Het grote Johannes evangelie

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

 

Deel 3

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 – 21803 - Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 


Inhoud

 

hoofdstuknummer / omschrijving

 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

I Het orakel van Delhi.

2 Over verschijningen van hogere hemelse wezens.

3 Over de bestemming en ontwikkeling van de mens.

4 De nieuwsgierigheid der Farizeeën.

5 Julius dreigt de Farizeeën.

6 Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus.

7 De geloofsdwang van de tempel.

8 De voorwaarden die de Heer aan leerlingen stelt.

9 De voordelen van zelfverloochening.

10 Behoeften en het kwaad daarvan.

11 De aanleiding tot de zondvloed.

12 Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest.

13 Noach en de ark.

14 Hoe passen aardse schatten in ons leven.

15 Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen.

16 Over de verhoging en kroning van Jezus.

17 De vrijheid van de menselijke ziel.

18 Over het op schrift stellen van Jezus woorden.

19 Het hooglied van Salomo.

20 Voorbereiding voor de genezing der misdadigers.

21 De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars.

22 De wanhoop van de genezen bezetenen.

23 De nasleep van de demoneninvloed.

24 De helderziendheid van de genezen bezetenen.

25 Mathaël's opvatting over de natuur.

26 Toespraak over de strijd in de natuur.

27 Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius.

28 Het godsbegrip van Mathaël.

29 De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathaël.

30 Het protest van Cyrenius.

31 Mathaël over de weg naar het ware leven.

32 De eenheid van het eeuwige leven.

33 De voorspelling van Mathaël.

34 Uiterlijke overeenkomst.

35 De dood met haar eigen wapens overwonnen.

36 De ware aanbidding van God.

37 Julius en de twaalf politieke misdadigers.

38 De ondervraging van Julius.

39 Suetal vertelt over de kennis van de tempeldienaars.

40 Verdere uitleg van Suetal.

41 De raad van Mathaël.

42 Ziel en geest.

43 Waarheid is leven, leugen de dood.

44 Ik ben de waarheid, de weg en het leven.

45 De genezing op de gezegende weide.

46 Suetal vertelt over de invloed van de wonderheiland.

47 De afgrond der leugen.

48 Mathaël spreekt over wet en liefde.

49 Gods beeldspraak bij Mozes.

50 De twijfel der twaalf.

51 Verdere twijfels.

52 De steen die brood werd.

53 Hoofdlijnen van de leer van Jezus.

54 Het wonder van de vis.

55 Vergelijkingen met de wonderen van magiërs.

56 Het wonder van de ezel.

57 De kennismaking vordert ongemerkt.

58 Raphaël weerlegt de kritiek.

59 Liefde de basis van de echte vreugde.

60 Het geklets van Suetal.

61 Het leven is een strijd, zowel uiterlijk als innerlijk.

62 Het gezonde verstand van Risa.

63 Hebram toont de fouten aan in Risa 's gedachtegang.

64 De goddelijke orde en ons aardse verstand.

65 Levenslessen voor beginners.

66 De geslachtelijke omgang van mannen en vrouwen.

67 Bepaalde uitzonderingen bij seksuele omgang.

68 Over zondig geslachtsverkeer.

69 Maatregelen tegen geslachtelijk losbandig leven.

70 Wanneer echtscheiding geoorloofd is.

71 Nog meer raadgevingen voor echtparen en rechters.

72 Onderzoek van toekomstige echtparen.

73 Raphaël schrijft alles over het geslachtsleven op.

74 Het onvermogen van Suetal om de Heer te zien.

75 De twaalf begrijpen het nog steeds niet.

76 Ribar veronderstelt de aanwezigheid van de Heer.

77 God laat Zich alleen door de liefde kennen.

78 Verstand en gevoel.

79 De reden waarom er zoveel verschillende talenten zijn.

80 Een verstandsmens zoekt de liefde.

81 De Heer kondigt een zonsverduistering aan.

82 Raphaël redt enige Grieken uit de verdrukking.

83 De gevolgen van de zonsverduistering.

84 Goden en mensen.

85 Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als leraar toegewezen.

86 Helena, de dochter van de wijze Griek.

87 De schijnzon.

88 De vrees van de Grieken voor de Heer.

89 Een echte heiden.

90 Ontstaan en verklaring van de Griekse godennamen.

91 Mathaël als afbreker van de heidense tempelmuren.

92 De schoonheid van de kinderen van God.

93 Twee soorten liefde tot de Heer.

94 Mathaël geeft uitleg over de beweging der sterren.

95 De opvoedingsmethode in het oude Egypte.

96 Helena 's gedachten over de wijsheid van de mens.

97 Het materialistische denken der priesters.

98 Ouran's gedachten over de Heer.

99 De uitwerking van het doven van de schijnzon.

100 Die in Mij geloven zullen de dood niet smaken.

101 Helena's vragen.

102 Mathaël verklaart de namen van de eerste drie sterrenbeelden.

103 Uitleg van het vierde tot en met het zesde teken.

104 Het zevende, achtste en negende teken van de dierenriem.

105 Verklaring van de drie laatste tekens van de dierenriem.

106 Helena vraagt naar de herkomst van Mathaël's kennis.

107 Herkomst van de dierenriem.

108 De voorspelling van Judas.

109 Mathaël de voorloper.

110 Het zoeken naar God.

111 Het één zijn met de Heer.

112 Hoe men God kan en moet danken.

113 De toekomst van de zuivere leer van God.

114 Opheldering over het geestelijk ontwaken.

115 De gevolgen van de natuurverschijnselen in Caesarea Philippi.

116 De vreugde van Marcus over de bestraffing van de priesters.

117 Berisping van het leedvermaak.

118 Mathaël wordt vicekoning.

119 Helena wordt de vrouw van Mathaël.

120 Helena 's dank en goede voornemens.

121 Het gebed van de Heer.

122 Het wezen van de engelen.

123 Jarah's wijsheid.

124 De juiste wijsheid verschaft de juiste middelen.

125 Ouran toont aan dat Helena's vrees ongegrond is.

126 Mathaël twijfelt aan de belevenissen van Jarah.

127 Onheimelijke gevoelens.

128 Micha over de lichamelijke aanwezigheid van de Heer.

129 Mathaël geeft verdere uitleg.

130 Het werken der engelen.

131 Raphaël verjaagt de menselijke zorgen.

132 Priesters en hun waardigheid.

133 Het zoeken van de Heer.

134 De reden van de verwoesting van Caesarea Philippi.

135 Gesprek met de orthodoxe Farizeeën.

136 Marcus klaagt de overste der Farizeeën aan.

137 Onderlinge beraadslagingen.

138 Cyrenius Iaat getuigen uit Caesarea halen.

139 Cyrenius geeft uitleg over aarde en maan.

140 Alarmerende berichten uit Caesarea.

141 Herme, de boodschapper.

142 Voortzetting van de rechtszaak tegen de Farizeeën.

143 De mening van de overste der Farizeeën over Jezus.

144 Nog meer meningen over de Heer.

145 De loze taal van de overste.

146 Het karakter van de overste.

147 De overste valt door de mand.

148 De bekentenis van de overste.

149 De mening van de overste betreffende engelen.

150 De overste en de engel.

151 De overste fantaseert.

152 De overste vertelt over de moord op Zacharias.

153 Raphaël geeft uitleg over Messiasbeloften.

154 De overste bekeert zijn collega’s.

155 De overste en Hebram.

156 Over de verantwoordelijkheid van de mens.

157 God niet vrezen maar lief hebben.

158 Over deemoed en hoogmoed.

159 Floran bij de Heer.

160 Floran spreekt met Stahar over de Heer.

161 Het getuigenis van Floran.

162 De wegen van de goddelijke leiding.

163 Het terugbrengen van het verlorene.

164 Koningen en dienaars.

165 De gevaren van de hoogmoed.

166 Weerzien en kennismaking.

167 De voorspellingen over de menswording van de Heer.

168 Leiding van mensen en volkeren.

169 Ernst is beter dan lachen.

170 Het tegenstrijdige tussen willen en doen.

171 Het geestelijk opnieuw geboren worden.

172 Cornelius en Jarah's wijsheid.

173 Vraag en beloning.

174 De natuurlijke zon.

175 In de geest van ieder mens sluimeren talloze wonderen.

176 Het lot van de Goddelijke leer.

177 Het belang van de vrijheid van de menselijke wil.

178 Aanleg en bestemming van de mens.

179 De herinnering van Cornelius aan de geboorte van de Heer.

180 De taak van engelen en mensen.

181 Gedachten van Philopold over de schepping.

182 De vergankelijkheid van alles wat in de hersenen wordt opgeslagen.

183 Philopold legt uit waarom de Heer mens werd.

184 De taal van het hart.

185 De verheven luister.

186 Voorbereidingen voor de naderende storm.

187 De storm.

188 Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi.

189 Schip in nood in volle zee.

190 De Joodse kooplieden uit Perzië.

191 Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer.

192 Zegen en vloek van de rijkdom.

193 De dierlijke aard van de mens.

194 Opvattingen van de Perzen over de Heer.

195 Het suizen van de wind bij Elia en bij ons.

196 De Heer vraagt de Perzen over de Messias.

197 De Perzische vrees voor de Romeinen.

198 Schabbi blijft achterdochtig.

199 Het betere inzicht van Jurah.

200 Misplaatst vertrouwen.

201 De opwekking van drie doden.

202 De uitwerking van het wonder op de Perzen.

203 Het nut van werk en het kwade gevolg van nietsdoen.

204 Indirecte en directe openbaringen.

205 De uitdaging van het niet begrijpen.

206 Schabbi en de Messias.

207 Een wijs en deemoedig hart om God te aanbidden.

208 De eerbied van de Perzen voor de heiligheid van de Heer.

209 Over het gebed.

210 De toekomst van Jarah.

211 Uitleg van het vierde gebod.

212 Het vierde gebod volgens de Farizeeën.

213 De Heer legt het voorschrift van de Farizeeën uit.

214 Wat is onkuisheid.

215 De zonde tegen de kuisheid.

216 Strijd van de Farizeeën over de goddelijkheid van de Heer.

217 Wie zwijgt en luistert, verzamelt voortdurend.

218 Reiservaringen van Murel.

219 Waar men de waarheid moet zoeken.

220 Het verval van de Egyptische en de Indische wijsheid.

221 Onze aarde de school voor de kinderen Gods.

222 Philopolds terugblik op zijn vroegere leven.

223 De natuurlijke ordening van de werelden.

224 Het dankwoord van Murel.

225 Vervulling van de belofte van Jesaja.

226 De belofte van de Heer.

227 Het wezen van de Heer.

228 De toekomst van Jezus' leer volgens Mathaël.

229 Zorgen over de verspreiding van de leer.

230 De Heer zorgt.

231 Over de dood des Heren.

232 Het geweten en de invloed van de engelen.

233 De meteoor.

234 De wezen van de materie.

235 De ontmoeting van Mathaël met de geest van Abraham.

236 De omgang met de Heer in het hart.

237 De oorzaak van het lijden van Mathaël.

238 De reden voor het mens worden van de Heer.

239 De gedachte dat God Zich verveelt.

240 Rafaëls vraag over de vervulling van de belofte.

241 Het rijk van God in het hart van de mens.

242 Echt geestelijk leven.

243 Hinderpalen voor de vervulling der beloften.

244 De vrije wil van de engel.

245 Op Venus.

246 Voordelen van de Venus orde.

 

 

 


 

 

Waarschuwing

 

Geliefden, geloof niet iedere geest. Onderzoek de geesten of ze uit God zijn, want er zijn veel valse profeten de wereld ingetrokken.

De geest van God is op de volgende manier te herkennen: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees is gekomen, is uit God, en iedere geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees is gekomen, is niet uit God, maar dat is de geest van de antichrist, waarvan jullie gehoord hebben dat hij zal komen en die nu reeds in de wereld is.

(.Joh.4: 1-3)

 


 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

1 Het orakel van Delphi

 

[I] (JULIUS:) "Bij de Grieken en de Romeinen zijn altijd al mannen geweest, die, hoewel geen Jood zijnde en ook niet in hun profetenscholen opgeleid, toch goddelijke inspiratie ontvingen en die als zodanig ook hebben aanvaard.

[2] Eertijds toen Croesus, de koning der Lydiërs, oorlog tegen de Perzen wilde gaan voeren, was er hem veel aan gelegen vooraf te weten of de oorlog voor hem gunstig of ongunstig zou uitvallen. Wie moest hem daar echter uitsluitsel over geven? In gedachten zei hij bij zichzelf: 'Orakels zijn er genoeg; één ervan vertelt misschien wel de waarheid! Maar wie zal mij daarna kunnen vertellen welk orakel mij de waarheid heeft gezegd? Ha!' dacht hij verder bij zichzelf en hij zei: 'Ik zal de orakels vooraf aan de tand voelen en dan zal wel blijken welk orakel bruikbaar is!' [3] Toen nam hij een lam en een schildpad, sneed beide in kleine stukken, deed ze bij elkaar in een ijzeren pot, legde er nog een ijzeren deksel op en liet het mengsel op het vuur koken. Maar tevoren zond hij onderzoekers naar Delphi, naar Abae in het land van Phookos, naar het oude Dodone, en ook naar Amphiaraos en Trophonios, om op de honderdste dag na hun vertrek uit Sardis aan de orakels te vragen, waar hij op dat moment mee bezig was; want dan zou hij bezig zijn om op de voornoemde wijze zijn lam en zijn schildpad te koken.

[4] De meeste orakels gaven zulke verwarde antwoorden, dat daar zeker niemand uit wijs had kunnen worden; maar het orakel van Delphi zei, zoals gewoonlijk in zesvoetige verzen:

[5] 'Zie, ik tel het zand en ken de uitgestrektheid van de zee, hoor zelfs de stomme spreken en de zwijgende versta ik! Nu prikkelt mijn zinnen een geur, alsof lamsvlees gemengd met schildpad in ijzer wordt gekookt; ijzer bevindt zich eronder, ijzer ligt er bovenop. ,

[6] Na deze proef vroeg hij het orakel van Delphi of hij tegen de Perzen op moest trekken, maar kreeg het bekende antwoord, dat, als hij over de Halys zou gaan, een groot rijk vernietigd zou worden! Toen vroeg hij het orakel of zijn heerschappij lang zou blijven bestaan. En de Pythia antwoordde:

[7] “Als eens een muildier, als koning, de Mediër zal gebieden, dan, lichtvoetige Lydiërs, vlucht naar de steenachtige Hermos! Treuzel niet, noch vrees voor de smaad van lafhartige haast!'

[8] Volgens de eigen uitleg van het orakel, die het na de gevangenname van Croesus gaf, moest men Cyrus, zijn overwinnaar, zien als het muildier, omdat hij een kind was van een voorname vrouw van de Meden, een dochter van Astyages, en een Perzische vader, een van haar bedienden.

[9] Het was ook deze Croesus, die eens aan het orakel vroeg of zijn zoon, die stom was, niet zou kunnen genezen en hij kreeg ten antwoord:

[10] 'Lydiër, hoewel een machtig vorst, toch dwaas van harte, verlang er niet naar de afgesmeekte stem der sprekende zoon in je paleis te horen! Daar zul je voorzeker meer baat bij hebben! Weet, dat hij pas op de meest ongelukzalige dag spreekt!'

[11] En zie! Op de dag dat Sardis werd veroverd, stormde een woedende Pers op Croesus af om hem neer te slaan. Toen maakten vrees en angst de tong van de zoon los en de zoon sprak: 'Mens, dood Croesus niet!' Dat was het eerste wat de stomme zoon zei en hij kon verder zijn leven lang spreken.

[12] Kijk, dit orakel was, zoals reeds eerder gezegd, geen wijsheidstempel uit de Joodse profetenschool! Maar wie zou na het horen van deze geciteerde, waar gebeurde voorbeelden willen beweren dat daar van geen bepaalde, goddelijke inspiratie sprake was?!"

 

2 Over verschijningen van hogere, hemelse wezens

 

[1] Zo zijn ons, Romeinen, uit de geschiedenis genoeg overleveringen bekend, waarin vermeld wordt dat bijvoorbeeld Socrates, Plato, Aristides en nog veel andere wijzen steeds een beschermgeest bij zich hadden, die hen informeerde en hen altijd, afhankelijk van hun intelligentie, wijze lessen en in noodgevallen een betrouwbare raad gaf. Wie van hen die raad niet opvolgde, kon verzekerd zijn van de kwade gevolgen.

[2] Wel, als men dat weet, deels uit de historie en deels uit persoonlijke ervaring, dan komt je zo'n verschijning, zoals jullie die hier hebben ontmoet, toch niet zo onmogelijk voor. Kortom, wij weten uit de vele overleveringen en uit hedendaagse ervaringen, dat hogere wezens helemaal niet zo zelden als velen menen bij ons mensen komen, zich op allerlei wijzen kenbaar maken en ons nu eens hierover en dan weer daarover opheldering geven. Onder die omstandigheden is onze engel beslist niet zo'n ongewone verschijning als men op het eerste gezicht geneigd is te denken!

[3] Dat zo'n volmaakte geest krachten bezit die voor ons verstand onbegrijpelijk zijn en daarom ook wonderen kan doen die wij heel bijzonder vinden, vind ik ook niet buitengewoon.

[4] Eens was ik in de gelegenheid om mensen uit Achter-Egypte te ontmoeten en door middel van een tolk met hen te spreken. Zij waren geheel naakt en bedekten zelfs hun schaamte niet. Zij hielden ons, Romeinen, voor hogere, hemelse wezens en verwonderden zich buiten­gewoon over de grote en schitterende gebouwen van Rome, over de mooie kleren en onze uitzonderlijke pracht. Zij hielden al onze menselijke produkten voor werken der goden en dachten ook dat wij dat waren. Zij vroegen mij of wij ook voortdurend de zon en de sterren, evenals de maan, beheersten en naar ons goeddunken bestuurden, of dat er voor dat werk soms nog andere goden waren.

[5] Natuurlijk gaven wij hen onderricht en voor er een jaar voorbij was, wisten zij al heel goed dat ook wij slechts mensen waren. Zij leerden veel van ons, gingen zich tenslotte zelf kleden en het gaf hen veel vreugde toen zij hadden geleerd om zelf kledingstoffen te maken en daaruit allerlei mannen­ en vrouwenkleding te vervaardigen. Na een paar jaar keerden zij toegerust met alle mogelijke kennis naar hun vaderland terug en hebben daar zeker scholen opgericht en zó een beetje licht in hun natuurlijke wildernis gebracht.

[6] Wel, als wij, met onze nog zeer geringe geestelijke ontwikkeling, een volmaakte geest zien handelen, moeten wij natuurlijk erg verwonderd zijn dat zoiets mogelijk is. Maar als onze geest even volmaakt zal zijn, zullen wij beslist ook hogere dingen kunnen doen en dan zullen wij ons zeker niet zoals nu verwonderen wanneer een geest, door middel van de aan ons bekende kracht, een steen in zijn oerelementen ontleedt.

[7] Maar dat wij in ons geestelijk deel in staat zijn tot een volmaaktheid die onbegrensd is, bewijzen ons vele voorbeelden. En aan deze tafel zitten mensen die misschien wel haast op dezelfde hoogte als de engel staan, en één van hen zou zelfs de engel al veruit de baas kunnen zijn, zoals jullie al eerder van de arts uit Nazareth hebben gehoord.

[8] Wijd je daarom van nu af aan vooral aan de grootst mogelijke ontwikkeling van jullie geest, dan zullen jullie niet slechts zo'n steen, maar een gehele berg in zijn oerelementen kunnen uiteen laten vallen!"

[9] Toen richtte Julius zich tot de engel en zei: "En, Raphaël, zeg jij nu eens of ik tijdens mijn wat lange toespraak ook maar één verkeerd of onwaar woord heb gezegd?!"

 

3 Over de bestemming en de ontwikkeling van de mens

 

[I] De ENGEL zegt: "Zeker niet, alles is zoals je het nu zo voortreffelijk hebt belicht. Daarom moeten de dertig er alles aan doen om te leven zoals deze broeders hun dat straks zullen uitleggen, dan zullen zij al gauw in alles onze broeders worden.

[2] God geeft geen engel en geen mens, die eigenlijk ook een aankomende engel is, méér dan een volmaakt eigenleven en tijdens dat leven de gaven om dit leven zelfstandig in alles zo dicht mogelijk bij Gods evenbeeld te brengen. Maar als een pasgeschapen engel of een mens de juiste wegen kent om geheel aan God gelijk te worden en ze toch niet wil volgen moet hij per slot van rekening. zijn hand in eigen boezem steken als hij steeds in de dodelijk zwakke, met op God gelijkende, staat blijft.

[3] Natuurlijk kan zelfs de nog zo volmaakte geest nooit in alle eeuwigheid zo eindeloos volmaakt worden als God, maar dat is geen belemmering, want hij kan toch wat dat betreft alles aanpakken -natuurlijk binnen de door God vastgestelde orde wat hij maar wil. Uiteindelijk kan hij ook zelf, net als God, zelfstandige wezens scheppen en hun een eeuwig vrij bestaan geven en dan met zulke wezens de hoogste vreugde en zaligheid beleven, net zoals op aarde een vader dat heeft aan zijn goed ontwikkelde kinderen, -en dat is een meer dan voldoende gelijkenis met God!

[4] Zelf heb ik reeds verscheidene werelden met kleine zonnen geschapen en ze zelf geheel bevolkt. En al deze werelden zijn meestal beter van alles voorzien dan deze aarde van jullie. Alles plant zich daar net zo voort als hier en de geesten kunnen daar net als hier een grote volmaaktheid bereiken. En waar.om zouden zij dat ook niet kunnen? Uiteindelijk komt toch iedere geest uit God, evenals de kiemen van de toekomstige gewassen nu al verscheidene miljarden malen uit de kiemen der eerdere zaden gereproduceerd zijn.

[5] En als jullie, als nakomelingen van de satan, Gods geest nog in jullie dragen, hoeveel temeer dan de nakomelingen van onze scheppingskracht die als die van God is!

[6] En zie, dat alles kunnen ook jullie bereiken als je de wegen zult volgen die jullie getoond worden! Wie van jullie die niet wil volgen, zal het welbeschouwd aan zichzelf te wijten hebben als hij gedurende ondenkbaar lange tijden in zijn dodelijk zwakke, niet op God gelijkende staat, blijft.

[7] Laat daarom niemand van jullie het wereldse en zijn lichaam méér liefhebben dan Zijn geest! Ieder moet zich vóór alles slechts inzetten voor het geestelijke, dan zal hij ook het snelst dat ontvangen wat des geestes is, namelijk de algehele gelijkheid aan God!

[8] Wie zich echter meer bezig houdt met het wereldse en het lichamelijke, heeft het helemaal aan zichzelf te Wijten dat hij steeds in het duistere gebied van de dood blijft.

[9] Al het leven kan voortdurend in een steeds volmaakter leven overgaan als het de moeite neemt om verder te gaan op de weg van de vastgestelde, goddelijke orde. Blijft het leven echter in een bepaald opzicht achter , speciaal aan het begin van de grote levensweg, wel, dan komt het ook vanzelfsprekend niet verder, maar blijft staan en verkommert uiteindelijk als een halm in de winter wanneer die, volgens Gods orde, zijn levensvrucht eenmaal heeft verloren.

[10] Wees daarom geestelijk actief en doe daarvoor je uiterste best! Laat geen stap die je doet je berouwen! Want dan wordt iedere daad en iedere stap steeds begeleid door Gods grootste zegen.

[11] Denk vooral niet dat ik, als engel, al zo volmaakt ben dat ik mij nu aan een volledig nietsdoen over zou kunnen geven! Ik win nu, door mijn aanwezigheid hier, oneindig veel en zal voortaan mijn eigen schep­pingen nog volmaakter kunnen afleveren. Als ik, als zuivere en volmaakte geest, hier nog zo onschatbaar veel kan winnen, hoeveel te meer geldt dat dan voor jullie, die in volmaaktheid nog zo ver bij mij achterstaan!

[12] Dank God de Heer daarom dat Hij jullie deze heilige genadevolle kans heeft gegeven, waardoor jullie in één uur meer kunnen bereiken voor je geest, dan anders met jullie wereldse onderwijs in tienduizend jaar!

[13] Kijk, zulke bijzonder genadevolle kansen geeft God maar hoogst zelden aan een wereld. Iedereen, die het grote geluk heeft deelgenoot van zo'n gelegenheid te zijn, moet deze dan ook met inzet van al zijn krachten voor zijn geest ten nutte maken.

[14] Als God ergens een profeet zendt of opwekt, moeten allen zich om hem heen verdringen om voor hun eigen bestwil het heilige woord van God te horen, want God wekt met diepe, ware, hemelse wijsheid dergelijke mannen slechts eenmaal in de honderd jaar .

[15] Gróte profeten echter, door wie God de mensen van de aarde zeer vele en belangrijke dingen meedeelt, worden hoogstens iedere duizend tot tweeduizend jaar naar de mensen van deze aarde gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zo ruim en uitgebreid mogelijk de verdere, nieuwe wegen van God tot nog grotere volmaaktheid te wijzen en anderzijds weg te voeren van de vele dwaalwegen die zij voor zichzelf hebben gemaakt en terug te brengen naar de ene, juiste weg.

[16] Want zie, in Gods grote schepping staat niets stil, net als de tijd op aarde die ook nooit stil staat! De geesten maken steeds zichtbaar grote vorderingen en omdat in het rijk van de zuivere geesten voortdurend zo'n grote vooruitgang wordt geboekt, mogen de onsterfelijke schepsels op de hemellichamen niet achterblijven, om niet te ver bij het rijk der geesten achterop te raken.

[17] Na het verschijnen van zulke grote profeten gaan de mensen door eigen activiteiten ook weer in de goede richting, zoal niet in algemene zin dan toch wel op het persoonlijke vlak. Maar als de geestenwereld dan weer een grote voorsprong neemt, is het steeds wat afgeschermde licht van een voormalige, grote profeet niet meer zo werkzaam; een nieuwe profeet wordt opgewekt en uitgezonden en de mensheid gaat dan weer, al is het aanvankelijk individueel, achter de grote voorsprong van de geestenwereld aan.

[18] Zo wordt de menselijke natuur toch in een paar eeuwen vindingrijker en presteert tenslotte dingen, waarvan de vorige generaties nooit gedroomd hadden.

[19] Maar als op deze wijze na ongeveer twaalf tot vijftien eeuwen een hoogtepunt is bereikt, wordt de menselijke aard van binnen uit toch traag en blijft stil staan, hetgeen God op deze aarde ook heeft toegelaten. Daardoor zullen er steeds alle denkbare ontwikkelingsfasen te vinden zijn, opdat de meer actieve re mensen daaruit zullen concluderen dat, zonder de van tijd tot tijd verschijnende openbaringen, de mensheid uit zichzelf duizenden jaren op dezelfde plaats blijft staan en geen stap vooruit komt, wat jullie allen in de praktijk kunnen zien bij de huidige Indiërs en Achter-Indiërs.

[20] De Heer laat dat toe opdat de mensen die daar te eniger tijd komen, zichzelf ervan kunnen overtuigen dat het precies zo is als ik jullie heb voorspeld. Maar die mensen zullen jullie uiteindelijk zelf, door middel van jullie nakomelingen, op moeten voeden. Want voor volken die op een lage trap van de geestelijke ontwikkeling staan, wekt de Heer nooit een eigen grote profeet op. Hij laat hen, dat wil zeggen de onontwikkelde volken, door de voornaamste volken van deze aarde, die eigenlijk alleen maar door de openbaringen het eerst zijn ontwikkeld, in zekere zin verder opvoeden, waarvoor de Heer Zijn zeer wijze redenen heeft.

[21] Maar de mensen die op een hemellichaam het dichtst bij God staan, moeten zich van zo'n hoge roeping altijd wel diep en dankbaar bewust zijn en zich daarvoor onvermoeibaar inspannen, anders is het hun eigen schuld als hun nakomelingen later ver zullen zinken onder het niveau van de Achter-Indiërs, die wij Chinezen noemen, en uiteindelijk, gelijk de dieren, volkomen dom worden! -Zeg mij nu, dertig broeders, of jullie dit alles wel duidelijk hebben begrepen!"

 

4 De nieuwsgierigheid der Farizeeën

 

[I] De jonge FARIZEEËR zegt: "Hoge, verheven, machtige geest! Wel veel, maar nog lang niet alles! Daarvoor danken wij je allen uit de grond van ons hart, want je hebt echt met de grote hemelsleutel geheimen ontsloten, waarvan wij eerder niet het minste vermoeden hadden. Wij zullen ons van nu af aan ook alle denkbare moeite" getroosten om op de juiste levensweg verder te gaan, alleen zouden wij die nog nader willen leren kennen. Maar voor vandaag hebben we al meer dan voldoende, want aleer onze geestelijke maag dit zal verteren, hebben wij enige tijd nodig. Morgen zullen wij wel voor hogere en diepzinniger zaken ont­vankelijker zijn dan nu.

[2] Nu zouden wij alleen nog enige wijze woorden willen horen van de zeer wijs uitziende man, die naast de verheven stadhouder zit en heel onopvallend met hem spreekt. Want, ook zonder engel te zijn, schijnt hij jullie allen ver te overtreffen, -zijn gelaatsuitdrukking en zijn enigszins stoïcijnse kalmte tijdens jouw engelachtige toespraak geven blijk van het verborgenste en het machtigste!"

[3] JULIUS zegt: "Dat is wel zo, maar de Man is nu eenmaal niet zo gemakkelijk tot spreken geneigd als jullie wel denken. Als HIJ wil, spreekt Hij vaak veel en dan is ieder woord als een hele schepping vol wijsheid. Maar als Hij volstrekt niet wil spreken, kan iemand Hem niet gemakkelijk daartoe brengen. Proberen jullie het zelf, spreek Hem aan, dan zal Hij jullie wel een antwoord geven!"

[4] De jonge FARIZEEËR zegt: "Nee, dat durf Ik met, want Hij zou ons wel eens een antwoord kunnen geven waar je je leven lang genoeg aan had! Daarom onderdrukken wij nu ook graag onze waarschijnlijk erg ongelegen komende nieuwsgierigheid!"

[5] JULIUS zegt: "Daar doen jullie echt heel wijs aan! Morgen komt er nog een dag, dan zal zich misschien eerder en gemakkelijker dan nu een gelegenheid voordoen om met Hem te spreken. Misschien regelt Hij vandaag nog het een of ander, dan kunnen jullie Hem het gemakkelijkst en rustigst beluisteren."

[6] Daarmee stellen onze jonge Farizeeën zich tevreden en zij wachten op een gelegenheid om Mij te horen spreken.

[7] Meteen daarna komt een WACHTMEESTER uit de richting van de zee, waar de bekende misdadigers werden gevangen gehouden, en zegt tegen Julius: "Heer en gebieder! Het is niet meer uit te houden met de vijf roofmoordenaars. Zij slaan zulke verschrikkelijke taal uit en gaan daarbij zo ontzettend te keer, dat alle soldaten daarover ontzet zijn en enigen van hen, vanwege de verschrikkelijke en zeer brutale lasteringen, nauwelijks er vanaf gehouden kunnen worden om zich onverhoeds aan de misdadigers te vergrijpen. Want zij zeggen: 'Wij willen liever sterven dan zulke ontzettend boosaardige en brutale laster nog langer geduldig aan te horen!"'

[8] JULIUS vraagt Mij: "Heer, wat moeten we daaraan doen?"

[9] IK zeg: "Het duurt nog vijf uur tot de morgen en zo lang moeten de vijf hoofdmisdadigers het uithouden! Men kan en mag hen geen ogenblik kwijtschelden! Als de bewakers de laster echter niet kunnen verdragen, moeten zij zich terugtrekken zodat zij die niet horen; want geen van de misdadigers zal daardoor ontsnappen en zijn stevige boeien los kunnen maken. Daarvoor sta Ik in! De zeven politieke gevangenen hebben het niet zo moeilijk en zijn rustig, die kunnen met de bewakers wat meer hierheen gehaald worden en morgen zullen we met hen geen moeilijkheden hebben. Maar de roofmoordenaars zullen ons allen nog genoeg te doen geven. Laat het zo gebeuren, want slechts door de grote kwelling kan de ziel van de slechte roofmoordenaars meer en meer bevrijd worden van haar satanslichaam en diens zeer kwade geesten. Zonder die vrijmaking  valt er aan genezing helemaal niet te denken."   ..

[10] Na Mijn woorden verwijdert de wachtmeester zich en brengt Mijn advies meteen tot uitvoering.

 

5 Julius dreigt de Farizeeën

 

[I] Maar de jonge FARIZEEËR had bij deze gelegenheid iets over de genezing van de vijf roofmoordenaars gehoord en omdat hem dat nogal opviel, vroeg hij meteen heel bedeesd aan de hoofdman: "Verheven gebieder! Is dat dan soms toch de beroemde heiland uit Nazareth, of anders zijn voornaamste afgezant? Want wij hebben gehoord dat hij leerlingen aanneemt en hen, tenminste als zij er enig begrip voor hebben, als afgezanten naar alle plaatsen zendt om volgelingen voor zijn nieuwe leer te winnen, waar zij meestal ook in slagen. Mocht dat de heiland uit Nazareth zijn dan zitten wij in de moeilijkheden!"

[2] JULIUS zegt vrij ernstig en de jonge Farizeeër streng aankijkend: "Waarom dan? Waarom raken jullie in moeilijkheden als die Man eventueel de beroemde Heiland uit Nazareth Zelf zou zijn? Heus, die vraag komt mij van jullie kant wat verdacht voor! Ik eis een goede verklaring voor die verlegenheid van jullie, anders kon het jullie wel eens niet zo goed vergaan!"

[3] Deze wat strenge tegenvraag van Julius vervulde de jonge mensen met een behoorlijke portie vrees en de jonge Farizeeër die anders het woord voerde, werd nu ook erg verlegen en wist niet meteen wat hij de nu zo streng geworden Julius moest antwoorden.

[4] Maar JULIUS zei: "Als je mij de waarheid kunt en wilt zeggen, hoef je helemaal niet erover na te denken hoe en wat je zult zeggen. Probeer je me echter met schijnbare waarheden te sussen, dan vergis je je erg, want ik onderken maar al te goed het verschil tussen een sluw verdichtsel en de zuivere waarheid. Ik wil jullie daarom waarschuwen: Pas op, dat jullie niet door de mand vallen! Op de een of andere manier krijg ik nog steeds de indruk dat men jullie nog lang niet volledig kan vertrouwen, want jullie zijn, lijkt mij, eens en voor al gezalfd met alle satanszalven. Wie op jullie woorden vertrouwt, maakt gemakkelijk zichzelf tot verrader van eigen zaak. Alles wat jullie gezegd hebben, kan, gezien jullie door en door slechte inborst, alleen maar een maskerade zijn. Maar wee jullie dan, want van er vandoor gaan zal geen sprake meer zijn nu ik zelf alles scherp in de gaten houd! Spreek nu dus de zuivere waarheid, of het vergaat jullie slechter dan die vijf roofmoordenaars, die buiten aan de oever van de zee aan stevige palen zijn vastgebonden! Kom dus zonder dralen met de volle waarheid voor de dag!"

[5] Bij dit bevel van Julius om antwoord te geven, worden alle dertig bleek en beven van angst, want hoewel zij eigenlijk wel ernstig van plan waren om te breken met de tempel, waren zij er daarbij toch ook op bedacht om zich zo nodig voor de tempel schoon te kunnen wassen. Want de jonge Farizeeën verstonden buitengewoon goed de kunst om zich in geval van nood van alle schuld vrij te pleiten. Als hen het vuur na aan de schenen werd gelegd omdat ze bij de tempel hoorden, belasterden zij de tempel als geen ander. Kwamen zij echter weer in.de tempel terug en hield men hen voor, dat zij over en tegen de tempel uitgevaren waren, dan hadden zij direkt een aantal steekhoudende redenen bij de hand om aan te geven dat zij slechts voor de schijn tegen de tempel te keer waren gegaan. 

[6] Daarom zei Ik dan ook reeds in het begin, dat men hen met te veel moest vertrouwen, want zulke mensenzielen lijken op getemde wilde dieren, die men ook nooit helemaal mag vertrouwen omdat de wildheid, zodra de gelegenheid zich voordoet, graag weer de kop opsteekt.        ..

[7] Toen na een .poosje van angstig stilzwijgen. Julius wat nadrukkelijker begon aan te dringen, zei IK tegen hem: Vriend, geef hen gelegenheid om tot zichzelf te komen en dan te spreken! Want met leugens kunnen zij ons toch onmogelijk afschepen, ook al zou.den zij dat misschien willen. Want Ik ben toch hier en Mij kan men niet beliegen en Raphaël is ook hier die kan men ook niet beliegen. Wat zouden de dertig bevreesde mensen dus aan een leugen hebben tegen ons, die ten eerste niet belogen kunnen worden en ten tweede alle macht en kracht in handen hebben?!"

[8] JULIUS zegt: "Ik zie wel dat U, o Heer, zoals altijd, ook ditmaal weer volkomen gelijk hebt en dus zal ik met alle geduld het antwoord van deze dertig afwachten. Alleen wil ik er nog aan toevoegen, dat ik, als het antwoord te lang op zich Iaat wachten, zou willen vernemen wat mij dan te doen staat!"

[9] Meteen daarop opent de jonge FARIZEEËR ietwat moediger zijn mond en zegt: "U bracht ons tot wanhoop omdat u zo hardnekkig een antwoord op uw vraag eiste. Maar wij vroegen u voordien heel vriendelijk, hoewel wat opgewonden, naar de verheven man daar, wie hij was, of hij soms zelfs niet de heiland uit Nazareth was. En wij zeiden dat als hij het was, wij daardoor in grote moeilijkheden zouden komen. Dat viel u op; u vatte gelijk achterdocht tegen ons op en u wilde meteen met het dreigendste gezicht van de wereld van ons weten wat de reden daarvan was. Dat wij toen bang werden is licht te begrijpen, omdat wij uw strengheid al ondervonden hebben.

[10] Maar nu wij in die geweldige man, die wij eigenlijk heimelijk het meest vreesden omdat steeds de gedachte in ons opkwam dat hij w.el eens de heiland uit Nazareth kon zijn, een verdediger van onze verlegenheid hebben gevonden, kunnen wij ook goed spreken; want nu zijn wij niet meer bang en kunnen vrij en openlijk ons woord doen.

[11] Dat wij voor de heiland uit Nazareth een gegronde vrees moeten hebben, vindt heel eenvoudig zijn oorzaak daarin, dat wij in feite hier staan als door de tempel uitgezonden, openlijke vervolgers, al waren Wij dat in onze harten eigenlijk nooit. Wij hebben voor de wereld ook al veel schijnmaatregelen tegen hem moeten treffen die zeker niet prettig Voor hem waren, ook al konden ze hem tot op heden zo direkt geen verdere schade toebrengen.

[12] Wij hebben echter hier nu al heel wat staaltjes gezien en gemerkt dat het een vervolger van de heiland nu niet bepaald zo best vergaat. Daarom vroegen wij u dan ook, toen wij iets gehoord hadden over de voor morgen vastgestelde genezing van de vijf roofmoordenaars, of hij soms met zelf de beroemde helland uit Nazareth was.

[13] Als hij het werkelijk zou zijn, bleef ons toch zeker niets anders over dan ons voor hem in het stof te werpen en om vergeving te smeken voor alles wat wij in opdracht van de tempel allemaal tegen hem hebben moeten doen. En zie, dat is de benarde situatie waarin wij ons bevinden als hij echt de helland uit Nazareth zou zijn! Maar omdat wij nu het edelmoedige hart van deze man hebben gezien, mag hij nu best de heiland uit Nazareth zijn, want door hem zullen wij zeker niet in moeilijkheden komen! ­Hier heeft u nu het eerlijke antwoord dat u zo dreigend van ons verlangd heeft; maar geef u ons nu ook het juiste antwoord op onze vraag!"

[14] JULIUS zegt: "Nu, weet dan, dat Hij het is aan wie de gehele natuur en alle machten van de hemel dienstbaar zijn, - Hij is de beroemde Heiland uit Nazareth! Over Hem getuigde voorheen dat meisje en de engel gehoorzaamde op Zijn wenken toen hij jullie dat proefje van zijn macht toonde. Maar nu jullie dat weten, moet je mij eens zeggen wat jullie nu willen en zullen doen!"

 

6 Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus

 

[1] De jonge FARIZEEËR zegt, tesamen met alle anderen: "God in den hoge zij geloofd dat Hij de mens deze macht heeft gegeven, die slechts tot heil van de zwakke sterveling kan dienen! Er staat in de profeten dat God het volk Israël eens een Messias zal zenden. Nu wat is er op tegen, als wij hem als zodanig zouden aannemen? Een Messias kan volgens de profetieën weliswaar niet uit Galiléa geboortig en afkomstig zijn, maar dat is ook een profetische uitspraak die men eigenlijk, geestelijk gezien toch niet volledig begrijpt! Wij hebben nooit zo goed begrepen waarom er uit Galiléa geen profeet of ander groot man op zou kunnen staan, omdat de Galileeërs er toch niets aan kunnen doen dat zij Galileeërs zijn. Maar het staat nu eenmaal geschreven! Wie het geloven wil, die gelove het; wie het echter niet geloven wil, die late het Zo, -en tot de laatsten konden wij allen wel eens behoren, zodat het ons ook helemaal niet in verwarring brengt deze Heiland uit Nazareth als een Messias in de volle zin van het woord aan te nemen.

[2] Maar het is dan in zekere zin toch iets buitengewoon wonderlijks en dat blijft een grote vraag, hoe deze mens aan zulke uitzonderlijke, goddelijk lijkende eigenschappen is gekomen! Want voor zover wij door ons onderzoek naar hem en zijn afkomst te weten zijn gekomen, moet hij de zoon van een timmerman zijn, die ongeveer tot zijn dertigste jaar steeds thuis IS gebleven en met zijn vader en mogelijke andere broers nu eens hier, dan weer daar, timmerwerk heeft verricht. Niemand heeft daarbij ooit iets buitengewoons aan hem ontdekt. Men heeft hem ook nooit zien lezen, schrijven of rekenen. Ook in zijn omgang met mensen moet hij zeer weinig spraakzaam en allerminst een spiritueel mens zijn geweest!

[3] Ja, men vertelde ons in Nazareth zelfs dat zijn vader en moeder hem heel vaak berispt hebben, omdat hij ten eerste niet gemakkelijk in de synagoge te krijgen was en ten tweede zich nooit de Schrift wilde laten voorlezen en weinig of niets om de sabbat gaf. Het meest moet hij van de natuur hebben gehouden en van het stilzwijgend aanschouwen van de dingen van deze aarde.

[4] Zo moet ook het vissen een van zijn lievelingsbezigheden geweest zijn en hij viste altijd met succes, waarom de vissers hem ook graag bij zich hadden.

[5] Kortom, alles wat wij ooit over hem te weten zijn gekomen, gaf met zekerheid aan, dat hij ten eerste nergens een school heeft bezocht en ten tweede bij iedereen bekend stond als een mens die slechts een zeer geringe graad van ontwikkeling vertoonde.

[6] Maar opeens moet hij ontwaakt zijn en zo wijs geworden, dat men met zekerheid kan zeggen dat de wereld nog nooit een wijzer mens heeft gedragen!

[7] Nu, dat en natuurlijk nog veel meer zijn wij naar waarheid over hem

te weten gekomen en wij vinden hem nu hier en stellen vast dat hij een zeer bijzondere man is. Daarom kan het ons zeker niet kwalijk worden genomen dat wij vragen: Hoe kwam hij aan zulke ongehoorde eigen­schappen, die vóór hem geen mens ooit bezat en die zeker hierna niemand meer zal bezitten?"

[8] JULIUS zegt: "Wie kent dan ook het doel en de kracht van Gods geest en de mate waarin deze zich effectief wil verbinden met de geest van een mens?! Is het niet mogelijk dat de almachtige geest van God zich met zijn gehele macht verbindt met een mensengeest en op die wijze dingen doet die een gewoon mens natuurlijk nooit kan doen, omdat hij geen God is?!

[9] Maar als God Zelf door de onnoemelijk versterkte geest van een daarvoor uitgelezen mens spreekt, handelt eli werkzaam is, moeten er voor ons zwakke stervelingen natuurlijk wel buitengewone wonderen aan de dag treden. Woord en daad zijn één, -wij kunnen noch het een noch het ander nabootsen, want wij zijn met ons lichaam en onze beperkte geest slechts mensen. Hij is echter met Zijn lichaam een mens zoals wij, maar met Zijn geest een God van de hoogste rang en Hij beheerst de gehele oneindigheid!

[10] Omdat echter -dat wil zeggen volgens onze Romeins­ theosofische begrippen -het erkende zuiver goddelijke, hoe en waar het zich ook maar uit, vereerd en aanbeden moet worden, is het ook hier duidelijk wat wij moeten doen. Wij moeten deze mens, door wie zichtbaar en tastbaar de totale, almachtige geest van God werkzaam is, heel anders behandelen dan wij onderling van elkaar gewend zijn, dat zal jullie toch zeker wel volkomen duidelijk zijn!?

[11] En daaruit kunnen jullie dan wel opmaken, waarom wij, hoogge­plaatste Romeinen, Hem uit het diepst van ons hart de hoogst mogelijke verering, liefde en achting bewijzen en Hem volkomen erkennen en roemen als de Heer van de gehele wereld. -Zeg mij eens of dat jullie niet als noodzakelijk en volkomen begrijpelijk voorkomt!"

[12] De jonge FARIZEEËR zegt: "O ja, ongetwijfeld; want in veelopzichten bevalt uw theosofie ons heel goed en zij is hier in deze omstandigheden ook volkomen op haar plaats. Maar het is natuurlijk wel zo, dat het volgens de oorspronkelijke leer van Mozes zeker niet goed en in de haak zou zijn om dat aan te nemen. Er staat namelijk heel streng en nadrukkelijk: 'Ik alleen ben de Heer en je zult geen vreemde goden naast Mij hebben!"

[13] JULIUS zegt: "Heel juist, maar men moet Mozes ook niet woordelijk, maar veeleer met het juiste begrip in zich opnemen. Dan zal men al gauw en zonder veel moeite ontdekken dat ik eigenlijk helemaal niet in tegenspraak ben met de strenge leer van Mozes, als ik nu de volgende grondregel opstel: De mens moet iedere uitspraak -vooropgesteld dat die van dezelfde goddelijke geest afkomstig is die met Mozes heeft gesproken -ook steeds als zodanig erkennen en buitengewoon vereren. Daarom bewezen de Egyptenaren, Grieken en wij Romeinen, hoewel thans in een soort blind bijgeloof wat te ver gaand, alle mensen en schepsels waarbij een bijzondere, ongewone kracht en werking werd ontdekt goddelijke verering.

[14] Wel, nu dachten wij: Voor de reine is alles rein! Als de wat bijgelovige mensheld door haar verering van het goddelijke in de vorm van allerlei maaksels maar niet slecht wordt en dan de vertoornde goden tracht te sussen met gruwelijke mensenoffers, kan men haar een zeker vroom bijgeloof niet eens als een grof geestelijk gebrek aanrekenen. Jammer genoeg wordt zij bijna altijd door de honger en door de steeds groeiende heers­ en hebzucht van de priesters daartoe verleid. Want naar mijn mening is het uiteindelijk altijd nog beter dat de mens iets gelooft waar dan toch een goede reden voor is, dan. dat hij helemaal niets gelooft en zich op die manier verlaagt tot het dier, dat ook geen geloof of bijgeloof kan hebben.

[15] Een mens, die helemaal geen geloof wil en kan aannemen, kan ook nooit enige echte, verstandelijke ontwikkeling bereiken. Want wie een huis wil bouwen, moet eerst zorgen voor het nodige bouwmateriaal. Hoe kan iemand zelfs maar een simpele vissershut bouwen zonder enig materiaal? Ook al is het ruwe materiaal aanvankelijk ongeordend, dan is die orde toch al gauw aan te brengen zodra er enig materiaal is; maar als er helemaal geen materiaal is, dan is er ook niets te ordenen.

[16] Daarom zeg ik dat bijgeloof voor de mens toch altijd nog nuttiger is dan helemaal geen geloof; want uiteindelijk is stro ook nog beter dan helemaal niets! Van stro kun je nog wat maken; maar van niets kan nooit iets anders dan niets gemaakt worden. Om deze reden dulden de Romeinen ook het vaak zeer grote bijgeloof van jullie volk, omdat wij daarin nog altijd een bepaald nut voor de mensheid zien.

[17] Maar de eigenlijke tempeldienaars zijn ons een gruwel, omdat wij heel zeker weten dat zij totaal niets geloven en daarom het volk in plaats van de waarheid, de meest zinloze zaken als goddelijk aanprijzen. Zij leggen zelfs de ondragelijkste straffen op aan die mensen die door hun natuurlijke intelligentie ondanks alle morele dwang toch met kunnen geloven dat schoonheid afzichtelijk is, de zon zwart in plaats van wit licht geeft en dat in de beek Kidron bloed stroomt! Dat vind ik buitengewoon schandelijk en slecht, maar het een of andere persoonlijke menselijke bijgeloof absoluut niet!

[18] Ja, als men in staat is en een goede gelegenheid heeft om de blinde mens op de juiste wijze voor te lichten, dan is dat zeker van onschatbare waarde, maar zolang men dat niet kan, moet men het volk zijn vrome opvatting laten houden! Want als men het volk niets beters kan geven, moet men het minstens dat, wat het heeft, laten behouden!"

 

7 De geloofsdwang van de tempel

 

[I] De FARIZEEËR zegt: "Hoge gebieder, alles wat u zegt is zo overtuigend goed en waar, dat wij niets anders kunnen zeggen dan dat Ieder mens met een beetje geest, door één uur met u te verkeren, zichtbaar meer voor zijn hoofd en voor zijn hart wint, dan wanneer hij honderd jaar lang de domheden van de tempel aan zou kunnen horen, die uit niets anders bestaan dan loze kreten.

[2] Er wordt daar wel veel gekletst en nog meer geblèrd, maar dat is net zo zinvol als dat men tegen iemand zou zeggen: 'Vriend, was mijn handen en voeten maar Iet wel goed op datje ze absoluut niet nat maakt!' -En bij onze lessen die in de tempel gegeven worden, wordt uitdrukkelijk geëist dat men ze heel aandachtig aanhoort en doet wat daarin gezegd wordt. Maar waarom het moet en welke betekenis achter de gegeven les schuilt, daarmee mag niemand zich bezighouden, -want dat zijn geheimen van God waar niemand, behalve de hogepriester slechts onder het zegel van strenge geheimhouding, iets naders over mag weten.

[3] Wat heeft de mens aan een leer waarvan hij de tekst kan aanhoren, zelfs moet aanhoren, maar waarvan hij nooit ook maar één lettergreep mag begrijpen?! Als je niets van zo'n leer hoort ben je net zo ver!

[4] Bij God, als men de godsdienstige zaken bij de mensen eens goed bekijkt, stoot men vaak op zaken die iedere struisvogel te zwaar op de maag zouden liggen! Want ook al zijn de mensen meestal in hun overige doen en laten bepaald niet zo dom en duister als een maanloze, zwaar­bewolkte herfstnacht, toch zijn zij dat beslist honderdvoudig in hun godsdiensten! Zij hechten ofwel vaak geloof aan alle soorten boerenbedrog zodat zelfs een hond daarvan zou gaan walgen -laat staan een eerlijk mens -of zij geloven helemaal niets.

[5] O Heer en gebieder, u kunt zich niet voorstellen hoe het mij vaak te moede was als ik op die manier de mensen iets als goed en waar moest voorhouden, dat naar mijn vaste overtuiging een grote leugen was. Ik had mijzelf vaak bijna van pure ergernis kunnen wurgen. Maar wat hielp dat? Als de os eenmaal het juk draagt, moet hij trekken -of het nu licht of zwaar gaat -anders vallen er klappen in overvloed! Tijdens mijn toespraken heb ik vaak bij mijzelf gedacht: 'Wie van ons is nu de beklagenswaardigste os, ik, de prediker, of degene voor wie ik preek?' En ik kon mij nooit aan de gedachte onttrekken, dat ik toch wel steeds de grootste en, eigenlijk noodgedwongen, de domste os was! Want mijn toehoorder kon, als hij een verstandig mens was, mij achteraf naar hartelust uitlachen en zich in gezelschap van zijn vrienden over mij vrolijk maken; maar ik mocht dat, in ieder geval in de tempel, op straffe van het vervloekte water niet doen.

[6] Daarom, hoge gebieder, zeg ik: Weg uit ons midden met alles, wat in alle ernst puur van de duivel is! Van nu af aan worden wij echt verstandige mensen en zullen in der eeuwigheid aan geen enkele menselijke domheid meer meewerken, want het is iets ontzettends om dienaar te zijn van de domheid der mensen! Van nu af aan de wapens en het gezonde verstand! Al het andere behoort tussen de horens van de oude zondebok, die men moet doden en verbranden met het vuur van rechtvaardige ergernis. ­Maar nu over iets anders!

[7] Hoge gebieder, weet u soms wat deze goede Godmens eventueel zou verlangen, als hij ons voor de korte duur van enige dagen bij zijn leerlingen op zou nemen? Want van hem zou in de kortst mogelijke tijd bijzonder veel te leren zijn! Denkt u dat wij hem dat zo zonder enig gevaar zouden kunnen vragen?"

[8] JULIUS zegt: "Ongetwijfeld, maar ik weet ook heel zeker dat Hij nergens enig stoffelijk loon aanneemt, maar altijd slechts een zuiver geestelijk! O, Hij heeft nooit ook maar enig geld bij Zich en blijft toch nooit iemand iets schuldig! Wie iets voor Hem doet, vergeldt Hij het op een andere wijze duizendvoudig. Want Zijn woord en Zijn wil zijn meer waard dan de gehele wereld. Meer behoeven jullie niet te weten en jullie kunnen nu doen wat je wilt!"

[9] De jonge FARIZEEËR zegt: "Dat verheugt ons, en u, hoge gebieder , danken wij zeer voor het licht dat u in ons hart hebt laten schijnen, want nu weet ik heel zeker wat wij allen zullen doen en in zekere zin moeten doen! Nu pas zullen wij ons allen oprecht tot hem wenden en wat hij zal zeggen, zullen wij ook doen!"

 

8 De voorwaarden die de Heer aan leerlingen stelt

 

[1] Na die woorden staat de jonge FARIZEEËR op, komt naar Mij toe en zegt: "Heer, meester en weergaloze heiland! Wie ik en mijn 29 broeders zijn, weet u vast en zeker, en wie u bent, hebben wij ook van de grote machthebber Julius gehoord. Veel hoeft er over en weer dus met gevraagd te worden. Maar omdat wij gehoord hebben dat u af en toe ook leerlingen aanneemt, zouden ook wij -slechts voor kort, tenzij het ook langer zou mogen -uw leerlingen willen zijn!"

[2] IK zeg: "Alles goed en wel, maar besef wel: De vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar Ik heb geen rustplaats voor Mijn hoofd!

[3] Wie Mijn leerling wil zijn of worden, moet een zware ast op zijn schouders nemen en Mij zo navolgen! Mijn leerlingen genieten geen aardse voordelen zij moeten daarentegen terwille van Mijn naam en Mijn liefde de reeds verkregen aardse voordelen en bezittingen niet alleen gedurende enige tijd, maar voor altijd ontberen. Zelfs vrouwen. en kinderen mogen hen niet tegenhouden als zij geheel en al ware leerlingen van Gods Rijk willen worden.                                          .

[4] Geld of andere wereldse schatten mogen zij niet hebben, net zo mm als twee opperkleden of reserveschoenen en voorraadzakken of een stok of wandelstaf om zich te verdedigen tegen een eventuele vijand.

[5] Zij mogen op aarde alleen maar het verborgen geheim van God.s rijk hebben. Als jullie je daarnaar kunnen voegen, mogen jullie Mijn leerlingen zijn!

[6] Ook moet ieder van Mijn leerlingen;. net als Ik, tegenover iedereen vol liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn. Hij moet zijn ergste.vijand net Zo zegenen als zijn beste vriend en moet, als de gelegenheid zich voordoet, degene die hem heeft benadeeld, goed doen en bidden voor degene, die hem vervolgt.

[7] Toorn en wraak moeten verre zijn van het hart van Ieder die Mijn leerling wil zijn; over de bittere gebeurtenissen op deze aarde mag hij niet klagen of daarover zelfs geërgerd beginnen te morren.

[8] Hij moet alle leven van vermaak vermijden als de pest; maar daarentegen alles inzetten om door Mijn levende woord In zijn eigen hart letterlijk een nieuwe geest te vormen en om vervolgens eeuwig geheel in deze geest verder te leven in de overvloed van alle geestelijke kracht.

[9] Denk daarom over deze voorwaarden na en zeg Mij of je daarmee instemt en of je je aan dat alles geheel wilt onderwerpen!"

[10] De jonge Farizeeën beginnen zich naar aanleiding van deze Introductie van Mij behoorlijk achter de oren te krabben en geen van hen weet daar een passend antwoord op. De jonge FARIZEEËR, die voorheen steeds met Julius had gesproken maar nu nog bij Mij stond, zegt echter toch na een poosje zo half en half schertsend: "Beste, goede en onovertrefbare meester! De aan ons gestelde voorwaarden kunnen op zichzelf heel goed zijn om misschien enige van uw buitengewone, goddelijk lijkende eigen­schappen te verkrijgen. Maar, heel weinig mensen zullen zich daarvoor uitspreken en daartoe overgaan! En een algemeen belang kan die wens ook al niet hebben, want stel dat alle mensen uw voorwaarden om u te volgen zouden aanvaarden, dan zou de aarde er weldra zo uitzien als zij..er volgens Mozes op de tweede of derde scheppingsdag uitzag, namelijk verlaten, woest en ledig! Weet u, bekeerlingen zult u op deze manier weinig krijgen! Kleine aantallen, die zich willen onderwerpen aan het zogenaamde bespiegelende leven en in zekere zin op aarde reeds bereiken willen wat hen pas in het hiernamaals te wachten staat, zullen daartoe wel overgaan; maar alle mensen!? O God, wat zou er van de wereld terechtkomen?

[11] Dan is en blijft de oude leer van Mozes voor het fysieke en zedelijke leven van de mens toch wel voor alle schepsels steeds de meest uitgebreide en in ieder opzicht de meest nuttige! Bij die leer kan men voor God en wereld, net als David, een geacht mens zijn, iets wat heel nodig is voor het handhaven der orde op aarde. Maak alle mensen maar eens gelijk, dan zul je al gauw merken waar het met de mensheid in korte tijd naar toe gaat! Een gering aantal moet wel in het bezit zijn van de geheimen van het Godsrijk op aarde; maar voor alle mensen zou dat net zoveel nut hebben, als wanneer er bij een leger alleen maar veldheren van gelijke rang zouden zijn of alleen maar gewone, ruwe soldaten zonder enige kennis van het leiden van een oorlog, dus zonder een veldheer . Heus, tegen zo'n leger zouden dan ook wat redelijk goed aangevoerde groepen oude vrouwen het op kunnen nemen!

[12] Ik voor mij wil ongetwijfeld heel graag uw leerling worden, ook al zou u mij nog zwaardere voorwaarden gesteld hebben; maar of al mijn metgezellen daartoe zullen overgaan is een heel andere vraag! Want kijk, de témpel eist echt heel veel, maar U wilt meteen alles hebben ­ en daartoe, vriend, zullen er maar heel weinig bereid zijn!"

 

9 De voordelen van zelfverloochening

 

[1] IK zeg: "Dat geeft niets; Ik dwing niemand! Wie Mij volgen wil die volge; wie echter niet wil en niet kan, die blijve thuis!

[2] Maar in deze dagen wordt het rijk van God geweld aangedaan; en die het niet met geweld naar zich toe trekken, zullen het niet bezitten.

[3] Ik zeg echter naar aanleiding van Mijn aan jullie gestelde voorwaarden, die echt niet zo gemakkelijk zijn: Als je een oud en al erg versleten overkleed hebt, waarmee het schande zou zijn om nog onder de mensen te komen, en er komt een mens bij je met een nieuw, goed overkleed, die tegen je zegt: 'Vriend, trek je oude kleed uit en vernietig het omdat het niet langer meer te gebruiken is en ik geef je daarvoor een nieuw, dat nooit zal slijten omdat het uit een stof is geweven die de stormen der tijden kan doorstaan!' - zul je je dan bij zo'n aanbod ook nog als een dwaas gedragen en het oude, verteerde, tot lompen vergane kleed behouden.

[4] Verder weet jij, net zoals je metgezellen, dat dit aardse scholings­ en proefleven slechts een heel korte tijd duurt en dat daarachter meteen de eindeloze eeuwigheid begint. Weet je wel, hoe en of je na de lichamelijke dood nog een verder leven zult hebben? -Alleen Ik ben in staat om jou, net als iedereen, in ruil voor dit korte en armzalige leven, met volkomen zekerheid het eeuwige, volmaakte leven van een engel te geven.

[5] Zul je dan ook nog aarzelen om Mijn aanbod aan te nemen, terwijl Ik de enige ben die jou het eeuwige leven kan bezorgen en helemaal kan schenken? Heus, Ik vraag maar heel­ weinig -en geef daarvoor buitengewoon veel!

[6] Denk je dat de aarde woest en leeg zou worden als alle mensen, wat eenmaal ook zal gebeuren, zouden voldoen aan de eisen van Mijn leer? O kortzichtige Farizeeër!

[7] Kijk naar deze engel van Mij! Hij alleen al heeft uit Mij zoveel macht en kracht, dat hij, als Ik dat zou willen, deze hele aarde, de grote zon, de maan en al de andere voor jou zichtbare sterren in een oogwenk net zo snel zou kunnen vernietigen als de steen die hij zoëven vernietigde. En bedenk daarbij dat, als je deze grote aarde vergelijkt met de grootte van die werelden, de aarde nauwelijks de grootte zou hebben van het kleinste zandkorreltje. Als je echter gelooft dat de cultuur van de aardbodem alleen maar van de mensen afhankelijk is dan vergis je je deerlijk!

[8] Ik wil je een stuk land geven, maar het eerst vervloeken, en dan kun je daarop werken zoveel je wilt en het zal je zelfs geen doornen en distels als voedsel voor de wormen opleveren! De zaaier zaait wel het koren in de voren der aarde, maar bij het uitzaaien moeten ook Mijn engelen meewerken en zo de akker zegenen, anders zal hij eeuwig geen vruchten voor je dragen! -Begrijp je dat?

[9] Als nu de voornaamste bewerkers van de aardbodem voor het dragen van eetbare vruchten steeds Mijn engelen zijn, zouden zij als gunstige uitzondering ook wel het uitzaaien op zich kunnen nemen, zoals zij dat ook op plaatsen van deze aarde doen die nog door geen mensenvoet betreden zijn.

[10] Maar omdat de mensen onder de oude vloek lijden en zelf met alle geweld willen werken voor hun lichaam, - wel, daarom kunnen Mijn engelen ook nog steeds dezelfde oude rust in acht nemen!"

 

10 Behoeften en het kwaad daarvan

 

[1] Hebben jullie niet gelezen over het vroegere aardse paradijs, waar de eerste mens geschapen werd? Dit paradijs was een grote tuin en goed voorzien van de heerlijkste vruchten van de gehele aarde; en toch had vooraf de hand van een mens onmogelijk deze tuin kunnen bewerken! Ook hadden de eerste mensen geen huizen en geen steden; zij hadden maar zeer weinig behoeften die gemakkelijk te bevredigen waren, maar zij bleven daar gezond bij. Zij bereikten altijd een zeer hoge leeftijd en hadden daarom veel tijd om zich met de geestelijke vorming van hun ziel bezig te houden en zij stonden bijna doorlopend in zichtbare verbinding met de hemelse machten.

[2] Kaïn bouwde echter al, door influistering van de satan, voor zijn zoon Hanoch een stad met diezelfde naam; en hij heeft daardoor de basis gelegd voor alle kwaad op aarde.

[3] Ik zeg jullie: De mens heeft voor het leven op deze aarde helemaal niet veel nodig; maar de trots van de mens, zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht en heerszucht vragen onbeschrijflijk veel en zijn toch nooit te bevredigen!

[4] Daarop is de zorg van de mensen het meest gericht en zij hebben dan natuurlijk geen tijd meer om zich bezig te houden met datgene, waarmee zij zich eigenlijk bezig moesten houden omdat God hen slechts daarvoor op deze wereld heeft geplaatst.

[5] Vanaf Adam tot Noach voerden de mensen van de hoogten nooit oorlog, omdat zij slechts zeer geringe behoeften hadden en niemand méér wilde zijn dan zijn broeder en de ouders hun aanzien tegenover hun kinderen steeds zeer hoog hielden doordat zij steeds de wijze leiders en leraars en raadgevers van hun kinderen bleven.

[6] Maar in de laagten, waar de in hun hart en verstand blinde mensen hun leraars en leiders en raadgevers schitterend begonnen op te smukken, hun hoofden zalfden en met kronen sierden en hen vanwege het grotere aanzien ook allerlei macht en gezag verleenden, was het uit met het eenvoudige leven en de geringe behoeften!

[7] Pracht heeft een grote maag, die nooit te verzadigen is. De aarde kon op een beperkte oppervlakte niet meer voldoende voedsel produceren en de moeilijk te verzadigen pracht lievende mensen begonnen zich verder en verder te verspreiden, noemden de in beslag genomen grond hun ei­gendom, zorgden meteen voor hun luister en wekten daardoor nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra afgunst, twist, onvrede en oorlog. De sterkere kreeg tenslotte het recht en werd heerser over de zwakkeren en dwong hen voor hem te werken en hem in alles onderdanig te zijn. De weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder bedreiging met de dood tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen!

[8] En zie, dat was allemaal het gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, de liefde voor pracht en praal en de daaruit voortkomende hoogmoed!

[9] Als Ik nu, door met Mijn geest uit de hemel te komen, jullie weer terug wil brengen in de gelukkige oertoestand van de eerste mensen en jullie de reeds lang geheel verloren wegen naar Gods rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen dat de door Mij gestelde voorwaarden om Mijn leerlingen te worden, te hard en voor allen vrijwel onuitvoerbaar zijn!

[10] Ik zeg jullie: Het juk, dat Ik op jullie schouders leg, is zacht en de last, die ik jullie wil laten dragen, is licht als een veertje vergeleken bij datgene, wat je nu dag aan dag draagt.

[11] Hoe ver richten jullie zorgen zich over de gehele wereld! Jullie hebben dag en nacht rust noch duur; en dat alleen maar vanwege de wereld en opdat je vooral maar niet beknot zult worden in je ingebeelde pracht en in je luxueuze leventje, ten koste van het vaak bloedige zweet van je zwakke broeders en zusters!

[12] Hoe moet bij al dit zorgen de ziel nog tijd vinden om ook nog iets te doen voor de opwekking van Gods geest in haar!?

[13] Ja, jullie zielen en de zielen van miljoenen weten niet eens meer, dat zij dragers van de geest van God zijn.­ Laat staan dat zij bij hun eindeloze, wereldse zorgen ook maar iets ten bate van het vrij­ en zelfstandig worden van hun geest zouden kunnen en willen doen. Daarbij wordt de arme en zwakke mensheid door jullie te veel tot bloedige en rusteloze knechtenarbeid opgejaagd terwille van jullie liefde voor pracht en luxe en kan daarom óók niets doen voor het vrij en zelfstandig worden van haar geest. En zo zijn jullie samen met jullie onderdanen dood en waarachtige kinderen van satan en willen Mijn woord niet horen dat je oprecht en waarachtig naar het leven voert. Daarentegen verdedigen jullie je éigen woord dat jullie en al jullie ondergeschikten onvermijdelijk de eeuwige dood zal brengen!"

 

11 De aanleiding tot de zondvloed

 

[1] "Men klaagt God nog steeds aan en zegt: 'Hoe kon God een alles verstikkende zondvloed over de aarde laten komen en hoe kon Hij de mensen uit Sodom en Gomorra vernietigen?' O, dat was erg eenvoudig! Want waarom zou Hij van leven voorziene, opgetuigde vleesklompen nog langer op de aardbodem rond laten darren, als hun zielen zich zo ver van de oude orde van God verwijderd hebben dat bij hen zelfs het laatste spoor van bewustzijn van hun eigenlijke ik, door pure zorgen voor het vlees, is verdwenen!?

[2] Kan de ziel van de mens zich nog sterker met het vlees verbinden dan bij mensen, waarvan de ziel niet alleen geen enkel besef meer heeft van de goddelijke geest, maar zichzelf tenslotte zo zeer verliest dat zij zelfs in volle ernst haar eigen bestaan begint te ontkennen en er niet meer van te overtuigen is dat zij bestaat!?

[3] Ja, als die toestand eenmaal intreedt bij de wereldse mensheid, is een mens ook geheel opgehouden mens te zijn. Hij is dan slechts een instinctmatig, verstandig dier en voorlopig helemaal niet in staat tot enige verdere ontwikkeling van de ziel en de geest. Daarom moet dat vlees gedood worden en vergaan, samen met de te vast met het vlees verbonden ziel, opdat misschien na vele duizenden jaren een geheel vrij van het vlees geworden ziel weer de weg van haar eigen ontwikkeling en zelfstandig ­wording kan volgen, hetzij nog op deze aarde of op een andere.

[4] Dat er nu echter al weer veel mensen zijn die door hun overgrote zorg voor de wereld en hun lichaam niets meer weten van hun eigen ziel, dat kunnen jullie voor een deel bij je zelf, voor een deel bij de Sadduceeën en voor het grootste deel bij alle mensen zien. Want niemand weet meer te vertellen wie en wat de ziel is! Men gebruikt het woord wel en zegt: 'Bij mijn ziel', en 'in mijn ziel', maar als men iemand dan daarnaar vraagt en zegt: 'Vriend, wie en wat is toch de ziel?', dan is de gevraagde ten einde raad!

[5] Maar als de ziel zichzelf eenmaal niet meer kent en tenslotte geheel vergeet wat en hoe zij is, dan houdt alles op! Voor God blijft er dan niets over dan de aardbodem opnieuw bloot te stellen aan de oude mensen verdelgings handeling, nu eens in sterkere, dan weer in minder sterke mate, afhankelijk van de stand van zaken bij de mensen of ze nog iets of helemaal niets meer van hun geest en hun ziel afweten.

[6] Deze pure wereldse­ en vleselijke mensen zien er uiterlijk weliswaar vaak heel mooi en aantrekkelijk uit, vooral het vrouwelijk geslacht, hetgeen heel begrijpelijk is door de steeds grotere eenwording van hun ziel met het vlees. Maar zulke mensen worden daardoor ook zwak en heel ontvankelijk voor alle slechte, fysieke indrukken. Hun lichamen worden gemakkelijk ziek en het geringste contact met een besmettelijke ziekte is dodelijk voor hen, terwijl mensen die een vrije ziel en daarin een vrije geest hebben, alle vergiften van de aarde over zich heen kunnen laten komen zonder ook maar de geringste schade te lijden. Want een vrije ziel en daarin een vrije geest hebben kracht en middelen in overvloed om iedere zwakke vijand krachtdadig te bestrijden, terwijl een ziel die in alle levensuitingen aan haar vervloekte lichaam zit vastgeketend, op een aan handen en voeten gebonden reus lijkt die zich zelfs niet tegen een lastige vlieg teweer kan stellen en moet dulden dat een zwakke dwerg hem heel op z'n gemak, maar des te pijnlijker, met een mes het hoofd van de romp scheidt."

 

12 Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest

 

[1] "Let op! Als je in een plaats komt met fraai gevormde en sierlijk uitgedoste mensen van beiderlei kunne, ga dan direkt verder want daar krijgt het rijk van God geen voet aan de grond omdat daar op z'n minst het halve Sodom en Gomorra te vinden is! Van zo'n plaats is het strafgericht van God ook nooit ver verwijderd, want zulke met het lichaam verstren­gelde zielen, die tijdens het, grootste deel van hun bestaan bijna alle bewustzijn hebben begraven in hun lichaam, zijn te ingrijpend gebonden. En als hun schone lichaam ook maar heel even door de slechte, ruwe en nog helemaal onbeschaafde natuurgeesten van de lucht wordt beslopen, kunnen zulke gebonden zielen zich niet verweren en bezwijken ze spoedig samen met hun lichaam, dat door de innige verstrengeling met de ziel veel vatbaarder en gevoeliger is dan het vlees van een lichaam met een vrije ziel.

[2] Pak zelf eens zo'n teergebouwd stadsmeisje stevig bij de arm of een ander lichaamsdeel en zij zal een kreet slaken van pijn. Ga echter naar buiten naar een werkende boer, die naast zijn werk ook nog oprecht zorgt voor zijn ziel en de zielen van zijn kinderen, dan kun je de handen van de boer en zijn kinderen zo stevig als je maar wilt, beetpakken en schudden en zij zullen echt niet zulke kreten van pijn slaken!

[3] Jullie denken zeker dat die ongevoeligheid ontstaat door het zware werk en de daardoor verkregen gehardheid? O nee, zeg Ik je! De grotere ongevoeligheid is alleen maar een gevolg van de door allerlei zelfver­loochening vrijer van het lichaam geworden ziel, waardoor dan ook de juiste harding van het lichaam tot stand komt.

[4] Als echter alle zorg op de teerheid van het lichaam is gericht en er zelfs speciale scholen bestaan waar het lichaam door allerlei gymnastiek zo harmonisch mogelijk en zelfs door allerlei zalven en oliën zo teer mogelijk wordt gemaakt, dan is er geen vrije en sterke ziel meer; en komt er ook maar een zweem van ziekte over zulke walgelijk zwakke lichamen, dan houdt de dood zonder moeite zijn rijkste oogstfeest.

[5] Daar wordt dan weer gejammerd en geklaagd en de ene halfgelovige mens na de andere doet zijn mond open en zegt: 'Wat kan God er toch voor genoegen in scheppen om de mensen aan één stuk door steeds maar met allerlei plagen te kastijden?!' Ofwel God bestaat helemaal niet, of God is te verheven en bekommert Zich niet meer om de aardwormen, of God wil meer offers en wierook zodat men Hem weer moet sussen met rijke offers, magische spreuken en wierook! Of God is in toorn ontstoken en wreekt zich nu op de onschuldige, zwakke mensheid; men zou daarom in zak en as boete moeten doen en minstens twaalf zon­debokken de Jordaan in moeten werpen!

[6] Maar niemand denkt eraan dat al het lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle dure tijden, honger en pest alleen maar ontstaan omdat de mensen in plaats van alles naar Gods orde voor hun ziel en hun geest te doen, slechts alles voor hun lichaam doen!

[7] Men predikt wel voor dode zielen over de vrees voor God, maar door zijn eigen dode ziel gelooft de prediker dat zelf allang niet meer  Hij gelooft alleen maar aan dat wat hij voor het preken krijgt en hoeveel eer en aanzien een door studie goed ontwikkeld prediktalent hem kan opleveren. En zo leidt de ene blinde de andere en zo wil de ene dode de andere dode levend maken. De eerste preekt voor zijn lichaam en de ander luistert naar de prediking vanwege zijn lichaam. Maar wat heeft een doodzieke ziel daaraan?

[8] Ik ben een genezer. Hoe kan Ik dat, vragen de dode en daarom geheel blinde mensen zich af. En Ik zeg jullie dat ik van geen mens het lichaam genees, maar als een ziel nog niet te sterk met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij en Ik wek, voor zover mogelijk, de in de ziel begraven geest. Deze versterkt meteen de vrij geworden ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van het lichaam in een oogwenk weer in de normale orde terugbrengen.

[9] Dat noemt men dan een wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch de gewoonste en natuurlijkste, lichamelijke genezing ter wereld is! Wat iemand heeft, kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft, kan hij ook niet geven!

[10] Wie een levende ziel heeft overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrije geest, kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken als deze nog niet te veel met het vlees is vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk haar zieke lichaam. Als de zieledokter echter zelf een erg zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is, hoe zou hij dan dat wat hemzelf ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?! Denk er daarom over na!

[11] De voorwaarden om Mijn leerling te worden heb ik je nu voorgelegd en de werkelijke, eigenlijke oorzaak van de kwalen van de wereld. Doe nu wat je wilt! Ik neem jullie niet als leerling aan, noch houd ik jullie tegen om dat te worden. Als jullie echter toch Mijn leerlingen willen worden, moeten jullie ook vóór alles jullie zielen vrij en sterk maken, omdat jullie anders niets zouden hebben aan het volgen van Mijn leer!"

 

13 Noach en de ark

 

[1] Na deze toespraak is iedereen erg onder de indruk en denkt in stilte: 'Eigen schuld!' En de jonge Farizeeër weet niet wat hij Mij daarop moet antwoorden. Ook Cyrenius en Julius trekken nu wat zorgelijke gezichten en ook Ebahl en zelfs Jarah, die haar vrouwelijke schoonheid bedenkelijk begint te vinden!

[2] En CYRENIUS zegt na een poosje diep nagedacht te hebben: "Heer en Meester, ik heb zo hier en daar al wat dagen en nachten met U doorgebracht en heb U veel wonderbaarlijks zien doen en U ook heel streng horen spreken, maar ik ben nog nooit zo van mijn stuk gebracht als bij deze toespraak van U! Want volgens Uw huidige uitlating is het met ons niet veel beter gesteld dan ten tijde van Abraham met Sodom en Gomorra. En al ons zorgen, doen en laten is helemaal des duivels. Vriend, dat is een zeer harde les! Jammer genoeg is het voor geen geld ter wereld te verhelen dat U ons hier de naakte waarheid hebt voorgelegd. Maar hoe kun je het nu zover brengen dat je helemaal ermee instemt om al het wereldse de rug toe te keren, om dan vervolgens alle tijd te gaan besteden aan de beschaving van de ziel en de geest?"

[3] IK zeg: "Vriend, niets gemakkelijker dan dat! Je blijft, wat en wie je bent en geeft leiding aan wat je is toevertrouwd, maar niet vanwege jouw positie, maar voor het welzijn van de mensen!

[4] Want kijk, toen in Noach's tijd het water de aardbodem bedekte, die bewoond werd door een eigenlijk geheel verdorven mensheid, doodde de vloed alles in de verre omtrek behalve Noach en zijn kleine familie en de dieren die Noach in de ark kon opnemen, natuurlijk met uitzondering van de vissen in het water .

[5] Hoe bleef Noach echter met zijn familie in leven, hoog boven de dood brengende golven van de grote vloed? Wel, hij bevond zich in een stevig bouwsel dat de wilde vloed heel gehoorzaam op haar rug moest dragen. Die vloed kon nergens in het bouwsel binnen dringen waar zij ook voor Noach's leven gevaarlijk had kunnen worden!

[6] Deze dodelijke vloed bestaat echter. geestelijk nog steeds op deze aardbodem en Ik zeg je dat deze geestelijke en blijvende zondvloed van Noach voor het leven van de wereldmensen minstens zo gevaarlijk is als de natuurlijke van toen ten tijde van Noach.

[7] Hoe kan men zich echter beschermen tegen de verdrinkingsdood in de geestelijke zondvloed? Ik zeg je: Wat Noach lichamelijk deed, dat moet men nu geestelijk doen en dan is men voor altijd beschermd tegen de verdrinkingsdood in de grote en voortdurende, geestelijke zondvloed!

[8] Met andere woorden: Men moet volgens de orde van God ook de wereld geven wat van de wereld is, -maar vóór alles aan God wat van God is!

[9] Voor een mens is de' Ark van Noach'  de ware deemoed, naastenliefde en liefde tot God.

[10] Wie echt deemoedig en vol zuivere, onbaatzuchtige liefde is tot God de Vader en alle mensen en wie steeds actief tracht om alle mensen, indien mogelijk, te dienen in Gods orde, die drijft behouden en goed bewaard over de anders zo snel de dood brengende wateren van alle wereldse zonden en aan het eind van zijn aardse levensloopbaan, als de vloed voor hem zal zakken en weg zal ebben in de duistere diepten, zal zijn ark op de grote Ararat van het van leven overvloeiende rijk van God een goed verzorgde rust krijgen en voor hem die zij gedragen heeft zal zij een eeuwig woonhuis worden."

 

14 Hoe passen aardse schatten in ons leven

 

[1] "Kijk naar Mij! Moet Ik nu niet met de wereld omgaan? Ik eet en drink en de wereld dient Mij, zoals eens de vloed het bouwsel van Noach heeft gediend! Zij gaat wel hevig te keer onder de stevige wanden van Mijn bouwsel, -maar verzwelgen kan zij het in der eeuwigheid niet!

[2] Je kunt er niets aan doen dat er op een gegeven ogenblik een Romeins rijk is ontstaan. Het is er nu eenmaal en je kunt het niet laten verdwijnen! Het rijk heeft evenwel goede wetten, die heel goed deugen voor de instandhouding van de orde en voor de deemoediging van de mensen. Als je denkt dat je een heer bent die boven de wet verheven is en daarom een kroon kunt dragen, ben je voor jezelf op de verkeerde weg, ofschoon niet ten opzichte van de mensen die de eenmaal uitgevaardigde wet zonder meer moeten houden, met alle voor­ en nadelen daaraan verbonden. Stel je je echter ook onder de wet en zie je jezelf slechts als de officiële en noodzakelijke leider en tussenpersoon daarvan, dan neem je het juiste standpunt in. Dan timmer je voor jezelf uit het geestelijke materiaal van de wet een ark die je over al de nog zo door de storm bewogen wateren van de wereldzonden heen moet dragen!

[3] Als je daarbij ook nog in al je daden de eenvoudige grondbeginselen van Mijn leer toepast, die met jullie wetten heel goed in overeenstemming te brengen zijn, doe je, gezien je mogelijkheden, voldoende voor je ziel en je geest. En als Ik zeg dat Ik dat voldoende vind, noem Mij dan eens iemand die dat onvoldoende zou kunnen vinden!"

[4] CYRENIUS zegt: "Maar denk eens, o Heer, aan de pracht en de luxe waarin ik vanwege mijn ambt moet leven en denk eens aan wat U zoëven over de pracht en de luxe van de wereld hebt gezegd!"

[5] IK zeg: "Houd je in je hart dan van de wereldse pracht en luxe?"

[6] CYRENIUS antwoordt: "0, niet in het minst; voor mij is dat allemaal een echte kwelling!"

[7] IK zeg: "Wel, waarom brengt die voorgeschreven pracht en luxe je dan in de war? Als je er in je hart geen liefde voor voelt, kan geen pracht of praal nadelig zijn voor ziel en geest! Maar als je hart aan iets stoffelijks hangt, ook al zou dat op zichzelf nóg zo gering zijn, dan kan het net zo schadelijk voor ziel en geest zijn als de zwaarste kroon van het zuiverste goud met de kostbaarste edelstenen.

[8] Daarom komt alles slechts aan op de gesteldheid van het hart; want anders moesten belachelijk genoeg ook zon, maan en al de sterren de mensen van deze aarde als zonden aangerekend worden, omdat zij schitterend stralen en glanzen en omdat de mens toch echt plezier daaraan beleeft. Zo kan ook jij, Mijn beste Cyrenius, ware vreugde beleven aan jouw luister voor de mensen, als het maar geen ijdele en daarom domme vreugde is, want daardoor wordt de ziel bedorven en tenslotte gedood!

[9] Het werd Salomo toch ook toegestaan en zelfs bevolen, om zich met zo'n pracht te bekleden als vóór hem geen koning had gedragen en ná hem ook geen koning ooit meer zal dragen. Zolang hij daar geen domme, ijdele vreugde aan verbond, maar een juiste op wijsheid berustende, was de vreugde verheffend voor zijn ziel en zijn geest. Toen hij echter later vanwege de grote luister ijdel werd en de hoogmoed zich van hem meester maakte, verdween al zijn luister voor God en alle betere mensen en hij verviel in alle zonden van de wereld des overvloeds en zijn werken en daden werden door de betere mensen gezien als dwaasheden en voor het aangezicht van God waren het ware gruwelen.

[10] Ik zeg jou en ook alle anderen, dat het zelfs goed en nuttig voor de mens is wanneer hij, als een gerijpte naar ziel en geest, reeds op deze aarde de pracht van de hemelen nabootst en zijn hart daaraan op de juiste wijze warmt. Want het is loffelijker te bouwen dan te vernietigen. Maar alleen naar ziel en geest geheel gerijpte mensen zouden zoiets moeten doen, opdat de onrijpen zouden ontdekken wat een rijp mens allemaal tot stand kan brengen.

[11] Maar wie voor eigen eer en roem een paleis voor zichzelf bouwt en uiteindelijk zichzelf in zijn pracht op een voetstuk plaatst, begaat een grote zonde tegen zijn eigen ziel en zijn goddelijke geest en bederft zichzelf en al zijn nakomelingen, die zich dan al vanaf de geboorte veel hoger achten dan de andere mensen.

[12] Wanneer echter door de pracht van de paleizen de harten van de bewoners van de paleizen worden bedorven en daarbij vervuld worden van hoogmoed en verachting voor die mensen, die geen paleizen kunnen bewonen, dan is het weer beter om de paleizen meteen te verwoesten.

[13] Zo is het ook helemaal niet tegen de goddelijke orde om een stad te bouwen waarin de mensen in vrede en eendracht als één familie in één huis tesamen leven, werken en handelen en elkaar zo bij alles gemakkelijker kunnen ondersteunen dan wanneer zij urenver van elkaar verwijderd zouden wonen. Komt er dan echter in een stad hoogmoed, luxe, de zucht naar pracht, nijd, haat, vervolging en zelfs doodslag, en zwelgzucht, ontucht en traagheid, dan moet zo'n stad meteen weer in een puin­ en stofhoop veranderd worden, anders wordt zij een broedplaats van allerlei duivels kwaad dat na verloop van tijd de gehele aarde door en door zou verpesten, net als Hanoch van voor de zondvloed, en Babylon, en de grote stad Ninevé van na de zondvloed! Hoe groot waren deze steden eens en nu staan er in hun plaats slechts een paar armelijke hutten! Waar eens Hanoch stond, is nu een zee, net als op de plaats van het oude Sodom en Gomorra en de tien kleinere steden in de omtrek van de twee grote, die elk groter waren dan het huidige Jeruzalem dat ook niet meer zo groot is als in de tijd van David.

[14] Wat echter met die steden is gebeurd, zal ook met Jeruzalem gebeuren en er zijn er hier die de gruwel van de verwoesting mee zullen aanzien en mee zullen maken! Want, zoals gezegd, het is beter dat zulke steden er niet zijn en daarvoor in de plaats des te meer geheel levende zielen, dan dat er een stad is waarin de mensenzielen voor het tijdelijke en de eeuwigheid geheel te gronde gericht worden!

[15] Dus, beste Cyrenius, je mag alles hebben wat de aarde ook maar aan prachtigs en wonderbaarlijk schoons op haar uitgestrekte bodem draagt en je kunt je daarin, God lovend en prijzend, verlustigen. Maar verpand je hart er nooit aan; want al deze aardse pracht moet eens, zowel voor zichzelf als voor jou, vergaan als je het tijdelijke met het eeuwige zult verwisselen! Want alle materie is in de aard van de zaak niets dan alleen maar dat, wat ik je al eerder helder en duidelijk genoeg heb uiteengezet. -Zeg eens, voldoet je dit en heb je het zo begrepen zoals het voor God en de hele wereld begrepen moet worden?"

 

15 Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, nu is alles mij weer helemaal duidelijk; zo is het nu eenmaal. Zoals er voor iedere grashalm één wet is waaronder en volgens welke hij zich kan ontwikkelen, zo is er ook maar één psychisch­ morele wet die aan het wezen van de mens is aangepast, waaronder de mens uit zichzelf zijn volle ongebonden vrije zelfstandigheid kan verkrijgen. Ofwel, er is dus altijd maar één onveranderlijke, altijd gelijke weg, waarover men zijn ware en eeuwige bestemming kan bereiken. Langs iedere andere van de talloos vele vrijheidswegen waarover de mensen moreel ook goed kunnen gaan, is het grote, alleen ware en door God vastgestelde doel onmogelijk te bereiken!

[2] Daarbij zie ik ook zonneklaar, o Heer, dat de weg die U ons hebt gewezen, de enige goede en ware is. Ook besef ik dat ieder mens, hoog of laag, onverstoorbaar de juiste weg kan gaan als hij dat maar serieus wil; maar ik zie ook wel in dat geen mens ooit uit zichzelf deze weg had kunnen vinden, die zo waarachtig is en zo volkomen aan alle levensomstandigheden beantwoordt. Zoiets moet rechtstreeks door Gods geest geopenbaard worden aan de mensen die dit verstaan!

[3] Maar hoewel de weg nu heel duidelijk is omschreven, zal hij naar mijn mening toch zelden helemaal bewandeld worden, want daartoe hebben de teveel op het materiële gerichte, wereldse gewoontes op deze enige ware en goede weg een versperring aangebracht die dat verhindert. En velen die deze weg betreden, zullen daar tegenop lopen en halverwege omkeren, vooral als ze niet al gauw een wonderbaarlijke uitwerking bij zichzelf ge waar worden voor de moeite die ze doen. Dat gebeurt namelijk niet zo snel als men zich in het begin voorstelt, zeker als men voorheen al sterke bindingen had met de buitenwereld.

[4] Ik hoop door Uw bijzondere genade het heilige, grote doel wel te bereiken; maar ik ben er maar één en de grote Romeinse staat telt er nu vele miljoenen. Hoe en wanneer zullen die echter allemaal, die toch net als wij mensen zijn, op deze weg geraken?!"

[5] De jonge FARIZEEËR voegt daar aan toe: "Hoogste gebieder! Dat dacht ik zoëven ook! Wij kunnen nu wel de weg van al het heil gerust en blij betreden, maar hoe moet het met de vele miljoenen die niet de gelegenheid hebben uit de bron te putten en iedere vraag met de grote meester des levens zelf te bespreken?"

[6] IK zeg: "Ook daar is voor gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steeds open staan en dat wat wij hier nu bespreken, zal over meer dan duizend jaar ook woordelijk gehoord en opgeschreven worden, alsof het voor de ogen plaats vond van degenen die bijna tweeduizend jaar na ons de aarde betreden zullen. En een ieder die in de toekomst ergens over zal twijfelen, zal uit de hemelen heel duidelijk ingelicht kunnen worden. Want hierna zal iedereen zelfs door God onderricht moeten worden en degene die zijn lering niet van God krijgt, zal niet in het vreugdevolle rijk der waarheid binnengaan. "

 

16 Over de verhoging en kroning van Jezus

 

[1] Maar Ik zeg jullie dat .het toch altijd moeilijk zal zijn om alleen .bij de zuivere, naakte waarheld te blijven. Het wereldse verstand, dat zich op verscheidene plaatsen buitengewoon zal ontwikkelen, zal niet inzien dat Ik Degene kan zijn, geestelijk gezien, die eens op de Sinaï aan Mozes tijdens donder en bliksem de wetten gaf en hem de vijf boeken dicteerde en die met Zijn wijsheid, macht en sterkte de gehele oneindigheid onderhoudt en regeert! Zelfs een aantal van jullie gelooft dat nu nog niet helemaal, terwijl je toch uit de eerste hand getuige bent van wat hier gebeurt en ook wat op andere plaatsen is gebeurd, dat Ik geheel één ben met de Vader in de hemel. Wat zullen de grote, wereldse geleerden er dan van zeggen als dat getuigenis hun oren uit de duizendste hand zal bereiken?!

[2] Daarom wordt het ook alleen maar aan de eenvoudigen verkondigd en niet aan de wereldse geleerden; want wat groot is voor de wereld, is voor God een gruwel!

[3] De eenvoudige, bescheiden mens wiens hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft blijkbaar ook een vrijere ziel en in de ziel een vrijere geest en neemt daarom vlug en gemakkelijk dat wat tot de geest behoort aan. Maar een wereldwijze, wiens zielontoegankelijk is geworden door de vele puur materiële bindingen en waarin in het geheel geen besef meer is van een goddelijke geest, zal niet aannemen en niet begrijpen wat jullie voor het grootste deel nu al gemakkelijk begrijpen en waarvan jullie de juiste diepgang nu vrij goed aanvoelen. Maar toch begrijpen ook jullie nu nog veel niet; maar na Mijn verhoging zullen jullie het volkomen begrijpen!"

[4] Daarop vraagt CYRENIUS meteen: "Wat voor verhoging bedoelt U dan? Wordt U soms op aarde tot koning der koningen verhoogd en gekroond?"

[5] IK zeg: "Ja, maar niet tot werelds koning en ook zonder gouden kroon! Zou Ik dan niet de macht hebben om Mij een aards koninkrijk te nemen dat zich nog ver over alle einden van deze aarde uit zou strekken? Wie zou Mij dat kunnen verhinderen?

[6] Ligt het bestaan van alle dingen en ook het leven van alle mensen niet in de hand van Mijn Vader, die in Mij is zoals Ik in Hem ben? Hoeveel maal zou je adem kunnen halen zonder de wil van Mijn geest, die de enige is die alles leven geeft en alles onderhoudt?!

[7] Wat hadden de mensen ten tijde van Noach aan al hun macht en uitgekiende krijgskunde?! Mijn geest liet de watervloed over alle koningen en hun volken komen en zij werden allen begraven!

[8] Wat had de machtige Farao aan zijn geweldig grote leger? Mijn geest liet de Israëlieten droog door de Rode zee trekken en het hen achter­volgende leger van de Farao verdrinken!

[9] Als Ik dus koning van deze aarde zou willen zijn, welke macht zou Mij dat dan kunnen verhinderen?

[10] Maar dat ligt helemaal niet op Mijn weg en op die van hen, die waarachtig Mijn volgelingen willen zijn. Op Mij wacht een geheel andere verhoging en kroning, waarover je pas dan nader zult horen als zij plaats heeft gevonden. Een paar aanwijzingen heb Ik je toch al meteen aan het begin van ons samenkomen gegeven, als je je dat herinnert zul je de rest zelf wel kunnen bedenken!"

[11] CYRENIUS zegt: "Maar Heer, ik weet nu heel zeker wie en wat U bent en wat U allemaal kunt, -maar daarom begrijp ik nog steeds niet echt de reden waarom U Zich ondanks al Uw almacht toch nog verschuilt voor de achtervolging van Herodes en de tempel!?"

[12] IK zeg: "Vriend, deze vraag had je je nu toch wel gevoeglijk kunnen besparen! Ten eerste, omdat Ik je dat in Nazareth al meer dan voldoende heb uitgelegd en ten tweede moest je nu toch eindelijk uit alles wat Ik gezegd heb, opgemaakt hebben dat Ik niet in deze wereld ben gekomen om de doden nog doder te maken dan ze toch al zijn,' maar om hen in alles opnieuw levend te maken; daarom zal Ik nu met niemand afrekenen. Want Ik ben nu hier om het gehele oordeel dat over deze aarde was uitgesproken, op Mij te nemen en alle mensen zullen door het oordeel dat Ik op Mij heb genomen, de volledige verlossing van de eeuwige dood vinden.

[13] Daarom ben Ik nu niet hier om er op los te slaan, maar alleen om alle mogelijke wonden van de met velerlei kwalen behepte mensheid te helen en niet om hen nog diepere en ergere te slaan.

[14] Denk je soms dat Ik uit beduchtheid voor Mijn achtervolgers in zekere zin op de vlucht blijf? O, als je dat zou denken dan vergis je je zeer! Kijk eens naar dat stel erge misdadigers! Heus, volgens Mozes en volgens jullie wetten hebben ze honderdvoudig de dood verdiend, maar toch Iaat Ik nu niet toe dat zij gedood worden, maar ook hen zal de genade van de hemelen ten deel vallen. Als zij zich die genade ten nutte maken, zullen ook zij deel hebben aan Mijn rijk; vervallen zij daarna echter weer in het kwade dan zullen zij het aan zichzelf te wijten hebben als de vloek en de hardheid van de wet hen zal doden! Want weet, de wet is er altijd, maar de genade komt slechts zo nu en dan de in het nauw zittenden te hulp; als de genade echter niet wordt geëerbiedigd, moet men de wet weer voor lief nemen."

 

17 De vrijheid van de menselijke ziel

 

[1] "Kijk, jij bent de verantwoordelijke persoon voor alle wetten; alle macht en alle gezag van Rome in geheel Azië en een deel van Afrika en toch bepaalt hier Mijn wil of de misdadigers veroordeeld of vrijgelaten worden en tegen Mijn wil kun je niets doen.

[2] Zo zou Ik ook alle mensen van de wereld door Mijn wil kunnen dwingen om goed te doen, maar dat zou tevens een oordeel zijn waardoor de vrije mens een machine zou worden.

[3] Toch ben jij geen machine, omdat je inziet dat hetgeen je op Mijn aanraden doet alleen maar geheel volgens de orde van God en dus juist is; en begrijp je iets nog niet, dan vraag je het en dan handel je naar eigen inzicht. Dat is dan geen dwang van buitenaf, maar van binnen uit en behoort helemaal tot de vrije levensorde.

[4] Want als Mijn wil je dwingt, ben je een gebonden slaaf, als je eigen wil je echter dwingt, ben je vrij; want je wil doet voortaan dat wat je verstand, het licht van de ogen van je ziel, slechts als waar en goed ziet! Maar met de wereld zou het anders zijn als zij gedwongen werd om Mijn wil op te volgen; zij zou vooraf niet beseffen wat alleen maar goed en waar is en haar manier van doen zou dan op dat van de dieren blijken en eigenlijk nog minder zijn dan dat. Want het dier staat op een dusdanige trap dat een dwang die in zijn aard is ingeprent, geen verdere morele schade kan veroorzaken aan zijn ziel, omdat de ziel van een dier nog lang niet toe is een vrije morele wet. Maar de ziel van de vrije mens zou door een innerlijke, mechanische dwang in haar wezen zeer grote schade lijden, omdat het onder het oordeel staande dierlijke geheel in tegenstelling tot haar vrije zedelijke natuur zou zijn.

[5] Hieruit, mijn beste Cyrenius, kun je nu hopelijk wel heel duidelijk zien waarom Ik steeds uitwijk voor degenen die Mij vervolgen en hen waar en hoe maar mogelijk uit de weg ga, niet om Mij voor hun onmachtige woede te beschermen, maar om hen, die ook Mijn blinde en dwaze kinderen zijn, voor de eeuwige ondergang te bewaren.

[6] Als Ik echter ergens mensen zie die Mij vervolgen, maar zelf toch wel een betere aard hebben en door een juist geesteslicht de waarheld en het zuiver goede kunnen herkennen, dan loop Ik niet voor hen weg maar Iaat ze tot Mij komen, waar zij dan voorlichting krijgen, hun nacht en oordeel inzien en mensen worden volgens Gods orde. Een sprekend voorbeeld daarvan gaven je zoëven de dertig jonge, maar lichamelijk sterke achtervolgers van Mijn gevreesde persoon. Ik zou ze zeker niet hierheen hebben laten brengen als Ik hun harten niet deugdelijk voor Mij had bevonden toen zij hier nog ver vandaan waren,

[7] Wel werden de natuurkrachten door Mijn wil gedwongen om hen hierheen te brengen, maar daardoor werd hun ziel niet gedwongen. Nu ze echter hier zijn krijgen ze onderricht, hun verstand wordt helderder en zij zullen dan zeker in vrijheid datgene kiezen waar hun ziel baat bij heeft.

[8] Kijk, het is nu bijna zover dat de stralen van de zon over de horizon zullen komen en nog niemand van jullie heeft er aan gedacht om te zeggen dat hij nachtrust nodig had! Hoe komt dat? Wel, omdat Ik het nu zo wens! Maar ook dat is geen dwang van de ziel, maar alleen van de materie, die nu langer dan normaal diensten aan de ziel moet verlenen. Deze dwang heb Ik, hoofdzakelijk terwille van deze dertig, jullie en Mijzelf opgelegd en niemand van jullie zal kunnen zeggen dat hij slaperig en moe is. Door ons waken hebben we echter dertig broeders op tweeërlei wijze gered: lichamelijk en geestelijk. Onze moeite en ons waken is daarom rijkelijk beloond en zal later nog meer beloond worden; een uiterlijke dwang is daarom zeker voor geen enkele ziel schadelijk. Als Ik de zielen echter met geweld in het juiste licht gezet zou hebben, zouden ze er nu als zuivere machines bijstaan en geen van hun handelingen zou méér waarde voor hen hebben dan de gebruikswaarde die een machine of een werktuig voor zichzelf heeft.

[9] Wat heeft bijvoorbeeld een hak eraan dat zij goed snijdt en een zaag, dat zij goed scheidt? Dat heeft alleen maar waarde voor de mens, die een vrij en kundig bewustzijn heeft en kan onderscheiden wat dienstig, goed en nuttig is. -Wat heeft een blinde aan licht en een lamme aan een baan om hard te lopen? Alleen diegene heeft ergens nut van, die ten eerste het nodige zelfbesef heeft en vervolgens alles weet over de behoefte, het gebruik, de toepassing en het daaruit voortvloeiende, nuttige gebruik.

[10] Zo staat het ook met het geestelijke licht. Het kan en mag vanwege de heilige wilsvrijheid van de mensen niemand heimelijk met geweld worden ingegeven, maar het licht moet vrij ergens worden neergezet waar iedereen het kan zien. Wie het wil gebruiken, kan het ongehinderd gebruiken; wie dat niet wil, kan het, zonder zijn vrije wil te schaden, laten staan, zoals dat ook het geval is met het licht van de zon dat de dag aankondigt. Wie het wil gebruiken, gebruikt het voor een of ander werk, wie tijdens al het heldere daglicht van de zon echter niet wil werken, mag dat ook en niets ter wereld zal daar schade van ondervinden. Want het licht dwingt geen met een vrije wil begiftigde zielom iets te doen.

[11] Ik heb macht genoeg om jullie inzichten te veranderen en van jullie vrije wil een aan alle kanten gebonden lastdier te maken en dat lastdier zal heel deemoedig rondlopen volgens de besturing van Mijn almachts­leidsel; maar inwendig zal het dood zijn. Als Ik jullie echter onderricht geef en het juiste licht laat zien en geef, dan hebben jullie daarbij de vrijheid en je kunt het licht aannemen of negeren. -Begrijp je dat, Mijn beste Cyrenius?"

[12] CYRENIUS zegt: " Ja, nu begrijp ik ook dat en ik geloof nu de reden te zien waarom U, o Heer, de eenvoudige staat hebt gekozen om de mensen te leren over hun ware bestemming en hoe zij die kunnen bereiken. Opdat men daarnaast echter speciaal voor deze zaken een krachtiger geloof en een helderder inzicht en overtuiging krijgt, doet U ook nog dingen die U alleen mogelijk zijn, waardoor Uw woorden nog meer gewicht en een intensiever licht krijgen. En zo geschiedt alles wat U doet voor de ware levensheiliging van de mensen volgens vaste lijnen en Uw handelen en gedrag komt mij bijna voor, als had U het al van eeuwigheid her zo voorzien. Wat dit betreft kan ik Mij ook vergissen, maar dat geloof ik eigenlijk amper."

[13] IK zeg: "Nee, nee, je vergist je helemaal niet; want een goddelijke orde moet eeuwig zijn! Als zij niet eeuwig zou zijn, was zij ook geen orde en geen waarheid; want een waarheid moet eeuwig waarheid zijn en blijven en moet daarom ook van eeuwigheid her zo voorzien zijn. -Maar nu over iets heel anders!"

 

18 Over het op schrift stellen van Jezus woorden

 

[I] "Marcus, het morgenrood begint reeds .de toppen van de bergen te kleuren, zorg jij er nu voor dat we een morgenmaaltijd krijgen, want met een nuchtere maag kunnen we niet naar de vijf misdadigers gaan! Die zullen wel erg tegen ons te keer gaan eer ze genezen worden! Zodra ze genezen worden moet er zout, brood en wijn klaar staan om hen te versterken, want zij zullen na de genezing zeer zwak zijn. Zout, brood en wijn zullen hen weldra op krachten brengen!"

[2] MARCUS zegt: "Heer, het zal direkt gehaald worden!" -Dan geeft hij meteen opdracht aan zijn vrouwen kinderen om alle handen in de keuken aan het werk te zetten om tijdig alles gereed te hebben. Onmiddellijk verdwijnen de vrouw, de twee zoons en de vier dochters naar de keuken en ontplooien een grote bedrijvigheid; ook enige van Mijn leerlingen bieden hun diensten aan en helpen vis schoonmaken, waarin ze als vissers zeer bedreven zijn.

[3] Matthéus en Johannes lezen nu nogmaals wat ze deze nacht allemaal hebben opgeschreven van Mijn woorden, waarbij ze echter tot de ver­velende conclusie komen dat zij ondanks hun vlijtig opschrijven toch nog grote stukken missen.

[4] Johannes vraagt Mij dan of Ik hun het ontbrekende wil dikteren. Maar op Mijn wenk stelt Raphaël zich beschikbaar en completeert in een oogwenk alles. En als de beiden daarna hun aantekeningen nog een keer doornemen, vinden zij geen hiaten meer en is alles helemaal in orde.

[5] Ook Simon Juda bekijkt het opgeschrevene en constateert dat er volgens hem niets verloren is gegaan van alle gesprekken en lessen die in deze nacht zo royaal als haast nog nooit eerder hebben plaatsgevonden. Ook het redden van de dertig is uitgebreid vermeld en dat doet de leerlingen veel genoegen.

[6] Cyrenius vraagt of hij een afschrift zou kunnen krijgen; hij wil degene die het voor hem overschrijft een goede beloning geven!

[7] Dan staat Judas Iskariot meteen vooraan en biedt Cyrenius zijn diensten aan.

[8] IK verbied Judas die egoïstische hebzucht en zeg tegen Cyrenius: "Daar staat Raphaël; laat hem maar wat schrijfmateriaal geven, dan zal hij dat heel snel voor je doen!"

[9] Cyrenius roept daarop zijn bedienden, laat hen vlug een behoorlijke hoeveelheid onbeschreven perkamentrollen brengen en geeft die voor het bovengenoemde doel aan RAPHAËL, die de rollen maar nauwelijks aanraakt en dan tegen Cyrenius zegt, terwijl hij hem de rollen teruggeeft: "Uw wens is al vervuld; u kunt de rollen nu laten vergelijken met de geschriften van de beide leerlingen om te zien of er iets aan ontbreekt!"

[10] Cyrenius bekijkt de rollen en ziet dat ze werkelijk helemaal beschreven zijn en hij verwondert zich natuurlijk, omdat hij ondanks zijn wijsheid toch niet begrijpen kan dat het zo snel gebeurde.

[11] Ook de dertig Farizeeën en levieten bekijken nu de rollen en de eerdere woordvoerder, die Hebram heette, zegt: "Ja, wat ik nu heb gezien en gelezen is woordelijk wat hier besproken werd. Maar hoe het de engel mogelijk is in een oogwenk verscheidene rollen correct en goed leesbaar geheel te beschrijven, gaat ons helemaal niets aan en daar zou ik dan ook mijn hoofd niet over willen breken, omdat ik bij voorbaat er van overtuigd ben dat dat niets op zal leveren. Want wij stervelingen zullen de onsterfelijkheid pas dan geheel begrijpen als wij eens geheelonsterfelijk zullen zijn. En daarom zullen wij de handelingen van de geesten ook dan pas geheel begrijpen als wij eenmaal zelf geheel zuivere geesten zullen zijn; maar in ons lichaam zullen wij dat nooit kunnen.

[12] Daarom is het beter over zo'n fenomeen helemaal niet na te denken! Er zijn toch zaken en verschijnselen in de natuurwereld die geen sterveling ooit geheel zal begrijpen. En als de dwaze mens daarover zou gaan nadenken, zou hij al gauw gek worden! Voor de hemelse geesten zal het zeker zonder meer duidelijk zijn en ons kan het op den duur ook duidelijker worden dan nu. Maar zouden wij het nu meteen willen begrijpen, dan raakten wij stellig met onze gedachten in de knoop. Daarom kijk ik graag naar een wonder, maar ik heb er helemaal geen behoefte aan om er verder over na te denken. Ook al zou men er echt iets van begrijpen, dan zou men het toch niet na kunnen doen en als men dat niet kan, heeft men aan een half inzicht toch nog niets!"

[13] CYRENIUS zegt: "In een bepaald stoffelijk opzicht heb je wel gelijk, maar voor het nadoen heb ik zeker geen belangstelling. Omdat er in mij echter toch ook een onsterfelijke geest woont, zou ik juist in verband met mijn geest graag iets meer van de geestelijke zaken willen zien dan met zwaar geblinddoekte ogen. Mijn gehele wezen hunkert er naar om uit de mond van een wijze onder ons iets meer te weten te komen over dit snelle schrijven van de engel! Ik zal daarom proberen de mond van een wijze daarover iets te laten zeggen, want wat wij daarover zeggen is niets dan het dorsen van leeg stro. Wij kunnen er zeker niets verstandigs over zeggen, terwijl de mond van de wijze ons daarover meteen versteld zal doen staan."

[14] HEBRAM zegt, wat humeurig: "Dat zeker, maar dat versteld staan zal uiteindelijk waarschijnlijk wel zijn oorzaak vinden in het feit dat wij hetgeen de wijze erover zegt, net zo min zullen begrijpen als dit wonder zelf, zónder de verhelderende uitleg van een wijze! Want om de wijsheid te begrijpen, moet je zelf een soort wijze zijn. Al heb je nog zo’n gezond verstand, dan is dat op zich toch niet voldoende om de wijsheid tot in de kern te begrijpen. Je krijgt er wel enig idee van, maar niet veel meer. Het hooglied van Salomo, die een wijze was, staat zogezegd nog het dichtst bij het gezonde, menselijke verstand. Als je het leest denk je het ook te begrijpen. Ga je er naderhand goed over nadenken, dan kom je al gauw tot de vervelende overtuiging dat je eigenlijk toch niets hebt begrepen! Een voorbeeld zal je laten zien wat ik bedoel!"

 

19 Het hooglied van Salomo

 

[I] In het vierde hoofdstuk zegt Salomo: 'Kijk, mijn vriendin, je bent mooi, kijk, mooi ben je! Tussen je vlechten lijken je ogen op de ogen van een duif. Je haar doet denken aan de geitenkudden die op de berg Gilead zijn geschoren. Je tanden zijn als de geschoren wol van de kudden wanneer zij van de drinkplaats komen, zij, die allemaal tweelingen dragen en waarvan er geen onvruchtbaar is. Je lippen lijken een koord met de kleur van rozijnen en je woorden zijn liefelijk. Je wangen tussen je vlechten kleuren als de insnijding van de granaatappel. Je hals is als de toren van David, voorzien van een borstwering waaraan vele schilden hangen met allerhande wapens van helden. Je twee borsten zijn als een reeën­tweeling, die onder de rozen weiden tot de dag koel wordt en de schaduw wijkt. Ik zal naar de mirreberg gaan en naar de wierookheuvel. Je bent ongetwijfeld mooi en je bent smetteloos. Kom, mijn bruid van de Libanon, kom van de Libanon! Treed binnen, kom van de berg Amana, van de berg Senir en Hermon waar de holen der leeuwen zijn en waar de luipaarden huizen! Je hebt mijn hart gestolen, mijn zuster, lieve bruid, met een van je ogen en met een van je halssnoeren. Hoe mooi zijn je borsten, zuster van mij, lieve bruid! Je borsten zijn lieflijker dan wijn en de geur van je zalven overtreft alle bekoring. Je lippen, mijn bruid, zijn als overlopende honingzeem, onder je tong is honing en melk en de geur van je klederen is als de geur van de Libanon. Zuster, lieve bruid, je bent een gesloten tuin, een gesloten bron, een verzegelde put. Jij bent als een lusthof van granaatbomen met kostelijke vruchten, cyprus en nardus, nardus en saffraan, kalmoes en kaneel en van wierookbomen, mirre en heerlijk geurende aloës; als een fontein in een tuin, als een bron van levend water dat van de Libanon stroomt. Verhef u, noordenwind, en kom, zuidenwind, waai door mijn tuin opdat de geuren haar overstromen!'

[2] Zie, hoge Cyrenius, zo luidt vrijwel woordelijk het vierde hoofdstuk, dat nog het eenvoudigst te begrijpen schijnt te zijn, van het Hooglied van Salomo die een wijze was. En ik geef u alle schatten van de wereld als u met uw ongetwijfeld gezonde mensenverstand in staat bent om daarvan ook maar één zin te ontraadselen!

[3] Wie is die steeds genoemde zuster, de lieve bruid, die, als zij er zo uitziet als Salomo haar zo prijzenswaardig beschrijft, een schrikbeeld zou zijn voor alle mensen, waarbij vergeleken een heidense Medusa nog een Venus zou zijn! Kortom, voor het verstand van een mens is dat toch de onzin ten top; wat er echter voor betekenis achter schuilt, lost geen mensenverstand op maar alleen weer de wijsheid! Wie dus de wijsheid bezit, zal het begrijpen, wie die echter niet bezit, moet zoiets maar niet lezen en heeft hij het wel gelezen, dan moet hij er verder niet over nadenken. Want hoe meer hij erover nadenkt, des te minder zal hij ervan begrijpen. Ik heb het hele hooglied van Salomo zelfs helemaal uit het hoofd geleerd om het daardoor beter te kunnen begrijpen, -maar voor niets; pas langzaam maar zeker is het tot mij doorgedrongen dat het niet voor mij weggelegd was.

[4] Doe dus liever een beroep op het heldere verstand van onze metgezellen dan op hun grote wijsheid! Want als zij hun wijsheid gebruiken om uitleg te geven over het snelle schrijven van onze engel, zul je daar net zoveel van begrijpen als van het vierde hoofdstuk van het hooglied van Salomo. Als iemand het echter met zijn gezonde verstand uitlegt, vooropgesteld dat dat mogelijk is, wel dan zul je het in zoverre begrijpen als iets, dat zuiver geestelijk is, ook maar stoffelijk begrepen kan worden. Maar volgens mijn mening zal men ook daarmee niet zo erg veel bereiken!"

[5] CYRENIUS zegt: "Ik zie wel dat je zeker niet dom bent, want het is een hele prestatie om stoffelijk gezien zulke Salomo's onzinnigheden, woord voor woord te onthouden. Want zij bevatten zoveel onsamen­hangende onzin, als mij nog nooit eerder ter ore is gekomen! Maar desondanks begint deze pure onzin mij nu toch meer te verontrusten dan het eerdere snelschrijven van de engel. Wat wilde deze bekende Croesus van de Joden daar toch mee zeggen? Was het serieus een liefdesverklaring aan een mooi Joods meisje, dat er volgens zijn vergelijking heel vreemd moet hebben uitgezien? Of wordt daar iets heel anders mee bedoeld? Maar wat, - dat is een andere vraag! Is daar een sleutel voor? Als er één is, zal onze Heer en Meester dat zeker in de eerste plaats weten! Daarom kunnen we beter meteen naar de grote smid in plaats van naar de knecht van de smid gaan!"

[6] HEBRAM zegt: "Dat denk ik ook, doe dat dus! Ik ben daar nog nieuwsgieriger naar dan naar mijn toekomstige leven in het hiernamaals."

[7] Dan richt CYRENIUS zich tot Mij en zegt: "Heer, heeft U dat bepaalde, vierde hoofdstuk van het hooglied van Salomo gehoord? Kunt U mij ook zeggen of er iets zinvols in staat of is het wat het lijkt, namelijk totale onzin?"

[8] IK zeg: "Mijn vriend, het heeft, hoewel zeer verborgen, een diepe betekenis! Salomo schreef het op zoals het hem door de geest werd gedicteerd maar zelf begreep hij er eigenlijk ook niet veel meer van dan jij nu. Want hij had wel de gave om wijs te spreken, maar hij had niet tevens de gave om het te begrijpen. Ook voor hem was veelonbegrijpelijk, want wat hij schreef waren woorden voor deze tijd, gevat in passende beelden.

[9] De oplossing en de sleutel is Hij, die nu met je spreekt. Het woord, een woord van altijd durende, eeuwige liefde, dus de zuivere liefde van God voor jullie mensen, is de mooie bruid, de ware zuster van de mens en zijn lieve vriendin! Lees met deze sleutel het hooglied en je zult het begrijpen en de zuivere betekenis daarin vinden! Snap je, begrijp je nu iets van Salomo's wijsheid?"

[10] CYRENIUS zegt, terwijl hij Hebram aanziet: "Voel je, jonge Salo­mo kenner, waar de wind vandaan begint te komen? Dat is heel andere muziek dan die in de tempel te Jeruzalem wordt gezongen! Kortom, nu ik de sleutel heb, zal Salomo thuis woordelijk worden bestudeerd!"

[11] HEBRAM zegt: "De sleutel schijnt waar en volkomen juist te zijn, maar alles is daar toch niet mee te openen! De sterren zien wij ook en incidenteel heeft de Meester daarover in zijn gesprekken ook veel wat op sleutels leek te berde gebracht, -ook de engel deed daarover een zeer belangrijke mededeling; maar wat weten wij er nu verder van? Leg me nu eens uit wat de mooie morgenster, die vanmorgen zo fel schitterde, nu precies is! Kijk, zo min als je in staat bent met de sleutel van de engel de ochtendster voldoende te verklaren, net zo min zul je met de sleutel van de geheimzinnige meester achter de gehele wijsheid van Salomo kommen! Daar vind je ook een heleboel verschillende beelden waarvan alleen de geest zelf de juiste sleutel draagt. Maar dat de sleutel die de Meester je gaf, in algemene zin gesproken de juiste is, daaraan twijfel ik vanaf dit ogenblik niet in het minst en ik zal voor mijzelf daar het een en ander mee trachten te ontraadselen."

[12] Dan vraagt CYRENIUS Mij weer: "Heer, wat voor waarde moet ik hechten aan dat wat Hebram zegt?"

[13] IK zeg: "Wat hij zegt is goed en waarachtig, dus weet je nu wat je er van moet denken. Maar nu houden wij erover op want de och­tendmaaltijd staat gereed! Onze ledermaten hebben voedsel nodig, daarom gaan wij deze nu eerst versterken en daarna gaan wij naar de misdadigers buiten, want ze zullen nu spoedig rijp zijn voor de genezing!" -Daarna werden vissen, brood en wijn op de tafels gebracht.

 

20 Voorbereiding voor de genezing van de misdadigers

 

[1] Als de jonge Farizeeërs en levieten de tafels zo rijkelijk beladen zien met heerlijk toebereide vissen, met brood en met wijn, zegt HEBRAM: "Nou, erg behoeftig leven de leerlingen van de Meester uit Nazareth ook niet! Nu is er helemaal geen reden om ons nog langer er van af te houden in de eerste plaats Romeinse soldaten te zijn en daarbij met hart en ziel Zijn leerlingen! Hoe vaak hebben we niet in de tempel ter meerdere ere van Jehova moeten vasten en hier wordt niet gevast, hoewel het voor de Joden vandaag op de voorsabbat voorgeschreven is om streng te vasten! En toch wordt God daardoor zeker niet onteerd, want anders zou de goddelijke geest door de mond van onze Heer en Meester dat niet hebben gezegd! Kortom, wat Hij nu ook zegt of wil, wij zullen het altijd doen of wij het nu zoet of zuur vinden! Want de geest die op de sabbat zijn zon net zo op laat gaan als op een werkdag en die zijn winden geen rustdag geeft, staat zeker hoger dan de domme geest van onze tempel die eens voor de juiste heiliging van de sabbat drie voor­ en drie na­ rustdagen voorschreef. Omdat de week echter inclusief de sabbat maar zeven dagen telt, vroeg men zich af, wanneer er onder die omstandigheden dan gewerkt moest worden! De domme wetgever zag het onzinnige ervan in en deed daarna veel water in de wijn! Vrede zij met zijn as!

[2] Kortom, onze nieuwe Meester en Heer toont in alles de echte geest van God en daarom willen en zullen wij ook op leven en dood en door dik en dun zijn leerlingen zijn. Maar de tempel keren wij voor eeuwig de rug toe! Amen. Zo zij het en zo zal het gebeuren! Gevast hebben wij al vaak genoeg en we hebben daarmee niets bereikt. Tijdens onze reizen namen we een loopje met het domme, overdreven vasten, wij aten ook op de voorsabbat en de dagen van de nieuwe maan en wij hebben op die nieuwe, menselijk verstandige manier nu het hoogste bereikt wat een mens ooit kan bereiken. Laten we dus opgewekt en vol goede moed zijn! Wij hebben de beloofde Messias al en de tempel zal Hem onder de tegenwoordige omstandigheden waarschijnlijk nog heel lang niet te zien krijgen en als hij Hem te zien krijgt, zal hij Hem toch zeker niet herkennen. Wij echter hebben Hem en kennen Hem, en daarom jubelen wij en zeggen: Hosianna Hem, die wij gevonden hebben! Hem alleen zij onze achting en liefde!"

[3] JULIUS zegt: "Dat is juist, daar stem ik ook mee in en voeg daar nog aan toe: Heil en zegen aan alle mensen die van goede wil zijn!"

[4] CYRENIUS zegt: "Ja, heil aan de gehele wereld en genade van boven en de naam van onze Heiland, die Jezus heet, zij hoog geprezen! Voor deze naam moeten in de toekomst alle volkeren der aarde, alle engelen in de hemelen en alle, alle geesten onder en boven de aarde hun knieën buigen!"

[5] Daarop zeggen de engelen, Jarah, Josoë, Ebahl en alle leerlingen hardop " Amen!".

[6] Maar na dit amen zeg IK: "En nu, Mijn vrienden en broeders, eten en drinken wij, want het moment nadert waarop de vijf misdadigers genezen moeten worden!" -Toen grepen allen gretig naar de vissen, het brood en vervolgens naar de wijn.

[7] De morgenmaaltijd werd zo in korte tijd genuttigd en dat gebeurde zichtbaar met zeer grote eetlust, want de vissen waren zo smakelijk toebereid dat de heerlijke smaak meer dan normaal tot eten aanspoorde. Ook Mijn Jarah tastte gretig toe en haar Raphaël niet minder, wat verscheidene jonge levieten en Farizeeën zo zeer opviel dat zij zich onderling af gingen vragen, waarom de engel, die toch een echte geest moest zijn, de vissen en het brood en de wijn met een soort onbedwingbare trek opat en ook zijn lieflijke leerlinge flink aanzette om te eten, die zich er ook helemaal niet voor geneerde om behoorlijk met haar hemelse meester te wedijveren.

[8] Maar HEBRAM zegt tegen zijn makkers: "Hoe kunnen jullie je daar nu over verwonderen? De goede engel, die daarnet met zo'n enorm gemak die ongeveer dertig pond zware steen met zijn tere vingers beheerste, zal met de gare vis, het brood en de wijn nog veel gemakkelijker om kunnen springen! En dat zijn lieve leerlinge bij dit eetfestijn zo weinig voor hem onderdoet, komt omdat ze volop in de groei is. Want zo gezien zal het meisje nog geen vijftien lentes tellen maar is toch al zo sterk als een jonge vrouw van twintig zomers en dat komt door de goede voeding. Cyrenius' zoon, die tussen de eetlustige en de nog meer etende engel zit, heeft ook wel veel trek, maar het meisje en de engel overtreffen hem toch behoorlijk! Maar voor het meisje is het jammer dat zij zo veel eet! Ze heeft toch een heel mooi figuur en spreekt heel geestdriftig, maar door dat vele eten verliest zij veel van haar bekoorlijkheid. -Ook onze Meester eet en drinkt heel vaardig. Dat is overigens geen ongewoon beeld bij grote geesten. Allen, die ik tot nog toe heb Ieren kennen, waren eerder grote dan kleine eters en ook drinkers! Overigens wordt hier nauwelijks te veel gegeten en gedronken, behalve dan door de engel, die waarachtig reeds zoveel heeft gegeten als wij allen bij elkaar! Daarbij is het opmerkelijk, dat een reine geest de stoffelijke spijzen net zo eet als een van ons! Ik zou eigenlijk wel eens willen weten of hij daarna het genotene ook op de natuurlijke manier door de zogenoemde stoelgang verwijdert, of zou hij al het genotene totaal in zich opnemen?"

[9] De in de buurt van Hebram zittende JULIUS, aan wie deze praatjes niet .ontgaan zijn, zegt: "Wat zitten jullie nu weer voor geweldige onzin te verzinnen omdat je de aard der dingen niet kent! Kijk, Raphaël is een geest, die jullie in zijn oorspronkelijke toestand onmogelijk zouden kunnen zien en spreken. Om zich met buitengewone toestemming van de Heer onder ons mensen als een medemens te kunnen manifesteren, moet hij zijn puur geestelijke wezen omgeven met een soort licht stoffelijk omhulsel en daarvoor heeft hij als een van de machtigste aartsgeesten steeds veel lichte materie nodig, die hij meteen omvormt om voor ons zichtbaar te kunnen bestaan. Er is geen sprake van het afzonderen van de genoten spijzen in zijn eventuele ingewanden, omdat hij al het genotene al in zijn mond enkel en alleen omzet in zijn menselijke figuur. Kijk, zo werkt dat! Kraam daarom onder elkaar niet zulke onzin uit!

[10] En dat de lieflijke Jarah, een heel wijze dochter van de waard Ebahl in Genezareth, die vlak naast de engel zit, vanmorgen wat meer eet dan gewoonlijk, komt omdat de Heer haar dat zeker heel in 't geheim heeft aangeraden in verband met de genezing van de vijf voornaamste misdadigers. Deze genezing zal vast heel gedenkwaardig worden omdat Hij, die toch al doden heeft opgewekt, Zichzelf daarop heel grondig heeft voorbereid, wat Hij bij mijn weten nog nooit eerder heeft gedaan. Gisteren heeft Hij er ons ook al op gewezen dat het een moeilijke genezing zal worden, die, om te kunnen slagen, heel bekwaam en doelmatig voorbereid moet worden! Daarom eet ook Hij hoogstwaarschijnlijk vanmorgen meer dan op andere dagen. -Is het jullie nu weer duidelijk?"

[11] HEBRAM zegt: "Goddank, ja, beste hoge vriend en beschermer! Als een verschijnsel maar belicht en verlicht wordt, wordt het wonder­baarlijke ervan tenslotte iets geheel natuurlijks! Als wij ons in het vervolg soms weer over een wonderbaarlijke omstandigheid te zeer zouden verbazen, moet die verbazing op rekening van onze domheid geschreven worden! Want slechts domheid kan zich over iets verwonderen dat zij onmogelijk kan begrijpen. Ware wijsheid verwondert zich zelfs in de verste verte niet, omdat zij precies weet waar het om gaat. Maar wij met z'n dertigen zijn nog erg dom en er kon ons dus nog wel eens veel verwondering te wachten staan aan de zijde van onze grote Meester, Heiland en met recht onze beloofde Messias! -Maar nu maakt Hij aanstalten om op te staan en te gaan en dus zullen wij ons ook daartoe gaan klaarmaken!"

[12] IK zeg: " Ja, het is nu tijd om naar buiten te gaan, daarom staan wij op en gaan allemaal naar buiten naar de oever waar men de vijf voor ons heeft vastgehouden!"

[13] Op Mijn woorden staat iedereen op van de plaatsen waar men zo lang heeft gezeten en gaat vlug met Mij naar de oever.

 

21 De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars

 

[I] Als wij bij de vijf aankomen, heffen deze een afschuwelijk gehuil en gebrul aan en beginnen alles te vervloeken wat bij hen in de buurt komt.

[2] Dan laat Ik de soldaten, Julius en Cyrenius wat meer achteruitgaan en zeg tegen de groep soldaten: "Maak ze nu los, want in die toestand is er niets met hen te beginnen!"

[3] De soldaten merken echter op dat dat hier niet vertrouwd zou kunnen zijn, omdat de vijf te sterk en te woest waren. Als men ze vrij zou laten kon dat wel eens erger zijn dan wanneer men twintig tijgers tussen de mensen losliet!

[4] Maar Ik zeg nu bevelend: "Ik gebied jullie direkt te doen wat Ik jullie opdraag, door het niet te doen zou jullie wel eens heel snel een groot ongeluk kunnen overkomen!"

[5] Na Mijn bedreiging doen de soldaten dan toch, maar heel voorzichtig, wat Ik hen heb opgedragen.

[6] Wanneer de VIJF vrij zijn, werpen zij zich voor Mij op de grond en roepen: "O, almachtige zoon van David, nu U ons al zover gered heeft, red ons dan helemaal van de eeuwige ondergang! De lichamelijke dood vrezen wij niet, maar wel de eeuwige ondergang! Want in deze nacht leden we niet alleen lichamelijk verschrikkelijke pijnen, maar wij werden ook nog gekweld door visioenen van de verdoemde geesten in de hel! Wij smeken U daarom, ons voor onze misdaden honderd jaar lang op deze aarde in onze slechte lichamen te kwellen, -maar ons te bewaren voor de verschrikkelijke, eeuwige kwellingen en pijnen van de hel die te verschrikkelijk zijn om te beschrijven!"

[7] 'Deze woorden waren van de echte zielen van deze vijf tijdens de pauze waarin de duivels, die hun lichamen in bezit genomen hadden, moesten uitrustten en hen daardoor ook hun hel in haar gruwelijkste naaktheid moesten laten zien. Maar meteen daarop nemen de BOOSAARDIGEN in de lichamen van de vijf het heft weer in handen en laten als met vele stemmen de monden der vijf spreken: "Wat wil jij hier, ellendige mug­gentemmer? Wil je je soms inlaten met een gevecht tegen ons, almachtige goden? Probeer het maar, dan zul je wel voor het laatst gevochten hebben! Ga weg, ellendeling, anders verscheuren wij je tot kleine stofdeeltjes en geven je dan prijs aan alle winden!"

[8] Daarop zeg IK: "Met welk recht kwellen jullie deze vijf mensen al vele jaren? Wie gaf jullie daartoe het recht? Weet, dat jullie laatste uur nu geslagen is! De muggentemmer gebiedt jullie nu ogenblikkelijk deze vijf mensen voor altijd te verlaten en meteen in jullie allerdiepste hel te gaan!"

[9] Maar de DUIVELS brullen en roepen onder verschrikkelijk gehuil: " Als uw macht ons kan dwingen, geef ons dan liever de witte mieren in Afrika als woonplaats, want bij hen is het beter dan in onze hel!"

[10] "Nee" zeg IK, "voor jullie en jullie soort heb Ik in Mi)n. hart geen medelijden, omdat jullie dat niet hebben gehad met degenen, die je ondanks hun vurige smeken op de pijnlijkste manier om het leven hebt gebracht; maak daarom zonder genade of medelijden dat je weg komt!"

[11] Op dit krachtige bevel van Mij verlaten de kwade geesten hun lichamen en smijten de vijf op een verschrikkelijke wijze op de grond.

[12] Maar IK zeg: "Verdwijn, ellendelingen! Naar beneden, naar de hel met jullie, daar zal de vergelding jullie grijpen!"

[13] Maar de geesten treuzelen nog en smeken om genade en medelijden, met de verontschuldiging dat het in hun aard lag om slecht te zijn.

[14] IK zeg: "Maar het ligt ook in jullie aard om goed te zijn, want jullie kennen goed en kwaad; maar jullie hoogmoedige wil is slecht en ontembaar en jullie kan dus geen genade en mededogen ten deel vallen! Jullie willen zelf lijden en gepijnigd worden, daarom worden jullie uit vrije wil eeuwig gepijnigd! Want Mijn orde duurt eeuwig en is onver­anderlijk, dat weten jullie heel goed. Maar jullie weten ook, wat je moet doen om een goed gebruik te maken van de eeuwige orde. Omdat je haar echter in je nadeel verandert, draag dan ook je verlies en verdwijn dus uit Mijn ogen!"

[15] Dan klinkt er een daverende knal, rook en vuur komen uit de aarde en een in een oogwenk ontstane spleet verslindt het ellendige ongedierte. Want de uitgedreven geesten zagen er voor de aanwezigen uit als koolzwarte slangen, die nu gezamenlijk door de vurige scheur in de aard.~ werden verslonden, hetgeen de aanwezigen zo deed schrikken dat Zij begonnen te rillen.

[16] IK richtte Mij nu tot Marcus, die al met brood, wijn en zout klaar stond en zei tegen hem: "Geef de vijf nu vlug wat wijn, daarna wat brood met zout!"

[17] De zonen van Marcus tilden toen de vijf op de grond liggende mensen op en goten hen wat wijn in de openstaande mond. Daarop kwamen deze snel tot bewustzijn en wisten niet wat er met hen was gebeurd.

[18] IK zei tegen hen: "Neem nu wat brood met zout en dan nog wat wijn, dan zullen jullie weer op krachten komen en je bezinning weer helemaal terug krijgen!"

[19] Zij nemen nu brood en zout en, zoals opgedragen, na een poosje nog wat wijn en zitten dan binnen enkele ogenblikken weer rechtop, alleen zien zij er natuurlijk nog erg slecht, bleek en mager uit.

[20] Cyrenius vraagt Mij heel aarzelend wat er nu verder met de vijf gedaan moet worden, of ze vrijgelaten of in een openbaar verpleeghuis ondergebracht moeten worden.

[21] IK zeg: "Dat is van later zorg, morgen zien we wel wat er verder met hen gedaan moet worden! Als ze nu goed door ons worden verzorgd, zullen ze er ook al gauw beter uitzien. Maar nu moeten we hen hier een poosje laten rusten en Marcus laat jij nog wat olie brengen! De strakke kettingen en touwen hebben hun wonden en builen bezorgd, die moeten met olie en wijn worden ingewreven, dan genezen ze vlug!"

[22] Marcus zorgt nu meteen ook voor olie en zijn zoons wrijven hen met die zalf in, wat de vijf heel goed bekomt; want na deze behandeling beamen zij dat deze hen goed van pas kwam en daarna probeert de een na de ander te gaan staan, wat aanvankelijk nog veel inspanning kost, maar langzaam maar zeker steeds beter gaat.

[23] Wanneer de vijf geredden zich na een uurtje al wat beter voelen, beginnen ze eerst te vragen waar ze zijn en wat er met hen is gebeurd.

[24] En MARCUS, die zich nu met zijn zoons natuurlijk het dichtst bij de vijf herstelden bevindt, zegt tegen hen: " Jullie waren erg ziek en werden in die toestand gistermiddag hierheen gebracht. Hier bevindt zich juist de beroemde Heiland uit Nazareth, die alle mensen, wat voor ziekten zij ook hebben, feilloos hulp brengt en geeft en deze Heiland heeft ook jullie nu hier geholpen. Jullie zullen Hem later nog beter leren kennen."

 

22 De wanhoop van de genezen bezetenen

 

[1] EEN van de vijf zegt: "Ja, er gaat mij nu een licht op! Het lijkt wel alsof Ik een boze droom heb gehad en uit deze droom herinner ik mij nu, dat ik door een roversbende gevangen werd met nog vier anderen. Wij werden in een donker hol gebracht en daar in handen van duivels overgeleverd. Die bewerkten ons eerst van buiten, om roofmoordenaars van ons te maken, wat zij ook waren. Omdat wij ons daar erg tegen verzetten, namen de duivels bezit van onze lichamen. Toen verloren wij zo goed als geheelons eigen bewustzijn en een duivelse hunkering en aandrift maakte zich van onze harten meester en wij waren voor ons zelf zo goed als verloren. Wat wij toen in die verschrikkelijke toestand allemaal uitgevoerd en ondernomen hebben, daar weten wij niets van. Ik kan mij alleen nog herinneren dat wij pas kort geleden door Romeinse krijgslieden zijn gevangen genomen. Wat er echter daarna met ons gebeurd mag zijn, is mij in ieder geval geheel niet beken.d en ik weet beslist met hoe wij hier zijn gekomen en waarom eigenlijk! Men moet ons erg mishandeld hebben, want we zitten nog vol wonden en builen, die zover ik voel nu in ieder geval geen pijn meer doen. Ach, God, het moet ons toch wel erg slecht zijn vergaan!?"

[2] De TWEEDE zegt: "Weet je wat wij oorspronkelijk waren? Wel, wij behoorden eigenlijk bij de tempel en werden als apostelen naar de Samaritanen gezonden om deze weer tot Jeruzalem te bekeren. Wij werden echter bij de Samaritanen tot andere gedachten gebracht en gingen toen terug en wilden in Judéa mensen bekeren voor Garizim. Pas daarna werden wij op de grens door die duivels gevangen genomen, die ons vervolgens behekst hebben zodat wij niet meer wisten wat en wie wij waren en wat er met ons gebeurde. Maar hoe wij zo zonder meer hier zijn gekomen, is mij totaalonbekend! Ja, ja, wat er van ons terecht is gekomen, hebben we allemaal aan de tempel te danken! Die verstaat de kunst om de mensen zo ongelukkig mogelijk te maken, maar er is zover wij weten geen enkel geval bekend waarbij de tempel iemand gelukkig gemaakt zou hebben! Alleen de oversten en de hoge Farizeeën en de oudsten der schriftgeleerden zijn de gelukkigen in de tempel, maar alle anderen zijn armzalige knechten en hongerige handlangers van de tempel!"

[3] De DERDE zegt: "Ja, nu kan ook ik mij herinneren, hoe wij in de tempel met vasten en allerlei andere boetedoeningen zijn geplaagd! O God, al ons ongeluk hebben we toch wel aan onze ouders te danken! In de wet van Mozes staat: 'Eer vader en moeder, opdat je lang moge leven en het je goed moge gaan op aarde!' Wij hebben toch altijd onze ouders geëerd door alles wat zij van ons verlangden stipt op te volgen; op hun wens werden wij ingelijfd bij de tempel, hoewel wij helemaal niet uit de stam van Levi geboortig waren. Maar dat maakte niets uit, want met geld kun je nu eenmaal alles worden wat je maar wilt, maar dan wel voor véél geld! Maar door ons bij de tempel te voegen werden wij van dag tot dag door allerlei oefeningen en proeven ongelukkiger, tot wij als apostelen naar Samaria werden uitgezonden en daar allen door boze tovenaars zijn behekst! Wat er vanaf dat moment tot op heden met ons is gebeurd en wat wij gedaan en uitgevoerd hebben, hoe wij hier in deze onbekende streek over deze zee zijn gekomen en wie ons zo kwalijk heeft toegetakeld, daarvan is in ieder geval mij niets bekend. Slechts heel vaag kan ik mij herinneren, dat wij, toen wij geen roof­moordenaars wilden worden, door de boze tovenaars overgeleverd zijn aan een heel verdorven en duister gezelschap, dat ons zo behandelde dat wij allen al gauw onze bezinning kwijtraakten en tot op dit uur niet meer terugkregen! Maar nu is deze, goddank, weer teruggekomen! Wij weten nu weer dat wij bestaan en wie wij zijn! Maar wat moeten we nu? Moeten we weer naar de tempel terug, of moeten we iets anders gaan doen? Het liefst was ik nu dood, want deze slechte wereld heeft voor mij alles verloren wat het voor mij waard maakte om op haar bodem verder te leven! Wie kan ervoor instaan dat wij niet al gauw wéér in handen vallen van zulke duivels als de laatste keer?! Wie zal ons dan uit hun klauwen redden?"

[4] De VIERDE en de VIJFDE zeggen: "Dat zijn wij helemaal met je eens! Geef ons maar een goede, snelle dood en dan eeuwig geen leven meer! O, hoe goed is het niet-zijn vergeleken bij een zijn zoals wij dat hebben meegemaakt! Dus, alleen maar ophouden met te bestaan! Maar wel helemaal ophouden! Want onze ervaring heeft ons het bestaan voor eeuwig onverdraaglijk gemaakt! Waarom moeten wij eigenlijk bestaan? Wij hebben tijdens ons niet-zijn vóór de geboorte toch nooit om het zijn kunnen vragen! Of kan een wijze schepper er ooit plezier in scheppen om zulke ontzettend ongelukkige wezens te zien rondwandelen onder zijn ongetwijfeld zalige almacht? Maar wat kunnen wij machteloze wormen?

[5] Ieder dier is beter af dan de mens, de zich verheven wanende heer der schepping! Jullie Romeinen kunnen met jullie scherpe zwaarden wel de woede van de leeuw bestrijden en tijgers, luipaarden en hyena 's moeten vluchten voor het luide gekletter van jullie schilden en lansen maar als jullie ergens door kwade demonen worden overvallen, met wat voor wapens kunnen jullie dan deze onzichtbare vijanden te lijf gaan? Jullie kunnen daar misschien weinig over verhalen, hoewel een Delfische spreuk vaak meer kracht had dan een heelleger! Maar wij kregen te maken met zo'n geheime kracht en macht en konden ons daar niet tegen verdedigen! Wij moesten duivels worden en omdat wij dat niet wilden, ontnamen de slechte demonen ons ons gehele bewustzijn, lieten het lichaam wel voortbestaan als een machine en gebruikten deze machine toen God weet waarvoor! Dat deze beslist niet v.oor iets goeds is gebruikt, zie je wel aan het ellendige uiterlijk van onze huid! Daarom willen we alleen maar dood, maar wel de totale dood! Na het graf geen leven meer in welke vorm dan ook!"

[6] De EERSTE zegt weer: " Ja, als dat mogelijk zou zijn, zou degene die ons met zekerheid zo'n dood kon geven en zou geven, ons wel de grootste weldaad bewijzen! Want waarom zullen wij ons op deze ellendige wereld nog meer laten martelen! Om als duivels een nog groter plaag voor de mensen te zijn, willen wij in ieder geval niet! Maar wie dat nu op de een of andere manier niet wil, heeft steeds een vervloekt ellendig bestaan op deze beroerde wereld! Daar kun je niet omheen! Verberg je maar eens voor de mensen die nu voor het merendeel uit louter satans­knechten bestaan! Wat schiet je daar mee op?! De duivels vinden de verborgene al gauw en die kan zich niet tegen hen verweren. Doet hij wat zij willen dan is hij zonder meer van de duivel; volgt hij hen echter niet vrijwillig dan doen ze hem de meest verschrikkelijke gewelddadigheden aan en daarna is hij nog meer des duivels!

[7] Ga en verdwijn met zo'n vervloekte wereld en met zo'n vervloekt ellendig bestaan! Dat is zelfs voor de ergste duivels te slecht, Iaat staan voor een naïeve, onschuldige mensenziel! Een God boven alle sterren kan wel lachen, maar de arme, onmachtig geschapen mens moet lijden, huilen vloeken en vertwijfelen! Waar is dan de Heiland die ons dit ellendig.e bewustzijn, vrije mensen te zijn, teruggaf? Heus, hij hoeft daarvoor nooit op onze dank te rekenen, want hij heeft ons daarmee alleen maar aan een nieuwe ellende prijs gegeven! Voor zo'n weldaad zullen wij hem in der eeuwigheid nooit dankbaar zijn, tenminste, als wij dit vervloekte leven eeuwig moeten doormaken! Maar als hij ons met zekerheld de eeuwige, totale dood kan geven, dan zullen wij bij voorbaat zo dankbaar zijn als maar enigszins mogelijk is!       

[8] Wie zijn jullie, mooi uitgedoste Romeinen, eigenlijk? Het gaat jullie op deze wereld zeker beter dan.ons! Jullie zien er goed uit! Ja, ja, wie de satan in luister en alle mogelijke pronk goed weet te dienen, die gaat het goed op de wereld! Wie niet door. duivels gekweld wil worden, die moet zelf een duivel worden, dan heeft hij geen last van de duivels! Dienaren van God zijn, is wel het meest absurde van alles wat belachelijk is! Gods hulp moet men wensen en God uit al zijn kracht liefhebben! 0, mooie woorden en toch geen vonkje waarheid daarin! Wij waren toch dienaren Gods met lichaam en ziel en riepen net als de vogels van kindsbeen af: 'Heer God Zebaoth, help ons en alle mensen die van goede wil zijn!' En zie ons aan, hoe de lieve Heer God Zebaoth ons heeft geholpen! Ook jullie hebben macht in handen, namelijk die van de duivel en je kunt nu met ons doen wat je wilt; maar dit ene smeken wij jullie, ga toch een beetje menselijker met ons om dan de vorige duivels, die ons aan één stuk door hebben gekweld! Als ook jullie weer duivels van ons willen maken, maak dan meteen maar liever hele dan halve duivels van ons! Wij zullen dan zien of wij als hele duivels beter kunnen leven dan als gedwongen halve!"

 

23 De nasleep van de demoneninvloed

 

[I] CYRENIUS zegt: "Heer, zulke woorden heb ik nog nooit gehoord! Ze zijn slecht en jammer genoeg toch in veelopzichten waar. Wat kunnen we met deze mensen aan vangen? Waarlijk, iedereen is verbaasd; zelfs Jarah schijnt nu niet meer zo precies te weten wat ze daarmee aan moet en de engel heb ik een paar keer zien huilen! Dat vind ik toch wel heel vreemd! Zeg mij, wat ik nu met hen moet beginnen!"

[2] IK zeg: "Wel, Ik heb het je immers vooraf gezegd dat zij heel wat beroering zouden veroorzaken. Maar dat is niet zo erg, er is nog iets van de verdreven kwade demonen als een avondschemer in hun harten achtergebleven en zij moeten zich daarvan helemaal ontdoen, dan kunnen zij pas geholpen worden, maar geen moment eerder. Ook moeten wij hen hier nog enige tijd laten rusten en na een poosje zal de mooie dag hun zielen wat harmonieuzer stemmen. Je zult nog veel horen en dat zal jou noch iemand anders schaden. Want hun zielen zijn geen gewone zielen en behoren tot de betere werelden, daarom moeten wij ook veel geduld met hen hebben! Als zij meer tot zichzelf zullen komen, reken maar dat er dan nog heel wat loskomt! Maar geef hun nu meer brood en wijn; want nu worden ze pas echt hongerig en dorstig!"

[3] MARCUS geeft hun heel vriendelijk brood en wijn en zegt: "Drink, broeders, en eet dit lekkere brood naar hartelust! Want van nu af aan zal het jullie nooit meer slecht vergaan op deze aarde, hoewel het hier echt geen paradijs is!"

[4] Alle VIJF zeggen: " Jij schijnt een goede duivel te zijn; want anders zou je ons, die eigenlijk niet zo geaard zijn als jij, zeker niet zo'n uitstekende wijn en dat buitengewoon lekkere brood in zo'n hoeveelheid geven! Wij kunnen het je niet vergoeden, maar wij zijn je ook niet ondankbaar! Kijk, goede duivel, het schijnt dat wij met jou goed kunnen praten! Als er op deze aarde louter mensen woonden, dan zou het leven op deze aarde heus zo slecht niet zijn. Maar op iedere vijf mensen zijn er altijd duizend duivels en dan moet op de duur toch alles wel puur duivels worden! Dat geringe aantal mensen wordt door de duivels te veel en te sterk overheerst en het kan daardoor nooit vrij ademhalen!

[5] Kijk, alle macht komt tot op heden van de duivel der duivels en zijn huis is vergoten mensenbloed, vermengd met het bloed van arme en goede duivels, zoals jij er één bent, -en noemt men dat hier de heerschappij van God?! Jawel, ook een heerschappij van God, maar niet van zijn liefde, maar van zijn toorn! Waarom een God echter vertoornd is, weet geen schepsel! Veel dieren behoren tot de enige gelukkige schepsels van deze aarde, maar de in wezen zeldzame mens is het lastdier van alle kwaad op deze miserabele wereld! Hij kan niet hard genoeg lopen om als een gazelle voor al het kwade op de vlucht te gaan! Zijn handen zijn breekbaar als was, hij is naakt en heeft van nature nog niet eens zoveel wapens als een bij of een mier om zich tegen een vijand te weer te stellen. Als je een groep tijgers ziet, dan zijn het allemaal tijgers en zie je een groep leeuwen, dan zijn dat allemaal leeuwen, dus met dezelfde aard en deze roofdieren leven heel goed met elkaar; maar als je een groep mensen ziet, dan zijn die menselijk uitziende wezens niet allemaal mensen, maar voor het grootste deel duivels! En daarom is er steeds ruzie, onvrede en oorlog onder hen! Al het slechte zit in de duivels en in de mensen alleen de aanleg voor het goede, die erg bedorven kan worden temidden van zoveel duivels en de mens wordt dan minstens een halve duivel óf hij moet verdragen wat wij hebben verdragen! Maar er zijn verschillende duivels onder de duivels van deze schandelijke wereld, grote en kleine; maar zij zijn allemaal goed te herkennen aan het feit dat zij allemaal zonder arbeid en krachtsinspanning zo goed en gemakkelijk mogelijk willen leven. Zij willen ook overal de eersten zijn en veel respekt en aanzien genieten; zij weten zich overal aardse goederen te vergaren, kleden zich voortreffelijk en degene, die hen niet altijd heel nederig groet, achtervolgen zij tot de dood!

[6] Dus, goede duivel, je kunt zeggen wat je wilt, alleen jouw soort voert de heerschappij op de wereld en die paar mensen bevinden zich in de diepste slavernij en zijn totaal afhankelijk; en dat moeten dan volgens de schrift de eigenlijke 'Kinderen van God' zijn?! Waarlijk, als een God zó voor zijn kinderen zorgt, zoals hij bijvoorbeeld voor ons vijf mensen heeft gezorgd, en wanneer het lot van de arme Godskinderen steeds inhoudt dat zij de duivels met de grootste nederigheid moeten dienen, dan bedanken wij voor zo'n kindschap van God!"

[7] MARCUS, die de titel 'goede duivel' toch niet zo erg aanstaat, zegt: "Het is wel waar, dat de Godskinderen op deze wereld vaak veel moeten doorstaan, maar wat staat hen later aan de andere zijde van het graf te wachten? Wat een onvoorstelbare overvloed van steeds groeiende en zich steeds maar vermeerderende zaligheden! Als een Godskind daar goed over nadenkt, kan het zich tijdens dit korte leven best door een kleine vernedering op de proef laten stellen. "

[8] De SPREKER van de vijf zegt daarop: "Wie geeft je daarvoor dan de garantie? Denk je soms dat de Schrift dat doet? Loop heen met die garantie! Kijk en zeg eens wie het zijn die de mensen die mooie Schrift verkondigen en zich als dienaren Gods het hoogst laten eren! Kijk, dat zijn nu juist de ergste duivels!

[9] Laat God zelf maar eens in mensengedaante naar beneden komen en hun al hun onuitsprekelijke schandelijkheden voorhouden en hen oproepen om boete te doen. Waarlijk, als hij zich niet met zijn gehele almacht tegenover hen stelt, vergaat het hem nog veel slechter dan het in Sodom de twee engelen verging, die Lot het dringende verzoek brachten om zich met zijn familie ver van deze plaatsen te verwijderen omdat deze geoordeeld zouden worden!

[10] Maar als de uitdelers van de beloften van God maar al te duidelijk en onloochenbaar de ergste duivels zijn, zeg ons dan eens, goede, oude, wat blinde duivel, wat een mens of respectievelijk een verondersteld Godskind van zulke beloften uiteindelijk kan verwachten! Ik zeg je aan de hand van onze veelzijdige ervaringen, die wij treurig genoeg hebben moeten opdoen: niets, helemaal niets!

[11] Of er is geen God en alles wat bestaat is het werk van de ruwe, blinde natuurkrachten die door de eeuwen heen al het bestaande hebben doen ontstaan, óf er is een allerhoogst, goddelijk wezen, dat wel de grote aarde, de zon, de maan en de sterren bestuurt, maar op zichzelf te groot en te verheven is om zich met ons, vergankelijke schimmelluizen van deze aarde, te bemoeien. De gehele Schrift is dus alleen maar van mensen afkomstig en er staat eigenlijk ook meer kwaads in dan goeds. En wat er nog aan goeds in staat, daar let geen duivel en geen mens op; alleen het kwade daaruit wordt door de duivels op de brede rug van de mens gelegd!

[12] 'Gij zult niet doden!' moet God tegen Mozes hebben gezegd, maar aan David gaf diezelfde God opdracht om tegen de Filistijnen en Ammonieten op te trekken en ze met hun hele hebben en houden, vrouwen en kinderen, te vernietigen! Een mooi leven is dat en een logica zonder weerga! Had een almachtige God dan geen middelen genoeg om de volkeren die hij haat, van de aardbodem te verdelgen? Waarom moest dan tegen het aan Mozes voor alle mensen gegeven gebod in, een mens met vele duizenden krijgsknechten opgeroepen worden er op uit te trekken en niet slechts één, maar vele honderdduizenden alleen maar dáárom te doden, omdat zij volgens het woord van een ziener, aanstoot gaven tegenover God. Wat de bedoeling is van zulke zieners en van zulke koningen, die God aanstelde om hele volkeren gewoonweg van de aarde te verdelgen, zal hij wel het beste weten en dat zullen waarschijnlijk de zieners en de koningen heimelijk óók wel!

[13] Ik ben evenwel van mening dat een God van liefde nooit mensen, die hij tot liefde opgevoed wil hebben, als kwaadaardige honden op moet hitsen tegen andere mensen, terwijl hij toch zelf middelen genoeg ter beschikking heeft om de hem lastige en afvallige duivels in mensengedaante op de vlucht te jagen! Dat is toch wel een heel merkwaardige God! Aan de ene kant gebiedt hij liefde, geduld en deemoed, aan de andere kant echter haat, vervolging, oorlog en vernietiging! Waarlijk, wie zo'n han­delwijze begrijpt, moet meer verstand hebben dan een gewoon mens!"

 

24 De helderziendheid van de genezen bezetenen

 

[I] Dan zegt MARCUS weer, die zijn geduld wat begint te verliezen: "Ik weet waarachtig niet wat ik met jullie aan moet. Ik kan er wel niet zoveel tegen inbrengen, maar helemaal gelijk geven kan ik jullie ook niet. Jullie klachten zijn wel niet helemaal ongegrond, maar jullie schijnen het geheel toch in jullie ongelukkige opwinding zwarter te zien dan het in werkelijkheid is. Als je zelfs mij echter voor een duivel aanziet, zeg me dan eens of dit hele gezelschap soms uit enkel duivels bestaat!"

[2] De spreker van de VIJF zegt: "O zeker niet! Kijk maar naar die man (op Mij wijzend) naast je, dat is een volmaakt mens, een echte Godszoon! Het zal echter niet zo lang duren of de duivels zullen hem vernietigen! Verder naar achteren staan nog twee jongemannen en een meisje, die komen ook van boven maar zullen nog danig vervolgd worden als zij geen duivels willen worden. Dan zie ik nog een paar arme mensen, dat schijnen vissers te zijn; alle anderen, inclusief jij en je hele huis zijn echter redelijk goede duivels, op weg om mens te worden, wat echter nog behoorlijk veel moeite en zorgen zal opleveren! Weet je nu, waar je aan toe bent?"

[3] MARCUS zegt: "Maar zeg jij me nu eens, nu je toch al aan het woord bent, hoe je dat allemaal zo precies kunt weten, want ik zie om mij heen slechts mensen die minder, meer of zeer volmaakt zijn, maar duivels zie ik er niet bij. Waarop baseer jij dan je bewering, die ergens toch waarheid schijnt te bevatten?"

[4] De SPREKER van de vijf zegt: "Op dat wat ik zie. De lichamen lijken wel op elkaar, maar de zielen verschillen enorm! Het verschil zit in de kleur en de vorm. De zielen van degenen die ik je heb aangeduld zijn wit als pasgevallen sneeuw op. de hoge bergen en..zij hebben een wonderbaarlijk lieflijke gedaante, die er nog veel menselijker uitziet dan hun uiterlijke, lichamelijke vorm. Maar jullie zielen hebben een nog donkerder kleur dan jullie lichaam en zien er lang met zo menselijk uit als jullie lichaam, want aan jullie zielen zijn nog duidelijke sporen van een dierlijke vorm zichtbaar!

[5] Maar ik ontdek in jullie dierenzielen nog een kleine.lichte gedaante, die helemaal op een mens lijkt. Misschien zal zij, als zij in jullie groeit, jullie dierenziel in een menselijke vorm als een huid om zich heen trekken! Dat kan ik je echter niet verder beschrijven en bij de volmaakte mensen kun je je daarover in laten lichten.”

[6] MARCUS zegt verder: "Maar zeg mij nog hoe het komt dat jij dat allemaal zo kunt zien en ik niet!"

[7] De ONDERVRAAGDE zegt: "Tijdens mijn grote lijden, waarbij het lichaam vaak horen en zien verging, openden zich de ogen van mijn ziel en daarmee kan ik nu ook de zielen van andere mensen zien en heel duidelijk het grote verschil zien tussen mensen en mensen, tussen Gods­kinderen en wereldse kinderen, of, wat hetzelfde is, tussen engelen en duivels!

[8] Maar ook wereldse duivels kunnen engelen worden, - maar dat kost ze veel moeite en zelfverloochening; evenzo kunnen engelen duivels worden. Dat kost echter nog meer moeite en is haast onmogelijk, omdat in de engelenzielen een te sterke zelfstandigheidkracht aanwezig is. De hel heeft bij ons vijven geprobeerd om ons in te lijven. Tot op heden zijn al haar vreselijke pogingen op ons stukgelopen; maar hoe het ons verder nog zal vergaan, weten niet wij, maar alleen een God die ons schiep en liet bestaan, maar die zich nu verder weinig of helemaal met meer om ons bekommert. Daarom zijn wij reeds gezamenlijk op de gedachte gekomen, dat er ofwel helemaal geen God is, of dat de te verheven God zich niet om ons kan en wil bekommeren!"

 

25 Mathaël's opvatting over de natuur

 

[1] Enerzijds heerst er op aarde wel een bepaalde orde en harmonie, waardoor men al gauw tot de overtuiging kan komen dat er een zeer wijs God moet zijn, die alles eens zo heeft geschapen als nu nog steeds te zien en te begrijpen is. Anderzijds ziet men echter weer een vaak grenzeloze wanorde en een hoegenaamd niet te overziene willekeur bij alles, zodat men dan bij zichzelf moet zeggen: Ja, dat kan toch niet van onze lieve Heer afkomstig zijn!

[2] Neem nu de wisselvalligheid van het weer! In welk opzicht kun je daar een bepaalde orde of gelijkmatigheid in ontdekken? Kijk eens naar de verschillende soorten bomen zoals ze onderling dooreen staan in een bos, of evenzo het gras op het veld; kijk eens verder en zie de grote verschillen in grootte van de bergen, meren, stromen, rivieren, beken en bronnen! Daar is toch absoluut geen gelijkmatigheid en geen orde in te ontdekken, tenminste niet naar onze begrippen. De zee creëert haar ongelijke oevers geheel afhankelijk van de toevallige, meer of minder krachtige golfslag en dat doen ook de meren, de stromen, rivieren, beken en bronnen. Alleen de mens kan ze hier en daar binnen de perken houden, maar de zeer wijze God doet daar nooit iets aan.

[3] Het is ook alleen de mens die enigszins geordende tuinen aanlegt en wijngaarden en akkers bebouwt. En alleen hij kent de edele vruchten, zondert ze van de onedele af, verzorgt ze en benut ze zo veel mogelijk. Maar waar bevindt zich op aarde een op enigerlei wijze geordende tuin die God zelf heeft aangelegd en waar een door Hem aan banden gelegde stroom? De aardlagen liggen ook dusdanig chaotisch door elkaar dat men daarin nooit iets anders dan de blinde macht van het dierbare toeval kan ontdekken. Er is dus bitter weinig van de een of andere heersende, goddelijke wijsheid te vinden en men kan doen wat men wil en ook denken wat men ooit maar kan en wil en toch komt daarbij nooit iets naar voren dat ons eventueel zou zeggen: 'Kijk, daar zie je toch weer duidelijk een goddelijke orde!'

[4] Ja, ieder ding op zichzelf vertoont wel degelijk heel belangrijke sporen van een oergoddelijke macht en een zeer ordelijke wijsheid, maar kijkt men dan naar de door het toeval bepaalde wanorde van de geschapen dingen, dan krijg ik de indruk: Ofwel God heeft genoeg gekregen van het ordenen en bekommert zich weinig of niet meer om de eenmaal geschapen dingen, zoals dat bij sommige zaken opvallend duidelijk het geval schijnt te zijn, óf hij bestaat helemaal niet. In dat laatste geval vormden de na eeuwigheden in de eindeloze ruimte uit zichzelf ontstane toevallige zaken zich op den duur -volgens de door hun toevallig bestaan ontstane natuurwet -tot dingen met enig gewicht, werden langzaam maar zeker groter en werden in de loop der tijden werelden, zonnen en manen. De werelden ontwikkelden zelf al naar gelang van hun grootte en gewicht onvermijdelijk weer nieuwe wetten, die dan vanzelf weer de basis vormden voor nieuwe vormen.

[5] Hoe veelsoortiger de dingen op een zich allengs steeds meer ontwik­kelend hemellichaam werden, des te uiteenlopender, hoewel kleiner, moesten de daarop volgende dingen zijn. Tenslotte veroorzaakten de zeer grote aantallen dingen op de werelden en de ontzettende uitbreiding van de werelden zelf, wetten en activiteiten, waaruit de eerste sporen van een bewust leven begonnen te ontstaan. Toen er echter eenmaal één levensvonk was ontstaan volgens de hiervoor beschreven, onvermijdelijke loop der dingen, moest daar een tweede op volgen en op den duur miljarden, die met elkaar opnieuw nieuwe wetten deden ontstaan die de aanleiding werden voor de ontwikkeling van een meer volkomen leven. En zo zal het leven zich door de in zichzelf gevonden levenswetten tot een zeer hoge levens­ potentie hebben ontwikkeld, zodat nu pas de meest intelligente levens­kracht die zichzelf en haar hele omgeving goed kent, met terugwerkende kracht' de voorafgegane stomme natuur gaat ordenen en aan zichzelf gaat onderwerpen!

[6] Als echter alles langs deze natuurlijke weg is ontstaan, dan zijn er dus alleen maar levenspotenties in alle soorten levensgradaties, van de kleinste bladluis tot aan dat volmaakte leven dat de meer volmaakte mens het goddelijke noemt. Op deze wijze heeft zich waarschijnlijk sinds ondenkbaar lange tijden een goede, maar daartegenover ook een slechte godheid ontwikkeld. Als de beide godheden zich ooit ontwikkeld hebben, moeten zij als tegengestelde krachten ook zólang ongenaakbaar tegenover elkaar staan, tot zeer waarschijnlijk de, volgens onze morele begrippen, kwade kracht door de sterkere, goede kracht als een binnen haar orde vallende tegenstelling in zich wordt opgenomen. Uit dit samengaan zal dan na ondenkbaar lange wereldtijden alles wat nu nog stom, zonder bewustzijn en dood is, overgaan in een volkomen leven met een vrije wil en een vrij inzicht!

[7] Dat in deze tijd alles zich nog in zo'n wanordelijke toestand bevindt als ware het een onoverzichtelijke strijd, schijnt door het volgende te komen: De nu goede en hoogste levenspotentie, die wij God noemen, is met de slechte levenskracht, die wij satan noemen, nog lang niet in de gewenste orde, maar nog in een voortdurende onderdrukkingsstrijd, waaruit de hoogste levenspotentie tenslotte als overwinnaar tevoorschijn moet komen. Want de naar onze begrippen kwade kracht zou niet voortdurend tegen de goede strijden, als zij geen reden had om deze aan haar kant te willen krijgen.

[8] Satan moet derhalve toch een latent genoegen scheppen in het goede en wil daarom de gehele goede levenskracht aan zich ondergeschikt maken. Maar juist door dit voortdurend pogen neemt hij steeds meer van het goede in zich op en maakt daardoor, zonder het te willen, zijn slechtheid steeds minder slecht. Daardoor komt er in zijn levenswezen steeds meer orde, meer kennis en zuiver inzicht en hij zal er op 't laatst niet meer omheen kunnen zichzelf geheel over te geven, omdat hij door zijn aard en door zijn neiging onmogelijk kan verhinderen dat hij voor een deel voortdurend overwonnen wordt.

[9] Ook nadat hij zich volledig gewonnen heeft gegeven zal hij weliswaar nog steeds een tegenstelling tot het goede blijven vormen, maar nu binnen de orde zoals het zout ook een tegenstelling van de zuivere, zoete olie is. Maar als de olijfboom niet in de juiste mate zout in de wortels, in de stam, in de takken, twijgen en bladeren had, dan zou zijn vrucht nooit een zoete olie geven!

[10] Ik verlies me zelf nu wel in uiteenzettingen die door jou beslist niet op die wijze begrepen worden waarop ze verdienen begrepen te worden. Maar dat is niet zo belangrijk, want het zij verre van mij je dit als een waarheidsleer voor te schotelen, maar enkel en alleen als een hypothese, waartoe een ziel door veel en onverdraaglijk lijden gebracht wordt als zij daarbij, ondanks alle smeken tot God, helemaal geen leniging in de nood ontvangt.

[11] De helderheid van de ziel, of de eigenlijke primitieve, intelligente levenskracht, neemt door zwaar lijden en pijn van haar lichaam aan­merkelijk toe. Zij ziet en hoort alles wat voor de ogen en oren van de natuurmensen vaak nog erg ver weg is en je behoeft je er helemaal niet over te verbazen dat ik je daarnet vertelde over meer hemellichamen

want mijn ziel heeft ze beter en duidelijker gezien dan jij ooit deze aard~ gezien hebt en ook ooit in dit leven van jou zult zien. Daarom kan ik terecht melding maken van alles wat mijn ziel heeft gezien in de eindeloze ruimte! Maar nu houd ik erover op en zeg jij ons wat we nu moeten doen! Want hier kunnen wij toch onmogelijk blijven!"

[12] MARCUS zegt: "Wacht nog even tot de Heiland, die jullie hier voor onze ogen van jullie verschrikkelijke lijden heeft genezen, het zal zeggen!"

 

26 Toespraak over de strijd in de natuur

 

[1] De SPREKER zegt: "Wie van de vele ons omringende toeschouwers is het dan, zodat wij Hem onze dank kunnen betuigen? Want iets anders kunnen wij Hem, in de toestand waarin wij ons nu bevinden toch niet aanbieden!" ,

[2] MARCUS zegt: "Hij heeft ons in jullie belang verboden om Hem voortijdig aan jullie bekend te maken, daarom zeggen wij het nu ook nog; met, maar vandaag zal het goede moment nog wel aanbreken waarop jullie met een blij hart Hem, en door Hem veel van jullie dwalingen, zullen leren kennen!"

[3) De SPREKER zegt: "Vriend, met dat blije hart zal het op deze aarde wijselijk nog wel eeuwig duren! Want zielen, zoals die van ons kunnen doordat het doorstane leed te groot was, op deze domme wereld wel nooit meer blij worden! Misschien eens in een andere meer volmaakte levensgraad, maar in deze vrijwel gebroken lichamen nooit!"

[4] Dan zegt de vlakbij staande CYRENIUS: "Kijk, ik ben de Romeinse opperstadhouder van geheel Azië en een deel van Afrika, evenals van Griekenland! Ik heb jullie nu leren kennen en ik heb vastgesteld dat jullie geen gewone mensen zijn. Ik neem jullie onder mijn hoede en het zal jullie nooit aan iets ontbreken en er zal ook wel een voor jullie geestkracht passende bezigheid gevonden worden.

[5] Maar je moet in 't vervolg wat redelijker zijn, zodat je ons Romeinen met zo zonder meer voor duivels aanziet, zij het dan van de wat betere soort en meteen goede duivels noemt zoals je mijn oude, rechtschapen Marcus deed! Wij zijn toch net zo goed mensen als jullie. Dat jullie, weliswaar om ons nog onbekende redenen van het goddelijk raadsbesluit grote beproevingen hebben moeten doorstaan en daardoor ook ongehoorde pijnen hebben geleden, waardoor jullie zielen echter, naar het mij toeschijnt, zeer zijn gelouterd, dat kunnen wij, die door jullie voor duivels worden aangezien, niet helpen. Maar je genezing hebben jullie nu aan ons te danken en in het bijzonder aan één van ons, die een zogezegd almachtige Heiland is en je ziet dus wel dat wij ons absoluut niet duivels tegenovér jullie hebben gedragen!?  

[6] Zoals gezegd, moeten jullie daarom wat redelijker zijn in jullie uiteraard heus niet geheel onjuiste opvatting. Dan is het wel zeker dat je binnenkort heel blij zult worden."

[7] De SPREKER zegt, terwijl hij nu, reeds behoorlijk gesterkt, opstaat: "Vriend, kijk eens naar de bodem van deze aarde; je ziet slechte goede en hartverheffende dingen. De kruiden en het gras verkwikken je ogen en de zachte golving van de zee stemt je blij, want je ziet niet hoe onder al deze mooie dingen talloze, zich ontwikkelende duiveltjes hun kwade, dood en verderf brengende koppen opsteken en laten opduiken!

[8] Je ziet wel de mooie golving van de zee, maar de.dood brengende monsters onder de lieflijk spelende golfjes zie je niet! Jij ziet overal een verheven leven aan het werk, wij zien niets dan de dood en een onop­houdelijke achtervolging van al het goede en betere leven. Jij ziet alleen maar vriendschap en ten opzichte van het geringe aantal vijanden dat je ziet, heb je ook macht genoeg om te denken dat zij voor jou geheel onschadelijk zijn; wij zien daarentegen niets anders dan vrijwel zuivere, voor het grootste deelonoverwinnelijke vijanden!

[9] O vriend, met zo'n onfeilbaar gezichtsvermogen is het echt wel moeilijk ooit vrolijk te zijn! Ontneem ons dit treurige vermogen of geef ons een juiste verklaring van al datgene wat we zien en dan zullen wij even vrolijk en opgewekt worden als jij!

[10] Na onvoorstelbaar lange wereldtijden kan er voor een ziel die alle levensgraden heeft doorworsteld misschien wel eens een beter lot zijn, maar wie kan ons daarover zekerheid geven? Welke ongehoorde gevechten en stormen zal de arme ziel echter nog moeten doorstaan voor het zover is?! Zal zij daar wel als overwinnaar uit te voorschijn komen of zal zij voor eeuwig ten onder gaan? Welke zekerheid heb jij voor a.l..die dingen?

[11] Kijk, wij zien zeker dingen en omstandigheden waar jij. nog nooit enig besef van hebt gehad, maar van een bepaalde zekerheld over de eenmaal komende, zalige toestand na de dood van het lichaam zien wij nergens iets, -maar wel een voortdurend waken, zorgen en strijden! Wij zeggen het je zoals wij het zien.

[12] leder leven is steeds een strijd met de dood, net zoals iedere beweging een voortdurende strijd is met de rust die steeds probeert te storen. De rust zelf echter strijdt steeds met de beweging omdat in haar de doorlopende drang naar beweging steeds strijdvaardig klaar staat.

[13] Wie zal er tenslotte winnen? De rust, die steeds de beweging zoekt of de beweging, die op gelijke wijze steeds de rust zoekt?

[14] Sinds jouw oereerste levenskiem heb je tot nu toe steeds maar gestreden en verder zul je eeuwig steeds opnieuw weer strijden; en zolang je zult strijden, zul je ook een leven hebben, maar geen ander dan alleen maar één dat voortdurend strijdt, dat slechts zeer spaarzame momenten van zaligheid zal kenen! Maar wanneer zal uit deze eeuwige strijd eindelijk de volle overwinning te voorschijn komen in de vorm van een echte zaligheid, waarin geen strijd meer wordt gevoerd?

[15] Het is daarom makkelijk gezegd om opgewekt van gemoed en blij van hart te zijn, maar het gemoed van de ziel vraagt daarbij net als jullie Romeinen: Cur, quomodo, quando et quibus auxiliis? (Waarom, hoe wanneer en waardoor krijgen wij hulp?) Heb je ons nu enigszins begrepen?':

 

27 Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius

 

[1] CYRENIUS is erg verwonderd en terwijl hij de spreker de hand drukt, zegt hij tegen Mij: "Heer, die heeft een heel eigenaardige levensbeschou­wing! Eigenlijk kan men hem niets tegenwerpen, helaas is het in alle opzichten werkelijk de naakte waarheid! Maar wat zegt U ervan?"

[2] IK zeg: "Waarom ben je daar nu zo verbaasd over? Ik heb jullie toch van tevoren gezegd, dat deze vijf het jullie allen heel moeilijk zullen maken! O luister toch naar hen, daardoor zullen jullie Mij stellig heel wat gemakkelijker en beter begrijpen!"

[3] CYRENIUS zegt dan tegen de spreker van de vijf, die Mathaël heette: "Maar zou je ook in gelijke trant kunnen beredeneren dat het waar­schijnlijker is dat God er toch eerder was dan jouw hemellichamen, die ik mij nog niet zo goed kan voorstellen? Want mij is in ieder geval geen volk op aarde bekend, dat niet veronderstelt dat er vóór het bestaan van alle dingen een verstandig en machtig God was, die het vereert en aanbidt en jij bewees nu juist het tegendeel. Wel, dat vervult mijn hart met grote angst, lever jij daarom nu ook het bewijs voor het tegendeel, ik, de opperstadhouder, smeek je dat zelfs!"

[4] MATHAËL zegt: "Zwakke, aardse zuigeling, ik heb medelijden met je! Je hebt, zoals ik nu in mijn ziel zie, toch al zóveel wijze woorden vol kracht, vol leven en vol waarheid gehoord en je hebt met je ogen gezien waartoe Gods woord in staat is en kunt in je hart nog steeds de diepten van veel gedachten niet peilen!

[5] Ja, ja, vriend, kijk, je houdt nog teveel van je leven en bevindt je er midden in. Maar vanuit dat standpunt is het leven juist het slechtst te herkennen.

[6] Vriend, men moet het leven, d.w.z dit aardse leven, volslagen verloren hebben, dan weet men pas wat het leven is!

[7] Neem een pot en vul hem met water. Het water zal rustig in de pot blijven staan en je zult de dampgeesten in het rustige water niet ontdekken. Ook al roer je nog zo ijverig in het water en breng je het in beweging, dan zullen ook daarbij de machtige dampgeesten zich niet aan je vertonen. Zet je het water echter op het vuur dan zal het weldra gaan koken en zodra het kookt zullen de machtige dampgeesten zich boven de heet­ borrelende oppervlakte van het water gaan verheffen. De nog in het kokende water rustende geesten zullen nu pas de machtige dampgeesten herkennen, die toen het water koud was heel rustig en zonder een.spoor van bestaan in het water rustten en die nu met vele ogen eerst zichzelf bekijken en vervolgens bekijken zij onder zich het door de hitte bewogen water dat hen heeft gedragen. En de nog in het kokende water rustende geesten zullen beseffen dat de dampgeesten voorheen geen andere ge­waarwording hadden dan een volkomen een zijn met het koude water.

[8] Op die wijze merkt het water tijdens het koken echter tevens dat het afzonderlijke geesten in zich had en tot de laatste druppel in zich heeft. Ja, ja, het kokende water beseft dat het zelf doorgaans uit geest en kracht bestaat, maar tijdens zijn koudé rust kon het zichzelf met waarnemen en begrijpen!

[9] Vind je dit geen treffend beeld? Jouw leven is nu ook nog weliswaar rein, maar overigens heel rustig, koud water in de pot van je lichaam. Jouw pot kan wel behoorlijk naar alle kanten heen .en weer worden bewogen, maar daaruit zul je toch je levenskracht met leren kennen. Integendeel, hoe meer het water in zijn koude rusttoestand. wordt bewogen, zoals dat bij alle belangrijke wereldse mensen het geval is, des te minder herkent het levenswater in de sterk bewogen mensenpot zichzelf en zijn omgeving, want een bewogen spiegelend watervlak laat geen zuiver beeld meer zien, maar een erg vertekend.

[10] Wordt echter je levenswaterpot op het ware vuur van de liefde, van grote deemoediging en veel lijden en pijnen gezet, O, dan begint het in de pot geweldig te koken en daardoor zullen al heel gauw de vrij gekomen levensdampgeesten zichzelf, hun eerdere koude, trage toestand, dat wil zeggen de zinnelijke ziel en de ondeugdelijke pot, herkennen. Het. zich nog in de pot bevindende, heet borrelende levenswater zal dan met duizend lichte oogjes de boven zich opstijgende levensgeesten zien en beseffen, dat het niet alleen een luie drager daarvan was, maar dat het daarmee één geheel vormt! Maar begrijp wel, vriend, de pot zullen de opstijgende vrije levensgeesten niet als een deel van zichzelf zien, maar slechts als een onplezierig uitwendig omhulsel dat later in scherven wordt gebroken en op straat gegooid. -Heb je nu enig idee van wat ik je eigenlijk heb willen duidelijk maken?"        ..

[11] CYRENIUS zegt: "Ik geloof, dat ik jouw vergelijking ongeveer begrijp, dat wil zeggen, als vergelijking met ons innerlijke zieleleven, maar welke diepere betekenis je daarmee hebt willen blootleggen kon ik wel eens nog lang niet hebben begrepen! Moet daarin soms ook beredeneerd zijn dat er dan tóch een God moet zijn geweest voordat alle dingen er waren?"

[12] MATHAËL zegt: "Ongetwijfeld, maar daar kun jij nog geen idee van hebben omdat er uit jouw pot nog lang geen damp opstijgt!"

 

28 Het godsbegrip van Mathaël

 

[1] "Kijk, wat jij God noemt, noem ik het levende water, maar het water ziet zelf niet dat het leven in zich heeft. Als het echter door de machtige liefdesgloed, die zich manifesteert als een zware druk op het centrum van het bestaan, tot koken wordt gebracht, verheft zich de levensgeest bevrijd boven het hem voordien gevangen houdende water en dan zweeft daar de geest van God boven de wateren, waarvan ook Mozes spreekt. En de geest krijgt weet van zichzelf en van het water en komt tot de erkenning dat hij en het water altijd al één zijn; en deze eeuwigheidskennis wordt ook bedoeld met 'Er zij licht!'

[2] Pas als jouw geest, vriend, ook boven jouw kokende levenswater zal zweven, zul jij ook werkelijk jouw leven en het leven van God in je beginnen te ontdekken.

[3] Kijk, al het bestaande moet eens worden, het moet een begin hebben, omdat het er anders ook onmogelijk kan zijn! Als er een zichzelf en al het andere kennend leven nooit expliciet met zijn zelfbewuste kracht begonnen zou zijn, zou die kracht er ook nog lang niet geweest zijn. Maar omdat deze eens is begonnen, is dat de reden dat zij er is, net zoals wij specifiek aanwezig zijn omdat wij eens begonnen zijn als datgene wat wij nu zijn.

[4] Ook vóór dit bestaan waren wij er al, maar toen in de vorm van de nog onontwikkelde, koude levensdampen in het koude, rustige water . Zo heeft ook de hoogste levenskracht in God een dubbel bestaan, ten eerste een stil bestaan dat zich alleen maar bewust is van het bestaan en ten tweede een vrij bestaan dat lijkt af te stammen van een innerlijk bezigheidsprincipe dat zich volkomen bewust geheel en al doorgrondt!

[5] Daarom staat er ook in Mozes: 'In den beginne schiep God hemel en aarde en de aarde was woest en ledig en duister in haar diepten.' Wie of wat is dan nu precies de hemel en wat of wie is de aarde? Denk je soms dat het deze aarde is die jou nu draagt, of deze hemel die je lucht en licht geeft? Dan zou je toch wel ver van de waarheid af zijn! Waar was dan indertijd deze aarde en waar deze hemel?

[6] Kijk, daarmee is slechts globaal aangegeven hoe de eeuwige levenskracht van God in haar bestaan begonnen is de verschillen te onderzoeken en te kennen! En daarbij stelt de 'hemel', de persoonlijke wijsheid voor, die zichzelf onderkent; maar in het van liefde gloeiende zwaartepunt van zijn centrum, in het centrum van de gloeiende liefde, dat bedoeld wordt met het woord 'aarde', was het nog duister en woest en ledig, dus nog zonder diepere kennis van het eigen ik.

[7] Maar het centrum werd heter en heter naarmate de massa van het uiterlijke zelfbewustzijn er meer op begon te drukken. En het centrum bereikte het toppunt van hitte en uit het kokende levenswater steeg de damp op, zweefde nu vrij op en boven de wateren van het stille en rustige, eeuwige voorbestaan en leerde zichzelf volledig kennen. En dit kennen is nu juist het licht dat de God van Mozes ter verdrijving van de duisternis meteen na het scheppen van hemel en aarde laat ontstaan.

[8] Pas vanaf dat ogenblik wordt God, als ware Hij een uitgesproken woord, Zelf het 'Woord' en dit woord 'Daar zij!' is een vrije wil die zichzelf door en door kent, een Zijn in het Zijn, een Woord in het Woord, een Alles nu in Alles!

[9] En vanaf dat moment begint pas de zich nu door en door kennende oerlevensbron van al het andere leven uit vrije wil te voorschijn te komen. -Begrijp je er nu al wat van?"

 

29 De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathaël

 

[I] CYRENIUS zegt: "O, ja, ik begrijp het nu al heel aardig, en dat des te beter omdat ik vannacht juist een soortgelijke uitleg over de Mozaïsche scheppingsgeschiedenis heb gehoord. Het zal best zo zijn, maar voor mij is die wijsheid te diep en ik kan en wil mij niet te veel inspannen om iets tot en met te begrijpen. Het moet bij mij niet veel moeite kosten, wil ik er wat aan hebben. Gaat het te diep en is het te wijs, dan houdt mijn begrip vaak opeens op!

[2] Kort en goed, het blijft zoals ik heb gezegd, ik neem jullie verzorging op mij en er zal jullie alle gelegenheid worden gegeven om zo diep mogelijk in jullie wijsheid door te dringen en de arme mensheid, waar maar mogelijk, op de goede weg te brengen, -hoewel ik jullie openlijk beken dat het in het algemeen eerder nadelig dan voordelig is om zo diep in het wezenlijke van het leven door te dringen.

[3] Neem jezelf nu eens en vraag je eens af of jullie waarlijk buitengewone kennis en wijsheid jullie gelukkig maakt! Ja, de menselijke geest kan doordringen in oneindige diepten der wijsheid en dan de wonderbaarlijkste zaken aan het licht brengen. Maar volgens mij is toch slechts die mens gelukkig, die heel eenvoudig is, en God, zijn Schepper, in alle liefde is toegewijd en Zijn geboden houdt. Als God hem dan, net als Salomo, wijsheid wil geven, dan moet hij deze heel dankbaar aanvaarden en met een opgewekt gemoed wijs gebruiken. Maar als de geschonken wijsheid de mens juist alleen maar ongelukkig maakt, dan prefereer ik liever iedere domheid waardoor het hart van de mens blij wordt.

[4] Ik leef nu eenmaal en weet nu dat ik eeuwig zal leven en de wegen om een gelukzalig, eeuwig leven te bereiken zijn mij bekend; wat zou ik daarbij dan nog meer verlangen?!

[5] Delen ook jullie mijn opvatting, dan zullen jullie ook, net als ik, nog op déze aarde werkelijk gelukkig zijn, maar met jullie gepeins over de allerdiepste wijsheden zullen jullie nauwelijks de waarde en het geluk van het menszijn voelen!

[6] Volg daarom mijn raad op, ook al komt die niet uit het gebied van de diepste wijsheid; hij komt echter uit een vriendelijk hart dat zeker niet zonder liefde is en dat heeft zelfs bij Gód veel waarde! Waarom zouden jullie er dan geen waarde aan hechten?

[7] Het is niet de wijsheid die ons het leven geeft, maar de liefde. Laten we daarom bij de liefde blijven, dan zal het ons niet aan leven ontbreken en aan diens gelukzalige gevoel! Kijk, dat is nu mijn wijsheid en ik zou haast willen beweren dat deze voor het leven van de mensen veel nuttiger is dan al jullie wijsheid, ook al is die nog zo diep!"

[8] MATHAËL zegt: "O ja, o ja, je hebt helemaal gelijk! Kijk, zolang het water in de pot niet verhit wordt, heeft het ook een goed en rustig bestaan, maar komt het vervolgens op het vuur, dan ziet het er echter al gauw heel anders uit. Eenmaal moet de rust verbroken worden!

[9] Als je iets wilt worden, mag de nodige kennis je beslist niet ontbreken. Als je veldheer wilt worden, moet je met alle kennis voor dat ambt toegerust zijn, omdat je anders als veldheer een slecht figuur zult slaan. Als je apotheker en geneesheer wilt zijn, moet je wel alle daarvoor nodige kennis bezitten!

[10] Wel, nu wil jij het eeuwige leven verkrijgen, maar het leven zelf beslist niet nader onderzoeken en leren kennen, hoe denk je dat dat mogelijk zal zijn?

[11] Kijk, als ik een vrouw zou willen nemen, maar iedere gelegenheid ontliep om ook maar op een afstand een meisje te ontmoeten, dan weet ik echt niet hoe ik en een vrouw bij elkaar konden komen!

[12] Maar jij verlangt zelfs uiteindelijk een eeuwig leven, terwijl je nu al de geringe moeite ontloopt om dit aardse leven ook maar iets dieper te leren kennen en op zoek te gaan naar zijn aardse wortels!

[13] Ja, beste vriend, als het eeuwige leven er alleen maar vanaf hing of een God het mij zou kunnen geven, zoals jij mij een stuk brood geeft, dan zou jouw levensopvatting duidelijk te prefereren zijn boven die van ons. Maar het bezorgen en bereiken van het toekomstige, eeuwige leven hangt helemaal van onszelf af!

[14] Wij moeten doen en daden stellen en wij moeten echt door het water met ons levenswater en door het vuur met ons liefdelevensvuur. Dan pas begint ons levenswater op het vuur van de innerlijke liefde tot God, tot de naaste en tenslotte tot onszelf, te koken en te borrelen, en dáárdoor bemerken wij pas dat er een onverwoestbare levenskracht in ons schuilt, die zich dan pas van zichzelf bewust wordt en de juiste middelen aangrijpt en aanwendt om zich zo voor eeuwig in stand te houden!

[15] Voorlopig is er dus nog helemaal geen sprake van een zogenaamd gemoedelijk leven dat net een zoete droom lijkt, maar er moet zonder ophouden gewerkt, gestreden en onderzocht worden!

[16] Pas als men over het steeds maar zo graag inslapende, stervende leven een volledige waakzame, levende overwinning heeft behaald, pas dan kan er sprake zijn van een bepaalde zaligheid!

[17] Jij lijkt op een mens die 's morgens nog lekker slaapt en door zijn reeds lang wakker zijnde vrienden gewekt wordt, waarop hij eerst heel geërgerd reageert; pas als hij met wat moeite helemaal wakker wordt, ziet hij de weldaad van het geheel wakker zijn en vervolgens verblijdt hij zich over zijn lichte en vrije leven.

[18] Wij hebben het volste recht met onze wijsheid,  maar jij nog lang; niet! Pas wanneer je wakker bent geworden, zul Je ook m zien dat wij het volle recht aan onze zijde hebben. "

 

30 Het protest van Cyrenius

 

[I] CYRENIUS zegt tegen Mij: "Heer en Meester, wat vindt U daar nu van? Wat moeten we daarmee? Spreekt Mathaël de volle waarheid? U kunt dat toch het makkelijkst tot in de kern beoordelen; zeg er nu ook wat over .”

[2] IK zeg: "Heb Ik je dan al niet eerder gezegd, dat je er naar moet luisteren? Als Ik zou merken dat zij onjuistheden verkondigden, zou Ik jullie zeker niet aanbevolen hebben om hen aan te horen. Luister daarom nog maar verder naar Mathaël! Hij laat weliswaar een harde, maar een goede wind waaien; ook al golft de zee daardoor sterk, men komt met zo'n wind toch veel sneller vooruit dan met de krachtigste roeiers!

[3] Luister nog maar verder naar hem, want tot nu toe heeft hij jullie nog zachtjes aangepakt, maar als hij nog wat meer in vuur raakt, zal hij nog met heel andere bewijzen aan komen dragen!"

[4] CYRENIUS zegt: "Daarvoor bedank ik hem bij voorbaat! We zijn toch al uitgemaakt voor duivels! Bestaat er nog iets ergers waarvoor hij ons uit kan maken? Is het niet te prijzen in mij, dat ik deze vijf arme duivels voor hun gehele aardse toekomst wil verzorgen en als dank geven ze ons er van langs zoals U Zelf dat nog nooit hebt gedaan!

[5] Ah, ik heb eigenlijk helemaal geen zin meer om naar deze Mathaël te luisteren. Zijn kijk op het leven kan op zichzelf nóg zo juist zijn, maar zij deugt niet voor de aardse levensomstandigheden en geen mens kan daarbij iets voor zijn lichamelijke behoeften doen!

[6] Ja, mensen zoals de profeten en de oude priesters konden natuurlijk best enkel en alleen voor het eeuwige leven zorgen, want voor hun lichaamsbehoeften zorgden anderen, voor wie het uiteindelijk niets uit­maakte of er een eeuwig leven voor de ziel is, of niet! Zij kregen slechts wetten die zij moesten naleven zonder ooit de werkelijke reden daarvoor te vernemen en wat zij daarmee nu eigenlijk moesten bereiken.

[7] Voor miljoenen moest dat, met of zonder uitzicht op een eeuwig leven, voldoende zijn en zal dat voor ons dan niet meer zo zijn?!

[8] Als het voor ons echter niet meer voldoende is, dan rijst bij ieder mens die ook maar een vonkje ware naastenliefde in zich heeft, de vraag: Wie stelt uiteindelijk de vele miljoenen arme duivels ervoor schadeloos dat zij allen, ondanks het houden van uiterlijke voorschriften, toch ten prooi vallen aan de eeuwige dood? Als de mensen toevallig zijn ontstaan, dan kan die leer wel terecht zijn; maar als zij allemaal, hetgeen wel te zien is aan hun zeer wijze bouw, het werk zijn van een zeer wijze en goede God, dan moet er een andere en voor alle mensen praktischer weg zijn om het eeuwige leven te bereiken. Als die er niet is, dan is al het leven het verachtelijkste wat het menselijk verstand ooit als verachtelijk en afschuwwekkend kan waarnemen!

[9] Want als een eeuwig leven alleen maar is weggelegd voor diegene, die het in zekere zin bereikt ten koste van vele andere mensen, die voor zo'n hoofdpersoon van het eeuwige leven moeten werken om alleen hém het eeuwige leven te bezorgen, -dan wil ik zelf nooit van het eeuwige leven ook maar het kleinste vonkje hebben en een algehele, eeuwige dood is me dan liever! Zo denk ik er nu over .

[10] Uw leer, Heer en Meester, vind ik aangenaam, goed en waardevol, want die geeft mij, als ik zwak mocht worden, de hulp van een almachtige helper. Maar volgens de leer van Mathaël heb ik niemand anders dan mijzelf. Slechts ikzelf kan mij het eeuwige leven geven of ontnemen en een God zou daarbij helemaal geen rol spelen, behalve dan door met geërgerde of welwillende blikken te kijken hoe een arme duivel zich loswerkt uit de klauwen van de dood en zeg maar over de onherbergzaamste wegen, die bezaaid zijn met dorens, rotsen en giftig gebroed, naar het eeuwige leven opklimt!

[11] Nee, nee, dat is niet mogelijk; jullie zijn dwazen met die hele leer van jullie over het eeuwige leven! Ja, als ik mij een schenker van het eeuwige leven kan voorstellen, die als hij dat wil, net als U, o Heer, iemand ook reeds op aarde het leven terug kan geven, dan doe ik alles opdat hij mij te eniger tijd ook het eeuwige leven zal geven. Maar als ik het mijzelf uit alle verborgen wijsheden der profeten op de een of andere wijze eerst bij elkaar moet zoeken, dan heb ik, zoals gezegd, niets van een eeuwig leven nodig! -Zo spreekt en sprak Cyrenius, de Romeinse opperstadhouder over Syrië en over alle landen van Azië, Afrika en een groot deel van Griekenland!"

[12] IK zeg: "Vriend, dit keer heb je jezelf waarlijk onnodig overtroffen in allerlei nietszeggend gepraat. Wat deze vijf waren, weet je; waarom ze dat waren weet je nu hopelijk ook!

[13] Ik heb ze thans echter geheel gezuiverd en in hen het enig ware, onbedrieglijke levenslicht ontstoken en daarmee de weg versperd waarover mogelijkerwijs de uitgedreven, slechte gasten hen nog eens een nadelig bezoek zouden kunnen brengen.

[14] Deze vijf zijn daarom nu voorlopig geheel rein en doorzien in zichzelf de dunste draden van al het leven, zoals het eigenlijk was vanaf het oerbegin. Zij delen nu aan iedereen openlijk mee wat in oude tijden maar weinigen voor weinigen was gegeven: hoe kun je daarover dan kwaad op hen worden?!

[15] Want weet, wat zij zeggen is precies hetzelfde als wat Ik Zelf tegen jullie heb gezegd. Zij vertellen de waarheid echter wat minder verhuld.

[16] Besef eerst eens de juiste waarde van wat zij zeggen en wordt dan pas boos, als je dat kunt. Maar nu, omdat dat wat zij zeggen je wat ongemakkelijk voorkomt, heb je duidelijk ongelijk met boos te worden. Laat Mathaël verder spreken en dan blijkt wel of dat, wat hij zegt, praktisch is of niet en of het tegen Mijn leer indruist!"

 

31 Mathaël over de weg naar het ware leven

 

[1] CYRENIUS zegt: "Goed dan, laat maar horen, hoewel ik streng zal oordelen!

[2] Zeg mij dan, wijze Mathaël, als het met het leven in het algemeen zo staat als jij voorheen met zulke scherpe argumenten hebt uiteengezet, wat staat dan al die miljoenen te wachten die van dat alles niets weten en de vele miljoenen die in de toekomst na ons ergens op de grote aarde geboren worden en er ook niets van zullen vernemen; hoe staat het bij al die mensen met hun eeuwige leven?"

[3] MATHAËL zegt: "Heel goed! Die hadden ook allemaal een leer die voldoende was om de fantasie van de ziel actief te houden. Mettertijd wortelt de ziel in zo'n fantasie en leeft daar vervolgens in als in een droom en in die droom kan zij duizenden jaren leven.

[4] Maar dat is nog lang geen echt eeuwig leven. Dergelijke zielen moeten tenslotte, als zij tot een echt eeuwig leven willen komen, in de zogenaamde geestenwereld veel groter strijd leveren en grotere beproevingen doorstaan dan qe strijd, waar ik voorheen slechts zijdelings gewag van maakte.

[5] Wie hier echter deze weg gaat, weliswaar onder de nodige inspanningen en met ware wijze levensernst, bereikt al in weinig jaren in alle waarheid, duidelijkheid en met volle zekerheid het eeuwige leven, hetgeen hij elders door de slaperige instelling van de ziel pas na enige honderden, of zelfs na vele duizenden jaren pas kan bereiken, als het goed gaat. Maar als er ook maar iets fout gaat, kan een hier of elders geheel bedorven ziel ook aeonen na aeonen genieten van een zeer miserabel droomleven, waarin zij behalve zichzelf en haar zeer miserabele fantasiebeelden niets waars of reëels, of iets buiten zichzelf te zien krijgt. Ondanks dat doet zij toch bittere ervaringen op, die haar leren dat zij omringd is door louter vijanden waartegen zij zich niet kan verweren, omdat zij die net zo min kan zien als op deze wereld een stekeblinde kan zien waarvandaan de vijand komt of waar andere gevaren hem wachten!

[6] Maar een stekeblind mens is ondanks al zijn blindheid toch niet geheel zonder licht, want de fantasie van zijn ziel vormt voor hem toch steeds een bron van licht en de blinde ziet dingen die, doordat ze enigszins verlicht zijn, er als natuurlijke dingen uitzien, maar zij zijn niet blijvend en het licht daarvan ook niet. Soms is het helder, dan weer erg wazig en vaak verdwijnt het ook helemaal, zodat zo'n blinde dan echt gedurende enige tijd geheel zonder licht en werkelijkheid is.

[7] Wel, bijna net eender vergaat het een ziel als zij volledig is afgezonderd. Zij heeft dan weer licht en dan weer duisternis. Licht noch duisternis ziet de ziel echter als een realiteit, maar slechts als een tijdelijke afscha­duwing van datgene wat de ziel, zonder het te weten of te willen, opneemt uit de sfeer rondom haar, zo ongeveer als waarop een aan het gras hangende dauwdruppel het beeld van de zon in zich opneemt. De druppel is nu wel verlicht, maar zijn bewustzijn gaat niet zo ver dat hij met inzicht zou kunnen waarnemen waar vandaan het licht zijn lichaam is binnen­gedrongen.

[8] Wat ik je hier uit naam van mijn vier broeders zei, heeft te maken met onze ervaring, die gepaard gegaan is met veel lijden, en die al het schijnbare leven scheidt van het werkelijke, echt vrije, zelfstandige leven.

[9] Jij hebt hier een passief en onvrij en een actief en daarom geheel vrij, goddelijk leven voor je. Het hangt nu van je wil af of je het ene of het andere wilt. Zo staan de zaken er nu eenmaal voor en geen god kan andere, geldige levensomstandigheden voor je opstellen.

[10] Ik wil je nog wat zeggen: Mijn ziel, waarvan de innerlijke waarneming steeds helderder wordt, is nu zelf in staat om de Heiland te zien en te herkennen die haar pas kortgeleden door de macht van Zijn vrije, goddelijke leven heeft vrijgemaakt van een aantalonzichtbare vijanden van het hogere, vrije leven. Kijk, in Hem is méér dan in het hele zichtbare, geschapen heelal.

[11] Maar Hij, het eeuwig al Zichzelf bewuste middelpunt van al het bestaan en al het leven, wil nu Zijn leven en daardoor het leven van alle mensen, door Zijn leven nog meer bevestigen. Dat zal Hij echter slechts bereiken door een ongelooflijke zelfverloochening. Hij zal Zijn huidige leven geven om daardoor de eeuwige heerlijkheid van al het leven voor Zichzelf en zodoende ook voor alle mensen binnen te gaan. Dan pas zullen alle schepselen als het ware een ander gezicht en een andere innerlijke orde krijgen. Maar toch zal de regel blijven gelden: leder neme de last van de uiterlijke ellende op de eigen schouders en volge Mij na! -Begrijp je dat nu?"

[12] CYRENIUS zegt nog wat mismoedig: " Ja, ik begrijp je goed en kan er niet omheen, toe te geven dat je de waarheid hebt gesproken, maar desondanks is het moeilijk om zulke levensvoorwaarden aan te horen!"

 

32 De eenheid van het eeuwige leven

 

[1] MATHAËL zegt: "Deze levensvoorwaarden laten zich ongetwijfeld minder prettig aanhoren dan de mooie verhalen over een lenteleven fantasie, waarin het leven rondfladdert als vogels in de lucht of als vlinders en gouden eendagsvliegen, die van bloem naar bloem dwarrelen en uit hun kelken de zoete dauw opzuigen. Daarom kan men zo'n wellustig leven alleen maar een vergankelijk dagleven noemen, dat zich ten eerste nauwelijks van zichzelf bewust is en daarom ten tweede eigenlijk ook helemaal geen leven is. Wat voor nut zou uiteindelijk zo'n vlinderbestaan voor de mens hebben? Denk eens aan de duur van dit leven! Zeventig, tachtig, negentig jaar is reeds een hoge ouderdom, dan wordt het lichaam al zwak en hulpbehoevend; slechts één wat kwade windvlaag en het is ten einde!

[2] Vraag echter: Wat komt er dan? Wie kan je daarover het juiste antwoord geven, als je tevoren gedurende je aardse leven niet alles gedaan hebt om je hele bestaan een volledig antwoord te laten zijn, vóór die kwade windvlaag komt?! Als je dit heilige antwoord echter in jezelf hebt gevonden, zul je zeker ook aan niemand meer angstig vragen: Wat zal er volgen, als er aan dit korte leven een einde is gekomen?

[3] Het is daarom zaak, je levenswater niet steeds maar in de voor het lichaam behaaglijke koelte te laten staan, máar naar het vuur te brengen om het te koken, opdat het in machtige dampwolken opstijgt en zich vormt tot een nieuw leven. Anders is alles voor niets. Laat mijn woord nóg zo onaangenaam voor je zijn, toch blijft de waarheid eeuwig waarheid, -en alle~n door haar kan men de ware en volle levensvrijheid bereiken, zonder welke geen echt, eeuwig leven denkbaar is!"

[4] Nu zegt CYRENIUS op een veel mildere toon: "Ja, ja, beste vriend Mathaël. Ik zie nu wel dat je de volle waarheid bezit over de gehele samenhang van het leven en er is redelijkerwijs niets tegen in te brengen!

Jij bent in jouw sfeer al volledig thuis in het leven, maar wij zijn daar nog lang niet aan toe!

[5] Men zou slechts wensen dat je jouw levensleer samengevat zou hebben in een zeker systeem, waarmee men de kinderen kon opvoeden, zodat zij langs die weg des te gemakkelijker kunnen bereiken wat voor de volwassen man tenslotte toch nog iets te moeilijk is!"

[6] MATHAËL zegt: "Wat je wenst is voor een deel al gebeurd en zal nog veel vaker gebeuren! Kijk, de grote en machtige Heiland die ons heeft genezen, heeft daarvoor al alle mogelijke voorzorgsmaatregelen genomen. Wij vijf weten nu ook wel de weg, maar het zou toch erg moeilijk zijn alles onder te brengen in een systeem voor algemeen onderricht, maar voor mensen zoals jij zouden wij in geval van nood ook dat nog wel kunnen klaren! Want voor een mens, die zich eenmaal bij al wat hij doet op de weg van de waarheid bevindt, is bepaald niets geheelonmogelijk omdat het eigenlijke, vrije leven één geheel is, of het zich nu in God, in een engel of in een mens bevindt.

[7] Maar natuurlijk heb je zelfs in het reeds volmaakt vrije leven nog buitengewoon grote verschillen. Want een leven, dat zich nog maar pas van zichzelf bewust is geworden, heeft natuurlijk lang niet zoveel kracht als een leven dat zichzelf al eeuwen geleden waarachtig in zijn gehele volheid en diepte herkend en begrepen heeft. Zo'n leven is nu een heer der oneindigheid geworden en alle hemellichamen met alles wat zij dragen, worden door dit leven geregeerd.

[8] Zover, vriend, zullen wij het uit eigen kracht ook wel in der eeuwigheid niet brengen, maar door het één worden met dit leven zullen wij tenslotte ook dat als uit eigen kracht kunnen, wat het grote eeuwige leven van God kan. Ook zijn er bepaalde, volmaakte levenskrachten, die blijkbaar direct volgen op de eeuwige levenskracht van God.

[9] Die krachten staan ver boven onze nog zo vrije en zelfstandige, zelfbewuste levenskrachten; wij noemen hen 'engelen' (boden). Zij zijn bijzondere vertegenwoordigers van de algemene levenskracht van God. Toch kunnen wij, door één te worden met Gods algemene levenskracht, op gelijke hoogte met hen komen.

[10] Maar zoveel als wij doorgemaakt hebben om datgene te bezitten wat wij nu bezitten, zul jij niet doormaken en toch zul je bezitten wat wij bezitten, want de zielen van deze aarde hebben, omdat zij reeds op eigen grond zijn, het in alles veel gemakkelijker dan diegenen die van een volmaaktere wereld hierheen zijn gebracht.

[11] Het is echter nu eenmaal voor alle eeuwigheden door Gods oerleven besloten dat juist deze nietige aarde het toneel van Zijn mededogen zal worden en dat in zekere zin nu reeds dadelijk de gehele oneindigheid in de nieuwe orde zal binnengaan en zich daarin zal moeten voegen, als zij gemeenschappelijk deel zal willen nemen aan de eindeloze zaligheid van het ene leven van God. Daarom moet men ook gehoorzamen, koste wat kost!

[12] Heus, als ons lijden hier niet was geëindigd, wat wij echter pas stukje bij beetje begonnen te beseffen, zou een totale dood ons ook veel en veel liever zijn geweest dan een nog maar enkele dagen langer durend leven waarvan de kwellingen alle beschrijvingen te boven gaan, ook al zouden wij daarna meteen binnen hebben kunnen gaan in algehele godzaligheid!

[13] Maar, zoals ons nu steeds duidelijker wordt, heeft de grote levens­heiland ons lijden nog vóór de vastgestelde tijd beëindigd en nu pas beginnen wij ons daar meer en meer over te verblijden en wij zien nu in dat de grote geest van God thans werkelijk deze aarde tot toneel van Zijn erbarmen wil maken en ook zal maken. Maar helaas ook tot een toneel van de grootste vervolgingen, van hoogmoed, van pronkzucht en de grootst mogelijke vijandigheid tegen al datgene, wat geestelijk zuiver en het enige goede en ware is!"

 

33 Een voorspelling van Mathaël

 

[ 1] "O vriend, het zal op deze aarde nog zo erg worden en er zal zoveel kwaad rondwaren dat zelfs de satan, in welke gestalte dan ook, de menselijke maatschappij niet meer zal durven bezoeken. Maar er zullen steeds weer mensen zijn die als blinden meer zien en als doven meer zullen horen dan wij nu met wijd open ogen en oren.

[2] Er zal eens een tijd komen dat de mensen de levenskracht van de dampen van het water in graden zullen meten en z.ij zullen deze beteugelen, zoals de Arabieren hun paarden beteugelen en zij zullen deze kracht voor alle ongelooflijk zware werkzaamheden gebruiken. Ook voor de zwaarste wagen zullen zij de in het water verborgen levenskracht spannen en daarmee met de snelheid van een afgeschoten pijl wegrijden.

[3] Zij zullen ook voor de grote schepen de levenskracht van het water spannen en zij zal de schepen sneller dan de stormwind over de watergolven jagen, ja, tenslotte zelfs aan iedere storm het hoofd bieden en door zijn vergramde gezicht varen zonder enige schade van betekenis op te lopen. Slechts rotsen en zandbanken zullen voor zulke snelle schepen altijd nog gevaar en schade kunnen opleveren.

[4] Maar al snel na die tijd zal het er voor het leven van de mensen heel slecht uit gaan zien. De aarde zal onvruchtbaarder worden, grote duurte, oorlog en hongersnood zal ontstaan en het licht van het geloof in de eeuwige waarheid zal op vele plaatsen verflauwen en het vuur van de liefde zal uitdoven en bekoelen en dan zal het laatste vuurgericht over de aarde komen!

[5] Gelukkig dan degenen die hun levenswater nog niet ten behoeve van het aardse gewin hebben laten verdampen. Want als het grote vuur van het oordeel uit de hemel zal komen, zal het hen niet kunnen deren omdat hun eigen levenswater hen daarvoor zal beschermen.

[6] Pas daarna zullen de echte levensvrede en Gods orde elkaar voor altijd de hand reiken en tweedracht en twist zullen niet meer voorkomen onder hen die de gezuiverde aarde zullen bewonen in gezelschap van Gods engelen. Hoewel onze vergane en gebrekkige lichamen het niet zullen zien, zullen onze innerlijk waarnemende en alles begrijpende zielen des te meer getuige zijn van alles wat ik nu heb gezegd.

[7] Zie, ik zou je dat eigenlijk niet gezegd hebben, maar ik voelde daartoe een drang in het hart van mijn ziel, of liever gezegd, van mijn innerlijke ik. En deze drang is daarvandaan afkomstig, vanwaar voor ons vijven de genezing is gekomen! -Begrijp je mij nu al beter?

[8] CYRENIUS zegt: "O, nu begrijpen wij elkaar weer heel goed, nu hoop ik echt veel van jullie te horen en ik heb met jullie een goede vangst gedaan! Ik blijf bij wat ik heb gezegd, voor jullie aardse behoeften. zal ik zorgen, jullie zullen echter voor de geestelijke behoeften van mij en allen in mijn grote huis zorgdragen.                                                                                ..

[9] Dat is weliswaar een slechte vergoeding voor het grote, dat Jullie voor mij en mijn huis zullen doen, maar wie kan er wat aan doen dat men op deze wereld aan de gever van de hoogste en eeuwigdurende levensgave voorlopig niets beters kan aanbieden?! Gaan jullie daarmee akkoord?"

[10] MATHAËL zegt: "O, hoe kunt u dat nog vragen? Als wij iemand kunnen dienen en ons nuttig kunnen maken, zijn wij meer dan tevreden! Want men mag ook een aardse gave, als die uit een waarachtig goed hart komt terwille van het goede en het ware, nooit onderschatten. Want de gever en de reden van het geven maken dat het ook een geheel geestelijke waarde krijgt en zodoende evenveel waard wordt als een zuiver geestelijke gave.

[11] Want waar het materiële het geestelijke ondersteunt, zoals het geestelijke het materiële, wordt tenslotte alles geestelijk en dan kan het ene in het andere een overvloedig rijke zegen van God verwachten.

[12] Als echter iets wat geestelijk moet zijn, zoals in de tempel te Jeruzalem, slechts terwille van het materiële wordt gegeven en het materiële alleen maar terwille van een verwachte materiële zegen voor iets geestelijks wordt gegeven, wordt tenslotte alles materieel en het heeft niet de minste geestelijke waarde meer en God kan daar nooit zegenrijke gevolgen aan verbinden!

[13] Maak jij je er dus maar helemaal niet druk over of jouw materiële gave voor het geestelijke dat wij jou hebben gegeven, niet voldoende zou zijn. Zij krijgt juist door de gever en door de ware reden van het geven ook geestelijke waarde en de zegen van boven zal daar geestelijk en ook materieel rijkelijk op volgen. Want de geest is ook eeuwig meester van alle materie, die in de aard niets anders is dan een veroordeelde, geheel onderworpen geest, die altijd blind de vrije levensgeest van God moet gehoorzamen. Van de eindeloze kracht van God gaat in wezen het gericht van alle materie uit en Hij alleen kan haar het leven weer geven, zoals en wanneer Hij dat wil!"

[14] CYRENIUS zegt: "O, hoe buitengewoon en zonder weerga! Nu wil ik jullie voor geen koninkrijk op aarde meer onder mijn zorgzame handen weg laten gaan! Hopelijk zullen wij elkaar steeds beter begrijpen en elkaar ook steeds minder kunnen missen! Maar nu moeten wij de ene Heer alleen alle lof en al onze liefde brengen, omdat Hij Zich over jullie heeft ontfermd en jullie daardoor bij mij heeft gebracht. Want zonder Hem zouden wij allen zo goed als voor eeuwig verloren zijn!"

[15] Alle VIJF zeggen daarop: " Amen, Hem alleen behoort alle eer, alle lof en alle liefde, niet slechts van deze aarde maar van de gehele oneindigheid! Want Hij alleen is het, die nu de gehele oneindigheid opnieuw vormt! Eindeloos groot en heilig is Zijn naam!"

 

34 Uiterlijke overeenkomst

 

[1] Dan zegt MATHAËL weer: "Hij is bij ons. Maar er zijn er twee die erg veel op elkaar lijken, zodat het uiterlijk erg moeilijk is om vast te stellen, wie van hen de ware is. Ik geloof dat het degene is, die nu meermalen met Cyrenius heeft gesproken. Maar het kan ook de andere zijn, want beide gezichten stralen in zekere zin een hoge graad van wijsheid uit! Deze hebben wij al gehoord en zijn woord was machtig, verstandig, ernstig en wijs, maar een wijs mens zou óók zo kunnen spreken. De ander heeft echter nog niets gezegd, misschien omdat hij niet voortijdig herkend wil worden. Wie van ons durft het woord te richten tot de nog steeds zwijgende?"

[2] Deze zwijgende was Jacobus de oudere, die, zoals bekend, uiterlijk veel op Mij leek en ook net zulke kleding droeg als Ik gewoonlijk droeg.

[3] Na die vraag van Mathaël gingen de vier anderen tenslotte ook staan en bespraken onderling, wie van hen de zwijgende zou aanspreken en wat hij moest zeggen. Geen van de vijf durfde echter en Mathaël richtte zich daarop weer tot de vriendelijke Cyrenius en vroeg hem onopvallend of die zwijgende man soms de verheven, machtige heiland was, of dat Ik het toch was. Want zij wilden dit toch ook graag met zekerheid uiterlijk vaststellen, om door de aandrang van hun hart niet aan de verkeerde persoon uiterlijke eer te bewijzen!

[4] CYRENIUS zegt: "Ik heb nog geen bepaalde aanwijzing van Hem gekregen om Hem nader te beschrijven. Voorlopig is dat niet het belangrijkste, want Hij ziet vóór alles alleen maar het hart van de mens aan. Jullie harten zijn nu duidelijk in de beste orde van de wereld en voorlopig hoeft daar niets aan toegevoegd te worden. Als het echter Zijn wil is en belangrijk is voor jullie heil, zal Hij Zich wel nader aan jullie bekend maken. Ik denk echter dat, als jullie ons gedurende deze dag van dichterbij zullen gadeslaan, het aan de scherpe blik van jullie buitengewone wijsheid toch wel niet zal ontgaan wie van ons de waarachtige en alleen machtige is. "

[5] Dat was voorlopig voldoende voor de vijf en nu pas begonnen zij de omgeving wat beter in zich op te nemen en zich af te vragen waar ze zich bevonden. Zoveel begrepen ze er wel van, dat zij zich aan de Galilese zee bevonden, alleen konden ze niet ontdekken, waar precies.

[6] Toen zei CYRENIUS tegen hen, omdat hij het meest naar hen had geluisterd: " Jullie zijn nu in de buurt van de stad Caesarea Philippi op het bezit van de oude Romeinse soldaat Marcus, die jullie voorzien heeft van wijn, brood en zout. Op het ogenblik is hij hier niet, omdat hij in zijn huis bezig is voor vanmiddag. Als hij terugkomt zullen jullie hem in jullie tegenwoordige meer heldere toestand wel nader Ieren kennen, want toen hij jullie brood, wijn en zout gaf, vertoefden jullie meer in het hiernamaals dan hier en hebben jullie beslist weinig oog gehad voor zijn zeer achtenswaardige persoonlijkheid."

[7] MATHAËL zegt: " Ja, ja, je hebt helemaal gelijk! Wel bezitten we nog de innerlijke, heldere toestand die wij meteen na ons ontwaken hadden, maar toen zag alles er verschrikkelijk en heel vreemd en onheilspellend uit. Nu alles er echter langzaam maar zeker vriendelijker is uit gaan zien en deze hele omgeving veel lichter en vriendelijker is geworden, zijn wij ook vriendelijker, helderder en in zekere zin opgewekter geworden, hoewel wij daardoor onze innerlijke, ware zienswijze niet kunnen wijzigen.

[8] De waarheid, vriend, blijft eeuwig waarheid! Maar deze wereld is van vandaag op morgen zeer veranderlijk en haar kinderen ook. Men kan zich op niemand helemaal verlaten, want vandaag is iemand nog je vriend of morgen is hij het niet meer, of een kwade tong heeft je bij hem verdacht gemaakt waarop hij al opgehouden is je vriend te zijn en heimelijk reeds een slecht oordeel over je heeft geveld!

[9] Zodoende is er op deze wereld geen bestendigheid, niet bij dingen en ook niet bij de mensen! Maar de Heer zal toch alles ten goede van de mensen keren!"

 

35 De dood met haar eigen wapens overwonnen

 

[I] Een TWEEDE uit de groep van vijf zegt: "Ja, broeder, daarop alleen zij nu al onze hoop gevestigd! Hij Zelf moet weliswaar met de macht van de dood een grote strijd strijden, maar nu is er geen twijfel meer aan een zekere overwinning! Want Hij kent de onmacht van de dood en kent al zijn grenzen en Hij weet ook dat de enige macht die de dood nog heeft, niets anders is dan een reeds gebonden drang om te leven en deze enige macht kan niet tégen Hem, maar alleen vóór en met Hem tegen zichzelf strijden als zij zichzelf niet volledig krachteloos en daardoor helemaal dood wil maken!

[2] Het strijdende leven, dat Hij Zelf is, blijft eeuwig in het voordeel tegen alle macht van de dood, omdat de eigenlijke, totale dood in het geheel geen macht heeft en gelijk is aan een zwijgende slingersteen in de hand van een levenskrachtige slingeraar, die daarmee kan doen wat hij wil.

[3] Als er zich echter in de dood, net als in het fysieke lichaam van een mens, een macht bevindt, dan is dat ook leven, ook al staat het op een zeer lage trap. Dit leven zal zeker niet met het echte leven gaan strijden om zichzelf te vernietigen, maar het zal zich aan het leven vastklampen en, daarmee vereend, worstelen tegen de veronderstelde macht van de dood zoals een doodziek lichaam begerig de beker der gezondheid vastpakt en naar de mond brengt om daaruit nog langere tijd met het eigenlijke leven te leven en er tenslotte geheel door opgenomen te worden.

[4] Als het leven zichzelf eenmaal zo heeft gevonden, zoals in onze Heiland, Die wij tot op heden persoonlijk nog niet met zekerheid hebben herkend, dan is het al volkomen goddelijk en daarbuiten bestaat er dan geen macht die het zou kunnen overwinnen, omdat er buiten deze macht geen andere meer kan zijn!

[5] Wij weten wat deze aarde is, wat zon, maan en al de talloze sterren zijn. Het zijn merendeels ontzettend grote hemellichamen, vele zijn zelfs onuitsprekelijk groter dan deze aarde van ons. Op zichzelf zijn zij wel dood, dat wil zeggen wat betreft hun grote lichaam, maar de macht van het goddelijke leven dwingt al die ontelbare lichamen tot een noodzakelijke beweging en niet zomaar een simpele beweging, maar een zeer ingewik­kelde.

[6] Wat kunnen al die ontelbare wereldreuzen tegen de steeds dwingende macht van het vrije, goddelijke leven? Niets! Als stof door de storm worden zij door de goddelijke levenskracht in onmetelijke, grote banen voort­gedreven en al die oneindig vele kunnen zich eeuwig nooit verzetten tegen de vrije levenskracht. Zij kunnen zich net zo min verzetten als de myriaden stofkorreltjes tegen de storm, die hen van een woeste heide opheft en door de lucht naar verre verten voortstuwt!

[7] Daarom zal Hij overwinnen en heeft Hij eigenlijk allang overwonnen! Maar opdat de mensen deel zullen hebben aan de overwinning van het leven op de dood, zal nu een nieuwe en laatste strijd gevoerd worden!

[8] Ik zie dan ook boven de gehele oneindigheid met eeuwig stralende letters het volgende geschreven: 'Hij, het eeuwige leven Zelf, heeft voor eeuwig de dood met haar eigen wapens overwonnen en de dood moest zichzelf vernietigen, opdat al het leven alleen door Hem, de eeuwige strijder , vrij zal worden! Daarom zij U, de eeuwige, verheven Ene, al het heil!"'

[9] Deze woorden troffen alle AANWEZIGEN zodanig, dat zij zich voor Mij ter aarde wierpen en uit alle macht nepen: Ja, ja, ja, U, eeuwige, verheven Ene, zij al het heil!"

[10] Pas hierdoor herkenden de vijf Mij en MATHAËL zei tenslotte zeer ontroerd, terwijl tranen van dankbaarheid over zijn wangen rolden: "Dus U - U -bent de eeuwige, verheven Ene! O, wat een schouwspel voor ons doden, om de enige Levende te zien!" -Daarna zweeg hij en was net als alle aanwezigen in diepe beschouwing verzonken.

 

36 De ware aanbidding van God

 

[1] Maar IK zei tegen al diegenen, die nog voor Mij op de grond lagen: "Sta op, vrienden en broeders! De verering die jullie Mij nu geven, is wel terecht, want zij betreft Degene, Die in Mij is, de eeuwige heilige Vader! Maar Die is altijd in Mij, zoals Ik en ook jullie allemaal in Hem zijn. Eigenlijk zouden jullie dus steeds uit grote eerbied voor Mij in het stof moeten liggen. Dat zou voor jullie en voor Mij echter beslist niet prettig zijn en jullie zomin als Ik zouden daar uiteindelijk iets aan hebben.

[2] Kijk, het is meer dan voldoende als jullie in Mij geloven, Mij liefhebben als een van jullie beste broeders en vrienden en Mijn woorden navolgen. Méér dan dat heeft geen nut, omdat ik absoluut niet in de wereld ben gekomen om Mij door de mensen als een afgod te laten vereren, zoals bijvoorbeeld Mercurius of Apollo, -maar omdat Ik ben gekomen om al de zieken naar ziel en lichaam gezond te maken en de mensen van deze wereld de juiste weg naar het eeuwige leven te wijzen!. Dat is het enige wat ik van jullie verlang, al het meerdere is ijdel, dom, heidens en leidt tot niets.

[3] Wel is het zo dat de mens God, zijn Schepper, ononderbroken moet aanbidden, omdat God Zelf heilig en daarom waardig is om door ieder aanbeden te worden. Maar God is een geest en kan daarom slechts in geest en in waarheid aanbeden worden.

[4] Maar wat betekent: God in geest en waarheid aanbidden? -Wel, dat betekent zo veel als: altijd in de ene ware God geloven, Hem met alle kracht boven alles liefhebben en Zijn lichte geboden houden!

[5] Wie dat doet, bidt in de eerste plaats zonder ophouden en in de tweede plaats bidt hij zo in geest en waarheid tot God. Want zonder daden is ieder lippengebed een pure leugen, waarmee God als de eeuwige waarheid niet vereerd wordt, maar alleen oneer wordt aangedaan!

[6] Sta dus als vrije mensen op, als Mijn broeders, als Mijn vrienden, bedrijf in de toekomst geen afgoderij met Mij en verraad Mij niet voortijdig aan de wereld, want dat zou de wereld veel meer kwaad doen dan goed!"

[7] Na deze woorden van Mij gaan allen weer staan en MATHAËL zegt: " Ja waarlijk, alleen een God vol wijsheid en liefde kan zo spreken! O, hoe geheel anders denk en voel ik nu dan ik voorheen heb gedacht en gevoeld! - O Heer, laat echter dit ene verzoek van mij niet onverhoord: Laat het nooit meer toe dat onze ziel nogmaals in zo'n beproeving terechtkomt als die, waaruit Uw liefde, mededogen en macht ons zojuist heeft verlost!"

[8] IK zeg: "Blijf in Mij, door naar Mijn woord te luisteren, door het te behouden en daarnaar te leven, dan zal Mijn kracht en Mijn liefde daardoor in jullie zijn en jullie beschermen tegen iedere verdere harde beproeving!

[9] Mijn leerlingen hebben reeds het allernoodzakelijkste opgeschreven wat de mensen vóór alles nodig hebben. Lees dat, begrijp het en handel daarnaar en meer hebben jullie niet nodig vóór de tijd van Mijn verhoging aanbreekt!" -Daarmee stellen de vijf zich tevreden.

[10] Dan wend IK Mij tot Cyrenius en zeg: "Vriend, hier zijn wij klaar, laten wij dus nu nog naar de anderen gaan en zien hoe zwaar zij tegen de Romeinse wetten hebben gezondigd. Maar pas op, -er zal met hen niet zo gemakkelijk te praten zijn, want het zijn door de wol geverfde, wereldse mensen! -Maar laten we nu gaan!"

 

37 Julius en de twaalf politieke misdadigers

 

[1] Dan vraagt CYRENIUS: "Heer, wat moet er nu verder met de vijf gebeuren? Ze hebben haast geen kleren aan! Zal ik ze kleding geven? Ik heb wel kleren bij mij, maar dat zijn staatskleren, die alleen door Romeinse staatslieden gedragen mogen worden. Dat gaat dus niet. Romeinse bedienden kleding heb ik ook, maar ik vind deze vijf door hun indrukwekkend grote wijsheid daarvoor toch te verheven. Wat kunnen wij hier dan aan doen?"

[2] IK zeg: "Een kledingstuk heeft alleen maar tot doel de naaktheid van het lichaam te bedekken, of dat nu een staatsmantel is of een bediendenkleed. Voorlopig blijft het dus gelijk, of je de vijf een staatsmantel of bediendenkleding geeft. De kleding van een dienaar acht Ik veel hoger dan die van de staatsman, geef hen daarom bediendenkleding. In een staatsmantel zouden zij vanwege de mantel het mikpunt van spot worden voor de wereld en daar zijn zij te goed voor, hoewel op de wereld eigenlijk niemand goed is! In de loop van de tijd zullen zij terwille van Mijn naam nog genoeg spot te doorstaan hebben en daarom wil Ik niet dat zij vóór die tijd ook om wereldse redenen door de wereld bespot zullen worden."

[3] Als Cyrenius dat hoort, stuurt hij meteen een aantal dienaren om de beste bediendenmantels te halen. Binnen een paar ogenblikken zijn deze gehaald en Cyrenius laat ze meteen aan de vijf uitdelen.

[4] De VIJF bedanken hem heel vriendelijk en zeggen: "De Verhevene uit ons midden zal het u vergelden! Want met onze totaal verscheurde lompen waren wij toch wel nauwelijks meer in staat onze schaamte voor de ogen van de wereld te verbergen, daarom zeggen wij u nogmaals daarvoor heel hartelijk dank!"

[5] Vervolgens trekken de vijf achter het nabijgelegen struikgewas hun oude vodden uit en komen daarna als uitstekend geklede, Romeinse hofdienaren te voorschijn. Terwijl zij zich heel tevreden bij ons aansluiten, gaan wij meteen naar de andere politieke misdadigers, die al verlangend naar ons uitkijken.

[6] Als wij hen bereiken, vallen zij direkt met hun gezichten ter aarde en smeken om genade. In totaal zijn het er eigenlijk acht, maar onder hen zijn er een paar die alleen met hen meereisden en daarom ook mee zijn opgepakt.

[7] IK zeg tegen Julius: "Vriend, het is jouw taak hen te ondervragen en op de juiste manier ter verantwoording te roepen!"

[8] Als JULIUS dat hoort zegt hij: "Heer, hoewel ik anders van dat werk geen hoofdpijn zou krijgen, begint het mij hier toch een beetje te duizelen. U hier, een engel hier, Cyrenius hier, Uw nu al uitermate wijze leerlingen hier, die dertig jonge Farizeeën en levieten ook hier, -en nu die vijf hier; om over de wijze Jarah nog maar te zwijgen! En, Heer , die vijf, O, die vijf! En voor al die mensen moet ik de voor ons staande, politieke misdadigers vragen stellen en hen aanhoren? O, dat zal geen eenvoudig karwei worden! Het mooiste van de hele geschiedenis is, dat ik zelf eigenlijk niet Ex fundamento weet, waarom ze zijn gegrepen en geboeid hierheen werden gebracht! Het geheel komt eigenlijk hier op neer , dat zij door de tempel zijn uitgezonden en in opdracht van de tempel kwade geruchten over Rome hebben moeten rondstrooien. Maar wettige getuigen zijn er niet! Hoe kan man hen dan laten bekennen?

[9] De achter Julius staande MATHAËL zegt: "Daarover hoeft u zich niet bezorgd te maken! Wat de getuigen betreft, zijn wij vijven beschikbaar, echter niet om tegen hen, maar om voor hen te getuigen. Kijk, wij waren er zelf oog­ en oorgetuigen van, hoe zij, om te voorkomen dat zij het vervloekte water moesten drinken, deze opdracht moesten aanvaarden. Wij kennen hen nogal goed, uiterlijk gezien althans, omdat wij vrijwel gelijktijdig met hen zijn uitgezonden om de Samaritanen te bekeren. Zo onschuldig wij vijven zijn aan alles wat er met ons is gebeurd, zo onschuldig  zijn zij waarschijnlijk ook. Nu weet u voorlopig voldoende en u kunt in alle rust met uw ondervraging beginnen, zonder dat u zich in het minst behoeft te generen voor onze innerlijk wijsheid."

 

38 De ondervraging van Julius

 

[1] Bij deze woorden van Mathaël werd het JULIUS wat lichter om het hart en hij richtte zich dan ook meteen tot de nog op de grond liggende, politieke misdadigers en zei: "Sta op en heb geen angst of vrees, want mannen zoals jullie moeten ook de naakte dood zonder vrees en beven kalm onder ogen kunnen zien! Wij Romeinen zijn geen tijgers en geen luipaarden, maar mensen die er eerder op uit zijn om het ongeluk van de mensen te verzachten, dan op enigerlei wijze te verergeren! Maar bedenk ook dat wij geen enkele misdaad zo zwaar plegen te straffen als de leugen! Op een vals getuigenis en op een onbeschaamd leugenachtige verklaring staat bij ons de doodstraf! Geef daarom op ieder van mijn vragen naar waarheid antwoord, dan zal ik, als de door God boven jullie gestelde rechter, mij eerder moeite geven om jullie van alle ongemakken te bevrijden, dan om jullie nadeel te berokkenen! Maar alleen als jullie mij aantoonbaar zo eerlijk mogelijk antwoord geven! Ga nu dus staan en spreek openhartig met mij!"

[2] Heel mistroostig staan de politieke misdadigers na de woorden van Julius op en IK zeg zachtjes in het Romeins: "Laat eerst hun boeien losmaken, want iemand die aan handen en voeten geboeid is, heeft ook een zwaar geboeide tong!"

[3] Daarop beval Julius de soldaten om de geboeiden de boeien af te nemen.

[4] Dat gebeurde meteen en toen de groep van in totaal twaalf personen van alle boeien was verlost, vroeg JULIUS hun: "Wie zijn jullie en waar zijn jullie geboren?"

[5] EEN antwoordde uit naam van de anderen: "Heer, wij hebben geen papieren bij ons! Als u mij echter op mijn woord wilt geloven, dan zijn wij door toedoen van de tempel alsmede door de afschuwelijke, vrome instelling van onze domme ouders, verwenste tempeldienaars en allemaal kinderen van Jeruzalem. Wat betreft de verhouding van kinderen tot hun ouders zou, als men zijn gezonde verstand gebruikte, de wet van Mozes ook wel eens zo gewijzigd kunnen worden, dat kinderen, die toevallig of door tijdelijke omgang met echt wijze mensen verstandig zijn geworden, niet steeds behoeven te doen wat hun ouders zeggen. Want heel veel geestelijk en lichamelijk ongeluk van kinderen wordt veroorzaakt door hun vaak onbeschrijflijk domme, trotse en met alle kwade zalven gezalfde ouders !

[6] Waarlijk, geen boven alle wijsheid verheven God kan Mozes dit gebod voor de arme mensheid hebben gegeven! Waarlijk, dit gebod is, als men daar geen enkele uitzondering op mag maken, voor het dierenrijk te slecht, laat staan voor het mensenrijk! Door de strikte navolging van dit gebod, waarvan God waarschijnlijk niet eens de bron was, maar alleen Mozes of een opvolger van Mozes, staan wij nu als misdadigers voor u, dat wil zeggen voor de rechter over leven en dood! Toch wel een heel aangename beloning voor onze trouwe gehoorzaamheid aan onze olie­domme ouders! Deze zeer aangename beloning zal waarschijnlijk gevolgd worden door het eervolle kruis of de ketenen van een roeier onder in een schip! Want als wij met de volle waarheid voor de dag moeten komen over onze weliswaar drievoudig gedwongen handelingen, dan redt geen God ons meer voor de onverbiddelijke strengheid van uw wetten! En toch zegt dit prachtige gebod van Mozes: 'Eert uw vader en uw moeder , opdat het u wel ga en u lang zult leven op aarde!' Mooi! Daar staan wij nu! Hoe goed het met ons, arme duivels, gaat, ziet iedereen en hoe lang wij nog te leven hebben, hangt alleen van u af! De goddelijke belofte bij het houden van het vierde gebod van God gaat bij ons zo heerlijk in vervulling, dat alle duivels ons daarvoor in ons gezicht uitlachen en ons uiteindelijk nog diep moeten verachten!"

[7] JULIUS zegt: "Maar beste mensen, dat doet niet ter zake, jullie moeten alleen antwoord te geven op wat jullie gevraagd wordt!"

[8] Daarop antwoordt SUETAL (dat was de naam van de spreker) uit naam van de twaalf: "Heer, als iemand een zekere dood te wachten staat, doet alles ter zake! Dat wij klaarblijkelijk misdadigers tegen Rome zijn, kunnen wij onmogelijk ontkennen en wat daarop volgt zult u niet kunnen loochenen, want daarvoor draagt u uw scherpe zwaard en heeft u de wet en de macht, -zaken, waartegen de arme worm in het stof niets kan doen!

[9] Maar omdat de heren Romeinen af en toe, ondanks alle strengheid van hun wetten, toch nog menselijker zijn dan de zwarte heren in de tempel, die nu zelfs onze lieve Heer naar hun pijpen laten dansen, proberen wij u als gestrenge, maar tevens toch nog menselijke heren, niet alleen onze misdaad Anti Romam (tegen Rome), maar ook de aanleiding daartoe duidelijk te maken. Misschien zult u daardoor wat menselijker met ons arme duivels omspringen, want mensen zijn wij al lang niet meer. Dat hield op toen wij het duivelswater ruilden voor de opruiings opdracht tegen u, Romeinen."

[10] Dan vraagt JULIUS: "Waarom moesten jullie toen eigenlijk het vervloekte water drinken? Wat hebben jullie dan voor strafbaars tegen de tempel en zijn wetten gedaan?"

[11] SUETAL zegt: "Het tegenovergestelde van datgene waarvoor wij hier nu terecht staan! Wij werden aangebracht als geheime vrienden van de Romeinen en daar staat het duivelswater op! Om als jonge mensen aan het duivelswater te ontkomen, moesten wij juist uw vijanden worden en onze domme ouders hebben daarnaast nog een hoge boete van verscheidene honderden ponden zilver aan de tempel moeten betalen en duizend vette zondebokken moeten leveren, waarvan er waarschijnlijk niet één gepoogd heeft om te zwemmen in de Jordaan. Die zijn, net als Jozef, voor veel zilveren munten feilloos en goed beschermd naar Egypte getrokken, waar ze zijn opgegeten.

[12] Dat is de reden voor de straf van het duivelswater en langs de weg van de tempelgenade is het de reden voor uw vijandschap! Het verschil ligt alleen maar daarin: Als wij het duivelswater genomen zouden hebben, zouden wij ook al lang in de schoot van vader Abraham terecht zijn gekomen; maar omdat de tempelons genade schonk, zullen wij waar­schijnlijk nu pas uitgenodigd worden om de goede vader Abraham voor eeuwig op te zoeken. Zo meteen zullen wij uit uw fijngevoelige mond het bekende 'I lictor' (Ga, scherprechter!) horen. De beloofde vrucht voor het houden van het vierde gebod van God zullen wij dan geoogst hebben onder het opschrift: 'Een goed en lang leven op aarde!' Mochten wij werkelijk aan het kruis komen, dan smeken wij u om dat opschrift boven onze kruisen te laten bevestigen. "

[13] JULIUS, die inwendig plezier heeft, maar zich uiterlijk als de strenge rechter voordoet, zegt: "Het lijkt mij toe, dat jullie alle schuld nu alleen maar wijten aan het vierde gebod van Mozes, maar ik merk, dat jullie dit gebod hetzij echt, maar misschien ook met opzet niet begrijpen of willen begrijpen. Want in de wet staat alleen dat men zijn ouders moet eren, maar niet dat men hen in alles, als bij een heerser, moet gehoorzamen. Want als ik als hun kind een man ben geworden en daarbij een wijs mens met veel ervaring, dan zie ik toch wel in dat een juiste liefde tot mijn nog levende ouders de juiste eer is die God door Mozes heeft geboden.

[14] Als dus wat zwakke ouders iets van hun kinderen verlangen waardoor zij en de kinderen in grote moeilijkheden kunnen komen, is het de plicht van de kinderen om de ouders met alle liefde en geduld zo duidelijk mogelijk uit te leggen dat hun wens schadelijk is en de ouders zullen er dan zeker van afzien. Houden zij er echter aan vast, dan is onge­hoorzaamheid uit ware liefde voor de ouders echt geen zonde, niet voor Gods grote wijsheid en ook niet voor alle rechtvaardig denkende mensen.

[15] Bovendien heeft Mozes immers zelf in zijn theocratische wetgeschriften een toelichting bijgevoegd over de gehoorzaamheid van de kinderen ten opzichte van hun ouders, waarin heel duidelijk staat dat de kinderen hun ouders in alles moeten gehoorzamen als dat niet in strijd is met de wet.

[16] Daarmee is de wet van Mozes meer dan voldoende van schuld vrijgesproken en de schuld ligt dus, als het zo is als jullie het mij verteld hebben, werkelijk bij de domheid van jullie ouders en in hun niet begrijpen van de wet, of in jullie nu aan het daglicht gekomen onjuiste interpretatie van het goddelijke gebod door Mozes!

[ 17] Maar de schuld kan ook bij jullie grote sluwheid liggen, die hier echter zeker aan het licht zal komen. Want onvoorzichtig genoeg hebben jullie je sluwheid bloot gegeven door je op een humoristisch nabootsende manier te verontschuldigen voor het gebod van God en jullie schijnen een kwalijk gevoel voor humor te hebben. Zulke dubbelzinnige veront­schuldigingen accepteren wij Romeinen nooit zo gemakkelijk voor klin­kende munt! Daarom zullen jullie met serieuzere en dichter bij de waarheid liggende verontschuldigingen bij mij voor de dag moeten komen, als je geen slecht oordeel van mij wilt verwachten!"

 

39 Suetal vertelt over de kennis van de tempeldienaars

 

[I] De overtuigende, andere kijk die Julius had op de zaak, maakte dat de verhoorden versteld stonden en SUETAL wist eerst niet wat voor commentaar hij daarop kon geven. Maar na een poosje zei hij toch heel ernstig: "U heeft volkomen gelijk, maar daarom staan wij niet minder in ons volste recht! Kijk, als u een kind al vanaf de wieg steeds voorhoudt dat twee noten en twee noten samen vijf noten zijn, dan zal het kind dat geloven en het u nazeggen en tenslotte zal het moeilijk zijn om de reeds volwassen geworden jongeling uit de droom te helpen. Wie heeft ons tot op heden de wet van Mozes zo uitgelegd als u nu? Wat bleef er voor ons over, dan de wet zo op te vatten als deze ons vanaf de wieg is uitgelegd? Onze ouden begrepen hem zelf niet beter en de gehele tempel begrijpt hem waarschijnlijk ook niet, of wil hem niet begrijpen. Waar zouden wij dan het juiste begrip vandaan hebben moeten halen? Bovendien hebben wij, leerlingen in de tempel, Mozes als zodanig nooit te zien gekregen, omdat dat alleen maar is toegestaan aan de oudsten en de schriftgeleerden! En zegt u ons nu dan eens waar wij de juiste betekenis van de wet vandaan hadden moeten halen! Wie zou hem ons, zoals u, op de juiste manier uit hebben moeten leggen?"

[2] JULIUS antwoordt: "Men zou toch gevoeglijk mogen veronderstellen dat mensen, zodra zij als dienaar in de tempel het priesterkleed dragen, minstens zoveel van hun godsdienst zouden begrijpen als een heiden! Voor mij is de godsdienst van ieder volk steeds erg belangrijk geweest, omdat men daardoor een volk in al zijn doen en laten het snelst door en door leert kennen. Ik denk dan ook met enig recht te kunnen veronderstellen dat ieder mens er zelf alles op moet zetten om de godsdienst van zijn vaderen zo secuur mogelijk te leren kennen. Want juist zo'n godsdienst kan alleen maar het richtsnoer van de maatschappelijke samenleving zijn! Bovendien zijn jullie geen jongemannen meer, maar mannen, waarvan men wel zou kunnen verwachten dat zij -omdat zij ook nog priesters zijn -hun godsdienst minstens zo goed zouden begrijpen als een vreemde zoals ik! Wat onderwijst men dan eigenlijk bij jullie op de scholen?

[3] SUETAL zegt: "Daar leert men lezen, schrijven en rekenen, verder ook allerlei vreemde talen en ook een zekere samenvatting van het grote geschrift, waarbij als belangrijkste punt wordt geëist alles wat de tempel wil en leert, voor waarheid aan te nemen alsof het rechtstreeks van God kwam. In dat geval is het erg onduidelijk hoe wij dan verder aan een diepere kennis van onze godsdienst zouden kunnen komen! U heeft het gemakkelijk, want u bent in alle opzichten een machtig en sterk heer. U kunt een hoofdsynagoge binnengaan en eisen stellen. Iedere daaraan verbonden overste zal u zeker toestaan alles te controleren, -en wee hem als hij iets voor u geheim zou houden! Hij weet, dat u dan alles zult laten doorzoeken en wat hem te wachten zou staan als er iets geheims gevonden zou worden! O, dat weet zo'n overste van een synagoge heel goed en hij zal u daarom alles laten zien en onthullen. Zoals zelfs de hogepriester te Jeruzalem het zogenaamde allerheiligste, dat hij voor het aangezicht van het volk en volgens het geloof van het volk zelf maar tweemaal mag betreden, iedere dag aan hoge en machtige vreemdelingen moet laten zien en zelfs voor geld ook aan andere vreemdelingen laat zien. Iemand van ons moest eens proberen om dat te verlangen, dan stond het duivelswater al klaar!

[4] Een aantal tempeldienaars, de zogenaamde geheimbewaarders, weten weliswaar hoe het er in het allerheiligste uitziet. Maar zij hebben ten eerste een goede baan en ten tweede worden zij voor het minste verraad met honderd doodstraffen bedreigd en daarom weten zij dan ook hun mond te houden. Maar dat geeft nog meer aanleiding tot de vraag, waar wij dan de ware kennis over onze hoogst mysterieuze godsdienst vandaan zouden kunnen halen!

[5] Onder deze omstandigheden, die wij u nu voor onze noodzakelijke verontschuldiging hebben uitgelegd, zult u als rechter en mens toch hopelijk geen ander dan een volledig rechtvaardig oordeel over ons uit kunnen spreken!

[6] Waarin wij tekort schieten, zult u vast allang weten. Hoeveel schuld wij daaraan hebben, zult u hopelijk wel duidelijk af kunnen lezen uit alles wat wij zonder vrees en zonder iets achter te houden over onszelf hebben verteld! Als u echter nog meer andere zaken over ons bekend zijn, beschuldig ons dan, dan zullen wij u onbevreesd rekenschap geven, want wie moedig kan sterven, kan ook moedig spreken!"

[7] JULIUS zegt heel bedaard: "Het zij verre van mij om jullie woorden nog verder te wantrouwen, omdat ik er maar al te zeer van overtuigd ben, dat het in de tempel zo toegaat als jullie het nu verteld hebben en daarom spreek ik jullie van iedere verdere schuld vrij. Want wie van het dak valt en door zijn val een onder het dak spelend kind zwaar verwondt, kan daar totaal niets aan doen. In dit opzicht is ons verhoor dus klaar en jullie zijn wat dit betreft vrijgesproken van iedere schuld of straf.

[8] Maar er is nog iets! Daarover zal ik jullie nog een vraag stellen; van de beantwoording van deze vraag is het sterk afhankelijk of ik jullie vriend of vijand zal zijn, -let dus op!

[9] Jullie zullen in deze tijd zeker wel gehoord hebben dat er bij Nazareth een zekere Jezus, een zoon van de timmerman aldaar, als heiland schijnt rond te trekken en hij schijnt grote, ongehoorde dingen zichtbaar voor iedereen uit te voeren en een nieuwe leer van God onder het volk te verspreiden! Als jullie daar iets van afweten, zeg mij dat dan openhartig, want ik vind het erg belangrijk!"

[10] SUETAL zegt: "Op een afstand hebben wij daarover wel iets horen fluisteren maar dat zal nauwelijks een honderdste deel zijn van wat u waarschijnlijk allang weet. In eerste instantie waren wij steeds meer in de zuidelijke streken bezig met de uitvoering van onze fijne opdracht en pas een paar dagen geleden zijn wij in deze Galilese landstreek gekomen. Wij werden toen al gauw opgepakt en kunnen u daarom vrijwel niets over uw genoemde heiland vertellen, maar dat Zijn naam al tot Damascus en Babylon bekendheid heeft gekregen, is zeker. Wat hij verder voor mens is, wat hij doet en hoe hij zieken geneest, daar weten wij nog niets van. Daarom zijn wij zelf erg verlangend om daar Iets meer over te horen! Ja als er ergens nog een God is, dan kan hij het kwaad van de tempel immers niet langer meer aanzien en moet hij het volk een verlosser sturen!

[11] Wij willen u wel vertellen dat alles -wat de mens in zijn. grote verdorvenheid, in zijn meer dan satanische fantasie ook maar uit kan denken binnen de uitgestrekte muren van de tempel daadwerkelijk wordt gedaan. Mateloze en talloze zonden worden daar tegen de mensheld begaan en wel zo onverschillig brutaal, dat u zich dat niet voor kunt stellen! De hoge heren van de tempel schijnen de mensen niet meer waarde toe te kennen dan een nutteloze mus. Ik wil met geen woord spreken over het zeer lichtvaardige overtreden van alle geboden van God, maar er worden daar nieuwe gruwelen bedacht en begaan, waar Mozes kennelijk nooit van heeft gedroomd, want anders zou hij op zulke gruwelen zeker een honderdvoudige dood en een tienvoudige hel als straf hebben gezet! In het belang van de mensen is het echter beter dat wij daar met geen woord meer over spreken!

[12] Men zou de mensheid echter zeker een grote dienst bewijzen als men op een nacht de tempel met zijn bewoners in één klap zou kunnen vernietigen. De mensheid heeft daarom allang een verlosser nodig, maar die moet de mensheid verlossen van de helse drakenheerschappij van de tempel en niet speciaal ons Joden van u Romeinen - want u hoort ook bij onze verlossers! Dan, heer, zal de arme mensheid van vreugde in luid gejuich losbarsten, omdat zij van haar ergste vijanden is verlost!

[13] Vriend, is er iets brutalers denkbaar dan de gedachte dat God de Almachtige aan een zeer kwaadaardige stofworm al Zijn macht over alle mensen en over alle andere schepselen zo gegeven zou hebben, dat deze worm nu naar zijn eigen kwaadaardige willekeur met God Zelf en met alle mensen en met alle schepselen ongestraft zijn meer dan satanische boze opzet uit kan leven?! Nee, nee, heer! Dan is er óf geen God, óf God laat zulke duivels als in de tijden van Noach en Lot hun helse maat volmaken!  Grote, heilige God, waar bent U, waar blijft U toch? Waarlijk, wat de tempel nu uitvoert, gaat alle menselijke begrip te boven! Uiterlijk vertoont hij weliswaar nog hetzelfde troost­ en hulpfluisterende gezicht zoals in het gunstigste geval in de tijd van Salomo, maar inwendig is hij een onderste hel geworden! Maar het is beter er geen woord meer over te spreken en daarom zullen wij zwijgen en verwachten wij van u meer over de heiland uit Nazareth te horen!"

 

40 Verdere uitleg van Suetal

 

[I] Dan zegt Julius: "Wat betreft de boosaardigheid van de tempel, daarover zijn wij Romeinen al zo geïnformeerd, dat jullie ons niets nieuws en opzienbarends meer kunnen vertellen en daarom zal het moment van de straf niet lang meer op zich laten wachten, daar kunnen jullie van verzekerd zijn.

[2] Dat wij de tempel nog geen rekenschap hebben gevraagd, is terwille van het domme en nog zeer eenvoudige volk, dat de tempel nog altijd als een heiligdom ziet en zijn heil daarin zoekt. Als wij de tempel nu aan zouden pakken, zouden wij op een enkele uitzondering na het gehele volk nog tegen ons hebben. Als binnenkort echter het merendeel van het volk zal weten wat de eigenlijke aard van de tempel is, dan zullen wij met weinig moeite de tempel helemaal op kunnen ruimen. Daar zal juist de nieuwe, zuivere waarheidsleer van de grote heiland uit Nazareth ten stelligste toe bijdragen zodra die ook maar een beetje onder het volk verspreid zal zijn. Deze leer is zo zuiver als de zon op klaarlichte dag en zal door iedereen gemakkelijk begrepen worden als het hart door een goede wil wordt geleid. Natuurlijk zal daar waar de harten van de mensen grondig bedorven zijn deze leer niet worden aangenomen, ook al is ze nog zo goddelijk zuiver! Maar daar zal dan het Romeinse zwaard rechtspreken zoals de wereld het nog niet op zo'n uitgebreide schaal heeft meegemaakt, want Gods arm zal dan met de Romeinen zijn. -Dit om jullie gerust te stellen!

[3] Maar nu nog over iets anders! Jullie hebben eerder verteld dat jullie je praktijken tegen Rome voornamelijk in het zuiden van het Joodse land hebben uitgeoefend en pas kortgeleden hier in het Galilese gebied zijn gekomen. Ik wil daarom weten wat voor resultaat jullie met je gestook tegen Rome hebben geboekt en wat jullie heeft bewogen om naar Galiléa te gaan?"

[4] SUETAL zegt: "Heer, in de zuidelijke streken hebben wij alleen maar gegeten en gedronken en wij durfden geen woord tegen Rome te laten horen omdat ons bleek dat de meeste mensen zeer Romeins gezind waren! Wel hebben wij niet nagelaten om, waar dat maar mogelijk was, belangrijke aanwijzingen over de misdaden van de tempel rond te strooien. Maar bij die meer anti-tempelse dan anti-Romeinse bezigheid hebben wij ons kort geleden in een orthodox tempels gezind gehucht behoorlijk in de nesten gestoken. Heimelijk begon men een onderzoek naar ons in te stellen en er bleef ons niets anders over dan ons snel uit de voeten te maken.

[5] Bij nacht en ontij trokken wij door Samaria en kwamen na enige dagen over de bergen hier naar dit land. Daar troffen wij weldra mensen die óf om gegronde redenen zich niet erg lovend over de Romeinse heerschappij uitlieten, óf dat alleen maar deden om ons, kortzichtige onnozelen, op glad ijs te brengen, kortom het ontbrak ons aan men­senkennis om dat te ontdekken. Onnadenkend stemden wij met hen in en lieten ook zo het een en ander Propter formam (voor de vorm) los. Maar dat duurde geen drie dagen. Plotseling werden wij door Romeinse soldaten aangehouden en opgebracht, samen met vier of vijf van degenen waarbij wij ons hadden aangesloten. En zoals WIJ daar opgepakt zijn, zo zijn wij hierheen gebracht. Nu weet u alles wat u van ons te weten kunt komen en nu kunt u uw complete oordeel over ons vellen.

[6] JULIUS zegt: "Het blijft bij mijn eerste uitspraak waarbij ik jullie geheel van straf heb vrijgesproken, maar nu gaat het over iets geheel anders en dat laat zich heel kort in de volgende vraag tot uitdrukking brengen: Wat gaan jullie nu doen? Naar de tempel kunnen jullie onmogelijk meer terug, naar jullie familie in Jeruzalem gevoeglijk ook nauwelijks meer, daar zou het jullie bepaald met zo goed vergaan! -Wat zijn jullie daarom van plan?"

[7] SUETAL antwoordt: "Heer, dat is een zeer penibele zaak! Gun ons wat tijd om daar grondig over na te denken!"

[8] Maar MATHAËL, die bij hen staat, zegt tegen Suetal: “Luister eens naar mij, ik zal je raad geven en als je die opvolgt zal het je niet slecht vergaan.”

[9] SUETAL zegt: "Ben jij er niet één van de vijf die samen met ons hierheen zijn gebracht? (Mathaël bevestigt dit).

[10] Als dat zo is, hoe kun je dan, terwijl je in ieder geval slechts tijdelijk een boosaardige dwaas was, ons bij deze uiterst moeilijke zaak een verstandig advies geven?! Want jullie vijven zijn als boosaardige en gevaarlijke gekken, respectievelijk als bezetenen, zwaar geketend hierheen gebracht! Wie heeft jullie genezen? Want je spreekt nu heel heldere taal en moet daarom genezen zijn! Op het schip heb je alleen maar gebruld, nu eens als een stier, dan weer als een leeuwen dan weer gehuild als een wolf, en als je met de meest krijsende stem ter wereld woorden uitsprak waren dat slechts scheldwoorden, vloeken en verwensingen! Kortom, jij bent helemaal dezelfde, ook al draag je nu een Romeinse mantel en ik heb er geen woorden voor dat je nu zo helder van geest bent geworden. Iemand uit dit grote gezelschap moet jou en je metgezellen hebben genezen! Maar wie? Waar bevind zich zo'n wonderheiland?

[11] Maar wacht eens! Nu schiet me wat te binnen! De heer die ons het verhoor afnam, vroeg ons naar een heiland uit Nazareth. Hij wilde van ons weten, of en wat wij allemaal al over deze man gehoord hadden. Wij vertelden datgene wat wij van horen zeggen wisten.

[12] Daarna vroegen wij om meer informatie over zo'n zeldzaam mens, maar kregen geen antwoord dat ons beviel. Jij brengt ons nu zelf op het spoor! Dat je samen met je vrienden genezen bent, daar valt niet meer aan te twijfelen. Maar het lijkt ook aan geen twijfel meer onderhevig te zijn, dat die door de hoge Romeinse heer zo toevallig genoemde heiland uit Nazareth hier is! Hij moet hier zijn, want geen sterfelijk mens op deze aarde had jullie anders genezen! Zeg ons of onze vraag terecht is, pas dan willen wij jouw raad met betrekking tot onze toekomst horen!"

 

41 De raad van Mathaël

 

[1] MATHAËL zegt: "Kijk, broeder, wij allen behoorden tot de tempel en moesten hetzelfde lot delen, alleen gingen jullie naar het zuiden en wij moesten naar het oosten trekken. Wij vielen echter in handen van een troep belichaamde duivels en daardoor werden onze lichamen een woonplaats van vele duivels. Maar hier was een heiland, de grootste die de aarde ooit droeg, en die heeft ons, enkel door zijn almachtige woord, om met genezen.

[2] Hij is hier!. Dezelfde, waarvan de Romeinse hoofdman Julius in zijn vraag aan jullie melding maakte. Maar voor jullie is het nu nog niet het moment om nader kennis met hem te maken. Hij zal zelf bepalen wanneer jullie hem beter zullen Ieren kennen! Vraag dus niet verder en luister naar wat ik je nu zal zeggen!

[3] Jullie zijn nog wel kinderen van deze wereld, maar als je wilt, kunnen jullie ook het ware, vrije en levensechte kindschap Gods krijgen. Deze Romeinse machthebbers zullen jullie graag daartoe de middelen verschaf­fen. De heer die jullie ondervraagd heeft, zal zeker geen moment aarzelen om jullie op de goede weg te brengen en nu zelfs nog gemakkelijker omdat ook de opperstadhouder Cyrenius uit Sidon hier is.

[4] Kijk, daar achter jullie staan ook dertig tempeldienaren! Zij behoren reeds tot het vreemdelingenlegioen en zij zijn nu op en top Romeinen. Als jullie dat ook worden, zijn jullie voor altijd en eeuwig geholpen! In Jeruzalem zullen wij nooit meer enig geluk vinden, want jullie kennen de aard v:an de tempel en hopelijk ook die van bijna geheel Jeruzalem, evenals die van het vervloekte water! Welk mens kan dan ook maar ooit de wens hebben het hoofdnest van alle duivels en zonden ooit weer op te zoeken? Willen jullie sterven, ga dan naar Jeruzalem. Willen jullie echter leven en ook het eeuwige leven vinden, wordt dan lichamelijk Romeinen en geestelijk waarachtige Joden volgens Mozes! -Begrijpen jullie dat?"

[5] SUETAL antwoordt: " Ja, ja, ja, dat snappen wij. Maar het is alleen ongelooflijk merkwaardig dat jij nu zo enorm helder van geest bent geworden! Nu herken ik je ook als mijn collega uit de tempel en weet, dat Je een bekwaam spreker was en meermalen de hoge heren flink in hun gezicht de waarheid hebt gezegd. Dat had dan ook tot gevolg dat je -ik meen met nog vier van jouw soort -naar Samaria moest gaan! Ja, ja, jij bent het en het doet ons allen genoegen je hier helemaal gezond en wel weer te zien! Jouw raad, vriend, is op zichzelf wel goed, maar de vele goden van de Romeinen -"

[6] MATHAËL valt Suetal in de rede: - “zijn altijd nog vele malen beter dan het duistere monotheïsme en de eigenlijk algehele afgoderij van de tempel! Zeg me, welke priester in de tempel gelooft er nog in een god? Ik zeg je: Hun buik en hun wellust is nu de ware god van de tempel! De dood, de zonde en alle duivels dienen zij! De geboden van Mozes kun je voor een paar zilverlingen krijgen zoals je ze wilt, maar van hun vreet­ en wellustvoorschriften laten ze geen komma vallen! Zij bezitten geen leven meer en geven zich toch uit voor heren des levens en willen als zodanig hoog geëerd worden!

[7] Zij hebben geen flauw benul meer van datgene, wat leven is. Zij begrijpen geen van allen een jota meer van de schrift en de profeten begrijpen zij -zoals jij het einde der wereld. Zij hebben allemaal allang ieder zieleleven verloren en verzorgen daarom zo ijverig het leven van hun mottenzak. Hoe hadden zij dan uit hun volledig dood zijn het eeuwige leven van de ziel kunnen tonen en geven?

[8] De diepte van het leven moet ontdekt worden door de strijd van het leven met het leven en met de dood. Door dat inzicht moet het steeds meer door daden versterkt worden, wil het als echt leven bestaan. Maar hoe kan de dood je laten zien wat het door hem nog nooit ontdekte leven in en buiten zichzelf is? Ik zeg jullie: In de tempel huist allang de eeuwige dood, maar hier woont waarlijk het eeuwige leven! Kijk, de Romeinen begrijpen het en worden met leven vervuld, terwijl de tempel het nooit zal begrijpen omdat hij al voor eeuwig dood is. Wat is derhalve beter: het veelgodendom van de Romeinen of het één godendom van de tempel?!"

[9] Na deze woorden van Mathaël bekomen de twaalf haast niet van hun verbazing over de ware inzichten van Mathaël en over zijn over­duidelijke wijsheid.

[10] SUETAL zegt daarop verontschuldigend tegen Julius: "Hoge heer, vergeef ons dat wij u zo lang op een antwoord laten wachten, maar u hoorde zelf de wijze woorden van Mathaël en die vervulden ons zo, dat wij u het gevraagde antwoord nog niet konden geven. Maar als u nog enig geduld met ons wilt hebben, zullen wij u beslist een degelijk antwoord geven!"

[11] JULIUS zegt: "Laat Mathaël maar niet met rust, want hij begrijpt meer dan ik en nog vele duizenden zoals ik! Als hij spreekt, wil ik graag duizend jaar lang zwijgen en naar hem luisteren! Overleg dus alleen maar met hem, hij zal in staat zijn om jullie vrijwel het beste advies te geven!"

[12] SUETAL zegt: "Ja, hij heeft ons al een raad gegeven en het hangt nu alleen maar van u af of u ons in het vreemdelingenlegioen opneemt!"

[13] JULIUS zegt: "Best! Dat is al zo goed als gebeurd, maar ondanks dat zal de wijze Mathaël jullie voor dat doel nog menige uiterst wijze les kunnen geven!"

[14] SUETAL antwoordt: " Ja, dat merken wij, hoewel ons die eigenschap van hem nog onbegrijpelijker voorkomt dan de lucht! Hoe hij die wijsheid heeft gekregen is totaalonverklaarbaar! De wonderbaarlijke genezing van zijn bezetenheid is te begrijpen, maar waar hij nu deze wijsheid vandaan heeft, moet degene maar begrijpen, die het begrijpen kan!"

 

42 Ziel en geest

 

[I] MATHAËL, die deze woorden wel had gehoord, zegt: "Bevrijd je ziel zoveel mogelijk van alle wereldse banden, dan zul je spoedig zonder veel moeite begrijpen hoe een ziel op de snelste wijze aan die grote wijsheid kan komen! Maar zolang de ziel nog te diep in de oude modderpoel van de dood vastzit, waarbij die modderpoel bestaat uit haar lichaam, kan er nog lang geen sprake zijn van -en geen zicht zijn op -een speciale, goddelijke wijsheid!

[2] Daar, een paar passen voor ons, zie je een boomstronk die stevig in de grond geworteld schijnt te zijn. Ga erop zitten, en ik verzeker je dat je in die situatie niet van die plaats wegkomt, ook niet binnen afzienbare tijd. Pas als hij verrot en helemaal vermolmd is, zul je gezamenlijk op de grond vallen. Als je ook dan nog niet van je lievelingszitplaats kunt scheiden, zul je tenslotte ook zeker samen vergaan. Want alles wat dood is, moet eerst volledig worden afgebroken wil het weer over kunnen gaan in de een of andere levenssfeer. Als je daarentegen naar zee gaat, je inscheept, de touwen losgooit, het zeil hijst en de stuurriem vastpakt, zul je niet op die plaats blijven, maar weldra een nieuw land bereiken waarin je veel nieuws zult leren kennen en de schatkamer van je ervaringen zult verrijken. Kijk, zolang je bezorgd bent over je lichaam en diens aangename en gemakkelijke leventje, zolang ook zit je op die stronk en kun je niet verder komen. Als je echter de overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en alleen maar bezorgd bent om datgene, wat te maken heeft met het leven van de ziel en haar geest, dan stap je in het levensschip en zul je weldra voortgang maken. -Begrijp je deze vergelijking?"

[3] SUETAL zegt: "Wat heb je nu over een geest in de ziel gezegd? De ziel is toch datgene, wat men geest noemt!"

[4] MATHAËL antwoordt: "Ja, vriend, als je nog niet weet dat in iedere ziel een geest van al het leven woont, dan kun je zeker nog lang niet begrijpen waarvandaan dat beetje wijsheid van mij komt! Weet je, op die manier is er met jou ook moeilijk te praten, want dan hoor je met open oren niets en zie je ook met open ogen niets!

[5] De ziel is toch slechts een vat voor het goddelijke leven, maar nog lang niet het leven zelf. Als de ziel zelf het leven zou zijn, welke oerdomme profeet zou haar dan ooit met het gezwets over het bereiken van het eeuwige leven, of tegengesteld daaraan over een mogelijke, eeuwige dood hebben kunnen vervelen? Maar omdat de ziel pas langs de weg van de ware goddelijke deugd het eeuwige leven kan bereiken, zoals dat met heel veel voorbeelden aangetoond kan worden, kan zij toch onmogelijk zelf het leven, maar veeleer een vat voor de opname daarvan zijn.

[6] Slechts een vonkje in het centrum van de ziel is datgene, wat men de geest van God en het eigenlijke leven noemt. Dit vonkje moet gevoed worden met geestelijke voeding, namelijk het zuivere woord van God. Door deze voeding wordt het vonkje in de ziel groter en sterker, neemt tenslotte zelf de menselijke vorm van de ziel aan, doordringt daarna de ziel volledig en transformeert tenslotte de gehele ziel in zijn eigen essentie. Ja dan wordt de ziel zelf helemaal leven, dat zich als zodanig in zijn diepste innerlijk herkent.                

[7] Pas als het leven zich in die vorm volledig herkent en zich van zichzelf geheel bewust wordt, herkent het de fundamentele wijsheid. Maar zolang dat helaas niet het geval is, kan van wijsheld geen sprake zijn!

[8] De ware wijsheid is het geestelijk licht in het oog van de ziel. Wanneer een ziel echter haar geest nog met kent -waar moet ze dan het geestelijke en levende licht vandaan krijgen in haar nog blinde ogen?"

[9] SUETAL zegt: "Vriend, ik smeek je, houd op met op die manier te spreken en wacht daarmee zolang tot ik daarvoor ontvankelijker ben. Want ik zie nu al wel in, dat ik daarvoor nog veel te dom en te blind ben! Maar wij zullen allen aan deze les van jou zo veel mogelijk aandacht schenken! Want ik zie nu in, dat je volkomen gelijk hebt. Om jouw grote wijsheid echter goed te begrijpen heeft men vee! voorbereiding nodig, waar wij tot op heden absoluut geen gelegenheid voor hadden! Maar zoals gezegd, wij zullen energieke leerlingen van je worden!"

 

43 Waarheid is leven, leugen de dood

 

[I] MATHAËL zegt: "Een redelijk goede wil is al gelijk aan het halve werk. De mens mag het echter niet te lang alleen maar bij de goede wil laten maar moet die zo gauw mogelijk aan het werk zetten, omdat de wil anders in de loop van tijd afkoelt, zijn spankracht verliest en uiteindelijk te zwak en machteloos wordt om een goed werk te volbrengen.

[2] Kijk, zolang het water in de pot kookt, kan men verschillende vruchten gaar koken en veranderen in licht verteerbare spijzen. Maar als het water in de pot lauw en tenslotte zelfs koud is geworden, lukt het met meer met het gaarkoken van de vruchten!                   ,

[3] De wil van een mens lijkt daarom op het kokende water in de pot. De liefde tot God en tot al het goede van het leven uit God is het ware vuur dat het levenswater in de pot aan het koken brengt. De gaar te koken vruchten zijn die werken en daden waar wij mee instemden, maar die wij nog niet hebben uitgevoerd. Vandaar dat wij ze juist in het water moeten doen zolang dat nog hard kookt, omdat ze anders rauw en onverteerbaar blijven en zo voor het leven geen nut hebben.

[4] Dus wat men wil, moet men ook doen. Anders blijft de, wil. Steeds een leugen tegenover het leven en uit de leugen komt in eeuwigheid geen waarheid voort!

[5] Waarheid is leven en de leugen de dood. Zoek daarom in alles de waarheid, zij is het leven en mijd de leugen in en buiten jezelf, want zij is de ware dood!

[6] Want wat heb je, als je je inbeeldt dat je iets hebt? Niets dan het onbeduidende van je verbeelding! En wat is dat? Kijk, het is niets en dit niets is de ware dood!

[7] Als je wilt bouwen en geen materiaal en geen bouwlieden hebt, hoe zal het huis dat je wilt bouwen er dan uitzien? Wel, het zal nooit vorm krijgen! Het materiaal zijn de daden en werken van een levende wil. De energieke wil zijn de bouwlieden. Die trekken uit jouw goede werken dan een echt huis op en dit huis is je ware leven in God, dat eeuwig en onverwoestbaar zal blijven staan. Maar met weinig moeite wordt geen huis gebouwd en zeker niet het levenshuis. Daarom moeten wij met alle ons verleende kracht bezig zijn, anders zou de bouw wel eens slecht kunnen vorderen.

[8] Toen Noach de ark bouwde, moet hij in het begin erg traag met het hem opgedragen werk begonnen zijn. Toen zijn tegenstanders dat merkten, vernielden zij 's nachts steeds wat hij overdag tot stand had gebracht. Pas vele jaren later begon hij dag en nacht aan de ark te werken en stelde daarbij wachters aan. Toen pas naderde de bouw met rasse schreden de voltooiing en zoals bekend, bood deze ten tijde van de grote vloed aan hen, die daarin waren, beschutting en redde hen van een zekere ondergang.

[9] Ik zeg je, dat wij nu eigenlijk allemaal zijn zoals Noach. De wereld met haar leugens en bedrog en al de daaruit voortkomende verleidingen is de eeuwigdurende vloed. Om daardoor niet verslonden te worden, moeten wij zo vlijtig mogelijk de opdracht voor het bouwen van de ark uitvoeren. Deze ark is de consolidatie van het leven van onze zielom daardoor het goddelijke, geestelijke leven in de ziel te behouden en uiteindelijk volledig te vormen.

[10] Als dan tenslotte de vloed van de lokkende, wereldse verleidingen zal verzinken in de diepte van haar leegheid, dan zal het goddelijke leven zich met alle kracht in en buiten de ziel manifesteren en in de zuivere en nieuwe levenssfeer in een vrijheid zonder weerga, zonder enige vijandige belager, een nieuw werk beginnen en daarmee in en met God de gehele oneindigheid van eeuwigheid tot eeuwigheid zegenen! -Begrijp je deze vergelijking?"

 

44 Ik ben de waarheid, de weg en het leven

 

[1] SUETAL is helemaal stom van verbazing en hij vraagt aan Julius: "Heer, het is niet te begrijpen waar deze mens die wijsheid vandaan heeft! Ik ken hem toch nog goed van de tempel en daar liet hij allerminst iets van wijsheid merken! Toen wij tesamen met hem uit Genezareth per schip hierheen zijn gebracht, was hij ten prooi aan een ontzettende razernij en zag hij er over 't algemeen niet menselijk uit. Sinds die tijd zijn er maar nauwelijks vier en twintig uur voorbij en nu is het niveau van zijn wijsheid zo hoog dat geen Salomo in al zijn wijsheid daarvan ooit ook maar gedroomd zou hebben! Vertelons toch, wat er met hem is gebeurd. Hoe werd hij zo verlicht van geest?" Hoe werd hij zo verlicht van geest?"

[2] JULIUS zegt: "Weten jullie dan niet dat bij God alle dingen mogelijk zijn? Pas datgene, wat hij jullie nu heeft gezegd, in de praktijk toe, dan zullen jullie zelf wel ondervinden hoe een mens in zo korte tijd zo'n graad van wijsheid kan bereiken! Ex trunco non fit Mercurius (Een boomstronk zal nooit een Mercurius worden) zegt reeds een Romeins spreekwoord; een stronk is onbeweeglijk en er is geen activiteit aan te bekennen, terwijl in de figuratieve godenleer van de Romeinen geen god zo druk bezig was als Mercurius. Met Mercurius wordt hier dus zeer druk bezig zijn bedoeld en met een boomstronk de grootst mogelijke passiviteit; daarom zal een boomstronk nooit een Mercurius worden. Het wijze woord zegt dan ook, dat je geheel en al bezig moet zijn om tot de ware wijsheid te komen, een andere bekende weg daarheen is er niet. Zij is niet net als een andere wetenschap te leren, maar is alleen maar te verkrijgen door het ware bezig zijn volgens de leer der wijsheid.

[3] Als jullie dus precies te weten willen komen, hoe Mathaël tot die wijsheid is gekomen waarover jullie je nu zo verbaast, dan moeten jullie zelf eerst in jezelf diezelfde weg vol inspanningen naar de wijsheid inslaan, anders is al jullie vragen tevergeefs en ook ieder antwoord op jullie vraag."

[4] SUETAL zegt: "Dat is allemaal goed en best, maar waar staat die weg goed herkenbaar aangegeven?"

[5] JULIUS antwoordt: "Het is nog geen middag en tot de avond is er nog ruimschoots tijd, in die tijd zullen jullie nog heel wat horen en meemaken en de weg zal jullie duidelijk worden uitgelegd. Overdenk nu echter wat je hebt gehoord, dan zal alles wat er nog volgt goed te begrijpen zijn. Hiermee zijn jullie nu ook vrij en zonder straf verklaard, maar heb nooit weer de neiging om je ooit tegen ons te keren, want dan zou het jullie wel eens slechter kunnen vergaan dan nu!"

[6] Na deze woorden doet Julius enige passen in onze, namelijk Mijn en Cyrenius', richting en vraagt Mij of de behandeling en het oordeel helemaal in orde was.

[7] En IK zeg: "Is je hart er tevreden over, dat wil zeggen, de innerlijke stem van de liefde in je hart? Wat zegt die?"

[8] JULIUS antwoordt: "Er heerst daarover de grootste tevredenheid en tevens echte zorg om deze mensen op de goede levensweg te brengen!"

[9] IK zeg: "Nu, in dat geval is alles helemaal in orde en zal er met deze mensen zeker veel goeds bereikt kunnen worden. Maar natuurlijk zullen zij nog menige kleine proef moeten ondergaan. Dat jullie hen in het vreemdelingenlegioen opnemen is goed, maar jullie moeten hun voldoende gelegenheid geven om op de onderkende heilsweg verder te kunnen gaan. De vijf, met Mathaël aan het hoofd, moeten jullie over het legioen verdelen. Zij zullen jullie allen in Mijn naam goede diensten bewijzen en in korte tijd hun innerlijke wijsheid op de juiste wijze toepassen. Maar voorlopig mogen zij zich niet in Galiléa ophouden, want het zal niet zo erg lang duren voor de tempel er lucht van krijgt dat zo'n zeven en veertig leden hem de rug hebben toegekeerd en door Herodes zal de tempel jacht op hen laten maken. Als ze echter niet in Galiléa en ook nergens anders gevonden worden, zullen de speurders onverrichter zake weer terugkeren. Men zal dan de zeven en veertig als verongelukt en verloren beschouwen en zich verder niet meer om hen bekommeren. Zo blijven jullie Romeinen buiten schot en door jullie de zeven en veertig ook en iedereen is zonder een leugen om bestwil geholpen!"

[10] CYRENIUS vraagt: "In Tyrus en Sidon zullen zij toch wel veilig zijn? Want daar zijn maar heel weinig Joden."

[11] IK zeg: "O ja, daar zijn ze veiliger dan in Galiléa, maar ze zouden nog veiliger zijn in Afrika of in een stad aan de Pontus Euxinus (Gastvrije zee, bijnaam voor de Zwarte Zee)."

[12] CYRENIUS zegt: "Prima, ik zal voor hen wel een deugdelijke plaats opsporen waar zij ongehinderd door de Joden kunnen blijven en mochten deze speurneuzen ook die kant uitkomen, dan hebben we nog wel middelen om hun neuzen ongevoelig te maken voor alle geuren!"

[13] JULIUS zegt: "Ik vind het echt jammer, vooral van die vijf, want het is werkelijk verbazingwekkend zo wijs als die zijn. Men zou door hen veel sneller het ware levensdoel kunnen bereiken dan wanneer men aan zichzelf wordt overgelaten."

[14] IK zeg: "Vriend, de enige wegwijzer, de enige weg en het enige doel ben Ik! Wie gaf aan de vijf, wat ze hebben? Ik alleen! Als Ik echter van vijf erg bezetenen in een oogwenk zeer grote wijzen kan maken, zal ik dat met jou, die niet zo bezeten bent, ook wel kunnen!

[15] Ik alleen immers ben de waarheid, de weg en het leven! Als je Mij hebt, waarvoor heb je dan deze vijf nog nodig?! Ja, zij moeten en zullen door Mij en slechts in Mijn naam de mensheid ook vele goede diensten bewijzen. Maar jij hebt hen niet nodig, temeer omdat er in het stadje Genezareth een Ebahl, een Jarah en zelfs een Raphaël is! Waar op aarde bestaat er op dit ogenblik een plaats die in geestelijk opzicht nog beter verzorgd is?

[16] Heb je de vraag van Suetal niet gehoord, die wilde weten, hoe en door wie of wat de vijf zo snel de grootste wijsheid bereikt hebben? Kijk, jij weet dat wel, maar voor de twaalf is dat nog een raadsel en voor jou beslist niet! Nu je echter weet wat de twaalf nog niet weten, hoe kun je de vijf dan voor bijna zo wijs houden als dat Ik ben?"

[17] JULIUS zegt een beetje bedremmeld: "Heer, de reden is, dat ik een beetje dom was. Maar nu is alles helemaal in orde en nu pas doet Uw voorschrift mij veel genoegen voor de zeven en veertig mensen en alles zal punctueel opgevolgd worden! Maar wilt U, o Heer, in Uw goddelijke genade mijn dommigheid door de vingers zien!"

[18] IK zeg: "Ik kan van jou niets door de vingers zien. Als je echter met en in jezelf weer in het reine bent, dan is wat Mij betreft ook alles in orde en zijn al je zonden kwijtgescholden.

[19] Maar ga nu en Iaat de twaalf mensen brood, wijn en zout brengen, want ook zij hebben al twee dagen lang nauwelijks meer gegeten dan een mug! Tot nu toe heeft alleen Mijn wil hen op de been gehouden, maar nu de gelegenheid daar is, moeten ze ook op natuurlijke wijze met spijs en drank gesterkt worden en zo gebeure het!"

 

45 De genezing op de gezegende weide

 

[I] Als Julius Mij dat hoort zeggen gaat hij eerst snel naar onze gastheer Marcus die met de zijnen druk bezig is een goed middagmaal klaar te maken en legt hem Mijn opdracht voor. Daarop gaat Marcus snel naar de provisiekamer, die nu niet leger wilde worden, neemt een groot heel brood en een beker zout en Iaat door zijn beide zonen twee grote kruiken wijn halen, waarop alles zo sne1 mogelijk naar de twaalf gebracht wordt.

[2] Zodra die het brood en de wijn zien, krijgen ze ook meteen een geweldige honger en JULIUS zegt tegen hen als hl] hun geeuwhonger. bemerkt: "Dat jullie erge honger hebben, weet Ik, maar .als je gezond wilt blijven, eet dan nu niet te schielijk, maar neem er de tijd voor, dan zal het Jullie goed bekomen!"

[3] De TWAALF zeggen: " Ja, ja, vriendelijke heer, wij zullen ons wel met mate beheersen!" Maar desalniettemin laten ze in een oogwenk een groot brood en ook de wijn en het zout verdwijnen en vragen dan om meer.

[4] Maar JULIUS zegt: "Vrienden, dit is voldoende als  voorgerecht het uitgebreide middagmaal komt toch al gauw, waarbij Jullie ook met overgeslagen zullen worden."

[5] SUETAL zegt: "Ja, ja, heel goed, voor de ergste honger voldoet het; pas bij het middagmaal zullen wij onze honger stillen! Maar, heer en edele mensenvriend, wij hebben niets om het de gastheer te kunnen vergoeden!"

[6] JULIUS zegt: "Jullie zijn nu Romeins burger en behoeft Je er met meer om te bekommeren wie de rekening voor jullie zal betalen! Want een Romein is nog nooit iemand een rekening schuldig gebleven en de gastheer is door ons vooraf voor vele jaren schadeloos gesteld. Wij kunnen hier nog een vol jaar te gast blijven en.dan heeft hij er nog groot voordeel aan. Maak je er dus nu niet druk over wie tenslotte de rekening zal betalen.

[7] De TWAALF zeggen: "Broeder, dat is andere taal dan in onze tempel, waar men haast niets te eten krijgt maar des te meer moet vast.en en bidden. Maar de hoge heren vasten en bidden weinig en verteren Iedere dag een hoeveelheid aalmoezen en offers ter meerdere ere van Jehova, terwijl de jonge tempeldienaars Pro populo (voor het volk) vasten moeten tot de botten in hun ledematen haast beginnen te knorren! O, waarom zijn wij al niet veel eerder Romeinen geworden?! Daar. vindt je alles: Wijsheid, goedheid, rechtvaardigheid, strengheid waar nodig, en aan brood en wijn schijnt geen gebrek te zijn! Met huid en haar en lijf en ziel willen wij Romeinen zijn! Lang leve Rome en al zijn gezagsdragers!"

[8] JULIUS zegt: "Heel goed, huidige vrienden! Jullie zijn goed van zin, hoewel daar nog begrijpelijk veel eigenliefde in schuilt. Dat zal hopelijk met de tijd wel verdwijnen. Maar vandaag zullen jullie nog bijzondere dingen zien en horen, daar zullen jullie veel aan hebben! -Maar vraag niet te veel, jullie moeten luisteren en kijken, de uitleg krijgen jullie vanzelf wel!"

[9] De twaalf zijn daardoor nieuwsgierig geworden en vragen zich onder elkaar af wat de hoge Romein toch wel bedoeld mocht hebben met te zeggen, dat zij op die dag nog heel veel buitengewoons zouden horen en zien, waarvan zij veel zouden kunnen leren, en dat alles in zekere zin vanzelf duidelijk zou worden! Wat zou dat kunnen zijn?

[10] De praatgrage SUETAL zegt: "Nou, wat zal dat dan wel zijn? Hebben jullie nooit over de Olympische spelen van de Romeinen gehoord? Waarschijnlijk gaan ze hier zoiets op touw zetten. Omdat wij nu zelf Romeinen zijn, mogen wij daar aan deelnemen en daarbij waarschijnlijk veel zien en horen, wat ons goed van pas zal komen. Dat zal het zijn en iets anders zeker niet."

[11] Een ANDER van de twaalf zegt: "Dat denk ik niet. Jullie acht weten nog lang niet wat ik weet, want jullie komen uit het zuiden en weten weinig van wat zich allemaal in korte tijd bij de Galileeërs heeft voorgedaan. Jullie weten, dat ik en nog drie anderen uit de bergachtige omgeving van Genezareth samen met jullie zijn opgepakt wegens deelname aan jullie pogingen tot opruiing en hiernaartoe zijn gebracht. Nauwelijks drie dagen voor jullie aankomst hebben in Genezareth ongehoorde gebeur­tenissen plaatsgevonden. Daar kwam de door de Romeinse hoofdman eerder genoemde wonderheiland uit Nazareth en genas slechts door zijn goddelijk, almachtige woord alle zieken, die, met wat voor kwalen dan ook behept, daarheen waren gebracht!

[12] Ik heb zelf een broer, die nu de erfgenaam thuis is. Hij was door de jicht als een soort knol kromgetrokken, hij kon niet liggen of zitten, en van staan was natuurlijk helemaal geen sprake. Wij hielden hem in een hangende korf die met zacht stro was opgevuld. Vaak huilde hij dagenlang, door de ergste pijnen gefolterd, waarna hij dan meestal zo volkomen zijn bewustzijn verloor, dat hij er als een dode uitzag. Alles wat je maar kunt bedenken werd geprobeerd om hem te genezen, zelfs het water van de bron van Siloam -alles echter tevergeefs.

[13] Toen wij ook bij ons in de bergen hoorden dat de beroemde heiland uit Nazareth zich in Genezareth ophield en alle zieken genas, bracht ook ik met mijn knechten en muildieren mijn broer met onvoorstelbare moeite naar Genezareth. Toen wij daar na al die inspanning aankwamen, zei men echter dat de heiland een bergtocht had ondernomen en dat men niet wist wanneer en of hij nog terug zou komen. Daar stond ik nu als een pilaar naast mijn jammerende broer, begon van droefheid zelf te huilen en bad God uit de grond van mijn hart of Hij een einde zou willen maken aan het bittere lijden van mijn arme broer, omdat ik niet het geluk had gehad de wonderheiland nog aan te treffen. Ik, als eerstgeborene, legde de gelofte af hem al mijn erfrechten af te staan en hem zonder eerstgeboorterecht mijn leven lang te dienen, als hij genezen kon worden.

[14] Wel, al gauw daarna kwamen knechten uit de grote herberg de straat op naar mij toe en zeiden dat de genoemde heiland alle kreupelen, waaronder er veel waren zoals mijn broer, in een oogwenk op een dergelijke wijze had genezen, dat zij er daarna uitzagen alsof hen nooit wat had gemankeerd! Maar deze heiland was met zijn leerlingen, de heer des huizes en nog anderen uit het huls en uit deze plaats, de hoge berg opgegaan, die nog nooit eerder door een stervel mg was beklommen omdat deze veel te steil was. Hij zou wel terugkomen, maar wanneer, dat wisten  zij niet. Dat was nu ook niet belangrijk, want deze helland had een weide gezegend en ik hoefde mijn broer slechts gelovig op deze gezegende welde neer te leggen en dan zou het beter met hem gaan.

[15] Ik vroeg meteen waar die gezegende weide was. De knechten wezen haar aan en direkt droeg ik mijn broer naar de genoemde welde en legde hem daar op het gras. Wel, op het moment dat mijn zieke broer in aanraking kwam met de weide, begon hij zich heel behaaglijk uit te rekken, Alle pijn was als in een zucht verdwenen en in een paar tellen was .mijn broer net zo gezond als ik! Voorheen was hij slechts vel over been en ik verzeker jullie, hij stond zo goed doorvoed naast mij, dat ik ml] nu nog verbaas over die onvoorstelbare verandering!

[16] Maar ik hield toen ook mijn gedane gelofte en gaf mijn broer, die nu zeer gelukkig en godvrezend is, alles en deed graag al het werk voor hem ook dat van de minste van mijn vroegere knechten, hoewel mijn goede en dankbare broer mij daar steeds van afhield."

[17] Maar ik was zo nog maar enige dagen knecht bij mijn broer, die jullie hebben gezien en gesproken, toen jullie bij ons kwamen en er eigenlijk de oorzaak van waren dat ik en nog drie knechten van mijn broer ons nu hier bevinden, gelukkigerwijs als onschuldigen.

[18] Hiermee wilde ik jullie eigenlijk alleen maar opmerkzaam maken op de beroemde, wonderbaarlijke heiland uit Nazareth, waarover jullie, volgens jullie eigen mededelingen, toch ook hier en daar al wat hebben gehoord!

[19] Wel, te oordelen naar de vraag van de hoofdman uit Genezareth, die ik heel goed ken, denk ik -wat ook duidelijk. blijkt uit de genezing van de vijf bezetenen -dat die wonderheiland uit Nazareth nu hier is en zijn werk doet.

[20] De hoofdman heeft ons dus met dat, wat wij zullen zien en horen, zeker opmerkzaam willen maken op daden en gesprekken van de won­derbaarlijke heiland en geenszins op de ruwe Romeinse Olympische spelen, waaruit zeker geen bijzondere wijsheid.te halen is en waarvan.de hoofdman zelf geen al te grote vriend schijnt te zijn! - Hoe denken jullie daarover?

 

46 Suetal vertelt over de invloed van de wonderheiland

 

[1] SUETAL zegt: "Daar zou je wel eens helemaal gelijk in kunnen hebben! Zo zal het beslist in elkaar zitten en ik begin nu razend nieuwsgierig te worden naar de persoonlijke kennismaking met deze beroemdste van alle genezers. Ik wilde weliswaar zoëven tegen de hoofdman niet te veel zeggen toen hij ons vroeg naar deze wonderbaarlijke man, maar geloof me, heel Samaria en heel Sichar zijn er vol van! In Sichar houdt men hem zonder meer voor een mens waardoor de goddelijke geest volledig werkzaam is! En dat, sta me toe dat ik het zeg, is toch werkelijk ook niet gering te noemen!

[2] En wat denk je van de tempel! De hoge heren breken zich het hoofd erover hoe zij zo'n heiland uit de wereld zouden kunnen helpen. Maar als hij zulke krachten tot zijn beschikking heeft met daarbij de zichtbare vriendschap van de hoogste Romeinse machthebbers, kunnen alle tem­peldienaars etter en bloed zweten maar uiteindelijk toch nog minder tegen hem uitrichten dan een mug tegen een olifant!

[3] In het voorjaar moet hij al een keer in de tempel zijn geweest en deze met touwen en gesels gezuiverd hebben van alle wisselaars en duivenverkopers. En het moet nog maar nauwelijks een kwart jaar geleden zijn dat deze heiland begonnen is naam te maken!

[4] O, men vertelt in heel Judéa al de wonderlijkste dingen over hem! Het gewone volk, dat door de tempel erg dom wordt gehouden, gelooft dat hij dat doet door de kracht van Beëlzebub, zoals men de overste der duivels noemt. De meer ontwikkelden houden hem voor een groot profeet; Grieken en Romeinen houden hem voor een magiër .

[5] De mensen uit Sichar vereren hem zelfs al als een God, wat ook al met sommige Grieken en Romeinen het geval is! En ik durf te wedden dat ook deze Romeinen hem daarvoor aanzien, want zij hechten nog steeds veel waarde aan het oude gezegde Non exsistit vir magnus sine afflatu divino (Er bestaat geen groot man zonder een vleugje van het goddelijke). Dat heeft in ieder geval het voordeel dat zij ten opzichte van mensen die blijk geven hoogstaand en intelligent te zijn, beslist niet vijandig zijn en hen altijd met raad en daad ter zijde staan en dat schijnt ook hier duidelijk het geval te zijn.

[6] Maar als hij alleen maar bijzondere, menselijke kracht mocht hebben, kan hij maar beter niet te vaak naar Jeruzalem gaan om de tempel te reinigen! Want dan zou hij daar wel eens het onderspit kunnen delven. Hij kan dan nog zo'n groot profeet of tovenaar zijn, lang kan hij zich toch niet tegen al die helse intriges en voortdurende vervolgingsplannen blijven beschermen en hij zal hen tenslotte ellendig ten prooi vallen.

[7] Kortom, wie de tempel niet rechtstreeks met bliksem, donder en zwavelregen uit de hemel aanvalt, richt weinig of niets tegen de tempel uit!"

[8] De VORIGE SPREKER uit de bergen van Genezareth zegt: "De tempel zal tegen hem niet veel doen! Want nu de hoge heren hem de tempelreiniging niet hebben aangerekend en hem niet hebben gegrepen, zou dat een tweede maal ook wel eens moeilijk kunnen gaan, want toen moet zijn wil toch wel geheel vervuld geweest zijn van een waarlijk goddelijke kracht! En waar dat het geval is heeft iedere menselijke kracht zo goed als niets in te brengen!"

[9] SUETAL zegt: "Vriend, dat begrijp je niet helemaal! Weet je, toen hij omstreeks Pasen de tempel op de beschreven manier reinigde, werd de tempel door dat voorval verscheidene honderden ponden zuiver zilver en goud rijker. Wel, op die manier mag hij best iedere dag de tempel moreel schoonmaken, dan zullen de hoge tempelheren hem geen noe­menswaardige hindernissen in de weg leggen! Maar als hij ook maar één keer de tempel zelf en zijn ongehoorde bedriegerijen aanpakt, zul je wel eens zien wat hem te wachten staat! Heus, ik zou dan niet graag in zijn schoenen staan!

[10] Hoe lang is het nu geleden dat men de beroemde profeet Johannes, die een tijdlang aan de Jordaan doopte en zijn boetepreken hield, zo vlug aan zijn eind hielp, terwijl hij zelfs onder bescherming van Herodes stond! De tempel stookte ongemerkt de slechte moeder van de schone Herodias op en Herodes werd daarop zelf moordenaar van zijn beroemde beschermeling. De tempel heeft de beschikking over ontelbare middelen om een gevaarlijk geacht mens te vervolgen en maar zelden hebben die geen succes.

[11] De geheime intriges van de tempel gaan zo ver, dat zelfs de Romeinen daar een zeker respect voor hebben. Er is al wel veel van uitgelekt, maar wat heb je daaraan als men deze kerels niets aantoonbaars ten laste kan leggen?"

 

47 De afgrond der leugen

 

[1] Nu stapt MATHAËL, die dit gesprek van enige afstand heeft beluisterd, naar de twaalf toe en zegt: " Jullie zijn nog erg aan de aarde gebonden mensen en vooral jij, Suetal, met je zeven collega’s. Jullie hebben nog niet het geringste vermoeden van wat hier aan de hand is!

[2] De heiland uit Nazareth is hier. Ja, hier is Hij, - maar wie Hij is, daarvan hebben jullie helemaal geen idee en daarom vertellen jullie irritant domme dingen over Hem en Zijn daden!

[3] Een betrouwbaar mens behoort echter slechts de waarheid te spreken. Als hij deze niet kent, moet hij zwijgen, zoeken en onderzoeken. En als hij de waarheid heeft gevonden, moet hij spreken! Want, wie spreekt zonder de waarheid te kennen, liegt, ook al spreekt hij toevallig de waarheid!

[4] Er behoort nooit een leugen over de tong van een waar mens te komen, want door de leugen getuigt de ziel van zichzelf dat zij nog in de dood en niet in het leven wandelt!

[5] Wie dus geniet van een leugen, kent nog lang niet de waarde van h.et leven, want leven en waarheid zijn éen! Pas de waarheid maakt de ziel vrij en opent voor haar wezen, bestaan en werken de oneindigheid van God.

[6]  Maar als je denkt en spreekt zoals ik dat nu hoorde, getuig je openlijk van jezelf dat je ziel in plaats van in de grote tempel van licht en waarheid slechts in een varkensstal woont!

[7] Wat is het nut van veronderstellingen als men geen kennis van zaken heef~? Hoofdman Julius uit Genezareth gaf jullie toch zo wijs te kennen dat jullie va~daag nog van alles zullen zien en horen, en zelfs dat jullie daar beter met zoveel over moeten vragen, maar alles liefdevol in jullie harten op moeten nemen en ernaar moeten handelen, dan zou de uitleg wel vanzelf komen! En de hoofdman heeft daarmee juist en waarachtig gesproken!

[8] Houd daarom op met al dat overbodige, onwaarachtige heen en weer praten, let weloveral goed op en neem het op in je hart, dan zullen jullie daar in korte tijd meer, aan hebben dan wanneer jullie jarenlang leugens tegen elkaar vertellen in de mening de waarheid te spreken!

[9] Vragen is weliswaar beter dan iets uitleggen wat men zelf niet kent maar als men vraagt, moet men weten aan wie men vraagt en waarom men vraagt. Anders is iedere vraag net zo goed onzin als een uit de lucht gegrepen, leugenachtig antwoord.

[10] Want door de ervaring moet ik in mijzelf de volle overtuiging hebben dat degene aan wie ik een vraag stel, mij de waarheid kan vertellen. Tevens moet Ik vooraf zelf nauwgezet doordacht hebben of dat, wat ik iemand vraag, geen onzin is, anders verraad ik door de vraag ófwel mijn grote domheld of mijn, geheime, kwade zin! Onthoudt deze levensregel goed, dan zullen jullie in Ieder geval als bescheiden mensen met beide voeten op de grond staan!"

[11] SUETAL zegt een beetje .kwaad:,,"Maar beste vriend Mathaël, je geeft ons hier een soort standje, terwijl er naar onze mening niemand is die je daarom heeft gevraagd! Je raad is wel goed en waar maar er ontbreekt een zekere vriendelijkheid aan en hij maakt daarom op ons absoluut net die indruk, die hij gemaakt zou hebben als hij wat vriendelijker was geweest. Wij zullen hem wel opvolgen, omdat wij het waarachtige ervan inzien, maar ondanks dat zijn wij toch van mening dat de waarheld, als ze wat vriendelijker wordt gebracht net zo waar blijft!

[12] Kijk, twee en twee is samen vier! Dat is een waarheid en dat blijft het toch ook wel als het met een vriendelijk gezicht wordt gezegd!? Stel dat Ik een blinde leid, is het dan hetzelfde of ik hem op pijnlijke wijze vasthoud, of da ik de arme drommel op zachtzinnige wijze op de goede weg begeleid? Mij lijkt de zachtzinnige begeleiding van een blinde beter Want als ik hem te pijnlijk vasthoud, zal hij zich trachten los te worstelen uit mijn handen en wie weet of hij niet juist op dat ogenblik, waarop hij zich aan mijn te sterk drukkende handen ontworstelt, valt en zich ernstig verwondt!? Als ik hem echter op een zachte manier heb vast­gehouden en geleid, zullen wij opgewekt en vrolijk het doel bereiken. - Heb ik gelijk of niet?"

[13] MATHAËL zegt: "O ja, als de omstandigheden het veroorloven, maar als je een blinde aan de rand van een afgrond ziet staan en tevens ziet dat je hem kunt redden door hem met een stevige greep te pakken en weg te rukken, zul je dan ook vooraf eerst met jezelf overleggen hoe hard of hoe voorzichtig en zacht je hem zult aanpakken?"

[14] SUETAL zegt: "Ja, waren wij hier dan geestelijk al zo dicht bij een dreigende afgrond?"

[15] MATHAËL antwoordt: "Beslist, anders zou ik jullie niet zo stevig hebben vastgepakt! Want kijk, alles wat een leugen uitlokt en daarom zelf al leugen is, ook al is dat voor de lichamelijke mens nog zo gering, is voor de ziel al een afgrond naar de dood!

[16] Ben klein, haast onmerkbaar leugentje is voor de ziel veel gevaarlijker dan een grove en er dik bovenop liggende leugen! Want op een grove leugen zul je zeker niet ingaan, maar zo'n heel klein en onmerkbaar leugentje zal als een waarheid je aanzetten om wat te doen en je heel gemakkelijk aan de rand van het verderf brengen. Maar dat ziet alleen degene wiens geestelijke oog is geopend! Daarom hoef je niet kwaad te zijn omdat ik je wat steviger heb aangepakt, want er sloop zo'n klein leugentje als een giftige adder bij jullie rond. Ik en mijn vier broeders zagen dat zeer duidelijk en daarin kun je de oorzaak van mijn wat onzachte ruk nu zoeken. -Is dat nu duidelijk?"

[17] SUETAL zegt: "Ja, als dat het geval is, dan ziet jouw wat onzachte optreden tegen ons er natuurlijk heel anders uit en daar kan ik verder niets meer tegenin brengen. Natuurlijk, geestelijke omstandigheden zien wij weliswaar niet en wij moeten van jou geloven dat het zo is, maar wij erkennen dat jij heel overtuigende argumenten hebt en geloven daarom wat je zegt. Maar waar moeten wij twaalf dan over spreken? Niets zeggen is toch wel verdraaid vervelend en aan onze waarheid mankeert nog wel het nodige."

[18] MATHAËL zegt: "Vriend, als je in een stikdonkere nacht door een dicht bos in de bergen moest gaan en je wist dat dit bos rijk aan steile hellingen en gapende afgronden was, zou het dan niet beter voor je zijn om te blijven staan en het daglicht af te wachten, dan bijvoorbeeld een dwaallicht te volgen en daarmee in een afgrond te storten? Het is natuurlijk ook niet prettig om in een dicht bos in de bergen te overnachten, maar zeker toch veel beter dan verder te wandelen over een bodem die je bij iedere volgende stap de dood kan brengen! -Wat denk je daarvan?"

[19] SUETAL zegt: "Weet je, met jou is eigenlijk helemaal niet verder te praten, want je hebt altijd gelijk en daar is niets tegen in te brengen. Daarom zullen wij ons wel aan je raad houden en dan zul je zeker niets meer op ons aan te merken hebben."

 

48 Mathaël spreekt over wet en liefde

 

[1] MATHAËL zegt: "O, er is nog iets, en dat is tamelijk belangrijk!

[2] Als je jezelf ergens toe moet dwingen en het bepaald niet alleen uit liefde doet, laat het dan en doe intussen wat je uit liefde wilt doen. Want wat een mens niet geheel uit liefde doet, heeft voor zijn leven weinig waarde, want de liefde is de eigenlijke bouwsteen van het leven, zij is het oorspronkelijke leven zelf.

[3] Daarom is wat de liefde grijpt, door het leven gegrepen en wordt een deel van het leven. Wat de liefde echter niet grijpt, en wat de mens alleen doet omdat hij vreest voor eventuele kwade gevolgen, of vanwege het beetje hoogmoed dat hij heeft om bij de andere mensen voor wijs aangezien te worden, dat wordt geen deel van het leven maar van de dood, omdat het geen bouwsteen van het leven in zich had maar een bouwsteen van de dood!

[4] Ik zeg je: leder nóg zo wijs voorschrift heeft niet het leven, maar de dood tengevolge als de mens het niet uit liefde opvolgt. En de meest wijze raad lijkt op een zaadje, dat in plaats van op de goede aarde op een rots viel, waar het verdort en vervolgens onmogelijk een vrucht kan opleveren.

[5] Ik zeg jullie dit, omdat ik het zó zie: Alles in de mens is dood, behalve de liefde! Laat jullie liefde daarom volledig over jullie gehele wezen heersen en voel de liefde in iedere vezel van je wezen, dan bezit je in jezelf de overwinning over de dood en wat dood in jullie was, is door je toegevoegde liefde overgegaan in het onvernietigbare leven. Want de liefde, die zichzelf voelt en zich door dit gevoel ook herkent, is het leven zelf, en wat in haar overgaat, gaat ook in het leven over!

[6] Al zou je mijn raad nóg zo precies opvolgen, dan zou je daar weinig aan hebben als je dat alleen maar terwille van de daarin aanwezige waarheid zou doen en omdat je voor kwade gevolgen zou moeten vrezen als je er geen rekening mee hield. Dat alles zou op deze manier voor jullie zielen niets opleveren. Het is echter heel wat anders als liefde en waarheid zich verbinden en dan samenwerken. Dan schept de liefde, uit en in het licht der waarheid, steeds een nieuw en volkomener leven in en uit zichzelf, totdat het volkomen gelijk is aan dat van God!

[7] De liefde of de geest van God in de mensen is wel in principe een evenbeeld van God, maar naar de volledige, daadwerkelijke gelijkheid aan God moet zij pas toegroeien op de manier die ik jullie nu heb verteld. - Begrijpen jullie dit?"

[8] SUETAL antwoordt nu met een opgewekt gezicht: "Bij God, de almachtige! Jij bent waarlijk een van de grootste profeten, want zo waarachtig, zo verstandig en zo wijs heeft nog geen profeet tot zijn volk gesproken! In jouw pink heb je meer volmaakt leven dan wij allen bij elkaar in ons hele lichaam, of liever gezegd in al onze zielen bij elkaar. Ja, ja, zo is het, broeders! Door Mathaël spreekt waarlijk een goddelijke geest en wij kunnen God nooit genoeg danken dat Hij ons zo wonder­baarlijk, mag men wel zeggen, bij elkaar heeft gebracht! O, als jouw wijsheid al zo aanzienlijk groter is dan de onze, hoe groot moet die van de ons nog onbekende heiland uit Nazareth dan wel zijn?!"

[9] MATHAËL zegt: "Wat schittert zo helder in een aan een grassprietje hangende dauwdruppel?

[10] Zie, het is het beeld van de zon dat in de doorzichtige druppel zo wonderbaarlijk helder glanst! Maar het beeld van de zon glanst met alleen, het werkt ook! In het midden van de druppel concentreert zich het licht van het beeld van de zon, de druppel krijgt in zijn centrum een grote levenswarmte, lost zichzelf tenslotte in deze levenswarmte helemaal op in het levenselement en geeft het met de dood worstelende plantje op die manier leven. Daarom is het beeld in de druppel echter nog lang niet de zon zelf, maar slechts een afbeelding daarvan voorzien van een deeltje met dezelfde kracht en uitwerking als die van de werkelijke, grote zon!

[11] Kijk, zo'n verschil bestaat er ook tussen mij en de heiland uit Nazareth! Hij is de levenszon zelf en in mij, als dauwdruppel, heerst nu wonderbaarlijk helder de kleine afbeelding van die eeuwig werkelijke, grote zon waaruit talloze myriaden van zulke druppeltjes, zoals wij, hun heilige levensvoedsel opzuigen. -Begrijp je dat?"

[12] SUETAL zegt: "O God, dat is een heilig verheven taal! Vriend, je bent al meer dan een druppel, je bent een hele zee! O, zo ver zullen wij allen het nooit brengen, het is te aangrijpend groot, heilig en verheven! Maar onder zulke omstandigheden en te zeer goddelijke verhoudingen, wagen wij het als nog veel te grote zondaars niet, hier te blijven, want deze plaats begint steeds heiliger en heiliger te worden!"

[13] Dan beginnen ook de andere elf heel deemoedig te spreken en willen zich ook steeds verder terugtrekken, maar Julius laat dat niet toe.

[14] Maar SUETAL zegt: "Heer toen eertijds Mozes op de berg naar het brandende braambos ging om te zien wat daarmee was, sprak een heldere stem uit de vlam: 'Mozes, trek je schoenen uit, want de plaats waar je staat is heilig!' Volgens wat er nu zo overduidelijk gezegd is, is datgene nu hier, wat Mozes op de berg aantrof. Daarom is ook déze plaats heilig en wij zondaars zijn niet waard deze te betreden!"

 

49 Gods beeldspraak bij Mozes

 

[1] MATHAËL, die er naast staat, zegt nu op verzoek van Julius, die Suetal geen antwoord wist te geven: "Wie zegt er dan tegen jullie of je het waard bent deze plaats te betreden, of dat je het niet waard bent? In welk wijsgerig boek staat dan geschreven, dat er ooit een zieke geen dokter waard is? Luister, die gedachte van jullie is afkomstig van de schaapswijsheid van de tempel, die ook iemand die met een ongewijde hand de drempel van het allerheiligste aanraakt, straft door zijn handen in het vuur te laten branden! Maar als de hoge Farizeeën tegen rijkelijke betaling heimelijk in datzelfde allerheiligste elke dag vreemdelingen rondleiden en hun alles laten zien en geschiedkundig uitleggen, dan worden de handen van die vreemden heus niet in het vuur gehouden!

[2] Wat wilde God eigenlijk aan Mozes duidelijk maken, toen Hij hem zijn schoenen uit liet trekken?

[3] Wel, God zei daardoor tegen Mozes: 'Maak je los van het lichamelijke en zinnelijke, gebruik je wil om je te distantiëren van de oude vleselijke Adam en sta als een zuiver geestelijk mens voor Mij, anders kun je Mijn stem niet horen en Ik kan je niet tot leider van Mijn volk maken!'

[4] Maar wat betekende dan het beklimmen van de berg?

[5] Kijk, Mozes vluchtte voor de vervolging van de Farao omdat hij een hoge beambte van de koning had vermoord, die voor de koning haast een zoon was.

[6] Mozes stond hoog aangeschreven bij de Farao, zodat het zelfs zeer de vraag was of hij niet net als Jozef de heerschappij over Egypte zou krijgen en zo zijn volk zou verheffen.

[7] Dit omhoog streven toonde God hem in de woestijn door het beklimmen van de berg, waarvan hij de top echter niet bereiken mocht, want dat verhinderde hem het brandende braambos.

[8] En in onze woorden werd er verder gezegd: 'Je zult wel de redder van Mijn volk worden, maar niet op de wijze zoals jij dat denkt, maar zoals Ik, jouw God en jouw Heer, het voor je zal uitstippelen!

[9] Jij zult geen koning van Egypte worden en Mijn volk dat Ik tot nu toe in deemoed voor Mij heb opgevoed, zinnelijk, zelfingenomen en arrogant maken, maar het volk moet het land verlaten en met jou deze woestijn intrekken! Daar zal Ik het volk wetten geven en Ik Zelf zal heer en leider van dit volk zijn en als het trouw aan Mij zal blijken te zijn, zal Ik het land van Salem geven, waar in de beken melk en honing stroomt!'

[10] Kijk, in de zin van de beeldspraak van toen, wilde God tegen Mozes zeker niet zeggen dat hij zijn voetbekleding werkelijk af moest leggen, maar dat hij de oude Adam ofwel de begeerlijkheid van de uiterlijke, zinnelijke mens af moest leggen. Want die staat in dezelfde verhouding tot de eigenlijke levensmens net zo, als de schoenen aan de voeten van een mens, die ook het onderste, uiterste, laatste zijn en het eerste zijn wat men kan missen.

[11] De plaats die God heilig noemt, slaat op de toestand van de ziel, die zeer deemoedig moet zijn omdat deze anders niet kan bestaan voor het aangezicht van de eeuwige liefde, want dat is een waar vuur der levenselementen.

[12] De brandende doornstruik is een teken dat de weg van de profeet met veel dorens bezaaid zal zijn. Maar zijn grote liefde tot God en zijn broeders, die zich als een vlam boven en door de gehele doornstruik laat zien, zal de punten van de dorens verzengen en daarna het gehele, stekelige struikgewas verteren en een pad zonder dorens banen.

[13] Kijk, dat is de betekenis van dat, wat je daarnet geciteerd hebt! Als je dit weet, hoe kun je dan een aardse plaats meer of minder heilig noemen?

[14] Trekken jullie ook je wereldse schoenen geheel uit en deemoedig je in alle levensopzichten, dan zullen jullie ook net zo waardig hier staan als wij. Want wij allen zijn hier als mensen geheel gelijk voor God en voor de Ene die hier is, en niemand wordt voorgetrokken boven de anderen!"

[15] Nadat SUETAL deze woorden van Mathaël heeft gehoord, zegt hij: " Ja, als je eenmaal zo boordevol wijsheid zit, kun je wel heel makkelijk zonder vrees zijn. Een ziende kan nu eenmaal gemakkelijk voorwaarts gaan, maar een blinde moet vooraf steeds uitzoeken of zijn volgende stap wel veilig is en ondanks alle voorzichtigheid en onophoudelijk onderzoekende behoedzaamheid, stoot men toch altijd ergens tegenaan. Maar als je een wegwijzer hebt, zoals jij, beste broeder Mathaël, er een bent, dan kan men als stekeblinde ook nog vooruitkomen! 0, nu blijven we wel, en verheugen ons buitengewoon zo spoedig mogelijk nader kennis te maken met hem, waarover jij om voor de hand liggende redenen zo'n uitstekend getuigenis hebt gegeven!"

[16] JULIUS zegt, terwijl hij Mathaël vriendelijk de hand drukt: "De Heer zij eeuwig dank, die jou en je vier broeders zo geweldig heeft genezen! Wat heb ik nu al niet allemaal van je geleerd en zo helder en goed begrijpelijk, en ik merk bij mijzelf dat het in mijn ziel nu behoorlijk begint te dagen en als dat zo door gaat, hoop ik binnenkort ook in jouw voetspoor te treden!"

[17} MATHAËL zegt: "Iets anders zou ook helemaal niet kunnen! Want er is maar één God, één leven, één licht, één liefde en maar één eeuwige waarheid; ons leven hier op aarde is de weg erheen. Uit de liefde en uit het licht zijn wij door de wil van de eeuwige liefde in God voortgekomen om een zelfstandige liefde en een zelfstandig licht te worden; dat kunnen wij, dat moeten wij!

[18] Maar hoe? Kijk, geëerde broeder: alleen door de liefde tot God en door haar nooit aflatende werkzaamheid! Want onze liefde tot God is de liefde van God Zelf in ons en deze leidt onze ziel in de steeds verhoogde bedrijvigheid van het ware, eeuwige leven, dat op zichzelf de algehele waarheid en het helderste licht is. Als het dus in een mensenziel begint te dagen, dan is zij al dicht bij het eeuwige levensdoel en kan onmogelijk meer anders dan het doel van het eeuwige leven bereiken en dat is alles wat het volmaakte leven in alle vrijheid en totale zelfstandigheid ooit kan bereiken!

[19] Wees daarom blij en opgewekt, geëerde broeder, weldra zal ook uw ziel datgene te zien krijgen, wat de mijne nu in steeds helderder licht ziet! Pas als het volledig dag is in uw ziel, zult u de grootte beseffen van Diegene, die u nu nog met enige schroom de 'Heiland van Nazareth' noemt.

[20] Als mens is Hij u en mij gelijk -maar Zijn geest1 Die doordringt met Zijn kracht en met Zijn licht de eeuwige oneindigheid! -Heeft u, geëerde broeder, mij begrepen?"

[21] JULIUS zegt, tot tranen bewogen: "Ja, beste en eigenlijk veel hoger dan ik staande broeder. Waarlijk, van liefde zou ik je haast dooddrukken en de Heiland Jezus uit Nazareth kan ik nu zonder tranen van liefde helemaal niet meer aankijken en ik begrijp nu pas de grote liefde van dat meisje, dat bijna niet meer bij Hem is weg te slaan!"

[22] SUETAL zegt: "Goddank, nu zal het niet zo moeilijk meer zijn hem te herkennen! Wij hoeven alleen maar te kijken bij wie dat bepaalde meisje zich bevindt, die zal het zijn!" -Daar letten zij op.

 

50 De twijfel der twaalf

 

[I] Maar op Mijn verzoek liep Jarah nu bij Raphaël en Josoë en sprak met hen over de plotseling tot uiting gekomen wijsheid van Mathaël, en dat verdubbelde de onzekerheid van de twaalf over Mijn identiteit. Daarbij stelden zij zich de heiland voor als een man, terwijl er zich met Jarah zo gezien slechts twee knapen van ongeveer 12 - 14 jaar oud bezig hielden, en daardoor begrepen de twaalf er niets van. EEN van de hen zegt daarom tegen Suetal: "Vriend, wat ons betreft heb je dit keer wat te vroeg gejuicht! Het meisje is waarschijnlijk een dochtertje van de bekende waard Ebahl uit Genezareth, want wij bergbewoners uit dat gebied hebben haar, als wij in die plaats wat te doen hadden, al vaker in de herberg gezien. Zij loopt nu tussen twee knapen die waarschijnlijk zonen zijn van de opperstadhouder. Geen van deze twee knapen zal de heiland uit Nazareth zijn. Maar nu is de vraag: Wie is het dan? Ik zeg je, broeder , met onze wijsheid komen we daar zeker niet uit. Voorlopig kunnen we dus maar beter zwijgen!"

[2] SUETAL zegt: "Ik ben het helemaal met je eens. Volgens mij heeft de edele heer Julius ons hier strikt genomen maar wat laten betijen, wat ook wel zeer terecht was. Waarom willen we ook altijd meepraten! Horen, zien en zwijgen is heus het beste, en in zekere zin het begin van alle wijsheid!" Na die woorden zeggen de twaalf niets meer en hun zielen zijn vervuld van allerlei gedachten.

[3] IK ga nu naar hen toe en vraag Suetal: "Ik heb jullie eerdere gesprekken helemaal gevolgd, want Mijn oren horen zeer scherp. Maar omdat jullie gezamenlijk zo veel over die heiland uit Nazareth met de wijze Mathaël en de hoofdman Julius besproken hebben, waarbij echter jullie eigen mening steeds verborgen is gebleven, zou Ik nu eens zonder omwegen van jullie willen horen wat jullie eigenlijk zelf van de bewuste persoon denken. Wees niet bang om het openlijk te zeggen, want Ik sta er borg voor dat je er geen last mee zult krijgen! Ik ken de heiland goed genoeg om te weten dat hij jullie geen kwaad zal doen als je Mij, als één van zijn naaste en beste vrienden, onverbloemd je persoonlijke mening kenbaar maakt!"

[4] SUETAL antwoordt, terwijl hij zich wat achter de oren krabt: "Naar uw kleding gezien lijkt u een Griek, maar naar uw haren en uw baard te oordelen bent u een Jood. De Romeinen zeggen over de Grieken niet zo erg lovend: Graeca fides, nulla fides (Griekse trouw is geen trouw), maar daarvoor ziet u er te eerlijk uit en omdat u beslist wel enige levenservaring zult hebben, zult u wel begrijpen dat zo'n buitengewone verschijning ons wel tot nadenken moet brengen!

[5] Om alles wat de wijsheid van Mathaël ons over de heiland meedeelde helemaal voetstoots aan te nemen, is voor mensen zoals wij toch altijd nog geen kleinigheid, en onze meningen over hem zullen eveneens erg veel te kort schieten, want tot nu toe hebben wij nog steeds alleen maar over hem horen spreken. De vier bergbewoners uit de streek van Ge­nezareth hebben verteld over een buitengewone kracht en macht die zij ondergingen, maar gezien en gesproken hebben zij hem ook niet.

[6] Wij waren hier aanwezig bij de buitengewone genezing van de vijf kwaadaardig bezetenen en men heeft ons erover verteld. Ook hier waren wij echter zelf geen oog­ en oorgetuigen, maar hebben wij ons slechts door het zien van de genezen mensen en door het verhaal van de hoofdman, de meest tastbare en juiste informatie verschaft.

[7] De buitengewone gebeurtenissen en daarbij de duidelijke beoordelingen en uiteenzettingen, vooral van de kant van de wijze Mathaël, konden niet nalaten in ons een voorstelling van de bewuste heiland op te roepen die op z'n minst voor onze, van alle hogere wijsheid gespeende, aardse begrippen duidelijk goddelijke trekken vertoont!

[8] Of wij echter als mensen zonder kennis en meer nog, zonder wijsheid, met onze voorstelling toch nog op de verkeerde weg zijn, daarover verschillen wij nog enigszins van gedachten en begrippen! Maar wie kan en wil dat voor ons, blinden in kennis en wijsheid, zó beschrijven dat ons óf het een, óf het ander zo duidelijk wordt als de zon op klaarlichte dag?

[9] Kijk, de wetenschap van de mensen is in onze tijd al heel ver gevorderd, en aan de menselijke wijsheid heeft nog nooit iemand paal en perk kunnen stellen. Daarom is het best mogelijk dat een mens in Nazareth, door buitengewone, geestelijke gaven gesteund, een steen der wijzen heeft gevonden waarvan de wereld tot op heden geen weet had! Hij kan daarom welongelooflijke dingen doen die ons verstand te boven gaan, zoals bergen verplaatsen en in hartje zomer de zee laten bevriezen, ja, doden opwekken en duizenden, slechts door het te willen, laten vergaan; maar dat zijn allemaal dingen die reeds lang vóór zijn tijd door mensen zijn gedaan!

[10] In Egypte behoort zoiets zeker niet tot de ongehoorde dingen. Hier bij ons zal dat weliswaar zeldzamer voorkomen, omdat vooral bij ons Joden alle toverij streng verboden is. Daardoor wordt ieder buitengewoon verschijnsel, dat een mens zelf misschien wel met heel natuurlijke middelen tot stand brengt, als toverij verdoemd. De tovenaar wordt, als hij een Jood is, gestenigd of zelfs levend verbrand, terwijl een vreemde naar ver over de grens wordt verbannen. Alleen als hij een behoorlijke afkoopsom betaalt, staat men hem toe zijn kunsten en toverijen alleen voor de Grieken en de Romeinen in het geheim te demonstreren. Mensen zoals wij krijgen daarvan in Jeruzalem niets te zien, maar als apostel van de tempel reizend naar een vreemd land om vreemden tot het jodendom te bekeren, kreeg je toch ook wel het een en ander te zien dat voor ons onverklaarbaar moest blijven.

[11] Zo doet de bewuste heiland uit Nazareth nu ook ongelofelijke dingen ten aanzien van het genezen van allerlei zieken, ja, hij moet zelfs doden kunnen opwekken! Maar ik zeg zowel van het ene als het andere, dat dat allemaal nog lang geen geldig bewijs voor zijn bijzondere, goddelijke aard is en geen onweerlegbaar getuigenis oplevert.

[12] Om voor mensen zoals wij, met woorden en daden wonderen te verrichten is voor de begaafden niet zo'n grote kunst. Tegen de blinden kun je gemakkelijk over kleuren preken, de ziende heeft daar toch al geen behoefte aan omdat hij de kleuren ook zonder preek kan zien.

[13] De Nazareese heiland kan overigens heel goed en serieus een door de geest van God gezalfde, buitengewone profeet zijn - zoals Mozes, Jozua, Samuël en Elia -en hetgeen hij doet, verrichten door de zuiver goddelijke kracht in hem. Dat houden wij ook voor het waarschijnlijkste, omdat hij toch een Jood is en als zodanig nooit in de gelegenheid kan zijn geweest om bij de Essenen, of bij de Egyptenaren in de grootste geheimen ingewijd te worden.

[14] Als dat bij hem bewezen kon worden, zou het natuurlijk niet zo moeilijk zijn te raden waar hij al zijn geheime kennis vandaan heeft, want de Essenen wekken de dode kinderen meestal bij tientallen tegelijk op, daarvan heb ik mijzelf terdege overtuigd! En God weet welke ziekten zij allemaal kunnen genezen!

[15] Uit dit alles zal een Griek, die er zo verstandig uitziet als jij, wel in staat zijn te beoordelen, waarom ondanks al het buitengewone dat wij hier hebben gehoord, in ons binnenste noodgedwongen allerlei ge­dachten om de overhand strijden.

[16] Alles meteen zonder meer aannemen, zou toch net zo gek zijn, als alles meteen bij voorbaat verwerpen. Afwachten, luisteren, kijken en goed testen is alles wat men kan doen. Dan zal wel blijken of men zich bij de voor­ of tegenstanders moet voegen, want wij kopen nooit de duiven in een zak, omdat men ons anders wel eens gieren voor duiven zou kunnen verkopen! - Zegt u ons nu, of wij gelijk hebben of niet!"

 

51 Verdere twijfels

 

[1] IK zeg: " Aan de ene kant wel, maar aan de andere kant zeker niet! Ja, als de Essenen de doden op dezelfde wijze opwekken als de Nazareeër, heb je in ieder opzicht gelijk. Maar er is een echte Esseen hier onder de leerlingen van de Nazareeër. Hij is uitgezonden om óf de Nazareeër te winnen voor hun grote bedroginstituut, óf minstens het geheim van hem te weten te komen hoe hij zijn zieken geneest en zijn doden opwekt.

[2] Toen hij zich er echter al gauw van overtuigde dat bij de Nazareeër alles openlijk ten aanschouwe van iedereen en zonder enige bedrieglijke kunstgreep verricht werd, maar alleen door het aloude woord 'Er zij', nam hij afscheid van zijn Esseeërschap, dat zo vol bedrog was, maakte alle bedriegerijen bekend en werd zelf leerling van de Nazareeër. Daar staat hij, helemaal alleen onder een boom; ga naar hem toe en laat je door hem voorlichten!"

[3] Een ANDER van de acht antwoordt: "Vriend, voor ons hoeft dat niet, want ik ken de Essenen door en door. Het is een buitengewoon, maar in de aard prijzenswaardig bedrog, en de Nazareeër heeft die trieste school nooit doorlopen! Ik denk eerder aan Egypte, want de Nazareeër moet belangrijke vrienden bij de Romeinen hebben en daardoor kan men wel in Egypte komen!"

[4] IK zeg tegen de tweede spreker, die Ribar heette: "Hoe kwam jij dan achter de geheimen van de Essenen? Want Ik heb gehoord dat dat zonder levensgevaar vrijwel onmogelijk is!"

[5] RIBAR antwoordt: "Vriend, met veel geld en slimme streken komt men overal achter. Natuurlijk moet je van huis uit niet op je achterhoofd zijn gevallen, zodat je achter dat wat getoond wordt ook het andere ziet, wat niet getoond wordt! Daar heb je duidelijk een hoge graad van geslepenheid voor nodig, en daarom zou ik ook wel eens een keer de goede heiland uit Nazareth aan de tand willen voelen en reken maar dat hij me geen zand in de ogen zal strooien.

[6] Maar als hij werkelijk dat is wat men van hem vertelt en wat de wijze Mathaël over hem uit de doeken heeft gedaan, nu, dan zal men hem ook net als Mathaël alle eer geven! Slechts één ding brengt mij van de wijs en dat is, dat hij leerlingen aanneemt. Ik zeg: Als dat wat hij doet puur goddelijk is, zal geen leerling hem dat ooit na kunnen doen, ook al zou deze een volle eeuwigheid bij hem in de leer gaan. Is het echter menselijk, dan is het heel normaal dat hij leerlingen heeft. Want wat de ene mens doet, kan een ander mens ook doen als hij daarvoor de kennis en voldoende middelen bezit. Gaat het echter, zoals gezegd, om iets zuiver goddelijks, dan zal het nadoen wel nooit lukken! Want daar zou de gehele almacht en wijsheid van God voor nodig zijn!"

[7] IK zeg: "Vriend Ribar, je redeneert weliswaar niet slecht, maar in de kern van de zaak heb je ongelijk. Een God kan toch ook wel uit alle mensen er een aantal speciaal opvoeden en opleiden, zoals Hij Henoch, Mozes en nog veel andere profeten heeft opgeleid, opdat zij vervolgens leraren van de mensheid zouden worden en verkondigers van de goddelijke wil aan de mensen van deze aarde. Met deze veronderstelling lijk je er dus behoorlijk naast te zitten en daarmee zul je op de heiland van Nazareth geen vat krijgen!

[8] Wat slimheid betreft zul je in de Nazareeër een zeer machtige en onoverwinlijke tegenstander vinden! Ik ken hem en weet, dat van men­selijke zijde helemaal geen vat op hem is te krijgen, want het is heel moeilijk één op de duizendmaal iets tegen hem in te brengen!"

[9] RIBAR zegt: "Dat wil ik nog wel eens zien! I.k heb al vaak zulke wisselzangen en voorspelen gehoord, maar uiteindelijk liep het bijna altijd uit op de spreuk van de Romeinen: Si tacuisses, philosophus mansisses (Spreken is zilver, zwijgen is goud!). Daarom hecht ik vóóraf nergens waarde aan maar alleen maar áchteraf. Ik loop nergens op vooruit en geef geen oordeel over iets wat ik niet zelf heb beproefd. Maar als ik eenmaal iets heb beproefd, vel ik maar zelden een verkeerd oordeel, maar sla bijna altijd de spijker op de kop. - Bent u soms ook zo'n leerling van hem?"

[10] IK zeg: "Dat nu niet bepaald, maar wel een van zijn beste vrienden en ik ken hem nagenoeg het beste!" - Bij dit tweegesprek kunnen verscheidenen een heimelijke glimlach nauwelijks onderdrukken en er ontgaat niemand ook maar een enkel woord.

 

52 De steen die brood werd

 

[1] Na een poosje zegt RIBAR weer: "Op z'n minst zou ik toch wel van een leerling willen horen wat hij allemaal al heeft geleerd bij de wonderheiland!"

[2] IK zeg: "O, dat is niet zo moeilijk! Het is weliswaar tijd voor het middagmaal, en de gastheer zal daar wel gauw mee klaar zijn, maar er is nog wel tijd voor een kleine proef met een leerling. Juist de jongste zal dat doen en jou, als strenge examinator, tonen wat hij al kan! -Wil je zoiets?"

[3] RIBAR zegt: "Inderdaad, want zonder onderzoek kan er over niemand geoordeeld worden!"

[4] Dan roep Ik Raphaël, die in feite strikt genomen toch ook een leerling van Mij is, ook al is hij een geest die nu lichte materie draagt. Nauwelijks geroepen, staat RAPHAËL al bliksemsnel voor Ribar en zegt: "Wat voor proef verlangt u van een leerling van de Heer?" - Ribar denkt na over deze vraag en peinst of hij iets kan bedenken wat voor een mens zo onmogelijk zou zijn, dat niemand dat zou kunnen.

[5] IK voeg daar nog aan toe: "Nou, Ik geloof dat je slimheid hiermee al wat op de proef wordt gesteld!?"

[6] RIBAR zegt: "O, wacht maar af! 'Festina lente' (haast je langzaam) zeggen de Romeinen! Hostis cum patienta nostra victus (Geduld overwint alles )! Ik zal de jongen een noot te kraken geven waar zijn kiezen behoorlijk moeite mee zullen hebben!

[7] Dan bukt RIBAR zich, tilt een steen van enige ponden van de grond op en zegt glimlachend tegen Raphaël: "Beste leerling van de goddelijke meester, die dingen schijnt te doen die alleen aan God mogelijk kunnen zijn! Als je al iets almachtigs van hem hebt geleerd, maak dan van deze steen een lekker, zoet brood!"

[8] RAPHAËL zegt: "Probeer of de steen nog steen is!"

[9] RIBAR probeert het en zegt: "Nou en of!"

[10] RAPHAËL zegt: "Probeer het nu nog een keer!" .

[11] Ribar probeert het nog een keer, breekt de steen in stukken en merkt dat de steen werkelijk brood is geworden. Een dergelijk wonder in zijn handen doet hem versteld staan, ja, hij werd zichtbaar bang en wist niet wat hij daarop moest zeggen.

[12] Maar RAPHAËL zegt tegen hem: "Proef het ook, want het oog is gemakkelijker te bedriegen dan het gehemelte! Geef het ook aan je vrienden om te proeven, zodat wij getuigen van de echtheid van deze transformatie hebben!"

[13] Ribar proeft eerst wat voorzichtig van liet wonderbrood. Omdat het hem echter erg goed smaakt, neemt hij van de ene helft een behoorlijk grote hap en geeft de andere helft aan zijn vrienden. Allen vinden zij het brood buitengewoon smakelijk, zoet en heerlijk geurend.

[14] Dan vraag IK aan Ribar: "Wel, beste vriend, laat mij je oordeel horen. Wat zeg je over deze daad, door een leerling uitgevoerd?"

[15] RIBAR zegt tegen Suetal: "Broeder, zeg jij het maar, jij bent wat knapper dan ik! Ik kan daar met mijn verstand niet bij!"

[16] SUETAL zegt: "Zulke mensen zoals jij, die zich eerst met hun beetje verstand graag aanmatigend opstellen, zijn er nu maar al te veel op de wereld. Als er dan echter iets gebeurt dat hun begrip ver te boven gaat, staan ze erbij als een op overspel betrapte vrouw! -Wat kun je daar nu anders op zeggen dan: Mathaël heeft gelijk met ieder woord waarmee hij op zo'n waarachtige manier over de grote meester getuigde!

[17] Als zijn leerlingen al in staat zijn tot zulke dingen, wat zal de goddelijke meester dan wel allemaal kunnen?!"

[18] RIBAR zegt: "Het is helemaal waar en niemand van ons kan er ooit aan twijfelen. Toch zegt en leert men in de tempel als onomstreden waarheid, dat bepaalde, buitengewone magiërs heel zeldzame dingen schijnen te kunnen doen door de hen ten dienste staande macht van Beëlzebub. Zelfs de Romeinen zeggen: In doctrina aliena cauti, felices (Het geluk is met de voorzichtige leerling) en Sapienta non incipit cum odio deorum (De wijsheid begint niet met het haten der goden)!

[19] SUETAL zegt: "Houd maar op met je domme Latijnse spreuken, en met je ezelachtige Beëlzebub mag je voor eeuwig wel uit mijn buurt blijven! Heb je dan zoëven de goddelijk wijze Mathaël niet horen spreken en bleek daar niet duidelijk uit dat de leer van de grote meester leder mens door de waarheid, de liefde en de daad tot God brengt? En zou de grote meester zich daartoe bedienen van de leider van alle leugen en bedrog? Blinde ezel die je altijd al was, was dat brood een leugen, of was het echt brood?

[20] Als Beëlzebub het voor je gemaakt had, wat hij onmogelijk zou kunnen, dan zou je nu in plaats van goed brood een steen in je maag hebben. Maar omdat het echt brood was, dat als het ware uit de hemel kwam, voel je net zoals ik het voel nu nog de heerlijke uitwerking van de waarlijk goddelijke, aangename smaak in je hele lichaam!

[21] Waar heb je ergens in de gehele Schrift gelezen, dat het de satan ooit lukte een wonder zoals dit te volbrengen? Kijk eens naar de wonderen van Beëlzebub in de tempel! Wat zijn het? Niets anders dan gemene en welbekende bedriegerijen, om daarmee bij de mensheid, die net zo blind is als jij, het goud en het zilver los te peuteren en het dan voor verdere, schandelijke doeleinden te gebruiken!

[22] Kijk, dat zijn wonderen van satan, en die zijn overduidelijk te herkennen!

[23] Maar hier is geen sprake van een mogelijk bedrog, hier gaat het om de goed herkenbare, almachtige wil van Jehova alleen! Hoe kun je dan nog vragen of zoiets niet ook door de macht van satan mogelijk zou zijn?! Waar heeft satan dan ooit kunnen bewijzen dat hij iets van waarachtige macht in zich heeft?"

[24] RIBAR antwoordt heel bedremmeld: "Nou, heeft hij dan niet bij de Sinaï gewonnen, toen hij drie dagen met Michaël om het lichaam van Mozes heeft gestreden?"

[25] SUETAL zegt: "Ja, daar heeft hij de stoffelijke resten van Mozes veroverd! Een mooie overwinning! Wat weet je nog meer?"

[26] RIBAR zegt: "Wel, is de verleiding van Eva en Adam niets?"

[27] SUETAL zegt: "Kun je dat net zo'n wonder noemen als dit?! Als een wulpse deerne je al haar lichamelijke aantrekkelijkheden toont en je met wellustige ogen uitnodigt, is het dan een wonder als je uit zuiver lichamelijke wellust in haar mooie, zachte armen zinkt? Zulke Adam en Eva wonderen vinden er helaas heden ten dage maar al te veel plaats. Die behoren echter altijd bij de laagste en grofste, natuurlijke eigenschap­pen en daarin bevindt zich echt geen spoor van een wonder, tenzij je alles vanaf het oerbegin der schepping een wonder wilt noemen! -Weet je soms nog zo'n satanswonder?"

[28] RIBAR zegt: "Met jou is het moeilijk praten! Maar wat zijn dan de ons bekende wonderen van de afgodsbeelden van Babel en Ninevé? Zijn die soms niet door satan tot stand gebracht?"

[29] SUETAL zegt: "wel voor blinde ezels zoals jij, maar voor ziende mensen niet. Die wisten namelijk wel dat de buik van de bekende afgod in Babel 's nachts door vuur gloeiend werd gemaakt en de offers, die door zijn wijde muil in zijn buik werden geworpen, dus eenvoudig door die natuurlijke gloed verteerd moeten zijn. Zulke wonderen kun je iedere dag door een flink vuur tot stand brengen en daar heb je niet in het minst een satan voor nodig! Ik wil zelf wel met medewerking van wat omgekochte helpers een aantal verschillende satanswonderen laten zien, zonder daarbij de hulp van een satan nodig te hebben. Iedere kwade en op winst beluste wil van een slecht mens voldoet daarvoor méér dan satan.

[30] Een satan kent en kan in der eeuwigheid niets -behalve het te gronde richten van vlees dat toch al geen waarde heeft, en daarvoor krijgt hij zijn stinkend loon. Maar voor ziel en geest kan hij nooit wonderen doen, omdat zijn wezen zelf uit de meest geoordeelde materie bestaat! Ja, door de satan kun je nog meer aan de materie gebonden worden dan je al bent, maar onstoffelijk wordt je door hem ook geen moment! -En ga nu maar verder, als je nog meer satanswonderen te binnen schieten!"

[31] RIBAR zegt, helemaal terneergeslagen: "In dat geval ken ik natuurlijk geen andere satanswonderen meer, en dan erken ik dit zuivere wonder dat de jonge en lieflijke leerling van de grote meester tot stand heeft gebracht. Maar je zou best wat aardiger tegen mij hebben kunnen spreken, dan zou ik je ook wel begrepen hebben!"

[32] SUETAL zegt: "Daar heb je wel gelijk in, maar je weet reeds lang dat ik mij altijd opwind als een mens, vooral van enige ontwikkeling, bij mij aankomt met het oude sprookje over een Beëlzebub, alsof de wereldse mensen al niet genoeg Beëlzebubs waren! En bij zo'n zuiver goddelijke aangelegenheid doe ik dat zeker! Dan zou ik echt van ergernis uit mijn vel kunnen springen!"

[33] RIBAR zegt: "Nou, nou, alles is al weer goed! In medio beati (het geluk ligt in het midden) zeggen de Romeinen. 'Nooit te opgewonden en nooit te lauw' is de kern van alle wijsheid en de hele levenskennis. De waarheid is, als je mij begrijpt, broeder, ook zonder ezel en stoffelijk overschot te begrijpen!"

[34] SUETAL zegt: " Jawel, jawel, maar in rechtvaardige ijver weegt men de woorden waarmee men iemand terechtwijst die met te domme bezwaren aan komt dragen, niet op een goudschaaltje! Maar omdat jij de waarheid nu wat beter begint in te zien, zul je dergelijke uitdrukkingen van mij ook niet zo licht meer horen!"

[35] Dan zeg IK: "Wel, is alles bij jullie nu weer in orde?"

[36] Beiden zeggen: "Helemaal!"

 

53 Hoofdlijnen van de leer van Jezus

 

[1] IK zeg tegen Ribar: "Hoe staat het nu met jouw oordeel over dat, wat je nu hebt gezien?"

[2] RIBAR zegt: "Dat heb ik al tegen Suetal gezegd en ik erken nu, dat de wijze Mathaël in alles gelijk heeft. De proef is gedaan, en verder is er nu niets meer nodig! Het is nu geen kwestie van geloven meer, maar ik heb het met mijn eigen ogen gezien en zou nu de grote meester zelf willen leren kennen!"

[3] SUETAL zegt: " Ja, dat zou ik ook willen als dat eenvoudig te realiseren zou zijn, hoewel ik er nu niet meer zo veel haast mee heb. Want wat ik nu heb gezien, is genoeg voor mijn hele leven! Méér dan God kan hij niet zijn, maar naar wat ik heb gezien ook niet veel minder! En dat is voldoende voor mij, alleen zou ik over zijn nieuwe leer nog wat willen horen!"

[4] IK zeg: "Daarvan heeft Mathaël jullie ook al een aantal hoofdlijnen verteld. Voor het verdere kan men zijn leer heel kort als volgt samenvatten: men moet God boven alles liefhebben en zijn naaste als zichzelf.

[5] Maar God boven alles liefhebben betekent natuurlijk: God en Zijn geopenbaarde wil erkennen en vervolgens uit ware innerlijke liefde tot de erkende God daarnaar handelen en tevens terwille van God zich tegenover ieder medemens zo gedragen, als ieder verstandig mens zich ten opzichte van zichzelf gedraagt. Daarbij gaat het hier natuurlijk om de zuivere en de hoogst mogelijke, onbaatzuchtige liefde, zowel ten opzichte van God, als tegenover iedere naaste.

[6] Zoals al het goede alleen wil dat men het liefheeft omdat het goed en daarom waar is, zo wil ook God dat men Hem liefheeft omdat Hij alleen volmaakt goed en waar is!

[7] Je naaste moet je daarom evenzeer liefhebben, omdat hij net als jij het evenbeeld is van God en evenals jij een goddelijke geest in zich draagt.

[8] Kijk, dat is de eigenlijke kern van zijn leer en die kan men gemakkelijk in acht nemen, veel gemakkelijker dan de vele wetten van de tempel, die merendeels gevuld zijn met het eigenbelang van de tempeldienaren.

[9] Door deze nieuwe leer zo precies mogelijk op te volgen wordt de in de mens aanvankelijk zeer gebonden geest vrijer en vrijer, groeit en doordringt tenslotte de gehele mens en betrekt op die manier alles bij zijn leven, dat een leven van God is en daarom eeuwig moet duren en wel zo gelukkig mogelijk!

[10] leder mens die zo, in zekere zin, geestelijk wordt wedergeboren, zal geen dood ooit zien, noch voelen of smaken, en het afleggen van zijn lichaam zal voor hem het hoogste geluk betekenen.

[11] Want als de geest van de mens zo volledig één is met zijn ziel, zal zij lijken op een mens in een stevige gevangenis, die door het smalle lichtgat over de mooie velden der aarde kan kijken en kan zien hoe geheel vrije mensen daarop vreugde vinden in allerlei nuttige bezigheden, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Hoe blij zal hij zijn als de gevangenbewaarder komt, de deur opent, hem bevrijdt van alle boeien en tegen hem zegt: 'Vriend, je bent vrij van iedere verdere straf, ga en geniet nu van de volle vrijheid!'

[12] Zo l.ijkt de geest van de mens op de levensvrucht van een vogelembryo in het el. Als het door de broedwarmte rijp is geworden binnen in de harde, zijn vrije leven gevangen houdende omhulling, verbreekt het de omhulling en verheugt zich over zijn vrije leven.

[13] Maar dat kan een mens alleen maar bereiken door het precieze en oprechte volgen van de leer die de heiland uit Nazareth nu aan de mensen verkondigt.

[14] Dan ontvangt de mens, als hij geestelijk meer en meer wedergeboren is, ook andere volmaaktheden, waar de alleen maar natuurlijke, lichamelijke mens zich geen voorstelling van kan maken.

[15] De geest is dan een macht op zichzelf, gelijk aan de goddelijke. Wat zo'n volmaakte geest in de mens dan wil, gebeurt en moet gebeuren, omdat er, buiten de levenskracht van de geest, in de gehele oneindigheid van God geen andere kracht en macht kan bestaan!

[16] Want het ware leven is alleen Heer en Schepper, Onderhouder, Wetgever en Bestuurder van alle schepsels, en daarom moet alles zich voegen naar de macht van de eeuwige, levende Geest.

[17] Daar heb je bij de leerling een proefje van gezien en daarom kun je Mij op voorhand geloven dat het zo is. Het begrip van het hoe, waardoor en waarom zul je pas krijgen als je de vrijheid bereikt zult hebben van je innerlijke geestesleven.

[18] Mathaël heeft je echter al voldoende getoond welk inzicht een geest kan krijgen als hij slechts voor de helft wedergeboren is. Je hebt dus nu voor alles de duidelijkste bewijzen in handen en kunt dus met het grootste vertrouwen je leven daarnaar gaan inrichten. -Ben je met deze uitleg tevreden?"

[19] SUETAL zegt: "Vriend, veel tevredener dan met die van de ontzettend wijze Mathaël! Wat u mij nu heeft gezegd is wel net zo bijzonder wijs als wat Mathaël heeft gezegd, en in zeker opzicht nog wijzer, maar bij Mathaël wordt het iemand angstig en bang te moede omdat je daar het overzicht verliest. U heeft echter met uw heel eenvoudige woorden mij de zaak tenminste zó duidelijk gemaakt dat ik me niets duidelijkers kan indenken. Ik weet nu precies wat ik moet doen en wat daar noodza­kelijkerwijs op volgt. Ik ben dan ook geheel tevreden, omdat mij geen verdere vraag meer overblijft."

 

54 Het wonder van de vis

 

[1] IK zeg: "Goed dan, maar zeg me nu eens zonder omwegen, of je nu ook niet persoonlijk kennis zou willen maken met de grote meester uit Nazareth! Als je wilt kan Ik hem aan je voorstellen."

[2] SUETAL zegt: "Eerlijk gezegd, deze man waarin Gods gehele geest aanwezig is, is voor iemand zoals wij in alles té verheven, en ik ben werkelijk bang om hem ook maar op een afstand te zien laat staan met hem in nader kontakt te treden! Daarom vind ik het nu prettiger hem persoonlijk helemaal niet te leren kennen. Kijk, mij hindert reeds de aanwezigheid van deze jonge leerling van hem, en eerlijk gezegd zou ik het op prijs stellen als hij weer naar zijn groep terugkeerde. De proef heeft hij voor ons afgelegd en die is voldoende! Een tweede maal zou hij dat toch niet meer doen en dat zou ook onnodig zijn, want wie door dat ene wonder niet voldoende overtuigd raakt, zal ook door duizend Wonderen niet overtuigd worden. Daarom zou het me liever zijn als hij weer terugging naar zijn eigen gezelschap. We kunnen hem er niet voor belonen omdat we, behalve dat wat we aan hebben, niets bezitten. Vraag hem daarom, beste vriend, of hij nu weer naar zijn eigen gezelschap terug wil gaan!"

[3] IK zeg: " Ah, waarom dan?! Hij is vrij en kan gaan wanneer hij wil, en hij zal ook wel gaan als hij hier niets meer te doen heeft! Jij bent nu wel helemaal tevredengesteld, maar al je metgezellen nog niet, zelfs Ribar niet die het nu toch helemaal met je eens is. Hij is nog steeds met het eerste wonder bezig en komt er nog lang niet helemaal uit. En daarom, omdat er nog tijd is, zullen wij zo nodig nog een teken van hem vragen!"

[4] SUETAL zegt: " Alles goed en wel en ik zou zelf ook nog wel wat van hem willen zien, maar het is de vraag of zijn heilige, grote meester het daarmee eens is, want de meesters zien meestal niet graag dat hun leerlingen te veel de aandacht trekken!

[5] IK zeg: "Wees daar maar niet bang voor, want daar sta Ik wel voor in en Ik zal het te zijner tijd wel weten te verantwoorden als Ik daarvoor onderhanden genomen mocht worden. Maar Ribar en de anderen moeten we toch vragen wat voor soort teken zij wensen, omdat anders één van hen al gauw zou kunnen zeggen dat men het teken al lang van tevoren heeft voorbereid en precies heeft afgesproken. Als zij echter zelf zeggen wat het teken moet zijn, kan er van een eerdere afspraak geen sprake zijn. -Ben je het daarmee eens of niet?"

[6] SUETAL zegt: "Dat is zo wijs gedacht en gesproken als Salomo deed en daar moet men het wel mee eens zijn!"

[7] IK zeg: "Nu dan, laten we het aan Ribar vragen! -Ribar, zeg jij ons wat voor teken de leerling nog moet doen!"

[8] RIBAR zegt: "Vriend, als hij er nog een wil doen, laat hij dan van de steen die ik nu in mijn handen houd, één van de edelste vissen maken die hier in deze zee leven!"

[9] Ik zeg voor de vorm tegen Raphaël: "Zul je deze opgave wel uit kunnen voeren?"

[10] RAPHAËL zegt: "Wij zullen het proberen, maar de steller van de vraag moet eerst stevig op zijn benen gaan staan, anders zal de vis maken dat hij omvalt. De edelste vissen uit dit water zijn groot en sterk, zodat een mens ze niet de baas kan. Als Ribar dus goed stevig gaat staan zal direkt een vis van tachtig pond de plaats innemen van zijn nauwelijks tien pond zware steen.

[11] RIBAR zegt: "O, maak je daarover maar geen zorgen! Ik heb een beetje van Simson weg en ben al vissen van honderd pond de baas gebleven! En verder sta ik nu al heel stevig op mijn benen."

[12] Dan zegt RAPHAËL: "Het zij zoals je gewenst hebt!" -Raphaël had deze woorden nauwelijks uitgesproken, toen een edelvis van ruim tachtig pond in de handen van Ribar, tot schrik en overgrote verbazing van alle aanwezigen, een dermate heftige sprong deed, dat Ribar languit op zijn rug viel. Omdat de vis met geweldige klappen in het rond sprong en zich met zijn staart heftig om en om gooide, vluchtten de toeschouwers naar alle kanten, en ook Ribar, die al gauw weer was gaan staan, toonde geen lust meer om de grote vis vast te grijpen. Maar een zoon van Marcus stond ook dichtbij, kwam vlug met een sterk klein handnet aanlopen, wierp dit over de nog wild rondspartelende vis, omwikkelde hem en droeg hem naar een kuip die vol water stond.

[13] Toen de vis zich in zijn element bevond, werd hij natuurlijk rustig en allen gingen nu naar de kuip en keken vol verwondering naar de grote vis, en RIBAR zei: "Nu ben ik met al mijn onbetekenende wijsheid verslagen en ik geloof nu beslist al hetgeen ik over de grote meester heb gehoord! Hier houdt alle wijsheid van de mensen op en de heerlijkheid van God openbaart zich op een maar al te letterlijke, werkelijk tastbare wijze! Mathaël heeft met ieder woord gelijk en de vriend ook, aan wiens goedheid wij de twee nooit eerder vertoonde wonderen te danken hebben. Daarom zeg ik: Groot, groot is God en eeuwig geprezen zij Zijn heerlijke naam, omdat Hij ook aan mensen op deze wereld zo'n macht heeft gegeven! Wij zijn weliswaar helemaal niet waard om zulke zuivere godswonderen met onze zondige ogen te zien, maar omdat God Zelf ons daartoe waardig heeft geacht, zij Zijn heerlijke naam eeuwig geprezen!"

 

55 Vergelijkingen met de wonderen van magiërs

 

[1] SUETAL zegt: "Amen! Dat vind ik ook! Want zoiets heeft nog nooit een sterfelijk oog gezien! De magiërs ten tijde van de Farao hebben ook wel stokken op de grond geworpen, die slangen werden, maar daar waren wij niet bij! En zouden wij daarbij zijn geweest, dan zouden wij waar­schijnlijk hetzelfde kunststuk gezien hebben dat wij eens, net eender, in Damascus hebben gezien. Een Perzisch tovenaar gooide een knuppel op een wijd uitgestrekte, voor hem liggende vlakte van stuifzand. En wanneer de op een speciale manier geworpen knuppel in het stuifzand verdween, zodat men er niets meer van zag -wat natuurlijk heel snel gebeurde -kwam er uit het zand een rat of een muis tevoorschijn die haastig wegvluchtte! Deze tovenaar deed het voorkomen alsof hij uit de in het zand geworpen knuppels ratten en muizen toverde. Maar ik onderzocht daarna het zand en vond de gegooide knuppels onveranderd terug, daarbij vond ik ook duidelijke sporen dat de tovenaar, waarschijnlijk zonder getuigen, tevoren een bepaald aantal ratten en muizen in het zand verborgen vasthield door op meerdere plaatsen een speciaal lievelingsvoer in door hem gemaakte zandholletjes te leggen, waarmee de daar uitgezette ratten en muizen heel rustig en behaaglijk bezig bleven tot ze door de handig geworpen knuppel gedwongen werden uit het holletje te springen en weg te lopen.

[2] Het domme volk vereerde de Perzische magiër als een god en spekte zijn zakken met allerlei kostbare zaken. Toen ik er een paar waarvan ik dacht dat ze verstandiger waren, wilde overtuigen, noemden zij mij een lasteraar en ik kreeg maar net de tijd om mij uit de voeten te maken.  Ik kwam daardoor tot de overtuiging, dat ten eerste zulke magiërs heel scherpzinnige, rare snuiters zijn, die met hun eventuele kennis en opgedane ervaringen op het gebied der natuur zich de domheid van de vele andere mensen, die net als vee vegeteren, ten nutte weten te maken. In de tweede plaats merkte ik dat zulke oerdomme mensen ook door de beste wil van een wijze mensenvriend nooit helemaal op de goede weg te brengen zijn.

[3] En zo zullen alle geroemde wonderwerken van de priesters en magiërs in heel Egypte en Perzië er wel uitzien, en de wonderdaden van de Essenen zullen wel net eender zijn.

[4] Maar deze twee wonderen hier, die de leerling van de grote meester deed, en de wonderbaarlijke genezingen waar wij van gehoord hebben dat zij door de grote heiland verricht zijn, zijn zo zuiver boven al de magische bedriegerijen verheven, als een zon met haar heldere en reine licht verheven is boven ieder nietig en bedrieglijk dwaallicht. Bij deze twee wonderen is, zoals gezegd, iedere menselijke wijsheid uitgepraat. Daar helpt geen denken en testen meer, daar werkt de almacht van God aan wie natuurlijk niets onmogelijk kan zijn.

[5] Maar wat voor ons overblijft is de les daaruit dat wij juist daarom datgene wat de grote heiland leert des te actiever moeten toepassen, omdat door hem, zoals ik dat nu begin te zien, misschien juist in onze tijd een oude belofte van Jehova in vervulling zou kunnen gaan."

[6] IK zeg tegen Suetal, terwijl de twaalf Mij nog steeds niet persoonlijk herkend hebben: "Ben je wel enigszins overtuigd van die mening?"

[7] SUETAL zegt: "Vriend, de mening die nu bij mij heeft postgevat wordt in ieder geval bij mij tot zekerheid! Want kijk, ik heb een heel eenvoudige, maar beslist steekhoudende reden om dat aan te nemen! God is te eindeloos goed en wijs om een mens zo machtig op te wekken en met Zijn almachtige geest te vervullen om alleen maar een aantal zieken lichamelijk te genezen en uit stenen brood en vissen te maken. Met zo'n mens, die als een zon ver boven Mozes en alle andere profeten is verheven, heeft God zeker ook nog een hoger, ons nog geheelonbekend, groot doel voor ogen! Want voor onbelangrijke doeleinden, om alleen voor de ogen van de gaaplustige en op wonderen beluste, blinde en domme mensenmenigte allerlei wonderen te verrichten heeft God, zoals gezegd, zo'n Godmens niet op deze aarde gezet! Ik ben geneigd in hem bijna de door alle aartsvaders en profeten verkondigde, grote messias der Joden te zien en daarvan ben ik, beste vriend, haast geheelovertuigd!

[8] Mocht hij het echter toch niet zijn, dan zou ik echt niet weten op wie wij dan nog zouden moeten wachten, die in staat zou zijn nog grotere en voor God waardiger dingen te doen! -Wat denkt u daar nu van beste vriend, vooropgesteld dat u als Griek enigszins vertrouwd bent met de Schriften der Joden?!"

[9] IK zeg: " Ja, ik deel helemaal jouw mening, want met de Schriften van de Joden ben ik heel goed op de hoogte. Maar nu zou Ik toch nog van je gezellen willen horen hoe zij over onze goed gefundeerde mening denken! Ribar is zo'n beetje woordvoerder voor alle tien. Laten we dat aan hem vragen en zien, wat voor mening hij daarover wil geven. Vraag jij het hem maar!"

[10] SUETAL zegt: "We gaan het hem meteen vragen, want nu zal hij hopelijk toch wel genoeg naar zijn vis hebben gekeken!"

 

56 Het wonder van de ezel

 

[I] Dan richt SUETAL zich tot Ribar, terwijl hij hem aan zijn mantel trekt en zegt: "Ribar, de vraag en het onderwerp waarover het hier gaat, is uiterst belangrijk, vooral voor ons Joden. Misschien kun jij ons daarover uitsluitsel geven, omdat jij naar mijn weten geen totale leek bent op het gebied van de Schrift. Kijk, alle grote beloften vanaf -zeg maar -Adam tot bijna aan onze tijd toe, kennen wij. Volgens deze zeker niet uit de lucht gegrepen beloften verwachten wij een Messias die met name de Joden, als het oude volk van God, bevrijden zal van alle mogelijke lichamelijke en geestelijke kwalen! Wel, de daden van de beroemde heiland hebben wij met eigen ogen gezien en nog meer hebben wij uit de meest recente ervaringen van oog­ en oorgetuigen met onze eigen oren gehoord, wat hij allemaal doet en heeft gedaan. Mijn vraag is, of God Zelf, neerdalend uit Zijn hoogste hemelen op de aarde, méér zou doen en wonderbaarlijkers, dan de heiland uit Nazareth! Het antwoord op deze vraag kan alleen maar 'Nee' zijn.

[2] Ongeveer drie weken geleden toonde men ons een grondig vernieuwd huis, dat nu ook aan een genezer -ik geloof dat hij Joab of zoiets heet -toebehoort. Men vond het iets buitengewoons omdat de Nazareeër het in een oogwenk, slechts door het te willen, uit een letterlijke steenhoop heeft opgebouwd.

[3] Men vertelde ons tevens over een koopman uit de omgeving van Sichar, wiens huis ook op soortgelijke wijze is vergroot en prachtig is aangekleed.

[4] De genezingsverhalen uit Genezareth kennen wij eveneens. Wij allen hebben de genezen broeder van onze metgezel uit de bergen in de omgeving van Genezareth persoonlijk gezien en gesproken. Nu hebben wij de buitengewone genezing van de gisteren met ons meereizende vijfbezetenen zo goed als mee aangezien. De onbegrijpelijke wijsheid van Mathaël, die nu met zijn metgezellen met hoofdman Julius en nog een hoge Romein een gesprek voert, staat ons daarvoor meer dan zeker borg!

[5] Nu komen die twee wonderen door een - zeg maar - leerling uitgevoerd, daar nog bij. De vraag is dan: Geeft dit alles ons niet het recht om aan te nemen dat de grote heiland uit Nazareth de beloofde Messias is? ­Wat denk jij daarvan?"

[6] RIBAR zegt: " Ja, ja, je zou best wel eens gelijk kunnen hebben! Weet je, zo heel in het geheim liep ik ook al met deze gedachte rond, zoals een zwangere vrouw met haar vrucht. Maar dan wordt het dubbel zo moeilijk, zowel ten opzichte van de tempel als van de Romeinen, voor wie zo'n echte Messias der Joden, zoals hij voorspeld is, zeker zeer ongelegen zou komen. De tempel berekent weliswaar de komst van de Messias, volgens kabbalistische berekening, uit wijze voorzorg pas min­stens over een paar duizend jaar. Die zou, nu het de tempel zo goed gaat, helemaal geen Messias kunnen gebruiken. Maar de Romeinen zouden hem kennelijk liever aan hun kant hebben staan dan aan de Joodse kant!

[7] Daarom ben ik nu duidelijk van mening: In stilte moet men maar geloven wat men wil met betrekking tot de beloofde, maar men moet zijn mening niet eerder openlijk uitspreken vóór deze zaak nog duidelijker uit de doeken is gedaan! Nu zou je met dit geloof zowel van de ene als van de andere zijde aanzienlijke moeilijkheden kunnen krijgen. Ove­rigens ben je met jouw mening en je beredenering niet op het verkeerde, maar volgens mijn mening en mijn geheimste gedachten op het goede spoor, maar, beste vrienden, dat moet in ons eigen belang voorlopig beslist nog strikt onder ons blijven!

[8] En jij, broeder Suetal! -Iet jij eens goed op de jonge leerling met zijn wonderen! Wat die nu weer van plan is? In de eerste plaats gaat hij helemaal niet naar zijn eigen mensen terug en ten tweede staat hij ons wat kwajongensachtig, fijntjes glimlachend aan te kijken, alsof wij zo'n stel domme, onnozele halzen zijn. Wat hem toch bezielt? Kijk maar, nu draait hij zich zelfs om en staat gewoonweg in zijn vuistje te lachen! Als die jongen maar niet zo ontzettend almachtig was, zou ik hem ter verantwoording roepen, maar met zo'n mens is niets aan te vangen. Hij zou ons voor de grap in een gezapige ezel kunnen veranderen, en hoe zou je er dan bij staan?"

[9] Dan zegt RAPHAËL zich omkerend en nog meer lachend, terwijl hij met Mijn toestemming een oergezonde ezel naast Ribar neerzet: "Kijk, net zoals er nu écht één naast je staat!"

[10] RIBAR kijkt om zich heen, schrikt geweldig en zegt na een ogenblik van toenemende verbazing en schrik: "O, o, o, wat is dat nou?! Waar komt die goeddoorvoede ezel nu opeens vandaan?"

[11] RAPHAËL antwoordt: "Daar waar de vis vandaan is gekomen! Maar nu vraag ik jóu wat de reden is waarom jullie mij storend vinden? Heb ik jullie dan enig kwaad gedaan?"

[12] RIBAR zegt: "Beste en tevens mooiste, jonge vriend! Weet je, je bent ons té almachtig en daarbij zie je er een beetje kwajongensachtig uit. Daarom hebben wij zo'n respect voor jou, en in je nabijheid voelen we ons erg angstig en bang! Maar omdat je er nu eenmaal bent en niet naar je eigen groep terug wilt gaan, moet je maar dichterbij komen en ons eens beschrijven hoe de grote, goddelijke meester uit Nazareth er uitziet. Want door de onbegrijpelijke wonderen die jij voor ons hebt gedaan, worden onze zielen niets wijzer! Als jij net zo goed kunt spreken, en daar twijfelen wij niet aan, als je goddelijke wonderen kunt doen, open dan je mooie mond en beschrijf zijn uiterlijk!"

[13] RAPHAËL zegt: " Als ik mocht, zou ik dat ook heel graag doen, maar ik mag ondanks al mijn almachtige kracht, die de eeuwige meester aller dingen mij geeft, niet vóór de tijd uit de school klappen.

[14] Het heeft jullie en jou met name, geërgerd dat ik daar straks noodgedwongen om jullie heb moeten lachen. Ik verzeker jullie dat daar zeker geen zogenaamde kwajongensachtigheid achter steekt. Er doen zich namelijk vaak gelegenheden voor bij de sterfelijke mensen, vooral bij hen die nog in een soort schemering lopen, dat een geheel verlichte geest, zo ongeveer als ik er een ben, toch wat moet glimlachen. Ik, bijvoorbeeld, moet nog altijd wat glimlachen als mensen die zich zelf voor heel wijs en verstandig houden, in een bos bij elkaar staan en tenslotte door de bomen het bos niet meer zien en ook niet meer herkennen! Ja, vrienden, als ik zoiets tegenkom, moet ik lachen en daar helpt niets tegen!"

[15] RIBAR zegt wat verbaasd: "Staan wij dan nu soms ook in een bos en zien wij het bos door de bomen niet?"

[16] RAPHAËL zegt: "Lichamelijk niet, maar geestelijk wel en daarom moest ik lachen. Zeg mij eens, waarom zijn jullie dan zo bang om kennis te maken met de grote meester uit Nazareth?"

[17] SUETAL antwoordt ditmaal: "Kijk, beste, wijze leerling van de grote meester, wij hebben tegen deze vriend hier, die jou hierheen heeft geroepen, precies verteld waarom wij het prettiger vinden om niet persoonlijk kennis met hem te maken en bij deze helemaal niet zo kwade wens van ons moet het ook blijven!

[18] Jij staat voor ons arme zondaars al veel te hoog en daarom voelen wij ons bij jou helemaal niet op ons gemak. Van jouw wijsheid en kennis kunnen wij onmogelijk ook maar een greintje besef hebben en daarom krijgen wij een heel wonderlijk gevoel in jouw gezelschap. Maar wat is een leerling vergeleken bij zijn meester? Als jij als jongste leerling van de grote meester al zulke ongehoorde wonderen kunt verrichten, wat zal je mééster dan wel niet allemaal kunnen?! Wij voelen ons bij jou al helemaal niet op ons gemak, wat moet dat dan bij de grote meester worden?! Dat zouden we helemaal niet uit kunnen houden! Voorlopig houden wij het er dus op niet persoonlijk met de grote meester kennis te maken.

[19] Helpen kan ons alleen maar zijn leer, waarvan wij de hoofdlijnen reeds van deze vriend hier hebben gehoord. Daar zijn wij voorlopig ook heel tevreden mee. Als wij eenmaal, door ons zo goed mogelijk aan de goddelijk zuivere leer te houden, volmaakter worden dan wij nu zijn, zal het zeker de grootste zaligheid voor ons zijn ooit ook persoonlijk met de grote meester kennis te maken. Maar schenk de hierheen getoverde ezel voor ons aan onze gastheer hier, want wij hebben verder mets om hem voor het genotene te kunnen betalen.

[20] RAPHAËL zegt: "Wel, schenken jullie hem maar het kerngezonde lastdier en de vis, want de beide dieren zijn toch voor jullie geschapen!"

 

57 De kennismaking vordert ongemerkt

 

[1] Nu komt Marcus aankondigen dat het middagmaal klaar is en dat men aan tafel moet gaan.

[2] Dan zegt SUETAL tegen Marcus: "Luister eens, goede, oude vriend! Kijk, wij twaalven zijn straatarm en hebben niets om onze rekening mee te betalen. Maar zie, deze jonge leerling van de grote meester uit Nazareth die hier ergens in je huis verblijft, heeft door zijn wonderkracht voor ons een zeer edele vis van zeker bijna honderd pond en vervolgens deze ezel tevoorschijn getoverd! Neem jij deze twee dieren in eigendom in plaats van de verschuldigde betaling, want wat moeten wij met de ezel en wat met de vis? Wat zij symbolisch voorstellen als terechtwijzing voor ons, weten wij intussen wel! Want een vis en een ezel zijn zo ver wij weten nog nooit als symbolen der wijsheid, maar altijd als symbolen der domheid gebruikt! Wees daarom zo goed en aanvaard deze beide dieren, die toch ook waarde hebben, in plaats van het geld dat wij je schuldig zijn!"

[3] MARCUS zegt: "Dat wil ik heel graag doen, hoewel jullie mij niets schuldig zijn. Want alles wat je hier al gebruikt hebt en wat je eventueel nog verteren zult, is toch al meer dan honderdvoudig betaald! Maar ga nu aan tafel want het middagmaal wordt dadelijk opgediend!"

[4] SUETAL zegt: "Vriend, vertel ons eens, wie dan zo grootmoedig voor ons de rekening al vooruit heeft betaald, dan kunnen wij hem daarvoor onze verschuldigde dank betuigen!"

[5] MARCUS zegt: "Het is mij niet toegestaan dat te vertellen, stel je dus tevreden met dat wat ik jullie nu heb gezegd" -Met deze woorden gaat Marcus op Mijn geheime aanwijzing weg, neemt meteen de ezel mee en geeft hem aan een van zijn zoons om er voorlopig voor te zorgen.

[6] Als Marcus weg is, zegt SUETAL tegen Mij: "Vriend, is deze oude man niet een voortreffelijk mens?! Weet u, zulke eerlijke mensen zullen er maar weinig te vinden zijn op deze wereld! Maar wie heeft volgens u dan zo ongewoon grootmoedig onze rekening betaald?"

[7] IK zeg: "Wie anders, dan de grote meester uit Nazareth!? Want die verlangt niets voor niets. Wie hem er één geeft, betaalt hij er tien terug, en wie hem er tien geeft, betaalt hij er honderd!"

[8] Dan zegt SUETAL: "Ja, maar wij hebben hem er niet één en ook geen tien gegeven, en toch heeft hij er al duizend voor ons betaald!"

[9] IK zeg: "Maar deze meester is ook alwetend en weet dat jullie nog wat voor hem zullen doen, en daarom betaalt hij jullie al vooraf!"

[10] SUETAL zegt: "Dat nemen wij aan en wij willen die goedheid van hem ook gaarne met vlijt en grote ijver terugbetalen zodra wij weten welke dienst hij van ons verlangt!"

[11] IK zeg: " Ja, kijk eens, dan zal het uiteindelijk toch nog nodig zijn dat jullie nader met hem kennismaken! Misschien neemt hij jullie zelfs als leerling aan?!"

[12] SUETAL zegt tegen Ribar: "Dat zou wat zijn! Dan zouden wij misschien ook al gauw net zoiets tot stand kunnen brengen als deze mooie jongeman hier!? Heus, met zo'n vooruitzicht zou ik dan toch wel kennis met hem willen maken, als daar een mogelijkheid voor is!"

[13] RIBAR zegt: "Ik ook, en wij allemaal eigenlijk wel! Maar de eerste confrontatie zal waarschijnlijk nog heftiger zijn dan die van mij met die spartelende vis."

[14] SUETAL zegt: "Wie weet? Het knechtje van de smid hamert vaak veel harder op zijn aambeeld dan de grote smid, om te laten zien dat ook hij de hamer weet te hanteren. Als er zich tijdens het middagmaal soms zo'n goede gelegenheid voordoet, zou dan onze goede, Griekse vriend ons eventueel door een teken op hem opmerkzaam willen maken?"

[15] IK zeg: "O ja, dat plezier kan Ik jullie heel gemakkelijk doen. Maar als jullie hem hebben herkend, moeten jullie je allen heel rustig houden en geen opzien baren, want daar houdt hij niet van! Hij kijkt alleen in het hart en is er helemaal tevreden mee als hij daarin heel stil en oprecht wordt gehuldigd!"

[16] SUETAL zegt: "O, dat kunnen wij wel en dat is ook veel verstandiger en wijzer. Beste vriend, wees daarom zo vriendelijk en maak ons op een gunstig moment tijdens het middagmaal op hem opmerkzaam!"

[17] IK zeg: "Heel goed, heel goed, dat zal gebeuren! Maar nu staan de spijzen al op de tafels, laten we dus gaan en meteen de eerste de beste tafel in beslag nemen! Kijk, daar onder de grote linde staan twee tafels! Ik moet vanwege de hooggeplaatste Romeinen aan de lange plaatsnemen, gaan jullie aan de tafel daarnaast zitten, dan kunnen we gemakkelijk contact houden!"

[18] "Ja, ja" zegt SUETAL, "zo zal het uitstekend gaan! Ik brand nu toch wel van nieuwsgierigheid om de grote man, de echte Messias van de Joden, voor de eerste keer persoonlijk te leren kennen."

[19] IK zeg: "Best, maar nu gaan wij aan tafel!" -Ik ga nu voorop en de twaalf volgen Mij en Raphaël loopt naast Suetal, wat die niet zo leuk vindt. Hij vraagt hem dan ook of hij soms zelfs van plan is bij hen aan tafel te gaan zitten.

[20] En Raphaël zegt met het vriendelijkste gezicht van de wereld, dat dat zo is, wat Suetal echter niet zo erg aanstaat omdat hij nog steeds voor de almacht van de engel verschrikkelijk veel ontzag heeft. Maar omdat Raphaël zo vriendelijk met hem praat, begint hij hem langzaam maar zeker wat aardiger te vinden en maakt hij zich niet druk meer over zijn aanwezigheid.

 

58 Raphaël weerlegt de kritiek

 

[I] Iedereen ging aan de tafels zitten, waarvan er nu door de vlijt van de oude Marcus en zijn beide zonen, die ook verstand hadden van timmerwerk, vier extra stonden. Marcus had namelijk een aardige voorraad eiken planken liggen voor de bouw van zijn vissersboten, en in een ondeelbaar ogenblik vergrootte Raphaël met Mijn toestemming die voor­raad behoorlijk, Daarom kostte het Marcus niet veel moeite meteen een aantal eettafels met bijbehorende zitbanken in zijn boomgaard te ver­vaardigen.

[2] Raphaël ging tussen Suetal en Ribar in zitten, Aan Mijn tafel, waar wij in dezelfde volgorde naast elkaar zaten als de vorige dag, werd ook Mathaël met zijn vier metgezellen geplaatst en hij moest tussen Julius en Cyrenius gaan zitten. Aan Mijn rechterhand zat Jarah weer, naast haar Josoë, dan Ebahl en naast Ebahl Mijn leerlingen, respectievelijk apostelen.

[3] Aan de andere tafels zaten natuurlijk de mensen uit het gevolg van Cyrenius en Julius, en de dertig jonge Farizeeën met hun woordvoerder Hebram aan het hoofd zaten achter Mijn rug aan een lange tafel, zodanig dat zij zowel op Mijn tafel als op de kleine tafel van de twaalf konden kijken.

[4] Een flinke hoeveelheid goed klaargemaakte vissen werd op iedere tafel gezet en er was geen gebrek aan lekker brood en goede wijn. Wij begonnen te eten en de twaalf waren vol lof over de vissen en tastten flink toe, maar Raphaël at het meest. Hij verslond zogezegd de ene vis na de andere, wat Suetal zodanig opviel, dat hij niet wist wat hij daarvan moest denken.

[5] Maar toen Raphaël de laatste vis van de schotel pakte en op zijn bord legde, hem in stukken begon te verdelen en toen het ene stuk na het andere met zekere haast in zijn mond begon te schuiven, werd het Suetal en Ribar te bont en Suetal zei uiterlijk heel vriendelijk tegen Raphaël: "O beste, mooie jonge vriend, wat moet jij een ongelofelijke maag hebben, dat daar zoveel vis en zoveel brood in kan?! Er lagen zeker wel twintig vissen op onze schotel, wij hebben er maar twaalf gegeten en de acht grootste heb jij alleen onder dak gebracht! Zo jong nog en dan zo veel eten?! Dat kan toch onmogelijk gezond zijn! Nou, ik vind het best en God de Heer moge je daarbij zegenen! -Is het soms volgens de leer van de grote meester misschien ook ter verrijking van de wijsheid en de almacht, dat men zoveel moet eten?"

[6] RAPHAËL antwoordt glimlachend: "Dat niet! Maar als het mij smaakt en het is er, waarom zou ik dan niet zoveel eten als ik lust?! Kijk naar de tempel in Jeruzalem hoeveel die in naam van God aan allerlei offers dagelijks verslindt! Zou men daar niet met meer reden kunnen zeggen: Jehova is toch wel een echte gulzigaard, iedere dag verslindt hij een aantal ossen, koeien, kalveren, schapen, lammeren, kippen en duiven en vissen en varkens en veel grote broden en veel zakken wijn, en bij al die geweldige vraatzucht heeft hij nog een groot verlangen naar goud, zilver, parels en allerlei kostbare edelstenen!

[7] Heb je ooit gevraagd of God werkelijk zo'n veelvraat is?! Nee, dat heb je niet, want je wist dat daar alleen de dienaren van God de veelvraten zijn! Wat betekenen mijn acht vissen tegenover de honderd ossen, koeien, kalveren en zo meer?! Als de dienaren van God in de tempel zich ongestraft het recht mogen toeëigenen zo ontzettend veel in naam van God te verteren, waarom zou ik dan moeten vasten, terwijl ik toch meer dienaar van God ben dan de veelvraten in de tempel?"        

[8] SUETAL zegt: " Ja, ja, je hebt gelijk. Ik verwonderde mij er alleen erg over, dat jij, zo'n bijzonder fijn gebouwde jongeman. ons bij het eten allemaal ver hebt overtroffen en helemaal geen rekening hield met ons; of wij misschien ook nog graag wat lekkere vis hadden willen hebben!

[9] RAPHAËL zegt: "Heb je wel eens meegemaakt dat de dienaren Gods in de tempel ooit enige rekening ermee hielden, of degenen die offeren, thuis nog iets te eten hebben? Zonder consideratie .nemen zij de offers en de tiende van hen af ook al zouden die mensen in het volgende uur van honger sterven! En kijk dat noemt zich dienaren van God en in de ogen van het blinde volk zijn zij dat ook! Jij hebt echter deze dienaren Gods nog nooit, al was het maar heel in  het geheim bij jezelf, ter verantwoording geroepen. Waarom maak je je dan nu druk over mijn gezondheid, terwijl ik je toch door mijn daden heb bewezen een echte dienaar van God te zijn?!"

[10] RIBAR zegt: "Vriend Suetal, met hem schijn je maar beter niet te kunnen praten! De jongen heeft veel weg van Mathaël en zou best in staat kunnen zijn onze hele levensgeschiedenis open en bloot te vertellen!"

[11] RAPHAËL zegt: " Je moet niet zo zachtjes praten, anders versta ik je haast niet en Suetal kennelijk nog minder!"

[12] RIBAR zegt: " Ja, ja, ik heb al veel te luid gesproken!"

[13] RAPHAËL: "En je wilde eigenlijk toch niet door mij gehoord worden! Wel, ik hoor en zie je gedachten, hoe zou Ik Je woorden dan met horen?! Kijk, het dier dat ik daarnet naast je neerzette, lijkt toch wel in veel opzichten op jou! Maar ik zeg je, als je niet eerst net zo deemoedig, wordt als dat grijze dier, zul je het nauwe poortje tot de ware wijsheid met vinden!"

[14] RIBAR zegt: "Zeg me eens vriend, waarom heb je mij nu eigenlijk in het bijzijn van zoveel mensen zo te kijk gezet!?"

[15] RAPHAËL zegt: "Ik heb je toch al duidelijk gezegd, dat jullie zielen nog zo blind zijn dat je door alle bomen het bos niet meer kunt zien. En zo blind als jullie toen waren, zo blind zijn jullie ook nu nog, ondanks dat je te weinig vissen hebt gegeten! Maar als je nog vis wilt, zeg het dan, want er zullen er in zee nog wel een paar voorradig zijn!"

 

59 Liefde de basis van de echte vreugde

 

[1] Een derde man uit het gezelschap van de twaalf, BAËL genaamd, zegt: "Vrienden, laat ook mij eens aan het woord! Ik zeg weliswaar,meestal weinig en luister liever zonder iets te zeggen naar iets wat wijs is, maar bij al jullie gepraat was tot nu toe maar heel weinig wijsheid te ontdekken. De jonge leerling heeft zeker gelijk wanneer hij jullie flink uitlacht, want ook ik zeg jullie, dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Denk er eens aan wie wij zijn en waaruit het grote gezelschap bestaat en dank dan God dat wij nog leven! Wij zijn ellendige, zwakke en totaal waardeloze aardwormen en dit gezelschap bestaat uit machthebbers, waarvoor de gehele aarde beeft! En dan wagen wij, wormen, het nog zulke oerdomme woorden met hen te wisselen!? Vriend Suetal, waarom stoorde het je dan dat deze hoge, wonderendoende en werkelijk almachtige jongeman nu in ons bijzijn acht vissen op at?! Zijn wij hier dan geen gasten die gratis mee-eten en hebben wij met genoeg gegeten? Ik vind: Als wij nu meer dan voldoende hebben gegeten, wat willen we dan nog meer? Als de natuurlijke gesteldheid van deze jongeman zodanig is dat hij, om daaraan te voldoen, meer moet eten dan wij, uitgehongerde tempelschooiers, dan is het toch met aan ons om daar kritiek op te leveren! Want ten eerste heeft hij niet op ónze kosten gegeten en ten tweede was het van jullie kant erg ongepast hem daarvoor, zeg maar, op het matje te roepen! Ik vraag je, wordt toch eens verstandiger! Deze jongeman beheerst in zekere zin alle elementen, en jullie praten met hem alsof hij één van jullie gelijken was. O jullie oerdomme ezels! Hij verdient, meer nog dan de profeten van eertijds, onze algehele verering vanwege de geest van God die zich door, hem uit, en jullie,e behandelen hem als iemand die gelijkwaardig is aan jullie! Als jullie in de tempel bij de hogepriester moesten komen beefden jullie van pure eerbied. Hier is miljoen maal meer dan duizend hogepriesters bij elkaar en jullie gedragen je als een stel eersteklas sukkels! Foei, schaam je! Wees stil, luister en leer wat; spreek daarna met mensen die minder wijs zij.n dan jullie! Maar laat de goddelijke jongeman met rust, anders zou ik jullie hard moeten aanpakken uit naam van alle andere broeders die hier aan deze tafel zitten!"

[2] RAPHAËL zegt: " Je hebt wel goed gesproken, beste Baël maar aan zulke harde terechtwijzingen mankeert altijd iets, omdat de achterliggende reden nooit liefde is maar een verborgen hoogmoed. Want als je je broeders zo hard terecht, wijst, maakt je eigen ergernis dat je je opwindt, boos wordt en dat je je boosheid zelf aanwakkert tot toorn en dan niets goeds tot stand brengt. Want doornen en distels brengen geen druiven en vijgen voort en op een plaats waar het gebrand heeft, groeit lange tijd geen gras meer .

[3] Als je je broeder wilt leiden, moet je hem niet zo vast bij de arm pakken als een leeuw zijn buit. Maar zoals een hen haar kuikens leidt moet jij ook je broeder leiden, dan zal God je aanzien, omdat je volgen~ de hemelse orde hebt gehandeld.

[4] Probeer altijd eerst waartoe de kracht en de macht van de liefde in staat, is en hoever deze reikt! Mocht blijken dat haar zachtheid weinig of mets uitricht, omhul dan pas de liefde met het kleed van de volle ernst en leid zo uit grote liefde je broeder, terwijl je hem stevig vasthoudt tot je hem op de goede weg hebt gebracht! Als hij zich daar eenmaal bevindt, onthul dan je liefde en dan zal je broeder in dankbaarheid je eeuwige, hemelse vriend blijven! En dat is beter, omdat het volgens Gods eeuwige orde is."

[5] Baël is zeer verbaasd over deze terechtwijzing en Suetal en Ribar drukken Raphaël van louter vreugde de hand, want het beviel hen best in de vermeende, jongste leerling een vertegenwoordiger van hun men­senrecht gevonden te hebben.

[6] Maar de jonge. LEERLING zegt tegen hen: "Vrienden, dankbaarheid voor een goede dienst is goed als daar een goede reden voor is. Als de reden echter niet helemaal goed is, of liever eigenlijk meer slecht dan goed, is ook alle nog zo grote dankbaarheid geen haar beter dan de reden zelf!"

[7] Bij deze opmerking van Raphaël zetten Suetal en Ribar grote ogen op en SUETAL vraagt aan Raphaël: "Maar, beste jonge vriend, zeg ons toch hoe je dat bedoelt!? Het lijkt wel of je helemaal niet tevreden bent over onze dankbaarheid!"

[8] RAPHAËL zegt: "Kijk, bij een mens volgens Gods orde moet ook alles geheel volgens Gods orde zijn. Net als in God, moet ook in de mens de zuivere liefde als het fundament van al het leven uit iedere handeling blijken. Jullie zijn mij nu dankbaar dat ik Baël heb terecht­gewezen omdat zijn terechtwijzing van jullie niet gegrond was op liefde, maar op ergernis die voortkomt uit toorn en wraak. Baël had kennelijk jullie gemoed gekwetst en in jullie harten ontwaakte toen heimelijk ergernis en jullie koesterden meteen de wens dat Baël behoorlijk op z'n nummer gezet zou worden. En zo'n wens is een kind van de dorst naar wraak, die alleen thuishoort in de hel! Ik ben jullie wens nu echter vóór geweest en heb hem het kwade van zijn terechtwijzing duidelijk aangetoond en dat deed jullie genoegen en daarvoor waren jullie mij dankbaar.

[9] Maar jullie plezier kwam niet in jullie op omdat ik broeder Baël op de juiste weg van Gods orde bracht, maar omdat ik hem in jullie plaats en volgens jullie mening een behoorlijke klap heb uitgedeeld, waardoor jullie dorst naar wraak wat bekoelde en jullie nog een mogelijkheid hebben om hem dat nogmaals voor te houden teneinde jullie wraakzucht nog verder te kunnen bekoelen. En kijk, omdat jullie dankbaarheid déze reden had, die slecht is omdat daarin liefde ontbrak, kan die dankbaarheid zelf ook niet goed zijn!

[10] Ja, als jullie dankbaarheid voortkomt uit hemelse vreugde omdat een wat verdwaalde broeder weer op het rechte pad is gezet, dan is zij ook een vrucht van de hemelse orde die liefde heet, en is dan daardoor goed.

[11] Als jullie, wat jullie voorbestemming is, waarachtige kinderen van God willen zijn, dan moet iedere handeling geheel en al voortkomen uit de zuivere liefde. Van ergernis, wraakzucht en ook nóg zo gering leedvermaak mag in jullie harten niet het minste spoor aanwezig zijn, want dat behoort tot de hel en niet tot de hemel,

[12] Kijk, als in jullie huis een broer lag, die lichamelijk erg ziek. was en groot gevaar liep aan die ziekte te sterven, door welk verlies jullie veel verdriet zouden ondervinden, zouden jullie er zeker alles aan doen om de broer van zijn pijn te verlossen en hem van het doodsgevaar te redden! Wat een vreugde zal het jullie geven als door jullie inspanning je broer van uur tot uur meer geneest!

[13] Maar als je al zo'n vreugde ondervindt bij de lichamelijke genezing van je broer, -hoeveel meer moet je dan, omdat jullie allen kinderen zijn van een en dezelfde goede vader in de hemel, je verheugen als een zielszieke broeder, die zich op de weg van een mogelijk eeuwig verderf bevond, weer genezen en op de weg naar het eeuwige leven gebracht wordt!? - Zien jullie dat in of niet?"

 

60 Het geklets van Suetal

 

[1] SUETAL zegt: "Vriend, zoals jij spreekt geen mens van deze wereld! Je moet een hoger wezen uit de hemelen van God zijn! Misschien ben je zelf wel de grote heiland uit Nazareth?"

[2] RAPHAËL zegt: "O, volstrekt niet! Ik ben eeuwig onwaardig om ook maar zijn schoenriemen los te maken! Naar de geest kom ik wel van boven, maar in dit eveneens aardse lichaam ben ik alleen maar dat en diegene, die jullie in mij hebben leren kennen!"

[3] SUETAL zegt: "Maar, omdat wij nu net als de andere gasten al klaar zijn met de maaltijd, zou ik toch wel de hemelse meester willen leren kennen om hem mijn grote verering te betonen!"

[4] RAPHAËL zegt: "Daar ben ik nog niet toe gemachtigd. Op het juiste moment zullen jij en je broeders Hem wel herkennen! Maar kijk, er is nu nog veel onreins in jullie harten! Dat moeten jullie inzien en als zodanig verafschuwen en uit jullie verwijderen door in het vervolg en vanaf het moment dat jullie het onzuivere ontdekken, het nooit meer, bij wat voor gelegenheid dan ook, te willen toepassen. Dan zijn jullie klaar om de grote meester geheel te leren kennen!

[5] Maar let nu allen goed op! De vriend, die eerder met jullie heeft gesproken, gaat nu, naar zijn gezicht te oordelen, spreken, want ik heb gemerkt dat de naast hem zittende opperstadhouder Cyrenius hem om iets heeft gevraagd, -en als de groten spreken, moeten de kleinen zwijgen en luisteren, als hen dat toegestaan is! Daarom zullen wij nu zwijgen en onze hoge buren laten spreken!"

[6] SUETAL vraagt nog een keer aan Raphaël: "Kun jij, beste jonge vriend, mij dan niet vertellen wie de goede vriend eigenlijk is, die nu gaat spreken?"

[7] RAPHAËL zegt: "Nee, nu niet, want nu moeten we zwijgen en luisteren! -want als hij over wat dan ook gaat spreken, is het steeds van het hoogste belang naar hem te luisteren! Zeg daarom vanaf nu tot hij klaar is met spreken, niets meer hardop aan deze tafel!"

[8] Daar stellen Suetal en ook alle anderen zich mee tevreden en zij wachten volongeduld op het begin van Mijn woorden. Maar Ik kon niet eerder beginnen dan dat Cyrenius klaar was met zijn inderdaad zeer belangrijke vraag over huwelijk, echtbreuk, echtscheiding en geslachtsgemeenschap met ongehuwde maagden.

[9] Na een paar minuten zwijgend gewacht te hebben vraagt SUETAL: "Nou wanneer zal hij nu eens beginnen?"

[10] RAPHAËL zegt: " Jij, blind en doof mens,' zie je dan niet dat Cyrenius nog niet klaar is met zijn vraag!? Of kun je soms al gaan spreken en een vraag beantwoorden, als de vraag nog niet helemaal gesteld is?! Heb geduld, het antwoord zal niet op zich laten wachten!"     ,

[11] Met deze opmerking is Suetal voorlopig weer tevreden. Maar Cyrenius weidt met zijn vraag erg uit en Ik kom daardoor nog steeds met aan het antwoord toe. Cyrenius spreekt terwille van de naast hem zittende Jarah niet zo hard, zodat onze buren van zijp vraag natuurlijk niet veel verstaan en zich daardoor erg gaan vervelen omdat zij nu van geen enkele kant meer een woord horen. Bij de Romeinen gold namelijk als een voorname leefregel, dat velen moesten zwijgen als één hooggeplaatste ook maar aanstalten maakte om te gaan spreken.

[12] Er verlopen nu nogmaals enige minuten en Ik spreek nog steeds niet. Dan zegt SUETAL tegen Raphaël: "Vriendje, de beide heren spreken heel zachtjes met elkaar! Van dit misschien zeer wijze gesprek zullen wij niet veel wijzer worden en daarom zouden wij best onder elkaar ergens over kunnen gaan praten. Misschien stellen onze buren dat zelfs erg op prijs! Want als zulke heren zachtjes onder elkaar praten, geven zij aan de hen omringende, kleine mensen te verstaan, dat ze met gehoord willen worden! Wij doen er daarom helemaal geen goed aan als wij nu onze mond houden en daarmee maar al te duidelijk onvriendelijk jegens hen zijn, laten we daarom ook ergens over gaan praten!"

[13] Zegt RAPHAËL: "Wel, wel, wat ben jij toch een slimme kerel! ­Kijk daar eens, er komt nog een tweede lading lekkere vissen ,met brood en een aantal bekers heerlijke wijn op deze tafel, omdat jullie allemaal vanwege mijn grote eetlust wat te kort zijn gekomen!"

[14] SUETAL zegt: "God zij daarvoor geprezen, want, ik in ieder geval ontwaar nog enige lege plekken in mijn maag! De vis die ik daarnet at behoorde niet tot de grootste en brood was er eigenlijk ook met zo overvloedig op onze tafel en daarom kan zo'n aanvulling alleen maar zeer gelegen komen."

[15] Nu was MARCUS al met de gewenste aanvulling bij de tafel en zei: "Onze verontschuldigingen, beste vrienden! Deze tafel is daarnet wat minder voorzien dan de andere, daarom heb ik uit mijn grote voorraad nog een kleine aanvulling laten klaar maken. God de Heer zegene deze voor jullie allen!"                                                                                                   ,

[16] Dan tasten allen, behalve de engel, flink toe en eten haastig de lekker klaargemaakte vissen, sparen daarbij het brood niet en weten ook met de wijn goed raad. Het duurt niet lang of de tafel is weer helemaal leeg.

[17] Nadat zij de tafel zo zonder hulp van de engel geleegd hebben, zegt SUETAL: "God de Heer, de enig goede Vader van engelen en mensen, zij alle lof! Nu ben ik eindelijk weer eens zo verzadigd als ik in geen half jaar ben geweest! Nu is het niet moeilijk te zwijgen en met alle geduld te wachten op de beloofde woorden van de wijze Griek, die waarschijnlijk zo'n geheim raadsman is van de hoge stadhouder van Syrië, respectievelijk opperstadhouder van geheel Azië. Maar de woorden die onze jonge vriend voorspeld heeft, laten aardig lang op zich wachten!

[18] De opperstadhouder is nog steeds niet klaar met zijn zeer uitvoerige vraag en de ander kan hem niet eerder antwoord geven dan nadat de opperstadhouder met zijn vraag, die beslist erg belangrijk moet zijn, klaar is! Dat zal nog wel een aardig tijdje doorgaan! Ook de dertig jonge Farizeeërtjes en levietjes spitsen al flink hun oren! Maar er is nog steeds niets te horen!

[19] Dat jonge meisje bevalt me werkelijk helemaal niet slecht, maar zij schijnt tot over haar oren verliefd te zijn op de Griek! Zij houdt geen oog van hem af en lijkt in zijn ogen van alles te lezen. Voor de jonge zoon van de stadhouder schijnt zij geen oog te hebben, hoewel hij zo rijk gekleed naast haar zit en zich, zo te zien, wat begint te vervelen! Oho, nu komen er nog vier heel lieve meisjes uit het huis! Dat zullen waarschijnlijk de dochters van de gastheer zijn! Wat gaan die nu doen?!"

[20] RAPHAËL zegt: "Ik denk, vriend, dat jij een kletskous bent en helemaal niet stil kunt zijn! Zie je dan niet dat de meisjes de lege schotels komen ophalen om ze voor de avond schoon te maken?! Heb je zo'n beperkte geest dat je dat niet meteen begrijpt? Werkelijk, je wordt nog lang geen Mathaël!

[21] Probeer nu nog eens of je kunt zwijgen en in stilte alleen maar kunt denken, want een zekere uiterlijke rust is noodzakelijk voor het wekken van de geest! Zonder rust kan deze uiterst belangrijke levenshandeling nooit plaats vinden!"

 

61 Het leven is een strijd, zowel uiterlijk als innerlijk

 

[1] "Kijk, binnen in een huis heerst al sinds lang een grote wanorde, alle kamers zijn vuil en liggen vol rommel, Maar de heer des huizes is altijd maar buiten bezig en gunt zich daarom niet voldoende tijd om zijn huis van binnen schoon te maken. Omdat hij daar 's nachts echter toch moet slapen en dan de bedompte lucht inademt, wordt hij ziek en zwak, en het zal hem dus steeds zwaarder vallen zijn huis schoon te maken en in de onreine lucht te genezen.

[2] Wel, zo is jouw hart ook het huis van je ziel en vooral van je geest! Als je echter steeds naar buiten gericht bezig bent, wanneer zul je dan je levenshuis schoonmaken, opdat je geest in de gezonde lucht van je ziel zich zal ontwikkelen?

[3] Daarom is er voor het groeien van de ziel en de geest daarin, bij alles wat je doet uiterlijke rust nodig!"

[4] SUETAL zegt: "Maar Mathaël zei, dat het leven een strijd is en dat men het niet kan bereiken met behaaglijke, lichamelijke rust. Mathaël zegt dus iets anders dan jij en jij nu weer iets anders dan hij! Wie van jullie heeft nu gelijk?!"

[5] RAPHAËL zegt: "Ik én Mathaël! Natuurlijk is het leven, een strijd, echter niet alleen aan de bultenkant, maar een hevige strijd van het binnenste tegen het buitenste! De uiterlijke mens moet tenslotte geheel door de innerlijke mens overwonnen worden, anders sterft de innerlijke mens samen met de uiterlijke mens! Laat je lichamelijke tong daarom aan banden leggen door je innerlijke mens, zodat zij rust. Dan kan de innerlijke gedachten tong van de ziel aan het werk gaan en inzien, hoe smerig en onzuiver het er in haar levenshuis nog uitziet!

[6] Maak je niet druk over al die uiterlijke, onbelangrijke verschijnselen, want het is niet zo belangrijk of men er de oorzaak van kent of met! Maar herken in de ware sabbatsrust de echte basis van het innerlijke leven van ziel en geest, daar moet jou en ieder mens alles aan gelegen zijn!

[7] Wat heb je er aan als je wel weet en voelt dat je bestaat en leeft, maar daarbij niet weet of je het volgende ogenblik ook zult bestaan en voelen dat jij het bent?! Wat heb je aan alle kennis en nog zo grote wetenschap, als je je leven niet kent en geen weet hebt van zijn oorsprong in je?!

[8] Als je je innerlijk wilt kennen, moet Je daarvoor, Je zintuigen naar binnen richten, net zoals je je ogen daarheen moet richten waar je iets wilt zien. Hoe denk je de zonsopgang te kunnen zien, als je ogen op het westen zijn gericht?! Zie jij, die toch zelf al rabbi was, niet in dat je ten opzichte van je hoogst persoonlijke, eigen levenssfeer nog zo blind bent als een embryo in het moederlichaam?!"

[9] SUETAL zegt: " Ja, ja, ja, dat zie ik nu erg goed in en wij zullen allen nu zwijgen als een stenen standbeeld!"

 

62 Het gezonde verstand van Risa

 

[1] Dan wordt het stil aan de tafel. Maar nu beginnen de dertig jonge Farizeeën en levieten onder elkaar te ruziën, omdat hen door hun woordvoerder Hebram in zekere zin ook het zwijgen is opgelegd. Vooral een zekere Risa praat steeds maar door over zijn ouders die veel landgoederen bezitten, welke hij na hun dood als enige erfgenaam zou erven. Hij ergert zich buitengewoon als Hebram hem er op wijst, dat hij nu beter zou kunnen gaan nadenken over de wijze woorden van Mathaël en vooral die van de heiland uit Nazareth en daarbij zijn mond dichthouden, in plaats van steeds maar door te blijven kletsen over zijn waardeloze erfenis.

[2] Maar RISA zegt op grove wijze tegen Hebram: "Arme schooiers worden uiteindelijk altijd vroom en zoeken het in allerlei wijsheden, omdat ze weten dat zij van de wereld niet veel te verwachten hebben. En de groten en rijken worden af en toe ook vroom en wijs, om de woedende, arme duivels gemakkelijker weer tot zachtmoedigheid en geduld terug te kunnen brengen, zodat deze zich voortaan hun zeer drukkende armoede laten welgevallen!

[3] De rijke gaat naar de synagoge en bidt voor het aangezicht van de armen, om deze te laten geloven hoe vroom men zou moeten zijn om door God zo gezegend te worden. De arme bidt eveneens veel. Ten eerste om ook door God gezegend te worden en ten tweede opdat de rijke hem zal zien en hem dan misschien toch een aalmoes geeft. Wat voor verschil is er dan tussen beiden? Er is helemaal geen verschil! Want de rijke strooit de arme zand in de ogen en de arme doet datzelfde zoveel mogelijk bij de rijke, om iets van hem te krijgen. Maar mij bedriegt niemand, ook geen wonderdoener. Want de wonderdoeners weten heel goed voor wie en waarvoor zij hun schijnwonderen doen! Als zij zeer grote meesters in hun geheime kunsten zijn weten ze vaak groot en klein beet te nemen, worden letterlijk als hogere wezens vereerd en daardoor rijk en machtig!

[4] Om kort te gaan, voor blinden kun je gemakkelijk een schilder zijn. Je schildert een beer voor hen en zegt: 'Kijk, dat is een aantrekkelijke jonkvrouw!', en ze geloven het. Maar als iemand voor mij een wonder zou doen, zal de scherp toeziende Risa zich er niet tussen laten nemen en de man zou ook geen aalmoes verdienen en krijgen!

[5] Alles in de wereld is bedrog. Wie het best bedriegen kan, komt het verst! Maar wie wat minder goed kan bedriegen, zal op de oneffen baan van het geluk niet zulke grote sprongen maken!

[6] Alleen hij is gelukkig, die van meet af aan in het rijke bezit is van allerlei goederen en daarbij veel inzicht heeft, zodat men hem geen beer in plaats van een jonkvrouw voor kan schilderen! Dat is mijn gezonde kijk op de wereld en al haar omstandigheden en die is niet zo nevelig als die van een arme, slimme drommel! Zo is het altijd geweest en zal het ook altijd blijven!

[7] Maar kom bij mij niet aan met het eeuwige leven na de dood! Want wat dat betekent laat ieder graf ons zien, net als iedere van ouderdom omgevallen boom in een bos. Wat uit de aarde komt, wordt weer aarde en verder is er niets -behalve de vrome inbeelding van de arme drommels, die door de rijken natuurlijk graag ondersteund wordt!"

[8] HEBRAM is, zoals al eerder gezegd, zeer verontrust over zulke opmerkingen en zegt tegen Risa: "Voor jou zijn dus Mozes en alle grote en kleine profeten niet meer dan echte of gefantaseerde bedriegers van de blinde mensheid, en de hier aanwezige heiland uit Nazareth vind je geen haar beter?!"

[9] RISA zegt:"Ik zie ze niet als opzettelijke bedriegers, maar zeker als bedriegers van de betere soort. Want allen konden erg goed de blinde mensen zo dan al geen beren, dan toch apen in plaats van mensen voorschilderen, en knollen voor citroenen verkopen!

[10] Van de heiland uit Nazareth denk ik dat hij heel goed onderricht is in de geheime krachten. Hij kan ze nu gebruiken en wij, als oningewijden, staan erbij als een os voor een nieuwe poort en weten niet waar het allemaal om draait!

[11] Maar zijn leer is goed. Want als alle mensen zo'n leer zouden hebben en haar navolgden, zou het tenslotte met alle mensen goed moeten gaan! Wie zal echter die leer nu aan alle mensen op de uitgestrekte wereld gaan verkondigen? En als daar een mogelijkheid voor zou zijn, dan vraag ik: Op hoeveel onoverkomelijke moeilijkheden en hindernissen zou zo'n werk stuiten?!

[12] Want de mensen zijn in niets zo star als juist in hun verschillende religies en godsdiensten!

[13] De gewone mens is in alles meer dier dan mens. Het ontbreekt hem aan iedere hogere intelligentie en hij zal zich daarom niet laten verheffen boven zijn duizendjarige levensopvatting, ondanks alle duidelijk zichtbare onjuistheid en zoete dwaasheid. De meer intelligente mens zal echter denken: 'Het leven in de oude dwaasheid is goed, waarom iets nieuws waarmee men geen ervaring heeft hoe het geaccepteerd zou worden en hoe daarmee geleefd zou moeten worden?' Daarom zijn zulke verlichte denkbeelden bedoeld voor bepaalde plaatsen en moeten zoveel mogelijk geheimgehouden worden om de gelukkig makende waarde tenminste voor een paar mensen van de grote wereldmassa te behouden. Als zoiets gemeengoed wordt, verliest het zijn waarde, wordt al gauw belachelijk, en dan kraait er geen haan meer naar. Wat één - zeg maar - mens kan doen, doen hem dan al gauw duizenden na, zodra ze maar enigermate in de zaak worden ingewijd!

[14] En zo, denk ik, zal deze overigens goede meester uit Nazareth ook al gauw het loodje leggen, vooral, als hij zijn geheime wetenschap ook aan andere mensen zal leren, zoals wij dat zojuist bij dat jonge, mooie mensenkind hebben gezien die al een meesterlijke vaardigheid in wonderen doen heeft bereikt!

[15] Als een leerling al zulke ongehoorde dingen te weeg brengt, wat blijft er voor de meester dan nog over?! Als de leerlingen goed kunnen zwijgen, kan er in ieder geval een rendabel instituut mee opgericht worden zolang men de wereldse machthebbers te vriend houdt. Die steunen wel graag zulke instituten, die vanwege hun buitengewone uitwerking heel geschikt zijn om er het volk mee in toom te houden door grote beloften voor het hiernamaals, gewoonlijk bestaande uit loon of oneindige straf.

[16] Maar als zulke geheime wetenschappen bij het volk terechtkomen en het volk klare wijn wordt geschonken, is het uit! Alles gaat men dan bekritiseren en belachelijk maken, geen mens hecht er dan nog waarde aan en alle eerst zo verheven, bezielende waarde is onherroepelijk verloren. De mensen gaan vervolgens nadenken over iets dat nog buitengewoner is, maar vinden gewoonlijk niets meer zolang zij verstandig blijven. Maar na eeuwen, als de een of andere oude, zoete domheid weer is ingeburgerd, kan een avontuurlijke slimmerd, als hij het goed aanlegt, weer een volkje voor een paar eeuwen aan zich binden. Probeert hij het echter op een domme manier, dan moet hij al snel maken dat hij weg komt wil hij er heelhuids van afkomen.

[17], Kijk, ik ben heus geen profeet en daarvan is er waarschijnlijk ook nooit ofte nimmer een geweest! Maar Ik waag het om nu stellig te beweren, dat de tempel zich met zijn fantastische oplichterijen nauwelijks nog een eeuw zal staande houden, ondanks al zijn veronderstelde voorzichtigheid! Want als zo'n instelling eenmaal te zeer op winst belust wordt verraadt zij zich al gauw, verliest de verheven stralenkrans en het is afgelopen met haar! Tweeduizend jaar schijnt wel de langste periode te zijn voor een leer om zich te handhaven. Dan vervalt zij tot niets en in een kroniek kan men dan nog slechts enkele brokstukken terugvinden.

[18] Slechts de rekenkunde, die de oude Phoeniciërs uitgevonden moeten hebben en die door de Egyptenaren en Grieken sterk is uitgebreid, kan nooit vergaan omdat deze waarheden bevat die voor iedereen begrijpelijk, nuttig en daarom onverwoestbaar zijn.

[19] Maar iedere andere leer, die van de mensen allerlei offers vraagt en die, als men zich die heeft eigen gemaakt, geen ander voordeel oplevert dan het kunnen genezen van een aantal zieken en daarbij in noodgevallen ook nog een ander wondertje doen, kan geen stand houden! Want ten eerste berust deze niet op een mathematisch aantoonbare basis en ten tweede blijft zij, zelfs al doet de stichter daar nog zo zijn best voor, nooit zo eenvoudig en zuiver als zij oorspronkelijk was.

[20] Gewoonlijk begint men met allerlei uitleggingen, omdat iedere stichter van een leer altijd min of meer de oude mystiek aanhangt en zijn overigens vaak zeer gezonde leer opvult met allerlei onbegrijpelijke, mystieke brokstukken, die hij eerst waarschijnlijk zelf niet heeft begrepen en waarvan zij die na hem komen nog minder kunnen begrijpen. Langzaam maar zeker wordt zo'n leer dan steeds meer omvattend, het oude mystieke daarin wordt steeds mystieker, men bouwt grote zalen en verricht met dood­ernstige gezichten allerlei ceremoniële handelingen, om het volk de oude heiligheid van een eerst heel eenvoudige leer duidelijker en nadrukkelijker onder ogen te brengen. Maar dat helpt allemaal niets, want in de loop der tijd worden de mensen door allerlei verschijnselen op het gebied van de natuur en door het gezonde verstand, de ogen geopend en met de hele oude leer is het dan zo goed als afgelopen, want de hier en daar nog bewaarde brokstukken kunnen toch nooit meer tot één geheel worden gemaakt. - Kijk, zo ziet mijn gezonde mening er uit, die ik echter aan niemand wil en zal opdringen. "

 

63 Hebram toont de fouten aan in Risa 's gedachtengang

 

[I] HEBRAM zegt: "Vriend, de verstandelijke wijze waarop jij het geheel nu hebt voorgesteld, heb ik al vaker gehoord. Maar in ons geval gaat dat niet op, want hier bevindt zich iemand: die méér is dan. een gewone, in alle Perzische en Egyptische toverkunsten doorknede magiër!

[2] Denk alleen maar eens aan wat Mathaël heeft gezegd en aan de daden, lessen en woorden van de grote meester zelf, dan moet het je wel duidelijk worden dat jij met al je nog zo gezond lijkende verstand op het verkeerde spoor zit!

[3] Ik ben ook wel een beetje thuis in de magie en ik ken de, verschillende soorten Perzische en Egyptische magie, maar de dingen die hier al allemaal zijn gedaan en al de lessen die wij hier hebben gehoord, geven duidelijk aan dat er een hogere oorsprong moet zijn dan wij ons nu voor kunnen stellen.

[4] Die jongeman daar bij de twaalf heeft voor onze ogen op de tafel een steen in stof veranderd, het stof weer teruggebracht tot de oorspron­kelijke steen en hem daarna helemaal laten verdwijnen. En, vriend, toen je zag dat hij daarnet ook van een steen brood maakte, daarna een vis opriep die je nog kunt bekijken en tenslotte nog een complete ezel met alles erop en eraan te voorschijn bracht, waren dat verschijnselen van een geheel andere aard dan de smakeloze en nietszeggende wondertjes, die wij bij een paar Perzische magiërs in Damascus hebben gezien! Wie daar iets verder kon tellen dan 'één plus één', kon gemakkelijk het bedrog doorzien en de juiste verklaring vinden. Wie echter weet er een andere verklaring te vinden, dan die Mathaël ons heeft gegeven over de uitsluitende macht en kracht van het oorspronkelijke leven in en uit God?!

[5] Je bent daarom helemaal verkeerd bezig als je dat, wat hier is, in de categorie van miserabel bedrog onderbrengt, zoals Je er ook heel verkeerd aan doet als je Mozes en alle andere profeten onder dezelfde noemer brengt, want Mathaël heeft ons toch duidelijk genoeg getoond wat er schuilgaat achter de grote bevrijder van ons volk van het harde juk der Egyptenaren.

[6] Mozes was een zo buitengewoon grote geest voor God en de mensen, dat er op deze aarde tot op heden niets groters was. Maar, hier, vriend, zit in de gedaante van een mens Diegene, voor wiens heilig aangezicht de grote Mozes zijn gezicht bedekte. Daarom is het uiterst dom van je om hier over Hem te spreken als over een natuurlijk mens!

[7] Tel de gasten eens die hier driemaal per dag gevoed worden met de beste en voortreffelijkste, graatloze vissen, met brood, wijn en allerlei vruchten, met honing, melk, kaas en boter! Bedenk daarbij tevens dat onze gastheer in feite eerder een arm dan een welgesteld mens is. Zijn bezit is ongeveer 170 are, met weinig akkerland en dat is nog zo gezien erg stenig. Het vissen levert nog het meeste op, maar wat stelt dat voor bij zoveel gasten? Het zijn nu bij elkaar zo'n vierhonderd man en allemaal zijn ze geheel verzadigd. Daarbij komen nog de vele lastdieren van de Romeinen en Grieken en geen daarvan komt maar iets te kort. Maar ga eens in de voorraadkamer van onze gastheer kijken, dan zul je d!e volgestouwd vinden met allerlei vruchten en met een grote hoeveelheid van het beste brood, en de diepe rotskelder bevat zoveel wijn dat wij die in geen jaar op zouden kunnen, ook al zouden we er nog zo veel van drinken! Vraag dan eens aan de eerlijke en waarheidslieven de gastheer hoe hij aan dat alles is gekomen, dan zal hij slechts antwoorden: 'Alleen door wonderen zonder weerga van de grote heiland uit Nazareth!'

[8] Als dat nu zo is, wie kan er dan nog op de gedachte komen te beweren dat dit allemaal bedrog is dat de machtigen der aarde ergens hebben uitgebroed om daarmee de blinde en domme volksmassa voor de gek te houden en haar onderdaniger en schatplichtiger te maken?! Ik zeg je: Hier is méér dan wat het verstand van alle wijzen op aarde ooit kan bevatten. Hier heerst Gods kracht, zoals zij reeds zo nu en dan op aarde heeft geheerst en ook verder zal heersen! Ook al begrijpt jouw, zich gezond noemend, verstand dat niet, dan is het toch zo als ik het je nu heb gezegd. Maar ga, en overtuig jezelf overal van en zeg dan of daar natuurlijke dingen gebeuren!"

[9] RISA zegt: "Ja, ja, in dat geval moet ik natuurlijk wel veel van mijn beweringen terugnemen en ik zal ook niet twisten over de goddelijke waarde van Mozes en de andere profeten, maar toch blijft dan nog overeind staan dat uiteindelijk geen enkele leer, ook al heeft die nog zo'n goddelijke oorsprong, haar zuiverheid ook maar een paar eeuwen bewaart!

[10] Toen Mozes nog op de berg was en daar de voorschriften van Jehova hoorde, danste het volk in het dal om een gouden kalf. En hoe veranderde het gezicht van de leer van Mozes toen koning Saul in de plaats van de richters kwam, en hoe anders begon het er allemaal uit te zien onder David, en nog anders onder Salomo en zijn opvolgers?!

[11] Steeds viel er iets zuivers en goddelijks weg en kwamen er wereldse, menselijke voorschriften voor in de plaats, zodat het enige dat werkelijk voor ons behouden is gebleven, thans alleen bestaat uit de namen, maar verder is alles van Mozes zo goed als verdwenen. Alleen datgene wat de tempeldienaars nog een zeker goddelijk aureool geeft is gebleven. Het strafrechterlijke heeft men in stand gehouden, om daardoor uit hoofde van een als het ware door God gemachtigde betweterij, de mensen op duivelse wijze te kunnen kwellen. Maar het eigenlijke goddelijke is allang volledig uitgebannen. Terwille van de tien geboden van God laat men voor zichzelf geen grijs haren boetekleed meer maken. Echtbreuk bij mensen van aanzien, die zeer rijk zijn, vindt nog wel waardering omdat zulke mensen zich met veel geld vrij moeten kopen van de steniging. Zij krijgen dan alleen maar een zogenaamd vervloekt water te drinken, waarvan hun buik echter niet barst, want dat soort zondaren zijn voor de vele behoeften van de tempel nog meermalen goed te gebruiken! Als daarentegen de hoge dienaars van de tempel echtbreuk begaan, kraait daar nooit enige haan naar, alleen als een arme duivel eens echtbreuk zou begaan, dan wordt deze natuurlijk naar behoren gestenigd.

[12] Nu lezen wij echter met wat voor ongehoorde inzet van goddelijke macht en kracht de tien geboden, onder bliksem en donder die de einden der aarde deden beven, door God werden gegeven en hoe die verschrik­kelijke, goddelijke ernst gedurende enige eeuwen nog meermalen op allerlei plaatsen is opgetreden. Hoe vaak is dit volk volgens de geschriften der grote en kleine profeten door God niet gewaarschuwd! Maar wat heeft dat voor deze tijd voor nut gehad? Hoe het er nu met ons voor staat weten wij, en meer hoef ik je niet te vertellen! Heus, als er een hel bestaat dan kan het er daar onmogelijk nog slechter uitzien!

[13] Maar als openbaringen, die voor zuiver goddelijk moeten doorgaan, alleen maar zulke bedroevende resultaten geven zoals wij die nu bij de Farizeeën zien, dan vraag ik toch iedereen met gezond verstand of het dan nog zo moeilijk is al het geloof, aan wat voor soort goddelijke openbaring en voorzienigheid dan ook, maar op te geven!?

[14] Wat jij hier over de grote heiland hebt gezegd is ontegenzeggelijk juist en het is mogelijk dat zijn leer ook met een beter resultaat bekroond wordt dan alle godsdiensten tot op heden. Maar ik zou over vijfhonderd jaar met mijn huidige bewustzijn wel eens willen zien en beleven, hoe deze nieuwe leer er dan over het geheel genomen uit zal zien, vooropgesteld dat het daadwerkelijke volgen ervan, net als bij alle eerdere, afhankelijk is van de vrije wil van de mensen! .

[15] Als er in het begin slechts één leider aan de top staat, zal het over duizend jaar wemelen van zulke leiders, die bij het brengen van deze zuivere leer hun buik niet zullen vergeten! -Zeg me eens, of ik er met mijn visie zo erg naast zit als je voorheen meende!"

 

64 De goddelijke orde en ons aardse verstand

 

[1] HEBRAM zegt: "Ja en nee! Volgens de gedachtengang van een mens van deze aarde heb je naar mijn mening zeker wel gelijk, maar uit zuiver goddelijk standpunt bezien, heb je erg ongelijk en ben je dus toch op een dwaalspoor, want Gods plannen zien er heel anders uit dan de onze. Kijk, als wij de sterren aan het firmament geplaatst zouden hebben, zouden wij ze zeker regelmatiger verdeeld hebben. Maar God, de Almachtige, heeft ze daarentegen als een warhoop van lichtjes aangebracht! Waarom heeft hij die manier gekozen?

[2] Bekijk het gras op de velden eens en zie dan hoe daar de kruiden door elkaar heen staan! Waarom is daar geen orde waaraan ons sym­metrisch gevoel een wiskundig plezier zou kunnen hebben?! Overal waarheen je je zintuigen kunt en wilt wenden, zul je bij al het geschapene veel meer chaotische, dan op symmetrische wijze, geordende zaken aantreffen! En toch moet de Schepper ook een juist begrip van de symmetrie hebben, want daarvoor vinden we allereerst in onze menselijke vorm al overtuigende, duidelijk aantoonbare bewijzen. Maar als de goede Schepper zeker in staat is om in één opzicht de grootste symmetrie te handhaven, daar echter anderzijds niet de minste rekening mee schijnt te houden, dan moet daarachter een voor ons, stofwormen, totaal onbekende reden verscholen liggen die maakt dat de Schepper aan de ene kant de grootste symmetrie en aan de andere kant het absolute tegendeel daarvan aanhoudt! Waarom is het ene jaar dan niet gelijk aan het andere, waarom niet de ene dag net als de andere?

[3] Kijk, als je de zaken zo beschouwt, moet het zogenaamde symmetrisch gezonde mensenverstand veel vinden dat zij met de behoorlijke scherpte van haar heldere verstand zou kunnen bekritiseren. Maar dan komt de grote Meester Zelf en zegt: 'Schoenmaker, je kunt slechts oordelen zover je leest gaat, -maar hoger niet!'

[4] Zoals wij nu in Gods grote schepping overal zien dat een schijnbaar ongelooflijke, chaotische wanorde verbonden is met de grootste orde, zo zie ik dat ook bij de verschillende openbaringen van God aan de mensen van deze aarde. Hij, als de enige Schepper, wist het best wat in de verschillende tijden en voor de verschillende volken het meest geschikt was voor hun geestelijke ontwikkeling.

[5] Hij heeft er zeker heel wijze redenen voor om in de loop der tijd een eens gegeven leer net zo te laten verwelken als de talloze kruiden en bloemen op aarde. Maar het zaad dat zich uit de bloem ontwikkelt, net als de zuivere, levende waarheid, verwelkt niet, maar leeft steeds maar door.

[6] Als wij echter zien dat de Schepper bij al de ons bekende, levendragende dingen al het tijdelijk nodige, en mooie uiterlijke na verloop van tijd laat vergaan en tenslotte alle zorg besteedt aan de ontwikkeling van het innerlijke leven, moeten wij ons dan verbazen als wij dat ook zien gebeuren met de openbaringen?

[7] Zonder een aards gesproken woord kan een nog zo zuivere leer ons niet bereiken. Het gesproken woord is echter stoffelijk en moet tenslotte wegvallen als de innerlijke, zuivere geest zich heeft ontwikkeld. En zo gaat in de loop der tijden met de uiterlijke godsdiensten ook de uiterlijke glans altijd in iets bedenkelijkers over, maar daarvoor in de plaats ontwikkelt zich op de achtergrond langzaam maar zeker een zuivere, geestelijke kracht en waarheid van een eerdere openbaring van God aan de mensen. -Is het niet zo, vriend Risa?"

[8] RISA zegt: "Broeder Hebram, ik bewonder je! Bij God, je hebt nu met je bijzonder wijze woorden mijn hele manier van denken veranderd, en daarvoor ben ik je echt dankbaar! Het is, zoals je het me nu hebt uitgelegd. Hoe ik er ook over nadenk, het geheel wordt me nu steeds duidelijker! Kortom, je hebt het in alle opzichten gewonnen van mijn verstand! Daar ben ik je veel dank voor verschuldigd."

 

65 Levenslessen voor beginners

 

[1] Hier draai IK Mij om en zeg tegen Hebram: "Wel, wel, je hebt al grote vooruitgang geboekt in de wijsheid, net als jullie allen. Werkelijk, aan zulke leerlingen kan men veel vreugde beleven en zij zullen al gauw als goede arbeiders in de wijngaard van God te gebruiken zijn! Maar op één ding wil Ik jullie allen toch wijzen, en dat ene bestaat hierin:

[2] Jullie lijken nu op die eerste bloempjes die in het voorjaar snel hun kopjes zo heerlijk boven de kale grond verheffen. Als er verder geen vorst komt, gaat het goed met zulke vlijtige bloempjes, komen er echter, zoals zo vaak in het voorjaar, na warme dagen weer enige dagen met ijselijke vorst, dan laten zulke vroege bloempjes graag hun heerlijk getooide kopjes hangen en verdorren dan vaak geheel.

[3] Ik zeg jullie: Een mens beseft vaak heel goed wat waar is, maar als er zich veel donkere wolken met allerlei in verzoeking brengende onweders boven het gemoed van de mens beginnen samen te pakken, wordt het somberder en somberder in het mensenhart en hij ziet dan heel veel niet meer, wat kort daarvoor nog zo helder zichtbaar was voor zijn ziel.

[4] Bewaar daarom dat wat je nu hebt beleefd, zorgvuldig in je hart en verhef je mooi getooide kopjes pas dan boven de aardbodem van jullie uiterlijke menszijn, als de beproevingsdagen met vorst voorbij zullen zijn. Waarlijk, dan zal jullie kennis door geen rijp meer vernietigd kunnen worden!

[5] Alles heeft tijd nodig aleer het gedegen en houdbaar wordt, en dat is ook zo met de kennis van de mensen. Onder gunstige omstandigheden wordt er het nodige vaak vlug geleerd en ook begrepen, -maar door andere verschijnselen ook net zo snel weer vergeten! Probeer daarom alles wat je hoort meer met je hart dan met je hoofd te bevatten, dan behoud je het ook!

[6] Als je een bloem beschouwt, geniet je zeker van haar mooie vorm. Maar wat heb je aan die vreugde, want die is toch net zo vergankelijk als de bloem die haar teweegbracht?! Maar de kracht van de bloem moet neerslaan in het binnenste van het omhulsel waarin het levende zaad wordt bewaard en verzorgd, en zo moet ook jullie uitwendige vreugde verwelken, en haar kracht moet afdalen naar de oerbasis, waar het eeuwige, geestelijke leven wordt bewaard en verzorgd. Dan zal daaruit tesamen met de geest een eeuwigdurende vreugde over diens ware, innerlijke schoonheid ont­staan die geen rijp op enigerlei wijze meer zal kunnen deren.

[7] Maar let nu goed op, want Ik zal nu wat nader ingaan op de zaken waarover Cyrenius nadere uitleg heeft gevraagd!"

[8] Toen richtte IK Mij tot Jarah en Josoë en zei tegen hen: "En jullie, beste kinderen van Mij, kunnen nu een poosje naar de keuken naar de dochters van onze Marcus gaan, die zullen jullie heel wat te vertellen hebben over wat zij nu in de laatste paar dagen bij hun kokerij zoal hebben beleefd, dat zal voor jullie erg nuttig zijn. Want dat wat Ik verder de gasten ga uitleggen, lijkt op een brood dat zo hard is als steen en je hebt er heel sterke en goed ontwikkelde tanden voor nodig om zo'n hard stuk brood goed te kunnen kauwen opdat het daarna de gevoelige maag van de ziel niet tot last is en pijn en schade veroorzaakt. Later, als de tanden van jullie gemoed sterker worden, zal dit soort zaken jullie ook worden verteld!"

[9] Jarah verlaat niet zo graag haar plaats, maar Josoë zegt tegen haar: "Kom, beste Jarah, ga maar opgewekt met mij mee! Want wat de Heer wil, moet men altijd met een vrolijk hart meteen doen. Dat begrijp jij toch beter dan ik, sta dus maar vlug van je plaats op en kom met mij mee zoals de Heer dat wil! Dan staat Jarah op en gaat met Josoë het huis van Marcus binnen, waar zij volgens huiselijke traditie door diens dochters heel vriendelijk wordt ontvangen en al gauw wordt er druk gepraat en de kinderen converseren tot het vallen van de avond heel gezellig, terwijl ze elkaar van alles op de hoogte brengen.

[11] Maar IK richt Mij nu tot Cyrenius en zeg: "Nu, beste vriend, kun je luisteren naar wat Ik je als antwoord zal geven op je tamelijk uitvoerige vraag. Daar moet je je dan aan houden, net als ieder, die het zal horen!"

[12] Hier wilde Suetal Raphaël nog toefluisteren dat Ik nu eindelijk wat ging zeggen, maar Raphaël gaf hem ernstig een teken om zijn mond te houden en daarop zweeg hij dan ook, en Ik sprak als volgt verder:

 

66 De geslachtelijke omgang van mannen en vrouwen

 

[1] "Kijk, het verwekken van een mens is een bijzondere aangelegenheid! Om een goede en gezonde vrucht te verwekken, moeten twee volwassen mensen, en wel een man en een vrouw, een juiste zielsverwantschap hebben, omdat ze anders moeilijk of ook vaak helemaal niet door de bekende geslachtsdaad tot bevruchting zullen komen.

[2] Als nu een man en een vrouw in hart en ziel aan elkaar verwant zijn, moeten zij ook een huwelijk aangaan en volgens de natuurlijke orde alleen maar dan tot de geslachtsdaad overgaan als zij in goede harmonie een levende vrucht willen verwekken. Alles wat meer beoogt dan dat, is tegen de orde van God en de natuur en daarom een kwaad, en een zonde die bijna zo slecht is als die van Sodom en Gomorra!

[3] Als een man veel zaad heeft, laat hij dat dan in een andere akker zaaien op de goede wijze van de oude vaderen en patriarchen, dan zondigt hij niet. Maar als hij er alleen maar heimelijk op uit trekt om zijn lusten bij veile deernen te bevredigen en zich zo te vermaken zonder een vrucht te verwekken, begaat hij daardoor zeker een grove Sodomitische zonde, zowel tegen de goddelijke als tegen de natuurlijke orde!

[4] Alleen een jonge man, wiens geslachtsdrift door de bekoorlijkheden van een meisje zodanig is aangewakkerd dat hij zichzelf nauwelijks meer meester is, mag gemeenschap hebben met een maagd, met of zonder verwekking van een vrucht. Maar na de gemeenschap moet hij naar eer en geweten dat aan haar betalen wat Mozes heeft voorgeschreven. En ontstaat er na zo'n door de nood veroorzaakte gemeenschap een vrucht, dan moet hij de maagd het tien­ tot honderdvoudige geven van datgene wat hij volgens Mozes aan haar schuldig was als er géén vrucht uit de geslachtsdaad was voortgekomen. Want een maagd brengt voor zo'n man een grootoffer waar leven en dood mee gemoeid is! Als een man daarna zo'n maagd kan trouwen, moet hij dat niet nalaten, want, zoals gezegd, zij heeft hem een groot offer gebracht en hem van een bedwelmende last bevrijd.

[5] Maar in het vervolg moet zo'n door zijn geslachtsdrift gedreven man meteen een fatsoenlijke vrouw huwen en in noodgevallen, in goed overleg met zijn wettige vrouw, ook een bijvrouw, zodanig dat er geen ruzie en onmin door ontstaat. Als zo'n man zichzelf echter kan verloochenen, zal hij daardoor al gauw, gemakkelijker dan een ander, een hogere, geestelijke genade van het innerlijke leven deelachtig worden.

[6] Hoe men aan een wettige vrouw moet komen, heeft Mozes reeds volgens de hemelse orde voorgeschreven en dat moet ook zo blijven tot aan het einde der wereld.

[7] Uit wat je nu hebt gehoord kun je gemakkelijk opmaken wat ontucht is en waarom Mozes dat als een zware zonde verboden heeft. Want God heeft de mensen alles volgens de goddelijke orde voorgeschreven. Wie zich aan die orde houdt, zal ook de vruchten van de zegen van boven oogsten; wie echter in strijd met die orde handelt, zal de vruchten van de vloek oogsten.

[8] Als een door geslachtsdrift opgewonden man in zijn grote nood zijn kwellende vuur niet op een natuurlijke wijze blussen, dan raad Ik hem aan om herhaalde malen in koud water te baden en innig te bidden om verzachting van deze plaag, dan zal deze spoedig van hem worden weggenomen. Iedere andere manier is slecht en wordt de bron van verder kwaad en dat kwaad heet zonde en veroorzaakt ook weer zonden.

[9] Tevens moet ook alle ouders op het hart gedrukt worden dat zij hun volwassen kinderen niet bloot moeten stellen aan prikkelende gevaren! Want brandbaar materiaal kan gemakkelijk ontvlammen, maar als de vlammen er eenmaal aan alle kanten uitslaan, lukt snel blussen vaak niet meer en iedere vlam vraagt zijn offer! Na het blussen wordt de schade die zij veroorzaakt heeft al gauw zichtbaar.            .

[10] Daarom moeten vooral de maagden goed gekleed, maar nooit uitdagend gekleed gaan en de jongemannen moeten niet aan het nietsdoen overgeleverd worden, want nietsdoen is altijd de verwekker van alle ondeugden en zonden.

[11] Wie echter eenmaal met een fatsoenlijke vrouw is getrouwd, is tot de dood aan haar gebonden en de scheidingsoorkonde van Mozes heft voor Gods orde de echtbreuk niet op als zo'n man dan met een ander zou trouwen. Trouwt de gescheiden vrouw, dan breekt ook zij het huwelijk. Kortom, wie na de echtscheiding trouwt, is een echtbreker, wie daarna niet trouwt, is dan ook geen echtbreker.

[12] Geestelijk pleegt ook diegene overspel, die een reeds getrouwde vrouw aankijkt en daarbij in zijn hart het plan opvat om haar door allerlei verleidingen tot echtbreuk te verleiden, ook al heeft het geen resultaat.

[13] Laat je je echter betoveren door de bekoorlijkheden van de vrouw van je naaste, dan bega je ook echtbreuk, want daarmee heb je de vrouw van je naaste tot hoer gemaakt en met haar hoererij bedreven. En dat is een grote en grove zonde voor God en voor de mensen, ook wanneer je met de andere vrouw een vrucht hebt verwekt. Maar het kwaad is natuurlijk nog groter als je met de vrouw van je naaste alleen maar terwille van de blinde en stomme drift der wellust hoererij hebt gepleegd. Zulke zondaren zullen moeilijk deel krijgen aan het hemelrijk."

 

67 Bepaalde uitzonderingen bij seksuele omgang

 

[1] "Als de vrouw van een naaste echter bijvoorbeeld niet door haar wettige man bevrucht kan worden en toch sterk verlangt naar de verwekking van een vrucht in haar en dat aan jou vraagt, zeg dat dan tegen haar man! Vindt hij het goed, dan kun je die wens zonder te zondigen inwilligen. Als de vrouw bevrucht wordt en na de verstreken tijd nogmaals die wens uit en haar man is het daar mee eens, dan mag je, als je ongehuwd bent, de vrouw weer net eender ter wille zijn. Ben je echter zelf de man van een vruchtbare vrouw, dan moet je je kracht niet aan je vrouw onttrekken, want daarvoor heeft Mozes je toegestaan, naast de ene wettige vrouw, speciaal als zij onvruchtbaar mocht zijn, één of naar behoefte ook meer bijvrouwen te hebben, maar altijd alleen als de wettige vrouw daarmee instemt. Zou dit haar echter veel verdriet doen, dan wordt het tijd de bijvrouwen te laten gaan, zoals ook Abraham Hagar liet gaan, die hij genomen had omdat zijn vrouw Sarah zo lang onvruchtbaar was.

[2] Als echter een vrouw, die haar wettige man verlaten heeft, uit een vreemd land zou komen en zich dan als een ongetrouwde vrouw bij iemand zou voordoen en zou verzwijgen dat zij al aan een man toebehoorde, dan begaat hij die haar tot vrouw neemt, geen zonde; ook dan niet, als hij later zou vernemen dat zij al getrouwd was maar haar man heimelijk had verlaten vanwege zijn hardvochtigheid en onvruchtbaarheid. Want toen hij de vreemde tot vrouw nam, wist hij niet dat zij al getrouwd was, en toen hij dat naderhand vernam, was zij al zijn vrouw, van wie hij dan, zonder als echtbreker te zondigen, slechts door de dood kan worden gescheiden.

[3] Bij dit soort aangelegenheden zijn er al vaak heel wrede dingen gebeurd. De nieuwe echtgenoot probeerde dan, als hij onder de wet van Mozes stond en de vreemde vrouw hem te lastig werd, van haar af te komen door heimelijk naar haar eerste man te gaan en de ontrouwe, overspelige vrouw aan hem te verraden. Het gevolg was, dat zo'n vrouw dan werd gestenigd en de beide mannen weer opnieuw wettig een vrouw konden zoeken. Maar daar zal een eind aan moeten komen!

[4] Ik zeg jullie: In zo'n geval moet een ongetrouwde man niet eerder een vreemde trouwen dan dat hij zich precies op de hoogte heeft gesteld van al haar vroegere omstandigheden! Levert dat niets op en voelt hij zich erg tot de vreemde vrouw aangetrokken, dan moet hij haar huwen. Verneemt hij dan later toevalligerwijs haar vroegere, burgerlijke staat, dan mag hij haar niet verraden, maar hij moet haar op dezelfde goede manier behouden als waarop hij haar heeft genomen. De vrouw kan door zeer trouw te zijn aan haar nieuwe gemaal, haar vroegere zonde goed­maken. Want God is geen onrechtvaardige rechter en weet de zwakheden van het menselijke lichaam precies af te wegen en er rekening mee te houden. Iemand, die zijn vrouw vermoordt, is erger dan een vrouw die echtbreuk pleegt!

[5] Stel dat er eens twee buren zijn, waarvan de ene bij zijn vrouw geen vrucht kan verwekken omdat hij in zijn jeugd, doordat er niet goed op hem werd gelet, zijn vruchtbaarheid te veel heeft verzwakt, terwijl de andere buurman, afgaande op zijn grote aantal gezonde kinderen een sterk voortplantingsvermogen bezit omdat hij overal en altijd op de juiste manier heeft geleefd en in zijn jeugd goed is opgevoed. Hoe zou het zijn, als de onvruchtbare buurman naar de vruchtbare ging en hem vroeg in zijn plaats met zijn grote vermogen bij zijn vrouw een vrucht te verwekken, en als de vruchtbare buurman dat zou doen uit werkelijke liefde voor zijn goede en argeloze buurman, zonder daarbij ook maar enige gedachte te hebben om wellustig met de vrouw van de buurman om te gaan, wat erg zondig zou zijn? Wel, dat zou dan geen zonde zijn en nog minder een echtbreuk, maar zo'n handeling, waar met geen woord over gesproken zou worden, zou zelfs een te prijzen geheime liefdedienst zijn. Het moet geheim zijn, omdat buiten de genoemde personen niemand daar iets van moet weten, vanwege de eer van de onvruchtbare buurman, en opdat niemand zich daaraan zou ergeren. "

 

68 Over zondig geslachtsverkeer

 

[I] "Als een ongehuwde of een reeds getrouwde man met de sensuele vrouw van zijn buurman zonder diens medeweten seksuele omgang heeft, is dat schandelijke hoererij. Zo'n vrouw is dan een echte hoer en de betreffende mannen zijn dan echte hoerenlopers, die als zodanig nooit het rijk van God zullen binnengaan omdat deze schandelijke hoererij alle goede gevoelens in hun ziel sloopt en al het geestelijke doodt.

[2] Dergelijke hoererij is derhalve geen haar beter dan echtbreuk en vaak zelfs nog veel erger. Want bij echtbreuk kunnen omstandigheden meespelen die het begaan van deze zonde veel minder erg maken, en waard zijn dat de rechter deze zwaar mee laat wegen. Maar bij hoererij kunnen nooit wat voor verzachtende omstandigheden dan ook meespelen, want daar gaat het enkel en alleen maar om verderfelijke geilheid en daar hoeft de rechtbank ook geen enkele consideratie mee te hebben.

[3] Een vrouw, die zich zonder enige aantoonbare noodzaak gemakkelijk daartoe laat verleiden, is slecht en verdient niet de minste consideratie, want zwakheid verontschuldigt hier niets omdat iedere vrouw door het juiste vertrouwen op God voldoende kracht kan krijgen. Maar nog slechter is een vrouw die de mannen zelf in haar overspelige net lokt om tijdens afwezigheid van haar echtgenoot met hen te hoereren!

[4] Net zo schandelijk misdadig handelt een vrijgezel, en een getrouwde nog erger, als hij getrouwde vrouwen verleidt, in het verborgene geslach­telijke omgang met hen heeft en hen daarvoor betaalt. Want zo'n man verleidt ten eerste de vrouwen tot schandelijke ontrouw, en maakt ze in de tweede plaats bijna geheelonvruchtbaar , waarmee hij als een kwade storm de akkers verwoest zodat daar nooit meer met vrucht enig zaad gezaaid kan worden.

[5] Tot deze zelfde categorie moeten ook ongehuwde en gehuwde mannen gerekend worden die tegen betaling met ongehuwde meisjes verkeren, en zo'n veile deern is net zo goed een hoer als de een of andere getrouwde vrouw die voor geld of andere geschenken te koop is.

[6] Laat de jonge vrouwen maar vlijtig zijn en hun leven met werk vullen, dan zullen ze nooit behoeven te zeggen dat zij door armoe gedwongen werden, want iedere behoorlijke man houdt van een vlijtige en werklustige jonge vrouwen zal haar geen gebrek laten lijden. Als een werkgever echter een gierig en hard mens is, wel, ga dan uit zijn dienst weg en zoek een andere. Voor een vlijtige en nijvere jonge vrouw zal het echt niet zo moeilijk zijn een goede betrekking te vinden waar zij zeker geen gebrek zal lijden!

[7] Maar het slechtst zal het eens diegenen vergaan, die er alles op zetten om zulke vlijtige, jonge vrouwen of zelfs jonge meisjes met allerlei geschenken te verleiden. Heus, zulke mannen, of ze nu wel of niet getrouwd zijn, lijken op verscheurende wolven in schaapskleren en zij zullen hun loon oogsten!

[8] Wie echter een meisje of een maagd of een vrouw met geweld neemt, moet hier al zijn straf ondergaan! Het geweld mag zijn wat het wil, lichamelijk of het verleiden door kostbare geschenken, dat maakt voor deze misdaad geen verschil. Ook overredingskracht of het gebruik van magische, verdovende middelen, waardoor de vrouw zich schijnbaar vrijwillig ten dienste stelt aan de begeerte van de man, doet niets af aan de grootte van deze zonde, ook dan niet als werkelijk een vrucht verwekt zou worden, want zo'n verwekking gebeurt tegen de wil van beide partijen en maakt daarom de misdaad niet minder erg.

[9] De meest verwerpelijke sexuele daad bestaat echter uit het schenden van knapen en in het erbij betrekken van andere ledematen en delen van het vrouwenlichaam dan die welke God daarvoor bestemd heeft, of zelfs in het schenden van dieren. Deze schenders moeten voor altijd geheel uit de menselijke maatschappij gebannen worden.

[10] Als men over zulke misdaden rechtspreekt, moet men er altijd rekening mee houden welk ontwikkelingspeil zo'n ontspoorde man of vrouw heeft. Ook moet onderzocht worden of zo'n mens soms door een kwade geest bezeten is, die hem of haar daartoe aandrijft. In het eerste geval moet de gemeenschap ervoor zorgen dat zo'n zwak begaafd mens in een goed opvoedingstehuis wordt ondergebracht, waar hem net als een bedorven kind zolang discipline wordt bijgebracht tot hij een ander mens is geworden. Want als zo'n mens zijn dierlijke instincten heeft overwonnen, en als zijn verstand weer helder is, zal hij ook een reiner leven beginnen en niet gemakkelijk meer in zijn oude, dierlijke natuur terugvallen. In geval van bezetenheid moet zo iemand achter slot en grendel worden gezet, want zulke mensen moeten meteen, vanwege hun grote overlast, uit de vrije mensengemeenschap worden verwijderd.

[11] Als zij eenmaal goed zijn opgeborgen, moeten zij door vasten en door gebeden in Mijn naam genezen worden. Als ze weer genezen zijn, en aantoonbaar is dat zij hun onreine bezetenheid kwijt zijn, kunnen ze weer hun volledige vrijheid terugkrijgen."

 

69 Maatregelen tegen geslachtelijk losbandig leven

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer, indien er nog geen mens te vinden zou zijn met een geest die zo sterk is, dat zulke kwade geesten die het lichaam van een mens in bezit genomen hebben, zich voor zijn wil en woord moeten buigen, zijn dan mogelijkerwijs soms natuurlijke middelen te gebruiken? In ieder geval in die mate, dat zo'n mens dan door de kracht van het woord en de wil van een mens die geestelijk nog niet zo sterk is, van zijn kwaad bevrijd zou kunnen worden?

[2] IK zeg: "Het eerste middel op natuurlijk gebied is het vasten. Men geve zo'n mens per dag slechts éénmaal een stuk roggebrood van een half pond en daarbij slechts één kruik water. Om de andere dag kan men hem eventueel wat aloësap, afhankelijk van de natuurlijke aard van de bezetene vermengd met een of twee druppels bilsensap geven. Deze natuurlijke hulp zal goed werken, maar zal slechts volledig helpen in combinatie met gebed en het in Mijn naam opleggen der handen. Over het algemeen moet de rechter in zulke gevallen in zijn hart steeds bedenken, dat de misdadiger die hij voor zich heeft slechts een erg afgedwaald mens is en geen complete duivel.

[4] Is een mens echter hardnekkig in zijn uitspattingen en daarbij noch onontwikkeld of bezeten, dan kan men wel een harde tucht op hem toepassen.

[5] Betert zo'n mens zijn leven en begint hij met juist inzicht zijn zonde te verafschuwen, dan kan hij ook met meer liefde behandeld worden. Betert zo'n mens zijn leven echter helemaal niet en blijft hij zichtbaar zijn losbandigheid koesteren -wat zo'n geile bok nooit geheel kan verbergen­ dan kan hij, als het iemand is die enige opleiding heeft genoten, uit de gemeente verstoten worden naar een ver woest gebied, waar de grote ontbering hem wel tot bezinning zal brengen. Als hij zijn leven betert, zal het hem wel beter vergaan -zo niet, zal het woeste land hem uitputten.

[6] Betreft het een mens van geringere beschaving en levert het tuchtigen noch het vasten wat op, dan kan hij door een kundig arts gecastreerd worden en daardoor kan zijn ziel worden gered. Er zijn mensen die zichzelf hebben verminkt terwille van het rijk van God. Derhalve kan het - maar alleen in het genoemde geval -nodig zijn dat de plaatselijke rechtbank tot castratie laat overgaan, want in dit geval is het beter verminkt in het rijk van God te komen, dan onverminkt in de hel! Nu zul je wel weten, hoe alles wat het gevolg is van de vleselijke lust, gerechtelijk behandeld moet worden! Ik voeg er echter nog aan toe, dat in de toekomst alleen zo, zoals jullie het nu van Mij hebben gehoord, in gelijksoortige gevallen moet worden rechtgesproken.

[7] Mozes heeft voor dergelijke misdaden steniging en de vuurdood voorgeschreven, maar dat moet slechts in uitzonderlijke gevallen, als afschrikwekkend voorbeeld, aan totaal verstokte zondaars voltrokken worden. Ik hef de wet van Mozes niet op, maar geef slechts de raad zó lang in alles met mildheid te handelen tot een te grote verdorvenheid noodzaakt tot uiterste gestrengheid.

[8] Wees als rechters zacht en rechtvaardig door de ware naastenliefde, dan zullen jullie eens ook een zachtzinnig en mild, rechtvaardig oordeel ondergaan. Want met welke maat jullie meten, met dezelfde maat zullen jullie ook worden gemeten.

[9] Als jullie barmhartig zijn, zullen jullie ook barmhartigheid ondervinden; zijn jullie echter streng en onverbiddelijk in je rechtspraak en oordeel, dan zullen jullie eenmaal strenge en onverbiddelijke rechters tegenover je vinden.

[10] Bedenk bij zulke rechtszaken, dat ziel en geest van de mens heel gewillig en kneedbaar zijn, maar het lichaam is en blijft zwak, en er is niemand die zich beroemen kan op de sterkte van zijn lichaam.

[II] In de eigenlijke zin van het woord kunnen er nu nog geen geestelijk wedergeborenen zijn, want de mensen zullen pas dan tot de ware en algehele, geestelijke wedergeboorte komen, als de Mensenzoon Zijn opdracht helemaal heeft vervuld.

[12] Onthoud dit dus en handel daarnaar!"

 

70 Wanneer echtscheiding geoorloofd is

 

[I] CYRENIUS zegt: "Hartelijk dank daarvoor, want nu ben ik helemaal voorgelicht over iets, dat mij altijd veel hoofdbrekens kostte bij het vellen van een goed oordeel. Ik geloof dat er nu nauwelijks een geval meer denkbaar is waarbij ik nog zou twijfelen hoe te moeten oordelen. Maar één vraag houdt mij nog erg bezig en dat is: Is er nu helemaal geen omstandigheid, waarbij men een eenmaal gesloten huwelijk kan ontbinden en de beide partijen, zonder zich schuldig te maken aan de noodlottige zonde van echtbreuk, weer kunnen hertrouwen?"

[2] IK zeg: "O ja, zulke gevallen kunnen zich zeker voordoen, bijvoorbeeld: Als een man een vrouw trouwt, die er heel aantrekkelijk vrouwelijk uitziet, maar in de huwelijksnacht tweeslachtig blijkt te zijn. In zo'n geval kan, als dat geëist wordt, het huwelijk meteen worden ontbonden. Maar het is natuurlijk wel zo: Zonder klagers zijn er ook geen rechters op aarde. Voor dit soort gevallen zou er eigenlijk een wet moeten zijn tengevolge waarvan zo'n huwelijk helemaal niet mogelijk is, en waarbij degene, die van zichzelf wel weet dat hij niet deugt voor een huwelijk, als bedrieger ter verantwoording geroepen en tot schadevergoeding veroordeeld kan worden. Maar wat hier gezegd is van de vrouw, geldt ook als de man niet volledig man is. Als de vrouw hem verlaat en met een ander trouwt begaat zij geen echtbreuk.

[3] Bij mannen kunnen er echter ook zijn die zichzelf gecastreerd hebben terwille van het Rijk van God, of die al in hun jeugd om de een of andere wereldse reden zijn gecastreerd, terwijl er ook zijn die zo geboren worden. Al die mannen zijn geheel ongeschikt voor het huwelijk en hun ongeschiktheid bepaalt van tevoren reeds dat een eventueel huwelijk verbroken mag worden.

[4] Ook kan één van de beide partijen een zodanig lichamelijk gebrek hebben, dat de andere partij daarmee onmogelijk kan leven. Zo'n huwelijk kan ook ontbonden worden -maar alleen als de ene partij vóór het huwelijk niets heeft kunnen merken van het gebrek. Als hij of zij ondanks voorkennis toch het huwelijk is aangegaan, is het huwelijk geldig en kan niet worden ontbonden! Zulke gebreken, die een ontbinding van een reeds gesloten huwelijk mogelijk maken, zijn bijvoorbeeld: verborgen bezeten­heid van de ene of de andere partij, periodieke waanzin, een verborgen kwaadaardige huidziekte, kankergezwellen, het hebben van luizen, een ongeneeslijke longtering, vallende ziekte, het geheel niet functioneren van minstens twee zintuigen, het lijden aan jicht en een verpestende stank van het lichaam of de adem.

[5] Als de gezonde partij er vóór het huwelijk niets van wist dat de andere partij een van de bovengenoemde gebreken had, kan hij meteen na het voltrekken van het huwelijk weer de algehele ontbinding eisen en die moet worden verleend! Want in deze gevallen is de gezonde partij bedrogen, en het bedrog ontbindt iedere overeenkomst en dus ook het huwelijk.

[6] Als zulke echtgenoten zich in onderling overleg niet willen laten scheiden, is het huwelijk als geldig te beschouwen en later kan het behalve van tafel en bed niet meer worden ontbonden, want dan geldt jullie gezegde: Volenti non fit iniuria (Gewild recht is geen onrecht)!

[7] Behalve deze gevallen zijn er haast geen andere die als reden voor een geldige echtscheiding geaccepteerd kunnen worden.

[8] In alle andere onaangename gevallen moeten de echtelieden tot de dood geduld met elkaar hebben, want als de jonge echtgenoten de honing van het huwelijk smaakte, dan moeten zij de gal van het huwelijk ook leren accepteren.

[9] De honing van het huwelijk is toch al het slechtste deel ervan, want pas bij het bittere deel van het huwelijk begint de gouden levensernst. Die moet echter overal zijn intrede doen, want kwam die niet, dan zou het slecht gaan met het zaad voor de hemelen.

[10] Vaak begint pas tijdens bittere levensernst het zaad tot leven te komen en zich te ontwikkelen, terwijl dit tijdens een doorlopend honingleven net zo verstikt zou zijn als een vlieg, die zich gretig in de honingpot stort en door de te grote zoetheid van de honing het leven Iaat. -Is alles je nu duidelijk?"

 

71 Nog meer raadgevingen voor echtparen en rechters

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, Heer en Meester van boven! Iets is er echter nog wat ik zou willen weten, en dan is het huwelijk uitputtend behandeld.

[2] Stel dat een man die geheel volgens de regels leeft, een vrouw heeft met een zeer zinnelijke natuur -zoals er zulke nooit tevreden te stellen vrouwen jammer genoeg veel zijn. Die zinnelijke vrouw verlangt dagelijks van haar man zelfs meerdere malen bevrediging en kalmering van haar lichamelijke behoeften. De man zegt weliswaar tegen de vrouw: ' Je bent in verwachting en hebt nu gedurende de tijd die God daarvoor bestemd heeft, rust nodig, opdat je je in je gezegende toestand geen kwaad en onnodig lijden op de hals haalt door de nutteloze bevrediging van je lichaam.'

[3] Maar de zinnelijke vrouw wil niets horen en weten van deze goede raad en verlangt onstuimig van haar man dat hij haar wens inwilligt. Als de man doet wat zijn vrouw wil, begaat hij duidelijk ontucht met haar en zondigt hij volgens uw woord tegen de goddelijke orde. Wijst hij haar echter af, dan zondigt hij tegen de wil van zijn vrouwen noodzaakt haar tot allerlei onnatuurlijke bevrediging en of tot overspel en hoererij met andere mannen.

[4] Anderzijds zijn er echter ook zulke geile bokken van mannen die hun arme, fatsoenlijke vrouwen vaak zelfs een paar uur voor de bevalling nog niet met rust laten. Daarover wordt vaak luid geklaagd, maar hoe moet een wijze rechter nu een uitspraak doen die rechtsgeldig en zowel voor God als voor ieder weldenkend mens aanvaardbaar is?

[5] Als de nette man of de fatsoenlijke vrouw terwille van de goede orde en het Rijk van God echtscheiding aanvraagt, moet die dan gegeven worden of niet?"

[6] IK zeg: "Ja, in dat geval kan na een verzoek van de ene of de andere partij een echtscheiding worden uitgesproken. Echter geen volledige, maar toch méér dan alleen van tafel en bed, namelijk ook van de wederzijdse verzorgingsplicht en van het erfrecht. Deze twee zaken houden bij een geringere scheidingsreden pas op als de ene partij langer dan drie jaar zonder deugdelijke reden geheel bij de slechts van tafel en bed gescheiden andere partij is weggebleven en zich niet meer om de achtergelaten partij heeft bekommerd, maar alleen eigen plezier heeft gezocht.

[7] Bij de scheiding, die moet volgen op aanvraag van de goede partij in het door jou genoemde geval, vervalt ook meteen iedere andere op wat voor gronden dan ook gebaseerde aanspraak op recht.

[8] Maar er moet streng op worden toegezien dat de scheiding pas dan wordt gegeven, als de goede partij daar om vraagt en de slechte partij daarin toestemt. Als de laatste niet toestemt, maar beterschap belooft, moet ook aan de goede partij geen scheiding worden toegestaan, maar men moet het slechts ambtelijk aantekenen en de klager tot geduld manen.

[9] Als echtgenoten die zó gescheiden zijn, weer eendrachtig samen willen leven, behoeven zij niet opnieuw te trouwen, maar treedt op verlangen van beide partijen de oude verbintenis weer volledig in werking en een mogelijk nogmaals gevraagde scheiding ka.n hen niet meer scheiden, behalve in noodgevallen van tafel en bed.

[10] Als een man echter een vrouw heeft die veel van hem verlangt en hij geeft haar zonder hartstocht, als hij daartoe in staat is, datgene, wat zij wil, dan begaat hij daar niet zo'n grote zonde mee tegen de orde van God, want de natuur van zo'n vrouw lijkt op een droge bodem, die de tuinman in de hete zomer vaker begieten moet als hij zijn planten wil behouden. Als dan de vochtige herfst komt, is de bodem vochtig genoeg. Daarbij moet deze man zijn vrouw ijverig geestelijk bewerken en vormen, en dat zal hem goede vruchten opleveren.

[11] Geduld is echter altijd beter dan het beste recht.

[12] Een fatsoenlijke vrouw heeft vanwege de grote geilheid van haar man méér recht om scheiding te eisen, dan een man vanwege de grote geilheid van zijn vrouw. Want een eenmaal gezegende vrouw heeft rust nodig gedurende de tijd die God de natuur van de vrouw heeft voor­geschreven. Voor de man is geen tijd voorgeschreven en hij heeft dus minder rust nodig voor zijn natuur dan de gezegende vrouw. Daarom moet men in een rechtszaak eerder naar een gezegende vrouw luisteren dan naar een koele man.

[13] Ook moet er bij een man rekening worden gehouden met het leven dat hij vóór het huwelijk heeft geleid, of soms een losbandige jeugd hem door veel zondigen koel en onbekwaam heeft gemaakt. Bij een erg veeleisende vrouw doet die vraag echter vrijwel niet terzake. Want als zij reeds als jonge vrouw zich vanwege het geld aan een ontuchtig leven zou hebben overgegeven, zou haar natuur daardoor erg zijn afgestompt, en als ze dan later nog de eerzame vrouw van de een of andere man wordt, zullen haar lusten erg zijn bekoeld. Maar als een vrouw in haar jeugd heel ingetogen haar hete bloed in toom heeft moeten houden ligt de eventueel strafbare reden niet in de tijd van haar ongehuwde jon­ge vrouwenstaat, maar alleen in de natuur van de vrouw, waar in dat geval het gerecht nauwelijks iets mee te maken heeft.

[14] Tegen het geweld van de natuur is iedere nóg zo wijze rechterlijke uitspraak een loos gebaar. Daarom zouden bij een ontvlambare vrouw ook passende middelen van natuurlijke oorsprong toegepast moeten worden en tevens passende lessen voor het hart van de vrouw, en dan zal het wel beter met haar gaan. -Kijk, zo moet in dit geval gehandeld worden. Heb je soms nog bedenkingen, zeg het dan!"

 

72 Onderzoek van toekomstige echtparen

 

[1] CYRENIUS zegt: "U heeft zojuist iets over natuurlijke middelen gezegd, waaruit zouden die kunnen bestaan?"

[2] IK zeg: "Door op een natuurlijke wijze matig te zijn! Een tempe­ramentvol mens verbruikt altijd meer energie dan iemand die koel is. Daarom zijn warmbloedige mensen gulziger dan de koudbloedige en hun zin in veel en lekker eten en drinken groeit steeds.

[3] Als zulke mensen matig worden, of op rantsoen gesteld, waarbij men hun vriendelijk uitlegt waarom men dat voor hen doet en matigheid en schraler eten aanbeveelt, zal het bloed weldra rustiger gaan stromen en de zinnelijke drift zal veel aan kracht beginnen in te boeten, zonder enig nadeel voor de algemene gezondheid van het lichaam en de ziel.

[4] Als echter bij een zeer veeleisende vrouw, ook door langere handhaving van de gouden matigheid de natuur nog geen merkbare keer heeft genomen, moet zij bij afnemende maan 's avonds het aftreksel van gekookte sennabladeren met wat aloësap innemen, ongeveer vier eetlepels vol. Niet iedere dag, maar alleen iedere derde of vierde dag, en dan zal het er met de verhitte natuur van de vrouw wel beter uit gaan zien.

[5] Pas als dit alles, aangevuld met goede lessen, weinig of niets oplevert, kan op aanvraag van de man de vroeger voor dit geval besproken echtscheiding van tafel en bed begonnen worden.

[6] In ieder geval moet de koele en door haar wellustige man geplaagde vrouw tien keer eerder aangehoord worden - vooral als zij zich reeds in gezegende omstandigheden bevindt - dan een door zijn wellustige vrouw geplaagde man. Want een koele man heeft behalve de middelen der moraal nog een aantal natuurlijke tuchtmiddelen waarmee hij de opwinding van zijn vrouw heel heilzaam kan afkoelen, en de warmbloedige vrouw zal er geen schade van ondervinden als de man, gedreven door zijn geheim­gehouden goede wil, haar zo nu en dan eens ernstig onderhoudt. Dat moet echter nooit zijn oorsprong vinden in een onderdrukte woede of toorn, maar altijd in ware naastenliefde, omdat het anders niet alleen geen nut heeft, maar alleen zou schaden.

[7] Dit is nu de kern van alle dingen wat betreft het huwelijk en alle mogelijke zonden, en overal ter wereld moet men zich daarnaar richten.

[8] De staat moet zelfs een wettelijk voorschrift maken dat de eenmaal gesloten huwelijken moreel zo goed mogelijk gehouden moeten worden, en dat mensen die op een of andere wijze lichamelijke of geestelijke gebreken hebben, niet tot het huwelijk toegelaten dienen te worden, want uit zulke huwelijken kan nooit een volkomen gezegende vrucht voort­komen.

[9] Maar ook bij mensen zonder gebreken moet onderzocht worden of de jonge bruidegom en de jonge bruid voor elkaar geschikt.zijn.

[10] Als een gevolmachtigde, wijze onderzoeker zaken vindt die moeilijkheden kunnen opleveren, moet hij wachten met de toestemming voor het huwelijk en het toekomstige echtpaar heel duidelijk op de kwade gevolgen wijzen, en hun vertellen dat de geldige toestemming tot .het huwelijk niet gegeven kan worden zolang de genoemde zaken voort blijven bestaan.

[11] Ook moet zo'n door de staat gevolmachtigde huwelijkssluiter de trouwlustigen de ernst en het hemelse, hoge doel van het gesloten huwelijk goed duidelijk maken.

[12] De gevolmachtigde moet dan pas toestemming geven voor de huwelijksvoltrekking, als blijkt dat de trouwlustigen steeds serieuzer werken aan de oplossing van hun problemen, en alleen maar willen trouwen uit werkelijke liefde voor elkaar. Als teken van de onverbreekbare echtverbintenis moet hij de belofte van trouw in een boek opschrijven, met daarbij het jaar en de dag van de echtvereniging en hij moet steeds op de hoogte blijven van de latere huwelijksomstandigheden - hoe die zich ontwikkelen, goed of slecht.

[13] Daarom moeten deze wijze gevolmachtigden voor het sluiten van huwelijken geen vreemde, in een gemeente binnen gekomen, maar altijd uit de plaats afkomstige mensen zijn, die de mensen, jong en oud, bijna zo goed als zichzelf kennen. Dan worden daardoor .zeker de vele slechte huwelijken verhinderd, en er zal dan veel zegen zijn in zo’n gereinigde gemeente.

[14] Het zou daarom goed zijn als er in iedere grotere gemeente een rechterlijke macht voor huwelijkszaken zou komen, die steeds over alle huwelijkszaken zou waken. Natuurlijk zou deze rechtsmacht van zeer onbesproken gedrag moeten zijn, en aan het hoofd daarvan zou overal een man moeten staan zoals Mathaël.

[15] Deze man zou er voor alles bij huwelijken op toe moeten zien, dat een jonge man nooit onder de vierentwintig jaar en een jonge vrouw nooit onder de twintig jaar een geldig huwelijk sluit. Want deze leeftijd hebben zij minstens nodig om voldoende gerijpt te zijn voor een. goed en ook geestelijk duurzaam huwelijk. Want te jonge echtelieden richten elkaar door wederzijds zinnelijk genot te gronde, ergeren zich al gauw aan elkaar en zo ontstaan de huwelijksmoeilijkheden.

[16] Daarom moet voortaan al het ware geluk in het huwelijk afhangen van de genoemde huwelijksopperrechter. In de gemeente waar een zeer wijze opperrechter zijn belangrijke ambt zal uitoefenen, zal het er ook weldra het meest gezegend uit zien.

[17] Zo'n opperrechter zal dan ook de opvoeding en de juiste tucht.van de kinderen in de hem toevertrouwde gemeente met oog en hart begeleiden en hij zal alle narigheid met de geëigende middelen weten te voorkomen. De weerspannigen zal hij tuchtigen en de ijverigen zal hij prijzen voor al het goede en ware en hij zal ze belonen door hen te wijzen op de zegen van hun huishouden.

[18] Maar hij moet niet, zoals het hier en daar al gebeurde, bepaalde premies uitloven, want zulke uiterlijke motieven deugen niet voor de geestelijke ontwikkeling van een gemeente. Dan zullen de leden der gemeente alleen vanwege de premie met elkaar wedijveren in het goede en niet uitsluitend terwille van het goede, dat het enige moet zijn wat telt.

[19] Afgezien van het feit dat zulke huwelijken op die wijze zuiverder in de orde van God worden gehouden en zich altijd zullen kunnen verblijden in hun zegenrijke vruchten van boven, behoeft het nauwelijks nog vermeld te worden dat daaruit ook voor een nog zo grote staat en het gezalfde hoofd daarvan, grote zedelijke en natuurlijke voordelen moeten voortkomen, want als een staat goede onderdanen wil hebben, moet hun ontwikkeling reeds in de wieg beginnen. Als ouders goede kinderen willen hebben, moeten zij deze ook al in de wieg beginnen op te voeden, anders verwilderen zij en worden hun ouders tot last inplaats van tot troost en steun op hun oude dag.

[20] Blijven de huwelijken echter goed, dan zullen uit die huwelijken ook goede kinderen voortkomen, en goede kinderen worden ook goede staatsburgers en die worden dan ook in hun hart geheel burgers van Gods rijk, en daarmee is dan aan alles voldaan wat de goddelijke orde ook maar ooit van de aardse mensen kan verlangen! -Is dit alles je nu klaar en duidelijk?

 

73 Verwondering over Raphaël's schrijfkunst

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, eeuwige, geestelijke Heer en Meester! Over dit onderwerp heb ik nu geen verdere vragen meer. Alleen ware het zeer te wensen dat dit allemaal woordelijk opgeschreven zou zijn, want het omvat een hele grondwet."

[2] IK zeg: "Kijk, Raphaël zal dat voor je doen, laat daarom schrijf­materiaal voor hem brengen!"

[3] Cyrenius beveelt meteen zijn dienaars om voor schrijfmateriaal te zorgen, en deze brengen snel een behoorlijke hoeveelheid onbeschreven perkamentrollen, en ook enige koperen platen om op te graveren. Als alles gebracht is, roep Ik Raphaël, die snel bij onze tafel komt en aan Cyrenius vraagt hoe hij het geschreven wil hebben, op perkament of op koperen platen.

[4] CYRENIUS zegt: "Voor het dagelijks gebruik is het beter op per­kament, maar voor de latere nakomelingen is het op koperen platen beter en houdbaarder te bewaren. Maar als ik het geheel eenmaal op perkament heb, zorg ik wel voor een afschrift op de koperen platen."

[5] RAPHAËL zegt: "Weet u wat, omdat het me toch niet meer of minder moeite en werk geeft of ik alles nu één of tweemaal opschrijf, zal ik in één keer de rollen én de platen beschrijven!"

[6] De TWAALF aan de belendende tafel zetten grote ogen op en willen nu erg graag toekijken en zien, hoe de jonge man met belde handen tegelijk zal schrijven.

[7] SUETAL zegt nog speciaal tegen Ribar: "Nou, naar die dubbele schrijverij ben ik erg benieuwd! De grote meester uit Nazareth moet dus ook een bekwaam schoolmeester zijn, want dit soort schrijfwerk heb ik nog nooit gezien. Maar de zon zal waarschijnlijk al ondergegaan zijn voor hij alles opgeschreven zal hebben wat de zeer wijze Griek -die vast ook een oudere leerling van de Nazareeër is -nu heeft gesproken!"

[8] RIBAR zegt: "Dat is sterk afhankelijk van zijn snelheid. van schrijven. Misschien kan hij zijn magie ook bij het schrijven gebruiken, waar wij net zo min wat vanaf weten als van het tot stand brengen van de vroegere wonderdaden. We hebben ze gezien en ook ondervonden, maar hoe en waardoor ze tot stand zijn gebracht, daarvan hebben we niet het minste idee! Daarom moeten wij een voorgenomen daad bij deze mensen, die in ons bijzijn al zulke grote dingen gedaan hebben, nooit van tevoren in twijfel trekken, totdat wij van het tegendeelovertuigd worden doordat het een of andere voornemen mislukt!"

[9] SUETAL zegt; "Ja, ja, die mening heb ik ook wel, maar je moet toch wat zeggen!"

[10] RIBAR zegt: "Broeder, het is hier werkelijk beter steeds te zwijgen en verder alleen maar te kijken en te luisteren! Kijk, de jongen maakt de rollen en de platen klaar! Let dus maar goed op, want hij zal nu zeker meteen beginnen te schrijven!"

[11] SUETAL staat nu op en observeert nauwlettend hoe de veronderstelde, jonge leerling zal schrijven, maar als hij scherper toeziet, ontdekt hij dat alle rollen en de platen al volgeschreven zijn. Daarover buiten zichzelf van verbazing, roept hij luid: "Nee, iets groters dan dit wonder bestaat niet! Wij wachtten tot de leerling zou beginnen met zijn dubbele.schrijverij, en kijk eens, hij heeft alles al klaar! Ah, dat gaat alle menselijke begrip volkomen te boven en zoiets werd nog nooit gehoord!"

[12] Op deze uitroep van Suetal staan nu alle twaalf op, kijken naar de open rollen en naar de dicht beschreven platen, en allen overtuigen zich ervan dat zowel de rollen alsook de platen helemaal beschreven zijn met goede, zuivere en goed te lezen schrifttekens, en zij vragen zich af: "Hoe is dat nu mogelijk?"

[13] RAPHAËL merkt de verbazing van zijn tafelgenoten wel en zegt tegen Suetal: "Kijk, dat komt door die acht vissen die ik gegeten heb, waarop jij wat jaloers was. Men moet eerst wat krachten opdoen, wil men zo'n werk goed volbrengen! -Of denk jij dat niet?"                  .

[14] SUETAL zegt: "Beste, wonderbaarlijke vriend, je wilt me een beetje plagen, maar dat geeft niet, want ik zie dat je een enorme dosis goddelijke almacht bezit en met jou valt niet te twisten! De acht vissen hebben je zeker niet zo'n almacht gegeven, maar alleen de goddelijke, grote meester uit Nazareth heeft je die gegeven! Zorg jij er daarom voor dat wij hem nu eens vlug te zien krijgen! Ons hart laat ons nu niet meer met rust, wij moeten hem zien en spreken! -Want nu zouden ook wij hem eens willen zien en spreken!"

[15] RAPHAËL zegt: "Heb nog wat geduld tot ik het geschrevene hier helemaal op orde heb, daarna zullen wij pas gaan zien waar mogelijkerwijs voor de blinden en doven de grote meester zit!" Daarmee zijn de twaalf tevreden en voorlopig houden ze zich kalm.

[16] Raphaël doet de rollen nu ordelijk bij elkaar en geeft ze samen met de platen aan de ook niet weinig verwonderde Cyrenius, die ze meteen doorkijkt en de juistheid ervan verbazingwekkend vindt.

 

74 Het onvermogen van Suetal om de Heer te zien

 

[I] Terwijl Cyrenius verheugd zijn rollen zo snel mogelijk doorkijkt en zijn gezicht daarbij steeds meer respect uitdrukt, zeg Ik tegen Raphaël, dat hij Jarah en Josoë nu weer kan ontheffen van hun tijdelijke, korte verbanning en ze nu aan tafel moet roepen, De vaardige, hemelse dienaar doet dat zeer snel en als JARAH arriveert, zegt zij wat bedroefd: "Maar, o Heer, U Mijn eeuwige, enige liefde, wat was dat toch een ontzettend lang gesprek waar ik niets van mocht horen! Ik dacht al dat het voor de nacht nooit op zou houden! Maar U alleen zij alle lof, het is nu weer voorbij en ik heb U weer terug!"

[2] Intussen ging de engel naar de twaalf, waarvan SUETAL de eerste is die zich erg over Jarah verwondert en die zegt: "Luister nu eens, schone jongeman, wat heeft dat meisje, dat nauwelijks veertien lentes telt, nu met de wijze Griek? Zij schijnt wel tot over de oren verliefd te zijn op de goede man!? Toen je naar binnen ging, dacht ik dat je de Meester der Meesters te voorschijn zou halen, maar toen bracht je dit verliefde meisje! Dat viel erg tegen! Is dat soms ook al een wonderdoende leerlinge van de grote meester en heeft zij in het huis soms in een geheime kamer les gekregen? Waarlijk, er duiken bij jullie steeds maar verschijnselen op waardoor men in plaats van wijzer, alleen maar dommer wordt, hoe meer je er goed over nadenkt. Aan de ene kant ongelooflijke wonderen, aan de andere kant meteen weer gewone, menselijke verschijnselen. Zeg jij me nu maar hoe een eerlijk mens van ons soort dit kan bevatten. Zoals ik nu ook werkelijk niet begrijp, waarom wij de grote Meester, die zich eerst door middel van de wijze Griek letterlijk aan ons op wilde dringen terwijl wij hem eigenlijk, naar waarheid, helemaal niet wilden zien, zich nu helemaal niet Iaat zien! Wat hebben we dan gedaan dat wij zo lang moeten wachten, of zullen we hem tenslotte helemaal niet te zien krijgen!"

[3] RAPHAËL zegt: " Ja, vrienden, als jullie zo blind zijn dat je midden op de dag nog niet eens de zon ziet, dan zijn jullie niet te helpen! Als iemand te dom is, helpt het niets of men hem zou zeggen: 'Kijk, deze of gene is het!' Hij zal het toch niet geloven, want om te geloven heeft men een ontwaakt verstand nodig, dat zich in noodgevallen ook zelf ka.n redden. Maar als het verstand van een mens nog te vast verbonden is met de zuivere materie, helpt geen enkele aanwijzing. Zo iemand moet dan eerst tienmaal zijn neus tot bloedens toe stoten voordat hij er over na gaat denken waarom hij zijn neus heeft stuk gestoten! En zo zal het bij jullie ook moeten gaan! Geen God ~al jullie wijzer maken zolang je niet zelf door schade en schande bent wijs geworden! .

[4] Wat verwachten jullie dan nu van de grote meester uit Nazareth? Missen jullie wat, dat Hij jullie moet geven, of willen jullie alleen maar uit pure nieuwsgierigheid kijken, net zoals de domme mensen zich naar voren dringen om een dansende beer aan te gapen? Heus, de grote Helland is er niet om zich door domme en ingebeelde mensen uit pure nieuws­gierigheid aan te laten staren! Waarlijk, als jullie hart Hem hier tussen al deze mensen niet kan vinden, dan zal jullie ingebeelde, grote verstand Hem nog veel minder vinden, -dat kan ik jullie verzekeren!

[5] Wordt eerst nederig in je hart, anders krijg je de heilige, grote Meester niet te zien, want Zijn wezen is zelfs lichamelijk vervuld van de totale geest van God!

[6] Hij is Heer over hemel en aarde en voor Zijn naam moeten alle knieën in de hemel, op aarde en onder de aarde zich buigen, want Zijn naam is heiliger dan heilig!"

[7] Na deze tamelijk scherpe woorden staat de engel op, verlaat de tafel van de twaalf en gaat weer aan onze tafel zitten, waar Cyrenius hem nogmaals in Mijn naam heel vriendelijk dankt voor zijn bultengewone hulp. Want het geschrevene bevatte woord voor woord wat hij Mij gevraagd heeft en hoe Ik zijn vragen beantwoord heb,

 

75 De twaalf begrijpen het nog steeds niet

 

[I] Wat Raphaël gezegd heeft, bevalt de twaalf niet en daarom beginnen ze mogelijkheden te bedenken om heimelijk te vertrekken en toch maar weer, zij het dan onverrichter zake, naar Jeruzalem terug te keren, “want” zegt SUETAL, "wij hebben tot op heden nog mets strafbaars tegen de tempel ondernomen. Wat het gezag met ons deed, daar zijn wij met aansprakelijk voor, en onze diepste gedachten kan geen tempeldienaar ooit te weten komen, dus moet de tempel ons weer gewoon opnemen. Wij zullen daarbij zeker in zijn gunst stijgen als wij het een en ander vertellen over de buitengewone dingen die wij op onze gevaarvolle.reizen hebben meegemaakt! De leiding zal met veel interesse naar ons luisteren en zeer welwillend tegenover ons staan en dan is ons kostje gekocht. Misschien zullen wij dan weer in den vreemde uitgezonden worden, maar dat zal ons niet hinderen want wij zijn behoorlijk slimme snuiters en weten nu precies wat wij moeten doen en voor wie wij het volk moeten bewerken!

[2] Maar hier in dit wonderlijke gezelschap van tovenaars of goden is het echt met om uit te houden! Altijd wordt er over liefde gesproken, zoals dat ook uit de zeer wijze toespraak van de Griek viel op te maken, maar vraagt men iets aan zo'n wonderdoener, dan geeft hij steeds een ontwijkend antwoord en wordt tevens zo grof als een stoppelveld! Nou die moet nog maar eens tegen mij beginnen over nederigheid zachtmoedigheid en liefde, dan krijgt hij zo van mij op zijn kop, dat hij niet veel terug zal zeggen!

[3] Wie zijn broeder tot nederigheid maant, moet eerst zelf nederig zijn, of hij moet eerst..een ellenlange prediking over de nederigheid tegen zichzelf houden voor hij een van. Zijn broeders tot nederigheid maant! Kijk me nu zo’n jonge, welgemanierde wonderdoener eens aan, hoe grof hij ons tenslotte behandelt! Wat gaat ons zijn kunst om wonderen te doen aan en wat hebben wij eraan, als wij het hem niet na kunnen doen?! Moet hij daarom zo grof tegen ons worden?

[4] Dat .ik vanwege het meisje die heel natuurlijke en zeker niet hatelijke opmerking heb geplaatst over iets wat toch ieder mens die zijn ogen met in z’n.zak heeft, hier zelf kan zien, dat kan toch geen verstandig mens beledigen. Want wat ik zei, is in ieder geval in ónze ogen een heel gewoon menselijk verschijnsel en mist ieder profetisch tintje. Ik duidde slechts op het duidelijke kontrast, dat hier, wat de daden betreft, goddelijk wonderlijke dingen gebeuren, maar wat de zedelijke levenssfeer betreft ieder gewoon mens hier alleen maar gewone en natuurlijke dingen ziet: En die heel onschuldige opmerking van mij wond dat toonbeeld van deemoed en zachtmoedigheid zo op, dat hij ons ten eerste erg beledigde en ten tweede de rug toekeerde, zodat wij niets terug konden zeggen! Heus, zulk gedrag hoort duidelijk thuis in een gekkenhuis, maar niet onder mensen met enige ontwikkeling, en het allerminst in het gezelschap van louter liefde-, deemoed­ en zachtmoedigheidpredikers! Daarom wil ik echt niet lang bij dit gezelschap blijven, want er is niets vervelender dan bij mensen te zijn die je nooit helemaal kunt begrijpen en van wie je ook niet weet waar je met hen aan toe bent en in hoeverre je ze kunt vertrouwen! Heus, van deze meesters zou ik voor niets ter wereld een nog zo domme leerling willen zijn! -Heb ik gelijk of niet? Hoe denk jij daar nu over, broeder Ribar? Wat vind je, -moeten we gaan of nog blijven, want we zijn nu vrij en kunnen van nu af aan in het vreemdelingenlegioen gaan of ook naar huis gaan?!"

[5] RIBAR antwoordt: "Ik vind dat we toch moeten blijven, want we zijn met door een bebaarde man, maar door de erg baardeloze won­derknaap -waarschijnlijk vanwege jouw aandrang dat wij de grote meester nu wel eens wilden zien -een beetje terechtgewezen!

[6] Ik denk daar het volgende van: De jongen heeft van zijn meester zeker nog het verbod meegekregen om onder geen beding zijn meester voortijdig te verraden. Maar nu heb jij hem daarover het vuur na aan de schenen gelegd en toen heeft hij zich, omdat jij hem wat lastig viel, uit die situatie gered door ons allen de rug toe te keren. Daarom vind ik toch dat wij moeten blijven en moeten zien, of we geen kennis kunnen maken met de grote meester!

[7] Zeker wordt het je hier heel wonderbaarlijk te moede als je je aan de ene kant bijna onder louter goden waant en het er aan de andere kant toch weer heel natuurlijk en menselijk schijnt toe te gaan! Van vasten voor de sabbat is natuurlijk geen sprake, want vrijwel de meeste aanwezigen zijn Romeinen en Grieken. Ook wordt er weinig gebeden. Maar wat er gezegd wordt, stroomt vaak over van wijsheid, groter dan die van Salomo. Kortom, alles loopt hier wonderlijk door elkaar. Wij bevinden ons hier bij mensen, die door God geroepen schijnen te zijn om hemel en wereld dichter bij elkaar te brengen en na verloop van tijd voor de mensen van deze wereld meer mogelijkheden te verschaffen voor de ontwikkeling van hun geestelijke krachten en de daartoe vereiste, lichamelijke krachten! Ik kan daarom ondanks al zijn grofheid niet boos worden op de jongen, want zo'n opstopper is meestal helemaal niet zo slecht omdat men daardoor vaak sneller tot inzicht komt dan door honderd bescheiden lessen."

[8] SUETAL vraagt wat peinzend: "Hoe bedoel je dat nu precies?"

[9] RIBAR zegt: "Dat zal ik je nu meteen haarfijn uitleggen!"

 

76 Ribar veronderstelt de aanwezigheid van de Heer

 

[1] "Kijk, de jongen heeft ons, naar mijn mening niet geheel zonder reden - doof, blind en dom genoemd, en ook de ezel die hij eerder naast ons neerzette, liet ons eigenlijk hetzelfde zien!

[2] Weet je, ik geloof steeds meer, en nu vooral, dat juist die heel gemoedelijk uitziende Griek de grote Nazareeër is! Ik heb hem steeds in de gaten gehouden en er is mij aan hem nu zo veel opgevallen, dat ik er haast geen ogenblik meer aan twijfel dat hij het is! Alle ogen, oren en harten zijn op hém gericht. De machtige en anders zo onverbiddelijke opperstadhouder aanbidt hem letterlijk. De jongen doet alles slechts op zijn wenk en als hij het zegt, en wat hij zegt is helder en vol wijsheid! Daarnaast merkte ik, dat hij de opperstadhouder ook natuurlijke genees­middelen noemde tegen de te grote vurigheid van jonge vrouwen. Kijk, dat kan alleen maar een genezer doen! Bovendien moest de voordracht die hij gehouden heeft, zo snel mogelijk worden opgeschreven en wel op de wonderbaarlijkste manier ter wereld! Zet dat alles nu eens netjes op een rij, dan zul je zelf wel ontdekken dat ik niet helemaal ongelijk zou kunnen hebben, en de jongen ook niet, toen hij ons doof, blind en dom noemde! -Wat vind je ervan en wat denken jullie allen hierover?"

[3] SUETAL zegt: "Weet je, helemaal ongelijk kon je echt wel eens met hebben, want nu begint wat dat betreft bij mij zelf een lichtje te branden! Maar als dat zo is, dan heeft de jongen ons echt niet onheus behandeld, want dan zouden we werkelijk zo blind zijn dat we het bos door de ?omen niet zagen! Maar wacht eens, ik zal van nu af aan de Griek beter in het oog houden en dan zien we gauw genoeg in hoeverre jij misschien gelijk hebt!"

[4] Vanaf dat ogenblik houdt SUETAL Mij heel opmerkzaam in de gaten en daarnaast ook het doen en laten van alle andere gasten, en hij zegt na een. poosje tegen Ribar: "Broeder, ik geloof dat je werkelijk gelijk hebt: hij moet het ongetwijfeld zijn! Want aan alle gezichten kun je duidelijk zien, dat zij hem zonder meer als de leider van het hele, grote gezelschap vereren en dat zelfs de opperstadhouder niets durft te doen zonder zijn toestemming! Als deze schijnbare Griek in werkelijkheid slechts de naaste en meest wijze vriend van de grote meester zou zijn, zoals hij zich eigenlijk ook bij ons heeft geïntroduceerd, zou men hem in dat geval dan óók zoveel aandacht schenken!? Als hij zich voorheen aan ons maar niet als een zeer intieme vriend van de grote meester had voorgedaan, dan zou ik hem allang als de grote meester hebben begroet! Maar het zou toch ook vreemd zijn geweest, als wij de brave man voor iets anders gehouden zouden hebben dan waarvoor hij zichzelf heeft uitgegeven. Je kunt toch met recht van de zo van Gods geest doordrongen man aannemen dat hij met ons, argeloze Joden, geen verstoppertje zal of wil spelen!?"

[5] RIBAR zegt: "Daar denk ik weer heel anders over, want door zich tegenover ons als de beste vriend van de grote meester voor te doen, heeft hij ons beslist geen onwaarheid gezegd, ook al was hij dan de eigenlijke meester zelf. Want weet je, iedereen kent zichzelf altijd zeker het best en is daardoor ook zijn allernaaste en allerbeste vriend! Als iemand nu in een bepaalde, goede bui zoiets van zichzelf zegt, zit daar beslist geen spoor van onwaarheid in. Bovendien kan zo'n wijze man ook nog wel een bepaalde, verborgen reden hebben om zich tegenover meerdere mensen niet meteen helemaal bloot te geven, en later zullen wij dat zeker ontdekken. Kijk maar eens naar de wijze Mathaël, hoe hij haast iedere keer dat hij de Griek aanziet, tranen van ontroering in de ogen krijgt! Broeder, daar is zeker een goede en belangrijke reden voor!

[6] Zo schijnt mij toe dat ook de grote liefde die het, overigens zeer intelligent uitziende, meisje voor deze Griek toont, meer vóór, dan tégen mijn mening spreekt. Want neem nu eens de werkelijk meer dan hemelse schoonheid van onze jonge wonderdoener! Ik denk, dat er ogenblikkelijk ontelbare vrouwen en meisjes bijna wanhopig verliefd op hem zouden moeten worden!? En toch kijkt het meisje nauwelijks naar hem om, hoewel hij als jongen vele malen mooier is dan het meisje. Maar bij de Griek zou zij bepaald in zijn hart willen wonen! Ik zeg, broeder, dat is ook niet zo maar! Dit meisje moet dus een heel andere reden hebben om zo verliefd op deze schijnbare Griek te zijn. Bij nadere beschouwing komt het mij voor dat het meisje alleen in het goddelijke van hem verliefd is en zijn lichaam vrijwel buiten beschouwing laat! Kijk maar eens naar haar ogen, die meer van een zekere eerbied stralen dan van een zinnelijke liefde, dan zie je al gauw dat er bij het meisje geen sprake is van zinnelijke liefde!"

[7] SUETAL zegt: "Broeder, je draagt je naam werkelijk niet voor niets, want een visser moet een scherp oog hebben! Mij vallen nu zelf wel honderd dingen op waar ik eerder niet op lette. Zij duiden alle op wat jij beweert. Aan onze jongeman valt mij nu ook wat op! Hij is nu een paar maal door de Griek, die vrijwel zeker de grote meester is, het huis in gestuurd. Ik zag echter niet hoe hij ging, maar -hij was er eenvoudig! Zijn gaan is net zoals hij schrijft: waar hij wil zijn, daar is hij ook al! Broeder, dat lijkt me ook niet normaal! Als hij niet steeds alleen maar dat zou doen, wat de schijnbare Griek hem in zekere zin opdraagt, dan zou ik hem haast zelf voor de meester houden. Maar omdat hij steeds alleen maar dat doet, wat hem door de schijnbare Griek wordt opgedragen, kan men hem toch alleen maar voor een dienaar houden en niet voor een heer! Maar het is wel uiterst merkwaardig, hoe ver deze jonge man het in de een of andere, puur goddelijke magie. heeft gebracht!"

[8] RIBAR zegt: "Wat jij nu bij de jongeman hebt opgemerkt, is mij al eerder bij hem opgevallen. Maar ik heb, weet je, persoonlijk ook eerder bij het eten van zijn acht vissen iets heel vreemds gezien, namelijk dat hij eigenlijk geen vis op de normale manier met de mond heeft gegeten zoals wij. Hij bracht de vis slechts tot aan de mond, -en dat was alles! De vis verdween met huid en graat, en zo ging het ook met het brood en de wijn! Alles verdween op het moment dat hij het aan zijn lippen bracht! Ik voelde mij naast hem helemaal niet op mijn gemak! Waarlijk ik heb heel ongemerkt een paar maal onder de tafel naar zijn voeten gekeken, maar die waren steeds zo gaaf en hemels mooi als ik ze nog nooit in mijn leven bij een jong meisje, laat staan bij een jongen heb gezien! Dat kalmeerde mij weer en ik zou, als ik mij daarvoor niet gegeneerd had, zijn wonderbaarlijk aantrekkelijke, mooie voeten met veel vreugde een eeuw lang steeds maar door hebben kunnen bekijken en bewonderen! Voorwaar, als er nu een engel uit de hemel zou komen, kon hij onmogelijk op nog mooiere voeten staan!"

[9] SUETAL zegt: "Kijk, dat is nu weer iets wat mij niet is opgevallen, maar gezien zijn verdere, wonderbaarlijke schoonheid, zou men haast zeggen dat hij een hoger, geestelijk wezen was, -want zijn gestalte en zijn bijzondere wonderen schijnen dat welhaast rond te bazuinen! Maar daarbij doet zich weer de omstandigheid voor, dat hij ons als jongste leerling van de grote meester werd voorgesteld, die het al zo ver in de goddelijke magie gebracht heeft. Dat zegt dan echter natuurlijk net zo veel als: Wanneer deze jongste al zo veel presteert, wat zullen dan de oudere leerlingen wel niet allemaal kunnen!? Bij zo'n logische veronder­stelling valt de gedachte aan een hoger wezen in de jongen vanzelf weg, want als hij het tóch zou zijn, dan zou de echte, grote meester ons eerder duidelijk belogen hebben, en dat kan men van zo'n man toch met veronderstellen! -Wat denk je daarvan?"      ..

[10] RIBAR zegt: "Ja, het schijnt wel zo te zijn, maar in deze sfeer lijkt het mij toe dat de oude sluier van Isis nog niet voor onze ogen is weggehaald! Als de grote meester echter soms toch dat zou zijn, wat Mathaël eerder over hem zei, dan zou ook een engel uit de hemelen zijn leerling kunnen zijn! -Heb Ik gelijk of niet?"

 

77 God laat Zich alleen door de liefde kennen

 

[1] SUETAL zegt: "Ja,.ja, ,dan zou alles heel goed bij elkaar passen! Alleen met de uitdrukking jongste zou het nog niet zo erg kloppen want zo'n engel, die halve eeuwigheden doorleeft heeft, kan toch ten opzichte van de mensen van deze aarde onmogelijk een jongste leerling zijn!? Zo'n engel was toch al lang eerder vertrouwd met de hemelse magie, nog voor er een zon aan het firmament straalde?! -Wat vind jij daarvan?"

[2] RIBAR zegt: "Dat is zeker een belangrijk bezwaar waar ik ook geen antwoord op weet. Maar toch schiet me nu iets te binnen: Kijk, de meester kan de jongen slechts met betrekking tot deze tijd als de jongste van zijn leerlingen voorgesteld hebben, omdat deze jongen zich misschien pas een paar dagen in een aards omhulsel in het gezelschap van mensen bevindt!"

[3] SUETAL zegt: Ja, als dat zo zou zijn, had je natuurlijk weer gelijk, maar bedenk, dat zo'n veronderstelling wel wat gewaagd is! Het is dat, of Mozes, want beide kunnen onder zulke omstandigheden niet naast elkaar bestaan!"

[4] RIBAR zegt: "Dat zie ik niet in! Een engel kon toch ook, zoals men nu nog mondeling overlevert, zeven jaar lang een gids voor Tobias zijn. Waarom zou deze het dan niet een paar dagen op aarde kunnen uithouden?! Deze aarde is toch net zo goed een werk van God, als hij dat zelf is!"

[5] SUETAL zegt: " Ja, ja, als jij gelijk hebt en Mathaël ook onweerlegbaar gelijk heeft, dan kan, aards gezien, deze jongen zeker de jongste leerling van de eeuwig grote meester zijn! Zijn figuur en zijn daden getuigen duidelijk van een hoger wezen uit de hemelen, maar als dit wezen van zichzelf getuigt dat het een jongste leerling van de grote meester uit Nazareth is, dan moet deze meester qua geest toch zeker een heer over alle hemelen zijn. Maar als hij dat is, dan doemt voor ons de belangrijke vraag op, wat wij dan, voor het aangezicht van de Allerhoogste Almach­tigste Zelf, kunnen en zullen doen! Want dat zou echt geen kleinigheid zijn!"

[6] RIBAR zegt: "Ongetwijfeld, maar zouden wij er iets aan kunnen doen als het, wat mij steeds waarschijnlijker lijkt, zo zou zijn? Kijk, de Godheid is vrij en doet wat Zij wil, en de sterfelijken kunnen haar geen beperkingen opleggen! Als Zij als een rechter tot ons was gekomen, zouden wij er zeker slecht voor staan, maar Zij kwam als de vriendelijkste weldoener naar ons sterfelijken toe, om ons door de oude, reeds door vader Henoch gepredikte liefde dichter naar Zich toe te trekken, en onder zulke omstandigheden is Zij niet te vrezen. Maar naar het mij toeschijnt, Iaat Zij Zich alleen door de liefde in waarheid kennen, omdat de liefde beslist de enige reden van Haar komst hier is. Maar door het verstand en al onze hooggeprezen rede laat Zij Zich zeker niet kennen.

[7] En zie, nu wordt er veel voor mij begrijpelijker! De vermeende Griek kwam voorheen heel aardig en vriendelijk naar ons toe en vroeg ons bovendien nog, of wij kennis wilden maken met de grote meester uit Nazareth. Maar wij wimpelden dat uit een soort angst beslist af en beredeneerden dat met allerlei onbelangrijke, verstandelijke redenen. Wij vreesden de meester, omdat de leerling ons al had laten zien hoe ergerlijk oppervlakkig onze redeneringen waren.

[8] Tot op heden beredeneerden wij alles nog steeds verstandelijk en zijn nog zeer weinig te weten gekomen, en het tamelijk sterke vermoeden dat nu in ons hart begint te groeien, hebben we puur aan de reprimande te danken, die de wijze jongen ons heeft gegeven omdat zijn geduld kennelijk opraakte. Want, zoals ik nu al vrij duidelijk begin te beseffen, had hij het er vóór de lange toespraak van de meester al duimendik opgelegd dat die Griek nu juist de meester moest zijn en niemand anders! Maar ons echte onverstand hield toen nog steeds een driedubbele doek voor de ogen van onze ziel, en wij zagen daarom steeds door alle bomen het bos niet.

[9] Omdat wij nu, vanwege de uitbrander, wat meer gingen voelen voor de Griek, schijnen een paar doeken van de ogen van onze ziel weggenomen te zijn, en wij beginnen daarom nu ook enige vermoedens te krijgen. Bn ik ben nu van mening dat wij ons verstand helemaal over boord moeten gooien en in plaats daarvan puur het gevoel van ons hart moeten volgen, dan zullen wij zeker eerder een doel bereiken dan door ons verstand, dat de mens alleen kreeg, zoals men voor het koken van eten een kooklepel bij de etenspot geeft, namelijk voor het omroeren van het eten. Is het eten in de pot eenmaal gekookt, dan kan men de roerlepel verder missen! -Wat is daarover nu jouw mening en de mening van jullie allen?"

[10] Grote ogen opzettend, zegt SUETAL: "Vriend, ik zie wel, dat jij het steeds meer houdt op de Griek. Dat is bij mij ook wel het geval en ik deel daarin geheel jouw mening, maar met het afwijzen van het verstand ben ik het voorlopig nog niet eens. Want als wij dat vanwege een in ons opwellend gevoel terzijde leggen, wat hebben wij dan nog vóór op de dieren van het bos, die zonder verstand zijn en daarom hun gevoels instinkt moeten volgen?

[11] Kijk, de mens wordt heel vaak door allerlei gevoelens overweldigd. Als hij dan, zonder bij zijn pure verstand te rade te gaan, meteen maar zijn gevoelens zou volgen, waar zou hij dan terechtkomen! Daarom is het naar mijn mening slechts vóór alles nodig het verstand zoveel mogelijk te zuiveren. Want alleen door het gelouterde verstand geleid, kunnen onze betere gevoelens ons tot een ware zegen worden.

[12] De gevoelens in de mens zijn als een veelarmige poliep in zee die zijn vele armen steeds naar voedsel uitstrekt, maar in dit dier is verder beslist geen andere intelligentie waar te nemen.

[13] Als de mens nu zijn verstand terzijde zou schuiven, zou hij duidelijk op zo'n dier lijken, want de ruwe gevoelsmens op zichzelf is vreet­ en genotzuchtiger dan ieder ander dier. Alleen het ontwikkelde en gereinigde verstand regelt en ordent de gevoelens van de mens, verwijdert de slechte, behoudt dan alleen de goede en zuivere en maakt op deze wijze van de schijnbare mens, een echt mens.

[14] Daarom moetje het goddelijke verstand niet over boord willen gooien, want zonder het verstand is iedere ezel of os onze meerdere!"

[15] De tien anderen geven Suetal hierin volkomen gelijk en delen allen zijn mening. Maar Ribar haalt bedenkelijk zijn schouders op en SUETAL zegt: "Nou, daar kun je toch echt niets tegenin brengen?! Want mijn mening staat voor God en de hele wereld zo vast als de berg Sinaï, waarop Mozes de wetten kreeg voor een volk dat enorm met verstand begiftigd is!"

 

78 Verstand en gevoel

 

[1] Na een poosje zegt RIBAR: "Vriend, tegen datgene wat je nu hebt gezegd zou nog heel wat in te brengen zijn! Maar omdat je nog een grote held met je verstand bent, zou je mij toch weer meteen met iets anders komen aandragen. Ik wil je in werelds opzicht in geen geval ongelijk geven, en het moet bij de vorming van de wereldse mens zo gebeuren, zoals je nu hebt gezegd. Deze ontwikkeling moet steeds de noodzakelijke voorloper zijn van de latere, hogere vorming van de geest, maar zij moet niet reeds het einde van de vorming zijn en dat kan het ook ondanks alle nog zo geraffineerde verfijningen nooit worden.

[2] Want als het verstand ons oorspronkelijk gegeven werd als een regelaar van onze gevoelens om die zo goed mogelijk te veredelen, dan moet toch in de daardoor rijp geworden gevoelens een bepaalde overeenkomst te vinden zijn met de rijp geworden vrucht van een boom. Om de vrucht te laten rijpen was natuurlijk zonlicht en warmte nodig en ook zo nu en dan een vruchtbare regen. Maar als de vrucht eenmaal rijp is geworden, zal men haar van de boom afhalen en in een geschikte voorraadkamer zo goed mogelijk bewaren, opdat zij uit zichzelf nog rijper en smakelijker wordt. Als je de rijpe vrucht echter aan de boom Iaat hangen, zal zij daardoor niet alleen niets beter worden, maar geheel verrotten!

[3] En zo is het zeker ook het geval met de gevoelens van de mens. Als die eenmaal de juiste rijpheid bereikt hebben, moet het uiterlijke verstand ontheven worden van de zorg daarvoor en moeten de gevoelens aangezet worden om zelfstandig een hogere levensrijpheid te bereiken, omdat anders de voorafgaande rijping totaal nutteloos zou zijn. Daarom zei ik ook dat wij, omdat wij met het verstand niet verder kunnen komen, nu juist dit uiterlijke verstand overboord moeten zetten en ons dan voor onze verdere levensleiding aan onze rijp geworden gevoelens moeten overgeven!"

[4] SUETAL zegt: "Broeder, op de een of andere wijze sta jij onder een goddelijke invloed! Want ik ken je, dat is niet jouw manier van spreken! Je praat al bijna net zo wijs als Mathaël! Ja, kijk eens, daar kan Ik beslist niets meer tegenin brengen, want ik ben er helemaal van door­drongen dat je werkelijk volkomen gelijk, hebt en de waarheid, spreekt! Ik ben weliswaar nog niet zo ver, maar Ik voel dat het bij mij nu ook vooruit gaat."

[5] Nu zeggen de andere tien ook, dat zij hetzelfde bij zichzelf beginnen te voelen.

[6] Na deze gesprekken komt RAPHAËL weer bij de twaalf terug, tikt beiden goedkeurend op hun schouders en zegt: "Zo, zo is het goed, vrienden. Zo bevallen jullie mij beter dan voorheen met jullie benepen verstand, en ik mag jullie nu zeggen, dat je helemaal op de goede weg bent!"

[7] Na deze woorden van Raphaël staat RIBAR op, omarmt Raphaël met alle kracht van zijn liefde, drukt hem aan zijn hart en zegt zeer bewogen: "O hemel en jij, hemelse vriend! Waarom kon ik je al niet eerder liefhebben met alle gloed van mijn leven!?" -Want sinds Ribar de voet en de hand en de ogen van de engel beter had bekeken, werd hij meteen helemaal tot stervens toe verliefd op hem.

[8] Maar RAPHAËL zegt: "Vriend, dat soort liefde is wel beter dan helemaal geen liefde, maar zij deugt toch niet voor de ziel en haar innerlijke leven. Jij houdt alleen van mijn gestalte, die nu mijn natuurlijke uiterlijk is maar de liefde is het eigenlijke innerlijke van de mens en moet zich nooit aan iets uiterlijks hechten, want daardoor wordt het innerlijke al gauw gelijk aan het uiterlijke en zo een weerspiegeling van de hel. Dit verdraait de goddelijke levensorde. De geest der ziel, die de liefde is, wordt naar buiten gericht en kwijnt daardoor weg, net zoals een te vroeg geboren baby verkommert die door van buiten komend geweld te vroeg uit het moederlichaam werd verdreven.

[9] Mijn uiterlijk mag je daarom niet boeien, maar alleen de waarheid die je uit mijn mond verneemt. Die zal je behouden en je geheel en, al vrij en in je ziel waarlijk gelukkig maken. Laat mijn tijdelijke uiterlijk voor jou alleen maar als bewijs dienen, dat je ziet hoe mooi de volle waarheid gepaard aan de liefde in haar reinheid is! -Begrijp je dat?"

[10] RIBAR zegt, terwijl hij zijn geweldige omarming opgeeft: "Ik begrijp het wel, maar bij jouw aanblik gaat iemands verstand op de loop!"

[11] Dan zegt SUETAL tegen Raphaël: "Dat is al een oude kwaal bij mijn vriend Ribar. Een mooie gestalte, manlijk of vrouwelijk, kan hij, zonder hartstochtelijk te worden, niet verdragen, maar mij is het om het even. Een mooie gestalte bevalt mij ook wel beter dan een lelijke, maar hartstochtelijk wordt ik daar nooit van! Tot op heden heb Ik dan ook alle vrouwen en meisjes, hoe mooi ze ook waren, volkomen met rust gelaten!"

[12] RAPHAËL zegt: "Dat is echter geen verdienste van jou, maar van je aard! Want het is geen verdienste van een blinde, dat hij door geen wereldse schoonheid verleid wordt, en het is geen deugd van een dove, als hij zijn oor niet te luisteren legt bij een kwaadspreker. Maar mensen zoals jij kunnen in hun ziel dan ook veel moeilijker gewekt worden dan diegenen, bij wie de geestelijke ontwikkeling van het hart aan het begin meer open staat dan bij anderen aan het eind.

[13] Kijk, bij Ribar is het geestelijke, al is het nog ongezuiverd, al met zijn lichaam verweven. Iets schoons en in zijn aard volkomens trekt hem dan ook meteen aan omdat al het uiterlijk schone innerlijk blijkbaar zijn oorsprong vindt in een gevorderde, geestelijke ontwikkeling. Daarom is het in zekere zin uiterlijk verliefd worden op een mooi voorwerp weliswaar een woordeloos, maar toch geestelijk wederzijds herkennen en verwarmen. Alleen moet het zo vroeg mogelijk al aan een goede leiding worden toevertrouwd, waardoor het in zekere zin naar de eigenlijke levensgrond­slag wordt teruggeleid. Dat is niet zo moeilijk, omdat de werkelijke levensgeest, die zich manifesteert door de liefde, het eigenlijk intelligente leven in de mens is en zodoende datgene wat met zijn natuur en orde overeenkomt, gemakkelijk begrijpt en in de praktijk toepast."

 

79 De reden waarom er zoveel verschillende talenten zijn

 

[1] Het genoemde, uiterlijke verliefd worden op een mooi voorwerp is daarom op zichzelf beslist geen zonde, maar kan zonde -dat wil zeggen een fout in de levensorde -worden, als het stuurloos steeds meer aan de uiterlijke vormen blijft hangen. Daardoor wordt het dan natuurlijk moeilijker zo'n geest te scheiden van de schone buitenkant en hem op zijn eigen plaats terug te brengen.

[2] De Heer Iaat in zulke gevallen allerlei pijnlijke vermaningen en zelfs geselingen toe, waardoor een geest die zo verdwaald is, na verloop van tijd toch weer in de oude orde terugkomt en al het uiterlijke loslaat, het edelere daarvan herleidt tot zijn orde en het daardoor werkelijk, nieuw leven inblaast.

[3] Daarom is er een groot verschil tussen mensen zoals jij en mensen zoals Ribar. Wat jij jarenlang probeert, kan een mens zoals Ribar in een paar dagen, ja vaak in een paar uur bereiken als hij daarvoor de juiste leiding krijgt en het zelf serieus wil. - Begrijp je dat?"

[4] SUETAL zegt, terwijl hij wat knorrig lijkt: "Ja, ik begrijp het wel, maar ik zie aan de andere kant de reden niet waarom de schepper de ene mens zo rijp en geestelijk ontvankelijk en de ander zo bot als een stuk hout op de wereld zet!"

[5] De ENGEL zegt: " Ja, mijn beste vriend, als je zo gaat vragen zijn we nog lang niet klaar, want je geest ligt nog diep onder de huid van je lichaam verborgen, terwijl de geest van Ribar al ver buiten zijn huid is doorgedrongen, waardoor met hem gemakkelijk gepraat kan worden. Je zou net zo goed kunnen vragen, waarom God op aarde zoveel stenen heeft geschapen en waarom niet alleen maar zachte, vruchtbare aarde, waarom zoveel water op de wijde vlakten waarop men geen akkers en wijngaarden kan aanleggen, waarom zoveel doornstruiken en zoveel soorten distels waaraan echt geen druiven en geen vijgen groeien. Maar ik zeg je, dat dat allemaal in hoge mate nodig is en dat het ene niet zonder het andere zou kunnen bestaan. Om je in 't kort en heel oppervlakkig de wijze redenen daarvan te laten zien zou een periode van vele duizenden jaren vergen, terwijl een ontwaakte en rijpe geest al dat oneindig vele in enkele ogenblikken helemaal kan begrijpen, als hij zich daarvoor interesseert. Maar omdat een volmaakte geest veel hogere en betere levenszaken te doen heeft dan naar de oorzaak van de stenen, het water, de dorens en distels te zoeken, Iaat hij dat graag over aan de wijze voorzorg van de Heer der oneindigheid. "

[6] SUETAL zegt: "In dat geval is het ook niet mijn schuld als ik langzamer van begrip ben dan iemand als Ribar, die naar mijn weten, ondanks zijn meer openstaande geest, de hemelse wijsheid nog lang niet in pacht heeft!"

[7] RAPHAËL zegt: "Mensen zoals jij, moeten een scherp verstand hebben, zodat hun veel ongevoeliger ziel daardoor een weg naar hun geest heeft, die evenwel veel langer en hobbeliger is dan die, welke de liefdesgeesten moeten gaan. Want een geest van liefde heeft al als een geopend levenselement in en voor zich, wat de ongevoeliger ziel pas Per longum et latum (op de lange duur) door het juiste gebruik van haar opmer­kingsgave kan bereiken.

[8] Kijk eens, wat een moeite het je nog zal kosten tot je de liefde zult bereiken! Maar Ribar is al helemaal liefde. Die hoeft maar wat geregeld en geordend te worden en dan is hij klaar. Jij moet echter pas met behulp van je trage verstand tot de liefde komen, om haar daarna te bezitten. Want alleen degene die haar bezit kan haar regelen en ordenen! -Begrijp je dat?"

[9] SUETAL zegt: " Als dat zo is, is God onrechtvaardig en zeer partijdig!"

[10] De ENGEL zegt: "In een bepaald opzicht zeker, maar natuurlijk alleen gezien vanuit het gezichtspunt van het kortzichtige mensenverstand. Maar als je een huis bouwt, waarom graaf je dan een fundament en leg je daar de grootste, zwaarste en hardste stenen in?

[11] Wat hebben die stenen dan gedaan dat je ze het eerst in de donkere bouwput schuift en bovendien nog de hele last op hun rug legt? Heb je dan geen medelijden met die arme stenen? Welke druk moet het gesteente onder het enorme gewicht van een berg verduren?

[12] Of heb je geen medelijden met de wortels van een boom omdat ze steeds in de duistere grond van de aarde moeten zitten, terwijl de takken van de boom zo trots in de etherische lucht en in het alles verkwikkende licht pronken?

[13] Kijk, zijn dat niet louter 'onrechtvaardigheden', reeds in de onderste lagen van het geschapen natuurleven?! Hoe kon zo'n wijze God, als Schepper, daar tegen alle gezonde verstand in, zo onbewogen en gevoelloos overheen stappen?

[14] Precies zo zouden jouw voeten zich tegenover je handen ook diep kunnen beklagen en zeggen: 'Waarom zijn juist wij, die net zo goed als jullie van vlees en bloed zijn, veroordeeld om jullie rond te dragen, terwijl jullie je zonder moeite zo vrolijk in de vrije lucht kunnen bewegen?'

[15] En zo zouden nog een aantal andere lichaamsdelen zich schijnbaar terecht kunnen beklagen ten opzichte van het hoofd, maar wie zou de domheid van zulke klachten niet onmiddellijk inzien?

[16] Kijk, op gelijke wijze heeft de Heer nu ook de mensen van deze aarde verschillende gaven gegeven, een aantal grotere en een aantal minder grote. Ma.ar voor niemand .is de poort van de grote tempel der voleinding gesloten, integendeel, aan Ieder is de weg gegeven, en niemand kan zich daarom beklagen en zeggen: 'Heer, waarom gaf U dan ook niet aan mij de talenten, waarover mijn broeder zich terecht zo buitengewoon ver­heugt?!' Want dan zou de Heer tegen hem zeggen: 'Kom je iets te kort ga dan naar je broeder en hij zal je uit de nood helpen! Als Ik alle mensen hetzelfde gegeven zou hebben, dan zou er niemand ten opzichte van de ander iets missen, niemand zou ooit zijn broeder nodig hebben! Hoe zou dan de alles tot leven brengende naastenliefde in de mens gewekt en versterkt kunnen worden?'

[17] Wat zou de mens echter zijn zonder de naastenliefde, en hoe zou hij dan zonder de naastenliefde de zuivere liefde tot God vinden, zonder welke aan een eeuwig leven der ziel helemaal niet te denken is?!

[18] Kijk, opdat de ene mens de andere kan dienen en zich daardoor diens liefde kan verwerven, moet hij toch iets kunnen presteren wat een ander niet zo gemakkelijk kan omdat hem de nodige talenten daarvoor ontbreken. Daardoor heeft de ene mens de ander nodig, en door de wederzijds nodige dienst wordt de liefde vooreerst gewekt en door het goede van zulke wederzijdse diensten steeds meer versterkt.

[19] In de kracht van de naastenliefde bevindt zich altijd de meest innerlijke openbaring van de zuivere, goddelijke liefde en daarin het eeuwige leven.

[20] Als jij nu van jezelf kunt beweren dat in zekere zin niets je liefde kan opwekken, noch een mooie gestalte noch een bijzonder goede handelwijze, dan zou ik zelf wel eens van je willen vernemen, door welk derde, mij geheelonbekende middel, de mens liefde in zijn hart kan opwekken en waarmee hij die kan versterken om tot de kracht van de openbaring der goddelijke, zuivere liefde in het hart te komen!?

[21] Als deze echter niet in woord en daad tot uitdrukking komt, ziet het er met het eeuwige leven van de ziel na de lichamelijke dood toch zeker ook nog heel duister en droef uit!

[22] Kortom, als er in je hart nog énige twijfel over het voortleven van de ziel na de lichamelijk dood bestaat, dan heeft de levensopenbaring nog niet plaatsgevonden. Aan wat de mens niet heeft, twijfelt hij steeds of hij het ooit zal krijgen ook als hij het zou willen hebben. Maar als je eenmaal het eeuwige leven van de ziel door de openbaring van de zuivere, goddelijke liefde in je hart zó gevonden hebt als een verloren geldstuk, dan zul je daarna ook geen twijfel meer hebben aan het volle bezit van datgene wat je in alle waarheid en werkelijkheid bezit!

[23] Dat kan echter alleen door de naastenliefde bereikt worden, en daarom is Ribar veel dichter bij het ware levensdoel dan jij. Want jij hebt je hersenpan wel verlicht met het natuurlijke licht van deze wereld, maar daarvoor Iaat je je hart zonder vuur en licht ronddwalen als een wild dier in het duistere kreupelhout van de moerasbossen van Europa!

[24] Ik raad je daarom aan, goed rekening te houden met hetgeen ik je nu heb gezegd, anders kom je met al je verstand tot niets en de gouden vrucht aan je levensboom zal lang voordat ze rijp is door de wormen worden aangetast. En die wormen heten twijfel, die zich tenslotte door je gehele hersenpan zullen heen vreten. En je levensvrucht wordt tot stinkend aas dat als een smadelijk voedsel zal dienen voor de roofvogels! - Heb je mij begrepen?!"

 

80 Een verstandsmens zoekt de liefde

 

[1] SUETAL zegt: "Begrepen wel, maar ik zou je bijna liever niet hebben begrepen! Hoe kan ik me dan tot liefde dwingen, als ik daartoe door mijn aard bijna helemaal niet in staat ben? Ik voel alleen maar een verstandelijke instemming bij verschijnselen en daden, maar liefde in mijn hart ken ik niet! Zeg me dan toch hoe dat in een mens aanvoelt, - of waaraan hij herkent dat er liefde in zijn hart is ontwaakt? Er moet toch wel het een of andere teken van herkenning in het leven van de mens zijn, anders heeft hij niets aan die hele liefde. Hij kan haar misschien volledig bezitten, maar weet niet dat zo'n levenstrek 'liefde' heet. Wat helpt of geeft hem dan die hele liefde!?"

[2] RAPHAËL zegt: "Herinner je je dan de tijd van vroeger niet meer , toen je nog kind was? Wat voelde je toen voor je ouders, die veel van je hielden en je als hun lieveling overstelpten met allerlei weldaden?"

[3] SUETAL zegt: "Het is wel lang geleden, maar ik kan nog me nog menig voorval herinneren waarbij ik zo ontroerd was, dat me daarbij de tranen in de ogen kwamen. Moet zo'n kinderlijk gevoel soms liefde zijn?"

[4] RAPHAËL zegt: "Ja, ja, dat is liefde. Wie die niet heeft, mist uiteindelijk alles wat tot het leven behoort, en zo'n mens is dan slechts een werktuig van zijn door de natuur verlichte hersens en weet nauwelijks iets af van het wezen van zijn eigen ziel!

[5] De kinderliefde moet daarom in de harten van iedereen zoals jij, weer wakker worden, omdat het anders onmogelijk is om een puur verstands­mens binnen te voeren in het innerlijke levensrijk.

[6] Wat heb je eraan, als je alles met het verstand begrijpt en toch niet in staat bent je eigen leven te begrijpen en niet kunt zien hoe het is, hoe het zich vormt en ontwikkelt?!

[7] Wat heeft een tuinman eraan om in andermans tuin de weelderige groei van allerlei edele planten te bewonderen, maar daarbij zijn eigen tuin braak laat liggen en slechts het onkruid daarin naar believen laat woekeren?! Men moet voor de bedden in de eigen tuin zorgen, ze van onkruid vrij maken, met de juiste mest mesten en met de zaden van edele planten bezaaien, opdat men dan op de juiste tijd ook de juiste vreugde zal kunnen beleven aan de weelderige, edele gewassen van de eigen tuin! -Maar nu houden we er over op, want de grote meester gaat iets nieuws ondernemen, en daar moet je met hart en hoofd bij zijn!"

[8] RIBAR zegt: "Maar, hemeling, zeg ons eens of we niet eerst naar de Meester moeten gaan om Hem te danken voor al het goede, dat wij hier beslist alleen maar door Zijn grote goedheid en genade lichamelijk en geestelijk hebben mogen ontvangen!"

[9] RAPHAËL zegt: "Voor Hem telt slechts het hart, als dat in orde is, is alles in orde. Als Hij jullie rijp zal vinden, zal Hij jullie wel roepen en jullie de nodige aanwijzingen geven over wat je in de toekomst zult moeten doen.

[10] Maar nu komt het er op aan om je in je hart en in je gehele wezen bereid te houden, want als Hij iets doet, is dat niet alleen bedoeld voor ons hier op deze plaats, ook niet voor dit land of voor deze uitgestrekte aarde, maar dat geldt tegelijkertijd voor de gehele oneindigheid en eeuwigheid! Daarom gaat het erom om alles tot op de diepste grond te begrijpen! Versta dat goed en neem dat goed ter harte! Want ieder woord uit de mond die door de eeuwige geest van God in beweging wordt gezet, en iedere daad die daarop volgt, heeft altijd een oneindige draag­wijdte! -Maar nu moet ik jullie gezelschap weer voor een poos verlaten en mij voegen naar de wil van de grote Meester."

[11] Toen verliet de engel het gezelschap van de twaalf en begaf zich weer naar zijn Josoë, die nu heel wat met hem te bespreken had, want de vele gesprekken om hem heen hadden Josoë wat in verwarring gebracht en Raphaël moest helpen om zijn leerling alles te laten begrijpen.

 

81 De Heer kondigt een zonsverduistering aan

 

[1] IK zei toen: "Vrienden, onze lichamelijke en geestelijke maaltijd heeft dit keer zo ongeveer vier uur geduurd, en daarom wordt het tijd om van tafel op te staan! Wij gaan buiten naar de zee om te kijken of daar niet iets gebeurt wat ons aller aandacht waard is!

[2] Tevens maak Ik jullie er allemaal op opmerkzaam dat wij nu over een halfuur een totale zonsverduistering zullen beleven. Maar laat niemand zich daar druk over maken want het is een heel natuurlijke gebeurtenis!

[3] De maan, komend uit het westen, op een hoogte boven de aarde van 98.000 uur gaans, zal als een massief, ondoorzichtig lichaam in rechte lijn voor de zon langs gaan en daardoor verhinderen dat het zonlicht op een deel van deze aarde terecht komt. De totale verduistering zal maar enige ogenblikken duren, daarna zal boven de rand van de maan direkt weer de zon te zien zijn en dan wordt het gaandeweg weer lichter op aarde. Tijdens de totale verduistering zullen jullie de mooie winter­sterrebeelden te zien krijgen die anders in de zomer nooit te zien zijn.

[4] Ik zeg dit, om alle dwaze vrees voor dit soort gebeurtenissen bij jullie weg te nemen en om jullie het geheel natuurlijke daarvan te laten zien. Wees dus straks niet bang als het verschijnsel zich zal voordoen!

[5] Maar tevens zullen wij drie handelsschepen in volle zee ontwaren. Die moeten vóórdat het verschijnsel zich aandient aan land worden gebracht, omdat anders het kwade bijgeloof de schippersknechten zou dwingen een zeldzaam mooie en deugdzame dochter van een eerzame Griek tesamen met de haar begeleidende vader in zee te gooien.

[6] Zij reizen samen naar Jeruzalem om de tempel te zien en zich aan de bron vertrouwd te maken met de leer der Joden, en daarvoor nemen zij op de drie schepen een aantal grote schatten mee die dan als een rijke buit in de roofzuchtige handen van de slechte, Griekse schippers­knechten zouden vallen.

[7] Daarom is er geen tijd te verliezen, want de hemellichamen volgen onstuitbaar de volgens hun wetten vastgestelde baan. Als men ze in hun baan zou belemmeren, zou de aarde daardoor zeer veel schade lijden, die duizend jaren niet zouden uitwissen. Als de drie schepen echter op wondere manier vlug aan de oever worden gebracht, lijdt niemand daardoor schade, maar voor veel armen uit deze streek kan het een heel groot natuurlijk en geestelijk voordeel opleveren. Daarom nu snel aan het werk!"

[8] Iedereen haast zich nu naar de oever en daar stelt men zich in een lange rij op. Voor Mij levert dat echter ook moeilijkheden op, want Cyrenius met zijn gevolg, Mijn twaalf leerlingen en verscheidene anderen die al een tijd bij ons zijn - in totaal ongeveer zestig - de dertig jonge Farizeeën en levieten aangevoerd door hun sprekers Hebram en Risa, de vijf onder leiding van de wijze Mathaël en de twaalf met aan het hoofd Suetal, Ribar en Baël, verdringen zich allen om Mij heen en willen allen, zo goed en zo kwaad dat gaat, in Mijn buurt zijn, terwijl Ebahl met Jarah en Raphaël met Josoë zonder meer al vlak bij Mij zijn en Jarah zelfs Mijn mantel helemaal niet meer loslaat. De oude Marcus met zijn vrouwen kinderen wil ook in Mijn naaste omgeving zijn en daaruit blijkt wel dat er weinig ruimte voor Mij over blijft. Maar Raphaël leidt al gauw alles in goede banen door in een oogwenk alle oevergasten een gerieflijke plaats te bezorgen. Ik en Cyrenius en de oude Marcus schepen ons in en onder de ogen van de vele gasten varen wij vlak langs de oever heen en weer, tot tevredenheid van de gasten en Mijn leerlingen.

[9] Maar nu komt de maan al dicht bij de zon en IK geef Raphaël opdracht door te zeggen: " Je weet wat nu gedaan moet worden, wacht dus niet langer!"

[10] En RAPHAËL zegt, eigenlijk alleen vanwege de gasten: "Heer, ineens of vertraagd?"

[11] IK zeg: "Na twaalf tellen ineens!"

[12] De drie schepen lagen echter nog zo ver weg dat men ze nauwelijks kon zien; in rechte lijn was het wel zo'n vier uur gaans.

 

82 Raphaël redt enige Grieken

 

[1] Cyrenius spande tevergeefs zijn ogen in, maar hij zag geen schip. Evenzo verging het Marcus, maar ANDERE zeer scherp ziende ogen zagen de schepen ter grootte van drie mugjes op zee varen en zeiden: "Heer! Met gunstige wind zijn die pas in een uur of twee aan deze oever!"

[2] IK zeg: "Maak je daar maar geen zorgen over, Mijn schipper zal het geheel op het juiste moment aan de oever brengen!"

[3] De dertig jonge FARIZEEËN vragen: "Waar en wie is degene, die dat kan?"

[4] IK zeg: " Jullie kennen toch de jonge opvoeder van de pleegzoon van Cyrenius? Die is het!"

[5] De DERTIG vragen angstig: "Waar ligt er dan een scheepje voor hem klaar?"

[6] Dan zegt RAPHAËL: "Dat heb ik niet nodig!" en op dat ogenblik verdwijnt hij. Allen schrikken, in de mening dat de jongen in het water is gesprongen en nu, als een vis zo snel, door het water op de schepen af zal schieten. Want velen wisten nog niet dat Raphaël eigenlijk een engel en daarom een zuivere geest was. Velen hielden hem voor de opvoeder van Josoë, terwijl hij alleen maar de opvoeder van Jarah was. Maar omdat hij zich hier meer met Josoë dan met Jarah bemoeide, zagen velen hem hier als een jonge opvoeder van Josoë.

[7] Maar nog voor de vragers echt naar hem omkeken, was Raphaël al bij de oever met de drie tamelijk grote schepen en hij stond aan boord van het schip waar de vrome Griek zich met zijn nog vromere dochter vol verbazing en ontzetting bevond. Want in de eerste plaats kwam hem die onbegrijpelijk snelle landing aan een hem geheelonbekende kust voor als een droom, en ten tweede wist hij niet wat hij moest denken van de jonge schipper en hij kon zich over deze wonderbare verschijning ook geen rekenschap geven, want de verandering gebeurde te snel en te wonderlijk verrassend.

[8] Ook de schippersknechten stonden vol verbazing als standbeelden bij hun roeispanen en durfden deze niet meer in het water te steken. Pas na enige ogenblikken van grote verbazing en verwondering vroeg de GRIEK heel eerbiedig aan de jongen: "Wie ben je, machtig wezen? Wie beval je om ons zo snel naar de veilige oever te brengen en waarom?"

[9] RAPHAËL zegt: "Vraag niet, maar kijk naar de zon, die nu weldra voor een paar ogenblikken haar lichtglans zal verliezen! Als u in volle zee geweest zou zijn, dan zou het kwade bijgeloof van de schippersknechten u tesamen met uw dochter over boord in zee geworpen hebben, waarna zij uw meegenomen schatten onder elkaar verdeeld zouden hebben. Dat voorzag onze grote, goddelijke Meester en daarom zond Hij mij om u snel te redden. U bent nu helemaal in veiligheid, maar toch kunnen u nog onaangename dingen te wachten staan, en daarom moet ik gedurende het duistere gebeuren bij u op het schip blijven, omdat u anders nog veelongemak van de ruwe schippersknechten zou kunnen ondervinden. "

[10] De Griek kijkt nu naar de zon en merkt tot ontzetting van hemzelf en zijn dochter, dat er van de zon alleen nog maar een heel smalle rand is overgebleven. Hij staat op van zijn zitplaats en dondert een vloek omhoog naar de draak, die de zon nu geheel dreigt te verslinden.

[11] Het was bij tamelijk veel heidenen van Klein-Azië een vroom gebruik, om tijdens een zonsverduistering een aantal van de grootste vloeken naar de slechte draak omhoog te zenden, opdat hij daarvan zou schrikken en de verslonden zon weer uit zou spuwen, waarop zij dan weer verder licht kon geven. Maar nog voor de oude klaar was met zijn vrome vloeken werd de zon geheel door de maan bedekt.

[12] Toen ontstond er een onverwacht, wild gehuil onder de schippers­knechten, maar ook aan de oever bij de Romeinse soldaten, en de schippersknechten die van angst bijna buiten zichzelf waren, stortten zich op de Griek en wilden hem met zijn dochter en Raphaël in zee gooien, want zij gaven deze drie de schuld van deze verschrikkelijke gesel der goden en wilden hen daardoor verzoenen. Maar Raphaël hief alle schip­persknechten uit de schepen en zette hen aan land, de ergste wierp hij echter in zee, en die had als geoefend zwemmer grote moeite om tamelijk ver onder de schepen helemaal uitgeput het land te bereiken.

 

83 De gevolgen van de zonsverduistering

 

[I] Tijdens deze consternatie brak de zon weer door vanachter de andere kant van de maan, en de oude opgewektheid kwam weer terug in de harten van alle aanwezigen; slechts Cyrenius en ook Julius bleven tijdens de gehele verduistering volkomen rustig naast Mij staan.

[2] Zelfs Mijn leerlingen werden wat onrustig, en Jarah en Josoë sprongen haastig in Mijn aan de oever aanleggende schip en beefden van angst. Maar hun angst was meer een gevolg van het wilde gehuil van de schippersknechten, dan van de duisternis. Want Jarah en Josoë wisten heel goed waardoor een zonsverduistering ontstond, maar op het wilde gehuil waren ze niet voorbereid en daarom sprongen zij in grote angst op Mijn schip en drongen zich daar zo dicht mogelijk tegen Mij aan. Maar Cyrenius en Julius genoten intussen van de mooie winterse ster­renbeelden, die zij nog nooit 's zomers hadden gezien.

[3] Langzaam maar zeker werd het steeds lichter, en de oude blijmoedigheid nam weer bezit van de ontstelde harten der mensen, en de schippers­knechten keerden weer terug naar hun drie schepen en vroegen de jongen om vergeving, omdat zij hem voorheen zo hard hadden aangepakt.

[4] Ook de Griek vroegen zij om vergeving en de GRIEK zei: "Wat het geloof voorschrijft moet iemand doen, als hij voor zichzelf geen wijzere tegenargumenten heeft. Maar vanaf nu moet jullie geloof zich meer ontwikkelen, dan zullen jullie inzien dat de verheven goden zeker geen mensenoffers uit onze handen verlangen, omdat zij zelf talloze middelen in handen hebben om naar believen honderdduizenden mensen van deze aarde weg te nemen."

[5] De scheepslieden accepteren deze les van onze Griek en beloven dat zij in de toekomst bij een soortgelijk verschijnsel zijn wijze les volledig indachtig zullen zijn en blijven. Dan vragen de schippersknechten aan de Griek of hij nu zijn reis verder wil voortzetten of dat hij hier denkt te blijven.

[6] Maar de GRIEK zegt: "Zien jullie hier die machtige jongeman niet?! Hij heeft mij geholpen en gered uit jullie blinde geloofswoede; het leven van mij en van mijn enige dochter ben ik hem schuldig. Hij alleen is nu mijn gebieder, en wat hij zal zeggen, zal ik ook doen. Zonder zijn woord en zijn wil zal ik, ook al duurt het tien jaar, geen stap verder reizen!

[7] Bovendien zegt een goede, innerlijke stem mij, dat ik op deze onaanzienlijke plaats nu reeds meer heb gevonden dan in geheel Jeruzalem. Daarom blijf ik hier. Ik zal nu met de waard van deze plaats bespreken of ik hier kan blijven. Als dat hier te doen is, laat ik meteen mijn lastdieren aan de oever brengen en vervolgens al mijn meegebrachte schatten, en jullie kunnen dan jullie schepen weer vlot maken"

[8] Tijdens dit gesprek komen ook Ik, Cyrenius, Julius, Marcus, de oude waard en Jarah en Josoë al op het schip waar de Griek zich bevond, en MARCUS spreekt hem meteen aan en zegt: "Vriend! Je ziet, dat een eerlijk gastheer nooit gebrek heeft aan gasten. Kijk, ik ben de gastheer van deze plaats en huisvest in mijn kleine hut en in mijn tenten alle goede gasten die je hier ziet, maar voor jou is er ook nog plaats als je hier wilt blijven!"

[9] De GRIEK zegt heel vriendelijk: "Vriend, ik heb slechts een rechthoekig plaatsje van dertig passen in de lengte en tien in de breedte nodig. Daar laat ik meteen mijn drie goede en kostbare tenten door mijn meegenomen bedienden overeind zetten, en meer heb ik niet nodig. Want spijzen en dranken heb ik in grote hoeveelheden bij mij en ik bezit veel goud en zilver om nog meer te kopen, als het meegenomene op mocht raken. Ook heb ik voer voor mijn lastdieren en op die wijze ben ik dus goed voorzien van al het mogelijke. Alleen een plaats om dat allemaal onder te brengen heb ik niet en die zal ik dus voor enige tijd van je huren. Wat verlang je per dag voor die gevraagde ruimte?"

[10] MARCUS antwoordt heel vriendelijk: "Ik weet dat bij jullie Grieken steeds alles precies wordt berekend, maar bij ons Romeinen en bij de betere Joden is dat geen gewoonte. Je blijft hier zolang je maar wilt, en er zal niets anders van je gevraagd worden dan jouw echte en oprechte vriendschap. Als je daarnaast iets wilt doen voor een arm, hierheen verdwaald mens, dan zal dat zonder rekening aan jouw goeddunken worden overgelaten. Laat dus maar uitpakken en maak het je zo geriefelijk als in een huis in jouw eigen stad, want zolang je hier wilt blijven, staat je niet alleen het door jou gevraagde. stukje grond, maar mijn gehele niet zo geringe stuk grond ter beschikking en op mijn tafels zal ook voor jou gedekt zijn! -Zeg mij, of je daarmee tevreden bent!"

[II] De GRIEK zegt: " Ja, vriend, Daarmee beschaam je mij, en ik bevind mij nu in grote verlegenheid als ik je jouw grote, zeer onbaatzuchtige vriendschap in zekere zin met niets kan vergelden, en ik waag het nauwelijks gebruik te maken van je waarachtige grootmoedigheid!"

[12] MARCUS zegt: "Vriend, je vriendschap zal toch meer waard zijn dan alle grote, aardse schatten die je bij je hebt en die ik niet nodig heb, omdat ik nu misschien nog grotere heb dan jij, maar niet zozeer stoffelijk, dan wel geestelijk!"

[13] De GRIEK zegt: "Dan heb jij dus allang datgene, wat ik en mijn dochter reeds lang tevergeefs in alle hoeken der aarde zoeken?"

[14] MARCUS zegt: "Wat thans de gehele aarde en alle sterren en de zon en de maan je niet kunnen geven en ook geen tempel en geen orakel, dat vind je hier op dit plekje. Laat dus maar meteen uitpakken, want je bent nu al op de goede plaats!"

[15] De Griek beveelt nu meteen zijn veertien dienaren aan het werk te gaan.

 

84 Goden en mensen

 

[1] Maar IK zeg tegen de Griek: "Luister, beste vriend! Die veertien bedienden van jou kunnen best ijverige en vaardige mensen zijn, maar je hebt zóveel bij je dat het hun toch een behoorlijke tijd zou kosten voor ze alles op orde zouden hebben.

[2] Kijk, deze schijnbare knaap is één van Mijn vele dienaren en doet in een oogwenk meer dan al jouw veertien dienaren in ruim honderd jaar. Laat je dienaren daarom voor deze keer rusten, dan zal deze enige hier aanwezige dienaar van Mij in een oogwenk alles zo op de jouw vanouds bekende manier hebben ingericht, als jouw veertien dienaren nauwelijks in drie dagen zouden kunnen!

[3] Als je daarmee instemt, zal Ik hem daar opdracht toe geven!"

[4] De GRIEK zegt: "Vriend, als op aarde zoiets mogelijk is, dan vraag ik je dat! Want mijn dienaren zijn toch al erg vermoeid van de reis en konden dus met het uitpakken en opzetten van de tenten best wel eens erg lang bezig zijn!"

[5] IK zeg tegen Raphaël: "Laat zien wat een zuivere geest in een oogwenk kan doen!"

[6] RAPHAËL boog diep en zei: "Heer, U heeft bevolen en zie, alles is reeds kant en klaar!"

[7] Daarop zeg IK tegen de Griek: "Wel, vriend, sta op en onderzoek of het werk naar wens is gedaan!"

[8] De Griek gaat staan, slaat driemaal zijn handen ineen en zegt stomverbaasd: "Ja, alle goden nog aan toe! Wat is dat nou?! De jongen is nog helemaal niet weggeweest en mijn tenten staan er al kant en klaar en alles ziet er piekfijn uit! Nee, nee, nee! Dat is niet natuurlijk meer! Nu moet ik toch eens zien of het in de tenten ook allemaal in orde is!"

[9] Dan verlaat hij het schip en gaat, begeleid door ons en zijn dochter , zijn tenten in en vindt tot zijn grote verbazing werkelijk alles helemaal op orde.

[10] Nu is hij echter pas goed van zijn stuk gebracht. Als in een soort verbazingsroes zegt hij na een poosje, terwijl zijn verwondering maar niet ophoudt: "Ik ben óf bij de aartsmagiërs van Egypte terecht gekomen, óf bij louter goden, want wat ik hier meemaak is ongehoord en sinds mensenheugenis niet voorgekomen! En jij, vriend, (zich tot Mij wendend) schijnt temidden van deze velen de meester, of Zeus zelf te zijn!? Je bent niet uit een mens geboren en deze jongen ook niet, je moet van eeuwen her uit de geest zijn geboren! O goden, o goden, welke kracht moeten jullie bezitten om dit te kunnen doen en hoe ellendig is de arme mens, de blinde worm in het stof, vergeleken bij jullie?! Jullie kunnen alles, maar de sterfelijke worm in het stof van zijn vergankelijkheid kan niets! Vriend, u die een god bent en aan wie alles gehoorzaamt, wat kan ik, een sterfelijk mens, voor u, onsterfelijke god, doen? Wat kan ik u geven, u, die over de gehele aarde, over zon, maan en alle sterren gebiedt?"

[11] IK zeg: "Vriend, je bezit veel natuurlijk inzicht en beoordeelt het gebeurde, dat voor jou een wonder lijkt, wel met een juiste instelling, maar je moet de mensen niet te ver beneden jouw goden stellen, want Ik zeg je: Alle goden, die je als zodanig kent en vereert, zijn eigenlijk helemaal niets vergeleken bij een mens die met de ware Geest van God is vervuld.

[12] Kijk, die vele mensen die je hier ziet zijn merendeels al net zo machtig als deze jongen hier en zijn toch slechts mensen van vlees en bloed!

[13] Raak Mij aan en je zult merken, dat ook Ik, wat betreft Mijn uiterlijke lichaam, uit vlees en bloed besta, maar dit vlees en bloed is vervuld van de Geest van God, de enige Almachtige, naar Wie alles zich moet voegen door de macht van Zijn wil.

[14] Daaraan zie je dus, dat wij hier alleen maar handelen door de kracht van de Geest van God, die in ons is, in ons denkt en wil wat Zijn alziende en alvoelende, hoogste wijsheid nodig en goed acht.

[15] Wel, op dit ogenblik bezit Ik Zelf alleen deze eigenschap volkomen en daarom ben Ik daarin een meester, maar Ik kan ook ieder mens die van goede wil is, daartoe in staat stellen.

[16] Maar natuurlijk kan aan een mens die een kwade, opstandige wil heeft, dat vermogen niet en nooit worden gegeven, want het is noodzakelijk dat hij eerst volledig ingewijd is in de heilige orde van de Geest van God, voordat hem het vermogen van de macht van de eeuwige Geest van God wordt gegeven, en die kan alleen maar daarin bestaan, dat de zuivere mens in zijn ziel geheel wordt doordrongen van de Geest van God. De van Gods Geest doordrongen ziel wil slechts datgene, wat de Geest van God wil, en wat Die wil, moet gebeuren omdat Hij alleen de eeuwige oerkracht en macht van de gehele oneindigheid is!

[17] Want alles wat in de eindeloze ruimte is, leeft en denkt, is voor wat betreft het geestelijk levende deel de onwrikbaar vastgehouden gedachte van deze eeuwige Geest in de door Hem Zelf bepaalde orde en het daaruit onder woorden gebrachte Idee, hetgeen echter geheel volgens zijn aard eveneens zelfstandig geestelijk kan worden.

[18] Kijk, vriend, in het kort aangegeven is het zo met de dingen gesteld! Jij bent een bekwaam denker en zult weldra veel begrijpen, maar op dit ogenblik moet dit voldoende voor je zijn!

[19] Ik zal je echter een zekere Mathaël, een zeer wijs man, als gezelschap geven. Hij zal je veel vertellen en je zult Mij Zelf daarna beter begrijpen dan nu!"

[20] Daarmee is de Griek, die zich zeer over mijn wijsheid verbaast, geheel tevreden en hij is erg verlangend de man te zien.

[21] IK roep meteen Mathaël en zeg: "Vriend, daar vind je een wat bouwvallig huis. Jij bent een goed timmerman en zult wel weten, wat er aan gedaan moet worden!"

[22] MATHAËL zegt: "Heer, met Uw hulp zal het huis goed en stevig worden!"

 

85 Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als leraar toegewezen

 

[1] Hierna zweeg Ouran (zo heette de Griek, en zijn dochter heette Helena) en hij probeerde tot rust te komen om als een man met veellevenservaring van gedachten te kunnen wisselen met de aan hem voorgestelde Mathaël, die hem door een paar woorden al liet merken dat hij veel wijsheid bezat. Daarbij wilde hij ook rekening houden met Sapienti pauca (een wijs man heeft weinig woorden nodig), om zich niet als iemand te gedragen die geen hogere kennis heeft. Toen Ouran zich enigermate hersteld en zijn kalmte weer terug had, vroeg hij na een tamelijk lange stilte aan Mathaël of deze hem overal op zijn wereldreizen wilde begeleiden en wat hij daarvoor verlangde.

[2] MATHAËL zegt, terwijl hij naar Mij wijst: "Kijk naar Hem, Hij is een genezer van lichaam, ziel en geest! Ik was nog maar twaalf uur geleden het miserabelste wezen op deze aarde. Mijn binnenste was dermate bezeten door de kwaadaardigste geesten, dat mijn gehele wezen daardoor een aardse duivel werd. Bij een bende vreselijke straatrovers was ik de schrik van de gehele omgeving, want al mijn ledematen werden door duivels bestuurd. Maar mijn ziel was verlamd en wist niet wat er met haar arme lichaam gebeurde. Vriend, je begrijpt wel hoe ellendig ik was! Wie zou mij echter hebben kunnen helpen?! Voor ieder die mij nabij kwam, was ik de grootste verschrikking. Je kon beter met tien hongerige tijgers te doen hebben, dan met mij alleen. Slechts een cohorte dappere, Romeinse krijgers kon mij en mijn gezellen overmeesteren. Aan handen en voeten gebonden en geketend, werd ik met mijn vier erge gezellen hierheen gebracht om ter dood veroordeeld te worden.

[3] Maar daar staat de grote Heelmeester, die uit de hemelen tot ons ellendige wormen van deze harde en van duivels wemelende aarde kwam, om ook ons, levende duivels, door woord en daad te genezen. Hij heeft mij en mijn gezellen genezen en voor die genezing verlangde Hij niet alleen helemaal niets van ons vijven, maar Hij bewees ons ook nog overgrote lichamelijke en vooral geestelijke weldaden!

[4] Nu heeft mijn goddelijke Heiland voor het eerst een dienst van mij verlangd, waarvoor jij mij nu gevraagd hebt welk loon ik daarvoor wil hebben. O vriend, ik ben onmogelijk in staat iets van jou te verlangen voordat ik mijn schuld aan deze grote Ene betaald zal hebben, want ik dien daarmee alleen Hem die mij geroepen heeft en niet jou!

[5] Ik zal echter eeuwig diep bij hem in de schuld staan en nu door te dienen mijn grote schuld iets verminderen. Daarom, vriend, zul jij mij voor een bewezen dienst ook nooit iets schuldig zijn -behalve je ware vriendschap en broederliefde!

[6] Want ik heb het voor niets gekregen en voor dezelfde prijs zal ik het ook aan jou geven! Goud, zilver en edelstenen zul je weliswaar niet van mij krijgen, maar wat ik heb, zal je ook zo kosteloos worden gegeven als ik het heb ontvangen. Vraag mij zoiets dus in het vervolg niet meer!"

[7] OURAN zegt: "Vriend je bent een van de edelste mensen die ik ooit heb ontmoet! Daarom moet je de wijze leidsman van mij en mijn dochter worden en mijn hele leven blijven!

[8] Ik zal je weliswaar, overeenkomstig jouw wil, nooit meer vragen: 'Wat vraag je daarvoor?', maar dat je bij mij niets te kort zult komen als vriend en als een ware broeder, dat zul je toch wel van mij aannemen?!"

[9] MATHAËL zegt: "Het is nog maar de vraag of jij van mij iets of alles of tenslotte helemaal niets aan zult nemen! Want mijn gaven smaken de smaakzin, zoals ik al enigszins ondervonden heb, nu juist niet zo zoet als een met zuivere honing gezoete wijn zoals de Grieken die hier en daar genieten, maar vaak bitterder dan gal en het verse sap van een oude aloë! En daarvan genieten aan zoet gewende smaakzintuigen niet graag! Daarom zullen wij eerst wel zien hoe onze wederzijdse gaven uitgewisseld kunnen worden!"

[10] IK onderbreek hen en zeg: "Weten jullie wat, laten wij, omdat we nog een vol uur zon hebben en de avond veel goeds belooft, nu gezamenlijk de heuvel van Marcus opgaan, daar zullen wij dan wat nader kennismaken! Laat je tenten voorlopig door je dienaren bewaken, want je zult deze pas na middernacht weer terugzien en gebruiken!"

[11] OURAN zegt: "Er bevinden zich echter vele en grote kostbaarheden in! Maar ik denk, dat deze vriend betrouwbaar is!"

[12] IK zeg: "Vriend, toen je pas een uur geleden in groot gevaar was en je op het punt stond je leven en alles te verliezen, wie redde je toen?"

[13] Daar schrok OURAN van. Pas na een poosje zei hij: " Ja, ja, grote meester! U heeft gelijk, ik zit nog wat vast in mijn oude gewoonten en zie nu ook in, hoe dom het van mij is om ergens voor te vrezen. Dat zal me een tweede keer niet meer gebeuren en ik ga nu zonder bedenken meteen met u mee, waarheen u maar wilt!"

 

86 Helena, de dochter van de wijze Griek

 

[1] Dan komt wat schuchter de dochter HELENA naar mij toe en zegt smekend: "Heer, onbegrijpelijk grote meester en heiland! O neem het mijn oude vader niet kwalijk. Heus, als zijn dochter ken ik hem toch al mijn hele leven en ik kan u naar waarheid getuigen, dat hij een goede, zachte en zeer meegaande man is. Ik kan mij niet herinneren dat hij zelfs ooit een gelijk, dat hij zeker aan zijn kant had, vóór heeft laten gaan op het recht van iemand anders, ook al was dit eerder onrecht dan recht. Hij heeft er nog nooit met iemand om gestreden of zich geërgerd en gemopperd over een hem aangedaan onrecht! Maar de hoge goden lieten hem daarom ook nooit vallen, en de schone godin van het geluk was hem steeds vriendelijk gezind.

[2] Daarom moet ook u, die ook zo'n beetje een god schijnt te zijn, de bezorgdheid die mijn vader uitsprak, niet als beledigend voor uw hoogheid beschouwen! Maar mocht u toch zo streng zijn, neem dan mijn leven ter verzoening van mijn vader, die ik boven alles liefheb!"

[3] IK zeg tegen alle omstanders: "Hebben jullie wel eens zo'n voorbeeld van kinderliefde in Israël meegemaakt? Waarlijk! Zij is weliswaar een heiden, maar zij beschaamt heel Israël, dat toch door Mozes van God de wet heeft ontvangen om vader en moeder te eerbiedigen, te eren en lief te hebben!-"

[4] ALLEN zeggen: "Nee, heer en meester! Zoiets is in Israël iets ongekends!"

[5] IK zeg tegen Helena: "Wees niet bang Mijn dochter, want Ik ken je vader al zeer lang en jou ook, en kende Ik hem en jou niet, dan zouden jullie in deze kwade zee zijn begraven!"

[6] HELENA zegt: "Maar buitengewoon wijze, machtige en toch zeer vriendelijke meester! Hoe kunt u mijn vader en mij al zo lang kennen? Wij kennen u pas nauwelijks een uur?"

[7] IK zeg: "O Helena, kijk om je heen, de zee en de gehele aarde zijn al zeer oud, en toch was Ik er eerder dan dat allemaal!"

[8] Nu schrikt HELENA en vraagt Mij angstig en eerbiedig: "Bent u soms oppergod Zeus zelf?"

[9] IK zeg: " Aanvallig duifje, beangstig je hart niet met loze zaken! Zeus ben Ik niet, omdat er in werkelijkheid nooit een Zeus is geweest. Maar Ik ben de Waarheid en het Leven. Die aan Mij geloven, zullen de dood in eeuwigheid niet zien, voelen en kennen! -Weet je nu, wie en wat Ik ben?"

[10] HELENA zegt: "Maar als u alleen de koude waarheid bent en daaruit het zuivere leven, hoe komt het dan dat ik nu zoveel liefde voor u in mij begin te voelen?"

[11] IK zeg: "Duifje! Dat zal je pas op de berg bekend gemaakt worden! Maar nu gaan wij, want anders is de zon ons nog voor!"

[12] Toen verlieten wij de werkelijk koninklijke statietenten en gingen de berg op, die wij vanwege zijn geringe hoogte in korte tijd bestegen.

[13] Toen wij boven waren, merkte Cyrenius op hoe heerlijk en mooi de hele, uitgestrekte omgeving er uit zag, en dat hij zo iets prachtigs wel urenlang zou kunnen bekijken zonder ook maar enigszins moe te worden. Het was alleen maar eeuwig jammer dat de dag nu al bijna om was.

[14] Na een poosje kwam SIMON JUDA bij Mij en zei: "Heer, nu zou U ook best, net als Jozua, tegen de zon kunnen zeggen: 'Sta stil, zon!', zodat de kinderen hier langer kunnen genieten van deze heerlijke avond, en Hem verheerlijken die haar heeft geschapen!&qu