat er op deze aarde tot op heden niets
groters was. Maar, hier, vriend, zit in de gedaante van een mens Diegene, voor
wiens heilig aangezicht de grote Mozes zijn gezicht bedekte. Daarom is het
uiterst dom van je om hier over Hem te spreken als over een natuurlijk mens!
[7] Tel de gasten eens die hier
driemaal per dag gevoed worden met de beste en voortreffelijkste, graatloze
vissen, met brood, wijn en allerlei vruchten, met honing, melk, kaas en boter!
Bedenk daarbij tevens dat onze gastheer in feite eerder een arm dan een
welgesteld mens is. Zijn bezit is ongeveer 170 are, met weinig akkerland en dat
is nog zo gezien erg stenig. Het vissen levert nog het meeste op, maar wat
stelt dat voor bij zoveel gasten? Het zijn nu bij elkaar zo'n vierhonderd man
en allemaal zijn ze geheel verzadigd. Daarbij komen nog de vele lastdieren van
de Romeinen en Grieken en geen daarvan komt maar iets te kort. Maar ga eens in
de voorraadkamer van onze gastheer kijken, dan zul je d!e volgestouwd vinden
met allerlei vruchten en met een grote hoeveelheid van het beste brood, en de
diepe rotskelder bevat zoveel wijn dat wij die in geen jaar op zouden kunnen,
ook al zouden we er nog zo veel van drinken! Vraag dan eens aan de eerlijke en
waarheidslieven de gastheer hoe hij aan dat alles is gekomen, dan zal hij
slechts antwoorden: 'Alleen door wonderen zonder weerga van de grote heiland uit
Nazareth!'
[8] Als dat nu zo is, wie kan er dan
nog op de gedachte komen te beweren dat dit allemaal bedrog is dat de machtigen
der aarde ergens hebben uitgebroed om daarmee de blinde en domme volksmassa
voor de gek te houden en haar onderdaniger en schatplichtiger te maken?! Ik zeg
je: Hier is méér dan wat het verstand van alle wijzen op aarde ooit kan
bevatten. Hier heerst Gods kracht, zoals zij reeds zo nu en dan op aarde heeft
geheerst en ook verder zal heersen! Ook al begrijpt jouw, zich gezond noemend,
verstand dat niet, dan is het toch zo als ik het je nu heb gezegd. Maar ga, en
overtuig jezelf overal van en zeg dan of daar natuurlijke dingen
gebeuren!"
[9] RISA zegt: "Ja, ja, in dat
geval moet ik natuurlijk wel veel van mijn beweringen terugnemen en ik zal ook
niet twisten over de goddelijke waarde van Mozes en de andere profeten, maar
toch blijft dan nog overeind staan dat uiteindelijk geen enkele leer, ook al
heeft die nog zo'n goddelijke oorsprong, haar zuiverheid ook maar een paar
eeuwen bewaart!
[10] Toen Mozes nog op de berg was en
daar de voorschriften van Jehova hoorde, danste het volk in het dal om een
gouden kalf. En hoe veranderde het gezicht van de leer van Mozes toen koning
Saul in de plaats van de richters kwam, en hoe anders begon het er allemaal uit
te zien onder David, en nog anders onder Salomo en zijn opvolgers?!
[11] Steeds viel er iets zuivers en
goddelijks weg en kwamen er wereldse, menselijke voorschriften voor in de
plaats, zodat het enige dat werkelijk voor ons behouden is gebleven, thans
alleen bestaat uit de namen, maar verder is alles van Mozes zo goed als
verdwenen. Alleen datgene wat de tempeldienaars nog een zeker goddelijk aureool
geeft is gebleven. Het strafrechterlijke heeft men in stand gehouden, om
daardoor uit hoofde van een als het ware door God gemachtigde betweterij, de
mensen op duivelse wijze te kunnen kwellen. Maar het eigenlijke goddelijke is
allang volledig uitgebannen. Terwille van de tien geboden van God laat men voor
zichzelf geen grijs haren boetekleed meer maken. Echtbreuk bij mensen van
aanzien, die zeer rijk zijn, vindt nog wel waardering omdat zulke mensen zich
met veel geld vrij moeten kopen van de steniging. Zij krijgen dan alleen maar
een zogenaamd vervloekt water te drinken, waarvan hun buik echter niet barst,
want dat soort zondaren zijn voor de vele behoeften van de tempel nog meermalen
goed te gebruiken! Als daarentegen de hoge dienaars van de tempel echtbreuk
begaan, kraait daar nooit enige haan naar, alleen als een arme duivel eens
echtbreuk zou begaan, dan wordt deze natuurlijk naar behoren gestenigd.
[12] Nu lezen wij echter met wat voor
ongehoorde inzet van goddelijke macht en kracht de tien geboden, onder bliksem
en donder die de einden der aarde deden beven, door God werden gegeven en hoe
die verschrikkelijke, goddelijke ernst gedurende enige eeuwen nog meermalen op
allerlei plaatsen is opgetreden. Hoe vaak is dit volk volgens de geschriften
der grote en kleine profeten door God niet gewaarschuwd! Maar wat heeft dat
voor deze tijd voor nut gehad? Hoe het er nu met ons voor staat weten wij, en
meer hoef ik je niet te vertellen! Heus, als er een hel bestaat dan kan het er
daar onmogelijk nog slechter uitzien!
[13] Maar als openbaringen, die voor
zuiver goddelijk moeten doorgaan, alleen maar zulke bedroevende resultaten
geven zoals wij die nu bij de Farizeeën zien, dan vraag ik toch iedereen met
gezond verstand of het dan nog zo moeilijk is al het geloof, aan wat voor soort
goddelijke openbaring en voorzienigheid dan ook, maar op te geven!?
[14] Wat
jij hier over de grote heiland hebt gezegd is ontegenzeggelijk juist en het is
mogelijk dat zijn leer ook met een beter resultaat bekroond wordt dan alle
godsdiensten tot op heden. Maar ik zou over vijfhonderd jaar met mijn huidige
bewustzijn wel eens willen zien en beleven, hoe deze nieuwe leer er dan over
het geheel genomen uit zal zien, vooropgesteld dat het daadwerkelijke volgen
ervan, net als bij alle eerdere, afhankelijk is van de vrije wil van de mensen! .
[15] Als er in het begin slechts één leider
aan de top staat, zal het over duizend jaar wemelen van zulke leiders, die bij
het brengen van deze zuivere leer hun buik niet zullen vergeten! -Zeg me eens,
of ik er met mijn visie zo erg naast zit als je voorheen meende!"
64
De goddelijke orde en ons aardse verstand
[1] HEBRAM zegt: "Ja en nee!
Volgens de gedachtengang van een mens van deze aarde heb je naar mijn mening
zeker wel gelijk, maar uit zuiver goddelijk standpunt bezien, heb je erg
ongelijk en ben je dus toch op een dwaalspoor, want Gods plannen zien er heel
anders uit dan de onze. Kijk, als wij de sterren aan het firmament geplaatst
zouden hebben, zouden wij ze zeker regelmatiger verdeeld hebben. Maar God, de
Almachtige, heeft ze daarentegen als een warhoop van lichtjes aangebracht! Waarom
heeft hij die manier gekozen?
[2] Bekijk het gras op de velden eens
en zie dan hoe daar de kruiden door elkaar heen staan! Waarom is daar geen orde
waaraan ons symmetrisch gevoel een wiskundig plezier zou kunnen hebben?!
Overal waarheen je je zintuigen kunt en wilt wenden, zul je bij al het
geschapene veel meer chaotische, dan op symmetrische wijze, geordende zaken
aantreffen! En toch moet de Schepper ook een juist begrip van de symmetrie
hebben, want daarvoor vinden we allereerst in onze menselijke vorm al
overtuigende, duidelijk aantoonbare bewijzen. Maar als de goede Schepper zeker
in staat is om in één opzicht de grootste symmetrie te handhaven, daar echter
anderzijds niet de minste rekening mee schijnt te houden, dan moet daarachter
een voor ons, stofwormen, totaal onbekende reden verscholen liggen die maakt
dat de Schepper aan de ene kant de grootste symmetrie en aan de andere kant het
absolute tegendeel daarvan aanhoudt! Waarom is het ene jaar dan niet gelijk aan
het andere, waarom niet de ene dag net als de andere?
[3] Kijk, als je de zaken zo
beschouwt, moet het zogenaamde symmetrisch gezonde mensenverstand veel vinden
dat zij met de behoorlijke scherpte van haar heldere verstand zou kunnen
bekritiseren. Maar dan komt de grote Meester Zelf en zegt: 'Schoenmaker, je
kunt slechts oordelen zover je leest gaat, -maar hoger niet!'
[4] Zoals wij nu in Gods grote
schepping overal zien dat een schijnbaar ongelooflijke, chaotische wanorde
verbonden is met de grootste orde, zo zie ik dat ook bij de verschillende
openbaringen van God aan de mensen van deze aarde. Hij, als de enige Schepper,
wist het best wat in de verschillende tijden en voor de verschillende volken
het meest geschikt was voor hun geestelijke ontwikkeling.
[5] Hij heeft er zeker heel wijze redenen
voor om in de loop der tijd een eens gegeven leer net zo te laten verwelken als
de talloze kruiden en bloemen op aarde. Maar het zaad dat zich uit de bloem
ontwikkelt, net als de zuivere, levende waarheid, verwelkt niet, maar leeft
steeds maar door.
[6] Als wij echter zien dat de
Schepper bij al de ons bekende, levendragende dingen al het tijdelijk nodige,
en mooie uiterlijke na verloop van tijd laat vergaan en tenslotte alle zorg
besteedt aan de ontwikkeling van het innerlijke leven, moeten wij ons dan
verbazen als wij dat ook zien gebeuren met de openbaringen?
[7] Zonder een aards gesproken woord
kan een nog zo zuivere leer ons niet bereiken. Het gesproken woord is echter
stoffelijk en moet tenslotte wegvallen als de innerlijke, zuivere geest zich heeft
ontwikkeld. En zo gaat in de loop der tijden met de uiterlijke godsdiensten ook
de uiterlijke glans altijd in iets bedenkelijkers over, maar daarvoor in de
plaats ontwikkelt zich op de achtergrond langzaam maar zeker een zuivere,
geestelijke kracht en waarheid van een eerdere openbaring van God aan de
mensen. -Is het niet zo, vriend Risa?"
[8] RISA zegt: "Broeder Hebram,
ik bewonder je! Bij God, je hebt nu met je bijzonder wijze woorden mijn hele
manier van denken veranderd, en daarvoor ben ik je echt dankbaar! Het is, zoals
je het me nu hebt uitgelegd. Hoe ik er ook over nadenk, het geheel wordt me nu
steeds duidelijker! Kortom, je hebt het in alle opzichten gewonnen van mijn
verstand! Daar ben ik je veel dank voor verschuldigd."
65
Levenslessen voor beginners
[1] Hier draai IK Mij om en zeg tegen
Hebram: "Wel, wel, je hebt al grote vooruitgang geboekt in de wijsheid,
net als jullie allen. Werkelijk, aan zulke leerlingen kan men veel vreugde
beleven en zij zullen al gauw als goede arbeiders in de wijngaard van God te
gebruiken zijn! Maar op één ding wil Ik jullie allen toch wijzen, en dat ene
bestaat hierin:
[2] Jullie lijken nu op die eerste
bloempjes die in het voorjaar snel hun kopjes zo heerlijk boven de kale grond
verheffen. Als er verder geen vorst komt, gaat het goed met zulke vlijtige
bloempjes, komen er echter, zoals zo vaak in het voorjaar, na warme dagen weer
enige dagen met ijselijke vorst, dan laten zulke vroege bloempjes graag hun
heerlijk getooide kopjes hangen en verdorren dan vaak geheel.
[3] Ik zeg jullie: Een mens beseft
vaak heel goed wat waar is, maar als er zich veel donkere wolken met allerlei
in verzoeking brengende onweders boven het gemoed van de mens beginnen samen te
pakken, wordt het somberder en somberder in het mensenhart en hij ziet dan heel
veel niet meer, wat kort daarvoor nog zo helder zichtbaar was voor zijn ziel.
[4] Bewaar daarom dat wat je nu hebt
beleefd, zorgvuldig in je hart en verhef je mooi getooide kopjes pas dan boven
de aardbodem van jullie uiterlijke menszijn, als de beproevingsdagen met vorst
voorbij zullen zijn. Waarlijk, dan zal jullie kennis door geen rijp meer
vernietigd kunnen worden!
[5] Alles heeft tijd nodig aleer het
gedegen en houdbaar wordt, en dat is ook zo met de kennis van de mensen. Onder
gunstige omstandigheden wordt er het nodige vaak vlug geleerd en ook begrepen,
-maar door andere verschijnselen ook net zo snel weer vergeten! Probeer daarom
alles wat je hoort meer met je hart dan met je hoofd te bevatten, dan behoud je
het ook!
[6] Als je een bloem beschouwt, geniet
je zeker van haar mooie vorm. Maar wat heb je aan die vreugde, want die is toch
net zo vergankelijk als de bloem die haar teweegbracht?! Maar de kracht van de
bloem moet neerslaan in het binnenste van het omhulsel waarin het levende zaad
wordt bewaard en verzorgd, en zo moet ook jullie uitwendige vreugde verwelken,
en haar kracht moet afdalen naar de oerbasis, waar het eeuwige, geestelijke
leven wordt bewaard en verzorgd. Dan zal daaruit tesamen met de geest een eeuwigdurende
vreugde over diens ware, innerlijke schoonheid ontstaan die geen rijp op
enigerlei wijze meer zal kunnen deren.
[7] Maar let nu goed op, want Ik zal
nu wat nader ingaan op de zaken waarover Cyrenius nadere uitleg heeft
gevraagd!"
[8] Toen richtte IK Mij tot Jarah en
Josoë en zei tegen hen: "En jullie, beste kinderen van Mij, kunnen nu een
poosje naar de keuken naar de dochters van onze Marcus gaan, die zullen jullie
heel wat te vertellen hebben over wat zij nu in de laatste paar dagen bij hun
kokerij zoal hebben beleefd, dat zal voor jullie erg nuttig zijn. Want dat wat
Ik verder de gasten ga uitleggen, lijkt op een brood dat zo hard is als steen
en je hebt er heel sterke en goed ontwikkelde tanden voor nodig om zo'n hard
stuk brood goed te kunnen kauwen opdat het daarna de gevoelige maag van de ziel
niet tot last is en pijn en schade veroorzaakt. Later, als de tanden van jullie
gemoed sterker worden, zal dit soort zaken jullie ook worden verteld!"
[9] Jarah verlaat niet zo graag haar
plaats, maar Josoë zegt tegen haar: "Kom, beste Jarah, ga maar opgewekt
met mij mee! Want wat de Heer wil, moet men altijd met een vrolijk hart meteen
doen. Dat begrijp jij toch beter dan ik, sta dus maar vlug van je plaats op en
kom met mij mee zoals de Heer dat wil! Dan staat Jarah op en gaat met Josoë het
huis van Marcus binnen, waar zij volgens huiselijke traditie door diens
dochters heel vriendelijk wordt ontvangen en al gauw wordt er druk gepraat en
de kinderen converseren tot het vallen van de avond heel gezellig, terwijl ze
elkaar van alles op de hoogte brengen.
[11] Maar IK richt Mij nu tot Cyrenius
en zeg: "Nu, beste vriend, kun je luisteren naar wat Ik je als antwoord
zal geven op je tamelijk uitvoerige vraag. Daar moet je je dan aan houden, net
als ieder, die het zal horen!"
[12] Hier wilde Suetal Raphaël nog
toefluisteren dat Ik nu eindelijk wat ging zeggen, maar Raphaël gaf hem ernstig
een teken om zijn mond te houden en daarop zweeg hij dan ook, en Ik sprak als
volgt verder:
66
De geslachtelijke omgang van mannen en vrouwen
[1] "Kijk, het verwekken van een
mens is een bijzondere aangelegenheid! Om een goede en gezonde vrucht te
verwekken, moeten twee volwassen mensen, en wel een man en een vrouw, een
juiste zielsverwantschap hebben, omdat ze anders moeilijk of ook vaak helemaal
niet door de bekende geslachtsdaad tot bevruchting zullen komen.
[2] Als nu een man en een vrouw in
hart en ziel aan elkaar verwant zijn, moeten zij ook een huwelijk aangaan en
volgens de natuurlijke orde alleen maar dan tot de geslachtsdaad overgaan als
zij in goede harmonie een levende vrucht willen verwekken. Alles wat meer
beoogt dan dat, is tegen de orde van God en de natuur en daarom een kwaad, en
een zonde die bijna zo slecht is als die van Sodom en Gomorra!
[3] Als een man veel zaad heeft, laat
hij dat dan in een andere akker zaaien op de goede wijze van de oude vaderen en
patriarchen, dan zondigt hij niet. Maar als hij er alleen maar heimelijk op uit
trekt om zijn lusten bij veile deernen te bevredigen en zich zo te vermaken
zonder een vrucht te verwekken, begaat hij daardoor zeker een grove
Sodomitische zonde, zowel tegen de goddelijke als tegen de natuurlijke orde!
[4] Alleen een jonge man, wiens
geslachtsdrift door de bekoorlijkheden van een meisje zodanig is aangewakkerd
dat hij zichzelf nauwelijks meer meester is, mag gemeenschap hebben met een
maagd, met of zonder verwekking van een vrucht. Maar na de gemeenschap moet hij
naar eer en geweten dat aan haar betalen wat Mozes heeft voorgeschreven. En
ontstaat er na zo'n door de nood veroorzaakte gemeenschap een vrucht, dan moet
hij de maagd het tien tot honderdvoudige geven van datgene wat hij volgens
Mozes aan haar schuldig was als er géén vrucht uit de geslachtsdaad was
voortgekomen. Want een maagd brengt voor zo'n man een grootoffer waar leven en
dood mee gemoeid is! Als een man daarna zo'n maagd kan trouwen, moet hij dat
niet nalaten, want, zoals gezegd, zij heeft hem een groot offer gebracht en hem
van een bedwelmende last bevrijd.
[5] Maar in het vervolg moet zo'n door
zijn geslachtsdrift gedreven man meteen een fatsoenlijke vrouw huwen en in
noodgevallen, in goed overleg met zijn wettige vrouw, ook een bijvrouw, zodanig
dat er geen ruzie en onmin door ontstaat. Als zo'n man zichzelf echter kan
verloochenen, zal hij daardoor al gauw, gemakkelijker dan een ander, een
hogere, geestelijke genade van het innerlijke leven deelachtig worden.
[6] Hoe men aan een wettige vrouw moet
komen, heeft Mozes reeds volgens de hemelse orde voorgeschreven en dat moet ook
zo blijven tot aan het einde der wereld.
[7] Uit wat je nu hebt gehoord kun je
gemakkelijk opmaken wat ontucht is en waarom Mozes dat als een zware zonde
verboden heeft. Want God heeft de mensen alles volgens de goddelijke orde
voorgeschreven. Wie zich aan die orde houdt, zal ook de vruchten van de zegen
van boven oogsten; wie echter in strijd met die orde handelt, zal de vruchten
van de vloek oogsten.
[8] Als een door geslachtsdrift
opgewonden man in zijn grote nood zijn kwellende vuur niet op een natuurlijke
wijze blussen, dan raad Ik hem aan om herhaalde malen in koud water te baden en
innig te bidden om verzachting van deze plaag, dan zal deze spoedig van hem
worden weggenomen. Iedere andere manier is slecht en wordt de bron van verder
kwaad en dat kwaad heet zonde en veroorzaakt ook weer zonden.
[9] Tevens
moet ook alle ouders op het hart gedrukt worden dat zij hun volwassen kinderen
niet bloot moeten stellen aan prikkelende gevaren! Want brandbaar materiaal kan
gemakkelijk ontvlammen, maar als de vlammen er eenmaal aan alle kanten
uitslaan, lukt snel blussen vaak niet meer en iedere vlam vraagt zijn offer! Na
het blussen wordt de schade die zij veroorzaakt heeft al gauw zichtbaar. .
[10] Daarom
moeten vooral de maagden goed gekleed, maar nooit uitdagend gekleed gaan en de
jongemannen moeten niet aan het nietsdoen overgeleverd worden, want nietsdoen
is altijd de verwekker van alle ondeugden en zonden.
[11] Wie
echter eenmaal met een fatsoenlijke vrouw is getrouwd, is tot de dood aan haar
gebonden en de scheidingsoorkonde van Mozes heft voor Gods orde de echtbreuk
niet op als zo'n man dan met een ander zou trouwen. Trouwt de gescheiden vrouw,
dan breekt ook zij het huwelijk. Kortom, wie na de echtscheiding trouwt, is een
echtbreker, wie daarna niet trouwt, is dan ook geen echtbreker.
[12] Geestelijk pleegt ook diegene
overspel, die een reeds getrouwde vrouw aankijkt en daarbij in zijn hart het
plan opvat om haar door allerlei verleidingen tot echtbreuk te verleiden, ook
al heeft het geen resultaat.
[13] Laat je je echter betoveren door
de bekoorlijkheden van de vrouw van je naaste, dan bega je ook echtbreuk, want
daarmee heb je de vrouw van je naaste tot hoer gemaakt en met haar hoererij
bedreven. En dat is een grote en grove zonde voor God en voor de mensen, ook
wanneer je met de andere vrouw een vrucht hebt verwekt. Maar het kwaad is
natuurlijk nog groter als je met de vrouw van je naaste alleen maar terwille
van de blinde en stomme drift der wellust hoererij hebt gepleegd. Zulke
zondaren zullen moeilijk deel krijgen aan het hemelrijk."
67
Bepaalde uitzonderingen bij seksuele omgang
[1] "Als de vrouw van een naaste
echter bijvoorbeeld niet door haar wettige man bevrucht kan worden en toch
sterk verlangt naar de verwekking van een vrucht in haar en dat aan jou vraagt,
zeg dat dan tegen haar man! Vindt hij het goed, dan kun je die wens zonder te
zondigen inwilligen. Als de vrouw bevrucht wordt en na de verstreken tijd
nogmaals die wens uit en haar man is het daar mee eens, dan mag je, als je
ongehuwd bent, de vrouw weer net eender ter wille zijn. Ben je echter zelf de
man van een vruchtbare vrouw, dan moet je je kracht niet aan je vrouw
onttrekken, want daarvoor heeft Mozes je toegestaan, naast de ene wettige
vrouw, speciaal als zij onvruchtbaar mocht zijn, één of naar behoefte ook meer
bijvrouwen te hebben, maar altijd alleen als de wettige vrouw daarmee instemt.
Zou dit haar echter veel verdriet doen, dan wordt het tijd de bijvrouwen te
laten gaan, zoals ook Abraham Hagar liet gaan, die hij genomen had omdat zijn
vrouw Sarah zo lang onvruchtbaar was.
[2] Als echter een vrouw, die haar
wettige man verlaten heeft, uit een vreemd land zou komen en zich dan als een
ongetrouwde vrouw bij iemand zou voordoen en zou verzwijgen dat zij al aan een
man toebehoorde, dan begaat hij die haar tot vrouw neemt, geen zonde; ook dan
niet, als hij later zou vernemen dat zij al getrouwd was maar haar man
heimelijk had verlaten vanwege zijn hardvochtigheid en onvruchtbaarheid. Want
toen hij de vreemde tot vrouw nam, wist hij niet dat zij al getrouwd was, en
toen hij dat naderhand vernam, was zij al zijn vrouw, van wie hij dan, zonder
als echtbreker te zondigen, slechts door de dood kan worden gescheiden.
[3] Bij dit soort aangelegenheden zijn
er al vaak heel wrede dingen gebeurd. De nieuwe echtgenoot probeerde dan, als
hij onder de wet van Mozes stond en de vreemde vrouw hem te lastig werd, van
haar af te komen door heimelijk naar haar eerste man te gaan en de ontrouwe, overspelige
vrouw aan hem te verraden. Het gevolg was, dat zo'n vrouw dan werd gestenigd en
de beide mannen weer opnieuw wettig een vrouw konden zoeken. Maar daar zal een
eind aan moeten komen!
[4] Ik zeg jullie: In zo'n geval moet
een ongetrouwde man niet eerder een vreemde trouwen dan dat hij zich precies op
de hoogte heeft gesteld van al haar vroegere omstandigheden! Levert dat niets
op en voelt hij zich erg tot de vreemde vrouw aangetrokken, dan moet hij haar
huwen. Verneemt hij dan later toevalligerwijs haar vroegere, burgerlijke staat,
dan mag hij haar niet verraden, maar hij moet haar op dezelfde goede manier
behouden als waarop hij haar heeft genomen. De vrouw kan door zeer trouw te
zijn aan haar nieuwe gemaal, haar vroegere zonde goedmaken. Want God is geen
onrechtvaardige rechter en weet de zwakheden van het menselijke lichaam precies
af te wegen en er rekening mee te houden. Iemand, die zijn vrouw vermoordt, is
erger dan een vrouw die echtbreuk pleegt!
[5] Stel dat er eens twee buren zijn,
waarvan de ene bij zijn vrouw geen vrucht kan verwekken omdat hij in zijn
jeugd, doordat er niet goed op hem werd gelet, zijn vruchtbaarheid te veel
heeft verzwakt, terwijl de andere buurman, afgaande op zijn grote aantal
gezonde kinderen een sterk voortplantingsvermogen bezit omdat hij overal en
altijd op de juiste manier heeft geleefd en in zijn jeugd goed is opgevoed. Hoe
zou het zijn, als de onvruchtbare buurman naar de vruchtbare ging en hem vroeg
in zijn plaats met zijn grote vermogen bij zijn vrouw een vrucht te verwekken,
en als de vruchtbare buurman dat zou doen uit werkelijke liefde voor zijn goede
en argeloze buurman, zonder daarbij ook maar enige gedachte te hebben om
wellustig met de vrouw van de buurman om te gaan, wat erg zondig zou zijn? Wel,
dat zou dan geen zonde zijn en nog minder een echtbreuk, maar zo'n handeling,
waar met geen woord over gesproken zou worden, zou zelfs een te prijzen geheime
liefdedienst zijn. Het moet geheim zijn, omdat buiten de genoemde personen
niemand daar iets van moet weten, vanwege de eer van de onvruchtbare buurman,
en opdat niemand zich daaraan zou ergeren. "
68
Over zondig geslachtsverkeer
[I] "Als een ongehuwde of een
reeds getrouwde man met de sensuele vrouw van zijn buurman zonder diens
medeweten seksuele omgang heeft, is dat schandelijke hoererij. Zo'n vrouw is
dan een echte hoer en de betreffende mannen zijn dan echte hoerenlopers, die
als zodanig nooit het rijk van God zullen binnengaan omdat deze schandelijke
hoererij alle goede gevoelens in hun ziel sloopt en al het geestelijke doodt.
[2] Dergelijke hoererij is derhalve
geen haar beter dan echtbreuk en vaak zelfs nog veel erger. Want bij echtbreuk
kunnen omstandigheden meespelen die het begaan van deze zonde veel minder erg
maken, en waard zijn dat de rechter deze zwaar mee laat wegen. Maar bij
hoererij kunnen nooit wat voor verzachtende omstandigheden dan ook meespelen,
want daar gaat het enkel en alleen maar om verderfelijke geilheid en daar hoeft
de rechtbank ook geen enkele consideratie mee te hebben.
[3] Een vrouw, die zich zonder enige
aantoonbare noodzaak gemakkelijk daartoe laat verleiden, is slecht en verdient
niet de minste consideratie, want zwakheid verontschuldigt hier niets omdat
iedere vrouw door het juiste vertrouwen op God voldoende kracht kan krijgen.
Maar nog slechter is een vrouw die de mannen zelf in haar overspelige net lokt
om tijdens afwezigheid van haar echtgenoot met hen te hoereren!
[4] Net zo schandelijk misdadig
handelt een vrijgezel, en een getrouwde nog erger, als hij getrouwde vrouwen verleidt,
in het verborgene geslachtelijke omgang met hen heeft en hen daarvoor betaalt.
Want zo'n man verleidt ten eerste de vrouwen tot schandelijke ontrouw, en maakt
ze in de tweede plaats bijna geheelonvruchtbaar , waarmee hij als een kwade
storm de akkers verwoest zodat daar nooit meer met vrucht enig zaad gezaaid kan
worden.
[5] Tot deze zelfde categorie moeten
ook ongehuwde en gehuwde mannen gerekend worden die tegen betaling met
ongehuwde meisjes verkeren, en zo'n veile deern is net zo goed een hoer als de
een of andere getrouwde vrouw die voor geld of andere geschenken te koop is.
[6] Laat de jonge vrouwen maar vlijtig
zijn en hun leven met werk vullen, dan zullen ze nooit behoeven te zeggen dat
zij door armoe gedwongen werden, want iedere behoorlijke man houdt van een
vlijtige en werklustige jonge vrouwen zal haar geen gebrek laten lijden. Als
een werkgever echter een gierig en hard mens is, wel, ga dan uit zijn dienst
weg en zoek een andere. Voor een vlijtige en nijvere jonge vrouw zal het echt niet
zo moeilijk zijn een goede betrekking te vinden waar zij zeker geen gebrek zal
lijden!
[7] Maar het slechtst zal het eens
diegenen vergaan, die er alles op zetten om zulke vlijtige, jonge vrouwen of
zelfs jonge meisjes met allerlei geschenken te verleiden. Heus, zulke mannen,
of ze nu wel of niet getrouwd zijn, lijken op verscheurende wolven in
schaapskleren en zij zullen hun loon oogsten!
[8] Wie echter een meisje of een maagd
of een vrouw met geweld neemt, moet hier al zijn straf ondergaan! Het geweld
mag zijn wat het wil, lichamelijk of het verleiden door kostbare geschenken,
dat maakt voor deze misdaad geen verschil. Ook overredingskracht of het gebruik
van magische, verdovende middelen, waardoor de vrouw zich schijnbaar vrijwillig
ten dienste stelt aan de begeerte van de man, doet niets af aan de grootte van
deze zonde, ook dan niet als werkelijk een vrucht verwekt zou worden, want zo'n
verwekking gebeurt tegen de wil van beide partijen en maakt daarom de misdaad
niet minder erg.
[9] De meest verwerpelijke sexuele
daad bestaat echter uit het schenden van knapen en in het erbij betrekken van
andere ledematen en delen van het vrouwenlichaam dan die welke God daarvoor
bestemd heeft, of zelfs in het schenden van dieren. Deze schenders moeten voor
altijd geheel uit de menselijke maatschappij gebannen worden.
[10] Als men over zulke misdaden
rechtspreekt, moet men er altijd rekening mee houden welk ontwikkelingspeil
zo'n ontspoorde man of vrouw heeft. Ook moet onderzocht worden of zo'n mens
soms door een kwade geest bezeten is, die hem of haar daartoe aandrijft. In het
eerste geval moet de gemeenschap ervoor zorgen dat zo'n zwak begaafd mens in
een goed opvoedingstehuis wordt ondergebracht, waar hem net als een bedorven
kind zolang discipline wordt bijgebracht tot hij een ander mens is geworden.
Want als zo'n mens zijn dierlijke instincten heeft overwonnen, en als zijn
verstand weer helder is, zal hij ook een reiner leven beginnen en niet
gemakkelijk meer in zijn oude, dierlijke natuur terugvallen. In geval van
bezetenheid moet zo iemand achter slot en grendel worden gezet, want zulke
mensen moeten meteen, vanwege hun grote overlast, uit de vrije
mensengemeenschap worden verwijderd.
[11] Als zij eenmaal goed zijn
opgeborgen, moeten zij door vasten en door gebeden in Mijn naam genezen worden.
Als ze weer genezen zijn, en aantoonbaar is dat zij hun onreine bezetenheid
kwijt zijn, kunnen ze weer hun volledige vrijheid terugkrijgen."
69
Maatregelen tegen geslachtelijk losbandig leven
[1] CYRENIUS zegt: "Heer, indien
er nog geen mens te vinden zou zijn met een geest die zo sterk is, dat
zulke kwade geesten die het lichaam van een mens in bezit genomen hebben, zich
voor zijn wil en woord moeten buigen, zijn dan mogelijkerwijs soms natuurlijke
middelen te gebruiken? In ieder geval in die mate, dat zo'n mens dan door de
kracht van het woord en de wil van een mens die geestelijk nog niet zo sterk
is, van zijn kwaad bevrijd zou kunnen worden?
[2] IK zeg: "Het eerste middel op
natuurlijk gebied is het vasten. Men geve zo'n mens per dag slechts éénmaal een
stuk roggebrood van een half pond en daarbij slechts één kruik water. Om de
andere dag kan men hem eventueel wat aloësap, afhankelijk van de natuurlijke
aard van de bezetene vermengd met een of twee druppels bilsensap geven. Deze
natuurlijke hulp zal goed werken, maar zal slechts volledig helpen in
combinatie met gebed en het in Mijn naam opleggen der handen. Over het algemeen
moet de rechter in zulke gevallen in zijn hart steeds bedenken, dat de
misdadiger die hij voor zich heeft slechts een erg afgedwaald mens is en geen
complete duivel.
[4] Is een mens echter hardnekkig in
zijn uitspattingen en daarbij noch onontwikkeld of bezeten, dan kan men wel een
harde tucht op hem toepassen.
[5] Betert zo'n mens zijn leven en
begint hij met juist inzicht zijn zonde te verafschuwen, dan kan hij ook met
meer liefde behandeld worden. Betert zo'n mens zijn leven echter helemaal niet
en blijft hij zichtbaar zijn losbandigheid koesteren -wat zo'n geile bok nooit
geheel kan verbergen dan kan hij, als het iemand is die enige opleiding heeft
genoten, uit de gemeente verstoten worden naar een ver woest gebied, waar de
grote ontbering hem wel tot bezinning zal brengen. Als hij zijn leven betert,
zal het hem wel beter vergaan -zo niet, zal het woeste land hem uitputten.
[6] Betreft het een mens van geringere
beschaving en levert het tuchtigen noch het vasten wat op, dan kan hij door een
kundig arts gecastreerd worden en daardoor kan zijn ziel worden gered. Er zijn
mensen die zichzelf hebben verminkt terwille van het rijk van God. Derhalve kan
het - maar alleen in het genoemde geval -nodig zijn dat de plaatselijke
rechtbank tot castratie laat overgaan, want in dit geval is het beter verminkt
in het rijk van God te komen, dan onverminkt in de hel! Nu zul je wel weten,
hoe alles wat het gevolg is van de vleselijke lust, gerechtelijk behandeld moet
worden! Ik voeg er echter nog aan toe, dat in de toekomst alleen zo, zoals
jullie het nu van Mij hebben gehoord, in gelijksoortige gevallen moet worden rechtgesproken.
[7] Mozes heeft voor dergelijke
misdaden steniging en de vuurdood voorgeschreven, maar dat moet slechts in
uitzonderlijke gevallen, als afschrikwekkend voorbeeld, aan totaal verstokte
zondaars voltrokken worden. Ik hef de wet van Mozes niet op, maar geef slechts
de raad zó lang in alles met mildheid te handelen tot een te grote
verdorvenheid noodzaakt tot uiterste gestrengheid.
[8] Wees als rechters zacht en
rechtvaardig door de ware naastenliefde, dan zullen jullie eens ook een
zachtzinnig en mild, rechtvaardig oordeel ondergaan. Want met welke maat jullie
meten, met dezelfde maat zullen jullie ook worden gemeten.
[9] Als jullie barmhartig zijn, zullen
jullie ook barmhartigheid ondervinden; zijn jullie echter streng en
onverbiddelijk in je rechtspraak en oordeel, dan zullen jullie eenmaal strenge
en onverbiddelijke rechters tegenover je vinden.
[10] Bedenk bij zulke rechtszaken, dat
ziel en geest van de mens heel gewillig en kneedbaar zijn, maar het lichaam is
en blijft zwak, en er is niemand die zich beroemen kan op de sterkte van zijn
lichaam.
[II] In de eigenlijke zin van het
woord kunnen er nu nog geen geestelijk wedergeborenen zijn, want de mensen
zullen pas dan tot de ware en algehele, geestelijke wedergeboorte komen, als de
Mensenzoon Zijn opdracht helemaal heeft vervuld.
[12] Onthoud dit dus en handel
daarnaar!"
70
Wanneer echtscheiding geoorloofd is
[I] CYRENIUS zegt: "Hartelijk
dank daarvoor, want nu ben ik helemaal voorgelicht over iets, dat mij altijd
veel hoofdbrekens kostte bij het vellen van een goed oordeel. Ik geloof dat er
nu nauwelijks een geval meer denkbaar is waarbij ik nog zou twijfelen hoe te
moeten oordelen. Maar één vraag houdt mij nog erg bezig en dat is: Is er nu
helemaal geen omstandigheid, waarbij men een eenmaal gesloten huwelijk kan
ontbinden en de beide partijen, zonder zich schuldig te maken aan de
noodlottige zonde van echtbreuk, weer kunnen hertrouwen?"
[2] IK zeg: "O ja, zulke gevallen
kunnen zich zeker voordoen, bijvoorbeeld: Als een man een vrouw trouwt, die er
heel aantrekkelijk vrouwelijk uitziet, maar in de huwelijksnacht tweeslachtig
blijkt te zijn. In zo'n geval kan, als dat geëist wordt, het huwelijk meteen
worden ontbonden. Maar het is natuurlijk wel zo: Zonder klagers zijn er ook
geen rechters op aarde. Voor dit soort gevallen zou er eigenlijk een wet moeten
zijn tengevolge waarvan zo'n huwelijk helemaal niet mogelijk is, en waarbij
degene, die van zichzelf wel weet dat hij niet deugt voor een huwelijk, als
bedrieger ter verantwoording geroepen en tot schadevergoeding veroordeeld kan
worden. Maar wat hier gezegd is van de vrouw, geldt ook als de man niet
volledig man is. Als de vrouw hem verlaat en met een ander trouwt begaat zij
geen echtbreuk.
[3] Bij mannen kunnen er echter ook
zijn die zichzelf gecastreerd hebben terwille van het Rijk van God, of die al
in hun jeugd om de een of andere wereldse reden zijn gecastreerd, terwijl er
ook zijn die zo geboren worden. Al die mannen zijn geheel ongeschikt voor het
huwelijk en hun ongeschiktheid bepaalt van tevoren reeds dat een eventueel
huwelijk verbroken mag worden.
[4] Ook kan één van de beide partijen
een zodanig lichamelijk gebrek hebben, dat de andere partij daarmee onmogelijk
kan leven. Zo'n huwelijk kan ook ontbonden worden -maar alleen als de ene
partij vóór het huwelijk niets heeft kunnen merken van het gebrek. Als hij of
zij ondanks voorkennis toch het huwelijk is aangegaan, is het huwelijk geldig
en kan niet worden ontbonden! Zulke gebreken, die een ontbinding van een reeds
gesloten huwelijk mogelijk maken, zijn bijvoorbeeld: verborgen bezetenheid van
de ene of de andere partij, periodieke waanzin, een verborgen kwaadaardige
huidziekte, kankergezwellen, het hebben van luizen, een ongeneeslijke
longtering, vallende ziekte, het geheel niet functioneren van minstens twee
zintuigen, het lijden aan jicht en een verpestende stank van het lichaam of de
adem.
[5] Als de gezonde partij er vóór het
huwelijk niets van wist dat de andere partij een van de bovengenoemde gebreken
had, kan hij meteen na het voltrekken van het huwelijk weer de algehele
ontbinding eisen en die moet worden verleend! Want in deze gevallen is de
gezonde partij bedrogen, en het bedrog ontbindt iedere overeenkomst en dus ook
het huwelijk.
[6] Als zulke echtgenoten zich in onderling
overleg niet willen laten scheiden, is het huwelijk als geldig te beschouwen en
later kan het behalve van tafel en bed niet meer worden ontbonden, want dan
geldt jullie gezegde: Volenti non fit iniuria (Gewild recht is geen onrecht)!
[7] Behalve deze gevallen zijn er
haast geen andere die als reden voor een geldige echtscheiding geaccepteerd
kunnen worden.
[8] In alle andere onaangename
gevallen moeten de echtelieden tot de dood geduld met elkaar hebben, want als
de jonge echtgenoten de honing van het huwelijk smaakte, dan moeten zij de gal
van het huwelijk ook leren accepteren.
[9] De honing van het huwelijk is toch
al het slechtste deel ervan, want pas bij het bittere deel van het huwelijk
begint de gouden levensernst. Die moet echter overal zijn intrede doen, want
kwam die niet, dan zou het slecht gaan met het zaad voor de hemelen.
[10] Vaak begint pas tijdens bittere
levensernst het zaad tot leven te komen en zich te ontwikkelen, terwijl dit
tijdens een doorlopend honingleven net zo verstikt zou zijn als een vlieg, die
zich gretig in de honingpot stort en door de te grote zoetheid van de honing
het leven Iaat. -Is alles je nu duidelijk?"
71
Nog meer raadgevingen voor echtparen en rechters
[1] CYRENIUS zegt: "Ja,
Heer en Meester van boven! Iets is er echter nog wat ik zou willen weten, en
dan is het huwelijk uitputtend behandeld.
[2] Stel dat een man die geheel
volgens de regels leeft, een vrouw heeft met een zeer zinnelijke natuur -zoals
er zulke nooit tevreden te stellen vrouwen jammer genoeg veel zijn. Die
zinnelijke vrouw verlangt dagelijks van haar man zelfs meerdere malen
bevrediging en kalmering van haar lichamelijke behoeften. De man zegt weliswaar
tegen de vrouw: ' Je bent in verwachting en hebt nu gedurende de tijd die God
daarvoor bestemd heeft, rust nodig, opdat je je in je gezegende toestand geen
kwaad en onnodig lijden op de hals haalt door de nutteloze bevrediging van je
lichaam.'
[3] Maar de zinnelijke vrouw wil niets
horen en weten van deze goede raad en verlangt onstuimig van haar man dat hij
haar wens inwilligt. Als de man doet wat zijn vrouw wil, begaat hij duidelijk
ontucht met haar en zondigt hij volgens uw woord tegen de goddelijke orde.
Wijst hij haar echter af, dan zondigt hij tegen de wil van zijn vrouwen
noodzaakt haar tot allerlei onnatuurlijke bevrediging en of tot overspel en
hoererij met andere mannen.
[4] Anderzijds zijn er echter ook
zulke geile bokken van mannen die hun arme, fatsoenlijke vrouwen vaak zelfs een
paar uur voor de bevalling nog niet met rust laten. Daarover wordt vaak luid
geklaagd, maar hoe moet een wijze rechter nu een uitspraak doen die
rechtsgeldig en zowel voor God als voor ieder weldenkend mens aanvaardbaar is?
[5] Als de nette man of de
fatsoenlijke vrouw terwille van de goede orde en het Rijk van God echtscheiding
aanvraagt, moet die dan gegeven worden of niet?"
[6] IK zeg: "Ja, in dat geval kan
na een verzoek van de ene of de andere partij een echtscheiding worden
uitgesproken. Echter geen volledige, maar toch méér dan alleen van tafel en
bed, namelijk ook van de wederzijdse verzorgingsplicht en van het erfrecht.
Deze twee zaken houden bij een geringere scheidingsreden pas op als de ene
partij langer dan drie jaar zonder deugdelijke reden geheel bij de slechts van
tafel en bed gescheiden andere partij is weggebleven en zich niet meer om de
achtergelaten partij heeft bekommerd, maar alleen eigen plezier heeft gezocht.
[7] Bij de scheiding, die moet volgen
op aanvraag van de goede partij in het door jou genoemde geval, vervalt ook
meteen iedere andere op wat voor gronden dan ook gebaseerde aanspraak op recht.
[8] Maar er moet streng op worden
toegezien dat de scheiding pas dan wordt gegeven, als de goede partij daar om
vraagt en de slechte partij daarin toestemt. Als de laatste niet toestemt, maar
beterschap belooft, moet ook aan de goede partij geen scheiding worden
toegestaan, maar men moet het slechts ambtelijk aantekenen en de klager tot
geduld manen.
[9] Als echtgenoten die zó gescheiden
zijn, weer eendrachtig samen willen leven, behoeven zij niet opnieuw te
trouwen, maar treedt op verlangen van beide partijen de oude verbintenis weer
volledig in werking en een mogelijk nogmaals gevraagde scheiding ka.n hen niet
meer scheiden, behalve in noodgevallen van tafel en bed.
[10] Als een man echter een vrouw
heeft die veel van hem verlangt en hij geeft haar zonder hartstocht, als hij
daartoe in staat is, datgene, wat zij wil, dan begaat hij daar niet zo'n grote
zonde mee tegen de orde van God, want de natuur van zo'n vrouw lijkt op een
droge bodem, die de tuinman in de hete zomer vaker begieten moet als hij zijn
planten wil behouden. Als dan de vochtige herfst komt, is de bodem vochtig
genoeg. Daarbij moet deze man zijn vrouw ijverig geestelijk bewerken en vormen,
en dat zal hem goede vruchten opleveren.
[11] Geduld is echter altijd beter dan
het beste recht.
[12] Een fatsoenlijke vrouw heeft
vanwege de grote geilheid van haar man méér recht om scheiding te eisen, dan
een man vanwege de grote geilheid van zijn vrouw. Want een eenmaal gezegende
vrouw heeft rust nodig gedurende de tijd die God de natuur van de vrouw heeft
voorgeschreven. Voor de man is geen tijd voorgeschreven en hij heeft dus
minder rust nodig voor zijn natuur dan de gezegende vrouw. Daarom moet men in
een rechtszaak eerder naar een gezegende vrouw luisteren dan naar een koele
man.
[13] Ook
moet er bij een man rekening worden gehouden met het leven dat hij vóór het
huwelijk heeft geleid, of soms een losbandige jeugd hem door veel zondigen koel
en onbekwaam heeft gemaakt. Bij een erg veeleisende vrouw doet die vraag echter
vrijwel niet terzake. Want als zij reeds als jonge vrouw zich vanwege het geld
aan een ontuchtig leven zou hebben overgegeven, zou haar natuur daardoor erg
zijn afgestompt, en als ze dan later nog de eerzame vrouw van de een of andere
man wordt, zullen haar lusten erg zijn bekoeld. Maar als een vrouw in haar
jeugd heel ingetogen haar hete bloed in toom heeft moeten houden ligt de
eventueel strafbare reden niet in de tijd van haar ongehuwde jonge
vrouwenstaat, maar alleen in de natuur van de vrouw, waar in dat geval het
gerecht nauwelijks iets mee te maken heeft.
[14] Tegen het geweld van de natuur is
iedere nóg zo wijze rechterlijke uitspraak een loos gebaar. Daarom zouden bij
een ontvlambare vrouw ook passende middelen van natuurlijke oorsprong toegepast
moeten worden en tevens passende lessen voor het hart van de vrouw, en dan zal
het wel beter met haar gaan. -Kijk, zo moet in dit geval gehandeld worden. Heb
je soms nog bedenkingen, zeg het dan!"
72
Onderzoek van toekomstige echtparen
[1] CYRENIUS zegt: "U heeft
zojuist iets over natuurlijke middelen gezegd, waaruit zouden die kunnen
bestaan?"
[2] IK zeg: "Door op een
natuurlijke wijze matig te zijn! Een temperamentvol mens verbruikt altijd meer
energie dan iemand die koel is. Daarom zijn warmbloedige mensen gulziger dan de
koudbloedige en hun zin in veel en lekker eten en drinken groeit steeds.
[3] Als zulke mensen matig worden, of
op rantsoen gesteld, waarbij men hun vriendelijk uitlegt waarom men dat voor
hen doet en matigheid en schraler eten aanbeveelt, zal het bloed weldra
rustiger gaan stromen en de zinnelijke drift zal veel aan kracht beginnen in te
boeten, zonder enig nadeel voor de algemene gezondheid van het lichaam en de
ziel.
[4] Als echter bij een zeer
veeleisende vrouw, ook door langere handhaving van de gouden matigheid de
natuur nog geen merkbare keer heeft genomen, moet zij bij afnemende maan 's
avonds het aftreksel van gekookte sennabladeren met wat aloësap innemen,
ongeveer vier eetlepels vol. Niet iedere dag, maar alleen iedere derde of
vierde dag, en dan zal het er met de verhitte natuur van de vrouw wel beter uit
gaan zien.
[5] Pas als dit alles, aangevuld met
goede lessen, weinig of niets oplevert, kan op aanvraag van de man de vroeger
voor dit geval besproken echtscheiding van tafel en bed begonnen worden.
[6] In ieder geval moet de koele en
door haar wellustige man geplaagde vrouw tien keer eerder aangehoord worden -
vooral als zij zich reeds in gezegende omstandigheden bevindt - dan een door
zijn wellustige vrouw geplaagde man. Want een koele man heeft behalve de
middelen der moraal nog een aantal natuurlijke tuchtmiddelen waarmee hij de
opwinding van zijn vrouw heel heilzaam kan afkoelen, en de warmbloedige vrouw
zal er geen schade van ondervinden als de man, gedreven door zijn geheimgehouden
goede wil, haar zo nu en dan eens ernstig onderhoudt. Dat moet echter nooit
zijn oorsprong vinden in een onderdrukte woede of toorn, maar altijd in ware
naastenliefde, omdat het anders niet alleen geen nut heeft, maar alleen zou
schaden.
[7] Dit is nu de kern van alle dingen
wat betreft het huwelijk en alle mogelijke zonden, en overal ter wereld moet
men zich daarnaar richten.
[8] De staat moet zelfs een wettelijk
voorschrift maken dat de eenmaal gesloten huwelijken moreel zo goed mogelijk
gehouden moeten worden, en dat mensen die op een of andere wijze lichamelijke
of geestelijke gebreken hebben, niet tot het huwelijk toegelaten dienen te
worden, want uit zulke huwelijken kan nooit een volkomen gezegende vrucht voortkomen.
[9] Maar ook bij mensen zonder
gebreken moet onderzocht worden of de jonge bruidegom en de jonge bruid voor
elkaar geschikt.zijn.
[10] Als een gevolmachtigde, wijze
onderzoeker zaken vindt die moeilijkheden kunnen opleveren, moet hij wachten
met de toestemming voor het huwelijk en het toekomstige echtpaar heel duidelijk
op de kwade gevolgen wijzen, en hun vertellen dat de geldige toestemming tot
.het huwelijk niet gegeven kan worden zolang de genoemde zaken voort blijven
bestaan.
[11]
Ook moet zo'n door de staat gevolmachtigde huwelijkssluiter de trouwlustigen de
ernst en het hemelse, hoge doel van het gesloten huwelijk goed duidelijk maken.
[12] De gevolmachtigde moet dan pas
toestemming geven voor de huwelijksvoltrekking, als blijkt dat de trouwlustigen
steeds serieuzer werken aan de oplossing van hun problemen, en alleen maar
willen trouwen uit werkelijke liefde voor elkaar. Als teken van de
onverbreekbare echtverbintenis moet hij de belofte van trouw in een boek opschrijven,
met daarbij het jaar en de dag van de echtvereniging en hij moet steeds op de
hoogte blijven van de latere huwelijksomstandigheden - hoe die zich
ontwikkelen, goed of slecht.
[13] Daarom moeten deze wijze
gevolmachtigden voor het sluiten van huwelijken geen vreemde, in een gemeente
binnen gekomen, maar altijd uit de plaats afkomstige mensen zijn, die de
mensen, jong en oud, bijna zo goed als zichzelf kennen. Dan worden daardoor
.zeker de vele slechte huwelijken verhinderd, en er zal dan veel zegen zijn in
zo’n gereinigde gemeente.
[14] Het zou daarom goed zijn als er
in iedere grotere gemeente een rechterlijke macht voor huwelijkszaken zou
komen, die steeds over alle huwelijkszaken zou waken. Natuurlijk zou deze
rechtsmacht van zeer onbesproken gedrag moeten zijn, en aan het hoofd daarvan
zou overal een man moeten staan zoals Mathaël.
[15] Deze man zou er voor alles bij
huwelijken op toe moeten zien, dat een jonge man nooit onder de vierentwintig
jaar en een jonge vrouw nooit onder de twintig jaar een geldig huwelijk sluit.
Want deze leeftijd hebben zij minstens nodig om voldoende gerijpt te zijn voor
een. goed en ook geestelijk duurzaam huwelijk. Want te jonge echtelieden
richten elkaar door wederzijds zinnelijk genot te gronde, ergeren zich al gauw
aan elkaar en zo ontstaan de huwelijksmoeilijkheden.
[16] Daarom moet voortaan al het ware
geluk in het huwelijk afhangen van de genoemde huwelijksopperrechter. In de
gemeente waar een zeer wijze opperrechter zijn belangrijke ambt zal uitoefenen,
zal het er ook weldra het meest gezegend uit zien.
[17] Zo'n opperrechter zal dan ook de
opvoeding en de juiste tucht.van de kinderen in de hem toevertrouwde gemeente
met oog en hart begeleiden en hij zal alle narigheid met de geëigende middelen
weten te voorkomen. De weerspannigen zal hij tuchtigen en de ijverigen zal hij
prijzen voor al het goede en ware en hij zal ze belonen door hen te wijzen op
de zegen van hun huishouden.
[18] Maar hij moet niet, zoals het
hier en daar al gebeurde, bepaalde premies uitloven, want zulke uiterlijke
motieven deugen niet voor de geestelijke ontwikkeling van een gemeente. Dan
zullen de leden der gemeente alleen vanwege de premie met elkaar wedijveren in
het goede en niet uitsluitend terwille van het goede, dat het enige moet zijn wat
telt.
[19] Afgezien van het feit dat zulke
huwelijken op die wijze zuiverder in de orde van God worden gehouden en zich
altijd zullen kunnen verblijden in hun zegenrijke vruchten van boven, behoeft
het nauwelijks nog vermeld te worden dat daaruit ook voor een nog zo grote
staat en het gezalfde hoofd daarvan, grote zedelijke en natuurlijke voordelen
moeten voortkomen, want als een staat goede onderdanen wil hebben, moet hun
ontwikkeling reeds in de wieg beginnen. Als ouders goede kinderen willen
hebben, moeten zij deze ook al in de wieg beginnen op te voeden, anders
verwilderen zij en worden hun ouders tot last inplaats van tot troost en steun
op hun oude dag.
[20] Blijven de huwelijken echter
goed, dan zullen uit die huwelijken ook goede kinderen voortkomen, en goede
kinderen worden ook goede staatsburgers en die worden dan ook in hun hart
geheel burgers van Gods rijk, en daarmee is dan aan alles voldaan wat de
goddelijke orde ook maar ooit van de aardse mensen kan verlangen! -Is dit alles
je nu klaar en duidelijk?
73
Verwondering over Raphaël's schrijfkunst
[1] CYRENIUS zegt: "Ja, eeuwige,
geestelijke Heer en Meester! Over dit onderwerp heb ik nu geen verdere vragen
meer. Alleen ware het zeer te wensen dat dit allemaal woordelijk opgeschreven
zou zijn, want het omvat een hele grondwet."
[2] IK zeg: "Kijk, Raphaël zal
dat voor je doen, laat daarom schrijfmateriaal voor hem brengen!"
[3] Cyrenius beveelt meteen zijn
dienaars om voor schrijfmateriaal te zorgen, en deze brengen snel een behoorlijke
hoeveelheid onbeschreven perkamentrollen, en ook enige koperen platen om op te
graveren. Als alles gebracht is, roep Ik Raphaël, die snel bij onze tafel komt
en aan Cyrenius vraagt hoe hij het geschreven wil hebben, op perkament of op
koperen platen.
[4] CYRENIUS zegt: "Voor het
dagelijks gebruik is het beter op perkament, maar voor de latere nakomelingen
is het op koperen platen beter en houdbaarder te bewaren. Maar als ik het
geheel eenmaal op perkament heb, zorg ik wel voor een afschrift op de koperen
platen."
[5] RAPHAËL zegt: "Weet u wat,
omdat het me toch niet meer of minder moeite en werk geeft of ik alles nu één
of tweemaal opschrijf, zal ik in één keer de rollen én de platen
beschrijven!"
[6] De TWAALF aan de belendende tafel
zetten grote ogen op en willen nu erg graag toekijken en zien, hoe de jonge man
met belde handen tegelijk zal schrijven.
[7] SUETAL zegt nog speciaal tegen
Ribar: "Nou, naar die dubbele schrijverij ben ik erg benieuwd! De grote
meester uit Nazareth moet dus ook een bekwaam schoolmeester zijn, want dit
soort schrijfwerk heb ik nog nooit gezien. Maar de zon zal waarschijnlijk al
ondergegaan zijn voor hij alles opgeschreven zal hebben wat de zeer wijze Griek
-die vast ook een oudere leerling van de Nazareeër is -nu heeft
gesproken!"
[8] RIBAR zegt: "Dat is sterk
afhankelijk van zijn snelheid. van schrijven. Misschien kan hij zijn magie ook
bij het schrijven gebruiken, waar wij net zo min wat vanaf weten als van het
tot stand brengen van de vroegere wonderdaden. We hebben ze gezien en ook
ondervonden, maar hoe en waardoor ze tot stand zijn gebracht, daarvan hebben we
niet het minste idee! Daarom moeten wij een voorgenomen daad bij deze mensen,
die in ons bijzijn al zulke grote dingen gedaan hebben, nooit van tevoren in twijfel
trekken, totdat wij van het tegendeelovertuigd worden doordat het een of andere
voornemen mislukt!"
[9] SUETAL zegt; "Ja, ja, die
mening heb ik ook wel, maar je moet toch wat zeggen!"
[10] RIBAR zegt: "Broeder, het is
hier werkelijk beter steeds te zwijgen en verder alleen maar te kijken en te
luisteren! Kijk, de jongen maakt de rollen en de platen klaar! Let dus maar
goed op, want hij zal nu zeker meteen beginnen te schrijven!"
[11] SUETAL staat nu op en observeert
nauwlettend hoe de veronderstelde, jonge leerling zal schrijven, maar als hij
scherper toeziet, ontdekt hij dat alle rollen en de platen al volgeschreven
zijn. Daarover buiten zichzelf van verbazing, roept hij luid: "Nee, iets
groters dan dit wonder bestaat niet! Wij wachtten tot de leerling zou beginnen
met zijn dubbele.schrijverij, en kijk eens, hij heeft alles al klaar! Ah, dat
gaat alle menselijke begrip volkomen te boven en zoiets werd nog nooit
gehoord!"
[12] Op deze uitroep van Suetal staan
nu alle twaalf op, kijken naar de open rollen en naar de dicht beschreven
platen, en allen overtuigen zich ervan dat zowel de rollen alsook de platen
helemaal beschreven zijn met goede, zuivere en goed te lezen schrifttekens, en
zij vragen zich af: "Hoe is dat nu mogelijk?"
[13]
RAPHAËL merkt de verbazing van zijn tafelgenoten wel en zegt tegen Suetal:
"Kijk, dat komt door die acht vissen die ik gegeten heb, waarop jij wat
jaloers was. Men moet eerst wat krachten opdoen, wil men zo'n werk goed
volbrengen! -Of denk jij dat niet?" .
[14] SUETAL zegt: "Beste,
wonderbaarlijke vriend, je wilt me een beetje plagen, maar dat geeft niet, want
ik zie dat je een enorme dosis goddelijke almacht bezit en met jou valt niet te
twisten! De acht vissen hebben je zeker niet zo'n almacht gegeven, maar alleen
de goddelijke, grote meester uit Nazareth heeft je die gegeven! Zorg jij er
daarom voor dat wij hem nu eens vlug te zien krijgen! Ons hart laat ons nu niet
meer met rust, wij moeten hem zien en spreken! -Want nu zouden ook wij hem eens
willen zien en spreken!"
[15] RAPHAËL zegt: "Heb nog wat
geduld tot ik het geschrevene hier helemaal op orde heb, daarna zullen wij pas
gaan zien waar mogelijkerwijs voor de blinden en doven de grote meester
zit!" Daarmee zijn de twaalf tevreden en voorlopig houden ze zich kalm.
[16] Raphaël doet de rollen nu
ordelijk bij elkaar en geeft ze samen met de platen aan de ook niet weinig
verwonderde Cyrenius, die ze meteen doorkijkt en de juistheid ervan
verbazingwekkend vindt.
74
Het onvermogen van Suetal om de Heer te zien
[I] Terwijl Cyrenius verheugd zijn
rollen zo snel mogelijk doorkijkt en zijn gezicht daarbij steeds meer respect
uitdrukt, zeg Ik tegen Raphaël, dat hij Jarah en Josoë nu weer kan ontheffen
van hun tijdelijke, korte verbanning en ze nu aan tafel moet roepen, De vaardige,
hemelse dienaar doet dat zeer snel en als JARAH arriveert, zegt zij wat
bedroefd: "Maar, o Heer, U Mijn eeuwige, enige liefde, wat was dat toch
een ontzettend lang gesprek waar ik niets van mocht horen! Ik dacht al dat het
voor de nacht nooit op zou houden! Maar U alleen zij alle lof, het is nu weer
voorbij en ik heb U weer terug!"
[2] Intussen ging de engel naar de
twaalf, waarvan SUETAL de eerste is die zich erg over Jarah verwondert en die
zegt: "Luister nu eens, schone jongeman, wat heeft dat meisje, dat
nauwelijks veertien lentes telt, nu met de wijze Griek? Zij schijnt wel tot
over de oren verliefd te zijn op de goede man!? Toen je naar binnen ging, dacht
ik dat je de Meester der Meesters te voorschijn zou halen, maar toen bracht je
dit verliefde meisje! Dat viel erg tegen! Is dat soms ook al een wonderdoende
leerlinge van de grote meester en heeft zij in het huis soms in een geheime
kamer les gekregen? Waarlijk, er duiken bij jullie steeds maar verschijnselen
op waardoor men in plaats van wijzer, alleen maar dommer wordt, hoe meer je er
goed over nadenkt. Aan de ene kant ongelooflijke wonderen, aan de andere kant
meteen weer gewone, menselijke verschijnselen. Zeg jij me nu maar hoe een
eerlijk mens van ons soort dit kan bevatten. Zoals ik nu ook werkelijk niet
begrijp, waarom wij de grote Meester, die zich eerst door middel van de wijze
Griek letterlijk aan ons op wilde dringen terwijl wij hem eigenlijk, naar
waarheid, helemaal niet wilden zien, zich nu helemaal niet Iaat zien! Wat
hebben we dan gedaan dat wij zo lang moeten wachten, of zullen we hem tenslotte
helemaal niet te zien krijgen!"
[3] RAPHAËL zegt: " Ja, vrienden,
als jullie zo blind zijn dat je midden op de dag nog niet eens de zon ziet, dan
zijn jullie niet te helpen! Als iemand te dom is, helpt het niets of men hem
zou zeggen: 'Kijk, deze of gene is het!' Hij zal het toch niet geloven, want om
te geloven heeft men een ontwaakt verstand nodig, dat zich in noodgevallen ook
zelf ka.n redden. Maar als het verstand van een mens nog te vast verbonden is
met de zuivere materie, helpt geen enkele aanwijzing. Zo iemand moet dan eerst
tienmaal zijn neus tot bloedens toe stoten voordat hij er over na gaat denken
waarom hij zijn neus heeft stuk gestoten! En zo zal het bij jullie ook moeten
gaan! Geen God ~al jullie wijzer maken zolang je niet zelf door schade en
schande bent wijs geworden! .
[4] Wat verwachten jullie dan nu van
de grote meester uit Nazareth? Missen jullie wat, dat Hij jullie moet geven, of
willen jullie alleen maar uit pure nieuwsgierigheid kijken, net zoals de domme
mensen zich naar voren dringen om een dansende beer aan te gapen? Heus, de
grote Helland is er niet om zich door domme en ingebeelde mensen uit pure
nieuwsgierigheid aan te laten staren! Waarlijk, als jullie hart Hem hier tussen
al deze mensen niet kan vinden, dan zal jullie ingebeelde, grote verstand Hem
nog veel minder vinden, -dat kan ik jullie verzekeren!
[5]
Wordt eerst nederig in je hart, anders krijg je de heilige, grote Meester niet
te zien, want Zijn wezen is zelfs lichamelijk vervuld van de totale geest van
God!
[6] Hij is Heer over hemel en aarde en
voor Zijn naam moeten alle knieën in de hemel, op aarde en onder de aarde zich
buigen, want Zijn naam is heiliger dan heilig!"
[7] Na deze tamelijk scherpe woorden staat
de engel op, verlaat de tafel van de twaalf en gaat weer aan onze tafel zitten,
waar Cyrenius hem nogmaals in Mijn naam heel vriendelijk dankt voor zijn
bultengewone hulp. Want het geschrevene bevatte woord voor woord wat hij Mij
gevraagd heeft en hoe Ik zijn vragen beantwoord heb,
75
De twaalf begrijpen het nog steeds niet
[I] Wat Raphaël gezegd heeft, bevalt
de twaalf niet en daarom beginnen ze mogelijkheden te bedenken om heimelijk te
vertrekken en toch maar weer, zij het dan onverrichter zake, naar Jeruzalem
terug te keren, “want” zegt SUETAL, "wij hebben tot op heden nog mets
strafbaars tegen de tempel ondernomen. Wat het gezag met ons deed, daar zijn
wij met aansprakelijk voor, en onze diepste gedachten kan geen tempeldienaar
ooit te weten komen, dus moet de tempel ons weer gewoon opnemen. Wij zullen
daarbij zeker in zijn gunst stijgen als wij het een en ander vertellen over de
buitengewone dingen die wij op onze gevaarvolle.reizen hebben meegemaakt! De
leiding zal met veel interesse naar ons luisteren en zeer welwillend tegenover
ons staan en dan is ons kostje gekocht. Misschien zullen wij dan weer in den
vreemde uitgezonden worden, maar dat zal ons niet hinderen want wij zijn
behoorlijk slimme snuiters en weten nu precies wat wij moeten doen en voor wie
wij het volk moeten bewerken!
[2] Maar hier in dit wonderlijke
gezelschap van tovenaars of goden is het echt met om uit te houden! Altijd
wordt er over liefde gesproken, zoals dat ook uit de zeer wijze toespraak van
de Griek viel op te maken, maar vraagt men iets aan zo'n wonderdoener, dan
geeft hij steeds een ontwijkend antwoord en wordt tevens zo grof als een
stoppelveld! Nou die moet nog maar eens tegen mij beginnen over nederigheid
zachtmoedigheid en liefde, dan krijgt hij zo van mij op zijn kop, dat hij niet
veel terug zal zeggen!
[3] Wie zijn broeder tot nederigheid
maant, moet eerst zelf nederig zijn, of hij moet eerst..een ellenlange
prediking over de nederigheid tegen zichzelf houden voor hij een van.
Zijn broeders tot nederigheid maant! Kijk me nu zo’n jonge, welgemanierde
wonderdoener eens aan, hoe grof hij ons tenslotte behandelt! Wat gaat ons zijn
kunst om wonderen te doen aan en wat hebben wij eraan, als wij het hem niet na
kunnen doen?! Moet hij daarom zo grof tegen ons worden?
[4] Dat .ik vanwege het meisje die
heel natuurlijke en zeker niet hatelijke opmerking heb geplaatst over iets wat
toch ieder mens die zijn ogen met in z’n.zak heeft, hier zelf kan zien, dat kan
toch geen verstandig mens beledigen. Want wat ik zei, is in ieder geval in ónze
ogen een heel gewoon menselijk verschijnsel en mist ieder profetisch tintje. Ik
duidde slechts op het duidelijke kontrast, dat hier, wat de daden betreft,
goddelijk wonderlijke dingen gebeuren, maar wat de zedelijke levenssfeer
betreft ieder gewoon mens hier alleen maar gewone en natuurlijke dingen ziet:
En die heel onschuldige opmerking van mij wond dat toonbeeld van deemoed en
zachtmoedigheid zo op, dat hij ons ten eerste erg beledigde en ten tweede de
rug toekeerde, zodat wij niets terug konden zeggen! Heus, zulk gedrag hoort
duidelijk thuis in een gekkenhuis, maar niet onder mensen met enige
ontwikkeling, en het allerminst in het gezelschap van louter liefde-, deemoed
en zachtmoedigheidpredikers! Daarom wil ik echt niet lang bij dit gezelschap
blijven, want er is niets vervelender dan bij mensen te zijn die je nooit
helemaal kunt begrijpen en van wie je ook niet weet waar je met hen aan toe
bent en in hoeverre je ze kunt vertrouwen! Heus, van deze meesters zou ik voor
niets ter wereld een nog zo domme leerling willen zijn! -Heb ik gelijk of niet?
Hoe denk jij daar nu over, broeder Ribar? Wat vind je, -moeten we gaan of nog
blijven, want we zijn nu vrij en kunnen van nu af aan in het
vreemdelingenlegioen gaan of ook naar huis gaan?!"
[5] RIBAR antwoordt: "Ik vind dat
we toch moeten blijven, want we zijn met door een bebaarde man, maar door de
erg baardeloze wonderknaap -waarschijnlijk vanwege jouw aandrang dat wij de
grote meester nu wel eens wilden zien -een beetje terechtgewezen!
[6] Ik denk daar het volgende van: De
jongen heeft van zijn meester zeker nog het verbod meegekregen om onder geen
beding zijn meester voortijdig te verraden. Maar nu heb jij hem daarover het
vuur na aan de schenen gelegd en toen heeft hij zich, omdat jij hem wat lastig
viel, uit die situatie gered door ons allen de rug toe te keren. Daarom vind ik
toch dat wij moeten blijven en moeten zien, of we geen kennis kunnen maken met
de grote meester!
[7] Zeker wordt het je hier heel
wonderbaarlijk te moede als je je aan de ene kant bijna onder louter goden
waant en het er aan de andere kant toch weer heel natuurlijk en menselijk
schijnt toe te gaan! Van vasten voor de sabbat is natuurlijk geen sprake, want
vrijwel de meeste aanwezigen zijn Romeinen en Grieken. Ook wordt er weinig
gebeden. Maar wat er gezegd wordt, stroomt vaak over van wijsheid, groter dan
die van Salomo. Kortom, alles loopt hier wonderlijk door elkaar. Wij bevinden
ons hier bij mensen, die door God geroepen schijnen te zijn om hemel en wereld
dichter bij elkaar te brengen en na verloop van tijd voor de mensen van deze
wereld meer mogelijkheden te verschaffen voor de ontwikkeling van hun
geestelijke krachten en de daartoe vereiste, lichamelijke krachten! Ik kan
daarom ondanks al zijn grofheid niet boos worden op de jongen, want zo'n
opstopper is meestal helemaal niet zo slecht omdat men daardoor vaak sneller
tot inzicht komt dan door honderd bescheiden lessen."
[8] SUETAL vraagt wat peinzend:
"Hoe bedoel je dat nu precies?"
[9] RIBAR zegt: "Dat zal ik je nu
meteen haarfijn uitleggen!"
76
Ribar veronderstelt de aanwezigheid van de Heer
[1] "Kijk, de jongen heeft ons,
naar mijn mening niet geheel zonder reden - doof, blind en dom genoemd, en ook
de ezel die hij eerder naast ons neerzette, liet ons eigenlijk hetzelfde zien!
[2] Weet je, ik geloof steeds meer, en
nu vooral, dat juist die heel gemoedelijk uitziende Griek de grote Nazareeër
is! Ik heb hem steeds in de gaten gehouden en er is mij aan hem nu zo veel
opgevallen, dat ik er haast geen ogenblik meer aan twijfel dat hij het is! Alle
ogen, oren en harten zijn op hém gericht. De machtige en anders zo
onverbiddelijke opperstadhouder aanbidt hem letterlijk. De jongen doet alles
slechts op zijn wenk en als hij het zegt, en wat hij zegt is helder en vol
wijsheid! Daarnaast merkte ik, dat hij de opperstadhouder ook natuurlijke
geneesmiddelen noemde tegen de te grote vurigheid van jonge vrouwen. Kijk, dat
kan alleen maar een genezer doen! Bovendien moest de voordracht die hij
gehouden heeft, zo snel mogelijk worden opgeschreven en wel op de
wonderbaarlijkste manier ter wereld! Zet dat alles nu eens netjes op een rij,
dan zul je zelf wel ontdekken dat ik niet helemaal ongelijk zou kunnen hebben,
en de jongen ook niet, toen hij ons doof, blind en dom noemde! -Wat vind je
ervan en wat denken jullie allen hierover?"
[3] SUETAL zegt: "Weet je,
helemaal ongelijk kon je echt wel eens met hebben, want nu begint wat dat
betreft bij mij zelf een lichtje te branden! Maar als dat zo is, dan heeft de
jongen ons echt niet onheus behandeld, want dan zouden we werkelijk zo blind
zijn dat we het bos door de ?omen niet zagen! Maar wacht eens, ik zal van nu af
aan de Griek beter in het oog houden en dan zien we gauw genoeg in hoeverre jij
misschien gelijk hebt!"
[4] Vanaf dat ogenblik houdt SUETAL
Mij heel opmerkzaam in de gaten en daarnaast ook het doen en laten van alle
andere gasten, en hij zegt na een. poosje tegen Ribar: "Broeder, ik geloof
dat je werkelijk gelijk hebt: hij moet het ongetwijfeld zijn! Want aan alle
gezichten kun je duidelijk zien, dat zij hem zonder meer als de leider van het
hele, grote gezelschap vereren en dat zelfs de opperstadhouder niets durft te
doen zonder zijn toestemming! Als deze schijnbare Griek in werkelijkheid
slechts de naaste en meest wijze vriend van de grote meester zou zijn, zoals
hij zich eigenlijk ook bij ons heeft geïntroduceerd, zou men hem in dat geval
dan óók zoveel aandacht schenken!? Als hij zich voorheen aan ons maar niet als
een zeer intieme vriend van de grote meester had voorgedaan, dan zou ik hem
allang als de grote meester hebben begroet! Maar het zou toch ook vreemd zijn
geweest, als wij de brave man voor iets anders gehouden zouden hebben dan
waarvoor hij zichzelf heeft uitgegeven. Je kunt toch met recht van de zo van
Gods geest doordrongen man aannemen dat hij met ons, argeloze Joden, geen
verstoppertje zal of wil spelen!?"
[5] RIBAR zegt: "Daar denk ik
weer heel anders over, want door zich tegenover ons als de beste vriend van de
grote meester voor te doen, heeft hij ons beslist geen onwaarheid gezegd, ook
al was hij dan de eigenlijke meester zelf. Want weet je, iedereen kent zichzelf
altijd zeker het best en is daardoor ook zijn allernaaste en allerbeste vriend!
Als iemand nu in een bepaalde, goede bui zoiets van zichzelf zegt, zit daar
beslist geen spoor van onwaarheid in. Bovendien kan zo'n wijze man ook nog wel
een bepaalde, verborgen reden hebben om zich tegenover meerdere mensen niet
meteen helemaal bloot te geven, en later zullen wij dat zeker ontdekken. Kijk
maar eens naar de wijze Mathaël, hoe hij haast iedere keer dat hij de Griek
aanziet, tranen van ontroering in de ogen krijgt! Broeder, daar is zeker een
goede en belangrijke reden voor!
[6] Zo schijnt mij toe dat ook de
grote liefde die het, overigens zeer intelligent uitziende, meisje voor deze
Griek toont, meer vóór, dan tégen mijn mening spreekt. Want neem nu eens de
werkelijk meer dan hemelse schoonheid van onze jonge wonderdoener! Ik denk, dat
er ogenblikkelijk ontelbare vrouwen en meisjes bijna wanhopig verliefd op hem zouden
moeten worden!? En toch kijkt het meisje nauwelijks naar hem om, hoewel hij als
jongen vele malen mooier is dan het meisje. Maar bij de Griek zou zij bepaald
in zijn hart willen wonen! Ik zeg, broeder, dat is ook niet zo maar! Dit meisje
moet dus een heel andere reden hebben om zo verliefd op deze schijnbare Griek
te zijn. Bij nadere beschouwing komt het mij voor dat het meisje alleen in het
goddelijke van hem verliefd is en zijn lichaam vrijwel buiten beschouwing laat!
Kijk maar eens naar haar ogen, die meer van een zekere eerbied stralen dan van
een zinnelijke liefde, dan zie je al gauw dat er bij het meisje geen sprake is
van zinnelijke liefde!"
[7] SUETAL zegt: "Broeder, je
draagt je naam werkelijk niet voor niets, want een visser moet een scherp oog
hebben! Mij vallen nu zelf wel honderd dingen op waar ik eerder niet op lette.
Zij duiden alle op wat jij beweert. Aan onze jongeman valt mij nu ook wat op!
Hij is nu een paar maal door de Griek, die vrijwel zeker de grote meester is,
het huis in gestuurd. Ik zag echter niet hoe hij ging, maar -hij was er
eenvoudig! Zijn gaan is net zoals hij schrijft: waar hij wil zijn, daar is hij
ook al! Broeder, dat lijkt me ook niet normaal! Als hij niet steeds alleen maar
dat zou doen, wat de schijnbare Griek hem in zekere zin opdraagt, dan zou ik
hem haast zelf voor de meester houden. Maar omdat hij steeds alleen maar dat
doet, wat hem door de schijnbare Griek wordt opgedragen, kan men hem toch
alleen maar voor een dienaar houden en niet voor een heer! Maar het is wel
uiterst merkwaardig, hoe ver deze jonge man het in de een of andere, puur
goddelijke magie. heeft gebracht!"
[8] RIBAR zegt: "Wat jij nu bij
de jongeman hebt opgemerkt, is mij al eerder bij hem opgevallen. Maar ik heb, weet
je, persoonlijk ook eerder bij het eten van zijn acht vissen iets heel vreemds
gezien, namelijk dat hij eigenlijk geen vis op de normale manier met de mond
heeft gegeten zoals wij. Hij bracht de vis slechts tot aan de mond, -en dat was
alles! De vis verdween met huid en graat, en zo ging het ook met het brood en
de wijn! Alles verdween op het moment dat hij het aan zijn lippen bracht! Ik
voelde mij naast hem helemaal niet op mijn gemak! Waarlijk ik heb heel
ongemerkt een paar maal onder de tafel naar zijn voeten gekeken, maar die waren
steeds zo gaaf en hemels mooi als ik ze nog nooit in mijn leven bij een jong
meisje, laat staan bij een jongen heb gezien! Dat kalmeerde mij weer en ik zou,
als ik mij daarvoor niet gegeneerd had, zijn wonderbaarlijk aantrekkelijke,
mooie voeten met veel vreugde een eeuw lang steeds maar door hebben kunnen
bekijken en bewonderen! Voorwaar, als er nu een engel uit de hemel zou komen,
kon hij onmogelijk op nog mooiere voeten staan!"
[9] SUETAL
zegt: "Kijk, dat is nu weer iets wat mij niet is opgevallen, maar gezien
zijn verdere, wonderbaarlijke schoonheid, zou men haast zeggen dat hij een
hoger, geestelijk wezen was, -want zijn gestalte en zijn bijzondere wonderen
schijnen dat welhaast rond te bazuinen! Maar daarbij doet zich weer de
omstandigheid voor, dat hij ons als jongste leerling van de grote meester werd
voorgesteld, die het al zo ver in de goddelijke magie gebracht heeft. Dat zegt
dan echter natuurlijk net zo veel als: Wanneer deze jongste al zo veel
presteert, wat zullen dan de oudere leerlingen wel niet allemaal kunnen!? Bij
zo'n logische veronderstelling valt de gedachte aan een hoger wezen in de
jongen vanzelf weg, want als hij het tóch zou zijn, dan zou de echte, grote
meester ons eerder duidelijk belogen hebben, en dat kan men van zo'n man toch
met veronderstellen! -Wat denk je daarvan?" ..
[10] RIBAR zegt: "Ja, het schijnt
wel zo te zijn, maar in deze sfeer lijkt het mij toe dat de oude sluier van
Isis nog niet voor onze ogen is weggehaald! Als de grote meester echter soms
toch dat zou zijn, wat Mathaël eerder over hem zei, dan zou ook een engel uit
de hemelen zijn leerling kunnen zijn! -Heb Ik gelijk of niet?"
77
God laat Zich alleen door de liefde kennen
[1] SUETAL zegt: "Ja,.ja, ,dan
zou alles heel goed bij elkaar passen! Alleen met de uitdrukking jongste zou
het nog niet zo erg kloppen want zo'n engel, die halve eeuwigheden doorleeft
heeft, kan toch ten opzichte van de mensen van deze aarde onmogelijk een
jongste leerling zijn!? Zo'n engel was toch al lang eerder vertrouwd met de
hemelse magie, nog voor er een zon aan het firmament straalde?! -Wat vind jij
daarvan?"
[2] RIBAR zegt: "Dat is zeker een
belangrijk bezwaar waar ik ook geen antwoord op weet. Maar toch schiet me nu
iets te binnen: Kijk, de meester kan de jongen slechts met betrekking tot deze
tijd als de jongste van zijn leerlingen voorgesteld hebben, omdat deze jongen
zich misschien pas een paar dagen in een aards omhulsel in het gezelschap van
mensen bevindt!"
[3] SUETAL zegt: Ja, als dat zo zou zijn,
had je natuurlijk weer gelijk, maar bedenk, dat zo'n veronderstelling wel wat
gewaagd is! Het is dat, of Mozes, want beide kunnen onder zulke omstandigheden
niet naast elkaar bestaan!"
[4] RIBAR zegt: "Dat zie ik niet
in! Een engel kon toch ook, zoals men nu nog mondeling overlevert, zeven jaar
lang een gids voor Tobias zijn. Waarom zou deze het dan niet een paar dagen op
aarde kunnen uithouden?! Deze aarde is toch net zo goed een werk van God, als
hij dat zelf is!"
[5] SUETAL zegt: " Ja, ja, als
jij gelijk hebt en Mathaël ook onweerlegbaar gelijk heeft, dan kan, aards
gezien, deze jongen zeker de jongste leerling van de eeuwig grote meester zijn!
Zijn figuur en zijn daden getuigen duidelijk van een hoger wezen uit de
hemelen, maar als dit wezen van zichzelf getuigt dat het een jongste leerling
van de grote meester uit Nazareth is, dan moet deze meester qua geest toch
zeker een heer over alle hemelen zijn. Maar als hij dat is, dan doemt voor ons
de belangrijke vraag op, wat wij dan, voor het aangezicht van de Allerhoogste
Almachtigste Zelf, kunnen en zullen doen! Want dat zou echt geen kleinigheid
zijn!"
[6] RIBAR zegt: "Ongetwijfeld,
maar zouden wij er iets aan kunnen doen als het, wat mij steeds
waarschijnlijker lijkt, zo zou zijn? Kijk, de Godheid is vrij en doet wat Zij
wil, en de sterfelijken kunnen haar geen beperkingen opleggen! Als Zij als een
rechter tot ons was gekomen, zouden wij er zeker slecht voor staan, maar Zij
kwam als de vriendelijkste weldoener naar ons sterfelijken toe, om ons door de
oude, reeds door vader Henoch gepredikte liefde dichter naar Zich toe te
trekken, en onder zulke omstandigheden is Zij niet te vrezen. Maar naar het mij
toeschijnt, Iaat Zij Zich alleen door de liefde in waarheid kennen, omdat de
liefde beslist de enige reden van Haar komst hier is. Maar door het verstand en
al onze hooggeprezen rede laat Zij Zich zeker niet kennen.
[7] En zie, nu wordt er veel voor mij
begrijpelijker! De vermeende Griek kwam voorheen heel aardig en vriendelijk
naar ons toe en vroeg ons bovendien nog, of wij kennis wilden maken met de
grote meester uit Nazareth. Maar wij wimpelden dat uit een soort angst beslist
af en beredeneerden dat met allerlei onbelangrijke, verstandelijke redenen. Wij
vreesden de meester, omdat de leerling ons al had laten zien hoe ergerlijk
oppervlakkig onze redeneringen waren.
[8] Tot op heden beredeneerden wij
alles nog steeds verstandelijk en zijn nog zeer weinig te weten gekomen, en het
tamelijk sterke vermoeden dat nu in ons hart begint te groeien, hebben we puur
aan de reprimande te danken, die de wijze jongen ons heeft gegeven omdat zijn
geduld kennelijk opraakte. Want, zoals ik nu al vrij duidelijk begin te
beseffen, had hij het er vóór de lange toespraak van de meester al duimendik
opgelegd dat die Griek nu juist de meester moest zijn en niemand anders! Maar
ons echte onverstand hield toen nog steeds een driedubbele doek voor de ogen
van onze ziel, en wij zagen daarom steeds door alle bomen het bos niet.
[9] Omdat wij nu, vanwege de
uitbrander, wat meer gingen voelen voor de Griek, schijnen een paar doeken van
de ogen van onze ziel weggenomen te zijn, en wij beginnen daarom nu ook enige
vermoedens te krijgen. Bn ik ben nu van mening dat wij ons verstand
helemaal over boord moeten gooien en in plaats daarvan puur het gevoel van ons
hart moeten volgen, dan zullen wij zeker eerder een doel bereiken dan door ons
verstand, dat de mens alleen kreeg, zoals men voor het koken van eten een
kooklepel bij de etenspot geeft, namelijk voor het omroeren van het eten. Is
het eten in de pot eenmaal gekookt, dan kan men de roerlepel verder missen!
-Wat is daarover nu jouw mening en de mening van jullie allen?"
[10] Grote ogen opzettend, zegt
SUETAL: "Vriend, ik zie wel, dat jij het steeds meer houdt op de Griek.
Dat is bij mij ook wel het geval en ik deel daarin geheel jouw mening, maar met
het afwijzen van het verstand ben ik het voorlopig nog niet eens. Want als wij
dat vanwege een in ons opwellend gevoel terzijde leggen, wat hebben wij dan nog
vóór op de dieren van het bos, die zonder verstand zijn en daarom hun gevoels
instinkt moeten volgen?
[11] Kijk, de mens wordt heel vaak
door allerlei gevoelens overweldigd. Als hij dan, zonder bij zijn pure verstand
te rade te gaan, meteen maar zijn gevoelens zou volgen, waar zou hij dan terechtkomen!
Daarom is het naar mijn mening slechts vóór alles nodig het verstand zoveel
mogelijk te zuiveren. Want alleen door het gelouterde verstand geleid, kunnen
onze betere gevoelens ons tot een ware zegen worden.
[12]
De gevoelens in de mens zijn als een veelarmige poliep in zee die zijn vele
armen steeds naar voedsel uitstrekt, maar in dit dier is verder beslist geen
andere intelligentie waar te nemen.
[13] Als de mens nu zijn verstand
terzijde zou schuiven, zou hij duidelijk op zo'n dier lijken, want de ruwe
gevoelsmens op zichzelf is vreet en genotzuchtiger dan ieder ander dier.
Alleen het ontwikkelde en gereinigde verstand regelt en ordent de gevoelens van
de mens, verwijdert de slechte, behoudt dan alleen de goede en zuivere en maakt
op deze wijze van de schijnbare mens, een echt mens.
[14] Daarom moetje het goddelijke
verstand niet over boord willen gooien, want zonder het verstand is iedere ezel
of os onze meerdere!"
[15] De tien anderen geven Suetal
hierin volkomen gelijk en delen allen zijn mening. Maar Ribar haalt bedenkelijk
zijn schouders op en SUETAL zegt: "Nou, daar kun je toch echt niets
tegenin brengen?! Want mijn mening staat voor God en de hele wereld zo vast als
de berg Sinaï, waarop Mozes de wetten kreeg voor een volk dat enorm met verstand
begiftigd is!"
78
Verstand en gevoel
[1] Na een poosje zegt RIBAR:
"Vriend, tegen datgene wat je nu hebt gezegd zou nog heel wat in te
brengen zijn! Maar omdat je nog een grote held met je verstand bent, zou je mij
toch weer meteen met iets anders komen aandragen. Ik wil je in werelds opzicht
in geen geval ongelijk geven, en het moet bij de vorming van de wereldse mens
zo gebeuren, zoals je nu hebt gezegd. Deze ontwikkeling moet steeds de
noodzakelijke voorloper zijn van de latere, hogere vorming van de geest, maar
zij moet niet reeds het einde van de vorming zijn en dat kan het ook ondanks
alle nog zo geraffineerde verfijningen nooit worden.
[2] Want als het verstand ons
oorspronkelijk gegeven werd als een regelaar van onze gevoelens om die zo goed
mogelijk te veredelen, dan moet toch in de daardoor rijp geworden gevoelens een
bepaalde overeenkomst te vinden zijn met de rijp geworden vrucht van een boom.
Om de vrucht te laten rijpen was natuurlijk zonlicht en warmte nodig en ook zo nu
en dan een vruchtbare regen. Maar als de vrucht eenmaal rijp is geworden, zal
men haar van de boom afhalen en in een geschikte voorraadkamer zo goed mogelijk
bewaren, opdat zij uit zichzelf nog rijper en smakelijker wordt. Als je de
rijpe vrucht echter aan de boom Iaat hangen, zal zij daardoor niet alleen niets
beter worden, maar geheel verrotten!
[3] En zo is het zeker ook het geval
met de gevoelens van de mens. Als die eenmaal de juiste rijpheid bereikt
hebben, moet het uiterlijke verstand ontheven worden van de zorg daarvoor en
moeten de gevoelens aangezet worden om zelfstandig een hogere levensrijpheid te
bereiken, omdat anders de voorafgaande rijping totaal nutteloos zou zijn.
Daarom zei ik ook dat wij, omdat wij met het verstand niet verder kunnen komen,
nu juist dit uiterlijke verstand overboord moeten zetten en ons dan voor onze
verdere levensleiding aan onze rijp geworden gevoelens moeten overgeven!"
[4] SUETAL zegt: "Broeder, op de
een of andere wijze sta jij onder een goddelijke invloed! Want ik ken je, dat
is niet jouw manier van spreken! Je praat al bijna net zo wijs als Mathaël! Ja,
kijk eens, daar kan Ik beslist niets meer tegenin brengen, want ik ben er
helemaal van doordrongen dat je werkelijk volkomen gelijk, hebt en de
waarheid, spreekt! Ik ben weliswaar nog niet zo ver, maar Ik voel dat het bij
mij nu ook vooruit gaat."
[5] Nu zeggen de andere tien ook, dat
zij hetzelfde bij zichzelf beginnen te voelen.
[6] Na deze gesprekken komt RAPHAËL
weer bij de twaalf terug, tikt beiden goedkeurend op hun schouders en zegt:
"Zo, zo is het goed, vrienden. Zo bevallen jullie mij beter dan voorheen
met jullie benepen verstand, en ik mag jullie nu zeggen, dat je helemaal op de
goede weg bent!"
[7] Na deze woorden van Raphaël staat
RIBAR op, omarmt Raphaël met alle kracht van zijn liefde, drukt hem aan zijn
hart en zegt zeer bewogen: "O hemel en jij, hemelse vriend! Waarom kon ik
je al niet eerder liefhebben met alle gloed van mijn leven!?" -Want sinds
Ribar de voet en de hand en de ogen van de engel beter had bekeken, werd hij
meteen helemaal tot stervens toe verliefd op hem.
[8] Maar RAPHAËL zegt: "Vriend,
dat soort liefde is wel beter dan helemaal geen liefde, maar zij deugt toch
niet voor de ziel en haar innerlijke leven. Jij houdt alleen van mijn gestalte,
die nu mijn natuurlijke uiterlijk is maar de liefde is het eigenlijke
innerlijke van de mens en moet zich nooit aan iets uiterlijks hechten, want
daardoor wordt het innerlijke al gauw gelijk aan het uiterlijke en zo een
weerspiegeling van de hel. Dit verdraait de goddelijke levensorde. De geest der
ziel, die de liefde is, wordt naar buiten gericht en kwijnt daardoor weg, net
zoals een te vroeg geboren baby verkommert die door van buiten komend geweld te
vroeg uit het moederlichaam werd verdreven.
[9] Mijn uiterlijk mag je daarom niet
boeien, maar alleen de waarheid die je uit mijn mond verneemt. Die zal je
behouden en je geheel en, al vrij en in je ziel waarlijk gelukkig maken. Laat
mijn tijdelijke uiterlijk voor jou alleen maar als bewijs dienen, dat je ziet
hoe mooi de volle waarheid gepaard aan de liefde in haar reinheid is! -Begrijp
je dat?"
[10] RIBAR
zegt, terwijl hij zijn geweldige omarming opgeeft: "Ik begrijp het wel,
maar bij jouw aanblik gaat iemands verstand op de loop!"
[11] Dan zegt SUETAL tegen Raphaël:
"Dat is al een oude kwaal bij mijn vriend Ribar. Een mooie gestalte,
manlijk of vrouwelijk, kan hij, zonder hartstochtelijk te worden, niet
verdragen, maar mij is het om het even. Een mooie gestalte bevalt mij ook wel
beter dan een lelijke, maar hartstochtelijk wordt ik daar nooit van! Tot op
heden heb Ik dan ook alle vrouwen en meisjes, hoe mooi ze ook waren, volkomen
met rust gelaten!"
[12] RAPHAËL zegt: "Dat is echter
geen verdienste van jou, maar van je aard! Want het is geen verdienste van een
blinde, dat hij door geen wereldse schoonheid verleid wordt, en het is geen
deugd van een dove, als hij zijn oor niet te luisteren legt bij een
kwaadspreker. Maar mensen zoals jij kunnen in hun ziel dan ook veel moeilijker
gewekt worden dan diegenen, bij wie de geestelijke ontwikkeling van het hart
aan het begin meer open staat dan bij anderen aan het eind.
[13] Kijk, bij Ribar is het
geestelijke, al is het nog ongezuiverd, al met zijn lichaam verweven. Iets
schoons en in zijn aard volkomens trekt hem dan ook meteen aan omdat al het
uiterlijk schone innerlijk blijkbaar zijn oorsprong vindt in een gevorderde,
geestelijke ontwikkeling. Daarom is het in zekere zin uiterlijk verliefd worden
op een mooi voorwerp weliswaar een woordeloos, maar toch geestelijk
wederzijds herkennen en verwarmen. Alleen moet het zo vroeg mogelijk al aan een
goede leiding worden toevertrouwd, waardoor het in zekere zin naar de
eigenlijke levensgrondslag wordt teruggeleid. Dat is niet zo moeilijk, omdat
de werkelijke levensgeest, die zich manifesteert door de liefde, het eigenlijk
intelligente leven in de mens is en zodoende datgene wat met zijn natuur en
orde overeenkomt, gemakkelijk begrijpt en in de praktijk toepast."
79
De reden waarom er zoveel verschillende talenten zijn
[1] Het genoemde, uiterlijke verliefd
worden op een mooi voorwerp is daarom op zichzelf beslist geen zonde, maar kan
zonde -dat wil zeggen een fout in de levensorde -worden, als het stuurloos
steeds meer aan de uiterlijke vormen blijft hangen. Daardoor wordt het dan
natuurlijk moeilijker zo'n geest te scheiden van de schone buitenkant en hem op
zijn eigen plaats terug te brengen.
[2] De Heer Iaat in zulke gevallen
allerlei pijnlijke vermaningen en zelfs geselingen toe, waardoor een geest die
zo verdwaald is, na verloop van tijd toch weer in de oude orde terugkomt en al
het uiterlijke loslaat, het edelere daarvan herleidt tot zijn orde en het
daardoor werkelijk, nieuw leven inblaast.
[3] Daarom is er een groot verschil
tussen mensen zoals jij en mensen zoals Ribar. Wat jij jarenlang probeert, kan
een mens zoals Ribar in een paar dagen, ja vaak in een paar uur bereiken als
hij daarvoor de juiste leiding krijgt en het zelf serieus wil. - Begrijp je
dat?"
[4] SUETAL zegt, terwijl hij wat
knorrig lijkt: "Ja, ik begrijp het wel, maar ik zie aan de andere kant de
reden niet waarom de schepper de ene mens zo rijp en geestelijk ontvankelijk en
de ander zo bot als een stuk hout op de wereld zet!"
[5] De ENGEL zegt: " Ja, mijn
beste vriend, als je zo gaat vragen zijn we nog lang niet klaar, want je geest
ligt nog diep onder de huid van je lichaam verborgen, terwijl de geest van
Ribar al ver buiten zijn huid is doorgedrongen, waardoor met hem gemakkelijk
gepraat kan worden. Je zou net zo goed kunnen vragen, waarom God op aarde
zoveel stenen heeft geschapen en waarom niet alleen maar zachte, vruchtbare
aarde, waarom zoveel water op de wijde vlakten waarop men geen akkers en
wijngaarden kan aanleggen, waarom zoveel doornstruiken en zoveel soorten
distels waaraan echt geen druiven en geen vijgen groeien. Maar ik zeg je, dat
dat allemaal in hoge mate nodig is en dat het ene niet zonder het andere zou
kunnen bestaan. Om je in 't kort en heel oppervlakkig de wijze redenen daarvan
te laten zien zou een periode van vele duizenden jaren vergen, terwijl een
ontwaakte en rijpe geest al dat oneindig vele in enkele ogenblikken helemaal
kan begrijpen, als hij zich daarvoor interesseert. Maar omdat een volmaakte
geest veel hogere en betere levenszaken te doen heeft dan naar de oorzaak van de
stenen, het water, de dorens en distels te zoeken, Iaat hij dat graag over aan
de wijze voorzorg van de Heer der oneindigheid. "
[6] SUETAL zegt: "In dat geval is
het ook niet mijn schuld als ik langzamer van begrip ben dan iemand als Ribar, die
naar mijn weten, ondanks zijn meer openstaande geest, de hemelse wijsheid nog
lang niet in pacht heeft!"
[7] RAPHAËL zegt: "Mensen zoals
jij, moeten een scherp verstand hebben, zodat hun veel ongevoeliger ziel
daardoor een weg naar hun geest heeft, die evenwel veel langer en hobbeliger is
dan die, welke de liefdesgeesten moeten gaan. Want een geest van liefde heeft
al als een geopend levenselement in en voor zich, wat de ongevoeliger ziel pas
Per longum et latum (op de lange duur) door het juiste gebruik van haar opmerkingsgave
kan bereiken.
[8] Kijk eens, wat een moeite het je
nog zal kosten tot je de liefde zult bereiken! Maar Ribar is al helemaal
liefde. Die hoeft maar wat geregeld en geordend te worden en dan is hij klaar.
Jij moet echter pas met behulp van je trage verstand tot de liefde komen, om
haar daarna te bezitten. Want alleen degene die haar bezit kan haar regelen en
ordenen! -Begrijp je dat?"
[9] SUETAL zegt: " Als dat zo is,
is God onrechtvaardig en zeer partijdig!"
[10] De ENGEL zegt: "In een
bepaald opzicht zeker, maar natuurlijk alleen gezien vanuit het gezichtspunt
van het kortzichtige mensenverstand. Maar als je een huis bouwt, waarom graaf
je dan een fundament en leg je daar de grootste, zwaarste en hardste stenen in?
[11] Wat hebben die stenen dan gedaan
dat je ze het eerst in de donkere bouwput schuift en bovendien nog de hele last
op hun rug legt? Heb je dan geen medelijden met die arme stenen? Welke druk
moet het gesteente onder het enorme gewicht van een berg verduren?
[12] Of heb je geen medelijden met de
wortels van een boom omdat ze steeds in de duistere grond van de aarde moeten
zitten, terwijl de takken van de boom zo trots in de etherische lucht en in het
alles verkwikkende licht pronken?
[13] Kijk, zijn dat niet louter 'onrechtvaardigheden',
reeds in de onderste lagen van het geschapen natuurleven?! Hoe kon zo'n wijze
God, als Schepper, daar tegen alle gezonde verstand in, zo onbewogen en
gevoelloos overheen stappen?
[14] Precies zo zouden jouw voeten
zich tegenover je handen ook diep kunnen beklagen en zeggen: 'Waarom zijn juist
wij, die net zo goed als jullie van vlees en bloed zijn, veroordeeld om jullie
rond te dragen, terwijl jullie je zonder moeite zo vrolijk in de vrije lucht
kunnen bewegen?'
[15] En zo zouden nog een aantal
andere lichaamsdelen zich schijnbaar terecht kunnen beklagen ten opzichte van
het hoofd, maar wie zou de domheid van zulke klachten niet onmiddellijk inzien?
[16] Kijk, op gelijke wijze heeft de
Heer nu ook de mensen van deze aarde verschillende gaven gegeven, een aantal
grotere en een aantal minder grote. Ma.ar voor niemand .is de poort van de
grote tempel der voleinding gesloten, integendeel, aan Ieder is de weg gegeven,
en niemand kan zich daarom beklagen en zeggen: 'Heer, waarom gaf U dan ook niet
aan mij de talenten, waarover mijn broeder zich terecht zo buitengewoon verheugt?!'
Want dan zou de Heer tegen hem zeggen: 'Kom je iets te kort ga dan naar je
broeder en hij zal je uit de nood helpen! Als Ik alle mensen hetzelfde gegeven
zou hebben, dan zou er niemand ten opzichte van de ander iets missen, niemand
zou ooit zijn broeder nodig hebben! Hoe zou dan de alles tot leven brengende
naastenliefde in de mens gewekt en versterkt kunnen worden?'
[17] Wat zou de mens echter zijn
zonder de naastenliefde, en hoe zou hij dan zonder de naastenliefde de zuivere
liefde tot God vinden, zonder welke aan een eeuwig leven der ziel helemaal niet
te denken is?!
[18] Kijk, opdat de ene mens de andere
kan dienen en zich daardoor diens liefde kan verwerven, moet hij toch iets
kunnen presteren wat een ander niet zo gemakkelijk kan omdat hem de nodige
talenten daarvoor ontbreken. Daardoor heeft de ene mens de ander nodig, en door
de wederzijds nodige dienst wordt de liefde vooreerst gewekt en door het goede
van zulke wederzijdse diensten steeds meer versterkt.
[19] In de kracht van de naastenliefde
bevindt zich altijd de meest innerlijke openbaring van de zuivere, goddelijke
liefde en daarin het eeuwige leven.
[20] Als jij nu van jezelf kunt
beweren dat in zekere zin niets je liefde kan opwekken, noch een mooie gestalte
noch een bijzonder goede handelwijze, dan zou ik zelf wel eens van je willen
vernemen, door welk derde, mij geheelonbekende middel, de mens liefde in zijn
hart kan opwekken en waarmee hij die kan versterken om tot de kracht van de
openbaring der goddelijke, zuivere liefde in het hart te komen!?
[21] Als deze echter niet in woord en
daad tot uitdrukking komt, ziet het er met het eeuwige leven van de ziel na de
lichamelijke dood toch zeker ook nog heel duister en droef uit!
[22] Kortom, als er in je hart nog
énige twijfel over het voortleven van de ziel na de lichamelijk dood bestaat,
dan heeft de levensopenbaring nog niet plaatsgevonden. Aan wat de mens niet
heeft, twijfelt hij steeds of hij het ooit zal krijgen ook als hij het zou
willen hebben. Maar als je eenmaal het eeuwige leven van de ziel door de
openbaring van de zuivere, goddelijke liefde in je hart zó gevonden hebt als
een verloren geldstuk, dan zul je daarna ook geen twijfel meer hebben aan het volle
bezit van datgene wat je in alle waarheid en werkelijkheid bezit!
[23] Dat kan echter alleen door de
naastenliefde bereikt worden, en daarom is Ribar veel dichter bij het ware
levensdoel dan jij. Want jij hebt je hersenpan wel verlicht met het natuurlijke
licht van deze wereld, maar daarvoor Iaat je je hart zonder vuur en licht
ronddwalen als een wild dier in het duistere kreupelhout van de moerasbossen
van Europa!
[24] Ik raad je daarom aan, goed
rekening te houden met hetgeen ik je nu heb gezegd, anders kom je met al je
verstand tot niets en de gouden vrucht aan je levensboom zal lang voordat ze
rijp is door de wormen worden aangetast. En die wormen heten twijfel, die zich
tenslotte door je gehele hersenpan zullen heen vreten. En je levensvrucht wordt
tot stinkend aas dat als een smadelijk voedsel zal dienen voor de roofvogels! -
Heb je mij begrepen?!"
80
Een verstandsmens zoekt de liefde
[1] SUETAL zegt: "Begrepen wel,
maar ik zou je bijna liever niet hebben begrepen! Hoe kan ik me dan tot liefde
dwingen, als ik daartoe door mijn aard bijna helemaal niet in staat ben? Ik
voel alleen maar een verstandelijke instemming bij verschijnselen en daden,
maar liefde in mijn hart ken ik niet! Zeg me dan toch hoe dat in een mens
aanvoelt, - of waaraan hij herkent dat er liefde in zijn hart is ontwaakt? Er
moet toch wel het een of andere teken van herkenning in het leven van de mens
zijn, anders heeft hij niets aan die hele liefde. Hij kan haar misschien
volledig bezitten, maar weet niet dat zo'n levenstrek 'liefde' heet. Wat helpt
of geeft hem dan die hele liefde!?"
[2] RAPHAËL zegt: "Herinner je je
dan de tijd van vroeger niet meer , toen je nog kind was? Wat voelde je toen
voor je ouders, die veel van je hielden en je als hun lieveling overstelpten
met allerlei weldaden?"
[3] SUETAL zegt: "Het is wel lang
geleden, maar ik kan nog me nog menig voorval herinneren waarbij ik zo ontroerd
was, dat me daarbij de tranen in de ogen kwamen. Moet zo'n kinderlijk gevoel
soms liefde zijn?"
[4] RAPHAËL zegt: "Ja, ja, dat is
liefde. Wie die niet heeft, mist uiteindelijk alles wat tot het leven behoort,
en zo'n mens is dan slechts een werktuig van zijn door de natuur verlichte
hersens en weet nauwelijks iets af van het wezen van zijn eigen ziel!
[5] De kinderliefde moet daarom in de
harten van iedereen zoals jij, weer wakker worden, omdat het anders onmogelijk
is om een puur verstandsmens binnen te voeren in het innerlijke levensrijk.
[6] Wat heb je eraan, als je alles met
het verstand begrijpt en toch niet in staat bent je eigen leven te begrijpen en
niet kunt zien hoe het is, hoe het zich vormt en ontwikkelt?!
[7] Wat heeft een tuinman eraan om in
andermans tuin de weelderige groei van allerlei edele planten te bewonderen,
maar daarbij zijn eigen tuin braak laat liggen en slechts het onkruid daarin
naar believen laat woekeren?! Men moet voor de bedden in de eigen tuin zorgen,
ze van onkruid vrij maken, met de juiste mest mesten en met de zaden van edele
planten bezaaien, opdat men dan op de juiste tijd ook de juiste vreugde zal
kunnen beleven aan de weelderige, edele gewassen van de eigen tuin! -Maar nu
houden we er over op, want de grote meester gaat iets nieuws ondernemen, en
daar moet je met hart en hoofd bij zijn!"
[8] RIBAR zegt: "Maar, hemeling,
zeg ons eens of we niet eerst naar de Meester moeten gaan om Hem te danken voor
al het goede, dat wij hier beslist alleen maar door Zijn grote goedheid en
genade lichamelijk en geestelijk hebben mogen ontvangen!"
[9] RAPHAËL zegt: "Voor Hem telt
slechts het hart, als dat in orde is, is alles in orde. Als Hij jullie rijp zal
vinden, zal Hij jullie wel roepen en jullie de nodige aanwijzingen geven over
wat je in de toekomst zult moeten doen.
[10] Maar nu komt het er op aan om je
in je hart en in je gehele wezen bereid te houden, want als Hij iets doet, is
dat niet alleen bedoeld voor ons hier op deze plaats, ook niet voor dit land of
voor deze uitgestrekte aarde, maar dat geldt tegelijkertijd voor de gehele
oneindigheid en eeuwigheid! Daarom gaat het erom om alles tot op de diepste
grond te begrijpen! Versta dat goed en neem dat goed ter harte! Want ieder
woord uit de mond die door de eeuwige geest van God in beweging wordt gezet, en
iedere daad die daarop volgt, heeft altijd een oneindige draagwijdte! -Maar nu
moet ik jullie gezelschap weer voor een poos verlaten en mij voegen naar de wil
van de grote Meester."
[11] Toen verliet de engel het
gezelschap van de twaalf en begaf zich weer naar zijn Josoë, die nu heel wat
met hem te bespreken had, want de vele gesprekken om hem heen hadden Josoë wat
in verwarring gebracht en Raphaël moest helpen om zijn leerling alles te laten
begrijpen.
81
De Heer kondigt een zonsverduistering aan
[1] IK zei toen: "Vrienden, onze
lichamelijke en geestelijke maaltijd heeft dit keer zo ongeveer vier uur
geduurd, en daarom wordt het tijd om van tafel op te staan! Wij gaan buiten
naar de zee om te kijken of daar niet iets gebeurt wat ons aller aandacht waard
is!
[2] Tevens maak Ik jullie er allemaal
op opmerkzaam dat wij nu over een halfuur een totale zonsverduistering zullen
beleven. Maar laat niemand zich daar druk over maken want het is een heel
natuurlijke gebeurtenis!
[3] De maan, komend uit het westen, op
een hoogte boven de aarde van 98.000 uur gaans, zal als een massief, ondoorzichtig
lichaam in rechte lijn voor de zon langs gaan en daardoor verhinderen dat het
zonlicht op een deel van deze aarde terecht komt. De totale verduistering zal
maar enige ogenblikken duren, daarna zal boven de rand van de maan direkt weer
de zon te zien zijn en dan wordt het gaandeweg weer lichter op aarde. Tijdens
de totale verduistering zullen jullie de mooie wintersterrebeelden te zien
krijgen die anders in de zomer nooit te zien zijn.
[4] Ik zeg dit, om alle dwaze vrees
voor dit soort gebeurtenissen bij jullie weg te nemen en om jullie het geheel
natuurlijke daarvan te laten zien. Wees dus straks niet bang als het
verschijnsel zich zal voordoen!
[5] Maar tevens zullen wij drie
handelsschepen in volle zee ontwaren. Die moeten vóórdat het verschijnsel zich
aandient aan land worden gebracht, omdat anders het kwade bijgeloof de
schippersknechten zou dwingen een zeldzaam mooie en deugdzame dochter van een
eerzame Griek tesamen met de haar begeleidende vader in zee te gooien.
[6] Zij reizen samen naar Jeruzalem om
de tempel te zien en zich aan de bron vertrouwd te maken met de leer der Joden,
en daarvoor nemen zij op de drie schepen een aantal grote schatten mee die dan
als een rijke buit in de roofzuchtige handen van de slechte, Griekse schippersknechten
zouden vallen.
[7] Daarom is er geen tijd te
verliezen, want de hemellichamen volgen onstuitbaar de volgens hun wetten
vastgestelde baan. Als men ze in hun baan zou belemmeren, zou de aarde daardoor
zeer veel schade lijden, die duizend jaren niet zouden uitwissen. Als de drie
schepen echter op wondere manier vlug aan de oever worden gebracht, lijdt
niemand daardoor schade, maar voor veel armen uit deze streek kan het een heel
groot natuurlijk en geestelijk voordeel opleveren. Daarom nu snel aan het werk!"
[8] Iedereen haast zich nu naar de
oever en daar stelt men zich in een lange rij op. Voor Mij levert dat echter
ook moeilijkheden op, want Cyrenius met zijn gevolg, Mijn twaalf leerlingen en
verscheidene anderen die al een tijd bij ons zijn - in totaal ongeveer zestig -
de dertig jonge Farizeeën en levieten aangevoerd door hun sprekers Hebram en
Risa, de vijf onder leiding van de wijze Mathaël en de twaalf met aan het hoofd
Suetal, Ribar en Baël, verdringen zich allen om Mij heen en willen allen, zo goed
en zo kwaad dat gaat, in Mijn buurt zijn, terwijl Ebahl met Jarah en Raphaël
met Josoë zonder meer al vlak bij Mij zijn en Jarah zelfs Mijn mantel helemaal
niet meer loslaat. De oude Marcus met zijn vrouwen kinderen wil ook in Mijn
naaste omgeving zijn en daaruit blijkt wel dat er weinig ruimte voor Mij over
blijft. Maar Raphaël leidt al gauw alles in goede banen door in een oogwenk
alle oevergasten een gerieflijke plaats te bezorgen. Ik en Cyrenius en de oude
Marcus schepen ons in en onder de ogen van de vele gasten varen wij vlak langs
de oever heen en weer, tot tevredenheid van de gasten en Mijn leerlingen.
[9] Maar nu komt de maan al dicht bij
de zon en IK geef Raphaël opdracht door te zeggen: " Je weet wat nu gedaan
moet worden, wacht dus niet langer!"
[10] En RAPHAËL zegt, eigenlijk alleen
vanwege de gasten: "Heer, ineens of vertraagd?"
[11] IK zeg: "Na twaalf tellen
ineens!"
[12] De drie schepen lagen echter nog
zo ver weg dat men ze nauwelijks kon zien; in rechte lijn was het wel zo'n vier
uur gaans.
82
Raphaël redt enige Grieken
[1] Cyrenius spande tevergeefs zijn
ogen in, maar hij zag geen schip. Evenzo verging het Marcus, maar ANDERE zeer
scherp ziende ogen zagen de schepen ter grootte van drie mugjes op zee varen en
zeiden: "Heer! Met gunstige wind zijn die pas in een uur of twee aan deze
oever!"
[2] IK zeg: "Maak je daar maar
geen zorgen over, Mijn schipper zal het geheel op het juiste moment aan de
oever brengen!"
[3] De dertig jonge FARIZEEËN vragen:
"Waar en wie is degene, die dat kan?"
[4] IK zeg: " Jullie kennen toch
de jonge opvoeder van de pleegzoon van Cyrenius? Die is het!"
[5] De DERTIG vragen angstig:
"Waar ligt er dan een scheepje voor hem klaar?"
[6] Dan zegt RAPHAËL: "Dat heb ik
niet nodig!" en op dat ogenblik verdwijnt hij. Allen schrikken, in de
mening dat de jongen in het water is gesprongen en nu, als een vis zo snel,
door het water op de schepen af zal schieten. Want velen wisten nog niet dat
Raphaël eigenlijk een engel en daarom een zuivere geest was. Velen hielden hem
voor de opvoeder van Josoë, terwijl hij alleen maar de opvoeder van Jarah was.
Maar omdat hij zich hier meer met Josoë dan met Jarah bemoeide, zagen velen hem
hier als een jonge opvoeder van Josoë.
[7] Maar nog voor de vragers echt naar
hem omkeken, was Raphaël al bij de oever met de drie tamelijk grote schepen en
hij stond aan boord van het schip waar de vrome Griek zich met zijn nog vromere
dochter vol verbazing en ontzetting bevond. Want in de eerste plaats kwam hem
die onbegrijpelijk snelle landing aan een hem geheelonbekende kust voor als een
droom, en ten tweede wist hij niet wat hij moest denken van de jonge schipper
en hij kon zich over deze wonderbare verschijning ook geen rekenschap geven,
want de verandering gebeurde te snel en te wonderlijk verrassend.
[8] Ook de schippersknechten stonden
vol verbazing als standbeelden bij hun roeispanen en durfden deze niet meer in
het water te steken. Pas na enige ogenblikken van grote verbazing en
verwondering vroeg de GRIEK heel eerbiedig aan de jongen: "Wie ben je,
machtig wezen? Wie beval je om ons zo snel naar de veilige oever te brengen en
waarom?"
[9] RAPHAËL zegt: "Vraag niet,
maar kijk naar de zon, die nu weldra voor een paar ogenblikken haar lichtglans
zal verliezen! Als u in volle zee geweest zou zijn, dan zou het kwade bijgeloof
van de schippersknechten u tesamen met uw dochter over boord in zee geworpen
hebben, waarna zij uw meegenomen schatten onder elkaar verdeeld zouden hebben.
Dat voorzag onze grote, goddelijke Meester en daarom zond Hij mij om u snel te
redden. U bent nu helemaal in veiligheid, maar toch kunnen u nog onaangename
dingen te wachten staan, en daarom moet ik gedurende het duistere gebeuren bij
u op het schip blijven, omdat u anders nog veelongemak van de ruwe
schippersknechten zou kunnen ondervinden. "
[10] De Griek kijkt nu naar de zon en
merkt tot ontzetting van hemzelf en zijn dochter, dat er van de zon alleen nog
maar een heel smalle rand is overgebleven. Hij staat op van zijn zitplaats en
dondert een vloek omhoog naar de draak, die de zon nu geheel dreigt te
verslinden.
[11] Het was bij tamelijk veel
heidenen van Klein-Azië een vroom gebruik, om tijdens een zonsverduistering een
aantal van de grootste vloeken naar de slechte draak omhoog te zenden, opdat
hij daarvan zou schrikken en de verslonden zon weer uit zou spuwen, waarop zij
dan weer verder licht kon geven. Maar nog voor de oude klaar was met zijn vrome
vloeken werd de zon geheel door de maan bedekt.
[12] Toen ontstond er een onverwacht,
wild gehuil onder de schippersknechten, maar ook aan de oever bij de Romeinse
soldaten, en de schippersknechten die van angst bijna buiten zichzelf waren,
stortten zich op de Griek en wilden hem met zijn dochter en Raphaël in zee
gooien, want zij gaven deze drie de schuld van deze verschrikkelijke gesel der
goden en wilden hen daardoor verzoenen. Maar Raphaël hief alle schippersknechten
uit de schepen en zette hen aan land, de ergste wierp hij echter in zee, en die
had als geoefend zwemmer grote moeite om tamelijk ver onder de schepen helemaal
uitgeput het land te bereiken.
83
De gevolgen van de zonsverduistering
[I] Tijdens deze consternatie brak de
zon weer door vanachter de andere kant van de maan, en de oude opgewektheid
kwam weer terug in de harten van alle aanwezigen; slechts Cyrenius en ook
Julius bleven tijdens de gehele verduistering volkomen rustig naast Mij staan.
[2] Zelfs Mijn leerlingen werden wat
onrustig, en Jarah en Josoë sprongen haastig in Mijn aan de oever aanleggende
schip en beefden van angst. Maar hun angst was meer een gevolg van het wilde
gehuil van de schippersknechten, dan van de duisternis. Want Jarah en Josoë
wisten heel goed waardoor een zonsverduistering ontstond, maar op het wilde
gehuil waren ze niet voorbereid en daarom sprongen zij in grote angst op Mijn
schip en drongen zich daar zo dicht mogelijk tegen Mij aan. Maar Cyrenius en
Julius genoten intussen van de mooie winterse sterrenbeelden, die zij nog
nooit 's zomers hadden gezien.
[3] Langzaam maar zeker werd het
steeds lichter, en de oude blijmoedigheid nam weer bezit van de ontstelde
harten der mensen, en de schippersknechten keerden weer terug naar hun drie
schepen en vroegen de jongen om vergeving, omdat zij hem voorheen zo hard
hadden aangepakt.
[4] Ook de Griek vroegen zij om
vergeving en de GRIEK zei: "Wat het geloof voorschrijft moet iemand doen,
als hij voor zichzelf geen wijzere tegenargumenten heeft. Maar vanaf nu moet
jullie geloof zich meer ontwikkelen, dan zullen jullie inzien dat de verheven
goden zeker geen mensenoffers uit onze handen verlangen, omdat zij zelf talloze
middelen in handen hebben om naar believen honderdduizenden mensen van deze
aarde weg te nemen."
[5] De scheepslieden accepteren deze
les van onze Griek en beloven dat zij in de toekomst bij een soortgelijk
verschijnsel zijn wijze les volledig indachtig zullen zijn en blijven. Dan
vragen de schippersknechten aan de Griek of hij nu zijn reis verder wil
voortzetten of dat hij hier denkt te blijven.
[6] Maar de GRIEK zegt: "Zien
jullie hier die machtige jongeman niet?! Hij heeft mij geholpen en gered uit
jullie blinde geloofswoede; het leven van mij en van mijn enige dochter ben ik
hem schuldig. Hij alleen is nu mijn gebieder, en wat hij zal zeggen, zal ik ook
doen. Zonder zijn woord en zijn wil zal ik, ook al duurt het tien jaar, geen stap
verder reizen!
[7] Bovendien zegt een goede,
innerlijke stem mij, dat ik op deze onaanzienlijke plaats nu reeds meer heb
gevonden dan in geheel Jeruzalem. Daarom blijf ik hier. Ik zal nu met de waard
van deze plaats bespreken of ik hier kan blijven. Als dat hier te doen is, laat
ik meteen mijn lastdieren aan de oever brengen en vervolgens al mijn
meegebrachte schatten, en jullie kunnen dan jullie schepen weer vlot
maken"
[8] Tijdens dit gesprek komen ook Ik,
Cyrenius, Julius, Marcus, de oude waard en Jarah en Josoë al op het schip waar
de Griek zich bevond, en MARCUS spreekt hem meteen aan en zegt: "Vriend!
Je ziet, dat een eerlijk gastheer nooit gebrek heeft aan gasten. Kijk, ik ben
de gastheer van deze plaats en huisvest in mijn kleine hut en in mijn tenten
alle goede gasten die je hier ziet, maar voor jou is er ook nog plaats als je
hier wilt blijven!"
[9] De GRIEK zegt heel vriendelijk:
"Vriend, ik heb slechts een rechthoekig plaatsje van dertig passen in de
lengte en tien in de breedte nodig. Daar laat ik meteen mijn drie goede en
kostbare tenten door mijn meegenomen bedienden overeind zetten, en meer heb ik
niet nodig. Want spijzen en dranken heb ik in grote hoeveelheden bij mij en ik
bezit veel goud en zilver om nog meer te kopen, als het meegenomene op mocht
raken. Ook heb ik voer voor mijn lastdieren en op die wijze ben ik dus goed
voorzien van al het mogelijke. Alleen een plaats om dat allemaal onder te
brengen heb ik niet en die zal ik dus voor enige tijd van je huren. Wat verlang
je per dag voor die gevraagde ruimte?"
[10] MARCUS antwoordt heel
vriendelijk: "Ik weet dat bij jullie Grieken steeds alles precies wordt
berekend, maar bij ons Romeinen en bij de betere Joden is dat geen gewoonte. Je
blijft hier zolang je maar wilt, en er zal niets anders van je gevraagd worden
dan jouw echte en oprechte vriendschap. Als je daarnaast iets wilt doen voor
een arm, hierheen verdwaald mens, dan zal dat zonder rekening aan jouw
goeddunken worden overgelaten. Laat dus maar uitpakken en maak het je zo geriefelijk
als in een huis in jouw eigen stad, want zolang je hier wilt blijven, staat je
niet alleen het door jou gevraagde. stukje grond, maar mijn gehele niet zo
geringe stuk grond ter beschikking en op mijn tafels zal ook voor jou gedekt
zijn! -Zeg mij, of je daarmee tevreden bent!"
[II] De GRIEK zegt: " Ja, vriend,
Daarmee beschaam je mij, en ik bevind mij nu in grote verlegenheid als ik je
jouw grote, zeer onbaatzuchtige vriendschap in zekere zin met niets kan
vergelden, en ik waag het nauwelijks gebruik te maken van je waarachtige
grootmoedigheid!"
[12] MARCUS zegt: "Vriend, je
vriendschap zal toch meer waard zijn dan alle grote, aardse schatten die je bij
je hebt en die ik niet nodig heb, omdat ik nu misschien nog grotere heb dan
jij, maar niet zozeer stoffelijk, dan wel geestelijk!"
[13] De GRIEK zegt: "Dan heb jij
dus allang datgene, wat ik en mijn dochter reeds lang tevergeefs in alle hoeken
der aarde zoeken?"
[14] MARCUS zegt: "Wat thans de gehele
aarde en alle sterren en de zon en de maan je niet kunnen geven en ook geen
tempel en geen orakel, dat vind je hier op dit plekje. Laat dus maar meteen
uitpakken, want je bent nu al op de goede plaats!"
[15] De Griek beveelt nu meteen zijn
veertien dienaren aan het werk te gaan.
84
Goden en mensen
[1] Maar IK zeg tegen de Griek:
"Luister, beste vriend! Die veertien bedienden van jou kunnen best
ijverige en vaardige mensen zijn, maar je hebt zóveel bij je dat het hun toch
een behoorlijke tijd zou kosten voor ze alles op orde zouden hebben.
[2] Kijk, deze schijnbare knaap is één
van Mijn vele dienaren en doet in een oogwenk meer dan al jouw veertien
dienaren in ruim honderd jaar. Laat je dienaren daarom voor deze keer rusten,
dan zal deze enige hier aanwezige dienaar van Mij in een oogwenk alles zo op de
jouw vanouds bekende manier hebben ingericht, als jouw veertien dienaren
nauwelijks in drie dagen zouden kunnen!
[3] Als je daarmee instemt, zal Ik hem
daar opdracht toe geven!"
[4] De GRIEK zegt: "Vriend, als
op aarde zoiets mogelijk is, dan vraag ik je dat! Want mijn dienaren zijn toch
al erg vermoeid van de reis en konden dus met het uitpakken en opzetten van de
tenten best wel eens erg lang bezig zijn!"
[5] IK zeg tegen Raphaël: "Laat
zien wat een zuivere geest in een oogwenk kan doen!"
[6] RAPHAËL boog diep en zei:
"Heer, U heeft bevolen en zie, alles is reeds kant en klaar!"
[7] Daarop zeg IK tegen de Griek:
"Wel, vriend, sta op en onderzoek of het werk naar wens is gedaan!"
[8] De Griek gaat staan, slaat
driemaal zijn handen ineen en zegt stomverbaasd: "Ja, alle goden nog aan
toe! Wat is dat nou?! De jongen is nog helemaal niet weggeweest en mijn tenten
staan er al kant en klaar en alles ziet er piekfijn uit! Nee, nee, nee! Dat is
niet natuurlijk meer! Nu moet ik toch eens zien of het in de tenten ook
allemaal in orde is!"
[9] Dan verlaat hij het schip en gaat,
begeleid door ons en zijn dochter , zijn tenten in en vindt tot zijn grote
verbazing werkelijk alles helemaal op orde.
[10] Nu is hij echter pas goed van
zijn stuk gebracht. Als in een soort verbazingsroes zegt hij na een poosje,
terwijl zijn verwondering maar niet ophoudt: "Ik ben óf bij de
aartsmagiërs van Egypte terecht gekomen, óf bij louter goden, want wat ik hier
meemaak is ongehoord en sinds mensenheugenis niet voorgekomen! En jij, vriend,
(zich tot Mij wendend) schijnt temidden van deze velen de meester, of Zeus zelf
te zijn!? Je bent niet uit een mens geboren en deze jongen ook niet, je moet
van eeuwen her uit de geest zijn geboren! O goden, o goden, welke kracht moeten
jullie bezitten om dit te kunnen doen en hoe ellendig is de arme mens, de
blinde worm in het stof, vergeleken bij jullie?! Jullie kunnen alles, maar de
sterfelijke worm in het stof van zijn vergankelijkheid kan niets! Vriend, u die
een god bent en aan wie alles gehoorzaamt, wat kan ik, een sterfelijk mens,
voor u, onsterfelijke god, doen? Wat kan ik u geven, u, die over de gehele
aarde, over zon, maan en alle sterren gebiedt?"
[11] IK zeg: "Vriend, je bezit
veel natuurlijk inzicht en beoordeelt het gebeurde, dat voor jou een wonder
lijkt, wel met een juiste instelling, maar je moet de mensen niet te ver
beneden jouw goden stellen, want Ik zeg je: Alle goden, die je als zodanig kent
en vereert, zijn eigenlijk helemaal niets vergeleken bij een mens die met de
ware Geest van God is vervuld.
[12] Kijk, die vele mensen die je hier
ziet zijn merendeels al net zo machtig als deze jongen hier en zijn toch
slechts mensen van vlees en bloed!
[13] Raak Mij aan en je zult merken,
dat ook Ik, wat betreft Mijn uiterlijke lichaam, uit vlees en bloed besta, maar
dit vlees en bloed is vervuld van de Geest van God, de enige Almachtige, naar
Wie alles zich moet voegen door de macht van Zijn wil.
[14] Daaraan zie je dus, dat wij hier
alleen maar handelen door de kracht van de Geest van God, die in ons is, in ons
denkt en wil wat Zijn alziende en alvoelende, hoogste wijsheid nodig en goed
acht.
[15] Wel, op dit ogenblik bezit Ik
Zelf alleen deze eigenschap volkomen en daarom ben Ik daarin een meester, maar
Ik kan ook ieder mens die van goede wil is, daartoe in staat stellen.
[16] Maar natuurlijk kan aan een mens
die een kwade, opstandige wil heeft, dat vermogen niet en nooit worden gegeven,
want het is noodzakelijk dat hij eerst volledig ingewijd is in de heilige orde
van de Geest van God, voordat hem het vermogen van de macht van de eeuwige
Geest van God wordt gegeven, en die kan alleen maar daarin bestaan, dat de
zuivere mens in zijn ziel geheel wordt doordrongen van de Geest van God. De van
Gods Geest doordrongen ziel wil slechts datgene, wat de Geest van God wil, en
wat Die wil, moet gebeuren omdat Hij alleen de eeuwige oerkracht en macht van
de gehele oneindigheid is!
[17] Want
alles wat in de eindeloze ruimte is, leeft en denkt, is voor wat betreft het
geestelijk levende deel de onwrikbaar vastgehouden gedachte van deze eeuwige
Geest in de door Hem Zelf bepaalde orde en het daaruit onder woorden gebrachte
Idee, hetgeen echter geheel volgens zijn aard eveneens zelfstandig geestelijk
kan worden.
[18] Kijk,
vriend, in het kort aangegeven is het zo met de dingen gesteld! Jij bent een
bekwaam denker en zult weldra veel begrijpen, maar op dit ogenblik moet dit
voldoende voor je zijn!
[19] Ik zal je echter een zekere Mathaël,
een zeer wijs man, als gezelschap geven. Hij zal je veel vertellen en je zult
Mij Zelf daarna beter begrijpen dan nu!"
[20] Daarmee is de Griek, die zich
zeer over mijn wijsheid verbaast, geheel tevreden en hij is erg verlangend de
man te zien.
[21] IK roep meteen Mathaël en zeg:
"Vriend, daar vind je een wat bouwvallig huis. Jij bent een goed timmerman
en zult wel weten, wat er aan gedaan moet worden!"
[22] MATHAËL zegt: "Heer, met Uw
hulp zal het huis goed en stevig worden!"
85
Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als leraar toegewezen
[1] Hierna zweeg Ouran (zo heette de
Griek, en zijn dochter heette Helena) en hij probeerde tot rust te komen om als
een man met veellevenservaring van gedachten te kunnen wisselen met de aan hem
voorgestelde Mathaël, die hem door een paar woorden al liet merken dat hij veel
wijsheid bezat. Daarbij wilde hij ook rekening houden met Sapienti pauca (een
wijs man heeft weinig woorden nodig), om zich niet als iemand te gedragen die
geen hogere kennis heeft. Toen Ouran zich enigermate hersteld en zijn kalmte
weer terug had, vroeg hij na een tamelijk lange stilte aan Mathaël of deze hem
overal op zijn wereldreizen wilde begeleiden en wat hij daarvoor verlangde.
[2] MATHAËL zegt, terwijl hij naar Mij
wijst: "Kijk naar Hem, Hij is een genezer van lichaam, ziel en geest! Ik
was nog maar twaalf uur geleden het miserabelste wezen op deze aarde. Mijn
binnenste was dermate bezeten door de kwaadaardigste geesten, dat mijn gehele
wezen daardoor een aardse duivel werd. Bij een bende vreselijke straatrovers
was ik de schrik van de gehele omgeving, want al mijn ledematen werden door
duivels bestuurd. Maar mijn ziel was verlamd en wist niet wat er met haar arme
lichaam gebeurde. Vriend, je begrijpt wel hoe ellendig ik was! Wie zou mij echter
hebben kunnen helpen?! Voor ieder die mij nabij kwam, was ik de grootste
verschrikking. Je kon beter met tien hongerige tijgers te doen hebben, dan met
mij alleen. Slechts een cohorte dappere, Romeinse krijgers kon mij en mijn
gezellen overmeesteren. Aan handen en voeten gebonden en geketend, werd ik met
mijn vier erge gezellen hierheen gebracht om ter dood veroordeeld te worden.
[3] Maar daar staat de grote
Heelmeester, die uit de hemelen tot ons ellendige wormen van deze harde en van
duivels wemelende aarde kwam, om ook ons, levende duivels, door woord en daad
te genezen. Hij heeft mij en mijn gezellen genezen en voor die genezing
verlangde Hij niet alleen helemaal niets van ons vijven, maar Hij bewees ons
ook nog overgrote lichamelijke en vooral geestelijke weldaden!
[4] Nu heeft mijn goddelijke Heiland
voor het eerst een dienst van mij verlangd, waarvoor jij mij nu gevraagd hebt
welk loon ik daarvoor wil hebben. O vriend, ik ben onmogelijk in staat iets van
jou te verlangen voordat ik mijn schuld aan deze grote Ene betaald zal hebben,
want ik dien daarmee alleen Hem die mij geroepen heeft en niet jou!
[5] Ik zal echter eeuwig diep bij hem
in de schuld staan en nu door te dienen mijn grote schuld iets verminderen.
Daarom, vriend, zul jij mij voor een bewezen dienst ook nooit iets schuldig
zijn -behalve je ware vriendschap en broederliefde!
[6] Want ik heb het voor niets
gekregen en voor dezelfde prijs zal ik het ook aan jou geven! Goud, zilver en
edelstenen zul je weliswaar niet van mij krijgen, maar wat ik heb, zal je ook
zo kosteloos worden gegeven als ik het heb ontvangen. Vraag mij zoiets dus in
het vervolg niet meer!"
[7] OURAN zegt: "Vriend je bent
een van de edelste mensen die ik ooit heb ontmoet! Daarom moet je de wijze
leidsman van mij en mijn dochter worden en mijn hele leven blijven!
[8] Ik zal je weliswaar,
overeenkomstig jouw wil, nooit meer vragen: 'Wat vraag je daarvoor?', maar dat
je bij mij niets te kort zult komen als vriend en als een ware broeder, dat zul
je toch wel van mij aannemen?!"
[9] MATHAËL zegt: "Het is nog
maar de vraag of jij van mij iets of alles of tenslotte helemaal niets aan zult
nemen! Want mijn gaven smaken de smaakzin, zoals ik al enigszins ondervonden
heb, nu juist niet zo zoet als een met zuivere honing gezoete wijn zoals de
Grieken die hier en daar genieten, maar vaak bitterder dan gal en het verse sap
van een oude aloë! En daarvan genieten aan zoet gewende smaakzintuigen niet
graag! Daarom zullen wij eerst wel zien hoe onze wederzijdse gaven uitgewisseld
kunnen worden!"
[10] IK onderbreek hen en zeg:
"Weten jullie wat, laten wij, omdat we nog een vol uur zon hebben en de
avond veel goeds belooft, nu gezamenlijk de heuvel van Marcus opgaan, daar
zullen wij dan wat nader kennismaken! Laat je tenten voorlopig door je dienaren
bewaken, want je zult deze pas na middernacht weer terugzien en
gebruiken!"
[11] OURAN zegt: "Er bevinden
zich echter vele en grote kostbaarheden in! Maar ik denk, dat deze vriend
betrouwbaar is!"
[12] IK zeg: "Vriend, toen je pas
een uur geleden in groot gevaar was en je op het punt stond je leven en alles
te verliezen, wie redde je toen?"
[13] Daar schrok OURAN van. Pas na een
poosje zei hij: " Ja, ja, grote meester! U heeft gelijk, ik zit nog wat
vast in mijn oude gewoonten en zie nu ook in, hoe dom het van mij is om ergens
voor te vrezen. Dat zal me een tweede keer niet meer gebeuren en ik ga nu
zonder bedenken meteen met u mee, waarheen u maar wilt!"
86
Helena, de dochter van de wijze Griek
[1] Dan komt wat schuchter de dochter
HELENA naar mij toe en zegt smekend: "Heer, onbegrijpelijk grote meester
en heiland! O neem het mijn oude vader niet kwalijk. Heus, als zijn dochter ken
ik hem toch al mijn hele leven en ik kan u naar waarheid getuigen, dat hij een
goede, zachte en zeer meegaande man is. Ik kan mij niet herinneren dat hij
zelfs ooit een gelijk, dat hij zeker aan zijn kant had, vóór heeft laten gaan
op het recht van iemand anders, ook al was dit eerder onrecht dan recht. Hij
heeft er nog nooit met iemand om gestreden of zich geërgerd en gemopperd over
een hem aangedaan onrecht! Maar de hoge goden lieten hem daarom ook nooit
vallen, en de schone godin van het geluk was hem steeds vriendelijk gezind.
[2] Daarom moet ook u, die ook zo'n beetje
een god schijnt te zijn, de bezorgdheid die mijn vader uitsprak, niet als
beledigend voor uw hoogheid beschouwen! Maar mocht u toch zo streng zijn, neem
dan mijn leven ter verzoening van mijn vader, die ik boven alles liefheb!"
[3] IK zeg tegen alle omstanders:
"Hebben jullie wel eens zo'n voorbeeld van kinderliefde in Israël
meegemaakt? Waarlijk! Zij is weliswaar een heiden, maar zij beschaamt heel
Israël, dat toch door Mozes van God de wet heeft ontvangen om vader en moeder
te eerbiedigen, te eren en lief te hebben!-"
[4] ALLEN zeggen: "Nee, heer en
meester! Zoiets is in Israël iets ongekends!"
[5] IK zeg tegen Helena: "Wees
niet bang Mijn dochter, want Ik ken je vader al zeer lang en jou ook, en kende
Ik hem en jou niet, dan zouden jullie in deze kwade zee zijn begraven!"
[6] HELENA zegt: "Maar
buitengewoon wijze, machtige en toch zeer vriendelijke meester! Hoe kunt u mijn
vader en mij al zo lang kennen? Wij kennen u pas nauwelijks een uur?"
[7] IK zeg: "O Helena, kijk om je
heen, de zee en de gehele aarde zijn al zeer oud, en toch was Ik er eerder dan
dat allemaal!"
[8] Nu schrikt HELENA en vraagt Mij
angstig en eerbiedig: "Bent u soms oppergod Zeus zelf?"
[9] IK zeg: " Aanvallig duifje,
beangstig je hart niet met loze zaken! Zeus ben Ik niet, omdat er in
werkelijkheid nooit een Zeus is geweest. Maar Ik ben de Waarheid en het Leven.
Die aan Mij geloven, zullen de dood in eeuwigheid niet zien, voelen en kennen!
-Weet je nu, wie en wat Ik ben?"
[10] HELENA zegt: "Maar als u
alleen de koude waarheid bent en daaruit het zuivere leven, hoe komt het dan
dat ik nu zoveel liefde voor u in mij begin te voelen?"
[11] IK zeg: "Duifje! Dat zal je
pas op de berg bekend gemaakt worden! Maar nu gaan wij, want anders is de zon
ons nog voor!"
[12] Toen verlieten wij de werkelijk
koninklijke statietenten en gingen de berg op, die wij vanwege zijn geringe
hoogte in korte tijd bestegen.
[13] Toen wij boven waren, merkte
Cyrenius op hoe heerlijk en mooi de hele, uitgestrekte omgeving er uit zag, en
dat hij zo iets prachtigs wel urenlang zou kunnen bekijken zonder ook maar
enigszins moe te worden. Het was alleen maar eeuwig jammer dat de dag nu al
bijna om was.
[14] Na een poosje kwam SIMON JUDA bij Mij en zei: "Heer, nu zou U ook best, net als Jozua, tegen de zon kunnen zeggen: 'Sta stil, zon!', zodat de kinderen hier langer kunnen genieten van deze heerlijke avond, en Hem verheerlijken die haar heeft geschapen!&qu