Het grote Johannes evangelie

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

 

Deel 2

 

                                                                                 UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg. Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied - Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 


Inhoud

hoofdstuknummer/omschrijving/tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd

Cursief worden de plaatsen van handeling aangegeven.

 

Jezus en de Zijnen in Kis (vervolg)

 

I Het kastijden van misdadigers

2 Het hart van een dief.

3 Het juiste gebruik van wonder­ en geneeskracht.

4 De druipsteengrot.

5 De geschiedenis van de gevonden schat.

6 Het ontstaan en verdwijnen van de druipsteengrot.

7 Het loflied van David.

8 Over het rijk der hemelen.

9 De Heer geeft voorbeelden van hemel en hel.

10 De wet der orde.

 

In Nazareth.

 

11 Het berouw van Jaïrus.

12 Sarah's tweede opwekking uit de dood.

13 Het gesprek tussen Jaïrus en zijn vrouw over Sarah.

14 Goddelijke macht.( 12.8.1852)

15 Philopolds getuigenis over de godheid van Jezus.(17.8.1852)

16 Afscheid van Jaïrus.

17 De Heer legt een tekst van Jesaja uit.

18 Het wezen van God en het dienen van God.

19 Onbeschaamdheid en verwarring bij de Farizeeën.

20 Sarah 's belevenissen in het hiernamaals.

21 Cyrenius en de tempeldienaars.

22 De ergernis van de inwoners van Nazareth.

23 Terechtwijzing van de inwoners van Nazareth.

24 Het aannemen van het eeuwige leven.

25 Het oordeel over de burgers van Nazareth.

26 De mens en de wet.

27 Gods wet maakt uit mensenmachines mensen.

28 De zonde toont de mens dat hij mens is.

29 De zegen van de vrije wil.

30 Samenhang tussen straf en opvoeding.

31 Jaïrus spreekt over de invloed van wonderen.

32 Hoofdkenmerken van Gods wezen.

33 Genezing van de zieke familieleden van een oude Jood.

34 De hebzucht van de Farizeeën.

35 Roban's wijze raad.

36 Roban de zoeker.

37 De komst van Lydia.

38 Het menselijke en goddelijke van Jezus.

39 Engelenwoorden in het hart.

40 Schepper en schepsel.

41 Het wezen van de ware liefde.

 

Aan de zee.

 

42 De jongste dag.

43 Grote en kleine vissen.

 

In Nazareth.

 

44 Borus en Sarah.

45 Engelenliefde.

46 Opdracht aan Borus en Sarah.

47 Voorstel aan Jaïrus.

48 Jeruzalem, de 'Godsstad'.

49 Verdeeldheid in de synagoge.

50 Verdediging der oudsten.

51 De nagemaakte ark des verbonds.

52 De verdwenen vuurzuil boven de ark des verbonds.

53 De oudsten kunnen geen besluit nemen.

54 De raad van de engelen aan de tempeldienaars.

55 Volk en bestuur.

56 Verslag van Roban en Kisjonah.

57 Een hulsglobe.

58 De omgang van de aardse mens met de hemelse Vader.

59 De menselijke leerschool.

60 Het nut van de hartstochten.

61 De waarde van de vrije wil.

62 Het denken in het hart.

63 De terugkeer van satan.

64 Essentie, leven en werk van de natuurgeesten.

65 Over tovenaars en waarzeggers.

66 De dwaling van Cyrenius.

67 De genezing van de razende.(27 .10.1852)

68 Een evangelie voor de welgestelden.

 

In het schoolgebouw van Jaïrus

 

69 Nogmaals in de grafkelder van Jaïrus.

70 De opwekking van Josoë.

71 De onsterfelijkheid van Josoë.

72 Het echte dienen van God.

 

In Nazareth

 

73 Niet alle kennis is goed voor ziel en geest.

74 Onenigheid tussen Judas en Thomas.

75 Het geheim van de zelfontwikkeling van de mens.

76 Deemoed en zelfverloochening.

77 De maat van de liefde tot God, de naaste en zichzelf.

78 De hemelse wijsheid of de duivelse leugen.

79 Twee engelen bieden Josoë hun diensten aan.

80 Cyrenius neemt Josoë op.

 

De dood van Johannes de doper. Jezus in de woestenij en aan de zee

 

81 De nieuwe overste.

82 Het einde van Johannes de doper.

83 De nieuwe overste van Nazareth.(23.11.1852)

84 Het getuigenis van Chiwar.

85 Zegening van Chiwar.

86 Korah, de nieuwe overste, Iaat zich raden.

87 Chiwar over Jezus.

88 Chiwar over de tempel.

89 Chiwar en de satan.

90 Korah herinnert zich een ontmoeting in de tempel.

91 De dreiging van Herodes.

92 De vrijheid van de mens.

93 De ideeën van Borus over de aard van de mens.(29.11.1852)

94 Borus geneest een bezetene.

 

In de omgeving van Bethabara.

 

95 Spijziging van vijfduizend mensen in de woestenij.

 

Op zee.

 

96 De leerlingen op de stormachtige zee.

97 Judas prijst de wonderen van de Essenen.

98 Het bedrog van de Esseense wonderen.

99 De levensbeschouwing van de Essenen.

100 De leerlingen, de storm en het schip.

101 Petrus loopt op de zee.

102 Aankomst in de vrije stad Genezareth.

 

In Genezareth.

 

103 Genezareth. De herberg van Ebahl. (6/7.12.1852)

104 Zieleheil gaat boven lichamelijk geluk.

105 De genezing van de Romeinse soldaten.

106 Hoe de Romeinse hoofdman de wereld ziet.

107 De hoofdman krijgt uitleg.

108 Verhouding van een profeet tot God en de mensen.

109 Het verschil tussen een profeet en de Heer.

110 De gezegende weide. De wandeling op zee.

111 Het echte gebed.

112 Huisregels en liefde.

113 Prijzen en liefhebben.

114 De gebeden van Jarah.

115 Jarah ziet de geopende hemel.(17.12.1852)

116 De leer moet verder verteld worden.(13.1.1853)

117 Aankomst van zieken en Farizeeërs bij Ebahl.

118 De Romeinse hoofdman en de tempeldienaars.

119 Gods liefde.

120 Jarah's droom.

121 Er kan een einde aan het geduld komen.

122 De test van de Farizeeën.

123 De geestelijk doden.

124 Julius trekt fel van leer.

125 De drie documenten.(28.1.1853)

126 De Heer waarschuwt voor de wraak der Farizeeën.

127 De Heer spreekt over de geest der liefde.

128 Gesprek tussen Essenen en Farizeeën.

129 De Heer en de twee Essenen.

130 Een wonderbaarlijke bergbeklimming.

 

Bij Genezareth op de berg

 

131 Op de bergtop van de Morgenkop.

132 Ziel, lichaam en geest.

133 De weg tussen hemel en aarde.(19.2.1853)

134 De opheffing van de zee van Galiléa.

135 Jarah's bewijs van liefde.

136 Engelenmacht.

137 Geestelijke blik in de schepping.

138 De zelfverloocheningschool in het hiernamaals.

139 Een blik in de orde der sterrenwereld.

140 Ontwikkelingsperioden in het hiernamaals.

141 De geaardheid van de menselijke geest.

142 Ken Gods werken tot vermeerdering van de liefde.(5/6.3.1853)

143 Droom en werkelijkheid.

144 God, de volmaakte mens.

145 De werkelijkheid van de gezamenlijke droom.

146 Jarah toont haar souvenirs.

147 De stem van de Heer in het hart.

148 De natuur en haar geestelijke betekenis.

149 Verdere geestelijke symboliek.

150 Opdracht aan de Essenen.

151 De gezegende maaltijd op de berg.

152 De hoofdman daagt de satan uit.(19.3.1853)

153 De afdaling van de berg.

 

In Genezareth

 

154 De zieken in de herberg bij Ebahl.

155 Liefdevuur.

156 Het mannelijke en het vrouwelijke der engelen.

157 Aalmoezen en herdenkingsfeesten.

 

Aan de zee

 

158 De 47e psalm van David.

159 Het hemelrijk moet bevochten worden.

160 De nachtelijke belevenissen van de schippers.(11.4.1853)

161 De schippersknecht.

162 Julius werkt de Farizeeën weg.

163 Julius vertelt.

 

In Genezareth

 

164 Over het volgen van Jezus.

165 Hemelse kwade ingrepen.

166 Slim als slangen en zacht als duiven. 167 Vertrek uit Genezareth.

 

Naar Tyrus en Sidon

 

168 Genezing van de dochter van de Kananese vrouw.

 

Op de berg aan de Galilese zee

 

169 Over de bezetenheid.

170 De wonderbron.

171 Het wonder van de genezing op de berg.

172 Het leven kan slechts door strijd behouden blijven.

173 Wonderbare spijziging van de vierduizend.

 

 

In de omgeving van Caesarea Philippi

 

174 Het zuurdeeg der Sadduceeën.

175 Valse en ware profeten.

176 Het getuigenis van de leerlingen over Christus.

177 Marcus, de eigenaar van de hut.

178 Marcus vertelt.

179 Opwinding over het verhaal van Marcus.

180 De gezegende visvangst.

181 Marcus en de Farizeesche tiendenjagers.

182 De Heer voorspelt Zijn dood en opstanding.

183 Cyrenius wordt aangekondigd.

184 Weerzien met Cyrenius.

185 De leermethode van de engel.

186 Het geschenk van Cyrenius aan Marcus.

187 Pleziervaart op zee.

188 De beperktheid van het menselijk begrip.

189 Achting gepaard aan liefde.

190 Ontmoeting van Cyrenius en Julius.

191 De hemelse manier van lesgeven.

192 Over de tempelschatting.

193 De veroordeling van de misdadigers.

194 De wijze toespraak van Jarah.

195 Materie en geest.

196 Verschillende gaven, en zelfkennis.

197 De beperkte menselijke kennis.

198 Wat is waarheid.

199 De volle waarheid.

200 Het gesprek tussen Jarah en Josoë.

201 Jarah's tuin.

202 Toepassing van de gelijkenis van Jarah.

203 Het materialisme.

204 Het onkruid blijft als mest achter.

205 Mensen en volken ontvangen een gerichte opvoeding.

206 De onzekerheid van Josoë.

207 Josoë's mening over de slavernij.

208 De gelijkenis van de kluizenaar.

209 Deemoedig door de zonde.

210 Wat is het lichaam, wat is de ziel.

211 Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn?

212 De nood als voorwaarde voor de geestelijke ontwikkeling.

213 Het gevolg van een verzorgd bestaan.

214 Een vraag over de schepping.

215 Het ontstaan van de eerste mens.

216 Het ontwikkelingsproces van een tarwekorrel.

217 De geestelijke ontwikkeling van de mens.

218 Ziel en lichaam.

219 De schepping van hemel en aarde.

220 Aarde en licht.

221 Scheiding van licht en duisternis.

222 Het einddoel van de schepping.

223 De mening van Cyrenius over het scheppingsverhaal.

224 De val der geesten, de val van Adam en de erfzonde.

225 De macht van de erfelijkheid.

226 Wereldse zorgen en hun kwade gevolgen voor de ziel.

227 De val der geesten.

228 Kracht is afhankelijk van weerstand.

229 De aard van satan.

230 Gods lessen.

231 De ontrouw van Lucifer.

232 Omhulsel en ziel.

233 Over het weten.

234 Marcus mening over de naaste.

235 Marcus redt schipbreukelingen.

236 De uitoefening der naastenliefde.

237 De tweestrijd der Farizeeën.

238 Een verwijzing naar de naastenliefde.

239 Julius vertelt het plan van de Farizeeën.

240 Het getuigenis van Jarah over de Heer.

241 Het oogmerk van de tempel.

242 Het wonder met de steen.

243 De verontschuldiging van de jonge Farizeeën.

244 Het antwoord van Julius.

 

 

 


 

 

Jezus en de Zijnen in Kis en Nazareth (vervolg)

 

1 Kis. Het kastijden van misdadigers

 

[I] De schatten uit de grot van Kisjonah, bestaande uit goud, zilver en een groot gewicht aan geslepen en ongeslepen zeer waardevolle edelstenen, komen 's avonds laat aan. Daaronder bevinden zich ongeveer drie pond geslepen en zeven pond ongeslepen diamanten, net zoveel in dezelfde staat verkerende robijnen, een zelfde hoeveelheid smaragden, hyacinthen, saf­fieren, topazen en amethisten, en ongeveer vier pond parels, zo groot als grote erwten. Het goud woog meer dan twintigduizend pond en het zilver vijfmaal zoveel.

[2] Bij het zien van deze ontzettende rijkdom slaat FAUSTUS zijn handen boven zijn hoofd tesamen en zegt: "O Heer! Als zoon van een van de rijkste patriciërs van heel Rome heb ik toch ook wel gelegenheid gehad om grote aardse schatten te zien, maar zoiets heeft mijn oog nog niet gezien! Dit overtreft alle farao's en ook Croesus, die, volgens de fabel, van rijkdom niet meer wist wat hij doen moest en in alle ernst een paleis van goud gebouwd zou hebben, als zijn overwinnaar hem het overtollige goud niet afgenomen had.

[3] O Heer, aan Wie alle dingen bekend zijn, vertelt U mij, arme zondaar, nu eens hoe deze twaalf satansknechten zulke schatten hebben kunnen vergaren! Dat kan nooit op een eerlijke manier te verwezenlijken zijn, en zeker niet in een kort tijdsbestek! -Hoe was het dan mogelijk?"

[4] IK zeg: "Vriend, maak je dáár nu maar niet meer druk over! Het loont ook echt verder de moeite niet nog meer woorden te verspillen aan dit satansvuil. Dat er echter geen enkele eerlijk verdiende stater bij zit, daar kun je volledig van overtuigd zijn. Maar als je precies zou willen nagaan op wat voor duizendvoudig schandalige manieren dit adderge­broed, dit slangenbroedsel, alles bij elkaar geraapt en geroofd heeft, zou dat toch te lang gaan duren.

[5] Je zult er hopelijk niet verder aan twijfelen dat het spitsboeven van de allerergste soort zijn; op welke manier ze in zekere zin nog erger dan spitsboeven zijn, dat behoeft niemand meer te weten. Volgens de Romeinse wetten hebben ze allang de tienvoudige dood verdiend, alleen al voor de misdaad van het beroven van de keizerlijke belastingkaravaan; en de beroving, waarvan wij hier als resultaat deze onmeetbare schat zien, is even erg, al betreft het nu juist niet zo rechtstreeks de keizerlijke belastinggelden.

[6] Ook al wist je alles, dan zou je ze daarvoor toch onmogelijk meer dan één keer kunnen doden. Je kunt wel de marteling verzwaren, maar Waarvoor? De marteling in de hoogste graad -om in jullie rechtbanktaal te spreken -is ook direkt dodelijk, en als ze gematigder is maar des te langer duurt, merkt de gestrafte daar echt niet veel méér van dan jij van een lastige vlieg. Want de ziel, die te zeer vreest voor de zekere dood van haar lichaam, mag nog zo materialistisch zijn, ze trekt zich dan toch direkt terug in haar innerlijkste vertrekken en begint zich vrijwillig los te maken van haar lichaam, waarin het niet om uit te houden is. Het lichaam wordt bij zulke gelegenheden totaalongevoelig. Zo'n lichaam kun je dan kwellen zoveel je maar wilt, het merkt daar weinig of helemaal niets van. Als je het zielelichaam echter zeer veel pijn tegelijk laat lijden, zal de ziel dat niet lang vol houden, maar zich uit alle kracht losscheuren, en dan kun je een geheel dood lichaam koken en braden zonder dat het iets van de straf voelt.

[7] Daarom ben Ik niet voor een straf waar de dood op volgt, omdat deze voor de gedode van geen enkel belang is en ook voor welke gerechtigheid dan ook geen bescherming biedt of nut heeft. Want heb je er één gedood, -dan hebben duizenden je daarvoor wraak gezworen! Maar Ik ben vanwege de noodzakelijke goddelijke orde er helemaal vóór, om een misdadiger de strengste kastijding te laten ondergaan en daarmee door te gaan totdat een algehele verbetering is ingetreden! Een juiste kastijding, die geheel rechtvaardig op het juiste moment wordt aangewend, is beter dan geld en het zuiverste goud; want door de kastijding wordt de ziel meer en meer los gegeseld van haar materie en richt zich uiteindelijk op haar geest. En als de kastijding dit tot stand heeft gebracht, heeft ze een ziel voor de ondergang en zo de gehele mens voor de eeuwige dood gered.

[8] Daarom moet iedere rechter volgens Gods orde zelfs de grootste misdadiger niet met de lichamelijke dood, die nergens goed voor is, straffen, maar altijd kastijden volgens de zwaarte van de misdaad. Als hij dat doet is hij een op de hemel gerichte mensenrechter, doet hij dat echter niet, -een op de hel gerichte rechter, waarvoor hij in der eeuwigheid nooit loon van God zal ontvangen. Hij zal zijn loon ontvangen van dat rijk waarop zijn rechtspraak gericht was! -Nu weet je genoeg, en laat nu de schatten zorgvuldig opbergen! Morgen komen die uit Chorazin ook aan, en dan zal meteen de verdeling en de verzending van dit duivelsvuil plaats vinden. -Nu gaan we echter naar de eetzaal, want de avondmaaltijd wacht al op ons! Heus, deze hele geschiedenis geeft Mij al té veeloverlast, en Mijn tijd roept Mij dringend naar Nazareth!"

[9] FAUSTUS zegt: "Heer, ik zie zeer goed in, dat deze afschuwelijke geschiedenis U buitengewoon tegen moet staan, maar wat is er aan te doen als iets zich zo ontwikkelt? Voor het overige verzoek ik U, mijn Heer en grootste en beste Vriend, om hier niet eerder weg te gaan dan ik; want in de eerste plaats ben ik zonder U tot niets in staat, en ten tweede zou ik zonder U, ondanks mijn liefste vrouw, doodgaan van verveling! Daarom vraag ik U om deze plaats niet eerder te willen verlaten, dan wanneer ik met deze zeer lastige geschiedenis klaar ben! Ik hoop met Uw hulp morgen tegen de middag alles in orde te hebben!"

[10] IK zeg: "In orde! Maar Ik wil van al de schatten en de elf Farizeeën niets meer zien; want Ik heb er een grotere afkeer van dan van een kreng."

[11] FAUSTUS zegt: "Daar zal voor gezorgd worden!"

 

2 Het hart van een dief

 

[1] Wij betreden nu de eetzaal, waar een overvloedig avondmaal op ons wacht. Maar nauwelijks zijn we met de maaltijd begonnen, of twee knechten brengen Judas Iskariot de zaal binnen, en melden aan de opperrechter dat deze leerling, of wat hij dan ook zijn mocht, een paar pond goud wilde stelen, waarbij zij hem betrapt hebben. Zij hebben hem het goud afgenomen en hem hierheen gebracht om verantwoording af te leggen.

[2] JUDAS staat er ontzettend beschaamd bij en zegt: "Ik dacht er in de verste verte niet aan om het goud te stelen, maar ik wilde alleen maar bij een paar staafjes onderzoeken of ze echt zo zwaar zijn als er verteld wordt. Deze dwazen grepen me echter meteen en sleepten me als een gemene dief naar binnen! - Daarom verzoek ik u, Faustus, om intrekking van deze beschuldiging!"

[3] FAUSTUS zegt: "Laat hem gaan! Hij is een leerling van de Heer en daarom wil ik hem ontzien". En tegen Judas zegt hij: "Kom in de toekomst en vooral 's nachts -behalve als je keizerlijk taxateur zou worden - niet meer aan een goudstaaf, anders zul je wegens poging tot diefstal de wettelijke straf niet ontlopen! Heb je opperrechter Faustus goed begrepen?"

[4] JUDAS zegt erg beschaamd: "Heer, er was heus niet in het minst sprake van een poging tot diefstal, maar het was slechts een -weliswaar ietwat ongelegen komend -uitproberen van het gewicht in ponden van een goudstaaf."

[5] IK zeg: "Ga heen, en zoek een slaapplaats! Want aan dit kwaad waaraan alle dieven door de hand van de satan sterven, zul ook jij in de naaste toekomst sterven; want je was, bent en blijft een dief! Zolang je bang bent voor de wettelijke gevolgen gedraag je je openlijk nog niet als een dief; maar in je hart ben je het allang! Als Ik nu alle wetten zou opheffen, dan zou jij als, eerste naar de schatten buiten grijpen, want je hart kent geen redelijkheid en rechtvaardigheid. Het is jammer voor je hoofd dat daaronder geen beter hart klopt! - Ga nu slapen en wees morgen nuchterder dan vandaag!"

[6] Met deze vermaning gaat Judas rood van schaamte de eetzaal uit naar zijn slaapvertrek en gaat liggen, en denkt ongeveer twee uur lang erover na hoe hij.dat,g;ene, wat Ik hem heb voorspeld, zou kunnen ontlopen. Maar hij vindt. in zijn hart geen oplossing omdat door het denken zijn gouddorst opnieuw oplaait, en zo slaapt hij in. - Wij gaan ook slapen omdat de twee voorgaande nachten zeer vermoeiend waren. De ochtend liet echter niet lang op zich wachten.

[7]  Als Faustus zich nog eens om wil draaien voor een ochtendslaapje, arriveren reeds de leiders van de groep die de schat uit Chorazin moesten halen. Zij wekken hem en hij moet naar buiten, daar zijn ambt met zich meebrengt dat hij de schatten onderzoekt, taxeert en in ontvangst neemt. Als hij met dit werk klaar is, zijn wij ook allemaal opgestaan, en het morgenmaal, bestaande uit verse, goed klaargemaakte vissen, staat al op de vele tafels in de grote eetzaal. Zeer vermoeid van het werk komt Faustus aan de arm van zijn jonge echtgenote de eetzaal binnen en gaat naast Mij zitten.

[8] Pas na het genoten ochtendmaal, waarbij een goede wijn niet ontbrak, vertelt Faustus aan Mij dat zijn ochtendlijke werk, dat hem anders ondanks alle ijver een paar weken werk gekost zou hebben, nu al klaar was en dat alles naar zijn bestemming was verzonden. Alle documenten lagen ordelijk gereed op de tafel in het grote kantoor, en de gerechtelijke vervoersbrieven waren tot in de puntjes verzorgd. De schat uit de grot van Kisjonah was op de juiste manier verdeeld en voorzien van gelei­debrieven, net als de belastinggelden en de grote tempelschat uit Chorazin, en nu was dus alles afgezonden. Alleen lag er in het grote kantoor nog zeer veel timmermansgereedschap, waarvoor nog geen eigenaar was gevonden.

[9] IK zeg: "Daar aan het eind van de tafel zitten twee zonen van Jozef naast moeder Maria, zij heten Joses en Joël; het behoort hen toe! Het is tesamen met het kleine bedoeninkje in Nazareth als onderpand van hen afgenomen, en het moet hen ook weer worden teruggegeven!"

[10] FAUSTUS zegt: "Heer, inclusief het bedoeninkje! Daar sta ik borg voor! O Heer en Vriend! Wat hebben deze zwartjassen mij al veel onaangenaamheden bezorgd; de domme wet beschermde ze echter, en met de beste wil kon men hen nergens op pakken. Voor mijn ogen begingen ze de afgrijselijkste onrechtvaardigheden en ondanks alle ter beschikking staande macht, was daar niets tegen te doen. Maar nu heeft de satan ze dan toch eens in de steek gelaten, en ik heb nu een heft in handen waarvoor deze kerels zullen beven als een loszittend boomblad tijdens een storm die door de bossen raast! Het bericht aan opperstadhouder Cyrenius is een meesterwerk, dat hij gewaarmerkt, tesamen met de belastingen, direkt naar Rome zal versturen. Het schip van de keizer , met vier en twintig roeiers en bij goede wind zelfs voorzien van een groot zeil en een stuurrad, is vanaf Tyrus, Sidon en Caesarea binnen twaalf dagen aan de Romeinse kust en binnen handbereik van de keizer! Verheug je er binnen nogmaals twaalf dagen maar op, jullie zwartjassen! Aan jullie hoogmoed zal op een bijzondere manier paal en perk worden gesteld!"

[11] IK zeg: "Vriend! - Ik zeg je: Juich niet te vroeg! De ene kraai pikt de andere de ogen niet uit! Het zal de elf binnen de muren zeker niet naar wens gaan! Zij worden weliswaar niet gedood, maar in plaats daarvan levenslang in de eeuwige altijd aanwezige boetedoeningcel opgesloten! Maar in de openbare verontschuldiging aan Rome zullen ze als wol zo wit gewassen worden, en dan zal men eerst van jou verdere uitleg eisen, en je zult erg veel moeite hebben om alle vragen uit Rome naar tevredenheid te beantwoorden. Er zal je weliswaar geen haar gekrenkt worden, maar je zult een zekere overlast nauwelijks kunnen voorkomen als je niet met de vereiste getuigen en andere aanwijzingen op de proppen komt. Daarom laat Ik Pilah bij jou; hij zal je bij alles goed van dienst zijn. Laat hem echter zo snel mogelijk Romeinse kleren aantrekken, zodat hij door de in Kapérnaum gestationeerde collega’s niet wordt herkend! Want Ik kan je wel zeggen: satan heeft zijn regiment lang zo listig niet georganiseerd als dit slangenbroed. Wees jij dan ook behalve zoals altijd zachtmoedig als een duif, sluw als een slang, anders speel je het niet klaar met dit geslacht!"

[12] FAUSTUS zegt: "Ik dank U eeuwig voor deze raad! Maar nu moesten we, omdat deze zaak zo goed mogelijk gereed is gekomen, toch eens iets prettigers gaan doen!"

[13] IK zeg: "Heel goed! Ik ben er al; wij wachten alleen nog op Kisjonah, die met zijn ontvangsten gauw klaar zal zijn!"

 

3 Het juiste gebruik van wonder­ en geneeskracht

 

[1] KISJONAH komt al gauw, groet ons allen liefdevol en vriendelijk en zegt vervolgens: "Oneindig geliefde Vriend Jezus! -Zo noem ik U slechts als ik U aanspreek; want U weet, Wat en Wie U in mijn hart bent. - Aan U alleen heb ik alles te danken! Ik heb slechts een gering totaal bedrag van vijfduizend pond met veel genoegen doorgestreept in het schuldenboek van de arme bewoners van Kana, en U heeft mij daarvoor vijftigduizend pond teruggegeven, niet meegerekend de niet te schatten waarde van de andere kostbaarheden, die misschien het dubbele waard zijn! Ik beloof U echter bij mijn mateloze liefde voor U, dat ik dit alles ten goede van de armen en verdrukten zal laten komen, en zo zal dan het duivelsvuil tenslotte toch nog goud voor Gods hemelen worden!

[2] Ik zal het goud en zilver niet rechtstreeks aan de mensen geven, want dan is het echt een vergif voor de zwakke aardse mensenharten. maar ik zal onderdak en bezit aan de dak­ en bezitlozen geven, met daarbij belastingvrije grond en vee, en brood en kleding. Aan ieder die ik gelukkig zal maken, wordt Uw woord gepredikt en Uw naam zal aan hem worden bekendgemaakt opdat hij duidelijk weet, aan wie hij alles te danken heeft, en dat Ik slechts een slechte en trage dienaar ben! - O Heer, sterk mij steeds als ik in Uw naam zal dienen! Mocht ik ooit lust hebben om ook maar één zintuig naar de wereld te richten, laat dan al mijn krachten zwak worden, zodat ik zal merken dat ik een zwak mens ben en niets uit eigen kracht kan volbrengen!"

[3] Maar dan leg IK Mijn hand op zijn hart en zeg tegen hem: "Vriend en broeder! Bewaar Mij daar binnen in je, dan zul je nooit kracht te kort komen om edele werken uit te voeren! Ja, in het levende geloof en in de volle en zuivere liefde tot Mij en met de wil om in Mijn naam de mensen goed te doen, zul je de elementen gebieden, en zij zullen je gehoorzamen! Jouw roep zal niet onbegrijpelijk zijn v.oor de winden, en de zee zal je wil herkennen. En tegen een berg zul je kunne.n zeggen: "Verhef je en laat je in de zee vallen!" en het zal gebeuren zoals je bevolen hebt. .

[4] Als iemand echter, om te kunnen geloven, een teken van je verlangt, geef dat dan niet. Want wie de waarheld om de waarheld zelf. niet wil erkennen, en deze geen voldoende teken voor hem is, voor diegene is het beter dat hij blind blijft. Als hij door een teken gedwongen wordt de waarheid te aanvaarden, en dan toch de leer niet volgt, betekent het teken een dubbel gericht voor hem. Ten eerste is hij door het. teken gedwongen de waarheid als waarheid te aanvaarden -of hij deze in zijn blindheid nu ziet of niet -, en ten tweede moet hij volgens de goddelijke ordening innerlijk duidelijk in een zwaarder strafgericht vallen, als hij niet handelt volgens de hem door dat teken opgedrongen waarheid, of hij de waarheid nu volledig als waarheid erkent of.niet. Want het gebeuren van het teken kan hij niet ontkennen, en dat is reeds voldoende; het begrip of het onbegrip is voor niemand een rechtvaardiging. .

[5] Want als iemand ter bevestiging van de gehoorde waarheld een teken begeert en zegt: "Uw verhaal overtuigt mij weliswaar niet van de waarheld, maar als een bij de uitleg passend teken als bewijs daarvan wordt geleverd, wil ik die leer als volle waarheid aannemen!" Wel, dan kan de vrager, als hij vervolgens een teken krijgt, er niet meer omheen om de waarheid van de leer aan te nemen, of hij deze nu helemaal erkent of met, want het teken staat daar als een onloochenbaar bewijs voor hem.

[6] Maar omdat zijn blindheid hem niet toestaat de totale waarheid te begrijpen, en hij naar zijn opvatting bij het volgen van de waarheidsleer in te grote levensmoeilijkheden zou kunnen komen, waaraan hij met gewend is, denkt hij bij zichzelf: "Er zal wel iets waars in zitten, want anders was dat teken niet mogelijk geweest, maar het juiste ervan ontgaat mij. En handel ik volgens die leer, dan kost mij dat een..ontzettende zelfverloochening. Daarom doe ik het liever met en blijf bij mijn oude levenswijze, waar weliswaar geen buitengewone tekenen bij te pas komen, maar die desondanks toch erg prettig is!"

[7] Kijk, daarin ligt nu juist het strafgericht dat de verlanger van het teken over zichzelf heeft afgeroepen door het op zijn verlangen gepro­duceerde teken dat hem het onomstotelijke bewijs heeft geleverd waartegen hij niets in kan brengen. Omdat hij daarna toch doorgaat met zijn verkeerde levenswijze, wordt hij aldus een bestrijder van de eeuwige waarheid die hij dan ook in feite heel krachtig verwerpt, ondanks het feit .dat hij het onvernietigbare teken, dat hem als bewijs van de waarheld is gegeven in geen eeuwigheid uit de weg kan ruimen alsof het niet behoorde bij de aan hem geopenbaarde waarheid. Daarom is met geen woorden uit te drukken, hoeveel beter het is, om voor het bewijzen van de waarheld nooit een teken te geven.

[8] Maar tot nut en voordeel van de mensen die geen tekenen vragen, kun je in stilte tekenen doen zoveel je wilt, en dat zal niemand tot zonde  verleiden en nog minder een gericht voor hen zijn. Heb je echter vóóraf tekenen ten bate van de mensen gedaan, dan mag je vervolgens aan de betreffende mensen ook wel een leer geven, als ze dat wensen; wensen zij dat echter niet, geef hen dan alleen een ernstige waarschuwing voor de zonde. Maar geef geen verdere leer; dan zien degenen die geholpen zijn, je aan voor een magische dokter en brengt het teken hen niet in een verder gericht.

[9] Allen die macht gegeven werd om in geval van nood tekenen te doen, moeten deze raad van Mij getrouw opvolgen, als ze werkelijk het goede tot stand willen brengen.

[10] Vóór alles moet ieder zich ervoor hoeden om in een opwelling, of bij ergernis, een teken te geven! Want ieder teken kan en mag slechts op grond van zuivere en ware liefde en deemoed worden gegeven; komt het echter bij toorn of ergernis tot stand, hetgeen ook wel mogelijk is, dan heeft de hel al een aandeel daarin, en zo'n teken brengt dan niet alleen geen zegen, maar een vloek,

[11] Daar Ik jullie allen echter al meermalen heb geleerd, dat je zelfs diegenen nog moet zegenen die jullie vervloeken, hoeveel te minder moet je dan in de geest een vloek op laten wellen voor de blinden, die jullie zonder vloek tegemoetkomen, maar waarvan alleen de harten blind zijn!

[12] Bedenk dat dus goed en handel ook daarnaar, dan zullen jullie overal zegen verbreiden, al is het dan niet altijd geestelijk, dan toch lichamelijk, zoals Ik het Zelf gedaan heb en nog altijd doe. Want vaak heeft een puur lichamelijke weldaad bij een ongelukkige meer invloed op zijn hart en zijn geest, dan honderd van de beste zedenleren. Daarom moet men ook bij de uitbreiding van het evangelie eerst door middel van lichamelijke weldaden de weg naar het hart van de ongelukkigen banen, en pas daarna aan de gezonde zielen het evangelie prediken. Men moet echter niet de prediking vooraf laten gaan, en daarna de ongelukkige toehoorders met een teken in een duidelijk gericht, dus -in een nog grotere ellende storten, dan hun eerste lichamelijke ellende was.

[13] Als je bij een zieke wordt geroepen, leg hem vóór de prediking eerst de handen op, zodat hij beter wordt. Als hij je vraagt: "Vriend, hoe kon je dat?" zeg dan pas: "Door het levende geloof in de naam van Diegene, die door God uit de hemel werd gezonden om alle mensen werkelijk zalig te maken!" -Als hij vervolgens de naam wil weten, geef hem dan, afhankelijk van de grootte van zijn bevattingsvermogen, zoveel inleiding in de leer, dat hij de mogelijkheid van zo'n verschijnsel begint in te zien.

[14] Als hij zover gekomen is, vertel hem dan met mate steeds meer en meer. Vind je na zulke gesprekken, dat het hart van de luisteraar steeds levendiger wordt, zeg hem dan tenslotte alles, en hij zal het zeker aanvaarden en elk woord van je geloven. Als je hem echter in één keer te veel geeft, zal het hem terneer drukken en zijn zintuigen verwarren, en zal hij je nog veel werk bezorgen.

[15] Zoals men echter aan pasgeboren kinderen niet direkt het voedsel van een volwassen man geeft, dat hen doden zou, zo mag men nog veel minder een geestelijk kind meteen het voedsel van een geestelijk volwassene geven. Men moet zulke kinderen heel passende geestelijke kost geven, anders worden ze gedood, en dan is het bultengewoon moeilijk om hen geestelijk weer tot leven te brengen. -Hebben jullie allen dat nu goed begrepen?"

[16] ALLEN antwoorden met een ontroerd hart: "Ja, Heer, dat is ons nu zo duidelijk als de zon op het helderste middaguur, en wij zullen het zeer getrouw navolgen!"   

[17] IK zeg: "Goed, dan gaan wij nu naar de grot waarin de Farizeeën.n hun schatten verborgen hadden; want in die grot is nog een grot en die willen wij onderzoeken. Maar neem voldoende fakkels mee en ook wijn en brood; wij zullen daar zeer hongerige wezens aantreffen."

 

4  De druipsteengrot

 

[I] Kisjonah laat nu alles te voorschijn halen, Baram,.die nog steeds geen afscheid van ons kon nemen, laat door zijn mensen zijn overgebleven wijn­ en broodvoorraden halen. Jaïruth en Jonaël, die Mij ook niet wilden verlaten vragen Mij eveneens of ze op deze tocht mee mogen.

[2] En IK zeg: "Zeker, want jullie zijn daarbij zelfs nodig,. en. Archiël zal ons op zijn manier goede diensten bewijzen! - IK zeg jullie echter nog wat, en dat is: Zojuist verlaat een deputatie van jullie aartsvijanden Sichar en gaat op weg hierheen om jullie te bewegen zo snel mogelijk terug te keren, want het volk is tegen hen in opstand gekomen en heeft de nieuw benoemde priester eergisteren al verjaagd. Die zal ook bij die deputatie zijn. Zij zullen vanavond hier aankomen, en dan zullen wij hen wat onder handen nemen. Maar nu gaan we op weg!" -Maar ook de vrouwen en meisjes wilden op deze tocht mee en vroegen Mij dat.

[3] IK zei tegen hen: "Lieve dochters! Dit is geen tocht voor jullie; blijf daarom maar gezellig thuis en zorg ervoor dat wij vanavond een goede maaltijd aantreffen!" - De vrouwen, ook Maria, hadden daar vrede mee en zij zorgden voor het huishouden. Lydia zou echter erg graag zijn meegegaan; maar omdat zij zag dat het Mijn wil niet was, bleef ook zij thuis en deed wat de anderen deden.

[4] Wij gingen op weg, bereikten binnen een paar uur de grot of holte en gingen meteen met aangestoken fakkels naar. binnen. Kisjonah ver­baasde zich over de grote ruimte en de bijzonder interessante druipsteenafzetting die in deze grot wel de bezienswaardigste is van geheel Voorazië, waar men zeer veel van deze grotten vindt. Reusachtige figuren in allerlei vormen kwamen de schuchtere kijkers tegemoet.

[5] Zelfs FAUSTUS, die het anders niet aan Romeinse heldenmoed ontbrak, was hier helemaal onder een hoedje te vangen en zei: “Onwil­lekeurig zou men hier veronderstellen dat er onderaards toch een soort goden moeten wonen, die door hun reusachtige kracht zulke reuzenwerken tot stand brengen. Het zijn afbeeldingen van mensen, dieren en bomen, maar wat een afmetingen! Wat zouden de reuzentempels en standbeelden van Rome hierbij vergeleken zijn?! - Daar, -die prachtig gevormde Arabier! Heus, als je hem tot aan zijn hoofd zou willen beklimmen en dat zou kunnen, dan zou het je een uur kosten om trapsgewijs boven te komen. Daarbij heeft hij nog een zittende houding, en het duizelt mij als ik naar zijn hoofd kijk! Ah, dat is in alle ernst buitengewoon beziens - ­en gedenkwaardig! Dat kan toch onmogelijk toevallig ontstaan zijn!? ­Daar zie je weer een groep krijgers met zwaard en lans! En daar grijnst uit de verdere achtergrond een reusachtige olifant naar ons; de tekening laat niets te wensen over! -Heer, Heer! Hoe, hoe is dit alles zo wonderbaarlijk ontstaan?!"

[6] IK zeg: "Vriend, bekijk nu alles wat er te zien is, en vraag niet zo veel; de logische verklaring komt nog. Er zal hier nog veel te zien zijn, waarover je nog meer verbaasd zult staan, maar ook dan moet je geen vragen stellen! Als wij uit de grot weer buiten zijn, zal Ik jullie allen al deze dingen uitleggen."

[7] Nu gaan we verder en bereiken een erg grote en hoge hal, die echter niet donker, maar heel behoorlijk verlicht is; want deze hal bevat een aantal aardoliebronnen, die al heel wat jaren geleden door mensen, die in deze grot woonden, aangestoken zijn en sinds die tijd in lichterlaaie stonden en met verscheidene machtige vlammen brandden en deze grote hal voor een deel verlichtten, Ook bevond zich in de hoge koepel van deze hal een tamelijk wijde uitmonding in de open lucht waardoor een redelijk helder daglicht viel, en zodoende is deze grot zoals reeds gezegd heel behoorlijk verlicht.

[8] Op de bodem van deze grot of hal waren allerlei vormen zichtbaar . Daar lagen slangen, reusachtige padden en allerlei ten dele goede en ten dele slechte en slechts half gevormde dierafbeeldingen, en ook een grote massa kleine en reusachtig grote kristalafzettingen in allerlei kleuren, wat een buitengewoon mooie aanblik opleverde.

[9] Toen zei FAUSTUS: "Heer, daar liggen keizerlijke sierraden in een hoeveelheid, waarvan werkelijk geen keizer ooit gedroomd heeft! Lijkt dat niet wat op een soort Tartarus zoals de mythe der Grieken die beschrijft!? Alleen ontbreken nog de Styx, de oude Charon, de drie onverbiddelijke rechters over de zielen Minos, Aakus en Rhadamanthys, vervolgens de driekoppige hond Cerberus, dan nog een paar furiën en tenslotte nog Pluto met de mooie Prosperina, en de Tartarus der kwellingen zou kompleet zijn! Dit vele vuur uit de bodem en uit de wanden, de duizend soortige afschuwelijke diervormen op de bodem -ook al zijn ze dan dood en versteend - en nog een hoeveelheid tartarusachtige zaken meer, levert maar al te zeer het bewijs, dat wij nu al in de Tartarus zelf zijn of toch minstens op de snelste weg daarheen; of, wat mij nu het waarschijnlijkst lijkt: deze of eventueel een andere grot die hier op lijkt is de oorsprong van de Griekse mythe over de Tartarus!"

[10] IK zeg: "In dat laatste zit veel waarheid, hoewel niet helemaal; want het priesterdom dat altijd bij alle volken het sluwste is, is er in alle tijden en allerwegen steeds het. best in. geslaagd zulke natuurlijke toestanden in hun eigen voordeel uit te bulten en zo goed mogelijk te benutten. Soortgelijke zaken benutte zij ook in Griekenland en in Rome en het daarbij haar slechte fantasie de vrije loop, waardoor volk na volk tot nu toe meegaand en blind gehouden werd en ook in het vervolg meegaand en blind gehouden zal worden - de ene keer meer, de andere keer minder.

[11] Zolang de aarde in haar noodzakelijke, uiteenlopende structuur ergens tot nadenken stemmende vormen zal vertonen, zolang zullen ook haar mensen, die door verschillende oorzaken geestelijk blind en lichtschuw zijn, in hun verstandelijke fantasieën allerlei karikaturen produceren en daaraan buitengewone goddelijke krachten en uitwerkingen toedichten, omdat zij door hun blindheid de ware oorzaak niet kunnen ontdekken.

[12] Kijk, daar is nu ook jouw Styx en schipper Charon. Aan de andere zijde van de ongeveer twaalf vadem brede en wel een el diepe stroom, die eigenlijk slechts een soort vijver is en op de ondiepe plaats makkelijk overgestoken kan worden, zie je in het schemerige licht ook jouw drie rechters, een paar furiën, Cerberus en Pluto met Prosperina. Deze.figuren zien er echter slechts van een bepaalde afstand zo uit, dichterbij en bij helderder licht lijken ze overal op behalve op datgene wat de menselijke fantasie van hen heeft gemaakt. -Maar nu gaan wij, zonder aan Charon veergeld te betalen, te voet over de Styx, en aan de andere zijde zullen we de Tartarus eens wat nader bekijken."

[13] Wij waden op een zeer ondiepe plaats door de zogenaamde Styx en gaan door een tamelijk nauwe spleet de Tartarus binnen, die in het licht van onze fakkels maar al te gauw een schat begint prijs te geven, die nog door geen van de Farizeeën verraden was. En zo komt door Mijn toedoen alles wat nog verborgen was aan het licht.

 

5 De geschiedenis van de gevonden schat

 

[I] FAUSTUS klapt van verbazing in zijn handen en roept meteen Pilah bij zich, terwijl hij tegen hem zegt: "Heb je hier niets over verteld, omdat je er niets van wist? - Spreek, - anders ziet het er slecht voor je uit!"

[2] PILAH zegt: "Heer! Ik wist er niets van en in deze grot ben ik nog nooit zover doorgedrongen als nu! De ouden zullen er wel vanaf hebben geweten; maar ze zeiden er niets over, opdat ze zich in uiterste noodzaak uit wat voor gevangenis dan ook vrij zouden kunnen kopen. Neem echter alles; het is goddank van nu af aan van u!"

[3] Faustus vraagt ook aan Mij of Pilah de waarheid heeft gesproken, en Ik bevestig wat Pilah heeft gezegd en zeg tegen Faustus: "Vriend, iemand die de dochter uit een voornaam huis tot vrouw neemt, kan terecht een bruidsschat verwachten. Jij hebt nu veel te doen gehad, en bij de verdeling van de andere goederen heb je daarvoor geen deel gehad, ­neem daarom deze hele schat als je rechtmatig eigendom; hij is volgens aardse schatting duizendmaal duizend pond waard.

[4] De meeste waarde hebben de grote parels, die zo groot zijn als kippeneieren. Een geheel metalen kist, met een inhoud van ongeveer duizend drachmen, zit vol met deze grote parels, die elk op zich een onschatbare waarde hebben. Zulke parels groeien thans niet meer op aarde, omdat deze schaaldieren net als veel andere dieren uit de oerwereld niet meer bestaan. De parels werden echter niet uit zee opgehaald, maar koning Ninias, ook Ninus genoemd, vond ze in de bodem tijdens het uitgraven van de grond toen hij de stad Ninevé liet bouwen. Na heel veel weder­waardigheden kwamen ze ten dele reeds in de tijd van David, maar voor het grootste deel in de tijd van Salomo naar Jeruzalem. Maar in deze grot kwamen ze, toen de Romeinen als veroveraars Palestina, en eigenlijk bijna half Azië, in bezit namen.

[5] De hogepriesters, die de grot al heel lang kenden, hebben, toen ze bericht kregen van het binnenvallen van de Romeinen, meteen alle grootste en vervoerbare schatten van de tempel verzameld, en behouden in de grot gebracht. De gouden leeuwen, die de troon van Salomo droegen en ten dele diens treden bewaakten, zijn ten tijde van de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs in het puin terechtgekomen, maar bij de latere wederopbouw teruggevonden en door de priesters ten bate van de tempel in ontvangst genomen. Die zijn ook voor het grootste deel hier; want men bracht al het waardevolste, dat men in der haast bij elkaar kon rapen, tijdens de inval van de Romeinen hierheen, net zoals bij de inval van de indertijd zo machtige Babyloniërs ook een belangrijke hoeveelheid tempelschatten in de bekende grot bij Chorazin gebracht werd. Toch vonden de Babyloniërs daarna in de tempel nog genoeg om mee te nemen naar Babylon, namelijk de aan de tempeldiensten gewijde vaten en schatten. Geef nu je mensen opdracht om alles uit de grot te halen; later moet Archiël de ingang van deze grot zo versperren, dat daarna geen mens meer toegang heeft;"

[6] Faustus beveelt nu meteen de dienaars om al deze schatten naar buiten te brengen. Maar als zij daarmee beginnen, zijn ze niet sterk genoeg om de vele zware metalen kisten op te tillen, en zij vragen Mij of ik hen de daarvoor nodige kracht wil geven!

[7] Dan roep IK Archiël en zeg: "Breng jij al dit vuil meteen weg naar de grote opslagplaats in Kis!" - Ogenblikkelijk verdwenen de vele zware kisten, en Archiël was ook op datzelfde ogenblik weer aanwezig, zodat filemand kon vaststellen op welk moment Archiël er niet was.

[8] Daarop zegt FAUSTUS: "Dat is toch ongelofelijk! Mijn dienaren zouden er zeker drie dagen voor nodig gehad hebben - terwijl dit in een onmerkbaar ogenblik ging, en van die vele kisten is er ook niet één meer te ontdekken! Ik vraag dan ook helemaal niet meer hoe zoiets mogelijk is, want je hebt een goddelijk zintuig nodig om zulke verschijn­selen te begrijpen en naar waarde te schatten!

[9] IK zeg: " Ja, ja, je hebt gelijk! Het zou voor de mens ook niet goed zijn, als hij alles zo snel begreep, wat zich als een verschijnsel aan hem voordoet. Want er staat geschreven: ' Als je van de boom der kennis zult eten, zul je ook sterven!' Daarom is het beter om ieder wonder te nemen voor wat het schijnt te zijn en daarbij levendig te bedenken dat bij God niets onmogelijk is, dan te trachten het ontstaan ervan te verklaren, waarbij men na de verklaring er net zo weinig van begrijpt als ervoor .

[10] Het is voldoende dat je ziet dat de aarde er is om de mensen te dragen en te voeden! Zou je weten hoe ze gemaakt was, dan zou zij haar bekoring voor je verliezen en de wens zou in je opkomen om een willekeurige andere aarde te analyseren. En als je daarbij dezelfde ontstaans­ -  en bestaansreden zou ontdekken en datzelfde ook bij een derde, vierde en vijfde, zou je helemaal geen zin meer hebben nog een zesde en een zevende te onderzoeken. Zo zou je dan traag, lusteloos, het leven verachtend en geërgerd, het leven gaan verwensen en het uur vervloeken waarop je jezelf die kennis bijbracht, - en zo'n toestand zou dan de zuivere dood zijn voor je ziel!

[11] Omdat echter volgens de goddelijke orde alles zo is ingericht, dat zowel de mens als ook iedere engelgeest alles slechts geleidelijk aan, en dan zelfs ook nog maar tot een bepaalde graad, door de goddelijke natuur in zichzelf en in alle geschapen dingen kan ontdekken, behoudt hij de steeds groeiende levenslust en de liefde tot God en tot de naaste, die hem de enige mogelijkheid geven om zalig te worden en te kunnen worden.  -Begrijp je zo'n waarheid?"

[12] FAUSTUS zegt: "Ja, Heer en Vriend, ik begrijp het precies! En daarom wil ik U niet meer vragen naar de reden van het ontstaan van de scheppingen in deze grot."

 

6 Het ontstaan en het verdwijnen van de druipsteengrot

 

[I] IK zeg: "Dat is ook niet zo belangrijk. Of je het weet of ook niet weet zal je leven niet armer of rijker maken. Maar je mag toch wel weten dat daar geen mensenhanden aan te pas zijn gekomen; de natuurlijke elementen vormden dit alles als bij toeval. De bergen nemen steeds vochtigheid uit de lucht op; daarbij komen de herhaaldelijke regens, de sneeuwen de nevels, die vaak de bovenste toppen van de bergen omhullen. Het op de bergen neergeslagen vocht sijpelt voor het grootste gedeelte door de aarde en het gesteente van de bergen, en waar het boven een inwendige holle ruimte komt, verzamelt het zich in druppels, die bijna voor de helft uit opgeloste kalk bestaan. Die druppels vallen naar beneden. Het zuivere water daaruit sijpelt dan nog dieper naar beneden, of het verdampt in zo'n ruimte. Maar de slijmerige kalkmassa wordt harder en harder, en door de regelmatige toename ontstaan er uiteindelijk allerlei vormen, die meer of minder nu eens op het ene, dan weer op het andere aardse maaksel lijken. En zo ontstonden al die scheppingen in deze grot op een geheel natuurlijke manier, hoewel daarnaast wel is aan te nemen dat satans dienaren belangrijk bijgedragen hebben aan de betere vorm­geving van allerlei op mensen lijkende vormen, teneinde de zwakke mensen een rad voor ogen te draaien.

[2] Daarom is het beter om zo'n grot, die het duister bijgeloof zeer in de hand werkt, voor alle toekomstige tijden ontoegankelijk te maken. Dus gaan wij nu naar buiten opdat Archiël zijn opdracht betreffende deze grot uit kan voeren!"

[3] FAUSTUS bedankt Mij heel hartelijk voor deze verklaring en zegt: "Mij is deze verklaring des te meer begrijpelijk, omdat ik deze - weliswaar meer als een vermoeden -al van de Romeinse natuurkundigen heb gehoord. Maar ook de toevoeging over de medewerking van de satan is zeer belangrijk; want de levensvijand zal zulke zaken zeker niet onbenut laten, en de kwade gevolgen liggen in drie werelddelen voor het grijpen! Dat is mij nu allemaal zonneklaar; maar slechts één ding kan ik niet zo goed plaatsen, - en dat is: hoe kan God gelukkig zijn!

[4] Zeg mij eens, welk genoegen kan God nu beleven aan Zijn eigen onverwoestbare leven?! Hij kent toch altijd al precies de werkelijke reden van het bestaan? Kan Hij dan vreugde beleven aan die onontkoombare steeds maar gelijkblijvende kennis? Daarbij heeft Hij geen enkele mo­gelijkheid om Zichzelf te veranderen! Een mens zou dan toch van verveling dood gaan?!"

[5] IK zeg: "Kijk deze mensen hier! Zij zijn Gods vreugde, als zij in Zijn ordening datgene worden waarvoor zij bestemd zijn. In hen vindt God Zijnsgelijken terug. Hun voortdurende groei in alle soorten kennis en daardoor in alle liefde, wijsheid en schoonheid, is Gods onverwoestbare vreugde en zaligheid! Want alles wat de oneindigheid bevat, is daar alleen maar voor de kleine mens, en er is in de eeuwigheid niets, wat er niet alleen maar voor de kleine mens zou zijn. -Nu weet je dat ook! Maar nu gaan we uit deze grot, opdat Archiël zijn opdracht zo snel mogelijk kan uitvoeren!"

[6] Wij haasten ons nu om de grot te verlaten en bereiken spoedig het eind daarvan. Als wij allen buiten de grot zijn, geef Ik Archiël een teken en op dat ogenblik klinkt er een hevige knal, en de zeer grote ingang is nu een hoge granietwand, waar geen levend wezen zo maar doorheen zou breken, ook al zou hij zich dat nog zo ernstig voornemen. Maar om het binnenkomen zogezegd helemaal onmogelijk te maken, werd, nadat wij ons ongeveer. drieduizend passen verwijderd hadden van de plaats waar de Ingang zich bevond, een breuk in de bodem veroorzaakt, zodat de plaats van de voormalige ingang op meer dan honderd manslengten afstand kwam van de aangrenzende bodem, die in de diepte geschoven werd. Nu zou men dus een meer dan honderd manslengten hoge ladder moeten hebben om vla de loodrechte wand bij de voormalige plaats van de Ingang. te komen, - hetgeen dan toch voor niets geweest zou zijn, omdat de Ingang zelf een harde en steile rotswand was geworden.

[7] Als Faustus en ook alle aanwezigen zien hoe deze plaats in de bergen veranderd is, zegt Faustus tegen Mij: "Heer en Vriend! Waarlijk, ik kan mij nu niet langer meer beheersen! De verschijnselen komen nu te dicht bij het scheppende; ze bevinden zich al een eeuwigheid voorbij de horizon van mijn begrip! Ik weet nu echt niet meer of ik nog leef of dat ik droom!  Er gebeuren hier zulke vreemde raadselachtige wonderbare dingen, dat men zelfs als men volkomen nuchter is er stomdronken bij staat en nauwelijks meer met het eigen bewustzijn kan onderscheiden of men tot het manlijke of het vrouwelijke geslacht behoort. -Kijk nu eens naar die verschrikkelijke rotswand! Waar was die eerst, toen wij zo gemakkelijk over een goed begaanbaar bergpad onze weg naar de grot vonden?

[8] En bij dit alles is nog het vreemdst, dat bij de gehele verandering van verscheidene duizenden morgens grond geen spoor van enige geweld­dadige vernieling te ontdekken valt. Het geheel ziet er toch net zo uit, alsof hier sinds het ontstaan van de aarde niets veranderd is!? Werkelijk, als hier duizend mensen honderd jaar lang gewerkt zouden hebben, dan is het nog maar de vraag of zij deze massa wel zodanig zouden hebben kunnen verplaatsen, dat zo'n rotswand, die in totaal ruim honderdvijftig manslengten en meer dan een uur gaans breed is, net zo vrij gemaakt had kunnen worden als dat ze nu vrij staat! En daar was een paar ogenblikken geleden nog niets van te zien! En dan nog de manier, die niet de minste sporen achterlaat van enige vernieling! Dat is in alle ernst fabelachtig! Ik ben alleen wel benieuwd naar de gezichten van al die zeelieden, die nu op de plaats van de vroegere weelderige bosstreek deze reuzenwand ontdekken! -Velen zullen helemaal niet weten waar ze zijn; en velen zullen als een kat in een vreemd pakhuis staan te kijken!"

[9] IK zeg: "Daarom zeg Ik jullie allen, dat je hierover zwijgt, en ook zelfs de vrouwen er niets over vertelt; want Ik heb ze deze keer niet mee laten gaan, omdat ze bij bijzonder ongewone voorvallen ondanks alle verboden hun tongen niet in bedwang kunnen houden. Daarom moeten jullie je vrouwen niets over de buitengewone voorvallen vertellen die hier plaats gevonden hebben! Je kunt hen wel de vorm van de grot beschrijven en hen ook vertellen over de nieuw gevonden schatten; maar verder geen woord!" -Allen beloven dat heel plechtig, en wij vervolgen dan rustig onze weg naar Kis en komen daar juist bij zonsondergang aan. Natuurlijk komen de thuisgelaten vrouwen en meisjes ons gezamenlijk tegemoet en weten niet hoe snel ze vragen moeten naar de wonderlijke dingen wij nu weer beleefd zouden hebben. Maar ze krijgen te verstaan dat het nog te vroeg is om te vragen, en dat er alleen maar sprake is van het opgraven van een schat die de Farizeeën nog verzwegen hadden. Hiermee zijn de vrouwen tevreden en zij vragen verder niet veel meer.

[10] Wij gaan dan meteen aan het avondmaal, omdat allen, die waren meegegaan, geen middagmaal gekregen hadden en al behoorlijk hongerig waren geworden en daarom erg naar een goed verzorgd avondmaal verlangden.

 

7 Het loflied van David

 

[1] Pas na het vlug genoten avondmaal ging Faustus in opdracht van Mij naar het grote depot om te kijken of de door Archiël uit de grot naar Kis overgebrachte schatten goed waren aangekomen. Alles was in orde, en ook was er een grote lijst van alle verschillende schatten die in de grot werden aangetroffen, met vermelding van hun waarde, Faustus vraagt de bewakers wie deze lijst heeft gemaakt.

[2] Maar de BEWAKERS antwoorden: "Heer, deze troffen wij reeds aan toen wij voor de bewaking hier zijn neergezet, Wij kunnen daarom niet zeggen wie deze gemaakt heeft. "

[3] FAUSTUS vraagt verder: "Zeg me dan eens hoe die schatten hier zijn gekomen, en wie ze gebracht heeft!"

[4] De WACHTERS zeggen: "Ook dat weten wij niet; er kwam slechts een jong mens, dat we al enige dagen hier in het gezelschap van de wonderdokter uit Nazareth zagen, en beval om de schatten te bewaken. wij kregen toen van de Romeinse onderrechter daartoe opdracht en staan nu al ongeveer twee volle uren op wacht. Dat is alles wat wij van de schat en diens aanwezigheid hier weten, en niets meer of minder!"

[5] Faustus gaat daarop met de door hem meegenomen lijst naar de onderrechter en stelt hem dezelfde vragen als de wacht; maar de on­derrechter weet van de hele zaak net zo weinig als de eerder ondervraagde wacht. Als Faustus merkt dat  niemand in Kis iets van de bezorging van de schatten, weet, zegt hij bij zichzelf: Omdat ze geen van allen iets weten, zal ik ze verder nergens op wijzen, opdat deze zaak daardoor met zonder noodzaak onder het volk bekend zal worden!"

[6] Terwijl hij deze afspraak met zichzelf maakt gaat Faustus weer in zijn huls, waar zijn jonge vrouwtje hem al met open armen opwacht, Maar voor hij zich ter ruste begeeft, komt hij eerst nog naar Mij om over belangrijke zaken te spreken. Maar Ik maak voor morgen een afspraak met hem en beveel hem om nu lichaam en ziel rust te geven, omdat hij net als alle anderen die rust nodig heeft.

[7] Tijdens, een goede nachtrust gaat de nacht echter snel voorbij en dat was ook hier het geval; men dacht pas een paar minuten te slapen toen het heldere morgenlicht allen reeds riep om de behaaglijke rustplaatsen te verlaten en weer met het dagelijkse werk te beginnen. Het reeds vroeg klaargemaakte morgenmaal nodigde iedereen uit de verschillende slaap­vertrekken in de grote eetzaal. Daar gebruikten allen net als in de voorgaande dagen het morgenmaal en brachten Mij na de maaltijd voor het eerst gezamenlijk in de naam van Jehova dank en lof zoals David dat deed toen hij zei (Psalm 33):

[8] Verheug u in de Heer, gij rechtvaardigen; de vromen moeten Hem zeer prijzen. Dank de Heer met harpspel en zing voor Hem bij de tiensnarige harp. Zing een nieuw lied voor Hem en begeleid het met zuivere klanken van het snarenspel; want Gods woord is waarachtig, en wat Hij belooft, dat komt Hij zeker na. Hij houdt van gerechtigheid en een zuiver gericht; de aarde is vervuld met de goedheid des Heren. - De hemelen zijn door het woord des Heren gemaakt en al Zijn legers door de geest van Zijn mond. Hij houdt het water in de zee bij elkaar als in een leren zak en legt de diepte in het verborgene. Laat de gehele wereld de Heer vrezen, en alles wat op de aardbodem woont moet tegen Hem opzien; want wat Hij zegt, gebeurt, en wat Hij beveelt, is er. De Heer vernietigt de raadgevingen van ongelovigen en slechten en leidt de gedachten van de volkeren van hen af. Maar Zijn raad blijft eeuwig en de gedachten van Zijn hart blijven zonder ophouden. Gelukkig het volk, dat de Heer tot God heeft; want dat is het volk dat Hij als erfgenaam heeft uitgekozen! -De Heer kijkt uit de hemel en ziet de kinderen van alle mensen. Vanaf zijn onwankelbare troon kijkt Hij naar allen die op aarde wonen. HIJ bestuurt hun hart en wordt al hun werk gewaar. Een koning heeft niets aan zijn grote macht en een reus wordt niet gered door zijn grote kracht! Paarden helpen ook niet, en hun grote sterkte brengt geen redding! Want het oog des Heren ziet alleen naar degenen die Hem vrezen en op Zijn goedheid hopen, opdat Hij hun ziel redt van de dood en haar.voedt tijdens schaarste. Ons hart verheuge zich over. de Heer, en wij allen vertrouwen op Zijn heilige naam! - Uw goedheld, o Heer, zij met ons, zoals wij op U hopen!"

 

8 Over het rijk der hemelen

 

[1] Nadat allen Mij deze morgenlofprijzing gebracht hebben, vraagt Faustus, die natuurlijk ook bij de maaltijd en de lofspraak aanwezig was, Mij vlug: "Maar waarvan kennen al Uw leerlingen dit U zo waardig~, heerlijke en geheel ware loflied? Zoiets verhevens heb ik nog nooit gehoord!"

[2] Ik zeg: "Vraag aan de Farizeeën het geschreven woord van God, en lees daarin de psalmen van koning David; daarin zul je dat allemaal vinden! Overste Jaïrus waar we vandaag nog mee te maken krijgen, zal je die Schrift wel bezorgen. Want twee dagen geleden hebben ze zijn dochter in het graf gelegd; zij is gestorven! Hij heeft zeer veel berouw over zijn zonde tegen Mij; daarom moet hij ook geholpen worden, dan zal hij voor het hemelrijk van God niet verloren gaan!"

[3] Faustus vraagt: "Heer, wat is dat voor een rijk en waar is het?"

[4] Ik zeg: "Ja, mijn beste vriend, voor de oprechte vrienden van God is het eigenlijke, ware hemelrijk van God overal, voor de vijanden van God echter nergens. Voor hen is daarentegen de heloveral, waarheen je ook je ogen en andere zintuigen wenden kunt en wilt. Beneden en boven is daar hetzelfde. Kijk met omhoog naar de sterren -want zij zijn aarden zoals deze, waar je op staat -en kijk ook niet naar beneden naar de aarde, want zij is geoordeeld, net zoals jouw lichaam, dat eens moet sterven en vergaan! Onderzoek daarentegen je hart en zoek er vlijtig in; dáár zul je vinden wat je zoekt. Want in ieder mensenhart is het levende zaad gezaaid, waaruit het eeuwige ochtendrood van het eeuwige leven zal opbloeien.

[5] Kijk, de aarde zweeft in een oneindige ruimte, zoals de grote zon, de maan en al de ontelbare sterren, die op zichzelf niets anders zijn dan ook weer zonnen en aarden, ook daarin zweven! Je zou met de snelheid van de gedachte deze aarde kunnen verlaten en met deze snelheid in een rechte lijn wegsnellen, - en als je zo eeuwigheden na eeuwigheden voort zou snellen, zou je na vele eeuwigheden met gedachtensnelheid te hebben gevlogen toch nooit ergens een einde naderen! Maar overal zou je buitengewone en wonderbaar gevormde scheppingen aantreffen, die al­lerwegen de eindeloze ruimte vullen en tot leven brengen.

[6] Door de poort van je hart zul je na de dood van je lichaam naar buiten gaan in de eindeloze ruimte van God, en afhankelijk van de gesteldheid van je hart zul je daar een hemel of een hel vinden!

[7] Want er is nergens een geschapen hemel en ook nergens een geschapen hel, maar al die dingen komen voort uit het hart van de mens. Zo zorgt ieder mens in zijn hart voor de hemel of voor de hel, afhankelijk van het goede of het kwade dat hij doet. En zoals hij gelooft, wil of doet, zo zal hij dan volgens zijn geloof, dat zijn wil voedde en deed handelen, leven.

[8] Laat ieder de neigingen van zijn hart onderzoeken, dan zal hij snel bemerken met welke geest zijn hart is vervuld. Trekken zijn neigingen het hart en zijn liefde naar de wereld, en voelt hij een verlangen in zich om iets groots en voornaams te worden in de wereld, - heeft het hart, dat hoogmoedig wil worden, een onbehagen aan de arme mensheid, en voelt het de drang in zich om, zonder door God gekozen en gezalfd te zijn, te willen heersen over de anderen, dan ligt het zaad der hel reeds in het hart. Dit zaad zal, als het niet bestreden en verstikt wordt, de mens na de dood van het lichaam zeer zeker nergens anders dan in de hel doen belanden.

[9] Als het hart van de mens echter vol deemoed is, en hij zich gelukkig prijst om de geringste onder de mensen te zijn, iedereen te dienen, uit liefde tot de broeders en de zusters zichzelf niet te achten, zijn meerderen gewillig in alle goede, voor de broeders nuttige zaken te gehoorzamen, en hij God boven alles liefheeft, dan groeit uit het hemelse zaad in het hart een echte, eeuwig levende hemel. Als de mens op deze wijze de gehele hemel in al haar volheid al in zijn hart draagt, gevuld met het echte geloof, de zuiverste hoop en liefde, dan kan hij na de dood van zijn lichaam onmogelijk ergens anders terecht komen dan in het hemelrijk van God, dat hij in alle volheid allang in zijn hart had! Als je dit goed overweegt, dan zul je gemakkelijk begrijpen hoe het nu precies met het hemelrijk, alsook met de hel, gesteld is."

[10] Faustus zegt: "Beste, zeer wijze Heer, Meester en Vriend! Werkelijk, Uw woorden klonken wel heel wijs, maar de juiste betekenis ervan is mij ditmaal ontgaan! Hoe nu op een bepaalde manier hemel en hel op één plaats bij elkaar kunnen liggen, zodat blijkbaar het ene het andere zou moeten doordringen, dat is voor mij als nog erg materialistisch denkend mens een onmogelijke zaak! Maar hoe tenslotte uit mijn hart een oneindig gelukkige of ongelukkige oneindigheid moet voortkomen, is me nog onbegrijpelijker dan al het andere! Daarom moet ik U wel vragen, of U mij daarover nog een begrijpelijker uitleg wilt geven, want anders ga ik, ondanks al het licht op de helderste geestesmiddag, blind hiervandaan naar huis!"

 

9 De Heer geeft voorbeelden van hemel en hel

 

[I] Ik zeg: "Let dan goed op, want Ik stel er prijs op dat je ziende naar huis gaat!

[2] Stel je voor dat in een huis twee mensen wonen. De ene is met alles tevreden wat hij in het zweet zijns aanschijns onder Gods zegen aan de aarde ontworstelt. Tevreden en opgewekt geniet hij van de spaarzame opbrengst van zijn vlijt, en het is zijn grootste vreugde om met de nog armere broeders zijn moeizaam verworven voorraad te delen. Als er een hongerige bij hem komt, geeft het hem vreugde diens honger te stillen, en hij vraagt hem nooit geërgerd naar de oorzaak van zijn armoede en verbiedt hem niet om terug te komen als hij soms weer honger heeft.

[3] Hij mort niet over aardse staatsbestellen en zegt als hij de een of andere belasting moet betalen, net als Job: 'Heer! U heeft het mij gegeven; alles is van U! Wat U gaf, kunt U altijd weer nemen; Uw altijd heilige wil geschiede!'

[4] Kortom, niets kan deze mens storen in zijn opgewektheid en in zijn liefde en zijn vertrouwen op God, en ook niet in de daaruit voortvloeiende liefde tot zijn aardse broeders. Toorn, nijd, ruzie, haat en hoogmoed zijn vreemde begrippen voor hem.

[5] Zijn broer is daarentegen een zeer ontevreden mens. Hij gelooft in geen God en zegt: 'God is een leeg begrip, dat de mensen gebruiken om de hoogste graad van heldendom op deze aarde aan te duiden. In de armoede kan alleen maar een zeer dom mens gelukkig zijn, net zoals ook de hersen -­ en verstandloze dieren gelukkig zijn als ze datgene, wat hun stomme en afgestompte, natuurlijke drift verlangt, slechts spaarzaam krijgen. Maar een mens, die zich met zijn verstand ver boven het dierlijke verheven heeft, moet niet meer met het gewone varkensvoer tevreden zijn, en moet niet met de eigen voor iets beters bestemde handen in de aarde rondgraaien, wat alleen maar passend is voor dieren en slaven. Hij moet het zwaard grijpen en zich opwerken tot een machtig veldheer, en door triomfpoorten de grote, veroverde wereldsteden binnentrekken. De aarde moet beven onder het hoefgetrappel van het paard, dat overladen met goud en edelstenen, trots de heer van de machtige heerscharen draagt.

[6] Door die zienswijze gaat zo'n mens zijn armelijk bestaan verwensen, in zijn hart de armoede vervloeken en op middelen zinnen hoe hij zich grote schatten en rijkdommen kan verschaffen, om met behulp daar van zijn heerszuchtige ideeën te kunnen realiseren.

[7] Zijn tevreden broer veracht hij, en ieder die nog armer is, is hem een gruwel. Van barmhartigheid vindt men bij hem geen spoor; hij vindt dat een belachelijke eigenschap van laffe slaven. Een mens past slechts edelmoedigheid, -maar dan wel zo weinig als maar mogelijk is! Als een arme hem benadert, vaart hij tegen hem uit met allerlei scheldwoorden en zegt: 'Ga weg, lui beest, vraatzuchtig monster met het haveloze uiterlijk van een mens! Werk, dier, als je voedsel wilt hebben! Ga naar mijn ontaarde broer, die wellichamelijk, maar beslist niet geestelijk, bij mij hoort. Hij, die zelf een alledaagse werkezel is, werkt voor zijn soort en is barmhartig als een slaaf! Ik ben slechts edelmoedig -en schenk je ditmaal nog je laag-bij-de­-grondse leven.'

[8] Kijk nu eens, deze beide broeders, kinderen van één vader en één moeder, leven tesamen in één huis. De eerste is een engel, de tweede bijna een volmaakte duivel. Voor de eerste is de armelijke hut een hemel, voor de tweede is dezelfde hut zonder wat voor verandering dan ook, een pure hel vol bittere kwellingen. Zie je nu hoe hemel en hel op één plaats voor kunnen komen?!

[9] Natuurlijk zul je denken: 'En wat dan nog? Laat de heerszuchtige op de troon komen, hij zal heel geschikt zijn om volkeren te beschermen en vijanden te verslaan!' O ja, dat zou wel mogelijk kunnen zijn! Maar waar ligt de maatstaf die hem voor zou schrijven hoever hij met zijn heerszuchtige plannen door mag gaan? Wat zal hij met de mensen doen, die zich niet zo diep mogelijk voor hem willen buigen? -Wel, die zal hij op de pijnlijkste manier laten martelen en hij zal zich aan een mensenleven even weinig gelegen laten liggen als aan een vertrapte grashalm! -Wat is zo'n mens dan echter? -Wel, dat is een duivel!

[10] Heersers en veldheren moeten er wel zijn; maar begrijp goed, dat deze door God daarvoor uitgekozen en geroepen en voorts rechtstreekse afstammelingen van vroeger gezalfde koningen moeten zijn. Die zijn dan geroepen. Maar wee ieder ander, die zijn arme hut verlaat en zich beijvert om door allerlei middelen de heersersstaf te verkrijgen! Werkelijk, die zou beter nooit geboren kunnen zijn

[11] Maar Ik zal je nog een beeld van het hemelrijk van God geven. Het hemelrijk van God lijkt geheel en al op een vruchtbare bodem, waarop naast doornstruiken en distels de edelste druiven groeien en rijp worden, -: en toch groeien ze in één en dezelfde vruchtbare bodem! Het verschil ligt alleen maar in het gebruik daarvan: de wijnstok maakt er iets goeds van, de doornstruik -en de distel echter iets slechts, iets wat nutteloos IS en Voor geen mens te genieten.

[12] Zo stroomt de hemel zowel in de duivel als in Gods engelen, maar ieder van beiden gebruikt hem anders! 

[13] Ook is de hemel te vergelijken met een vruchtboom, die een goede zoete oogst draagt. Als onder zijn rijk gezegende takken mensen komen, die die vruchten willen eten, zijn er een aantal matig; zij eten onder dankzegging slechts zoveel als zij nodig hebben. Anderen echter, die de vrucht goed smaakt, willen niets aan de boom laten zitten, maar eten alles op uit naijver, opdat de matigen niet nogmaals iets zouden vinden, en zij eten zo lang door, tot de laatste appel op is. Daarop worden zij echter ziek en moeten sterven, terwijl de matigen door het matige gebruik van de vruchten van de boom zich heel goed en verzadigd voelen! En toch hebben beide partijen van dezelfde boom gegeten!

[14] Zo is de hemel ook als een goede wijn, die de matige sterkt, de onmatige echter te gronde richt en doodt; en zo wordt één en dezelfde wijn voor de een, een hemel en voor de ander, de ergste hel, - en toch komt hij uit dezelfde zak! ­

[15] Zeg Mij, vriend, of je nu begrijpt wat de hemel is en wat de hel!"

 

 

10 De wet der orde

 

[1] FAUSTUS zegt: "Heer, nu begint het mij te dagen! -In de hele oneindigheid is er maar EEN God, EEN kracht en EEN wet van eeuwige orde. Voor de mens, die zich deze wet tot de zijne maakt, is alles en overal hemel; degene echter, die zijn vrijheid wil gebruiken om deze wet te weerstaan, vindt overal hel, verdriet en marteling!"

[2] IK zeg: "Ja, zo is het! -Het vuur is een buitengewoon nuttig element; wie het ordelijk, wijs en doelmatig gebruikt, heeft er onschatbaar nut van. Het zou te ver voeren om alle voordelen op te sommen, die de mensen in de schoot geworpen worden door een juist, wijs en doelmatig gebruik van het vuur. Als iemand echter het vuur erg dom en alleen maar voor zijn plezier zo lichtzinnig zou gebruiken, dat hij het op de daken der huizen of in de dichte bossen zou ontsteken, dan zal datzelfde vuur alles vernietigen en te gronde richten!

[3] Als het 's winters vriest, verzamelt zich iedereen graag bij de haard om zich met veel genoegen te warmen aan het vrolijk knetterende vuur , dat de stookplaats met verwarmende vlammen vult; maar wie in het vuur zou vallen, zou gedood en verteerd worden.

[4] Maar Ik zeg je nog wat: De mensen van deze wereld moeten, om waarlijk Gods kinderen te worden, door water en vuur geleid worden. De oertoestand van de hemel is water en vuur; wat niet verwant is aan het water, wordt door het water gedood, en wat zelf geen vuur is, kan in het vuur niet bestaan."

[5] FAUSTUS zegt: "Heer, ik begrijp het alweer niet! Wat betekent dat? Hoe kan men tegelijkertijd water en vuur worden? Want iedereen weet dat water en vuur de elkaar meest vijandige elementen zijn; het ene verwoest en vernietigt het andere. Giet men water op een oppermachtig vuur, dan zal het water snel in damp en lucht veranderen; is het water echter machtiger dan het vuur, dan dooft dit uit door het water, zodra het daardoor overstroomd wordt. Als men echter om op de hemel te gelijken tegelijkertijd water en vuur moet zijn, dan zou men uiteindelijk toch zonder meer oplossen!? Hoe zou het er dan met het eeuwige leven uitzien?"

[6] IK zeg: "O, heel goed! Beiden in de juiste verhouding, -en dan verwekt en onderhoudt het één voortdurend het andere! Want weet je, als er in en om de aarde geen vuur zou zijn, dan zou er ook geen water zijn; als er in en om de aarde echter geen water zou zijn, dan zou er ook geen vuur zijn, -want het één verwekt voortdurend het andere."

[7] FAUSTUS vraagt: "Hoezo? Hoe zit dat?"

[8] IK zeg: "Neem al het vuur, waaruit alle warmte ontstaat, op aarde weg, en de gehele aarde wordt een diamantharde ijsklomp, waarop geen leven zou kunnen bestaan. Neem echter al het water weg van de aarde, en zij zal zeer snel tot onbeduidend stof vergaan! Want zonder water zal ook het vuur zich niet staande kunnen houden, want zonder het water ontstaan er geen nieuwe vormen op aarde; waar echter geen kopieën of nieuwe vormen meer ontstaan, heeft de dood en het bederf de overhand.

[9] Kijk naar een boom, die zijn sappen kwijt raakte, en je zult zien dat de boom in korte tijd zal vergaan en daardoor te gronde gaat. Begrijp je het nu?"

[10] FAUSTUS zegt: "Ja, Heer, nu begrijpen wij allen ook dit en wij beseffen, dat U vol bent van de goddelijke geest, en Zelf de Schepper bent van alle dingen. Want welk mens kan uit zichzelf naspeuren hoe de hele schepping in elkaar zit, en welke wetten daar heersen? Dat kan alleen maar aan diegene helder en door en door bekend zijn, die de geest in zich heeft, waardoor alle dingen gemaakt zijn en nog steeds als zodanig bestaan. -Ik kan U voor al de mij hier bewezen grote geestelijke, en materiële weldaden slechts met een voor U met de grootste liefde vervuld hart danken! Want wat zou ik arme, zwakke, zondige mens anders voor U, de Heer der oneindigheid, kunnen doen?"

[11] IK zeg: " Je hebt gelijk; maar houd voorlopig alles wat je weet en hier hebt gezien en ondervonden, voor je, verraad Mij niet vóór Mijn tijd, en vergeet door je aardse geluk nu de armen niet! Want wat je ooit in Mijn naam voor de armen zult doen, dat heb je voor Mij gedaan, en het zal je in de hemel vergolden worden. -Maar nu wij hier in Kis klaar zijn met alles wat er uit te voeren en in 't reine te brengen was, willen wij ons gereed maken voor de reis naar Nazareth."

 

11 Nazareth. Het berouw van Jaïrus

 

[1] FAUSTUS zegt: "Moet ik dus opdracht geven om mijn eigendommen aan boord te brengen?!"

[2] IK zeg: "Dat is al gebeurd! Omdat jouw schepen alleen niet voldoende waren, hebben Baram en Kisjonah hun twee grote schepen daar nog bij uitgeleend, en dus is alles tot op het vertrek na klaar. "

[3] FAUSTUS zegt: "Het verwondert mij nu helemaal niet meer dat dit al gebeurd is; want wat zou voor de Almachtige onmogelijk zijn?!

[4] Op dit moment komen Jonaël en Jaïruth met Archiël en danken Mij voor alles. Als zij onder veel dankbetuigingen afscheid van Mij nemen en op weg gaan naar Sichar, komt de door Mij reeds aangekondigde afvaardiging hen tegemoet, neemt hen onder het nodige eerbetoon op en legt Jonaël de opmerkelijke vraag voor, of hij het ambt van opperpriester weer zou willen aanvaarden; en beiden, Jonaël en Jaïruth, herinneren zich datgene, wat Ik hen eerder had gezegd.

[5] Nadat Ik het uitbeelden van het hemelrijk beëindigd had (Matth. 13,53) en de Sicharieten weer weg liet gaan, en ook van Kisjonah, die ditmaal op Mijn aanraden thuis bleef en Faustus niet vergezelde, afscheid genomen had, met de belofte hem binnenkort weer op te zoeken, gingen we dan om twee uur voor de middag op een groot schip. Wij voeren met Faustus, die met zijn jonge vrouw op Mijn schip meeging, naar de omgeving van Kapérnaum. Daar bevond zich de normale landingsplaats voor deze stad en voor Nazareth, dat zoals bekend, niet zo ver van Kapérnaum verwijderd lag.

[6] Toen wij waren geland en uit de schepen aan land waren gegaan, zei FAUSTUS: "Heer, ik zal met U naar Nazareth gaan en de behuizing van Uw moeder en Uw aardse broers en zusters weer aan hen in eigendom overdragen!"

[7] IK zeg: "Ook dit is al gebeurd, en je zult ook thuis en daarbuiten in je grote rechtsgebied alles in uitstekende en beste orde aantreffen; want tot nu toe heeft Mijn Archiël alle zaken voor je in 't reine gebracht. Maar ga jij naar Kapérnaum en als overste Jaïrus je onder ogen komt - wat beslist gebeuren zal - en je zijn nood zal klagen, zeg hem dan dat Ik Mij nu een tijdlang in Nazareth zal ophouden! Als hij iets wil, laat hij dan naar Mij toekomen, - maar wel helemaal alleen!"

[8] FAUSTUS zegt: "Mag ik hem ook niet vergezellen?"

[9] IK zeg: "O ja, maar jij alleen!" - na deze woorden namen wij afscheid.

[10] Ik ga nu met Mijn grote groep leerlingen naar Nazareth in Mijn aardse vaderland, en Faustus laat meteen een aantal dragers, inpakkers en wagens komen, waarmee hij de meegenomen schatten naar zijn huis in Kapérnaum vervoert. Het behoeft wel nauwelijks vermeld te worden dat het in Kapérnaum veel opzien baarde toen men de opperrechter zo rijk beladen aan de zijde van een wonderschone gemalin de stad in zag komen; maar dat ook de overste van de aldaar wonende Farizeeën, Jaïrus genaamd, de opperrechter in veel opzichten tegemoet kwam, is nog makkelijker te begrijpen, -want hij wist wel het een en ander van de tocht van de twaalf Farizeeën naar Jeruzalem en ook, dat Faustus daarvoor naar Kis was geroepen.

[11] FAUSTUS ontving hem met alle achting en zei tegen hem: "Een eerlijke Farizeeër werd gered, en de panden, die ten onrechte en in 't geheim van de arme Joden afgeperst werden, zijn hen tot op de laatste stater terug gegeven, en elf Farizeeën genieten nu voor hun veelzijdige ongehoorde bedriegerijen en roverijen de welverdiende straf in Jeruzalem in de tempel. Het zou te veel tijd kosten om je te vertellen wat die elf allemaal op hun kerfstok hebben; als je echter eens gelegenheid hebt, kom en lees dan zelf de vele stukken maar eens door en je haren zullen te berge rijzen! - Maar nu over iets anders! Hoe is het nu met je lieve dochter? Leeft ze nog, of is zij gestorven?"

[12] JAÏRUS antwoordt diep bedroefd en onder tranen: "O vriend, waarom herinner je mij daaraan? - Helaas, helaas is zij gestorven; want geen dokter kon haar helpen! De onvergelijkelijke arts Borus uit Nazareth zei, dat hij haar wel zou kunnen helpen, maar dat niet deed, omdat ik te erg en te zwaar heb gezondigd tegen zijn vriend Jezus, die zijn meester was. En zo stierf mijn boven alles geliefde dochter. Het was hartverscheurend, hoe de stervende om Jezus riep dat hij haar zou helpen, en hoe zij mij nog in haar sterven een verwijt deed, dat ik zo erg tegen Jezus, de grootste weldoener van de arme lijdende mensheid, had gezondigd, dat zij daardoor nu onherroepelijk zou moeten sterven. Ik deed alles om Jezus te vinden opdat Hij haar zou helpen! Maar Jezus wilde niet meer naar mijn boodschapper luisteren, hoewel het mij nu duizendmaal bitter heeft berouwd, dat ik tegen hem heb gezondigd! Nu is alles echter voorbij! Vier dagen ligt ze al in het graf en stinkt als de pest! Jehova zij nu haar mooie ziel genadig en barmhartig!"

[13] FAUSTUS zegt: "Vriend! Ik heb van gans er harte medelijden met je; maar ik zeg je ook, dat de almachtige Heer Jezus zich nu in Nazareth bevindt. Hem is volgens mijn herhaaldelijke ervaring niets onmogelijk! Wat denk je ervan als je zelf eens naar Hem toeging? Ik zeg je, Hij heeft macht genoeg om je dochter uit het graf in het leven te roepen en haar weer aan je terug te geven!"

[14] JAÏRUS zegt: "Ook al zou dat laatste niet meer mogelijk zijn, dan wil ik toch gaan en Hem duizend maal om vergeving vragen, omdat ik Hem, weliswaar slechts gedwongen en niet vrijwillig, heb beledigd en leed aangedaan!"

[15] FAUSTUS zegt: "Goed, ga dan met mij mee; wij zullen Hem in Nazareth in het huis van Zijn moeder aantreffen. Maar Hij heeft gezegd dat niemand ons mag begeleiden!" -Jaïrus, die weer hoop krijgt, stemt meteen in met het voorstel van Faustus. Beiden laten een paar snelle muildieren zadelen en rijden zo snel mogelijk naar Nazareth. Een paar uur voor zonsondergang komen zij in Nazareth aan, stallen de muildieren in een herberg en gaan dan te voet naar het huis van Mijn moeder en treffen Mij daar aan met Borus, die een van de eersten uit Nazareth was die Mij met open armen tegemoet kwam; want hij kreeg bericht dat Ik op deze dag in Nazareth zou aankomen.

[16] Toen Faustus met Jaïrus de kamer binnenkwam, begon deze laatste te huilen, viel voor Mij neer en smeekte Mij hardop of Ik hem zijn grote zonde, de ondankbaarheid die Hij aan Mij begaan had, wilde vergeven.

[17] Maar IK zeg tegen hem: "Sta op! Je misstap is je vergeven, zondig echter niet voor de tweede maal! -Waar ligt je dochter begraven?"

[18] JAÏRUS zegt: "Heer, U weet dat ik hier dichtbij voor de platte­landskinderen een school heb laten bouwen, met daarbij een klein bedehuis. In dit bedehuis heb ik voor mijzelf een grafkelder laten bouwen; maar omdat mijn dochter vóór mij stierf, liet ik haar daarheen brengen en in de nieuwe grafkelder leggen, waarin nog nooit een dode gelegen heeft. De grafkelder ligt nauwelijks tweeduizend passen hier vandaan. Als U deze zou willen zien, o Heer, dan zou mij dat uitermate gelukkig stemmen, hoewel ik overigens dodelijk bedroefd ben!"

[19] IK zeg: "Nu, breng Mij daarheen, -maar behalve jij en Faustus mag niemand ons volgen!"

[20] De apostelen vroegen echter, of zij er dan óók niet bij mochten zijn.

[21] IK zeg: "Ditmaal niemand behalve de twee genoemden!"

[22] BORUS zegt: "Heer, U weet dat ik zo zwijgzaam kan zijn als een vis; wat zou U er van zeggen als ik als dokter U begeleid?"

[23] IK zeg: "Het blijft bij Mijn eerste uitspraak; alleen wij drieën en verder niemand!"

 

12 Sarah's tweede opwekking uit de dood

 

[I] Toen dorst niemand meer verder te vragen en aan te dringen, en wij gingen naar de grafkelder, en Ik keek naar het al heel erg stinkende lijk en vroeg aan Jaïrus of hij nu soms nog meende, of zelfs maar geloofde, dat zijn dochter schijndood zou zijn?

[2] JAÏRUS zegt: "Heer, in mijn hart heb ik dat de eerste keer ook niet geloofd en ik wist maar al te goed dat mijn liefste dochter Sarah helemaal dood was. Men sleepte mij er met de haren bij voor dat valse getuigenis tegen U, en als ik die boosaardige verklaring niet ondertekend had, dan zou U nog veel erger vervolgd zijn, en dat wilde ik echt niet! Omdat ik echter deze valse verklaring ondertekend had, zag men U meer aan voor een arbeidsschuwe landloper, die hier en daar wat mensen gezond maakt en in Israël naam wil maken, dan voor een door God geroepen profeet - of zelfs voor de beloofde Messias, die door de hele hedendaagse, welvarende en rijke priesterkaste het meest gevreesd wordt. Want er staat geschreven, dat als de hogepriester uit de orde van Melchizedek op aarde zal komen, alle andere priesters zullen verdwijnen, en de nieuwe Mel­chizedek met zijn engelen eeuwig zal heersen over alle geslachten der aarde.

[3] Ik zeg U: Alle opperpriesters en alle onderpriesters samen vrezen niet voor het vuur of de storm, die voor de grot waarin de grote profeet verborgen was, voorbijging; maar voor het suizen van de wind boven de grot van de grote profeet zijn ze bang, omdat ze steeds zeggen dat de Messias uit de orde van Melchizedek als een dief in de nacht heel

stil zal komen en hen alles zal afnemen, wat ze zich tot op heden verworven hebben! -Daarom wil geen enkele priester de aankomst van de gezalfde van God in der eeuwigheid meemaken, maar deze liever zo ver mogelijk in de verste toekomst verschoven zien.

[4] Maar omdat de gehele, vooral oude, priesterstand door Uw buiten­gewone daden en leringen ongetwijfeld zoiets in U ziet, stelt ze alles in het werk om U -indien mogelijk -te gronde te richten! Als dat niet zou lukken, omdat U werkelijk degene bent waarvoor zij U houdt, dan zal zij hierna voor haar boze bemoeienissen in zak en as boete doen en met grote vrees de almachtige slag afwachten, waardoor ze van oudsher vreest alles te verliezen en die ze altijd al gevreesd heeft, want anders zou ze niet bijna alle profeten gestenigd hebben. Kijk, dat is de reden waarom ik liever verklaarde dat U een landloper was, dan Degene, die U echt bent! Want ménsen kunnen hun doden nooit in het leven terugroepen; dat kan alleen maar Gods geest, die volgens mij algeheel lichamelijk in U woont en werkt."

[5] IK zeg: "Omdat Ik in het verborgen wel wist waarom je Mij eigenlijk hebt verloochend, kwam Ik in je grote nood weer naar je toe om je voor lange tijd te helpen. Dat is echter ook de werkelijke reden waarom Ik buiten jullie tweeën niemand anders meenam. Als de tijd echter rijp is, dan zullen ook zij de reden horen. - Maar nu zul je Gods macht en heerlijkheid zien!" .

[6] Toen boog IK Mij in de grafkelder, waarin de jonge Sarah in linnen gewikkeld lag, en zei tegen Jaïrus: "Kijk, het is nacht geworden en het lampje in het graf geeft nog maar heel weinig licht! Ga naar de bewaker van dit school­ en bedehuis en laat je een sterker licht geven; want als zij het leven terug zal krijgen, moet zij natuurlijk iets kunnen zien om uit het graf te klimmen."

[7] JAÏRUS zegt: "O Heer, zou dat echt mogelijk zijn? De ontbinding is bij haar al in een vergevorderd stadium! Maar ik geloof dat bij God alles mogelijk is, en daarom zal ik meteen met een sterker licht terug zijn!"

[8] Jaïrus haast zich nu om een sterker licht te halen, dat hij echter niet zo snel kan krijgen omdat het vuur bij de huisbewaker is uitgegaan en het hem geruime tijd kostte om twee voor het vuur maken geschikte stukken hout hard tegen elkaar te wrijven tot ze begonnen te branden.

[9] Maar Ik wek, direkt nadat Jaïrus de deur uit was Sarah en til haar uit het graf.

[10] De WAKKER GEMAAKTE vraagt Mij nog wat slaapdronken: "Om Jehova's wil! Waar ben ik nu toch? Wat gebeurde er met mij? Ik was net nog in een. mooie tuin met veel speelgenoten, en nu ben ik opeens in de nauwe ruimte van dit dutstere kamertje overgeplaatst!"

[II] IK zeg: "Wees blij en rustig, Sarah! Want zie Ik jouw Jezus die je nauwelijks enige weken geleden de eerste keer van de dood tot het leven opwekte, heb je nu ook weer uit de dood opgewekt en gaf je nu een bestendig leven! Van nu af aan zal geen ziekte je meer kwellen, en als na veel jaren je tijd zal komen, zal Ik Zelf uit de hemel komen om je af te halen en je in Mijn rijk te brengen, dat nooit zal eindigen."

[12] Als SARAH Mijn stem hoort, leeft zij pas helemaal op en zegt met de liefdevolste en vriendelijkste stem van de wereld: "O enig geliefde van mijn jonge leven en hart! Ik wist wel, dat degene die U alleen boven alles lief heeft de dood niet hoeft te vrezen! Uit overweldigende liefde tot U mijn eerste brenger van het leven, werd ik ziek, omdat ik niet meer te weten kon komen waar U heengegaan was; en als ik met een van liefde brandend hart vroeg waar U was, dan trachtte men mij tot rust te brengen door duidelijk mijn gevoelens te doden. Men zei dat U gevangen genomen en als misdadiger tegen de staat aan het scherprecht was overgeleverd! Dat brak mijn hart; ik werd weldra ernstig ziek en stierf voor de tweede maal! - O hoe ontzettend gelukkig ben ik nu weer, omdat ik U, mijn enige en grootste liefde, terug heb!

[13] Ik zei nog op het sterfbed: ' Als mijn enige Jezus nog leeft, dan laat Hij mij niet vergaan in het koude graf!' - En zie, wat mijn hart mij gezegd heeft, is gebeurd. Ik leef weer helemaal, en dat in de armen van mijn geliefde Jezus! Maar van nu af aan zal ook mets ml] meer van Uw goddelijke zijde kunnen scheiden! Ik wil U als de minste van Uw dienaressen volgen, waar U ook moge heengaan. "

[14] Terwijl Sarah zo nog bezig is haar hart voor Mij uit te storten, komt Jaïrus eindelijk met een harskaars naar de grafkamer toe. Dan zeg Ik tegen haar: "Let op, je vader Jaïrus komt! Verberg je daarom achter de rug van Faustus, zodat hij je niet meteen ziet, want dat zou slecht zijn voor zijn gezondheid! Maar als Ik je roepen zal, stap dan vlug met een opgewekt en vrolijk gezicht naar voren, dan zal zoiets hem geen kwaad doen!" -Sarah volgt deze raad direkt op, en Jaïrus komt de kamer binnen op het moment dat Sarah zich net achter de rug van Faustus heeft verborgen.

[15] Jaïrus verontschuldigde zich ervoor dat hij zo lang met het gevraagde licht was weggebleven.

[16] Maar IK zei: "Dat is niet belangrijk! Je hebt je uiterste best gedaan, en wie eenmaal dood is, wordt in nauwelijks een kwartier niet nog doder, maar eerder levender, als de voorwaarden voor het leven ergens nog aanwezig zijn!"

[17] JAÏRUS zegt: "Nu, Heer, als het een arme zondaar ook toegestaan is om U iets te vragen, zou U dan nu Uw genade niet aan mij, onwaardige, maar aan de U zeker boven alles liefhebbende Sarah willen betonen!"

[18] IK zeg: "Maar als voorwaarde en reden stel Ik, dat Ik haar niet voor jou opwek, maar alleen voor Mij! Van nu af aan zal zij Mij volgen -en niet jou; als jij zo nu en dan Mij echter ook wilt volgen, dan zul je bij je dochter zijn!"

[19] JAÏRUS zegt: "Laat alles gebeuren zoals U wilt, als mijn enig kind maar weer in het leven teruggeroepen kan worden!"

[20] IK zeg: "Nu dan, schijn maar in het graf!"

[21] JAÏRUS stapt zuchtend naar de rand van het graf en kijkt en kijkt - en ziet alleen maar het linnengoed en de hoofddoeken en de linnen wikkels op een hoop samengedrukt. Als hij de dode dochter niet meer ziet liggen, wordt hij bedroefd en vraagt Mij: "Heer, wat is daar gebeurd? De geur hangt er nog wel, maar verder niets! Heeft iemand dan het lijk gestolen? Waarom nam hij dan ook niet de doeken en wikkels mee?"

[22] IK zeg: "Omdat de nu levende die dingen niet meer nodig heeft!"

[23] Het verdriet van JAÏRUS slaat plotseling om in verrukking en hij roept:"Hoe?! -Wat?! -Waar is de weer levende Sarah dan?"

[24] IK roep: "Sarah! -Kom voor de dag!"

[25] Toen kwam de beeldschone SARAH van achter de rug van Faustus te voorschijn en zei met een heel gezonde en duidelijke stem: "Hier ben ik, helemaal levend en gezond! Maar nu behoor ik niet meer bij u, maar alleen bij Jezus, de Heer! Want de liefde van mijn hart tot Jezus, de Heer over leven en dood, waartegen men mij uitdrukkelijk wilde laten zondigen, heeft mijn zwakke lichaam voor de tweede maal gedood! Maar het heeft juist door deze geweldige liefde het leven nu weer teruggekregen! En, vader Jaïrus, u noemt mij uw dochter, terwijl u mij slechts éénmaal het leven heeft geschonken! Wat is Hij dan voor mij, en ik voor Hem, die mij twéémaal ten volle het leven heeft gegeven? Wie van u beiden is het meest mijn echte vader?"

[26] JAÏRUS zegt: "Je hebt gelijk! Dat is duidelijk Hij, die je tweemaal het leven heeft weergegeven, en ik mag daarbij nooit jouw liefde in de weg staan! Volg van nu af aan geheel je eigen hart, en ik zal jou en je liefde van tijd tot tijd ook volgen! Ben je daarmee tevreden, jij, die op deze aarde alles voor mij was, en nu naast Jezus ook weer alles bent?"

[27] SARAH zegt: "Ja, vader Jaïrus, daar ben ik volkomen tevreden mee!"

[28] IK zeg:" En Ik ook! Maar nu gaan we naar Mijn huis! Daar wacht een goed avondmaal op ons, en Mijn dochter Sarah moet nu vóór alles flink eten; want haar met nieuw leven vervulde lichaam heeft nu beslist goed voedsel nodig. Laten we dus snel hier weggaan!"

 

13 Het gesprek tussen Jaïrus en zijn vrouw over Sarah

 

[1] Jaïrus dekt. nu het graf af en achter ons sluit hij goed de deur af, waardoor men in de grafkamer en zo bij het graf zelf zou kunnen komen, en gaat dan met ons mee. Maar ongeveer zeventig passen voorbij dit school­ en bedehuls staat de kleine woning van de opziener en bewaker waar Jaïrus voordien de kaars had gehaald.      

[2] Daar de wassende maan deze avond al wat licht gaf, zag de BEWAKER maar al te gauw het dochtertje van Jaïrus, dat in het lange witte gewaad opgewekt naast Mij liep. Helemaal ontsteld vroeg hij aan Jaïrus: "Wat is dat nu.?! Wat zie ik?! Is dat Sarah niet, uw overleden dochtertje?! ­Was ze dit keer dan ook schijndood?"

[3] JAÏRUS zegt: "Laat het zijn wat het is! Jij hebt hier niets te vragen, maar over alles wat je hier ziet totaal te zwijgen of je wordt ontslagen! Prent je dat goed in je geheugen, en denk, neem in je op en begrijp, dat bij God alle dingen heel goed mogelijk zijn! Maar daartoe behoort een volledig geloof en een levend vertrouwen! - Heb je dat begrepen?"

[4] De WACHTER zegt: "Ja, zeer eerwaarde heer!"

[5] Daarop zegt JAÏRUS: "Kom in de toekomst niet meer bij mij aan met zulke eerbetonende uitdrukkingen en spreek met mij als met een broeder! Maar ga nu, omdat je geen lijk meer hoeft te bewaken, snel naar Kapérnaum en vertel daar niemand, ook mijn vrouw niet, wat je nu gezien hebt! Maar zeg haar, dat ze, indien mogelijk, meteen met jou naar Nazareth moet gaan naar het huis van Jozef; want ik heb heel belangrijke zaken met haar te bespreken! Neem een paar goede muildieren opdat jullie vlugger naar het huis van de timmerman in Nazareth kunnen komen!" [6] De wachter, die zelf een snelle ezel heeft, toomt en zadelt het dier zo vlug mogelijk, haast zich daarmee naar Kapérnaum en brengt daar aan de vrouw van Jaïrus de boodschap over. De bedroefde vrouw staat vlug op en volgt de bode. De ezels lopen snel en in een klein uur zijn beiden in Nazareth in het huis van Maria, mijn lichamelijke moeder, die nu weer opgeruimd en blij is, omdat zij het oude huisje van Jozef teruggekregen heeft. Als de vrouw van Jaïrus de kamer binnenkomt, waar wij juist bezig zijn met een goed avondmaal, dat ditmaal door vriend Borus verzorgd werd, ziet zij dadelijk haar Sarah, die naast Mij heel vrolijk en monter en blakend van gezondheid, met veel eetlust een heerlijke vis zonder graat, toebereid met zout, olie en wat wijnazijn, zit op te peuzelen.

[7] De VROUW vertrouwt nauwelijks haar eigen ogen en zegt na een poosje, terwijl zij Jaïrus op de schouder tikt: " Jaïrus, echtgenoot, hier staat je bedroefde vrouw, die je een bode hebt gestuurd met de mededeling, dat je belangrijke zaken met haar te bespreken had! Maar ik zie reeds het belangrijkste van alles! Zeg mij, man! Droom ik nu, of is het werkelijkheid? Is het meisje, dat bij Jezus zit en er zo goed uitziet, niet het levende evenbeeld van onze gestorven, allerliefste Sarah! - O Jehova, waarom heeft u mij Sarah toch afgenomen!?"

[8] JAÏRUS zegt, zelf helemaal ontroerd, tegen zijn vrouw: "Wees getroost, geliefde vrouw! Dit meisje is niet alleen het evenbeeld van onze allerliefste Sarah, maar zij is het in alle ernst zelf! De Heer Jezus, vol van de goddelijke geest, heeft haar nu voor de tweede maalopgewekt, zoals Hij haar slechts een paar weken geleden ook uit de dood heeft opgewekt. Dat zij er nu zo blakend van gezondheid uitziet, komt door Zijn onbegrijpelijke, goddelijke kracht. Stoor haar echter niet bij het eten, want ze heeft nu toch wellang gevast!"

[9] De VROUW zegt, terwijl ze zich van verwondering en vreugde nauwelijks kan beheersen: "Zeg mij eens, wijze meester in Israël, wat je nu van deze Jezus denkt! Het lijkt mij steeds waarschijnlijker, dat Hij dan toch, ondanks Zijn nederige afkomst, de beloofde Messias is!? Want zulke dingen heeft nog nooit een profeet, laat staan een willekeurig ander mens, verricht!"

[10] JAÏRUS zegt: "Ja, ja, zo is het! Maar de grootste zwijgzaamheid is geboden omdat Hij dat Zelf zo wil; want als het te veel bekend zou worden, zouden we direkt heel Jeruzalem en Rome op onze nek krijgen, en als Hij daar Zijn goddelijke macht niet tegenover zou zetten, zou het er voor ons allen slecht uitzien! Wees daarom, vrouw, zo zwijgzaam als een vestingmuur! Sarah zal, om de goddelijke meester niet met haar verschijning te verraden en om een blijvende gezondheid te verkrijgen, minstens een vol jaar onder toezicht en leiding van Hem Zelf of anders van Zijn lieve, buitengewoon wijze moeder Maria blijven, en wij zullen haar slechts om beurten zo nu en dan bezoeken. Eigenlijk hebben wij beiden ook niet zo buitengewoon veel recht meer op haar; want wij hebben haar door ons blinde genot een ellendig, ziekelijk leven gegeven en wisten tijdens onze gemeenschap niet wat daar uit voort zou komen. Wij ontvingen deze hemelse Sarah, die van God een zeer gezonde ziel, maar van ons een zwak ziek lichaam meekreeg! Tweemaal heeft de dood haar bij ons weggehaald en ze zou voor ons op deze aarde voor eeuwig verloren geweest zijn! Maar Hij gaf haar beide keren een nieuw, gezond leven! -Daarom is het de vraag, wie nu meer haar vader en moeder is, - Hij, of wij tweeën, arme zondaars!"

[11] Sarah's MOEDER zegt: " Ja, jij bent wijs, kent de wet en alle profeten; daarom heb je in alles altijd gelijk. Het is voor mij al een hemelse zaligheid, dat ze weer leeft en dat wij het geluk hebben om haar zo nu en dan te zien en te spreken."

[12] JAÏRUS zegt: "Laten we nu stil zijn, want de maaltijd is ten einde, en misschien zal Hij iets zeggen!"

[13] Maar IK roep Faustus en zeg tegen hem: "Vriend en broeder, Ik vind het erg jammer dat je vandaag niet bij Mij kunt blijven overnachten; maar thuis wachten belangrijke zaken op je en daarom moet Ik je voor een paar dagen laten gaan. Kom echter daarna weer hierheen! Mocht er ergens over Mij gesproken worden, dan weet je wat je zeggen moet!"

[14] FAUSTUS zegt: "Heer, U kent mij beter dan ik mijzelf ken! Daarom kunt U Zich wel op mij verlaten, want een geboren Romein is geen zwakke rietstengel, waarmee de wind gemakkelijk spel zou hebben! Als ik ja zeg, dan zal ook de dood daar geen nee van maken! Maar nu ga ik; mijn muildier staat nog gezadeld en getoomd, en binnen een uurtje ben ik al op de plaats van bestemming. Het op mij wachtende werk zal in Uw naam, o mijn grote vriend Jezus, wel goed aflopen. Ik beveel mij geheel en al aan in Uw liefde, wijsheid en goddelijke macht!" Met deze woorden neemt Faustus afscheid, terwijl hij vlug de deur uitgaat.

[15] Dan komt Sarah's moeder naar Mij toe en dankt Mij, terwijl zij met een berouwvol hart belijdt hoezeer zij deze ongehoorde genade onwaardig was.

[16] IK troost haar echter en zeg tegen Sarah: "Mijn dochtertje, hier is, je moeder!"

[17] Nu eerst staat Sarah snel op en begroet haar moeder heel vriendelijk, maar zegt daar direkt bij, dat ze nu bij Mij zal blijven; want ze houdt teveel van Mij om Mij te kunnen verlaten! De moeder zowel als overste Jaïrus prijzen het lieve dochtertje daarvoor, maar vragen het echter toch ook meteen of ze hen niet helemaal zou willen vergeten! En Sarah geeft beiden de oprechte verzekering dat zij hen nu meer liefheeft dan ooit te voren. Daarmee waren beiden dan ook uitermate tevreden, ze werden kalm en liefkoosden hun dochter .

 

14 Goddelijke macht

 

[I] Nu kwam de Griek PHILOPOLD uit Kana in Samaria naar Mij toe en zei: "Heer, ik ben nu al langer dan drie dagen bij U, maar kreeg nog geen moment de gelegenheid om met U te bespreken, hoe ik op Uw bevel geheel volgens Uw wil alles in orde heb gebracht, en dat nu door mijn prediking, na Uw vertrek uit Kana, allen het geloof in U hebben aanvaard. U schijnt nu niet bezig te zijn; daarom vraag ik U om even naar Mij te luisteren!"

[2] IK zeg: "Mijn zeer gewaardeerde vriend Philopold! Geloof je dat Ik je niet allang om het een of ander, Kana betreffend, gevraagd zou hebben, als Ik niet precies zou weten hoe het er bij staat? - Kijk al Mijn broeders eens! Hoeveel spreek Ik dan met hen? Uiterlijk dagenlang met geen woord, maar des te vaker innerlijk, geestelijk via hun hart; en zie, er staat er niet één op om Mij te vragen: 'Heer, waarom spreekt U dan niet met mij?' Ik zeg je, zoals Ik allang tegen allen gezegd heb: Ik neem geen leerlingen aan om met hen over koetjes en kalfjes te praten, maar opdat zij Mijn leer horen, en getuigen zullen zijn van Mijn daden! Want wat zij weten, dat weet Ik allemaal allang van te voren, en wat zij speciaal weten willen, zeg Ik hen op het gewenste ogenblik in hun hart. Als dat nu zo is, vraag jezelf dan eens af, waarom Mijn ingewijde leerlingen dan nog een dagelijks uiterlijk gesprek nodig zouden hebben! Jij bent nu ook Mijn leerling en moet je daarom richten naar deze regel van Mijn school.

[3] Maar met andere mensen, die niet tot Mijn naaste leerlingen behoren, moet Ik natuurlijk uiterlijk woorden wisselen; want zij zouden Mij in hun zeer wereldse harten niet horen en nog minder begrijpen. Toch praat Ik ook veel uiterlijk met Mijn leerlingen, als tijd en omstandigheden dat vereisen; maar dan gebeurt dat niet ter wille van de leerlingen, maar voor degenen, die geen leerling zijn! -Zeg Mij eens of je dit begrepen hebt!"

[4] PHILOPOLD zegt: "Ja, Heer, Uw genade is mij nu zo duidelijk als de zon op het middaguur, en ik dank U voor Uw vriendelijke uitleg! Maar, Heer, als ik nu naar die heerlijke, mooie Sarah kijk, die zich met haar buitengewone schoonheid met iedere engel in de hemel zou kunnen meten, kan ik haast niet begrijpen, dat ze ook maar een seconde in het graf gelegen zou hebben! Want zo'n levenskracht heb ik nog nooit gezien! En toch is het waar dat U haar tweemaal uit de dood heeft opgewekt! Nu voel ik een geweldige behoefte om van U te vernemen, hoe U zoiets kunt!"

[5] IK zeg met gedempte stem tegen hem: "Ik dacht dat je in Kana toch voldoende ondervonden hebt wie Ik ben!? Maar als je dat dan weet, is het toch erg onbegrijpelijk dat je vraagt, hoe Ik een dood mens weer tot leven zou kunnen brengen! Zijn dan niet zon, maan en alle sterren, evenals deze aarde, uit Mij voortgekomen, en heb Ik deze aarde niet bevolkt met talloze levende wezens? Als Ik deze in het begin een bestaan en een zelfstandig leven kon geven, waarom zou Mij dan nu bij een meisje onmogelijk zijn, wat Mij bij talloze wezens van eeuwigheid tot eeuwigheid mogelijk is? Als je dit echter weet en daarover zelfs door een engel bent onderwezen, hoe kun je dan nog vragen hebben?

[6] Zie, zelfs iedere steen, waaraan je je voet erg kunt stoten, bestaat door Mijn wil; als Ik Mijn alles scheppende en onderhoudende wil één ogenblik van hem aftrok, dan zou hij op hetzelfde moment totaal uit het bestaan verdwijnen.

[7] Je kunt de steen wel fijnstampen, hem in een heet vuur zelfs helemaal laten verdampen, zoals de geheime apothekerskunst dat leert; maar dat alles kan alleen maar met de steen en met iedere andere materie plaats­vinden, omdat Ik dat tot nut en ten bate van de mensen toelaat. Als Ik het niet toeliet, dan zou je ook de kleinste steen net zo min van zijn plaats kunnen tillen als een berg. Je kunt een steen ook omhoog werpen, en hij zal afhankelijk van je kracht en werpkunst behoorlijk ver omhoog vliegen; maar als hij een zekere, door de werpkracht bepaalde hoogte heeft bereikt, zal hij dadelijk weer naar de aarde terugvallen. Zie, Mijn wil en de mate waarin Ik iets toelaat bepalen steeds het 'Tot hiertoe en niet verder!'

[8] Een steenworp toont je heel duidelijk, hoe ver de kracht en de wil van de mens reikt. Enige ogenblikken slechts, -en de zwakke wil van de mens wordt door de Mijne gegrepen en teruggedreven binnen de door Mij bepaalde eeuwige orde, die in de hele eeuwige oneindigheid tot op het gewicht van een zonnestofje afgewogen is! Maar als dit enkel en alleen maar afhangt van Mijn wil en van wat Ik toelaat, hoe zou het Mij dan niet mogelijk zijn om een gestorven meisje het leven weer te geven?

[9] Ga naar buiten en breng Mij een stuk hout en een steen, en Ik zal Je tonen hoe Mij alle dingen mogelijk zijn door de kracht van de Vader in Mij!"

[10] Meteen brengt Philopold een steen en een heel verrot stuk hout. En IK zeg tegen hem, nog steeds met gedempte stem: "Kijk, Ik til de steen op en plaats hem in de vrije lucht, en zie, hij valt niet! Probeer jij hem nu eens van zijn plaats te verschuiven!" -Philopold probeert het; maar de steen laat zich geen haarbreedte verschuiven.

[11] Dan zeg IK: "Nu zal Ik toestaan dat je de steen naar believen zult kunnen verschuiven; maar als je hem zult loslaten, zal hij meteen deze plaats weer innemen en na enig slingeren of plotseling, onbeweeglijk op deze plaats blijven!"

[12] PHILOPOLD zegt: "Heer, laat deze proef maar achterwege; want Uw heilig woord is voor mij voldoende!"

[13] IK zeg: "Goed dan; nu wil Ik echter dat deze steen in het niets oplost en dat dit hout uitloopt en bladeren, bloemen en vrucht voortbrengt naar zijn aard!" -Daarop wordt de steen onzichtbaar en het oude hout wordt jong, loopt uit, brengt dadelijk bladeren, bloemen en daarna de rijpe vrucht voort, en wel een aantal vijgen, want het hout was eens deel van een vijgeboom.

[14] Iedereen richt nu zijn aandacht op Mij en Philopold; want de meeste leerlingen hebben wat gedommeld. Jaïrus en zijn vrouw kregen er geen genoeg van om hun dochter te liefkozen. Ik en Philopold deden onze experimenten echter op een afzonderlijk staande kleine tafel bij een wat zwak lamplicht en werden daarom door honderden niet opgemerkt; maar toen Philopold wat erg verwonderd deed, werd natuurlijk snel een aantal daarop opmerkzaam. Maar Ik raadde hen aan om rustig te zijn, en alles werd weer rustig.

[15] Toen beval Ik de steen weer om aanwezig te zijn, - en hij lag weer op de tafel -maar Ik liet de tak van de vijgeboom liggen, met daaraan de vruchten, die Mijn Sarah 's morgens gretig op at.

[16] Daarna vroeg Ik aan PHILOPOLD of het hem nu duidelijk was. En hij boog heel diep en zei: "Heer, nu ben ik helemaal op de hoogte!"

[17] En IK zei: "Goed, dan gaan we nu slapen!"

 

15 Philopold's getuigenis over de godheid van Jezus

 

[1] Philopold begaf zich ter ruste, zoals Ik hem gezegd had. Maar natuurlijk had hij nog niet zo'n slaap, omdat de voorvallen van die dag zijn hart teveel bezig hielden; bovendien waren de slaapplaatsen ook niet zo bijzonder goed, omdat de pandeisers behalve een beetje stro alles in beslag hadden genomen en wij daarom letterlijk slechts het lege huis aantroffen. Tijdens de wederopwekking van Sarah waren Borus, Mijn broers en veel andere leerlingen heel druk bezig geweest, bedden, tafels, banken, keuken ­en tafelgerei in voldoende hoeveelheid in huis te brengen; maar voor een paar honderd mensen, waarvan er natuurlijk velen ten dele buiten en ten dele in andere huizen onderdak vonden, was het toch in die korte tijd op natuurlijke weg niet mogelijk om ook maar voor het nodigste te zorgen.

[2] En daarom bracht Ik Zelf deze nacht door op een bank met een beetje stro onder het hoofd - en Philopold lag zelfs op de grond zonder stro. 's Morgens was hij dan ook een van de eersten die op de been was; en toen Jaïrus, die met zijn vrouwen dochter Sarah een tamelijk goed strobed had, vroeg, hoe hij op de harde bodem had kunnen slapen, zei

[3] PHILOPOLD: "Voor zover de gesteldheid van de bodem dat toelaat! Maar het is allemaal een kwestie van wennen; in een jaar zou een lichaam daar meer aan gewend raken dan in een nacht!"

[4] JAÏRUS zegt: "Had het maar tegen mij gezegd! Wij hadden voldoende stro!"

[5] PHILOPOLD zegt: "Kijk naar de Heer, aan wie alle hemelen en alle werelden gehoorzamen, en wiens wil alle engelen uitvoeren! Zijn bed is geen haar beter dan het mijne!"

[6] JAÏRUS, die nog erg farizeïsch denkt, zegt: "Vriend, ga je daar niet een beetje te ver? Het is wel niet te ontkennen, dat deze Jezus vol is van de goddelijke geest, meer dan er ooit een profeet vervuld was van diezelfde geest -want Zijn daden overtreffen hemelhoog alle daden van Mozes, Elia en alle andere grote en kleine profeten; maar dat in Hem nu juist de godheid zich in al zijn volheid zou bevinden, lijkt mij toch een te gewaagde veronderstelling! De profeten hebben door de goddelijke geest, die hen vervulde, óók doden opgewekt; maar zij hebben het nooit aangedurfd om het resultaat aan zichzelf in plaats van aan God toe te schrijven. Want als zij het gelukken aan zichzelf toegeschreven zouden hebben, dan zouden zij grote zondaars tegen God geworden zijn, en God zou hen de geest ontnomen hebben. Maar Jezus doet alles alsof Hij het uit Zichzelf doet en als Heer, -en dat spreekt wel voor jouw gewaagde veronderstelling, en in een bepaald opzicht ben ik het ook wel helemaal met je eens; maar zoals gezegd: zonder de voorzichtigheid uit het oog te verliezen! Want het zou ook van boven toegelaten kunnen worden om ons te testen, waarbij wij zouden moeten bewijzen, of we wel slechts aan één God geloven! Maar als in Jezus werkelijk Gods volheid woonde, dan zouden we natuurlijk onvoorwaardelijk Zijn getuigenis als een eeuwige waarheid aan moeten nemen! -Wat denk jij nu?"

[7] PHILOPOLD zegt: "Ik denk geheel en al het laatste, en geloof dat Zijn getuigenis over de in Hem aanwezige volheid van God, volkomen waar is! Hij is het -en geen ander dan Hij!

[8] Het is vooral in deze tijd van wonderen moeilijk te verklaren, omdat men altijd kan zeggen: 'Ik heb daar en daar magiërs gezien, die werkelijk buitengewone dingen deden, en de oude profeten hebben óók doden opgewekt, -ja één heeft er zelfs een hoop doodsbeenderen met vlees omhuld en tot leven gebracht, en daarom zijn wonderen nog lang geen reden om een wonderdoener als een God aan te prijzen!"

{9} Maar hier met Jezus, de Heer, is het heel wat anders! Bij alle profeten moest aanhoudend bidden en vasten vooraf gaan aan een wonder, tot God hen waardig genoeg vond om door hen een wonder te laten verrichten. De magiërs moeten een toverstaf hebben en een aantal andere tekens en formules. Daarbij hebben ze nog een aantal zalven, oliën, watertjes, metalen, stenen, kruiden en wortels bij zich, waarvan ze de verborgen krachten kennen en die ze bij hun werkzaamheden aanwenden; -maar waar heeft iemand ooit bij Jezus, de Heer, zoiets gezien!? Geen spoor van bidden en vasten, tenminste niet gedurende de korte tijd dat ik de genade heb Hem te kennen. Van een toverstaf en al die andere magische middelen is nog minder iets te vinden!

[10] Bovendien hebben alle profeten, ieder op gelijke wijze, in een steeds eendere geheime beeldspraak gesproken en geschreven, en wie niet uit hun school kwam, kon hen onmogelijk verstaan! Ik ben weliswaar een Griek; maar daarom ken ik jullie Schrift wel en ook Mozes en al jullie profeten! Wie die woord voor woord begrijpt, moet echt wel van goeden huize zijn!

[11] Maar Jezus zegt de verborgenste dingen zo duidelijk, dat vaak zelfs een kind ze begrijpen kan! Hij gaf een uitleg over de schepping, en ik meende al haast zelf een wereld te kunnen scheppen! Waar is dan de profeet en waar de meester van alle tovenaars, die zo spreekt als Jezus?!

[12] Wie heeft er ooit een lettergreep begrepen van wat een magiër bij zijn optreden zegt? Wat zij zeggen is zo duister als de nacht. De woorden van de profeten geven zo hier en daar wel enig licht, maar niemand kan bij dat zwakke schemerlicht dertig passen voor zich uit zien. Hier echter straalt de zon op het midden van de dag! Wat Hij zegt is de diepste goddelijke wijsheid, -maar daarbij helder en begrijpelijk voor bijna elk menselijk verstand; en wat Hij wil, gebeurt ogenblikkelijk!

[13] Als de zaken er wat Jezus betreft zo voor staan, dan weet ik echt niet waarom ik nog enige twijfel zou hebben om Hem te erkennen als de onbetwistbare Heer van hemel en aarde, Hem boven alles lief te hebben en Hém alleen alle eer te geven!?

[14] Kijk hier op tafel! Deze verse vijgetak vol met overrijpe vruchten is een levende toelichting, die Hij mij gisteren toen jullie al sliepen gaf op mijn vraag, hoe het Hem toch mogelijk was om volkomen doden op te wekken. Hij vroeg om een al helemaal verrotte, dus geheel dode tak. Ik bracht wat ik in de nacht het eerst vond. Hij raakte het rotte hout helemaal niet aan, maar gaf het alleen maar een bevel, en het vergane hout werd groen, begon te bloeien - en hier heb je de rijpe vruchten! Neem en geef ze aan de allerliefste Sarah; het zal haar verkwikken!"

 

16 Afscheid van Jaïrus

 

[I] Jaïrus wekt Sarah, die toch al wakker werd, en geeft haar de volle tak. Dat is erg naar haar zin en zij bijt meteen in de overrijpe en honingzoete vruchten en eet ze op. Als ze alles op heeft, wordt Ik op Mijn bank wakker .

[2] SARAH is de eerste, die Mij een heel hartelijke ochtendgroet brengt, en Ik vraag haar, hoe de vijgen haar gesmaakt hebben. En zij zei heel blij: "Heer, die waren hemels en honingzoet! Philopold, Uw vriend, gaf ze mij in Uw naam, en ik at ze allemaal op; want ze waren buitengewoon lekker! U heeft ze zeker voor mij hierheen gebracht!?"

[3] IK zeg: "Mijn allerliefste Sarah! Ja, voor jou; want jij was de reden waarom Ik gisternacht, om vriend Philopold te tonen hoe Ik doden opwek, een totaal verrotte vijgetak levend maakte, opdat deze voor jou, Mijn geliefde Sarah, nog één keer zoete vruchten zou dragen, en daarom was het goed van je dat je ze hebt opgegeten. Ze zullen je nog meer gezondheid geven! - Maar nu gaan we meteen naar buiten tot de kamers zijn opgeruimd en schoongemaakt, daarna gebruiken wij een morgenmaal en vervolgens wijden wij ons aan het dagelijkse werk!"

[4] Na deze woorden gaat iedereen met Mij naar buiten en geniet daar van de klare en kristalheldere morgen.

[5] Toen kwam JAÏRUS naar Mij toe en zei: "Heer, aan mijn dank zal nooit een einde komen! Aleer ik mij ooit weer tegen U laat gebruiken, zal ik mijn betrekking neerleggen en een enthousiast volgeling van Uw heilige leer zijn; en Philopold zal mijn leven lang mijn vriend blijven; want juist aan hem heb ik het ware licht over U te danken. Hij is wel een Griek, maar hij is in onze Schrift bekwamer dan ik en al de schriftgeleerden van geheel Judéa, Galiléa, Samaria en Palestina! Kortom, ik weet nu precies wie U bent, en het is inderdaad zoals ik het mij al vaak in het geheim heb gedacht. Maar ik moet nu naar Kapérnaum, waar zaken op mij wachten. Mijn vrouwen dochter Sarah beveel ik echter voor zolang U dat schikt in Uw hoede aan! Want beter dan bij U zouden ze in de hemel ook niet bewaard zijn! Als ik mij echter "s avonds vrij kan maken, dan zal ik wellicht met Faustus en Cornelius, misschien ook met de oude Cyrenius, die mogelijkerwijze vandaag naar Kapérnaum zal komen, hierheen komen! En ik beveel mij nu in Uw liefde, geduld en genade aan." -Vervolgens neemt hij afscheid van zijn vrouwen de lieve Sarah, laat zijn snellopende muilezels brengen, bestijgt de sterkste en rijdt met grote snelheid weg.

[6] Ik roep allen nu aan het morgenmaal, en wij gaan de opgeruimde en schoongemaakte kamers binnen, waar een door Borus klaargemaakt goed maal op ons wachtte.

[7] Na de maaltijd roept BORUS Mij apart en zegt: "Mijn innig geliefde vriend! Ik weet, dat U allang kunt weten, wat ik onder vier ogen met U zou willen bespreken; maar er zijn er onder Uw leerlingen een paar, die volgens mij niet behoeven te weten wat wij met elkaar te bespreken hebben, en slechts daarom heb ik U gevraagd ter zijde te komen!"

[8] IK zeg: "Dat was eigenlijk helemaal niet nodig; want datgene, wat je Mij hier vertellen wilt, heb Ik de leerlingen in Kis uitgebreid verteld en openlijk aangeprezen. Ze weten alles, en we hoeven daarom voor hen niet geheimzinnig te doen. "

[9] BORUS zegt: " Ah, als het zo zit, dan zeg ik het heel openlijk!"

{10] Daarom gaan wij weer naar het gezelschap terug, en Ik zeg tegen Borus: 'Mijn allerbeste vriend! Wat je Mij wilt zeggen, weet Ik, en alle leerlingen weten het ook, en daarom beschouwen wij deze zaak als afgedaan. -Jij kunt echter als Griek, die Joods denkt, maar niet onder de Joodse wet valt, wel gemakkelijk praten met alle Farizeeën; maar als je, door de besnijdenis en de wet, een echte Jood zou zijn, dan zou je je tong sterk in bedwang hebben moeten houden. Maar het was goed, zoals Je gesproken hebt, en daarom is de zaak hiermee afgedaan. -Breng Mij nu echter in de school van Nazareth! Ik zal het volk Ieren, opdat het zal inzien in welke tijd het nu leeft!" (Matth. 13:54)

[11] Moeder Maria vraagt dan, of Ik tussen de middag naar huis zal komen,

[12] IK zeg: "Wees niet bezorgd of Ik zal komen; het is voldoende, dat Ik alle zorgen op Mij neem! Maar vanavond zal Ik komen."

[13] Sarah vraagt, of ze met Mij mee mag naar de school.

[14] IK zeg: "Zeker, ga jij maar, ofschoon de vrouw volgens de wet de school niet behoort te betreden in het gezelschap van een man. Maar dat zal nu allemaal anders worden; want de vrouw heeft net als een man alle recht op Mijn liefde en genade, die van God de Vader door Mij uitgaat. En ga jij dus maar heel blij, vrolijk en vol vertrouwen mee en leer in de school ook inzien, welke tijd nu is aangebroken, -laten' we dus gaan.' Maar, Sarah, jij blijft naast Mij en zult Mij als een belangrijk getuige dienen! Houdt daarom deze grafkleding aan; want ook deze kleding zal voor Mij getuigen! -Maar nu gaan wij!"

[15] Na Mijn woorden gaan wij meteen naar de school.

 

17 De Heer legt een tekst van Jesaja uit

 

[1] Toen Ik de school binnenkwam, zaten ongeveer tien oudsten van Nazareth met een aantal Farizeeën en schriftgeleerden aan een grote tafel en behandelden juist de verzen uit Jesaja, die aldus luidden: 'Was en reinig u; Iaat Mij uw slechte aard niet meer zien en zondig niet meer! Leer het goede te doen, streef naar rechtvaardigheid; help de onderdrukten, wees rechtvaardig voor de wezen en een voorspraak voor de weduwen! - Kom dan en laten wij met elkaar disputeren, spreekt de Heer. Als uw zonde bloedrood is, zal ze toch sneeuwwit worden en als ze rozerood is, zal ze toch als witte wol worden. Als u Mij gehoorzamen wilt, dan zult u eten van het goede van het land. Weigert u echter en bent u Mij ongehoorzaam, dan zult u door het zwaard vergaan; want zo spreekt de mond des Heren! -Hoe komt het echter, dat de vrome stad een hoer is geworden? Zij was vol rechtvaardigheid, en gerechtigheid woonde daarbinnen, en nu wonen er moordenaars! Uw zilver is schuim geworden en uw drank met water vermengd. Uw vorsten zijn afvalligen en die­venknechten; zij zijn belust op geschenken en nemen graag giften aan; de wezen doen ze echter geen recht, en de aanspraken der weduwen behandelen ze niet! Daarom spreekt Jehova, de Heer Zebaoth, de machtige in Israël: O wee, Ik zal Mij troosten door Mijn vijanden, en wreken door Mijn vijanden!' (Jes. 1:16-24) Zij bespraken de betekenis van deze verzen en het werd hen niet duidelijk.

[2] Toen kwam IK naar voren en zei tegen hen: "Wat peinst u daarover, terwijl het toch zo helder als de middagzon aan uw daden te zien is? Kijk naar uw wezen, uw weduwen! Hoe gaat het daarmee? In plaats van voor hen te zorgen, neemt u hen datgene wat ze hebben nog af; en de arme wezen verkoopt u als slaven aan de heidenen, zoals u dat enige dagen geleden langs een verborgen weg wilde doen en ook gedaan zou hebben, als de tollenaar Kisjonah u daarbij niet heel sterk had gehinderd.

[3] De Heer zegt wel: 'Kom en Iaat ons met elkaar disputeren! Als uw zonde bloedrood is, zal ze toch sneeuwwit worden, en als ze rozerood is, zal ze als witte wol worden!' -maar dan vraag Ik: wanneer en onder welke voorwaarde? Hoe staat het met u en met de vrome stad, die ook 'de stad van God' heet? Hoeveel zonden van de allergrofste en ten hemel schreiendste soort zijn daarin al begaan en hoeveel worden er nu begaan!?

[4] 'Was en reinig u en Iaat Mij uw slechte daden niet meer zien!' zei Jehova door de mond van de profeet. Wel wast u uw lichaam zevenmaal per dag en reinigt u uw kleren en maakt u twee­ tot driemaal per jaar de graven van uw gestorvenen wit; maar uw harten blijven verstokt, en zitten vol viezigheid, en daardoor komt het dat u op uw gewitte graven lijkt, die er van buiten versierd en schoon uitzien, maar van binnen vol walgelijke geur, vol doodsbeenderen en vol stinkend slijk zitten!

[5] De profeet sprak over de reiniging van uw harten en vermaande u om uw zonden weg te doen voor het alziende oog van God; maar u heeft deze betekenis nog nooit in uw hart opgenomen en daarom reinigde u slechts uw huid en u liet uw hart ondergaan in alle smerigheid van de hel! O onhebbelijkheid van de hel, wie heeft je dat ooit geleerd?!

[6] Natuurlijk zegt U: 'De bok, die Mozes en Aäron voorgeschreven hebben, wordt tot op dit uur ieder jaar belast met de zonden van geheel Israël, vervolgens geslacht en in de Jordaan geworpen!' (Lev. 16) O gij blinden! Wat kan de bok er aan doen, dat u steeds maar door zondigt en u zich in uw hart niet verbetert?

[7] Deze handeling was slechts figuurlijk bedoeld, en u zou daaruit allang hebben moeten Ieren, dat de bok alleen maar uw slechte, wereldse lusten voorstelt, zoals uw hoogmoed, die net als de bok afstotend is en buitengewoon stinkt, uw hoererij en uw smerige gewoonten, uw inhaligheid en nijd en uw afgunst! Met de vernietiging van de zondebok had u voor altijd de lusten van uw hart moeten vernietigen, dan zou u wezenlijk volgens het gebod van Mozes en Aäron hebben gehandeld en dan zou u diens zegen ongetwijfeld hebben geoogst! Maar nu heeft u wel de bokken gedood, wat nutteloos voor u was, maar u heeft uw met zonden gevulde harten gehouden; daarom heeft Jehova Zijn bedreiging uitgevoerd en zal die later nog verder uitvoeren als de maat van uw boosheid vol zal zijn.

[8] Het is wat moois, dat de heidenen nu het volk gerechtigheid moeten verschaffen en voor haar weduwen en wezen moeten zorgen! Maar daarom is het ook waar wat de profeet zegt: 'Ik zal Mij troosten door middel van de vijanden, de heidenen, en zal Mij door hen wreken!' Waar is uw macht gebleven en uw kracht naartoe gegaan? Een klein aantal heidenen beheerst het eens zo machtige volk van God! Foei, wat een eeuwige smaad en schande! De kinderen van de slang zijn wijzer en rechtschapener dan u, kinderen van het licht.

[9] Daarom zal ook binnenkort deze heilige bodem aan de heidenen overgeleverd worden, en u zult voortaan geen land en helemaal geen koning hebben; maar u zult vreemde tirannen als slaven dienen, en uwedele dochters zullen door de heidenen en de knechten van de heidenen beslapen worden, en haar vrucht zal gehaat worden als het broedsel van slangen en adders!

[10] Met behulp van de profeet, die voor uw hart geschreven heeft, bespreekt u hoe u de uiterlijke schijn zou kunnen oppoetsen van de waardeloze handeling van het wassen en reinigen van uw lichamen, kleren en graven, opdat die ceremonie nog grotere gaven op zou brengen; maar u kunt zich niet voor stellen, wat slechts welgevallig is voor God! 0, slechte knechten van de duivel! Die dient u met uw ceremonie en daarom zult u ook eenmaal het loon in de poel bij hem ontvangen, zoals u het altijd al heeft verdiend.

[11] Het lichaam reinigt men, als dat nodig is, een, twee, of driekeer op een dag, en men reinigt de kleren als ze vuil zijn; want dat heeft Mozes voor de gezondheid van het lichaam geboden. Zo bedekt men ook de graven met een handdikte tichelleem en maakt deze leemafdichting, als ze droog is geworden, enige keren wit met goede kalk, opdat er geen scheuren in komen, waardoor vooral in de eerste jaren van de rotting de schadelijke dampen gemakkelijk op zouden kunnen stijgen en allerlei schadelijke ziekten aan mensen, dieren en planten aanrichten.

[12] Ziet u, daarvoor moet men de graven witkalken, dat kan een kind toch begrijpen! Hoe wilt u daar dan een godsdienstige handeling van maken?! O dwazen en narren! Wat voor nut zou de ziel van de gestorvene daar dan van hebben?!"

 

18 Het wezen van God en het dienen van God

 

[1] "Als de mens sterft, wordt de ziel uit het lichaam genomen. De ziel komt dan als een zelfstandig geestelijk mens op een plaats, die geheel overeenkomt met haar innerlijke gesteldheid. Op die plaats kunnen slechts de vrije wil en de liefde haar helpen. Zijn de wil en de liefde goed, dan zal de plaats ook goed zijn, die de ziel voor zichzelf gereedmaakt met de kracht en macht, die God haar heeft gegeven. Zijn de wil en de liefde echter slecht, dan zal hun werk ook slecht zijn -net zoals op de aarde een slechte boom geen goede en een goede boom geen slechte vruchten geeft. Ga en versier een doornstruik met goud en edelstenen, en zie of u er daarom druiven van zult oogsten! Of u echter de druif met goud versiert of niet, ze zal u toch zoete lekkere vruchten geven.

[2] Als dit nu zo is en niet anders, vraag u dan eens af wat voor nut de zielen der gestorvenen zullen of kunnen hebben van het witkalken der graven, waarin slechts verweerd gebeente en stinkende viezigheid ligt!

[3] Gelooft u dan in alle ernst dat God zo zwakzinnig en dwaas zou zijn, dat Hij Zich zou laten dienen door het domme en nietswaardige stoffelijke gepronk van de materie?!

[4] Ik zeg u: God is een geest, en zij die Hem willen dienen, moeten Hem in de geest en in de volle, levende waarheid van hun hart dienen, maar niet in de materie met de materie. Want de materie is niets anders is dan de wil van de almachtige Vader, die voor een bepaalde tijd vaste vorm heeft aangenomen!

[5] Wat zou u tegen een mens zeggen, die bij u kwam en loon verlangde omdat hij uw gewas had vernield, en daarbij nog beweerde, dat hij u daarmee een goede dienst zou hebben bewezen?! -Wel, wat u tegen zo'n brutale gek zou zeggen, dat zal eenmaal de Vader in het hiernamaals tegen u zeggen, en u zult van Hem moeten wijken en ook nog in de buitenste duisternis worden uitgestoten, waar huilen en tandenknarsen uw loon zal zijn!

[6] Als bewijs van uw zorg voor de weduwen, geldt als eerste Mijn moeder Maria, die u alles heeft ontnomen, en vervolgens duizend anderen, die u net eender heeft behandeld en nog behandelt!

[7] Is het niet ten hemel schreiend, dat Joodse vrouwen bij de heidenen hun recht moeten zoeken en ook vinden? Moet het niet erg grappig voor de satan zijn dat zijn kinderen nu Gods kinderen in recht en gerechtigheid verre overtreffen? Ja, van nu af aan zullen de wereldse kinderen óók Gods kinderen worden; daarom zult u kinderen zijn van hem, die u altijd trouw heeft gediend!

[8] Heeft u dan, nu u toch al in Jesaja leest, de plaats niet gevonden waar hij zegt:

[9] 'Ik heb een welgevallen aan barmhartigheid en niet aan brandoffers!' en ook: 'Dit volk eert mij met de lippen; maar hun hart is verre van mij!'

[10] Als u zegt: 'Dit heeft God door de mond van de profeten gezegd!', hoeveel achting moet u dan wel voor Hem hebben, dat u altijd uw schandelijke voorschriften de voorkeur geeft boven de geboden van God, en alleen de uwe voor uw wereldse voordeel toepast, maar de goddelijke met voeten treedt?! -° slechte, steeds maar de duivel dienende knechten! Hoe denkt u eenmaal het gericht van God te doorstaan?! Werkelijk, het zal de Sodomieten beter vergaan dan u! Want als dáár in die tijd zulke tekenen waren gebeurd, zoals die bij u reeds zijn gegeven, dan zouden ze in zak en as boete hebben gedaan, en God zou hen niet met vuur en zwavel uit de hemel hebben terechtgesteld! - Wee u, de tijd is al dichtbij dat het met u zal gaan zoals Ik het u heb voorspeld!"

 

19 Onbeschaamdheid en verwarring bij de Farizeeën

 

[1] Nu staan de OUDSTEN, Farizeeën en schriftgeleerden zeer geërgerd op en zeggen: "Melkmuil, hoe kun je je aanmatigen om met ons te redetwisten? - Welke tekenen zijn hier dan gebeurd?"

[2] IK zeg, terwijl Ik Sarah, die al deze school­ en schriftpotentaten heel goed kenden, voor hun neus zet: "Kent u dit meisje, en weet u wat voor de tweede maal met haar is gebeurd?"

[3] Dan zetten ze ALLEMAAL grote ogen op en zeggen zachtjes ond~r elkaar: "Lieve hemel, dat is de dochter van de overste, zoals ze er uit zag toen ze leefde! Heeft hij haar dan wéér opgewekt? Hoe is dat gebeurd? Maar als hij haar heeft opgewekt, en nu terwijl ze voor de tweede maal werkelijk dood was, -wat staat ons dan te doen? Jaïrus schijnt aan zijn kant te staan, anders zou hij hem zijn geliefde dochter zeker niet hebben toevertrouwd! Of zou hij er soms niets vanaf weten?! Heeft de zoon van Jozef haar soms in 't geheim opgewekt en wil hij haar bij de een of andere gelegenheid weer aan Jaïrus teruggeven? Moeten we soms Jaïrus daarover inlichten? Deze zaak valt te veel op! -Zij is het, zonder enige twijfel is zij het! En toch waren wij allemaal bij haar begrafenis aanwezig, net zoals eerder in Kapérnaum toen zij was gestorven! Wat kunnen we nu doen? Wat zal er gebeuren als deze mens-god door wat voor een kunst of macht dan ook zulke ongehoorde dingen doet?" - Dan zwijgen ze.

[4] Maar IK zeg, terwijl Ik hen allen scherp aanzie: "Wel, wat zegt uw slechte hart nu? Is dit teken voldoende om de waarheid te bevestigen van wat Ik tegen u heb gezegd?"

[5] De OUDSTEN zeggen: "Wij zijn geen artsen of apothekers die de krachten der natuur onderzoeken en deze in hun kunst weten te gebruiken; net zomin zijn wij vertrouwd met de toverkunst, die men van de duivel kan leren, want dat zou de grootste zonde tegen God zijn, en daarom kunnen wij niet weten door welke kunst of macht jij haar hebt opgewekt! Het staat daarom vast dat wij ons door dergelijke tekenen niet op een dwaalspoor kunnen laten brengen wat betreft ons geloof in Mozes en de profeten, of over de uitlegging van de Schrift, die door de tempel met bij de hemel gezworen eden bekrachtigd is! Tekenen worden er nu gedaan door verscheidene magiërs, die voor een deel uit het morgenland hierheen komen en waarvan er ook veel uit Egypte komen; allemaal doen ze wonderlijke dingen, die geen Jood begrijpt en ook niet begrijpen wil en mag, omdat al dat soort toverachtige zaken duivels zijn! En dat alles bij elkaar betekent, dat jouw tekenen, omdat ze ook verwant kunnen zijn aan de. toverij, voor ons .geen waarde hebben, en .ons alleen maar tonen, dat je ze met succes uit weet te voeren en daarin dus een groot meester bent. Maar dat we vanwege jouw tekenen ook jouw leer, die wij walgelijk vinden, moeten aannemen,. daar denken we niet aan! Want een dokter is voor ons nog lang geen prester, en nog minder een profeet -en dat ben jij al helemaal niet, want we kennen je toch al bijna dertig jaar, net zoals wij je vader hebben gekend! Zorg er dus maar voor dat je met je leeglopers snel uit de school verdwijnt, want anders zouden wij geweld moeten gebruiken!"

[6] Dan zegt SARAH: "Heer, ik smeek U, ga weg bij deze ellendigen! Want ze zijn verstokter dan stenen, zwarter dan de nacht en liefdelozer dan een afgrond! Tweemaal heeft U mij het leven weergegeven, en voor deze ellendigen is dat niets! Daarbij zien ze het nog aan voor een godslasterlijke tovenarij en wagen het in hun grote verblindheid zelfs om U de school uit te jagen! Heer, dat is te erg! Laten we gaan, laten we gaan! Het lijkt me hier in de buurt van deze ellendigen, alsof de satan voor ons stond!"

[7] IK zeg: "Mijn allerliefste Sarah! Wees jij nu maar rustig! Zolang Ik het wil, zullen wij hier blijven; want Ik ben een Heer! Hoewel de machtigen der aarde zich 'Heren' noemen, hebben ze vaak zeer weinig macht; maar Ik heb alle macht over hemel, hel en de ganse aarde! Daarom ben Ik ook zonder twijfel een Heer en laat Mij nooit iets gebieden! Wat Ik doe, doe Ik in alle vrijheid; want Ik ben geheel en al een gebieder!"

[8] Als de OUDSTEN dat horen, scheuren ze hun gewaden en schreeuwen: "Weg met jou! Want nu hebben we zeer duidelijk gehoord, dat je een godslasteraar bent! Je doet je werk met behulp van Beëlzebub en je wilt daardoor en daarvoor de volkeren van Mozes en van God vervreemden; er blijft ons daarom niets anders over, dan je met stenen uit de wereld te helpen!"

 

20 Sarah 's belevenissen in het hiernamaals

 

[1] In alle scholen waren, net als in de tempel, stenen in voorraad om ermee te kunnen stenigen, en dat was in deze school in Nazareth dus ook het geval. Omdat de oudsten, Farizeeën en schriftgeleerden van dit stadje uitzinnig van kwaadheid waren geworden, grepen ze naar de stenen om Mij te stenigen. Maar daar protesteerden al de leerlingen tegen en zij namen een dreigende houding aan tegenover de razenden; die echter begonnen te schreeuwen en nog meer aanstalten maakten om de opgeraapte stenen naar Mij te gooien. Op dat moment kwamen Faustus, Cornelius, Jaïrus en de oude Cyrenius de grote schoolzaal binnen.

[2] Toen de razenden deze voor hen erg machtige heren opmerkten, die ze heel goed kenden, legden ze meteen hun moordwerktuigen neer en begonnen heel diep te buigen.

[3] JAÏRUS loopt direkt snel op Mij en Sarah toe, omarmt Mij en zegt met luide stem tegen Cyrenius: "Hier staat Hij, de grote mens der mensen, en hier is mijn geliefde dochter Sarah, die Hij tweemaal uit de totale dood opwekte!"

[4] Dan stapt de oude CYRENIUS op Mij af, en zegt, terwijl hem de tranen in de ogen schieten: "0 mijn God en mijn Heer! Met welke woorden moet ik als arm, zwak mens U danken voor alle buitengewone gunsten die U mij ten deel heeft laten vallen?! Wat ben ik gelukkig dat mijn ogen nog eenmaal het onschatbare geluk hebben om U, mijn heilige vriend, te zien! Al langer dan twintig jaar hoorde ik niets meer van U, hoewel ik iedere dag vele malen aan U dacht en ook meermalen diepgaand naar U informeerde!

[5] Ach, wat was ik een paar dagen geleden nog bedroefd, toen de keizer in alle ernst die ongelukkige belastinggelden uit Pontus en Klein-Azië bij mij begon op te eisen, en ik niet wist waar die gebleven waren! Maar hoe gelukkig, ja hoe onuitsprekelijk gelukkig was ik, toen ongeveer drie dagen geleden niet alleen de verloren geraakte belastinggelden, maar tevens een nog veel grotere hoeveelheid schatten in goud, zilver, parels en edelstenen mij door mijn rechtschapen vrienden Faustus en Cornelius zijn toegezonden, en dat allemaal door Uw heilige tussenkomst!

[6] Mijn Heer, mijn heilige grootste Vriend Jezus! O zeg mij toch, wat ik nu moet doen, om deze geweldig grote schuld maar enigermate in te kunnen lossen! Als U mijn kroon van opperstadhouder op Uw hoofd zou willen zetten, met welk een onuitsprekelijke vreugde en waardigheid zou ik deze dan aan Uw heilige voeten leggen!

[7] Waarlijk, Heer, U mijn leven. Zoals U maar al te bekend zal zijn geef ik heel weinig om al de ijdele schatten van deze wereld; als datgene, wat ik al naar Rome heb gezonden, van mij zou zijn, dan zouden daar allang vele duizenden arme mensen mee geholpen zijn! Maar het was van de keizer, en ik was dus verplicht het verlangde voor hem op te brengen! Maar hoe zou dat ooit mogelijk geweest zijn zonder U en vervolgens zonder mijn beste Faustus en broeder Cornelius!? -Oh, jullie hebben een hele wereldlast van mijn borst afgewenteld! Nu is het tijd voor beloning en vergelding zoveel als ik daartoe in staat ben! -O zeg, zeg, heilige grote Mensenvriend, wat ik nu moet doen!"

[8] Tijdens deze schitterende toespraak van Cyrenius worden degenen, die Mij voordien wilden stenigen, lijkbleek en beginnen te beven alsof een hoge koorts hen bevangen had, want ze dachten dat Ik nu volledig wraak op hen zou nemen en hen aan zou klagen bij Cyrenius, die zij meer vreesden dan de dood; want hij liet nooit met zich spotten! Zoals bekend waren de Romeinse rechters uitermate streng in de uitvoering van hun gevelde rechterlijke uitspraken en oordelen. De Joden, -maar vooral deze Nazareese oudsten, Farizeeën en schriftgeleerden, waarvan er een paar weet hadden van de Romeinse belastingroof -, waren daarom onbeschrijflijk bang voor hen.

[9] Maar IK zei heel vriendelijk tegen Cyrenius: "Dacht je dan, dat de man vergeten zou zijn wat je het kind gedaan hebt, toen het voor Herodes uit Bethlehem naar Egypte moest vluchten? Oh, de man herinnert zich dat alles heel goed! Alles heb je zonder eigenbelang gedaan omdat je Mij liefhad, - zou Ik dan nu een beloning van je vragen? Nee, in der eeuwigheid niet! Maar omdat je als plaatsvervanger van de keizer over Azië gebieden kunt, gebied dan deze weerspannige dienaren, die niet van God maar van de satan zijn, dat ze over alles wat Ik hier gedaan heb moeten zwijgen als het graf, omdat ze anders zeer zwaar gestraft zullen worden! Want ieder, die tegen zijn naaste een steen opheft, moet zo zwaar mogelijk gestraft worden!"

[10] CYRENIUS zegt: "Hebben deze ellendigen het zelfs gewaagd stenen tegen U op te heffen?"

[11] SARAH zegt: "Ja, ja, verheven Cyrenius! Die ellendigen hebben de Heer willen stenigen omdat Hij hen de waarheid heeft gezegd! Ze noemen zich 'dienaren van God' maar zijn daarbij de grootste loochenaars van God; want ze houden zich slechts aan hun eigen zelf­ en heerszuchtige voorschriften en begaan de schandelijkste gewelddaden onder het voor­wendsel dat God het wil!

[12] Wie zich door de bedrieglijke schijn door hen niet laat misleiden, wordt met schandelijk geweld op een zijspoor gezet en heeft op Gods lieve aarde geen vrijheid meer! Men hoeft slechts Mozes en de profeten te lezen en deze te vergelijken met hun instellingen, dan zal men zonder moeite vinden, wat ik als meisje van nog geen zestien jaar reeds lang heb gevonden! Waarlijk, wie zich houdt aan Mozes en de profeten is hun grootste vijand! Hij zal net als de Samaritanen, die nog zuivere volgelingen van Mozes en de profeten zijn, iedere dag opnieuw als vervloekt beschouwd en door de tempeldienaars zo gehaat worden, dat zijn naam net als hun naam in de mond van een Jood de grootste vloek betekent!

[13] Nu vraag ik als jong meisje: Is dat Gods woord, is dat een godsdienst? Jezus heeft hen duidelijk bewezen, dat het alleen maar een woord uit de hel kan zijn en een dienst, die alleen de satan zich wensen kan; en ze wilden Hem alleen maar stenigen, omdat Hij hen te zeer de waarheid had gezegd ten overstaan van het volk, dat daarop hun rijke inkomen wel eens zou kunnen inperken!

[14] Verheven heer! Tweemaal was ik al helemaal in het hiernamaals, en ik weet wat mijn ziel heeft gezien. Ik zag Mozes en alle heerlijke profeten! Zij leefden in vrede, en verheugen zich op deze tijd, die zij 'de grote dag des Heren noemen'. Maar bij de heiligen van Israël zag ik echter niet één Farizeeër of schriftgeleerde! Daarom vroeg ik waar die woonden.

[15] Toen kwam er een stralende engel en vroeg mij hem te volgen. En ik volgde hem. Snel stonden wij op een zeer duistere plaats; het was nauwelijks zo licht als in een bewolkte nacht. Heel in de verte gloeide het, en de engel zei tegen mij: 'Kijk daar! Dat is de poel waar diegenen Wonen waar je naar vroeg!' En ik keek, zag niets dan duivels en zei tegen de engel: 'Bode des Heren! Ik zie alleen maar duivels en verder niemand! Waar zijn dan degenen, waar ik naar heb gevraagd?' Toen antwoordde de engel: 'Die je ziet, die zijn het!'

{16] Toen schrok ik ontzettend en dacht aan mijn vader, die zelfs overste der Farizeeën is; maar de engel merkte waarom ik beefde en zei: 'Wees onbezorgd! Je vader komt op de goede weg, en jij zult hem eens nog de weg wijzen op aarde!'

[17] Dat heb ik gezien en gehoord en daarom weet ik, wat ik weet, niet van horen zeggen, maar uit ervaring! Ik hoef dus niets van deze domkoppen en slechte knechten van de satan te leren; want ik heb het gezien en de waarheid aan den lijve ondervonden en dus kan ik als een, die uit het hiernamaals is teruggekomen, ter wille van de eeuwige waarheid van datgene wat Jezus, de eeuwige Heer, leert, getuigen dat alles wat deze zwartrokken zeggen en leren een totale leugen is, waarvan geen steek waar is! - Ik heb gezegd."

 

21 Cyrenius en de tempeldienaars

 

[I] CYRENIUS zegt: "Hebben jullie gehoord hoe een uit de dood opgestane, jullie van nog ergere dingen beschuldigt dan van welke roof of moord dan ook? Wat moet ik na deze zeer ernstige beschuldiging nu met jullie doen? Aan het kruis hangen zou veel te gering zijn! Jullie tot op het gebeente een hele dag lang laten geselen en pas dan de koppen af laten slaan, zou ook veel te zachtzinnig zijn! Maar ik weet al wat ik zal doen, en jullie zullen je niet over mij behoeven te beklagen!" ­Als Cyrenius hen zo toespreekt worden ze allemaal lijkbleek en beginnen ontzettend te jammeren en te smeken.

[2] Maar Cyrenius vraagt Mij heimelijk, of hij werkelijk de boosdoeners nog moet straffen, naast het vonnis om eeuwig te moeten zwijgen over al hetgeen is voorgevallen.

[3] IK zeg: "Vaardig alleen het vonnis uit met daarbij een ernstig dreigement, dat bij de eerste de beste overtreding zal worden uitgevoerd! Laat ze dan gaan!"

[4] CYRENIUS stapt naar voren, gebiedt stilte en zegt dan: "Luister naar mij, booswichten! Dat ik jullie niet met z'n allen de woestijn in laat jagen, en daar op door afgronden omgeven rotsen laat zetten, en de ogen uit laat steken, hebben jullie alleen maar te danken aan Deze hier, Die jullie ter wille van de heilige waarheid, die Hij tegen jullie sprak, wilden stenigen! Maar degene, die het waagt ook maar met één woord iets aan te duiden van wat er is voorgevallen, hetzij mondeling, schriftelijk, door gebaren, gelaatsuitdrukkingen of handbewegingen, zal onverbiddelijk de strengste straf ondergaan!

[5] Ook zal ik het niet onbestraft laten als ik merk dat jullie het volk kwellen met onwettige afpersingen, en de goddelijke waarheid zouden vervolgen vanwege jullie schandelijke, zelfzuchtige voorschriften! Leer het volk God en Zijn wetten kennen en volgen, dan zullen jullie net zo in aanzien staan als deze goddelijke man Jezus, die beslist geen nieuwe, maar alleen de oeroude leer van God verkondigt aan de door jullie in de diepste nacht gedompelde volken. Hij is Degene, Die dat het gemak­kelijkst en het best kan doen, omdat Hij - wat jullie niet begrijpen, maar wat ik, die jullie een heiden noemen, heel goed begrijp - in de geest Dezelfde is, Die volgens jullie leer, ongeveer duizend jaar geleden aan Mozes op de Sinaï voor jullie de wetten gaf! Pas er dus voor op om deze Heilige te vervolgen; want zo'n vervolging zou jullie tweevoudig het leven kosten, lichamelijk hier en geestelijk in het hiernamaals! - Hebben jullie mij begrepen?"

[6] Alle BETROKKENEN antwoorden: "Ja, verheven heer, wij zullen alles doen wat u van ons verlangt! Maar het is u toch wel bekend, dat wij mensen geen goden zijn en veel zwakheden hebben; als er dus mogelijkerwijs toch iemand de een of andere overtreding zou begaan, zou u dan, zelf mens zijnde, ons ook alleen maar menselijk ter verant­woording willen roepen en bestraffen!"

[7] CYRENIUS zegt: "Griekse kooplui en marskramers plegen gewoonlijk wel af te laten dingen, maar Romeinen nooit! Bedenk dit goed en handel daarnaar, dan zullen jullie geen consideratie nodig hebben; want alleen door harde en onverbiddelijke wetten worden de mensen sterk en voor­vechters van de orde, eensgezind en vol ijver in het nakomen van de wet!

[8] Als een soldaat niet zou moeten gehoorzamen aan zeer harde onverbiddelijke wetten, dan zou hij een lafaard zijn. En zou men bevelen om de vijand te achtervolgen, te bestrijden en te overwinnen, dan zou het de vijand goed gaan - en voor de noodzakelijke bescherming van het vaderland zou het er slecht uitzien! Maar als de onverbiddelijke wet de soldaat iedere stap op leven en dood voorschrijft, die hij ten opzichte van de vijand moet zetten, dan doet hij dat zeker! Want zou hij het niet doen, dan zou de dood hem wachten; doet hij echter wat hem bevolen is, dan is het niet zeker dat de vijand hem zal doden, en de mogelijkheid bestaat, dat hij als overwinnaar en gekroonde held uit de strijd te voorschijn komt!

[9] In Rome geldt de strenge regel: 'Een strenge wet maakt ook strenge en ordelievende mensen.' Daarom is er dan ook totaal niet met ons te marchanderen, en iedereen heeft, zonder onderscheid des persoons, te doen wat de wet voorschrijft! Nu weten jullie hoe ik over de wet denk. Volg dat na, dan ben je vrij onder de wet; doe je het echter niet, dan zal de wet je zonder genade oordelen, omdat het een wet is.

[101 De hele aarde en alles wat op en in haar is, bestaat alleen door de eeuwige onbuigzaamheid van de goddelijke wil. Zou God ook maar in het geringste met zich laten marchanderen, hoe zou het er dan een ogenblik later met de aarde en met ons allen uitzien? Dan vloog alles uit zijn voegen!

[11] Net eender zou het met een volkerengemeenschap als staat gaan; als daar ook maar één wet minder streng zou worden, zouden de anderen ook hun kracht en sterkte verliezen, en het grote staatsgebouw zou maar al te snel een ruïne worden! Daarom wijk ik geen millimeter af van wat ik gezegd heb!"

[12] Na dit besliste antwoord van de opperstadhouder trokken de oudsten en de Farizeeën ontzettend bittere gezichten, en één van hen sprak als in een soort smartelijke geestvervoering: "O Rome, o Rome! Je bent ontzettend hard en moeilijk! - Jehova! U heeft Uw kinderen uit de Babylonische gevangenschap bevrijd toen ze boete deden en U om hulp vroegen; zult U ons nooit verlossen uit deze duizendmaal zwaardere gevangenschap?"­

[13] IK zeg: " Als jullie blijven die je bent en je niet radicaal verbetert, zullen jullie niet slechts eeuwige onderdanen van Rome blijven, maar erdoor worden opgevreten als een kadaver door de adelaars! God zal nog maar een korte tijd geduld hebben, daarna zal het harde lot over jullie worden geworpen, en dan zal het met jullie gaan zoals Ik voorheen heb voorspeld, en men zal je vervolgen tot aan het einde der wereld. -Ga nu echter en erger je niet meer!"

[14] Na dit woord trokken zij zich allen in hun zijkamers terug; maar wij bleven in de school, waarheen al gauw een groot aantal Nazareeërs kwam om de hoge Romeinse heren te zien. Uiteindelijk moesten wij op de tafels en banken gaan staan om niet in de verdrukking te geraken en om gezien te worden door het kijklustige volk.

 

22 De ergernis van de inwoners van Nazareth

 

[1] Maar toen bracht Borus zelf een jichtlijder binnen, wiens handen en voeten al helemaal verdroogd en dusdanig verdraaid en gekromd waren, dat het een sterfelijke dokter zelfs met alle middelen ter wereld onmogelijk zou zijn geweest hem te genezen.

[2] Nadat hij door twee dragers de jichtlijder in een korf door het sterke gedrang heen bij Mij had laten brengen, zei BORUS luid tegen het volk: "Deze zieke is alleen door God te helpen! Ik ben toch wel een van de beste dokters van heel Galiléa, en er komen zieken van Jeruzalem en Bethlehem naar dokter Borus, en hij geneest hen; maar deze kan hij niet helpen! U, heilige vriend Jezus, vraag ik echter, omdat bij mijn weten en geloven U geen ding onmogelijk is, om, als het Uw wil is, deze mens weer rechte ledematen te geven!"

[3] IK zeg: "Vriend, er zijn hier te veelongelovigen en dan is zo'n genezing heel moeilijk! Maar Ik zal hem wel bij jou onder vier ogen genezen."

[4] Daarop mompelden er EEN PAAR onder het volk: "Oh, de zoon van de timmerman is slim! Deze zieke is er te erg aan toe, daarom wil hij hem liever in 't geheim trachten te genezen, zodat wij niet zullen merken of hij er beter van wordt of niet."

[5] IK hoorde die praatjes en zei tegen de spotters: "O gekken en dwazen! Kennen jullie dat meisje naast Jaïrus? Is dat niet zijn dochter, en was ze niet tweemaal dood? Wie gaf haar het leven terug? - Jullie dwazen! Als de Zoon des mensen macht heeft om doden weer tot leven te brengen, zal Hij dan ook niet de macht hebben om tegen deze zieke te zeggen: 'Sta op en wandel!'? Maar opdat jullie zien, dat Ik deze macht bezit, gebied Ik jou, mens die lijdt aan de jicht, op te staan en met volkomen gezonde ledematen te lopen!"

[6] Op dit ogenblik stroomde een vuur door de ledematen van deze ZIEKE, en hij voelde zich sterk, stond op en liep, en zijn ledematen waren totaal vernieuwd met vlees en spieren, en vrolijk stapte hij rond met een hart vol dankbaarheid. Na enige ogenblikken van grote verbazing zei hij: "Dat kan alleen maar aan God mogelijk zijn! Zonder medicijnen, zonder handoplegging, alleen door het woord zo'n genezing in een oogwenk volbrengen, is iets ongehoords! Heer Jezus, ik erken en geloof nu volledig, dat U Gods Zoon of zelfs God Zelf bent, die de menselijke vorm aangenomen heeft! Ik geloof, dat ik U zou moeten aanbidden!"

[7] IK zeg: "Laat dat en wees stil! Wat je echter in je hart voelt, wees daar zuinig op; er zal een tijd komen waarin je dat nodig zult hebben, bid dan tot de Vader in de hemel, die alleen heeft Zijn Zoon een dergelijke macht gegeven!" Na deze woorden zei de genezen man niets meer.

[8] Maar het VOLK was erg ontsteld en zei: "Hoe komt hij aan deze wijsheid en deze daden en de macht daartoe? Is hij niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria? En zijn broers: Jacob en Joses en Simon en Judas? (Matth. 13:55) En zijn zusters zijn toch allemaal bij ons? Om 's hemels wil, waar heeft hij dat dan allemaal vandaan?" (Matth. 13:56)

[9] En toen zij zo onder elkaar spraken en vragen stelden, ergerden er zich VELEN en zeiden: "Dat is haast om gek van te worden! Onze zonen hebben in Jeruzalem gestudeerd en in allerlei kunsten en wetenschappen kennis vergaard; zij hebben ook de nog bestaande profetenschool door­lopen en de Egyptische wijsheid over het verklaren van tekenen helemaal bestudeerd! En deze timmerman, die aanwijsbaar nooit een school bezocht heeft, die wij altijd met bijl en zaag zagen werken, maakt ons en onze kinderen nu beschaamd op een manier, die maakt dat zelfs de allerhoogste regeringspersonen zich verbazen en de eigenlijk lummelachtige timmerman al bijna voor God aanzien! Dat is echt ergerlijk! Hij is in alles de beste, spreekt elke taal alsof het zijn moedertaal is, hij is een profeet van de eerste orde en doet tekenen, waarvoor geen God zich zou behoeven te schamen; en onze zonen staan daar net als wij, die in onze tijd toch ook wel wat geleerd hebben, alsof ze nog niet tot tien kunnen tellen! Weet dan niemand van ons hoe deze timmerman zich dit alles heeft eigen gemaakt?"

[10] ANDEREN zeggen: "Waar zou hij zich dan iets eigen gemaakt moeten hebben? Hij was toch, behalve de laatste paar maanden, steeds thuis en bouwde bij ons en ook elders huizen, samen met zijn vader en zijn broers; wij merkten bij hem nooit een spoor van iets aparts! Daarbij sprak hij ook nog erg weinig, en als men hem wat vroeg, gaf hij hetzij helemaal geen of een heel kort antwoord, zodat men hem wat onbehouwen vond, - en nu staat hij er opeens als een man bij, waarop de hele wereld de ogen moet richten! Dat is zo ergerlijk, dat het meer is dan een normaal mens kan verdragen!

[11] Wat is er dan met deze mens gebeurd? Uit zijn eerste kindertijd weten wij wel, dat hij toen als knaapje dat nog bijna niet praten kon, enige op toveren lijkende dingen moet hebben gedaan! Vader en moeder geloofden, dat uit deze knaap eenmaal iets groots zou worden; maar al de veelbelovende gaven moeten in de loop der jaren zo geheel verdwenen zijn, dat er bij welke gelegenheid dan ook niet het minste spoor meer van te ontdekken viel! Reeds als knaap heeft hij nooit een school willen bezoeken en zodoende was hij zonder enige wetenschappelijke opleiding een zeer eenvoudig timmerman. Ik vroeg vaak aan de oude Jozef hoe het met Jezus ging, of hij thuis ook zo kort van stof was. En het antwoord was: 'Nog minder spraakzaam dan buitenshuis!' En zijn broers zeiden dat ook! -Maar als dat zo is, waar komt dan nu die kunde vandaan?"

 

23 Terechtwijzing van de inwoners van Nazareth

 

[I] Maar door hetgeen zij van Mij gezien hadden, kwam Ik hen toch als een profeet voor, en een oude Nazareeër zei: "Eens heb ik van een doortrekkende Babyloniër, welke mensen gewoonlijk als een bijzonder soort bedelaars meermalen onze streken en dorpen plegen te bezoeken en dan voor een paar staters allerlei toverkunsten en waarzeggerijen ten beste geven, gehoord dat hij bij mijn buurman een voorspelling deed, waarbij hij het volgende zei:

[2] 'Nazareth, binnen je muren leeft een mens die je niet kent! Hij is stil en zuinig met zijn woorden; als Zijn tijd echter zal komen, zullen de bergen zich voor Hem en Zijn woord buigen; de winden en de zee zullen Hem gehoorzamen, en de dood zal voor Hem beven en geen macht over Hem hebben! Dan zal al het volk van deze stad zich geërgerd verbazen; maar niemand zal Zijn macht kunnen trotseren en de dood zal voor Hem vluchten als een angstige gazelle voor een jagende leeuw! Als Hij echter van deze aarde naar de hemel zal gaan, zal Hij toestaan dat Zijn vijanden Hem drie dagen in het dodenrijk houden; maar op de derde dag zal Hij geheel uit eigen macht de dood afwijzen en in alle kracht en heerlijkheid opstaan en met vlees en bloed naar de hemel opvaren! Maar dan wee degenen, die Hem hebben vervolgd; hun lot zal een verschrikkelijk vuurgericht zijn, zoals er nog nooit een op de aardbodem heeft plaats­gevonden! Wee alle hoogmoedige Joden! Tot aan het einde der wereld zullen zij geen eigen land meer hebben, maar zij zullen op de gehele aardbodem verstrooid ronddwalen als vervloekt wild in de woestijn, en van stoppels, dorens en distels zullen zij ongenietbaar brood maken om hun honger te stillen, en aan dat eten zullen zij sterven!' ­

[3] Ongeveer drie jaar geleden heeft die bepaalde Babyloniër dat gezegd; en het is wel erg merkwaardig dat met deze Jezus nu zo'n man, wiens woorden en daden alles, wat de genoemde Babyloniër voorspelde, bijna woordelijk bevestigen, binnen onze muren is opgetreden! Maar wat is daar aan te doen? Als het ene is uitgekomen, dan kan het andere, namelijk het oordeel, ook wel uitkomen! Daarom ben ik de overtuiging toegedaan dat we Hem Zijn gang moeten laten gaan, zoals Hij wil en kan; want het zou wel eens erg moeilijk kunnen worden als we met Hem in conflict komen! Want wie doden opwekt, moet ook nog meer kunnen! Van iemand waar de bergen zich voor buigen en die wind en zee stil doet worden, winnen wij het nooit! Daarom laten wij Hem gaan, ook al omdat, zoals jullie zelf zien, verscheidene honderden Zijn leer met lichaam en ziel aanhangen en Hem aanzien voor de beloofde Messias!"

[4] Deze toespraak van de oude Nazareeër maakt dat velen zich nog meer ergeren, maar niemand durft nog een woord te zeggen.

[5] Maar Ik zag wel dat met dit volk niets was aan te vangen, omdat het geen geloof en geen vertrouwen had, en daarom zei Ik heel kort, maar zo hard dat allen het goed konden horen: "Waarom ergeren jullie je eigenlijk? Kennen jullie het oude gezegde niet: 'Een profeet wordt nergens zo weinig geëerd als in zijn vaderland en in zijn huis!'? (Matth. 13:57) Maar als dat dan zo is, zoals de aloude ervaring het ons steeds heeft geleerd, waarom ergeren jullie je dan? Jullie denken slim te zijn, maar ik zeg je dat jullie blind, doof en erg dom zijn! Als Ik degene ben, die Ik ben, en Mijn woorden en Mijn daden daarvan getuigen, waarom geloven jullie dan niet? Moet een profeet dan altijd van ver komen om geloof te vinden? Moet zijn geboorteplaats dan onbekend en zijn taal vreemd zijn?

[6] Als Ik uit Perzië of zelfs uit Indië zou zijn gekomen en de tekenen zou doen, die Ik nu doe, die voor Mij niemand ooit heeft gedaan, dan zouden jullie voor Mij op je aangezichten liggen en schreeuwen: 'God is bij ons gekomen, en wij zijn vol zonden en gebreken! Wie zal ons verbergen en voor zijn toorn beschermen?' Maar omdat Ik de jullie bekende zoon van Jozef ben, vragen jullie: 'Waar haalt hij dat vandaan?' O jullie blinde dwazen! Is deze grond hier niet net zo goed Gods aarde als in Perzië en Indië? Schijnt hier niet dezelfde zon, en worden hier niet, net als in Perzië en Indië, door Gods steeds heersende kracht en macht allerlei vruchten tot wasdom gebracht en gerijpt? Is de maan en zijn de sterren met de zon en deze aarde, hier minder goddelijk dan in de genoemde landen?

[7] Als er echter geen twijfel over bestaat dat hier alles net zo goddelijk en van God is als in andere verre landen, waarom zou de mens dat dan niet zijn? Als Ik nu in jullie bijzijn daden doe, die geen Pers en Indiër ooit mogelijk waren, waarom zou Ik dan niet minstens zo goed als een domme Pers of Indiër jullie achting en jullie geloof kunnen verwerven? Waarlijk, als Ik vandaag naar de Grieken en Romeinen ging, dan zouden ze tempels en altaren voor Mij oprichten!

{8] Daarentegen vragen jullie, omdat Ik in jullie midden ben opgegroeid en jullie Mij van kinds af aan kennen, heel geërgerd en verwonderd: 'Waar haalt deze timmerman dat alles opeens vandaan, terwijl we hem steeds gekend hebben als een echte lummel?' O wacht maar, de lummel is geen lummel meer, en heeft veel goeds voor jullie gedaan -vroeger als lummel en nu nog meer als Meester en Heiland; maar voortaan zal Hij dat niet meer doen!"

[9] Over deze woorden ergerden de Nazareeërs zich nog meer en ze verlieten de school.

 

24 Het aannemen van het eeuwige leven

 

[I] Toen zei CYRENIUS: "Heer en Meester, het lijkt mij toe dat hier zeker meer sprake is van domheid dan van kwaadwilligheid! Want op een paar na staan de Nazareeërs als domkoppen bekend, en een domkop is altijd het moeilijkst verstandig te maken! Weinig scholing, geen ervaring, meestal arm, weinig handel en bedrijf! Ze leven meestal van wat akkerbouw en van wat veeteelt en komen zoals bekend nooit -behalve misschien eenmaal per jaar -in Jeruzalem, waar hun geestelijke ontwikkeling niet alleen niets toeneemt, maar altijd afneemt. Waar moeten ze dan een beter verstand vandaan halen om Uw goddelijke leer en Uw goddelijke daden te beoordelen? Bovendien zijn domme mensen gewoonlijk ook afgunstig, en zoals ik heb gemerkt, ergerde het hen vooral dat hun zonen, die zij alle mogelijke scholen hebben laten doorlopen, zo ontzettend ver bij U ten achter staan in alle wijsheid, kennis en geestkracht! Ik geloof dat ze niet di rekt kwaadwillig, maar wel erg dom zijn, hoewel dit soms ook kan ontaarden in kwaadwilligheid, maar die is natuurlijk niet zo schadelijk, omdat een dom mens ook op een domme manier iemand probeert te schaden. Laat hen dus maar gaan!

[2] Zou iemand zich aan U willen vergrijpen, dan maak ik mij om U nog het minst bezorgd! Ten eerste heeft U onbetwistbare goddelijke kracht in overvloed om een geheel goed uitgerust oorlogsleger ruimschoots op de vlucht te jagen -en deze pure domkoppen dus zoveel te meer; en ten tweede staan wij als hoogste Romeinse gezagsdragers over heel Azië geheel aan Uw zijde en het kan U dus nooit aan bescherming ontbreken! Zou U hier vervolgd worden, dan weet U toch waar Sidon en Tyrus liggen! Kom daarheen, dan bent U veilig voor wat voor soort vervolging dan ook!

[3] Dat deze Nazareese burgers echter zo goed als geen beschaving hebben, is ook wel duidelijk gebleken toen ze bijna allemaal uit zuiver dierlijke nieuwsgierigheid, meer om aan te gapen dan voor menselijk kontakt, naar de school zijn gelopen, waar ze mij noch iemand van de andere hooggeplaatste heren en gebieders ook maar met het minste gebaar hebben begroet! Als ezels, ossen en domme schapen kwamen ze naar binnen gedromd en deden alsof alleen zij de heersers der aarde waren! Ik kan het deze mensen echt niet als een zonde aanrekenen, want ze zijn ruw, dom en ongeschoold, en ik geloof dat U, o Heer en Meester, Die hen nog duizend keer beter kent, het hen ook niet als een zonde zult aan­ rekenen!"

[4] IK zeg: "Dat kun je wel als vaststaand aannemen, Ik zal dat zeker niet doen! Maar er is alles aan gelegen, dat ze in hun hart beseffen wie Ik ben; want alleen daarvan hangt hun eeuwige leven af! Erkennen ze Mij niet, dan kunnen ze ook niet Hem erkennen, die Mij in de wereld heeft gezonden -en beseffen ze helemaal niet dat Ik en Degene, die Mij heeft gezonden, Een zijn! Zolang hun harten dat niet beseffen, hebben ze Mij niet in zich, en daarmee ook het eeuwige leven niet en zijn ze geestelijk dood! Want juist Ik Zelf ben toch het eeuwige Leven Zelf, en door Mijn leer, de weg daarheen.

[5] Wie daarom Mij en Mijn leer niet aanneemt, die neemt ook het eeuwige leven niet aan, en daarom blijft voor hem slechts de eeuwige dood over.

[6] Toch mag Ik niemand dwingen te geloven, omdat iedere dwang een geestelijk oordeel zou zijn, dat net als het ongeloof de dood ten gevolge zou hebben, -en daarom is het hier zelfs voor God moeilijk om zo te werk te gaan dat de mens geen schade lijdt aan zijn ziel! Als de mens door de een of andere nog zo onopvallende macht gedwongen wordt, valt hij in het oordeel; wordt hij echter in het geheel niet gedwongen, dan blijft hij ongelovig en twijfelt overal aan en bewijst daardoor juist, dat zijn geest helemaal dood is. Wie of wat moet dan zijn geest tot leven brengen?

[7] Mijn levendmakend woord neemt hij niet aan -en zodoende ook Mij niet, de enige bron van al het leven in de gehele oneindigheid; zeg dan zelf eens waar hij dan verder nog het leven, dat Ik alle mensen bracht en geven wil, vandaan zou moeten halen!"

[8] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat is me nu wel duidelijk en dat moet ook wel, omdat ik al dertig jaar weet wie U bent; maar we zullen het maar laten rusten, ik zal deze mensen nog wel gelovig maken! Nu gaan we echter verder en eens kijken, waar we een middagmaal zullen krijgen! Het is al tamelijk ver in de middag." -Daarop verlieten wij de school en de stad en gingen naar Mijn huis, waar al een goed maal op ons wachtte. Welgemoed aten en dronken wij en waren deze hele verdere dag in een opgewekte stemming.

 

25 Het oordeel over de burgers van Nazareth

 

[I] Er werd veel gesproken over de gebeurtenissen in Ostracine in Egypte, Waar Ik Mijn kinderjaren had doorgebracht, en moeder had daar ook veel over te vertellen en beleefde veel genoegen aan de verhalen van de onderkoning van Azië, zoals men Cyrenius ook wel noemde.

[2] JACOBUS, de zoon van Jozef, die een kundig schrijver was, haalde een tamelijk dikke rol uit een kast en gaf die aan Cyrenius met de woorden: ..Verheven heer, hierop heb ik vanaf Zijn geboorte alles opgeschreven tot aan Zijn vijftiende jaar, maar bijzondere dingen deed hij eigenlijk slechts tot aan Zijn twaalfde jaar. Na het twaalfde jaar verdween Zijn goddelijke gave zo totaal, dat daarvan ook niet het minste meer te bemerken viel. Over de drie jaren van Zijn dertiende tot Zijn vijftiende staat er dan ook niets in; want behalve enkele tamelijk wijze woorden vond er niets bijzonders meer plaats, en daarom heb ik dan ook na Zijn vijftiende het niet meer nodig gevonden de heel gewone menselijke belevenissen, die ik van Hem zag, op te schrijven. Hiermee kan deze beschrijving van Zijn jeugd als een afgesloten geheel beschouwd worden.

[3] Maar behalve deze aantekeningen van mij bestaan er nog veelonjuiste verhalen, die waarschijnlijk het werk zijn van oude vissersvrouwen, die niets te doen hadden; daarom vraag ik aan iedereen om alleen mijn aantekeningen als de enig ware en complete te zien. Als ik u, verheven heer, daarmee een genoegen kan doen, verzoek ik u dit geringe werk als een kleine erkentelijkheid mijnerzijds genadig te aanvaarden voor de vele weldaden, die u ons heeft bewezen!"

[4] Met veel genoegen neemt Cyrenius de rol aan, kijkt er een poosje in en leest het een en ander hardop voor, en iedereen deed dat veel plezier. Vooral de bekoorlijke Sarah en ook haar moeder beleefden er bijzonder veel plezier aan.

[5] SARAH werd telkens tot tranen toe bewogen en zei tenslotte wat opgewonden: "Wat is er nu nog meer voor nodig, om datgene te aanvaarden, wat ik al sinds mijn eerste genezing heb begrepen?! God! Zulke daden, zulke tekenen -en nog geen geloof, geen begrip, geen erkenning van het maar al te waarachtig goddelijke?! Heer, ik als arme, zwakke zondares voor U, vraag U: doe hier geen tekenen meer! Want dit volk van Nazareth is, een enkele uitzondering daargelaten, niet waard om bespuwd te worden, laat staan dat het Uw heilige woorden en daden waard zou zijn! Ik kom er openlijk voor uit dat ik dit volk, als ik daarvoor de macht zou hebben, net zo lang zou laten vasten, hongerlijden en geselen tot het tot inkeer zou komen en zou erkennen hoe erg het gezondigd heeft door deze heilige tijd van beproeving en grote genade niet als zodanig te herkennen!"

[6] IK zei tegen Sarah: "Liefste Sarah, erger je niet over de dommen en de blinden! Ik ken hen en hun ongeloof, en zoals jij wenst zal Ik vanwege het ongeloof weinig of helemaal geen tekenen meer doen (Matth. 13:58). En jij, schrijver Matthéus, noteer dat Ik vanwege het ongeloof hier in Mijn eigen geboorteplaats nog maar weinig tekenen deed. Zelfs in de laatste tijden zal de gehele wereld daardoor weten wat voor harde en ongelovige klanten deze burgers van Nazareth in Mijn tijd waren! Maar wij zullen ons toch een paar dagen hier ophouden en ons als door de burgers gedoodverfde leeglopers goed laten verzorgen! Want omdat ze zich ergeren, moeten ze zich zodanig ergeren dat ze des te sneller rijp zijn voor de satan en zijn vervloekte rijk!"

[7] CYRENIUS zegt: "Het spijt mij bijzonder dat ik door mijn vele regeringszaken hier niet langer dan hoogstens een dag kan blijven; maar als ik, o Heer, op de een of andere manier iets voor U kan doen bij dit erg ongelovige volk, dan zegt of eist U het maar en ik zal het meteen doen! Als U dat wilt, laat ik direkt de hele stad geselen!"

[8] IK zeg: "Laten we er niet meer over praten! Zij zijn reeds voldoende gegeseld en gestraft omdat zij niet in Mij geloven; want hun ongeloof zal eens hun onverbiddelijke rechter zijn, die zij van de duizendmaal niet eenmaal zullen kunnen weerstaan! Waarlijk, zeg Ik je, eerder en gemak­kelijker zullen alle hoeren, echtbrekers en dieven in het Godsrijk bin­nengaan dan deze ongelovige bokken en lomperds! Oh, Ik zeg je, omdat Ik het maar al te goed weet: Deze bokken en lomperds zijn niet zo ongelovig als ze er uit zien; ze willen alleen maar niet geloven, om des te vrijer te kunnen zondigen! Want als zij vanwege de tekenen Mijn leer zouden aannemen, dan kregen zij ook een geweten, dat hen zou hinderen in hun slechte doen en laten. Daarom geloven ze maar liever niets en redeneren ze elkaar iedere nog zo voor de hand liggende waarheid uit het hart, opdat ze toch maar onbelemmerd kunnen doen wat hun slechte lusten hen influisteren. Vriend, er zou nog veel meer te zeggen zijn, maar hier kan men beter zwijgen! Daarom laten we hen zoals ze zijn, want wat eenmaal van de duivel is, is op de gewone manier heel moeilijk goddelijk te maken!"

 

26 De mens en de wet

 

[1] CYRENIUS zegt: "Het is goed dat ik dat weet; de rest komt wel! Omdat zij Uw leer niet aannemen, zal ik voor een andere zorgen. Ik zal hen de reeds genomen keizerlijke besluiten, die mij al een half jaar geleden uit Rome ter beoordeling zijn toegezonden, door Faustus en zijn knechten laten bekendmaken! Misschien zal het evangelie uit Rome hen meer respekt inboezemen dan het Uwe uit de hemelen! Het besluit bevat honderd punten, die als men zich niet daaraan houdt, bestraft worden met het kruis en de gesel: De veelwijverij wordt afgeschaft, ontucht en hoererij zeer streng met de gesel bestraft, echtbreuk met het kruis, diefstal en bedrog met het kruis, smokkelarij met de gesel en met honderd pond zilver, en verder zijn er nog een aantal mijn­ en dijn wetten, die als ze overtreden worden, bestraft worden met de gesel en honderd pond zilver! Zo zal hen ook het reizen zonder reisvergunning ten strengste verboden zijn; de reisvergunning zal echter tegen betaling van honderd pond verkrijgbaar zijn! - Ja, dat zal ik doen en ik zal deze nieuwe wetten vooral in de steden van Galiléa zeer streng handhaven en eens zien of er bij dit volk geen geweten meer is te ontdekken en op te wekken!"

[2] IK zeg: "Dat valt onder jouw regeerverantwoordelijkheid, en Ik kan je daarop noch met ja, noch met nee antwoorden. Doe daarin, wat je wilt; maar verzwaar daarmee Mij en de Mijnen het noodzakelijke reizen met!"

[3] CYRENIUS zegt: "Natuurlijk niet; want kunstenaars, artsen, wijzen en profeten vallen daar buiten! Hun getuigschriften, hun daden en woorden zijn voor hen een geldige reisvergunning, en op straffe van de dood mag niemand hen daarbij hinderen. Maar U geef ik meteen een officiële verklaring mee, en niemand zal U aanhouden als U hem die verklaring laat zien!"

[4] IK zeg: "Ik verheug Mij over jouw altijd goede wil, maar bespaar je desondanks deze moeite! Want zolang Ik rond wil trekken zal geen macht ter wereld Mij dat kunnen beletten! Als Ik echter eenmaal Mijn leven voor de gehele mensheid zal willen geven, zal ook geen macht ter wereld Mij bescherming kunnen geven; en wanneer zij Mij die aan zou bieden, dan zou Ik die toch niet aannemen! Want, vriend: Hij, aan Wie hemel en aarde gehoorzamen, zal toch zeker wel machtiger zijn dan alle mensen op deze aarde, die Mij nauwelijks tot voetenbank kan dienen!? Doe jij daarom maar wat je wilt, maar het zal weinig opleveren! Want al maak je nog zo'n volmaakte wet, dan zul je toch maar al te gauw ge waar worden hoe handig de mensen die wet zullen omzeilen, en daar zul je niets tegen kunnen doen.

[5] Gods geboden, die door Mozes aan het volk zijn gegeven, zijn beslist net zo alomvattend, als iets volmaakts maar kan zijn, maar mensen hebben, zoals deze tijden aantonen, Gods geboden zo handig in hun eigen slechte wetten weten om te vormen, dat de hedendaagse mensen zich er nu helemaal geen gewetenszaak meer van maken om de geboden van God te overtreden, als ze zich maar houden aan hun wereldse wetten!

[6] Als de mensen dit echter al aan het groene hout doen, wat zullen ze dan doen met een dorre stronk uit Rome!? - Doe daarom dus maar wat je wilt, en Ik zal het goed vinden; maar Ik zeg je ook:

[7] Hoe meer wetten, hoe meer misdadigers waarvoor na verloop van tijd jullie kruisen en gesels wel eens niet toereikend zouden kunnen zijn!"

[8] CYRENIUS zegt: " Alles wat U mij nu zegt is ontegenzeglijk waar, maar ik vraag U toch nog terwille van mijzelf: Wat kan men dan doen tegen de weerspannigheid van de mensen, die net als deze Nazareeërs aan geen God en geen hogere openbaring meer geloven en de geboden van God met hun handelingen publiekelijk honen?! Moet men die dan ook nog zonder strenge wereldse wetten laten, zodat ze zonder enige vrees hun losbandige lusten naar believen kunnen botvieren? Daarbij houden ze zich al sinds lang niet meer aan welke goddelijke wet dan ook, en onder elkaar, en met hun buren, beginnen ze zich erger te gedragen dan de verscheurende dieren uit de woestijn en de bossen! Ik vind strenge wereldlijke wetten geheel op hun plaats, teneinde zulke totaal verwilderde mensen weer tot de orde te roepen en hen daardoor tot de kennis van God terug te brengen!"

[9] IK zeg: "Zeker, want in dat geval is er geen andere weg mogelijk en denkbaar dan die van de dwang van de wereldse wet! Maar daarbij is het zeer belangrijk, welke wetten men aan de mensen moet geven!

[10] Daar heeft men een zeer grondige kennis van de menselijke natuur voor nodig; en de wetgever mag nooit de ware reden van de ontaarding van de mens uit het oog verliezen, -anders lijkt hij op een dokter, die met een en dezelfde medicijn alle bij de mensen voorkomende ziekten wil genezen, maar niet bedenkt, dat de geheel verschillende ziekten die het menselijk lichaam kan krijgen, ook geheel verschillend van aard zijn en allemaal een andere oorsprong hebben. Zo'n dokter zal zo nu en dan wel hier of daar een zieke tegenkomen waarvoor zijn medicijn deugdelijk blijkt en die daardoor geneest, maar honderd andere zieken die aan een andere ziekte lijden, worden van die medicijn niet beter, maar veel zieker en sterven er zelfs aan!

[11] Als het nu al bij een ziek lichaam, dat iedere dokter toch zien en betasten kan, moeilijk is te bepalen wat de goede medicijn is, hoeveel moeilijker is het dan om voor een zieke mensenziel een goed medicijn te vinden en te omschrijven!

[12] De wet is een goed medicijn, als de juiste leer, waarvoor die wet gehouden moet worden, er mee samenhangt; maar denk nu zelf eens over het volgende na:

[13] Hier heb je een opvliegende ziel, daar een bange, dan weer een arglistige, een afgunstige, gierige en tot bedriegen geneigde

ziel; ook zul je een zoekende ziel aantreffen, en tegenover deze een trage en slaperige; in één huis zitten vier gehoorzame deemoedige zielen, in een ander vijf weerspannige -en dat gaat zo maar door met ontelbare eigenaardigheden, zwakheden en hartstochten.

[14] Jij geeft nu voor al deze ontelbaar vele karakters een zelfde wet; wat zal hen dat baten? De bange zal vertwijfelen, de toornige op wraak en revolutie gaan zinnen, de lauwe zal lauw blijven, en de onderzoeker zal alle moed verliezen en stoppen met zijn nuttige werk; de gierige zal nog gieriger worden, en de hoogmoedige zal samenspannen met de toornige, en de sluwe zal hen beiden zijn diensten aanbieden!                                                                              .

[15] Als je deze en duizend andere zeer treurige gevolgen bedenkt, die moeten voortkomen uit een domme, grove wet, dan zul je naast de noodzakelijkheid van een wet ook de andere noodzaak inzien, dat een wet bijzonder scherp en grondig onderzocht moet worden of deze wel heilzaam is voor alle mogelijke karakters!

[16] Is een uit te vaardigen wet vooraf niet daarop onderzocht, dan moet deze niet aan de mensen opgelegd worden, omdat dat in het algemeen beslist meer schade dan nut te weeg zal brengen.

[17] Kijk, God, de wijze schepper, heeft in Zijn eindeloos grote wijsheid in zekere zin slechts tien voorschriften gevonden, die voor alle karak­tersoorten der ziel bruikbaar zijn, en ieder mens kan ze ook zeer goed in acht nemen, als hij maar wil. Als God Zelf nu maar tien voorschriften vindt, die met de natuur en de hoedanigheid van iedere mensenziel zodanig corresponderen dat men daar alle nut van kan verwachten, hoe is het dan mogelijk dat een heidens keizer in Rome meteen honderd voorschriften vindt, waarvan het navolgen aan de mensenzielen hun heil moet brengen?"

 

27 Gods wet maakt uit mensenmachines mensen

 

[I] "IK zeg je: Gedurende de tijd dat het Joodse volk geregeerd werd door richters, die alleen de wetten van God handhaafden, hield het zich ook in leven, handel en wandel, op een paar merkwaardige gewoonten na, volledig aan Gods orde. Maar toen het later in de gelegenheid kwam om de glans van de koningen der heidenen te zien, hoe die in grote prachtige paleizen woonden, en hoe hun volkeren zich voor hen tot in het stof bogen, beviel dat de blinde zotten uit het Joodse volk wel, en zij eisten, omdat zij zich voor het machtigste volk der aarde hielden, van God ook een koning. Maar God wilde de domme eis van het volk niet meteen inwilligen en waarschuwde het en toonde alle kwade gevolgen die het onder een koning te wachten zouden staan! Gods profeten predikten echter voor dovemansoren; het hielp niets, het volk wilde tot elke prijs een koning!

[2] En God gaf het volk Saul als eerste koning en liet hem zalven door de oude trouwe knecht Samuël. Vanaf het moment dat het volk een koning had, die meteen zwaar drukkende wetten oplegde, zakte het steeds meer af­ tot op het tegenwoordige niveau van uiterste verdorvenheid.

[3] Waar komt dat nu voornamelijk door? -Wel, dat komt door -de ondeugdelijke wetten, die afkomstig zijn van mensen, die geen kennis hebben gehad van hun eigen aard en nog minder van de aard van hun medemensen, en met hun onbehouwen en slechts op het speciale eigen­belang gerichte wetten het innerlijke zieleleven geheel en al te gronde richtten!

[4] Oordeel nu zelf, en denk er goed over na: Stel dat er ergens een mechanisch kunstwerk zou bestaan, dat gedurende een lange tijd goed werkte en beantwoordde aan de wil van de meester, maar tenslotte toch bleef staan, omdat het een of andere onderdeel was stukgegaan. En stel dat er dan een opgeblazen en verwaand mens zou komen, die tegen de eigenaar van de machine zou zeggen: 'Geef dat kunstwerk maar aan mij, ik zal het repareren!', en de eigenaar zou dit doen in de mening dat de grootspreker ter zake kundig was, -wat zal er dan, als de snoever met zijn zeer ondeskundige handen aan het kunstwerk prutst, binnen de kortste keren met de machine gebeuren? Zal deze totaal van alle kennis der mechanica gespeende snoever, die er alleen op uit is om de blinde eigenaar van de machine een paar goudstukken te ontfutselen, de machine niet meer schaden dan van nut zijn? Of zal hij die tenslotte niet zo geheel in het ongerede brengen, dat zelfs de echte meester, de bouwer van de machine, deze nauwelijks meer zal kunnen repareren?

[5] Als bij een eenvoudige grove machine, met zichtbare onderdelen, die gemakkelijk te tellen, te overzien en te combineren, en met de handen aan te raken zijn, dit nu al zonder meer gebeurt wanneer een domme snoever deze herstellen wil, hoeveel te meer zal dan de mens bedorven worden, als een onwetende en domme zelfzuchtige wetgever hem door grove en ondoelmatige wetten wil verbeteren! De mens is toch een in al zijn delen zeer wijs gevormde kunstige levensmachine, waarvan God alleen alle kennis heeft van de onderlinge samenwerking der delen; terwijl de wetgever zelfs niet de geringste kennis heeft om voor een duizendste deel te beseffen, wat allemaal nodig is om slechts een haar op het hoofd van een mens te laten groeien!

[6] Beste vriend Cyrenius, laat jij daarom jouw voorgestelde honderd voorschriften maar liever thuis; want daarmee zou je niemand werkelijk verbeteren! Gebruik in plaats daarvan Gods voorschriften en bekrachtig ze; door die in acht te nemen zul je van de mensenmachines werkelijke mensen maken.

[7] Pas als het mensen zijn geworden, kun je hen de behoeften van de staat voorleggen, en dan zullen zij als ware mensen vrijwillig meer doen, dan zij ooit als geknevelde slaven van harde grove wetten zouden kunnen doen.

[8] Ik zeg je: Slechts datgene, wat een mens uit vrije wil volgens zijn vrije -en daardoor goede inzicht doet, is werkelijk gedaan en brengt op de een of andere wijze voordeel; maar ieder gedwongen werk en iedere gedwongen handeling is geen stater waard. Want, alles wat gedwongen is, gaat altijd met toorn en wraak tegen de gebieder gepaard, en dat geeft in der eeuwigheid aan geen enkel werk enige zegen.

[9] Als jij, beste Cyrenius, over deze woorden van Mij grondig zult nadenken, zal het je volledig duidelijk worden dat Ik slechts de volle waarheid heb gezegd!"

[10] CYRENIUS zegt: "Edele, goddelijke Vriend, daar hoef ik echt niet diep over na te denken; want Uw woorden zijn zo helder en waarachtig als de zon op een wolkenloze middag, en ik zal doen wat U mij heeft aangeraden. De Mozaïsche wet zal ik opnieuw bekrachtigen en het volk zal ik weten aan te sporen om daarnaar te handelen! Edele Vriend, als U dat aangenaam zou zijn, zou ik met Uw geheime geestelijke hulp de mij welbekende Mozaïsche wet ook bij de Grieken kunnen laten ver­kondigen, zodat zij deze streng in acht zouden moeten gaan nemen! Politiek gezien is daar alle reden voor, want zoals bekend zijn er steeds wrijvingen tussen de Joden en de Grieken, die vooral ontstaan op grond van het verschillende geloof in God en de eveneens verschillende kennis over Hem. De Joden houden bij hoog en laag aan hun opvattingen vast; de Grieken daarentegen kunnen veel beter redeneren dan de Joden en geven de trage Joden er met hun vlotte praatjes zodanig van langs, dat deze hen op duizend vragen niet één antwoord weten te geven. Daardoor komt het niet zelden tot bloedige botsingen tussen beide partijen, wat toch zeker geen wenselijk gevolg is van de bestaande verschillen betreffende het geloof en de wet van God.

[11] Maar als ik ook de Grieken de Joodse wet geef om streng na te volgen en dat, zoals gezegd, ook om politieke redenen door de staat bekrachtig, dan zullen die wrijvingen, die mij altijd uiterst onaangenaam zijn, beslist uitblijven. Heer en Meester, heb ik gelijk als ik dat doe? En als ik het doe, zeg mij dan eens in Uw ondoorgrondelijke wijsheid, hoe ik het moet aanpakken om het beoogde doel te bereiken!"

 

28 De zonde toont de mens dat hij mens is

 

[I] Ik zeg: "Vriend, je wil is goed, maar het vlees is zwak! Jouw goede voornemen zal binnen een eeuw wel uitgevoerd worden, en daarvoor zul je nog veel goeds als voorbereidend werk tot stand brengen, -maar wees in de geestelijke levenszaken nergens zo voorzichtig mee als met het Romeinse 'moet'; want dat schaadt de mens altijd meer dan dat het hem kan baten! Want ieder 'moet' is een oordeel en duldt geen vrijheid, terwijl de vrijheid bij de zuiver goddelijke levenszaken toch het enige goed bemeste veld is, waarop het zaad van het leven kan kiemen, opgroeien en uiteindelijk tot een gezegende en rijpe levensvrucht uitgroeien!

[2] Als je een jonge vogel, die pas uit het ei is gekropen, voert om hem sterk te maken voor het vliegen, maar hem naast het goede voer tevens kortwiekt, zeg dan eens, zal de vogel dan zelfs aan het beste voer iets hebben? De vogel zal wel in leven blijven, maar zolang je hem kortwiekt komt er van het vrije vliegen niets terecht!

[3] Zoals de vogel niet kan vliegen zonder vleugelveren, zo kan ook de geest van de mens nooit vrij gaan handelen als zijn vleugels van de vrije kennis gekortwiekt worden door de dwang van het moeten. Een geest die niet vrij kan handelen is al dood, omdat hij datgene niet heeft wat de basis is voor zijn leven en wat zijn leven is.

[4] Je kunt de mens duizend voorschriften geven die te maken hebben met zijn aardse levenssfeer en ze dwingend voorschrijven, daar zul je de geest van de mens veel minder mee schaden, dan wanneer je hem één enkel gebod van God hier op aarde dwingend voorschrijft.

[5] Het geestelijke moet vrij blijven en moet zelf in vrijheid de strafmaatregel bepalen, evenals het daarbij behorende oordeel; en dan pas kan het in en uit zichzelf de kroon op zijn leven zetten.

[6] Het vrije inzicht in het goede en ware is het levenslicht van de geest; daarmee bepaalt hij voor zich zelf aan welke voorschriften hij wil voldoen. Dat zijn dan vrije wetten voor hem, en die alleen passen eeuwig bij de vrijheid van het leven. De geestelijke wil, die door dat inzicht ontstaat, is de vrije geestelijke wet, en de eeuwige noodzaak om volgens de vrije wil te handelen is de eeuwige strafmaatregel, die maakt dat geen geest anders kan handelen, als hij tenminste vrij wil handelen.

[7] Kijk, dat is nu de eeuwige zelf regelende orde van God, die echt geen wetgever boven Zich heeft staan.

[8] Gods vrije wil bepaalt, volgens de eeuwig volmaakte kennis en wijsheid van inzicht in Zichzelf de wet, en bekrachtigt deze door de eigen nog altijd vrije noodzaak. Dit is de grond van alle geschapen, aardse zaken en hun voortbestaan voor zover dat noodzakelijk is voor de innerlijke ontwikkeling, stabilisering en uiteindelijke zelfstandigmaking van de geest.

[9] De menselijke geest moet echter net zo door en door volmaakt worden als de Geest van God door en door volmaakt is, want anders is de geest geen geest, maar een doodsoordeel.

[10] Om dat te kunnen worden, moet hem de gelegenheid worden geboden om zich in het tijdelijke net zo te kunnen ontwikkelen, als de goddelijke Geest de eeuwen door Zich in God Zelf en door God Zelf heeft ontwikkeld!

[11] Kijk, Ik zou eeuwenlang macht genoeg gehad hebben om alle mensen met onweerstaanbaar innerlijk geweld te dwingen zo precies een bepaalde gegeven wet op te volgen, dat ze daar geen haarbreedte van af zouden kunnen wijken; maar dan zou de mens ophouden mens te zijn, en zou dan een dier zijn gelijk welk ander dier dan ook uit het grote dierenrijk. Hij zou zijn werk dan natuurlijk heel secuur uitvoeren, maar aan het werk zelf zou je net zo weinig verschil ontdekken als aan het cellen­bouwende werk van de bijen en dat van talloos vele andere grote en kleine dieren.

[12] Zou je dan echter met jouw vrije kennis zulke diermensen tot iets hogers op willen leiden, dan zou je met hen net zo weinig aan kunnen vangen, als wanneer je de bijen in een school zou willen leren hoe ze nu eindelijk eens hun cellen op een betere en doelmatiger manier zouden moeten gaan bouwen.

[13] Daarom moet je de gave van de mensen om te kunnen zondigen, niet zo laag en ook niet als te misdadig aanslaan; want zonder de gave om tegen de gegeven wetten in te kunnen handelen, zou de mens een dier zijn en geen mens!

[14] En Ik zeg je: De zonde bepaalt dat de mens een mens is; zonder de zonde zou hij een dier zijn!"

 

29 De zegen van de vrije wil

 

[1] "Daarom is het weliswaar goed en terecht om zondaren te bestraffen als ze te veel afwijken van de orde, die God Zelf heeft ingesteld ten behoeve van een vaststaande voleinding, die in zo kort mogelijke tijd plaats zal kunnen vinden; maar niemand moet met ijzeren dwang worden afgehouden van de mogelijkheid tot zondigen. Want voorwaar Ik zegje: Eén zondaar, die uit zichzelf boete doet, is Mij liever dan negen en negentig, die volgens de wet rechtvaardig zijn en de boetedoening nooit nodig hadden; die ene is een heel mens, de anderen zijn het maar voor de helft!

[2] Daarmee wil Ik natuurlijk niet zeggen dat Ik een zondaar liever heb dan een rechtvaardige, als die zondaar bijvoorbeeld altijd zondaar blijft -want in de zonde volharden betekent: ook een dier worden, dat alleen nog vanwege een verkeerde instinctmatige motivatie een morsig bestaan leidt; maar hier is sprake van een zondaar, die uit zichzelf erkent dat hij ten onrechte tegen de voorschriften gehandeld heeft, en zich op basis van de geconstateerde orde van God een nieuw doel stelt, en een mens wordt, die alle levenslessen geleerd heeft.

[3] Zo'n geest zal eenmaal in Mijn rijk tot onnoemelijk grotere dingen in staat zijn dan een, die steeds uit slaafse vrees nooit een haarbreedte van de wet is afgeweken en zich door zo'n door vrees ingegeven, gedwongen inachtneming van de wet, af heeft laten zakken tot het niveau van een willoze machine en zijn leven lichamelijk en geestelijk daarnaar heeft ingesteld.

[4] Neem een steen en werp hem omhoog! Al gauw zal hij volgens de wetten, die zowel voor hem als voor de hele aarde gelden, zo snel mogelijk naar de aarde terugvallen. Moet je de steen dan prijzen omdat hij zich zo precies volgens de wet gedraagt? Je kunt op aarde weliswaar al het mogelijke doen met een steen, maar zodra je de steen in de vrije ruimte brengt buiten alle invloeden, zal hij uit zichzelf nooit zijn doodse rust verlaten!

[5] Daarom moet je ook geen mensen tot stenen maken door dwingende wetten, maar je moet ze slechts vormen als ze vrij zijn, - dan heb je geheel volgens de goddelijke ordening gehandeld.

[6] Kijk, als de machthebbers op aarde, een enkele uitgezonderd, niet zo traag waren, dan zouden ze met een klein beetje opmerkzaamheid ontdekt hebben dat de mens, zodra hij enige graad van ontwikkeling heeft bereikt, zich nooit meer tevreden stelt met de dierlijke eenvormigheid. Hij bouwt zich als woning geen hut meer uit rijs, stro en gekneed leem, maar hij hakt stenen en maakt uit leem bakstenen, bouwt daarmee een sterk huis met ringmuren en bouwt daarbij sterke torens, waarop hij vanaf de tinnen in de verre omtrek kan zien of een vijand zijn huis nadert!

[7] En op die manier bouwen duizend beschaafde mensen zonder twijfel duizend huizen, die allemaal verschillend zijn - zowel in vorm als in inrichting. Als je daarentegen de nesten van de vogels en de legerplaatsen van de dieren beziet, zul je daar nergens verschillen ontdekken! Kijk naar het nest van de zwaluw, van de mus, kijk naar het web van de spin, de cel van de bij en duizend andere van dieren afkomstige produkten en maaksels en je zult er nooit een verbetering en ook nooit een verslechtering aan ontdekken. Kijk echter naar het maakwerk van de mens: wat een bijna oneindige variatie zul je daar ontdekken! En toch zijn het steeds dezelfde mensen, die dat vaak met veel moeite tot stand brengen!

[8] Daaruit blijkt toch wel heel duidelijk, dat God, die de mensen een aan Hem gelijke geest gaf, de mensen heus niet heeft geschapen om dieren te worden, maar om volledig vrij, aan God gelijk te worden."

 

30 Samenhang tussen straf en opvoeding

 

[1] Als een mens, zonder onderscheid van geslacht, huidskleur en aardse belangrijkheid, door God geschapen is voor deze allerhoogste roeping -wat je nu wel volkomen duidelijk zal zijn -, kan zijn geestelijke ik nooit gedwongen worden tot datgene waarvoor God hem bestemd heeft. Ieder voorschrift moet zonder dwang zijn en alleen voor aanwijsbaar kwaadwillige tegenstanders van het vrije voorschrift moet er een deug­delijke, altijd op de vrijwillige verbetering van de mens gerichte straf gegeven kunnen worden. Deze straf moet echter altijd zodanig zijn, dat zij niet als een willekeurig, maar als een noodzakelijk gevolg van het niet opgevolgde ordevoorschrift ondervonden wordt. Dan zal de menselijke geest daardoor beginnen met zelfstandig te denken, en het gegeven voorschrift al gauw tot het zijne maken en ernaar handelen. Een geheel willekeurig vastgestelde straf voor een vergrijp, zal het menselijke gemoed altijd verharden en verbitteren en van de mens een duivel maken, wiens wraaklust niet eerder zal uitdoven tot hij zich, hetzij nog in deze, maar heel zeker in de andere wereld op de ergste manier zal wreken, -wat hem toegestaan moet worden, omdat hij anders in de hel van zijn eigen hart in der eeuwigheid niet zou zijn te verbeteren!

[2] De wetgever en uitvoerder van de straf moet nooit vergeten dat de geest van de mens, hetzij goed of kwaad, niet gedood kan worden, maar blijft leven! Zolang hij nog zichtbaar op de aarde rondwandelt kun je je nog tegen hem verweren en hem verjagen als hij je achtervolgt. Maar is hij eenmaal uit het lichaam, en kan hij je op duizend manieren benaderen om je op ieder ogenblik kwaad te doen, zonder dat je hem ziet of waarneemt, -vertel dan eens met welke wapens je hem dan te lijf kunt gaan?

[3] Neem van Mij maar aan dat het grote onheil, dat je totaal zou hebben vermorzeld als Ik je niet geholpen had, alleen maar te wijten is aan die geesten, die door jouw vaak te strenge handhaving van de Romeinse staatswetten, onverzoenlijke vijanden van je zijn geworden! Neem daarom deze uitgebreide les van Mij goed ter harte, dan zul je daardoor zelf een bekwaam werker in Gods wijngaard worden, want het ontbreekt je noch aan macht, noch aan middelen of aan een standvastig goede wil. Wat je heeft ontbroken, heb je nu van Mij gekregen. Pas het trouw toe, dan zullen zegenrijke vruchten je werk zeker bekronen!"

[4] CYRENIUS zegt, diep ontroerd door de praktische wijsheid van de les die Ik hem had gegeven: "O heilige, eerste en grootste Vriend, Meester en God van mijn hart! Nu is het me pas helemaal duidelijk, en ik herinner mij thans duizend en nogmaals duizend ervaringen uit mijn leven. Ik besef nu pas dat ik zelf, ondanks mijn eerlijke en goede wil, veel meer en erger tegen de orde van God heb gezondigd dan allen die ik, helaas volgens het scherpst van de wet, heb laten terechtstellen. Wie zal nu mijn erge zonden bij U, Heer, ooit kunnen goedmaken?"

[5] IK zeg: "Vriend, maak je daar maar niet druk over! Bij God is niets onmogelijk, en Ik heb voor jou alles allang goed gemaakt, -anders zou Je niet bij Mij zijn!"

 

31 Jaïrus toespraak over de invloed van wonderen

 

[1] JAÏRUS voegt daar aan toe: "Ja, ja, machtige Cyrenius, u heeft volkomen gelijk als u van uzelf zegt, dat u nu helemaal weet waar u aan toe bent; want ook ik en zeker ieder van ons weet dat nu, en kan op grond van de onloochenbare waarheid de eeuwige noodzaak inzien van de aard van alles, en hoe de aard van de mens moet zijn. Maar wat kan men daaraan doen? De mensheid is te diep gezonken; een zachte vrije leer begrijpt zij niet, en platweg gezegd zou het zonde van de tijd zijn, die men eraan zou willen besteden. Het zou vergeefse moeite zijn, die hoogstens distels en dorens als waardeloze vruchten zou opleveren! Dus met zachte middelen werkt het niet, tenminste niet bij de mij maar al te bekende Joden!

[2] Maar wonderen gebruiken om het volk te leren, is dubbel slecht. Ten eerste omdat de mens die de waarheid aanneemt ter wille van het wonder , een veroordeeld, onvrij mens is, die de door het wonder bekrachtigde woorden niet gelooft vanwege de besefte waarheid, maar vanwege het machtige wonder. Hij volgt de woorden ook niet op uit innerlijke overtuiging en de daaruit voortkomende eigen wil, maar uit pure on­derdanige vrees voor de een of andere plotselinge straf. Zodra echter iemand hem het wonder handig uit zijn hoofd weet te praten, zal hij ook de eerste zijn, die het woord en het geloof met vreugde vaarwel zegt! Ten tweede is de door een wonder bekrachtigde leer slecht, omdat het wonder, dat als zodanig niet blijvend kan zijn, niet op de volgende generaties over gaat. En een verteld en niet beleefd wonder heeft niet meer waarde, en kan ook niet meer waarde hebben, dan een verteld kindersprookje.

[3] Zou men echter een wonder blijvend maken, of zou men alle verkondigers van de hier gehoorde waarheden de macht geven altijd wonderen te doen, dan zou in de eerste plaats een blijvend wonder door het mensenverstand maar al te gauw in de rij van de natuurlijke dagelijkse verschijnselen gezet worden en de grote zeggingskracht verliezen. Terwijl in de tweede plaats een wonder dat door alle verkondigers van de waarheid steeds verricht zou kunnen worden, daardoor óók alledaags zou worden. Zoals dat ook gaat met de alledaagse toverij van de straatgoochelaars, die ik weliswaar niet na kan apen, en waarbij ik niet begrijp hoe en met welke middelen zij plaats vindt, maar die omdat men iets dergelijks te vaak ziet, de waarde verliest van het eigenlijke wonderbaarlijke, en afzakt tot het alledaagse en heel gewone.

[4] Is alles wat ons dagelijks omringt niet een buitengewoon wonder? Wat wij horen, zien, voelen, ruiken, proeven - is een buitengewoon wonder! Maar omdat dat allemaal blijvend is en in een steeds gelijke voortgaande orde plaats vindt, verliest het het karakter van het wonderbaarlijke en is ook geen reden meer voor een mensenziel om te geloven; slechts een paar natuurkundigen zijn er wetenschappelijk mee bezig. Die leggen hun oor op de aarde en doen alle moeite om het gras te horen groeien; maar hoewel ze ondanks al hun moeite daar weinig of niets van leren en niet kunnen constateren hoe het gras groeit, trekken ze tenslotte toch zulke wijze gezichten alsof ze het zouden begrepen hebben. Anderen leren, omdat ze het gras niet kunnen laten groeien, oude al erg versleten tovertoertjes, bedriegen daarmee de blinden, en laten de zienden lachen om de argeloze wijze waarop de blinden zich laten beetnemen.

[5] Daarom is het zeker dat wonderen eigenlijk weinig, of meestal helemaal geen waarde hebben voor de verbetering van de mensen, terwijl datgene wat ik nu over wonderen heb gezegd, maar al te waar is; zij wekken bij de toeschouwers vaak wel de nieuwsgierigheid op, maar de duistere banden van het hart slaken zij ondanks alle verontrusting der ziel toch niet. De aangapers van de wonderen blijven zoals ze voorheen waren, en vragen hoogstens vaak zo dom mogelijk aan elkaar: 'Hoe zou die wonderdoener dat toch gedaan hebben!?' Het nog dommere deel ziet echter bij de wonderdoener alleen maar duivels en hun spokerij.

[6] Als het doen van wonderen echter zo weinig gewenste resultaten oplevert, en volgens Uw heldere uiteenzetting, o Heer en Meester, wetten die van buitenaf dwingen, nog geringere en slechtere resultaten geven, terwijl er voor het opnemen van de vrije leer nauwelijks vijf van de duizend mensen geschikt zijn, dan meen ik geen ongelijk te hebben als ik nogmaals de belangrijke vraag stel: Wat moet men als leraar dan doen? Het wonder richt iemand te gronde, de strenge wet eveneens, -en voor de vrije aanname van de leer der goddelijke wijsheid is slechts zelden een mens geheel geschikt! Hoe kan men zich met succes uit dit dilemma bevrijden? Hoe kan men met een schip zodanig tussen de welbekende Scylla en Charybdis laveren, dat men noch door de één, noch door de ander wordt verslonden?"

 

32 Hoofdkenmerken van Gods wezen

 

[I] IK zeg: "Vriend, je oordeel is heel goed, maar één ding heb je toch vergeten, en dat is dat bij God heel veel dingen mogelijk zijn, die de mensen als onmogelijk beschouwen. Bezie en tel Mijn leerlingen! Daar zijn er weinig onder met een schoolopleiding; maar Ik heb ze eerst door het woord opgewekt en bij Mij opgenomen en daarna pas echt de voorzegde macht van het goddelijke woord laten ondervinden. Als een wonder volgt op het gegeven zuivere woord is dat geen oordeel meer, maar slechts een bekrachtiging van het woord.

[2] Ik geef de bewijzen echter niet door de wonderen die Ik doe, maar door het licht van het woord zelf en zeg: Pas wie geheel volgens Mijn Woord zal leven, die zal pas de levende overtuiging in zichzelf doen groeien, dat Mijn woorden geen lege mensenwoorden zijn, maar woorden van God!

[3] Voorwaar, wie dit hier uitgesproken bewijs niet in zijn hart ten deel  zal vallen, die zal weinig of niets aan alle andere bewijzen hebben! Want Mijn woorden zijn op zichzelf licht, waarheid en leven.

[4] Wie daarom Mijn woord hoort, het aanvaardt en ernaar leeft, die heeft Mij Zelf in zich opgenomen. Wie echter Mij opneemt, die neemt ook Hem op, die Mij in de wereld heeft gezonden, maar toch geheel Eén met Mij is. Want wat Ik wil, dat wil Hij ook! En Hij is geen ander dan Ik en Ik geen ander dan Hij, tot en met de huid, die ons beiden omgeeft. Als bij iemand, net als bij Mij, liefde en wijsheid in één hart wonen, dan is hij als Ik en Degene die Mij in deze wereld heeft gezonden tot genezing en zaligmaking van allen, die in de Zoon des mensen zullen geloven! -Begrijpen jullie dat?"

[5] VELEN zeggen: "Ja, Heer!"; maar enigen zeggen: "Heer, dit is vooreerst een vrij moeilijke leer, en wij begrijpen nauwelijks de betekenis ervan. Hoe kunnen U en Uw woord één en hetzelfde zijn?"

[6] IK zeg: " Als jullie niet in staat zijn om zaken te begrijpen, die zo helder zijn als glas, hoe zullen jullie dan nog belangrijker dingen kunnen begrijpen? Als je het aardse niet begrijpt, hoe zul je dan het hemelse in je kunnen opnemen? -Wat en wie is de Vader dan? Kijk en luister: De eeuwige liefde in God is de Vader! -Wat en wie is de Zoon dan? Wat uit het vuur van de liefde voortkomt, het licht, de wijsheid in God! Zoals echter liefde en wijsheid één zijn, zo zijn ook Vader en Zoon één!

[7] Wie van jullie heeft niet wat liefde en wat daarbij behorend verstand? Bestaat hij daarom echter uit twee wezens? Of moet hij 's nachts in één kamer op alle plaatsen licht aansteken om iets te zien, als er al een lamp brandt met een heldere vlam, die ook vuur is? Geeft één heldere vlam in diezelfde kamer dan niet genoeg licht voor de gehele kamer? Komt het licht niet van de vlam af, die vuur is? En omdat het van de vlam afkomt, is het daarom iets anders dan de lichtende vlam zelf? - O, jullie blinden! Zulke heel natuurlijke zaken kunnen jullie niet als één geheel zien, - hoe willen jullie later het hemelse begrijpen?

[8] Daarom zeg Ik, wie van jullie zich ook maar enigszins aan Mij ergert, moet naar huis gaan en doen en geloven wat hem goed en juist lijkt! Want eenmaal zal ieder volgens zijn geloof leven, en de daden, die hij volgens zijn geloof uit liefde heeft gedaan, zullen zijn rechter zijn!

[9] Want Ik zal niemand oordelen, maar rechter van ieder mens zal zijn eigen liefde zijn - volgens dit woord, wat Ik nu tot jullie heb gesproken!"

[10] Na deze verklaring komen degenen, die eerder Mijn toespraak niet hebben begrepen, naar Mij toe en vragen Mij om te mogen blijven; want het begon bij hen al te dagen, en zij zouden zich alle moeite getroosten om Mijn woord beter te begrijpen dan tot nog toe het geval was!

[11] En IK zeg: "Ik heb jullie toch nooit weggejaagd, maar Ik heb alleen allen, die zich aan mij zouden ergeren, de raad gegeven om terwille van hun heil maar liever te gaan, dan zich te blijven ergeren! Omdat Ik jullie dus niet heb weggejaagd, waarom zouden jullie dan niet mogen blijven? Blijf, als je hart zich niet ergert!" -Na deze raad gaan ze weer terug en zijn helemaal gerustgesteld.

 

33 Genezing van de zieke familieleden van een oude Jood

 

[1] Dan komt er echter onverwacht een OUDE JOOD uit de omgeving van Nazareth de kamer in en vraagt angstig naar Mij. De leerlingen wijzen Mij aan, en hij loopt naar Mij toe, valt op zijn knieën en zegt wat huilerig:

[2] Goede meester, zoon van mijn oude vriend Jozef! Ik heb over uw wonderbaarlijke wijze om zieken te genezen gehoord, en kwam daarom in mijn grote nood tot u, omdat ik gehoord heb, dat u zich nu weer in Nazareth ophield.

[3] Weet u, ik ben al negentig en erg hulpbehoevend; maar ik heb kinderen en kleinkinderen, die mij altijd met alle liefde en aandacht hebben verzorgd. Zij werden echter overvallen door een onbekende kwaadaardige ziekte, zodat ze nu allen in bed liggen, en ik, zwakke oude grijsaard, ben de enige in huis die niet ziek is, en ik weet mij geen raad meer. Geen buurman durft bij mij in huis te komen uit angst zelf de kwade ziekte te krijgen, en dus sta ik hulpeloos alleen en weet geen raad en kan mijzelf niet helpen! Ik heb tot God de Heer gebeden mij te helpen -zelfs door de dood, als het Zijn wil zou zijn!

[4] Toen ik echter zo bad, kwam er een mens aan het venster van mijn kamer en zei: 'Waarom twijfel je, terwijl de hulp zo dichtbij is?! Ga naar het huis van Jozef! De heiland Jezus is daar; Hij alleen kan en zal je helpen!' - Toen raapte ik al mijn krachten tesamen, liet mijn zieken, die ik toch al niet helpen kan, onder Gods hoede achter en begaf mij op de niet zo lange weg hierheen naar u. En omdat ik zo gelukkig was u, goede beste heiland, aan te treffen, vraag ik u nu met alle kracht die in mij is of u zou willen komen om mijn zeventien zieken te helpen, die heel erg onder de onbekende ziekte te lijden hebben!"

[5] IK zeg: "Ik heb Mij voor deze omgeving weliswaar voorgenomen om vanwege het gebrek aan geloof geen teken meer te doen, maar als je geloven kunt dat Ik je kan helpen, ga dan getroost naar huis en jou geschiede naar wat je hebt geloofd!"

[6] Na deze woorden dankte de grijsaard diep ontroerd en ging naar huis. En toen hij, zelf geheel versterkt, het huis naderde, kwamen alle zeventien hem tegemoet, zo gezond alsof ze nooit ziek waren geweest. Zij begroetten hem zoals gewoonlijk heel vriendelijk en bevestigden hem, dat ze een half uur daarvoor op stel en sprong gezond waren geworden, geprobeerd hadden om op te staan en zich terwijl ze opstonden veel krachtiger voelden dan ze zich vroeger voor hun ziekte ooit gevoeld hadden. Ze hadden hem overal reeds gezocht en zich grote zorgen over hem gemaakt.

[7] Toen DE OUDE dat hoorde, constateerde hij dat de kwaadaardige ziekte zijn familie op dezelfde tijd verliet dat Ik in Mijn huis tegen hem had gezegd: 'Jou geschiede naar wat je hebt geloofd!'

[8] Pas in huis, toen zijn familieleden hem vroegen om hen te vertellen waar hij geweest was, zei hij: "Ik had gehoord, dat de nu wereldberoemde heiland Jezus zich weer in Nazareth ophield, en ik maakte mij gereed en ging er heen, -en zie, hij verhoorde mij en zei slechts: ' Jou geschiede naar wat je hebt geloofd!' En jullie zijn door dit woord van hem ogenblikkelijk gezond geworden! Zeg nu zelf eens, of zoiets in heel Israël ooit is gebeurd!"

[9] De HERSTELDEN zeggen: "Luister eens, vader, in dat geval moet hij méér zijn dan alleen maar een wondergenezer! Vader, dit is misschien zelfs weer een grote profeet, groter dan Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël, misschien wel zo groot als Mozes, Aäron en Elia! Alleen zij konden met de hulp van Jehova zulke wonderen doen, omdat alle geesten zowel onder de aarde als boven de aarde, in het water en in de lucht hen geheel onderdanig moesten zijn! Als zij zo onderdanig zijn aan een groot profeet, is hij natuurlijk in staat alles wat hij maar wil in een ogenblik te doen!

[10] Maar hoe kwam de timmermanszoon aan zo'n onmeetbare genade van God? Wij kennen hem toch allemaal heel goed; het zal nauwelijks drie jaar geleden zijn, dat hij met zijn broers bij ons heeft getimmerd! Toen was er niets van dien aard bij hem te ontdekken! Zou hij die gave pas kort geleden hebben gekregen? Hij was altijd wel een heel vroom mens, zijn gedrag was altijd zeer beleefd; hij was een rustig werker en sprak slechts het hoognodige; men zag hem vrijwel nooit lachen, maar ook nooit treuren; dus kan Jehova zijn deugden wel opgemerkt en hem nu deze genade gegeven hebben! Want Jehova let nooit op het wereldse aanzien van een mens, maar slechts op diens zuivere, onbesproken hart!"

[11] De OUDE zegt: " Ja, ja, daarin kunnen jullie wel gelijk hebben, - zo zal het wel zijn; maar als dat zeker is, moeten wij morgen in alle vroegte er heengaan en hem onze lof en onze dank aanbieden! Want voor een zichtbaar door God geroepen en door Zijn geest gezalfde profeet moet ieder mens zijn knieën buigen! Want niet de profeet, maar God Zelf is het, die daar door zijn hart en mond spreekt en doet!"

[12] ALLEN zeggen: " Amen, dit moet onze eerste en hoogste plicht zijn!" -Toen gingen deze mensen in huis en de kinderen maakten een avondmaal klaar; want ze waren allemaal hongerig.

 

34 De hebzucht der Farizeeën

 

[1] De Farizeeën van Nazareth hadden echter vernomen dat de bewoners van dit huis zo ernstig ziek waren, dat genezing niet meer mogelijk was. Daarom gingen zij erheen, om vooraf afspraken te maken over de erf-tienden en over de begrafenis; want als een zieke zonder hun bijstand stierf, hadden zij geen recht meer op de nalatenschap, -de staat werd dan erfgenaam. Toen de Farizeeën dus voor dit doel laat in de nacht bij het huis aankwamen, terwijl de bewoners zich na het avondeten al naar bed begonnen te begeven, trokken de hebzuchtige naar de andere wereld helpers van zielen heel lange gezichten, toen zij de minstens voor de helft dood gewaande mensen in de beste gezondheid aantroffen.

[2] De EERSTE, heel behoedzaam met ingehouden adem binnentredende Farizeeër zei: "Ja, wat is dat nu? Leven jullie dan nog? Wij veronderstelden dat jullie al minstens voor de helft gestorven zouden zijn, en zijn daarom gekomen om jullie zielen te wijden en jullie lichamen te begraven volgens het gebruik van onze vaderen! Wie heeft jullie dan gezond gemaakt? Borus zeker niet! Wij weten dat hij niet naar jullie toeging toen hij werd geroepen; want hij had zeker net als wij grote angst voor jullie kwaadaardige ziekte. Wie was dan jullie dokter?"

[3] De SCHOONZOON van de oude, een krachtig man in werken en spreken, zegt: "Waarom vraagt u dat? U heeft ons niet geholpen en zodoende zijn wij elkaar wederzijds niets schuldig! U bent niet voor ons heil naar ons toegekomen, maar voor de erf-tiende; en ik zeg u: wat dat betreft kunt u eeuwig bij ons weg blijven! Want kunt, wilt of waagt u het niet een bedreigd huis hulp te geven, laat dan iemand maar zeggen of hij u nodig heeft! Dit huis zal zeker nooit op u zitten te wachten! Waarlijk, u bent in al uw doen en laten slechter dan het slechte kruipende gedierte, dat er alleen maar is om te vreten, niets goeds te doen, maar wel allerlei goede vruchten der aarde slecht te maken en te bederven! Ga dus daarom snel uit onze ogen, anders vergrijpen wij ons aan u!"

[4] Een van de OUDSTEN zegt: "Nu ja, wij zullen wel gaan; maar je zou ons toch wel het plezier kunnen doen om ons te zeggen wie jullie heeft geholpen! Dagelijks hebben wij zeven uur lang voor jullie gebeden en zouden daarom willen weten, of jullie soms toch wonderbaarlijk door ons gebed zijn genezen! Want op natuurlijke wijze waren jullie in geen geval meer te helpen! Zeg het ons daarom; zoiets kost jullie toch niets!"

[5] De SCHOONZOON zegt: "Ga weg, leugenaars! U kunt wel voor de erftiende dagelijks zeven uur om onze dood gesmeekt hebben, maar zeker niet om ons leven; want u bent nu niet hierheen gekomen om ons als weer herstelden geluk te wensen, maar om bij ons, de vermeende gestorvenen, de erftiende te laten beschrijven en na ons aller dood hebzuchtig in bezit te nemen! O, booswichten, ik ken u maar al te goed en ook uw gebeden! Verdwijn daarom, anders zal ik genoodzaakt zijn van mijn huisrecht gebruik te maken! U bent in der eeuwigheid niet waard de naam uit te spreken van degene, die ons heeft geholpen!"

[6] De OUDSTE zegt nog een keer: "Nu, laat het zo zijn dat wij zo zijn zoals je denkt; maar we kunnen toch wel anders worden! Want hier is een wonder gebeurd, en dat kan ons heel gemakkelijk in ons denken en handelen doen veranderen! Zeg het ons daarom!"

[7] De SCHOONZOON zegt opgewonden: "Op deze wereld verandert niets u meer, ook God niet! Als u te veranderen zou zijn, dan zou u zich allang veranderd hebben; want u heeft Mozes en alle profeten, die tegen u getuigen! Maar uw God is de mammon en bestaat uit goud en zilver! Die God dient u in uw hart en slechts voor de schijn omhult u zich met het kleed van Mozes en Aäron, opdat u als verscheurende wolven in schaapsvel des te makkelijker met uw dodelijke tanden de kudde der lammeren kunt binnenvallen om ze te verscheuren en te verslinden!

[8] Maar Jehova kent u en zal u ook zeker zo spoedig mogelijk het al sinds heel lang verdiende loon geven! God heeft thans Jezus, de zoon van Jozef de timmerman, geroepen, zoals eens Mozes, en deze Jezus, die ons allen door zijn machtwoord van verre ogenblikkelijk heeft genezen, zal u ook zeker zeggen hoeveel uw verdienstelijkheid bij God waard is; want hij is vervuld van Gods geest, u daarentegen van de geest van Beëlzebub! Laat u daarom nu voor de laatste maal gezegd zijn te verdwijnen en nooit meer dit huis te betreden, -anders zal het u slecht vergaan!"

[9] Na deze woorden verlaten de Farizeeën het huis en denken vreemde dingen over Jezus, die hen hier al weer in het vaarwater is gekomen, en overleggen hoe ze van hem af kunnen komen, omdat anders terdege gevreesd moest worden dat hij binnenkort alle Joden, net zoals dit huis, tegen hen zou opruien.

[10] Als ze deze slechte gedachten echter te veel koesteren, klinkt er achter hen een geluid als van de donder met daarbij een geweldig harde knal, die maakt dat ze allemaal ontzettend schrikken en het vervolgens geruisloos op een lopen zetten naar de stad.

 

35 Roban 's wijze raad

 

[I] Thuisgekomen, grijpen zij meteen naar de psalmen van David en de eerste de beste psalm is de 37e psalm, en de OUDSTE begint deze voor te lezen en zegt:

[2] "'Maak u niet kwaad over de bozen, wees niet jaloers op de boosdoeners; want zij worden als het gras weldra afgemaaid en zij zullen als het groene kruid verwelken. Hoop op de Heer en doe het goede; blijf in het land en leef eerlijk! Verheug u in de Heer; Hij zal u geven wat uw hart begeert: Beveel uw wegen in Gods ontferming aan en hoop op Hem! Hij zal alles goed maken en zal uw gerechtigheid voor de dag brengen als een licht, en uw recht als de middagzon.

[3] Wees stil voor de Heer en wacht op Hem; maak u niet boos over degene, die zijn baldadigheid ongestoord uit kan leven! Laat de toorn en de woede varen; wordt niet zo boos, dat u dan ook kwaad gaat doen! Want de bozen worden uitgeroeid; maar die op de Heer wachten zullen het land erven.

[4] Nog een korte tijd, dan bestaat de goddeloze niet meer; en als u zijn plaats zult opzoeken, zal die er niet meer zijn. Maar de nooddruftigen zullen het land erven en zich vermeien in de algehele vrede. De goddeloze dreigt de rechtvaardige en knarst zijn tanden over hem. Maar de Heer lacht over de goddeloze, want Hij ziet dat zijn dag komt. De goddelozen trekken het zwaard en spannen hun bogen om de nooddruftigen en armen neer te slaan en de vromen te doden; maar hun zwaard zal in hun eigen hart dringen en hun boog zal stukbreken.

[5] Het geringe dat een rechtvaardige heeft, is beter dan het grote bezit van veel goddelozen. Want de arm van de goddeloze zal breken, maar de Heer zal de rechtvaardigen behouden. De Heer kent de dagen van de rechtvaardigen en vromen, en hun bezit zal eeuwig blijven; in kwade tijd gaan zij niet verloren, en in dure tijden zullen zij voldoende hebben. Want de goddelozen zullen omkomen, en de vijanden van de Heer zullen, ook al zijn zij als een heerlijke groene weide, toch als rook vergaan. De goddeloze leent, en betaalt het niet terug; de rechtvaardige is echter barmhartig en mild."'

[6] Na dit vers gaat een FARIZEEËR staan en zegt tegen de lezende oudste: "Wat lees je daar voor onzin?! Merk je niet dat al het slechte wat hier genoemd wordt, op ons slaat, en al het goede op niemand anders dan de zoon van de timmerman? Dat is een verwenst getuigenis tegen ons, en jij leest dat net zo makkelijk en opgewekt voor, als een aan ons gerichte lovende brief van de hogepriester uit Jeruzalem!"

[7] De OUDSTE zegt: "Vriend, het kan helemaal geen kwaad als wij daardoor, ten behoeve van ons zelf, wat beter belicht worden dan we nu zijn! Het is beter dat we vooraf ons zelf eens wat beter leren kennen, dan dat wij over niet al te lange tijd voor de hele wereld als volksbedriegers ontmaskerd, veracht en door iedereen verlaten, naakt te kijk zullen staan! Want uiteindelijk hangt het toch alleen van God af, hoe lang wij nog door kunnen gaan met onze tegenwoordige handelwijze, en daarom lees ik deze zeer merkwaardige psalm verder!"

[8] VERSCHEIDENE zeggen: " Je hebt gelijk, doe dat!"

[9] En dus leest de OUDSTE verder:

[10] "'Want Zijn gezegenden erven het land; maar Zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden!"'

[11] Hier vraagt de FARIZEEËR snel: "Wie zijn de gezegenden en wie de vervloekten?"

[12] De OUDSTE zegt: "Dat wij de gezegenden niet zijn, dat ligt nu bij de steeds toenemende vervolging, die wij van de Romeinen ondervinden, wel voor de hand! Want als wij de gezegenden zouden zijn, dan zou God niet zo'n ongekende plaag in ons gezegende land hebben gebracht! Al het andere kun je gemakkelijk voor je zelf ontraadselen. -Maar ik lees nu verder:

[13] De Heer bevordert het gaan van zo'n man, en Hij heeft plezier aan zijn weg. Valt hij, dan wordt hij niet weggeworpen; want de Heer houdt hem bij de hand. Ik ben jong geweest en oud geworden, maar ik heb nog nooit gezien dat een rechtvaardige eenzaam was of dat zijn kroost om brood moest vragen. Want de rechtvaardige is altijd barmhartig en leent graag aan de armen; daarom zal zijn kroost gezegend zijn.

[14] Geef het kwade op en doe het goede! Blijf altijd rechtvaardig, want de Heer heeft de gerechtigheid lief en verlaat nooit de aan Hem gewijden. Zij worden eeuwig behoed, maar het zaad der goddelozen zal verdelgd worden. Slechts de rechtvaardigen erven het land en blijven daar eeuwig.

[15] De mond der rechtvaardige spreekt wijsheid, en zijn tong leert het recht; de wet van God is in zijn hart, en zijn voeten glijden niet uit. Maar de goddeloze loert steeds op de rechtvaardige en zoekt hem te doden. Maar de Heer staat niet toe dat hij in handen valt van de goddeloze, en verdoemt hem niet als hij door de goddeloze wordt veroordeeld.

[16] Wacht op de Heer en blijf op Zijn weg, dan zal Hij u verheffen om het land te erven, en u zult dan zien dat de goddelozen worden verdelgd!

[17] Ik heb een goddeloze gezien die erg trots was en zich uitbreidde en groeide als een laurierboom. Maar toen men er langs liep, was hij al weg; en toen ik naar hem vroeg was hij nergens te vinden!

[18] Blijf daarom vroom en rechtvaardig, want op het eind zal het goed met dezulken gaan! Maar de overtreders van Gods wetten zullen geza­menlijk worden verdelgd, en de goddelozen zullen tenslotte worden uitgeroeid! De Heer helpt de rechtvaardigen in iedere nood en is hun enige kracht en sterkte. De Heer zal hen bijstaan en zal hen redden. Hij zal hen Zelfvan de goddeloze redden en hen helpen, want zij vertrouwen op Hem."'

[19] Als de oudste met de psalm klaar is, valt de FARIZEEËR hem woedend aan en schreeuwt: "Ouwe ezel, merk je dan niet dat wij door deze psalm aangeduid worden als de goddelozen, en degenen, die aan Jezus kant staan, als de rechtvaardigen? Merk je niet dat wij uitgeroeid worden en zij in het land blijven? Zijn wij niet degenen, die hen als de rechtvaardigen trachten te doden, terwijl God hen bewaart? Dat is een mooie psalm voor ons!"

[20] De OUDSTE zegt: "Ik heb hem niet geschreven! Hij staat in het boek; en als wij blijven zoals wij zijn, dan zullen wij hem ons inderdaad moeten laten welgevallen! Begrijp je dat en de macht van God?!"

[21] Een ANDER zegt: "Ik begrijp deze zaak beter dan jullie allemaal! Vriend Roban werd gedwongen om die psalm te lezen; dat heeft die timmermanszoon met zijn onbegrijpelijke tovermacht gedaan! Want als hij in staat is om de gehele familie, waar wij zoëven tevergeefs ons gouden en zilveren heil zochten, met één woord te genezen, dan is hij net zo goed in staat om ons te dwingen alleen die psalmen te lezen, die heel duidelijk net zo tegen ons gericht zijn, als eenmaal tegen de vijanden van David.

[22] Bovendien moet de oude Jozef werkelijk in rechte lijn een afstammeling van David zijn, en nu noemt men Jezus, omdat ook Jozefs tweede vrouw Maria van dezelfde stam is, een 'Zone Davids'. Daarom kan het best mogelijk zijn dat de oude Jozef, die altijd al een sluwe vos was, hoogstwaarschijnlijk heel in 't geheim zijn zoon alle mogelijke kunsten heeft laten leren, opdat deze met zijn toverijen de bijgelovige Romeinen en Grieken beet zou nemen, zich als een zoon van Jupiter of Apollo voor zou stellen, waarop de Romeinen hem zeker tot hun keizer zouden uitroepen! En als de in Rome residerende heren net zo blind zijn als deze, die hier over Azië te bevelen hebben, die Jezus zogezegd in zijn zak heeft, dan zal het hem ook zeker lukken om binnenkort de Romeinen de wet voor te schrijven, -en dan helpe ons de hemel!"

[23] Een ANDER zegt: "Voor zo'n onderneming zal misschien door een geheime brief aan de keizer wel een stokje te steken zijn!"

[24] De EERSTE zegt: " Je zult hem moeilijk de voet dwars kunnen zetten. Met zijn tovenaarsblik ziet hij alles, hoe verborgen je het ook denkt! Wie anders dan hij heeft ons op de terugweg met die donderende knal laten schrikken, omdat hij vast en zeker hoorde wat wij onder elkaar over hem zeiden?! En wie anders dan hij heeft ons die tegen ons gerichte psalm laten lezen? En waarom? Omdat hij zeker heeft geweten wat wij tegen hem wilden afspreken! Vooruit, ga aan je schrijftafel zitten en probeer maar eens een geheime brief aan de keizer te schrijven -en ik sta er voor in, dat je niet in staat zult zijn om ook maar één woord te schrijven, of je zult door zijn onbegrijpelijke verborgen tovermacht gedwongen worden om een verschrikkelijk getuigenis tegen jezelf te ondertekenen!

[25] Bovendien is zelfs onze overste Jaïrus nu met lichaam en ziel aan hem verknocht omdat hij tweemaal zijn dochter voor hem heeft opgewekt uit de dood, en hij ondersteunt hem met alles wat hij maar wil -en daarom zijn wij ook niet in staat om in Jeruzalem ook maar iets tegen hem uit te richten. Kort en goed, wij zitten nu aan alle kanten vast en kunnen niets tegen hem doen. Het lijkt mij nog het beste om niets te laten blijken van ons probleem of ons volledig bij hem als leerlingen aan te sluiten - meer nuttigs valt er voor ons tegen hem niet te doen, omdat we niets kunnen bedenken dat hij niet meteen tot in de finesses zou weten."

[26] De oude ROBAN zegt: "Dat denk ik ook! Er blijft ons werkelijk niets anders over: ons helemaal afzijdig houden, of ons aansluiten bij zijn leer en doen wat hij ons aanraadt of beveelt; want voorlopig zouden wij hier alleen maar de verzenen tegen de prikkels slaan!"

[27] ALLEN zeggen: "Wij zullen ons geheel afzijdig houden, dat zal het beste zijn; want dan maken wij ons zowel in Rome als in Jeruzalem geen vijanden en dat is het beleid waarnaar wij ons leven moeten richten."

[28] Dan gaan zij allen slapen, en ieder beraamt voor zichzelf wat hij zal doen.

 

36 Roban de zoeker

 

[I] 's Morgens komt Roban toch naar Mijn huis en vraagt of hij Mij zou mogen spreken.

[2] IK zeg echter tegen hem: "Wat u Mij wilt zeggen, dat weet Ik; maar wat Ik u te zeggen heb, dat weet u niet, luistert u dus naar Mij."

[3] ROBAN zegt: " Als u spreken wilt, spreek dan en ik zal naar u luisteren!"

[4] IK zeg: "U heeft gisteren een psalm voorgelezen; het was psalm 37. Deze psalm heeft zowel u als uw collega's sterk aangesproken, en daardoor bent u zich wat gaan bezinnen en heeft u zich afgevraagd of u Mij links "zou laten liggen, of leerling van Mij zou worden. U heeft zich gezamenlijk uitgesproken voor de afzijdigheid! Vannacht dacht u er echter zelf over na of u geen leerling van Mij zou worden, en u bent nu gekomen om Mij dat te vragen.

[5] Ik zeg echter geen ja en geen nee, maar: wilt u blijven, blijf dan; wilt u gaan, ga dan! Want ziet u, Ik heb leerlingen genoeg! Er zijn veel kamers hier in Mijn huis, en alle zijn vol met leerlingen. Buiten in de open lucht ziet u tenten opgesteld; daar wonen Mijn leerlingen. Daar , naast dit kleine vertrek, is de grote werk­ en tevens eetkamer; daar slapen nu nog, omdat het nog vroeg is, de hoge heren uit Rome, en dat zijn ook leerlingen van Mij. In een klein vertrek daarnaast logeert overste Jaïrus met vrouwen dochter, die Ik tweemaal uit de dood heb opgewekt; en ook hij is Mijn leerling. Als zulke mensen leerling van Mij zijn, kunt u ook wel leerling van Mij worden; maar zoals U ook kunt zien sta Ik niet op u te wachten! Wilt u, blijf dan; en wilt u niet, ga dan! Want die twee wegen staan voor u open."

[6] ROBAN zegt: "Heer, ik blijf, - en het is best mogelijk, dat er nog meer van mijn collega's komen en zullen blijven, net als ik! Want ik begin nu te begrijpen, dat er achter u meer moet steken, dan alleen maar de geheime toverkunst van een tovenaar uit het morgenland! U bent een van God gezalfde profeet met geheel eigen manieren, zoals er vóór u nooit een was, en daarom blijf ik!

[7] Weliswaar staat er geschreven, dat er uit Galiléa nooit een profeet zal voortkomen; maar daar houd ik mij nu niet meer aan, - want bij mij geldt de zichtbare daad meer dan het raadselachtige woord van de schrift, dat niemand naar waarheid kan schatten. Bovendien bent u bij mijn weten niet eens geboortig uit Galiléa, maar uit Bethlehem, en dus kunt u uit het oogpunt van geboorte heel goed een profeet zijn! Ik voel mij erg tot u aangetrokken, en uw nabijheid doet mij goed, dus blijf ik. Ik heb weliswaar geen groot vermogen, maar wat ik heb is voor ons allen voldoende om dertig jaar van te leven! Als u leergeld vraagt, staat mijn halve vermogen u ten dienste!"

[8] IK zeg: "Ga naar Mijn leerlingen en vraag aan hen, hoeveel zij Mij betalen voor leer en kost, en betaal dat dan ook!"

[9] Roban vroeg dat meteen aan een aantal van de aanwezige LEER­LINGEN. Maar die zeiden: "Onze heilige meester heeft nog nooit ook maar een stater van ons gevraagd, hoewel wij allen steeds geheel door Hem verzorgd worden. Hij zal van u zeker niet meer verlangen, dan Hij van ons verlangt! Geloof en liefde is alles wat Hij vraagt."

[10] ROBAN vraagt verder: "Kunnen jullie dan ook al enige bijzondere, voor het menselijk verstand onbegrijpelijke, dingen doen? En zo ja, begrijpen jullie dan ook, hoe dat mogelijk is?

[11] PETRUS zegt: "Als het nodig is, kunnen ook wij, door de kracht van de Meester in ons, zulke daden verrichten en wij begrijpen ook precies hoe ze zonder meer moeiteloos plaats kunnen vinden. Als u een echte leerling van Hem wilt zijn, zult ook u zulke dingen kunnen doen en tevens goed begrijpen wat u doet! Want de liefde is hier de wet, en de wijsheid voert die uit!"

[12] ROBAN vraagt nog verder en zegt: "Maar heb je er ooit iets van gemerkt, dat bij zulke buitengewone daden soms heel onmerkbaar de satan meewerkte!?"

[13] PETRUS zegt: "Wat vraagt u arme, blinde mens toch een slechte dingen! Hoe kan satan nu meewerken aan zaken waarin alle hemelen de hoogste en machtigste invloed hebben!? Ik en wij allen hebben de hemelen geopend gezien en de engelen van God in talloze scharen naar de aarde zien dalen; en wij zagen dat zij Hem en ons allen dienden ­als dat zo is, hoe kan de satan daar dan deel aan hebben!?

[14] Maar als u dat van mij niet gelooft, ga dan naar Sichar en vraag daar inlichtingen bij de opperpriester Jonaël en bij de groothandelaar Jaïruth, die thans buiten Sichar het bekende slot van Ezau bewoont! Deze vrienden van ons zullen u naar waarheid vertellen Wie het is, bij Wie wij de onverdiende, hoogste genade ondervinden Zijn leerlingen te mogen zijn! Zowel bij Jonaël als bij Jaïruth zult u nog dienende engelen aantreffen in schijnbaar lichamelijke gedaante."

[15] Als Roban dat hoort komt hij heel eerbiedig naar Mij toe en vraagt Mij, of Ik er iets op tegen heb als hij een reis naar Sichar zou maken.

[16] IK zeg: "Helemaal niet! Ga en win over alles inlichtingen in; en als u weer hierheen zult zijn gekomen, stel uw broeders en collega's dan op de hoogte van alles, wat u gehoord en gezien heeft! Kom terug als u deze opdracht met goed gevolg uitgevoerd heeft, en volg Mij! Want u zult wel te weten komen waar Ik op dat moment ben! Als u echter door Sibarah, de eerste tolplaats hiervandaan, en dan door Kis en Kana in Samaria gaat, en men u zal vragen waarheen en in wiens naam u deze reis maakt, noem dan Mijn naam, dan zal men u overal vrij laten doortrekken. Maar ga niet in het gewaad van een oudste der Farizeeën! Want daarmee zou u wel eens niet ver kunnen komen; trek daarentegen heel eenvoudige burgerkleding aan, dan zal men zich ook in Samaria niet tegen u verzetten. "

[17] Toen Roban dit had gehoord, ging hij meteen op weg om datgene, wat hij nu thuis zo dichtbij had, in den vreemde te zoeken en te vinden.

[18] Maar er zijn altijd mensen en geesten, die steeds menen dat men in dén vreemde meer kan zien, ervaren en leren dan thuis; en toch schijnt overal één en dezelfde zon. Ja, in den vreemde kan men wel andere streken, andere mensen en andere zeden en talen leren kennen; maar of het hart daarbij iets wint, is een andere zaak!

[19] Wie slechts uit pure nieuwsgierigheid in den vreemde gaat om zich daar beter te vermaken en te verstrooien, die zal voor de ontwikkeling van zijn hart weinig verwerven; maar Iaat hij, die in den vreemde gaat om de mensen daar van nut te zijn en hen een nieuw licht te brengen, rondtrekken en werkzaam zijn, en de reis zal hem veel winst opleveren!

[20] Iedere profeet bereikt in den vreemde meer dan thuis op eigen bodem.

 

37 De komst van Lydia

 

[1] Toen Roban weg was, kwam de oude man, die Josa heette, met zijn 's nachts genezen kinderen en kleinkinderen en bracht Mij dank, lof en eer en vroeg Mij of hij zich, met de zijnen, gedurende de dag bij Mijn gezelschap mocht voegen.

[2] En IK zei tegen hem: "Doe wat u wilt! Gisteren heeft u terwille van Mij moeilijkheden met de Farizeeën gehad, en u heeft zich allen in Mijn naam goed gedragen. Daarom zult u in de toekomst van al dat soort plagen bevrijd zijn, en geen hebzuchtige Zeloot zal de drempel van uw huis meer betreden! Ga nu naar Mijn leerlingen; die zullen u leren wat u allen vanaf nu moet geloven en doen!

[3] Op deze woorden komt Petrus naar voren en voert het gehele gezelschap naar Matthéus de schrijver, en deze laat hen lezen wat Mijn leerlingen allemaal hebben beleefd, en wat Ik hen heb geleerd.

[4] Pas nadat zij op deze wijze geestelijk zijn verzorgd, komen Cyrenius, Cornelius, Faustus en overste Jaïrus met vrouwen dochter uit hun slaapkamers, begroeten Mij heel hartelijk en bedanken Mij voor de goede en buitengewoon verkwikkende slaap en voor de mooie dromen, die zij gedurende deze nacht hebben gehad. Ik begroet hen ook en wijs hen op de zojuist binnengekomen genezen mensen.

[5] En CYRENIUS gaat naar hen toe en laat zich alles haarfijn uitleggen. Toen hij echter over de nachtelijke intriges van de Farizeeën hoorde, werd hij erg kwaad en zei: "Nee Heer, bij Uw mij nu boven alles heilige naam, dat kan ik bij deze satanskinderen niet door de vingers zien! Ik moet ze laten tuchtigen, ook al zou ik daarvoor mijn leven verliezen! Dat zijn toch wolven, hyena 's en vossen, die je een tweede keer in heel Palestina, of zelfs in heel Azië niet tegenkomt! Wat is er dan voor verschil tussen hen en de ergste dieven en straatrovers? O boosaardigen, beesten der eerste en verscheurendste klasse! Dienaren van God noemen ze zich en laten zich overdag overal hemelhoog eren en prijzen; maar 's nachts trekken ze er dan op uit om zonder meer te roven! Nu, wacht maar, wacht maar, ik zal jullie die nachtelijke rooftochten wel op zo'n manier beletten, dat horen en zien jullie zal vergaan!"

[6] IK zeg tot de woedende opperstadhouder: "Vriend, hou op; want wat je zou willen doen, dat heb Ik op geestelijke wijze al in deze nacht op een veel gevoeliger manier gedaan, en het gevolg daarvan zal zijn, dat zij allen spoedig Mijn leer zullen aannemen. Hun oudste, Roban geheten, was nu al hier en heeft Mijn leer aangenomen; en Ik heb hem daarom ook al als een nieuwe leerling naar Sichar gezonden, waar hij veel zal zien en leren. Binnen twee dagen komt hij weer terug en zal beslist zijn collega's in Mijn huis brengen! Zie je, dat is beter dan roede, kruis en bijl!"

[7] CYRENIUS zegt wat minder opgewonden: "In dat geval neem ik mijn woorden weliswaar terug en zal ik hen aan geen streng en pijnlijk oordeel onderwerpen; maar rekenschap moeten ze mij geven!"

[8] IK zeg: "Maar niet vóór de middag, maar na de middag! Want déze mooie tijd willen wij aan iets beters besteden. Nu gaan wij echter eerst aan het morgenmaal!"

[9] Borus had namelijk in de open lucht veel tafels op laten stellen, bij welk werk Mijn broers hem als timmerlieden natuurlijk goed hielpen, en dus zou vandaag, zijnde de dag voor de sabbat ofwel op vrijdag, de morgenmaaltijd buiten genoten worden. Ongeveer vijftig lange tafels, voorzien van banken, waren beladen met spijzen en wijn, en het was werkelijk een schouwspel om van te genieten zoals daar honderden verschillend geaarde gasten al aan de tafels zaten, lofpsalmen zongen en het overvloedige maal genoten. In het midden van de vele tafels was een soort tribune opgericht, waarop een grote sierlijk getooide tafel met spijzen op ons wachtte en waaraan wij - Ik, Cyrenius, Cornelius, Faustus, Jaïrus met vrouwen dochter, Mijn moeder en de twaalf apostelen - plaats namen en onder allerlei verheffende blijde gesprekken de morgenmaaltijd gebruikten, die Faustus en Borus zo verzorgd hadden.

[10] Lydia ontbrak echter, de jonge vrouw van Faustus, die hij in Kapérnaum thuis liet ten behoeve van haar vele huishoudelijke zaken, hoewel zij bijzonder graag ook met ons naar Nazareth zou zijn gegaan. Mijn moeder maakte hem daarover lichtelijk een verwijt, en hij betreurde het, dat hij zijn lieve vrouw thuis had gelaten en besloot haar meteen zelf te gaan halen.

[11] IK zei echter tegen hem: "Doe dat niet. Als Ik het wil, zal zij op het middaguur gezond en wel hier zijn!" Faustus vroeg Mij dat te doen en Ik beloofde het hem.

[12] Meteen stonden er twee buitengewoon innemende JONGEMANNEN in lichtblauwe gewaden bij Mij. Zij bogen zeer diep voor Mij en zeiden: "Heer, Uw dienstknechten wachten eerbiedig op Uw heilige bevel!"

[13] En IK zeg tegen hen: "Ga, haal Lydia, opdat ze bij ons zij!"

[14] Beiden verdwijnen, en CYRENIUS vraagt Mij heel verwonderd: "Vriend, wie waren die twee buitengewoon knappe en innemende jon­gemannen? Mijn hemel, zulke prachtige figuren heeft mijn oog nog nooit gezien!"

[15] IK zeg: "Wel, iedere heer heeft dienstknechten, en als hij ze roept, moeten ze komen en hem dienen. Omdat Ik ook een heer ben, heb ook Ik dienaren. Zij moeten Mijn bevelen aan de hele oneindigheid verkon­digen. Zij zijn voor jou weliswaar niet zichtbaar, maar wel voor Mij; en waar jij niets vermoedt, daar wachten toch steeds talloze legioenen op Mijn wenken! En die dienaren van Mij zijn daarbij -hoe teer ze er ook uitzien -toch sterk genoeg om deze aarde, als Ik het hen zou opdragen, in een oogwenk te vernietigen! -Maar kijk, daar komen zij al terug met Lydia!"

[16] Bijna iedereen aan Mijn tafel is met stomheid geslagen, en CYRENIUS zegt: "Hoe is dat nu mogelijk? Die twee kunnen toch maar nauwelijks vijfhonderd passen afgelegd hebben - naar Kapérnaum is hiervandaan bijna twee uur lopen -, en ze zijn nu al weer terug! Ach, dat overtreft toch wel alles wat een arm mens op deze aarde ooit kan beleven!"

[17] Toen Lydia, liefdevol door de verbaasde Faustus ontvangen, naar onze tafel gebracht werd, vroeg Cyrenius haar meteen: "Maar liefste Lydia, hoe kwam je nu toch zo vlug van Kapérnaum hierheen?! Was je soms al onderweg?"

[18] LYDIA zegt:" Ziet u die twee engelen Gods dan niet? Die droegen mij bliksemsnel hierheen. Ik zag onderweg aarde noch lucht, maar daar en hier was in hetzelfde moment, en nu ben ik hier. Maar vraag het aan de twee engelen; die zullen dat beter uit kunnen leggen dan ik."

 

38 Het menselijke en het goddelijke van Jezus

 

[1] Dan richt Cyrenius zich tot de beide ENGELEN en vraagt hen hoe dat nu mogelijk was. Maar zij wijzen met hun hemels mooie handen zeer eerbiedig naar Mij en zeggen met heldere en welluidende stem: "Zijn wil is ons bestaan, onze kracht en onze snelheid! Uit ons zelf kunnen wij niets; als Hij wil, nemen wij Zijn wil in ons op, en kunnen daardoor dan alles. Onze schoonheid, die nu al uw aandacht opeist, is onze liefde tot Hem, en deze liefde is niets anders dan Zijn wil in ons! Als u echter net als wij wilt worden, neem dan Zijn levend woord in uw hart op en volg dat vrijwillig, dan zult u daardoor ook net als wij de almachtige kracht en sterkte van Zijn woord in u hebben. Als Hij u dan zal roepen om naar Zijn wil te handelen, dan zullen u alle dingen mogelijk zijn, en u zult meer kunnen doen dan wij, omdat u geheel uit Zijn liefde bent ontstaan, terwijl wij alleen nog maar uit Zijn wijsheid voortkomen. ­Nu weet u hoe gemakkelijk wij dat, wat u zo verbaasde, kunnen doen. Handel in de toekomst geheel naar Zijn woord, dan zullen ook u heel wonderbaarlijke dingen mogelijk zijn!"

[2] Nu zet CYRENIUS grote ogen op en zegt: "Dus heb ik dan toch gelijk als ik Jezus beschouw als de enige god en schepper van de wereld!?"

[3] De ENGELEN zeggen: "U heeft wel gelijk, maar zeg dat niet zo luid! En als u Hem menselijk vindt, erger u dan niet; want al het menselijke zou niet menselijk zijn, als het niet in alle eeuwigheden voordien, goddelijk zou zijn geweest. Als Hij Zich daarom bij tijd en wijle volgens uw bekende en gewende manieren gedraagt, dan gedraagt Hij Zich niet op een voor Hem onwaardige manier; want iedere vorm, iedere gedachte was eerst in Hem voordat zij door Zijn wil een buiten Hem bestaande, vrije wil begon aan te nemen en te vormen. Er is in de oneindigheid geen voorwerp en geen wezen dat niet uit Hem zou zijn voortgekomen. Deze aarde en alles wat in en op haar leeft, is niets anders dan Zijn eeuwig onveranderlijke vastgehouden gedachte, die door Zijn woord werkelijkheid werd. Als Hij deze werkelijke gedachte nu in Zijn gemoed en wil zou laten vallen, iets wat Hem helemaal geen moeite zou kosten, dan zou er op hetzelfde ogenblik ook geen aarde meer zijn, en alles daarin en daarop zou haar vernietigende lot delen.

[4] Maar de wil van de Heer is niet zoals die van een mens, die jammer genoeg vandaag zo en morgen anders wil. De wil van de Heer is eeuwig gelijk en niets kan deze binnen de reeds eeuwen bestaande orde veranderen; maar toch heerst binnen deze orde de grootste vrijheid, en de Heer kan doen wat Hij wil, zoals ook iedere engel en ieder mens. Dat dat zo is kunt u aan uw eigen wezen en aan duizend andere verschijnselen ontdekken.

[5] U kunt binnen uw persoonlijke eigen vorm doen wat u wilt; slechts uw wil is de enige die u daarbij kan hinderen. Maar de persoonlijke eigen vorm zelf is beslist niet te veranderen, omdat deze in de vaste goddelijke orde thuishoort.

[6] Ook kunt u het uiterlijk van de aarde aanmerkelijk veranderen; u kunt bergen laten afgraven, rivieren verleggen, meren droogleggen en voor nieuwe meren beddingen laten graven; u kunt over zeeën bruggen bouwen en de woestijn met vlijt en moeite omvormen tot gezegend en vruchtbaar land, kortom, u kunt ontelbare veranderingen aanbrengen op aarde; ­maar u kunt de dag geen seconde langer en de nacht geen seconde korter maken en u kunt de winden en de stormen niet beheersen.

[7] De winter moet u verdragen en de hitte van de zomer moet u dulden, en geen enkel schepsel kunt u ondanks al uw willen een andere vorm en aard geven. Uit het lam zult u in der eeuwigheid geen leeuwen uit de leeuw in der eeuwigheid geen lam fokken; en weet u, dat is alweer Gods vaste orde, waarbinnen u wel een grote vrijheid van handelen gegeven is, ofschoon u de grenzen van de eigenlijke orde van God geen haarbreedte kunt verzetten.

[8] Maar hier bij u is Degene, Die deze orde eeuwig gevestigd heeft en als enige in staat is om haar weer op te heffen, als Hij dat wil. Zoals u nu binnen deze vaste orde Gods, die in eerste instantie de basis is van uw bestaan en het bestaan van alles wat u omringt, toch vrij bent te denken, te willen en te handelen, zo is de Heer nog vrijer en kan doen wat Hij wil.

[9] Daarom zeggen wij u nog eens: Erger u niet als de Heer Zich in uw bijzijn als mens gedraagt, want die vorm is uit Hem Zelf voortge­komen."

 

39 Engelenwoorden in het hart

 

[I] Toen CYRENIUS deze verklaring van de beide engelen hoorde, overtuigde hem dat, en hij raadde er niet meer naar of Ik wel een hoger wezen zou zijn, maar hij zei nu bij zichzelf: " Ja, Hij is het!" Daarop ging hij heel eerbiedig naar Mij toe en zei: "Heer, nu is mij alles duidelijk! U bent het!

[2] Mijn hart heeft mij dat reeds lang gezegd, maar dan zag ik steeds maar weer Uw menselijke gedaante en bewegingen, en dat bracht telkens mijn geloof aan het wankelen. Maar nu zijn al mijn verborgen twijfels uit mijn gemoed verdwenen, en nu kan gebeuren wat wil, mijn geloof zal vast als een rots blijven. O wat ben ik onvoorstelbaar gelukkig dat nu mijn lichamelijke oog Mijn Schepper ziet, Hij, die mij nu in leven houdt en eeuwig in leven houden kan en zal!"

[3] IK zeg: "Beste vriend, wat je nu hebt dat zul je voor eeuwig behouden! Maar houdt het voorlopig voor jezelf en voor een paar van je intiemste vrienden, want als je er openlijk over zou spreken, dan zou je Mijn zaak, en daardoor de mensen, meer schaden dan helpen! Denk er tevens aan dat je je niet ergert als je hier of daar het menselijke aan Mij ontdekt, want eer engelen of mensen waren, was Ik alle eeuwigheden reeds de eerste mens, en daarom heb Ik echt wel het recht om temidden van Mijn geschapen mensen ook mens te blijven!"

[4] CYRENIUS zegt: "Doe wat U wilt, U blijft toch eeuwig onveranderlijk Diegene, Die U nu zonder enige twijfel voor mij bent! Maar deze twee engelen zou ik graag tot aan mijn aardse levenseinde bij mij houden! Zij zijn zo bijzonder mooi, vriendelijk en wijs!"

[5] IK zeg: "Dat is niet mogelijk, want je zou hun zichtbare persoonlijke aanwezigheid niet verdragen en deze zou geen nut afwerpen voor je ziel. Maar onzichtbaar voor je aardse zintuigen zullen zij voortaan je bescher­mers blijven, zoals zij het vanaf je geboorte reeds waren. Je kunt nu echter, omdat ze gedurende deze dag hier zichtbaar aanwezig moeten zijn, nog geruime tijd in hun gezelschap zijn.

[6] Maar ook als je ze niet ziet, kun je met hen spreken en van alles aan hen vragen, en dan zullen ze hun antwoord in je hart kenbaar maken, wat je altijd in je hart zult horen als een duidelijk uitgesproken gedachte. En dat is beter dan het uiterlijke gesproken woord! Ik zeg je: Eén woord dat een engel in je eigen hart heeft gegeven, is voor je ziel heilzamer dan duizend woorden, die het oor van buitenaf heeft gehoord! Want wat je in het hart hoort is al van jou; wat je echter van buitenaf hoort, moet je je eerst nog eigen maken door het waarmaken van de gehoorde woorden.

[7] Want als je het woord in je hart hebt, terwijl je uitwendig toch nog zo nu en dan zondigt, doet je hart daaraan niet mee en dwingt je weldra tot het besef van de zonde en het berouw daarover, en daardoor ben je al geen zondaar meer. Als je echter het woord niet in het hart, maar slechts in het hoofd hebt, waar het door het oor is ingebracht, en je zondigt dan, dan zondigt het lege hart mee en dwingt je niet tot het besef van de zonde of het berouw daarover, en de zonde blijft in je, en je maakt je schuldig voor God en de mensen!

[8] Daarom, vriend, is het beter voor je om je geestelijke beschermers niet te zien zolang je in je lichaam moet blijven. Als je echter eens het lichaam verlaten zult, dan zul je ze als geest zonder meer eeuwig kunnen zien en aanraken -niet slechts deze twee, maar ontelbaar velen."

[9] CYRENIUS zegt: "Ik ben alweer voldaan, maar ik wil mij vandaag geheel en al op hoog geestelijk niveau met hen onderhouden!"

[10] IK zeg: "Maar hoe moet dat dan? Je hebt toch in Mijn naam gezworen de hardvochtige en roofzuchtige Farizeeën een scherpe berisping te zullen geven; dan zul je vanmiddag toch niet in het gezelschap van de beide engelen kunnen zijn!?"

[11] CYRENIUS zegt: "Ja waarachtig, dat zou ik bijna helemaal vergeten zijn! Ei, ei, dat komt me nu wel heel ongelegen! Wat moet ik daaraan doen?"

[12] IK zeg: "Wat zou je ervan zeggen als Ik je van je eed ontsloeg, als je er helemaal vanaf zou zien de Farizeeën de hen toegedachte berisping te geven, omdat zij aan jouw dreigement van gisteren toch al genoeg te verwerken hebben?"

[13] CYRENIUS zegt: "Heer, als U dat wilt, dan ontsla ik hen heel graag van de voorgenomen berisping en laat alles aan U en de oude Roban over, die hen over een paar dagen wel op het rechte pad zal brengen."

[14] IK zeg: "Oh, daar heb Ik allerminst wat op tegen! Want daarom heb Ik jouw plan met de Farizeeën al naar de middag verschoven, omdat Ik maar al te goed wist, dat je al gauw iets anders van plan zou zijn. - Maar omdat het vandaag zulk mooi weer is gaan we nu naar de zee en wat vissen vangen voor vanmiddag en vanavond. Laat degenen, die mee willen, opstaan!"

 

40 Schepper en schepsel

 

[1] PETRUS EN NATHANAËL vragen: "Maar Heer, wij hebben geen vistuig bij ons, hoe moet dat dan? Zullen we vast vooruitgaan en bij de vissers aan het meer vistuig lenen?"

[2] IK zeg: "Dat is niet nodig, maar wat je wel nodig hebt, dat is je geheugen, dat ieder ogenblik schijnt te vergeten, dat Ik de Heer ben aan Wie niets onmogelijk is! Blijf daarom bij het gezelschap en geef tijdens het vissen uitleg aan de oude Josa en zijn familie, over de kracht en de macht van God, die ook in de mens is!" - Na deze woorden van Mij trekken beiden zich terug en denken erover na hoe ze zo blind konden zijn, om met zo'n wereldse vraag bij Mij aan te komen. Zelfs Josa zegt tegen hen, dat hij nauwelijks kon begrijpen, hoe ze dat aan Mij hebben kunnen vragen!

[3] NATHANAËL zegt: "Vriend, wij zijn net als jij nog mensen, en als zodanig nog te veel aan de wereldse verhoudingen gewend, om te voorkomen dat we zo nu en dan nog zoiets oerdoms doen; maar in het vervolg zullen we er heel speciaal op letten! Van onze jeugd af aan waren we immers vissers en als wij iets over vissen horen, vallen we gemakkelijk weer wat in onze oude beslommeringen terug, en vergeten daarbij het geestelijke. Maar nu is het weer in orde." 

[4] Ook Sarah komt bij Mij en vraagt Mij of ze mee zou mogen.

[5] IK zeg: "Vanzelfsprekend; Ik organiseer dit juist voor jou! Jij bent toch nog steeds Mijn beminde! Waarom kwam je dan vandaag bij het morgenmaal niet naast Mij zitten?"

[6] SARAH zegt, terwijl haar stem van liefde erg trilt: "Heer, ik dorst het niet; denk U eens in, - de drie hoogste Romeinse bestuurders in Uw gezelschap, en dan ik als arm meisje! Waar zou ik de moed vandaan hebben moeten halen?"

[7] IK zeg: "Mijn liefje toch, Ik heb maar al te goed aan je gemerkt dat je veelliever bij Mij dan waar ook zou zijn geweest! Oh, Mij ontgaat niets van wat er zich afspeelt in iemands hart, en daarom houd Ik ook zo bijzonder veel van je!

[8] Maar zeg Mij nu eens, allerliefste Sarah, hoe die twee jongemannen je bevallen? Zou je de ene of de andere niet liever willen hebben dan Mij? Want kijk eens, Ik ben uiterlijk toch niet zo mooi als die twee!"

[9] SARAH zegt: "Maar Heer, U die eeuwig mijn enige liefde bent, hoe kunt U nu zo iets vragen? Ik zou nog geen hele hemel vol met duizendmaal mooiere engelen willen hebben voor één haar van Uw hoofd, Iaat staan dan een van hen in plaats van U als geheel, die vol van liefde in mijn hart woont. Ook al zijn ze mooi, dan vraag ik toch: Wie gaf hen die schoonheid? Dat deed U! Maar hoe zou U hen die schoonheid hebben kunnen geven, als die niet eerst in U geweest zou zijn!?

[10] Ik zeg U: U bent voor mij alles in alles, en ik verlaat U nooit, ook al zou u mij daarvoor alle hemelen vol met de heerlijkste engelen geven!"

[11] IK zeg: "Zo is het goed, zo heb Ik het het liefst! Wie Mij liefheeft, moet Mij geheel en boven alles liefhebben, als hij wil dat Ik hem ook boven alles lief heb. Kijk, de beide engelen zijn zeker buitengewoon mooi; maar jij bent Mij nu ook liever dan talloze scharen van de zuiverste engelen, en blijf daarom nu maar onverbrekelijk bij Mij! Ik zeg je: Jij bent uit velen een echte bruid van Mij! -Begrijp je dat?"

[12] SARAH zegt: "Heer dat begrijp ik echt niet! Hoe kan ik nu Uw bruid zijn? Kan Ik voor U dan hetzelfde worden, wat mijn moeder voor mijn vader is? U bent de Heer van hemel en aarde, en ik ben slechts een van Uw schepselen; hoe zou de laagste zich met de allerhoogste kunnen verbinden?"

[13] IK zeg: "Wel, dat gaat heel goed, en wel eenvoudig daarom, omdat het door jou gedachte laagste ook voortgekomen is uit het allerhoogste -en dus ook bij het allerhoogste hoort.

[14] Ik ben een levensboom, en jij bent zijn vrucht. De vrucht lijkt uiterlijk kleiner en onstandvastiger dan de boom; maar in haar midden rust een door de vrucht gevoed en gerijpt zaad, en in het zaad liggen weer bomen van dezelfde soort, in staat om zelf dezelfde vruchten te dragen met ook weer levende zaden, terwijl zij zelf uit één zo'n zaadje voortgekomen zijn.

[15] Daaruit kun je dan ook heel eenvoudig concluderen dat het verschil tussen Schepper en schepsel in een bepaald opzicht niet zo bijzonder groot is als jij het je voorstelt; want het schepsel is geheel en al de wil van de Schepper, die beslist volkomen goed en waardig is. Als deze vrije wil, die van de Schepper is uitgegaan en Zijn beeld draagt, zelf in zijn vrije persoonlijke bestaan onderkent wat hij eigenlijk is, en daarnaar handelt, is hij aan zijn Schepper gelijk en in het klein volkomen gelijk aan wat de Schepper in het oneindig grote is. Onderkent de door de Schepper vrij gelaten deelwil echter niet wat hij is, dan houdt hij weliswaar niet op datgene te zijn wat hij is, maar hij kan de hoogste bestemming niet eerder bereiken, dan wanneer hij bij zichzelf ontdekt heeft wat hij eigenlijk is.

[16] Om voor zulke vrij gelaten wilsdeeltjes, die 'mensen' heten, het zichzelf herkennen te vergemakkelijken, heeft de Schepper door alle tijden heen openbaringen, wetten en leringen vanuit de hemelen aan de mensen gegeven, en is nu zelfs lichamelijk Zelf naar de aarde gekomen, om de mensen te helpen bij het werk der zelfherkenning, en hen voor de toekomst meer licht te geven, opdat het hen minder moeite zou kosten dan tot nog toe.

[17] Nu zul je wel begrijpen hoe Schepper en schepsel zich tot elkaar verhouden, en tevens ook met weinig moeite begrijpen hoe jij, omdat je geheel Mijns gelijke bent, heel goed Mijn bruid en Mijn vrouw kunt zijn, voor eeuwig verbonden door je grote liefde tot Mij! - Begrijp je nu wat Ik je heb uitgelegd?"

 

41 Het wezen van de ware liefde

 

[1] De zeer mooie en beminnelijke SARAH zegt: "Ja, nu is het me al wat duidelijker; maar dan hebben alle dochters van Eva hetzelfde recht op U als ik!?"

[2] IK zeg: "Natuurlijk, als zij zo zijn zoals jij nu bent; maar als ze niet zo zijn, dan kunnen zij wel dienstmaagden, of ook bruiden, maar niet echt vrouwen van Mij worden. David, de oervader van Mijn lichaam, had toch ook veel vrouwen, en was een man naar het hart van God; waarom zou Ik de vrijheid dan niet hebben om veel vrouwen te hebben, terwijl Ik toch meer ben dan David? En Ik zeg je er nog bij dat Ik in staat ben zoveel vrouwen gelukzalig te onderhouden als er zandkorrels in de zee zijn en grassprietjes op de aarde, en dat ieder van hen zo zal zijn verzorgd, dat ze nooit één wens zal kunnen hebben, die niet volkomen uitgevoerd zou worden. Als het nu zó is, kan het je dan hinderen als Ik velen het geluk wil geven, dat Ik jou in overvloed geef!"

[3] SARAH zegt: "U alleen bent de Heer en de onbegrensde liefde en wijsheid Zelf, en wat U doet is wijs gedaan; maar ik kan het toch niet helpen, dat ik zo zielsveel van U houd en U daarom ongedeeld zou willen bezitten! U moet dat van mijn kinderlijke hart maar door de vingers zien, want het is nog zo dom in de liefde!"

[4] IK zeg: "Dat is heel goed, zeg Ik je. Wie Mij niet net als jij heel jaloers liefueeft en Mij in zijn hart niet bijna zonder mededinging alleen wil bezitten, die bezit nog geen echte liefde tot Mij! Als hij die niet heeft, dan bezit hij ook niet de volheid des levens; want in de mens ben Ik het werkelijke leven door de liefde tot Mij in zijn ziel, en deze liefde is Mijn geest in iedere mens.

[5] Wie dus de liefde tot Mij opwekt, die wekt zijn door Mij aan hem gegeven geest, en omdat Ik Zelf deze geest ben en moet zijn, omdat er in eeuwigheid geen andere levensgeest buiten Mij bestaat, wekt hij daardoor dus Mij Zelf in hem en is daardoor in het eeuwige leven helemaal ingeboren en kan dan voortaan in der eeuwigheid nooit sterven en nooit vernietigd worden -ook niet door Mijn almacht, omdat hij een is met Mij. Ik kan Mij Zelf ook niet vernietigen omdat Mijn oneindige bestaan zich in der eeuwigheid nooit in het niet-bestaan kan veranderen. Denk daarom dus niet dat jouw liefde tot Mij dóm is, maar zij is juist zoals zij zijn moet! Volhard daarin, dan zul je eeuwig geen dood voelen of smaken!"

[6] Mijn uitleg aan Sarah maakte haar zo gelukkig, dat ze Mij uit al haar kracht omhelsde en zelfs heel aanhalig begon te liefkozen.

[7] Sarah's MOEDER berispte haar daarover en zei: "Maar lieve Sarah, dat past toch niet! Ga weg, je bent nu heus onbeleefd!"

[8] SARAH zegt: "Wat nu, passen of niet passen! Het past ook niet om te sterven en dan lekker dood te zijn; maar als dan de Heer komt en de doden opwekt en uit het graf trekt, wat ook zeker heel ongewoon is, hoe past dat dan voor de wereld? O moeder, de Heer in het openbaar boven alles liefhebben, dat past voor ieder mens het beste! - Niet waar , Heer Jezus, heb ik juist geoordeeld?!"

[9] IK zeg: "Heel juist en volkomen waar! Wie zich in de wereld schaamt om Mij openlijk boven alles lief te hebben, daarvoor schaam Ik Mij ook om hem ten aanschouwe van alle hemelen lief te hebben en hem op de jongste dag tot het eeuwige leven op te wekken!"

 

42 Aan de zee. De jongste dag

 

[1] Toen vroegen er VELEN, wanneer de 'jongste dag' zou komen.

[2] IK zei: "Als de oudere voorbij is, komt er na de oudere dag steeds een jongste; en omdat Ik niemand op een reeds voorbije dag kan opwekken, moet dat natuurlijk op een jongste dag gebeuren, omdat een voorbije oudere dag daarvoor onmogelijk meer te gebruiken is. Is iedere nieuwe dag die men beleeft niet een jongste dag? Of kan iemand soms nog een jongere beleven, dan degene waarop hij leeft? Zie eens, wij leven allemaal vandaag toch zeker op een zo jong mogelijke dag! Want die van gisteren kan geen jongste meer zijn, en die van morgen is er nog lang niet. Daaruit is toch hopelijk voor iedereen duidelijk dat er tenslotte voor iedere mens net zoveel jongste dagen zijn en moeten zijn als het aantal dat hij beleefd heeft! Ik zeg u dat u allen op de jongste dag zult sterven en ook onmogelijk anders dan op een jongste dag uit de dood naar het leven zult opgewekt worden; en als een mens of alle mensen hem moeten doorstaan, dan zal dat ook onmogelijk op een oude voorbije dag gebeuren, maar op de een of andere toekomstige, dus duidelijk jongste dag plaatsvinden! Welke daarvoor bestemd wordt, is noch door Mij, noch door de een of andere hemelse geest vooruit bepaald; want daarvoor is iedere komende dag volkomen geschikt en zeer bruikbaar. - Begrijpen jullie dat nu?"

[3] De VRAGENDEN trekken zich een beetje verbouwereerd terug en zeggen: "Werkelijk, het onderwerp is zo helder als glas, en toch stelden we zo'n domme vraag!? Het ligt zo voor de hand! Als we vaak over de oude dagen spreken, dan moeten er ook jonge en jongste zijn! Dat was, was, was, was -toch erg dom van ons! Vanuit Zijn oneindige wijsheid moet er toch oneindig veel geduld opgebracht worden om ons te dulden!"

[4] SARAH zegt met een glimlachje: "Ja, de Heer heeft echt zeer veel geduld met ons allen! Maar wat een jongste dag is, en wanneer hij zal komen, dat heb ik in de wieg al geweten. Als iemand mij dat vroeg, zei ik altijd: 'Morgen zal de jongste dag komen!' Hebben jullie dat werkelijk niet geweten?"

[5] De VRAGERS zeggen: " Ja, ja, wij waren echt zo dom om het niet te weten, en hadden altijd een verschrikkelijke angst voor zo'n dag, die eens moest komen! Nu weten we echt wat het betekent; maar nu schamen wij ons ook behoorlijk, dat iets wat voor iedereen zo duidelijk zichtbaar was, ons kon ontgaan!"

[6] IK zeg: "Til er maar niet te zwaar aan; want dit is ook een steen, waarover in de toekomst nog vele duizendmaal duizenden zullen vallen, profeteren, schrijven en het blinde volk zullen prediken.

[7] Maar laten we nu eens zien hoe we het met de vissen zullen klaarspelen, want zoals jullie merken, staan we al op het strand, en vissersboten zijn hier genoeg voor ons gebruik aanwezig. Netten en ander voor het vissen nodig gerei ontbreekt ook niet, dus kunnen we beginnen. De beide jongemannen, waarmee Cyrenius nog zeer enthousiast in gesprek is, zullen ons ook goede diensten verlenen! Laten we dus maar meteen aan de slag gaan!"

 

43 Grote en kleine vissen

 

[1] Iedereen begon zich nu verbaasd af te vragen hoe wij zo ineens van Mijn huis hier aan de zee waren gekomen.

[2] Maar IK zei: "Hoe kunnen jullie je nu nog verbazen?! Hebben jullie dan niet reeds verscheidene malen hetzelfde bij Mij meegemaakt? Dat de oude Josa met zijn kinderen en kleinkinderen zich verbaast, is te begrijpen; maar bij jullie, mijn ervaren leerlingen, is het eigenlijk on­begrijpelijk dat jullie je nog kunnen verwonderen, want jullie zouden er toch helemaal van overtuigd moeten zijn, dat geen ding Mij onmogelijk is en kan zijn!

[3] Luister, Ik zei niet zonder reden 'onbegrijpelijk', want iedere verbazing over de een of andere door Mij gedane buitengewone handeling ontstaat door het een of andere kleine, nog ergens in de ziel verborgen ongeloof. De mens twijfelt vooraf aan de mogelijkheid van de een of andere buitengewone daad of gebeurtenis; als de daad echter ondanks zijn twijfel toch uitgevoerd wordt, dan staat de getuige die aan het gelukken ervan twijfelde, er verbluft bij, verbaast zich en vraagt: 'Hoe was dat mogelijk?' Maar wat zegt hij met die vraag? Ik zeg jullie, niets anders dan: 'Ik twijfelde aan de mogelijkheid dat het zou lukken, en toch is het gelukt! Dat is merkwaardig en vreemd!'

[4] Als een oningewijde zich zo verwondert, dan is dat wel te begrijpen; maar als geheel ingewijden zich nog verwonderen, dan geven zij daardoor aan, dat zij zelf ook nog overwegend tot diegenen behoren, die met recht 'oningewijden' worden genoemd! Jullie moeten daarom, vooral als er vreemden bij zijn, je niet zo verbazen als Ik de een of andere buitengewone daad volbreng, opdat de vreemden jullie ook niet voor medevreemden aanzien!"

[5] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, U weet toch dat wij U boven alles liefhebben en heel goed weten wie en wat U bent; maar ondanks dat kunnen wij her toch vaak niet nalaten ons over een nieuw wonder ook weer opnieuw te verbazen, omdat Uw duidelijkste wonderen meestal zo geheelonverwacht en onvoorbereid komen, dat men ondanks alle begrip en geloof er dan toch wat verbluft bij staat. - Kijk, de zon heeft men toch ook vaak genoeg op en onder zien gaan, maar waar is of waar leeft er een mens met een ook maar enigszins ontwikkeld gevoel, die niet bij iedere nieuwe heerlijke zonsopgang een soort verwondering in zich voelt opkomen?! Weet U, Heer, zo vergaat het ons nu ook! U bent echter oneindig veel meer dan talloze zonsopgangen, en wij hopen dat U het daarom een beetje door de vingers zult zien als wij iedere keer opnieuw met onze U boven alles liefhebbende harten zulke fouten maken waartoe U ons eigenlijk dwingt."

[6] IK zeg: "Nou, nou, het is alweer in orde, maar houd je in het vervolg terwille van de vreemden aan deze raad, opdat zij in jullie Mijn leerlingen herkennen! -Maar nu gaan wij vissen! Daarbij zullen er ook weer kleine wonderen gebeuren, maar jullie doen dan alsof dat geen wonderen zijn! De vreemden moeten ze zelf ontdekken en beoordelen of het geheel normale of buitengewone daden zijn!"

[7] Na deze noodzakelijke les klommen de leerlingen snel in de boten, spanden de netten en wierpen ze op vissersmanier in het water en deden de ene trek na de andere, maar de vangst was gering.

[8] Petrus merkte op, dat de tamelijk harde westenwind een ongunstige invloed had en de vissen naar de bodem dreef.

[9] Weer een ander zei, dat het voor de avond niet veel zou worden, want de zon scheen te fel aan de onbewolkte hemel, en omdat ze het helle licht niet verdroegen, verscholen de vissen zich in de diepte.

[10] Toen klommen ook de twee jongemannen in twee boten, spanden een groot net en gingen heel ver de zee op.

[11] Daarop zei ANDRÉAS, die ook een doorgewinterde visser was: " Als die niet op wonderbaarlijker wijze door hun gewestelijke macht vissen in hun net drijven, kunnen ze buiten in volle zee wel tien jaar lang vissen zonder ook maar één exemplaar aan land te brengen!"

[12] Maar de beide jongemannen halen het net met een ruk binnen, komen snel aan de oever en brengen dertig mooie exemplaren aan land.

[13] Daarop zegt ANDRÉAS: "Het is weliswaar geen wonder, maar toch wel een behoorlijke prestatie om uit volle zee dertig meervallen te vangen."

[14] Tenslotte klom ook Ik in een boot en de moedige Sarah in een andere. Wij spanden een vrij groot net en lieten het in het water zakken. Toen wij niet ver van de oever een kleine trek deden, was het net reeds gevuld met vijfhonderd zalmen en meervallen, zodat de beide jongemannen Sarah snel moesten helpen, anders had ze het net niet kunnen houden. De vissen werden meteen aan land en daar in de vele vaten gedaan, waarvan er hier voldoende bij de hand waren.

[15] De leerlingen deden nog een trek, en toen ze het net aan land trokken, vonden ze weer slechts een paar vissen in het net, en die waren nog klein ook.

[16] PETRUS zei: "Voor vandaag heb ik nu wel de laatste trek gedaan!

Zo'n trek loont in de verste verte de moeite niet om als oude ervaren visser in de boot te klimmen!" -Vervolgens wilde hij de kleine vissen weer in zee laten teruggooien.

[17] Maar IK zei tegen hem: "Houd wat je gevangen hebt, want de kleine vissen zijn vaak heel lekker en zij zijn Mij liever dan de grote, die vaak taai en slecht te verteren vlees hebben. Vestig je aandacht eens op dit symbolische verschijnsel!

[18] Als je als mensenvisser er op uit zult trekken, treur dan niet als er kleine visjes in het net van het evangelie terecht komen, want waarlijk, die zijn Mij liever dan de grote! Want alles, wat voor de wereld groot en waardevol is, is voor Mij in een bepaald opzicht een gruwel! -Maar laten we nu met vissen ophouden en weer naar huis gaan! Voor vandaag en morgen zijn wij verzorgd, op de na-sabbat zien we, als dat nodig mocht zijn, dan wel weer verder."

[19] Men haalde nu alle netten binnen en bracht nog een grote hoeveelheid van allerlei vissen aan land, deed ze in de vaten en vervoerde deze op karren en draagbaren naar de tamelijk grote visbun bij Mijn huis, die Jozef in zijn tijd zelf gemaakt had.

 

44 Borus en Sarah

 

{1] Toen wij na het vissen om ongeveer één uur 's middags naar huis kwamen, wachtte er weer een goed middagmaal op ons, dat Borus ditmaal had laten klaarmaken. Daarom was hij niet met ons meegegaan om te vissen. Hij had er bijzonder veel plezier in om voor een groot gezelschap een gastmaaltijd te verzorgen, en hij kookte erg graag met zijn koks en kokkinnen in de open lucht. Daarbij was hij ook net als Kisjonah rijk genoeg om dagelijks op zijn minst zes­ tot zevenduizend mensen te voeden en de beste wijn te laten drinken. Want ten eerste was hij de zoon van een buitengewoon rijke Griek uit Athene, die ook in Azië grote eigendommen en een aantal kleine eilanden bezat, in de tweede plaats was hij de enige erfgenaam van die grote en uitgestrekte bezittingen, en in de derde plaats was hij veruit de bekwaamste arts uit het gehele Joodse land, en verdiende, vooral bij de groten en rijken, met zijn kunde grote sommen goud en zilver. Daarentegen liet hij de arme zieken geheel voor niets alle mogelijke verzorging geven, en daarom werd hij door hen als de grootste weldoener van het land geprezen.

[2] Bij dit alles was hij ongehuwd, had vrouw noch kinderen, maar had er toch veel plezier in om arme jonge mannen aan jonge en gezonde meisjes te koppelen en hen met woorden en een voldoende bruidschat te zegenen. En zo was hij ook nu in zijn beste humeur omdat hij in het geheim dacht, dat Ik werkelijk met de beeldschone en tere Sarah zou trouwen.

[3] Toen wij allemaal welgemoed aan tafel zaten, en aten en dronken, kwam hij bij Mij en vroeg zachtjes of er soms toch iets van komen zou!?

[4] IK gaf hem ten antwoord: "Beste vriend en broeder! Ik ken jouw goede en edele hart door en door. Ik weet maar al te goed dat jouw ziel alleen maar dan uit haar voegen barst van vreugde als je anderen gelukkig gemaakt hebt. Aan jezelf heb je nauwelijks ooit gedacht, en omdat je tussen Mij en de mooie Sarah een werkelijk grote liefde ontdekt hebt en ook gehoord hebt hoe wij vanmorgen over bruid en vrouw gesproken hebben, ben je bij jezelf heimelijk tot de verheugende overtuiging gekomen, dat er tussen Mij en de zeer aantrekkelijke Sarah zeer binnenkort een echtelijke verbinding zal plaats vinden. Maar Ik zeg je: daarmee vergis je je een beetje! Want weet je, alle vrouwen die op aarde leven, geleefd hebben en nog zullen leven, zijn, als zij een rein leven leiden, min of meer Mijn bruiden en ook net zo goed Mijn vrouwen. Maar zo'n verbinding kan nog zo innig zijn, het verhindert hen nooit de vrouw van een goede man te worden, -en een noodzakelijkerwijs geheelovereenkomstige verhouding ontstond zojuist tussen Mij en de allerliefste Sarah. Maar ze kan daarbij heel goed jouw vrouw worden en toch geestelijk, zowel nu als eeuwig, waarlijk Mijn vrouw zijn!

[5] Daarom is nu Mijn mening: Omdat jij al zo veel rechtschapen mannen, ook al waren ze nog zo arm, aan lieve en brave vrouwen hebt geholpen, hetgeen de jonge, zoals altijd bij de jeugd, nog vurige mannen aanzagen voor het hoogste geluk, daarom wil Ik jou ook dit geluk schenken! Kijk, juist deze werkelijk hemels mooie Sarah zal jouw vrouw worden! Jij hebt Mij verdedigd na haar eerste opwekking, toen zij voor de tweede maal op het sterfbed lag, en Ik heb haar de tweede maal voor jou opgewekt en heb haar toen al voorbestemd als het jouw toekomende loon. Haar uiterlijk van nu zal zij in haar zeventigste levensjaar nog hebben; dit kind zal op deze aarde niet ouder worden! Kijk eens of de beide engelen waarmee Cyrenius nu spreekt zo mooi zijn als dit meisje! Zeg Mij eerlijk of je deze allerliefste Sarah al niet een paar keer heel betekenisvol hebt aangekeken, en of je hart daarbij helemaal niets heeft gemerkt!"

[6] BORUS zegt een beetje verlegen: "Heer, om dat voor U te verbergen zou helemaal onmogelijk zijn! Daarom zeg ik het liever zonder omwegen: Sarah is het enige wezen op aarde dat ik liever zelf zou bezitten, dan dat ik haar aan iemand anders zou gunnen! Ik ben weliswaar al aardig over de dertig en zij zal pas zestien lentes tellen, maar mijn hart schijnt in dat opzicht nauwelijks haar aanvallige leeftijd bereikt te hebben. Als zij mogelijkerwijs toch mijn vrouw zou worden, dan zou ik haar oneindig meer liefhebben dan mijn eigen leven!"

[7] SARAH had heimelijk heel opmerkzaam meegeluisterd, en toen Ik haar aanzag en vroeg hoe haar dit gesprek tussen Mij en de fors gebouwde Borus bevallen was, sloeg zij een beetje blozend de ogen neer en zei na een poosje: "U moet toch ook alles merken! Ik heb de vriendelijke Borus toch slechts één enkele keer heel vluchtig aangekeken omdat hij zo'n aardige en behulpzame man is!"

[8] IK zeg een beetje schertsend: "Maar in je hart heb je hem, als Ik Mij niet vergis, al meerdere keren aangekeken!?"

[9] SARAH zegt, terwijl ze haar gezicht nog meer verbergt: "Maar Heer, U begint me het nu toch wel wat lastig te maken! Dat U nu toch ook alles moet weten!?"

[10] IK zeg: "Sarah, als het er dus werkelijk op aan zou komen en hij je heel gemeend om je mooie hand zou vragen, zou jij hem die dan weigeren?"

[11] SARAH zegt, aangenaam verrast door die vraag: "Als ik dat niet zou doen hoe zou ik dan Uw vrouw kunnen worden? Ik kan toch alleen U maar liefhebben, hoewel ik ook openlijk aan U moet bekennen dat ik de beste Borus zeer hoogacht en waardeer; want na U schijnt hij mij wel de beste mens te zijn in het gehele Joodse land, hoewel hij een geboren Griek is en pas kort geleden alleen door zijn opleiding, maar niet door de besnijdenis, Jood is geworden."

[12] IK zeg: "Nu ja, dat komt wel in orde! Denk er maar even over na en kijk eens naar Lydia, die tegenover ons zit, die ook nog steeds geestelijk Mijn vrouw is, maar lichamelijk toch de vrouw is van de rechtschapen Faustus! Maar dat stoort onze verhouding niet in het minst, want jij blijft zoals altijd Mijn bruid en Mijn hemelse vrouw. "

[13] Na een poosje zegt SARAH: "Ook al zou ik mijn hand aan Borus Willen geven, dan weet ik toch niet wat mijn aardse ouders daarvan zeggen! Die zou ik dan ook om toestemming moeten vragen! Ik zou weliswaar Borus alleen daarom al aardig vinden omdat U dat graag zou zien, maar aan vader en moeder moet dat toch ook gevraagd worden!"

[14] IK zeg: "Nu ja, kijk, daar is het al aan gevraagd en die zijn het geheel met Mij eens; maar natuurlijk dwing Ik je niet. Je bent er helemaal vrij in!"

[15] SARAH zegt, steeds verlegener wordend: "Heer, -ja, dat weet ik wel, -maar -ik, -ja, ja, ik -wil echter -echter -toch niet!"

[16] IK zeg: "Wat wil je niet?"

[ 17] SARAH zegt: "He, hé, U brengt me nu toch wel in grote verlegenheid! Ach, had ik Borus, die toch heel lief is, maar niet aangekeken!"

[18] IK vraag: "Ja, maar nu heb je Mij nog niet gezegd, wat je eigenlijk niet wilde! Dus, vooruit, liefste Sarah, zeg dapper watje nu zo heel precies niet zou willen!"

[19] SARAH zegt: "Maar Heer, waarom vraagt U me dat nog!? U weet toch zonder meer wat ik niet zou willen! Vraagt U maar, dan zal ik door met mijn hoofd te knikken wel aangeven, wat ik niet zou willen!"

[20] IK zeg: "Nu dan, omdat jij het wilt, daarom zal Ik je laten raden wat Ik denk dat jij niet zou willen. Luister dan: Jij zou beslist niet willen dat de goede Borus misschien van verdriet ziek zou worden als je hem jouw mooie hand niet zou geven!?"

[21] SARAH staat op en klopt met haar hand op Mijn schouder en zegt voor de schijn lichtjes geërgerd: "Ehhh - heet dat er naar laten raden, als men meteen met -daar zou ik me bijna versproken hebben!"

[22] IK zeg: "Nu, -laat nu de waarheid maar horen!"

[23] SARAH zegt: "Nou ja, U zegt nu zelf al 'de waarheid'; maar het is ook waar dat dat geen 'raden' heet, als men meteen met de waarheid voor de dag komt!"

[24] IK zeg: "Zie je wel, Ik wist wel dat je voor Mijn beste vriend Borus meer voelt dan je ons wilde laten merken! Maar dat is wel goed zo! Het meisje moet tot op het laatste moment maar zeer weinig laten merken dat zij in haar hart een man op een speciale manier genegen is, pas als het serieus wordt, moet zij de man die haar tot vrouw wil nemen, een kijkje in haar hart geven, -anders verleidt zij hem op een onjuist moment, en als er zich dan mogelijkerwijs hindernissen voordoen, maakt zij zijn hart treurig en zijn gemoed onrustig! En dat is allemaal erg kwalijk."

[25] SARAH zegt: "Maar Heer, dat heb ik allemaal toch niet gedaan!?"

[26] IK zeg: "Nee, nee, liefste Sarah; daarom heb Ik jou toch als voorbeeld aangeprezen! - Maar nu kun je Borus wel stukje bij beetje vertellen wat er zoal in je hart leeft!"

[27] SARAH zegt: " Ach  -nu zeg ik het hem nog niet; als hij mijn man is dan is er nog tijd genoeg voor!"

[28] IK zeg: " Als hij nu bijvoorbeeld wat Mij betreft al jouw man zou zijn, wat dan?"

[29] SARAH zegt, heimelijk blij verrast: "Nu ja, wat dan? -Nu ja, dan -- dan -- nu ja, - dan -zou ik hem natuurlijk mijn hart helemaal openbaren!"

[30] IK zeg tegen Borus: "Kijk eens, hoe onbeschrijfelijk lief ze is! Neem haar, houd oprecht van haar en zorg voor haar als voor een heel tere bloem; want Ik geef haar aan jou uit de hemelen als welverdiend loon. Ga naar haar ouders om je te laten zegenen en kom dan bij Mij opdat ook Ik jullie nogmaals zegene!"

[31] Borus dankt Mij, terwijl hij van pure vreugde nauwelijks iets kan zeggen, en SARAH verheft zich heel zedig van haar zitplaats en zegt met een vrolijk opgewonden stem: "Heer, alleen omdat U het zo wilt, doe ik het graag; toch zou ik, als het Uw wil zou zijn, mijn hart bestreden hebben, - maar nu dank ook ik U voor de beste man van het gehele Joodse land!"

[32] Na deze woorden gaan beiden naar het ouderpaar en vragen het om de zegen, en als zij deze met alle vreugde krijgen, komen zij weer naar Mij terug, en Ik zegen ook meteen hun huwelijk in als een echt ook voor de hemel geldig huwelijk, waarvoor beiden Mij met ontroerde harten hartelijk danken.

[33] Zo is hier een heel onverwacht huwelijk gesloten, dat wel een van de gelukkigste op de gehele aarde genoemd mag worden. En daaruit blijkt, dat iemand datgene wat hij Mij geheel offert, nooit verliest, maar gevuld met de grootste zegen terugkrijgt op een moment waarop hij het wel het minst verwacht. Borus was erg verliefd op Sarah en zou, als men dat van hem geëist had, alle schatten der wereld voor haar hebben gegeven; want haar wonderbaarlijke schoonheid, vooral na de tweede opwekking, was voor Borus iets wat hij niet kon beschrijven, -en toch offerde hij haar volkomen aan Mij op, en wilde hij met alles wat hem ten dienste stond, Mijn vermeende bruiloftsdag vieren. Zo voelde Sarah ook veel voor Borus, maar offerde hem ook geheel aan Mij op en wilde beslist alleen Mij toebehoren. Maar toen draaide Ik het blaadje opeens om en gaf de beiden, wat ze Mij echt van ganser harte hadden gegeven. -Wie zo doet als deze beiden, die doe Ik ook dat wat Ik hen deed!

[34] Dit is een lering voor ieder, die dit horen of zelf lezen zal, want op deze wijze kan men alles van Mij verlangen. Wie alles aan Mij offert, die offer Ik ook alles; wie echter gul offert, maar daarbij toch nog veel voor zichzelf behoudt, die ontvangt slechts dat terug, wat hij geofferd heeft. - En nu weer verder!

 

45 Engelenliefde

 

[1] Na deze heerlijke gebeurtenis kwam CYRENIUS weer naar Mij toe en zei: "Heer, ik heb veel dingen met de beide engelen besproken, maar uit alles wat zij tegen mij zeiden leerde ik niets meer, dan wat ik al door Uw goedheid en genade wist. Het heeft dus niets nieuws gebracht! Maar wat mij in ieder geval zeer verwonderd heeft, is, dat de twee onbeschrijflijk mooie jongemannen in zekere zin alles zo onbewogen aanzien! Wat zij leggen getuigt van diepe wijsheid, en de klank van hun stem is mooier ~ de verrukkelijkste harmonie van de eoluslier. Hun gelaatstrekken zijn steeds als het zuiverste morgenrood, hun adem geurt naar rozen, jasmijn en amber, hun haren lijken net zuiver goud en hun albastwitte handen zijn zo rond en vertonen zo'n buitengewoon tere symmetrie, dat ik daarvoor op aarde werkelijk niets vergelijkbaars kan vinden. Hun borst is volkomen gelijk aan die van een ontluikende maagd, zoals ik er slechts eenmaal een gezien heb in een streek aan de Pontus, en hun voeten zijn al even mooi en hebben heerlijk weelderige verhoudingen; kortom, -men zou uit pure liefde tot deze beide wezens razend worden! Maar bij al deze glorieuze, onbeschrijflijk voortreffelijke eigenschappen, die slechts liefde en duizendvoudig meer liefde uitstralen, waarmee zij zelfs de hardste steen zo week als was zouden kunnen maken, zijn ze toch zo koud en ongeïnteresseerd als een marmeren beeld in hartje winter! En dat maakt mij ook bijna zo koud als zij zijn.

[2] Zij hebben beslist niets afstotends, niet in hun woorden en niet in hun gebaren, maar niets treft hen en niets brengt hen uit hun stoïcijnse onbewogenheid ten opzichte van alles wat bestaat en gebeurt. Zij spreken weliswaar heel wijs over U, maar wat zij zeggen lijkt mij op het voorlezen van een brief in een taal die men niet begrijpt.

[3] Zeg mij toch, hoe dat nu bij de twee puur hemelse wezens mogelijk is! Is dat gebruikelijk bij de zuivere geesten in Uw hemelen?"

[4] IK zeg: "Dat zeker niet! Maar deze beiden gedragen zich hier alleen maar daarom zo, omdat zij zich zo moeten gedragen. Hun wil is echter volkomen vrij en hun hart gloeit zo van liefde dat deze je in een oogwenk zou verteren als de beiden hun liefde ten opzichte van jou de vrije teugel zouden laten!

[5] De aardse mens kan wel de grootste wijsheid van de engelen verdragen, maar hun liefde kan hij alleen maar dan verdragen als hij in zijn hart op één hoogte staat met hun liefde.

[6] Dat dit zo is kun je al op eenvoudige wijze constateren bij de heel natuurlijke samenhang tussen het aardse vuur en het licht daarvan. Het licht dat de vlam afgeeft kun je wel verdragen, maar kun je daarom ook de vlam zelf, die het licht afstraalt, verdragen?

[7] De zon geeft aan de wereld beslist het sterkste licht, en toch kun jij het nog heel prettig verdragen! Als met de toename van het licht ook de warmte toeneemt kun je het licht natuurlijk wel moeilijker verdragen. Maar zou je ook zoals een engel, met je lichaam in de jouw begrip te boven gaande, van licht gloeiende, zonnelucht kunnen bestaan? Ik zeg je: Deze zonnelucht zou de aarde met alles daarop in een oogwenk vernietigen, zoals een druppel water die op witgloeiend metaal valt!

[8] Wie in dat licht en dat vuur bestaan wil, moet zelf eerst uit zulk vuur en licht bestaan! Wel, daarom moeten de beide engelen hun liefde voor jou onder controle houden, omdat hun te sterke liefde je zou vernietigen! -Begrijp je dat?"

[9] CYRENIUS zegt: "Ik begrijp het haast, maar nog niet helemaal ­zoals zoveel andere zaken! Want hoe een te sterke liefde mij zou kunnen doden, is mij nog niet zo erg duidelijk!"

[10] IK zeg: "Goed, laten we je dat dan zo duidelijk maken als mogelijk is dus luister: Jij hebt ook een zoon en een zeer lieve dochter. Van deze twee kinderen houd je ongelofelijk veel, het is zelfs zo, dat je hart van pure liefde nauwelijks beoordelen kan hoe sterk het de beide kinderen liefheeft, omdat de kinderen van hun kant ook ongelofelijk veel van jou houden. Maar stel je nu eens voor dat de beide kinderen gestorven zouden zijn, en vraag je eens af of jouw hart het verdriet over zo'n verlies wel zou kunnen verdragen! Kijk, je krijgt gewoonweg nu al klamme handen, nu Ik alleen maar de mogelijkheid aanduid! Hoe zou het je vergaan als het werkelijk zo was? Ik zeg je, omdat Ik je hart ken, dat je dat verdriet geen drie uur lang uit zou houden, het zou je zeker doden!

[11] Wel, hoe verhoudt de liefde en vriendelijkheid van jouw kinderen zich nu ten opzichte van de liefde en buitengewone vriendelijkheid van deze twee hemelboden!? Als deze beiden je ook maar éven met een liefhebbende blik aan zouden zien en je slechts één vinger zouden geven om te strelen, dan zou de liefde in je eigen hart zich tot zo'n hoogte verheffen, dat je die niet langer dan een paar ogenblikken zou kunnen verdragen. En zouden de engelen je dan ook maar schijnbaar alleen laten, dan zou je hart door zo'n droefheid worden overweldigd, dat je sterven zou!

[12] Want weet, dat hoe mooi Mijn beide lievelingsengelen nu ook zijn, die schoonheid niets is vergeleken bij de schoonheid die zij krijgen, als hun wezen door Mijn liefde in hun harten geheel wordt vervuld! Ik zeg je: dan raakt alles wat de wereld aan schoons en liefs te bieden heeft eindeloos ver op de achtergrond! -Ik geloof nu dat je Mij wel begrepen zult hebben!?"

 

46 Opdracht aan Borus en Sarah

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, mijn Heer en onmiskenbaar mijn God, nu begrijp ik ook dat; hun schijnbare koude is toch zuivere liefde!

[2] Ik herinner mij opeens de mythe van een jonkvrouw, die door een wonderlijk samenspel der natuurkrachten onvoorstelbaar mooi en aan­trekkelijk was. Dat bemerkten jongelingen, mannen en grijsaards en die geraakten al gauw in een grote strijd verwikkeld, waardoor beslist moest worden wiens vrouw zij zou worden. Maar de vechtende schare werd iedere dag groter tot verderf van de vele strijdenden. Toen men eindelijk Inzag dat men met dat gevecht op leven en dood nooit het doel zou kunnen bereiken, kwamen de strijdenden onderling tot een overeenkomst en zeiden: 'Dit wezen hoort niet op deze aarde thuis, maar in de hoge hemelen, want het is een godin! Daarom moet offervaardigheid hier de doorslag geven! Aan wie van de vele offerenden zij haar mooie hand zal geven, die zal haar dan verder ongestoord bezitten!' Na dit besluit bracht men van alle kanten onmetelijke schatten als offer en men vereerde naar als godheid. Tenslotte ging de verering van deze schoonheid zo ver dat men de verering en aanbidding van de goden helemaal verwaarloosde. Toen werden de goden toornig en maakten de schone jonkvrouw nog aantrekkelijker, maar maakten tevens haar adem giftig, zodat ieder die ook maar in de verte met haar adem in aanraking kwam bewusteloos op de grond viel en zo urenlang verdoofd bleef liggen. Bovendien zetten zij een giftige naald in de tong van de jonkvrouw, waarmee zij naar willekeur iedereen kon doden, die tegen haar zin bij haar mond kwam.

[3] Toen er echter een bijzonder schone jongeling kwam, begon het hart van de jonkvrouw opeens sneller te kloppen. Ze was er zeker van dat de jongeling haar vurig beminde, maar op welke manier zou zij hem nu kunnen beminnen? Keerde ze hem haar gelaat toe, dan zou haar lieveling verdoofd op de grond vallen; kuste ze hem, dan zou hij sterven. Daarom wendde zij uit liefde haar gezicht af van de jongeling en deed koel tegen hem, opdat hij haar mond niet zou naderen. Om te voorkomen dat haar lieveling zou sterven, moest ze hem schijnbaar met de grootst mogelijke kilte liefhebben.

[4] En geheel identiek aan deze mythe houden deze beide jongemannen ook op een schijnbaar zeer kille manier van de mensen van deze armzalige aarde, omdat ze maar al te goed weten dat de mensen de liefdegloed van hun hemelse harten niet zouden verdragen!"

[5] IK zeg: " Ja, ja, zo is het, alleen is natuurlijk hun adem niet giftig, en hun tong heeft geen dodelijke stekel; maar hun adem maakt levend en hun tong zegent de aarde. "

[6] Toen kwam Borus met Sarah weer bij Mij terug en vroeg wat hij nu toch doen kon om zijn dankbaarheid te tonen voor de overvloedige genade, die hij nu op dit overgelukkige ogenblik had ondervonden!

[7] IK zeg: "Zeg eens, vriend en broeder, waar is dan de mens, die van zijn jeugd af Mij meer toegedaan was dan jij!? Als jongen gingen wij dagelijks met elkaar om, en jij deed voor Mij alles waarvan je maar aan Mijn ogen kon zien dat het Mij vreugde zou geven. Toen je ieder jaar met je ouders naar hun bezittingen in Griekenland ging en na een aantal weken weer terugkwam, was Ik steeds de eerste die je opzocht, en waarvoor je allerlei goede en vaak kostbare, mooie dingen als geschenk meebracht. En je ergerde je niet, toen Ik eens een Mij geschonken zilveren Diana tempel met een hamer stuksloeg en je verbood om ooit zoiets weer als geschenk mee te brengen!

[8] Toen Ik een jonge man werd en haast niemand zich met Mij bemoeide, was jij de enige die niet veranderde, en zoals je altijd was, zo ben je nog en zul je altijd blijven. Daarom heb Ik je hiermee niets anders dan een al gedurende vele jaren verschuldigde vriendschappelijke wederdienst bewezen. Maak er daarom niet te veelophef van! Je hebt ongetwijfeld de beminnelijkste jonge en ook mooie, maar tevens ook geestelijk meest ontwikkelde vrouw gekregen -en Sarah heeft aan jou de beste, trouwste en in ieder opzicht rijkste man met het meeste aanzien. Wat Mij betreft zullen jullie in alle opzichten door Mij gezegend zijn, en jij blijft de beste dokter, niet slechts van dit land, maar van de gehele wereld! En Ik geloof, dat jullie zo gelukkig zullen kunnen leven!?

[9] Vergeet vooral de echte armen niet, en Iaat je voor jouw, door geen mens te evenaren, geneeskunst, door geen arme burger en nog minder door een bediende betalen, hetzij met geld, diensten, graan of vee!

[10] Maar Iaat de rijken, makelaars en wisselaars, kooplui en grootgrond­bezitters naar recht en billijkheid voor jouw kunst betalen; want wie heeft en wil leven, moet zo nu en dan voor zijn leven maar wat over hebben! Dan zijn er nog armen genoeg, die je datgene kunt toestoppen, wat een gegoede rijke voor zijn leven over heeft.

[11] Een dokter zoals jij verkoopt het leven aan de mensen, en dat is vooral voor de wereldse mensen het grootste bezit. Daarom moeten zij het zich dan ook altijd alleen maar voor het dierbare geld en goed kunnen kopen en tevens erg blij zijn, dat er ergens op aarde een mens is, bij wie het leven te koop is.

[12] Want Ik zeg je: Het is waarlijk een grote en unieke kunst in deze wereld, die geen wereldling ooit kan Ieren: door het woord, door de wil en soms door het opleggen der handen alle ziekten, vanaf de ergste bezetenheid - alle soorten pest daarbij inbegrepen - tot een lichte verkoudheid in één ogenblik te genezen, en alle melaatsen te reinigen, de blinden ziende, de doven horend, de lammen lopend en de kreupelen recht te maken - en daarbij de armen nog het rijk van God te verkondigen! Vriend, ga heen in de gehele wereld en zoek of je er één vindt die net eender is als jij! Ik zeg je, buiten jou en Mij is er niet één!

[13] In Sichar heb Ik ook wel een dokter ingewijd, zodat hij belangrijke genezingen kan verrichten, maar hij kan zich niet geheel van zijn kruidensappen losmaken en staat daarom ver bij jou ten achter .

[14] Mijn leerlingen zullen jou ook volgen binnen een aantal jaren, maar niet allen die je hier ziet.

[15] Mijn allerliefste Sarah moet zich echter ook een kunst eigen maken, namelijk die van vroedvrouw; want voor God is het een zeer waardevolle dienst om de altijd met veel pijn barende vrouwen te helpen. En zo zijn jullie beiden zeker zodanig verzorgd, als nog nooit een koninklijk paar verzorgd was!

[16] Maar Ik geef je ook nog deze raad: Als een zieke bij je komt of als jij bij hem geroepen wordt, vraag hem dan steeds nadrukkelijk: 'Geloof je dat ik je in de naam van Jezus, de heiland uit de hemelen, kan helpen?' Antwoordt de zieke daarop serieus: ' Ja, ik geloof!', genees hem dan; twijfelt hij echter, genees hem dan niet voordat hij gelooft dat jij hem in Mijn naam kunt genezen! - Nu nog even een woord tot jou, Jaïrus!"

 

47 Voorstel aan Jaïrus

 

[1] JAÏRUS zegt: "Heer, spreek, ik zal naar U luisteren, en doen wat U zegt!" 

[2] IK zeg: "Heel goed. Door dat te doen zul je in het tijdelijke en in het eeuwige gelukkig zijn. Luister dus:

[3] Nu ben je een overste der Farizeeën en hun scholen in deze hele omgeving van Nazareth, Kapérnaum en Chorazin, van Kana in Galiléa en veel andere markten, dorpen en gehuchten. Je staat daarom in Galiléa in groot aanzien, en dat is niet veel minder dan dat van de hogepriester in Jeruzalem. Maar kijk, al jouw grote aanzien kon de dood van je dochter tweemaal niet tegenhouden, en haar nog minder opwekken uit de dood toen ze eenmaal gestorven was!

[4] Je ziet dat zo'n voornaam ambt vrijwel alleen maar geschikt is om vóór alles de hoogmoed van de hooggeplaatste nog meer te doen toenemen, en hem afhankelijk te maken van grotere luxe. Zijn prestaties en hulp­vaardigheid voor de mensen nemen daardoor echter steeds meer af, zodat hij zichzelf daarna hulpeloos of onmachtig om te helpen tegenover de hulpzoekenden op moet stellen; want wie iemand, die wat voor hulp dan ook nodig heeft, niet helpen kan of wil, is net zo hulpeloos als de hulpzoekende zelf.

[5] Daarom is een voornaam ambt, vooral dat van jou, heel onbelangrijk. Wat zou je er van zeggen als je het weer in handen van de hogepriester in Jeruzalem teruggaf en vervolgens bij je huidige schoonzoon introk, bij wie je beslist beter en met meer respect verzorgd zult zijn dan nu bij het stokblinde Jeruzalem? Je zou aan Borus, de Schriften, waarin je heel goed thuis bent, gaandeweg steeds duidelijker kunnen maken, wat voor hem zeer nuttig zou zijn; hij van zijn kant kan je als tegenprestatie veel uit de geneeskunde leren. Dit is geen opdracht van Mij, maar het is een geheel vrijblijvend voorstel! Als je deze raad van Mij op wilt volgen, dan zul je goed doen; wil je het echter niet, dan bega je daarom nog geen zonde."

[6] JAÏRUS zegt: "Heer, hiermee voorkwam U mijn geheimste wens! Het is niet nu pas, maar allang mijn wens geweest om mijn nare ambt neer te leggen; maar nu alles zich zo wonderbaarlijk ten gunste van mijn bestaan ontwikkeld heeft, zal ik morgen al een bode met een ontslagaanvrage naar Jeruzalem sturen, met het verzoek dit ambt aan een ander te verlenen! Liefhebbers voor dit soort ambten zijn er in Jeruzalem steeds genoeg. Zij moeten voor de verlening van zo'n ambt tienvoudig belasting betalen aan de tempel, en daarom zal dit verzoek de heren in de tempel zeker heel welkom zijn. Zij stellen zelfs degenen, die het een of andere hoge ambt bezitten, voor, om daarvan af te zien. Zodoende krijgt een nieuwe liefhebber dan de gelegenheid om de tempel nog een paar honderd ponden zilver en goud rijker te maken! Met de ambten wordt nu in Jeruzalem een heel winstgevende handel gedreven!"

[7] IK zeg: "Oh, Ik weet heel goed hoe het in Jeruzalem toegaat! Daar kijkt men alleen naar het gewicht van het zilver en het goud en de parels en edelstenen, maar nooit naar de menselijke geest. Als jij als een grotere profeet dan Mozes en Elia in de tempel zou komen en als zodanig zou gaan prediken, dan zou men je maar al te gauw de vervloekte stenen laten zien waarmee de meesten van de profeten gestenigd zijn; maar als je met tienduizend pond goud zou komen, dan zou men je de grootste eer bewijzen! Laat maar eens twee vette ossen de tempel indrijven, en je kunt ervan verzekerd zijn dat zij die veel liever hebben dan Mozes en Elia. -Maar houden we daar over op! De tijd is niet meer veraf, dat de tempeldienaars en geheel Jeruzalem hun verdiende loon zullen krijgen; want erg lang zal men deze gruwelen niet meer aanzien. - Nu over iets anders!

[8] Wat zijn nu de berichten over Johannes? Houdt Herodes hem nog gevangen.

[9] JAÏRUS zegt: "Ik heb er niets over gehoord dat hij eventueel weer in vrijheid gesteld zou zijn! Maar ik zal mij door de bode, die ik morgen voor die bepaalde zaak naar Jeruzalem zal sturen, daarover heel grondig laten informeren, als U dat prettig vindt, o Heer!"

[10] IK zeg: "Doe dat niet, want Herodes is een sluwe vos en jouw bode zou als Galileeër wel eens moeilijkheden kunnen krijgen. Ik zie echter toch al in de geest hoe het met Johannes ervoor staat. Overmorgen zullen wij treurige berichten ontvangen, die niemand zullen verheugen."

[11] Dan vragen Cyrenius en Cornelius Mij of Ik soms zou willen dat ook zij hun hoge ambten neer zouden leggen.

[12] IK zeg: "Oh, helemaal niet! Jullie ambten zijn van een geheel andere aard en bijzonder noodzakelijk en heel belangrijk! Oefen jullie gewichtige en hoge ambten echter steeds rechtvaardig en redelijk uit en beoordeel volgens de wet iedereen op gelijke wijze! Maar -zoals jullie van Mij reeds gehoord hebben -stel de liefde steeds boven de wet. Bedenk dat de zondaar iemand is, die volledig onbekend is met de vele wetten en daarom bij het minste of geringste, tegen de zeer uitgebreide staatswetten een vergrijp begaat. Bedenk dat het ook een mens is, die net als jullie bestemd is voor het eeuwige leven in het rijk van God! Als jullie steeds zó jullie wet zullen handhaven, dan zul je handelen als de engelen, die net eender Gods dienaren zijn, als dat jullie des keizers dienaren zijn."

[13] CYRENIUS zegt: "Dat willen wij en dat zullen wij doen! Maar nu hebben wij nog een heel belangrijke vraag, en die is: Wij zijn, zoals U maar al te goed bekend is, Romeinen en daarom, zoals men zegt, heidenen. Moeten wij voor de uiterlijke vorm blijven wat we zijn, namelijk heidenen, of moeten wij openlijk het heidendom afzweren en ons laten besnijden?"

[14] IK zeg: "Geen van beide! Want wie, zoals jullie, in het hart besneden is. door het geloof aan en de liefde tot God, heeft verder niets nodig; want dat is ruimschoots voldoende om het eeuwige leven te bereiken. Over een aantal jaren zullen Mijn met Gods geest vervulde leerlingen bij jullie komen en jullie dopen met de geest van God, en je zult daardoor alles krijgen wat je nodig hebt. - Nu weten jullie alles. De avond valt en wij zullen ons terwille van de Joden, omdat het vóórsabbat is, wat vroeger ter ruste begeven dan op andere dagen. Na het avondmaal zullen wij vandaag dan geen verdere dingen bespreken."

[15] Dan komen de twee engelen heel eerbiedig naar Mij toe en vragen Mij of zij die paar dagen nog zichtbaar hier in Mijn nabijheid zouden mogen blijven, want het was voor hen de hoogste zaligheid die ze ooit hadden beleefd.

[16] En IK antwoord luid: "Van oudsher zijn jullie volkomen vrij, doe dus wat Je goed dunkt, maar vergeet daarbij niet welk werk je te doen hebt! De middenzonnen hebben veel verzorging nodig, en je weet hoeveel er daarvan in de oneindige ruimte van God zijn!"

[17] De beide ENGELEN zeggen: "Heer, hiervoor is gezorgd en blijft in de toekomst gezorgd!"

[18] IK zeg: " Ja, ja, dat weet Ik, daarom mag je ook volgens je wens hier blijven, want de minste van deze mensen die hier bij Mij zijn, is meer dan talloze midden -, bij­ en planetaire zonnen! Maar de zonnen zijn terwille van de mensen gemaakt en moeten daarom ook steeds zeer zorgvuldig verzorgd worden!" - De engelen buigen heel gelukzalig en gaan weer naar Mijn leerlingen, waarmee zij verder praten en die zij over heel veel wereldse zaken zeer belangrijke inlichtingen geven.

[19] Borus gaat nu snel in huis en laat een goed en rijkelijk avondmaal toebereiden.

 

48 Jeruzalem, de 'Godsstad'

 

[1] Na het avondeten, dat ruim een uur duurde, vroeg CORNELIUS aan Cyrenius: "Verheven broeder, wat vind u ervan?! Zullen wij vandaag nog hier blijven of zullen wij soms -in verband met eventueel belangrijke zaken die op ons liggen te wachten -weggaan? Ik ben geheel uw dienaar en voeg mij naar uw woord."

[2] CYRENIUS zegt: "Eigenlijk moest ik al vanmorgen vroeg afreizen, omdat er beslist al dringende zaken op mij liggen te wachten. Maar zeg nu zelf: Wie kan, als hij weet wat hier is, daarvan afscheid nemen? Men zou toch moeilijk een vriendelijke keizer kunnen verlaten als hij zou zeggen: ‘Als je wilt blijven, blijf dan!' Maar wat is een keizer vergeleken bij wat hier is, waar de schepper van hemel en aarde onloochenbaar als mens bij Zijn mensen en Zijn engelen vertoeft?! Bovendien hebben Zijn engelen óók verlof gekregen om langer hier te blijven, en van hen kunnen wij nog veel leren en gewaar worden. Ah, nu ga ik zeker niet weg! Niet voor het hele Romeinse keizerrijk zou iemand mij nu van mijn plaats kunnen krijgen, ook gebeurde er ik weet niet wat! -Blijf jij in ieder geval ook! Ik geef je daar volledig toestemming voor; en mocht er iets gebeuren, dan zal de aarde vanwege die paar dagen nog lang niet vergaan! Bovendien geloof ik dat wij bij deze Heer veel beter verzorgd zijn dan bij Rome!? En zou er iets zeer dringends niet doorgaan, dan zijn er in de hand van de almachtige middelen genoeg om ook het dringendste ogenblikkelijk te verhelpen."

[3] CORNELIUS zegt: "Verheven broeder! Dit besluit voldoet mij bijzonder, en ik verlang er nog helemaal niet naar om deze plaats te verlaten! Ik stelde deze vraag alleen maar in verband met de politieke staatsrechtelijke orde. Maar in een bepaald opzicht zou het misschien toch goed zijn om onze mensen van de wacht, die wij bij ons hebben, vannacht heimelijk in de stad te laten spioneren om te ontdekken wat de mensen van onze aanwezigheid denken en wat ze er onder elkaar over zeggen!?"

[4] CYRENIUS zegt: " Als de Heer er niets op tegen heeft kunnen wij dat laten doen, maar ik denk dat wij in de eerste plaats aan de Heer en vervolgens ook aan de twee engelen een heel betrouwbare geheime politie hebben en dat het niet nodig zal zijn om zolang wij hier zijn een andere te gebruiken. Als we later weer gescheiden zijn van dit heilige gezelschap uit de hemelen, dan zullen wij ons jammer genoeg weer van geheime verkenners moeten bedienen om op de hoogte te blijven van de gezindheid van de mensen en dáár meteen voorzorgsmaatregelen moeten treffen, waar zich voor de staat ongunstige samenzweringen beginnen voor te doen. Maar zoals gezegd, als de Heer het goed vindt en Hij het wenst, ben ik direkt bereid het noodzakelijkste uit te vaardigen."

[5] IK zeg tegen Cyrenius:"Houd maar op, want voorlopig weet Ik zo al van alpha tot omega wat er nu in de stad voor en tegen ons gezegd wordt. Over het geheel genomen is het zeker niet gevaarlijk, want dit volk is voor bepaalde boosaardigheden veel te blind en te dom. Houd er dus maar over op! Vanuit Nazareth zal nooit een opstand beginnen, daar kunnen jullie van verzekerd zijn. Overigens is Mijn vriend Borus steeds de betrouwbaarste geheime politie; hem ontgaat letterlijk niets, -hetgeen in de niet zo grote stad niet zo moeilijk is. Bovendien zou Ik Mijn engelen kunnen opdragen om te spioneren, en dan zouden jullie in één ogenblik meer kunnen ontdekken dan wanneer jullie tien jaar lang 4e pienterste spionnen zouden gebruiken. Maar zoals gezegd, hier is zowel het ene als het andere niet nodig, -en daarom gaan wij helemaal onbezorgd slapen. Alleen Jaïrus zal nog een bode naar Jeruzalem sturen en hem het bericht moeten meegeven van de ambtsafstand. Morgen zullen wij geheel andere zaken te behandelen krijgen."

[6] JAÏRUS zegt heel treurig, omdat hij het gezelschap nu moet verlaten: 'Heer zou het dan niet mogelijk zijn om de oorkonde hier uit te vaardigen, en deze hiervandaan met een bode naar Jeruzalem te zenden? Het huis in Kapérnaum is toch al geheel mijn eigendom, met alles wat erin is landerijen, akkers en weiden mochten wij priesters niet bezitten, en dus bevindt zich mijn gehele bezit in mijn huis, dat U welbekend is. Voorlopig heb ik dus in Kapérnaum niets te doen en waarschijnlijk zal ik hierna , daar ook niets meer te doen krijgen; mijn huis met alles wat daarin is geef ik hierbij aan mijn brave schoonzoon. Met een machtiging van mij zal hij erheen gaan en alles met hulp van het staatsgerecht geheel in bezit nemen -als een rechtmatige erfgenaam na mijn dood, en ik en mijn vrouw zijn daarbij echt niet nodig. Wat de vrienden in Kapérnaum betreft, die zijn hier; die zich nog in Kapérnaum bevinden en menen dat ze mijn vrienden zijn, zijn echt geen afscheidsbezoek waard: Het zijn vrienden in je gezicht, maar in hun hart heeft deze vriendschap geen gewicht!

[7] IK zeg: "Nu blijf jij dan ook maar, en Ik zal in jouw plaats een van Mijn twee hier aanwezige boden naar Jeruzalem sturen; die zal met zo'n boodschap eerder klaar zijn dan wanneer jij zo'n bode naar Jeruzalem zou zenden. Maar vandaag niet meer, maar morgen op de sabbat!"

[8] JAÏRUS zegt: Op de sabbat zal het in de tempel wel het minst gelegen komen, want de hogepriester en opperpriester in de tempel zijn met niets zo streng als met het houden van de sabbat!"

[9] IK zeg: "Laat maar! Zij vinden het houden van de sabbat daarom zo belangrijk, omdat daar noodzakelijkerwijs vanaf geweken wordt en moet worden, omdat ieder mens toch vaak genoodzaakt is om op de sabbat iets te doen. Zo krijgen de Farizeeën juist de meeste kansen om de overtreders van de sabbatsrust heel grove strafboetes op te leggen.

[10] Breng hen op een sabbat maar goud en zilver zoveel als je wilt, dan zullen zij in de tempel de sabbat opheffen en vervolgens heel vergenoegd jouw goud en zilver aannemen. Daarom kun je over de sabbat voor wat betreft de tempel gerust zijn, Mijn bode zal het hem toevertrouwde karwei heel goed klaren!

[11] Denk je dan dat de Farizeeën het prettig zouden vinden als er niemand was, die door wat voor dringende noodzaak dan ook zo nu en dan de zogenaamde dag des Heren zou schenden? Oh, schei toch uit! Hoe meer schendingen van de sabbat vooral door de rijken begaan worden, des te meer lachen de tempelheren in hun vuistje!

[12] Daarom nog eens: Heb daar maar helemaal geen zorgen over! Mijn bode zal morgen, nog wel tijdens het offeren, dat op iedere sabbat plaats vindt, uitstekend ontvangen worden! Want hij zal met een zware gouden gift de tempel binnengaan en zogezegd door de Farizeeën met de vriendelijkste gezichten en wijd geopende armen worden ontvangen; bovendien wachten toch al tien aspiranten op een betrekking als overste, waarvoor zij grote sommen bieden. En daarom zal hen, maar ook de tempeldienaars, een vrijkomende plaats buitengewoon goed uitkomen.

[13] De sabbat in de tempel zal tijdens de bekende ceremonie meteen onderbroken worden en de veiling van de baan van overste te Kapérnaum zal direkt beginnen, en van de terugkerende bode zul je zelfs de naam van je opvolger vernemen.

[14] Kijk, zo gaat het tegenwoordig in het Godshuis te Jeruzalem, ook wel 'de Godsstad' genoemd, maar die nu op de keper beschouwd de stad van de satan is. Omdat alle zaken nu goed geregeld zijn, gaan wij thans slapen, want morgen zal het voor ons vroeg dag zijn!"

 

49 Verdeeldheid in de synagoge

 

[1] Nadat Ik dat gezegd heb gaat iedereen slapen, alleen Mijn broeders, moeder Maria en Borus zijn nog in de keuken bezig om voor de komende sabbat al het noodzakelijke voor te bereiden. Ook Sarah en Lydia helpen Maria en werken zeer ijverig in de keuken mee. Wanneer zij alles in orde hebben gaan ook zij slapen. Zoals gewoonlijk is Maria 's morgens weer het eerst op de been en wekt haar helpers allang voor zonsopgang, om alles, wat wij gedurende de dag nodig zullen hebben, volgens Joods gebruik nog vóór het begin van de sabbat op orde en gereed te hebben. Borus is ook druk bezig, en als wij uit bed stappen staan alle tafels voor het morgenmaal al klaar .

[2] Buiten worden ochtendpsalmen gezongen en op de vele tafels onder de vrije hemel wachten reeds goed toebereide vissen en brood en wijn op degenen die daarvan zullen genieten.

[3] Wij gaan dan ook aan de ochtendmaaltijd en Ik zend na de maaltijd de bode voor de bewuste aangelegenheid naar Jeruzalem. Jaïrus wacht in grote spanning op de terugkeer van de bode, die natuurlijk slechts zolang wegblijft als hij nodig heeft om op zuiver menselijke wijze met de tempelpriesters te onderhandelen. Daar de onderhandeling echter toch ongeveer twee uur had geduurd, kwam de bode ook pas na twee uur , tot grote vreugde van Jaïrus terug, en bracht Jaïrus behalve het bericht over het verheugde accepteren van zijn akte van afstand als overste, ook een lof­ en dankcertificaat voor zijn getrouw vervulde ambt. Tevens werd hem de naam van zijn opvolger meegedeeld met daarbij het verzoek deze in geval van nood met raad en daad terzijde te staan, als hij dat nodig zou hebben.

[4] JAÏRUS is nu zeer opgewekt en zegt tegen Mij: "Heer, ik dank U uit het diepst van mijn hart voor deze wonderbare redding uit een ambt, dat mij door zulke voor God weerzinwekkende dienstomstandigheden heel zeker in de handen van satan gebracht zou hebben!"

[5] IK zeg: "Wel, heb Ik je niet gezegd: Als er voordelige zaken te doen zijn voor de tempeldienaars, dan kan de sabbat zelfs tijdens de offerande op ieder uur van de dag gebroken worden! Daar kun je goed aan zien hoeveel de tempeldienaars om God en Zijn geboden geven!

[6] Maar nu zullen wij terwille van het volk toch weer de synagoge bezoeken en daar eens zien, wat de Farizeeën allemaal doen en leren; maar wij gaan helemaal achterin zitten, zodat de gewichtig doenerige Farizeeën en volksoudsten ons niet zo gauw zullen opmerken!"

[7] JAÏRUS zegt: "Maar ik ga niet naar binnen, want mij kent iedere knaap; als ik in de synagoge ben, moet ik vooraan bij de raad van oudsten plaats nemen, en dan zouden jullie daardoor verraden zijn!"

[8] IK zeg: "Maak je daar maar geen zorgen over! Want als Ik iets aanraad om te doen, dan kun je dat zonder enige zorg doen, en er zal je geen haar worden gekrenkt! Dus gaan we nu gezamenlijk op weg!" -Dan Vertrekken wij en bereiken spoedig de synagoge.

[9] Als wij er binnengaan blijkt deze zeer leeg te zijn en alleen de dienstdoende Farizeeën vullen de plaats van de raad van oudsten. Geleidelijk aan komen er wat oude Joden en nemen in hun banken plaats om daarin met alle liefde hun ochtenddutje te doen.

[10] Na afloop van de offerande en het doffe afraffelen van de wet, enige beroepsmatige psalmen en het hooglied van Salomo, beklimt een SPRE­KER het sprekersgestoelte en begint met een schorre stem de volgende toespraak: "Mijne geliefden in onze vaders Abraham, Isaäk en Jacob! Wij leven nu in een zeer benarde tijd -bijna gelijk aan die, toen Noach de ark bouwde en uiteindelijk op bevel van Jehova zich met zijn familie daarin opsloot! Wij staan nu op de heilige plaats waarvan Daniël geprofeteerd heeft, wij zien de door hem voorspelde gruwelen van de verwoesting aan -zoals de verbannen slaven van de heidense heks Megaera de kwellingen van hun broeders moesten aanzien en smartelijk moesten wachten tot men ook hen in kokend metaal zou leggen -en kunnen ons in geen enkele richting bewegen! Wij staan er zo verlaten bij als een reeds lang afgestorven boomstronk op een bergspits, als een schrijnend bewijs, dat er eens op die hoogte weelderige bossen stonden! Wat kan men daar echter aan doen? Dat is een levensvraag! Een diamanten kroon voor degene die in staat is om daarop een deugdelijk antwoord te vinden! Maar hij moet goed rekening houden met onze zwaar geboeide en door alle ketens der wereld gekluisterde plaats!

[11] Aan de ene kant zitten de Romeinen als de berg Sinaï bijna op onze nek, aan de andere kant de zoon van de timmerman, die opeens, als uit de hemel gevallen, van lummelachtige krullenjongen getransfor­meerd is in een profeet, zoals er sinds Abraham nog nooit een onder de Joden heeft geleefd. Alles loopt hem na, groot en klein en jong en oud! Als Jehova nu Zelf naar de aarde zou afdalen, dan is het maar de vraag of Hij grotere dingen zou doen of zou kunnen volbrengen! ledere ziekte geneest hij door alleen maar op een afstand iets te zeggen, de doden roept hij uit de graven en geeft hen een volkomen gezond leven terug! Ook beveelt hij de winden en de golven der zee en zij gehoorzamen hem als de slaven hun meester! Als hij spreekt, is alles doortrokken van de diepste goddelijke wijsheid en iedereen is in de ban van de macht van zijn woord en volgt hem van de ene stad naar de andere. Bovendien heeft hij de groten uit Rome helemaal aan zijn kant, die hem als hij dat nodig zou hebben met hun legioenen ten dienste staan. Maar wij staan juist aan de rand van de verschrikkelijkste afgrond, en kunnen ieder ogenblik verslonden worden, en hebben ook niet één sterfelijk wezen aan onze kant -behalve deze oude slapers in de synagoge! Dus vraag ik nogmaals: Wat moeten wij doen?

[12] wat hebben we nu aan Mozes en al de profeten, wat zelfs aan Jehova, die met Mozes en de profeten gesproken heeft, maar ons nu al meer dan een eeuw in het diepste moeras laat steken!? Of we nu al roepen tot men ons tot aan de sterren hoort, toch meldt zich geen Jehova, en hij laat ons erger in de schandelijkste narigheid zitten, dan een totaal lichtzinnige bruidegom zijn arme, tienmaal verleide en ongelukkig ge­maakte bruid! Daarbij hebben wij nog de eer om 'Gods volk' te heten, terwijl juist de zogenaamde goddeloze heidenen dát hoge aanzien hebben en in het bezit van al die macht en al die rijkdommem der aarde zijn, die Jehova aan Zijn David volgens de Schrift beloofd heeft, -wat echter nooit vervuld werd!

[13] Er staat met goddelijke hoofdletters: 'En jouw rijk zal in eeuwigheid niet ophouden!' Kijken we nu eens naar het eeuwige rijk van David! O schitterende leugen van een profeet die David vleide! Hoe vaak eindigde het rijk van David reeds! Hij zelf heeft al het genoegen gesmaakt om dat aan de zijde van zijn zoon te beleven, en zou de zoon niet door een eik gevangen zijn, dan zou de brave David nog tienduizend psalmen voor zijn lieve Jehova hebben kunnen zingen, maar dan had Absalom toch op de troon gezeten! -Laten wij echter het verleden rusten en het beloofde eeuwige rijk van David in deze tijd beschouwen! O prachtig rijk! Misschien bevindt de ziel van David zich in de keizers van Rome, wier rijk er in ieder geval nu veel beter uitziet om eeuwig voort te duren, dan het slakkenrijk van de grote man naar het hart van God! Broeders, is het voor jullie nog niet zonneklaar dat onze gehele oude leer een pure fabel is, alleen maar bestaande uit verzonnen namen uit de oertijd?! En wij zijn nog steeds de dwazen, en zijn eraan gehecht alsof er werkelijk het een of andere heil te verkrijgen zou zijn! Wat voor ezel of os in mensengedaante zal er nog een oude, gerafelde mantel aan zijn lichaam dulden, als hij voor de oude, tien nieuwe van de beste kwaliteit kan krijgen?!

[14] De geschiedenis en de persoonlijke ervaring leren ons zonneklaar dat er aan de gehele Mozaïsche leer en aan alle profeten niet meer echte betekenis zit dan aan een holle loze noot, - en toch blijven wij als verhongerd daaraan vasthouden, als aan iets zekers. En van pure, van oudsher ingewortelde, domheid gaan we nog geen stap opzij, ook al loopt het water ons bij al onze lichaamsopeningen naar binnen zoals de Jordaan in de Dode Zee!

[15] Sta daarom op, broeders, laten wij ons ook aansluiten bij de zoon van de timmerman, dan zijn wij geborgen! Want hij laat ons datgene zien, wat de ouden in hun fabeltjes over Jehova, die zij net zo min als wij ooit gezien hebben, verteld hebben! Ik geloof met deze voordracht nu de door mij opgestelde moeilijke vraag in één klap beantwoord te hebben; doe dit en dan zal het ons allemaal meteen fysiek en moreel beter gaan!

[16] Roban, onze oudste, is ons met een goed voorbeeld voorgegaan; laten wij doen als hij, dan kan het voor niemand van ons fout gaan! Misschien is juist deze, tot nog toe weinig de aandacht trekkende, timmerman Jezus, er heel geschikt voor om het ongelukkige, zogenaamd eeuwige, rijk van David tenminste voor een poosje weer te herstellen! Want met zijn onbegrijpelijke magische macht, waarmee zich geen macht ter wereld kan meten, is het pas mogelijk om de zeer bijgelovige Romeinen een zodanig respect in te boezemen, dat hun machtige legioenen daardoor .maar al te snel duizend voeten zouden kunnen krijgen om op de loop te gaan."

[17] Nu gaan de OUDSTEN, de schriftgeleerden, Farizeeën en levieten staan en zeggen: "Je begrijpt de Schrift slecht, als je zo'n ketterse toespraak kunt houden. Van een bepaald aards standpunt uit schijnt er weliswaar iets waars in te zitten, maar van hemels standpunt uit is zij een zwarte misdaad tegen de onloochenbare majesteit van God. Wij zijn daardoor verplicht om jou terwille van ons heil uit ons gezelschap te stoten en bij de heidenen te rangschikken!"

[18] De SPREKER zegt: "Denken jullie soms dat je mij daarmee straft? Oh, dan vergis je je geweldig! Als jullie dwazen willen blijven en verhongeren, doe dat dan maar en blijf in jullie oude nacht en duisternis! Oude domkoppen, geef mij eens een voorbeeld van een getuige van God, die een dode uit het graf teruggeroepen heeft zoals deze timmerman van ons!"

[19] De OUDSTEN zeggen: "Dat zal God op de jongste dag doen!"

[20] De SPREKER zegt: " Jullie God zal jullie op de jongste dag zien komen! Geen mens weet er ook maar iets van of God, zoals wij Hem uit de Schrift kennen, ooit een mens uit de dood in het leven teruggeroepen heeft! Omdat geen mens dat ooit heeft beleefd en aan het einde van zijn korte aardse leven alleen maar de zekere dood voor ogen had, werd hij erg bang en begon met een bedroefd gemoed angstig te vragen: 'Wat ben ik, en waar kom ik terecht als dit leven eindigt?' En omdat het aan zogenaamde Godsknechten, die wij de bespottelijk slechte eer hebben om te zijn, nooit heeft ontbroken, moesten die als troost voor de vele vragenden en ten bate van hun eigen belang toch iets uitdenken, dat de vele moeilijke vragenstellers wat rustiger zou maken. Zo ontstond dan de opwekking op de jongste dag, die de hemel waarschijnlijk nooit zal laten aanbreken. Wij denkende dwazen laten ons daarmee ook nog voor de gek houden, en zijn daardoor blind voor de ongelofelijke daden en gebeurtenissen, die voor onze ogen, neuzen en oren plaats vinden! Is het dan werkelijk zoiets groots voor een man, als hij zich als grijsaard nog steeds niet kan losmaken van de reeds geheel beschimmelde kin­dersprookjes?

[21] Wat willen jullie dan verder nog met de oude handel van de Joden, die het bij de tegenwoordige verlichting der volkeren geen halve eeuw meer kan uithouden? Zo gek zal ik in ieder geval niet zijn om het eind van deze blinde leer af te wachten, die slechts bestaat uit inhoudsloze geschiedkundige namen, of ook wel namen en sprookjesachtige fabels, die de bakers wel voor de vuist weg aan hun zuigelingen verteld zullen hebben, en waaruit de volgroeide zuigelingen dan een prachtige godsdienst in elkaar geflanst hebben, waarin geen systeem en geen vonk van de een of andere Griekse logica is te ontdekken!

[22] Als Jehova nog niet eens zo logisch kan spreken en leren als een armzalige Griekse filosoof, dan zou Hij beter eerst bij de Grieken les kunnen gaan nemen, vóór Hij Zijn volkeren, die zeker niet met z'n allen op hun achterhoofd gevallen zijn, waarheid, orde en wijsheid kan gaan leren!

[23] Maar het is in der eeuwigheid verre van mij om mij Jehova niet wijzer voor te stellen dan een door zijn kinderjuffrouw gevormde profeet, die bij al zijn domheid nog net genoeg gezond verstand over heeft om een zo duistere leer te bedenken, dat hij deze zelf volstrekt niet begrijpt en niet kan begrijpen, wat ook aan zijn bedoeling beantwoordt, omdat die leer dan door elk ander mens nog minder begrepen zal kunnen worden! -Zeg mij maar niets meer over jullie Jehova! Waarlijk, als eerlijk mens moet ik mij nu eerst recht gaan schamen dat ik ooit zo'n onmenselijk domme leer heb kunnen aanhangen!

[24] Gesteld echter dat er aan de leer van Mozes in het begin iets was geweest, dan is dat 'iets' nu zeker zo verdraaid door de laagste menselijke gemeenheden, dat wij daarvan nu wel niets anders meer bezitten dan de misschien wel heel verkeerd uitgesproken naam!

[25] Daarom wordt ik vandaag nog een leerling van timmerman Jezus! Hij is goed, en zal een eerlijk man zoals ik zeker niet afwijzen!"

 

50 Verdediging der oudsten

 

[I] De OUDSTEN zeggen, woedend en verbaasd over de spreker: "Godloochenaar! Godslasteraar! Weet je, dat je volgens Mozes nu door je godslasterlijke toespraak verdiend hebt om meteen in de synagoge gestenigd te worden? Hoe durf je het aan, om andere mensen in hun onwankelbare geloof te schokken en aan God en Mozes te laten twijfelen, omdat jij geen geloof hebt?

[2] Heb je dan werkelijk zo bedroefd weinig verstand, dat je niet kunt begrijpen dat geen enkel mens oud genoeg wordt om zelfstandig, zelfs door een ervaring van verscheidene duizenden jaren, wijs te worden en alleen maar op eigen ervaringen af te gaan? Daarom heeft God door Zijn geest de mensen schrifttekens geleerd, waarmee zij dat wat zij beleefd hebben en wat hun nakomelingen waarschijnlijk nooit meer zullen beleven, voor deze nakomelingen zouden opschrijven, opdat ook zij een heilzame kennis zouden krijgen van datgene wat zij zelf in hun tijd nauwelijks kunnen beleven, omdat iedere tijd iets anders brengt. Dit leert ons reeds duidelijk de ervaring tijdens de weinige dagen die wij op aarde te leven hebben, waarin geen jaar, geen maand, geen week en zelfs geen dag dezelfde gebeurtenissen bevat! Onderzoek de kronieken en wij geven je alles wat wij bezitten als je ons een tijd kunt aanwijzen waarin precies dat gebeurd is wat wij nu meemaken!

[3] Als er nu geen twijfel over bestaat dat op aarde alles er zo en niet anders voorstaat, wat wil jij dan met jouw lelijke en grove verdacht­makingen van de Schrift, die een heilige erfenis is van onze oervaderen aan ons, hun nakomelingen, en ons in duidelijke trekken leert, wat zij als vrome, op God vertrouwende mensen allemaal beleefd hebben, en Welke maatregelen genomen werden waardoor hun nakomelingen gemak­kelijker en ordelijker een God welgevallig leven zouden kunnen leiden dan zij het waarschijnlijk konden?!

[4] Geloof je dat wij echt zo dom zijn dat wij niet zouden kunnen beoordelen wat nu voor onze ogen gebeurt? Oh, dan vergis je je lelijk! Maar wij gebruiken de wijsheid van onze vaderen, die vroeger alles vele jaren nauwgezet beproefd hebben, vóór zij het aangenomen hebben zoals het was!

[5] Als onze voorouders net zo lichtgelovig waren geweest als jij, dan zouden ze de profeten niet gestenigd hebben! Wanneer ze echter zagen dat een echte profeet ook onder de dodende stenenregen geen haarbreed van zijn getuigenis afweek, dan kreeg zijn getuigenis natuurlijk een andere betekenis, en de vaderen namen haar dan als van God gezonden aan!

[6] Maar als onze vaderen nu zó kritisch te werk gingen bij het aanvaarden van een door een profeet opgestelde nieuwe verkondiging van de wil van God, is het dan niet erg onverstandig om aan te nemen dat onze leer van God niets anders zou zijn dan een geschriftje van de een of andere goedmoedige lichtzinnige klant uit de oertijd, die het leuk vond om alle latere generaties voor de gek te houden?!

[7] Jij hebt ons dwazen en domkoppen genoemd; maar is het niet een grote vraag of jij onder ons niet de allergrootste bent!? Want om zo liefdeloos over zijn broeders te oordelen, past een man uit de stam van Levi niet!

[8] Als je ons echter door je misplaatste toespraak alleen maar hebt willen testen of wij bij de buitengewone gebeurtenissen van deze tijd nog wel dat zijn, wat wij als echte Joden behoren te zijn, dan heb je daarvoor een slechte manier gekozen en eigenlijk zelf aan ons onthuld hoe het er in je hart uitziet.

[9] Want ieder mens verraadt zich het meest als hij al te ijverig is, en geeft over zichzelf een getuigenis hoe zijn gemoed er uit ziet; want dan laat hij zijn lievelingsideeën, neigingen en hartstochten volledig de vrije loop.

[10] Maar de nuchtere toehoorder denkt daar het zijne van en heeft daarbij het voordeel zijn vriend tot op de grond te leren kennen.

[11] Geloof je soms dat wij niet weten dat er in onze godsdienst, vooral in de toepassing daarvan, zich heel grote misbruiken genesteld hebben, die jammer genoeg Mozes en de profeten vaak nog sterker bedekken dan de dikste onweerswolken de zon? Maar de zuivere, onvervalste Schrift kan niet met zulke wolken bedekt worden, en een echte schriftgeleerde zal toch steeds weten wat de zuivere waarheid is.

[12] Wij allemaal zien net zo goed als jij, dat deze misbruiken op het laatst de zuivere leer van God bij de mensen zullen doden, zoals de kwade houtwormen een levende boom; maar dat gebeurt alleen maar bij mensen die op jou lijken. De leer op zichzelf blijft daarentegen rein en zal in alle tijden haar zuivere en standvastige aanhangers hebben.

[13] Heb je dan nog nooit een boom gezien op wiens takken zich, ten nadele van de waarde die de boom voor de mensen heeft, parasiterende planten genesteld hebben en hun voeding aan de boom onttrekken? Houdt de eigenlijke boom daarom echter op, te zijn, wat hij oorspronkelijk is?

[14] Wij mensen met ons domme verstand kunnen natuurlijk de reden van zulke degeneraties niet begrijpen, maar wel zien wij in, dat ze onmogelijk zouden kunnen ontstaan als de almachtige en wijze God dat niet wilde. Waarom moeten er anders wolven bestaan, die er alleen maar zijn om de vredige en geheelonschadelijke schaapskudden te verwoesten en zich te verzadigen met hun bloed en vlees? Waarom moeten de leeuw, de beer, de tijger, de hyena en andere verscheurende roofdieren er zijn, waarom naast de zachte duif de machtige vraatzuchtige adelaar? Kijk, dat zijn ondoorgrondelijke geheimen voor ons kortzichtige mensen, en wij kunnen ze niet oplossen!

[15] Een boer bebouwt zijn land, alles staat er gezegend bij, hij vergroot zijn voorraadschuren alom de nieuwe zegen te kunnen bevatten. Maar op een dag komt daar opeens geheelonverwacht een storm, - en de gehele zegen is vernietigd! Zou men dan niet terecht de vraag kunnen stellen: 'God, als U gewild heeft dat dit veld geen vruchten zou dragen voor de boer, omdat hij misschien een zondaar is, dan zou U toch macht genoeg gehad hebben om de zegen van het land in de kiem te smoren, waardoor de boer kosten en moeite bespaard gebleven waren!' Maar kijk, zoiets zien wij heel dikwijls gebeuren, en niemand is in staat om daar een verstandige reden voor aan te geven.

[16] Op gelijke wijze zien wij, hier wat meer daar wat minder, praktische afwijkingen zowel bij de zuivere leer van Mozes in de tempel, als bij alle aanhangers daarvan; wij zien de betreders van dwaalwegen, wij zien op de oude boom des levens een groot aantal parasieten. Maar wat moeten wij daarmee en wat kunnen wij daaraan doen? Wij hebben dat niet veroorzaakt en het zo gewild, maar wij hebben het zo aangetroffen en moeten het dulden al smaakt het ons nog zo bitter!

[17] Maar daarom is onze geest nog geen paal en perk gesteld om de parasieten als een deel van de levensboom te moeten aanvaarden. Voor ons blijft de oorspronkelijke echte boom toch bestaan en zijn parasieten nemen wij voor wat ze zijn; en tegen deze levenswijsheid kan geen God enig bezwaar hebben. God zou toch wel een dwaze God zijn als Hij tegen ieder van ons afzonderlijk zou zeggen: 'Ga heen en breek de tempel af, die helemaal vervuild is; want Ik, God, heb een groot onbehagen aan deze gruwelen!' Zou de zwakke enkeling dan niet tegen zijn God kunnen zeggen: 'Heer, kijk nu eens, wat voor onzinnigs verlangt U van mij, Uw armzalig, zwakke schepsel? Als mijn bestaan U hindert, kost het U slechts een gedachte en dan ben ik er niet meer, maar van mij het onmogelijke te verlangen is hetzelfde als een mug te bevelen om met baar eigen natuurlijke kracht een olifant op haar rug te nemen en weg te dragen!'

{18] Wij menen echter dat God veel te wijs is om niet in te zien, dat 8een mens tegen de sterke stroom op kan zwemmen!

{19} Zeg ons nu, of je het met ons eens bent, dat wij de volle waarheid gesproken hebben, dan zullen wij alles door de vingers zien, wat jij ons zo blind en dom voor de voeten hebt geworpen!"

 

51 De nagemaakte ark des verbonds

 

[I] De SPREKER, die tijdens deze ernstige, grondige les zijn stoïcijnse rust geen ogenblik verloren had, zegt: "Beste vrienden en broeders! Dat wat jullie mij nu voorgepreekt hebben, weet ik net zo goed als jullie, maar het doet mij nu voor het eerst gedurende mijn leven temidden van jullie genoegen, dat ik bij deze gelegenheid het geluk heb te ondervinden, dat jullie net als ik niet op je achterhoofd gevallen zijn! Wat jullie gezegd hebben is waar, maar mijn vraag is daardoor toch niet beantwoord.

[2] Het is waar, wat jullie gezegd hebben; dat zie ik zelf heel goed in, hoewel ik jullie met schijnbare tegenargumenten een por tussen de ribben heb willen geven, opdat je nu eindelijk eens dat zwijgen zou verbreken. En zie, het is mij gelukt om jullie voor het eerst, gedurende de twintig jaar dat we samen zijn en samenwerken, heel openlijk met mij te laten spreken!

[3] Maar noch mijn, noch jullie duidelijke begrip vermindert het kwaad waarin wij ons zo zichtbaar bevinden. Het is en blijft de grote en belangrijke vraag, wat wij nu moeten beginnen.

[4] Ik, als zoon van een opperpriester uit Jeruzalem in de tempel opgegroeid en opgevoed, weet maar al te goed wat er met de ark des verbonds aan de hand is. Hout, zilver en goud is nog het oude, maar de eeuwig groene staf van Aäron is zo droog dat hij bijna verpulvert, de tafelen der wet zijn gebroken, het manna bestaat alleen nog maar als begrip! En waar mag de vuurzuil zijn?! Uit de annalen van de Schrift weet men, dat iedere onbevoegde zijn leven verloor, als hij met ongewijde handen de ark aanraakte. Nu kan men op de ark klimmen en haar aanraken zoveel men maar wil, en er komt uit haar geen dodelijk vuur .

[5] Als vreemde reizigers voor veel geld en onder heilige eden van geheimhouding het oude wonder willen bezichtigen, wordt hen dat zonder enig bezwaar toegestaan. De vuurzuil wordt dan weer kunstmatig ge­produceerd, maar opgelet: niet boven de echte oude, maar boven een kunstig uit metaal nagemaakte ark! Deze ark heeft aan de bovenzijde in het midden een zwarte beker, zodanig dat men deze beker, die in het bovendeksel helemaal verzonken zit, in de op zichzelf geheel donkere heilige kamer niet gemakkelijk kan zien door de opwellende heldere en zeer geconcentreerde vlam. In deze beker wordt zeer fijne etherische naftaolie gedaan, vermengd met andere welriekende zeer fijne oliën, en ongeveer een uur van te voren aangestoken; er brandt dan een vlam van ongeveer zes handbreedten hoog en dat moet dan de vuurzuil verbeelden.

[6] Als de kijklustigen deze schitterende vuurzuil met groot welgevallen hebben aangegaapt en het binnenste van de ark wensen te zien, wordt onder voortdurend ceremonieel en loze gebeden het bovendeksel met de constant hoog oplaaiende vuurzuil heel behoedzaam op een verguld onderstel geplaatst, en de kijkers krijgen natuurlijk de nieuwe tafelen van Mozes als echte voorgeschoteld, net als het manna, dat ook helemaal vers is, en een uitlopende staf van Aäron en nog meer van die zaken, die in de ark behoren te zijn.

[7] Veel bezoekers worden daardoor erg ontroerd, maar anderen, vooral Grieken, verlaten het allerheiligste heimelijk meesmuilend en zeggen daarna: 'Dat is werkelijk een heel aardige verzameling!' Wel vinden de meesten het jammer dat de rest van de tempel zo vervuild is. Ik zeg jullie, en ik durf er zelfs iets duurs onder te verwedden, dat mettertijd de oude ark des verbonds voor altijd verdwijnt en dat voortaan definitief de nieuwe van metaal haar plaats en haar functie vervult.

[8] Geloven jullie mij echter niet, laten we ons dan bijvoorbeeld als Romeinen verkleden, naar Jeruzalem gaan, de tempel ingaan en ons daar als vreemden gedragen; dan zal er zich meteen een dienstbare geest melden, die ons haarfijn zal uithoren over: waar wij vandaan komen, wat wij in Jeruzalem zoeken, hoe lang wij in de 'Godsstad' zullen blijven, waarheen wij daarna zullen gaan, of we veel geld bij ons hebben, of we geen goud of zilver te verkopen hebben, en of wij soms voor een heel gering bedrag het allerheiligste zouden willen zien. Dan vragen wij alleen maar de prijs, en men zal honderd pond zilver zeggen. Dan zeggen wij dat het teveel is, en dat wij er helemaal niet op uit zijn om zulke zaken te zien; als de prijs dan tot tien pond gezakt is, tonen wij belangstelling. En we komen allen voor tien goedkope ponden in het allerheiligste als wij de desbe­treffende opperbewaker vooraf plechtig bij alles wat ons lief is, beloven noch in het Joodse land, noch in verre vreemde landen ooit iets ervan te verraden, en ook niemand te vertellen in het allerheiligste te zijn geweest. Dat beloven we moeiteloos en zo komen wij als namaak-Romeinen in het allerheiligste en dan kunnen jullie jezelf ervan overtuigen of van alles wat ik jullie over de ark des verbonds heb meegedeeld ook maar één lettergreep gelogen is!

[9] En, beste vrienden en broeders, als men als mens met een redelijk verstand zulke dingen in het allerheiligste met eigen ogen heeft gezien, en men heeft zelf bij zulke gelegenheden als een pientere bruikbare helper dienst gedaan, dan wordt het voor een eerlijk mens heel moeilijk om te fungeren als een schandelijk betaalde bedrieger en belieger van het volk! Hoe vaak piekerde ik dan en zei tegen mijzelf: ' Als het allerheiligste, dat alle leven moet bevatten en waarop de gehele leer van God en alle wetten zijn gebaseerd, een doodgewoon, geheim gehouden bedrog is, wat moet je dan van de gehele leer en de wetten denken?' - Ik heb nu gesproken, hu zijn jullie weer aan de beurt; ik ben bereid om naar jullie te luisteren."

[10] Een OUDSTE zegt: "Werd het jou dan toegestaan om dat geheim te verraden? Heb je geen eed van eeuwige geheimhouding moeten afleggen, voordat men jou als ingewijde uit de tempel liet gaan?"

[11] De SPREKER zegt: "Zeker, maar ik ben nu zo vrij om deze domme eed, die voor mij helemaal geen waarde heeft en kan hebben, niet meer te houden, maar de gehele wereld luid te verkondigen hoe zij bedrogen is! En hier in Nazareth nemen wij het toch al met zulke zaken niet zo nauw, zodat men het wel kan wagen om zich zonder gewetensbezwaar niet aan zo'n valse eed te houden."

 

52 De verdwenen vuurzuil boven de ark des verbonds

 

[I] De OUDSTEN zeggen: "Wij zien nu wel in dat je in een bepaald opzicht gelijk hebt, - maar over het geheel genomen toch niet, daarvoor heb je minstens twintig jaar te weinig ervaring. Het ziet er in de tempel nu wel zo uit als je gezegd hebt, maar zo was het niet altijd. Want weet je, als je in staat bent om grondig en logisch te denken, dan moet je onherroepelijk de volgende stelling als waar aannemen: ' Als er nooit iets echts en reëels geweest zou zijn, dan zou ook geen mens er op kunnen komen iets onechts en bedriegelijks na te maken.' Waarom krijgt men maar al te vaak in onze in allerlei kundigheden overactieve tijd valse diamanten, valse parels, alsook vals goud en zilver?

[2] Wij weten dat de Perzen de beste en fijnste sjaals en andere kleding­stoffen maken en daaraan ook volgens hun geheime kunst de houdbaarste kleur geven, waardoor hun produkten ook veel waarde hebben. Als je echter heden ten dage naar de markt van Jeruzalem, Sichar of zelfs Damascus gaat, moet je veel vakkennis hebben om niet voor het vele geld, waarvoor men gewoonlijk Perzische stoffen koopt, pure namaak uit onze landen, en dus valse en slechte stoffen te kopen! -Maar wat blijkt hieruit?

[3] Als er nooit een echte diamant, nooit een echte parel, nooit echt goud en zilver en nooit echte kunstzinnige Perzische stoffen geweest zouden zijn, dan zou ook nooit een mens er aan denken om zoiets te vervalsen! En als het echte niet zoveel waarde zou hebben, dan zou er ook zeker geen namaak van komen, want geen mens zal het in zijn hoofd halen om namaak kalksteen te maken, want er is een ontzaglijke hoeveelheid voorhanden. Nu kun je je wel voorstellen dat men om dezelfde reden nooit een valse ark met de vuurzuil nagemaakt zou hebben, als er vroeger niet werkelijk een echte en ware zou hebben bestaan."

[4] De spreker, die CHIWAR heette, antwoordde: "Heel goed! Dat is duidelijk, maar de vraag is, wat is de reden van het in zekere zin sterven van de ark des verbonds! Bestaan doet ze nog en zo nu en dan staat zij nog op de plaats van de valse in het heilige der heiligen, -wat echter in deze tijd haast niet meer gebeurt vanwege het frequente bezoek dat de allerheiligste ruimte thans ten deel valt. Men weet toch maar al te goed, dat voor nauwelijks dertig jaar, behalve de hogepriester, die het recht had om op de stoel van Aäron te zitten, geen mens in het allerheiligste mocht komen, en de hogepriester zelf maar tweemaal per jaar, volgens de gebruikelijke voorschriften; alleen in buitengewone omstandigheden mocht hij ook wel drie­ of viermaal in het allerheiligste komen.

[5] Hoe is het dan gekomen dat het allerheiligste slechts in naam allerheiligste is gebleven, maar eigenlijk net zo weinig een allerheiligste is als deze synagoge hier?"

[6] Een ervaren.OUDSTE zegt: "Wat de aanleiding en de oorzaak daarvan geweest kan zijn, weet ik noch welke andere ingewijde dan ook in heel Israël; het is echter een bewezen feit dat de vuurzuil na de gruwelijke moord op priester Zacharias tussen het offeraltaar en het allerheiligste, plotseling verdween, en sindsdien ondanks alle bidden en smeken niet meer te voorschijn kwam.

[7] Dat men echter..deze gebeurtenis niet aan het volk kon vertellen, zul je hopelijk wel begrijpen! Want dat zou zeker bij het volk teveel opwinding veroorzaakt hebben, en dat met de Romeinen in het land! Wat een bloedbad en wat een puinhoop zou dat met zich meegebracht hebben!

[8] Buiten ons, ingewijden, weet dus geen mens in geheel Israël er iets van, en deze Galileeërs, die hier slapen en ons zachte gefluister moeilijk zouden kunnen verstaan ook als ze niet sliepen, zouden ook niets doen als ze het wel zouden weten, omdat ze allemaal weinig geloven, en meer Grieken dan Joden zijn. Voor het praktische leven gaan ze allang van de stelregel uit, dat een godsdienst nodig is om het gewone volk er onder te houden. De kleine ontwikkelde bovenlaag kan hen dan gemakkelijker uitbuiten, en het is volkomen onbelangrijk welk geheim aan een godsdienst ten grondslag ligt.

[9] Wat zal het voor de beter gesitueerde Galileeër uitmaken of de ark echt of namaak is, als zij maar de gewenste indruk maakt op het gewone volk, dat bijgelovig is en zich zeer makkelijk zand in de ogen laat strooien?! Daarover kan men hier in Nazareth, in Kapérnaum en Chorazin onder goede bekenden en vrienden tamelijk openhartig zijn, zonder daardoor schade aan te richten; en voor wat betreft de Grieken en de Romeinen weten we wel met wie we te doen hebben!

[10] Vooral dáárom heeft men toch ook de prediker Johannes, die een aantal jaren bij Bethabara werkte, in de gevangenis gebracht. Want men was bang, dat hij als zoon van Zacharias, die beslist geen goed getuigenis over de priesters in Jeruzalem gaf, gemakkelijk iets over de namaak ark zou kunnen weten en dat aan het volk zou kunnen vertellen!

[11] Daarom wordt ook de timmerman zo vervolgd, omdat men hem moet vrezen vanwege zijn duidelijke profetische gave, waarmee hij het :volk in zou kunnen lichten! Daarom moeten wij dit nog als een geheim bewaren, en mogen wij onze naam niet zo maar te grabbel gooien!"

[12] CHIWAR zegt: "Het is wel een wanhopige geschiedenis. Als die daar beneden bij de hoofdingang maar niets van onze discussie gehoord hebben!"

[13] De OUDSTE zegt: "Wel, we hebben eigenlijk meer gemompeld dan gesproken, en die daar beneden zullen weinig of niets daarvan gehoord hebben! Ook al zouden ze wat gehoord hebben, zijn het toch merendeels Grieken en Romeinen en begrijpen ze niet waarover wij het onder elkaar hadden."

[14] CHIWAR zegt: "Maar ik heb de timmermanszoon Jezus, de op­perstadhouder Cyrenius, de overste Jaïrus, de overste Cornelius, Faustus en andere bekende mensen bij hen gezien!"

[15] De OUDSTE zegt: "Dat zijn mensen waartegen wij ons toch niet kunnen beschermen. Of ze het gehoord hebben of niet, maakt niets uit! Als zij het aan het volk bekend willen maken, dan hebben ze daarvoor onze bespreking niet nodig, omdat ze zeker ook zonder ons allang maar al te goed weten wat er met de ark in de tempel aan de hand is. Willen zij dat niet, dan zal deze bespreking van ons zeker geen aanleiding daarvoor zijn -en zodoende hoeven we ons in 't geheel geen zorgen te maken! We moeten er nu echter op bedacht zijn, dat wij als ingewijden de betreffende zaak niet ergens uit laten lekken, en als dit eens zal moeten gebeuren, dan zal dat met zeer veel voorzichtigheid gepaard moeten gaan!"

 

53 De oudsten kunnen geen besluit nemen

 

[1] CHIWAR zegt: "Waarlijk, ik moet jullie wijsheid prijzen! Wij leven en werken nu al zo lang tesamen en toch heeft zich nog nooit een gelegenheid voorgedaan om jullie, mijn gezellen, op een wijze zoals nu te leren kennen. Het verheugt mij dan ook bijzonder dat ik met jullie ook mensen in plaats van domme tempelknechten in mijn gezelschap heb. Desalniettemin blijft de verschijning van de timmerman het buitenge­woonste wat ooit, zolang de aarde door mensen bewoond wordt, door menselijke zintuigen is waargenomen. Daar verzinkt Adam met al zijn duizendjarige belevenissen en gezichten bij in het niet! Een Henoch kan bij het geestelijke bedelvolk gerangschikt worden; Abraham, Isaäk en Jacob, Mozes, Aäron en Elia zijn arme stakkers bij ons vergeleken! Eén dag schenkt ons nu meer wonderbaarlijks en ongehoords dan alle oer­- en aartsvaders ooit beleefd hebben!

[2] Zelf heb ik gisteren en ook al vandaag op een afstand in 't geheim geobserveerd wat er allemaal in en buiten het huis van de oude Jozef is gebeurd. Ik zeg je: alleen maar wonderen en nog eens wonderen! Twee zichtbare volmaakt levende engelen dienen hem! De vrouw van Faustus was in Kapérnaum en de timmerman wilde haar bij de ochtendmaaltijd hebben, maar het zou wel bijna vier uur gekost hebben om haar van Kapérnaum naar Nazareth te brengen. Maar wat gebeurt er? De tim­merman wenkt de twee engelen. Die verdwijnen slechts enige ogenblikken en verplaatsen heel blijmoedig de mooie Lydia, de vrouw van Faustus, naar Nazareth! - Wat zeggen jullie daarvan? Dat gaat toch duidelijk boven ons verstand?!"

[3] De OUDSTEN vragen: "Wat heb je nog meer gezien?"

[4] CHIWAR zegt: "Jullie kennen de dochter van Jaïrus toch wel en jullie weten ook dat zij tweemaal is gestorven, en dat zij de tweede maal al een paar dagen in het graf lag. Maar wat jullie niet weten is, dat deze Sarah, die hemels mooie dochter van Jaïrus, de vrouw is geworden van Borus! Is het niet ongelofelijk dat een tweemaal totaal gestorven vrouwelijk wezen, de vrouw van een man wordt, en dan nog op een manier waarop de aarde nog nooit een huwelijk heeft meegemaakt?! Toen de zoon van de timmerman haar zegende, zag zij de hemelen geopend en talloze scharen vervulden de lucht en loofden God omdat Hij de mensen die eer en genade bewees. Toen het paar door Jezus gezegend was, sloten de hemelen zich op een zichtbaar teken van de timmerman en alleen de twee engelen bleven zoals ze voorheen waren, en zoals jullie ze hier in de synagoge kunnen zien, terwijl ze daar vlakbij de deur staan als twee hemels mooie jongemannen. Kijk naar hen en zeg of ze ergens anders vandaan kunnen komen dan alleen maar uit de hemelen!

[5] Als dit allemaal nu zo wonderbaarlijk is, wat niemand van ons kan ontkennen, waarom zullen we de zoon van de timmerman dan niet voor iets hogers houden dan een leerling van de Essenen? Bij mijn weten kan hij die trouwens nooit gezien hebben, omdat hij nooit uit deze omgeving is weggeweest, behalve een paar keer met zijn vader en zijn broers naar Jeruzalem en, geloof ik, één keer naar Sidon om daar een huis te bouwen; maar verder was hij steeds thuis.

[6] Hoewel bekend is dat hij altijd een stille, teruggetrokken werker was en dat men hem zelfs wat onnozel vond, weet men toch ook, dat zich vanaf zijn geboorte tot ongeveer zijn twaalfde jaar heel vreemde dingen bij hem hebben voorgedaan. Zelfs zijn geboorte moet heel wonderbaarlijk zijn geweest -volgens het verhaal van de Romeinse overste Cornelius, die mij dat pas kort geleden bij een feestelijke gelegenheid in Kapérnaum heeft verteld!

[7] Als de zaken er nu zó bij staan, dan vraag ik toch heel ernstig of men nog moet aarzelen om deze Jezus tenminste als een zoon van God aan te nemen. Wat hij doet en zoals hij de engelen beveelt en zij hem op zijn wenken dienen, dat alles geeft toch alle grond voor de gevolg­trekking, dat achter deze Jezus de volheid van de oergoddelijke geest moet steken!

{8] Maar als dat zo is -wat zijn daden en leringen aantonen -dan weet ik werkelijk niet waarom wij voortaan nog de dode ark blijven aanhangen, terwijl de levende hier handelt en wandelt! Voor de schijn kunnen wij Voor het volk zelfs blijven wat wij nu zijn, zodat het niet te veel opvalt, maar in het hart zouden wij allemaal definitief zijn zijde moeten kiezen!"

[9] De wijze OUDSTE zegt: " Alles of niets! Want als het goddelijke in hem is, dan zal hij iedere halfbakkenheid verafschuwen; als het echter niet in hem is, dan is het toch beter bij de ark te blijven met een levendige  herinnering aan haar vroegere toestand, dan iets aan te nemen waarvan men de oorzaak niet kent!"

{10} CHIWAR zegt: "Daarom zullen wij voor jullie de zaak onderzoeken, want voor mij is dat echt niet nodig. Ik ben op de hoogte en weet heel precies wat ik doe als ik hem volg."

[II] De OUDSTE zegt: "Denk je dan dat de tempel geen stappen meer zal doen, als de gemeenten en plaatsen de een na de ander, als rijpe vruchten van de boom, van haar afvallen? Ik geloof dat de tempel beslist niet lang op zich zal laten wachten en haar strafpriesters naar alle plaatsen zal uitzenden! En wee dan de afgevallen mensen, die zullen met allerhande dingen bitter geplaagd worden! Degenen, die de leer van de wijze Grieken hebben aangenomen, zou het dan nog beter kunnen vergaan dan de leerlingen van Jezus. Vooral als zij niet helemaal Jood en nog minder Griek zijn, en er zich wel van bewust zijn dat zij, of minstens enigen van hen, het slechte en nu geheel nietszeggende tempelinstituut en haar heilige mysteriën heel goed door hebben!

[12] Ik zeg jullie: niets zal de tempeldienaars nu in een grotere, natuurlijk heel geheim gehouden maar voor ons des te gevaarlijker, onrust brengen -dan het duidelijk profetische gedrag van Jezus en zijn leerlingen! En zo'n onrust zal alle satansstreken oproepen om een leer te vernietigen, die het voorzien heeft op de ondergang van de tempel.

[13] Of hebben jullie vorig jaar niet gezien wat de tempeldienaars met een Griek gedaan hebben, die aan de mensen vertelde dat men in de tempel nu ook Romeins zilver­ en goudgeld als offergeld aannam, terwijl behalve de munt van Aäron nooit ander geld aangenomen mag worden? Wel, men lokte hem met beloftes over winst in de tempel en toen men hem op deze slinkse manier in de tempel vast had, werd hij meteen op een manier om het leven gebracht, die niet eerder in de kronieken is voorgekomen! -Daarom moet grote voorzichtigheid betracht worden! Wij hebben de keus tussen helemaal Grieken worden en ons dan pas met lichaam en ziel bij de leerlingen van Jezus aansluiten, of blijven wat wij zijn, want aan halfbakkenheid hebben wij niets!"

[14] CHIWAR zegt: "Je hebt gelijk in zoverre het de wereldse voor­zichtigheid vereist. Maat: onder ons van man tot man gezegd: Als deze schijnbare timmerman echt de beloofde Messias en dus -zoals David Hem in diepste eerbied noemt -Jehova Zelf is, moeten wij ook dan nog langs slinkse wegen Zijn leerlingen worden? Is het dan niet beter om ons meteen onder Zijn hemelse vanen te scharen en ons niet door de streken van satan te laten afschrikken? Wij kunnen door Hem toch geheel verzekerd zijn van het eeuwige leven, gesteld dat wij dit weinig zeggende, armzalige aardse leven, dat toch al erg kort duurt, er bij in zouden schieten?!"

[15] Bij dit voorstel van Chiwar houden allen de adem in en weten niet meer wat zij nu moeten doen.

 

54 De raad van de engelen aan de tempeldienaars

 

[I] Nu komen de twee ENGELEN naar hen toe en zeggen: "Chiwar van zijn kant heeft goed gesproken en, oudste, jij hebt gelijk met te zeggen dat men helemaal voor God zou moeten zijn, omdat God iedere halfheid verafschuwt! Maar wij zeggen jullie als Zijn getuigen uit de hemelen: Wees niet bang voor degenen, die je ziel niet kunnen deren, maar vrees veel meer Hem, die Heer is over alle leven in de hemel en op aarde! Zonder Hem is er geen leven noch in de hemel noch op aarde! Laat je daarom door ons, Zijn waarachtige getuigen uit de hemelen, raden om dat te doen wat vriend Chiwar jullie heeft aangeraden."

[2] De OUDSTE zegt: "Vriendelijke jongemannen, wie zijn jullie dan dat jullie jezelf tegenover ons 'getuigen uit de hemelen' noemen?"’

[3] De BEIDEN zeggen: "Vraag dat aan Chiwar, die ons Faustus' vrouw uit Kapérnaum heeft zien halen, en hij zal jullie zeggen wie wij zijn!"

[4] De OUDSTE zegt: "In dat geval houden alle bedenkingen op, de tempel moet de rug toegekeerd worden!"

[5] De BEIDEN zeggen: "Niet op die manier, beste vrienden, want de Heer is, in alles rechtvaardig! Als jullie in je hart Hem toegedaan zijn, dat in je leven toepassen, en geloven dat alleen door Hem de Schrift vervuld wordt en voor het grootste deel al vervuld is, dan doe je genoeg. Maar blijf verder die je bent, opdat de dienaren der wereld en des duivels, waarmee de tempel volgepropt zit, niet voortijdig gewekt worden! Leer het volk Mozes en de profeten, en houd je aan de ware geboden van God. Maar houd je aan de wereldse voorschriften van de tempel alsof ze niet bestonden, dan zullen jullie daardoor net zo goed Zijn leerlingen zijn als degenen, die Hij uit de vissers geroepen en uitgekozen heeft. "

[6] Over twee dagen zullen jullie echter een nieuwe overste uit Jeruzalem krijgen, die in het begin zeer de tempel zal aanhangen. Later zal er heel goed met hem te schipperen zijn en hij zal voor geld uitzondering op uitzondering toestaan, want zijn eigen geloof aan de tempel is nog niet zo groot als een zonnestofje en zodoende zullen jullie daar niet veel moeite mee hebben. Jaïrus is stil gaan leven en woont bij zijn schoonzoon in huls. Zeg echter mets aan de nieuwe overste over al het wonderbaarlijke dat hier heeft plaats gevonden!"

[7] CHIWAR zegt heel eerbiedig: "Dienaren van God uit het rijk van het licht en het eeuwige leven! De raad die jullie ons volgens de genade van de Heer hebben gegeven is heel goed uit te voeren, maar voor mijzelf zou Ik het toch iets beter willen hebben! Wat vinden jullie ervan als ik zelf, als leerling, mij geheel bij de leerlingen aan zou sluiten?"

[8] De BEIDEN zeggen: "leder mens op aarde is vrij en kan doen wat hij wil, en geloven en zeggen wat hij wil; maar als iemand, zoals jullie nu, uit de hemelen de genade geschonken wordt om een raad te krijgen, doet hij er goed aan als hij die opvolgt. De leerlingen, die nu steeds bij de Heer zijn, zullen nog tijden van grote verzoeking meemaken, waarin  zij zich ook in het vuur geestelijk staande zullen moeten houden, en dan zullen velen zwak worden en afvallen! Jullie zullen het echter gemakkelijker hebben en in alle rust datgene kunnen bereiken, wat de leerlingen in grote angst en onder vervolging bereiken zullen! Chiwar, je kunt nu doen wat je wilt, maar voor jou is het beter als je op je post blijft."

[9] CHIWAR zegt: " Ja, ik zal blijven, maar zolang de Heer hier nog zijn zal, zou ik toch graag in zijn omgeving verblijven en nog veel van Hem horen en zien! Kan ik dat soms ook beter niet doen?"

[10] De BEIDEN zeggen: " Ach, dat kun je wel, hoewel de Heer hier niet veel zal zeggen en nog minder iets bijzonders zal doen, omdat de mensen hier bijna zonder geloof zijn en denken dat de Heer een tovenaar is. Maar jullie zullen voldoende gelegenheid hebben om deze mensen stukje bij beetje op te voeden, waarvoor de Heer je het loon niet onthouden zal. Vandaag tegen de avond zal Roban ook weer bij jullie komen en belangrijke getuigenissen ten gunste van Jezus, de Heer, voor je mee­brengen en je zult aan hem een zeer verstandige en wijze leider hebben, want Roban is een van de grootste geesten onder jullie." - Na deze woorden verwijderen de beide engelen zich en voegen zich weer bij ons gezelschap.

 

55 Volk en bestuur

 

[1] Dan vraagt Cyrenius aan Mij of het soms nuttig zou zijn om deze volgens hem geheel bekeerde Farizeeën, oudsten, levieten en schriftge­leerden te ontheffen van de strenge wetten die hij hen had opgelegd.

[2] IK zeg: "Men moet, als men het recht heeft om wetten uit te vaardigen, nooit te voorbarig een nieuwe wet uitvaardigen! Is er echter een wet, dan moet men nog minder snel zijn om de gegeven wet op te heffen, want het advies van de raad van wijzen moet het juiste aangeven. Kijk, als je een nieuwe wet geeft, zul je je al diegenen tot vijand maken voor wie de wet geldt. Hef je echter daarna de wet op, dan zal niemand je daarvoor dankbaar zijn, maar men zal je van zwakheid betichten en zegevierend zeggen: 'Dat is een tiran! Nu hij de overmacht van zijn vijanden ziet, zou hij graag door het plotseling opheffen van de harde wet weer bij het volk in de gunst willen komen! Maar hij zal weinig vrienden bij het volk vinden, want wie eenmaal een tiran is, is het de tweede keer dat hij aan de macht komt dubbel zo erg!'

[3] Daarom is het beter een gegeven wet te handhaven, dan deze snel weer op te heffen. In plaats daarvan kan men de wet welongemerkt buiten werking stellen en bij overtredingen consideratie toepassen en niet te streng oordelen. Als er dan een andere bestuurder komt, heeft hij de vrijheid om de nagelaten wetten van zijn voorganger helemaal op te heffen en overeenkomstig de geest van het volk te vervangen door mildere. Alleen in het geval dat men je er om zou smeken, kun je wel het strengste deel van een eenmaal gegeven wet te niet doen, maar altijd met het voorbehoud dat de wet di rekt weer in alle strengheid toegepast wordt, als er zich tekenen voordoen die aangeven dat men doorgaat met het benadelen van de door de wet beoogde goede zaak!

[4] Kijk, op die verstandige manier moet iedere bestuurder de hem toevertrouwde volken leiden, als hij voorspoedig regeren wil! Een lauwe en nalatige bestuurder zal het echter spoedig betreuren als hij, door te grote toegevendheid, zich de volken boven het hoofd laat groeien!

[5] Want de volken gedragen zich tegenover hun regeerders als kinderen tegenover hun ouders. Strenge en tevens wijze ouders zullen ook goede, gehoorzame en behulpzame kinderen hebben, die hun ouders zullen liefhebben en eren. Terwijl daarentegen bij toegeeflijke ouders de kinderen hen maar al te gauw boven het hoofd zullen groeien en uiteindelijk uit huis zullen jagen of zetten.

[6] Liefde met ernst en wijsheid is een eeuwige wet; wie daarnaar handelt doet geen misstap, en de vruchten daarvan zullen goed en heerlijk smaken. Heb je Mij helemaal begrepen?"

[7] CYRENIUS zegt: "Ja Heer, volkomen en zo was het in de wereld altijd al. Een te goede toegeeflijke bestuurder is gauw klaar met regeren, maar ook een te despotisch strenge blijft zelden lang. Ik meen, ongeveer midden tussen die beiden bevindt zich de wijsheid, het geluk en de daarbij behorende duurzame bestendigheid!?"

[8] IK zeg: " Ja, ja, zo is het: in het midden, zoals Ik je heb laten zien! Nu gaan we echter weer naar huis, want het is al ver in de middag!"

[9] CORNELIUS vraagt: "Maar Heer, blijven die oude burgers hier nu zitten slapen? Deze mensen zouden toch ook thuis die loffelijke manier van sabbatvieren kunnen toepassen, zodat ze door hun geweldige gesnurk niet de aanwezigen zouden storen! Want het is niet om aan te horen zoals deze mensen snurken, -een verschijnsel dat mij in hoge mate onaangenaam is! Ik kan veelongemak verdragen, maar het snurken van een slapende kan me in een soort vertwijfeling brengen!"

[10] IK zeg: "Nou, nou, houd daar maar over op! Zolang ze snurken begaan ze geen zonde! Het is goed dat ze nu snurken, want als ze wakker geweest zouden zijn, hadden ze veel gehoord dat hen zeer geërgerd zou hebben, en dat zou niet goed geweest zijn! Omdat ze echter vast geslapen h.ebben, hebben ze van al het voorgevallene niets gehoord en gezien, en zich daarom ook niet geërgerd, en kijk, dat is goed! Maar nu gaan wij, en laten deze lieden slapen!"

[11] Toen begonnen wij ons in de richting van de deur te bewegen, maar de Fanzeeën en OUDSTEN snelden naar de deur, die voor de helft geopend was, en deden vlug de grote deur helemaal open en zeiden: "Heer, er staat geschreven:. 'Verhoog de deuren en verbreed de poorten, opdat de koning der ere binnenkome! Wie is echter die koning? Het is Jehova Zebaoth! Alleen Hem zij alle lof, alle eer en alle prijs van eeuwigheid tot eeuwigheid!"

[12] En CYRENIUS zegt met een vriendelijk gezicht: " Ja, zo is het en moet het eeuwig blijven! De Heer zij steeds met jullie!"

[13] En ZIJ roepen: "En met uw geest, opdat u ons net als Hij, genadig zou mogen zijn! Want tot op heden drukten uw wetten zwaar op ons, erger dan de dood. Maar omdat wij nu zelf onvoorwaardelijk Zijn leerlingen zijn geworden en ons uw wetten nu zelf opleggen, bestaan uw harde wetten haast niet meer voor ons. Wij danken u zelfs voor deze wetten, want zonder die zouden wij gemakkelijk verraders van deze allerheiligste zaak hebben kunnen worden! Daarom vragen wij u ook niet meer om opheffing van de uitgevaardigde strenge wetten, want wij zelf, die net als u denken, geloven en handelen, heffen deze juist door ons persoonlijk handelen, voor alle tijden der tijden tot op het laatste streepje op!"

[14] CYRENIUS zegt: "Op die wijze is de wet ook door mij voor jullie opgeheven, en ik hoop beslist dat ik deze strenge wet voor jullie nooit behoef te vernieuwen. Laat je daarom nooit op een dwaalspoor brengen en houd je streng aan wat de beide engelen jullie hebben aangeraden, dan zullen wij de beste vrienden in God de Heer blijven, en mijn regering zal jullie niet zwaar vallen! En mocht bij de nieuwe overste van jullie scholen blijken, dat hij jullie als voorheen zou willen vervolgen omdat jullie vrienden van Jezus, de eeuwige Heer, en tevens vrienden van de jullie goedgezinde Romeinen zijn, dan zullen jullie Mij wel weten te vinden, -en dan zullen die maatregelen wel genomen worden, die jullie lichamelijke en vooral geestelijke rechten het best zullen beschermen! En nu zeg ik nogmaals: De Heer zij met jullie!"

[15] En ZIJ roepen allemaal weer: "En voor eeuwig met uw geest!"

[16] Dan buigen ze allemaal diep voor ons en wij passeren de wijdgeopende deur en gaan naar huis, waar een goed maal op ons wacht, bestaande uit brood, wijn en allerlei zoete en rijpe vruchten. Wij zetten ons aan de tafels, danken en eten op ons gemak wat op de tafels aanwezig is, - blijven echter tevens tot zonsondergang aan tafel zitten onder het houden van allerlei verheffende toespraken en gesprekken.

 

56 Verslag van Roban en Kisjonah

 

[I] Na zonsondergang arriveert Roban, begeleid door Kisjonah uit Kis, bij Mijn huis en groet van verre al iedereen die hij tegenkomt. Kisjonah snelt met open armen naar Mij toe, begroet met tranen in de ogen Mij als eerste heel hartelijk en begroet dan na een poosje pas zijn dochter , die allang zijn hand vast hield en deze met kussen overdekte. Aldus begroet hij ook zijn schoonzoon Cornelius, en pas als hij verneemt dat de naast Mij zittende luisterrijke Romein opperstadhouder Cyrenius is, vraagt hij hem om vergeving dat hij hem over het hoofd gezien heeft!

[2] Maar CYRENIUS grijpt ontroerd Kisjonah's hand, drukt die aan zijn borst en zegt luid: " Jij moet niet mij, maar ik moet jou om vergeving vragen dat ik je niet eerder begroet heb; maar mijn verontschuldiging is, dat ik je niet persoonlijk kende! Want behalve aan de Heer Jezus, die natuurlijk alleen alle lof en alle eer toekomt, ben ik ook jou, trouwe rechtschapen man, nooit eindigende dank verschuldigd, want onder alle mensen van die streek heb jij beslist het meeste er toe bijgedragen dat ik uit een moeilijke situatie gered werd, die mij anders zeker het leven zou hebben gekost! Het doet me werkelijk. heel veel genoegen om jou, mijn zeer gewaardeerde vriend, nu persoonlijk te leren kennen.

[3] Kisjonah is nu weer helemaal gelukkig en vertelt ons veel over wat hij in de tussentijd heeft beleefd, en vertelt ons daarna ook hoe hij met de rechtschapen oude Roban, Sichar bezocht heeft en daar met Jonaël, Jaïruth en heel veel met Archiël gesproken heeft, die nu heel gewoon als mens leefde en werkte, zodat een vreemde er in de verste verte niet aan zou denken dat hij een puur geestelijk wezen was.

[4] Zo had hij ook dokter Joram en zijn wondervolle heerlijke huis benevens zijn lieve vrouw bezocht en van beiden buitengewone wonderlijke dingen gehoord. Roban was bij alles geheeloor en oog geweest en had zich Over alles grenzeloos verwonderd. Op de momenten dat hij heel diep onder de indruk was, had hij steeds bij zichzelf gezegd: "Ja, ja, bloed en leven voor de goddelijke meester uit Nazareth! Want Hij kan geen mens, maar Hij moet God Zelf zijn, anders zou Hij zulke dingen niet kunnen doen!"

[5] Terwijl Kisjonah dit nog aan het vertellen is, komt ROBAN naar Mij toe en zegt alleen maar: "Heer, ik ben de uwe, en geen macht behalve Uw wil alleen kan mij van U scheiden!"

[6] IK zeg: "Ik heb vooruit wel geweten dat jij een van de Mijnen zou worden; maar je weet nog niet dat nu ook al je broeders en ambtgenoten tot de Mijnen behoren, zonder daarom op te houden voor de wereld datgene te zijn, wat ze eerder waren. Op dezelfde wijze zul ook jij voorlopig blijven wat je was, en wel net zo lang tot de nieuwe schooloverste, die overmorgen het ambt van Jaïrus zal overnemen, wat ingewerkt is.

[7] Maar je broeders zullen je alles wel uitleggen wat je moet doen en zeggen, en hoe je je moet gedragen tegenover de nieuwe overste. Hij zal in het begin weliswaar als een nieuwe bezem gaan vegen, maar binnen een half jaar zullen jullie voor wat geld alles met hem kunnen doen, want hij gelooft niet aan de tempel, maar voorlopig alleen aan het geld, later zal hij wel in staat zijn om in iets beters te geloven. - Ga nu echter naar je broeders en vertel hen alles wat je gezien en gehoord hebt!"

[8] Na Mijn woorden neemt ROBAN afscheid van Kisjonah, hem dankend voor al het goede dat hij hem bewezen heeft en zegt dan: "Ik geloof niet dat er op de wereld nog veel Kisjonah's te vinden zullen zijn! Daarom ben jij de enige die mijn hart geraakt en gevonden heeft! De Heer zegene je voor alles wat je aan goeds aan mij en duizend anderen bewezen hebt!" - Na deze woorden buigt hij diep voor ons en gaat vlug naar zijn broeders, die vandaag nog in de synagoge bijeen zijn - echter zonder de slapenden, die kort na ons vertrek uit de synagoge verwijderd werden. Hij wordt verrassend vriendelijk ontvangen, en zij vertellen elkaar vrolijk en op­gewekt onder veel verbaasde uitroepen alles wat zij beleefd, gehoord en gezien hebben.

[9] Wij zijn echter ook goed gehumeurd, want Kisjonah kwam niet met lege handen, maar vergezeld van een aantal vol beladen lastdieren met hun begeleiders, en bracht wijn, meel, kaas, brood, honing en een grote hoeveelheid uitgelezen gerookte vissen mee, zodat moeder Maria nau­welijks plaats had om al het meegebrachte op te bergen.

[10] Daarom werd aan een buurman gevraagd het overschot zorgzaam in zijn grote provisiekamer op te slaan, wat hij ook deed, hoewel dat niet zozeer uit vriendelijkheid was. Hij was altijd al een hebzuchtige vrek. Maar omdat Kisjonah hem nu een paar goudstukken voor zijn moeite en behulpzaamheid beloofde en gaf, werd hij meteen goed gestemd en buitengewoon gedienstig. Bij het dragen van de zakken stootte hij echter, omdat het al behoorlijk schemerig was geworden, een keer hard tegen leerling JOHANNES. Die zei tegen hem: "Vriend, wees wat voorzichtiger in je betaalde ijver, anders veroorzaak je voor jezelf en anderen schade! Het zou goed voor je zijn als je voor het Godsrijk, dat zo dichtbij je is gekomen, zo ijverig zou zijn als voor die twee ellendige goudstukken, en daarbij zou je je aan niemand stoten! O die grote blindheid, die het allerhoogste nooit kan en wil herkennen!"

[11] Maar de buurman liet zich niet afleiden, deed zijn afgesproken werk en bekommerde zich verder om niets.

[12] Toen vroeg JOHANNES: "Heer, hoe is het mogelijk, dat een mens zoveel stompzinnigheid in zijn lichaam en ziel kan hebben?"

[13] IK zeg: "Laat hem gaan! Van dat soort zijn er nu vele duizenden in het Joodse land, zij zijn botter en eigenzinniger dan een ezel! Daarom krijgen zij ook slechts het loon van een ezel!"

[14] Dit veroorzaakte enig gelach bij het gezelschap, hetgeen nog aan­gewakkerd werd door Philopold met zijn rake opmerkingen, waarmee hij aantoonde dat een mens meestal alles beter ziet dan nu juist datgene waar hij met zijn neus bovenop zit! En iedereen bewonderde zijn buitengewone welsprekendheid.

[15] Maar na dit voorval stonden wij van de tafel op en begaven ons weldra ter ruste.

 

57 Een hulsglobe (*)

 

((*) "Hulsglobe" (Hülsenglobe) is de naam voor de groepering van tientallen millioenen maal tientallen millioenen zonnen, die zich als centrale zonnen van de eerste, tweede, derde en vierde klasse tesamen met de talloos vele planetaire zonnen, zoals die van onze aarde er een is, allen in grote uitgestrekte banen om één gemeenschappelijk, onmetelijk groot middel­punt bewegen, dat bestaat uit een bijna eindeloos grote hoofdmiddenzon. -Ontelbaar veel van zulke hulsglobes, die in voor mensen ondenkbare grote afstanden van elkaar verwijderd zijn en de eeuwige oneindige ruimte vullen, heten als geheel "De grote wereldmens". -Deze aantekening is bedoeld om de ochtendlijke mededeling van de twee engelen aan Jezus, de Heer van de oneindigheid, beter te verstaan. Jacob Lorber.)

 

[1] Ieder zocht nu zijn rustplaats op en sliep tot diep in de ochtend. Ik rustte ook en sliep een paar uur. De beide engelen waren 's nachts echter bezig met het besturen van de werelden en bij zonsopgang waren zij al weer bij ons, kwamen naar Mij toe, dankten en zeiden: "Heer, tot in alle uithoeken van de grote wereldmens is alles in orde. De hoofdmiddenzonnen staan onwrikbaar op hun plaatsen en hun omwen­telingen zijn regelmatig, de banen van de secundaire middenzonnen wijken niet af, de banen van de derde klasse middenzonnen om de tweede zijn ook helemaal in orde, zo ook de middenzonnen van de vierde klasse met hun ongeveer tienmaal honderdduizend planetaire zonnen, - zoals U, o Heer, vanaf het oerbegin dat bepaald heeft! Omdat de talloos vele planetaire zonnen met hun kleine meestal donkere planeten en manen toch afhankelijk zijn van het stelsel der grote leidzonnen, is in deze onder ons toezicht geplaatste hulsglobe alles in volmaakte orde, en wij mogen daarom hier weer een schitterende dag doorbrengen bij U, heilige Vader, en bij Uw ons zo dierbare kinderen!"

[2] IK zeg: "Heel goed, gebruik echter iedere minuut ten volle voor allerlei nuttige lessen, want Mijn kinderen hebben die nog erg nodig!"

[3] De beide engelen verwijderen zich nu heel blij en overgelukkig en begroeten Maria en vervolgens de leerlingen, Cyrenius, Cornelius, Faustus, Jaïrus, Kisjonah en Borus. Maar Cyrenius, die iets over de vele zonnen hoorde, vraagt de beiden meteen over wat voor zonnen zij met Mij gesproken hadden, omdat hij slechts één zon kent.

[4] De BEIDEN zeggen zeer liefdevol: "Beste vriend en broeder in de Heer, wens niet datgene te weten wat je nu onmogelijk kunt begrijpen, en waar het heil van je zielook helemaal niet van afhangt. Dat, wat wij met de Heer besproken hebben zou je doden, als je het in die mate zou begrijpen en inzien als wij het verstaan en altijd moeten inzien. Want al de sterren die jij tijdens een mooie nacht ziet en nog vele andere, die jouw oog vanwege hun te grote afstand van hier uit niet kan zien, zijn louter zonnewerelden met een voor jouw verstand onmeetbare grootte. De ene zon, die jij ziet, is een van de kleinste planetaire zonnen; maar toch is ze al meer dan duizendmaal duizend keer groter dan deze aarde. Stel je je dan eens een vierde klasse middenzon voor, waaromheen minstens tienmaal honderdduizend van zulke planetaire zonnen in grote kringen samen met hun planeten of lichtloze kleine aarden, zoals de door jullie bewoonde er een is, hun banen trekken! De omtrek van zo'n middenzon alleen, is al zo groot als duizendmaal de som van alle omtrekken van de planetaire zonnen en hun bijbehorende aarden en manen. - Zeg eens, vriend, kun je je wel een voorstelling van die grootte maken?"

[5] CYRENIUS zegt: "Lieflijke dienaren van God, vertel mij daarover verder niets meer, want het begint mij te duizelen! Wie zou dat ooit hebben kunnen dromen? En jullie kunnen dat allemaal zo gezegd in één blik overzien? Wat een macht en diepe goddelijke wijsheid moeten jullie bezitten! Maar omdat ik zo weetgierig ben, vertel me dan nog heel in het algemeen wat er zich eigenlijk op de eindeloos vele en eindeloos grote zonnen bevindt!?"

[6] De BEIDEN zeggen: "Wat je op aarde ziet, kun je veel edeler en vaak ook reusachtig veel groter op een grote zonnewereld vinden. Mensen, dieren en allerlei soorten planten zijn daar net als hier, daarbij zijn er zeer grote en onbeschrijflijk prachtige woonhuizen, waarbij vergeleken de tempel van Jeruzalem en het paleis van de keizer in Rome heel miserabele slakkehuisjes zijn, en overal is deze Ene alleen maar de Heer en de eeuwige Voortdurende Schepper!"

 

58 De omgang van de aardse mens met de hemelse Vader

 

[1] Als hij dit hoort wordt CYRENIUS met grote eerbied vervuld en zegt: "Vrienden en dienaren des Heren, nu weet ik pas wie de Heer is, en wie ik ben! Ik ben totaal niets en Hij is eindeloos alles! Alleen begrijp ik onze menselijke vermetelheid niet, dat wij zo onbekommerd met Hem kunnen spreken alsof Hij onze gelijke zou zijn!"

[2] De beide ENGELEN zeggen: "Zo wil Hij het Zelf, want de kinderen hebben altijd al het recht om naar hartelust met de Vader te spreken! Praat daarom niet over domme dingen en omstandigheden, want aan jou ligt het niet dat je een mens bent, maar alleen aan Hem, die jou zo, zoals je bent, uit Zich Zelf heeft geschapen en Zich daarbij door niemand heeft laten raden dan alleen door Zichzelf. Hoe zou Hij dan ook iets aan een ander dan slechts Zich Zelf hebben kunnen vragen, terwijl er buiten Hem geen enkel wezen in de gehele oneindigheid bestond?!

[3] Als je dus met Hem spreekt als met je gelijke, doe je daar heel goed aan, want God heeft niemand buiten Zichzelf waarmee Hij zou kunnen spreken. Maar Zijn schepselen, die uit Hem zijn voortgekomen, zijn zó vrij, dat ze nu met God kunnen spreken en God met hen spreekt, als de ene mens met de andere, en daarom is het volkomen juist, dat jij met Hem spreekt als met je gelijke; want het schepsel is zijn Schepper waard en de Schepper Zijn schepsel.

[4] leder schepsel is een getuigenis van de almacht, wijsheid en liefde van God. Zonder Zijn macht is ook de machtigste geest niet in staat om uit zichzelf iets te scheppen; dat kan slechts God! Maar omdat ieder schepsel een getuigenis is van de goddelijke almacht, wijsheid en liefde, waarom zou het dan niet zijn schepper waard zijn? -Begrijp je dat?"

[5] CYRENIUS zegt: "O buitengewoon wijze dienaren van de almachtige God hoe helder en bezonnen zijn jullie zeer wijze lessen! Ja, zo is het! De mens hoeft zich echt niet te schamen voor wat hij is, want hij is het waarste meesterwerk van de schepper, als hij volgens de in vrijheid aanvaarde wil van God leeft. Maar als een mens tegen de wil van God handelt, dan geloof ik dat hij zichzelf verknoeit en niet meer voldoet aan datgene wat hij in den beginne was en eeuwig zijn en blijven moet.

[6] Zo moet dan de zonde een handeling zijn tegen de oorspronkelijke orde van God, waardoor de mens zelf, als schepper van het in hem tot ontwikkeling komende deel, zijn eigen aan-God­-gelijk-moeten-wordende natuur verprutst en daardoor zichzelf onwaardig maakt om een schepsel van de eeuwige almachtige Meester te zijn!"

[7] De ENGELEN zeggen: "Daar heb je helemaal gelijk in! Ieder mens blijft in zoverre wel een waardig meesterwerk van God, omdat hij door zijn vorm, deugdelijkheid, kunde en levende vrijheid In zekere zin een echte machine is, waarin de geest zich vrij en levend kan uiten.

[8] Maar voor wat betreft de noodzakelijkerwijs aan hemzelf overgelaten morele ontwikkeling van zijn hart en zijn ziel, kan hij zich zelf verlagen tot een gedrocht uit de hel en juist de grootste zonde begaan, door In zichzelf het grootste meesterwerk van God om te vormen tot een erbarmelijk God onwaardig knoeiwerk, waarop het dan God Zelf veel moeite kost en een onbegrijpelijk geduld om van het verknoeide werk weer een meesterwerk te maken.

[9] Vanwege het onnoemelijk grote aantal werken, dat zichzelf verprutst heeft, is nu juist de Meester Zelf ditmaal In deze wereld gekomen om die werken voor alle tijden der tijden in orde te maken! Maar de werken zullen zich ook in 't vervolg blijven bederven, daarom zal Hij op deze wereld een nieuw instituut vestigen, waarin alle bedorven werken zich zelf in orde kunnen maken. Maar wie uit vrije wil geen gebruik van dit instituut zal willen maken, blijft eeuwig bedorven, tenzij zijn wil zich ooit zal veranderen! Begrijp je dat?"

[10] CYRENIUS zegt: "Dat begrijp ik ook helemaal en juist daarom denk ik dat men de mensen door geselecteerde, maar strenge wetten moet aansporen om van het instituut zoveel mogelijk gebruik te maken!"

[II] De ENGELEN zeggen: "Dat zal wel gebeuren, maar.het zal de mensheid weinig baten, want alleen dat wat de mens vrij uit zichzelf doet baat de mens. Al het andere brengt hem veel schade toe.

[12] Want als de mens door de een of andere dwang van buitenaf of van binnenuit volmaakt zou kunnen worden, dan zouden wij meer dan genoeg macht hebben om alle mensen zo te binden en te dwingen, dat zij onmogelijk ooit tegen welke wet dan ook zouden kunnen Ingaan! Maar daardoor zouden wij van de in alle vrijhield volledig aan-God-gelijk-moeten-wordende mens slechts een stomme levende machine maken, die zich zelf net zo weinig ooit zou kunnen opwerken tot doelmatige vrije bezigheid -als het zo scherp mogelijke zwaard der gerechtigheid dat met door een geoefende hand wordt vastgehouden!

[13] Daaruit kun je al heel duidelijk zien, dat het met wat voor dwang dan ook niet gaat. Het gaat alleen door de ware leer en vervolgens door in vrije zelfbeschikking te handelen en te wandelen volgens de gehoorde leer, die overal aan iedereen de goed verlichte weg van de goddelijke orde openbaart. - Begrijp je dit ook?"

 

59 De menselijke leerschool

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, dat begrijp ik jammer genoeg ook, want ik zie daar weinig goeds uit voortkomen! Waar zijn de mensen en hoeveel zijn het er, die in staat zouden zijn om ook maar één les in zich op te nemen en te begrijpen? En hoeveel zijn er dan, zelfs uit het aantal dat het onderricht gevolgd heeft, die een zodanig sterke wil hebben, dat ze de ontvangen en goed begrepen leer volledig in de daad kunnen omzetten? Ik wed om alles, dat er op de duizend ingewijden, maar tien te vinden zijn, die de echte wil en ook de benodigde moed bezitten om – vooral onder fanatieke bijgelovige volksmassa's -de gehoorde en goed begrepen leer uit te voeren! Want wat zouden ze er aan hebben om de leer van de eeuwige zuivere waarheid uit te voeren, als ze dan de volgende dag al door de zelfzuchtige en onmenselijke fanatici op de pijnlijkste manier gewurgd worden?!

[2] Jullie zijn weliswaar oneindig wijze en machtige dienaren van de allerhoogste, maar in dit geval zeg ik als ervaren staatsman: Helemaal zonder enige dwang zal deze waarachtig goddelijke levensleer nooit makkelijk aanvaard worden! Op z'n minst moet het ergste fanatieke bijgeloof met de grootst mogelijke pressie verdrongen worden, anders zou het eeuwig jammer zijn om haar ook maar een dagreis van hier uit te dragen!

[3] Hier geloven wij natuurlijk ongetwijfeld rotsvast in de zuivere eeuwige waarheid, die ons zo rijkelijk geopenbaard wordt, maar toch is hier enige dwang, Want jullie beiden, en de Heer met zijn daden, zijn nu juist ook niet zulke geringe dwangmiddelen, zonder welke hier niet zo'n duizend toehoorders en volgers van de leer bij elkaar zouden zijn, Maar als dit zeer opmerkelijke dwangmiddel nog steeds geen dode machines van ons gemaakt heeft, zoals dit verweer voldoende laat zien, dan zou een uiterlijk dwangmiddel de mensen, die zich in de toekomst moeten omvormen tot echte kinderen van God, ook niet al te veel kwaad doen!"

[4] De beide ENGELEN zeggen: "Je hebt in één opzicht zeker gelijk, en uiterlijke dwangmiddelen zullen ook niet achterwege blijven, maar daarnaast zul je ook tot de overtuiging komen, dat een uiterlijke dwang eigenlijk nog slechter is dan een onzichtbare innerlijke! Want satan bedient zich ook van de uiterlijke dwang om het kwade bijgeloof in stand te houden, Als wij ons echter bij de uitbreiding van de hemelse leer ook van de snode middelen van de satan bedienen en op die wijze in zijn voetspoor treden, dan is de vraag -Wat kunnen wij daarmee voor het eeuwige heil van de mens winnen?

[5] Met vuur, zwaard en veel bloedvergieten heeft het kwade bijgeloof zich nog altijd de weg en de toegang tot de wereld verschaft, maar als het zuivere woord van God zich nu ook op die manier toegang zou verschaffen, zou dan ooit een mens, die met een beetje geest begenadigd is, het als een woord van vrede van God uit de hemel kunnen herkennen? Zou hij niet moeten zeggen: 'God, is het voor U dan niet voldoende dat de mensheid vreselijk door de satan geplaagd wordt en moet U, Almachtige, nu óók nog op satanische manier de arme en zwakke mensen  benaderen?'

[6] Zie eens, beste vriend en broeder, hoe ongerijmd het zou zijn als God de Heer Zich voor de uitbreiding van Zijn leer onder de mensen, terwille van hun eeuwig heil Zich ooit van zulke middelen zou willen bedienen, terwijl de hel zich daar altijd al van heeft bediend om haar harde vruchten en spijzen bij de mensen in de wereld te produceren!

[7] Ja, eens zullen er jammer genoeg tijden komen, waarin men de verontreinigde leer van Jezus de Heer te vuur en te zwaard aan de volkeren zal prediken, maar dat zal een grote ramp voor de mensen zijn! - Begrijp je dat?"

[8] CYRENIUS zegt: "Dat begrijp ik tot mijn spijt ook en toch vraag ik of zulke geheel uiterlijke rampen door de almachtige hemelen met voorkomen kunnen worden en waarom trouwens de boze ooit eenmaal volledige toegang tot deze wereld moest of mocht gegeven worden!'

[9] De BEIDEN zeggen: "Beste vriend en broeder, als je enige wijsheid hebt oordeel dan zelf of er zonder een tégen ooit een vóór kan zijn! Waar is ooit een mens zonder strijd een held geworden? Zou het ooit bij de mensen tot vechten gekomen zijn als er bij hen alleen maar vrome lammetjes zouden zijn geweest? Of zou jij ooit je kracht uit kunnen proberen als er geen voorwerpen waren, die jouw kracht kunnen weerstaan? Zou er ooit een bóven kunnen zijn als er geen benéden was? Of zou je iemand iets goeds kunnen doen, als er nooit iemand je hulp nodig had? Wat is dan een goede daad, als niemand daar behoefte aan heeft? Of zou je een alwetende ooit iets kunnen leren, dat hij eerder niet reeds wist?

[10] Kijk, in een wereld waar een mens zich zelf moet vormen tot een waar kind van God moet hem ook alle mogelijke goede en kwade gelegenheid ten dienste staan om de leer van God volledig uit te kunnen proberen!

[11] Het moet warm en koud zijn, opdat de rijke gelegenheid krijgt om zijn arme en naakte broeder van kleren te voorzien, Zo ook moeten er armen zijn, opdat de rijken zich ook in de barmhartigheid en de armen zich in de dankbaarheid kunnen oefenen, Evenzo moeten er sterken en zwakken zijn, om de sterken gelegenheid te geven de zwakken te on­dersteunen en om de zwakken in de deemoed van hun harten te laten erkennen dat zij zwak zijn, Zo moeten er in zeker opzicht ook dommen en wijzen zijn, omdat het licht van de wijzen anders voor mets zou zijn! [12] Als er geen slechten waren, waaraan zou de goede dan kunnen afmeten of, en in hoeverre hij werkelijk goed was?!

[13] Kortom in dit instituut voor zelfontwikkeling van mensen tot vrije kinderen van God moeten er zich zoveel mogelijk voor­- en tegen situaties voordoen waardoor de kinderen zich grondig in alles kunnen oefenen en ontwikkelen, omdat ze anders onmogelijk ware, almachtige kinderen van de allerhoogste zouden kunnen worden!

[14] Neem maar van ons aan: Zolang een mens niet bij alle mogelijke zaken en omstandigheden met geheel eigen macht de satan van het gevechtsterrein verdrijven kan, is hij nog geen volledig kind van God! Maar hoe zou hij ooit de overwinnaar van deze vijand kunnen worden, als men hem alle gelegenheid zou ontnemen om ook maar met een haar van de vijand in aanraking te komen? Ja, het ware rijk van God kost veel strijd terwille van de algehele vrijheid van het eeuwige leven, en daarom moeten jullie tussen hemel en hel gelegenheid krijgen om te vechten!"

 

60 Het nut van de hartstochten

 

[I] "Zo zul je merken dat verschillende hartstochten de mensen beheersen. Er zijn mensen, die de behoefte hebben om alles wat maar enige waarde heeft, te bezitten. Dat is duidelijk gierigheid, en dat is een zonde. En aan deze zonde heb je de scheepvaart te danken, want alleen hebzuchtige en op winstbejag uit zijnde mensen kon de levensgevaarlijke lust bekruipen, om middelen te vinden om over de zich zeer ver uitstrekkende zee te varen, om te onderzoeken of er aan de andere kant van de zee ook nog landen zouden zijn, met misschien een overvloed aan ongelooflijke schatten. Na veel uitgestane moeilijkheden en levensgevaren komen ze werkelijk in een aan de andere zijde van de zee gelegen nog geheel onbewoond land. De uitgestane grote gevaren hebben hun hartstocht van de hebzucht erg afgekoeld en hen de moed ontnomen voor de terugtocht. Zij vestigen zich direct daar waar de wind hen gebracht heeft, bouwen hutten en huizen en bevolken op die manier een nog geheelonbewoond land. -Zeg nu zelf eens of de mensen ooit zonder de hartstocht van de heb -­ en winzucht het vreemde land ontdekt zouden hebben!?

[2] Bekijken we nu de hartstocht van de lichamelijke zinnelijkheid. Denk deze hartstocht eens geheel weg en stel je de mensheid eens zo hemels kuis voor als maar mogelijk is, en dan zul je een lofwaardig behagen scheppen in een tot de grijze ouderdom durend zo rein mogelijk maagdelijk en een zo kuis mogelijk vrijgezellenleven. Stel je nu echter alle mensen in zo'n zeer kuise toestand voor en vraag je dan eens af: Hoe zal het dan gaan met de in de orde van God vereiste voortplanting van het mensengeslacht? Hieruit kun je dus opmaken dat ook deze hartstocht bij de mens behoort, omdat de aarde anders maar al te gauw ontvolkt zou worden! Dat er te veel mensen zijn die jammer genoeg bezeten zijn door deze hartstocht, zoals dagelijks te zien is, is zonder meer waar, en zo'n ontaarding is altijd tegen de orde van God en dus een zonde. Maar toch is die frequente ontaarding van deze hartstocht altijd nog veel beter dan de algehele uitroeiing daarvan.

[3] Alle krachten die de mensen gegeven zijn en die zich aanvankelijk voordoen als moeilijk te beteugelen hartstochten, moeten in staat zijn om zich zowel naar boven als naar beneden volledig te ontwikkelen, omdat de mens anders maar lauw water zou blijven en in een stinkende traagheid zou verzinken.

[4] Wij zeggen je: Niets kan je een waarheidsgetrouwer getuigenis geven over de goddelijke bestemming van de mens, dan de ergste zonde tegenover de grootste deugden der mensen, want daaruit wordt pas zichtbaar welke oneindige vermogens de mensen van deze aarde gegeven zijn! De weg van de mens gaat van de allerhoogste hemel van God, die zelfs voor de engelen ontoegankelijk is, tot in de diepste hel, en als dat niet zo was, zou hij nooit een kind van God kunnen worden!

[5] Wij komen in aanraking met mensen van talloze andere werelden, maar wat een verschil is er tussen hier en daar! De mensen daar zijn in geestelijk en ook in lichamelijk opzicht grenzen gesteld, die zij heel moeilijk ook maar met één stap kunnen overschrijden. Jullie mensen van deze aarde zijn geestelijk net zo weinig als de Heer Zelf begrensd en kunnen doen watje maar wilt. Jullie kunnen je verheffen tot in de binnenste woning van God, maar juist daardoor ook net zo diep vallen als de satan, die eenmaal óók de hoogste vrije geest uit God was. En omdat hij viel moest hij noodzakelijkerwijs in de diepste diepte van alle verderf vallen, waaruit hij nauwelijks ooit een terugweg zal vinden, omdat God de zonde net zo'n vervolmakingmogelijkheid heeft gegeven als de deugd."

 

61 De waarde van de vrije wil

 

[1] Dus alles komt op deze aarde bij de mensen alleen maar op de vrije wil aan, en op een onderricht met de minst mogelijke dwang. Deze leer is door de Heer ook zo geformuleerd dat het verstand van ieder goedwillend mens het al na het éénmaal gehoord te hebben kan begrijpen. Niemand kan zich daarom verontschuldigen door te zeggen dat hij de leer niet begrepen zou hebben. Want het 'Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf!' is zo begrijpelijk als het maar zijn kan! En als iemand daadwerkelijk deze korte, goed begrijpelijke, maar toch alles omvattende leer toepast, dan zal hij vanuit zijn hart zonder meer door de Heer Zelf in alle wijsheid geleid worden, en zo zelf leraar van de naaste worden. En zo kan de een de ander zover meenemen tot de Heer hem Zelf beetpakt en opvoedt tot een waar kind van God.

[2] Dat is dan de ware verbreiding van de heilige leer in de hemelse orde; alle verdere franje is uit den boze en brengt de planten van Gods hemel weinig of geen zegen. -Heb je alles goed begrepen?"

[3] CYRENIUS zegt: " Ja, ik heb alles begrepen! Ik zie nu duidelijk tot welke grote dingen deze aarde en haar mensen door God zijn voorbestemd, het enige noodlottige daarbij is echter, dat naast de kinderen Gods ook de kinderen der hel in zekere zin in dezelfde school worden opgevoed, en wel een ieder voor zijn eigen sfeer! Maar ik zie nu ook werkelijk in dat het, gezien uit het oogpunt van de diepste hemelse wijsheid, niet anders kan. De Heer is echter wijs, goed en almachtig genoeg om eenmaal ook de hel een andere richting te geven! De eeuwigheid is echt lang genoeg om tijdens haar eindeloze duur allerlei omstandigheden te scheppen waardoor haar kinderen zich tenslotte samen met hun verleiders en opvoeders zullen overgeven!"

[4] De beide ENGELEN zeggen: "Nu gaat jouw veronderstelling al ver over de horizon van onze wijsheid! Maar jij, als een kind van de Heer staat blijkbaar dichter bij je Vader dan wij die zijn pure schepsels zijn: en daarom kun Je ook eerder een zuivere goddelijke behoefte in het hart waarnemen dan wij; maar zoveel weten wij ook, dat niets bij God onmogelijk is. Verder kunnen wij je daarover ook geen woord meer zeggen.

[5] Als je hierover meer wilt weten, vraag het dan aan de Heer Zelf. Voor Hem is alles zonneklaar wat de toekomstige eeuwigheden diep verborgen houden. Maar wij denken dat Hij dat, vanwege de scherpe oren van de satan, waarschijnlijk aan geen sterveling zal openbaren. Want de vijand heeft duizendmaal duizend oren, en als men over hem spreekt, moet men heel behoedzaam zijn wil men hem niet nog erger maken dan hij al is!"

[6] CYRENIUS zegt: "Ik begrijp het! Ik zal het dan ook niet met de Heer daarover hebben!"

[7] IK zeg: "Je hoeft het niet hardop te zeggen, want Ik hoor ook datgene wat je in je hart heel stil zegt en vraagt.”

 

62 Het denken in het hart

 

[I] CYRENIUS zegt: "Heer, met dat denken in het hart wil het bij mij helemaal met lukken, omdat ik al sinds mijn jeugd gewend werd met mijn hoofd te denken, het lijkt mij haast onmogelijk om in het hart te kunnen denken! Hoe moet je het dan aanpakken om in het hart te kunnen denken?"

[2] IK zeg: "Dat gaat heel gemakkelijk en natuurlijk! Alles wat je je maar denken kunt en wilt, volgens je gevoel in je hersens, komt eerst uit het hart. Want iedere nog zo geringe gedachte moet toch eerst de een of andere prikkel krijgen die hem opwekt. Nadat de gedachte in het hart door de een of andere noodzaak geprikkeld en opgewekt werd, stijgt zij op naar de hersenen om door de ziel onderzocht te worden. Die zet dan de ledematen van het lichaam in de gewenste beweging, zodat de innerlijke gedachte in woord of daad omgezet wordt. Dat een mens ooit met zijn hoofd zou kunnen denken is echt een onmogelijkheid! Want een gedachte is een zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders ontstaan dan alleen in de geest van de mens, die in het hart van de ziel woont en van daaruit de ganse mens bezielt. Hoe zou nu ooit door de een of andere nog zo fijne materie iets geschapen kunnen worden! Alle materie, dus ook de hersenen van de mens, is toch alleen maar schepping en kan dan toch nooit scheppér zijn?! - Begrijp je dat nu wel en voel je soms al dat geen mens iets in zijn hoofd kan bedenken?"

[3] CYRENIUS zegt: "Heer, ja dat voel ik nu heel levendig! Maar hoe gaat dat dan? Nu lijkt het werkelijk wel of ik altijd alleen maar in mijn hart gedacht heb! Merkwaardig! Hoe zit dat nu? Ja ik voel duidelijke woorden in mijn hart, alsof ze uitgesproken worden, en het lijkt me nu helemaal niet meer waarschijnlijk dat het mogelijk zou zijn om in je hoofd een gedachte te krijgen!"

[4] IK zeg: "Dat is een heel natuurlijk gevolg van je steeds meer en meer levend wordende geest in je hart, die de liefde tot Mij en, door Mij, voor alle mensen is.

[5] Maar bij mensen waarbij die liefde nog niet ontwaakt is, ontwikkelen de gedachten zich weliswaar ook in het hart, maar zij worden daar, omdat het hart te materieel is, niet waargenomen. Pas in de hersenen, waar de gedachten uit het hart stoffelijker worden, worden ze door de han­delingsimpuls omgezet in beelden en deze vermengen zich daar met de beelden, die zich, komende uit de buitenwereld, via de uitwendige zintuigen in de hersenvlakjes ingegrift hebben. In deze vorm zijn ze voor de ogen der ziel materieel en slecht en zij moeten dan ook gezien worden als de oorzaak van de slechte handelingen van de mensen.

[6] Daarom moet ieder mens eerst in het hart geestelijk wedergeboren worden, omdat hij anders niet in kan gaan in het rijk van God!"

[7] CYRENIUS zegt tegen de naast hem staande Petrus: "Begrijp jij dat nu goed over de wedergeboorte des geestes in het hart, en wat en waar het rijk van God nu precies is, waarover Hij en de beide engelen steeds maar praten, en dat zij ons in de toekomst beloven voor ons geloof?"

[8] PETRUS zegt: "Zeker begrijp ik dat, want als ik het niet begreep, bleef ik niet hier, maar dan zou ik thuis voor mijn huis zorgen. Maar, verheven heer, zoek toch in uw eigen hart, daar zult u al vlug meer vinden dan ik u in honderd jaar uit zou kunnen leggen!

[9] Kijk eens naar ons, Zijn eerste leerlingen en getuigen, of wij zichtbaar veel met Hem spreken! Toch spreken wij meer met Hem dan U en veel anderen, want wij spreken zuiver en alleen in ons hart met Hem en vragen Hem honderd uit, en Hij antwoordt ons in heldere goed verstaanbare gedachten, en zo hebben wij dubbele winst. Want een antwoord van de Heer in het hart van de mens is in zekere zin al een deel van zijn leven, terwijl het uiterlijke woord pas een deel van het leven moet worden door de uitgevoerde daad, terwille van het oefenen van de ziel.

[10] Dus kunt u, verheven heer, de bewuste satanszaak ook in uw hart vragen, en dan zal de Heer in uw eigen hart het juiste antwoord zo stil en geheim inbrengen, dat satan met zijn scherpe gehoor onmogelijk in staat is om dat te horen! En op diezelfde manier kunt u ook de Heer vragen over de wedergeboorte van de geest in het hart, en over het rijk van God, en u zult weldra zo duidelijk mogelijk antwoord krijgen!"

[11] CYRENIUS zegt: "Ja, nu begrijp ik waarom jullie - wat me al een paar maal zeer verbaasd heeft - haast nooit met de Heer spreken! Wel, ik zal het proberen. Als de Heer jullie in het verborgene zo genadig is, dan zal hij het mij ook wel kunnen zijn! Want dat ik Hem boven alles liefheb, blijkt wel daaruit dat ik mijn uitgebreide en belangrijke rege­ringszaken intussen opgeschort heb, en bij Hem ben en mijn ziel voed met ieder woord uit Zijn heilige mond!

[12] Ik geloof ook dat ik, zuiver uit liefde voor Hem, meer doe en meer gedaan heb dan jullie bij elkaar, want ik kende Hem al als klein kindje en ik heb in het vreemde heidense land voor Hem, Zijn ouders en broers gezorgd! En terwijl jullie slechts jullie visnetten voor Hem opgeofferd hebben, ben ik, als Hij dat zou accepteren, meteen bereid mijn gehele wereldse waardigheid af te leggen en Hem dan als de minste onder jullie getrouw te volgen, en ieder ogenblik van mijn leven voor Hem en voor jullie allen op de bres te gaan staan, zoals ik al een paar maal gedaan heb. Nog afgezien van datgene wat mij daardoor heel gemakkelijk vanuit Rome had kunnen treffen!

[13] Daar ik dit allemaal doe uit zuivere liefde voor Hem, zal Hij mij toch ook wel een genade waard vinden, die Hij jullie in zo grote mate doet toekomen!?"

[14] IK zeg: "Je hebt haar al, beste vriend en broeder van Mij! En naar wat je hebt behoef je niet meer te zoeken en je hoeft je er niet meer boos over te maken alsof je het nog niet zou hebben! Houd je daarom kalm en probeer eens om in je hart Mij iets te vragen, en Ik zal het antwoord helder, duidelijk, bezonnen en goed verstaanbaar in je hart leggen, dat Mij werkelijk boven alles liefheeft!"

 

63 De terugkeer van satan

 

[1] Na dit advies van Mij vraagt Cyrenius, wat uiteindelijk met satan zal gebeuren en of er van zijn kant ooit te denken valt aan een terugkeer.

[2] En IK leg het volgende antwoord in zijn hart: "Wat gebeurt, heeft de volgende reden: De verlorene wordt gezocht en de zwaar zieke wordt een geneesmiddel gegeven, maar zijn wil blijft vrij en moet vrij blijven, want als zijn wil belemmerd wordt, dan zou dat betekenen dat de gehele bijna eindeloze materiële schepping en al haar bestanddelen in de hardste steen zouden veranderen, waarin geen leven mogelijk is. De gehele materiële schepping is de zo ver mogelijk geoordeelde grote geest en deze is daarbij verdeeld in talloze werelden, die echter met hun oneindige aantal toch zijn gehele wezen vormen. Maar uit dit ene wezen worden ontelbaren van de ontelbare wezens, zoals de meeste mensen van deze aarde, genomen en door Gods kracht, macht, liefde en wijsheid tot complete op God gelijkende wezens omgevormd, en dat is een betrouwbare terugkeer van de ene grote geest!

[3] Als echter alle aarden en zonnen geheel in mensen zijn opgegaan, zal ook van die e n e niets meer over zijn dan alleen maar zijn 'ik' dat in volkomen eenzaamheid zich na tijden der tijden zal moeten gaan omkeren, wanneer het zich niet wil prijsgeven aan een eeuwig versmachten. Dan zal er geen stoffelijke zon en geen stoffelijke aarde meer in de eeuwige eindeloze ruimte rondcirkelen, maar overal zal een wonderheerlijke nieuwe geestelijke schepping met zalige vrije wezens de eindeloze eeuwige ruimte vullen, en Ik zal als altijd dezelfde God en Vader van alle wezens zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid, en deze gelukzalige toestand zal daarna nooit eindigen. Daar zal één kudde, één schaapsstal en één herder zijn!

[4] Maar wanneer dat allemaal zo zal worden is in aardse jaren gemeten nooit te omschrijven! En zou ik je het getal meedelen, dan zou je dat onmogelijk kunnen begrijpen. En zou ik het getal omschrijven door te zeggen dat er duizendmaal duizend periodes van duizend jaar zullen voorbijgaan, waarbij het aantal periodes gelijk is aan het getal van de korrels zand in de zee en op de gehele aarde, vermeerderd met het getal van het aantal grassprietjes in alle landen en op alle bergen der aarde, vermeerderd met het getal van alle druppels in de zee, in alle meren en stromen, rivieren, beken en bronnen, dan zou je dat allemaal toch niet kunnen tellen om zodoende het moment van de uiteindelijke verlossing te bepalen!

[5] Wees daarom tevreden met het volgende: Streef jij slechts vóór alles naar het rijk van God en de ware gerechtigheid daarvan, dan zul je na de dood van je lichaam door Mij meteen opgewekt worden tot het eeuwige leven, en in het rijk van de reine geesten zullen duizend jaar voorbijgaan als één dag!

[6] En, vriend, in Mijn rijk dat gevuld is met alle hoogste zaligheden, zal datgene, wat je hier oneindig ver weg toeschijnt, op een zalig lichte wijze en heel snel komen! Nu kunnen jij en geen van Mijn leerlingen op de hoogte gebracht worden van alle hemelse wijsheid, -maar over enige jaren wanneer je gedoopt wordt met de heilige geest uit God, dan zal deze geest jou en alle anderen inwijden in alle hemelse wijsheid. Dan pas zul je alles heel duidelijk zien, wat nu nog donker en verward voor je moet zijn! -Maar bewaar hetgeen je nu geopenbaard is alleen voor jezelf en Iaat niemand daar iets van merken, want dat moet nog lang geheim blijven!"

[7] Toen CYRENIUS dat in zich gehoord had was hij geweldig verbaasd en zei na een ogenblik van intensief denken: "Het was zonder meer Uw Woord, dat ik nu als een ware woordenvloed in mijn hart getrouwen duidelijk heb gehoord. Moet die vermaning aan het eind echter wel zo streng opgevolgd worden? Heel vertrouwde, redelijke en eerlijk denkende en gelovende mensen zou zoiets toch wel -bijvoorbeeld een paar dingen daarvan losweg gezegd -meegedeeld mogen worden!? Want zoiets zou toch geen mens kunnen schaden!"

[8] IK zeg hardop: "Ja vriend, het schaadt een mens zeker niet als hij het zoals jij innerlijk ontvangt, anders zou Ik het je niet meegedeeld hebben. Maar als veel mensen zoiets van buiten af zouden ontvangen, dan zou het hen geweldig schaden. Hoe en waarom, - dat hebben Mijn engelen je voldoende uitgelegd, en daarom houden wij er over op, want wij hebben nog veel andere zaken van groot gewicht af te wikkelen en die zijn voorshands veel noodzakelijker dan deze vraag van jou, waarop het gehele antwoord pas in de eeuwigheid moet rijpen."

 

64 Essentie, leven en werk van de natuurgeesten

 

[I] Cyrenius is tevreden gesteld, maar in zijn plaats staat Kisjonah nu op en vraagt Mij of hij ook een vraag mag stellen over een door Mij getroffen regeling, die onnodig bleek te zijn.

[2] IK zeg: "Spreek, vriend van vriend en vijand!"

[3] KISJONAH zegt: "Wel, toen wij het resterende deel uit de grot in mijn bergen gingen weghalen, bepaalde U dat er voldoende brood en wijn meegenomen moest worden omdat wij daar veel hongerigen en dorstigen zouden aantreffen! Daarop liet ik meteen een grote hoeveelheid brood en wijn meenemen en wachtte toen bij en in de grot tot er iemand zou komen die brood en wijn nodig had! Maar, Heer, er kwam niemand aan wie men het meegenomene kon geven!

[4] Toen wij echter uit de grot waren gekomen en U die, door Uw macht in Archiël, voor eeuwig hebt laten afsluiten, waren wij zonder brood en wijn, en geen van de dragers kon mij vertellen wie het brood en de wijn van hen had afgenomen. Ik heb het in de grot en ook daarbuiten tijdens die wondervolle momenten niet gezien. Een dag later, toen U Kis verliet, sprak natuurlijk mijn gehele huis alleen maar over U, en -zoals dat met mensen gaat, vooral bij zulke wonderbaarlijke gebeurtenissen -er werden op z'n minst dubbel zoveel daden verteld dan U bij mijn weten verricht heeft! Veel van die verhaalde daden, die men beweerde door U te hebben zien doen, liet ik de vertellers terugnemen en verklaarde ze tot uitvindingen van hun verhitte fantasie en tot vrome leugens. Maar het verhaal over het verdwijnen van het meegenomen brood en de wijn had zelfs mij serieus aan het denken gezet, want ik kon mij echt niet herinneren wat er met het vele meegenomen brood en de wijn was gebeurd, we hadden er niets van gebruikt."

[5] IK zeg: "Ik wist wel dat je daar bij Mij nog op terug zou komen, maar het is echt niet zo ingewikkeld als je je dat voorstelt. Maar omdat je nu eenmaal gekomen bent om ook daarover tot klaarheid te komen, moet ik je de zaak toch ophelderen. Luister dus:

[6] Er zijn in de bergen net als in de lucht, zoals ook in de aarde, in het water en in het vuur, bepaalde natuurgeesten, die nog niet in een vleselijk lichaam geleefd hebben omdat zich de gelegenheid, waarbij zij tijdens een menselijke geslachtsdaad de weg zouden hebben kunnen vinden om door het lichaam van een vrouw in het vlees op de wereld te komen, nog niet heeft voorgedaan. In alle elementen zijn massa 's van zulke nog ongeboren zielen voorhanden.

[7] Nu hebben de in de bergen verblijvende natuurgeesten uit de lucht wat meer vastheid opgenomen. Zij hebben niet zo'n bijzondere behoefte om in het vlees verwekt en dan vleselijk uit een vrouw geboren te worden; zij blijven liever, als zij een redelijk goede intelligentie hebben, zo lang mogelijk in de vrije ongebonden toestand. Ze hebben zelfs gevoel voor rechtvaardigheid en vrezen Gods geest, waarvan zij vaak een tamelijk duidelijk begrip hebben, dat wil zeggen altijd maar een paar uit hun midden, die aloud geworden zijn. De jongere in dit gezelschap opgenomen geesten zijn gewoonlijk nog erg duister en vaak ook kwaadaardig en zouden veel kwaad aan kunnen richten als ze niet door de ouderen in toom gehouden werden. Hun voornaamste bezigheid is het vormen van allerlei metalen in de bergen, deze te ordenen en in de spleten en gangen van de bergen te laten groeien.

[8] Zulke geesten gebruiken soms ook voedsel uit de natuur, en wel uit het plantenrijk. Dat doen zij in het bergengebied bij het verrichten van zwaar werk tijdens het omvormen van de rotsen, bij het losslaan van grote delen der bergen, bij het leegscheppen van inwendige, teveel water bevattende holen en bij meer soortgelijk werk waarmee deze geesten vaak overladen worden. De bedoeling daarvan is dat ze door het vele werk hun liefde voor de bergen zullen kwijtraken en zich in het vlees zouden laten verwekken, omdat vooral vanaf nu geen geest de volle levende vrije zaligheid kan bereiken als hij niet de weg van het vlees heeft doorgemaakt.

[9] Deze geesten, Mijn beste Kisjonah, en speciaal diegenen die voor jouw bergen zorgen, hadden met het afsluiten van de kwalijke grot zeer zwaar werk te doen en moesten daarvoor met brood en wijn gesterkt worden! Kijk, die zijn het, die Ik bedoeld heb toen Ik zei: 'Wij zullen een groot aantal hongerigen en dorstigen aantreffen, die behoefte aan zo'n verster­king zullen hebben!' Alles is dan ook opgegeten, en vervolgens is op bevel van Mijn engel het zeer zware werk tot in de puntjes uitgevoerd. Dit is het complete antwoord op je vraag. - Heb je het goed begrepen?"

 

65 Over tovenaars en waarzeggers

 

[I] KISJONAH zegt: "Ja, Heer, ik heb U helemaal begrepen, en dat des te meer omdat mijn mijnwerkers, die in mijn bergschachten allerlei ertsen uitgraven, zulke zaken heel vaak aan mij verteld hebben. Vaak verdween hun brood en wijn, terwijl ze niet wisten wie uit hun midden zich zo'n grap veroorloofd kon hebben! Als de hongerige mijnwerkers dan behoorlijk kwaad werden, hoorden ze vaak een schaterend gelach, en een paar van hen menen ook mensengestalten zo klein als kinderen Voor zich uit te hebben zien huppelen in de kleuren blauw, rood, groen, geel en helemaal zwart.

[2] Zo vertelde mijn oudste mijnwerker mij nog kort geleden, dat een blauw mannetje hem zou hebben aangeraden om voortaan brood en wijn in een omgehangen leren tas te dragen, dan zouden de hongerige berggezellen daar niet aan kunnen komen. En ook zou niemand in de bergschachten te hard moeten praten, vooral niet fluiten of zelfs vloeken, want de berggezellen konden dat alles niet verdragen en deden daarom al diegenen, die dat gebod niet wilden houden, kwaad! Ook zou niemand diep in de berg mogen lachen, want lachen konden de berggezellen ook niet verdragen. Als mijn mijnwerkers vaak brood en wijn voor de berggezellen achter wilden laten, zouden de berggezellen hen daarvoor behulpzaam zijn bij het rijkelijk vinden van edele metalen.

[3] Ik hield zulke overleveringen meestal voor fabels, omdat ik zelf nooit iets dergelijks kon vaststellen, hoewel ik heel vaak de schachten van mijn bergen betreden heb, maar nu na deze welwillende verklaring van U is mij alles glashelder! Alleen dit ene kan ik, tenminste op dit moment, nog niet begrijpen: hoe de berggezellen, die toch eigenlijk geesten zijn, natuurlijk voedsel kunnen eten! Hoe eten en drinken deze toch wat griezelige wezens dan?"

[4] IK zeg: "Ongeveer op de manier waarop het vuur de zaken verteert die het pakt! Laat daar maar eens een druppel wijn of een stukje brood in vallen en je zult beide snel zien verdwijnen! Wel, op ongeveer deze manier eten de geesten of berggezellen de natuurlijke kost. Zij lossen het materiële vlug op en veranderen het in de materie aanwezige geestelijk ­substantiële in hun zielewezen, door het in zichzelf op te nemen, - en dat gebeurt in een oogwenk! - Nu weet je dat ook en behoef je je daar verder niet meer om te bekommeren."

[5] KISJONAH zegt: "Heer, ik dank U voor deze uitleg, want deze verlicht mijn hele gemoed en ik zie nu nog duidelijker dat alles wat mij aan alle kanten omgeeft slechts puur leven is."

[6] IK zeg: "Heel goed, Mijn beste vriend! Maar Ik vraag je alleen dit, dat zowel jij als ieder die hiervan nu weet, het voor zich zou willen houden. Want zoiets is niet voor iedereen heilzaam als hij het zou weten, daar alle Egyptische en Perzische tovenaars niet zelden in verbinding staan met de geesten en kobolden en met hun hulp allerlei toverkunsten doen. Al dat soort toverij is een gruwel voor God, en wie deze uitoefent, voorwaar, die zal niet gemakkelijk in het rijk van God komen! Zulke tovenaars beletten de bovengenoemde geesten de ingang tot het vlees, en als zij sterven, worden zij de gevangenen van zulke onrijpe zielen en kunnen zeer moeilijk bevrijd worden, omdat ze voortdurend iets van de geaardheid van de onrijpe, naakte natuurzielen in zich opnemen. Ik zeg jullie: Een tovenaar zij vervloekt! Want men heeft nog nooit meegemaakt, dat een echte tovenaar met zijn toverij, ook maar ten halve, een goed doel gediend zou hebben! Overal druipt er duimendik de grofste heb­- en winzucht vanaf, en ook de brutaalste heerszucht, en zulke geesten moeten in de diepste hel hun deemoedigende loon krijgen!"

[7] FAUSTUS merkt op: "Heer, Heer, dan zal het er voor de vele tovenaars en waarzeggers in het grote Romeinse rijk slecht uitzien! Want dit soort mensen staat juist in Rome in een soort goddelijk aanzien en kan met één woord zowel de wil van de keizer, als die van iedere nog zo grote en dappere held verlammen, -daarentegen ook wel zo stimuleren dat de bergen moeten beven voor hun moed!"

[8] IK zeg: "Ja, vriend, deze zich als halve goden gedragende mensen zal het eens niet zo goed vergaan, want zij weten dat zij de niet in hun kunst ingewijden schandelijk bedriegen en hen door zulke bedriegerijen vaak tot allerlei gruwelijkheden verleiden. Daarom kan het zulke boos­wichten ook nooit goed vergaan, want zij verkopen niets voor veel geld en zijn de echte verwekkers van talloze gruwelen en zonden, tot verderf van de mensen!"

[9] VERSCHEIDENEN zeggen: "Maar als zij zich zouden verbeteren, kunnen zij dan ook niet zalig worden?"

[10] IK zeg: "Ja, ja, als zij zich zouden verbeteren dan kunnen ze ook zalig worden, maar het is nu juist zo droevig, dat zulke mensen zich het minst willen verbeteren! Moordenaars, rovers, dieven, hoeren en echtbrekers kun je bekeren, en een keizer, een koning kan makkelijk zijn kroon afzetten, maar een tovenaar laat zijn toverstok niet los! Want zijn onzichtbare gezellen laten dat niet toe, en zij zijn hem altijd de baas als hij zich van hen zou willen losmaken.

[11] Daarom zeg Ik nog eens: De kwade toverij is vervloekt, want door haar kwamen alle zonden in de slechte wereld!

[12] Wie wonderen wil doen, moet daarvoor de innerlijke kracht uit God hebben, en dan moet hij slechts dáár een wonder doen, waar het noodzakelijk is!

[13] Wie echter namaakwonderen doet en door allerlei spreuken en tekens als waarzegger optreedt, die behoeft niet meer verdoemd te worden, want hij is door zijn eigen wil al geheel en al verdoemd. Wacht je daarom allemaal zowel voor de kwade toverij als voor de waarzeggerij, want dat alles is zeer kwalijk voor de menselijke geest!"

[14] Na deze woorden waren allen die ze gehoord hadden, bijna versteend van schrik en vroegen of men ook geen waarde meer mocht hechten aan de uit oeroude ervaringen ontstane betrouwbare weersvoorspellingen.

[15] IK zeg: "O ja, alleen dan als ze op een puur wetenschappelijk berekende basis berusten; is dat echter niet het geval, dan is ook dat een zonde, omdat de mens dan een tweede geloof aanneemt, dat het zuivere geloof aan de enige goddelijke voorzienigheid verzwakt, en tenslotte meer aan de tekens, dan aan de alleen ware, almachtige God gelooft.

[16] Wie zich aan het zuivere geloof houdt, die mag vragen. En wat hij gevraagd heeft zal hem gegeven worden ook al zouden de door ervaring bevestigde slechte voortekenen van aarde en lucht een schrille tegenstelling daarmee vormen; maar wie zich op de tekenen verlaat, die zal het ook naar de tekenen vergaan. De Farizeeën geloven in de tekenen en laten zich door de mensen voor grof geld betalen voor hun adviezen; zij zullen echter eens ook des te meer verdoemd worden!

[17] Heeft God dan niet alles geschapen wat de mens tot teken dient? Maar als God alles geschapen heeft, dan zal Hij toch wel blijvend Heer daarover zijn en alles leiden en besturen! En als God alleen de Heer en Bestuurder van alle geschapen dingen en verschijningen is, hoe moeten die dan zonder Hem iets aan kunnen geven? Zijn ze daartoe echter niet in staat, dan moet de mens toch aan God, die alleen alles kan, vragen wat de tekenen beduiden! Is dat niet troostvoller dan duizend van de betrouwbaarste wichelarijen?"

[18] Alle AANWEZIGEN aan Mijn tafel zeggen: "Heer, dat is zeker en waar! U moest maken dat de hele wereld er ook zo over dacht en zo deed, dan zou het er in de wereld anders uitzien dan nu! Wij, die hier om U heen verzameld zijn, hebben het nu natuurlijk gemakkelijk, omdat wij U als de grondslag van al het zijn en alle verschijnselen bij de hand hebben. Maar vele honderdduizend maal duizenden, die het onschatbaar grote geluk niet hebben om in Uw allerheiligste gezelschap te zijn en uit Uw mond de woorden des levens te horen, gaat het niet zoals ons! Die verlangen zeker ook net als wij naar Degene, waarvan de gehele schepping maar al te zeer getuigt, maar hun verlangende blikken naar de sterren ontdekken U nooit, en hun grote verlangen wordt nooit bevredigd. Is het dan een wonder, dat bij zulke mensen de miraculeuze tovenaars en de tekenen en hun uitleggers maar al te gemakkelijk gehoor vinden, omdat ze de naar goddelijke zaken verlangende mensen iets aanbieden, dat, ook al is het niet echt, toch in ieder geval een op God gelijkend tintje heeft!?"

 

66 De dwaling van Cyrenius

 

[1] Nu neemt CYRENIUS weer het woord en zegt met een vrij ernstig gezicht: "Heer, het is waar dat U zeker Diegene bent waarvoor wij U sinds lang houden, en niemand van ons kan dat in twijfel trekken. Maar ik moet U nu toch openlijk bekennen, dat ik in Uw zojuist afgelegde verklaring over de tovenaars, wichelaars en waarzeggers helemaal niets ontdekt heb van Uw mij anders maar al te goed bekende barmhartigheid en liefde! Dan ligt de oorzaak toch eigenlijk bij U Zelf, -want U geeft Zelf de mens rake klappen, die erg pijn doen, maar wee dan de geslagen mens, als hij tijdens die klappen begint te jammeren! Maar of ik hiermee nu gelijk heb, weet ik eigenlijk niet!

[2] Kijk, de mensen van de aarde zijn erg blind en dom en daardoor ook slecht. Maar ik vraag mij af waar de schuld daarvan ligt, en waardoor het kwaad veroorzaakt wordt! En zoals ik, vragen vele honderdduizenden Romeinen, die zeker niet achterlijk zijn, zich dat ook af!

[3] Het is toch niet aan te nemen dat Uw hand de mens oorspronkelijk slecht gemaakt heeft, net zoals er ook geen kind al als duivel ter wereld komt. Als de eerste mens echter goed was, hoe werd de tweede of de derde daarna dan slecht? Was dat Uw wil, of die van degene, die hen naderhand verwekt heeft? Alles, zoals het is, moet toch volgens Uw wil gekomen zijn! Maar als Uw wil dit zo heeft gewild, waarom dan de ergste verdoemenis over zulke mensen, die goed beschouwd de arme mensheid slechts van een zekere vertwijfeling hebben gered, omdat U geen gehoor hebt willen geven aan hun roepen?! Daarom vraag ik U om wel recht­vaardig, maar niet hard te zijn, want het schepsel heeft tegen zijn schepper geen verweer, - het kan slechts vragen, dulden, lijden en vertwijfelen!"

[4] IK zeg: "Maar vriend Cyrenius! Heb je alles dan alweer vergeten wat je zowel van Mij als ook van de beide engelen hebt gehoord? Zei Ik dan dat Ik Zelf zulke mensen veroordelen of verdoemen zal? Een paar dagen geleden heb je zelf toch nog de Farizeeën ogenblikkelijk willen laten tuchtigen, omdat ze mij wilden stenigen, en Ik stond je dat niet toe! En nu lijkt het erop dat je bijna aan hun kwade kant zou willen gaan staan! Of ben jij soms beter in staat de mens zo te plaatsen, dat hij in die situatie een kind van God moet worden, als hij dat wil? Merk toch hoe zwak je nog bent!

[5] Weet je dan zo meesterlijk veel af van de meest algemene geschiedenis van alle mensen, dat je op grond daarvan Mij kunt verwijten dat Ik Mij nu pas bekommer om de roependen en zoekenden, en vroeger nooit?

[6] Hebben de eerste mensen niet onafgebroken omgang met Mij gehad? Wie was van Noach tot Mozes de hogepriester te Salem, die Melchizedek heette, en die daarbij als een echte koning der koningen in Salem woonde? Wie was vervolgens de Geest in de ark des verbonds? En omdat de Geest uit de ark in Mij overging, -vraag ik: Wie ben Ik dan?

[7] De roependen wilden Mij evenwel van de sterren naar beneden hebben, omdat Ik, toen Ik bij hen was, voor hen te gewoon en te weinig goddelijk was, want Ik wilde niet zo stralen als de sterren!"

[8] Kijk, wat je nu zo bewogen heeft, was totaal verkeerd. De satan, die er iets van merkte dat je zijn geheim bezit, heeft je maar even aan de tand gevoeld, en meteen wilde je al met Mij beginnen te twisten! Bedenk nu eens of het wel rechtvaardig was wat je zei!?

[9] Ben Ik ooit hard of onrechtvaardig tegen iemand? Of ben Ik onrechtvaardig als Ik je voor het valse nagemaakte goud het echte zuivere aanbied? Of moet Ik jullie dan in het oude slechte en ook nutteloze bijgeloof laten? Zou Ik als Heer er niet meer recht op hebben gehad om de slechte weerspannige Farizeeën te gronde te richten dan jij?! Maar heb Ik ze geoordeeld? Ja, ze zouden zelfs aan hun eigen innerlijke rechter over­geleverd zijn geweest, als Ik ze niet op wonderbaarlijke wijze had gered!

[10] Zie eens, hoe kortzichtig je nog bent! Ik vind, vriend, dat alles wat je al gehoord en gezien hebt, je toch een wat ruimere blik had moeten geven!"

[11] Cyrenius vraagt Mij om vergeving, net als alle anderen, en zij zien het verkeerde van hun mening in, maar Ik troost hen en zeg: "Oh, jullie zullen nog wel vaker in nog grotere beproevingen komen, maar vergeet dan dit voorval en Mijn aan jullie gegeven leer niet, anders zouden jullie, ondanks dat jullie Mij allen gezien en gesproken hebben, in nog grotere verzoekingen raken. Dan zouden jullie ook nog van Mij kunnen afvallen en weer terechtkomen in het wereldse met haar leugens en bedriegerijen. Je zou worden als degenen, van wie je meent dat zij Mij gezocht en geroepen hebben, terwijl Ik hen, om ze des te makkelijker te kunnen verdoemen, in Mijn plaats tovenaars en wichelaars zou hebben gegeven!"

- Allen vragen nogmaals om vergeving, - en Ik zegen hen allen.

 

67 De genezing van de razende.

 

[ 1] Meteen daarop komt er uit de stad een groot aantal burgers met de mededeling dat er een mens razend is geworden.

[2] Ik vraag hen echter wat Ik met de razende moet doen.

[3] En de BURGERS zeggen: "Wij weten dat u een wonderdokter, bent omdat de Farizeeën ons dat vandaag gezegd hebben. Ze vertelden dat uw wil alleen al voldoende was om de familie van de oude Josa geheel te genezen, en dat u meer bent dan alleen maar de ons allen welbekende timmerman Jezus! Daarom vragen wij aan u onze welbekende landsman, of u deze razende mens weer gezond wilt maken!"

[4] IK vraag: "Hoe kwam hij dan aan die razernij?"

[5] De BURGERS zeggen: " Ja, beste meester, die heeft hij gekregen van een dolle hond, die hem heeft gebeten, en het is een heel gevaarlijk kwaad, dat tot op heden nog nooit door een arts genezen kon worden! Als hij sterft, moet het hele huis tezamen met hem worden verbrand, want wie hem maar aan zou raken, zou kort daarop ook door die verschrikkelijke razernij overvallen worden! Daarom hebben wij hem in zijn huis goed opgesloten, zodat hij niet naar buiten kan, waar hij anders grote schade aan zou richten. Beste meester, bevrijd ons toch van deze plaag!"

[6] IK zeg: "Ga en haal hem eruit opdat hij gezond worde, en ook allen die hij al besmet heeft toen zij hem vingen en in huis opsloten!"

[7] De BURGERS zeggen: "O meester, wie zal hem eruit halen? Wie hem aanraakt is al zo goed als zeker van een verschrikkelijke dood!"

[8] IK zeg: " Als jullie niet geloven en geen vertrouwen hebben, kan Ik zowel hem als jullie niet helpen!"

[9] De BURGERS zeggen: "U kon toch de familie van Josa helpen, die aan een bijna soortgelijke kwaal leed en de zieken werden niet bij u gebracht. Dan zou u toch ook deze razende kunnen helpen zonder dat het nodig is hem naar u toe te brengen!?"

[ 10] IK zeg: "Josa geloofde, maar jullie geloven niet en zijn veeleer gekomen om Mij, terwijl je maar half gelooft, te testen, om te zien wat Ik met de ongeneeslijke razende zou doen. Daarom zeg Ik jullie nog één keer: Haal hem, dan zal Ik hem, zowel als jullie, helpen! Want zoals jullie daar staan, hebben jullie reeds allen hetzelfde in je en dat kan al gauw uitbreken. Als jullie echter geloven en hem hierheen brengen, dan zal daardoor het gif van de satan in jullie vernietigd worden!"

[11] Na deze woorden van Mij gaan zij weg en brengen weldra de gebonden razende, die er ontzettend wild uitzag en net zo woest brulde als een hongerige leeuw. Toen Mijn vele gasten deze razende zagen aankomen, overviel hen een grote angst en de vrouwen vluchtten met z'n allen het huis in, want ze durfden niet naar deze verschrikkelijk vertrokken en vreselijk brullende figuur te kijken. Zelfs Mijn moeder verborg zich in het huis en Mijn leerlingen maakten de kring om Mij heen ook groter , Judas verborg zich achter een boom. Alleen Cyrenius, Faustus, Cornelius, Kisjonah en Borus bleven standvastig bij Mij.

[12] Toen zei IK tegen de burgers: "Maak hem los en laat hem vrij!"

[13] IEDEREEN ontstelde hevig en riep: "Heer, dan zijn wij verloren!" - En de burgers durfden het ook niet te doen omdat het overige volk en de leerlingen te hard schreeuwden!

[14] Daarop zei IK tegen Borus: "Ga en maak jij hem los, want hij is al genezen en kan niemand meer kwaad doen!"

[15] Toen ging BORUS heel kordaat naar de nog razende toe en zei: "De Heer Jezus zij met je, en wees genezen in Zijn naam!"

[16] Op dat ogenblik werd de razende rustig, zijn al bijna geheel zwarte gelaatskleur nam weer de natuurlijke kleur aan en hij vroeg Borus met een dankbaar gezicht of hij hem de boeien af wilde nemen, en Borus maakte meteen de boeien los, die helemaal schoon en onbesmeurd waren. En de genezen man kwam naar Mij toe en bedankte Mij heel innig voor de aan hem bewezen ongehoorde weldaad, maar vroeg Mij ook of hij in de toekomst voor zo'n bezoeking verschoond zou mogen blijven.

[17 En IK zei tegen hem: " Jij en allen, die ongetwijfeld jouw lot gedeeld zouden hebben, jullie zijn nu helemaal genezen, maar wees in de toekomst vrienden van mensen en geen vrienden van honden! Waarvoor moesten jullie zo buitengewoon veel honden houden? Alleen diegenen moeten ze houden, die ze nodig hebben bij de jacht op wilde, verscheurende dieren, en de schaapherders van grote kudden als bescherming tegen de wolven, beren en hyena 's. Niemand anders heeft een hond nodig. Maar wie er toch een wil houden, moet hem goed aan de ketting houden, opdat de armen niet vanwege de kwade honden bang zijn om jullie huis binnen te gaan en je om een aalmoes te vragen. Wie van jullie in het vervolg deze raad niet zal opvolgen, zal van zijn honden hetzelfde loon ontvangen dat jou ten deel viel.

[18] Neem liever kinderen van arme ouders in jullie rijke huizen op dan nutteloze en zo gemakkelijk groot gevaar opleverende honden, dan zullen jullie nooit door de erge razernij, afkomstig van het gif van de satan dat de honden bij zich dragen, overvallen worden!"

[19] Na deze woorden beloven allen Mij dat zij deze zelfde dag nog hun honden zullen opruimen en in het vervolg nooit meer dergelijke dieren zullen houden. Toch vragen een paar zwakken in het geloof nog aan ~ of ze nu wel helemaal van deze kwaal bevrijd zijn en zij het nooit meer zullen krijgen.

[20] IK zeg: "O jullie kleingelovigen! Zien jullie dan niet dat degene, die jullie hier gebracht hebben, helemaal genezen is? Maar als hij beter werd, dan zullen jullie toch ook wel beter geworden zijn, jullie waren nog lang niet razend! Als Ik doden uit het graf kan roepen, dan zal jullie kwaal toch niet erger zijn dan de werkelijke dood! De tijd zal jullie het bewijs leveren dat jullie allen weer helemaal beter zijn! Maar ga nu weer rustig naar huis. Ga echter ook naar de oudsten en de Farizeeën, laat zien dat je helemaal genezen bent en geef dan op het altaar het offer, dat Mozes heeft aanbevolen voor melaatsen als ze rein geworden zijn!"

[21] Na deze woorden danken allen Mij innig en zij vragen Mij wat zij Mij voor deze onbeschrijflijke weldaad kunnen terugdoen.

[22] En IK zeg: "Geloven en doen wat de Farizeeën en schriftgeleerden jullie zullen leren!"

[23] Na deze woorden gaan ze getroost naar huis terug, gaan meteen naar de synagoge en vertellen de Farizeeën alles wat hier is gebeurd, en geven daarvoor een grote offergave.

[24] De FARIZEEËN, die eerder nog niets over deze razende hadden gehoord, beginnen zich zeer te verbazen en zeggen: "Waarlijk, dat is een genezing, die alleen aan God mogelijk kan zijn! Dat is in heel Israël nog nooit gehoord! Waarlijk, deze mens doet dingen, die de allergrootste profeten nooit hebben gedaan! Er is geen ziekte die hij niet zou kunnen genezen, en geen dode in het graf, die hij niet weer in het leven terug zou kunnen roepen! Dat is toch een mens, zoals de aarde er nog nooit een heeft gedragen! Ga nu naar huis en kom morgen weer terug, dan willen wij het met jullie nog verder over hem hebben!"

 

68 Een evangelie voor de welgestelden

 

[I] De burgers gaan nu naar huis en brengen de genezen man terug bij zijn kinderen en zijn zeer bedroefde vrouw, die eerst haar ogen nauwelijks gelooft, maar dan direkt in een tranenstroom van dank en vreugde uitbarst. Met haar tien kinderen snelt zij het huis uit naar Mij toe, en samen met haar kinderen dankt zij Mij op haar knieën voor de ongekende weldaad, die haar en haar kinderen bewezen was. Daarbij vraagt zij Mij of zij Mijn huis met alle mogelijke tot haar beschikking staande krachten mag dienen, benevens ieder ander die Ik haar ook maar zou willen aanbevelen!

[2] IK zeg: "Alles wat je in Mijn naam voor de armen zult doen, zal beschouwd worden alsof je het voor Mij doet! Voor Mijn huis wordt echter gedurende het poosje dat Ik hier nog door zal brengen, al voldoende gezorgd. Maar als Ik weer kom, hoor je dat nog wel."

[3] De VROUW huilt van vreugde en dankbaarheid en zegt: "Heer, waarachtige meester, uit de hemel ons gegeven! Ik bezit veel; de helft wil ik meteen schenken aan de werkelijk armen, en de andere helft zal ik voor hen beheren, zodat zij bij mij altijd iets achter de hand zullen hebben. Want volgens mij is dat beter, omdat ik weet dat de armen een groter vermogen niet goed kunnen beheren, meestal te veel ineens uitgeven en in tijden van nood dan weer niets hebben!"

[4] IK zeg: "Doe dat, beste vrouw! Zo zouden alle rijken moeten doen, dan zouden de armen nooit noodlijdend zijn. Want de armoede is een kwade zaak en verleidt de mens vaak tot grotere zonden dan de rijkdom. De rijke behoudt ten opzichte van de wereld tenminste zijn aanzien en veroorzaakt zelden zoveel wereldse aanstoot als een arme, die maar al te gemakkelijk door de nood tot de slechtste daden gebracht kan worden. Maar de onbarmhartige rijke, die de armen gebruikt voor het uitvoeren van zijn zonden, is ondanks al zijn wereldse aanzien duizendmaal slechter dan de zondigende arme. Want de arme begaat de zonde uit nood, en de rijke is de aanstichter van de zonde terwijl hij zwelgt in zijn rijkdom.

[5] Maar de manier waarop jij, goede vrouw, je rijkdom nu wilt en ook zult besteden, maakt van de rijkdom een zegen uit de hemelen en dat zal in het tijdelijke en eeuwige haar beheerders de grootste winst opleveren! Dus wie echt deugdzaam wil zijn, moet altijd spaarzaam en zuinig zijn, opdat hij in tijden van nood in staat is om de armen en zwakken te ondersteunen.

[6] Ik zeg jullie allen: Laat jullie liefde voor je kinderen als een kaars branden, maar laat de liefde voor de vreemde kinderen van arme ouders een grote fakkel zijn! Want niemand in de wereld is armer dan een arm verlaten kind, ongeacht of het een jongen of een meisje is. Wie zo'n arm kind in Mijn naam opneemt en het lichamelijk en geestelijk verzorgt als zijn eigen bloed, die neemt Mij op, en wie Mij opneemt neemt ook Hem op, die Mij in deze wereld heeft gezonden en helemaal Eén met Mij is!

[7] Als jullie Gods zegen in je huis wilt brengen en het als een goed verzorgd veld voor de rijke oogst klaar wilt leggen, verzorg in jullie huizen dan arme kinderen, dan zullen jullie zo onder alle zegen bedolven worden, zoals de laagten, die door een sterk gezwollen stroom overspoeld worden, bedekt worden met zand en rolstenen. Maar als jullie arme, hongerige, kleine kinderen wegjagen en ze bovendien nog kwaad bejegenen alsof ze je al haast onherstelbare schade berokkend zouden hebben, dan zal de zegen zo uit jullie huizen verdwijnen, als de stervende dag verdwijnt voor de haar achtervolgende nacht. Wee dan die huizen, die door zo'n nacht ingehaald worden! Waarlijk daar zal de dag nooit meer terugkomen! En nu, beste vrouw, ga nu naar huis en doe wat je je hebt voorgenomen en gedenk vooral de arme weduwen en wezen!"

[8] Na deze les staat de VROUW met haar kinderen op, dankt Mij nog eenmaal tesamen met haar kinderen en roept tenslotte luid: "O God van Abraham, Isaäk en Jacob, hoe groot, goed en heilig en hoe oneindig machtig en wijs zijt Gij, die ons arme zondaars een mens uit Uw hart hebt gegeven, die macht heeft gekregen om al onze lichamelijke en geestelijke gebreken te genezen! U, heilige Vader alleen zij eeuwig alle lof, alle liefde, alle eer en alle prijs! O Gij goede Vader, hoe goed bent U voor hen, die op U alleen vertrouwen! Wel bestraft U allen hard, die Uw geboden niet opvolgen, maar als de berouwvolle zondaar dan weer tot U roept: 'Goede heilige Vader, vergeef mij zwakke!', o dan verhoort de heilige goede Vader hem meteen weer en helpt hem met Zijn almachtige arm uit iedere nood!

[9] O mensen, neem allen aan mij een voorbeeld! Ook ik was een zondares, en God liet Zijn altijd heilige tuchtroede verschrikkelijk op mij neerkomen, maar ik wankelde niet in mijn vertrouwen, had berouw over mijn zonden en bad vurig tot de Vader in de hemel, en zie, Hij, Hij alleen heeft mijn smeken gehoord en hielp mij wonderbaarlijk uit de grootste en ver­schrikkelijkste nood!

[10] Vertrouwen bouw daarom allen alleen op Hem! Want als geen mens meer kan helpen, komt Hij en helpt de in het nauw zittende! Alles love Hem daarvoor zonder ophouden! Want slechts Hij alleen kan iedereen waarachtig helpen! Maar U, goede gezondene uit de hemelen, dank ik ook nog een keer, want u moet zelf een heilig werktuig in de hand van de almachtige God zijn!"

[11] Deze uitroep, die, zonder dat de vrouw dat wist, Mij alleen betrof, kostte Mij enige tranen van grote ontroering, zodat Ik Mij van haar moest afwenden.

[12] Dat merkte CYRENIUS en hij zei: "Heer, wat is er met U dat U weent?"

[13] En Ik antwoordde: "Vriend, zulke kinderen zijn er maar weinig op de aarde! Zou Ik als de Vader, die zij zo heerlijk prees, dan niet van vreugde tot tranen geroerd kunnen worden? Oh, Ik zeg je: Meer dan iedere andere vader! Kijk, zij is er een, die is zoals ieder zou moeten zijn, en zij geeft Mij onbeschrijflijk veel vreugde! Maar zij moet ook merken wat het betekent dat Ik van overgrote vreugde over haar heb gehuild!"

[14] Na deze woorden droogde IK de tranen van Mijn ogen en zei tegen de nog helemaal van liefde tot God gloeiende vrouwen kinderen: "Lieve vrouw! Omdat je liefde en je geloof in God zo sterk is, zoals dat nog maar zelden voorkomt, daarom kan Ik je niet zo maar laten gaan. Zend de oudste zoon naar je man om hem te halen, want Ik heb nog veel belangrijks met hem te bespreken!"

[15] Na deze woorden loopt de knaap meteen naar de stad en komt snel met de genezen vader terug.

[16] Toen de beiden arriveerden, zei IK tegen hem: "Vriend, Ik heb je laten roepen opdat je niet alleen naar lichaam, maar vooral ook naar ziel helemaal gezond zult worden en zult weten waarom dit allemaal met je is gebeurd. In de eerste plaats zul je gedurende deze avond Mijn gast zijn tesamen met je lieve vrouwen je kinderen, en ten tweede zul je hier zoveel zien en horen, dat je daardoor gemakkelijk te weten zult komen wie Degene is, die je heeft genezen. Nadat jij en je vrouw dat zullen begrijpen, zal het voor jullie nog duizendmaal lichter in het gemoed worden, en je zult inzien dat je werkelijk volkomen genezen bent.

[17] Maar nog voordat de tijd voor het avondmaal komt, gaan we nog even naar de nieuwe, door Jaïrus gebouwde synagoge, en Jaïrus, zijn vrouw, zijn dochter, haar man Borus, Cyrenius, Cornelius, Faustus, Kisjonah, jouw vrouwen jouw kinderen zullen ons begeleiden. Daar moet je iets getoond worden, wat je zeer zal sterken in je geloof!"

[18] De genezen man, die BAB heette, zei: "Meester, het geschiede zoals u het wilt! Ik ben bereid u tot aan het einde der wereld te volgen."

[19] Na dit woord van Bab begaven wij ons meteen naar de synagoge, die je als je een beetje doorliep in een kwartier, maar op je gemak in een half uur kon bereiken.

 

69 Nogmaals in de grafkelder van Jaïrus

 

[1] Weldra kwamen wij daar aan, betraden de synagoge en gingen naar de grafkelder waarin Sarah meer dan vier dagen had gelegen, waar nog de lijkbanden en doeken lagen, waarmee Sarah als dode omwikkeld was, waar echter ook nog een dode uit de vriendenkring van Jaïrus lag. Het was een knaap van twaalf jaar oud, die al anderhalf jaar daarvoor aan een kwaadaardige ziekte was overleden. Hij lag in een kist van cederhout en was al geheel tot op het gebeente vergaan.

[2] Bij het zien van deze kist kwamen JAÏRUS de tranen in de ogen en hij zei half huilend: "Wat is de wereld toch vreselijk! De teerste bloemen ontluiken op haar bodem en wat is hun lot? Te sterven en te vergaan! De welriekende geur van de roos wordt maar al te snel de geur der walging en de tere onschuldige lelie verspreidt tijdens haar ontbinding een weerzinwekkende lucht; het hemelsblauw van de hyacinth wordt grauwgeel als de dood en de anjelier sterft -zoals duizenden van haar lieflijk geurende zusters.

[3] Deze jongen was, zou men kunnen zeggen, een engel! Godvrezendheid bezielde hem reeds vanaf de wieg, en op zijn tiende jaar kende hij de Schrift al en hield hij de geboden als een vrome volwassen Jood, kortom, zijn waarlijk kinderlijk vrome levenswandel en zijn verbazingwekkende levendige geestelijke vaardigheden rechtvaardigden onze mooiste verwach­tingen. Maar hij kreeg een kwaadaardige ziekte en geen dokter wist daar raad mee, en zo stierf met deze jongen alles wat men met recht binnen niet at te lange tijd van hem zou hebben kunnen verwachten.

[4] Dan vraag je je toch af waarom God de Heer, die vol liefde en barmhartigheid is, dit doet aan mensen die op Hem hopen en vertrouwen! Duizend arme kinderen dwalen zonder onderdak en beschaving rond, en God roept ze niet weg van deze aarde, maar kinderen van ouders, die alle mogelijkheden bezitten om hun kinderen die opvoeding te geven die God alleen maar welgevallig kan zijn, moeten gewoonlijk het onderspit delven! Waarom dan op die manier?

[5] Als het God welgevallig is om alleen maar verwilderde kinderen op deze aarde te zetten, die nauwelijks vijf woorden kunnen spreken, dan doet God er goed aan, ieder kind dat toont wat meer verstand te bezitten meteen van de aarde weg te nemen en alleen de sukkels naast de apen in leven te laten! Maar als God de bedoeling heeft om geestelijk actieve, vrome, God kennende en liefhebbende mensen op deze aarde te hebben, dan vind ik dat God meer op het leven van zulke kinderen moet letten, dan het tot nog toe treurig genoeg het geval was!"

[6] IK zeg: "Beste vriend Jaïrus, je praat zoals je menselijke verstand je dat ingeeft, maar God doet zoals Hij het op Zijn goddelijke manier al eeuwen inziet en begrijpt, en inzien en begrijpen moet, omdat anders jij, en alles wat bestaat, niet zou bestaan! Maar daarnaast doe je met je verwijten God toch onrecht.

[7] Want als God alle kinderen, die reeds in hun jeugd geest en talent vertonen, van de wereld weg zou nemen, dan zouden jullie allemaal, die nu hier bij Mij zijn, al in de aarde vergaan zijn! Maar omdat jullie nog behoorlijk op leeftijd hier zijn, is je verwijt aan God niet terecht! Want jullie waren in je jeugd ook geestelijk veelbelovend, jullie waren ook kinderen van in ieder opzicht zeer vermogende ouders, en toch heeft God jullie laten leven, terwijl Hij elders bij de heidenen vele duizenden kinderen door dysenterie en veel andere kwaadaardige ziekten van de aarde heeft weggenomen. En daarover hebben die arme ouders net zoveel leed gedragen als de ouders van deze jongen, die nog leven en in plaats van hem, drie arme kinderen hebben opgenomen. Deze drie kinderen zijn nu heel waardige opvolgers van dit ene kind, dat in de loop van de tijd vanwege zijn aanzienlijke talenten te veel vertroeteld en verwekelijkt zou zijn geworden door zijn ouders, die hem meer liefhadden dan God. Hij zou tenslotte in het geheel niet voldaan hebben aan de hooggespannen verwachtingen van zijn ouders, want hij zou slechts een ingebeelde, trotse en eigenzinnige sukkel geworden zijn, waar geen hogepriester iets mee had kunnen doen!

[8] God zag dat echter al aankomen, nam hem op het juiste moment weg van deze wereld en gaf hem in het hiernamaals aan de engelen voor een betere opvoeding, opdat hij des te eerder de bestemming zou kunnen bereiken, die God voor ieder mens apart vastgesteld heeft.

[9] Bovendien had God ook voorzien dat nu de tijd zou komen, waarin voor jullie Gods naam zal worden verheerlijkt. En zie, daarom liet God deze jongen al anderhalf jaar geleden sterven, opdat hij ver genoeg ontbonden zou zijn als God de Heer hem weer zal opwekken. Til de kist er daarom nu uit en open hem!"

 

70 De opwekking van Josoë

 

[1] Bij deze woorden klommen Borus en Kisjonah meteen in de grafkelder en probeerden de kist op te tillen. Maar zij konden hem niet van zijn plaats krijgen, want hij was erg zwaar omdat hij van massief cederhout was gemaakt en bovendien met een aantal zware ornamenten van metaal, goud en zilver versierd was. Na verscheid.ene pogingen zei Borus: "Heer; de kist is te zwaar, we kunnen hem beslist met optillen! Voor zover ik weet gebruikte men werktuigen om deze kist daar neer te zetten en hij zal langs natuurlijke weg er alleen maar met behulp van werktuigen weer uitgehaald kunnen worden!"

[2] IK zeg: "Klim er dan maar uit; de beide jongemannen hier bij ons, zullen hem er uit tillen!" - Borus en Kisjonah klimmen nu vlug uit het graf en de twee jongemannen tillen de kist er snel en zo gemakkelijk uit, alsof het een donsveertje was.

[3] BAB zette grote ogen op, evenals zijn vrouwen zijn kinderen, en hij zei, erg verbaasd over die kracht in de beide jongemannen: "Dat is toch wel erg sterk! Deze twee tengere knapen, die niet ouder dan vijftien kunnen zijn, speelden met dit gewicht als de stormwind met een veertje -, terwijl het zich van de kracht van twee sterke mannen niets aantrok! Ah, zoiets is dan toch welongehoord!"

[4] IK zeg: "Zeg maar niets meer, want nu zul je getuige zijn van nog grotere dingen! Maar laat je op het hart gebonden zijn dat je hierover tegen geen mens, zelfs niet tegen Mijn leerlingen, iets vertelt! Want voor hen is de tijd nog lang niet rijp; maar als de tijd daar is, dan zullen zij toch alles wel te weten komen. -Open nu echter de kist zodat wij zien in hoeverre de jongen al vergaan is!"

[5] Meteen werd de kist geopend en de knaap, die tot op het gebeente geheel vergaan was, werd voor alle aanwezigen zichtbaar gemaakt door de vaardige handen van Borus, die de doeken en banden verwijderde. Allen keken met zichtbare huiver naar het erbarmelijk uitziende skelet.

[6] En FAUSTUS zei: "Ecce homo! Zie, dat is ook een mens! Een mooi lot voor het zinnelijke vlees van de mensheid! Een afschuwelijk uitziende benige kop, spaarzaam voorzien van een paar aan elkaar klevende haren, een ingevallen groenachtig bruin borstvel, waar hier en daar half weggerotte ribben doorheen steken, de zwarte wervels van de ruggengraat, waarover toch nog wat sporen van verteerde met schimmel bedekte darmen hangen. Dan de voeten, -die zien er helemaal verschrikkelijk vervormd uit, vol rot en schimmel! En onze neuzen merken ook, dat we ons niet in het magazijn van een balsemverkoper bevinden, want de stank is erger dan ik verwacht had! Nee, dat is een aanblik, die heel geschikt is om aan de mens zijn bestaan zo smadelijk mogelijk voor te stellen, want tenslotte staat zo'n lot toch een ieder van ons te wachten! Daarom geef ik veel meer de voorkeur aan het verbranden van lijken boven het begraven. "

[7] IK zeg: "Maar als de Mensenzoon de macht heeft om ook zulke lichamen op te wekken en in het leven terug te roepen, en ook allen, die sinds Adam geheel vergaan in de aarde rusten, is dat dan ook een schrikbeeld voor de aardse mensen? Kan de dood nog iets vreselijks zijn, als hij een Meester heeft gekregen? Opdat jullie echter allen, hier aanwezig, zien dat Ik als Mensenzoon op deze aarde volkomen macht heb ook zulke lichamen in het leven terug te roepen en ze een nieuw en onsterfelijk leven te geven, zal juist déze knaap voor jullie daarvan een getuige worden!"

[8] Daarop zeg Ik tegen de jongen: "Josoë, Ik zeg je, sta op en leef, en getuig van Mijn macht om ook zulke doden als jij op te wekken!"

[9] Op dat ogenblik ontstond er een sterke luchtstroom, de rottingsschimmel verdween, over de beenderen vormde zich snel een huid, en daarbinnen begon het lichaam net zo tot de juiste proporties op te zwellen, als met gist vermengd brooddeeg in de broodvorm, en binnen enkele ogenblikken stapte de knaap levend en wel uit de open kist, herkende meteen Jaïrus, Faustus en Cornelius, die hij uit Nazareth heel goed kende, en vroeg speciaal aan Jaïrus: "Maar beste oom, hoe kwam ik hier nu in die kist? Wat is er dan met mij gebeurd? Ik was toch net nog in een heel prettig gezelschap en ik weet echt niet hoe ik nu opeens daar vandaan kom!"

[10] JAÏRUS zegt: "Lieve Josoë, kijk naar Hem, Die naast je staat, Hij is Heer over leven en dood! Lichamelijk was je dood en je lag al anderhalf jaar hier in deze kist, en geen menselijke macht zou in staat geweest zijn jou hier op aarde het leven weer te geven. Maar Deze, die er weliswaar als een mens uitziet, maar veel méér is dan een mens, heeft je uit de dood weer in het leven teruggeroepen! Daarom moet je ook Hem alleen danken voor dit leven dat je nu weer geschonken is!"

[11] De JONGEN keek Mij verwonderd aan en bekeek Mij van top tot teen en zei na wat dieper en beter in zijn herinnering gezocht te hebben: "Hij is toch Degene, die mij bij dat prettige gezelschap wegriep en tegen mij zei: ' Josoë, kom, want je moet op aarde voor Mij getuigen dat Mij alle macht in de hemel en op aarde is gegeven!'

[12] En ik volgde Hem gewillig, want ik merkte direkt dat Hij van God gezonden is en de volheid van de goddelijke kracht in Zich draagt en macht heeft over alles in de hemel en op de aarde. Want precies zoals Hij hier is, zag ik Hem eerder in de geestenwereld, waarin ik stellig was toen ik door Hem werd geroepen om in deze wereld terug te keren.

[13] Het wordt me nu pas allemaal duidelijk, en ik zie nu ook dat ik al eerder op deze aarde heb geleefd en toen gestorven ben; maar hoe het sterven plaats vond, weet ik niet! Want ik kan maar nauwelijks deze wereld hebben verlaten -hoe en op welke manier weet ik niet -of ik was ook al in een mooi huis bij een heel prettig gezelschap, waar het me erg goed beviel. Zo nu en dan zag ik ook mijn ouders en broers en zusters en sprak met hen over verheven dingen, die mijn ervaren gezellen mij toonden en leerden. Maar deze Heilige der heiligen heb ik niet eerder gezien dan een paar ogenblikken voor ik in deze wereld terugkeerde!"

[14] Nu zeg IK tegen de twee jongemannen: "Geef hem een gewaad en wat brood en wijn, opdat zijn lichaam sterk worde en hij met ons naar Nazareth kan gaan!" -Toen Ik de twee dat opdroeg, waren ze er ook al met het verlangde.

 

71 De onsterfelijkheid van Josoë

 

[1] Dat was te veel voor Bab en zijn VROUW, en zij zei tegen haar man: "Beste Bab, merk je niet dat wij beiden grote zondaars zijn, en dat hier in de mens Jezus, God Zelf aanwezig is? Is Hij niet Degene, over wie alle profeten tot en met Zacharias en diens zoon Johannes geprofeteerd hebben? Is Hij niet Degene, die David zijn Heer noemde, toen hij zei: 'De Heer sprak tot mijn Heer'? Is Hij niet Degene, over wie de grote David spreekt, als hij zegt: 'Maak de poorten der stad hoog en de ingangen breed, opdat de koning der ere binnen kome! Maar Wie is de koning der ere? Het is de Heer Jehova Zebaoth!'? Lieve man, hier is Jehova en niemand anders! Wij echter zijn zondaars en onwaardig in Zijn omgeving te blijven! Kom, laten wij ons volgens de wet van Mozes reinigen, dan kunnen wij daarna terugkomen en bij Hem zijn!"

[2] IK zeg tegen de diep ontroerde mensen: "Wie de doden kan opwekken, die kan jullie ook zonder Mozes reinigen! Blijf daarom, want Mozes is niet meer dan Ik en Degene, die hem geroepen heeft tot wat hij was! Jullie zonden zijn je vergeven en dus zijn jullie rein en hebben Mozes niet meer nodig, want Mozes is niets zonder Mij!"

[3] BAB zegt: " Als dat zo is, en daar twijfel ik nu allerminst meer aan, dan blijven wij, want schoner dan de Almachtige Zelf zal Mozes ons nooit wassen!"

[4] De VROUW zegt: "Ik ben slechts een dienstmaagd van mijn heer, en dus gebeure wat jij wilt en als juist beschouwt! Maar deze buitengewoon heilige tegenwoordigheid van God verplettert mij haast!"

[5] IK zeg: "Vrouw, Ik heb in Nazareth jouw verering van God gehoord, en vooral voor jou deed Ik nu datgene wat je zag! Daarom kun je het best bij Mij uithouden! Maar Ik zeg jullie nu allemaal dat je daarvan aan niemand een woord vertelt! Dat is niet voor Mij of voor jullie, maar alleen terwille van de vele ongelovige mensen, opdat die daardoor niet gedwongen worden in de Zoon des mensen te geloven, maar daarin vrij zijn als hen het evangelie gepredikt wordt!

[6] Want de hedendaagse mensen zouden door zo'n getuigenis als met ijzeren kettingen gedwongen worden om in Mij te geloven, waardoor hun vrije leven grote schade zou lijden. Hun latere nakomelingen zouden zulke vertelde getuigenissen als te overdreven pure bedenksels der menselijke fantasie toch niet aannemen, en zich daardoor aan de zuivere leer en de eeuwige waarheid ergeren. Daarom is het beter als zulke daden van Mij helemaal geheim blijven, omdat niemand er wat aan zou hebben; zeker niet tijdens deze eerste leertijd van Mij.

[7] Jaïrus, jij moet echter, omdat je over een poosje als de tijd daarvoor rijp is, de jongen weer bij zijn ouders moet brengen, hem heel precies uitleggen hoe hij zich dan moet gedragen. Hij moet geloven, maar hij moet ook bij de mensen geen opzien willen baren! Deze nu uit de dood opgewekte jongen zal echter, omdat hij de ontbinding heeft meegemaakt, lichamelijk niet meer sterven. Als zijn tijd gekomen is, zal hij door een engel worden geroepen en deze roep vrij volgen, -en vervolgens zal geen sterfelijk oog hem ooit nog ergens op deze aarde levend zien.

[8] Laten wij nu, omdat de jongen zijn brood en de wijn helemaal op heeft en de schemering al erg merkbaar wordt, naar huis gaan!"

[9] Wij gaan nu meteen de synagoge uit. Jaïrus en Borus sluiten de grafkelder weer achter zich, nadat zij de beide jongemannen gevraagd hadden om de kist terug te zetten in de groeve, wat deze ook in een oogwenk deden.

 

72 Het echte dienen van God

 

[I] Buiten zegt CYRENIUS tegen Mij: "Heer, als zoiets in Rome gebeuren zou, dan zouden zelfs de stenen voor U neervallen en U hardop aanbidden; en wij gedragen ons alsof hier iets heel normaals voorgevallen is! Heer, heb toch geduld met – ofwel onze zwakheid of onze domheid!"

[2] IK zeg: " Als Ik dat wilde, dan zou Ik wel in Rome in plaats van in Nazareth ter wereld gekomen zijn! Doe slechts datgene, wat Ik van jullie verlang! Alles wat je meer doet, is heidens en zondig. Weet je dan nog niet dat 'God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf' onuit­sprekelijk meer is, dan voor de Heer van hemel en aarde tempels van steen en hout bouwen?

[3] Als, zoals Salomo sprak, de hemelen en aarden al te klein zijn om de majesteit van God te bevatten, wat moet je dan met een armzalig stenen huis van gehouwen of gebakken stenen, terwijl immers de gehele aarde evenals de gehele oneindigheid door God is geschapen?!

[4] Zeg Mij: "Wat zou een vader tegen zijn kinderen zeggen, als deze dom genoeg zouden zijn om van de uitwerpselen van de vader een huisje ter grootte van een vlieg, of ook wel groter, te bouwen en dan uit de uitwerpselen van de vader ook een beeld zouden maken, dat de vader voorstelde, en nadat alles klaar zou zijn, voor die tempel van drek zouden knielen en hun vader op die manier vereren en aanbidden? Wat zou jij doen als jouw kinderen zoiets deden? Wanneer zij vervolgens, als je hen zoiets zou verbieden als zijnde dom en smerig en jou geheelonwaardig, nog ijveriger om de smerige tempel heen zouden kruipen en jouw gelijksoortige beeld zouden vereren. En zelfs tegen jouw wil hun misschien toch iets verstandiger broeders onder bedreiging met de doodstraf daar ook toe zouden dwingen en van hen bovendien een schijnbaar heilige belasting zouden verlangen? Zeg eens, wat zou je in zo'n geval doen? Zou zo'n uiterst domme en smerige verering van je kinderen je plezier kunnen doen?

[5] Kijk, in je hart ontken je dat ten stelligste, maar Ik zeg je dat zo'n verering van de domme kinderen voor hun aardse vader nog stukken beter zou zijn dan die van de mensen in de tempel voor hun God! Want de kinderen gebruikten voor hun tempelbouw toch nog dat, wat hun vader als voedsel gebruikt had, maar de mensen bouwen tempels van de uitwerpselen van de satan en aanbidden hun God en Vader daarin! Zeg nu eens wat je vindt van zo'n verering en aanbidding van God?"

[6] CYRENIUS zegt: "Heer, nu zou ik toch met duizend bliksems alle tempels op aarde willen laten vernietigen! Maar het zou Uw beide engelen toch maar een oogwenk kosten om alle tempels te verwoesten!?"

[7] IK zeg: "Vriend, dat gebeurde, gebeurt nog en zal in de toekomst nog heel vaak gebeuren, en toch zullen de mensen niet ophouden met het bouwen van tempels! Die te Jeruzalem zal verwoest worden, en van de afgodentempels zal niets teruggevonden worden. Maar in plaats van dit geringe aantal zullen er vele duizenden komen, en zolang er op aarde mensen zullen wonen, zullen zij ook tempels bouwen, grote en kleine, en zij zullen daarin hun heil zoeken. Maar slechts weinigen zullen voor God een levende tempel in het hart bouwen, de enige plaats waar Hij waardig beleden, vereerd en aanbeden kan worden en ook moet worden, omdat dat alleen de voorwaarde is voor het eeuwige leven van de ziel!

[8] Zolang de mensen in paleizen wonen en zich door de paleizen en vanwege de paleizen zullen laten eren en roemen door degenen, die zich geen paleizen kunnen veroorloven, zal men ook naast de paleizen een tempel voor de een of andere god bouwen en hem daarin vereren, en ook al heeft dit niets met waarheid te maken, dan is het toch tot meerdere eer van de paleis­ en tempelbouwers.

[9] En zo zal het gebeuren dat de mensen de eer aan zich zullen trekken, die zij God behoren te geven. Het loon voor hun werken zal echter dan ook zeer nadrukkelijk daaruit bestaan, wat ze zichzelf toegeëigend hebben! In het hiernamaals zal men hen echter niet kennen en zij zullen in de grootste duisternis gestoten worden, waar huilen en tandenknarsen hun lot zal zijn, omdat de grote duisternis een eeuwige ruzie en onenigheid veroorzaakt! Daarom laten wij voorlopig alles zoals het is, want alle knopen zullen pas in het hiernamaals geheel ontward worden!"

 

73 Nazareth. Niet alle kennis is goed voor ziel en geest

 

[1] Toen Ik dit tegen Cyrenius had gezegd, waren we tevens thuis aangekomen, waar al een goed avondmaal op ons wachtte, dat .zoals gewoonlijk bestond uit brood, wijn en veel heerlijk klaargemaakte vissen. De jonge Josoë was erg belust op de vissen en toonde zich verheugd over de goedgevulde tafels.

[2] Maar JAÏRUS zei tegen hem: "Beste neef, je moet nu niet zo gulzig eten, want het kan best zijn dat je in zekere zin nieuw geschapen maag toch nog niet in staat zou zijn om een grote hoeveelheid van deze aardse spijzen te verdragen!"

[3} De JONGEN zegt: "Beste oom, maakt u zich daarover maar niet ongerust! Hij, Die mij uit de dood heeft opgewekt, zou zeker mijn maag niet zo'n grote eetlust gegeven hebben, als het schadelijk voor de maag zou zijn nu wat meer voedsel tot zich te nemen dan anders bij een regelmatig verzadigde toestand, want het is voor een mens geen grapje om anderhalf jaar dood en zonder voedsel te zijn geweest! Als u dat eens zelf zou ondervinden en mijn nieuw geschapen maag zou hebben, dan zou u mijn eetlust gemakkelijk begrijpen. Maar niet ieder mens kan dit meemaken, en daarom heeft het geen zin om daarover met mij te redetwisten. Behalve Degene, die mij opgewekt heeft, weet ik nu het best hoe het met mij gaat, en maakt u zich maar niet bezorgd of een paar vissen, een stuk brood en een beker wijn mij ook maar in het minst zullen schaden!"

[4] JAÏRUS zegt: "Wat mij betreft, gun ik je alles van harte; ik meende het alleen maar goed met je. "

[5] Na dit intermezzo tussen Jaïrus en zijn neef Josoë gingen wij aan tafel en genoten vrolijk en opgewekt van het avondmaal, en daarbij werd uitvoerig gesproken over allerlei wat er gebeurd was, en wat daar mogelijk in Jeruzalem over gezegd zou worden.

[6] De leerlingen vroegen inlichtingen over de jongen, en wisten niet wat ze van hem moesten denken. Nu eens vroegen ze de jongen, dan weer Jaïrus, dan weer de beide jongemannen die ook bij ons aan de hoofdtafel zaten, wat er toch met deze jongen aan de hand was. Daar moest toch wel iets heel bijzonders achter steken, want zij wisten maar al te goed dat de Heer Zich nooit meer dan nodig met heel gewone jongens bemoeide. Maar het vragen van de leerlingen had hier geen resultaat, omdat niemand hen een bevredigend antwoord gaf.

[7] Toen MARIA echter het ongeduld van de leerlingen opmerkte, zei ze tegen hen: " Jullie krijgen toch wat je nodig hebt; waarom proberen jullie dan te weten te komen wat je kennelijk niet nodig hebt? Doe wat Hij jullie zegt en wens niet meer te weten dan wat Hij, als noodzakelijk voor jullie, je laat weten, dan zul je volgens Zijn wil leven en handelen en zeker zijn van je eeuwige loon. Alles wat je tegen Zijn wil wenst, is zonde tegen de Meester, die jullie Heiland is -lichamelijk en geestelijk! Onthoud deze les!"

[8] Na deze wijze vermaning van moeder Maria hielden de leerlingen op met hun vragen over de jongen en spraken alleen onder elkaar nog verder over hem, en Petrus richtte zich tot Mijn geliefde Johannes en vroeg hem wat hij van deze jongen dacht.

[9] Maar JOHANNES zei tegen hem: "Heb je zoëven de vriendelijke woorden van de verheven moeder niet gehoord, dat je nog steeds nieuwsgierig bent naar datgene, wat de Heer stellig uit heel wijs oogmerk voorlopig niet aan ons wil vertellen? Kijk, mij interesseert dat nu weer helemaal niet; wij weten wat wij weten en dat is genoeg! Als wij ook de eindeloos ver boven ons weten uitgaande kennis van de Heer zouden willen bevatten, dan zou dat verlangen van ons stellig de grootste dwaasheid zijn, en dan verdienden wij alles eerder -dan Zijn leerlingen te zijn!"

[10] PETRUS zegt: " Ja, ja, je hebt wel gelijk, maar de weetgierigheid is toch ook een groot goed, dat door de Heer Zelf in het hart van de mens is gelegd. Als de mens deze edele drang niet zou hebben, zou hij net als een dier zijn, dat volgens mijn mening beslist geen spoor van dorst naar kennis in zijn botte ziel heeft. Het zuiver goddelijke van de weetgierigheid ligt volgens mij al daarin, dat het lijkt op een droom waarin men dorst heeft, waarbij de dromende ziel vaak enorme vaten vol water of wijn drinkt om die te stillen en daarbij toch steeds dorstig blijft en een onoverwinbare lust krijgt in steeds grotere hoeveelheden dorstlessende dranken. Onze onverzadigbare weetgierigheid maakt ons ook duidelijk dat in God een oneindige overvloed aan wijsheid moet zijn, die geen zoekende geest in der eeuwigheid zal doorgronden! Daarom meen ik, beste broeder, dat mijn huidige dorst naar kennis geen zonde is.

[11] Kijk, mij en verscheidene van onze broeders vergaat het zoals zo veel snoeplustige kinderen, die geen trek hebben in allerlei lekkernijen zolang ze niets van dergelijke zoetigheden weten of zien. Maar zet ze aan een met allerlei zoete spijzen gevulde tafel en verbied hen daar iets van te gebruiken, dan zul je al gauw tranen in hun ogen en nog meer water in hun mond ontdekken. Maar ondanks dat heb je toch gelijk. Zoals een wijze vader zijn kinderen, als oefening in de belangrijke deugd van de zelfverloochening, zo nu en dan iets lekkers voorzet waarvan ze niet mogen eten, zo schijnt onze hemelse Vader ons ook zo nu en dan geestelijke spijzen voor te zetten, waarvan we niet mogen genieten, voordat we een bepaalde graad van zelfverloochening bereikt hebben. Als we volgens Zijn orde die graad hebben bereikt, die Hij voor onze ziel nodig vond, dan zal Hij ons laten genieten van de spijs, die wij nu zo graag willen hebben. En dus zullen wij voor dit moment, en zolang Hij het wil, helemaal tevreden zijn met hetgeen wij weten en hebben, en Zijn alleen heilige wil geschiede altijd!"

[12] IK zeg: "Beste broeder Simon Juda, dat is juist en waarachtig! Niet iedere kennis en ervaring deugt voor de opwekking van de geest en tot stimulering van de ziel. Want zie, er staat geschreven: 'En God sprak tegen Adam: Als je zult eten van de boom der kennis, zul je sterven!' En zo is het!

[13] De wet en het oordeel zijn afhankelijk van de kennis. Want zolang een wet je niet is gegeven of bekend is gemaakt, zo lang is er ook geen oordeel dat de wet volgt. Wees jij dus alleen maar nieuwsgierig naar wat Ik je onthul, dan weet je wat jou betreft voor eeuwig genoeg. Als de tijd daar is, zal alles je duidelijk worden. "

 

74 Onenigheid tussen Judas en Thomas

 

[I] Met dit antwoord nemen alle leerlingen, behalve Judas, genoegen en loven Mijn goedheid en wijsheid en de macht van God, die door Mij werkzaam is. JUDAS mokte echter, en zei vrij luid tegen niemand in het bijzonder: "Over Farizeeën die aan de vreemdelingen het allerheiligste heimelijk voor veel geld laten zien, roept Hij bijna een regen van zwavel uit de hemel, maar als Hij Zijn heiligdom aan vreemden laat zien en óns, de eigen kinderen, buiten sluit, is dat goed en geheel volgens de goddelijke orde! Heeft één van ons zoiets al eens beleefd? Als zij in Jeruzalem het doen is het zowel in de hemel als op aarde fout, maar als Hijzelf bijna hetzelfde doet, is het juist en geheel volgens de orde van Melchizedek! Daar is natuurlijk niets tegen te doen of te beginnen, maar het ergert je toch!"

[2] THOMAS, de leerling die Judas Iskariot nog steeds scherp in de gaten hield, zei: "Wel, ben je het eindelijk weer eens niet met iets eens? Het verwondert mij al erg dat je de Heer niet allang verweten hebt dat Hij de zon zo ver van de aarde heeft geplaatst, zodat je je potten in haar zeer hete nabijheid niet goedkoper kunt drogen dan bij het gebruikelijke houtvuur!

[3] Bedenk eens hoe goed het zou zijn om als een vogel te kunnen vliegen! Ja, zelfs mijn schouders hebben al meermalen gejeukt, en dan dacht ik dat ik mee moest trekken met een groep vrolijk voort zwevende kraan­vogels; ik probeerde te huppen en te springen, maar het zware lichaam wilde zich natuurlijk ook maar geen el boven de grond verheffen!

[4] Al gauw legde ik mij echter daarbij neer en dacht: Als God gewild zou hebben dat de mensen net als vogels zouden kunnen vliegen, dan zou Hij hen net als de vogels deugdelijke vleugels hebben gegeven. Maar God zag, dat zo'n eigenschap de mens meer schaden dan baten zou, en gaf hem daarom liever een paar goede en sterke voeten, die hem heel goed van de ene plaats naar de andere kunnen dragen. Ook gaf Hij hem behalve de twee sterke voeten een paar zeer bruikbare handen en het boven alle sterren uitreikende verstand, waardoor hij zich in plaats van een deugdelijk paar vleugels, duizend andere gemakken kan verschaffen, die hem duidelijk meer genoegen kunnen schenken dan vleugels aan een vogel, want het is zeer de vraag of de vogels hun vleugels zo weten te waarderen als de mens zijn voeten, zijn handen en zijn verstand!

[5] Kijk, de mens kan ook in het water heel slecht vooruitkomen, -want hij heeft geen vinnen en geen zwemvliezen tussen zijn tenen en vingers, maar het verstand dat hij van God kreeg, leerde hem schepen te bouwen, waarmee hij nu verdere waterreizen kan maken dan een vis, die een waterpoel als zijn woonhuis beschouwt, en zich daar nooit te ver van verwijdert. En we kunnen als vaststaand aannemen dat onze latere nakomelingen nog zeer grote vorderingen zullen maken in de kunst van de scheepsbouw. Wie weet of het de een of andere wijze niet nog eens zal gelukken om zich met behulp van kunstvleugels, net als de oude Indiërs, in de vrije lucht te verheffen!"

[6] Op dat moment onderbreekt JUDAS Thomas en zegt een beetje geërgerd: "Heb ik je dan ooit als huisleraar aangesteld, dat je bij iedere gelegenheid een preek voor mij hebt? Houd je wijsheid voor jezelf en je kinderen en laat mij met rust, anders noodzaak je mij om je eens een scherp antwoord terug te geven! Want dat kan ik heel goed, als ik dat wil. Ik heb jou, als je net zo vrij sprak en deed als ik, nog nooit bekritiseerd en daarom weet ik echt niet waarom je steeds op mij zit te hakken en te vitten! Veeg jij je eigen straatje maar goed, dan zal ik wel voor het mijne zorgen! Als ik iets niet juist vind, dan geldt dat alleen maar voor mij en dan hoef jij het met mij niet eens te zijn; jij hebt niets met mij te maken, en dat geldt vanaf nu voor altijd! -Begrijp je dat?

[7] Denk nog maar eens terug aan Kis, toen de Heer die omstreden zaak tussen mij en jou heeft geregeld; dat moet voor jou en mij voldoende zijn en meer hebben wij beiden met en onder elkaar niet te regelen! Als ik je ergens om vragen zal, kun je mij op die vraag een goed antwoord geven, -vooropgesteld dat je daartoe in staat bent! Maar het zal heel lang duren voor ik je die eer aan zal doen!"

[8] THOMAS zegt: "Maar, broeder Judas, zeg eens, wat voor kwaads en beledigends heb ik nu tegen je gezegd dat je zo boos op mij bent? Is het dan soms niet waar dat je maar al te vaak, zover ik weet, met God de Heer getwist hebt omdat Hij de zon zo ver van de aarde af gezet heeft en omdat Hij jou geen vleugels heeft gegeven om te vliegen, zoals alle stomme vogels in de lucht?"

[9] Omdat Judas Iskariot niets terug wil zeggen gaat Thomas even later verder: " Als je boos op mij wilt zijn, wees dat dan maar zonder enige aanwijsbare reden! In het bijzijn van de Heer lijkt zo'n onbroederlijke houding niet erg prijzenswaardig! Iemand met zo'n inborst als jij hoort ook volstrekt niet thuis bij de leerlingen van de Heer en je zou duizendmaal beter handelen als je terug ging naar je pottenbakkerij, in plaats van hier volkomen zinloos het gezelschap van God te hinderen en te verontreinigen met je tegen de goddelijke orde ingaande karakter. Ben je dan al helemaal de bergrede van de Heer in Samaria vergeten, waar de Heer gebiedt om zelfs vijanden lief te hebben, de ons vervloekenden te zegenen, en goed te doen, die ons kwaad doen?

[10] Als je echter Gods woord niet wilt naleven en je niet bij iedere gelegenheid wilt oefenen in de zelfverloochening, vraagje dan in Godsnaam zelf af waarom je ons gezelschap met je aanwezigheid lastig valt!

[11] Dagenlang spreek je met niemand van ons ook maar één woord, en vraagt iemand je wat, dan geef je hem helemaal geen antwoord of je snauwt hem zo ruwen grof mogelijk af, zodat hij je een tweede keer zeker geen vraag meer zal stellen. Is dat dan een manier van doen voor een leerling van de Heer? Foei, schaam je, en wordt een ander mens, -maak anders dat je wegkomt!

[12] Werkelijk, dat nu juist ik degene was die je bij dit gezelschap bracht, spijt me meer, dan wanneer ik een roofmoord zou hebben begaan! Ik zal de Heer op mijn knieën smeken of Hij je door Zijn almachtige geweld van ons verwijdert, als je langs minnelijke weg niet zou willen gaan!" 

[13] Nu antwoordt JUDAS met zichtbaar ingehouden toorn, maar met een glimlachend gezicht: " Jij, noch de Heer kunnen mij bevelen om te gaan of te blijven! Want ik ben net zo goed als ieder ander van jullie ook een vrij mens en kan doen wat ik wil! Kijk, als ik wist dat ik niet die doorn in jouw oog was, die ik beslist ben, dan zou ik jullie gezelschap allang hebben verlaten en een ander hebben opgezocht. Maar om jou goed te kunnen ergeren, blijf ik, en ik wil voor jou een toetssteen zijn voor de ideale beproeving van je geduld, lankmoedigheid en liefde voor je vijanden, en ik wil van jou de toegepaste bergprediking leren en deze dan zelf toepassen! - Heb je me begrepen, wijze Thomas?"

[14] THOMAS wendt zich tot Mij en zegt: "Heer, ik en wij allen smeken U om verwijdering van dit schurftige schaap! Want in zijn nabijheid is broederlijk samenleven niet denkbaar en zo is het voor ons niet mogelijk om Uw heilige leer toe te passen, want hij is en blijft steeds een opruier en verrader! Waarom moet hij dan hier bij ons zijn, als hij niet alleen niets van Uw heilige leer in praktijk wil brengen, maar altijd meewarig om ons glimlacht wanneer wij ons inspannen om volgens Uw woorden te leven en te handelen?"

 

75 Het geheim van de zelfontwikkeling van de mens

 

[I] IK zeg tegen Judas Iskariot: "Broeder Thomas klaagt met recht over jou! Ik zeg je: Neem de waarschuwing ernstig ter harte en wordt een mens! Als duivel vind Ik je walgelijk en kun je wel gaan! Want Mijn gezelschap is een heilig gezelschap omdat de Geest van God er doorheen waait, en in zo'n gezelschap kan en mag geen duivel bestaan!"

[2] Deze woorden maken dat Judas meteen voor Thomas op de knieën valt en hem om vergeving vraagt.

[3] Maar THOMAS zegt: "Vriend, je moetje niet bij mij verontschuldigen, maar bij Hem tegen wiens heilige leer jij ten opzichte van mij slecht hebt gehandeld!"

[4] Dan staat Judas op en gaat snel naar Mij toe, valt voor Mij op de knieën en begint Mij om vergeving te vragen.

[5] IK zeg echter tegen hem: "Vermaan je zelf in je hart, want het vragen van je mond heeft zonder de innerlijke, waarachtige verbetering niet de minste waarde voor Mij, want ik doorzie je hart en bemerk dat het helemaal slecht is. Slechts uiterlijk is het vriendelijk, en het lijkt op een slang die door haar sierlijke kronkelende bewegingen de vogelen des hemels betovert, opdat ze dan als prooi in haar bek vliegen. Ik zeg je: Neem je in acht, opdat je binnenkort niet tot buit van de satan wordt! Want hij laat datgene, wat hij eenmaal het zijne noemt, niet graag los."

[6] Na deze woorden stond JUDAS weer op en zei tegen Mij: "Heer! Doden roept U uit de graven, en zij leven, waarom laat U dan mijn hart in het graf van het verderf te gronde gaan? Ik wil een beter mens worden en toch kan ik het niet omdat ik mijn hart niet kan veranderen. Vormt U daarom mijn hart om en dan ben ik een ander mens!"

[7] IK zeg: "Daarin ligt nu juist het grote geheim van de zelfontwikkeling van de mens! Alles kan Ik voor de mens doen en daarbij blijft hij mens; maar zijn hart is van hemzelf, dat moet hij geheel en al zelf bewerken als hij voor zichzelf toegang wil krijgen tot het eeuwige leven. Want als Ik Zelf eerst het hart van de mens zou bijschaven, dan zou de mens een machine en nooit vrij en zelfstandig worden; maar als de mens geleerd wordt wat hij moet doen om zijn hart voor God te vormen, dan moet hij dat ook ongedwongen ten uitvoer brengen en zijn hart vormen volgens de leer!

[8] Pas als hij zijn hart zo gevormd, gereinigd en gezuiverd heeft, kom Ik geestelijk daarin en ga er wonen, en de gehele mens is dan geestelijk opnieuw geboren en kan daarna eeuwig niet meer verloren gaan. Want daardoor is hij één met Mij geworden, zoals Ik één ben met de Vader, van wie Ik ben uitgegaan en in deze wereld ben gekomen om alle mensenkinderen de weg te wijzen en te banen, die zij geestelijk moeten gaan om bij God in de volheid der waarheid te komen!

[9] Daarom moet jij, net als ieder van jullie, eerst beginnen met de bewerking van je hart, anders ben je verloren, -ook al zou IK je duizendmaal uit het graf in het vleselijke leven hebben geroepen!"

[10] JUDAS Iskariot zegt: "Heer, dan ben ik verloren! Want ik heb een ontembaar hart en kan mij zelf niet helpen!"

[11] IK zeg: "Luister dan naar de broeders en wees niet boos op hen als zij je met liefde vriendelijk vermanen, want zij helpen je om je hart te bewerken!

[12] Kijk naar Thomas, die zich door al jouw grofheid niet laat afschrikken om je te vermanen, als je je kwade hart te veel de vrije teugel begint te geven. Luister daarom naar zijn door bezorgdheid voor jou ingegeven vermaningen, dan zal het stukje bij beetje in je hart wel beter worden! Als je echter doorgaat, zoals tot op heden, met je door niemand iets te laten zeggen, dan zul je binnenkort te gronde gaan en, zoals gezegd, ten prooi vallen aan de satan, want dan zal niet Ik, maar de satan in je hart gaan wonen.

[13] Neem je vóór alles in acht voor de toorn en de hebzucht, want anders zul je een kind van de eeuwige dood worden! Want het berouwen de boetedoening aan gene zijde van het graf hebben weinig waarde en kunnen een onreine, zwarte ziel weinig helpen. Ga nu, en denk goed over deze woorden van Mij na!"

[14] JUDAS stapt nu nadenkend achteruit, neemt wel zo half en half een besluit om zich overeenkomstig Mijn woorden te verbeteren, en zegt tegen Thomas: "Nu, broeder, je zult eens zien hoe Iskariot een geheel ander mens, en uiteindelijk nog een voorbeeld voor jullie allemaal wordt! Want Iskariot kan veel als hij wil; nu wil hij het echter en zal daarom ook tot veel in staat zijn!"

[15] THOMAS zegt: "Broeder, als je je vooraf al prijst, dan zal de daad Waarschijnlijk geen aandacht krijgen, en jij zult of kunt daardoor wel een voorbeeld worden, maar niet om na te volgen, maar om af te schrikken, -en dan zal het op deze wereld wel niet beter met je worden!

[16] Want kijk, als je beter wilt worden dan wij allen, die onze grote zwakheden ook zónder jouw voorbeeld kennen, en maar al te goed inzien hoe ellendig en onwaardig wij voor de Heer zijn, dan moet je je voor de Heer altijd minder achten dan je broeders, en zelfs nooit eraan denken om voor ons een navolgingswaardig voorbeeld te worden, maar jezelf steeds zien als de laatste en de geringste. Dan zul je, zonder het te willen, daadwerkelijk datgene voor ons zijn, wat je je nu nog zeer hoogmoedig voorneemt om te zijn. -Leef dus volgens deze regel, die niet van mij afkomstig is, maar die de Heer voor je heeft vastgesteld, en die berust op de ware deemoed en zelfverloochening, dan zul je volgens de goddelijke ordening datgene bereiken, wat je wilt bereiken! - Ga echter naar de Heer en vraag Hem of ik je verkeerd en onwaar heb ingelicht!"

 

76 Deemoed en zelfverloochening

 

[1] JUDAS vraagt dan aan Mij: "Heer, is het waar, wat Thomas me nu weer zo overtuigend gezegd heeft?"

[2] IK zeg: " Ja, zo is het! Wie van jullie zich de minste acht van zijn broeders, is de hoogste in het rijk van God; ieder zich beter achten zet hem echter in het rijk van God terug op een laatste plaats.

[3] Als iemand van jullie nog het een of andere hoogheidsgevoel en dus een gevoel van beter dan een ander te zijn bij zichzelf bemerkt, dan is hij nog niet vrij van de alles verterende gulzige hel en nog lang niet geschikt voor het rijk van God, want zo'n mens heeft geen vrije geest.

[4] Als iemand zich echter de minste onder zijn broeders acht en zó bereid is allen naar vermogen te dienen, dan is hij de eerste in het rijk van God, en alle anderen kunnen zich heel terecht aan hem spiegelen. Echt bezield door een goddelijk grote geest is alleen diegene, die in staat is zich lager te achten dan alle menselijke schepsels!"

[5] JUDAS zegt: "Dan kan dus alleen een mens, die de kunst verstaat om zich het meest te vernederen, de eerste in het rijk van God zijn!? Want als hij er naar streeft om allen naar vermogen te dienen, dan moeten de anderen hem toch duidelijk eerst het plezier gunnen om zich door hem te laten dienen, om hem daardoor te helpen de hemelse eerste te worden! -Maar wat nu, als de anderen zijn diensten helemaal niet willen aanvaarden of zelf hun diensten aanbieden om de eerste te worden in het hemelrijk? Wie zal dan de eerste in het rijk van God worden?"

[6] IK zeg: " Allen, die met een rechtschapen hart zich inspannen om dit te doen! Maar mensen, die in zekere zin uit zelfzucht de diensten van hun broeder niet willen aannemen om hem iedere gelegenheid te ontnemen om eerste in het rijk van God te kunnen worden, zonder zelf ooit naar dat voorrecht te streven, die zullen tóch de laatsten zijn en hij de eerste, omdat hij oprecht uit liefde en ware deemoed alle broeders wilde dienen!

[7] Ah, het zou iets geheel anders zijn, als iemand op deze wereld alleen maar om de toekomstige eerste in de hemel te zijn, de minste en dienaar van allen wilde worden! Oh, die zal óók een van de laatsten in het rijk van God zijn! Aan gene zijde wordt alles met de zuiverste weegschaal afgewogen en met de secuurste maat gemeten. Waar ook maar iéts zelfzuchtigs te voorschijn komt, zal de weegschaal geen uitslag geven en niet voldoen aan de hemelse maat! Daarom moet je zonder enige reserve de volle waarheid in je hebben, anders kun je niet binnengaan in het rijk van God. Slechts de zuivere waarheid zonder valsheid en achterbaks bedrog kan en zal jullie vrij maken voor God en al Zijn schepsels! ­Begrijp je dat?"

[8] JUDAS Iskariot zegt: "Ja, dat begrijp ik wel, maar ik besef daarbij ook dat zoiets onmogelijk is uit te voeren, want het is de mens onmogelijk alle eigenliefde te laten varen! Hij moet toch eten en drinken en voor een woning en kleding zorgen, - en dat gebeurt dan ook uit een zekere vorm van eigenliefde! Men neemt een lieve vrouwen wil haar voor zich alleen hebben, en wee degene, die het waagt de vrouw van zijn naaste te begeren! Dat is dan toch ook een vorm van eigenliefde!?

[9] Zal ik, als ik een goed bewerkt stuk grond heb, tegen de oogsttijd uit pure zelfverachting en met een totaal gebrek aan eigenliefde naar mijn buren gaan en zeggen: 'Vrienden, ga en oogst wat op mijn velden is gerijpt, want ik heb als de minste van jullie, als jullie aller knecht zonder enige waarde, slechts voor jullie gewerkt!' Ik vind dat de zo hooggeroemde zelfverloochening en zelfverachting toch bepaalde grenzen moet hebben, zonder welke het zelfs onmogelijk zal zijn Uw leer aan de mensen mee te delen, omdat men daarmee duidelijk zou laten zien dat men zijn broeders voor dommer en blinder houdt dan zichzelf! Want zich geestelijk beter achten dan zijn broeder bevat toch zeker ook wel iets van hoogmoed! Als dat zo is, laten we dan eens over honderd jaar naar de mensheid kijken, dan zullen we ze als ossen in de wei gras zien eten, en van een taal zal geen spoor meer te vinden zijn en net zo min van woonhuizen of zelfs maar van een stad! -Hoe ver mag de eigenliefde van de mens dan gaan?"

 

77 De maat van de liefde tot God, de naaste en zichzelf

 

[1] IK zeg: "Best, dan zal Ik je een maat geven, waardoor jij en iedereen weten zal hoe het staat met de eigenliefde, de naastenliefde en de liefde tot God.

[2] Neem het getal 666, dat onder goede en kwade omstandigheden respectievelijk een volmaakt mens of een baarlijke duivel aanduidt!

[3] Deel de liefde in de mens precies in 666 delen; geef er daarvan 600 aan God, 60 aan de naaste en 6 aan jezelf! Wil je echter een baarlijke  duivel zijn, geef er dan 6 aan God, 60 aan de naaste en 600 aan jezelf!

[4] Kijk, de rechtschapen werkers en knechten en maagden bewerken de velden van hun heer. Naar jouw mening moet dan ook de oogst van hen zijn, omdat deze het resultaat is van hun vlijt en moeite. Maar ze brengen hem in de schuren en loodsen van hun heer en verheugen zich als ze tegen hun heer kunnen zeggen: 'Heer al uw schuren en loodsen zijn al vol, en nog staat de helft op het veld! Wat moeten we doen?' En hun vreugde wordt groter als de heer tegen hen zegt: 'Ik prijs jullie grote en onbaatzuchtige vlijt en ijver, ga en breng bouwlieden hierheen opdat zij zo snel mogelijk voorraadkamers bouwen en ik de zegen van het veld bewaren kan voor jaren, die misschien minder gezegend zullen zijn dan dit jaar voor alle vruchten was!' Kijk, aan de werkers behoort niets, zij hebben geen schuren, geen loodsen en geen voorraadkamers, en toch werken zij voor een gering loon alsof het voor hun schuren, loodsen en voorraadkamers was; want zij weten dat zij geen nood behoeven te lijden als de heer alle voorraadkamers vol heeft.

[5] En zie, in het doen van een rechtschapen dienstbare zie je de gehele verhouding van iedere ware mens tot zichzelf, de naaste en God. De echte dienende zorgt 6-voudig voor zichzelf, 60-voudig voor zijn mede­ dienenden opdat ze hem welgezind zijn, en 600­-voudig voor zijn heer , en zorgt daardoor, zonder het te willen, toch 666-voudig voor zichzelf. Want de mede dienenden zullen hun metgezel, bij wie zij de minste eigenliefde tegenkomen, het meest toegenegen zijn, en de heer zal hem weldra boven allen stellen. Maar een dienaar, die alleen voor zichzelf zorgt, bij het werk graag de laatste is en alleen maar het lichtste werk doet, zullen zijn metgezellen met scheve ogen aanzien, en zijn heer zal heel goed merken dat de zelfzuchtige dienaar een luie knecht is. Hij zal hem daarom nooit de leiding geven, maar wel zijn loon verminderen en helemaal onderaan de eettafel zetten. En als deze zelfzuchtige luie knecht zich niet zal verbeteren, zal hij met een slecht getuigschrift uit dienst ontslagen worden en op die manier moeilijk ooit weer een baan krijgen. Maar als hij ook nog maar één vriend heeft, tegenover wie hij zich onzelfzuchtig gedragen heeft, dan kan deze hem in zijn huis opnemen zonder dat de heer hem daarvoor zal verguizen. -Begrijp je dat?

[6] leder mens heeft een bepaalde graad van eigenliefde, en moet die ook hebben, omdat hij anders niet zou kunnen leven, -maar, zoals aangetoond, slechts de minste graad! Eén graad méér doet de zuiver menselijke verhouding reeds te niet, en dat is op de weegschaal der goddelijke orde precies afgewogen! - Nu zijn de grenzen zichtbaar gemaakt, en wij zullen zien hoe je deze in de praktijk aan zult houden!"

[7] JUDAS zegt: "Daar is heel veel wijsheid voor nodig om te kunnen beoordelen of men de precieze maat aanhoudt bij de eigenliefde! Hoe kan de kortzichtige mens dat beoordelen?"

[8] IK zeg: "Laat hij in alle redelijkheid dat doen wat hij kan, het ontbrekende zal door God wel toegevoegd worden. Je behoeft je echter geen zorgen te maken dat er een mens is die minder dan 6 delen voor zichzelf houdt! En helemaal niet bij mensen van jouw soort!"

[9] Judas zwijgt nu en gaat nadenkend van tafel om voor zichzelf voor de allang ingevallen nacht een slaapplaats klaar te maken.

[10] Pas nu komt de jonge JOSOË naar voren en zegt: “De. domheid van deze mens heeft me toch wel zeer geërgerd! Als leerling is hij nog zo dom als een nachtuil op klaarlichte dag. Ik begreep alles direkt wat U, o Heer, tegen hem gezegd heeft. Maar hij begreep niets, terwijl hij maar steeds vroeg, en allerlei tegenwerpingen maakte, en nu tenslotte nog net zo dom wegging alsof U, o Heer, geen woord tegen hem gezegd had! Als een kind vraagt, is dat te begrijpen, maar als een volwassene, die daarbij ook nog wijzer wil zijn dan zijn medemensen, ook blijft vragen -en dat duidelijk niet goed-, maar kwaadwillend -, dat moet toch ergernis geven! Ik wil nog driekeer sterven als deze mens zich ooit op deze wereld zal verbeteren! Hij is zeer waarschijnlijk een vrek en berekent hoe hij, als hij zou kunnen wat U kunt, o Heer, in zo kort mogelijke tijd bergen goud en zilver zou kunnen vergaren! En zo waar als ik Josoë heet, ik zet er alles op wat ik heb en wil alles ondergaan wat een mens maar kan doorstaan, als deze mens zich ooit verbetert!"

[11] IK zeg: "Beste Josoë, houd daar nu maar over op; want wij hebben allerlei helpers nodig bij het bouwen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, en Judas is er nu ook een die wij kunnen gebruiken! .-Maar zeg me nu eens wat je tegen je aardse ouders zult zeggen als Je hen weer zult ontmoeten! Wat zul je zeggen?"

 

78 De hemelse wijsheid of de duivelse leugen

 

[1] JOSOË zegt met een blij lachje: "Heer, ik geloof dat dat heel eenvoudig is! Oom Jaïrus brengt mij in huis bij mijn ouders, die zeker nog wel om mij zullen treuren. Die zullen verwonderd grote ogen opzetten als zij mij zien, omdat ik net zo sterk op hun Josoë lijk als het ene oog op het andere. Jaïrus kan dan zeggen dat ik een vondeling ben, die zelfs net eender heet als de gestorvene, en dan zullen mijn ouders mij zonder meer in plaats van hun kind opnemen en nog meer van mij houden dan van hun Josoë. Beetje bij beetje kunnen ze dan door allerlei terloopse opmerkingen de volle waarheid te weten komen, en tenslotte zullen ze dan toch moeten geloven dat ik hun echte zoon Josoë ben. Maar U, o Heer, kunt bepalen hoe snel zij de volle waarheid mogen horen. ­Is dat zo goed, o Heer?"

[2] IK zeg: "Het geheel is helemaal niet zo gek uitgedacht, beste Josoë, maar er doet zich een complicatie bij voor, en wel dat er duidelijk gelogen wordt, en iedere leugen komt uit het kwade en veroorzaakt weer kwaad. Kijk, een vondeling ben je duidelijk niet, hoe wil je dat dan later voor je ouders en God rechtvaardigen?"

{3] De JONGEN zegt: "Heer, als U glimlacht, is dat zeker een goed teken, en voor U ben ik al gerechtvaardigd zoals eens Jacob met zijn in lamsvel gewikkelde handen tegenover zijn blinde vader Isaäk! Kijk, Heer, dat was toch een grotere leugen dan de mijne, wanneer ik als vondeling bij mijn ouders gebracht wordt, en toch werd Jacobs eerstgeboorte zegen door God als rechtvaardig aangenomen! Als God echter toen een duidelijke bedriegerij, een aanwijsbare leugen, met genadige en zegenende ogen kon aanschouwen, dan zal de huidige vondeling Josoë hem toch niet tegenstaan, daar hij bovendien toch een echte vondeling is zoals er geen tweede is op de hele grote aarde van God! Daarmee bedoel ik, mijn God en mijn Heer, dat er op deze aarde wel niets zo verloren is als iemand, die gestorven is; daarom zou er in de waarste zin van het woord niets kunnen zijn dat meer 'gevonden' is dan een ­Heer, U begrijpt wel wie ik hier bedoel!"

[4] IK zeg: "Dat heb je goed beredeneerd! Ik wist wel dat je een goede reden zou vinden, maar nu zou Ik ook nog van jou willen horen, hoe je je aan je ouders met allerlei terloopse opmerkingen tenslotte als de echte Josoë voor zult stellen."

[5] JOSOË zegt: "O Heer, dat is toch heel gemakkelijk! Als ik eenmaal in huis ben zal ik er geen moeite mee hebben om mij net zo te gedragen als ik mij vroeger gedragen heb. Geleidelijk aan zal ik naar bepaalde dingen vragen zoals ik dat vroeger gedaan heb, ik zal ook mijn spelletjes opzoeken en die op de bekende manier gebruiken. Dat zal mijn ouders zeker opvallen en tenslotte zullen ze moeten zeggen: 'Dat is onze Josoë, die misschien door Borus met zijn geheime middelen uit het graf is opgewekt en in de loop van de tijd tot op nu helemaal genezen is!' En voorlopig laat ik hen in die mening. Op het geschikte moment zullen ze de waarheid wel vernemen, en volgens mij zal het zo best te regelen zijn. "

[6] IK zeg: "Maar daar zit ook weer een leugen in! Want iemand opzettelijk in het ongewisse laten, is hetzelfde als tegen iemand liegen! Hoe zul je je daarvan dan schoonwassen?"

[7] JOSOË zegt: "Heer, het is altijd en eeuwig een goed teken als U glimlacht terwijl U vragen stelt; ik dacht echter dat er twee heel verschillende soorten leugens zijn. Als men iemand opzettelijk kwaadwillig een leugen als een betrouwbare waarheid opdist, dan is en blijft dat een satanische verdor­venheid! Maar een schijnbare leugen, waarmee men de naakte waarheid slechts zolang omhult, zolang die naakte waarheid voor de betreffende mens nog niet te verdragen is, ja hem zeker meer zou schaden dan baten, kan niet uit den boze zijn, omdat zij ontspruit uit een hart en een wil vol edele, goede en toegenegen motieven!

[8] Anders zou op dezelfde manier iedere gelijkenis, die toch de verhevenste waarheid kan verbergen, een duidelijke leugen zijn. En toch hebben de meest wijze vaders en profeten hoofdzakelijk in zuivere gelijkenissen gesproken! En dat juist Borus hier als de algemeen bekende, beroemde dokter als zodanig in Uw plaats treedt, is in de aard der zaak toch ook niet anders dan toen ten tijde van Abraham de drie naar de aartsvader gekomen engelen Jehova's plaats hebben ingenomen, en helemaal niet anders dan de leugen van Jozef in Egypte tegen zijn koren zoekende broeders, die mij nog altijd heel onbarmhartig toeschijnt! Maar God heeft het zelf zo gewild en rekende Jozef dat gedrag tegenover zijn broeders zeker niet als zonde aan. En daarom denk ik, dat zo'n schijnbare leugen slechts een hemelse wijsheid is, terwijl de echte leugen thuishoort in het rijk van de ergste helse sluwheid!"

[9] IK zeg: "Kom hier, Mijn lieve Josoë, en laat je kussen, want jij bent met al je jeugd nog wijzer dan een oude schriftgeleerde!"

[10] Bij deze woorden loopt JOSOË vlug om de hele tafel heen, omarmt Mij en zoent Mij bijna half dood en zegt dan heel uitgelaten, maar tevens met een zeer wijze blijheid: "Kijk hierheen, alle hemelse geesten, machten en krachten, en bedek je aangezicht! Want dat wat hier gebeurde hebben jullie nog nooit beleefd! De eeuwige heilige Vader, die hier bij ons in de Zoon Jezus persoonlijk aanwezig is, laat Zich tastbaar liefkozen door een van Zijn schepselen!

[11] Zo trekt Hij, die eeuwig bestond, het tijdelijk bestaande .naar Zich toe liefkoost het en maakt het daardoor voor eeuwig aan Zich gelijk! O, ware, enige Vader van alle mensen, hoe zalig smaakt toch Uw liefde!"

 

79 Twee engelen bieden Josoë hun diensten aan

 

[1] Nu stappen de twee engelen naar voren en zeggen: " Ja, lieve jongen, je sprak de waarheid! Dat hebben onze ogen nog nooit gezien, hoewel zij reeds lang door het eindeloze heelal tuurden, vóór de eerste zon zich met haar stralen ver door Gods eeuwige ruimte kenbaar maakte! Behoud daarom steeds die geest, die nu zo puur goddelijk verheven in je is, dan blijven wij eeuwig broeders!"

[2] JOSOË zegt: "Wie zijn jullie, dat jullie zulke verheven wijze woorden kunnen zeggen? Zijn jullie dan niet net zulke mensen als ik er een ben?"

[3] De BEIDEN zeggen: "Beste broeder, in de geest zijn wij wel geheel datgene wat jij bent en nog steeds meer zult worden, maar vlees en bloed hebben wij nooit gedragen! Wij zijn engelen van de Heer en zijn hier om alleen Hem altijd te dienen. Als Hij ons echter uit genade toestaat om net als Hij de weg door het vlees te gaan, dan zullen wij ook in dat opzicht geheel op jou lijken. Nu ben je ons ver vooruit, maar de eeuwigheid is lang en eindeloos en daarin zullen eens alle verschillen wegvallen. Maar wij bieden nu ook jou onze diensten aan; als je iets nodig hebt, beveel dan en wij zullen je dienen!"

[4] JOSOË zegt: "Wat zou ik jullie dan voor mij moeten laten doen? Wij allen hebben één God en één Heer en eeuwige Vader. Hém alleen komt het recht toe om mij zowel als jullie iets op te dragen. Maar wij, die zonder uitzondering allen door Hem zijn geschapen, moeten elkaar biets opdragen, maar door hulpvaardige liefde elkaar steeds wederzijds dienen als er een van ons, engel of mens, onverschillig wat voor hulp nodig heeft!

[5] Maar al biedt iemand nóg zo bereidwillig hulp aan zijn hulpbehoevende om hulp vragende broeder, dan vind ik hem al niet volmaakt. Want op die manier wordt alleen diegene geholpen die gelegenheid, moed en kracht bezit om zijn in enig opzicht met capaciteiten begunstigde broeder zijn nood te beschrijven en hem om overeenkomstige hulp te vragen. Maar wie helpt dan degene, die de gelegenheid en de moed niet bezit om zijn tot helpen in staat zijnde broeder om hulp te vragen? Maar als ik een hulp, waar.om gevraagd moet worden, al niet juist vind, hoeveel te minder dan een, die op bevel gegeven moet worden?

[6] Daarom zeg ik jullie hier in tegenwoordigheid van Degene, die Heer is over leven en dood: Als jullie zullen merken, dat ik hulp nodig heb, help me dan zonder dat ik daarom vraag of als een meester beveel! Ik zal hetzelfde doen als ik zou weten dat ook ik jullie ergens mee zou kunnen helpen; verder heb ik geen hulp en diensten van jullie nodig en allerminst een dienst op bevel, die erger is dan helemaal geen!

[7] Maar iemand die in wat voor opzicht dan ook kan helpen, moet ijverig rondzien onder zijn hulpbehoevende broeders of er niet een is die in een bepaald opzicht hulp nodig heeft. En heeft hij er een gevonden dan moet hij zijn hulp aanbieden! Dan zal hij naar mijn mening de Heer en Vader, die de eeuwen door zo te werk gaat, zeker bevallen en het heilige evenbeeld van God waarnaar hij geschapen is, rechtvaardigen. Wie echter. zijn,naaste pas helpt nadat deze hem om hulp heeft gevraagd, -oh, wat is zo n helper dan nog ver verwijderd van het volle evenbeeld. laat staan degene, die zich laat bevelen om te helpen!     

[8] Kijk, beste vrienden, als jullie wijsheid niet verder reikt dan een voorstel te doen aan mensen, om jullie te bevelen als ze je hulp nodig hebben, dan zou ik met jullie niet willen ruilen; maar als jullie mij alleen maar hebben wille~ testen, dan geloof ik mijn proef ten aanzien van jullie in leder geval met slecht doorstaan te hebben. En mochten jullie uit mijn mond misschien iets gehoord hebben, wat nogal hard aankwam, dan moet je mi) d~t maar niet kwalijk nemen, want ik heb mijn mond niet opengedaan om Jullie de les te lezen, maar terwille van de waarheid, omdat jullie Je voorstel aan mij met overeenkomstig de waarheid gedaan hebben. Als volmaakte hemelgeesten hadden jullie toch mijn innerlijk zover kunnen onderzoeken, dat je ontdekt zou hebben dat ik zeker zo'n antwoord op Jullie voorstel zou geven. Dan zouden jullie je aanbod, waarvoor ik jullie in ieder geval niet bedanken kan, beslist in een andere vorm hebben gegoten!"

[9] De BEIDE jongemannen doen nu wat gedeemoedigd een stapje terug en zeggen: "Waarlijk, zo'n grote, zuiver goddelijke wijsheid zou geen engel bij deze jongen gezocht hebben!"

[10] IK zeg: " Ja, geliefden, Gods oog ziet heel scherp en ontdekt ook in de volmaaktste engel nog vlekken, - en dat geldt ook voor een zuiver mensenhart, dat is als Gods oogappel. Ik liet dit echter niet voor jullie, maar voor de gasten gebeuren, opdat zij uit de reine mond van een tot leven gewekte jongen zouden vernemen hoever zij nog van het evenbeeld van God afstaan. Overigens heeft de jongen al vanaf zijn geboorte een buitengewoon scherpe geest, en niemand moet nu denken dat Ik hem bij deze gelegenheid de woorden in zijn hart en daarna in de mond gelegd zou hebben. Zij zijn helemaal van hemzelf, daarom zal hij eens voor Mij een bekwaam werktuig zijn. "

 

80 Cyrenius neemt Josoë op

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer, ik zou deze jongen willen adopteren, en als hij wilde komen, dan zou ik hem niet alleen náást mijn kinderen, maar in alles bóven hen willen stellen. Waarlijk, ik zou mij zeer gelukkig prijzen, als ik deze lieve jongen, die toch al meer engel dan mens is, de mijne zou kunnen noemen! Hij zal het toch al wat moeilijk bij zijn voormalige ouders krijgen, en het is de vraag of zij hem nog zullen aannemen. Ik ben echter van alles op de hoogte en kan als de tijd rijp is voorbereidingen treffen, zodat zijn ouders, die bij mij als zeer tem­pelgezind bekend staan, hun Josoë zullen herkennen. Willen zij hem aannemen, dan zal hen de vrije keus gelaten worden, evenwel met de voorwaarde, dat hij bij mij in huis blijft en bij mij moet zijn, waar ik ook ben -nu eens in Azië, dan weer in Europa of Afrika, want ik hecht zeer veel waarde aan zijn wijsheid!"

[2] IK zeg: "Spreek dat maar met Jaïrus en de jongen af! Ik vind alles goed, want Mijn dierbare Josoë zal Mij overal trouw blijven"

[3] De JONGEN zegt: "Vader, daaraan zult U toch niet twijfelen? Dan zou U mijn hart een andere instelling moeten geven! Dat zult U echter in der eeuwigheid niet doen en dus zal ik U ook eeuwig trouw blijven. Als ik echter zelf mijn toekomst op deze aarde zou mogen kiezen, dan bleef ik het liefst direct bij U! Want wat voor hogers, beters en zaligers kan er in de gehele oneindigheid en in alle oude en nieuwe hemelen nog zijn, dan bij U, de oerbron van liefde, wijsheid en al het leven te zijn? Maar dat is slechts de eigenlijke, diepste wens van mijn hart; voor het overige weet ik ook te gehoorzamen en ga gewillig overal heen waar Uw heilige wil mij maar heen wil zenden! Ik ga naar Cyrenius, die ik zeer hoogacht en waardeer, en zo ga ik ook naar mijn aardse ouders terug, waar ik ook veel van houd; maar zonder Uw wil zal ik niet zo maar iets doen."

[4] IK zeg: " Je hele wezen toont, dat je bij Mij zou willen blijven en mettertijd ook bij mij zult blijven, maar nu heb je nog wat rust nodig, die Je moet nemen terwijl je lichamelijk niet bij Mij bent, opdat je ziel en je nieuwe lichaam een hechtere eenheid zullen vormen. Als dat in de loop van ongeveer een jaar gebeurd is, kun je wel weer bij Mij komen en dan zul je je in Mijn nabijheid goed staande kunnen houden zonder dat Ik, .zoals nu, gedwongen ben om met de macht van Mijn wil jouw ziel in je. lichaam vast te houden. Kijk, dat is de reden waarom Ik je nu voor je eigen bestwil een tijdje bij Mij weg laat gaan! Maar bedenk nu eens. of je liever met de Romeinse opperstadhouder Cyrenius mee gaat, of dat Je liever. terug gaat naar je aardse ouders! Het maakt Mij niets uit, -maar het is wel waar, dat je bij Cyrenius altijd meer kunt opsteken, dan als een soort vreemdeling in het huis van je ouders, want die zullen lange tijd niet weten wat ze met je aan moeten."

[5] JOSOË zegt: "Goed, nu ik dat weet, ga ik met de verheven stadhouder Cyrenius mee. Maar toch zou ik mijn ouders willen ontmoeten om hun verwonderde gezichten te zien als ze mij zien."

[6] CYRENIUS zegt: "Dat kunnen we morgen, als we hiervandaan over Kapérnaum naar Sidon en Tyrus reizen, heel gemakkelijk regelen! Als we.in. Kapérnaum 's middags zullen eten bij mijn broer, die je hier naast mij ziet en die Cornelius heet, dan zullen daar behalve enige belangrijke burgers van de stad ook jouw ouders aan tafel genodigd worden en dan zul Je voldoende gelegenheid hebben om je ouders te zien, en te horen wat voor opmerkingen zij over jou zullen maken. Maar je moet daarbij wel erg oppassen om je niet eventueel door een achteloos gezegde te veel bloot te geven! Aan de kleding zullen ze je niet herkennen omdat ik je morgen meteen een toga, zoals de Romeinen die dragen, uit mijn voorraad aan zal laten trekken. Maar, zoals gezegd, jouw mond moet Je zelf heel goed in de gaten houden, om je niet voortijdig te verraden!"

[7] De JONGEN zegt: "Maak u daarover maar niet bezorgd! De Romeinse taal beheers ik tamelijk goed, net als de Griekse, daarom zal ik deze talen spreken als men mij iets vraagt. Weliswaar kennen mijn ouders deze talen ook, maar dat geeft niet! Kortom, met hulp van de Heer, die mij heeft opgewekt, zal ik in staat zijn om alles zo goed mogelijk te laten verlopen. "

[8] CYRENIUS drukt de jongen aan zijn borst, kust hem en zegt: "Kort en goed, Ik houd zeer veel van je en beschouw je van nu af aan als een zoon, die ik meer liefheb dan al mijn eigen kinderen en een aantal andere kinderen, waarvan ik vrijwillig net als nu bij jou, vader ben geworden. Want je zult ze allemaal geestelijk van veel nut kunnen zijn."

[9] De JONGEN zegt: "Ik verheug mij er ook op, want het is vanouds mijn grootste vreugde geweest om iemand waar dan ook mee van nut te kunnen zijn."

[10] IK zeg: "Goed, Josoë! Als Ik zal zien dat je trouw blijft aan je voornemen, dan zal Ik je ook kracht uit de hemel zenden, waarmee je dan in staat bent om nog meer goeds te doen. Waaruit die kracht zal bestaan zul je pas merken als je haar krijgt. Maar nu gaan wij rusten, want het is inmiddels al bijna middernacht. Morgen komt er weer een dag en Ik wil van te voren niet onderzoeken wat hij zal brengen, maar wat hij zal brengen, dat zullen wij allen aanvaarden. Het goede zal ons deelachtig worden en het kwade zullen wij weten af te zonderen. Dus gaan wij nu slapen!"

 

Jezus in de woestijn en aan het meer van Genezareth.

 

81 De nieuwe overste

 

[1] De volgende morgen straalde de zon weer aan de hemel en velen van de aanwezige gasten, die ook eerder dan wij waren gaan slapen, dartelden reeds buiten rond toen Ik, de leerlingen, de Romeinen en Kisjonah uit het huis naar buiten gingen.

[2] Niet lang daarna kwamen ook Bab en zijn familie uit de stad; want hij was laat in de avond naar zijn huis in de stad teruggegaan om ons geen overlast te bezorgen. Toen hij daar echter aankwam -zo vertelde hij ons met duidelijke haast -, heerste er in de stad, en vooral in de synagoge, een grote opwinding, en wel zodanig dat hij het niet had durven wagen om iemand te vragen wat daar aan de hand was. Er moest echter iets heel belangrijks gebeurd zijn, omdat hij nog nooit zo'n opwinding bij de dienaren en heren van de synagoge gezien had.

[3] IK zeg: "Dat zal een gevolg zijn van de nieuwe bezem, die na het aftreden van Jaïrus aangekomen is uit Jeruzalem en waarschijnlijk vandaag hier in Nazareth een inspectie wil houden! Dat is niet zo belangrijk en wij zullen ons daarom onze reeds klaar gemaakte morgenmaaltijd goed laten smaken."

[4] Vervolgens richtte Ik Mij tot de beide nog aanwezige jongemannen en zei: "Ga naar de synagoge en breng Roban, de oudste hier, Ik moet hem spreken! Loop echter op je gemak, opdat je je door je plotselinge komst niet verraad!" -De beide engelen doen meteen wat Ik hen opgedragen heb; wij gaan echter opgewekt aan het ochtendmaal.

[5] Als wij weer van tafel gaan, arriveert ROBAN met de beide engelen, buigt diep voor Mij en voor de nog aanwezige hoge Romeinen en zegt geestelijk totaal uitgeput: " Ach, Heer, hier is de hemel en daar in de synagoge woedt de hel op z'n ergst! Heer, ik hoef het U weliswaar niet te zeggen, omdat ik maar al te goed weet, dat niets in de hele wereld aan U onbekend kan zijn, maar het is nu al haast om wanhopig te worden zoals onze nieuwe overste te keer gaat!

[6] Als die mens niet een lichamelijke broer van de satan is, dan doe Ik volledig afstand van mijn mens zijn! Eerst berooft hij ons niet alleen van ons geld, maar ook van al onze andere bezittingen, zodat we niet eens meer weten waar we nu in het vervolg met onze families van leven moeten. Hij neemt al het meel, alle peulvruchten, al het koren, alle gerookte vissen; vervolgens zegt hij dat al onze ossen en koeien en kalveren, schapen en ezels eigendom van de tempel zijn en zal ze op die manier genadeloos van ons afnemen! Daarbij verklaarde hij ons allen tot afvalligen van de tempel en wil ons bovendien nog alle mogelijke straffen opleggen; want in Jeruzalem is men helemaal op de hoogte met wat hier gebeurt, en tevens heeft hij de strikte opdracht om U als volksverleider en volksopruier te laten grijpen en aan het gerecht over te leveren! -Wat zegt U van zoiets beestachtigs?

[7] Herodes weet waar U gaat en staat en hij zou al lang heel serieuze stappen tegen U ondernomen hebben, als hij niet de onjuiste mening had, dat U de uit de dood opgestane Johannes zou zijn. Dat heeft namelijk zijn waarzegger, die heimelijk een leerling van Johannes was, hem aangepraat. Want Herodes had Johannes op verlangen van de slet Herodias in de kerker laten onthoofden en haar zijn hoofd op een schotel laten aanbieden ten bewijze dat hij voldaan had aan de haar gegeven eed!

[8] Uit dit weinige kunt U, o Heer, nu welopmaken hoe de zaken staan! Ik zeg U: als U niet met al Uw macht tegenstand biedt, dan bent U tesamen met allen die hier bij U zijn, lichamelijk gesproken verloren! Want ik kan U alleen maar zeggen, dat nu letterlijk de hele hellos is; alleen al op Uw hoofd zijn tienduizend ponden goud gezet!"

[9] Dan roep IK Matthéus en zeg tegen hem: "Schrijf op wat je nu zult horen!"

[10] Matthéus haalt meteen zijn schrijfgerei en maakt zich klaar om te schrijven.

[II] Maar IK vervolg tegen Roban: "Vriend, je hebt de treurige geschiedenis van Johannes nu wat vluchtig aangeroerd, wees zo goed en vertel haar eens zo, zoals de nieuwe overste haar jullie verteld heeft! Want Ik stel er prijs op dat deze gebeurtenis zó opgeschreven zal worden!"

[12] ROBAN zegt: "Dat doe ik met alle plezier van de wereld, ik ben alleen bang dat men mij zal missen en dat we dan gevaar lopen dat die satansbroeder van een overste hierheen komt en een afgrijselijk spektakel maakt!"

[13] IK zeg: "Wees nergens bang voor, want we hebben hier nog genoeg macht om hem in toom te houden!"

[14] ROBAN zegt: "In dat geval zal ik de geschiedenis van Johannes meteen woordelijk weergeven zoals de nieuwe overste ons deze verteld heeft. Dit waren zijn woorden:

 

82 Het einde van Johannes de Doper

 

[1] Kort geleden berichtten de knechten, die de belasting ophalen voor de viervorst Herodes, aan Herodes de geruchten over U en Uw daden (Matth. 14:1). Zij vertelden hem, hoe U hen bij het belasting afpersen op de vlucht had gejaagd, en dat zij beslist niets tegen Uw macht konden doen. Daarop riep Herodes meteen zijn waarzegger. Maar deze, een scherpzinnige klant en tevens heimelijk een leerling van Johannes, die Herodes het vermoorden van deze profeet niet kon vergeven, zag hier gelegenheid om direkt wraak op Herodes te kunnen nemen en verklaarde hem zonder blikken of blozen: 'Dat is Johannes, die uit de dood is opgestaan en u nu met zulke daden dwarsboomt!'

[2] Herodes schrok daarvan en kwam bevend bij zijn knechten terug en zei tegen hen: 'Dat is de timmerman Jezus niet, want die ken ik omdat hij nauwelijks vijf jaar geleden met zijn vader Jozef een nieuwe troon voor mij heeft gemaakt en bij dit werk als kunstzinnig timmerman een behoorlijke vaardigheid liet zien, hoewel hij zich verder heel eenvoudig voordeed. Het is echter Johannes, die ik heb laten onthoofden. Die is uit de dood opgestaan en doet nu als onverwoestbare geest dingen tegen mij, die anders geen mens kan doen. (Matth. 14:2) Daarom moeten jullie niets meer tegen hem ondernemen, want dat zou jullie en mij het grootste onheil kunnen brengen!"

[3] Bij deze verklaring moeten de knechten grote ogen opgezet hebben en verbouwereerd zijn weggegaan, want zelf wisten ze dat U Johannes niet bent, -maar ze durfden de opgewonden Herodes niet tegen te spreken.

[4] Toen de overste ons dit verteld had vroegen wij hem, hoe dat dan zat met het vermoorden van Johannes. Want wij wisten wel dat Herodes hem in de gevangenis had geworpen, maar dat hij hem ook liet vermoorden, daarvan wisten wij nog niets. Toen vertelde de overste ons heel in 't kort: Herodes was in het begin zelf­ weliswaar heel zwak -een aanhanger van Johannes en waardeerde hem als een bijzondere wijze. Hij nam hem daarom aan zijn hof en wilde van hem de geheime wijsheid leren. Omdat hij daarnaast echter de slechte liefde voor Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, niet wilde opgeven (Matth. 14:3), wond Johannes zich op en zei ernstig tegen Herodes: 'Het is niet juist voor God en uw broer, dat u haar heeft! (Matth. 14:4) Want er staat geschreven: Gij zult niet begeren uws naaste vrouw!' Toen werd de trotse Herodes boos, liet Johannes in een gevangenis werpen en zou hem ook meteen hebben willen laten doden, als hij het volk niet zou hebben gevreesd, dat Johannes voor een profeet hield. (Matth. 14:5)

[5] Maar een paar dagen daarna vierde Herodes zijn verjaardag. Op die dag danste de mooie dochter van Herodias voor hem en zijn hoge gasten, wat Herodes zeer goed beviel. (Matth. 14:6) Hij beloofde daarom de schone danseres met een eed, dat hij haar geven zou wat ze aan hem zou vragen. (Matth. 14:7) De dochter ging echter eerst naar haar moeder, die Johannes wraak gezworen had omdat hij haar Herodes wilde aftroggelen, en de moeder bewerkte daarom haar dochter zo, dat ze het hoofd van Johannes zou vragen.

[6] Toen kwam de dochter en zei tegen Herodes: 'Geef mij het hoofd van Johannes op een gouden schotel!' (Matth. 14:8) De koning vond dat toch weljammer, niet zo zeer voor Johannes, maar veel meer vanwege het volk, waarvan hij vreesde dat het wraak op hem zou nemen. Maar terwille van de eed en degenen, die met hem aan tafel zaten, gaf hij zijn knechten opdracht om de dochter het verlangde te geven. (Matth. 14:9) En de knechten gingen heen, onthoofdden Johannes in de gevangenis (Matth. 14:10) nadat ze vooraf met een smoesje ettelijke leerlingen van hem wegstuurden, en droegen toen zijn hoofd op een schotel naar de eetzaal om het aan de dochter te overhandigen, en die gaf het daarna aan haar slechte moeder.

(Matth. 14: 11 )

[7] 'Toen kwamen zijn leerlingen weer terug en vonden tot hun grote schrik en leedwezen het lijk van Johannes. Zij namen het lijk, droegen het naar buiten en begroeven het (Matth. 14:12) ten aanschouwe van vele duizenden, die huilden en Herodes en zijn hele huis onder talloze vloeken bedolven. Herodias moet echter bij de aanblik van het hoofd van Johannes ogenblikkelijk met een vreselijk vertrokken gezicht dood ter aarde gevallen zijn en haar dochter enige ogenblikken later ook. Herodes en al zijn gasten vluchtten helemaal ontdaan de zaal uit.

[8] Heer, dat is woordelijk de treurige geschiedenis van Johannes die doopte aan .de rivier de Jordaan niet ver van de woestenij bij Bethabara, waar deze rivier in zee valt, er doorheen stroomt en zich vervolgens naar de Dode zee richt. -Wat zegt U daar nu van? Is het dan mogelijk dat mensen zulke duivels kunnen worden, en nog wel in een tijd dat U aan Wie hemel en aarde gehoorzamen, Zelf als mens op aarde rondgaat? Heeft U dan geen bliksems en geen donders meer?"

[9] Dan komen CYRENIUS en CORNELIUS naar Mij toe en zeggen woedend: "Heer, er dreigt gevaar! Nu kunnen wij niet meer op Uw te grote geduld en lankmoedigheid wachten, hier moet ogenblikkelijk ge­handeld worden! Binnen uiterlijk tien dagen moet het hele helse broedsel tesamen met Jeruzalem en de tempel van de aarde verdelgd zijn!"

[10] IK zeg: "Kijk hier, deze twee jongemannen zijn voldoende om in één ogenblik alles te doen, wat alle Romeinse macht in honderd jaar met zou gelukken! Als dit alles niet volgens de orde van God moest gebeuren, geloof dan maar dat het Mij zeer gemakkelijk zou zijn om het allemaal in een oogwenk te vernietigen! Maar dit ergste moet gebeuren terwille van de vorming van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

[11] Maar maak nu dat jullie hier weggaan, want deze nieuwe overste is een slecht mens, en de satan toont hem duizend wegen waarop hij jullie geducht zou kunnen schaden; zorg daarom dat jullie verder gaan!

[12] Ook Ik zal vandaag hier weggaan en niet zo gauw weer in deze streek komen, want een dolle hond moet men uit de weg gaan! Het is er een die veel goud en zilver heeft, want anders zou hij deze functie met hebben kunnen kopen. Met veel goud en zilver kan men in de wereld bij de wereldse mensen veel gedaan krijgen, en wie daarbij ook nog zo'n plaats koopt uit pure win­ en heerszucht -zoals deze heeft gedaan ­is. beslist niet te vertrouwen. Maken jullie je daarom allen gereed en ga hier weg, en Roban, ga ook weer naar huis, want tot nu toe hebben ze je nog niet gemist!"

[13] ROBAN zegt: "Maar als ik over U ondervraagd word, wat moet ik dan zeggen?"

[14] IK zeg: "Dat zal je in het hart en in de mond gegeven worden!"

 

83 De nieuwe overste van Nazareth

 

[1] Na deze woorden gaat Roban vlug naar huis, en nauwelijks is hij thuis of er komt al een bode die hem vraagt in de synagoge te komen, waar de nieuwe overste met hem over Mij wil spreken, want hij had gehoord dat Roban voor Mij in Sichar was geweest. Roban gaat er vlug heen en de overste trekt meteen fel tegen hem van leer .

[2] Maar ROBAN zegt: "Ik ben een oudste van Nazareth, ik ben tussen de zeventig en tachtig jaar oud en jij hebt er nog lang geen dertig beleefd! Omdat je je met behulp van je geld tot overste over ons hebt gemaakt, ben je nog lang geen Mozes en geen Aäron en zul je mij niets leren, wat ik al niet wist vóór je nog verwekt was! Wij hebben ons ambt altijd tot tevredenheid van je waardige voorganger en de gehele tempel bekleed, alle verschijnselen met de juiste ogen van ootmoedige Joden beschouwd en hebben dáár dammen opgeworpen, waar ze nodig waren. Maar als jij het beter kunt en nu in één slag alle Grieken en Romeinen in Joden wilt veranderen, ga dan zo maar door, dan sta ik er voor in dat je, ons niet meegerekend, als enige Jood in geheel Galiléa overblijft!

[3] Kijk, het belangrijke gehucht Jesaïra is om dezelfde reden helemaal Grieks geworden, en alle Farizeeën, schriftgeleerden en priesters hebben die plaats moeten verlaten! Ga heen en begin dáár met zulke strenge onderzoeken, en de Jesairenen zullen je daarop iets beginnen te vertellen, dat maakt dat je beslist geen voeten genoeg zult hebben om zo snel mogelijk weg te vluchten! Maar waarom zijn de Jesairenen afgevallen? Vanwege de veel te hebzuchtige strengheid van de priesterstand aldaar, en nu volgen ze Pythagoras in plaats van Mozes!

[4] En binnenkort zal het hier precies eender gaan, en jij en wij allen kunnen dan op de loop gaan! Wees daarom niet blind en besef de waarheid!

[5] De Romeinen en de Grieken zijn de hoogste gezagsdragers van de staat, en zij zien graag dat de Joden tot hun leer overgaan. Hoe wil je zulke overgangen verhinderen, vooral nu het in geheel Galiléa over­bekend is dat alles wat met de tempel te maken heeft maar al te veel op een lege dop lijkt? En wie anders dan de hebzuchtige tempeldienaars zelf zijn daaraan schuldig, die voor geld de rijke vreemden toelaten in het allerheiligste, waarop deze, ondanks alle eden, vervolgens lachend en onder veel spotternijen alles openbaar maken aan het volk?! Ga en vraag het de burgers van deze stad en dan zullen ze je vertellen wat ze ons verteld hebben!"

[6] De OVERSTE zegt: "Wat vertel je me nu? Dat zou het volk weten?"

[7] ROBAN zegt: " Ja, het volk weet dat! Maar ga zelf en laat het je vertellen!"

[8] De OVERSTE loopt heel ernstig in de synagoge heen en weer en zegt na een poosje: "Daar zal deze Nazareense profeet wel een groot aandeel in hebben! Daarom moet met hem hetzelfde gebeuren wat koning Herodes met Johannes gedaan heeft!"

[9] ROBAN zegt: " Ja,ja,je hoeft maar te proberen je aan de wonderdokter te vergrijpen, en het volk, Romeinen, Grieken en Joden, die hem als een God vereren, zullen je dan ook wat weten te vertellen! Ik als oudste van Nazareth zeg je en geef je in vertrouwen een belangrijke raad: Stap in de bescheiden voetstappen van je waardige voorganger Jaïrus, dan zal het je nog geruime tijd goed gaan. Als je echter, zoals nu, al het bovenste onder en het onderste boven wilt brengen, dan kun je snel naar een mogelijkheid omzien om naar Jeruzalem terug te keren! Jaïrus is zelf in Griekse handen. Borus is zijn schoonzoon, hij is de tweede wonderdokter en bezit alle soorten schatten, hij zal je maar al te gauw vertellen waar het op staat! Kortom, probeer het en zeg mij later maar eens of ik je slechte raad heb gegeven!"

[10] De OVERSTE stampt van kwaadheid op de grond en zegt: " Jullie zijn allemaal al des duivels en schijnen het meer met onze vijanden te houden dan met ons. Jullie zijn aanhangers van de leer van de volks­misleider! Hiervoor zal ik jullie allemaal uit de synagoge stoten, nieuwe mensen uit Jeruzalem in jullie plaats aanstellen en jullie aan het gerecht overleveren! Daarom vraag ik je nog een keer: Wat moest je zo nodig in Sichar bij de Samaritanen doen?"

[11] ROBAN zegt: "Ik ben negen en zeventig en weet wat ik doe en moet doen! Jouw bedreiging maakt mij, noch wie dan ook, aan het schrikken; wil je ons echter aan het gerecht overleveren, dan kun je dat proberen en dan zullen we wel zien, wie er tenslotte eerder door het gerecht gepakt zal worden, -wij of jij!

[12] Gelukkig staan wij heel goed aangeschreven bij de opperstadhouder, die een broer van keizer Augustus is en veel invloed in Rome heeft, en daarom zal hij ons heus niet, zoals jij denkt, zo gemakkelijk gevangen zetten! De tempel heeft het juist aan Jezus, die zij uit pure zelf­ en heerszucht haat, te danken, dat ze door de Romeinen nog niet met de grond gelijk gemaakt is!

[13] Je zult beslist wel iets gehoord hebben over de beruchte belasting­diefstal, die door de agenten van de tempel onder het mom van de opperstadhouder nauwelijks vijfweken geleden begaan is, en hoe het snode transport daarvan -tesamen met veel andere zuiver gestolen en met schandelijk geweld afgeperste zaken -in Kis door de opzichter van de zeer rijke Kisjonah is opgevangen! Wel, toen was het juist die Jezus, die door de tempel zonder enige reden gehaat wordt en die zelfs de hoogste Romeinen meer vereren dan hun Jupiter, die door zijn woord en zijn ongehoorde wonderdaden de verwoestende storm voor Jeruzalem heeft afgewend! Die is echter nog lang niet van de baan; ook maar de een of andere halsstarrigheid van jullie kant, - en de storm breekt los!

[14] Ook één enkele aangifte van Borus, Jaïrus of van mij is voldoende, en dan mag je van mij jouw Jeruzalem en je tempel over drie weken gaan bekijken, en dan zul je moeite hebben om de plaats te vinden waar de tempel eens stond! -Heb je me goed gehoord?"

[15] Van toorn en ergernis stampvoet de nieuwe OVERSTE weer en zegt: "Wie kan dat met een eed bekrachtigen? Want de schijnbare daders zitten in de tempel!"

[16] ROBAN zegt: "Volgens de Romeinse wetten mogen de daders ook nooit een eed afleggen, maar alleen de getuigen van elders, en daarvan hebben ze er als dat nodig is tienduizend, en ik denk dat dat wel voldoende zal zijn tegenover enige tientallen misdadigers!"

[17] De geheel terneergeslagen OVERSTE zegt: "Dus moeten we Jehova, Mozes en de profeten maar vergeten en geen mens mag meer -vanwege de Romeinen -hun geboden navolgen?!"

[18] ROBAN zegt: "Houd jij nu maar je mond over Mozes en Jehova en al de profeten! Daarvan is bij jou en nog minder bij de oversten en hoogsten van de tempel ook maar iets te ontdekken. De tempel is al dertig jaar niets anders dan een wissel­ en handelsmarkt en van de echte Jehova en van Mozes is allang geen spoor meer te vinden! Datgene wat er nog is, is pure schijn en bedrog, en de verscheurende wolven lopen in schaapsvacht rond om de arme schapen des te gemakkelijker te kunnen grijpen. Als je zou leven volgens de wetten van Mozes, dan zou je nooit deze functie voor veel goud en zilver hebben willen kopen! Ik verwed er mijn leven om, dat Mozes nooit ergens bevolen heeft om het ambt van opperpriester voor goud en zilver te verkopen!"

[19] Na dit antwoord van Roban sprong de nieuwe OVERSTE bijna uit zijn vel van kwaadheid en zei: "Dat doet me allemaal niets! Ik zal toch wel iemand vinden die jullie aan kan, zodat jullie je nog heel erg zullen verbazen, want ik weet ook nog veel dingen die jullie niet weten, en ik ken heel veel wegen, die jullie wel eens niet zouden kunnen kennen!"

[20} ROBAN zegt: "Best mogelijk, maar het is ook best mogelijk dat wij al jouw wegen en paadjes nog beter kennen dan jij, en het is maar zeer de vraag of wij al jouw wegen, waarop je heimelijk dacht ons in de rug te komen, al niet versperd hebben! Zoals gezegd, doe maar eens een poging, dan zul je direkt ondervinden wat we je allemaal te vertellen hebben!"

[21] De ANDEREN zeggen tegen Roban: "Maar broeder, waarom bescherm je deze onmens voor zijn zekere ondergang? Hij is immers in onze handen en moet de hemel maar om hulp vragen als wij ons de buitengewone vrijheid veroorloven hem de stenen van Nazareth te laten smaken!" -Toen tegen de overste: "Wij zijn Farizeeën en schriftgeleerden net als jij, en eigenlijk nog meer, want wij stammen af van Levi, terwijl wij weten dat jij je afstamming gekocht hebt, zoals in deze tijd nu al alles inclusief de hemel te koop is! Daarom ben je een indringer in het allerheiligste en een bedrieger van God, en voor zo'n misdrijf moet je met recht gestenigd worden; veel kun je je dus niet meer veroorloven of wij grijpen naar de stenen!"

[22] Deze krachtig uitgesproken bedreiging maakte de OVERSTE in ieder geval uiterlijk wat verdraagzamer, maar innerlijk des te verbitterder, en hij zei na een poosje: "Jullie moeten mij echter ook niet verkeerd beoordelen, want ik ken de grote tekortkomingen van de tempel net zo goed als jullie, en het gaat er alleen maar om hoe die te verbergen zijn en hoe de tempel haar vroegere invloed weer terug kan krijgen. "

 

84 Het getuigenis van Chiwar

 

[1] CHIWAR, de redenaar, zegt dan: "Waarom moeten wij ingewijden elkaar zo onzinnig lastig vallen? Was ik niet vanaf mijn elfde tot en met mijn vijf en twintigste jaar dienaar in de tempel, en weet ik niet maar al te goed wat daar gebeurt? Als ik slecht had willen zijn, wat zou ik dan in al die tijd niet hebben kunnen verraden! Maar ik dacht bij mijzelf: Het blinde volk blijft toch afhankelijk van de tempel -zoals voorheen!

[2] Waarom zou ik het volk het geloof ontnemen, waarop het nog steeds zoals ik denk, onbegrensde hoop stelt, en waarbij wij priesters in ieder geval een goed werelds bestaan hebben? Als wij echter nu, omdat wij geen werkelijke achtergrond meer hebben, onze snaar te veel spannen, dan zal hij breken, en dan zal het ineens uit zijn met ons gezang en dan kunnen wij later naar visnetten op zoek gaan en daar gaan te vissen, waar het meer het diepst is.

[3] Wat kunnen wij dan tegen de macht van onze van dag tot dag talrijker wordende vijanden doen? Geloof jij dat de tempelons dan zal beschermen? Daar kun je niet op rekenen, want in Rome leven nu al heel veel Joden, die daar mooi weer spelen van de wederrechtelijk in de tempel bij elkaar vergaarde schatten! Zij zullen ons evenmin verdedigen als de huidige tempeldienaars, die als zwaluwen hun vleugels nu al uitgevouwen houden, om bij de eerste de beste gelegenheid een reis over de grote zee naar Italië in Europa te maken en nooit meer in Azië terug te keren.

[4] Daarom verdient het nu voor ons allen aanbeveling om in de eerste plaats ons beroep als priester zo waardig mogelijk in alle kalmte uit te oefenen, en ten tweede het Romeinse 'In medio beati' ('De gulden middenweg houden') heel goed in acht te nemen, anders kunnen we ons al binnen enkele jaren op het vissen toe gaan leggen!

[5] Bij dit alles treden er juist in deze tijd twee mannen op, die met hun onbegrijpelijke macht in staat zouden zijn om binnen enkele jaren met hun nieuwe leer de gehele aarde voor zich te winnen! Johannes, lichamelijk weliswaar niet meer onder de sterfelijken, is de eerste wiens leer door half Judéa en Galiléa aanvaard is, en nu nog vasthoudender aanvaard wordt dan tijdens zijn leven het geval was! Herodes kon dus in zijn geilheid wel het hoofd van de onmiskenbare profeet nemen, maar zal hij dat ook bij zijn geest en de geest van zijn goddelijke leer kunnen doen? Ik geloof het in der eeuwigheid niet, want juist door de vervolging wordt iedere goede leer groot en onoverwinlijk!

[6] Johannes is wel lichamelijk uit de weg geruimd, maar in zijn plaats kwam de bekende Jezus, waar tegenover Johannes zich nauwelijks zo verhoudt als een molshoop tegenover de machtige berg Ararat! Zijn bovenmenselijk zachte en uitermate mensvriendelijke, ondogmatische optreden en gedrag, de grote wijsheid in iedere zin van Zijn spreken, waarvan de puur goddelijke, koesterende en begrijpelijke waarheid geen mens, met slechts een verstand zo groot als een erwt in zijn hart, ook maar een ogenblik laat twijfelen aan de hemelse afkomst -en tenslotte Zijn daden, laten ieder mens zeggen: Zoiets is aan God alleen maar mogelijk!

[7] Wat willen of kunnen wij nu nog tegen Hem uitrichten? Wij kunnen ons wel gehaat en onverdraaglijk maken ten opzichte van zulke te buitengewone verschijnselen, maar beslist niet tot ons voordeel, maar alleen tot ons nadeel.

[8] We moeten ons daarom hier zo verstandig mogelijk gedragen en nooit op het tegenwoordige, maar veeleer op het toekomstige al ons streven richten, anders is het met ons voortbestaan plotseling afgelopen!"

[9] De OVERSTE zegt: "Jij denkt dus, dat men Jezus niet op moet laten pakken, maar dat men braaf af moet wachten tot hij ons helemaal te gronde gericht zal hebben?"

[10] CHIWAR zegt daarop: "Pak Hem op, als je dat kunt! Wat hebben we niet allemaal tegen Hem ondernomen, en wat heeft het voor resultaat gehad? Ik zeg je: Niets anders, dan dat Hij er enige duizenden leerlingen bij kreeg en wij er net zo veel armer werden, - en dat wij weldra allen het grote geluk zouden hebben gehad om over de scherpe zwaarden van de Romeinen te springen, die Hem voor een echte God houden!

[11] Bovendien heeft Hij, wat nog nooit op aarde gebeurde, steeds een paar engelen in Zijn gevolg, die ondanks al hun schijnbare zachtheid en jongensachtige kwetsbaarheid toch een macht en een kracht bezitten, waarvan onze geringe wijsheid nooit had kunnen dromen. En Die zou je willen grijpen en Hem oppakken? Ik verzoek je: wees alles, maar niet waanzinnig! Voor je met een slecht voornemen één stap tegen Hem doet, ben je al verlamd! Of meen je dat Hij niet zou weten, wat wij hier bespreken? Ik zeg je: dan vergis je je deerlijk! Zij allen hier kunnen getuigen, dat Hij een paar dagen geleden heel precies wist wat wij om middernacht over Hem gezegd en zo half en half besloten hadden!

[12] Het is erg prettig om naar een verhaal te luisteren over een grote storm op zee, maar het is heel wat anders hem zelf meegemaakt te hebben! Ik zeg je: Oefen jij heel rustig en zonder opzien je ambt uit, dan zullen je van geen enkele zijde onaangenaamheden treffen. Als je echter despotisch te werk zult gaan, staan wij er allen voor in, dat niet alleen maar jij en jouw Kapérnaum, maar heel Jeruzalem overhoop zal gaan! Met veel wijsheid kunnen wij Jeruzalem eventueel nog vijftig jaar in stand houden, maar wij kunnen ook door onze onrijpe dwaasheid haar ondergang binnen enkele weken plaats doen vinden!

[13] Jij hebt nu de vrije keus om te doen wat je het beste lijkt; voor ons is het maar een klein eindje naar de Romeinen! Zij zijn, goddank, onze vrienden, maar voor jou zou de weg wel eens heel lang kunnen worden! De menselijke wijsheid vereist toch om geen lege voor een volle noot aan te nemen! Wat kun je dan van de hebzuchtige tempel, die toch allang een lege dop is, nog verwachten? Is het dan niet veel verstandiger om met een veelbelovende ontwikkeling mee te gaan? Ik zeg je rechtuit, dat nu al de grote en machtige heren uit Rome zich als lammeren door Jezus laten leiden! Als Hij hen nu gewonnen heeft voor Zijn waarlijk goddelijk zuivere leer, wat moeten wij dan tegen Hem beginnen? Als je ook maar aanstalten maakt om Hem op te pakken, ben je zelf al zo goed als opgepakt, en geen mens zalook maar één stap verzetten om je vrij te krijgen. Als je je echter verstandig gedraagt, dan zullen de Romeinen ook jouw vrienden worden, en jij zult dan net als Jaïrus een goed bestaan hebben! Maar doe nu wat je wilt, de gevolgen zullen je wel aangeven of wij jou een vriendschappelijke of een vijandige raad hebben gegeven!"

[14] Deze toespraak van Chiwar miste haar uitwerking niet; de overste werd meegaander en begon in te zien, dat zowel Roban als Chiwar volkomen gelijk hadden en hij beloofde hen, dat hij hun raad zou opvolgen. -En zo was de eerste storm in de synagoge goed afgelopen.

 

85 Zegening van Chiwar

 

[1] Na een uur kwam Chiwar bij Mij terug en wilde alles vertellen wat er in de synagoge met de nieuwe overste besproken was.

[2] Maar IK zei: "Vriend, bespaar je de moeite, want je weet, dat niets voor Mij verborgen kan blijven. Ik wil je echter wel zeggen dat jij en Roban jullie zaken heel goed gedaan hebben, want de overste zou anders nog heel wat overhoop gehaald hebben. Maar nu is hij er van overtuigd dat het onzin zou zijn om iets tegen de Romeinen te ondernemen en dus zal hij in ieder geval een poosje rustig blijven. Helemaal vertrouwen mogen jullie hem echter nog lang niet, je moet steeds op je hoede blijven en hem zo gezegd nooit uit het oog verliezen. Ik wil echter jou, omdat jij Mijn ijverigste verdediger was en nog bent, het vermogen geven om zieken door een juist gebed en door de oplegging der handen te genezen, en in je hart de plannen van de nieuwe overste te vernemen en daartegen de juiste middelen aan te wenden, -maar dat moet iedere keer meteen gebeuren, want anders zou het geen uitwerking hebben! De juiste middelen zullen je ook getoond worden. Ontvang daarvoor dan nu Mijn zegen!"

[3] Toen viel CHIWAR voor Mij op zijn knieën en bad Mij vurig daarom. Ik legde Mijn rechter hand op zijn hart en Mijn linker hand op zijn hoofd en op dat moment werd het licht in hem. En hij zei: "Heer, in mij is nu geen duisternis meer, alles in mij is licht en het lijkt mij toe alsof mijn gehele lichaam nu uit een op diamant gelijkende doorzichtige materie bestaat, waar het daglicht ongehinderd doorheen dringt. O Heer Iaat mij voor altijd deze zegen behouden, ik zal hem zeker weten te beschermen en altijd weten hoe ik hem dankbaar in ere moet houden!"

[4] IK zeg: "Blijf Mijn leer altijd trouw, dan zul je nooit reden hebben om te treuren over het verlies van dit licht!"

[5] Dan staat Chiwar op en merkt, dat er behalve Borus en Jaïrus en Maria en Mijn broers geen vreemde meer aanwezig is, zelfs de twaalf voornaamste leerlingen zijn nergens te bekennen, en hij vraagt Mij wat er gebeurd is.

[6] IK zeg: " Alles moest zo gebeuren! Kijk, spoedig wordt het herfst en dan komt de winter. De oogsttijd is nabij en Ik moet er op uit om arbeiders in dienst te nemen voor veld en wijngaard. Als voor dit jaar alles voorspoedig is binnengehaald, is het goed rusten in de winter; als dan het voorjaar komt, zullen we weer met vernieuwde krachten volop werk krijgen.

[7] Ik zal nog vandaag deze streek verlaten, want Herodes is een sluwe vos en de nieuwe overste staat in zijn dienst, en dat moet geen reden zijn om van Mijn huis het strijdtoneel van de satan te maken. Ik heb Mijn leerlingen een paar uur geleden al weggezonden. Zij gingen met Mijn broeder Kisjonah mee en zullen daar in Kis wachten op de leerlingen van Johannes en hen verkondigen dat het Rijk van God nabij is gekomen. Zij zullen vandaag nog met de leerlingen van Johannes hierheen komen en dan met Mij in de avond deze plaats verlaten. Waar wij heen zullen gaan zul je, net als nog veel meer, in jezelf gewaarworden.

[8] Werk vaak samen met Borus en Jaïrus, want dat zijn nu de twee waardigste mannen van heel Nazareth, zij bezitten Mijn volle liefde en door Mij ook de grootste genade van God! Want zoals deze beiden Mij liefhebben en kennen, bemint en kent Mij tot nu toe ook niet een van al Mijn leerlingen!

[9] AI Mijn leerlingen zullen op een zeker moment, dat niet zo lang op zich zal laten wachten, nog genoeg aanstoot aan Mij nemen. Maar deze beiden zullen door niets wat er met Mij gebeurt op een dwaalspoor gebracht worden, want zij kennen Mij door en door. -Richt je daarom op hen, dan zul je ook datgene bereiken, wat zij bereikt hebben!"

[10] Met deze mededeling is Chiwar helemaal content en hij vraagt alleen nog wat er met de beide engelen gebeurd is, omdat die ook nergens meer te zien zijn.

[11] IK zeg tegen hem: "Kijk naar boven, dan zul je niet alleen die twee, maar nog talloze scharen om hen heen zien!"

[12] Chiwar kijkt naar boven. Hij ziet in het stralende licht de twee aartsengelen en om hen heen talloze myriaden engelen, die ieder ogenblik gereed staan om Mij te dienen.

[13] Maar CHIWAR slaat zijn ogen weldra weer neer en zegt: "Heer , ik ben een zondaar, en mijn ogen kunnen daarom het te heilige gezicht niet verdragen, maar mijn vurigste streven zal zijn om mij zo'n schouwspel Waardig te maken!"

[14] IK zeg: "Doe alles goed en je loon in de hemelen, waarvan je nu de rand hebt gezien, zal groot worden! Ga nu echter weer naar de synagoge, 'Want de overste, die zich nog ettelijke dagen hier in Nazareth zal ophouden, mag je niet missen, want hij vindt jouw raad nu erg belangrijk."

 

86 Korah, de nieuwe overste, Iaat zich raden

 

[1] Na deze woorden gaat de brave Chiwar terug en komt weldra in de synagoge en ziet dadelijk dat de overste hem al erg heeft gemist. De overste vraagt hem ook meteen, waar en waarmee hij nu zo lang is bezig geweest.

[2] En CHIWAR zei: "Heer, er was een gevaarlijk zieke en die moest ik helpen. En zie, hij is genezen en kan nu, omdat hij een reiziger is, zijn weg getroost voortzetten!"

[3] De OVERSTE vraagt: "Waarheen reist hij, wanneer vertrekt hij en waar is hij vandaan gekomen? Kan ik hem nog zien en spreken?"

[4] CHIWAR zegt: "Hij is een Jood, kwam uit de bergen en is nu al naar het dal afgereisd, je kunt hem niet meer zien of spreken - tenzij hij weer terugkomt! Maar wanneer dat is? Dat kon nog wel eens heel lang duren!"

[5] De OVERSTE zegt: "Met zo'n kruiperig antwoord ben ik niet tevreden! Waar is dat onderdak, dan ga ik er zelf heen om eens goed navraag te doen naar de door jou genezen naar het dal vertrokken reiziger. Want zo'n wonderbare genezing door een Farizeeër is een belangrijke zaak en moet door zo veel mogelijk getuigen bevestigd worden, omdat men het anders niet gelooft en er dus geen waarde aan hecht!"

[6] CHIWAR zegt: " Als je meer wilt weten dan ik weet, wend je dan tot diegenen, die meer weten dan ik. Wat ik wist heb ik je heel nauwgezet verteld. Hoe zou ik je meer kunnen vertellen dan ik zelfweet? Het onderdak was buiten de stad in het huis van Jozef de timmerman. Als je er echter meer van wilt weten, ga daar dan heen! Vergeet echter niet om je rug met iets te beschermen, want aan klappen zal daar zeker geen gebrek zijn! Geloof je soms dat de mensen zo bijzonder veel respect hebben voor mensen zoals wij? Ik zeg je: Niet in het minst! Bij de geringste onbezonnenheid kan men zijn klappen uitgemeten krijgen, en geen God haalt ze dan nog bij je weg! Zoals gezegd, je hoeft het maar één keer te proberen en dan kun je al uit ervaring spreken!"

[7] De OVERSTE zegt: "Uit zo'n zelfverzekerd verhaal kan ik maar al te goed opmaken, dat jullie met alle burgers van Nazareth tegen mij samenzweren. Maar dat geeft niets, voor deze bijl zullen we nog wel een steel vinden! Nu weet ik wel zo ongeveer waar ik hier aan toe ben! Ik hoop echter, dat het me in korte tijd gelukken zal om dit complot helemaal te ontmaskeren; maar dan ziet het er voor jullie en de hele stad slecht uit! - Hoe kom ik bij het huis van de timmerman?"

[8] CHIWAR zegt: "Kijk maar uit dit raam! Daar ongeveer tweeduizend passen hiervandaan zie je duidelijk de woning van de timmerman met de weg erheen. Ga maar en overtuig je overal van - de slagen niet te vergeten!"

[9] De OVERSTE zegt: "Maar jullie begeleiden me en dienen mij als lijfwacht!"

[10] ALLEN zeggen: " Als we gek zouden zijn! Dat zullen we wel laten! Wie een pak slaag wil hebben, die moet zelf maar gaan!"

[11] De OVERSTE zegt: "Nou dan ga ik in Jehova's naam zelf maar, en dan zullen we nog wel eens zien of iemand mij, een gezalfde van God, zal aanraken, want er staat geschreven: 'Maar aan de gezalfde zal niemand zich vergrijpen; wee degene, die met zijn hand aan het hoofd van een gezalfde komt!"

[12] CHIWAR zegt: " Ja, ja, wat jij weet, weten wij allang! Maar gezalfden zoals wij, waarvan de zalving alleen maar ellendige begoocheling is, zijn niets meer waard voor God, en Hij zal onze pseudo-gezalfde hoofden niet beschermen als ze heel rechtvaardig aan de vuisten van onze vijanden blootgesteld zullen zijn! Want zoals ik al een tijd geleden gezegd heb, weet het volk maar al te goed wat er achter ons en achter de tempel schuilt. "

[13] De OVERSTE zegt: "Om het even, ik ga daarheen! Maar wee jullie allen, als de zaak anders ligt dan jij, Chiwar, mij gezegd hebt toen ik je vroeg waar je geweest was!"

[14] CHIWAR zegt: "Dat wat je weten wilt, zul je bezwaarlijk te weten komen, maar wel iets anders -en dat zal je hoogstens behoorlijk pijn bezorgen, terwijl wij helemaal geen pijn zullen voelen!"

[15] Na deze woorden gaat de overste vlug naar buiten.

[16] Maar als hij op straat loopt, roepen de jongens en de meisjes: "Dat is de nieuwe slechte overste, die ons allemaal in het verderf wil storten! Weg met hem!" - Van alle kanten loopt jong en oud met knuppels en stenen op hem toe en een paar stenen raken hem ook al op zijn lichaam en bezorgen hem blauwe plekken.

[17] De overste, die maar al te gauw merkt dat de Nazareeërs niet met zich laten spotten, keert ijlings naar de synagoge terug en sluit haastig de deuren achter zich, waarop een hele lading nagegooide stenen enige indrukken achterlaten, die maar al te duidelijk aangeven hoe de Nazareeërs over de nieuwe overste denken.

[18] Als de OVERSTE weer bij de Farizeeën komt, zegt hij woedend: “Dat is jullie werk, en ik zal mij daarvoor op jullie weten te wreken!"

[19] CHIWAR zegt dan erg geïrriteerd: "Wat zeg je nu, ellendige dwaas! Hoe kan dat ons werk zijn, als wij je allemaal gewaarschuwd hebben om niet naar buiten te gaan? Pas als wij je bij het volk zullen aanbevelen, kun je met het volk spreken en onderhandelen, zolang wij je echter niet aanbevelen, zul je steeds mishandeld worden zo .vaak. je het waagt alleen in de stad op straat te lopen! Want het volk vindt je alleen al daarom al slecht, omdat je je functie gekocht hebt! Maar nu je echter ons en ook het gehele volk direkt al wilt tiranniseren om daarmee door een schrikbewind orde op zaken te stellen, haat iedereen je als de hel, en ik zeg je dat je nu het best maar je baan aan een waardiger persoon kunt verkopen, want voor je toekomst geef ik geen stater!

[20] Je zou al heel grondig moeten veranderen, wil je bij ons een goed bestaan op kunnen bouwen! Maar dat schijnt volstrekt onmogelijk voor je te zijn. Want uiterlijk een vriendelijk gezicht zetten, maar innerlijk in het hart een verscheurende wolf zijn, dat gaat bij ons beslist niet, omdat wij allen merkwaardig genoeg zoveel profetische geest bezitten, dat we je precies kunnen zeggen wat jij in jouw door en door slechte hart denkt!

 [21] Ja, als je je hart geheel en al zou omvormen en het door de zuivere goddelijke wijsheid en waarheid helemaal zou laten doorgloeien, zullen wij je bij het volk aanbevelen, en dan zul je hier een goed bestaan hebben. Maar jouw hogepriester, jouw Pilatus en zelfs jouw Herodes, zullen je hier van geen enkel nut zijn!"

[22] De OVERSTE zegt: "Hoe kun jij weten, dat ik nu echt aan deze drie helpers heb gedacht?"

[23] CHIWAR zegt: Omdat ik ook een wat profetische geest heb, waarmee ik je heel precies doorzie, en waardoor je je voor ons onmogelijk kunt verbergen, -net zo min in Kapérnaum als hier, en zou je duizend dagreizen hiervandaan zijn, dan zouden wij je ook op die afstand doorzien! Daarom zul je moeilijk iets tegen ons kunnen ondernemen zonder dat wij al niet vooraf de geschikte en doeltreffende tegenmaatregelen zouden genomen hebben! Ben je zo over ons tevreden?

[24] Weet je, wij zijn nog priesters van de oude, echte stempel! De geest van Jehova is nog in ons, ook al heeft hij allang de tempel in Jeruzalem geheel en al verlaten. Als je dus met ons wilt leven, dan moet je ook een echte priester zijn, want als schijnpriester zul je het nooit bij ons uithouden en doe je er beter aan je plaats aan een waardiger persoon te verkopen, zoals ik je al eerder gezegd heb!"

[25] De OVERSTE zegt: "O jullie vervloekte hoerenknechten in de tempel van Jeruzalem! Mijn mooie goud en zilver was jullie aangenaam, - maar jullie waren er niet op bedacht, dat ik daarvoor een waar wespennest kreeg in plaats van een belangrijke en rendabele plaats! Wacht maar, spoedig zal duidelijk worden dat Korah niet voor niets zijn goud en zilver in jullie muil heeft gestoken!" - Na een poosje wendt hij zich weer tot Chiwar en vraagt hem: "Wat moet ik dan doen om jullie vriendschap en de vriendschap van het volk te verkrijgen?"

[26] CHIWAR zegt: "Zowel ik als Roban hebben je dat al gezegd, en hier op de tafel ligt de Schrift; die toont je precies de wil van Jehova. Handel daarnaar en niet naar de doemwaardige mensenregels van de tempel, dan zul je het bij ons heel goed hebben! Je moet je het welgevallen van God bevechten, dan zul je ook al het andere van zelf krijgen!"

[27] KORAH zegt: " Ja, dat zal ik van nu af aan doen zoveel als mij maar mogelijk is. Maar jullie zullen het toch niet vervelend vinden als ik op z'n minst voor een jaar mijn standplaats hierheen naar Nazareth verplaats? Want hier bij jullie kan ik echt iets leren, terwijl er in Kapérnaum -en zeker ook in Chorazin, net als in de andere kleine steden aan de Galilese zee -alleen maar ellendige hielenlikkers te vinden zijn!"

[28] ALLEN zeggen: "Daar zul je heel goed aan doen, en ons allen zal het veel genoegen doen om jou als onze overste te kunnen dienen! Want hier wordt geen bedrog meer gepleegd, geen tempelmest verkocht en niet meer op ossen, koeien, kalveren en schapen in het bedehuis afgedongen, maar ons kleine bedehuis is nog dat wat het moet zijn, en in de synagoge zijn geen wisselaars!

[29] In ons kleine bedehuis brandt weliswaar geen vlam boven de een of andere ark, maar deze brandt daarvoor des te meer en waarachtiger levend in onze harten, en dat is God welgevalliger dan alle tempeldienst in Jeruzalem, waarachter geen glimp van waarheid meer gloeit. Aan de tempel wordt vervuld wat God door de mond van de profeet Jesaja gesproken heeft, toen hij zei: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij!' Het bedrog van Jeruzalem is toch duidelijk zichtbaar! Versieren de priesters niet ieder jaar de vaak onechte graven van de profeten, terwijl deze door hun vaderen zijn gestenigd? En handelen de nu levenden soms anders? 0 nee, zij treden precies in de voetsporen van hun voorvaderen! Zacharias hebben zij tussen het offeraltaar en het allerheiligste gedood, en Herodes heeft Johannes het hoofd van het lichaam laten slaan! Zeg eens, wat voor dienaren van God zijn dat wel? Wij zeggen het je op de man af: Het zijn dienaren van de satan, maar in der eeuwigheid geen dienaren van God! Gelukkig hebben wij hen in onze macht, en dat weten ze goed, daarom laten ze ons mooi met rust!

[30] Wanneer ze echter toch een van ons heel vriendelijk uitnodigen voor een feest in Jeruzalem, dan zijn wij altijd zo brutaal om de uitnodiging voor geen geld ter wereld aan te nemen, en liever hier op de natuurlijke dood te wachten, dan misschien eervol een onnatuurlijke in de om de tempel gelegen geheime kamers! Geloof ons, zo verstandig als de heren in de tempel, zijn wij ook, en wij proeven het gebradene al veel eerder dan dat zij het boven het vuur zetten! Houd jij je daarom maar aan ons vast, dan zal het je zeker aan niets ontbreken!"

[31] KORAH zegt: "Nu weet ik helemaal wat ik aan jullie heb, en daar ben ik erg blij om, maar de tempel kan blij zijn over de veelvoudige vriendelijkheden die wij haar op de goede momenten bewijzen zullen!"

[32] CHIWAR zegt: "Weet je, opzettelijk kwaad zullen wij haar niet doen, maar als zij ons aan zou vallen, dan is het uit! Want daarvoor mankeert het ons echt niet aan materiaal!"

[33] Na deze woorden van Chiwar komt de kok en nodigt allen uit voor de middagmaaltijd.

 

87 Chiwar over Jezus

 

[1] Terwijl allen het zich onder allerlei geestelijke gesprekken aan de middagtafel heel goed laten smaken, komt Borus in de eetzaal, groet allen en stelt hen zijn vrouw Sarah voor, en verzoekt hen officieel om haar, daar zij de Joodse leer aanhangt, als zijn wettige vrouw in hun boeken in te schrijven!

[2] Chiwar haalt direkt het grote trouwboek en schrijft beiden in als voor God en de wereld wettige echtgenoten!

[3] Maar de overste vraagt aan Chiwar of dat in dit geval wel gaat, omdat Borus toch duidelijk een Griek is.

[4] CHIWAR zegt: "Vriend, hier bij ons gaat alles, en het zou dwaasheid zijn om een echtpaar niet te willen trouwen, dat God al veel eerder getrouwd heeft!"

[5] De OVERSTE zegt: "Hoe weet je dat dan?"

[6] CHIWAR zegt: "Zoals ik heel veel weet wat jij nu nog lang niet weet, zo weet ik dat ook, ook al weet jij het nu nog niet! Maak je nu dus maar niet druk, want hier wordt alles anders behandeld dan in de tempel!"

[7] De overste glimlacht en is gerustgesteld.

[8] Borus haalt dan een zware buidel met goud uit zijn zak en voldoet daarmee volgens voorschrift zijn bijdrage, die evenwel in de verste verte niet zo groot was als wat hij in de buidel had gedaan, en gaat meteen daarop weer weg.

[9] Als Borus de eetzaal verlaat tilt de overste de buidel op en zegt: "Dat zijn toch meer dan vijf pond goud in zuiver geslagen Augustusstukken, - ook zijn er nog een paar Tiberiussen bij! Is dat hier dan zo gebruikelijk? In de tempel zou een pond goud al een eregift zijn!"

[10] CHIWAR zegt: "Zulke gaven zijn hier niet zeldzaam, maar Borus, die na Jezus zeker de grootste dokter ter wereld is, is een te groot man van eer en daarbij te rijk dan dat hij zich bij welke gelegenheid dan ook gierig zou tonen!"

[11] De OVERSTE vraagt verder: "Wie was dan zijn ongemeen mooie en beminnelijke vrouwtje?"

[12] CHIWAR zegt: "Dat is de dochter van overste Jaïrus, waarvan ik je al heb verteld dat de wonderdokter Jezus haar tweemaal na elkaar uit de dood heeft opgewekt. "

[13] De OVERSTE zegt: "Misschien was ze slechts diep bewusteloos, wat bij zulke tere, bekoorlijke wezentjes echt niets nieuws is!"

[14] CHIWAR zegt: "Oho, als men meer dan vier dagen in het graf ligt te vergaan en de lijklucht maar al te goed tot iedere nog zo afgestompte neus doordringt - zoals wij allen ondanks alle zalfjes maar al te grimmig ondervonden hebben toen wij haar naar de groeve begeleidden en daar de klaagliederen ten einde toe zongen, dan is er van bewusteloosheid geen spoor meer aanwezig! Maar Jezus, de goede Heiland, kon won­derbaarlijk wat alleen God kan. Hij riep haar slechts door een woord, zonder enig hulpmiddel, ogenblikkelijk weer in het aangename leven terug, en thans is zij levendiger en gezonder dan zij ooit in haar hele leven was, -want zij is nog zeer jong en telt nauwelijks zestien lentes!"

[15] De OVERSTE vraagt: "Hoe lang is het dan al geleden dat zij uit de dood werd opgewekt?"

[16] CHIWAR zegt: "Hoogstens zes of zeven dagen! Heel precies zou ik de tijd niet aan weten te geven, maar het is wel zeker, dat zij in het begin van de afgelopen week uit de dood tot leven is gewekt."

[17] De OVERSTE zegt, buiten zich zelf van verbazing: "Dat is werkelijk iets, wat op aarde nog nooit beleefd werd! Dit aanvallige vrouwtje met haar blijmoedige onbedorvenheid van nu en toch al als lijk vier dagen in het graf!? Waarlijk, dat is ongehoord, vooropgesteld dat jullie mij wel de gehele waarheid zeggen, waaraan ik nu niet meer wil twijfelen want deze plaats schijnt van louter wonderen aan elkaar te hangen!"

[18] CHIWAR zegt: "Ja, het is werkelijk zo! Vooral de genoemde Heiland Jezus trekt alle mogelijke aandacht, want Zijn prestaties overtreffen in hoge mate alles en al datgene wat ooit door Mozes over de aartsvaders is geschreven en alles wat wij over de grote profeten weten! Want zoiets is er nog nooit geweest! Je kunt je geen nog zo kwaadaardige ziekte indenken, die Hij niet door een enkel woord geneest, zonder de zieke te zien of aan te raken! Als Hij iets anders wil, dan gebeurt dat ogenblikkelijk!

[19] Zo is bijvoorbeeld het aftreden van Jaïrus dat vier dagen geleden plaatsvond en de op hetzelfde moment aan de hogepriester in de tempel te Jeruzalem aangeboden ontslagbrief, toch zeker meer dan een wonder! Langs natuurlijke weg zou deze oorkonde misschien op z'n vroegst nu pas in handen van de hogepriester gekomen zijn, maar nu kon jij al twee dagen geleden in Kapérnaum en vanmorgenvroeg daarvandaan hier aankomen, -en daarbij is beslist geen fout tegen de regels en de oude traditie gemaakt! Op wonderbaarlijke wijze ben jij nu officieel opper­priester over geheel Galiléa, en het ontslag van Jaïrus is compleet met alle nodige bijlagen en verklaringen in handen van de opperpriester in de tempel, en alles kostte maar een en hetzelfde ogenblik! Zo is ons ook door betrouwbare getuigen verteld, dat deze zelfde Jezus pas een paar weken geleden een zeer zware storm op zee bestraffend toesprak, -en de zee en de winden gehoorzaamden ogenblikkelijk het woord van de Heiland! Van zulke waar gebeurde verhalen zou ik je er nog vele kunnen vertellen, maar dit is niet het geschikte moment daarvoor. Men zou kunnen veronderstellen dat deze mens een huurling van de satan was, ware het niet dat Zijn woorden, lessen en milde, ernstige vermaningen het tegendeel leerden!

[20] Ik zeg je eerlijk, trouwen waarachtig: Zijn daden zijn onbeschrijflijk wonderbaar, maar ze vallen als bijkomstigheden in het niet bij de wonderbaarlijke macht van zijn spreken en Ieren! Je hoort waarheden, waar nog nooit een profeet van gedroomd heeft! Hij Iaat je het leven van een mens op zo'n manier zien, dat geen mens er maar de geringste twijfel over kan hebben of zijn ziel sterfelijk of onsterfelijk is. De onsterfelijkheid wordt je op zo'n tastbare manier voorgesteld, dat je er geen moment aan kunt twijfelen, dat er na de lichamelijke dood een eeuwig voortleven der ziel is door de in haar wonende goddelijke geest.

[21] Kortom, deze Jezus is een mens met zulke buitengewone vermogens, dat men naar eer en geweten moet zeggen: Zo'n mens heeft de aarde sinds Adam nog niet als bewoner gehad! Alle elementen gehoorzamen Hem; myriaden geesten staan steeds voor Zijn dienst klaar, en zo heb ik ook van Zijn leerlingen gehoord, dat Hij op Zijn reis van Sichar naar Kana in Galiléa midden op de dag de zon in een oogwenk verduisterd heeft, en haar daarna binnen enkele ogenblikken weer net zo helder als voorheen heeft laten schijnen!

[22] Zo vertelden ons Roban en een paar honderd getuigen, die wij ondervraagd hebben, dat Hij in Sichar twee oude vervallen huizen, het oude huis van Jozef en Benjamin en het oude slot van Ezau, dat nu in bezit is van de rijke koopman Jaïruth, door Zijn woord in een oogwenk heeft gerestaureerd. Dat heeft Hij zodanig gedaan, dat alle daar wonende bouwmeesters heel openlijk toegeven dat zij voor de restauratie der beide oude huizen ondanks alle inspanning tien volle jaren nodig gehad zouden hebben, als zij zo'n herbouw langs natuurlijke weg hadden moeten klaren! Bovendien stond niet alleen het zeer uitgebreide gebouw voor wat betreft de bouwkundige materialen in een oogwenk daar, maar ook nog naar alle mogelijke behoeften ingericht, en wel in zo'n doelmatige en tevens zeer schone stijl, dat men zoiets van de hand van bouwlieden wel nergens op deze aarde kan vinden!

[23] Ook vertelde mij een zekere Griek uit Kana in Samaria -zijn naam was Philopold -bijna ongelooflijke dingen, die ik echter toch moest geloven omdat hij mij dat door vele getuigen liet bevestigen.

[24] Als echter naar mijn mening, die alleen maar voor mij geldt, een mens zulke dingen doet, dan houd ik hem voor meer dan een mens en voor meer dan een groot profeet! Hij zei weliswaar een paar dagen geleden -ik geloof bij een visvangst aan de zee, die ook heel wonderbaarlijk te noemen was -, dat ieder mens dat zou kunnen, als hij een vast, onwankelbaar geloof had. Maar ik denk dat zo'n geloof net zo won­derbaarlijk zou zijn als het grootste wonder zelf, want zo'n geloof kan alleen maar een gevolg zijn van het zich duidelijk bewust zijn van het kunnen, waardoor alle denkbare succes verzekerd is.

[25] Wie zijn krachten kent, kan daarop ook vertrouwen voor zover hij uit ervaring de zekerheid heeft gekregen, dat deze krachten voldoende zijn om iets te volbrengen. Als de mens echter zijn geloof in het gelukken groter zou maken dan zijn krachten reiken, zal naar mijn mening dat geloof meteen begeleid worden door twijfel als hij een opdracht ziet, waarvan hij zich maar al te zeer bewust is, dat zijn krachten daarvoor verreweg niet toereikend zijn.

[26] Als ik een steen van ettelijke ponden voor mij op straat zie liggen, die mij in de weg ligt, dan zal ik echt geen ogenblik betwijfelen dat ik, als ik maar wil, de steen kan verwijderen. Als er echter een rotsblok van zo'n honderdduizend pond ligt, dan geloof ik dat een geloven zonder twijfelen heel moeilijk staande te houden zal zijn. Al zou ik mijn wil nog zo inspannen, dan zal dat waarschijnlijk niets geven, omdat mij de subjectieve overtuiging geheel moet ontbreken dat men met een hefver­mogen van hoogstens tweehonderd pond ook een gewicht van honderd­duizend pond meester kan worden.

[27] Maar voor deze Jezus is, net als voor God, alles mogelijk! Voor Zijn wil is een berg net zo nietig als een zonnestofje! Aarde, lucht, wind, water en vuur gehoorzamen Hem als lammetjes hun herder, en de bliksem leidt Hij duizend keer beter dan de beste schutter de pijl van zijn boog! -Wat volgt hier echter uit? Nu vraag ik u, als onze overste daarover ons uw mening te geven!"

 

88 Chiwar over de tempel

 

[I] De OVERSTE zegt: "Als de zaken zo staan, waaraan ik direkt niet twijfel, dan moet hij zonder meer op een onbegrijpelijke wijze met de almachtige geest van Jehova in nauwe verbinding staan, zoals bijvoorbeeld Mozes of Elia, die ook vuur uit de hemel kon roepen dat hem gehoor­zaamde. Misschien heeft hij ook nog veel wonderbaarlijks gedaan dat niet opgeschreven is, maar waarover nog wel volkssagen bestaan waaraan men natuurlijk maar weinig geloof kan hechten, maar waarin over het geheel genomen toch veel waarheid zou kunnen zitten!

[2] Zo moet juist Elia, als mijn geheugen mij niet bedriegt, eens bij een gelegenheid een hele hoop doodsbeenderen op een slachtveld levend gemaakt en van vlees, huid en haren voorzien hebben! Zo heeft hij ook bij een andere gelegenheid alle bronnen van de grote Eufraat voor drie jaar laten verdrogen en hij gebood daarbij ook de wolken om drie jaar lang niet aan de hemel te komen. Pas toen de mensen oprecht boete deden, opende hij weer de bronnen van de rivieren en gebood de wolken dat ze aan het firmament moesten komen en de dor geworden aardbodem water moesten geven! En zo verhaalt men nog veel over deze merkwaar­digste aller profeten, dat echter in de loop van de tijd sterk misvormd kon worden, en men zegt dat deze Elia degene is die voor het einde der wereld nog eenmaal zal terugkomen om door grote tekenen de mensen tot boetedoening te bekeren, omdat zoals bekend deze raadselachtige profeet nooit is gestorven, maar in een vurige wagen ten hemel is gevaren. Het is daarom heel wel mogelijk dat deze Jezus drager is van de geest van de grote profeet en daarom, omdat hij ten nauwste in verband staat met de macht van Jehova, nu zulke daden doet, die alleen God mogelijk kunnen zijn!"

[3] CHIWAR zegt: " Jouw mening is zeker niet slecht, en ik zou je haast gelijk geven, als ik bij deze Jezus nu juist niet zo veel dingen met mijn eigen ogen gezien zou hebben, die de totale Elia een hele oneindigheid ver achter zich laten. Natuurlijk zou je hier wil vragen: 'Welke dan? Noem ze eens?' Maar ik moet je openlijk toegeven, dat mij de woorden volkomen zouden ontbreken om dat te beschrijven. Want dat moet men zelf gehoord, gezien en gevoeld hebben, anders kan men zich daar beslist geen begrip van vormen. En ik deel daarom de mening van enige duizenden, dat deze Jezus zonder meer de beloofde Messias is! Want het is voor mij zeer de vraag, of die, als hij op een andere tijd nog zou komen, grotere tekenen zal doen!? Bovendien stamt Hij volgens de kroniek, die doorloopt tot de grootvader van Jozef, in rechte lijn van David af. (Matth. 1:1-­17) Achim was de vader van Eliud, Eliud de vader van Eleasar, die de vader van Matthan, die de vader van Jacob, en Jacob was de vader van Jozef, en die de vader van onze Jezus. Als je volgens deze kroniek verder teruggaat, dan kun je in rechte lijn bij David terechtkomen en er staat geschreven dat de Messias van David zal afstammen en dat iedereen Hem zal herkennen aan Zijn daden.

[4] Naar mijn mening stemt alles van deze Jezus daarmee overeen: de afstamming staat authentiek vast, en zulke daden, die de aarde op haar bodem nooit heeft meegemaakt, zijn ook overvloedig aanwezig. Daarom weet ik echt niet wat ons zou verhinderen om Hem als Diegene aan te nemen, die Hij zeer duidelijk is!?

[5] Dat de heerszuchtige tempel niet gemakkelijk daartoe zal overgaan, ligt er dik boven op, maar wij moesten ons daarbij helemaal niet meer op de tempel richten, die naar mijn mening volkomen dood is en ons verder bescherming noch wijsheid en nog minder enig blijvend levens­onderhoud kan geven, -behalve wanneer wij haar voor een baan zoveel geven, dat tien mensen daarvan honderd jaar lang goed zouden kunnen leven.

[6] Becijfer jij maar eens het bedrag dat jij in de tempel voor het ambt van overste in goud en zilver hebt betaald, en dan zul je moeiteloos zien, dat je met dat geld heel gemakkelijk honderd jaar als een vorst had kunnen leven! Laat je hier echter maar eens door de Romeinen bedreigen en vraag de tempel dan om hulp, dan zal men je die niet alleen niet kunnen, maar ook niet willen geven. Hoogstens zal men je voor een paar handen vol zilverlingen met dubbelzinnige troost ongeveer net eender afschepen, als het beroemde orakel van Delphi -natuurlijk voor veel goud en zilver -een vragensteller afscheept, zodat het orakel later altijd gelijk heeft, of de vragensteller nu iets kwaads of iets goeds overkomt!

[7] Goddank ken ik alle huidige schurkenstreken van de tempel, en neem het beslist niet zo nauw om deze zo veel mogelijk om de tuin te leiden, op wat voor manier dan ook! Want, vriend, wie in deze tijd niet door de tempel zwaar misleid wil worden, die moet zo verstandig zijn om zelf de tempel zo goed mogelijk te bedriegen! Of denk je dat jij met een eerlijk en rechtvaardig gemoed en gezicht iets uit zult richten in de tempel? Oh, daar zal niemand zich op kunnen beroemen! Maar ga er met een echt geslepen gemoed en gezicht naar toe, dan sta ik er voor in dat je de tempeldienaars naar believen om je vingers kunt winden!

[8] Ik kan mij nog zeer goed en zekere Bar herinneren, die een besneden Griek was. Hij moet zeker een groot vermogen hebben bezeten, want hij hing vol parels en diamanten. Deze mens had nu zo'n sluw gezicht, sprak weinig, en wat hij zei was zo zeker een geraffineerde leugen, als dat ik Chiwar heet. Maar hij vroeg doodleuk duizend pond goud en gaf daarvoor een perkamentrol, die hoogstens een halve stater waard was. De hogepriester schokschouderde wel erg, maar Bar trok er een gezicht bij, zoals ik dat in mijn leven nauwelijks voor een tweede keer zou kunnen zien, en hij zei heel honend: 'Hm, aut Caesar -aut nihil!' ('Caesar of niets!' ofwel' Alles of niets'), waarop de hogepriester -God weet waarom -heel bleek werd en meteen aan Bar de duizend ponden goud liet geven, waarvan de tempel nooit meer een stuiver terugzag. Want na een jaar bleek pas dat deze Bar niets anders dan een heel sluwe bedrieger was, die met alle satans toverzalven gezalfd was, om ook de hogepriester duizend pond goud lichter te maken.

[9] Daarnaast kwamen er ook vaak heel eerlijke Joden, die in de tempel geld wilden borgen tegen goede onderpanden, maar zij kregen niets, want zij gedroegen zich veel te eerlijk en hadden ook veel te rechtvaardige gezichten! -En zo ben ik aan mijn principe gekomen: Men moet de tempel bedriegen, als men zelf niet door haar bedrogen wil worden! En daarom zal ik ook in der eeuwigheid niet aan de tempel vragen of Jezus de beloofde Messias is, maar Hij is het voor Mij ook zonder tempel! -Wat vind je van mijn mening?"

 

89 Chiwar en de satan

 

[1] De OVERSTE zegt: "Vriend, ik houd van je, want zo'n eerlijke ziel als jij, ben ik nog nooit tegengekomen! Werkelijk, je hebt helemaal gelijk! Ik ken deze Jezus nog veel te weinig om mij meteen ten volle bij jouw mening aan te kunnen sluiten. Maar ik denk ook wel: Als de belofte geen totaal lege noot is, die zich in de geschiedenis, zeker sinds David, in ieder geval op deze aarde nog nooit heeft waar gemaakt -want van het eeuwige rijk van David zijn nu de Romeinen een nog zichtbaarder tegenbewijs dan de veertig jaren durende Babylonische gevangenschap -, dan ben ik helemaal niet onwillig om jouw geloof te delen. Maar het gaat er nu alleen maar om, wat jullie over al deze dingen zeggen en wat de priesters en Farizeeën van de andere steden!?"

[2] CHIWAR zegt: "Wat ik je hier zeg, zeggen wij allen in deze stad; die uit Kapérnaum zullen tengevolge van enige harde lessen, die zij bij verschillende gelegenheden hebben gekregen, daar niet zoveel van afwijken, en wat de overige steden betreft, die laten wij voorlopig met rust en wij laten hen tot een gunstiger moment in hun oude waan!

[3] Als jouw plaats in het vervolg hier is, laat mij dan maar mijn gang gaan, en dan is Galiléa op zichzelf binnen enkele jaren volkomen onafhankelijk van de tempel! Galiléa staat in de tempel toch al helemaal op het laatste perkamenten blad! Wat maakt het nu uit of we ook dit laatste blad eruit scheuren? De Romeinen en Grieken staan aan onze kant, dat is zeker, daarbij nog een beetje van de almachtige, levende genade van God, en het zal voor de tempel heel moeilijk worden om onze hysopstruiken af te likken!"

[4] KORAH, de overste zegt: "Ik geef je overal groot gelijk in en ik ben er nu ineens nog meer dan vroeger van overtuigd dat je gelijk hebt. Maar we moeten wel altijd bedenken, dat de aartsengel Michaël, de machtigste hemelgeest na God, met al zijn kracht en macht drie dagen en nachten een harde strijd met de satan moest strijden om het lichaam van Mozes! Als de satan het nu eens tegen ons opnam, hoe zouden wij de strijd met hem dan doorstaan?"

[5] CHIWAR zegt: "Niet met een, maar met tienduizend satans neem ik het alleen op, hoewel ik in de verste verte geen Michaël ben! Je moet alleen maar moed hebben en het slechte loeder alle wegen versperren, dan kan hij met zijn hele hel vol duivels niets doen, maar als je hem eenmaal zwakke plekken toont, waar hij zich gemakkelijk aan kan hechten, dan zou de strijd zeker honderdmaal zo zwaar worden!

[6] Maar zo waar een God mij heeft geschapen: ik zal nooit een tempel voor de satan bouwen en wierook voor hem strooien opdat hij mij met rust zou willen laten! Laat hij maar komen als hij zin heeft om met Chiwar te vechten, en jullie zullen er getuige van zijn dat ik in minder dan drie dagen met hem klaar ben!"

[7] De OVERSTE zegt: "Vriend, je waagt veel om als mug het tegen een leeuw op te nemen en hem zelfs gewoonweg tot de strijd uit te dagen, terwijl je God eigenlijk zou moeten vragen, of Hij je voor eeuwig zou willen vrijwaren voor de vervolging van de satan!"

[8] CHIWAR zegt: "Vriend, ik ken echter een naam, en die is voldoende voor legioenen satans en duivels! Waar is hij dan, als hij de moed heeft om met mij in een gevecht verwikkeld te raken?

[9] De mug is weliswaar in kracht uitgedrukt helemaal niets ten opzichte van een leeuw, maar als de mug het wil, jaagt zij de sterkste leeuw toch dagreizen ver op de vlucht! Zij vliegt in zijn oor en zoemt zodanig in zijn oor dat de leeuw tenslotte meent dat er een ontzettende storm raast, en de koning der dieren slaat al gauw smadelijk op de vlucht!

[10] Zodoende is het echt niet nodig om tegenover de machtige overmachtig te zijn, maar echte wijsheid is dan het belangrijkste! Kijk, zelf ben je met een behoorlijke portie echte duivelachtigheid bij ons gekomen, en mijn mogelijke wijsheid heeft die verdreven, en jij staat nu als een vrij man en als een door ons gekozen overste voor ons allen, en de satan heeft ons daardoor geen schade kunnen berokkenen -en zal ons er ook verder geen kunnen berokkenen!

[II] Ik weet wat ik weet en kan wat ik kan, maar ik sta er voor in dat de satan in der eeuwigheid niet mijn heer en meester wordt!"

[12] KORAH zegt: "Vriend, roep niet te hard, want de boze heeft overal zijn ogen en oren! Met de hulp van Jehova en van jouw mij nog te weinig bekende Messias, zal hij ons wel zeker niets kunnen doen, maar we moeten hem beslist niet uitdagen! God behoede ons voor wat voor bezoek van hem dan ook!"

[13] CHIWAR zegt: "Natuurlijk zal ik de strijd niet zoeken, - maar ook niet de geringste angst daarvoor hebben!"

[14] Toen Chiwar die woorden had uitgesproken, stapte er opeens een enorme grote REUS de eetzaal binnen, kwam met een kwaad en honend gezicht voor Chiwar staan en zei met een donderende stem, waarvan de steunpilaren van de eetzaal begonnen te trillen: "Ben jij die lichtzinnige mug, die in het oor van de leeuw een stormgeraas wil ontketenen? Probeer eens, ellendige aardworm, hoe je het in een gevecht met mij kunt klaarspelen! Ik kan ook iets, wat nog zeer onbekend voor je zou kunnen zijn! Kijk, jouw messias is alleen maar afhankelijk van mijn grootmoe­digheid, omdat het voor mij nu niet bepaald eervol is om met muggen een gevecht te beginnen, maar als hij teveel praatjes heeft naar mijn zin, laat ik hem zonder meer aan het kruishout vastmaken, en dan kun jij je messias aan het kruishout aanbidden!  -Maar wat wil je nu doen als ik je ogenblikkelijk in stukjes scheur ter grootte van een zonnestofje?"

[15] Dan staat CHIWAR rustig van zijn plaats op en zegt op gebiedende toon tegen de reus, respectievelijk de satan: "Zoals jij ellendige binnen­gekomen bent, zul je ook moeten maken dat je weer verdwijnt - en wel met het ernstige voornemen om in der eeuwigheid nooit meer deze heilige plaats te betreden -, anders zal Jezus de Heer je richten!"

[16] Bij het noemen van de naam van Jezus week de reus meteen een aantal passen terug en dreigde woest gloeiend van toorn, deze zeer gehate naam nooit meer tegen hem te noemen!

[17] Maar CHIWAR zegt: "Ik moet toch gedruis in je oor maken, zodat je ondervindt hoe de leeuw voor een zoemende mug vlucht!" -Vervolgens begint hij weer: "Jezus, de Zoon van de Allerhoogste, berechte en tuchtige je! Jezus, de Zoon van de Allerhoogste, verdrijve je van hier voor eeuwig! Jezus, de Zoon van de Allerhoogste, tuchtige je voor je talloze misdaden!"

[18] De satan wachtte echter de laatste zin niet meer af, maar verdween onder een donderend gehuil.

[19] Dan zegt CHIWAR tegen de van angst nog als een espenblad trillende Korah: "Heb je nu gezien, hoe men leeuwen op de vlucht kan jagen? Waarom heeft hij mij dan niet meteen in stukjes gescheurd? Kijk, dat is zijn onmacht! Laat hem maar terugkomen als hij daar zin in heeft, en ik verzeker je bij de naam van Jezus, dat hij een tweede keer nog sneller verdwijnen zal dan hij deze keer verdwenen is!"

[20] De OVERSTE zegt: "Luister vriend, ik bewonder jouw onbegrijpelijke moed buitengewoon, en -bij alle aartsvaders! - ik voel mij nu helemaal in hun wondervolle tijd teruggebracht! Maar laat het je toch gezegd zijn, dat je de satan nooit weer tot een nieuw gevecht uitdaagt, want hij is oneindig vindingrijk en moet alle vormen, zelfs die van een engel des lichts, aan kunnen nemen, en ik geloof, dat hij in een zacht hemels kleed veel gevaarlijker is dan zoals wij zojuist de helse eer hadden om hem te zien!"

[21] CHIWAR zegt: "De toetssteen hebben wij, en daaraan is direkt te zien wiens geesteskind de een of andere hoe dan ook gevormde verschijning is! Maar we behoeven ons nu niet druk te maken, want dit zou wel eens voor een hele tijd voldoende kunnen zijn!"

 

90 Korah herinnert zich een ontmoeting in de tempel

 

[I] Toen vroeg KORAH aan Chiwar of Ik Mij nog in de stad ophield, en of hij niet nader kennis met Mij zou kunnen maken. En verder zei hij: "Ik ben er mij nu helemaal van bewust dat jouw Messias iets buitengewoon goddelijks in zich moet hebben, want in satans gunst staat hij in geen geval, en zijn naam schijnt voor satan de grootste kwelling te zijn! - Dat zijn twee, weliswaar op buitengewoon wonderbaarlijke wijze ondervonden feiten, die ik mij eeuwig niet uit het hoofd zal kunnen praten, en daaruit concludeer ik nu met een rustiger gemoed, dat jij met de uitroep 'Zoon van de Allerhoogste' ook helemaal gelijk zou kunnen hebben, en daarom zou ik, als dat te doen zou zijn, toch kennis met hem willen maken. Breng jij me naar hem toe!"

[2] CHIWAR zegt: "Dat zou wel kunnen, en ik in de eerste plaats zou wel geneigd zijn om jou naar Hem toe te brengen, maar het volk doet nu nog wat moeilijk tegenover jou, en door de moedwil van het gewone volk zouden wij gevaar lopen door een steenworp gewond te worden. Tevens bereidt Hij Zich voor om af te reizen, zodat het Hem toch niet aangenaam zou zijn als wij Hem lastig zouden vallen! Maar Hij komt tegen de winter weer naar hier of naar Kis en Hij zal in een van deze twee plaatsen de winter doorbrengen, en dan zullen wij gelegenheid genoeg krijgen om Hem nader te leren kennen, daarom geloof ik dat wij deze keer het voornemen om Hem nader te leren kennen uit zouden moeten stellen tot aan de winter. "

[3] KORAH zegt: "Het is wel waar watje nu hebt gezegd, maar desondanks kan ik het verlangen niet van mij afzetten om deze zo buitengewone mens, door wie alle totale goddelijke macht, kracht en heerlijkheid werkzaam is, persoonlijk te leren kennen! Of wacht, mij schiet nu een geschiedenis over het Paasfeest in de tempel te Jeruzalem te binnen! Was het soms deze Jezus, die op een na sabbat, als ik me niet vergis, alle kopers en verkopers uit de tempel dreef en de kramen van alle wisselaars als een storm omvergooide!? Al de te verkopen dieren begonnen afgrijselijk te brullen en renden in wilde haast de verkoopshoven van de tempel uit! [4] Want die man, die ik zelf heb gesproken -en dat ging heus niet zo vriendelijk -, was ook een Galileeër en heette ook Jezus, en bij hem waren een aantal andere, heel alledaags uitziende mannen en vrouwen, en de gehele groep zag er uit als een heel gewoon Gallilees stel landlopers, maar hun aanvoerder Jezus zag er uit als een buitengewoon mens.

[5] Hij zei eigenlijk niet veel, maar wat hij zei, was diepzinnig, waar en inhoudrijk! Hij heeft toen ook in Jeruzalem een aantal zieken genezen. Toen het voorval echter, naar ik meen -voor Herodes kwam, die behoorlijk bang voor deze Jezus moet zijn, verdween de wonderdoener bij nacht en ontij plotseling uit Jeruzalem, en wij konden niet te weten komen waar hij was heengegaan. Naar Galiléa kan hij niet gegaan zijn ­rechtstreeks uit Jeruzalem, want dan zouden wij zeker direkt een bericht gekregen hebben, omdat wij veel spionnen achter hem aan gestuurd hebben.

[6] Na een paar weken kregen wij wel geruchten over de timmermanszoon Jezus te horen, maar we konden toch niet aannemen dat die bekende eenvoudige stille en wetenschappelijk beslist onontwikkelde mens, die zelfs lezen noch schrijven kon, dezelfde geweldige Jezus zou kunnen zijn, voor wie in de tempel te Jeruzalem duizenden als voor een Godsgericht gebeefd hadden. Maar als het hier de bekende timmerman Jezus is, die zulke goddelijke daden doet, dan moet hij beslist ook dezelfde Jezus zijn, die op het Paasfeest heel Jeruzalem opgeschrikt heeft! Nu, als hij het is, dan ken ik hem al uit Jeruzalem en behoef hem daarom nu helemaal niet lastig te vallen!"

[7] CHIWAR zegt: "Ja, het is een en dezelfde! Ik ken hem al meerdere jaren, net als de oude Jozef, die pas ongeveer een jaar geleden gestorven is. Ik heb niet het minste spoor van iets buitengewoons aan Hem ontdekt, ofschoon -zoals men hier en daar heeft verteld -zich bij zijn geboorte, die te Bethlehem in een schaapsstal heeft plaats gevonden, heel buiten­gewone dingen moeten hebben plaats gevonden, en ook daarna tot op Zijn twaalfde jaar. Maar vanaf het twaalfde jaar moet al het buitengewone verdwenen zijn, de grote verwachtingen van Zijn ouders gingen teloor, en Hij bleef tot op heden, respectievelijk tot aan zijn dertigste jaar, en dat is nu, een zeer onopvallende, eenvoudige timmerman!

[8] Hij was erg zwijgzaam, op tien vragen kreeg men ternauwernood een zeer kort antwoord, daarentegen was hij toch steeds goed voor kinderen en armen. Dikwijls heeft men hem zien bidden en ook wenen -maar steeds in stilte -, maar nooit zien lachen, vrolijke lawaaiige gezelschappen vermeed Hij en Hij hield vooral van de eenzaamheid. Het merkwaardigste van alles was echter, dat men Hem hoogst zelden in een synagoge zag, en net zomin in een school, die Hij slechts na veel aandrang van Zijn ouders een paar keer in het jaar bezocht, maar ook altijd zichtbaar geërgerd weldra weer verliet. In een bedehuis heeft niemand Hem echter ooit gezien. Dit vreemde gedrag van Hem was dan ook de reden waarom velen Hem wat onnozel vonden.

[9] Maar op Zijn dertigste jaar verdween Hij opeens uit Zijn ouderlijk huis en Hij moet Zich enige tijd in de woestenij bij Bethabara aan de kleine Jordaan, waar de beroemde Johannes verblijf hield, hebben opgehouden en Zich door hem hebben laten dopen. Van daar trok Hij vervolgens, zoals Hij nu is, vol Goddelijke kracht het land in, leerde het volk over het Rijk van God, genas alle zieken en dreef bij bezetenen de boze geesten uit. Dat is heel in het kort zo ongeveer Zijn aardse levensgeschiedenis, die ik voor een deel zelf van Hem heb vernomen, maar voor het grootste deel van horen zeggen te weten ben gekomen."

[10] KORAH zegt: "Ja, ja, je zult wel gelijk hebben! Die geschiedenis in Bethlehem baarde ongeveer dertig jaar geleden veelopzien, en als ik mij niet vergis, heeft de oude Herodes juist om hem die onmenselijke kindermoord bevolen. Hij moet echter naar Egypte ontvlucht zijn. - Zie je nu wel, nu is het me al helemaal duidelijk! Nou, nou, dat is dus dezelfde Jezus!? Ja, aan hem kan beslist iets buitengewoons zijn, en jij zult met je veronderstelling er zeker niet ver naast zijn! Maar ik zou hem dan toch nog willen spreken voor hij deze plaats denkt te verlaten!"

[11] CHIWAR zegt: "Zoals je wilt, - mij blijft dat hetzelfde! Maar dan moet er vooraf toch door ons een heraut in de straten van de stad gestuurd worden, die je nu heel goed aanbeveelt bij het volk, daar het anders niet helemaal vertrouwd zou zijn om je op straat te begeven; want ik ken mijn Nazareeërs!"

[12] KORAH zegt: "Nu, zend dan vlug verscheidene herauten en Iaat hen mijn naam aanprijzen als gunstig voor het volk, anders is hij al afgereisd!" .

[13] Chiwar zendt meteen twaalf herauten uit, en die prijzen de nieuwe overste zo goed bij het volk aan, dat het na een poosje luid begint te juichen en allerlei kostbare geschenken gaat gereedmaken, waarmee het op de aanstaande voorsabbat de nieuwe overste wil verwelkomen.

[14] Als de herauten met dat goede bericht weer in de synagoge terugkomen, zegt de OVERSTE tegen Chiwar: "Nu gaan we echter snel naar buiten, anders wijst hij ons nog af, - en ik zou hem toch willen spreken!"

[15] CHIWAR zegt: "Ik sta al klaar en het zou betamelijk zijn als wij Hem allen een afscheidsbezoek brachten, maar laten wij beiden toch maar alleen gaan " ­

[16] Chiwar en de nieuwe overste gaan nu meteen weg. Maar als zij zich een paar passen buiten de stadspoorten bevinden, komen Borus, Jaïrus, zijn vrouw, Sarah en moeder Maria hen tegemoet en hebben voor Chiwar en de overste de voor hen treurige mededeling, dat de Heer een half uur geleden met Zijn twaalf leerlingen en met de zeven gearriveerde leerlingen van Johannes is afgereisd.

 

91 De dreiging van Herodes

 

[1] Dit bericht stemt de overste droevig, en hij gaat, op uitnodiging van Borus, met Chiwar in diens grote, paleisachtige huis, waar Borus er alles aan laat doen om de nieuwe overste zo goed mogelijk te verzorgen.

[2] Ook Bab en Roban voegen zich daarbij en de hele avond wordt natuurlijk over niets anders gesproken dan over Jezus de Heer.

[3] Maar tenslotte zegt de OVERSTE: "Maar vertel me nu toch eens, wat dan heel precies de reden geweest mag zijn, dat hij het na alles wat ik tot op heden van hem en over hem gehoord heb, niet aandurfde om hier te blijven? Want het zou heel wat anders geweest zijn als hij vanwege zijn allerhoogste roeping voor een poos ergens heen zou hebben moeten gaan, maar het lijkt erop alsof hij alleen uit angst voor Herodes gegaan is! Maar een man als hij, die, voor zover mij nu over Hem verteld is, hemel en aarde gehoorzamen, die daarbij nog de Romeinse opperstad­houder tot zijn intiemste vrienden telt, zou toch duidelijk nooit redenen hebben om voor de zwakke pachtkoning van Jeruzalem op de vlucht te gaan!

[4] Waarlijk, bekijk de zaak zoals je wilt, maar zoveel is wel zeker, dat het er voor de bewoners der aarde echt niet goed uitziet, als een God ooit bang begint te worden voor de duivels en voor hen op de vlucht slaat! -Hm, hm, hoe meer ik erover nadenk, des te raadselachtiger ziet de zaak er voor mij uit!

[5] Geven jullie me daar eens een betere verklaring voor, anders moet ik jullie allen, hoe graag ik je ook mag, heel openlijk zeggen, dat jullie je net als ik geweldig in deze man zouden vergist kunnen hebben, want de almachtige hoeft echt niet voor een Herodes, die er misschien nog helemaal nooit aan gedacht heeft om hem te willen vervolgen, bang te zijn! Want ik, als gunsteling van deze pachtkoning, ken hem beter dan ieder van jullie en weet, dat hij er in deze korte tijd al erg spijt van heeft gehad Johannes gedood te hebben. Want de plotselinge dood van Herodias en haar dochter hebben de pachtkoning zo'n angst aangejaagd, dat hij van zijn leven beslist nooit weer een profeet zal laten doden!

[6] Jezus moet daarom om heel andere redenen hier zo vlug weggegaan zijn! Ook al zouden de opgewonden zeven leerlingen van Johannes nog zulke afschuwelijke dingen over Herodes verteld hebben, dan vraag ik me toch af of een alwetend, van God afkomstig man, die beslist weet wat wij nu hier over hem zeggen, hen kan geloven, die kennelijk leugens verteld hebben!? Weet dan niemand van jullie, om mij gerust te stellen, een betere reden voor zijn plotselinge vertrek?"

[7] BORUS zegt: "Beste vriend, er zal best een addertje onder het gras schuilen, omdat Zijn vlucht ons allen net zoals jou verbaasd heeft, hoewel we er volkomen van overtuigd zijn, dat Hij toch dat en Diegene is Die wij als zodanig erkend en aangenomen hebben. Eerlijk gezegd was Hij ook voor jou bang en daarom heeft Hij vanmorgen vroeg al de vele leerlingen en de hoge Romeinen, die nu ettelijke dagen bij Hem waren, weg laten gaan. Maar zoals ik het nu zie zou Hij weinig reden gehad hebben om voor jou bang te zijn, omdat je vóór Hem en zeker niet tégen Hem bent. Er moet dus een heel andere reden zijn waarom Hij zo plotseling is afgereisd. Ik denk dat de schijn hier bedriegt."

[8] De OVERSTE zegt: "Vertel me eens, hoe het er aan toeging en het ermee stond voor Hij Zich gereed maakte om weg te gaan! Misschien kan ik dan, of eerder nog vriend Chiwar, een betere reden vinden!"

[9] BORUS zegt: "Het gebeurde zo: 's Morgens al zond Hij Zijn twaalf leerlingen, die Hij 'apostelen' noemt, naar de zee om een schip voor Hem in orde te brengen, en waarschijnlijk ook om inlichtingen in te winnen of er zich niet ergens door Jeruzalem uitgezonden spionnen en gehuurde sluipmoordenaars bevonden. In Sibarah, de tolplaats die toebehoort aan een zekere Matthéus, ook een leerling van Jezus, ontmoetten de leerlingen van Jezus de zeven leerlingen van Johannes, die ze al eens eerder ontmoet hadden -ik geloof die keer dat Johannes al in de gevangenis zat en de woorden van Jezus had gehoord. Deze zeven leerlingen vertelden de apostelen alles wat in Jeruzalem met hun meester gebeurd was. En tevens vertelden zij dat Herodes toch nog heel in het geheim spionnen en moordenaars had uitgezonden -hoewel hij tegenover degenen, die hem over Jezus informeerden, openlijk verklaarde dat deze de uit de dood opgestane Johannes was. Tegen deze spionnen en moordenaars had hij gezegd dat als zij zouden vaststellen dat de veronderstelde Jezus in werkelijkheid de opgestane Johannes was, zij hem dan niets moesten doen, maar rustig naar huis moesten gaan; maar als het echt Jezus was, dan moesten ze hem zonder meer proberen te doden! Zou de moord hen gelukken, dan zouden ze van Herodes een grote beloning kunnen ver­wachten, gelukte de moord hen echter niet omdat Jezus in zekere zin een werkelijk onkwetsbare Godmens was, dan zouden ze hetzelfde loon van Herodes kunnen verwachten, en dan zou hij met zijn gehele grote hofhouding een aanhanger van Jezus worden! -Dit bericht brachten de leerlingen van Johannes, die met de leerlingen van Jezus hier naar Nazareth kwamen, aan Jezus de Heer .

[10] Toen Hij dit gehoord had, zei Hij: 'Deze boosaardige proef maakt dat Herodes nooit Mijn leerling zal worden! De aarde is groot, en ik zal nog wel een plaatsje weten te vinden waar de boze apostelen van Herodes Mij niet zullen vinden! Is de Zoon des mensen dan gekomen om dat, wat Hij is, te worden door gehuurde moordenaars? Nee, en eeuwig nee! Wie Mij met moordwerktuigen in de hand vraagt wie Ik ben, die zal in der eeuwigheid geen antwoord krijgen! Het is echter, ondanks dat, tijd dat wij hier weggaan, en laten we dus gaan en zien dat wij op vreemde bodem mensen voor ons winnen, die ook zonder moordwerktuigen tegen ons lichamelijke leven zullen geloven, dat wij zijn wat wij zijn!'

[II] Na deze woorden van Jezus vertrok men dan ook meteen, want Hij zei: 'Laten we gaan, nu wil Ik het, en daarom zie Ik ook dat, en waar, zeshonderd op Mij afgestuurde Herodiaanse moordapostelen zich hier reeds heel dichtbij bevinden, daarom gaan we nu ook meteen hier weg!' -Toen gingen al Zijn en Johannes' leerlingen weg in de richting van Sibarah en zij zullen zich nu al in volle zee bevinden!"

 

92 De vrijheid van de mens

 

[I] De OVERSTE zegt daarop: "Ah, nu ziet de zaak er heel anders uit! Hij ging dus helemaal niet uit angst weg, maar uit pure wijsheid om Herodes als een welverdiende straf iedere gelegenheid te ontnemen, zodat hij nu niet slechter, maar ook niet gemakkelijk beter kan worden! Ah, dat heeft hij heel goed gedaan, en ik kan hem daarvoor alleen maar prijzen.

[2] Maar deze Herodes is in de eigenlijke zin van het woord een mens, van wie niemand nu precies weet wat hij aan hem heeft. Enerzijds is hij een goed, zo nu en dan buitensporig weldoend mens, anderzijds echter meteen daarop een eersterangs duivel! Vandaag doet hij je in een soort bevlieging van hartelijkheid en grootmoedigheid de prijzenswaardigste beloftes en komt die ook na bij degene, die kort na de belofte bij hem komt. Maar wee degene, die hem de volgende dag daaraan zou herinneren, die krijgt niet alleen niets van al het beloofde, maar wordt ook nog op zó'n gevoelige en beledigende manier afgewezen, dat hem zeker alle moed vergaat om een tweede keer naar hem toe te gaan en hem aan de gemaakte belofte te herinneren!

[3] Men kan daarom ook nooit een speciale vriendschapsband met hem sluiten, omdat hij die beslist niet houdt, -dat is Herodes! En onze verheven Heiland Jezus zal dat net zo goed weten als één van ons, en is daarom volkomen terecht uitgeweken, want ook al had Herodes zich honderd keer van de onkwetsbaarheid van Jezus overtuigd, dan zou dat voor Herodes toch zoveel als niets bewijzen. Voor hem levert dat wat vandaag plaats vond, zeker geen bewijs voor morgen; want deze mens heeft hetzij geen herinnering, of hij leeft volgens principes waarmee alleen hij, maar naast hem geen ander mens bestaan kan!

[4] Maar dat hij voor het overige een sluwe vos is, hoeft verder wel niet aangetoond te worden. Want het belasting afpersen kan hij buitengewoon goed, net als het aan de Romeinen verschuldigd blijven van de pachtsom. Ik weet echter hoe hij dat doet, maar daarover een andere keer!

[5] Toch zou ik nu van jullie willen weten, of onze heiland Jezus niet nog eens weer naar Nazareth zal komen. Heeft hij jullie allen daar niets over gezegd?"

[6] BORUS zegt: "Niets bepaalds, maar ik hoop dat Hij de winter bij ons zal doorbrengen! Het is echter ook mogelijk dat Hij de winter in Sidon of Tyrus zal doorbrengen, maar dan zullen wij van hem wel bericht krijgen en ons tijdelijk daarheen begeven."

[7] De heel bedroefd uitziende moeder MARIA zegt: "Hij zal wel hierheen komen, maar natuurlijk weer slechts voor een paar dagen!"

[8] De OVERSTE zegt: "O beste moeder, wees maar gerust, want hij zal ons niet en u nog minder vergeten!"

[9] De MOEDER zegt: "Dat zal Hij niet, maar voor mij is het toch verdrietig als ik moet zien en ondervinden dat de slechte, blinde mensen hun grootste eeuwige weldoener moedwillig miskennen, Hem vervolgen en Hem haast allerwegen met de grootste ondank bejegenen!"

[10] De OVERSTE zegt: "Kijk, lieve moeder, de mensen zijn nu eenmaal zoals ze zijn, en David heeft in zijn nood niet voor niets uitgeroepen: 'O, hoe totaal nutteloos is alle menselijke hulp, want zij kunnen allen de benarde niet helpen!' Overigens was het ook steeds het treurige lot van alle door God met hogere geheimzinnige vermogens begaafde, grote mensen, dat ze door de menselijke aardwormen meteen zo zijn vervolgd, zoals de kleine zwaluwen moedwillig de grote machtige adelaar vervolgen. Want de kleine mensen willen bij al hun onbelangrijkheid toch groot zijn, en kunnen het daarom niet verdragen wanneer er een werkelijk groot man optreedt waaraan zij hun eigen nietigheid kunnen afmeten!

[11] Kijk naar de grote profeten! Wat was hun aardse lot? Vanaf de geboorte altijd armoede, allerlei gebrek en ontberingen, afgunst, vervolging en tenslotte zelfs een gewelddadige dood door de handen van de zelfzuchtige aardwormen! Waarom God dat steeds zo wil hebben, is mij vanaf mijn kinderjaren een raadsel geweest. Maar de steeds weerkerende ervaring leert ons, dat het jammer genoeg altijd zo was, en wij kunnen daartegen net zo weinig doen als tegen de hinderlijk korte winterdag. God heeft dat nu eenmaal zo geregeld, en wij kunnen dat niet veranderen. Wel kunnen we hopen dat het eens in het andere leven beter zal gaan!

[12] Uw goddelijke zoon zou naar wat ik over hem gehoord heb meer dan genoeg macht hebben om alle onbetamelijkheden van de wereldse mensen in één klap op te doen houden. Dat hij dat echter niet doet, kunnen wij duidelijk zien aan het feit dat hij in zekere zin liever voor de aardworm Herodes vlucht, dan dat hij hem in één zucht zou vernietigen! Hij, die het makkelijk zou kunnen, doet het niet, en wij kunnen het niet, -en zo blijft steeds de oude bekende, slechte situatie bestaan! Als hij weer eens hierheen komt, wil ik daarover met hem een heel ernstig onderhoud hebben."

[13] BORUS zegt: "Dat zal weinig baten! Want ik was getuige van alles wat de opperstadhouder, die ook nog een oom van de keizer is, in dit wereldverbeterende opzicht Hem aan raadgevingen en voorstellen gegeven heeft, maar alles was tevergeefs! Hij legde kristalhelder uit wat de mensheid is, en hoe ze zoveel mogelijk zonder speciale oordelen en straffen geleid en bestuurd moet worden, indien zij enkel en alleen door zuiver onderricht en door haar geheel eigen vrije roeping, haar toekomstige, door God bepaalde, eeuwige bestemming wil bereiken! De stadhouder moest Hem, net als wij allemaal, helemaal gelijk geven, en het meermalen met kracht voorgestelde gewelddadige optreden bleef totaal achterwege. Daarom kan ik je al vooruit verzekeren, dat het onderhoud dat je je voorgenomen hebt, eveneens in afwijzende zin verlopen zal!"

 

93 De ideeën van Borus over de aard van de mens

 

[1] De OVERSTE zegt: "Dat zullen we nog wel zien, want binnen de aardse verhoudingen is de mensheid nog steeds slechter in plaats van beter geworden! Wat stellen Mozes en al de grote profeten nu nog voor? Ik zeg jullie: In de zogenaamde betere kringen lacht men erom en men houdt ze voor weliswaar vrome, maar voor de geest van de mensen totaal zinloze fabeltjes en men slaat de leer van Pythagoras en Aristoteles veel hoger aan dan alle profeten! Dat is dan wel een duidelijk bewijs dat de wet van Jehova, hoe verheven en waar die oorspronkelijk ook is, toch beslist niet bij de mensen datgene bereikt wat zij inhoudelijk wil bereiken!

[2] Wat helpen alle openbaringen, als zij niet voor altijd voorzien zijn van concrete middelen om de mensen een onverflauwd respect in te boezemen voor de goddelijke openbaring? Laat een ouderpaar maar eens proberen hun kinderen zonder straf op te voeden, dan zouden we maar al te snel ondervinden hoeveel ontzag de onmondige kinderen voor de nog zo wijze en goede lessen van hun ouders zullen hebben!

[3] Daarom geef ik niets voor lessen en zelfs voor wetten, als die aan de mensen gegeven worden zonder bijbehorende sancties, want de mens is in de aard slecht en moet de roede voelen om goed te worden!"

[4] BORUS zegt: "In dit opzicht ben ik het helemaal met je eens, maar er blijft toch een grote moeilijkheid, die je pas dan zult leren kennen, als je daarover uit Zijn eigen mond een les zult krijgen!

[5] Weetje, als wij een mechaniek zien waarmee een bepaald werk verricht wordt, dan zullen wij ons eerst verbazen. Verklaart men ons echter het mechaniek, dan zullen wij meteen een aantalonvolkomenheden ontdekken en onze vingers zullen letterlijk gaan jeuken om die kennelijke onvol­komenheden te verbeteren. Daarom gaan wij naar de meesterknecht en geven hem raad.

[6] Maar de meesterknecht zal dan glimlachen en ons ongetwijfeld zo toespreken: 'Beste vrienden, dat kan wel zijn, -maar het is toch niet mogelijk, want de machine houdt rekening met veel belangrijke punten! De opdrachtgever heeft haar naar zijn behoefte besteld; voor deze behoefte is alleen de huidige zichtbare inrichting juist, en iedere toevoeging zou de machine duidelijk benadelen! De machine behoeft slechts een bepaalde kracht te overwinnen en moet daarom geen grotere kracht hebben dan die zij voor het bepaalde doel nodig heeft. Zou men haar krachtiger maken dan zou de wever daarmee met iedere slag zijn draden breken en zo ook maar geen el produkt per dag produceren. Daarom moet de machine voor het doel waarvoor zij gebouwd is, precies de vorm hebben die ze heeft, en alles wat meer of minder is, is fout aan die machine! Ah, als de machine eens door langdurig gebruik versleten zal zijn, dan wordt het pas tijd om haar weer in de oorspronkelijke staat te brengen, zodat zij weer aan haar doel beantwoordt.”

[7] Kijk, dat zal de verstandige meesterknecht ons uitleggen, en wij beiden zullen tenslotte toch tegen elkaar moeten zeggen: De meesterknecht heeft gelijk, want iedere meester moet zijn werk toch beter kennen dan zo'n paar namaakmeesters als wij! En een ongeveer gelijkluidend antwoord zouden wij in dit opzicht van Jezus de Heer krijgen als wij Hem vroegen hoe het mogelijk is dat de mensen in het bijzijn van de goddelijke wijsheid toch nog zo duivels slecht kunnen worden!

[8] Wat weten wij af van het innerlijk en de geaardheid van de mens? Vaak zouden wij willen vloeken waar de Heer nog royaal zegent! Want noch het goede noch het slechte beseffen wij volkomen.

[9] Al is een mens nog zo goed, toch heeft hij meer of minder zelfzucht in zijn hart. Daarmee beoordeelt hij dan ook steeds zijn medemensen, en hij rekent het hen altijd het eerst en het liefst als fout aan, als ze dingen doen waardoor hij denkt benadeeld te worden. Omdat iedere andere mens echter ook wel wat zelfzuchtig is, beoordelen alle mensen elkaar onjuist. Deze misvattingen veroorzaken wederzijdse ontevredenheid, en vervolgens ergernis, nijd, toorn en nog meer van zulke lofwaardigheden.

[10] Wie anders dan de mens is zodoende schuldig aan het slechter worden van de mensen? Daarom slijt de levensmachine ook na verloop van tijd en moet zodoende ook door haar verheven meesterknecht van tijd tot tijd gerepareerd en zo nu en dan zelfs van de grond af aan weer opgebouwd worden.

[11] En zo'n tijd van algeheel herstel schijnt nu, na meer dan duizend jaar, te zijn aangebroken. Daarna zal het betere deel van de mensen weer een poos meekunnen; maar voor meer dan hoogstens tweeduizend jaar zullen de gerepareerde mensen niet meer meegaan, en in het hiernamaals zal het ons niet ontgaan, dat gebeuren zal wat ik je nu heb gezegd!"

[12] De OVERSTE zegt: "Nou, ik feliciteer je! Je bent een waardig leerling van je meester! Ik zie nu al, dat ik het voorlopig niet tegen je op kan nemen in de ware wijsheid. Maar ik zal alle mogelijke moeite doen om het met behulp van mijn beste vriend Chiwar in korte tijd zo ver te brengen, dat ik over dergelijke zaken met jou kan overleggen, want aan de huidige tempelwijsheid van Jeruzalem heeft men hier niet voldoende, -wat niet verwonderlijk is, omdat de tegenwoordige tempelwijsheid ook niet veel voorstelt!"

 

94 Borus geneest een bezetene

 

[I] Toen de overste glimlachend deze opmerking geplaatst had, brachten een paar burgers uit de stad een zieke, die al vele jaren bezeten was. Omdat hij echter arm was, durfden zijn familieleden niet voor hulp bij een dokter aan te kloppen en zij durfden hem ook niet bij Mij te brengen, omdat bij een aantal burgers het boze gerucht de ronde deed dat wie zich door Mij liet genezen, zijn ziel aan Beëlzebub verkocht! Ook over Borus vertelde men iets dergelijks, want van hem zei men dat hij zijn duivelskunsten van Mij had geleerd!

[2] Toen BORUS dan ook de hem al bekende bezetene zag en zijn domme vrienden, die hem brachten, zei hij tegen hen: "Nou, nou, wat bezielt jullie om deze zieke bij mij te brengen? Wat heeft hij jullie dan gedaan, dat je hem nu aan de duivel wilt overleveren?"

[3] De BEIDEN zeggen: "Heer, wij weten nu beter en hebben hem daarom naar u toegebracht!"

[4] BORUS zegt: "Wie heeft jullie dan beter ingelicht?"

[5] De BEIDEN zeggen: "Heer, juist diegenen, die ons heel lang reeds ingekapseld hadden in die domme waan, die zij ons leerden en waarin zij ons vasthielden!"

[6] BORUS zegt met een glimlach: "Ik begrijp het! Maar wat moet ik nu dan met deze bezetene doen? Want zijn kwaal heeft zich tengevolge van jullie domheid in hem verhard, en nu zal het gezien jullie zwakke geloof moeilijk zijn om deze mens te helpen!"

[7] De BEIDEN zeggen: "Heer, als ons geloof zwak was, dan zouden wij de zieke niet bij u hebben gebracht!"

[8] BORUS zegt: "Goed, laat ons dan zien wat Gods kracht in de mens kan doen!" -Toen stapte Borus met ontbloot hoofd naar de zieke en zei hardop: "Ik wil in de naam van Jezus, de eeuwige Heer, dat je gezond wordt. Wees dus gezond en wees van nu af aan vrij!"

[9] Op dat ogenblik werd de bezetene helemaal gezond en gaf God de eer, dat Hij de mens zo'n kracht had gegeven.

[10] Maar Borus loofde God ook hardop, gaf de genezen man en zijn beide vrienden rijke geschenken en liet beiden en de genezen man mee eten en drinken van de tafels der gasten.

[11] Toen kwam de OVERSTE naar Borus toe en zei: "Dat zou ik echt niet achter jou gezocht hebben! Dat de naam van Jezus een bijzondere kracht heeft, waarvoor, zoals ik duidelijk heb ondervonden, zelfs de machten der onderwereld heel veel eerbied hebben, heb ik vandaag in de synagoge gezien; maar dat ook lichamelijke ziekten, van welke aard dan ook, zich voor deze naam moeten buigen, dat zagen mijn ogen nu pas hier. Heus, achter deze J ezus moet nog veel meer steken dan alleen maar een op Elia lijkende profeet, want door diens naam is zover ik weet nog nooit een zieke genezen! Over deze naam, beste vrienden, zullen wij met elkaar nog veel te bespreken hebben!"

[12] Na deze woorden ging de overste naar de genezen man en vroeg hem of hij zich nu wel helemaal beter voelde!?

[13] De GENEZEN MAN antwoordt: "Zo gezond als ik nu ben, was ik mijn hele leven nog niet, - en ik ben al vijftig, dan ben ik toch wel genezen, denkt u ook niet!?"

[14] De OVERSTE prijst hem en geeft hem een mooi goudstuk.

[15] Maar de GENEZEN MAN schuift het terug met de woorden: "Heer, er zijn hier in Nazareth nog veel armere mensen, - geef het aan hen! Ik kan nu werken, en dat is voor mij rijkdom genoeg!"

[16] De OVERSTE zegt: "Dat is nog eens onbaatzuchtig! Echt, dat had ik niet achter je gezocht! Wel, ik ben overste van de synagoge hier in Nazareth en van geheel Galiléa en heb mijn residentie hier en niet in Kapérnaum, je zult me dus wel weten te vinden als je ooit in nood mocht zitten!"

[17] De GENEZEN MAN zegt: "Er zijn maar weinig goede mensen en daarom moet iedere arme weten wie dat zijn, en naar hen toegaan als hij hulp nodig heeft! Ik dank u voor dit aanbod. Als ik hulp nodig heb, zal ik beslist naar u toekomen."

[18] Na deze woorden staan de drie op, de genezen man en zijn twee helpers, danken Borus en de overste en gaan welgemoed naar huis. Hun gehuurde woning stond een paar honderd passen buiten de stad, net als Mijn huis, dat zoals bekend ook buiten Nazareth stond, maar dan net aan de tegenovergestelde uitgang.

[19] Na dit voorval in het huis van Borus praat men nog lang na, en het gezelschap gaat pas na middernacht uit elkaar. Moeder Maria blijft nog te gast bij Borus, waar ze goed verzorgd wordt en veel troost ondervindt. Mijn twee oudste broers, die thuis gebleven zijn, zorgen voor het hele huishouden en Borus verschaft ze alles wat ze ook maar nodig hebben. En zo leven Mijn vrienden in Nazareth in goede eendracht tesamen tijdens Mijn persoonlijke afwezigheid, en houden zich overdag bezig met Mij, Mijn leer en Mijn daden, waarvan ze zelf getuige waren geweest.

[20] De nieuwe overste onderzoekt alles steeds intensiever, maar hij vindt niets wat zijn argwaan bevestigt. Hij was namelijk ook een van die mensen, die een geheugen hebben als een zeef, en vergeten wat ze hebben beloofd. En daarom hadden Chiwar en Roban iedere dag nieuwe moeilijkheden met de overigens brave mens, die altijd heel rechtvaardig wilde zijn en handelen, maar daarbij steeds weifelde tussen allerlei principes van recht en onrecht, want hij vroeg altijd maar, wat nu toch eigenlijk 'rechtvaardig' is.

[21] En ook al toonde men hem duizendmaal duidelijk aan dat het eigenlijke recht nergens anders uit bestaan kan, dan alleen maar uit het leven van de mens volgens de geboden van God, dan begreep hij het de ene dag heel goed, maar een dag later had hij al weer zoveel verstandelijke overwegingen daartegen, dat Chiwar het er vaak erg moeilijk mee had om alles te weerleggen. En Chiwar begreep nu, waarom Ik hem gezegd had, dat hij de overste steeds goed in de gaten moest houden omdat hij nog lang niet geheel te vertrouwen zou zijn.

[22] De kracht van Mijn naam maakte nog de meeste indruk op de overste. Was hij vaak onuitstaanbaar, dan kon Chiwar hem het best weer op de goede weg helpen door Mijn naam te noemen. Maar Borus had de meeste invloed op hem en kreeg hem altijd voor minstens een paar dagen zover dat hij vast in Mijn naam geloofde.

[23] Dit is zo globaal wat de Nazareeërs deden nadat Ik op reis ging. Maar nu gaan we weer terug naar Mijzelf en datgene, wat Ik na Mijn vertrek 's avonds uit Nazareth verder heb gedaan en geleerd, en waarheen en hoe Ik gegaan ben.

 

95  Bethabara. Spijziging van vijfduizend mensen in de woestenij

 

[1] Toen Ik -zoals reeds vermeld - van de aangekomen leerlingen van Johannes gehoord had wat voor Mij al eerder vaststond - want anders zou Ik niet al 's morgens het hele grote gezelschap op het juiste moment van Mij weggestuurd hebben -, verliet Ik terstond Nazareth en ging met de twaalf leerlingen naar de zee bij Sibarah en stapte daar in een schip en voer naar de streek boven Bethabara. Op het schip vertelden de leerlingen Mij hoe zij die de dag verder nog onderwezen en wat zij gedaan hadden, en Ik prees hen daarvoor.

[2] Maar toen wij op de plaats van bestemming aankwamen, zei Ik tegen de leerlingen, dat ze op het schip moesten blijven. Ik stapte alleen aan land, slechts begeleid door een paar leerlingen, en ging het woeste land in om een plaatsje te zoeken, en om vast te stellen waar Ik Mij enige dagen zou kunnen ophouden en tevens veilig zou zijn voor de achtervolging van Herodes.

[3] Maar een aantal andere kleinere vaartuigen volgden op enige afstand ons schip en ontdekten daardoor gemakkelijk waar Ik Mij ophield, hetgeen hen nog gemakkelijker gemaakt werd omdat Ik zeker niet van plan was om Mij helemaal voor de hulpbehoevende mensheid te verbergen.

[4] Ik was dan ook nog geen dag in deze woestenij toen al uit alle steden, markten en dorpen veel volk toestroomde behalve de meer dan acht­honderd leerlingen die zich al eerder in de steden en markten bij Mij hadden aangesloten en op de ochtend van de voorgaande dag door Mij naar hun huizen terug waren gestuurd.

(Matth. 14:13)

[5] Velen waren er uit Kana in Galiléa en Kana in Samaria, velen uit Jesaïra, velen uit Kis en Sibarah, uit Kapérnaum, Chorazin, Caesarea, Genezareth en Bethabara. Zij hadden nog in vele andere plaatsen over Mij gesproken, zodat uit al die markten en stadjes een grote massa volk ten dele over zee en voor een deel te voet in de woestenij bij Mij kwam, natuurlijk met allerlei zieken en gebrekkigen. Zoals gezegd, was de dag nog maar nauwelijks aangebroken, toen tegen de duizend Mij volgende pelgrims Mijn verblijfplaats vonden en omringden.

[6] De verblijfplaats die Ik in de woestenij had uitgekozen was een ruime grot zonder geheime uitgangen. Deze grot lag tamelijk hoog en het geboomte stond er dicht omheen. Voor de grot was ook een heel ruim vrij plateau, waarop voor enige duizenden mensen meer dan genoeg plaats was, en op dit plateau hadden zich dan ook de mensen met hun zieken een plaats gezocht.

[7] Omdat de leerlingen, die wel wisten waar Ik Mij ophield, zagen dat er van alle kanten massa 's mensen naar boven gingen en Mijn verblijfplaats steeds meer belegerden, maakten zij zich zorgen over Mij. Zij lieten het schip aan hun acht schippersknechten over en klommen naar Mij toe om Mij te zeggen hoe groot de massa mensen was die daar samenkwam, en dat ze er echt niet voor in konden staan dat er zich geen Herodianen onder bevonden.

[8] Toen de goedhartige en bezorgde leerlingen Mij zo op de hoogte brachten van alles wat Mij toch ook wel bekend moest zijn, kwam Ik uit de grot en overzag die waarlijk grote mensenmassa en Ik had met hen te doen toen zij Mij met tranen in de ogen smeekten om hun meegebrachte zieken te genezen.

[9] Daarom genas Ik dan ook ogenblikkelijk alle aanwezige zieken (Matth. 14: 14), en ook allen die nog moeizaam naar Mij onderweg waren. Daarop kwam er natuurlijk geen eind aan de dankbetuigingen. Hoewel hun zieken onderweg reeds genezen waren, bleven de mensen tot aan de avond toestromen om hun dank en eer te kunnen bewijzen. De ruimte voor de grot was al zo goed als propvol, zodat de leerlingen echt een beetje bang werden; jeugdigen klommen zelfs in bomen om Mij beter te kunnen Zien.

[10] Toen het echter avond begon te worden kwamen de LEERLINGEN naar Mij toe en zeiden: "Heer, het is hier een woestenij, de nacht begint al te vallen, en voor zover wij zien kunnen heeft niemand iets eetbaars bij zich! Stuur het volk daarom weg om voor zichzelf in de dichtstbijzijnde markten brood en eten te kopen!" (Matth. 14:15)

[11] IK zei tegen de leerlingen: "Daarvoor hoeven de mensen niet naar de markten te gaan; geven jullie hen maar te eten! (Matth. 14:16) Om te drinken hebben ze slechts water nodig, en daarvoor zijn hier rijke bronnen genoeg. "

[12] De LEERLINGEN antwoorden, een beetje verbaasd over Mijn wens: "Heer, wij hebben slechts vijf broden van gerstemeel en twee gebraden vissen bij ons. (Matth. 14:17) Wat is dat nu voor zoveel mensen?"

[13] IK zeg tegen de leerlingen: "Breng ze bij Mij!" (Matth. 14:18)

[14] Toen de leerlingen dat deden, zei Ik tegen het volk, dat iedereen op het gras moest gaan zitten, nam vervolgens de vijf broden en de twee vissen, sloeg Mijn ogen op naar de hemel en dankte de Vader, brak toen de broden in stukken en gaf deze aan de leerlingen, en die gaven ze aan het volk. (Matth. 14:19) De beide vissen en wat brood bleven dit keer voor de leerlingen over .

[15] En allen, die daar waren, hadden voldoende te eten en werden verzadigd. Omdat men echter alles niet op kon, verzamelde men de overgebleven stukken in korven, zoals het volk die meestal meenam op reis. Deze korven waren gewoonlijk vrij groot, omdat ze met schouder­banden op de rug werden gedragen. En men vulde twaalf van die grote korven met de overgebleven brokken. (Matth. 14:20) En er hadden ongeveer vijfduizend man gegeten, vrouwen en kinderen niet meegerekend. (Matth. 14:21)

[16] Het is begrijpelijk dat deze spijziging, die een vol uur duurde, bij deze mensen grote verbazing wekte, en ook dat zij daarna meteen besloten om Mij tot hun koning uit te roepen.

[17] Maar omdat dit plan van het volk voor Mij niet verborgen bleef, gaf Ik de leerlingen opdracht om meteen in het schip te gaan en vast, voor Mij uit, over te steken naar de andere oever, eer Ik het volk weg zou sturen. (Matth. 14:22) Dat deed Ik echter om daarmee het volk te verhinderen zijn plan uit te voeren. Want enige mannen begonnen juist met de leerlingen te overleggen of zij Mij zouden kunnen huldigen als blijk van hun zeer grote dankbaarheid. Want Mij durfde niemand rechtstreeks te benaderen!

[18] Met het onmiddellijke wegsturen van de leerlingen nam Ik het volk dus het heft uit handen, en toen de leerlingen zich na Mijn opdracht snel inscheepten in de maanlichte nacht, liet het volk weldra zijn plan varen. Na het vertrek van de leerlingen, toen deze reeds enige tientallen meters op zee waren, beval Ik het volk naar huis te gaan, waarop men ook meteen gewillig wegging.

[19] Toen ging Ik helemaal alleen op een dichtbij zijnde kale berg en bad daar om Mijn vleselijke mens nog sterker te verenigen met de Vader. Ik bleef daar op die bergtop helemaal alleen (Matth. 14:23) en kon zelfs met de lichamelijke ogen bij de heldere maneschijn heel goed waarnemen hoe het schip van de leerlingen, dat al midden op zee was, want de zee was hier niet zo breed, erg te lijden had van de golven, die door een tamelijk sterke tegenwind tegen het schip sloegen.

(Matth. 14:24)

 

96 De leerlingen op de stormachtige zee

 

[1] Het is begrijpelijk dat de leerlingen niet in zo'n heel goede stemming waren; zij gaven veelopmerkingen over Mij ten beste en het commentaar was niet van de lucht, en zelfs PETRUS zei: "Wist Hij dan voor ons voor vannacht niets beters te bedenken dan een zekere dood in de golven? Dat is toch echt een beetje vreemd van Hem! Ik durf haast niet verder te laten roeien, want binnen een tiental meters komen we boven ondieptes, klippen en zandbanken en ik als vergrijsde schipper, sta dan niet voor de goede afloop in! Het is daarom beter dat we zeker tot morgenvroeg hier op deze hoogte blijven!"

[2] THOMAS zegt: "Ik zou toch wel eens willen weten waarom Hij ons zo plotseling weg stuurde en opdracht gaf om vóór Hem over te steken!"

[3] ANDRÉAS zegt: "Voor zover ik weet ligt er nu geen schip aan de woeste kust; daarom vraag ik mij af: Hoe zal Hij ons volgen? Als Hij over land wil gaan, kost het Hem ruim veertien uur om onderlangs over Sibarah en Kis daar te komen waar wij willen landen; wil Hij echter langs de bovenzijde van de zee daar komen, dan kost Hem dat twee volle dagreizen, want onze zee is daar het breedst, met diepe inhammen en uitgestrekte moerassige stukken."

[4] JUDAS Iskariot zegt: "Jullie weten er allemaal niets van! Ik heb al lang gemerkt dat hij ons kwijt wilde, maar er was geen gunstige gelegenheid om ons op een goede manier kwijt te raken. Wel, die gelegenheid kwam nu, en hij is ons en wij zijn hem kwijt! Nu kunnen we ons nog zo inspannen om hem te vinden, maar waarschijnlijk zullen we hem nooit meer zien! Maar of dat -onder ons gezegd -van hem nu zo netjes is, dat is een andere vraag!"

[5] JOHANNES, de lievelingsapostel, zegt: "Nee, dat doet Hij nooit! Daarvoor ken ik Hem te lang en te goed! Dat zou Hij zelfs niet als mens doen, laat staan als Gods zoon, die Hij nu ongetwijfeld is, daar Hij de goddelijke geest volledig in zich heeft! Wat Hij doet, heeft zeker -net als alles wat tot nog toe gebeurd is -een heel goede reden, en dus zal dit ook wel zijn reden hebben! En ik voel heel duidelijk in mij, dat wij dat al gauw zullen merken!

[6] Mijn God, als Hij, aan wie hemel en aarde gehoorzamen, van ons af zou willen, dan kostte Hem dat toch slechts een ademtocht en dan stonden wij aan het andere eind van de wereld, net zoals Hij ongeveer drie weken of hoogstens een maand geleden in het hooggebergte van Kis, dat we hiervandaan nog goed kunnen zien, ook slechts een ademtocht nodig had en daar maakten wij een bliksemsnelle reis door de lucht en waren in een ogenblik bij Hem op de berg! -Beste Judas, kom alsjeblieft bij mij niet aan met zulke belachelijk domme gedachten over Hem, want daarmee geef je steeds een bewijs van je ongeloof!"

[7] NATHÁNAËL, die ook aan boord was, zegt: "Hoewel ik het helemaal eens ben met de mening van onze broeder Johannes, meen ik toch dat het ondanks al ons gewetensvolle handelen mogelijk kan zijn dat wij ergens met het een of ander tegen Hem gezondigd hebben, en Hij ons dat niet heeft willen zeggen, maar ons nu aan onszelf heeft overgelaten, opdat wij ons beter en dieper zouden onderzoeken. Hij zal dan wel weer bij ons komen als wij helemaal met onszelf in het reine zijn.

[8] Natuurlijk heb ik mijn geweten al zo grondig mogelijk onderzocht, maar ik kan jammer genoeg niets vinden dat op iets onrechtvaardigs lijkt. Echt, ik zou een aanwijsbare zonde als een wezenlijke weldaad beschouwen, want dan zou ik weten dat ik deze verbanning door de Heer verdiend heb, en een oprecht berouw zou balsem voor mijn hart zijn! Maar nu zoek ik heel ijverig een zonde bij mij, en kan er geen vinden die de moeite waard is om daarvoor in zak en as boete te doen! Heus, ik benijd nu een zondaar! Dat wil zeker niet zeggen dat ik daarom zondaar zou willen worden, maar als ik er een zou zijn, zou mijn hart het gemakkelijker hebben! Oh, hoe heerlijk moet het zijn om voor God en de mensen oprecht boete te doen! Maar hoe kan een rechtvaardige, zonder zich voor God belachelijk te maken, het strenge boetekleed aantrekken?"

[9] BARTHOLOMÉUS zegt: "Wat heb jij toch vaak vreemde ideeën! Hoe kom je ooit op de gedachte om een zondaar gelukkiger te prijzen dan een rechtvaardige?"

[10] JOHANNES zegt: "Helemaal ongelijk heeft hij niet! Natuurlijk wordt hier een zondaar bedoeld, die dat is in zijn zwakheid en vaak uit ondoordachte hartstocht, maar niet een gemene knecht van de hel, en daarmee kon broeder Nathánaël best wel eens niet helemaal ongelijk hebben!"

[11] JACOBUS zegt: " Ja, ja broeders! Onze Nathánaël is een man waaraan wij wat betreft diepe en fijnzinnige wijsheid met z'n allen niet kunnen tippen, want hij put uit een heel diepe bron! Altijd is hij stil en spaarzaam met zijn woorden, maar als hij wat zegt, dan moet men naar hem luisteren! Want zijn woorden zijn altijd waardevol!"

[12] NATHÁNAËL zegt: "Maar broeder Jacobus, prijs me toch niet altijd als ik zo nu en dan iets zeg! De Heer weet toch het best wat mijn waarde en die van mijn wijsheid is, want als die waardevol zou zijn, dan zou ik ook al lang net als jij een uitgezondene zijn geworden. Maar ik ben nog steeds een leerling, omdat de Heer wel weten zal wat er nog aan mij mankeert. Ik heb wel een poëtische, maar nog lang geen profetische geest! Kijk eens naar de jeugdige broeder Johannes, die is vanaf de wieg al een profeet. Dat weet de Heer en daarom heeft hij hem tot Zijn geheimschrijver gemaakt!"

[13] JOHANNES zegt: " Ah, hoe kom je erbij! En wat is broeder Matthéus dan?"

[14] NATHÁNAËL zegt: "Die is gewoon schrijver -en alleen jij bent Zijn geheimschrijver!"

[15] JOHANNES zegt: "Wie weet! En als het zo is, dan wil de Heer dat, en wij moeten het aanvaarden zoals de Heer het ons geeft!"

[16] JUDAS Iskariot bromt daar tussendoor: "Hij zal jullie in het vervolg waarschijnlijk niets meer geven! De uurzandloper is intussen al viermaal omgedraaid, terwijl wij hier nog steeds tussen lucht en water zweven, ofwel tussen leven en dood, en ik ontdek nog altijd geen vaartuig dat ons zou volgen!"

[17] JOHANNES zegt: "Dat zegt toch niets, want hij heeft ons geen tijd genoemd waarop Hij ons zal volgen!"

[18] JUDAS zegt: "Daar zal hij beslist een hele wijze reden voor hebben! Dat begrijpen we!"

[19] JOHANNES zegt: "Vriend, zeg me nu toch eens helemaal oprecht of je, na alles wat je toch met je eigen ogen gezien en met je eigen oren gehoord en zeker met al je zintuigen gevoeld en ondervonden hebt, nog niet gelooft dat onze Heer Jezus, zo waar ik Johannes heet, waarachtig God is en dat Hij volkomen alle macht heeft om in de eindeloze hemelen en op deze aarde te werken en Heer en Meester te zijn! Hierop vraag ik een eerlijk antwoord van je!"

 

97 Judas prijst de wonderen van de Essenen

 

[1] JUDAS zegt: " Als ik dat zo maar voetstoots aan zou nemen, moest ik toch wel zo onervaren zijn als jij en een aantal van jullie! Wij zijn at met al nog maar nauwelijks een half jaar bij hem en hebben veel gehoord en gezien dat ontegenzeggelijk buitengewoon en wonderbaarlijk is, en nu al moeten jullie hem natuurlijk zien als een godheid, omdat jullie heel eenvoudige mensen zijn, die nog nooit iets anders gezien en gehoord hebben dan deze Jezus, die zeker hemelhoog boven ons uitsteekt. Voor jullie zijn zijn daden en wat hij zegt voldoende, maar voor mij ligt dat heel anders, omdat ik veel gereisd heb en daarbij veel andere wonder­baarlijke zaken gezien en gehoord heb! Ga maar eens naar de Essenen en zie welke werken zij verrichten, dan wed ik dat je ze allemaal voor pure goden houdt, net als de Romeinen en de Grieken, die veel aan hen offeren omdat ze denken dat het goden zijn.

[2] Kijk, alles wat onze Jezus doet, kun je net zo goed bij de Essenen zien, en zo hier en daar nog wel buitengewonere dingen. Daar er dus op aarde nog meer mensen zijn die datgene kunnen doen, wat onze meester Jezus doet, zie ik helemaal niet in waarom wij hem dan eigenlijk onvoorwaardelijk het uitsluitende voorrecht van de volle goddelijkheid zouden moeten geven.

[3] Ja, als hij op aarde de enige zou zijn waar de elementen aan gehoorzamen, dan zou men gemakkelijk in zijn goddelijkheid kunnen geloven. Maar omdat er, zoals ik maar al te goed ondervonden heb, meer mensen op de goede aarde zijn die een naadloos opperkleed aanhebben, moet onze Jezus nog veel meer presteren, voordat wij hem de uitsluitende goddelijke voorrechten kunnen geven, en dan kunnen zeggen en onge­twijfeld kunnen geloven: Dat is Jehova, zoals Hij de eeuwen door was!

[4] Jullie houden de opwekkingen uit de doden, het plotseling vermeerderen van spijzen en dranken, de restauratie van gebouwen en de tekens aan de maan en de zon voor godswonderen! Dat voldoet echter nog lang niet om daarmee de goddelijkheid van een mens, die dat kan, te bewijzen, want dat en soortgelijke dingen heb ik meermalen bij de Essenen gezien. Genezing van zieken doen ze daar als bijzaak, maar ik was er zelf getuige van dat de overste der Essenen in drie talen op de maan schreef! Ook was ik er bij toen hij de zon eens midden op de dag helemaal verduisterde! Nadat hij zijn symbolen getekend en een berekening gemaakt had, zei hij ons: 'Binnen een uur zal ik een plaag over de mensen laten komen, ik zal de zon een tijdlang helemaal verduisteren, en op de gehele aarde zal het donker zijn!'

[5] Wij zetten grote ogen op na deze niet zo erg aangename voorspelling en wachtten in angstige spanning op de voorspelde plaag, die met het moment waarschijnlijker werd omdat het na deze voorspelling langzaam maar zeker steeds donkerder en donkerder begon te worden! Toen de zandloper bijna leeg was strekte de overste zijn handen uit en sprak langzaam en verheven: 'Ik wil het! Zon, wordt duister!' Toen werd de zon duister en op de gehele aarde was het zo donker als bij nacht. Na een paar ogenblikken en merendeels vermurwd door onze vurige smeek­beden, strekte hij zijn handen weer uit, waarvan de vingers leken te gloeien, en sprak tegen de zon: 'Zo is de plaag voor de mensen voldoende, ontbrand daarom geleidelijk weer en verlicht en verwarm de hele wereld!' En zie, na dit bevel van hem begon de zon meteen weer licht te geven en na een half uur gaf ze weer haar volle warmte!

[6] Zo bevond zich ook niet ver van de grote woonburcht van de Essenen in hun grote met hoge muren ommuurde tuin een tamelijke hoogte, die ongeveer tweemaal zo hoog was als een burcht. Ik kwam ieder jaar viermaal met allerlei potten en pannen bij de Essenen. Eens zei een van de Essenen tegen mij: ' Als je weer een grote manifestatie van de wilskracht van onze overste wilt zien, namelijk hoe bergen zich ook moeten voegen naar zijn bevelen, blijf dan vandaag hier! Kijk, die berg daar, staat ons in de weg, vandaag zie je hem nog als berg en morgen zul je op die plaats een schitterend paleis zien!'

[7] Secuur bekeek ik de berg, die zich nauwelijks vierhonderd passen van de woonburcht bevond, en mijn ogen bedriegen mij niet, het was een kaal rotsblok dat hier en daar met wat spaarzaam mos en struikjes was begroeid. Toen zei ik glimlachend tegen de Esseen: 'Als dat echt een rots is, en daar twijfel ik niet aan, dan moet er in jullie overste een zuiver goddelijke kracht wonen, als hij in staat zou zijn om uit deze marmerrots in één nacht een paleis te maken!'

[8] Toen zei de Esseen: 'Twijfel je er soms aan dat de berg een reusachtige steenklomp is? Als je twijfelt, kom dan met mij mee en overtuig je!' Maar ik zei: 'Vriend, wat mijn scherpe ogen zien dat hoef ik nooit met de handen te betasten, want ik onderscheid op vierhonderd passen nog de kleinste voorwerpen!' Toen zei de Esseen: 'Goed, blijf dan maar hier, dan zal ik eens wat wonderbare verschijnselen laten zien!' - Ik verbaas me nu nog over wat ik toen allemaal heb gezien!

[9] De Esseen bracht mij in een grote donkere kamer, waarin op z'n minst honderd lijken afzonderlijk op doodsbedden opgebaard lagen, en een heel duidelijke lijkengeur doordrong mij ervan dat de daar in een lange rij naast elkaar liggende lijken geen levende mensen meer waren. Terwijl wij beiden tussen de vele lijken doorliepen en ze ook hier en daar bevoelden, brachten vier dragers er nog twee, legden de ziellozen op nog lege bedden en verlieten toen de kamer .

[10] Ik vroeg aan mijn rondleider of hij niet bang was voor zoveel doden! En hij antwoordde: 'Waarom zou ik? Zolang ze dood zijn kunnen ze ons niets doen, en als ik ze weer tot leven breng, zullen ze mij slechts danken omdat ik ze van een zekere en wisse dood weer tot leven gewekt heb! Kijk, het zijn mannen, vrouwen en maagden! Het is alleen jammer dat er ditmaal geen kinderen bij zijn. Maar Iaat je niet van je stuk brengen en schrik niet als ze op mijn woord allen van hun bedden zullen opstaan!'

[11] Ik ging dus maar bij voorbaat bij de uitgang staan om in geval van nood snel buiten te zijn.

[12] De Esseen hief zijn handen op en riep met verheffing van stem: 'Doden ontwaak, leef verder en verdien met je levende handen eerlijk je brood! Maar geef ook voor alles de eer aan de goddelijke geest omdat hij ons mensen deze wijsheid en kracht gegeven heeft!'

[13] Na deze woorden van de Esseen stonden alle doden op en dankten de Esseen innig voor de opwekking en zij waren geheel gezond en zeer vriendelijk. Hij begroette hen eveneens zeer vriendelijk en stuurde ze toen weg.

[14] Het in het leven roepen van honderdtwee lijken is toch ook wel een opwekking uit de doden, of niet soms!? -Toen vroeg ik aan de wonderdoener of zoiets meer dan één keer per jaar gebeurde. En hij zei: 'Dat gebeurt eenmaal per week. De overste kan echter ook geraamtes zonder vlees weer zodanig tot leven brengen, dat ze net zo levend zijn als degenen die ik hier tot leven heb gebracht! Maar die kracht bezit ik nog lang niet!'

[15] Hij bracht mij daarna in een andere kamer, die nog donkerder was, en toonde mij een groot aantal geraamtes, die ook op in rijen opgestelde banken lagen. Een flauw licht verlichtte deze verschrikkelijke kamer in geringe mate, maar men kon de geraamtes vrij behoorlijk waarnemen.

[16] Wij keken een poosje naar deze zeer levenloze beenderen. Toen kwam de overste met een ernstig gezicht binnen en vroeg aan mijn rondleider of het weer tot leven brengen van de lijken hem geheel gelukt was. En hij antwoordde daarop zeer eerbiedig met' Ja, hoge, wijze meester!' Toen sprak de overste: 'Nu let dan goed op; ik zal jou nu in het bijzijn van deze vreemde inwijden, zodat je in het vervolg ook de vleesloze doods­beenderen tot leven zult kunnen brengen! Ga en bevoel met duim en middelvinger alleen de borst en de schedel van de geraamtes, tel daarop langzaam tot zeven en roep dan hard: 'Bekleed je met vlees en huid, en het levensvuur kome uit de wanden en beleve jullie tot echte mensen!'

[17] Mijn rondleider deed dat meteen en na zijn laatste woord schoten er hoge en zuivere vlammen op en de voormalige geraamtes, waarvan nu geen spoor meer te ontdekken viel, stonden als complete mensén levend en bewegend, ook zo'n stuk of honderd, voor ons, begroetten ons en dankten de overste voor de bewezen genade. Deze stuurde ze naar buiten in de frisse lucht, die ze nu het eerst nodig hadden. ­

[18] Wat zeggen jullie daar nu van? Hoe ver loopt onze meester daarbij vergeleken nog achter! ­

[19] Toen werd ik voor het eten uitgenodigd, en we gingen aan een lange tafel zonder eten zitten. De overste sprak in een vreemde taal een gebed, keek naar de hemel en wij volgden allen zijn voorbeeld. Toen klonk er opeens een gedreun alsof het plafond van de kamer instortte en zie daar , ik noch wie dan ook merkte hoe het gebeurd was, -we zaten nog wel aan dezelfde tafel, maar die was nu niet meer leeg, maar vol met uitgelezen spijzen en dranken, goed voor een koninklijke avondmaaltijd! Na het avondmaal keek ik nog een keer naar de berg, die gedurende de nacht in een paleis omgetoverd zou worden, en ging toen volgens de regels der Essenen in een afgezonderd vertrek slapen.

[20] 's Morgens vroeg al kwam mijn leider naar mij toe en zei: 'Kom en zie!' En ik ging razend nieuwsgierig met hem mee, -en van de rots was niets meer te bekennen! Op diens plaats stond een groot koninklijk paleis waarin men mij door de ruime vertrekken rondleidde en waarbij ik mij er goed van overtuigde dat het hele wonder geen bedrog was.

[21] Nu vraag ik jullie echter, of onze meester Jezus iets hogers en wonderbaarlijkers heeft laten zien! En toch zien jullie hem al aan voor Jehova Zelf!

[22] Gesteld dat wij het geluk zouden hebben om hem terug te zien, dan moeten jullie je in het vervolg dus niet steeds ergeren, als ik zo nu en dan vragen stel die jullie en hem niet aanstaan. Ik heb heus vóór Jezus al veel wonderbaarlijks gezien en gehoord, en als je daarmee rekening houdt, dan behoeven jullie je, met een beetje wilskracht, nooit geërgerd te verbazen als ik me af en toe wat eigenaardig gedraag!"

 

98 Het bedrog van de Esseense wonderen

 

[1] JOHANNES zegt: "Dat wat je ons nu over de Essenen verteld hebt, wist ik allang, en met mij nog meerdere van ons! Maar wij weten bovendien dat juist de door jou zo hooggeroemde Essenen nog veel grotere bedriegers en schurken zijn dan de bekende zieners van het orakel van Delphi, die nu al door bijna niemand meer geloofd worden!

[2] Want deze mensen - die nog behoren tot de resten van de oude Egyptische priesterkaste, en grote schatten bezitten bestaande uit goud en zilver en de kostbaarste edelstenen en parels - hebben op de grens van ons beloofde land en Egypte een waar wonderpark gesticht en zij bezitten nu al een tweede in de buurt van Jeruzalem, waarmee ze ook heel goede zaken doen! Zie je, dat weten wij, en het verbaast ons zeer dat jij, die toch niet op je achterhoofd gevallen bent, dat niet zou weten!"

[3] JUDAS zegt: "Ik heb toch altijd mijn vijf gezonde zintuigen bij mij gehad!"

[4] JOHANNES zegt: "En ondanks dat, heb je toch niets gezien en gehoord en niets gevoeld en begrepen! Denk je echt dat de doden, die je hebt zien opwekken, werkelijke doden waren?"

[5] JUDAS zegt: "Wat dan?"

[6] JOHANNES zegt: "Zie je wel dat je in de speciaal daarvoor donker gemaakte kamer niets hebt gezien!? De jou getoonde doden waren als doden net zo levend als jij, en het bevel om op te staan was slechts een teken waarop zij zich van hun namaak doodsbedden moesten verheffen. Vraag het maar eens aan onze goede broeder Bartholoméus, die twee jaar lang een goed baantje als dode bij de Essenen had, maar na twee jaren eindelijk toch een goede gelegenheid vond om heel in 't geheim uit het vreselijke klooster van deze bedriegers te ontkomen. Hij zal je wel eens uitleggen hoe de Essenen hun doden opwekken!

[7] Hij was, zoals hij me vaak heeft verteld, iedere week viermaal dood! Eerst in de zaal van de pasgestorvenen en daarna meteen nog een keer in de zaal van de geraamtes. Daar staan in rijen, zwarte onderstellen, met deksels waarop de geraamtes merendeels slechts geschilderd zijn. Alleen op de eersten zijn uit hout gesneden geraamtes bevestigd, voor het betasten door de rondgeleide vreemden. Deze onderstellen bestaan uit banken met halfronde bovendeksels, die door banden aan de onderbank bevestigd of daarvan weer losgemaakt kunnen worden. De levende mensen moeten op de onderbank gaan liggen, dan worden de beide zijvleugels, die van buiten voor het merendeel slechts een geschilderd doodsgeraamte hebben, over hen heen geslagen. Als er dan een of meer vreemden in de zeer donker gehouden kamer komen, wordt er opgewekt. Het bevel om op te staan is dan niets anders dan een teken waarop eerst twaalf, buiten de wanden van de ruimte voor bepaalde openingen wachtende knechten, fijn gemalen hars, dat in een buis is gestrooid, over kleine vlammende pekpannen in en door de openingen moeten blazen, wat altijd veel vlammen en rook veroorzaakt.

[8] Als op het bevel deze vlammen uit de wanden naar binnen slaan, schrikken de vreemden en op dit goed berekende ogenblik van verwarring, moeten de op de banken liggenden snel de deksels openslaan en zich vervolgens langzaam van hun banken verheffen en dan voor de schijn heel berouwvol hun opwekker dank en eer geven. - Kijk, dat is de opwekking der doden in de geraamtezaal! Broeder Bartholoméus staat daar als getuige!"

[9] JUDAS, de klucht begrijpend, zegt helemaal verbluft: "Niet slecht! Een goed uitgedacht bedrog en het moet deze schurken veel geld opbrengen. Maar, hoe veranderden ze daarna de rots dan in een paleis?"

[10] Nu zegt BARTHOLOMÉUS: "Dat paleis staat er allang! Maar heb je boven het paleis niet een grote koepel op een stevige en hoge pilaar gezien?"

[11] JUDAS zegt: "O ja, die heb ik wel gezien en bewonderd!"

[12] Daarop zegt BARTHOLOMÉUS: "Wel, in die koepel ligt het linnen geheim, waarmee de Essenen dit paleis in een half uur in een schijnbare berg en in een zelfde tijd weer in het werkelijke paleis kunnen veranderen! - Begrijp je me, of moet ik mij duidelijker uitdrukken?"

[13] JUDAS zegt: "Oh, ik begrijp je maar al te goed! Maar wie zou geloven dat deze zich zo vroom en wijs voordoende kerels met zo'n misdadig sop overgoten zijn? - Ja, maar hoe staat het dan met het schrift op de volle maan en met de algehele zonsverduistering?"

[14] BARTHOLOMÉUS zegt: "Dat is haast belachelijk, en ik heb deze kunstmatige maan met vijftig andere sterke mannen heel vaak op een verschrikkelijk lange stang vanuit de erker van de burcht in een schuine stand in de lucht naar buiten moeten houden! De maan zelf bestaat uit een ronde zeef van ongeveer twee spannen breedte, die aan beide zijden met wit perkament is overtrokken. De zeef heeft een doorsnede van tien royale handbreedtes en is inwendig, dat wil zeggen tussen de beide perkamentdeksels -en wel in het midden van de cirkel -voorzien van vier olielampen, die als ze branden binnen de twee perkamentdeksels veel licht geven. De naar de burcht toegekeerde zijde is met tamelijk grote zeer zwarte letters in drie talen beschreven. Als een vreemde nu snel naar een bepaald venster gebracht wordt, ziet hij schijnbaar de beschreven volle maan aan de hemel, die zoals reeds gezegd, door vijftig sterke mensen schuin boven, hoog in de lucht wordt gehouden op een ongeveer twaalf klafter lange stang, die door de vreemden vanuit het bepaalde venster niet kan worden gezien. -Nu, wat vindt je van die volle maan?"

[15] JUDAS zegt: " Ach, schei uit, dat is toch wel het toppunt van bedrog! -Hoe zit het dan met die verduisteringsgeschiedenis van de echte zon?"

[16] BARTHOLOMÉUS zegt: "Dat heeft te maken met een zekere vernuftige berekening, waarmee precies het moment moet kunnen be­rekend worden van een toekomstige natuurlijke zonsverduistering, die, zoals er mij één eens verklaarde, door de maan veroorzaakt wordt als deze overdag voor de zon langs trekt. Het belangwekkende is dus alleen maar deze berekening, omdat die echt thuis hoort in het gebied van de menselijke wetenschap en kennis, en de Essenen hebben deze van de Egyptenaren geleerd. Maar wat betreft de eerst lege en vervolgens gedekte tafel vol spijzen, dat heeft ook te maken met een heel eenvoudige machine, die ongeveer werkt als de geraamtebanken in de donkere kamer!

[17] Kijk, dat zijn nu de wonderen van de Essenen, waarvan jij echter niet het honderdste deel hebt gezien, en die heel geschikt zijn om iedere niet ingewijde, ook al is hij nog zo verstandig en ervaren, helemaal om de tuin te leiden.

[18] Zo is er bijvoorbeeld in een afgelegen hoek van de grote met zeer hoge muren omringde tuin een bos, waarin de vreemdeling de bomen hoort praten, in een ander deel van de tuin spreken de rotsen, en op een derde plaats kun je zelfs een uit de grond opwellende bron horen praten! In een bassin van zandsteen, een klafter diep ommuurd, leven een groot aantal tamme slangen, die dagelijks met melk worden gevoerd. Die praten óók zo nu en dan! Op een andere plaats van de tuin spreekt zelfs het gras! -Het zou een lang verhaal worden als men dat allemaal zou willen beschrijven, maar het is wel voldoende als ik je zeg dat daar bijna iedere dag dertig tot veertig vreemden voor veel geld bij de neus worden genomen!"

 

99 De levensbeschouwing van de Essenen

 

[1] BARTHOLOMÉUS gaat verder: "Het mooiste is echter, dat zo nu en dan ook echt gestorven kinderen van rijke ouders worden opgenomen om weer opgewekt te worden, waarbij echter de opgewekte zoon of de opgewekte dochter pas na een jaar of vaak ook twee jaar teruggegeven wordt. Als na veel smeken en voor veel goud en zilver een gestorven dochter of een gestorven zoon in de opwekkingsinrichting van de Essenen wordt opgenomen, gaat er een soort genezer van de Essenen naar de treurende ouders en vraagt heel precies naar alles wat ooit met het gestorven kind te maken heeft gehad. De juiste leeftijd, alles wat het gestorven kind ooit gehoord, gezien en geleerd heeft, wat het graag gegeten en gedronken heeft, hoe zijn of haar slaap­ en woonkamer er uitzag, wie en hoe de speelgenootjes en vriendjes van het kind waren, wat zij allemaal beleefden en bij welke gelegenheden en op welke plaatsen, kortom, niet de kleinste kleinigheid mag verzwegen worden, - want anders, zegt de Esseen, kan er geen opwekking plaats vinden!

[2] De brave ouders vertellen alles dan ook graag tot in de finesses en denken ongetwijfeld dat de vragende Essenen heiland dat echt nodig heeft voor de opwekking van hun gestorven en teerbeminde kind. -Maar de Esseen heeft dat voor iets geheel anders nodig!

[3] Aan de grens van Egypte hebben de Essenen een grote opvoedings­inrichting voor mensen van alle mogelijke soorten en vormen. Zij maken heel bekwaam een afgietsel van de gestorvene, die zij daarna, snel en goed diep, in de aarde begraven. Met dit afgietsel gaan zij dan naar hun opvoedinrichting en kiezen uit de verscheidene duizenden kinderen van elke leeftijd het kind dat het meest op het afgietsel lijkt, nemen het mee en onderwijzen het dan zeer zorgvuldig in alles wat zij over de gestorvene weten, en brengen het vaak heimelijk naar de plaatsen waar de gestorvene vaak was. Zij nodigen beetje bij beetje ook diens vrienden in het klooster en laten de opnieuw gewekte voor weinig kosten met hen kennis maken. Zij leggen hem zo precies mogelijk de inrichting van het toekomstige ouderhuis uit, beschrijven alle kamers, zodat hij in staat is om zijn ouders overal naar te vragen, opdat de ouders echt plezier beleven aan hun zoon of dochter. Kortom, alles wordt zo goed uitgedokterd dat de ouders er niet de geringste twijfel over hebben dat de door de opwekkingsinrichting aan hen weer levend teruggegeven zoon of dochter echt is. Natuurlijk wordt er dan bij de teruggave met genoegen verschrikkelijk veel betaald.

[4] Arme mensen komen natuurlijk bijna nooit in aanmerking voor zo'n wonder, maar zij worden daarentegen heel hartelijk getroost en door kleine goedkope wonderen in het geloof versterkt dat hun gestorven kind rechttoe rechtaan naar het paradijs opgevaren is, en dat maakt de arme ouders ook weer blij gezind.

[5] Toch hebben deze Essenen in de aard der zaak helemaal geen slechte principes, want zij zeggen: 'Er moet een groep geestelijk ontwikkelde mensen zijn, die voor het gelukkig maken van hun medemensen alle middelen kan aanwenden, die zij maar voor dat doel als deugdelijk ziet. Zo'n ontwikkelde groep heeft door haar jarenlange leren, denken en onderzoeken gevonden, dat de dood de laatste fase van alle dingen is, en dat er na de dood geen bewustzijn en geen leven in wat voor vorm dan ook is. De leden van deze groep hebben echter levenswijsheid genoeg om het leven te verachten en in de verste verte niet als het hoogste goed te beschouwen; maar om de andere mensen gelukkig te maken moet hen gepredikt worden dat er een nog volkomener leven van de ziel na de dood is. Om de buitenstaanders zoiets echter vast te laten geloven moet men schijnwonderen te hulp roepen. Hoe buitengewoner die tot stand gebracht kunnen worden, des te meer uitwerking hebben ze!

[6] Daar hoort echter bij dat de ingewijden steeds het diepste stilzwijgen in acht nemen, en ieder heeft de strengste opdracht om tegenover de buitenstaanders de waarheid meer te mijden dan de pest, want iedere waarheid maakt de mensen tot slaven van de dood. Volgens hen duidde Mozes hier ook al op in zijn Genesis in een enkel kort vers, waarin hij met de zuivere waarheid kwam toen hij zei: ' Als je zult eten van de boom der kennis -wat zoveel wil zeggen als: de boom der waarheid -dan zul je sterven!' En zo gaat het met die mens, die overal de waarheid wil kennen en zich haar, en dus de dood, in de armen werpt. Daarom heeft ook Mozes, als ingewijde in alle wijsheid en waarheid van de Egyptische priesterkaste, bij de Joden meteen een priesterstand gevormd, die zich -weliswaar helemaal gedegenereerd -tot op deze tijd heeft staande gehouden.

[7] Het hoofdprincipe moet echter liefde zijn. De buitenstaanders moeten deze liefde, als door God verplicht, tot basis van hun bestaan maken. Daarom moeten de mensen door wetten, die God zou hebben geopenbaard, streng aan het uitoefenen van deze deugd gehouden worden. Opdat zij zich steeds meer beijveren in deze deugd en zij zich de gepredikte godheid als werkelijkheid meer verzinnebeelden, moet hen vooral de liefde tot God zo vast mogelijk op het hart gebonden worden. God Zelf moet hen enerzijds als een goede vader vol van de grootste liefde, en anderzijds, aan de weerspannigen, als de rechtvaardige rechter worden voorgesteld, die al het goede volgens de gepredikte liefde eeuwig beloont, maar ook al het kwade, dat in strijd is met de gepredikte liefde, in tijd en eeuwigheid bestraft. Daardoor zal de mensheid het gemakkelijkst in toom gehouden worden en bruikbaar zijn voor allerlei goede en nuttige zaken.

[8] Mocht er toch een mens zijn, die zou beginnen met zijn naasten de waarheid te prediken en de Esseense instellingen verdacht te maken, dan moest de instelling alles er aan doen om zo'n monster, dat met zijn leer der waarheid aan millioenen de dood brengt, zo vlug mogelijk uit de weg te ruimen, of nog beter, eventueel voor de instelling te winnen! Want er is voor de buitenstaanders niets zo gevaarlijk als een uitleg op het gebied van geloof aan een god en een eeuwig leven.' ­

[9] Kijk, broeder Judas, dat zijn de levensprincipes van die beroemde Essenen, waar jij ons over vertelde! Werelds gezien kan men ze niet te veel afkeuren, maar geestelijk zijn ze uitermate te verwerpen nu wij een geheel ander licht hebben! Want uit hun mond hoort een buitenstaander nooit een enkel waar woord, en als hij in hun bijzijn de waarheid wil spreken, dan is zijn doodvonnis al getekend!"

[10] JUDAS zegt met een kwaad gezicht: "Oh, dat zijn me een beesten! Nee, dat deze kerels met zulk sop overgoten zijn, daar zou ik zonder jou geen woord van geloofd hebben, maar omdat jij als voormalig Esseen ons dat nu vertelt, geloof ik het! -Maar hoe kwam je dan heelhuids uit het klooster?"

[11] BARTHOLOMÉUS zegt: "Ik liet mij helemaal inwijden, legde mijn proeven af en kwam toen voor de verzorging van de buitendienst hierheen. En omdat ik volledig het vertrouwen genoot, liet men mij ook buiten, want het klooster verleent dit voorrecht graag, omdat het daar slechts voordeel van kan hebben en nooit nadeel.

[12] Maar nu, nu ik in plaats van de leugen de gehele waarheid heb Ieren kennen, blijf ik des te zekerder altijd buiten! Wat mij betreft zullen zij in het klooster nooit horen wat ik weet, maar in de loop van de tijd zullen zij die buiten zijn horen wat de Essenen in het klooster doen!"

 

100 De leerlingen, de storm en het schip

 

[1] PETRUS zegt: "Het zal nu al wel de derde nachtwake (ongeveer één uur 's nachts) zijn, en nog is er aan geen enkele kant een schip te zien op de zee!"

[2] ANDRÉAS, die zeer scherp kon zien, zegt: "Ik ontdek ook niets, -hoe ik me ook inspan!"

[3] MATTHÉUS, de tollenaar, zegt: "Als die ongunstige wind maar ging liggen! De schippersknechten zijn al helemaal uitgeput van het zware roeien, ondanks dat wij hen nu een paar maal behoorlijk geholpen hebben. Alleen als we ons allemaal inspannen kunnen wij ons op de hoge zee handhaven. Werd het maar licht! De ochtend zal ons zeker een andere wind brengen!"

[4] NATHÁNAËL zegt: "Ik zou niets anders willen dan dat de Heer ons maar volgde, - misschien zou het toch raadzaam zijn terug te keren en Hem te gaan zoeken! Mogelijkerwijs is Hij toch in de handen van de knechten van Herodes gevallen!?"

[5] SIMON zegt: "Ah, weet je nog meer! Hij, die alle hemelen en alle elementen gehoorzamen - en die ellendige knechten van Herodes! Hij heeft nu eenmaal gezegd dat Hij zal volgen als Hij al het volk weggestuurd zal hebben, en dat wij vóór Hem naar de overkant moeten varen! Wat Hij zegt - is heilig en dus waarachtig! Met deze tegenwind zullen wij de andere oever nog lang niet bereikt hebben voor Hij bij ons is! Want wie de winden bevelen kan, komt gemakkelijk en snel over de zee!"

[6] JOHANNES zegt: "Ik ben het helemaal met je eens! Laten we daarom allen vast op Hem vertrouwen, Hij verlaat ons eeuwig niet! Kijk, bij deze harde wind, die ons al ongeveer vijf uur lang teistert, zouden onze roeispanen heel weinig hebben uit kunnen richten tegen de storm, als Zijn macht over de elementen ons niet in volle zee gehouden had! Zonder Zijn invloed zouden we allang weer daar geweest zijn, waar we weggevaren zijn! Want, als ik het wel heb, dan ligt ons schip als aan de grond genageld op één punt, en ik geloof dat wij, als wij vast in Hem geloven, wel kunnen laten ophouden met roeien, waardoor de schippersknechten helemaal uitgeput zijn. Het schip zal zich niet verplaatsen, en de Heer zal ons waarschijnlijk op deze plaats willen achterhalen, anders zouden we bij deze storm allang God weet waar geweest zijn!"

[7] PETRUS zegt: "Ja, ja, jij hebt ook helemaal gelijk! Ik merk óók dat de hevige wind ons niet deren kan, en onze roeiers zouden het tegen deze wind af moeten leggen als Zijn goddelijke macht ons niet zichtbaar hielp. Ik zal dan ook tegen de knechten zeggen, dat zij zich bij het roeien niet zo in hoeven te spannen. "

[8] PETRUS ging nu naar de knechten en zei tegen hen dat zij zich met het roeien niet te veel moesten inspannen.

[9] Maar de KNECHTEN zeiden: "Wij zien het witte schuim op de golven langs de kust van de woestenij, de branding moet geweldig zijn! Als wij niet tot de ochtend op de volle zee weten te blijven, dan vergaan wij met man en muis!"

[10] PETRUS zegt tegen de knechten: "Dan zouden wij geen leerlingen van de almachtige Heer Jezus moeten zijn! Maar omdat wij Zijn leerlingen zijn, zal de storm ons ook zonder dat onophoudelijke vruchteloze roeien niets of heel weinig kunnen doen. -Het duurt niet lang meer tot de ochtend, en bij daglicht zal het ons allemaal beter vergaan!"

[11] Na deze woorden van Petrus houden de knechten beetje bij beetje op met roeien en bemerken dat het schip ook zonder roeien in volle zee blijft. En dan beginnen de acht knechten ook te geloven dat het schip werkelijk door Mijn kracht in volle zee blijft.

 

101 Petrus loopt op de zee

 

[1] Intussen was het echter al bijna de vierde nachtwake. De wind ging wat liggen en de scherpziende ogen van Andréas tuurden in alle richtingen over het nog hevig bewogen zeeoppervlak en zagen een mens over de golven der zee wandelen alsof hij op het droge land liep. (Matth. 14:25)

[2] Toen riep ANDRÉAS de broeders, wees hen op de over de golven wandelende gestalte, en zei: "Broeders dat is geen goed teken, het is een zeespook! Als die wezens zich laten zien, hebben de zeelui niets goeds te verwachten!"

(Matth. 14:26)

[3] ALLEN stemden weldra in met de mening van Andréas, werden daarop vreselijk bang en begonnen te roepen: "O Jezus, waarom heeft U ons verlaten, zodat wij nu allen reddeloos te gronde moeten gaan!? Oh, als U nog ergens bent, denk dan aan ons en red ons voor de zekere ondergang!"

[4] Terwijl de leerlingen nog zo schreeuwden en om hulp riepen, naderde IK het schip tot op tien passen en zei tegen de van vrees bevenden: "Troost je, Ik ben het immers! Wees dus niet bang!" (Matth. 14:27) - Toen werden de leerlingen stil.

[5] ANDRÉAS zei: "Mijn hemel, het is Jezus, onze Heer en Meester!"

[6] Maar PETRUS twijfelde nog wat en zei: " Als Hij het is dan moet Hij mij op zee laten komen, zodat ik ook, net als Hij, met mijn voeten het water als vaste ondergrond kan gebruiken!"

[7] ANDRÉAS zegt: " Als Hij je zou roepen, zou je het dan aandurven om op de bewegende zee naar Hem toe te gaan?"

[8] PETRUS zegt: "Ongetwijfeld! Ik weet wel dat de zee hier het diepst is; als Hij het is, zal mij niets overkomen, -is Hij het echter niet, maar een spook dat ons voor de gek houdt, dan zijn we toch al verloren. In dat geval ga ik slechts een paar ogenblikken vóór jullie naar de diepte en zal voor jullie allemaal vast een woning reserveren!"

[9] Daarop ging Petrus naar het laagste middendeel van het schip en schreeuwde in Mijn richting: "Heer, als U het bent, zeg dan dat ik over het water naar U toe moet komen!" (Matth. 14:28)

[10] IK zei tegen hem: "Kom en overtuig je!"

[11] Onder het angstige geroep van de broeders stapte Petrus vervolgens uit het schip op het water. Maar toen de broeders zagen dat Petrus niet zonk, maar net als Ik over het water liep, verdween alle twijfel bij hen en ieder geloofde dat Ik het was.

[12] Maar PETRUS haastte zich om bij Mij te komen. (Matth. 14:29) Toen hij echter nog maar zeven kleine pasjes van Mij verwijderd was, zag hij een windvlaag aankomen, die grote golven voor zich uit joeg. Daarvan schrok hij gewéldig, begon te bedenken dat de hoge golven hem misschien toch mee zouden kunnen sleuren, verloor daardoor iets van het vaste geloof en merkte dat hij al tot over zijn knieën in het water verdween. Toen begon hij hartverscheurend te roepen: "Heer, help mij!" (Matth. 14:30)

[13] IK stapte snel naar hem toe, strekte Mijn hand naar hem uit, trok hem omhoog en zette hem weer op de oppervlakte van het water, die hem nu weer net als daarvoor droeg, -zei echter tegen hem: "O kleingelovige! Waarom twijfel je? (Matth. 14:31) Weet je dan nog niet dat slechts een rotsvast geloof heer van alle elementen is?"

[14] Maar PETRUS zei: "Heer, vergeef het mij! Want U ziet wel dat ik nog steeds maar een zwak mens ben. De wind en de aanstormende golven brachten me aan het schrikken!"

[15] IK zei: "Nu is alles weer in orde! We zijn nu bij het schip, laten we dus instappen!"

[16] Daarop klommen we dan ook in het schip en de storm was op datzelfde moment verdwenen. (Matth. 14:32)

[17] Leerlingen en schippersknechten kwamen ALLEN op Mij toegelopen, prezen Mij en zeiden in koor: "Nu zien we pas dat U waarachtig Gods Zoon bent!"

(Matth. 14:33)

[18] En Mijn JOHANNES omhelsde Mij en drukte Mij stevig aan zijn hart en zei: "O Jezus van mij, dat we U weer terug hebben! Nu is al onze angst weg! Maar verlaat ons nu nooit meer, want het is echt te verschrikkelijk om zonder U te zijn! Werkelijk, ik zal mijn leven lang aan deze nachtelijke tocht op zee denken! Zoveel angst en schrik heb ik nog nooit doorstaan! Laat de storm zich nu maar rondom ons uitleven zoveel hij wil, want nu hebben wij zijn Meester in ons midden, die hem bevelen kan om te zwijgen, en dan moet het monster gehoorzamen aan de stem van de Almachtige!"

 

102 Aankomst in de vrije stad Genezareth.

 

[1] IK zeg: "Of je Mij ziet of niet, Ik ben toch bij jullie. Want als je in Mij gelooft, op Mijn naam bouwt, vertrouwt en hoopt, en Mij waarachtig liefhebt, dan ben Ik altijd bij jullie en temidden van jullie. Maar bij degene die aan Mij twijfelt ben Ik niet, ook al ziet hij Mij vlak naast zich staan!

[2] Overigens was het zeer goed dat broeder Bartholoméus speciaal Judas de ogen geopend heeft over de aard van de Essenen. Het zal hem weliswaar niet veel baten, maar de anderen des te meer! Want Judas voelt zich heimelijk thuis bij zulke illusies en denkt: 'Als Jezus mij niet inwijd in die geheimen, dan ga ik naar de Essenen!' -Want hij is en blijft een vrek, en tien pond goud zijn hem liever dan de grootste waarheid uit de hemel met daarbij nog het eeuwige leven! Als Herodes hem nu een goed aanbod doet, dan verraad en verkoopt hij ons allemaal! Deze aarde zal hem heel moeilijk ooit kunnen verbeteren!

[3] Daarom vormen de grote schatten van deze wereld de grootste bedreiging voor het eeuwige leven van de mensen! Wat baat het echter de mens, als hij de schatten van de gehele wereld zou hebben en dit ten koste ging van zijn ziel? Voor hij er erg in heeft zal men zijn ziel wegnemen en in grote duisternis werpen, waar eeuwig gejammer en tandenknarsen heerst! Wat zal hij dan aan al zijn schatten hebben!?

[4] Laat ieder van jullie daarom geestelijke schatten verzamelen, die niet door de roest en de motten vernietigd kunnen worden, dan zullen jullie in eeuwigheid alles in overvloed hebben!

[5] Kijk, hier beneden op de bodem van de zee ligt al menig geladen schip met zijn meesters en schepelingen begraven! Wat voor winst hebben zij nu, die op de markten grote sommen geld wilden verdienen? Een storm maakte aan al hun kwalijke handel en wandel een eind, en hun zielen zijn mee begraven in de afgrond!

[6] Maar jullie hadden op jullie schip, dat gedurende deze nacht door een zeer krachtige storm geteisterd werd, de onverwoestbare schatten voor geest en leven uit God geladen, -en zie, met al zijn onstuimige geweld was de orkaan niet in staat jullie in de afgrond te slingeren! En daarom kwam Ik te voet over de bruisende golven naar jullie toe, om jullie door de daad te tonen dat hij, die alleen de eeuwige schatten van de hemel bij zich draagt, zich gemakkelijk boven alle helse stormen en golven van het wereldgebeuren verheft en zonder schade te lijden daarover kan wandelen en uiteindelijk toch meester is en blijft van alle moeiten der wereld.

[7] Als hij zijn levensschip echter belast met de schatten der wereld en de storm hem achterhaalt op de golven van zijn geldzorgen, dan zullen schip en schipper beiden onder gaan! -Hebben jullie al deze woorden goed begrepen?"

[8] ALLEN zeggen: "Ja, Heer, dat was duidelijk en heel begrijpelijk en onvergelijkelijk waar. "

[9] IK zeg: "Goed, laten wij dan nu overvaren naar het stadje Genezareth en naar de kleine vrije landstreek, die de naam draagt van haar kleine stad!"

[10] En de knechten begonnen te roeien en na een klein half uur kwamen wij onder de stad Genezareth aan land (Matth. 14:34) De zee vormde bij Genezareth een grote inham en was daar slechts door een nauwelijks tien klafter brede zeearm mee verbonden. Daarom noemde men deze inham ook 'Meer van Genezareth'. Wij stapten aan de linker landtong aan land, omdat de schepen die de zeeëngte passeerden en het meer van Genezareth binnenvoeren tol moesten betalen. Wij lieten ons schip aan de landtong vastleggen en lieten slechts twee knechten als bewaking achter, de andere zes gingen met ons naar de stad en kochten daar naar behoefte brood, zout en wat wijn, want de nacht had hen erg hongerig gemaakt.

[II] Ik heb het weinige dat zij kochten gezegend, zodat zij allen meerdere dagen te eten en te drinken hadden.

[12] Ik bleef verscheidene dagen in Genezareth, want het was een vrijstad en men kon daar niet door Jeruzalem of door de tempel, en net zo min door Herodes belaagd worden, omdat deze stad onder strenge bescherming van de Romeinen stond. Die hadden daar een vaste legerplaats, waarover vanuit Kapérnaum het bevel gevoerd werd. Hoewel het nergens beschreven staat, omdat het te onbelangrijk was, was dit de preciese stand van zaken.

 

103 Genezareth. De herberg van Ebahl.

 

[I] Toen wij in de stad kwamen, namen wij onze intrek in de herberg van een rechtschapen man, die Ebahl heette.

[2] EBAHL nam ons zeer gastvrij op en zei: "Naar uiterlijk en kleding zijn jullie Galileeërs uit de omgeving van Nazareth!?" Wij beaamden dat en hij liet meteen brood, wijn en vis voor ons brengen en zei: "Drie dagen en drie nachten behoeven jullie niets te betalen! Maar als jullie, Nazareeërs, mij in kunnen lichten over de beroemde heiland die Jezus heet, die op de wonderbaarlijkste wijze alle mogelijke ziekten moet kunnen genezen, dan houd ik jullie je leven lang vrij en dan kun je eten en drinken wat je maar wilt!

[3] Als het echt waar is van die beroemde Jezus, dan doe ik alles om hem te vinden en breng hem dan, op mijn knieën naast hem kruipend, hierheen! Want ons toch zo goede en vrije landje heeft het nadeel, dat het steeds maar door allerlei kwade ziektes bezocht wordt. Die ziektes zijn weliswaar niet meteen dodelijk, maar wel erg hardnekkig en men raakt ze niet kwijt!

[4] Als het nu mogelijk zou zijn om deze heiland hierheen te brengen, -bij Jehova, ik zou niet weten wat ik daarvoor niet over zou hebben! Zelf heb ik een herberg vol met zieken, die van de pijn geen stap verder kunnen reizen en velen ervan zijn uit verre streken. Zelfs Egyptenaren, Perzen en Indiërs zijn erbij en kunnen niet weg. Ook liggen er bij mij zwaar zieke Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem en twee broeders van de Essenen, en geen arts en geen heiland, hoeveel er ook uit alle plaatsen hier waren, kan hun ziekte genezen!

[5] Als jullie mij dus deze Jezus uit Nazareth kunnen bezorgen of mij alleen maar zeggen waar ik hem met vrij grote zekerheid kan aantreffen, dan zijn jullie allemaal, zoals gezegd, je leven lang mijn gasten!"

[6] IK zeg: "Waarom heb je dan niet allang boden naar Hem gezonden, als je wist dat Hij Zich in Nazareth ophoudt?"

[7] EBAHL zegt: "Dat heb ik niet één keer, maar al vaak gedaan, maar ik heb nog nooit het geluk gehad dat de teruggekeerde boden zeiden: 'Wij hebben hem gevonden!' Wel vertelden ze mij duizend wonderen van hem, die zij van anderen gehoord hadden, maar zelf hebben zij nog nooit het geluk gehad hem persoonlijk te ontmoeten."

[8] IK zeg: "Nu dan, omdat Ik zie dat je met betrekking tot de heiland Jezus niet gedreven wordt door eigenbelang, maar dat je echt enkel en alleen de wens hebt om de lijdenden, van welke nationaliteit ze ook mogen zijn, hulp te brengen -wat dan ook de reden is dat Ik hierheen ben gekomen -, weet dan tot je vreugde en troost, dat Ik die Jezus ben die jij zo vaak tevergeefs hebt gezocht, en de zieken in je herberg zijn op dit moment genezen! Zend je knechten maar naar de herberg en vraag ze of daar nog een zieke te vinden is!"

[9] EBAHL raakte bijna buiten zichzelf van vreugde en zei: "Meester , als u het bent, dan geloof ik wat u zegt en wil ik helemaal geen verdere navraag doen. U bent het beslist, en ik kan God nu al niet genoeg loven en prijzen, omdat Hij mijn huis zo'n onverwacht groot heil heeft gebracht! Meester, grote goddelijke meester, zeg maar wat u voor uzelf en de uwen wilt hebben, want u bent nu geheel en al heer in mijn huis! Mijn hele bezit staat tot uw dienst!"

[10) Terwijl hij zo nog verder sprak, kwam al het bericht van zijn grote herberg, over de totale genezing van de ongeveer tweeduizend zieken. Er moest een wonder gebeurd zijn, omdat zoiets anders volkomen onmogelijk zou zijn. De genezen mensen zouden zelf al gauw komen om de heer van de herberg met woord en daad hun vurige dank te betuigen!

[11] EBAHL zegt: "Ga en zeg hen, dat ik daar zo direkt helemaal geen behoefte aan heb, en dat men ook niet de minste dank verschuldigd is aan mij, maar aan God alleen, die de wonderheiland in zijn barmhartigheid naar onze plaats heeft gebracht! Vraag van de rijke buitenlanders een gematigd bedrag voor het verblijf, maar val niemand te hard daarover lastig! De landgenoten hoeven niets te betalen!"

[12] Na deze woorden verwijderen de boodschappers zich en doen wat hun heer gezegd heeft.

[13] Dan wendt Ebahl zich weer tot Mij, valt voor Mij op zijn knieën en dankt Mij onder tranen van grote vreugde, voor de aan zijn huis bewezen wonderbare weldaad.

[14] Ik beval hem echter om op te staan en zijn vrouwen en kinderen aan Mij voor te stellen.

[15] En hij gaat en doet wat Ik hem gevraagd heb.

[16] Toen hij zijn twee vrouwen en zestien kinderen bij Mij bracht, waaronder tien jongens en zes meisjes, zei hij: "Ik ben nog een echte Israëliet! Zoals eenmaal Jacob, onze stamvader, Lea en Rachel tot vrouw had en bij beiden kinderen verwekte, zo heb ik mij ook twee vrouwen genomen, die evenwel geen zusters zijn, en ik heb bij de oudere vrouw de tien jongens en bij de jongere zes meisjes verwekt. Maar u ziet wel dat de tien jongens nu al flinke mannen en jongelingen zijn geworden, en de zes meisjes ook al jonge vrouwen zijn, omdat ze ouder dan tien jaar zijn; en ik ben zelf zeventig jaar .

[17] Al deze kinderen zijn volgens de Schrift opgevoed, en mijn oudste zoon is een schriftgeleerde, maar staat niet in dienst van de tempel, want hij is het slechts voor zichzelf en te eniger tijd voor zijn nakomelingen! Maar ook mijn andere kinderen zijn goed onderlegd in de Schrift, kennen de ware wil van God, en zijn altijd strikt gehouden om daarnaar te handelen. Zij hebben God lief, maar zij vrezen Hem ook, want de vreze Gods is het begin van de wijsheid. In mijn huis worden de echte wijze uitspraken van Jezus van Sirach streng nageleefd. - Bent u tevreden over mijn huisregels, grote meester?"

[18] IK zeg: "Volgens de gebruiken die tot op heden in zwang zijn is er niets op je huisregels aan te merken, en Ik verbied ook niemand om twee, drie en ook nog meer vrouwen te hebben, want de vrouw is geschapen voor de voortplanting van de mensen. Een onvruchtbare vrouw is aan God niet welgevallig tenzij zij van nature onvruchtbaar is, - wat iets is waar geen mens wat aan kan doen.

[19] Maar in het vervolg moet iedere man zich niet meer dan één maagd of weduwe, die nog vruchtbaar is, tot vrouw nemen. Want als het Gods wil geweest zou zijn dat een man meer dan één vrouw zou hebben, dan zou Hij Adam ook zeker meer dan één vrouw gegeven hebben. Maar God wilde dat iedere man slechts één vrouw zou hebben en gaf daarom aan Adam ook maar één vrouw.

[20] Dat de mensen naderhand van deze eerste wet zijn afgeweken -hetgeen speciaal bij de heidenen vaak uitliep op verdorven misstanden, omdat met name de vorst zich direct alle mooiste maagden van het land als vrouw toeëigende en er daarbij ook nog een aantal kocht van vreemde vorsten -, was niet de wil van God, maar de wil van de zinnelijke mens. Want velen van de vrouwen van een vorst of van een andere rijkaard waren geen vrouwen voor de voortplanting, maar pure meisjes van plezier om de verloren gegane mannelijkheid en wellust op te wekken. Een man leeft echter niet meer volkomen volgens de goddelijke orde als hij de eerste wet van God niet houdt!

[21] Ah, het is iets heel anders, als de eerste vrouw onvruchtbaar zou zijn, zoals bij Rachel het geval was, dan kan de man ook een tweede vrouw nemen en bij haar zijn nakomelingen verwekken. Maar toch is bij jou alles in orde,je had steeds de juiste instelling, die aan God welgevallig is, en daarom ben je voor God en de mensen een rechtvaardige, anders zou ik ook niet in je huis zijn gekomen!"

 

104 Zieleheil gaat boven lichamelijk geluk

 

[I] Daarop zegende Ik de kinderen en de beide vrouwen, die Ik als één vrouw zegende, omdat beiden één van zin en één van hart waren en nooit ruzie of onmin hadden. Na de zegening liet Ik de twee vrouwen en de zestien kinderen weer gaan en zei tegen Ebahl: " Je kunt echt blij zijn met je kinderen, want er is er niet één bij die geestelijk of lichamelijk bedorven is. Ze zijn allemaal kerngezond en hebben nog kristalzuivere harten, vol vroomheid en gehoorzaamheid, en je beide vrouwen zien er nog heel jeugdig uit! De ziekteverwekkende lucht schijnt op jouw huis geen invloed te hebben!"

[2] EBAHL zegt: "Ja, voor degenen, die hier geboren zijn, zijn de lucht en het water geheel onschadelijk, - maar niet voor de vreemden, want vaak wordt iemand hier na een paar dagen al zo erg ziek, dat hij soms een heel jaar niet van het ziekbed af kan komen! Als hij de ziekte eenmaal doorstaan heeft, kan hij blijven zolang hij maar wil, - en dan blijft hij gezond.

[3] Maar het is toch nadelig voor dit land! Want wij krijgen slechts heel moeilijk arbeiders, en als de vreemdelingen geen uitzonderlijke zaken hebben, mijden ze deze omgeving als de pest, en degenen die voor dringende zaken komen, blijven zeker voor meer dan de helft ziek hier. Zo ligt ook twee derde van de Romeinse soldaten ziek, en geen dokter kan hun ziekte genezen! Na een, vaak ook na twee jaar worden ze vanzelf weer gezond en blijven dan gezond.

[4] Het merkwaardigste is echter dat er nooit twee zijn die dezelfde ziekte krijgen! De eerste krijgt koorts, de tweede uitslag, de derde buikloop, de vierde een blaffende hoest, en zo iedereen wat anders, en geen dokter weet dan wat hij met de zieke moet aanvangen. En daardoor zijn er in ons kleine landje een groot aantal aan allerlei ziekten lijdende mensen, en niemand van hen is te helpen. Het aantal sterfgevallen bij dit alles is weliswaar gering, maar het aantal voortdurend lijdende mensen is des te groter.

[5] Misschien zou het u ook mogelijk zijn om alle zieken te genezen en mij dan voor het gehele land een geneesmiddel te geven waarmee de mensen, door het tijdig te gebruiken, zich zouden kunnen beschermen tegen de aanvallen van deze kwalen?"

[6] IK zeg: "Omdat Ik toch een paar dagen hier zal blijven, zullen de zieken in het land van de genezen mensen wel horen dat Ik hier ben. Degenen die komen, zullen ook geholpen worden, -maar die niet zullen komen, zullen ook niet worden genezen, want in het hele land is er niet één zo ziek, dat hij niet hierheen zou kunnen komen!"

[7] EBAHL zegt: " Als u, goddelijke meester, dat goed zou vinden, dan zou ik tevens boden door het gehele land willen sturen!"

[8] IK zeg: "Dat hoeft niet, men zal het overal tijdig genoeg horen!"

[9] Spoedig daarop komen meerdere genezen mensen, waaronder Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem en twee broeders van de Essenen, om Mij te danken voor de genezing en om eventueel van Mij te weten te komen hoe Ik in staat ben om zieken alleen maar door het woord ogenblikkelijk te genezen.

[10] IK maakte Mij echter niet druk over hen, maar zei slechts: "Wat zoekt u? Uw gedachten gaan alleen maar uit naar deze wereld en haar kostbare materie. Hier gaat het echter om zuiver geestelijke zaken! U heeft echter zelfs nog nooit begrepen wat materie is, hoe denkt u dan te kunnen begrijpen wat puur geestelijk is? En u, Essenen al heel speciaal! U predikt aan uw volgelingen een God en een opstanding, en u maakt veel kosten om wonderen te doen om daarmee aanhangers te winnen voor uw blinde leer! Uw principe is: 'Men moet goedwillend de mensen bedriegen en beliegen als men ze gelukkig wil maken, want de waarheid doodt de welvaart van de mensen van deze aarde!'

[11] Maar als uw basis om de mensen gelukkig te maken de leugen is, waarom wilt u van Mij dan nu de waarheid horen? Voor de kennis van het rijk Gods op aarde mist u alles, en u bent de allerlaatsten, hoewel u de eersten wilt zijn! Waarlijk, als u blijft zoals u bent, zult u eeuwig geen deel aan het rijk van God hebben!

[12] Wat heeft u aan uw goede wil om de mensen door bedrog en leugen aards gelukkig te maken, als u daardoor de zielen der blinden doodt?

[13] Mijn principe is echter: ten koste van al het lichamelijke en het geluk daarvan, de ziel te redden en haar een waar eeuwig leven te bereiden!

[14] Hoe zal en moet het u in het hiernamaals echter te moede zijn, als daar de door u bedrogenen uw rechters worden!? Weliswaar gelooft u niet dat dat zal gebeuren, maar toch zal het zijn zoals Ik het u nu hebgezegd.

[15] Maar als u Mijn woorden niet geloven, geloof dan de werken die Ik doe, en die vóór Mij nooit een mens heeft verricht!

[16] Als Mijn werken echter echt en waar zijn en getuigen van Mijn woorden, dan zullen Mijn woorden toch ook waar zijn!?

[17] Niemand kan u vertellen hoe het er in Indië uitziet, dan degene die daar was en van daar naar u is toegekomen. Zo ook kan niemand u iets over het hiernamaals vertellen dan degene, die van daar naar u is toegekomen, - en dat ben Ik!

[18] Wie Mijn woorden gelooft, zal het eeuwige leven hebben, wie echter niet gelooft, zal overgaan in de eeuwige dood! Want Mijn woorden zijn niet die van een mens van deze wereld, zij zijn leven en geven leven aan hem, die ze in zijn hart opneemt en vervolgens handelt volgens de betekenis van de woorden en volgens hun alles leven gevende geest!

[19] Maar de woorden, die u, Essenen, aan het volk predikt, zijn puur leugen en bedrog, omdat u zelf niet gelooft wat u leert! U heeft namelijk een dubbele leer: één voor het volk en een heel andere voor uzelf. Van deze laatste beweert u onder elkaar dat die echt is, het volk mag daar echter niets van weten, omdat het in de veronderstelde leugen gelukkig en rustig moet blijven.

[20] Maar Ik zeg u, dat u in uw veronderstelde leugen toch meer waarheid aan het volk heeft gegeven dan aan uzelf! Want wat u als waarheid ziet is totale leugen, maar wat u aan het volk leert is maar voor de helft leugen, en daarom heeft God u ook geduld.

[21] Verkondig echter in de toekomst de leer van de waarheid en geloof er zelf ook in, dan zult u werkers in Gods wijngaard zijn, die een beloning waard zijn; maar met de leugens en het bedrog moet u voor altijd ophouden en ze nooit meer gebruiken, anders zal binnenkort een kwaad oordeel over u geveld worden!"

[22] De beide ESSENEN zeggen: "Meester, wij erkennen dat U juist heeft gesproken, - en wat ons beiden betreft, wij zullen er alles aan doen om uw woorden in onze grote gemeenschap ingang te doen vinden, maar wij kunnen niets garanderen! Onze broeders zijn zeker niet onmenselijk, achter gesloten deuren kan men ook helemaal vrijuit spreken en men luistert graag, - maar of het besprokene enige uitwerking heeft, dat is een andere vraag! Maar spreken zullen wij beiden en wij weten nu al dat wij zonder meer heel aandachtig aangehoord zullen worden!"

[23] IK zeg: "Doe wat u moet doen, dan zal God niet nalaten om het Zijne te doen! Aanvaard de volle waarheid, en deze zal u voor eeuwig vrij maken!"

[24] De beide ESSENEN zeggen: "Heer en meester, sta ons toe om hier nog zo lang te blijven als u zich hier zult ophouden!"

[25] IK zeg: "U bent vrij en kunt hier blijven zolang u maar wilt!"

 

105 De genezing van de Romeinse soldaten

 

[1] Met dit antwoord waren de beiden tevreden en Ebahl kwam Mij en Mijn leerlingen vervolgens uitnodigen voor het middagmaal, dat hij rijkelijk voor ons had klaar laten maken; behalve zijn familie mochten geen vreemde gasten daaraan deelnemen. Dat ergerde ettelijke Farizeeën bijzonder, want zij wilden altijd de eersten zijn en zich door iedereen laten groeten en eren. Zij werden wel in een andere eetzaal zeer goed verzorgd, maar waren daarmee toch niet tevreden, omdat ze zagen dat Ebahl veel meer aandacht schonk aan Mij dan aan hen. Na de maaltijd vroegen ze dan ook aan een dienaar of de huisheer hun gezelschap soms te min had gevonden, omdat hij hen niet aan zijn tafel had laten eten.

[2] Maar de DIENAAR was slim en zei: "De heer heeft vanwege de vele zieken veel te bespreken met de wonderdokter en wilde daarom met hem alleen zijn!"

[3] De FARIZEEËN en schriftgeleerden zeggen: "Weten jij en je heer dan niet dat in een huis waar wij ons vertonen alle geheimen met óns gedeeld moeten worden? Want wij zijn het die jullie reinigen als je je verontreinigd hebt, en die jullie ook genezen als je door kwade ziektes geplaagd wordt!"

[4] De DIENAAR zegt: "Maar als u zulke heilbrengers bent, waarom kon u uzelf dan niet helpen? Als deze wonderheiland uit Nazareth niet door de wind toevalligerwijs hierheen gevoerd was, zou u uw hevige reumatiek beslist niet kwijtgeraakt zijn. Slechts aan zijn wonderkracht  heeft u het te danken dat u hier nu helemaal genezen in deze eetzaal zit! Wie echter zóiets kan, heeft toch meer recht op alle mogelijke eer dan u!"

[5] Na dit afdoende antwoord van de dienaar zeggen de Farizeeën en schriftgeleerden geen woord meer en berusten, niet van harte, maar uit een soort gedwongen noodzaak.

[6] Tegen de avond komen uit de huizen van de stad en uit haar naaste omgeving al meer dan honderd mensen, behept met allerlei ziektes, en vragen Mij of Ik hen gezond wil maken. En Ik ga naar buiten in hun midden en maak ze allen door het woord gezond.

[7] De genezen mensen loven en prijzen allen God, die de mens zo'n macht heeft gegeven, en gaan blij en gezond naar huis.

[8] 's Avonds komt er ook een hoofdman, die in deze plaats het bevel heeft over de soldaten, en vraagt Mij of Ik ook niet de vele zieke soldaten zou willen helpen.

[9] En IK zei tegen hem: "Ga heen, het geschiede naar uw geloof!"

[10] En de bovengenoemde hoofdman ging naar de legerplaats en merkte dat geen der soldaten nog maar iets mankeerde. Toen kwam hij blij weer bij Mij terug en wilde Mij met goud en zilver belonen.

[11] Maar IK wees dat af en zei tegen de hoofdman: "Vriend, Ik genees niemand voor schatten van deze wereld, maar alleen voor de schatten uit de hemelen, en die bestaan ten eerste uit een levend geloof en ten tweede uit een echte onbaatzuchtige liefde tot God en de naaste, van welke stand hij ook moge zijn!

[12] Heb uw ondergeschikten lief alsof het uw eigen lijfelijke broeders zouden zijn, en behandel ze niet te hard, dan zult u Mij daarmee het meest belonen! Maar geef het goud en het zilver dat u aan Mij wilde geven aan Ebahl, want zijn herberg kost hem veel, en het is goed dat ze in stand wordt gehouden.

[13] Het zou echter over 't algemeen goed zijn als Romeinen zoals u, in plaats van de vele afgodentempels, herbergen voor armen zouden stichten, want uw goden uit hout, metaal en steen zijn dode beelden, door mensenhanden gemaakt. Ook al lag u er jarenlang voor op uw knieën, dan zullen ze u toch niet kunnen helpen, omdat ze dood zijn. Maar als u de vele armen, zieken, gebrekkigen, kreupelen, lammen, blinden en doven in goed ingerichte herbergen verzorgt, en tracht de zieken genezing te brengen, dan zal de ene, ware, levende God uw goede werken aanzien en u daarvoor veelvoudig zegenen. Maar uw dode goden zullen u voor het goede wat u doet niet zegenen en voor het kwade niet straffen.

[14] En als u in uw rijk, recht en orde tracht te handhaven, moet u naar zwaard en lans grijpen! En dan doet u met wapens wat God voor u zou doen als u Hem zou erkennen en Zijn geboden zou houden!"

 

106 Hoe de Romeinse hoofdman de wereld ziet

 

[I] De HOOFDMAN zegt: "Beste vriend, Ik erken wel dat u de waarheid spreekt en dat het zo zou moeten zijn, zoals u nu zo wijs en menslievend tegen mij hebt gezegd, maar de mensenwereld is een bijzonder sterke stroom waar men heel moeilijk tegen in kan zwemmen. Wie het toch ergens probeerde, werd door de machtige draaikolken verzwolgen. Dat kan alleen maar op kleine rustige plaatsen gebeuren, waar de stroom niet met zijn vernietigende kracht komt; wie zich midden in de stroom zou werpen is verloren!

[2] Daarom is het voor u, beste vriend, gemakkelijk om de waarheid te spreken in een rustig plaatsje, waar de mensen gevoelig en meegaand zijn en nog niet de weelderige, verpestende adem van de grote wereld hebben ingeademd. Maar ga eens naar Rome, naar Athene, naar Jeruzalem, en als u geen complete god bent, dan zult u maar al te gauw de hele scherpte van het zwaard van de machtigen der aarde te proeven krijgen, net zoals Johannes van Bethabara, die de machtige Herodes in de gevangenis heeft laten onthoofden.

[3] Kijk, deze Johannes was toch echt wel een man, die zeer ver verwijderd van iedere wereldse verdienste, met de grootst mogelijke zelfverloochening de mensen met meeslepende overtuigingskracht de onverbloemde waarheid in het gezicht zei. En duizenden namen zijn met goddelijke geest door­gloeide leer aan, deden uit vrije wil boete en bekeerden zich tot het goede. Maar toen hij een paar maanden geleden Bethabara verliet, zoals men mij vertelde, en aan de grote Jordaan in de buurt van Jeruzalem begon te prediken en te dopen, duurde het maar een paar dagen, -en de gerechtsdienaars van Herodes pakten hem al op en wierpen hem in de gevangenis. Daar mochten slechts een paar welgestelde leerlingen tegen betaling van een zeker bedrag enige malen komen, voordat hij onthoofd werd, wat men mij een paar dagen geleden meedeelde. Natuurlijk kunnen zijn leerlingen de van hem gekregen leer nu wel in het geheim aan hun bekenden en verwanten doorvertellen, en die weer aan hun kinderen, maar een grote vraag is, of zijn leer na een paar honderd jaar nog zó bewaard zal zijn, zoals zij uit zijn mond kwam!

[4] Onze Romeinse godsdienst heeft zeker precies dezelfde oorsprong als die van de Joden; zij baseert zich ook op slechts één oerwezen, waaraan alle goden zonder uitzondering ondergeschikt zijn! De mythe heeft dit wezen verscheidene namen gegeven; de Grieken noemen het nog de onbekende god der goden, de Romeinen noemen het, het noodlot, waaraan Iedere andere macht onderdanig is.

[5] Kijk naar de hedendaagse godsdienst van de Grieken en de Romeinen, en dan vindt men, als denkend mens, niets dan erg onbenullige, niets­zeggende fabels en sprookjes, af en toe uit alle hoeken van de menselijke deugden, maar meestal toch uit de menselijke hartstochten, zwakheden en ondeugden bijeen verzameld; en dat wordt de mensen als godsdienst te vuur en te zwaard opgedrongen! Verander dat maar eens, als dat mogelijk is! Van mijn kant zal u in ieder geval niets in de weg gelegd worden!

[6] Het mooiste voorbeeld ziet men echter bij uw Mozaïsche godsdienst! Lees Mozes en kijk daarna naar de tempel, en zeg mij of er nog wel iets aanwezig is van de oude wijsheidsleer! God zelf moet in de woestijn aan de Rode zee vanaf de Sinaï onder bliksem en donder aan het bevende volk Zijn waarlijk heilzame voorschriften op stenen tafels gegeven hebben en het oude verbond tussen Hem en Zijn volk hebben bevestigd. Die het waagden afvallig te worden, werden ogenblikkelijk gestraft met allerlei kwalen en zelfs met de dood! Maar waar was dat allemaal goed voor? Vraag maar eens naar de afgrijselijke mysteriën van de tempel en ze zullen u de voor de hand liggende bewijzen leveren van de vergankelijkheid!

[7] Waar is de wonderbare ark des verbonds, waarboven God zweefde in de vorm van een zuil van vlammen? Ja, een naftavlam kan men te zien krijgen als men Romein is en de tempel daarvoor wat goud en zilver offert, maar van de wonderbare ark des verbonds is geen spoor meer te vinden!

[8] Daarom is het naar mijn bescheiden mening met iedere godsdienst en iedere openbaring niets gedaan. Het ontstaan mag nog zo zuiver zijn, in handen van de mensen treden maar al te gauw zoveel vervormingen op, dat de gelijkenis met het oorspronkelijke net zo groot is als die van een honderdjarige grijsaard met het uiterlijk wat hij had als pasgeboren kind! De tijd en de vele hartstochten en noden van de mensen veranderen het zuiverste in het onzuiverste, en als grote nooit te overwinnen getuige van die waarheid staat daar de geschiedenis van alle tijden en alle volken voor ons, die niemand kan tegenspreken!

[9] Tenslotte, vriend: hoewel ik mij nooit zo ver zou willen overschatten dat ik me zou inbeelden in staat te zijn om u les te geven, geloof ik toch ergens -afgezien van uw ontzaglijke kennis van de geheime krachten der natuur -ten opzichte van de mensenkennis iets te begrijpen. Daarom raad ik u aan, als iemand, die net als u een mensenvriend is, de grote plaatsen, waar de mensheid te grondig verdorven is, meer dan de ergste pest te mijden, anders zal de aardbodem niet lang meer door uw heilbrengende voeten betreden worden!

[10] Vertrouw de Farizeeën en schriftgeleerden van uw eigen godsdienst niet en ga zo min mogelijk naar de streken waarover Herodes zijn leenheerschap uitoefent, dan zult u de arme mensheid nog lang goed kunnen doen. Acht u zich echter daarboven verheven, dan zult u jammer genoeg maar al te gauw het bittere lot van Johannes delen! Want ik ben in de gelegenheid om aan de basis te zien hoe onbeschrijflijk slecht de mensen van de eigenlijke wereld nu zijn! Haal de regering van Rome vandaag het zwaard uit de hand, hef de drukkende wetten op, en u zult de volgende dag de mensen onder elkaar nog erger zien huishouden dan een grote groep tijgers, beren, wolven en hyena 's. De mannen worden duivels en de vrouwen furiën!"

 

107 De hoofdman krijgt uitleg

 

[I] IK zeg: "Ik vind je een echt brave man en vriend, en wat je gezegd hebt is Jammer genoeg maar al te waar. Als Ik een mens zou zijn van de soort zoals de aardse mensen zijn, dan zou Ik jouw raad ook zonder meer opvolgen, want in jouw borst klopt een rechtschapen mannenhart, maar Ik ben een heel ander mens en een heel ander wezen dan waarvoor jij Mij houdt! Kijk, alle machten des hemels en van deze aarde moeten Mij gehoorzamen, en daarom heb Ik niets te vrezen. Wel zal de Schrift bitter en smartelijk aan Mij vervuld worden, maar niet volgens de wil van deze wereld, maar volgens de wil van de Vader in de hemel, die nu echter in Mij is, zoals Ik eeuwig in Hem ben! Maar terwille daarvan zal Mijn macht over hemel en aarde niet het geringste inboeten. Want als Ik het zou willen, dan zou deze aarde in een oogwenk veranderen in een nietig stofje tesamen met alles wat in en op haar is, ademt, leeft en beweegt, maar omdat Mijn fundament 'behoud' heet, gebeurt dat niet!

[2] Het kan gebeuren dat Ik uit ergernis en jaloerse afgunst van de tempel als opruier van het volk en als godslasteraar wordt aangeklaagd en vervolgens aan het dwarshout genageld wordt; maar dat alles zal Mijn macht niet breken en tot aan het eind van deze wereld niet de minste afbreuk doen aan Mijn leer .

[3] In de loop van de tijd zullen weliswaar de eigenlijke wereldmensen van Mijn leer grotendeels hetzelfde maken wat de Egyptenaren, Grieken en Romeinen van de oerleer hebben gemaakt, die Adam en zijn eerste nakomelingen kregen. Maar naast die afgoderij zullen er toch velen zijn, die Mijn leer en Mijn macht net zo rein zullen bewaren en bezitten, als ze nu uit Mijn mond komt, en daardoor zullen zij ook steeds de macht hebben en bezitten, die hen door het levende geloof in mijn woord tijdelijk en in het hiernamaals voor eeuwig verleend wordt! Zo ben Ik dus Heer en vrees daarom geen heer en diens wetten! "

[4] De HOOFDMAN zegt: "Vriend, dat is kort maar krachtig! In aanmerking genomen wat u hier gedaan heeft zou ik bijna geloven dat u zoiets zou kunnen, hoewel soortgelijke genezingen - alleen niet zo ontzettend grootschalig -mij niet helemaal vreemd zijn. Het is algemeen bekend dat buitengewone verschijnselen, op de lichamelijke en ook op de geestelijke gezondheid van een mens, afhankelijk van zijn temperament, vaak een bepaalde wonderbaarlijke invloed hebben. Zo heeft bijvoorbeeld een grote schrik al eens aan een doofstomme het gehoor en de spraak teruggegeven! Ik zou u een aantal van zulke gevallen kunnen vertellen, -maar de tijd is te kort.

[5] Heel kort wil ik u daarmee slechts zeggen, dat uw geneeskunst, hoe buitengewoon deze ook is en tot hoeveel dank zij ons ook verplicht, mij toch niet ten volle kan overtuigen dat daarom iedere andere macht van hemel en aarde u niets zou kunnen doen! Ik wil over de mogelijkheid niet met u twisten, -bij God moeten alle dingen mogelijk zijn; maar vriend, er is een grote kloof tussen de mogelijkheid en de werkelijkheid! Als ik u beter zal leren kennen, zal ik misschien ook vaster geloven.

[6] Maar nu, goede, beste vriend, vraag ik u mij mijn misschien een beetje te aanmatigende taal niet kwalijk te nemen, want ik heb slechts gesproken zoals ik het begrijp, en niet uit een kwaad hart, maar uit een beslist goed hart! Mijn ambtsbezigheden roepen mij nu echter, en daaraan moet ik gehoor geven. Maar morgen ben ik de gehele dag tot uw dienst!

[7] IK zeg: " Als je blijven wilt, kun je ook blijven, want je werk is al in jouw naam uitgevoerd!"

[8] De HOOFDMAN zegt: "Het is weliswaar al tamelijk schemerig geworden, zonder de maan zou het al nacht zijn; maar ik zal direkt weer terug zijn, - ik moet eerst nog even in het kamp zijn en zien of de nachtwakers wel goed verdeeld en opgesteld zijn."

[9] Met deze woorden verlaat de hoofdman snel de kamer en Ebahl prijst hem als een kommandant, zoals er niet veel te vinden zijn, en dat Genezareth zich zeer gelukkig mag prijzen zo'n goede, ervaren en in zijn kring uiterst verstandige legerchef te hebben!

[10] IK zeg: "Dat is hij zeker, tot grote beschaming van vele Joden, die Gods woord en Gods geboden hebben en waarvan het gehele hart toch volleugen en vol bedrog, vol twist, toorn, echtbreuk en allerlei hoererij is. Daarom zal het ook gebeuren dat, zoals Daniël getuigt, het aan David beloofde rijk van de Joden wordt afgenomen en aan de heidenen gegeven zal worden, en dat de nakomelingen van de zoon van Hagar zullen heersen over de nakomelingen van Isaäk, hoewel in deze tijd al het heil voor de gehele wereld afkomstig is van de stam van Juda."

[11] EBAHL zegt: "Meester, u bent als heiland beter dan als profeet! Ik kan nog steeds niet begrijpen waarom de profeten zonder uitzondering steeds maar iets slechts en nooit wat goeds voorspelden! Is dat nu nodig, of geloven de profeten alleen maar op die manier hun mysterieuze aanzien in stand te houden door de mensen steeds maar straffen van God te voorspellen?

[12] Goede, geweldige meester, uit wat u zegt is mij duidelijk geworden dat u behalve wonderheiland nog iets anders bent, namelijk net zo'n profeet als een van de vier grote profeten, en dus zou u mij eens iets kunnen uitleggen over de vreemde aard van de profeten! Zoals ik reeds zei, voor mij zijn de profeten steeds een raadsel geweest, en daarom zou ik graag van u iets meer over hen horen!"

 

108 Verhouding van een profeet tot God en de mensen

 

[I] IK zeg: "Een profeet is net zo'n eenvoudig, met allerlei zwakheden behept, natuurlijk mens als jij, maar omdat hij een bezonnen hart heeft, waarin toorn noch wraak, noch afgunst, noch trots, noch echtbreuk en veelsoortige hoererij zich kunnen nestelen, reinigt de goddelijke geest zijn hart van de veelvoudige wereldse ballast. Als het hart op zich zo gereinigd is, giet de goddelijke geest een hemels licht in zo'n hart.

[2] Omdat de profeet duidelijk onderkent dat dit een hemels licht is, dat zich altijd door helder waarneembare woorden laat horen, behoeft de op deze wijze gerijpte profeet alleen maar met de stem van zijn mond luid na te spreken wat hij in zijn hart helder en duidelijk hoort, en dan profeteert hij al volmaakt profetisch!

[3] Zodra het nodig is, wordt de wil van de profeet door God aangespoord om datgene tot het volk te spreken en voor het volk te doen wat hij in zijn hart hoort, -en dat noemt men dan een echte profetie of voorspelling en deze is net zo goed een zuiver woord van God, als wanneer God Zelf in eigen woorden tot de mensen gesproken zou hebben.

[4] Maar daarom is zo'n profeet voor God niet belangrijker dan ieder ander mens, die deze gave niet heeft. Want de profeet moet uit eigen wil eveneens opvolgen wat de geest van God door zijn hart en door zijn mond tegen de mensen heeft gezegd. Anders komt het gericht net zo over hem als over ieder, die de wil van God hoort, maar niet opvolgt, -en voor een profeet is dat dan erger dan voor een ander mens. Als een ander, in de zwakheid en de duisternis van zijn ziel, het moeilijk heeft met te geloven wat de profeet tegen hem zegt, dan zal zijn oordeel minder zwaar zijn dat hij niet geloven kon wat de profeet tegen hem gezegd heeft. Maar voor de profeet zelf is er geen verontschuldiging, en ook niet voor degene die geloofd heeft en toch uit liefde voor de wereld en haar schatten niet deed wat de profeet bevolen had.

[5] Toch zal eenmaal het loon van een profeet groter zijn dan dat van een ander mens, want een profeet heeft altijd zevenmaal meer te dragen dan ieder ander mens. Allen, tegen wie een profeet gesproken heeft, worden in het hiernamaals aan hem overgedragen, zowel goeden als slechten, en hij zal hen in Mijn naam oordelen over ieder woord dat hij tevergeefs tot hen heeft gesproken!

[6] Wie echter een ware profeet in Mijn naam en in de naam van de profeet zelf opneemt en hem verzorgt en zijn vriend is, zal eenmaal ook het loon van een profeet ontvangen. En wie een profeet ondersteunt, zodat zijn zware taak hem makkelijker valt, zal ook het loon van een profeet ontvangen. Want in het hiernamaals zal de knecht van de profeet op gelijke hoogte naast de profeet staan en zal eveneens de geesten oordelen die aan de profeet zijn overgegeven, en voor altijd over hen heersen, en aan zijn rijk zal nooit een einde komen!

[7] Wee echter degenen, die een profeet verlaten terwille van de wereld, of hem zelfs hier en daar ergens mee verdacht maken! En nog meer wee Voor de vervolgers van een profeet, want die zullen waarschijnlijk God nooit zien! Maar wie de hand slaat aan een profeet zal met het eeuwige vuur in de onderste hel bestraft worden! Want het hart van een profeet is van God, en zijn mond is van God, en ook zijn handen, voeten, ogen en oren! Waar een profeet is, is God ook, en daarom moeten jullie zijn verblijfplaats met diepe eerbied betreden, want de plaats waar hij staat is heilig. In het hart moet men daar rekening mee houden, niet terwille van de profeet, die een mens is, maar terwille van God, die in het hart van de profeet spreekt en getuigt.

[8] De reden waarom een echte profeet alleen maar oordelen verkondigt voor de wereld, is heel eenvoudig deze, dat God slechts dan een profeet opwekt, als zij God heeft vergeten en zich in alle wereldse ondeugden heeft ondergedompeld!

[9] Zeg Me nu eens Ebahl, of je nu het wezen van een echte profeet begrijpt!"

[10] EBAHL zegt: "Volkomen, zeer hooggeachte meester! U bent zeker ook een profeet!?"

[11] IK zeg: "Ik ben geen profeet; want er staat geschreven: 'In Galiléa zal geen profeet opstaan!' Maar Ik ben méér dan een profeet! Want in Mijn borst woont dezelfde geest, die door de mond der profeten gesproken heeft en voortaan nog veel meer spreken zal. Want bij hen, die in het vervolg Mijn naam gelovig in hun hart zullen dragen, zal ook de geest der profetie wonen! Begrijp je dat?"

[12] EBAHL zegt: "Heer en meester! Het schijnt mij toe, dat geen enkel gewoon mens zo spreken kan als u! Er steekt iemand anders achter u, die door uw kleed en uw huid voor ons verborgen is!"

 

109 Het verschil tussen een profeet en de Heer

 

[I] Terwijl Ebahl, bij wie al een ander licht opgaat, nog steeds overlegt, komt de hoofdman ook al weer terug en vertelt vol vreugde en verwon­dering, hoe hij alles prima in orde heeft aangetroffen, en hoe verbaasd zijn onderkommandanten waren, omdat hij volgens hun zeggen voor de tweede maal kwam om te vragen of alles wel in orde was, terwijl hij toch een half uur eerder zelf alles reeds zo goed mogelijk geregeld en opgedragen had! Hij had zich eruit gepraat door voor te geven dat dit slechts een slimme controle was, en daarmee waren allen zonder verdere vragen geheel tevreden gesteld.

[2] Daarop vroeg hij Mij zeer weetgierig, wie dan toch wel zijn tweede ik geweest kon zijn, die in zijn plaats zo prijzenswaardig zijn werk had verricht.

[3] IK zeg: "Voorheen heb Ik je toch al gezegd dat alle machten des hemels en krachten der aarde Mij ieder ogenblik ten dienste staan, maar jij wilde het niet geloven! Nu wil je hopelijk wel geloven dat Ik eeuwig geen dood te vrezen heb, en dat ook Ik een Heer ben, die wat te zeggen en te bevelen heeft!"

[4] De HOOFDMAN zegt: "Ja, heer en meester, u moet een God zijn! En nu schijnt onze Romeinse godenleer niet meer zo fantasierijk als voorheen, want door u wordt mijn overtuiging weer levend, dat er zo nu en dan toch een god zijn hemel heeft verlaten, en zich enige tijd dan weer zus en dan weer zo aan de sterfelijke kinderen vertoond heeft en ze met allerlei geestelijke en aardse schatten heeft verrijkt, opdat de sterfelijken de anders woeste aarde zo zouden bebouwen dat zij eenmaal ook een woonplaats voor onsterfelijke goden zou worden! -Heb ik gelijk of niet?"

[5] IK zeg: "Dat is alleen maar een verzinsel zonder inhoud, dat echt op heidense manier gevoelig klinkt, maar in de betekenis die jij daar aan hecht, geen spoortje waarheid bevat.

[6] Ah, maar als je met het woord 'aarde' het inzicht en de wil van de mensen bedoelt, dan zou je tenminste op een met de waarheid overeen­stemmende wijze gelijk hebben. Maar goden die niet en nergens zijn, hebben nooit ergens de aardbodem betreden. Die mensen, door wier mond de geest van God tot de mensen heeft gesproken, en door wier wil heel vaak en heel veel wonderen gebeurd zijn, waren geen goden, maar profeten, helemaal net zulke mensen als jij, en zij zijn ook lichamelijk gestorven, -maar niet naar ziel en geest.

[7] Maar in Mij komt nu de geest van God voor de eerste maal op deze aarde! Dat is dezelfde geest, die door al de aartsvaders en al de oude wijzen en al de profeten keer op keer in hun visioenen voorspeld is."

[8] Terwijl Ik dat tegen de verbaasde hoofdman zei, kwam er een dienaar de kamer in en zei dat er buiten voor het huis al weer een aantal zieken op hulp stonden te wachten, en of ik hen zou willen helpen.

[9] IK zeg tegen de dienaar: "Ga naar buiten en zeg hen dat ze getroost naar huis kunnen gaan!"

[10] De dienaar ging snel naar buiten en was niet weinig verbaasd toen hij allen, die voordien voor de ingang jammerden en klaagden, nu opgewekt, monter en vrolijk, God lovend, met elkaar heen en weer zag lopen. Pas na een poosje zei hij tegen de genezen mensen wat Ik hem opgedragen had -en de mensen gingen terug naar hun woonplaats.

[11] Men sprak hier een uur of twee over, maar dat leek zoveel op wat men reeds gezegd had bij de eerdere genezing, dat het hier gevoeglijk weggelaten kan worden. Tijdens die gesprekken gebruikten wij brood en wijn en daarna gingen wij slapen.

 

110 De gezegende weide. De wandeling op de zee

 

[1] De volgende dag al vroeg in de morgen stonden voor het huis al weer drommen zieken.

[2] Ebahl kwam naar Mij toe en vroeg Mij om hem te helpen, want men versperde de ruimte voor zijn huis zodanig dat er geen mens meer in of uit kon. Buiten had hij ook al de hoofdman gezien, die in huis wilde, maar door de dikke rijen zieken er niet door kon komen!

[3] Daarop ging Ik naar het voorportaal, hief Mijn handen op over de zieken, -en zij werden allen meteen gezond, slaakten vreugdekreten en loofden en roemden God in de hoge, die de mens zulk een macht gaf!

[4] Maar ik beval hen te zwijgen en naar huis te gaan en voortaan de zonde te mijden! En zij gehoorzaamden allen en gingen naar huis.

[5] Daarna zei Ik tegen Ebahl: Als er gedurende de dag nog meer hier hulp komen zoeken, dan moeten ze niet op de weg, maar op de tegenover de weg liggende weide plaats nemen, daar zullen ze geholpen worden; maar wie op de openbare weg blijft, zal niet geholpen worden! -Vervolgens zegende Ik de wei, zodat daarna ieder, die als zieke de wei betrad, meteen gezond werd.

[6] Er kwamen op deze dag verscheidene honderden zieken uit alle steden, markten en dorpen, en daaronder was er niet een, die niet genezen werd.

[7] De beide Essenen zetten van uur tot uur grotere ogen op en de ettelijke Farizeeën en schriftgeleerden ergerden zich nu van uur tot uur ook steeds meer, omdat hun aanzien wel van uur tot uur tot niets slonk. Want men keek helemaal niet meer naar hen om en vroeg hen niets, en Ebahls mensen gaven hen zo nu en dan zelfs te verstaan dat ze in huis nu volkomen overbodig waren en dat dit een geschikt moment was om naar Jeruzalem te gaan. -Maar ze namen die raad niet aan, en bleven hier.

[8] Na een poosje kwam een van de Farizeeën naar mij toe en vroeg Mij of deze weide voortaan zo zou blijven.

[9] IK zei: " Alleen gedurende deze dag, tot zonsondergang!"

[10] De FARIZEEËR zegt: "Waarom dan niet voor altijd?"

[11] IK zeg: "Omdat er zekere mensen zijn, die maar al te gauw zo'n weide hoog zouden omheinen en dan van degenen, die gezond zouden willen worden, veel goud en zilver zouden eisen. Omdat Ik dat niet wil, blijft deze weide slechts tot vanavond genezend, omdat de toeloop van mensen te groot is. - Morgen, als maar weinigen hierheen zullen komen om genezen te worden, zullen zij door hun geloof en hun vertrouwen worden genezen!"

[12] Na deze uitleg keerden de vragers Mij geërgerd de rug toe en vroegen Mij de verdere dag niets meer; maar de Essenen bemoeiden zich daar­entegen des te ijveriger met Mij.

[13] Dat ergerde de hoofdman en hij zou hen graag gezegd hebben dat ze nu wel genoeg met Mij gepraat hadden, maar terwille van Mij hield hij zich toch met alle geweld in.

[14] 's Middags stuurde Ik de beiden naar Matthéus en Mijn andere leerlingen, waaronder zij al gauw Bartholoméus vonden, waarmee ze goed op konden schieten omdat hij, zoals bekend, ook een Esseen was. Tot middernacht spraken de twee met de leerlingen over Mijn leer, Mijn daden en over Mijn goddelijke wezen.

[15] Intussen maakte Ik 's middags met de hoofdman en Ebahl en zijn familie een wandeling naar de zee, waar de acht knechten het schip verzorgden en het, omdat het hier en daar al wat beschadigd was, goed en zorgvuldig opknapten. Toen wij bij hen kwamen deed hen dat veel genoegen en zij vertelden de hoofdman dat Ik op de zee gelopen had. Want die gebeurtenis ging de acht maar niet uit het hoofd en uit het hart.

[16] Toen de hoofdman dat hoorde, vroeg hij Mij, hoe dat nu mogelijk was.

[17] IK zei tegen hem: "Ik heb je gisteren toch verteld welke machten Mij gehoorzamen, en Mij moeten dienen! Waarom vraag je daar dan naar? Overigens, als je je voeten op het water durft te zetten, en Ik het wil, zul je óók daarop kunnen lopen zolang Ik het wil! Als jullie zin hebben, dan proberen we het meteen! Je moet echter niet twijfelen, maar dapper en moedig volgen!"

[18] De HOOFDMAN zegt: " Alles goed en wel, als de zee hier bij de oever maar niet meteen zo diep zou zijn! Van hier uit gaat het aan weerskanten overalloodrecht naar beneden! Stel dat de eerste stap toch nog zou mislukken, -dan zou je gelijk daar beneden zijn waar de grote monsters en salamanders huizen!"

[19] "Kleingelovige" zei IK, "denk je dan dat Ik Mijn leven zou riskeren? Ik weet toch wie Ik ben en wat er allemaal aan Mijn wil moet gehoorzamen? -Wie van jullie moed en geloof heeft, volge Mij!"

[20] Daarna stapte Ik op de oppervlakte van de zee, -en zij droeg Mij als vaste grond. Zo liep Ik tien passen van de oever, keerde Mij om en nodigde het gezelschap uit om naar Mij toe te komen, maar zij durfden niet.

[21] Toen riep Ik het twaalfjarige jongste dochtertje van Ebahl, en het meisje vatte moed en zette aanvankelijk de eerste voet heel behoedzaam op het water. Maar toen zij zich ervan overtuigd had dat het water niet opzij ging, maar haar voet net zoveel tegenstand bood als een rotsbodem, begon ze meteen heel opgewekt naar Mij toe te huppelen en had veel plezier omdat het water haar droeg!

[22] Na het meisje probeerden de anderen, behalve de hoofdman, het ook en allen hadden het best naar hun zin op de nu wel zeer rustige waterspiegel.

[23] De HOOFDMAN vroeg Mij stomverbaasd en toch al ten halve moedig: "Wat zou er dan gebeuren als er een storm zou komen?"

[24] IK zeg: "Kom en overtuig je!"

[25] Eindelijk probeerde ook de hoofdman een voet op het water te zetten, en toen hem bleek dat het water niet week, zette hij er tenslotte heel behoedzaam ook de tweede naast, ging, zich zo licht mogelijk makend en met ingehouden adem, de tien passen naar Mij toe en was heel blij toen hij bij Mij op een nooit op deze wijze betreden bodem stond.

[26] IK zei: "Wel, omdat jullie overtuigd zijn, dat voor degene die vast gelooft, ook het water een vaste grond is, zullen wij nu onze wandeling Voortzetten! "

[27] De hoofdman zou liever naar de vaste grond van de oever teruggegaan zijn, maar de zes vrolijke dochters van Ebahl bemoedigden hem door hun zorgeloos heen en weer lopen, zodat hij dan ook met ons, ongeveer vijfduizend passen ver, de reeds tamelijk woelige zee opliep.

[28] Er stak echter een vrij sterke wind op en begon grote golven voor zich uit te drijven. Allen begonnen bang te worden en de hoofdman vroeg Mij of Ik om wilde keren.

[29] Maar Ik zei: "Wees niet bang! De golven komen alleen maar om jou ervan te overtuigen dat ook zij, tesamen met de wind, die hen opjaagt, Mij moeten gehoorzamen."

[30] Na een poosje echter, toen de golven steeds geweldiger aanrolden, keerde de hoofdman om en liep wat hij lopen kon, bereikte weldra behouden de oever en was, na een poosje koortsachtig bibberen, bui­tengewoon blij weer een ondoorzichtige vaste bodem onder zijn voeten te hebben. -Niet lang daarna keerden ook wij terug naar de verbaasde hoofdman.

 

111 Het echte gebed

 

[I] Toen wij ons allen weer op de oever bevonden zei de HOOFDMAN: "Heer, nu heb ik bewijzen in overvloed, dat u de allerhoogste God Zelf of diens Zoon bent, want een sterfelijk mens kan dit niet!"

[2] Daarop vielen allen voor Mij op de knieën en wilden Mij gaan aanbidden.

[3] Maar IK beval hen op te staan en zei tegen hen: "Luister, dat alles is voor God en Mij niet nodig, het enig ware gebed is de oprechte liefde tot God, de Vader in de hemel en eveneens tot de medemensen, jullie naasten. Alle andere gebeden hebben voor God geen waarde en voor Mij ook niet.

[4] God heeft de mensen ook nooit geleerd Hem met de lippen te eren en de harten koud te laten. Maar omdat Samuël luid voor het volk heeft gebeden, evenals enkele profeten, en omdat David voor God de Heer zijn psalmen en Salomo zijn hooglied zong, kwam het volk tot het loze lippengebed en de koude offers.

[5] Maar voor God is zulk bidden en offeren een verschrikking! Wie niet in zijn hart kan bidden, die kan beter helemaal niet bidden, opdat hij zich voor God niet onbetamelijk gedraagt! God heeft de mens geen voeten, handen, ogen, oren en lippen gegeven om daarmee ijdel en zinloos te bidden! Hij heeft voor het bidden alleen het hart gegeven!

[6] Toch kan ieder mens ook met de voeten, handen, ogen, oren en lippen bidden. Met de voeten, als hij naar de armen gaat en hen hulp en troost brengt. Met de handen, als hij de noodlijdenden ondersteunt. Met de ogen, als hij graag omziet naar de armen. Met de oren, als hij graag en tot daden bereid Gods woord aanhoort en zijn oren niet sluit voor het vragen van de armen. Tenslotte met de lippen, als hij gaarne troost brengt aan de arme verlaten weduwen en wezen, en zich voor de gevangenen, zover zijn macht en kracht reikt, bij degenen, die deze armen vaak onschuldig gevangen houden, inzet om hen vrij te krijgen.

[7] Ook bidt de mens met de lippen, als hij de onwetenden leert en hen brengt tot het ware geloof, tot de juiste kennis van God en tot allerlei nuttige deugden. Dat alles vindt God wél een heel prettig gebed.

[8] Nu jullie dit weten, handel er dan ook naar, - en Gods zegeningen zullen je nooit ontbreken! Want dat is: God in geest en waarheid aanbidden.

[9] Weliswaar staat er geschreven dat de mens zonder ophouden moet bidden om niet in verzoeking te geraken. Maar hoe kinderachtig en dwaas zou het zijn als God van de mensen een onophoudelijk lippengebed zou wensen! Dan zouden dus de mensen, om God welgevallig te zijn, dag en nacht onafgebroken op de knieën moeten liggen en onophoudelijk inhoudsloze harte­ en zinloze lippengebeden moeten snateren, zoals de vogels in de lucht! Wanneer zouden zij dan het noodzakelijke werk kunnen doen? Maar als je met handen, voeten, ogen, oren en lippen steeds zo bezig bent en in je hart altijd God en je arme naaste liefhebt, dan bid je echt en metterdaad zonder onderbreking tot God. Hij zal je daarvoor ook altijd zegenen en eens in het hiernamaals het gelukzaligs te leven geven! -Hebben jullie dit alles goed begrepen?"

[10] ALLEN zeggen: "Ja, heer en meester, dat is zo duidelijk en waar als het licht van de zon, en wij zullen allen daarnaar handelen!"

[11] IK zeg: "Goed dan, Mijn beste vrienden, laten we dan nu weer naar de stad terugkeren!"

[12] Tegen de acht knechten zei Ebahl dat er een paar mee moesten gaan, dan zou hij hen brood, wijn, vissen en vruchten meegeven voor hun levensonderhoud. -Dadelijk gingen er zes mee en Ebahl gaf hen rijkelijk voorraad.

 

112 Huisregels en liefde

 

[I] Toen wij thuiskwamen, wilden de kinderen ook bij Mij blijven.

[2] EBAHL hield er echter strenge huisregels op na en daarom verbood hij dat speciaal de meisjes en de beide vrouwen en zei: "Jullie hebben nu genoeg gezien, meegemaakt en gehoord, onthoud dat en leef ernaar , dan zullen jullie niet zonder zegen blijven, zoals de Heer Zelf het jullie buiten bij de zee heeft gezegd. -Maar ga nu weer aan je werk!"

[3] De meisjes en de beide moeders trekken zich met weemoedige harten terug en gaan naar hun vertrekken, waarvan Ebahls huis er veel had, want het was vrijwel het grootste huis in heel Genezareth.

[4] Maar IK zeg daarop tegen Ebahl: "Vriend, waarom stuur je ze weg? Weet je, het is wel juist om strenge en goede huisregels voor de kinderen aan te houden, en het is zeer te prijzen om de meisjes voor de wereld te bewaren, maar kijk, hier, waar Ik ben, is geen met gevaar dreigende wereld, maar alleen een hemel vol met zegeningen, en die moet je je kinderen niet misgunnen!"

[5] Toen EBAHL dat van Mij hoorde zei hij: "Oh, als ze voor U maar niet te lastig zijn, zal ik ze dadelijk weer hier laten komen! Maar mijn kinderen staan graag met open mond toe te kijken en te kletsen, en daarom stuurde ik ze weg opdat ze U niet lastig zouden vallen."

[6] IK zeg: "Noem eens één ding ter wereld, behalve de grote slechtheid van de mensen, dat lastig voor Mij zou kunnen worden? - Ga en breng ze allemaal weer hier!"

[7] Ebahl ging en bracht ze allemaal weer bij Mij. En het jongste meisje kwam dadelijk naar Mij toe en begon Mij te strelen en te omarmen.

[8] Ebahl verbood het haar en zei dat dat onhebbelijk was.

[9] Maar IK zei tegen hem: "Vriend, laat haar begaan, want zij heeft al het beste deel gekozen! Ik zeg jou en jullie allen: Wie niet zoals dit meisje naar Mij toekomt, zal de weg naar het rijk van God niet vinden! Dit kind heeft hem al gevonden! Jullie moeten met liefde, en wel met de vurigste liefde tot Mij komen, als je het eeuwige leven wilt oogsten!

[10] Dit meisje bewijst met de daad, wat het in het hart voelt, maar jullie praten verstandig en houden je hart koel! Schiet het jullie dan nog niet te binnen, wie Ik zou kunnen zijn en ook werkelijk ben?"

[11] Dan vallen allen neer en EBAHL pakt Mijn voeten vast en kust ze nederig en zegt na een verlegen pauze vanwege het grote ontzag: "Heer! Ik heb het allang gevoeld, maar mij ontbrak de moed daartoe!"

[12] IK zeg: "Nu, straf dan het meisje niet, dat jullie allen moed gaf om bij mij op het water te komen! Hier heeft ze jullie weer moed gegeven om Mij lief te hebben! Oh, Ik houd dan ook erg veel van dit meisje! Zij heeft, wat jullie nog moeten zoeken en niet zo vlug zullen vinden! Streef echter naar de ware levende liefde tot God en de naaste, dan zul je rijkelijk genade en zegen ontvangen!"

[13] De HOOFDMAN zegt: "Heer, ik heb behalve voor mijn vrouwen mijn vele kinderen, die zich in Rome bevinden, nooit liefde voor iemand gevoeld, maar handelde steeds redelijk naar recht en billijkheid. Ik handhaafde de wet nooit streng, maar altijd mild en dat ging steeds goed. Maar nu voel ik dat men de mensen moet liefhebben en hen uit liefde goed kan doen, dat wil zeggen: Men kan zelf willen om de mensen naar kracht en mogelijkheid dat te geven, wat men voor zichzelf als rechtvaardig en nodig ziet, -en dat is naastenliefde.

[14] Wel, als men de naaste zó liefheeft, dan heeft men God daardoor ook al lief. Bedenkt men echter bij de liefde tot God, dat God Zelf de eerste en volmaaktste liefde moet zijn, en alleen als gevolg daarvan de zinnen­ en geestenwereld heeft geschapen, dan moet deze zuivere gedachte wel de hoogste liefde tot God de Schepper opwekken in de geschapen mens, en de mens kan er dan niet meer onderuit om God, als de liefdevolste schepper aller dingen, boven alles, met al de krachten die in hem leven, lief te hebben.

[15] Omdat ik nu na alles wat Ik van U gedurende deze paar dagen gezien en gehoord heb, zonder twijfel aanneem dat U de Schepper Zelf of anders zeker Zijn eeuwige Zoon bent, en U Zich hier op de aarde aan ons in onze vorm vertoont en ons leert om God en U te kennen, is het een noodzakelijk gevolg dat ook ik U boven alles moet liefhebben. ­Ook al heb ik niet de moed om U zo te omarmen als dit waarlijk heel gevoelige meisje, dan omarm ik U toch in mijn hart en prijs U boven alles! En ik geloof dat het zo ook goed is."

[16] IK zeg: "Zo is het helemaal goed, maar beter is het als de liefde ook zo groeit zoals bij dit meisje! -Zie maar eens hoe ze letterlijk gloeit van liefde voor Mij!"

 

113 Prijzen en liefhebben

 

[1] De oudste ZUSTER, die een beetje jaloers werd, zei: "Jarah is altijd al een verliefd type geweest en raakte snel verliefd op alles wat ze tegenkwam. Is het dan een wonder dat zij zo tot over haar oren verliefd raakt op een knappe man zoals u?! Dat is echt niet zo'n grote prestatie! Dat zou ik ook wel kunnen, maar wat zou ik daar aan hebben nu die smoorverliefde Jarah u helemaal in beslag genomen heeft?"

[2] IK zeg: "Kijk, jaloerse zuster, als je ooit ware liefde in je hart had gehad, dan zou je dat niet gezegd hebben! Maar omdat men je verwende, voelde je in je hart nooit een ware liefde of vertedering en kun je ook niet anders zeggen, dan wat je nu zegt!

[3] Kijk, Jarah heeft lief - en vraagt niet of die liefde wederkerig is! Vriend en vijand zijn voor haar hetzelfde; zij is zo overgelukkig, dat zij alles lief kan hebben. Zelfs de gedachte of men háár wel liefheeft, is nog nooit bij haar opgekomen. Zij houdt van jou en al haar broers en zusters, evenals van haar ouders, méér dan dat allen van haar houden! Maar in jullie liefde staat zij op de laatste plaats, hetgeen haar in haar grote liefde voor jullie nog nooit gehinderd heeft! Kijk, dat is waarachtig liefhebben!

[4] Als jij liefhebt, verwacht je tienmaal zoveel liefde terug! En wordt de liefde niet op die manier beantwoord, dan word je wrevelig en komen er allerlei verdachtmakingen in je van eigenliefde vervulde hart!

[5] Maar kijk nu eens naar de lieve Jarah of ze ooit wel eens énige aanspraak op wederliefde gemaakt heeft! Dit is dan ook de reden waarom zij Mij nu mag liefhebben zoveel haar hart maar kan! Want alleen voor haar kwam Ik hierheen, en voor haar zal Ik nog ettelijke dagen hier blijven, en dus hebben jullie het allemaal aan dit meisje te danken, dat Ik hierheen kwam en jullie zieken en de gehele plaats genezen heb en verder nog meer zieken zal genezen.

[6] Want waar Ik kom, zoek Ik het laagste en meest verdrukte! Maar alles wat in de ogen van de wereld groot en hooggeacht is, is voor God een gruwel! Probeer daarom zo te zijn als de lieve Jarah, dan zullen jullie ook zo dicht bij Mij staan als zij nu, geestelijk en lichamelijk, in het tijdelijke en eens voor eeuwig!

[7] Als jullie echter iemand prijzen, prijs dan degene, die echt lof verdient! Als iemand, die geprezen wordt, echter ijdel wordt, prijs hem dan niet meer, want de ijdelheid is het zaad van de hoogmoed, en dat is de geest van de satan!"

[8] EBAHL zegt: "Maar Heer, als U mijn Jarah zo prijst in het bijzijn van haar overige broers en zusters, maakt dat dan niet dat zij ijdel wordt?"

[9] IK zeg: "Maak je daarover maar geen zorgen! Wie Mij eenmaal omhelsd heeft, zal nooit ijdel worden! Jarah, zeg Mij eens of je je nu, omdat Ik je zo bijzonder lief heb, beter vindt dan je broers en zusters!?"

[10] Heel schuchter zegt JARAH: "O Heer, U bent de enige die ik liefheb, daar kan ik niets aan doen en daar heeft mijn zuster ook geen schuld aan! Ik zou echter willen dat U mijn vijf zusters nog meer zou liefhebben dan mij, want zij zijn veel mooier en knapper dan ik. Mij noemden ze altijd lelijk en dom, en dat verdiende ik ook, want zo mooi als zij ben ik echt niet, en -nou ja -dom ben ik ook echt wel. Maar ik ben nog jong en zal nog wel knapper worden als ik zo oud wordt als zij!

[11] Oh, ik heb helemaal geen aanmerkingen op mijn lieve zusters, want ze leren mij allerlei nuttige dingen en houden allen veel van mij, en met mijn hele ziel en lichaam houd ik van hen. Heer, wees hun vriend weer! Want weet U, ik voel direkt een diepe smart als ik mijn zusters om iets verdriet zie hebben, dan zou ik meteen er alles voor geven om mijn lieve zusters weer echt opgewekt en blij te zien!

[12] Ik kan geen treurigen en geen ongelukkigen zien; ik zou liever alle verdriet en al het ongeluk op mij nemen, als daardoor alle ongelukkigen en treurenden gelukkig, blij en opgewekt zouden zijn! Mijn allerliefste Heer Jezus wees daarom tegen mijn zusters net zo vriendelijk als tegen mij, want zij verdienen het ook!"

[13] IK zeg: "Ja, liefste Jarah, jou kan Ik natuurlijk niets weigeren! Maar je zusters zien nu ook in waarom Ik je zo liefheb, en als zij in hun harten helemaal op jou zullen lijken, zal Ik hen net zo liefhebben als jou, maak je dus maar geen zorgen!

[14] Want weet je, net zoals jij geen ongelukkigen en treurenden kunt zien zonder dat je ze wilt helpen, zo heb Ik ook de wens -alleen in nog veel grotere mate -en daarbij de almachtige onwrikbare wil, om ieder mens voor tijd en eeuwigheid te helpen!

[15] Het is Mijn bedoeling, Mijn plan en Mijn wil om het verlorene te zoeken, het zieke te genezen, en alles wat gevangen zit te bevrijden, maar toch moet ook ieder mens zijn onaangetaste vrije wil behouden. - Zeg Mij, allerliefste Jarah, of Mijn voornemen je goed bevalt."

 

114 De gebeden van Jarah

 

[1] JARAH zegt: "Oh, hoe zou dat mij niet kunnen bevallen? Ik zou hetzelfde willen, als ik het maar kon! Maar wat heb ik aan mijn goedwillendheid voor mensen als ik niet kan helpen? Alleen voor kleine gevallen kan ik mijn ouders vragen om de armen en noodlijdenden te helpen, en daarbij heeft men mij bijna altijd verhoord, - natuurlijk werd ik daarvoor vaak ook wel uitgefoeterd, omdat ik zo ontzettend weekhartig ben, maar dat deerde mij niet, - als de arme maar geholpen was.

[2] Maar met het vragen aan God, de almachtige Heer, ging het mij niet altijd zo voorspoedig! Want vaak heb ik ook gebeden, en als ik dacht dat God mijn gebed zeker verhoren zou, en ik erheen ging om te zien of mijn kinderlijke gebed iets opgeleverd had, -dan was er niets! Alles was nog even slecht.

[3] Dan ging ik natuurlijk weer naar mijn vader en vroeg hem waarom de almachtige God vaak zo erg hardhorend was!

[4] Dan zei vader mij dat God wel wist waarom Hij deze of gene voor zijn zieleheil een langer lijden gaf, en dat Hij heel precies de tijd uitmat hoe lang deze of gene moest boeten. Een gebed hielp dan niet zo veel, behalve als zo'n zondaar zich snel helemaal bekeerde! Wel, dan was ik weer wat rustiger, maar toch gaf ik het bidden voor de armen niet op.

[5] Maar soms verhoorde de lieve grote God mij ook snel, en dat deed mij dan wel veel plezier! Want voor een medelijdend hart is er in deze wereld geen grotere vreugde, dan te ondervinden dat de grote God zelfs het gebed van een haast nog onmondig meisje verhoort!

[6] En dat U, o Heer, naar ons toe bent gekomen, komt mij ook voor als de verhoring van mijn gebed door de grote God! Want wij hebben allemaal van velen, die hierheen zijn gekomen, gehoord, dat in Nazareth en omgeving een zekere timmerman Jezus zulke buitengewoon grote, ongehoorde genezingen verrichtte onder de zieken, en zelfs doden weer levend maakte. De blinden werden ziende, de stokdoven kregen hun gehoor weer helemaal terug en de stommen hun spraak, de lammen en kreupelen werden weer recht en heel, -kortom er was geen ziekte, die hij niet ogenblikkelijk kon genezen!

[7] Eerst hielden wij het voor een fabeltje, maar toen er steeds weer mensen naar ons toekwamen en zelfs zulke, die door Jezus wonderbaar genezen waren, begonnen wij ook te geloven dat het werkelijk waar zou zijn.

[8] Toen werd ik gegrepen door een machtige liefde voor deze man, die zoiets kon, en ik bad tot de lieve God elke dag zo eerbiedig en vol vertrouwen als mij dat maar mogelijk was, of Hij U door Zijn almacht naar ons toe zou willen brengen! En zie, God heeft Mij verhoord en U naar ons toegebracht!

[9] Ach, het is niet te beschrijven wat een vreugde het mij gaf, toen men zei dat U gekomen was! O, als ik maar gedurfd had, hoe graag zou ik U omhelsd hebben! Maar ik moest, terwille van mijn ouders en familie, mijn hart met grote dwang het zwijgen opleggen. Maar nu is voor mij de haast onbeschrijfelijk gelukkige tijd aangebroken om bij U, de Meester en Heer, te zitten, die ik al sinds ik het eerste woord dat ik over Hem gehoord heb, boven alles liefheb.

[10] Oh, nu bent U er en Ik heb U en -o wat een onbeschrijfelijke hemelse vreugde! - ik mag U liefhebben en U heeft mij ook lief. Oh, nu zouden zelfs de volmaaktste engelen in de hemel niet gelukkiger kunnen zijn dan ik ben! -Maar U mag ons nu ook nooit meer verlaten, want dan zou ik zeker van te groot verdriet moeten sterven!"

[11] IK zeg: "Nee, nee Mijn hartendief! Ik verlaat je nooit in der eeuwigheid, en Ik zeg je ook dat je de dood niet zult smaken of voelen. Eens zullen Mijn engelen je van deze wereld halen en je bij Mij, je eeuwige Vader, brengen! Want weet, allerliefste Jarah, Degene tot Wie je zo van harte gebeden hebt om Mij hierheen te krijgen, zit nu in Mijn persoon bij je en houdt van je met al het zuiver goddelijke vuur van alle hemelen, en je had gelijk toen je zei dat je gelukkiger bent dan de volmaaktste engelen uit alle hemelen! - Kijk omhoog, dan zul je zien dat het is zoals Ik je nu gezegd heb!"

 

115 Jarah ziet de geopende hemel

 

[I] JARAH kijkt nu met haar mooie hemelsblauwe ogen naar boven en ziet stralend van verrukking en vervoering de diepten van de voor haar ogen geopende hemel. Pas na een tamelijk lange pauze begint ze met een hemels zuivere en zachte stem meer stamelend dan sprekend het volgende te uiten: " Ah, ah, ah, o grote heilige God! Wat zie ik nu eindeloos onbeschrijfelijk betoverende dingen! De onafzienbaar grote hemelen zijn vol heilige engelen! O hoe gelukkig moeten zij zijn! Maar de arme Jarah is toch gelukkiger! Want de eeuwige troon in het grote midden van de oneindige ruime hemelen is leeg en de talloze scharen engelen op zonlichte wolken knielen en roepen voortdurend: 'Heilig is Hij, wiens troon hier staat! O verheugt u gij eeuwigheden, weldra zal Hij op de aarde het nooit te beschrijven grote werk volbracht hebben en komen en deze troon van de heerlijkheid Gods in bezit nemen!'. Hij, Die alleen het eeuwige recht heeft om daarop te zitten, zit nu als mens hier bij de arme Jarah! Oh, loof en prijs Hem daarom, want de eeuwige troon van alle goddelijke macht en heerlijkheid is van Hem!"

[2] Na deze woorden en nadat haar het gezicht weer ontnomen werd, zinkt zij aan Mijn borst neer en zegt: "O grote enige Heilige! Verstoot mij arme zwakke Jarah, omdat Ik U na alles wat ik nu heb gezien nog steeds durf lief te hebben! Maar ik kan er niets aan doen, dat Mijn hart U steeds meer liefheeft!"

[3] IK zeg: " Ja, Mijn hartedief, weet je, Ik heb je Mijn luister en Mijn rijk laten zien, omdat Ik wil dat jij Mij nog steeds meer en meer zult liefhebben! Houd dus maar steeds meer van Mij, want die liefde zal je niet schaden!"

[4] Jarah pakt Mij daarop met beide handen vast en drukt Mij zo vast mogelijk aan haar hart, en IK zeg dan tegen de omstanders, die stom van verbazing toezien: "Kijk maar en nemen jullie allen een voorbeeld daaraan! Dit meisje van pas twaalf jaar oud, laat een liefde voor Mij blijken, zoals Ik die in heel Israël nog niet heb meegemaakt. Maar wie Mij zo liefheeft als zij, die zal ook Ik geven wat de wereld nog niet gehad en Israël nooit gevoeld en gesmaakt heeft, en dat zal hij dan in overvloed hebben!"

[5] Na deze zeer verheffende scène, die ongeveer een uur had geduurd, kwamen de dienaren van Ebahl en vroegen of het tijd was om het avondmaal binnen te brengen.

[6] EBAHL zegt: "Als het onze Heer Jezus schikt, kunnen jullie het brengen!"

[7] IK zeg: "Breng wat je hebt! Want de liefde geeft en geniet, en Ik wil ook genieten van wat Ik gegeven heb! Maar Mijn liefste voedsel is dit meisje hier, want zij geeft Mij wat de eeuwigheid Mij nog niet heeft gegeven en ook niet kon geven!"

[8] Daarop gingen de dienaren terug om de klaargemaakte spijzen binnen te brengen. Maar ze zetten heel grote ogen op als ze zien dat er niets meer van hun klaargemaakte spijzen aanwezig is, maar dat de provi­siekamer vol staat met de beste en zeldzaamste spijzen en de edelste vruchten en de allerbeste wijn. Vlug komen ze terug en vertellen vol verbazing, wat er, terwijl ze hier waren, allemaal in de keuken gebeurd was, en ze vroegen tevens of zij de nieuwe spijzen moesten binnenbrengen of dat ze opnieuw moesten gaan koken.

[9] IK zeg: "Breng dat, wat in de provisiekamer is, binnen, want nu zijn jullie allen Mijn gasten! Mijn leerlinge['" de twee Essenen en de Farizeeën hebben jullie klaargemaakte spijzen al gehad. Stoor ze niet, want in Mijn naam wacht er op hen nog een belangrijke zaak, die hun krachten tot na middernacht zwaar op de proef zal stellen." -Toen gingen de dienaren de hemelse kost halen.

[10] EBAHL en de HOOFDMAN zeiden uitgelaten: "Heer, zulke voor­vallen verwonderen ons nu helemaal niet meer, omdat we nu wel overduidelijk zien dat U de Heer bent, aan Wie geen ding onmogelijk is! Ons blijft alleen de grote vraag over: 'Waarmee, Heer, hebben wij deze genade verdiend?' Maar daar komen de hemelse spijzen al! Na de maaltijd zullen we er verder over spreken!"

[11] De spijzen worden op de tafel gezet, de dankzegging wordt uitge­sproken, en iedereen tast op aandringen van Mij dapper toe en eet en drinkt. En de hoofdman zegt dat hij nog nooit zulke hemels lekkersma­kende gerechten gegeten en nog nooit zo'n kostelijke wijn gedronken heeft. Ook Mijn Jarah Iaat het zich goed smaken en zegt dat zoiets heerlijks haar gehemelte nog nooit gestreeld heeft en haar maag nog nooit zo voldaan aanvoelde. Kortom, allen hebben geen woorden genoeg om de heerlijke smaak van de spijzen te roemen en beginnen luidkeels Mij en de goede Vader in de hemel te loven.

 

116 De leer moet verder verteld worden

 

[1] Dan zeg IK tegen hen: "Gezegend zijn jullie, omdat je gelooft dat de Zoon des mensen door de Vader in de hemel in deze wereld is gezonden om het gevallene op te richten en het gevangene te verlossen! Maar neem jullie allen wel in acht, dat je over alles wat je nu als bijzondere tekenen van Mij hebt gezien, niemand iets vertelt, want dat zou een dubbel kwaad zijn!

[2] De helft van hen die dat zouden horen, zou zich ergeren en het gehoorde niet alleen niet geloven, maar jullie ook nog voor gek verklaren en overal kwaad van jullie spreken, want een blinde is in zijn woede.gevaarlijker dan honderd zienden! De andere helft daarentegen zou jullie getuigenis te lichtgelovig aannemen en zich in haar doen en laten uiteindelijk zelf zo beperken, dat ze dan helemaal niets meer uit zichzelf kon doen. En dat betekent dat de vrije geest van de mens gedood wordt!

[3] Maar de leer, die jullie gehoord hebben, moet je aan je vrienden en bekenden vertellen. Want Mijn woorden bevatten eeuwige waarheld, die alleen die mens vrij kan maken, die haar in zich opneemt, haar tot zijn levensrichtsnoer maakt en daardoor erkent dat het Gods eeuwige waarheid is. Want die waarheid is en was en zal altijd zijn: het bestaan en het eeuwige leven van ieder mens, die haar levend in zich heeft.

[4] Maar jammer genoeg zullen er velen zijn, die deze waarheid niet zullen horen en niet willen aannemen, en haar zullen achtervolgen alsof het een vijand was. En weer anderen zullen haar ontvluchten uit angst voor de machtigen der aarde, als ware het een dodelijke pest. Maar die dat zullen doen, zullen in zichzelf geen eeuwig leven deelachtig worden, maar de eeuwige dood zal hun deel zijn!                                                                                                            .

[5] Wie het lichamelijke leven liefheeft en er naar streeft om het tot ledere prijs te behouden, zal met het weldra eindigende lichamelijke leven ook het eeuwige leven der ziel verliezen! Wie echter het lichamelijke leven schuwt, zal het eeuwige leven der ziel winnen! -Denk daar wel aan! Wie nog iets te vragen heeft, laat die nu vragen! Ik zal hem antwoorden.

[6] De HOOFDMAN zegt: "Heer en Meester, wat kunnen we U nu nog verder vragen!? Wie U bent, dat weten en voelen wij! Wat we. moeten doen, weten wij ook en daar zien we ook de noodzaak van in! Ook weten wij en voelen wij diep in ons, dat U het eeuwige leven hebt, en het aan ieder mens kunt geven en zult geven, als hl] naar Uw woord leeft en handelt! Meer te weten zou voor ons mensen onnodig zijn, te meer nog daar wij in Uw naam -zoals één van Uw leerlingen m~j vol overtuiging verzekerd heeft -toch al met een levend geloof zelfs zieken kunnen genezen! ..

[7] Wij zijn U voor die onverwachte en eeuwig onverdiende genade en ontferming eeuwig dank schuldig, en wij geven U de waarachtige ver­zekering, dat U voor Uzelf in onze dankbare harten een eeuwig gedenkteken hebt opgericht, dat de macht van de hel en alle stormen der tijden zal trotseren! -En daarom denk ik dat wij ons nu, ommat het al tamelijk diep in de nacht is, ter ruste moeten begeven. Maar Ik dring er met op aan, hoewel ik wat mij betreft nog eenmaal moet controleren hoe het met mijn manschappen staat."         ..

[8] IK zeg: "Laat maar! Want, net als gisteren is daar alles in orde! Ik wil echter vandaag nog tot na middernacht wakker blijven, want Jullie zullen zien dat ons opblijven niet voor niets zal zijn. Vandaag nog zullen er reizigers uit Jeruzalem aankomen, met daaronder Farizeeën en schrift­geleerden, waarmee we veel werk zullen krijgen."

[9] EBAHL zegt: "Oh dat is erg naar, die zouden maar beter weg kunnen blijven! Dergelijke gasten vind ik steeds de onaangenaamste, want een van hen heeft net zoveel aandacht nodig als honderd andere vreemden, die hun verzorging betalen, terwijl deze alles voor niets wille~ hebben. Daarbij zijn ze nergens tevreden over, vooral als ze een bewijs van de tempel hebben dat ze van ambtswege op reis zijn! Ach, Heer, daar hebt U me echt niets opwekkends gezegd! - Ei, ei! Wat moeten we nu voor die tijd doen?

[10] IK zeg: "Maak je geen zorgen! De proviandkamer en de kelder zijn vol, voor slaapgelegenheid voor honderden is in dit..huis ook allang gezorgd en meer is niet nodig. Zij zijn terwille van Mij door Jeruzalem naar Nazareth gestuurd, maar omdat ze Mij hier zullen vinden, zullen ze niet naar Nazareth gaan. Morgen zullen jullie je allemaal aan hen ergeren, maar Ik zal hen klare wijn schenken, zodat ze uit nijd en ergernis morgen nog deze plaats zullen verlaten!"         

[11] EBAHL zegt: "Dan krijgen we echter de duivel op ons nek! Want zij zullen dan in de tempel dingen over ons zeggen waar de honden geen brood van lusten!"        

[12] IK zeg: "Er wordt voor gezorgd dat ze thuis niet veel zullen zeggen..

- Na deze verklaring van Mij valt er een pauze, waarin iedereen, die zich in het vertrek bevond, zich heel stil en rustig hield en alleen in het hart bezig was.

 

117 Aankomst van zieken en Farizeeën bij Ebahl

 

[I] Na enige ogenblikken klonk er rumoer voor het huis. Men hoorde stemmen in allerlei talen spreken, meteen begonnen de honden van de buurman, een Griek, hard te blaffen, en Ebahl zei: "O wee, dat zullen ze al wel zijn!"

[2] IK zeg: "Nog niet! Dat zijn zieken (Matth. 14:35), maar het zal met lang meer duren, dan zullen de anderen hier ook zijn! De zieken moeten echter tot morgen wachten, want voor vandaag zijn er genoeg.genezen. Maar ga toch maar naar buiten en laat allen, die gekomen zijn in een herberg brengen, en geef degenen, die honger en dorst hebben, wat te eten en te drinken!

[3] Na Mijn woorden gaat Ebahl meteen met zijn te hulp geroepen huisdienaars de grote hof voor zijn huis in en vindt die zo goed als vol met allerlei zieken, waaronder veel Grieken, Romeinen en Egyptenaren. Zij wilden allemaal naar Mij toe om genezen en gezond gemaakt te worden.

[4] EBAHL wees hen echter een herberg aan en liet hen verzorgen, ieder naar behoefte. Na deze taak kwam hij weer in onze zaal en zei: "De Heer zij alle lof! Die zijn voor vandaag verzorgd. Waren die aangekondigde schurken uit Jeruzalem ook maar vast zo verzorgd! Maar dat zal wel niet zo makkelijk gaan!"

[5] Terwijl Ebahl, die vanwege de komende Farizeeën en schriftgeleerden wachten had uitgezet, nog zo half klagend zat te piekeren, kwam er al een dienaar de zaal in en deelde tot schrik van Ebahl mee dat de aangekondigden er al waren. Ebahl snelt naar buiten om ze te ontvangen en zijn twee vrouwen en de oudere dochters volgen Ebahl om hem te helpen, en Ebahls zonen doen hetzelfde, alleen de lieve Jarah blijft bij Mij.

[6] De HOOFDMAN, die ook naast Mij zat, zei: " Als ik Ebahl was wist ik wel wat mij te doen stond! Ik zou mijn knechten bevelen om deze kerels geducht te geselen! Wat zouden ze hem kunnen doen? En het zou zeker niet de eerste maal zijn dat zo'n ontvangst hen ergens te beurt viel! Ik zou heel korte metten met hen maken! En mochten ze hier binnen komen, dan zal ik hen in ieder geval toch zo'n poets bakken, dat ze naar lichaam en ziel zullen staan te trillen op hun benen, alsof ze de koorts hadden gekregen! Ik zal ze vragen op wiens bevel ze zo diep in de nacht in een plaats met een Romeinse bezetting hebben durven komen. Ik zal ze wel eens laten zien dat iedere plaatselijke kommandant het recht heeft een ieder, van welke afkomst en welk geloof hij ook is, gevangen te nemen en, als hij zich niet geldig kan legitimeren, onmiddellijk aan het scherprecht over te geven! Dat zal ik weliswaar niet daadwerkelijk op hen toepassen, maar ik wil hen toch wel een panische schrik op het lijf jagen, zodat het angstzweet tot over hun hielen naar beneden zal lopen!"

[7] IK zeg: "Vriend doe wat je wilt, Ik leg je hier geen beperkingen op, maar als je hier een bepaald ambt wilt uitoefenen, dan moet je nu naar buiten gaan en dat buiten met hen in het bijzijn van enige van je onderaanvoerders bespreken!"

[8] De HOOFDMAN zegt: "O Heer, Iaat dat maar aan mij over, want mijn wetten en mijn rechten weet ik overal te handhaven!"

[9] Na deze woorden roept hij zijn dienaar, die in de voorhof op wacht staat. Deze komt vlug de zaal in en meldt zich bij de hoofdman.

[10] De HOOFDMAN zei tegen hem: "Stuur de koerier naar de legerplaats, en Iaat de onderbevelhebber onverwijld dertig man naar mij toesturen! Ga!" - Na deze woorden verlaat de wachter onmiddellijk de zaal en binnen tien minuten stappen de dertig man met de onderbevelhebber de zaal al binnen en worden door de nog op de straat verblijvende Farizeeën die zich met alle egards laten behandelen, niet opgemerkt. De onder­bevelhebber vraagt de hoofdman wat er nu gedaan moet worden.

[11] De HOOFDMAN zegt: "Voorlopig niets belangrijks! Het is alleen de bedoeling de vreemdelingen het respect bij te brengen dat ze in acht moeten nemen, en mochten de Romeinse garnizoenswetten hen vreemd zijn, dan zullen wij hen die inprenten. Gedraag je hier daarom rustig en ernstig en Iet op al mijn aanwijzingen! Het zij zo!"

[12] Spoedig daarna opent Ebahl wijd de deur van de zaal en ongeveer twintig Farizeeën en schriftgeleerden komen binnen. Het spreekt wel van zelf dat die twintig nog een aantal begeleiders bij zich hadden met pakezels en muildieren, die hen en hun vele reisbagage moesten vervoeren. Voor de begeleiders en de dieren en alle bagage moest gezorgd worden. T oen de Farizeeën en schriftgeleerden allemaal in de zaal waren, bekeken zij meteen nauwkeurig het aanwezige gezelschap en vroegen de waard waarom de Romeinse soldaten hier waren.

[13] EBAHL zei: "Zij zullen gehoord hebben dat u hier zou komen, en zij kwamen om u de passende eerbied te betonen."

[14] EEN van de Farizeeën zegt: "Dat hoef je van de Romeinen meestal niet te verwachten! Maar Iaat het zijn wat het is, - wij zijn hongerig en dorstig, Iaat daarom spijzen en drank brengen!"

[15] Ebahl brengt alle handen en voeten, die er maar buiten Mijn Jarah in huis aanwezig zijn, in beweging en in korte tijd staat er een goed voorziene tafel.

[16] De FARIZEEËN wassen hun handen en vallen daarna aan. Heel snel is alles opgegeten en zijn ongeveer zestig bekers wijn leeggedronken. De wijn maakt ze echter spraakzaam en ze beginnen overal naar te vragen, vertellen al gauw de reden van hun komst en vragen naar Mij, zeggend: "Weten jullie hier niets over een zwerver, die uit Nazareth geboortig moet zijn? Deze persoon, waarschijnlijk timmerman van beroep, moet volgens zeggen ongelooflijke tovenarijen uitvoeren, een nieuwe godsdienst pro­pageren, zieken genezen, geesten bezweren en het volk opruien tegen de tempel en de keizer. Voor hem zijn wij op weg naar Nazareth om daar deze zaak te onderzoeken. Omdat hij echter in heel Galiléa actief schijnt te zijn, zouden jullie hier misschien wel iets meer van hem kunnen weten!"

 

118 De Romeinse hoofdman en de tempeldienaars

 

[1] Dan komt de HOOFDMAN naar voren en zegt: "De man waar u naar vraagt, ken ik heel goed en ik ken al Zijn werken, ook die Hij nauwelijks een paar weken geleden in de plaats Kis heeft gedaan. Daar stelde Hij door Zijn goddelijk profetische geest het hoofd van de rechtbank, Faustus, ervan in kennis dat de keizerlijke belastinggelden en verdere schatten komend uit de Pontus en uit Klein-Azië door uw soortgenoten op een schandelijk sluwe manier van de Romeinse vervoerskaravaan zijn afgenomen, hetgeen de opperstadhouder Cyrenius in grote verlegenheid en geheel Galiléa, ja zelfs het gehele Joodse rijk, in groot gevaar gebracht heeft.

[2] Juist aan deze Jezus hebben de opperstadhouder, het hele Joodse rijk en uzelf het te danken, dat u nu nog leeft! Want als die door uw soortgenoten geroofde keizerlijke gelden niet door Jezus boven water gebracht waren, dan zou het hele land gebrandschat zijn, en alle schatten van heel Judéa zouden niet voldoende zijn geweest om de gepleegde misdaad te vereffenen! Dat het echter zo goed en zonder ophef voor u en uw soortgenoten te Jeruzalem, en voor het gehele Joodse rijk, is afgelopen, heeft u alleen aan Jezus, de grootste en wijste en machtigste profeet, te danken. Daarom is het uitermate slecht en onredelijk van u, als u er op uittrekt om een man te vervolgen aan wie u nu alles, uw leven en bestaan, te danken heeft!

[3] Maar dat wat u zoëven zei, namelijk dat u naar Nazareth gaat om Jezus, als erge misdadiger, te vangen en te onderzoeken, dat is Hij allerminst! Hij stookt geen mens tegen u en nog minder tegen de keizer op, anders zou, zoals iedereen weet, Cyrenius Zijn vriend niet zijn!

­[4] Maar nu over iets anders, heren van de tempel! U zult toch wel weten dat er zich hier in Genezareth sinds enige jaren een vast Romeins militair kamp bevindt. In verband daarmee moet ieder mens, zonder uitzondering, van welke stand hij is of uit welk land hij ook komt, een betrouwbare, door de Romeinse overheid geldig ondertekende reispas bij zich hebben, als hij de legerplaats heelhuids en ongehinderd wil passeren. Toon mij daarom dat document, temeer omdat u in de nacht hierheen bent gekomen. Anders moet ik, als hoofd en bevelhebber van deze plaats en ook van deze streek, u gevangen nemen en morgen openbaar laten geselen en u vervolgens geboeid naar Jeruzalem terugzenden! Wees dus zo vriendelijk en laat mij uw vereiste reisdocumenten zien!"

[5] De OVERSTE van de Farizeeën zegt: "Heer, ikzelf als overste uit Jeruzalem ben de levende reispas voor allen, en een andere hebben wij niet nodig! Want ik ben óók een machthebber en ik bezit een keizerlijk privilege om bij dag en bij nacht in geheel Israël te reizen! Wij zijn door God gezalfd -  en wee degene die een hand naar ons uit zou steken!"

[6] De HOOFDMAN zegt: "Het keizerlijk privilege geldt alleen voor plaatsen zonder legerplaats, maar voor plaatsen waar zich een openbare legerplaats bevindt geldt het keizerlijk privilege niet!"

[7] De OVERSTE zegt: "Van zo'n voorschrift heeft men ons nog nooit iets verteld, dus konden wij er ons ook niet aan houden, want wij zijn niet zo dom om, als wij op reis gaan, niet voor alle zaken te zorgen die voor onze veiligheid nodig zijn. Maar als zoiets hier nodig is, dan zenden wij meteen een bode naar Jeruzalem en dan kunt u morgen om deze tijd de nodige reisdocumenten in handen hebben."

[8] De HOOFDMAN zegt: "Dat is niet nodig, want ik bepaal zelf wel of ik uw verklaring geloof of niet. Maar ik zal u streng in het oog houden. Als ik ook maar iets merk, dat mij verdacht zou lijken, bent u ogenblikkelijk mijn gevangenen! Voor nu en voor zolang u hier zult blijven, krijgt u een sterk bewakingscommando, dat u ook tegen betaling van honderd zilveren groschen tot de grens van dit gebied zal begeleiden; als u het noodzakelijke reisdocument bij u gehad zou hebben, dan zou het u niets gekost hebben!"

[9] De OVERSTE zegt: "Dat zal de herbergier voor ons betalen omdat wij op reis nooit geld mee mogen nemen. Want de aarde is van God, en wij zijn Zijn knechten en hebben van God het recht gekregen om de hele aarde ons bezit te noemen en overal te oogsten, ook al hebben wij niet gezaaid! Want iedere Jood weet, dat alles wat hij heeft, slechts een door ons aan hem geleende zaak is, die wij altijd van hem terug kunnen vorderen. Dit is de heel simpele reden waarom wij in heel Israël nergens als vreemden komen, maar alleen als gebieders en als enige door God berechtigde eigenaars van ieder huis, elke grond en bodem en al het geld en overige schatten. Daarom kunnen wij Ebahl zonder meer opdragen om voor ons de honderd groschen te betalen, want hij verkreeg ze op onze grond en bodem! En als hij het niet zou doen, geven wij al deze bezittingen van hem aan een ander, die zich niet druk zal maken over honderd groschen!"

[10] Omdat EBAHL hier heel nauw mee te maken heeft, doet hij nu toch ook zijn mond open en zegt: "Mijne heren, nu vergist u zich toch een beetje! Want ten eerste is deze plaats van oudsher een vrijplaats, waar behalve God en de keizer geen mens iets te vorderen heeft, en ten tweede ben ik hier ingetrouwd bij mijn tweede vrouw, die enig kind was, een geboortige Griekse, die pas door mij een Joodse is geworden. Al deze bezittingen zijn dus niet van mij, maar van mijn tweede vrouwen na haar, van haar dochters. Ik bezit zodoende niets, en daarom kan er van mij ook niets afgenomen worden, en de honderd groschen zult u dus zelf moeten betalen! Als u mij niet wilt geloven, vraag het de hoofdman hier dan maar; hij is mijn enige gezag en zal het u vertellen!"

[11] Meteen zegt de HOOFDMAN: "Ja, ja, zo is het! U moet zelf de honderd zilveren groschen betalen! Smeken en protesteren zal niet helpen, want ik ben hier alleen degene die te bevelen en te eisen heeft!"

[12] De OVERSTE zegt: "Maar als we nu meteen een snelle rijder als bode naar Jeruzalem zenden, dan is hij morgen tegen de middag met de nodige documenten hier!"

[13] De HOOFDMAN zegt: "Dat maakt niets uit! Want de honderd groschen moet u alleen al betalen omdat u zonder zo'n vereist document hierheen bent gekomen; verder dus geen gepraat hierover!"

[14] De OVERSTE zegt: "Maar we hebben geen geld bij ons, want als wij reizen nemen wij nooit geld mee, dat is bij ons wettelijk voorgeschreven! Waar moeten we dan geld vandaan halen?"

[15] De HOOFDMAN zegt: "Daar zal ik wel voor zorgen! Als er geen geld is, maken we gebruik van het pandrecht. Uw effecten, die u zoals ik gehoord heb, massaal met u meeneemt, zullen wel honderd groschen waard zijn!"

[16] De OVERSTE zegt: "Die zijn wel duizendmaal zoveel waard, maar het zijn allemaal God gewijde zaken, en God zou degene, die er zich aan zou vergrijpen, zeer snel doden! Daarom zult u daar zeker niet aan mogen komen en ze nog minder mee mogen nemen!"

[17] De HOOFDMAN zegt: "Zo erg zal dat niet zijn! Wij zullen eens kijken of uw god gewijde effecten werkelijk zo gevaarlijk zijn!"

[18] Alle FARIZEEËN schreeuwen: "Nee, nee, nee! Die honderd groschen zullen we nog wel bijeenbrengen, want onze mensen hebben wel geld bij zich!"

[19] Dan gaat een Farizeeër naar buiten en brengt een beurs met de honderd groschen en geeft die aan de hoofdman, en de hoofdman geeft de beurs aan de onderaanvoerder, die het geld moet tellen. Omdat het aantal klopt, beveelt de hoofdman de onderaanvoerder het geld in de kas van de arme zondaars te leggen, wat de onderaanvoerder ook meteen doet.

[20] Maar de OVERSTE zegt: "Dat is hier een vreemd gebruik, om het gewijde geld in de kas van de arme zondaars te leggen, want wij zijn toch dienaren Gods! Weet u dan niet dat degene, die een dienaar van God beledigt, ook God beledigt?"

[21] De HOOFDMAN zegt: "Wat gaat mij uw God aan!? Ik ben een Romein en weet wat ik weet en wat ik geloof! Maar uw God, die u nu dient, is en zal mijn God nooit zijn! Voor mij bent u dus de allergrootste zondaars, en uw God gewijde geld hoort daarom in de kas van de arme zondaars! -Begrijpt u dat?"

[22] De OVERSTE zegt: " Ja, heer, wij begrijpen het en wij begrijpen ook dat wij met een doorgewinterde heiden te maken hebben, die net als alle Romeinen ons tesamen met onze godsdienst zo diep mogelijk veracht!"

[23] De HOOFDMAN zegt: "Niet zo diep als u denkt, want wij erkennen ook het ware oorspronkelijke Jodendom. Alleen uw nieuwe voorschriften, uw eigen ongeloof en uw velerlei ten hemel schreiende bedriegerijen verachten wij driemaal zo erg als de dood zelf. Want bij u is geen spoor meer te vinden van het oude Jodendom, u heeft alleen nog maar de namen ervan. Maar waar zijn de uitgelezen werken van hen van wie u afstamt en die u de leer en de wijze wetten gegeven hebben? Ik weet nog precies hoe uw ark des verbonds er uitzag. Hoe staat het daar nu mee? Waar is de geest van God, die er boven zweefde?"

[24] De OVERSTE zegt: "Dat is nog allemaal net zoals het ten tijde van Aäron was!"

[25] De HOOFDMAN zegt: "Of heel anders! Luister! Nauwelijks drie jaar geleden was ik zelf in jullie zogenaamde allerheiligste, en wel voor een bedrag van zevenhonderd zilveren groschen. Maar wat heb ik daar gezien en geroken? Een metalen kist op een onderstel, uit het midden waarvan een heel behoorlijke naftavlam opvlamde, die met haar wat onprettige lucht mijn neus nu juist niet zo aangenaam prikkelde! De bewuste bestanddelen in de zogenaamde ark des verbonds waren zeker veel jonger dan Mozes en Aäron, en mijn beurs werd erg bedroefd, omdat ik haar voor uw dwaasheid en bedrog zo gevoelig aangesproken had! Spreek er met mij geen woord meer over, want ik ben iemand die uw bedrog mijlenver doorziet! Geloof me, als ik met mijn huidige kennis keizer zou zijn, dan joeg ik morgen de hele tempel over de kling! U heeft geluk dat ik geen keizer ben, maar wat de keizer niet doet, dat zal zijn aanstaande opvolger doen!"

[26] De OVERSTE zegt: "Heer, als u dat weet, dan verzoek ik u ter wille van het volk te zwijgen, want als zoiets onder het volk zou komen, dan zouden wij voor een uitzinnige opstand moeten vrezen!"

[27] De HOOFDMAN zegt: "Daarvoor valt helemaal niet te vrezen! Want dat weet nu al zo goed als iedere Galileeër, en er is toch in de verste verte geen sprake van een volksopstand! Want wij Romeinen zijn er ook nog, en wij zijn machtig genoeg om iedere opstand in de kiem te smoren!"

[28] De OVERSTE zegt: "Nu, heer, wij hebben betaald en zijn dus niets meer schuldig; laten we er dus maar over ophouden! Als u echter iets meer weet over de beruchte magiër Jezus, wees dan zo vriendelijk ons mee te delen hoe het met hem en zijn omstreden leer en zijn daden staat, zodat wij de tempel daarover iets kunnen mededelen!"

[29] De HOOFDMAN zegt: "Ik heb u al gezegd, dat ik Hem heel goed ken en ik Hem ook allang zou hebben laten oppakken als er ook maar iets gebeurd zou zijn wat op muiterij zou lijken. Ik ben echter helemaal overtuigd van het lijnrechte tegendeel en ik kan Hem alleen maar de beste referenties geven. Als u zo zou zijn als Hij, dan zou Jeruzalem door alle tijden der tijden de eeuwige en eerste stad van God zijn, en de geest van God zou nog als in de tijd van Aäron boven de ark zweven! Maar u bent precies het tegendeel van Hem, en daarom zal uw stad en uw tempel niet lang meer bestaan! Zeg dat maar tegen uw collega’s, opdat ze in de gaten krijgen op welke zandbodem hun stad en hun tempel gebouwd zijn! -Maar morgen zult u met uw ogen en oren meer te weten komen, daarom kunt u nu beter gaan slapen!"

[30] De OVERSTE zegt: "Wij blijven hier aan tafel zitten, want uw veelzeggende woorden hebben ons voor dagenlang de slaap ontnomen! Wie slapen kan, die slape, maar ik zal zeker klaar wakker blijven! ­Maar daar bij de hoek van de tafel zit toch een gast met een meisje!? Wie is dat dan? Is hij te respecteren, of is hij en het meisje een gevangene van u? Heeft hij misschien ook geen reisdocumenten bij zich?"

[31] De HOOFDMAN zegt: "Dat gaat u niets aan, hij staat onder mijn bescherming! Maar ik hoop dat u Hem morgen beter zult leren kennen."

 

119 Gods liefde

 

[1] Na die woorden vraagt geen der Farizeeën verder.

[2] Dan sta Ik op, groet de hoofdman, die Mijn groet vol warmte en hartelijkheid beantwoordt, en Mij en Jarah in het bijzijn van Ebahl en zijn vrouwen en de andere kinderen begeleidt naar een ander vertrek, waar een goed rustbed voor Mij klaar staat.

[3] Maar IK zeg tegen de hoofdman: "Als jullie allen de hele nacht bij Mij willen blijven, blijf dan; willen jullie echter gaan slapen, dan kun je dat ook doen!    Als jullie blijven, zal daardoor niemand morgen­ochtend slaap te kort komen. - Verder heb je als echte vriend van Mij goed met de Farizeeën onderhandeld; ze zitten nu behoorlijk in angst en spanning en zullen de zandkorrels van hun klok tellen, en met groot ongeduld op de komende dag wachten!

[4] Het is maar goed dat Mijn leerlingen, die zich nog veel moeite geven met de twee Essenen en de groep Farizeeën, en ze haast helemaal voor hun standpunt hebben gewonnen, niet vanwege het lawaai naar ons in de eetzaal zijn gekomen! Want dat zou ontijdig de aandacht hebben getrokken! Hoewel -Ik wilde het zo, en dus kon het ook niet anders gaan! -Maar wat zal Ik nu met Mijn allerliefste Jarah beginnen? Dat meisje verlaat Mij nooit!"

[5] De KLEINE zegt: "Heer, zolang U in ons huis blijft, zal Jarah U niet verlaten, en zou U mogelijkerwijs sterven, dan zou Jarah met U sterven! Als U echter ons huis weer zult verlaten en Jarah niet met U mee zal kunnen gaan, dan zal zij thuis zuchten en de Vader in Uw hart vragen of Hij U weer bij haar zou willen brengen, want zonder U kan Jarah nu niet meer leven!"

[6] IK zeg: "Kijk, dat is een goed voorbeeld van hoe men God moet liefhebben om door Hem ook in dezelfde mate te worden liefgehad! Gods liefde omvat weliswaar alles, en zij kent in der eeuwigheid geen toorn en wraak, maar toch is er een groot verschil in de manier waarop een mens door God wordt liefgehad. Zolang een mens ademt en leeft, is dat een bewijs dat God door Zijn liefde hem het leven geeft, omdat hij anders allang dood zou zijn.

[7] Maar wie God liefheeft zoals deze kleine hier, dwingt God om tot hem te komen en te gaan wonen in het hart van de liefhebbende mens! En God komt en gaat dan met Zijn geest in het God boven alles liefhebbende hart wonen, en zo'n mens heeft daardoor het eeuwige onvergankelijke leven in zich en is volledig één met God!

[8] Het is weliswaar niet iedereen gegeven om God zo vurig lief te hebben zoals dat het geval is bij Mijn allerliefste Jarah, maar toch kan ieder mens met al zijn kracht God liefhebben, en dan zal God ook zijn hart vervullen met Zijn geest en Zijn genade, en deze mens nooit in der eeuwigheid in de afgrond laten vallen. Mocht hij struikelen dan zal hij altijd weer op de been worden geholpen, en het eeuwige leven zal altijd in hem zijn en blijven.

[9] En nu, Mijn allerliefste Jarah, omdat je Mij zo buitengewoon liefhebt moet je ons eens een klein verhaal vertellen, want Ik weet dat je een rijke voorraad mooie verhalen hebt!"

[10] JARAH zegt, terwijl zij kinderlijk lief glimlacht: "O Heer, vraag dat alstublieft niet! Want dat zou naast Uw buitengewone wijsheid toch veel te dom klinken!"

[11] IK zeg: "Nee, nee, Mijn allerliefste Jarah, laat je daardoor niet van de wijs brengen, want je kunt altijd en eeuwig alleen maar heel veel begrip van Mij verwachten! Want weet je, Ik begrijp zelfs het schreien van de kinderen, laat staan dus hun spreken! Jij hebt zo vaak van die bijzondere dromen, - vooruit, vertel Mij eens zo'n droom!"

 

120 Jarah's droom

 

[1] JARAH zegt: "Nu, dat zou ik wel kunnen doen, maar mijn dromen zijn meestal heel verschrikkelijk en laten mij de wereldse mensen in hun hele afschuwelijke gedaante zien, en ik zie dan in hun plaats enkel en alleen duivels! En pas geleden had ik zo'n droom! Ik zag toen een wondermooie persoon, die veel op U leek, o Heer. Deze mens zag ik als een misdadiger met touwen geboeid.

[2] Ik vroeg aan de huilende mensen die hem volgden, wat deze won­dermooie mens dan wel gedaan mocht hebben om door de wereldse mensen zo slecht behandeld te worden. En zij zeiden tegen mij allemaal hetzelfde: 'Hij was een geweldige weldoener der mensheid. Nooit beging hij een onrechtvaardigheid, en de zuiverste waarheid kwam als honingzeem uit zijn mond. Hij heeft de wereldminnende en heerszuchtige Farizeeën te veel de waarheid gezegd en zij hebben hem daarom door de zwakke Romeinse landvoogd tot de dood aan het kruis laten veroordelen. Zij brengen hem nu naar de plaats van de terechtstelling. Kom met ons mee en zie wat voor loon de grootste mensenvriend krijgt van de slechte buitengewoon zelfzuchtige mensen!'

[3] En ik beklom met de huilende mensen een lage berg en zag de eerlijke mens een zwaar kruis slepen, terwijl hij geslagen was en vol bloed zat en ter verhoging van de kwelling op het hoofd een krans van dorens droeg. Op de terechtstellingsplaats ontkleedde men hem, wierp hem daarna meedogenloos als een wild beest op het kruis, nam veel puntige spijkers en sloeg deze met zware hamers door handen en voeten en bevestigde hem zo op gruwelijke wijze op het harde en zware kruis! - O Heer, dat was me toch een verschrikkelijk gezicht! Als ik maar aan deze droom denk, dan duizelt het mij! - Tenslotte zette men het kruis rechtop, plaatste het in een al gegraven gat en sloeg het met een wig vast, zodat het vast stond.

[4] Het wonderlijkste echter bij dit alles was dat deze buitengewoon eerlijke mens ook bij al die pijnlijke martelingen niet één kreet van pijn gaf, terwijl toch twee anderen, die lang zo gruwelijk niet werden gemarteld, vreselijk schreeuwden en jammerden!

[5] Toen werd ik wakker en beefde over mijn hele lichaam. Heer zo'n droom is heus geen grapje voor een teergevoelig meisjeshart als het mijne! Ik bad toen meteen de lieve Vader in de hemel of Hij mij toch niet meer zo'n nare en kwellende droom zou willen geven, en gelukkig, tot op heden kreeg ik niet meer zo'n nare droom te doorstaan! Mijn vader zei me wel steeds, dat dromen bedrog zijn en door traag bloed ontstaan. Dat is mogelijk! Maar als mijn bloed zo traag zou zijn, dan zou ik toch ook slomer moeten zijn dan ik ben, maar ik ben een vlug en kwiek meisje, -hoe kan ik dan traag en lui bloed hebben?"

[6] Onder deze vertelling was Ik wat somberder geworden, maar Ik zei: "Nee, nee, Mijn allerliefste Jarah, jij hebt alleen maar etherlicht bloed, en jouw droom is erg belangrijk! -Maar nu houden wij erover op, de tijd zal het wel Ieren. En jij, die zoiets in de droom hebt gezien, bent zalig! Het was heel weinig profeten gegund om dat in hun visioenen te zien.

[7] Veel is echter voor de mensen op deze aarde verborgen. Het grote 'Waarom' zullen zij pas in het hiernamaals te weten komen! -Maar vertel Mij nu nog een droom, die je drie dagen daarna over dezelfde mens gedroomd hebt!"

[8] JARAH zegt: "Oh, die vertel ik ook veel liever, want die is duizend keer vrolijker! Ik bevond mij opeens erg vroeg in de morgen zo te zien in een heel aardige tuin, van waaruit ik echter jammer genoeg duidelijk de in de eerdere droom genoemde terechtstellingsplaats kon zien. Die aanblik vervulde mij meteen met grote angst, zodat ik toen in de droom begon te bidden of de lieve Vader in de hemel mij toch bewaren wilde voor een soortgelijk droomgezicht, want helaas zag ik ook nog de drie bekende kruisen rechtop op de terechtstellingsplaats staan.

[9] Maar toen kwam er meteen een wonderschone jongeman naar mij toe en troostte en sterkte mij met de woorden, die ik heel goed heb onthouden: 'Vrees niet, gevoelige reine ziel! Dat, wat je drie dagen geleden hebt gezien, moest zo gebeuren volgens het raadsbesluit van God, omdat anders geen mens zou hebben kunnen zalig worden en tot het aanschouwen van God komen. Hij, Die gekruisigd werd, was Gods Zoon, en God was in Hem. Nu na drie dagen zal deze Zoon van God geheel uit eigen kracht weer uit de dood van Zijn goddelijke vlees opstaan en voortaan heersen over de gehele oneindigheid, en aan Zijn rijk en Zijn heerschappij zal in eeuwigheid geen einde komen. Voor Zijn naam zullen alle machten en krachten zich buigen, en die zich niet willen buigen, die zal Hij te gronde laten gaan. Maar het laatste gelukzaligste ogenblik nadert, Iet daarom goed op de zware verzegelde grafsteen!'

[10] Toen de jongeman dat tegen mij had gezegd, kijk, daar verhief de steen zich vanzelf van het graf, en daaruit steeg met een blij, maar tevens toch zeer waardig gezicht precies dezelfde man, die ik drie dagen geleden zo verschrikkelijk zag kruisigen. Ik zag zelfs de wondtekenen aan handen en voeten en ik twijfelde er geen ogenblik aan dat hij het was.

[11] En de man kwam naar mij toe en zei met een buitengewoon welluidende stem: 'Dat, wat je hier in je droom hebt gezien, was alleen maar een vooruitblik op datgene wat binnenkort zal gebeuren. Maar voordien zul je Mij nog in werkelijkheid zien, en na Mijn opstanding nog meerdere malen!' - Na deze woorden werd ik weer wakker en heb veel daarover nagedacht. Maar behalve U kwam ik zo iemand in de werkelijkheid nog niet tegen!"

[12] IK zeg: "Nou, misschien ben Ik het? - Maar nu houden we er over op, en daarom hebben we het nu over iets anders voor de dag van morgen!"

 

121 Er kan een einde aan het geduld komen

 

[1] De Farizeeën, die voor Mij uit Jeruzalem hierheen zijn gekomen, en die onze vriend op zo'n wijze manier de schrik op het lijf heeft gejaagd, zullen Mij morgen behoorlijk lastig vallen als ze Mij eenmaal herkend hebben. Maar Ik zal hen voor de eerste maal klare wijn schenken, dat wil zeggen, Ik zal hen onomwonden de volle waarheid zeggen.

[2] De zieken, die hier zijn en nog zullen komen, behoeven alleen maar de zoom van Mijn overkleed aan te raken - dan zullen ze gezond worden. Mijn leerlingen zullen vervolgens het ochtendbrood met ongewassen handen eten, en dat zal voldoende zijn om deze echt oerbekrompen Farizeeën en schriftgeleerden volledig in het harnas te jagen. Dan zullen zij meteen met hun gebruikelijke strikvragen komen, en Ik zal antwoorden geven die hen nog veel zuurder en bitterder zullen lijken dan azijn en gal, een bekende drank waarmee zij de dorst van de arme zondaars plegen te stillen. - Maar nu zullen wij die paar uren tot het aanbreken van de dag zwijgend doorbrengen.

[3] Mijn leerlingen, evenals hun twee Essenen en een aantal Farizeeën en schriftgeleerden, zijn nu gaan slapen en hebben goed werk gedaan, want zij hebben hen allen voor Mij gewonnen. Twee jonge Farizeeën, Pilah en Ahab, de eerste uit Kis en de laatste uit Jesaïra, belden zeer goede sprekers en tevens nuchtere verstandige mensen, behoren echter al langere tijd tot Mijn leerlingen. Deze twee, die gistermorgen hier aangekomen zijn, hebben zich meteen weer bij Mijn leerlingen gevoegd en hen bij hun bekeringswerk goed ondersteund. Want Mijn leerlingen, die op drie na allen vissers zijn, zijn nog geen vlotte sprekers en daarom verlenen de beide jonge Farizeeën hen goede diensten.

[4] Ebahl, ga jij naar hen toe en zeg de leerlingen dat ze morgen met ongewassen handen het ochtendbrood moeten eten, en de andere hier bekeerde Farizeeën en schriftgeleerden en de twee Essenen moeten zich zolang verborgen houden tot die uit Jeruzalem vertrokken zijn, pas daarna kunnen zij te voorschijn komen, en zal Ik ze zegenen. Als zij zich daarna willen omkleden en bij Mij blijven, of uiterlijk voor de mensen blijven wat zij tot op heden waren, staat hen volkomen vrij. Ga en breng dat over aan de leerlingen en de anderen, -je weet wel wie!" -Ebahl gaat meteen weg en voert alles precies zo uit als Ik het hem opgedragen heb. Allen verheugen zich over dit bericht en beloven zich heel precies te houden aan wat Ik hun liet meedelen.

[5] Ebahl komt terug en brengt ons meteen op de hoogte van de goede ontvangst die zijn uitgevoerde opdracht ten deel viel. Allen zijn daar blij om, en de HOOFDMAN zegt: "Ik verheug me heel bijzonder op de dag van morgen, maar ik zeg erbij, en daar geeft de merkwaardige droom van de lieve Jarah mij heel speciaal aanleiding toe, dat ik die kerels niet met me zal laten spotten. Zodra ze mij smoesjes vertellen, laat ik hen geselen tot het kwade bloed hen in stralen van de rug zal lopen! Want slaan met woorden haalt helemaal niets uit bij deze onmensen en het spoort hen tot nog meer wraak aan, maar een geseling op leven en dood zal hun kwade ijver zeer afkoelen. Het is nog niet zeker dat ik het doe, maar erg onzeker is het ook niet!

[6] Het zou heel goed mogelijk zijn dat deze kerels en hun handlangers in Jeruzalem, als er ook maar een heel kleine kans voor was, U inderdaad net zo zouden behandelen als het meisje in de eerste droom heeft gezien! Ik zeg U, er hoeft maar een heel geringe mogelijkheid te zijn en daarbij nog de verwijfde slappe landvoogd Pontius Pilatus -en ze spijkeren U zo maar aan het dwarshout!

[7] Ja, als ik landvoogd in Jeruzalem zou zijn, dan zou iemand het maar eens moeten proberen om de hand aan U te slaan! Ik zou hem tienmaal aan het dwarshout ophangen en pas bij de tiende keer zou ik hem de benen laten breken! Maar jammer genoeg is mijn standplaats hier, en ik zou U niet te hulp kunnen komen en Uw vrienden Cyrenius en Cornelius zouden dat ook niet kunnen. Men moet daarom vooraf beginnen met het afkoelen van hun verderfelijke moed, zodat ze behoorlijk geschrokken zijn en het voortaan niet zo gauw meer zullen wagen om hun afschuwelijke klauwen uit te steken naar mannen van God, waarvan U een der allerhoogsten bent!

[8] O wacht maar, schoften, de dag van morgen zal voor jullie zo heet worden, dat je van louter hitte bloed zult zweten! Als de kerels op deze manier een paar goede stevige lessen krijgen, zou ik haast het halve Romeinse rijk eronder durven verwedden, dat ze hun slechte daden ­tenminste de gruwelijkste daarvan - op zullen geven; maar hun oude slechte huid moet vooraf behoorlijk bewerkt worden! Dixi (ik heb gezegd)!"

[9] IK zeg: " Je kunt weliswaar doen wat je wilt, en Ik zal niet tegen je zeggen: Doe het niet! Want je bent een van de meest wijze vrienden die Ik ooit gevonden heb. In al je woorden en daden gedraag je je werkelijk heel tactvol, maar Ik zeg je, dat alles zal dit slechte soort mensen niets helpen, maar ze alleen nog maar slechter en tevens sluwer maken. Want zij, die eenmaal van de satan zijn, die zijn dat helemaal. Men kan ze nog het snelst met rake woorden op iets beters richten, zoals mijn leerlingen dat nu gedaan hebben en zoals dat in Nazareth is gebeurd, waar de overste en de Farizeeën en schriftgeleerden Mijn leer hebben aangenomen. Maar vaak kan men niets doen en net zo min op jouw manier! Want je drijft met de roede één duivel uit, maar op de plaats van die ene nestelen zich tien anderen, die stuk voor stuk erger zijn dan die ene, die er eerst was."

[10] De HOOFDMAN zegt: "Zo waar ik Julius heet, zal ik niemand de roede en de gesel laten voelen voor ik in uiterste noodzaak daartoe gedwongen wordt, maar als ik dat word, wee dan die kerels!"

[11] IK zeg: "Nu heb jij weer helemaal gelijk! Men moet zo lang mogelijk geduld hebben, maar als de uiterste grens eenmaal bereikt is, dan moet zonder verdere omhaal en zonder verdere toegeeflijkheid met alle bliksems en donders erop geslagen worden, anders zouden de zondaars meteen op de gedachte komen dat men schertste en met hen een kinderspelletje speelde!"

[12] HOOFDMAN Julius zegt: "Helemaal mijn idee! Er is veel voor nodig voor ik iemand straf, maar als een onverbeterlijke mij daartoe dwingt, dan zal hij het ook onthouden wanneer hij door mij gestraft is! -Maar nu denk ik toch, dat we die paar uurtjes nog een beetje gaan rusten, want het begint al te schemeren!"

[13] IK zeg: "Ja, laten we dat hier doen, ieder op zijn eigen plaats!"

[14] Vervolgens is alles stil en over alle ogen daalt een weliswaar kort, maar tevens toch honingzoet slaapje. En als men dan gezamenlijk ontwaakt, is ieder zo gesterkt alsof hij een hele nacht op een zacht bed goed geslapen en gedroomd had.

 

122 De test van de Farizeeën

 

[1] Bij het ontwaken, terwijl de zon de toppen der bergen al begint te beschijnen, verwondert zich iedereen zich over die versterkende slaap. Ebahl geeft meteen zijn vrouwen opdracht om voor een verse en goed toebereide ochtendmaaltijd te zorgen, en de vrouwen met de oudste dochters haasten zich en brengen meteen een rijkelijk en goed morgenmaal, wat zij heel gemakkelijk kunnen doen omdat hun voorraadkamers van boven tot onder zijn volgepropt.

[2] De Farizeeën hebben in de eetzaal aan hun tafel alle plaatsen al bezet, zodat er verder aan hun tafel niemand meer plaats kan nemen, en Ebahl liet hen ook meteen het morgenmaal opdienen, bestaande uit brood, wijn, een paar gebraden vissen en honingzeem. Pas toen zij klaar waren, liet Ebahl een andere grote tafel dekken, die voor Mij, Mijn leerlingen, de hoofdman en voor Ebahl en zijn vrouwen en kinderen bestemd was.

[3] Eer Ik echter de zaal binnenging, liet Ik door Ebahl alle op Mij wachtende zieken in de grote gelagkamer brengen en tegen hen zeggen dat zij slechts Mijn overkleed moesten aanraken en dan zouden zij direct gezond worden. - Ebahl ging en voerde Mijn opdracht uit.

[4] Daarna ging Ik met de hoofdman, Mijn leerlingen en de kleine Jarah, die geen stap van Mijn zijde week, de eetzaal binnen en zette Mij aan tafel zonder bij Mijn binnenkomst een Farizeeër aan te zien of ook maar te groeten, waar zij erg veel belang aan hechtten.

[5] Toen Ik, de hoofdman en de leerlingen al aan tafel zaten, kwamen ook zo'n tweehonderd zieken de eetzaal in en vroegen Mij of zij de zoom van Mijn overkleed mochten aanraken. En Ik stond hen toe, om dat te doen terwijl Ik met Mijn leerlingen en de anderen het morgenmaal gebruikte. Weldra drong toen alles wat ziek was zich in Mijn richting en raakte de buitenzijde van Mijn opperkleed aan; en allen, die dat deden werden gezond. (Matth. 14:36)

[6] Maar de buitengewoon jaloerse FARIZEEËN en schriftgeleerden verscholen zich achter enige zieken en zeiden heimelijk tegen hen: "Raak het opperkleed van deze Nazareeër, die wij nu wel kennen, niet aan, dan zul je tóch gezond worden!" -En degenen, die zich zo door de Farizeeën lieten bepraten en Mijn opperkleed niet aanraakten, bleven ziek.

[7] Toen zij dat echter merkten, kwamen ze bij Mij terug en smeekten Mij of zij Mijn opperkleed mochten aanraken. Maar IK verbood het hen en zei: "Zijn jullie voor Mij of zijn jullie voor die Farizeeën hierheen gekomen, die jullie afgeraden hebben Mijn opperkleed aan te raken? Die je geloofd hebt, die moet je ook helpen, ga daar maar heen!"

[8] Dat konden de Farizeeën natuurlijk heel goed horen en zij werden helemaal rood van woede. Meteen daarop kwamen zij naar Mij toe en hun OVERSTE zei tegen Mij: "U bent dus degene voor wie wij van Jeruzalem naar Nazareth moesten gaan?"

[9] Ik geef de overste geen antwoord op zijn vraag, alleen de HOOFDMAN , die bij Mij - dat wil zeggen aan Mijn rechterhand - aan tafel zat, zegt met een donderende stem: "Ja, Deze is het, wiens aangezicht jullie ellendigen niet waard zijn om te zien! Waarom hebben jullie deze arme mensen afgeraden om Zijn kleed aan te raken, zodat zij ook net als hun metgezellen gezond zouden zijn geworden? Ellendige honden, weten jullie op de wereld werkelijk niets anders te verzinnen, dan mensen ongelukkig te maken als er zich maar ergens een gelegenheid voordoet?!"

[10] Nu geef Ik de hoofdman een wenk om zich wat te matigen, omdat er anders onaangename woordenwisselingen zouden ontstaan.

[11] De hoofdman matigt zich, maar dringt er bij de overste toch streng op aan hem precies de reden te vertellen, waarom hij die paar zieken tegengehouden had het opperkleed van de goddelijke meester aan te raken, zodat ze net als de anderen ook gezond zouden zijn geworden.

[12] Dan zegt de OVERSTE een beetje verlegen: "Wij wilden ons er slechts van overtuigen dat alleen degenen, die het opperkleed aanraakten, gezond werden, en wij leggen hen nu verder niets meer in de weg om datgene te doen waardoor ze gezond kunnen worden."

[13] Nu komen de nog ZIEKEN in opstand en zeggen: "Oh, als we niet zo ziek, ellendig en zwak zouden zijn, dan zouden wij jullie nu je loon geven voor jullie test, of we ook zonder aanraking van het opperkleed van de goddelijke heiland gezond zouden worden. Dat zou jullie dan een eeuwigheid lang kunnen heugen, maar 'uitstel is geen afstel!' Met de hulp van God zullen we nog wel eens gezond worden en jullie dan ergens tegenkomen, let dan maar eens op wat voor zaken wij met jullie zullen uitproberen!"

[14] Maar IK zeg tegen de zieken: "Wraak moet je uit je hart weren! Als je wilt dat Ik je genees, ban dan alle toorn en alle wraak uit je hart!"

[15] Dan zeggen de nog ZIEKEN: "Meester, voor U doen wij alles wat U ook maar van ons verlangen zult, maar bevrijd ons, onnozelen, van ons lijden!"

[16] IK zeg: "Kom dan maar en raak Mijn kleed aan!"

[17] Toen kwamen de nog zieken, raakten de zoom van Mijn opperkleed aan en werden allen opeens volkomen gezond.

[18] En de HOOFDMAN zei, erg opgewonden: "Nu, blinde zieners uit de zogenaamde heilige stad van God, zijn jullie er nu van overtuigd, dat de man, waarover jullie zo ontzettend slecht zijn ingelicht, en waarvoor jullie op stap zijn gegaan om een onderzoek naar hem in te stellen en hem te vangen, die slechte mens is, die jullie mij gisteren beschreven hebben?"

[19] De OVERSTE en ook de andere Farizeeën zeggen: "Dat er van hem een buitengewone geneeskracht uitgaat, daarvan hebben wij ons nu meer dan voldoende overtuigd, maar daaruit volgt nog lang niet dat hij dat door een soort goddelijke kracht zou doen, want wij zien bij hem en bij degenen, die met hem aan tafel zitten, dat zij zich niet aan de regels der oudsten houden, -en in zo'n geval kan er van goddelijkheid nog lang geen sprake zijn!"

[20] De HOOFDMAN zegt: "Dat begrijp ik niet, praat daar met Hem Zelf maar over!"

 

123 De geestelijk doden

 

[1] Dan komt de OVERSTE naar Mij toe en vraagt Mij (Matth. 15:1): "Meester, wie zijn die mensen, die bij u aan tafel zitten?"

[2] IK zeg: "Het zijn Mijn leerlingen!"

[3] De OVERSTE vraagt verder: " Waarom overtreden uw leerlingen de gebruiken van de oudsten? Zij wassen hun handen niet voor het brood eten!" (Matth. 15:2)

[4] Nu pas stond IK op, ging plotseling voor hem staan en vroeg hem ernstig: "Waarom overtreedt u dan de geboden van God terwille van uw eigen regels? (Matth. 15:3) God heeft geboden: 'U zult vader en moeder eren! Wie vader en moeder vervloekt, moet de dood sterven!' (Matth. 15:4) Maar u leert zoon en dochter dat zij tegen hun ouders moeten zeggen: 'Als ik voor u, vader of moeder, in de tempeloffer , dan is dat beter voor u, dan wanneer ik u steeds maar eer volgens het oude gebruik.' En tegen zo'n zoon en zo'n dochter zegt u: 'Zo heb je goed gehandeld! (Matth. 15:5) -Maar wat is daarvan het gevolg? Kijk! Het gevolg is dat nu bijna niemand meer zijn vader en zijn moeder eert! U hebt dus Gods gebod opgeheven terwille van uw eigen regels! (Matth. 15:6) Wie gaf u daartoe het recht? Zoiets kunt u alleen maar doen omdat u nog nooit in God geloofd hebt, want wie dood is, heeft geen geweten meer!"

[5] Nu mengt de HOOFDMAN zich weer in het gesprek en zegt: "Ah, staan de zaken er zo bij? Oh, daar moet ik een heel speciale aantekening van maken! Zijn jullie zulke dienaren van God? Dát is dus de reden waarom jullie het zuiver goddelijke van onze meester en heiland niet erkennen?! Jullie God is dus alleen maar vóór alles jullie buik, en ten behoeve daarvan jullie goud­ en zilverzakken! Nou, nou, nu heb ik jullie door. Praat nu maar weer verder met elkaar!"

[6] De OVERSTE zegt: "Wij zijn Gods dienaren volgens de instelling van Aäron!"

[7] IK zeg: "Oh, ellendige huichelaars! Terecht heeft Jesaja over jullie geschreven en voorspeld (Matth. 15:7): 'Dit volk benadert Mij met zijn mond en eert Mij met zijn lippen, maar zijn hart is verre van Mij! (Matth. 15:8) Zij dienen Mij tevergeefs, omdat zij het volk voorschriften geven, die alleen maar menselijke geboden zijn!"' (Matth. 15:9)

[8] De OVERSTE zegt: "Wij heffen terwille van onze regels, die ook heilzaam voor de mensen zijn, de geboden van God niet op!"

[9] IK zeg: "Ik heb het u al aangetoond bij dit ene gebod van God, wilt u ook horen hoe u alle andere geboden van God met voeten treedt en uw regels daar hemelhoog boven stelt?"

[10] De OVERSTE zegt: "Doe dat niet terwille van het volk, want er is hier veel volk!"

[11] De HOOFDMAN zegt: "Geef dan in het bijzijn van het volk de verklaring aan de Meester, dat Hij geheel juist volgens de wet van God leeft en werkt!"

[12] De OVERSTE zegt: "Dat kunnen wij nu niet doen, dat kan pas door de gezalfde hogepriester uit de tempel gedaan worden!"

[13] De HOOFDMAN zegt daarop: "Dat heet bij ons Romeinen: Ars longa, vita brevis! ('De kunst duurt lang, het leven kort!'), ofwel, men wil om bepaalde redenen de zaak op de zogenaamde lange baan schuiven, om niets te hoeven doen. Dat zeg ik jullie openlijk waar het volk bij is, want voor een Meester, zoals Jezus van Nazareth er een is, zou jullie beste getuigenis nog veel te armzalig en slecht zijn! Als jullie het zouden wagen in de tempel ook maar het een of andere onjuiste bericht over Jezus aan jullie huichelachtige collega’s over te brengen, dan zal ik op datzelfde ogenblik een bericht naar de keizer in Rome laten gaan en hem daarin haarfijn, voorzien van honderd getuigenissen, uit de doeken doen hoe jullie en jullie collega’s op jullie bevel de beruchte belastingroof hebben uitgevoerd! Geen jaar later zal jullie hellenest zo verwoest zijn, dat men dan vrijwel niet meer kan zien waar het eens gestaan heeft! Denk daar wel aan! Want wat een Romein zegt, dat houdt hij, ook al zouden daardoor hemel en aarde te gronde gaan 'Fiat iustitia, pereat mundus!' (Het recht geschiede al zou de wereld te gronde gaan!) -Hebben jullie mij begrepen?"

 

124 Julius trekt fel van leer

 

[1] Na deze toespraak van hoofdman Julius trekken de Farizeeën zich helemaal verbouwereerd terug en beraden onder elkaar wat raadzaam zou zijn. Eén meent dat men Mij het door de hoofdman gevraagde getuigenis toch zou moeten geven.

[2] Maar de OVERSTE zegt: "Hoe kunnen wij dat doen, als hij de wetten van de tempel veracht en met voeten treedt?! Als we het maar voor de schijn doen, helpt ons dat niets, te gelegener tijd zou men dat door ons opgestelde getuigenis openbaar maken, en alle schuld en straf zou ons dan treffen! Laten wij liever de hoofdman zijn zin geven, dan hebben wij in geval van nood een goede reden om ons voor onze opperpriester te verontschuldigen!" - Met deze beslissing zijn weldra alle Farizeeën en schriftgeleerden het eens en zij verstommen tenslotte helemaal en zeggen geen woord meer .

[3] Toen stond IK met een ernstig gezicht op, wendde Mij tot de overste en zei tegen hem: "Dus vanwege het niet houden van uw goddeloze menselijke voorschriften kunt en wilt u Mij geen getuigenis geven omdat u bang bent voor uw eigen ellendige lichaam? Oh, als u Mij een getuigenis gegeven had, hoe gelukkig zou u zijn geworden, zowel tijdelijk als eeuwig, maar nu kan dat niet meer! De Zoon des mensen zal nooit meer een getuigenis van u nodig hebben, want Zijn werken en Zijn woorden geven Hem het echte getuigenis! Opdat u en uw metgezellen echter zien dat de Mensenzoon geen angst heeft voor de mensen, zal Ik in uw bijzijn nu al het volk zeggen, dat aan het houden van uw voorschriften niets is gelegen, en dat degene die zich houdt aan wat u voorschrijft, een grote zonde voor God begaat!"

[4] De OVERSTE zegt: Doe dat niet, anders zou het u slecht kunnen vergaan!"

[5] De HOOFDMAN zegt: "Ja, dat doet Hij wel, en er zal Hem niets kwalijks overkomen! Onthoud dat, ellendige geldwolven! Hier heb ik het voor het zeggen, maar één verdachte beweging van jullie en ik laat je in stukken hakken en in zee werpen als voer voor de draken, zo waar ik Julius heet! Moet je die booswichten zien! De geschiedenis wijst uit dat de tempelpriesters al meer dan driehonderd jaar geen mens iets goeds hebben gedaan. En als er zo nu en dan een hoogstaande ziel onder hen was, dan deden ze daarmee wat zij naar mijn weten voor nauwelijks dertig jaar met de vrome rechtschapen Zacharias deden. Als er onder hun geloofsgenoten iemand vol waarheid, eerlijkheid en kracht van God opstaat en de arme mensen met alle soorten weldaden overlaadt, dan zijn deze booswichten er ook meteen bij om hem te vernietigen! Oh, aan jullie miserabele praktijken moet snel een eind gemaakt worden!

[6] Kijk, deze waarachtige man van God kwam hier in deze streek, die vanwege haar ongezonde ligging alom bekend is. Er waren hier in de gehele streek een paar duizend zieken -inheemsen en vreemden -, zelfs mijn soldaten waren voor meer dan de helft door hinderlijke en kwade koortsen geveld, menigeen al meer dan een jaar. Toen kwam deze zuivere Godmens hierheen en genas allen die om hulp vroegen. Moest men voor zo'n man niet met recht een altaar bouwen, aan hem als aan een God offeren en hem op alle denkbare manieren eren en zalven? Maar wat voor goeds hebben jullie hem bewezen toen jullie hierheen kwamen? De kelder en voorraadkamer van Ebahl zullen weldra honderd groschen minder waard zijn!

[7] En als dank dat jullie overal als wolven voor niets vreet, willen jullie ook nog onze grootste weldoener vernietigen! Een mens, aan wie jullie het alleen te danken hebt dat Cyrenius niet meteen de hele legermacht in Azië liet oprukken en jullie afschuwelijke rovers­ en hoerennest tot op de grond liet verwoesten! Nee, het is te erg als men over jullie schanddaden nadenkt! Om te voorkomen dat jullie bedriegerijen, die je als goddelijke zaken aan het volk verkoopt, verraden zouden worden, proberen jullie met alle listen van satan zelfs je grootste vrienden en weldoeners uit de weg te ruimen als jullie bij hen het een of andere goddelijke licht vermoeden! Zeg zelf eens of je niet veel slechter bent dan satan zelf!?"

[8] Nu wendde de hoofdman zich tot Mij en zei: "Heer en Meester uit de school van God, leer ons onbevreesd de waarheid, en wat het volk in het vervolg moet doen met betrekking tot de menselijke voorschriften! Ik weet dat hemel en aarde en alle elementen U gehoorzamen, en dat U met de geringste ademtocht van Uw mond deze booswichten net zo gemakkelijk als stro in de lucht kunt verstrooien als waarop U in staat was de zee te gebieden om ons als een vaste ondergrond te dragen. Met al mijn macht, die zeker niet gering is, ben ik maar een zwak mens tegenover U, maar toch sta ik tot de laatste man en de laatste druppel bloed tot Uw dienst! Deze miserabele booswichten zullen de stad Genezareth leren kennen!"

[9] Dan zegt de OVERSTE met trillende stem: "Heer hoofdman! Waar haalt u het bewijs vandaan dat wij slechts gekomen zouden zijn om deze mens te vernietigen? Wij zijn wel gekomen om een onderzoek naar hem in te stellen en te testen, wat men ons toch onmogelijk kwalijk kan nemen, maar van vernietigen kan toch bij God geen sprake zijn! U kunt nu makkelijk praten, want u heeft al voldoende gelegenheid gehad om hem door zijn daden en spreken te leren kennen; maar wij hebben behalve de huidige wonderbare genezing nog maar weinig gehoord en gezien, uw zeker niet zo menselijke bedreigingen niet meegerekend. Het zou ons dan ook, daar wij in zekere zin nog totaal vreemd in deze zaak zijn, geoorloofd moeten zijn deze wonderdoener wat langer mee te maken!

[10] Dat wij als mensen van de tempel op een reeds wankele bodem staan, is ons echt niet onbekend, maar ondanks dat is het toch beter dan helemaal geen, en de staat moet deze zó lang beschermen tot het God misschien zint voor een degelijker te zorgen! Daarom vraag ik u ons niet meteen met het zwaard te dreigen als wij eens met de wonderdoener Jezus een paar woorden wisselen! Laat hij nu maar doen wat hij wil, en leren en prediken, zodat ook wij daarvan meer, gewaarworden dan hetgeen wij alleen van horen zeggen en door veel onjuiste berichten hebben vernomen. Als wij zien dat het waar is, dan zullen ook wij tot een andere beoordeling komen dan wij tot op heden konden! Want zo dom zijn wij nu ook weer niet en ons hart is nog steeds best in staat om een rechtvaardig oordeel te vellen,"’

[11] De HOOFDMAN zegt: "De weigering van het gevraagde getuigenis spreekt niet ten gunste van de rechtvaardigheid van jullie. harten, integendeel! Ex trunco non quidem mercurius ('Een standbeeld is nog nooit tot leven gekomen!') - maar we zullen wel zien!"

 

125 De drie documenten

 

[1] Toen riep IK al het volk bijeen, dat hier voor een deel bestond uit de genezen mensen en voor een deel uit tamelijk veel inwoners uit de stad, die op deze dag voor de sabbat vrij hadden.

[2] Nadat het volk bij elkaar en de zaal bijna vol was, zei Ik tot het volk: "Hoor toe en luister goed! (Matth. 15:10) Wat de mond ingaat verontreinigt de mens niet, maar wat de mond verlaat, verontreinigt de mens. (Matth. 15:11) Met ongewassen handen brood eten, verontreinigt geen mens. Dit zeg Ik u allen en daarmee hef Ik voor eeuwig die  door mensen gemaakte bepaling op!" - Toen begon al het volk te juichen en Mij te prijzen.

[3] Maar toen kwamen DE LEERLINGEN naar Mij toe en zeiden: "Heer U wel gemerkt hoe vreselijk de Farizeeën zich geërgerd hebben toen zij U dit hoorden zeggen?" (Matth. 15:12)

[4] IK antwoordde de leerlingen met luide stem: " Alle planten, die Mijn hemelse vader niet heeft geplant, worden uitgeroeid. (Matth. 15:13) Laat hen gaan! Het zijn blinde leiders van blinden. Maar als een blinde een blinde leidt, vallen beiden zeker in een greppel! (Matth. 15:14) ZIJ kunnen zich ergeren zoveel ze maar willen, want hun vader is een andere dan de onze. Onze vader is boven -en de hunne beneden!"

[5] Toen de Farizeeën dat hoorden, werden ze geel, groen en vuurrood van toorn en woede en de OVERSTE zei, weliswaar met bevende stem: "Wij hebben genoeg gehoord! Hij heeft God en ons gelasterd! Nu weten wij met wie wij te doen hebben, en wie deze Jezus uit Nazareth is! Laten wij daarom hier weg gaan en aan de hogepriester precies vertellen wat voor mens deze Nazareeër is!"

[6] DE HOOFDMAN zegt: "Mensen zoals jullie kunnen wel in een stad komen als ze dat zelf willen, maar het weggaan is afhankelijk van de wil van de machthebbers over de stad! Je kunt wel vlug zeggen: 'Laten we weggaan!', maar dan komt de machthebber je tegemoet en zegt: 'Jullie blijven!"' - Dat laatste werd met donderende stem hen toe gebulderd.

[7] Van de laatste woorden: 'Jullie blijven!' schrokken de Farizeeën dan ook zodanig dat ze allen doodsbleek werden, begonnen te beven en geen woord meer konden uitbrengen.

[8] Toen de hoofdman zag, dat zijn toespraak een ontzettende indruk op hen had gemaakt, zei hij verder: "Vóór ik jullie laat vertrekken, zullen wij nog veel met elkaar te bespreken hebben en eerst zullen jullie nog in het bijzijn van het volk een paar contracten en een getuigenis met jullie handschrift moeten ondertekenen. Maar zowel de contracten als het getuigenis zijn zaken van leven en dood! Goed begrepen! Want als ik door mijn scherp oplettende spionnen te weten zou komen dat jullie ook maar één punt van de contracten niet zouden houden, dan zijn jullie dezelfde dag nog dood, ook al zouden jullie je achter duizend tempels verbergen!"

[9] Toen liet de hoofdman door zijn dienaars meteen schrijfgerei brengen en schreef het volgende: 'Contract nr. 1: Degene, die het waagt over Jezus van Nazareth ook maar één beledigend woord te zeggen, hetzij onderling of tegen een vreemde, hetgeen onmiddellijk ontdekt zal worden, valt onder het gericht en krijgt de doodstraf! - Contract nr. 2: Degene die zich, over alles wat zich hier heeft toegedragen, in Jeruzalem en in de tempel ook maar één woord laat ontvallen en Jezus de Heer een slecht getuigenis geeft, hetzij in de tempel of in een ander huis, valt onder het pijnlijke gericht en vervolgens krijgt hij de folterendste doodstraf! En laat niemand zich sussen met: 'Het zal toch heus niet uitkomen!' Zoals reeds gezegd, op hetzelfde moment dat jullie ook maar één woord zullen vertellen waarover jullie volgens de twee contracten moeten zwijgen, zullen mijn spionnen het te weten komen en er zal met jullie gebeuren wat in deze contracten beloofd is!"

[10] Toen schreef de hoofdman het getuigenis, dat luidde: 'Wij bekennen hieronder allen, met onze handtekening als bewijs van waarheid pro memoria aeterna (ter eeuwige herinnering), dat wij de bekende roof van de keizerlijke belastingen en schatten uit de Pontus en uit Klein-Azië begingen en deze door een zeer schandelijke list aan de brengers daarvan hebben ontfutseld, maar bij het vervoer naar Jeruzalem in Kis door Jezus van Nazareth zijn ontmaskerd, zoal niet mondeling, dan toch door zijn invloed. Wij zouden weliswaar door rechter Faustus gezamenlijk ter dood veroordeeld zijn -maar Jezus van Nazareth zette zich voor ons in en wij kwamen er ongedeerd vanaf! -Voor deze waarheid staan wij met ons leven in!'

[11] Toen de hoofdman deze drie stukken geschreven had, las hij ze heel rustig aan de FARIZEEËN en schriftgeleerden voor. Na iedere regel werden hun gezichten langer en langer, en toen zij het getuigenis hoorden voorlezen, hieven zij hun handen ten hemel en riepen: "Wat, moeten we dat ondertekenen?!"

[12] DE HOOFDMAN zegt: "Ja, het is de zuivere waarheid! Willen jullie dat echter niet, dan staan daar reeds de gerechtsdienaars voorzien van roeden, gesels en scherpe bijlen!" - Toen keken de Farizeeën om en ontdekten de schrikaanjagende mannen. Daarop vroegen ze ook meteen zonder tegenspraak om schrijfgerei. De hoofdman wees ze er nog op, met hun ware naam te ondertekenen, omdat een valse naam ieder de dood zou brengen. Vervolgens ondertekenden zij met hun ware namen en degenen uit het volk die schrijven konden moesten als getuigen ondertekenen.

[13] Toen aldus de drie documenten in orde waren zei de HOOFDMAN: "Nu heb ik wat ik al lang zo graag van jullie wilde hebben, en jullie weten wat ik heb. Waar je op te letten hebt weten jullie ook en dus zijn we klaar. Nu mogen jullie wel gaan waarheen je wilt! Tot aan de grens krijgen jullie een vrijgeleide!"

[14] Deze Farizeeën en schriftgeleerden pakten daarop ook meteen alles bij elkaar en binnen een half uur hadden ze Genezareth al verlaten, heel stil, zonder woord of geluid.

 

126 De Heer waarschuwt voor de wraak der Farizeeën

 

[1] Toen deze controleurs en onderzoekers al in geen velden of wegen meer te bekennen waren, zei de HOOFDMAN: "Heer, die zullen hopelijk zwijgen, want deze drie koorden zouden wel eens sterk genoeg kunnen zijn! Overigens is het de volle waarheid dat ik binnen hoogstens acht dagen hoor wat één van hen ook nog zo heimelijk ergens gezegd heeft, bovendien is hun geloof nog sterker dan mijn ver verspreide boodschappers en hun grote angst is hun tuchtmeester. Ik sta er dan ook voor in, dat geen van hen ook maar een woord van alles wat hij hier heeft beleefd tegen iemand zal zeggen!"

[2] IK zeg: "Ja, zij zullen zwijgen, maar hun toorn zal des te groter zijn, want dat wat zij hier in zo overvloedige mate hebben ontmoet, zal geen van hen ooit vergeten. Pas allen echter goed op, want hun geheime boosheid is groot en heeft geen grenzen! In hun hart wonen duivels en daarvoor is geen middel te slecht om zich te wreken op degene die hen beledigd heeft! Pas daarom op! Zij zullen nu broeden en broeden! Het getuigenis dat zij moesten ondertekenen is echter het beste middel om hen te binden! Daarom zullen zij wel stil zijn, maar zij zullen jullie meer kwaadwillende boodschappers op de hals sturen dan jullie hen, en zij zullen valse getuigen tegen jullie aanstellen. Pas daarvoor dus op, daarom zeg ik het jullie vooraf!"

[3] De HOOFDMAN zegt: "Heer, ik dank U met mijn hele hart voor deze waarschuwing! Maar omdat ik dat nu weet zal het iedere vreemde in het vervolg heel vreemd te moede worden, vooral echter als hij uit Jeruzalem hierheen komt! Waarlijk, gloeiende kolen zullen op zijn hoofd worden gestapeld! Als we er één een keer pakken, dan zal het een tweede voor altijd de lust benemen om boodschapper van de duivel te zijn!"

[4] IK zeg: Ja, ja, wees dus op je hoede, want dit soort ziet er van buiten zo gedwee uit als een duif, maar is van binnen giftiger dan een Egyptische ringslang! Zij zullen in allerlei gestalten komen en dan deze, dan gene taal spreken, dan weer als Griek en dan weer als Egyptenaar, ook als Romein, en zij zullen moeilijk te onderscheiden zijn van echte onderdanen van de genoemde naties. Maar als je ze grondig onderzoekt, zul je wel ontdekken wiens geesteskinderen zij zijn!"

[5] De HOOFDMAN zegt: "Oh, ik dank U nog veel meer, o Heer! Nu weet ik precies wat ik in de toekomst zal moeten doen, en zou er zich een twijfelgeval voordoen, dan zult U mij wel toestaan dat ik Uw boven alles heilige en machtige naam aanroep en zeg: '0 grote almachtige geest van mijn Heer en Meester Jezus! Verlicht mijn hart opdat het er licht worde!', en U zult dit roepen van mij zeker ook tot aan het einde der wereld horen!"

[6] IK zeg: "O vriend en broeder, blijf zó in Mij en Mijn geest zal in je zijn, tot je hulp op ieder moment bij dag en bij nacht!"

[7] De naast Mij staande JARAH zegt: "Maar Heer, U spreekt alsof U ons al zou willen verlaten!? O ik smeek U, blijf toch nog een paar dagen bij ons, want U bent toch mijn leven! Hoe zou ik zonder U kunnen leven? U moet hier blijven, ik laat U niet gaan! Zonder U zou ik moeten sterven!"

[8] IK zeg heel vriendelijk: "O mijn geliefde Jarah, jou zal Ik eeuwig niet verlaten! En als Ik als mens Mij na enige dagen voor Mijn taak een tijdlang van hier moet verwijderen, dan zal Ik toch steeds in de geest bij je zijn, en je zult met Mij spreken, en Ik zal op ieder van je vragen een goed hoorbaar antwoord geven, daar kun je helemaal van verzekerd zijn! - Begrijp je dat?"

[9] De kleine JARAH zegt: "Ja, mijn allerliefste Heer Jezus, dat begrijp ik heel goed en ik weet dat niets U onmogelijk is, maar ik zou toch graag willen dat U ook als mens nog langer bij ons bleef. Want kijk, nu U bij ons bent, ziet alles er zo stralend en hemels uit, ik kan mij nu al de hemel niet mooier en heerlijker voorstellen. Daarom moet U voor mij toch ook nog als mens een paar dagen hier blijven!"

[10] IK zeg: "Nu ja, het is onmogelijk om zo'n liefde iets te weigeren, vooral als zij het allerbeste deel uitgekozen heeft! Wees maar blij, jouw liefde zal nooit alleen zijn!"

[11] Dat maakt JARAH zo vrolijk dat ze naar Ebahl springt en zegt: "Kijk, vader Ebahl, de Heer blijft nog bij ons, en zal dat steeds doen!"

[12] EBAHL zegt: "Mijn lieve kind, dat is een grote genade voor ons, die wij allen tesamen niet waard zijn, want Hij is een Heer van hemel en aarde! Wat Hij doet en doen wil, ligt in Zijn eeuwig ondoorgrondelijk raadsbesluit verborgen, volgens hetwelk iedere haar op ons hoofd net zo geteld is als het zand van de zee, en wij mensen kunnen daar niets aan veranderen. Maar ik ben ook van mening dat het bij Hem, voor wie duizend jaren zijn als een dag, nu juist niet op een dag zal aankomen om korter of langer bij ons te blijven. Houd jij Hem daarom maar vast en laat Hem niet gaan, want Hij heeft jou van ons allen het liefst!"

[13] JARAH zegt: "Oh, ik zal Hem wel goed vasthouden en zeker nooit laten gaan!"

 

127 De Heer spreekt over de geest der liefde

 

[1] Dan kom IK van achteren stilletjes naar Jarah toe, til haar op van de grond en zeg: "Maar mijn allerliefste kindje, hoe zou je Mij tegen kunnen houden? Kijk, Ik ben toch veel sterker dan jij!"

[2] Als Ik haar weer op de grond zet zegt de KLEINE: "Ik weet wel dat U ontzettend veel sterker bent dan ik, die voor U nauwelijks een mugje ben, want U draagt met Uw almachtige wilskracht hemel en aarde en houdt de zee in zijn diepte, hoe zou ik mij dan in kracht met U willen meten?! Maar ik bedoel dat U, omdat ik U toch zo onbeschrijfelijk lief heb, terwille van mijn liefde voor U, Zich een beetje langer hier wilt laten vasthouden!"

[3] IK zeg: "Ja, daar heb jij weer gelijk in, want met de liefde kan men bij Mij alles gedaan krijgen! De liefde tot jullie mensen trok Mij toch naar deze aarde! Wie zo'n liefde heeft als jij, kan daarom met Mij echt doen wat hij wil! Want die liefde is Mijn geest in de harten der mensen. En wat die liefde verlangt en wil, komt uit het diepst van de goddelijke orde, en je kunt Mij daarom met je hart behoorlijk vasthouden en Ik zal Mij nooit en nimmer scheiden van jouw hart!

[4] Maar Mijn zichtbare persoon is niet belangrijk, alles gebeurt door Mijn geest! Wat Ik doe, dat doet Mijn persoon niet, maar alleen Mijn geest, maar voor jou zal Ik toch een paar dagen hier blijven, -want morgen is het sabbat en overmorgen een na sabbat! Die beide dagen zal Ik hier nog blijven, dan zal Ik verder trekken, en wel naar Sidon en Tyrus, - Ik zal daarna weer terugkomen en misschien de halve winter bij jullie doorbrengen. "

[5] De KLEINE zegt helemaal opgetogen: "Oh, God de heilige vader zij daarvoor geloofd! Nu ben ik al tevreden!"

[6] Allen bewonderden het twaalf jaar oude meisje en verbaasden zich over haar verstand. En een OUDE MAN zei: "Oh, dat is een bijzondere genade van God! In dit gevoelige huidje steekt een engel van God! Gestalte en geest getuigen daarvan.’

[7] Een ANDER zegt: " Jawel! Het meisje is pas ongeveer twaalf en een halfjaar, maar het lijkt wel een meisje van zestien! Haar lichaam is helemaal gevormd, en haar ziel laat niets te wensen over. Die heeft werkelijk hoofd en hart op de juiste plaats! Gelukkig is hij, die haar eens als vrouw in zijn huis zal brengen!"

[8] JARAH hoort dat en zegt: "Een hart dat God liefheeft, heeft de liefde van een zelfzuchtige bruidegom niet nodig, want het is al als bruid in Gods huis binnengeleid! Ik heb de mensen lief in hun nood en doe ieder uur bij dag en nacht de armen goed, maar de bepaalde liefde van een jonge man ken ik niet en zal ik ook nooit leren kennen, -tenzij zijn hart net als het mijne alleen vervuld is van de zuivere liefde tot God!"

[9] Een andere OUDE JOOD zegt: "Ei, ei, meisje! Wat je zegt klinkt weliswaar alsof het uit de mond van een engel kwam, maar toch besta je uit vlees en bloed, en als jouw jaren eenmaal zullen komen, dan zul je wel zien of vlees en bloed bij de mensen niets te zeggen hebben!"

[10] JARAH zegt: "Dat de mens geen God is, weet ik al sinds mijn prille jeugd, maar de mens kan door zijn ware liefde tot God een meester van zijn vlees en bloed worden dank zij de zekere hulp van God. Wie God helpt, die helpt hij helemaal en niet voor de helft, wat jullie vanmorgen vroeg zelf aan jullie zieke vlees en bloed hebben ondervonden! Want dat was geen mensenhulp, maar dat was Gods hulp!" -Na deze woorden van Jarah verstommen de ouden en niemand durft meer een woord tegen haar te zeggen.

[11] Maar IK zeg tegen Jarah terwijl Ik haar bij de hand neem: "Dat was goed! Je spreekt al bijna als een volslagen profeet!"

[12] Met een lief glimlachje zegt JARAH halfluid tegen Mij: "Het is makkelijk profetisch te spreken als men bij U is en U iemand de woorden in het hart en in de mond legt! Als ik mijn eigen woorden gebruikt zou hebben, dan zouden er zeker heel veel domheden gezegd zijn!"

[13] IK zeg ook zo halfluid: "Dat zou best zo kunnen zijn, Mijn allerliefste Jarah! Maar van nu af aan zul je steeds in staat zijn om zo wijs te spreken, alleen moet je Mij als je ouder wordt niet op een keer toch ontrouw worden!"

[14] JARAH zegt: "Heer als die mogelijkheid zich voordoet, laat ml] dan maar liever sterven!"

[15] IK zeg: "Nou, nou, het zal toch welonmogelijk blijven!?

[16] JARAH zegt, terwijl zij Mij vast om Mijn middel pakt en aan haar borst drukt: " Ja, zoiets moet eeuwig onmogelijk blijven! Want alleen als je waanzinnig was, gaf je een pond zuiver goud weg voor een pond stinkende modder! "

[ 17] IK zeg: "Dus je geeft toch ook wat om goud?"

[18] JARAH zegt: "Ja, om zielegoud, alles! Het aardse goud noemde ik alleen maar als voorbeeld."

[19] IK zeg: "Goed, goed, Ik heb je wel begrepen, maar juist omdat Ik zoveel van je houd, moet Ik je toch ook een beetje plagen!"

[20] JARAH zegt: "O plaag me maar, ik zal U daarom toch niet minder liefhebben! Want ik weet allang dat God de mensen, die Hij bijzonder liefheeft, met allerlei lijden bezoekt! Als U, o Heer, mij werkelijk echt zult beginnen te plagen, dan zult U me pas helemaal liefhebben!"

[21] IK zeg: "O Mijn lieve kindje, zo'n rein hart als dat van jou zal God nooit plagen, maar Hij plaagt alleen die, die God wel liefhebben, maar tevens toch ook zo nu en dan een oogje op de wereld hebben. Die drijft God dan door allerlei plagerijen de liefde voor de wereld uit het hart, opdat zij een geheel rein hart krijgen. - Begrijp je dat?"

[22] JARAH zegt: "O Heer, Honingzeem van mijn hart, dat begrijp ik heel goed!"

 

128 Gesprek tussen Essenen en Farizeeën

 

[1] Terzijde geeft PETRUS weer eens commentaar door bij zichzelf te zeggen: "Ik begrijp niet hoe dit meisje altijd zo snel alles begrijpt! Ik ben toch af oud en heb toch al zo veel beleefd, maar Ik begrijp het beslist niet zo gauw. Ik begrijp bijvoorbeeld nu nog niet zo goed wat Hij heeft bedoeld met het beeld: 'Wat de mond in gaat verontreinigt de mens niet, maar wat de mond uitgaat!' Als een mens moet overgeven, of wanneer hij hoest en dan spuwt, hoe kan hem dat verontreinigen? Mozes heeft daar toch niets over gezegd!?"

[2] Ook de andere LEERLINGEN zeggen: "Het vergaat jou net als ons, want daar snappen wij ook niets van! Ga jij eens in ons aller naam vragen hoe deze gelijkenis begrepen moet worden!"

[3] Toen pas kwam PETRUS naar Mij toe en vroeg Mij: "Heer, verklaar ons eens de gelijkenis van het 'de mond in­ en uitgaan' (Matth. 15:15), wij begrijpen het geen van allen!"

[4] IK zeg: "Zijn jullie dan ook nog zo onnozel? (Matth. 15: 16) Hoe lang zal Ik jullie dan nog zo moeten verdragen? Merken jullie niet dat alles, wat de mond in gaat, in de buik komt en van daar langs de natuurlijke weg wordt uitgeworpen? (Matth. 15:17) Maar wat de mond uit gaat, komt uit het hart en verontreinigt de mens! (Matth. 15:18) Want uit het hart komen slechte gedachten: moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugens en laster. (Matth. 15:19)

[5] Dat zijn dingen die de mens verontreinigen, maar met ongewassen handen brood eten, verontreinigt de mens niet! (Matth. 15:20) - Begrijpen jullie het nu?"

[6] De LEERLINGEN zeggen: "Ja, Heer, wij danken U voor dit heilige licht!"

[7] IK zeg tegen Matthéus de schrijver: "Wel, schrijf jij de spijziging in de woestenij op, vervolgens de nachtelijke tocht hierheen en wat voor bijzonders daarbij gebeurde, en meteen daarachter wat vandaag gebeurde, met weinig woorden, maar kernachtig! Laat al het andere wat hier gebeurd is voorlopig maar weg; later kan nog veel toegevoegd worden, -maar dit is een wezenlijk stuk van het evangelie."

[8] Hierna gaan de leerlingen weer in hun kamer, waar de groep bekeerde Farizeeën en schriftgeleerden, met de twee Essenen, al ongeduldig op hen zitten te wachten. Natuurlijk worden ze meteen helemaal uitgehoord over de belevenissen van de Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem. En de leerlingen vertellen hen alles haarfijn. Dan zeggen de FARIZEEËN, schriftgeleerden en de beide Essenen: "Nee, daar is werkelijk veel duisternis en starheid voor nodig om bij zulke tekens en getuigenissen nog hardnekkig in boosaardige domheid te volharden! En wat hebben ze aan al hun starheid? Nu zijn ze door de drie opgestelde documenten zo gebonden, dat ze zelfs onder elkaar hun gedachten niet mogen uitspreken! Dat zijn toch ossen en bokken!"

[9] De ESSENEN zeggen: "Wat betreft Jezus is alles zo zonneklaar als maar iets zonneklaar kan zijn, en toch gedragen ze zich zo onbegrijpelijk stompzinnig! Wij zijn toch met ons wereldse verstand uitermate ontwik­keld, want wij hebben alle scholen van Perzië en Egypte doorlopen, en de wijzen van Griekenland en ook die van de oude Joden kennen wij op ons duimpje. Los van alle ongelofelijke wonderen kunnen wij slechts zeggen: Zijn woorden en de daaruit sprekende diepe wijsheid, waarvan men nog nooit eerder op aarde een spoor heeft aangetroffen, vormen voor ons meer dan voldoende bewijs dat deze Jezus een volkomen God is. Daarbij komen dan ook nog Zijn daden op een wijze waarvan geen mens ooit heeft gedroomd. Daden, die slechts aan een God mogelijk kunnen zijn, waarin zich alle krachten van de wereld en van alle sterren, de zon en de maan verenigen, of die op een voor ons beslist onverklaarbare wijze uit zijn wonderbare almachtige wil ontstonden!

[10] Wij zagen hoe bij Hem wil, woord en volkomen daad precies in één punt samenvallen. De hemelen openen zich op Zijn wenk, en talloze scharen van de lieftalligste etherische wezens staan voor Zijn dienst klaar. Hij gebiedt hen, en de lege voorraadkamers puilen uit van de kostelijkste spijzen en alle lege zakken en kruiken worden gevuld met de kostelijkste wijn! Ja, is dat dan werkelijk niets?

[11] Hij gebiedt de zee, en maakt haar oppervlak vast, zonder dat het ijs is, en de mensen lopen op de anders aan ieder mens de dood brengende bodem als op een marmeren vloer! En dat alles is die duisterlingen getoond en naar waarheid verteld, en bovendien hebben zij vanmorgen met eigen ogen de wonderbare genezing van ettelijke honderden mensen mee aangestaard, en toch zijn ze daarbij afwerender gebleven dan een rots, waarop sinds duizenden jaren minstens ieder jaar honderdduizend bliksems hun vernietigende kracht hebben uitgeprobeerd! Broeders, dan houdt toch al het menselijke in de mens op! Dan is zo iemand toch een kwaadaardig dier of zonder meer een duivel! -Zeg eens broeders hebben wij gelijk of niet?"

[12] De FARIZEEËN en schriftgeleerden zeggen: "Meer dan dat! Want als men bij zulke verschijnselen nog hard en onbuigzaam kan blijven, dan is men mogelijk een duivel!"

[13] De beide ESSENEN zeggen: " Aangezien wij geloven, dat er werkelijk zulke kwade geesten voorkomen in de regionen van deze wereld, waardoor mensen niet zelden gekweld en vaak zonder merkbare dwang tot slechte daden worden verleid, zijn wij het ook helemaal met u eens! Want mensen, die totaal gespeend zijn van ieder beter meeleven met hun medemensen, en slechts als tijgers voor hun muil en hun buik bezorgd zijn, zijn geen mensen meer, maar duivels! Want zij denken alleen nog maar aan de manier waarop hun buik zo veel mogelijk bevredigd wordt! Dit doel heiligt voor hen alle middelen! wat God, wat geest! De buik moet verzorgd worden! AI het andere telt niet bij hen. Kunst en wetenschap vinden zij alleen maar belangrijk als daardoor de inkomsten voor hun buik vergroot kunnen worden! - O Heer, wat een mensen zijn dat! Ja, ja, dat zijn de oorspronkelijke en echte duivels!"

[14] Nu meent JUDAS Iskariot tenslotte: " Als ik niet zo overtuigd was van Zijn werkelijk goddelijke almacht, heus, dan zou ik mij angst en zorgen over Hem maken! Want deze mensen zouden, als dat mogelijk zou zijn, God Zelf van Zijn eeuwige troon stoten en er zelf op gaan zitten. Want de tempelpriesters, die het nu erg voor de wind gaat na het verdrijven van de Samaritanen, die hen vaak hard en stevig op de vingers tikten, zouden eerder het uiterste wagen dan dat zij zich in hun goede leventje zouden laten beperken!"

[15] PETRUS zegt: "Geloof jij dat onze Heer met al Zijn wonderkracht veilig is voor de arglist van de tempelpriesters? Als Hij niet tegen deze vader­ en moedermoordenaars als een rechter, met vuur en bliksem uit de hemelen vernietigend, optreedt, is Hij in korte tijd ondanks al Zijn macht en wijsheid een offer van hun nooit te verzadigen wraakzucht! Ja een Jood is tot grote dingen geroepen en kan een engel zijn, maar er is ook geen duivel, die nog slechter zou kunnen zijn dan een slechte en verdorven Jood!

[16] Daarom zou Hij Zich ook voor Jeruzalem in acht moeten nemen! Want als Hij als een vriendelijk mens daarheen gaat, is Hij net als de prediker Johannes verloren! Zolang deze in onze nabijheid aan de kleine Jordaan en in Klein-Bethabara leerde en doopte, was hij veilig, maar toen hij pas drie maanden geleden naar de grote Jordaan en de grote woestenij van Bethabara ging, was hij heel snel een offer van de tem­peldienaars, die zich sluw achter Herodes verschuilden. Ook naar onze Heer en Meester liet Herodes al zoeken. Als hij Hem had kunnen pakken, wie weet wat er dan allemaal al gebeurd zou zijn! Maar de Heer kent ook van verre de harten der mensen en hun plannen, en weet ze te mijden! Want wie zal er verstandiger en wijzer zijn dan Hij?"

[17] Een FARIZEEËR zegt: " Als Hij eenmaal begint voor hen uit de weg te gaan, dan is dat al helemaal geen goed teken voor Zijn algehele veiligheid! Wel kan Hij zolang dat maar mogelijk is elk opzien trachten te vermijden, en dat is dan de enige verontschuldiging voor Hem om hen te ontwijken. Maar bij de minste of geringste aanwezigheid van vrees, geef ik niet veel meer voor Zijn veiligheid! Want ik weet maar al te goed dat de tempeloveral haar verderfelijke netten heeft uitgezet, zodat het bijna onmogelijk is daaraan heelhuids te ontkomen! Maar Hij zal voorlopig geen groot opzien willen baren en daarom zal Hij zulke zaken zolang mogelijk ontwijken en daardoor de hevigste confrontatie vermijden. Hij zal de slechtheid der mensen pas dan een halt toeroepen als de maat helemaal vol zal zijn! -Dat meen ik uit zijn karakter op te mogen maken!"

[18] De ESSENEN zeggen: "Dat denken wij ook! Want met zo'n puur goddelijke wijsheid en zo'n overvloed aan verborgen goddelijke kracht, zal men ten aanzien van de slechte wereld toch wel weten wat te doen! Als wij slechts het honderdduizendste deel van Zijn macht en wijsheid hadden, dan zouden wij binnen drie jaar heer van de gehele wereld zijn! Daarom zitten wij over Hem niet in angst! Tenzij Hij Zichzelf vrijwillig aan de slechte wereld over zou geven en zou zeggen: "Hier ben Ik, leef jullie boosheid uit op Mij, jullie Schepper Zelf, opdat des te sneller het oordeel van boven over jullie kome!' -En dan zou Hij nóg niets verliezen! Hij zou wel toe kunnen laten dat de slechte mensen, om de maat vol te maken, Zijn lichaam letsel toe zouden brengen, ja het zelfs zouden doden, maar wie zal Zijn eeuwige onverwoestbare en almachtige geest iets kunnen doen? Zoals gezegd, wij twijfelen er helemaal niet aan dat Hij ook zoiets zou kunnen doen, maar dat zal Zijn vijanden weinig baten, want voor men er op bedacht is, zal Hij als een onverwoestbare rechter opstaan en hen met vuur en zwaard uit de hemelen richten! Wee dan al Zijn vijanden en alle duivels! Die zullen dan pas heel pijnlijk onder­vinden, wie Degene was die zij overal vervolgd hebben! -Wat denken jullie allen over deze gedachte van ons?"

[19] De LEERLINGEN zeggen: "Ei, laat Hem dat alsjeblieft niet over­komen, hoewel wij uw gedachten niet zonder meer willen tegenspreken, want bij God is veel mogelijk wat de mens zich vrijwel onmogelijk kan en wil voorstellen!"

 

129 De Heer en de twee Essenen

 

[I] Terwijl de leerlingen, de Farizeeën en de beide Essenen dat alles met elkaar bespreken en Matthéus zijn opdracht opschrijft, roept Ebahl ons aan tafel, en de leerlingen met hun leerlingen worden eveneens aan tafel geroepen en komen met wat verhitte gezichten in de eetzaal.

[2] Daar vraag IK hen wat zij op hun kamer zo geanimeerd met elkaar hebben besproken.

[3] De beide ESSENEN antwoorden: "Heer, dat is voor U niet moeilijk, want wat wij nu met elkaar hebben besproken, was voor Uw geest al eeuwen geleden zo zichtbaar als de zon midden op de dag! Maar U kunt er helemaal van overtuigd zijn dat wij beslist niets slechts over U gezegd hebben!"

[4] IK zeg: "Met name dat wat jullie gezegd hebben was helemaal juist, want dat heeft niet jullie vlees en bloed je ingegeven, maar de geest van God. Maar praat hier niet verder met anderen over, want de mensen zijn blind, dom en slecht! -Laten wij nu aan tafel gaan!"

[5] De tafel was goed voorzien. Onze acht schippersknechten hadden hun tijd doorgebracht met vissen en tevens voor Ebahl een aantal van de mooiste en beste vissen thuis gebracht, waarvoor hij hen weer rijkelijk met wijn en brood had voorzien. De vissen waren erg goed klaargemaakt en allen aten ze met veel eetlust. De beide Essenen, die een goed ontwikkelde smaak hadden omdat zij als leerlingen van Aristoteles en Epicurius de keuken erg belangrijk vonden, kwamen woorden tekort om de heerlijke smaak van dit echte vismaal te roemen. Ook de hoofdman met zijn drie onderaanvoerders prees voortdurend de aangename smaak van de vissen en at naar hartelust een paar behoorlijk grote stukken, zodat hij zich tenslotte begon af te vragen of hij er geen last van zou krijgen.

[6] Maar IK zei tegen hem: "Wees niet bang, beste Julius, want in tegenwoordigheid van een dokter kan je niets gebeuren!"

[7] Dat monterde de brave Julius weer op, en deze uitspraak van Mij is toen een spreekwoord geworden en is tot op de tijd waarin dit wordt geschreven in dokterskringen ingeburgerd gebleven.

[8] Toen de maaltijd afgelopen was, vroeg de HOOFDMAN: "Heer, het is vandaag een prachtige dag! Wat zou U er van denken om vanmiddag er eens wat op uit te trekken?"

[9] IK zeg: "Dat wil Ik ook, maar laten we ditmaal een dichtbijgelegen berg bestijgen!"

[10] De HOOFDMAN zegt: " Ja, de berg die hier het dichtst bij ligt en die men de naam 'Morgenkop', ik meen in de plaatselijk taal' Juitergli', heeft gegeven, is echter ook tevens een der hoogsten en aan alle kanten erg steil, een vrijwel helemaal kale steenkolos! Als U die soms zou willen beklimmen, dan bereiken we de top niet voor de nacht invalt, en van terugkomen zou zeker in de verste verte geen sprake kunnen zijn! Maar op die hoogte de nacht doorbrengen zou wel niemand van ons bevallen, want boven tussen de rotsspleten schijnt het hele jaar door sneeuwen ijs te liggen! Het uitzicht moet echter buitengewoon de moeite lonen!"

[11] IK zeg: "Vriend, dat alles zal ons niet verhinderen om de Morgenkop te beklimmen. Wie het pad kent, komt veel sneller boven, dan hij die het eerst nog moet zoeken. Laten we daarom op weg gaan; binnen twee uur zijn we allen boven, dat wil zeggen, degenen die zin hebben om samen met ons de berg te beklimmen!"

[12] De HOOFDMAN zegt: "Heer, op Uw woord ga ik graag tot aan het eind der wereld, laat staan dus deze berg op, en als U ons leidt behoeft men ook aan geen gevaar te denken! Ik verheug mij er al echt op! Maar wat brood en wijn zouden we toch wel mee kunnen nemen, want ik weet wel dat men bij het beklimmen van zo'n aanzienlijke berg buitengewoon hongerig en dorstig wordt!"

[13] IK zeg: "O ja, dat kunnen jullie best doen! Maar wat doen we met Mijn allerliefste Jarah? Voor haar zal de berg toch wel te moeilijk zijn om te beklimmen!"

[14] JARAH zegt: "Mét U, o Heer, kan niets voor mij te moeilijk zijn. Zónder U kan men niets en ik al het minst! Als U het wilt, ga ik niet alleen met U deze berg op, maar letterlijk met U door het vuur, zoals ik met U ook als eerste op het water ben gegaan!"

[15] IK zeg: " Jij weet Mij steeds uit je hart een waar antwoord te geven, vol van liefde en waarheid. Ga dus maar met ons mee op stap, het zal je daarbij niet te moeilijk gemaakt worden!" - Niemand was zo gauw reisvaardig als onze JARAH, die zei: "Heer, als U het zó goed vind dan sta ik al klaar om te vertrekken!"

 

130 Een wonderbaarlijke bergbeklimming

 

[1] Het MEISJE was gekleed in een blauw, plooiend gewaad. Met lichte sandalen aan de voeten en het hoofd bedekt met een heel kunstig uit stro gevlochten hoed, greep zij Mijn hand en zei, omdat Ik op haar eerdere vraag niet zo erg vlug antwoord had gegeven: "Maar Heer, Mijn alles, ik smeek U, zeg me toch of ik U zo beval?"

[2] IK zeg: "Dat zie je toch wel, Mijn lieve Jarah! Je bevalt Mij bijzonder! O waren alle mensen maar zo prettig als jij, dan zou het wel goed en naar Mijn zin zijn. Maar er zijn in de wereld zo vele duizenden en nogmaals zoveel duizendmaal duizenden, die Mij niet zo aangenaam zijn als jij! Dat zijn pure wereldse mensen, en jij bent een engel! Nu echter op weg, want het is al het derde deel van de dag!"

[3] Na deze woorden staat iedereen behalve het huispersoneel op en gaat met Mij op weg. Het spreekt vanzelf dat de kleine Jarah steeds naast Mij liep, net als de hoofdman en Ebahl.

[4] Toen wij bij de bergwand kwamen, waar zich in de uitgeholde spleten slechts zeer nauwe en uiterst steile geulen omhoog slingerden, zei de HOOFDMAN: "Heer, met natuurlijke krachten kan men hier niet omhoogklimmen, want de geulen zijn vreselijk steil en nat en hier en daar dichtgegroeid met allerlei doornstruiken! Als er geen andere wegen naar boven voeren, komen wij met onze natuurlijke krachten in geen tien dagen boven!"

[5] IK zeg: "Ben je dan al zo moe, we hebben al meer dan een derde van de weg afgelegd! Kijk eens achterom dan zul je wel merken hoe hoog we al zijn!" -Nu keek de hoofdman om en schrok toen hij merkte dat we ons, al bijna halverwege het steilste gedeelte van de berg, tussen enkel rotswanden met loodrechte hellingen bevonden.

[6] Na een wat angstige verbazing zegt de HOOFDMAN op enigszins bangelijk opgewonden toon: "Nee, wie wil en kan dat begrijpen! Hoe wij allemaal door deze kloof tot hier gekomen zijn, is me een raadsel! Wij stegen wel behoorlijk steil, maar ik had daar niet zo veel moeite mee! Maar nu zijn er verder boven ons louter loodrechte wanden! Vraag is nu: hoe zullen wij dan daar bovenop komen'?"

[7] IK zeg: "Merk je dan niet, dat we niet blijven staan, maar steeds maar door verdergaan?!"

[8] De HOOFDMAN zegt: "Ja, dat merk ik wel! Maar als ik vooruit kijk naar boven, dan zie ik echt geen enkele mogelijkheid om verder te gaan!"

[9] IK zeg: "Weet je, daarvoor moet je een goede en ervaren gids zijn, die vindt de rechte weg door alle schijnbare hindernissen! Kijk, de kloof voor ons is al de toegang tot de hoogste bergtop."

[10] De HOOFDMAN zegt: " Ja, maar hoe kan dat nou? Hoe konden we tegen al deze zo goed als loodrechte' , steile wanden zo snel boven komen? We zijn nog lang geen uur onderweg en nu al zo dichtbij de hoogste bergtop, dat we nog maar een paar stappen behoeven te doen om helemaal boven te komen!"

[11] De vrolijke JARAH zegt: "Maar Julius, wat vraag je toch, terwijl God de Heer onze gids is?! Hij zou ons allen net zo goed door de vrije lucht omhoog hebben kunnen tillen, als langs deze wanden, waar nog nooit een mens zijn voeten liet zweven! Als wij weten dat wij hier oog in oog staan met de Almachtige, dan is iedere vraag zinloos. Wij kunnen alleen maar wegsmelten van liefde en hoogste achting voor Hem en Hem uit de diepste diepte van ons leven danken dat Hij ons waardig gevonden heeft voor zo'n ongehoorde genade. Maar Hem vragen of Zijn almacht en wijsheid dat kan, en hoe zij dat doet, vind ik nutteloos! En zou Hij het ons ook vertellen, dan is het maar de vraag hoeveel wij daarvan zouden begrijpen en of wij dan ook almachtig zouden worden?! O ja, wanneer en voor zover Hij het wil, kunnen wij uit ons zelf ook wonderbare dingen doen, maar zeker nooit meer dan Zijn heilige en almachtige wil het toestaat!"

[12] IK zeg: "O jij kleine wijsneus! Wie zou zoveel stralend licht in jou zoeken!? Ik zeg je dat er op aarde maar heel weinig zijn zoals jij, maar één ding moet Ik nu ondanks al Mijn grote liefde voor jou zeggen, en dat is, dat je in de toekomst veel zuiniger om moet gaan met je zuivere wijsheid en dat je alleen dan je mond moet opendoen als het werkelijk nodig is. Hier is het echter niet nodig, omdat Ikzelf, zoals je ziet, aanwezig ben en ook in staat ben de vragen van iedereen heel passend en diepgaand te beantwoorden!

[13] Kijk, als onze vriend Julius niet zo'n bijzonder wijs man was, zou je hem nu in zijn hart pijn gedaan hebben. Maar hij is een wijs man, die het met iedereen goed en eerlijk meent, en daarom beleeft hij plezier aan jouw kinderlijk wijze lessen. Maar in het vervolg moet je altijd zo bescheiden mogelijk tegen iedereen optreden, dan zul je Mijn echte bruid zijn! - Heb je deze woorden van Mij wel helemaal duidelijk in je hart begrepen?"

[14] Wat bedroefd zegt JARAH: "O ja, Heer, maar ik ben nu bang dat U mij niet meer zo zult liefhebben als eerst, en dat maakt mijn hart treurig!"

[15] IK zeg: "Maak je maar zorgen over wat anders! Ik houd nu nog veel meer van je dan vroeger!"

[16] JARAH zegt: "Maar zal de goede hoofdman boos op me zijn!?"

[17] De HOOFDMAN zegt: "O nee, mijn echt hemelse Jarah! Ik ben er alleen maar erg dankbaar voor dat je mij uit je hemels zuivere hartje ook een hemels zuivere waarheid hebt gezegd! O Jarah, wij zullen nog heel veel met elkaar te bespreken hebben, want ik merk maar al te goed dat je reine hartje vol hemelse wijsheid is, en wij blijven alleen al daarom de beste vrienden!"

[18] IK zeg: "Nu, Mijn lieve Jarah, ben je nu tevreden met dit antwoord?"

[19] JARAH zegt: "O ja, nu wel. Maar ik zal mij van nu af aan wel erg moeten beheersen! Want voor mijn beurt praten is altijd al een van mijn zwakkere kanten geweest, maar in het vervolg zal ik dat niet meer doen, -want Uw woorden zijn mij boven alles heilig!"

[20] IK zeg: "Nu goed dan, dan doen we die paar passen nog en betreden zo de hoogste top van de berg!"

 

131 Op de bergtop van de Morgenkop

 

[1] Een paar passen later bevonden wij ons al op de hoogste top, die er echter erg gescheurd, gekloofd en verbrokkeld uitzag en nauwelijks een staanplaats bood voor dertig mensen zonder hoogtevrees.

[2] Dat beviel onze HOOFDMAN niet en hij zei: "Het uitzicht is wel onbeschrijfelijk, fantastisch mooi, maar het slechte naar alle kanten sterk afhellende en ook verder zeer oneffen bergplateau doet erg veel afbreuk aan het heerlijke genot!"

[3] IK zeg: "Vriend, ga zitten als je duizelig wordt en jullie anderen ook! Ik zal echter blijven staan."

[4] De HOOFDMAN zegt: "Het zou prettig zijn om te gaan zitten, maar waar? Werkelijk, het uitzicht is heerlijk; je ziet hier over heel Galiléa en ook een groot deel van Judéa, - ook kijk je in het land van de Samaritanen, maar de onherbergzame hoogte en de vrees voor een mogelijk naar beneden vallen, bederft mij ontzettend het ware genot! Ik weet dat mij niets kan gebeuren, en toch ben ik bang! Waarom dan?"

[5] IK zeg: "Omdat je niet begrijpt waarom je nu onmogelijk naar beneden kunt vallen; dat is de reden van je angst. Kijk eens naar Mijn lieve Jarah die springt nu zo onbekommerd als een gems in het rond, terwijl haar zusters en zelfs Ebahl bleek van angst erbij staan. Toch heeft nog geen afgrond haar verslonden, omdat zij een vast geloof heeft dat haar in Mijn bijzijn niets kan overkomen. Als jullie allen het zelfde vaste geloof hebben, dan zullen jullie net zo onbekommerd zijn als zij!"

[6] De HOOFDMAN, onder wiens rechter voet een steen, die zijn voet Juist steunde, los ging zitten, zei: "De adelaar zou wel vast kunnen gaan geloven, want zijn vleugels behoeden hem voor het vallen, maar een mens zoals ik, onder wiens voeten ieder moment het een na het andere stuk steen los gaat zitten, kan met de beste wil geen vast geloof zoals Jarah krijgen! Zou ik op deze nauwelijks twee manslengten brede en hoogstens zo'n vijftig manslengten lange bergklip ook maar één Jarahische gem­sesprong proberen te maken, dan zou ik ook weldra ergens in stukjes uit elkaar gespat beneden liggen! Oh, was ik maar weer beneden!"

[7] Dan springt JARAH naar de hoofdman toe en zegt: "Maar lieve Julius ik smeek je, wees toch niet zo bangelijk! Er kan je onmogelijk wat gebeuren! De Heer heeft ons over de steilste hellingen naar boven gebracht, wij zweefden eigenlijk alleen maar naast de wanden in de lucht omhoog, want zo'n weg is nog nooit een mens gegaan. En wie van ons is iets overkomen tijdens de ongehoorde bestijging van deze naar alle kanten naakte en loodrecht steile reus van een rots? Maar als we zo goed naar boven zijn gekomen over die gevaarlijke plaatsen, waarom moeten wij dan hier nu opeens bang gaan worden, dat we werkelijk naar beneden zouden kunnen vallen? Kom, mijn lieve Julius, en wees terwille van mij een beetje vrolijker! Weetje, ik kan niet tegen zo'n bang en treurig gezicht!"

[8] Dan wil de kleine de hoofdman bij de hand nemen en wat met hem rondlopen, maar de HOOFDMAN roept luid: "Terug! Blijf steeds drie passen van mij vandaan, kleine heks! Het scheelde zoëven niet veel of je had mij, met je opzettelijke sprong, over de rand naar beneden geduwd! O ik ken je, meestal ben je een zeldzaam goed, lief en zelfs wijs meisje, maar soms komt er een natuurlijke moedwil over je en dan zeg ik: Blijf drie passen bij mij vandaan! Ik houd anders veel van je, maar hier op deze hoogte van minstens tweeduizend manshoogten moet je steeds drie passen bij mij vandaan blijven! Je hebt alles juist en wijs gezegd, maar ik kan niets aan mijn duizeligheid op zulke hoogten doen. Ik weet en geloof dat ons allen niets gebeuren zal, maar ondanks dat kan ik me toch niet verzetten tegen die hinderlijke duizeligheid, en daarom moet je geen grapjes met mij uithalen!"

[9] JARAH zegt: " Ah, wat denkt u wel? Hoe kunt u ook maar in het minst veronderstellen dat ik grapjes met u zou uithalen!? Kijk, ik ben er vast van overtuigd dat mij noch u hier iets kan overkomen, en ik sprong alleen maar daarom zo dapper naar u, die zo angstig bent, om u als dat kon te helpen! Hoe kunt u daarover zo boos op mij worden en mij voor heks uitschelden? Kijk, lieve Julius, dat was ook niet aardig van u!"

[10] Daarbij komen de kleine de tranen in de ogen. - Wanneer de HOOFDMAN dat merkt spijt het hem dat hij Jarah zo hard bejegend heeft, en hij zegt: "Nou, nou, wees maar weer goed! Beneden zullen wij beiden wel weer samen over mooie grasvelden wandelen, maar hier is de ruimte daarvoor een beetje te klein en ik kan zoals gezegd niet tegen mijn vervelende duizeligheid!"

[11] JARAH zegt: "Duizeligheid is ook een ziekte! De heiland van alle heilanden is hier; hem aan Wie het mogelijk was zo vele honderden te genezen van hun kwalen, zal het ook wel mogelijk zijn om u van uw duizeligheid te bevrijden! Vraag Hem daarom en Hij zal u genezen!"

[12] De HOOFDMAN zegt: "Luister, lieve Jarah, dat is je nu beter gelukt dan al het eerdere! Dat was een betere sprong dan jouw vroegere toen je mij bijna over de rand geduwd zou hebben! Kijk, deze raad van jou zal ik ook meteen opvolgen!"

[13] Toen wendde de hoofdman zich tot Mij en vroeg: "Heer, bevrijd mij van mijn angst en mijn duizeligheid in het hoofd!"

[14] IK zei tegen Ebahl: "Geef eens een beker wijn!"

[15] Ebahl gaf Mij meteen een kleine zak vol en een beker.

[16] IK vulde de beker en gaf hem aan de hoofdman met de woorden: "Hier, neem en drink, en je duizeligheid zal verdwijnen!"

[17] De hoofdman nam meteen de beker en dronk er uit. Toen hij de beker leeggedronken had, verdween meteen al zijn vrees en alle duize­ligheid, zodat hij nu helemaal vrolijk werd en zich door Jarah naar alle kanten van de berg liet rondleiden en heel gezellig langs de steilste wanden naar beneden kon kijken.

[18] Toen alle anderen dat bij de hoofdman zagen, vroegen ze Mij ook om van hun lastige vrees bevrijd te worden. En Ik liet allen wijn drinken en opeens werd de hoogte zo levendig alsof het een volkstuin was.

[19] Een deel bestudeerde de uitgestrekte landerijen, een tweede deel zong zelfs psalmen, een derde keek langs de wanden naar beneden en zocht een plaats voor een mogelijke terugweg. Omdat men echter zo'n plaats niet kon ontdekken en de zon al bijna onderging, kwamen speciaal de LEERLINGEN en zeiden: "Heer, nog een half uur en dan is de zon onder, wat moeten we dan op deze hoogte?"

[20] IK zei: "Daar behoeven jullie je niet druk over te maken! Wie gelooft, zal vannacht op deze hoogte Gods heerlijkheid zien stralen. Wij blijven hier!"

[21] Toen de leerlingen dat hoorden werden ze stil en zochten veilige rustplaatsen op.

[22] De hoofdman kwam ook en vroeg Mij of we soms al gauw terug zouden gaan omdat de zon bijna onderging.

[23] Maar ik zei ook tegen hem wat Ik tegen de leerlingen gezegd had en dat was voldoende voor hem en hij ging ook op een vaste en tamelijk vlakke rots zitten.

[24] Alleen JARAH zei, toen de zon net de horizon raakte: "Heer, mijn liefde, wij gaan toch nog niet naar huis terug van deze aangename hoogte? Ik zou toch o zo graag de zonsopgang zien!"

[25] IK zeg: "Gedurende de nacht blijven wij hier en wij zullen pas op de morgen van de sabbat teruggaan, maar gedurende de nacht zul jij net als alle anderen de heerlijkheid van God zien stralen!"

[26] Dat bracht de kleine zo in verrukking dat ze aan Mijn voeten neerzonk en voor korte tijd in een soort onmacht viel.

 

132 Ziel, lichaam en geest

 

[1] Maar uit noordelijke richting begon er, toen de zon ondergegaan was, een koude en harde wind te waaien, zodat allen weer bang begonnen te worden, en de HOOFDMAN zei: "Nou, als deze wind zo in kracht blijft toenemen, dan zal hij ons tenslotte toch nog in de afgrond blazen, en het is ook niet zo leuk dat hij zo koud is."

[2] IK zeg: "Laat de wind waaien, want het is zijn tijd! Bedenk daarbij echter dat hij niet de Meester is, die hem geschapen heeft door Zijn wil, en hem nu in toom houdt of Iaat waaien als Hij dat wil!"

[3] De hoofdman was met deze toelichting tevreden, maar ging toch zo vlak mogelijk op de grond liggen en de anderen volgden zijn voorbeeld.

[4] Alleen JARAH bleef volhardend naast Mij staan en zei: "Heer hoe komt het toch dat deze mensen zo bang zijn, terwijl ze toch zeker door zo veel tekens al geleerd moesten hebben dat U ook Heer van alle elementen bent!? Dat verwondert mij vooral van Uw eigen leerlingen! Ah, als U niet hier was dan zou het wat anders zijn, maar nu U hier bent verwondert mij dat bijzonder! - Heer, vertel mij de reden van dit verschijnsel als U wilt!"

[5] IK zeg: "Wel, dat komt door de nog niet geheel losgelaten oude wereld in hun binnenste! Als deze zoals bij jou al helemaal uit hen verbannen zou zijn, dan zouden ze net als jij niet bang zijn en ook geen angst kunnen hebben, omdat de geest sterk genoeg is om de gehele materie te beheersen.

[6] Kijk, we staan nu op de top van een berg die nog nooit door een mens werd betreden! Want zoals je ziet zijn de rotswanden aan alle kanten zo steil dat op een natuurlijke manier niet naar boven en net zo min naar beneden is te komen. Je hebt gezien, hoe, nadat wij op natuurlijke kracht de halve berg hadden beklommen, iedere mogelijkheid wegviel om verder tegen de loodrechte steile wanden naar boven te klimmen. De hoofdman en alle anderen vroegen: 'Wat nu?' -Ik klom echter als eerste met jou tegen de wanden en allen volgden ons zonder ook maar vermoeid te raken. -Hoe was dat dan mogelijk?

[7] Zie je, dat deed de geest in de mens! Op dat moment heb Ik de menselijke geesten gewekt, en die droegen hun vleselijke omhulsels naar hier op deze top. Maar omdat hun geesten nog niet gewend zijn aan dit werk, gingen ze, toen Ik hen wat losliet, weer in hun lichaam slapen, en de ziel van het lichaam werd met angst vervuld. Als de geest in hun hart echter wakker gebleven was, zouden zij geen angst hebben, want de geest zelf zou dan de ziel met een lichtend vertrouwen vervuld hebben en hen in het hart de vaste overtuiging gegeven hebben dat de hele natuur hem moet gehoorzamen! Maar omdat dat vanwege de oude wereld, waarvan hun zielen nog een deel in zich hebben, niet duurzaam plaats kon vinden, overvalt hun zielen ook nog steeds iets van de wereldse angst die jij hier bij hen tegenkomt.

[8] De ziel van de mens leeft door een onjuiste koers bij het vlees, of door een juiste koers bij haar geest, die altijd één is met God, zoals het zonlicht één is met de zon. Leeft een geest bij het vlees, dat in zichzelf dood is en slechts voor een bepaalde tijd, als het lichaam niet beschadigd wordt, door de ziel leven krijgt, dan wordt de ziel helemaal één met het lichaam.

[9] Maar als de ziel zich steeds meer op het vleselijke instelt, zodat zij tenslotte zelf helemaal vlees wordt, dan bevangt haar ook het gevoel der vernietiging dat bij het vlees hoort, en dit gevoel is dan de vrees die de mensen tenslotte voor alles onbekwaam en krachteloos maakt!

[10] Geheel anders gaat het echter met een mens, wiens ziel door een juiste koers vanaf zijn prilste jeugd naar de geest geleefd heeft! Dan ziet de ziel in der eeuwigheid geen mogelijke vernietiging voor zich! Haar gevoel lijkt op de geaardheid van haar eeuwige onverwoestbare geest. Zij kan geen dood meer zien en voelen omdat zij één is met haar eeuwig levende geest, die heer is over de gehele zichtbare natuurwereld. En het begrijpelijke gevolg voor de nog in het vlees levende mens is dat hij geen angst heeft. Want waar geen dood is, is geen vrees!

[11] Daarom moeten de mensen zich ook steeds zo weinig mogelijk zorgen maken over wereldse zaken, maar alleen zorgen dat hun ziel één wordt met de geest en niet met het vlees! Want wat baat het de mens als hij voor zijn vlees de gehele wereld zou winnen, maar daardoor zijn ziel zwaar zou schaden? Want ook deze hele wereld, die wij nu tamelijk ver kunnen overzien met al haar op luchtkastelen gelijkende vluchtige luister , zal vergaan en deze hele hemel met haar sterren ook op haar tijd, maar de geest zal eeuwig blijven, net als elk van Mijn woorden.

[12] Maar de mensen, die helemaal één zijn geworden met de wereld, zijn onuitsprekelijk moeilijk te helpen, want zij zien en vestigen hun leven op de ijdele dingen der wereld, leven in een doorlopende vrees en zijn tenslotte geestelijk helemaal ontoegankelijk! Benadert men hen echter op de natuurlijke­ of wereldse weg, dan helpt men hen daarmee niet alleen helemaal niet, maar men werkt slechts hun gericht en daardoor de dood van hun ziel in de hand!

[13] Een werelds mens die dan zijn ziel wil redden, moet zichzelf geweld aandoen en beginnen met zoveel mogelijk alle wereldse zaken te ver­loochenen. Als hij dat met veel vlijt en ijver doet, zal hij zichzelf redden en tot het leven ingaan. Doet hij dat echter niet, dan kan hij op geen andere manier worden geholpen dan door veel werelds lijden, opdat hij de wereld met haar heerlijkheid leert verachten, zich tot God bekeert en zo begint Zijn geest in zich te zoeken en zich meer en meer met Hem te verenigen. Ik zeg je: Het geluk van de wereld is de dood van de ziel! -Zeg Mij nu, allerliefste Jarah, of je dit alles goed hebt begrepen!"

 

133 De weg tussen hemel en aarde

 

[I] JARAH zegt: "Heer, mijn liefde en mijn leven! Door Uw genade in mij heb ik alles goed begrepen, maar het is treurig dat de mensen dat niet inzien en kunnen of willen begrijpen! Oh, zo zullen er helaas later veel dode zielen zijn! O Heer, maak dat de mensen toch die heilige waarheid zouden willen horen en zich dan bekeren want anders zal het voor mij weldra heel saai worden om in deze wereld tussen zoveel doden te leven!"

[2] IK zeg: "Wees maar gerust, daarvoor ben Ik toch zelf in deze wereld gekomen! Tot op heden was er gebrek aan goed begaanbare wegen, en de hemelen waren gescheiden van de aarde, maar nu zal een geschikte en solide weg worden aangelegd en de hemelen zullen met de aarde worden verbonden, zodat het voor iedereen gemakkelijk zal worden op de gebaande weg te lopen en daarover de nabije hemelen te bereiken. Maar bij geen mens mag de vrijheid van zijn wil ook maar in het minst beïnvloed worden!

[3] Van nu af aan zal iedereen, als hij maar wil, de hemelen kunnen bereiken, wat tot op heden niet mogelijk was omdat tussen de aarde en de hemelen een te grote kloof bestond.

[4] Maar wee nu ook aan allen, die hiervan duidelijk in kennis gesteld worden en zich toch daarvan zullen afwenden! Die zullen er van nu af aan erger aan toe zijn dan de ouden, die vaak wilden, maar niet konden! -Begrijp je dat?"

[5] JARAH zegt: "Heer, ik heb alles begrepen! Er is een goede moge­lijkheid, maar alles hangt af van de vrije wil van de mens! De wereld zien en proeven zij, maar de hemelen zien en proeven zij daarentegen niet, en dan kan het gebeuren dat velen de gebaande weg niet zullen gaan, en het zal met hen dan erger zijn dan tot op heden! Ik zeg U, o Heer, de gebaande weg naar de hemel zal door weinigen betreden worden, want het moeilijkste voor de mens is de zelfverloochening!"

[6] IK zeg: "Maak je geen zorgen, de verbeteringsinrichtingen zullen zo omvangrijk zijn dat ze van hier tot in het hiernamaals zullen worden uitgebreid! -Maar ons gezelschap is samen met onze hoofdman tijdens ons gesprek ingeslapen, wat zullen we nu doen?"

[7] "Heer" zegt JARAH, "dat zult U wel het allerbeste weten!"

[8] IK zeg: " Jawel, je hebt gelijk! Daarom liet ik hen ook inslapen, en zij zullen in de droom zien wat jij in werkelijkheid zult zien. Kijk, weldra zul je de hemelen geopend zien en alle engelen zullen ons dienen! Morgen zal deze berg naar het oosten toe een gemakkelijk beklimbare helling krijgen en wij zullen allen op een nieuwe natuurlijke weg van hier naar beneden naar Genezareth kunnen gaan. Let daarom goed op het tafereel dat zich voor je ogen zal ontvouwen!"

[9] Na deze woorden van Mij hief JARAH haar ogen naar boven en keek een poosje naar de heldere sterrenhemel. Toen er na wat langer kijken nog niets te zien was zei ze met een lief stemmetje: "Heer, mijn leven en mijn liefde, er is nog steeds niets te zien! Vertel mij eens hoe het er dan zal uitzien, zodat ik, als er zich een verschijnsel voordoet, kan weten of het bij het door U voorspelde hoort of niet?"

[10] IK zeg: "Mijn lieve Jarah, je moet veel meer met je hart naar boven kijken dan met de ogen die in je hoofd zitten, dan zul je al gauw in het heerlijkste licht wonderen zien! Probeer het maar eens, dan kun je je meteen ervan overtuigen dat ik altijd gelijk heb en de volle waarheid spreek!"

[11] Na Mijn instructie heft Jarah nu meer haar hart omhoog dan haar ogen, en zie, meteen openen zich alle hemelen, en talloze scharen engelen Gods zweven in het heerlijkste licht naar beneden naar de aarde en zingen: "Gij hemelen bedauw de rechtvaardigen op deze aarde met alle genade! Want heilig is Hij, die haar betrad tot heil van degenen die gevallen zijn nog voor er in de diepe oneindigheid een zon gloeide in het genadelicht van God!

[12] Mensenkinderen, door satan opgevoed, neemt Hij op en maakt hen tot kinderen van Zijn liefde!

[13] Daarvoor zij Hem alleen alle eer, alle roem en alle prijs, want alles wat Hij doet is welgedaan en Zijn orde bestaat uit liefde gepaard met de hoogste wijsheid. Daarom is Hij alleen heilig en voor Zijn naam moeten alle knieën zich buigen in de hemel, op de aarde en onder de aarde. Amen."

 

134 De opheffing van de zee van Galiléa

 

[I] Bij het horen van dit gezang, zegt JARAH opgetogen: "Heer, het is werkelijk moeilijk te bepalen wat hier mooier en heerlijker is, het gezang, de woorden of het heerlijke duizend kleurige licht of de prachtige gestalten van deze talloze etherische zangers! Ah, nu heb ik er pas een idee van, wat nu precies de hemelen van God zijn! Oh, ik zou nu meteen willen sterven en dan naar deze wondermooie zangers overgaan! Maar zeg mij toch, o Heer, als u dat wilt, wie en wat deze heerlijke zangers eigenlijk zijn! Zijn zij werkelijk wat zij schijnen te zijn, of zijn het slechts door U voor dit moment nieuw geschapen wezens?"

[2] IK zeg: "Het zijn engelen en zij werden eindeloos lang geleden geschapen vóór er ook maar een spoortje van een materiële schepping aanwezig was. Roep er maar een en overtuig je dat hij net als alle anderen een heel volmaakt echt wezen is! Daarbij moet Ik je nog zeggen dat, hoe licht en etherisch zij er ook uitzien, ieder van hen toch zo sterk is en zo'n kracht en macht in zich heeft, dat de kleinste en zwakste van hen in een ogenblik de gehele aarde zo zou kunnen verwoesten dat daarvan ook niet het kleinste stofje over zou blijven! Nu je dit weet, kun je er een roepen en laat hem een paar proeven uitvoeren!"

[3] JARAH zegt: "Heer, dat durf ik echt niet, want hoe onbegrijpelijk mooi ze ook zijn, toch ben ik wat bang voor hen."

[4] IK zeg: "Maar kindje, heb Ik je niet net uitgelegd wat vrees is? Kijk, je mag nu dus niet bang zijn, anders zou Ik moeten denken dat er in jouw hart ook nog iets werelds woont. Je bent nota bene bij de Heer, voor wiens naam al deze wezens hun knie buigen, waarvoor moet je dan bang zijn?"

[5] JARAH zegt: "Dat is natuurlijk maar al te waar, maar de ongewone aanblik van zo'n nooit gedacht tafereel moet een arm zwak meisje toch erg van de wijs brengen! Maar nu zal ik mij wel beheersen en U zult zien dat Uw Jarah ook zonder angst kan zijn."

[6] Na deze woorden wenkte zij meteen de eerste de beste ENGEL, en deze kwam ogenblikkelijk zwevend naar haar toe en vroeg haar met een heel vriendelijke en liefdevolle stem: " Jarah, heerlijke dochter van mijn God, mijn eeuwige Heer, wat wenst jouw lieve zuivere hart van mij!"

[7] Een beetje verbluft door de glans en de majesteit van de hemelbode zegt JARAH: "Ja, ja, ja goed, de Heer, die u hier ziet, zegt mij dat ieder van u zoveel wondermacht heeft, en dat ik mij daarvan maar zou moeten overtuigen door een proef. Maar wat zou ik u nu als proef moeten opgeven als ik niets meer weet dan wat ik pas in die paar dagen van de Heer Jezus heb gehoord?!"

[8] De ENGEL zegt: "Luister, mooie hemelse bloem, ik zal je in de naam des Heren meteen uit de verlegenheid helpen! Kijk daar beneden ligt de uitgestrekte en diepe zee van Galiléa! Wat zou je er van zeggen als ik haar op zou heffen uit haar grote en diepe bekken en dan in de vorm van een grote waterbol vrij in de lucht ongeveer een uur lang tastbaar en zichtbaar op zou hangen?"

[9] JARAH zegt: "Dat zou weliswaar verschrikkelijk wonderbaarlijk zijn; maar waar zouden gedurende die tijd de lieve vissen blijven en ook de vele schepen, die ten dele langs de oevers liggen en dikwijls ook op zee rondvaren?"

[10] De ENGEL zegt: "Ik zal er voor zorgen dat er geen vis en ook geen enkele boot beschadigd wordt! Als je de aangeboden proef wilt zien, zal het voorgestelde ogenblikkelijk voor je zweven!"

[11] JARAH zegt: " Ja, als geen wezen daarbij schade kan oplopen dan mag je dat wel doen!"

[12] De ENGEL zegt: "Kijk achter je! De zee is leeg en tot op de laatste druppel zweeft al haar water nu vrij in de lucht, goed zichtbaar voor jouw ogen!"

[13] JARAH wilde naar beneden in de diepte kijken, maar stootte met haar voorhoofd meteen tegen de koude, natte wand van de vlak naast de rotswand vrij zwevende waterbol, die een totale"doorsnede van ongeveer vierduizend klafter had. Toen ze dat zag vroeg ze heel benepen: "Maar hoe, om des Heren wil, kon u zoiets in zo'n nauwelijks denkbaar kort ogenblik doen? En is de zee nu wel echt helemaal zonder water?"

[14] De ENGEL zegt: "Jarah, kom met mij mee en overtuig je!"

[15] JARAH zegt: "Hoe kan dat?"

[16] De ENGEL zegt: " Als het mij mogelijk was om de zware massa water in een ogenblik op te heffen, dan zal het mij toch ook wel mogelijk zijn om jou bliksemsnel naar beneden op het laagste deel van de zeebodem te zetten, en dan net zo snel weer terug! Maar jij moet het willen anders kan ik niets doen, want wij hebben meer ontzag voor één vonkje van de vrijheid van de menselijke wil dan voor al onze door God aan ons verleende kracht en macht! Daarom moet jij eerst willen en ik zal daarnaar handelen!"

[17] JARAH zegt: "Nou goed dan, overtuig mij!"

[18] Ogenblikkelijk stond zij op het kurkdroge diepste deel van de zee, en de engel raapte een prachtige parelmossel op en gaf deze aan Jarah ter herinnering en ter lering van alle anderen, die lichamelijk wel vast sliepen, maar alles in een droom te zien kregen.

[19] Nadat Jarah de mossel nog maar net in de ruime zak van haar schort had gedaan vraagt de ENGEL haar: "Geloof je nu dat al het water van deze zee zich in de boven ons zwevende grote bol bevindt, en dat de uitgestrekte zeebedding helemaal droog is?"

[20] JARAH zegt: " Ja, ja, ik zou u zonder dat ook wel geloofd hebben! Maar breng me nu maar weer vlug naar boven bij de Heer, want zonder Hem sterf ik zo meteen!"

[21] Nauwelijks was het laatste woord uitgesproken of de lieve Jarah stond weer naast Mij op de top van de berg en Ik vroeg haar hoe haar dat beviel en wat haar mening daarover was.

[22] JARAH zegt: "Heer, dat U alles kunt is mij maar al te goed bekend, maar hoe in en door Uw wil ook de wil van de engel zo machtig kan zijn, dat zal de engel zelf wel niet begrijpen, Iaat staan dat ik U daarover iets zou kunnen vertellen! Het is buitengewoon wonderbaarlijk, maar begrijpen kan ik het niet!"

[23] IK zeg: "Dat is een heel goed en heel juist antwoord, maar in je eigen hart zul je mettertijd ook wel vinden hoe God zulke dingen kan. - Hoe bevalt de engel je overigens?"

 

135 Jarah's bewijs van liefde

 

[I] JARAH zegt: "Hij is wel een onbeschrijflijk mooi mens, omdat hij er net zo uitziet als een mens, maar naast U, o Heer, zijn alle engelen en hemelen met al hun licht en hun schone vormen net zo veel als niets! Want al hun schoonheid is alleen maar van U en bent U Zelf! Toch zou ik er niet van kunnen houden!"

[2] IK zeg: "Maar ben Ik dan, zoals je Mij hier ziet, soms mooier dan deze engelen? Kijk, Mijn ruwe werkhanden, Mijn door de zon tamelijk donker gebruinde huid en Mijn leeftijd, zijn toch echt niet zo aantrekkelijk, terwijl deze engel alles heeft wat de hemelen maar mooi willen en kunnen noemen!"

[3] JARAH zegt: "Heer, het uiterlijk telt niet voor mij als het innerlijk niet volledig op Uw hart lijkt, want U alleen bent de Heer!"

[4] IK zeg: "Maar uit de engelen straalt overal rechtstreeks Mijn liefde en Mijn wijsheid, die helemaal op Mij lijkt. Als je dus alleen om Mijn liefde van Mij houdt, hoewel Ik de Heer ben, dan zie Ik niet in waarom je deze prachtige engel niet net zo lief kunt hebben als Mij, want hij is toch alleen uit Mijn liefde en wijsheid samengesteld!?"

[5] JARAH zegt: "Heer, mijn liefde en Mijn leven. Uit die twee levens elementen zijn ook de mensen samengesteld en toch kan ik ze niet zo boven alles liefhebben als U! Ja, ik houd zeker van alle mensen en het meest van de behoeftigen, en zover mijn geringe krachten reiken doe ik altijd alles om de armen hulp te verschaffen, maar toch kan ik ze niet zo liefhebben als U. En ook houd ik van deze lieve engel, maar toch behoort mijn hart en mijn leven aan U! Slechts wanneer U, o Heer, mijn zuivere liefde voor U hard af zou wijzen, dan zou ik echt heel bedroefd worden, maar ik zou denken: Hij, de Reinste, de Heiligste heeft jouw misschien nog veel te onreine liefde voor Zich niet waardig gevonden en heeft haar daarom afgewezen!"

[6] Na deze woorden begint de kleine te huilen en zegt zachtjes snikkend: "En zo zal het ook zijn! Ik heb mij met mijn liefde te ver gewaagd en bedacht in mijn naïviteit niet, wie Degene is, die mijn hart zo in beroering heeft gebracht. Daarom wijst Uw te heilige liefde mijn nog veel te onheilige liefde heel zacht af en geeft mij een engel, die mijn hart eerst moet reinigen en moet opvoeden voor een heiliger liefde. Het doet mij geweldig pijn, maar ik weet dat U alleen Heer bent, en dus wil ik echt alles dragen wat U mij wilt opleggen."

[7] IK zeg: "O Mijn lief, wat maak je jouw liefde nodeloze verwijten! Wie mij niet net eender liefheeft als jij en ook maar iets ter wereld meer liefheeft dan Mij, is Mijn liefde niet waard. Maar jij met jouw hart dat zich door alle engelen des hemels niet van Mij af laat keren, hebt Mij, jouw God en Heer, zelfs in gelijke mate lief als de engelen des hemels en daarom ben je allang zelf een prachtige engel, die Ik Zelf bijzonder liefheb! Kom aan Mijn hart en haal daaruit de volledige schadeloosstelling voor deze kleine test!"

[8] Na deze woorden is de kleine weer helemaal genezen en kruipt zo dicht mogelijk tegen Mij aan.

[9] Dan zegt de ENGEL: "O zaligheid aller zaligheden! Wat betekenen alle hemelen bij de aanblik van zo'n liefde?! Wij volmaakte geesten hebben weliswaar al zo eindeloos veel zaligheden genoten, dat het getal daarvan door geen tong meer uitgesproken zou kunnen worden, maar al die talloze genoten hoogste verrukkingen zijn niets vergeléken bij deze, waar U, o heilige Vader, Uw kind in Uw armen neemt en het.met zichtbare opperste liefde aan Uw heilige hart drukt! oh, wat voor onuitsprekelijke verrukking moet dit kind nu gewaarworden!?"

[10] IK zeg: "Ja, de verrukking is voor het kind heel groot, maar ook voor Mij. Na de voleinding zullen jullie dit ook smaken als jullie allen aan de tafel van Mijn kinderen gegeten zult hebben! Maar laat nu het water weer zijn plaats innemen! Daarna zal dit kind van Mij je een ander werk opgeven."

[11] Terwijl ik Mijn mond naar het overgelukkige hoofdje van Jarah wendde, zei ik: "Niet waar, Mijn Jarah, jij helpt Mij wel om Mijn engelen werk te bezorgen?!"

[12] De KLEINE antwoordt met een van liefde vervulde en kinderlijk onschuldige zachte stem: "O ja, voor U doe ik alles ontzettent graag! U hoeft het maar te zeggen - en ik stort mij terwille van U in Ieder vuur en ook van de hellingen van deze berg naar beneden in de zee, als die er weer is."

[13] IK zeg: "En toch zou geen aards vuur je nog kunnen branden of vernietigen, want je bent zelf al gevuld met het sterkste en machtigste vuur! Ook stenen en water zouden je nooit kwaad kunnen doen, want jouw vastheid van wil binnen Mijn orde is harder dan een diamant en jouw hart is zachter dan alle wateren van de hemelen! Kortom je hebt al een plaats in Mijn hart veroverd, en Ik geef je daarom de vrijheid om de engelen iets te zeggen wat zij moeten uitvoeren, en zij zullen het uitvoeren alsof Ik het Zelf opgedragen zou hebben. Bedenk nu dus een opdracht en geef die aan de engel, die al heel verlangend wacht om van jouw hart een opdracht te krijgen. Wens maar iets, en alles zal ogen­blikkelijk ten uitvoer gebracht worden!"

[14] JARAH zegt: "Lieve bode uit de hemel, maak in de naam des Heren, als het zonder schade gedaan kan worden, dat deze berg, die op natuurlijke wijze te moeilijk te bestijgen is, makkelijk en zonder gevaar naar boven en. naar beneden begaanbaar zal zijn, ook aan de zijde van de zee, waar hij anders alleen maar voor vogels toegankelijk is!"

[15] De ENGEL maakt alleen een heel sierlijke buiging voor de kleine Jarah en zegt: "O heerlijke gebiedster in naam van de Heer! Kijk slechts naar..alle zijden van de berg en je zult zeker tevreden over mij zijn! Kijk, bij tijden zijn wij wel eens langzaam in onze daden, maar als het nodig is ook sneller dan de bliksem!"

 

136 Engelenmacht

 

[1] Vervolgens leidt de engel Jarah naar alle zijden van de berg en zij overtuigt zich ervan dat de berg weliswaar niet lager is geworden, maar aan alle kanten toch zonder enig gevaar bestegen kan worden, vooral aan de van de zee afgewende zijde, waar hij heel glooiend afloopt.

[2] Toen JARAH zich van daarvan had overtuigd zei zij: "Het geheel is zo wonderbaarlijk, dat ik mijn zintuigen begin te wantrouwen en zou gaan denken dat ik ook slaap en droom! Vertel me toch eens iets over hoe u dat deed! Zoëven heeft u de hele zee opgeheven en vrij als een zwevende druppel in de lucht gehouden, en nu heeft u de steile berg naar alle kanten toegankelijk gemaakt, en dat doet u allemaal in een oogwenk! Hoe, hoe kunt u dat? U heeft uw plaats geen ogenblik verlaten en toch is dat allemaal gedaan! -Ach, dat is toch te veel voor een arm aardwormpje zoals ik!"

[3] De ENGEL zegt: " Je kunt dat natuurlijk nu nog niet begrijpen, maar binnen niet al te lange tijd zal dat allemaal zonneklaar voor je worden. Voorlopig kan ik je wel zoveel zeggen dat wij engelen niets uit ons zelf kunnen doen, maar alles enkel en alleen doen door de almachtige wil van de Heer, die jij zo bijzonder liefhebt.

[4] Kijk, de gehele wereld en alle hemelen zijn slechts gedachten en ideeën van God die door Zijn almachtige onwankelbaar vaste wil vastgehouden worden. Als Hij Zijn ideeën nu terugtrekt en Zijn gedachten loslaat, vergaat in datzelfde ogenblik het zichtbare geschapene. Denkt Hij echter iets nieuws en houdt Hij dat met Zijn almachtige wil vast, dan is dat geschapene ook al voor iedereen zichtbaar aanwezig!"

[5] JARAH vraagt: "la, maar wat blijft er dan voor u nog over om te doen?"

[6] De ENGEL zegt: "Wij zijn zuivere ontvangststations voor de goddelijke wil en vervolgens dragen wij hem uit! Kijk, wij zijn in zekere zin de vleugels van de goddelijke wil en zodoende zijn wij eigenlijk de goddelijke wil zelf. Een nog zo geringe gedachte van ons -als wij hem verbinden met de kracht van de goddelijke wil -is voldoende en dan is een werk ook al gedaan, daarom handelen wij zo snel!

[7] Zie je daar in het oosten die heldere ster staan? Kijk, als er van hier tot daar een gebaande weg zou leiden, dan zou de aarde niet genoeg van de allerkleinste zandkorrels hebben om de jaren aan te geven die een vogel nodig zou hebben om die ster te bereiken, Iaat staan een hardlopend mens. Maar mij is het mogelijk in een ogenblik daarheen te gaan en weer hier terug te komen! Je zult mijn afwezigheid helemaal niet merken en toch zal ik daar en weer hier zijn! -Geloof je mij?"

[8] JARAH zegt: "Waarom zou ik dat niet geloven? Maar mij daarvan overtuigen kan ik natuurlijk niet, want ik wil en kan daarheen met u niet zo'n reis maken als eerder naar beneden naar de zeebodem!"

[9] De ENGEL zegt: "Waarom dan niet? Zijn bij God niet alle dingen mogelijk? Als de Heer het goed vindt, dan maakt het voor mij niets uit! Dat je niets zal overkomen daarvoor sta ik in en alle talloze stralende engelen die je hier rondom je ziet staan daar ook voor in!"

[10] JARAH zegt tegen Mij: "Heer, is dat echt mogelijk?"

[11] IK zeg: "In handen van deze engel, ja! Als je wilt kun je je aan hem toevertrouwen en in een paar ogenblikken zul je weer behouden hier bij Mij zijn, neem echter voor jezelf daarvandaan een aandenken mee!"

[12] Na deze woorden ging JARAH naar de engel en zei: "Kijk, ik ben niet bang, als u kunt draag me dan daarheen!"

[13] Toen tilde de engel Jarah van de grond en drukte haar stevig aan zijn borst en verdween. - Na tien seconden was hij weer met Jarah terug met in haar schort een steen, die onbedekt zo straalde, als de morgenster straalt wanneer zij haar mooiste licht geeft.

[14] Toen JARAH een beetje van haar verbazing bekomen was, vroeg ze Mij: "O Heer, zijn dan al die ontelbare sterren net eender als deze ster, die ik nu echt met eigen ogen of met mijn geestelijke ogen gezien heb? Want dat is een reusachtige wereld! Deze wereld lijkt me nu, vergeleken bij die, zo klein als een slakkenhuis ten opzichte van deze berg! Mensen, heel volmaakte mensen, die in onuitsprekelijk grote en won­derheerlijk gebouwde tempels wonen zijn er ook in die overgrote heerlijke wereld. Maar die mensen zijn zo groot, dat ze, als ze beneden aan de zee zouden staan, de berg minstens drie maal zouden overtreffen. En zo is in die wonderwereld alles vele duizend malen duizend maal groter dan hier!

[15] Wij stonden op een erg hoge berg en zagen aan alle kanten een onafzienbare vlakte. Die was naar alle kanten doorsneden door de heerlijkste rivieren, waarvan de golven schitterden als de steeds wisselende heldere kleuren van een regenboog. Op de vlakte bevonden zich prachtige tuinen en tempels. In het volgende moment bevonden wij ons al beneden bij de tempels en zagen daar de grote mensen en hun nog veel grotere woontempels. Op enige afstand is het een genot om deze mensen te zien, maar dichtbij lijken ze op wandelende bergen! Ja, ik zou al een aardig lange ladder nodig gehad hebben als ik maar de kleine teen van zo'n mens zou hebben willen beklimmen!

[16] Kortom, ik zou mijn leven lang wel door kunnen vertellen over wat ik daar in die paar ogenblikken heb gezien, maar dan zou ik de tijd die U, o Heer, voor iets beters bestemd heeft, met onnutte dingen verpraten! Maar nu zou ik van U willen horen of al die talloos vele sterren ook zulke werelden zijn, zoals degene die ik gezien heb!"

[17] IK zeg: " Ja, Mijn kindje, en nog veel grotere en veel mooiere! Maar geloof je nu echt dat je in die paar ogenblikken met lijf en ziel op die ster bent geweest? Vertel Mij dat eens!"

[18] JARAH zegt: "Heer, mijn liefde en mijn leven. De heen vlucht maakten wij in vier korte momenten. En tot aan het vierde moment zag de ster, die ik nu nog heel goed zie, er steeds onveranderd uit als ster, maar in het vierde moment werd zij zo groot als onze zon overdag. Daarna duurde het nog momentje en toen waren we al op die prachtige wereld. Van de berg, waar wij eerst op de top stonden, raapte ik op aanraden van de engel een steentje op -dat is dit stralende klompje -en nam het als bewijs, dat ik daar echt was, mee hierheen. Meer kan ik U als bewijs van mijn werkelijke aanwezigheid op die plaats niet laten zien."

 

137 Geestelijke blik in de schepping

 

[1] IK zeg: "Dat is ruim voldoende! Maar Ik zal je nu een andere manier laten zien, waarop een in zijn hart volmaakt mens de sterren kan bereizen zonder zich ook maar één stap van de aarde los te maken; maar een lichtend steentje kan men dan natuurlijk niet zo gemakkelijk mee te­rugnemen! -Nu, heb je de ster onthouden waar je geweest bent?"

[2] JARAH zegt: "Ja, Heer!"

[3] IK zeg: "Wel, stel je haar in je hart zo levendig mogelijk voor, kijk er met je ogen enige tijd strak naar en zeg Mij hoe zij er na een paar ogenblikken uitziet!"

[4] JARAH doet dat meteen en na een paar ogenblikken zegt zij: "Heer, Heer, mijn God, mijn liefde, nu zie ik haar net als bij mijn heen vlucht in het vierde moment. Zij wordt nu steeds groter en ik kan haar licht nauwelijks verdragen! Ah, dat is een verschrikkelijk sterk licht, maar gelukkig doet het mijn ogen geen pijn! Oh, oh, nu is het hele firmament een verschrikkelijk grote, reusachtige, machtig golvende lichtzee geworden! O God, o God, hoe groot en wondervol zijn Uw werken, en U wandelt in het vlees als een eenvoudig bescheiden mens temidden van de men­senwormen van deze aarde!

[5] Oh, oh, oh! Nu sta ik weer op dezelfde berg en zie rondom mij dezelfde omgeving vol schitterende prachtige dingen! Ik zie dezelfde tempels weer, dezelfde mensen en hun mooie tuinen, ook zie ik heel mooie bloemen. Maar de kleinste daarvan is groter dan een huis hier op aarde, die zou ik niet als aandenken af kunnen plukken! Ah, nu zie ik echter ook allerlei dieren, en de prachtigste vogels zie ik ook, maar ze zijn ook ontzettend groot! Aan de reusachtige bomen hangen zeldzaam grote vruchten en ik zie ook hoe in een tuin een paar mensen er met hun handen naar grijpen en ze werkelijk ook in hun mond steken! Nou, nou, aan zo'n peer, of wat voor vrucht het ook is, zouden op deze aarde wel duizend mensen een heel jaar meer dan genoeg te eten hebben!"

[6] IK zeg: "Let nu op, je zult nu in een soort stad van deze wereld komen, zeg Mij hoe die je bevalt!"

[7] JARAH slaat al gauw haar handen ineen van verbazing en begint letterlijk te schreeuwen van verrukking, en roept: "Maar om Uw heilige naams wil, dat is een pracht waarvan nog nooit een mensenhart heeft kunnen dromen! Oh, dat is onbeschrijflijk! Wat een rijen tempels! Wat een zuilengangen, wat een koepels! Nee, die pracht, grootte en luister! Heer, ik smeek U, leid mij terug, want deze onuitsprekelijk overdadige pracht zou mij doden!"

[8] IK zeg: "Nu, doe dan je ogen dicht en denk aan Mij en aan de aarde, dan zal het meteen weer in orde zijn!" - Jarah doet dat en ziet nu haar ster weer als ster voor zich.

[9] Wanneer zij weer tot rust is gekomen, vraagt zij Mij meteen: "Heer, heeft de engel mij soms ook op deze manier, zoals U nu deed, die ster getoond? Want ik heb haar nu veel beter gezien dan voorheen en toch was ik in zekere zin alleen maar geestelijk daar. Ik bedoel dat de lieve goede engel mij alleen maar voor de schijn een beetje hier vandaan gehaald heeft en mij toen op dezelfde manier de ster heeft laten zien!?"

[10] IK zeg: "Nee, de engel heeft jouw wens helemaal uitgevoerd! En dat was ook alleen maar met jou mogelijk omdat jouw hart overvol van liefde is. Met ieder ander mens zou zoiets helemaal onmogelijk geweest zijn. En zou de engel, wat hij wel zou kunnen, dat met een gewoon werelds mens doen, dan zou alleen de nadering van zo'n engel de wereldse mens al doden!

[11] Maar jij hebt mij eerder gevraagd of alle sterren zulke werelden zijn, en Ik heb je met ja geantwoord. Nu, als jij, Mijn allerliefste Jarah, het wilt, overtuig je dan op dezelfde manier! Kijk, als een wereldse jongeman naar de hand van een jong meisje dingt en haar tot zijn uitverkorene maakt, toont hij haar ook al zijn schatten, om daarmee de vrouw van zijn hart voor zich te winnen. Want al zou zij hem vanwege zijn persoon niet willen, dan zal zij hem toch aanvaarden vanwege zijn grote schatten. En kijk, Ik doe voor jou hetzelfde, opdat je eens tijdens de verzoeking der wereld Mijn hart niet zult verloochenen. Daarom laat ik je nu Mijn schatten zien, opdat je beseft dat Ik niet zo arm ben als Mijn uiterlijk de mensen schijnt te vertellen. Kijk, Ik ben nu eenmaal jouw geliefde en toon je daarom ook wat van Mijn grote bezittingen!"

[12] JARAH zegt: "Heer, mijn leven. Als ik nog meer sterren zou willen bekijken om mij daardoor te bewaren voor ontrouw in mijn liefde voor U, dan zou het mij spijten die ster gezien te hebben. Want U alleen bent voor Mij oneindig veel meer waard dan alle talloze sterren met hun schatten! Waarlijk, om U boven alles lief te hebben heb ik niets, eeuwig niets nodig dan U alleen. Maar alleen voor U, omdat U het wenst, kijk ik ook graag naar de wonderen van Uw macht en wijsheid!"

[13] IK zeg: "Luister, Mijn allerliefste Jarah, Ik ken je hart wel en lees daarin hoeveel je van Mij houdt en hoe trouw je Mij bent, maar je bent nu nog meer een kind dan een volwassen meisje. Tot nu toe was je steeds onder de hoede van Mijn engelen, en de kwade geesten der wereld konden niet bij je komen. Wanneer je ouder wordt, zul je echter uit eigen kracht de slechte wereld en haar lusten moeten weerstaan om volgens Mijn voor alle wezens ingestelde onveranderlijke orde, zelf de vaste grond te bereiken, waarop je Mij pas echt in geest en waarheid zult kunnen naderen. Weet dat de wereld een grote macht heeft over de mensen, omdat de wereld voor het grootste deel vanuit de hel geregeerd wordt, en het kost de ziel daar menige harde strijd om niet door haar eigen vlees en bloed en daardoor dan ook door de wereld verslonden te worden!

[14] Je ziet er erg aantrekkelijk uit. Weldra zullen de wereldse jongens hun oog op je laten vallen en je hun hart en hand aanbieden, en het zal moeilijk voor je worden om hen te weerstaan. Als die tijd echter zal komen, denk dan in je hart aan Mij en al datgene, wat je op deze top allemaal gehoord en gezien hebt, en de overwinning over de wereld zal je niet zwaar vallen!"

[15] JARAH zegt wat bedroefd: "Maar dat moet U toch al eeuwig duidelijk zijn of ik U ooit ontrouw zou kunnen worden? En als U in mijn toekomst ziet dat ik ontrouw wordt, hoe kunt U dan van mij houden? En kunt U een toekomstige zondares toestaan om U te naderen?"

[16] IK zeg: " Allerliefste Jarah, dat is voor jou nog veel te moeilijk! Maar Ik zal je uit bijzonder grote liefde tot jou toch wat zeggen: Kijk, als Ik het weten wil, kan Ik natuurlijk al altijd al alles weten wat er van een mens terecht komt. Maar de mens moet als hij volwassen wordt geheel vrij en zelfstandig beslissen. Daarom trek Ik Mij op een bepaald moment terug van de mens en kijk niet naar wat hij met zijn vrijheid doet, behalve wanneer hij Mij dringend vraagt hem te helpen bij zijn vrije strijd tegen de wereld. Dan kijk Ik naar hem, help hem op de goede weg en geef hem bij de strijd tegen de wereld nieuwe kracht.

[17] Kijk, ik wil voor jou dus ook geen blik in de toekomst werpen opdat je vrij blijft in je doen en laten, maar daarom leer Ik je nu opdat je je alles tijdens de verzoeking levendig zult mogen herinneren. Ook de beschermengel zal je dan alleen laten, maar wanneer je uit eigen kracht de wereld volledig zult overwonnen hebben, komt hij weer bij je en zal hij je in alles dienen. - Allerliefste Jarah van Mij, heb je dat nu zo ongeveer begrepen?"

 

138 De zelfverloocheningsschool in het hiernamaals

 

[1] JARAH zegt: "Ik denk wel dat ik het begrepen heb, - maar ondanks dat is het toch een heel treurige zaak voor mij en alle andere mensen, want nauwelijks één op de duizend zal kracht genoeg hebben om uit zichzelf zo tegenover de wereld te staan als U het zou willen!"

[2] IK zeg: "Daarom ben Ik ook in de wereld gekomen, om door Mijn leer en door Mijn daden iedereen het wapen in de hand te geven waarmee hij moeiteloos de wereld kan overwinnen!"

[3] JARAH zegt: "Dat kan wel zijn, - maar er zijn op aarde nog een groot aantal mensen die misschien nog in geen duizend jaar iets van Uw woord zullen horen! Waarmee zullen deze dan gedurende die lange tijd zich beschermen tegen het geweld van de wereld? Dat zijn toch net zo goed mensen als wij Joden!"

[4] IK zeg: "Met de volken der aarde gaat het net als met kinderen van één vader: die eerder ter wereld kwamen worden door de vader anders behandeld dan zij, die pas twee, drie, vier of vijf jaar geleden het licht der wereld aanschouwden. De oudste zoon is al een krachtige man geworden, en een dochter is huwbaar, daarnaast zijn er nog een paar kinderen van jouw leeftijd, en drie hebben nog de luier aan. Wat denk je, zou het verstandig van de vader zijn als hij de kinderen in de wieg net zo zou behandelen als de tot een krachtige man uitgegroeide zoon!?"

[5] JARAH zegt: "Dat zou natuurlijk erg dom van zo'n vader zijn!"

 [6] IK zeg: "Wel, dat is ook de reden waarom enige volkeren pas later Mijn leer te horen krijgen! Zij zijn er nu nog niet rijp voor, maar op het juiste moment zullen zij rijp worden en dan zal Mijn leer hen ook bereiken. -Begrijp je dat?"

[7] JARAH zegt: "O ja, dat begrijp ik heel goed, maar wat staat dan de op deze aarde tot op heden nog niet rijp geworden volkeren in het grote hiernamaals te wachten?"

[8] IK zeg: "Dat zul je meteen te zien krijgen! Kijk, daar in het noordelijke deel van de hemel staat een ster die een wat roodachtig schijnsel geeft, richt er, net als bij de eerdere, het oog van je hart op en richt je aardse oog er ook op en dan zul je op die ster het mooiste antwoord op je vraag krijgen!"

[9] JARAH doet dat nu meteen en zegt al na weinige ogenblikken: "O Heer, almachtige schepper des hemels en van alle werelden, dat is een nog veel grotere wereld dan de vorige, en wat wordt ze door een heerlijk licht omgeven! Maar het licht heeft een helrode kleur, wat naar het goudgele toe, terwijl het licht van de eerste wereld helemaal zuiver wit was. Maar nu wordt het licht van deze wereld ook ondraaglijk fel! Ah, nu sta ik al op de bewoonde bodem van deze wereld! Oh, dat is ook onbeschrijflijk heerlijk! Wat een afwisseling! Lieflijke zacht glooiende bergen omringen de prachtige vruchtbare dalen. In de dalen ziet men ook een soort hutten, die enkel bestaan uit een dak dat netjes ondersteund wordt door robijn­achtige zuilen. Maar op de bergruggen staan ononderbroken onafzienbare rijen van zulke hutten en hoe ontzettend ver mijn blik ook reikt, toch zie ik niets anders, en die hutten lijken op elkaar als twee druppels water. Zoals ik zie, rusten de ovaal ronde daken allen op robijnzuilen van ongeveer zeven man hoog en ook die zuilen zijn allemaal eender! Van mensen en andere levende wezens is tot nu toe nog niets te ontdekken, maar ze moeten er toch wel zijn, -want dat blijkt al uit de buitengewone beschaving van deze ontzettend uitgestrekte landen!

[10] Maar het is merkwaardig dat in deze toch zo schitterende wereld alles precies op elkaar lijkt! De ene vruchtboom lijkt sprekend op de andere en iedere bloem is gelijk, alles staat in rijen en je kunt beslist niets ongeordends vinden.

[11] Het geheel ziet er wel wonderschoon uit en het levert een vriendelijk schouwspel op, maar na een poosje zou dit eeuwige op elkaar lijken voor mensen van ons slag toch wat vervelend worden! Maar nu ben ik voor zo'n hut aangekomen en kijk, binnen zijn mensen net als wij! Eén staat er op een verhoogde plaats en preekt, en de paar honderd anderen luisteren met de grootste aandacht naar deze prediker!

[12] Daar in de aangrenzende hut zie ik verscheidene in rijk geplooide mantels gehulde mensen aan een goedgevulde tafel zitten eten, maar om de etenden heen staan er net zoveel, die geplaagd schijnen te worden door de honger, en die krijgen niets te eten! Ah, daar in de derde hut zie ik nu een paar wondermooie meisjes! Die staan moedernaakt en maken veel plezier met erg onbetekenende mannen en lopen heen en weer. Op de achtergrond staat een aantal heel wellustig lijkende jongemannen en geven aan de mooie meisjes tekens om ook bij hen te komen en met hen ook wat plezier te maken. Maar de jongemannen krijgen geen gehoor en schijnen zich daarover nu juist niet te verheugen.

[13] Ah, die huizen zijn toch zonderling ingericht! Zo gelijkvormig die hutten ook zijn, zo verschillend schijnen daarin de bezigheden van de mensen te zijn, en dat is beslist toch ook merkwaardig!? Maar als het er op deze ontzettend grote wereld overal zo uitziet als in de omgeving die ik nu gezien heb, dan is onze kleine aarde mij liever - behalve de slechte mensen dan!"

[14] IK zeg: "Alles wat je nu ziet is slechts een klein school­ en trainingshuis in zelfverloochening en zelfbeheersing. Wandel nu in gedachten verder en dan zul je meteen wat anders zien!"

[15] Jarah doet dat en geeft dan ineens zo'n schreeuw, dat de vast slapenden bijna wakker zouden zijn geworden als Mijn wil hen niet weer in slaap gedompeld had.

[16] Na die schreeuw vroeg Ik Jarah waarom ze zo geschreeuwd had.

[17] JARAH zegt: "O Heer, deze pracht, deze majesteit overtreft weer alles wat een menselijke geest maar ooit bevatten kan! Daar staat een paleis zo groot en hoog als de hoogste en grootste berg op aarde! De muren zijn opgetrokken uit een en al prachtige edelstenen. Duizend en nog eens duizend gouden trappen en galerijen sieren van buiten dit ontzagwekkende paleis, dat helemaal bovenaan uitloopt in een echte spits. Rondom dit paleis pronken de prachtigste tuinen, waarin een grote verscheidenheid het oog steeds blijft boeien. In de tuinen zijn ook heel mooie meren waarop waarschijnlijk voor het vermaak een groot aantal kunstwerken ronddrijven, die echter door niets geleid worden en waar nog minder op gelet wordt.

[18] Heer, wat betekent dat nu allemaal? Wie zijn de bewoners van dit kolossale paleis en waarvoor dienen die op de mooie meren vrij rond­drijvende veelsoortige kunstwerken?"

 

139 Een blik in de orde der sterrenwereld

 

[1] IK zeg: "Wel, dit paleis is het huis van het hoofd van een school uit de streek die je nu hebt gezien. Al die schoolhutten staan onder zijn leiding en de op de meren ronddrijvende voorwerpen worden op bepaalde tijden voor het verdere onderwijs in de hogere wijsheid gebruikt. Zoals deze woning staan er nog vele honderdduizenden alleen al op de mid­denzone van deze lichtwereld, en ook nog een aantal zeer grote steden. Naast deze zone, waarvan je nu een zeer klein deel ziet, zijn er op deze wereld nog zesenzeventig nevenzones, die elk op een geheel eigen manier zijn ingericht. Deze wereld is, net als de eerdere, een zon zoals die van ons die overdag de aarde verlicht, maar er is dit verschil, dat de zon die jij eerst zag ongeveer duizend maal groter is dan de zon van onze aarde. Degene, die je nu ziet is ongeveer vierduizend maal groter dan de onze. Onze zon is ongeveer duizendmaal duizend maal groter dan de hele aarde.

[2] De mensen van onze aarde hebben echter nog een heel verkeerd begrip van de aarde en van de zon, de maan en van alle sterren. Als ze later eens beter kunnen rekenen, zullen zij ook tot betere voorstellingen van de wereldlichamen in de eindeloze scheppingsruimte komen.

[3] Ik wil je wel vertellen, dat om ieder van die zonnen, op verschillende afstanden, een behoorlijk aantal van zulke aarden wentelen zoals de onze. Verscheidene van deze aarden hebben daarbij satellieten, die als constante begeleiders om hen heen draaien, zoals de maan om onze aarde! Zoveel aarden door een zon verzorgd worden, zoveel overeenkomende zones heeft elke zon. Steeds voor iedere aarde een zone. Dat geldt niet voor de middelzonnen, die bestemd zijn voor het vasthouden en leiden van de aardezonnen en duizendmaal duizend maal groter zijn dan tienmaal duizendmaal duizend van zulke zonnen waar je er nu twee van hebt gezien.

[4] Zo'n middelzon is niet meer in gordels verdeeld, maar zij is op haar oppervlakte in net zoveel gebieden ingedeeld als het aantal enkele zonnen wat zij moet verzorgen. En ieder gebied dat overeenkomt met een aardezon is duizend tot tienduizend maal groter dan de oppervlakte van de betref­fende enkele aardezon plus alle haar omcirkelende aarden. Om één middelzon trekken minstens duizendmaal duizend aardezonnen hun ba­nen.

[5] Maar dan zijn er nog middelzonnen, waarom weer duizendmaal duizend van de zoëven genoemde middelzonnen met al hun aardezonnen bewegen, en dan weer middelzonnen waar omheen de middelzonnen van de tweede categorie bewegen, en tenslotte een gemeenschappelijk middenwereldli­chaam dat zich bevindt in de onmetelijke diepte van een middenzon­nengebied en geen andere beweging heeft dan die om zijn eigen as. Dit middenlichaam is ook een zon, maar die is zo groot dat alle talloze aardezonnen, de middenzonnen van de eerste, tweede en derde orde en alle aarden en manen, die om de talloos vele aardezonnen draaien, samen met de vele duizenden grotere en kleinere kometen, die als toekomstige aarden in onregelmatige kringen om de aardezonnen hun weg banen, niet het honderdduizendste deel van haar lichaamsinhoud uit zouden maken als die genoemde hoofdmiddelzon een holle kogel zou zijn en de bovengenoemde talloos vele hemellichamen zich daarin zouden be­vinden. -Jarah, kun je je nu voorstellen wat Ik verteld heb?"

[6] JARAH zegt: "Heer, wie kan zoiets groots begrijpen?! Een voorstelling kan ik me er nu natuurlijk wel van maken, maar daarbij begint het mij wel te duizelen! Ook van deze zon heb ik nu wel genoeg gezien, maar toch weet ik nu nog niet hoe ik mij daarmee een antwoord moet geven op de vraag over het bestaan van de onrijpe volkeren der aarde in het grote hiernamaals."

[7] IK zeg: "Nu, wend dan eerst je ogen af van de innerlijk waargenomen zon en luister dan naar Mij!"

[8] Jarah zegt: "Heer, het is al gebeurd!"

 

140 Ontwikkelingsperioden in het hiernamaals

 

[I] IK zeg: "Luister dus naar Mij! - Kijk, al zulke onrijpe mensen komen meestal op die nu door jou geziene zon en worden in de eindeloos grote scholen onderwezen in alle dingen die het leven betreffen. Op dezelfde wijze worden de vroeg gestorven kinderen in de middengordel van onze zon onderwezen en grootgebracht, -maar dan meer in het geestelijke deel van de zon.

[2] De onrijpe zielen krijgen op de door jou geziene zon weer een lichaam, echter zonder geboren te worden, en dat wordt dan tesamen met de ziel ook vergeestelijkt en kan zo in het echt geestelijke overgaan. Hoe zulke zielen van hier naar daar worden overgebracht en door wie, dat heb je bij de reis naar de eerste zon zelf meegemaakt. Deze engel, die hier nog naast ons staat, is de leider en beheerser van alle werelden en zonnen waarover Ik net met je sprak. Daaraan kun je zien welke macht en welke wijsheid hem gegeven is.

[3] De talloos vele engelen die je nu in lange rijen om je heen ziet, hebben een soortgelijk werk, want in de eeuwige diepten zijn er naar menselijke begrippen nog ontelbare zonnenwereld gebieden met ieder zo'n eerder beschreven hoofdmiddelzon, en ieder van die zonnengebieden wordt door een van deze engelen bestuurd. Je ziet nu weliswaar veel engelen, -maar dat is nog niet het tienmaal honderdduizendste deel van alle grote heersende engelen, laat staan van de kleinere engelen, aan wie voor een speciaal toezicht en leiding enkele zonnen en aarden en kleinere wereldgebieden toevertrouwd zijn! En weet je, toch moet Ik in Mijn eeuwige geest ieder ogenblik voor allen zorgen, en als ik alles wat je nu getoond is een ogenblik zonder Mijn onveranderlijke zorg zou laten, dan zou alles in hetzelfde ogenblik vergaan, zowel het grootste als het kleinste! -Zou jij dat met jouw geest ook kunnen?"

[4] JARAH zegt: "O Heer, hoe kunt U me dat nu vragen!? Ik, een stofje van deze aarde, - en U, Die in Uw geest de enige, eeuwige, almachtige God bent! Oh, als de blinde Farizeeën van Jeruzalem dat toch eens konden zien, dan moesten ze toch tot andere gedachten komen! Maar zij kunnen het niet zien en zullen het niet zien, daarom zullen zij ook in hun verstoktheid en slechtheid te gronde gaan! Komen hun zielen in het hiernamaals soms ook in die zonneschool?"

[5] IK zeg: "Dat toch wel niet, Mijn allerliefste Jarah, want zij behoren niet tot een onrijp, maar tot een helemaal rijp volk. En de zielen van een rijp volk komen, als zij eens in alle slechtheid zijn gestorven, door hun eigen wil in de diepte der aarde. Want omdat zij pure materie zijn geworden, is dat hun element, en zij willen en kunnen daarvan niet scheiden. Wel zal er alles, ja zelfs het uiterste aan gedaan worden. Alle kwellingen en smarten worden op hen losgelaten om hen los te maken van de materie. En als er een van de materie los komt, dan komt ze in de scholen die op het geestelijke deel van deze aarde bestaan. Pas daarvandaan gaat ze dan verder naar de maan. Als ze daar iedere graad der zelfverloochening heeft doorgemaakt en daarin sterk is geworden, wordt ze naar een volmaaktere planeet verheven en daar in de ware wijsheid onderwezen.

[6] Wanneer dan zo'n ziel in het ware licht is opgenomen, wekt dat licht, als het sterker en sterker wordt, de warmte van het geestelijke leven op, en de ziel begint zich zodanig met haar geest te verenigen, dat langzaam maar zeker haar gehele leven liefde wordt. Als die liefde dan sterk en krachtig genoeg is geworden en is overgegaan in de echte innerlijke levensvlam, dan wordt het in de ziel van binnenuit licht en stralend, en pas dan bevindt zo'n ziel zich in de toestand waarin ze opgenomen kan worden in de vrije wereld van de gelukzalige geesten, waar zij dan als een kind weer verder opgevoed wordt.

[7] Maar totdat een op aarde stoffelijk geworden ziel zover is, kunnen in het gunstigste geval toch altijd wel verscheidene honderden jaren verstrijken. -Nu lees Ik echter in je hart dat je Mij weer wat wilt vragen, en Ik zeg je: vraag, want je vragen hebben een goede reden! Maar richt dit keer je vraag tot de bij ons staande engel, hij zal je ook een juist antwoord geven!"

 

141 De geaardheid van de menselijke geest

 

[1] Dan richt JARAH zich tot de engel en zegt tegen hem: "Jouw Heer en mijn Heer heeft mij heel welwillend naar jou, vriendelijke en aardige jongeman, verwezen en tegen mij gezegd, dat ik je wat moest vragen en dan zou jij mij het goede antwoord geven. Daarom vraag ik nu, waarom deze aardse verwanten van mij en ook de leerlingen van de Heer moeten slapen, terwijl ik waak, en waarom moet ik dat met mijn lichamelijke ogen zien, of waarom kan ik dat, wat zij volgens de mededeling van de Heer alleen maar in de droom kunnen of mogen zien en horen?"

[2] De ENGEL zegt met vriendelijke stem: "Bekoorlijke dochter van de Heer, jouw ziel is geheel overgegaan in de geest en daarom ben je haast niet meer verbonden met de wereldse materie. Jouw aardse oog is tot oog van je ziel geworden en het oog van je ziel is tot oog van je eeuwige onsterfelijke geest geworden. Daarom bevind jij je nu in jouw levenssfeer zoals dat bij ieder mens eigenlijk het geval zou moeten zijn.

[3] De geest van elk mens is zo geaard dat hij net als Gods geest de gehele oneindigheid omvat. Als je nu een nog zo ver verwijderde ster of iets anders opneemt in jouw zuivere hart, dat een geestelijk oog is, en tevens het oog van je ziel door het vleselijke oog richt op het door het geestelijke oog beschouwde voorwerp, botst het innerlijke in je geest aanwezige beeld met de uiterlijke overeenkomstige vorm daarvan. Door deze botsing gaat er in de ziel een volmaakt licht schijnen over het beschouwde voorwerp en dit presenteert zich dan zo aan jou, zoals het in wezen is.

[4] En ik zeg je naar waarheid dat alle mensen dit zouden kunnen als zij in hun hart net zo rijp en geaard zouden zijn als jij. Maar er zijn er maar heel weinig, die op jou lijken! Deze slapenden hier lijken in ieder geval niet op jouw ziel en hart! Hun ziel ziet nog lang niet door hun aardse oog, en het oog van hun geest is nog vast gesloten. Daarom moet hun ziel zelf eerst geschikt gemaakt worden door haar tijdens de slaap alle wereldse indrukken te ontnemen, zodat zij zo met haar fijnere zintuigen kan komen tot waarneming en aanschouwing van het boven­zinnelijke, dat in het geestelijke overgaat.

[5] Daarom is de slaap van de hier rustenden ook een speciale slaap, die een mens langs natuurlijke weg maar zelden kan bereiken.

[6] Bepaalde ziels­ en geestessterke mensen kunnen bij de zwakkere broeders zo'n slaap door herhaalde handoplegging te weeg brengen, maar de zwakke mensen kunnen dat nooit bij hun even zwakke broeders en zusters. Maar dat de Heer alleen al door Zijn wil alles kan doen, daarover zul je wel nooit meer enige twijfel in je op kunnen laten komen?!"

[7] JARAH zegt: "De Heer zegene je voor de mij gegeven uitleg, die ik heel goed heb begrepen! -Maar nu nog een andere vraag! Zeg mij, goede knappe jongeman, wat moet ik mij nu voorstellen van jouw onbegrijpelijke snelheid?"

[8] De ENGEL zegt: "Liefste dochter van God! Dat is iets wat slechts een zuivere geest kan begrijpen, omdat die snelheid met tijd en ruimte niets heeft uit te staan. Zelf zijn wij niets, maar wat jij aan ons ziet met je geestelijke ogen is Gods gedachte, Gods idee, Gods woord. Wij zijn dan ook heel zuivere geesten, geen materie kan voor ons de een of andere hindernis vormen.

[9] Als niets een levende geest kan hinderen is voor hem hier en daar onvermijdelijk een en hetzelfde. Geen materie kan daarom net zo snel gaan als wij, omdat zij zelfs in de allerfijnste ether altijd nog een weerstand ondervindt waardoor haar beweging geremd wordt.

[10] Men vindt in de eindeloos grote scheppingsruimte vooral midden­zonnen van de derde orde, die direkt gevolgd worden door de hoofd­middenzon. Deze zonnen bewegen zich in afzonderlijke grote banen om de hoofdmiddenzon met een voor jouw begrippen niet voor te stellen snelheid, om daardoor op de voor hen bepaalde afstand van de hoofd­middenzon te blijven. Hun banen zijn ten gevolge van hun grote afstand tot de hoofdmiddenzon voor jouw begrippen ontzettend uitgestrekt.

[11] Stel je bijvoorbeeld deze aarde voor als een kogel, die in werkelijkheid vele honderdduizend malen groter is dan dat deel wat je er nu van overziet. Laat deze grote kogel echter bestaan uit enkel zandkorreltjes, zoals je ze al vaak aan de oever van de zee gezien zult hebben. Stel je dan het aantal zandkorreltjes voor dat nodig zou zijn om zo'n hele aarde te vullen! Neem nu voor ieder zandkorreltje een afstand van hier tot aan die ster , die wij het eerst bezochten, dan geeft het totale aantal zandkorreltjes ongeveer de doorsnede van de baan van een middenzon van de derde orde! Deze baan legt zo'n middenzon natuurlijk op z'n vlugst pas in tienmaal honderdduizend jaar af, maar omdat die baan zo ontzettend uitgestrekt is, moet zo'n zon ook ieder ogenblik een duizendmaal zo grote afstand afgelegd hebben als van hier tot aan die ster, die wij het eerst bezochten!

[12] Nu zul jij denken: ' Ja, als dat zo is, verplaatst zich zo'n zon toch duizendmaal sneller dan u, als zuivere geest! Want als wij met de snelheid van die zon van hier naar die ster gevlogen zouden zijn, dan zouden wij daar zonder meer duizendmaal eerder zijn aangekomen dan met uw geestelijke snelheid!?'

[13] Dan zeg ik je, dat de grote snelheid van die zon toch een slakkegangetje is vergeleken bij mijn geestelijke snelheid! Want weet je, ondanks haar voor jouw begrippen ontzaglijke snelheid heeft die zon toch nog tienmaal honderdduizend jaar nodig om haar uitgestrekte baan om de hoofdmid­denzon af te leggen, terwijl ik of een andere geest van mijn soort, diezelfde afstand zo snel kan afleggen dat je tussen mijn vertrek en mijn terugkomst niet het kleinst merkbare tijdsverschil zou constateren. Ja, ik zou in diezelfde korte tijd ook een vele duizendmaal honderdduizend maal grotere baan af kunnen leggen!

[14] Daarom is er tussen de snelheid van een geest en de snelheid van nog zo snel vliegende materie - hoe die snelheid ook vergroot zou worden -een oneindig verschil. Want ook al legt nog zo snel bewegende materie ook in een moment een afstand zoals van hier tot aan die ster af dan heeft ze voor een tweemaal zo lange afstand al twee momenten nodig, en als die materie in een moment honderdduizend van die afstanden aflegt­ dan zal ze voor tien van zulke afstanden ook tien momenten nodig hebben, terwijl ik iedere denkbare afstand in een en hetzelfde moment kan afleggen.

[15] En kijk, dat kan iedere geest van mijn soort, omdat er voor ons in de hele eeuwige oneindigheid niet de geringste hindernis aanwezig is. Maar de materie ontmoet allerlei hindernissen, zelfs in de vrije etherruimte, en kan daarom nooit de snelheid van een geest evenaren! - Zeg me nu eens, bekoorlijke dochter van God, of je dat nu wel een beetje begrepen hebt!"

 

142 Ken Gods werken tot vermeerdering van de liefde

 

[1] JARAH zegt: "Met hulp van de Heer heb ik het wel begrepen, maar het begon mij wel weer erg te duizelen! Want ik ben daardoor tot de volle overtuiging gekomen, dat een geschapen geest een eeuwigheid nodig heeft om ook maar een van die oneindig grote hoofdmiddenzonnen door en door te leren kennen. Jij hebt daarvan verteld dat hun aantal in de eindeloze eeuwige ruimte naar menselijke begrippen ontelbaar is, en dat elk van hen de draagster of liever de heerseres is van drie ordes middenzonnen met hun aardezonnen, die in eindeloos grote banen om haar heen draaien en waarvan het aantal door geen sterfelijke geest bevat kan worden! Maar als zo'n ontzettend grote hoofdmiddenzon iedere geschapen geest al een eeuwigheid kost om te bezichtigen, hoe lang zal hij dan met al die ontelbare anderen bezig zijn!?

[2] Oh, het zou echt niet slim van mij zijn als ik mij zoiets zou wensen! Ik blijf mooi bij mijn liefde thuis en denk daarbij: 'Zo'n zon is wel iets reusachtig groots en een geweldige getuige van de eindeloze wijsheid en eeuwige macht des Heren, maar zij kan de Heer, haar God en Schepper , niet zien, begrijpen en boven alles liefhebben zoals ik!' -En kijk, dat is naar mijn mening veel meer waard, dan een eindeloos grote zon te zijn in een voor mensen onmeetbare diepte van de eindeloze scheppings­ruimte! En wie weet of de Heer mij misschien niet net zo lief heeft als zo'n grote zon!?

[3] En weet, aardige jongen, deze aarde van ons zou op die enorme zon misschien als een nauwelijks merkbaar stofje te zien zijn, maar toch loopt Hij nu op haar bodem, van Wiens minste ademtocht het bestaan van al die talloze hoofdmiddenzonnen afhangt! En daarom denk ik dat niet altijd dat het grootst in de ogen van de Heer is, wat van de eindeloze scheppingsruimte een nauwelijks meetbaar deel uitmaakt, maar wat innerlijk groot is!

[4] Wat ben ik als kind voor wat betreft lichaamsgrootte vergeleken met onze kleine aarde, en toch voel ik in mijn borst een ruimte waarin al jouw hoofdmiddenzonnen met al hun talloze bijzonnen en aarden plaats te over hebben! Mijn kleine oog overziet met één blik duizendmaal duizend sterren; het is maar de vraag of al die grote zonnen dat kunnen!? -Heb ik gelijk of niet!"

[5] Nu zeg IK: " Je hebt volkomen gelijk, en het is zo, en jij alleen weegt op tegen duizend zonneheelallen die de eindeloze scheppingsruimte vullen. ­Maar het is altijd goed voor de mens dat hij Mijn werken kent ter vermeerdering van de liefde tot Mij, zijn Vader!

[6] Maar het begint nu te schemeren en wij zullen onze vrienden gaan wekken! Ze moeten echter beslist na elkaar gewekt worden. Jij moet verder aan niemand iets over al het geziene vertellen vóór je een wenk zult krijgen van Mijn en nu ook jouw engel, die Ik zichtbaar, maar anders gekleed, tot aan je volwassenheid bij je zal laten. De andere engelen moeten nu weer onzichtbaar worden -het zij zo!"

[7] Ogenblikkelijk verdwijnen de engelen op die ene na, die Raphaël heette­ en deze werd gekleed zoals men dat in Genezareth gewoon was.

[8] Als JARAH Raphaël zo gekleed ziet, zegt zij: "Zo is het goed, ­zo beval je me beter dan in je hemelse glans, want zo zie je er helemaal als een mens uit, en ik zal echt van je houden, -alleen is het de vraag, wie intussen je grote taken voor het besturen van de werelden zal overnemen!"

[9] De ENGEL zegt: "Lieftallige dochter van God, heb daar geen zorgen over, want ik kan altijd hier en daar en overal zijn zonder dat je iets van mijn afwezigheid zult merken, behalve zo nu en dan een paar ogenblikken. Dat blijft allemaal hetzelfde. Ik zal mij trouwens erg haasten om bij jou terug te komen, want ik houd al meer van jou dan van al mijn ontelbare zonnen, waarvan we er op een goede keer nog verscheidene samen zullen bezoeken. -Maar nu wil de Heer de broeders wakker maken, daarom moeten wij even stil zijn!"

[10] JARAH zegt: " Ja, ja, ik gehoorzaam graag en ben al muisstil!"

 

143 Droom en werkelijkheid

 

[I] IK zeg tegen Raphaël: "Wek eerst Mijn Simon Juda (Petrus)!"

[2] Raphaël wekt PETRUS en deze ziet vol verbazing om zich heen en zegt na een poosje: "Heb ik dan werkelijk geslapen? Het leek me net toe alsof ik de gehele nacht klaar wakker was! Maar nu zie ik toch wel dat ik vast geslapen heb. Terwijl ik sliep heb ik echter zulke wonderlijke dromen gehad, dat ik me niet kan herinneren ooit zulke gehad te hebben! Echt, Heer, deze dromen kunnen geen bedrog geweest zijn!"

[3] IK zeg: "Kijk eens wat rond, -misschien ontdek je aan de berg de een of andere verandering waarvan je vermoedelijk ook gedroomd hebt!"

[4] PETRUS kijkt meteen in alle richtingen en zegt: "O Heer, heus, werkelijk, daarvan heb ik gedroomd, en - kijk eens - alles uit die heldere droom is gebeurd!"

[5] Petrus wilde nog meer zeggen, maar IK zei tegen hem: "Wek eerst de andere leerlingen, voor je verder vertelt!" - En Petrus deed dat.

[6] De leerlingen richtten zich op van de grond en verwonderden er zich eveneens over dat ze nu pas merkten dat ze geslapen hadden, terwijl het naar hun gevoel was alsof ze de hele nacht door volkomen wakker geweest waren en ongehoorde wonderen hadden gezien.

[7] Maar JUDAS zei: "Ik geloof nog steeds niet dat ik geslapen heb! Ik heb toch met jou, Simon Juda, allerlei dingen besproken, en jij ging steeds tegen mij in en zei ook tegen mij: 'Al deze wonderen zullen jou niet tegenhouden om ons allen voor een paar zilverstukken te verraden!', waarover ik erg kwaad werd en jou over een rotswand naar beneden in zee wilde duwen, maar toen pakte onze Thomas mij en trok me op de grond terug! - Zeg eens, broeder Simon, weet je daar echt niets van?!"

[8] PETRUS zegt: "Geen woord! Ik weet helemaal niet of ik iets over jou heb gedroomd!"

[9] IK zeg: "Kijken jullie eens wat rond of er in werkelijkheid geen dingen zijn gebeurd die je in je droom gezien hebt!"

[10] De leerlingen gaan nu naar alle kanten van de berg en de verbazing stijgt ten top, en ANDRÉAS zegt: "Tot nu toe hebben wij in de korte tijd van een half jaar zoveel wonderbaarlijks gezien en gehoord, dat men nauwelijks zou geloven dat er nog maar iets mogelijk zou zijn dat als een nog groter wonder aangemerkt zou kunnen worden, en toch staat ons verstand opnieuw stil! onze dromen worden werkelijkheid!

[II] Ik zag de door Jarah uitgekozen engel, die eerst al het water van de zee in de hoogte hief en er in de vrije lucht een reusachtig grote druppel van maakte, en ik zag met eigen ogen de kurkdroge bodem van de zee en de mooie parelmossel die Jarah als aandenken van de bodem opraapte en in haar schort bewaarde. Vervolgens zag ik hoe de engel op een wens van de lieftallige dochter van God, deze berg aan alle kanten in een oogwenk goed beklimbaar maakte! -En kijk, dat is nu ook werkelijkheid!

[12] Met welke woorden en goede daden zullen we onze Heer en Meester nu gaan prijzen? Waar is nu de engel, die gloeiende gedachten in onze harten legt, die wij waardig achten om voor Hem uit te spreken? Oh, hoe worden we nu tot minder dan niets voor Hem, de almachtige eeuwige God!

[13] Onze vaderen beefden aan de voet van de Sinaï, toen Hij met donder en bliksem op de brandende berg aan Mozes de heilige wetten der liefde gaf! En toen Mozes van de berg afdaalde straalde de goddelijke majesteit van zijn gelaat sterker dan de middagzon, en hij moest zijn gezicht met een driedubbele doek bedekken, opdat het volk hem kon naderen. Nog lang nadien profeteerden de heilige zieners des Heren wanneer, na voorafgaande voorbereiding, hun hoofd korte tijd met de doek van Mozes werd bedekt, en heden verbazen wij ons nog over hun grote wijsheid! En hier is Hij Zelf, die op de Sinaï donderde! De Sinaï ging gloeien onder de stappen van Zijn voeten, -kunnen wij dan in Zijn almachtige tegenwoordigheid koud blijven als een barre winternacht?! Sta daarom op en snel naar Hem toe, want Hij alleen is meer dan heilig! Alleen Hém komt alle eer toe, alle roem, alle liefde en alle aanbidding!"

[14] Door de toespraak van Andréas werden alle leerlingen, behalve Judas, die Andréas een overdreven dweper noemde, van vurige liefde vervuld, kwamen naar Mij toe en riepen Mij een geestdriftig "Hosianna " toe als ochtendgroet.

 

144  God, de volmaakte mens

[1]/Door dit luide lofgezang ontwaakten ook alle anderen en mengden zich meteen in het koor van de leerlingen, en Ik liet hen allen uiting geven aan hun gevoelens, en JARAH omklemde Mijn voeten en huilde van overgrote vreugde en zaligheid! Toen zij ongeveer een half uur van vreugde aan Mijn voeten gehuild had en de leerlingen hun morgengroet beëindigd hadden, richtte de kleine zich op en zei met een veelbetekenende stem: "O aarde, wanneer, wanneer zul je weer zo gelukkig zijn door deze voeten te worden betreden? Zwijgende moeder der zonde, voel je wel wie Degene is die nu op je staat? Nee, nee, je voelt het niet, je kunt het niet voelen want je bent te dood en te klein! Hoe zou jij kunnen begrijpen wat voor de oneindige ruimte en voor al de talloze myriaden wezens daarin, te ondenkbaar groot en te heilig is!? Waar zal ik beginnen en waar eindigen om maar Zijn heerlijkheid te bezingen zoals die zichtbaar wordt in één dauwdruppel? Want Hij, God de Eeuwige, is het toch die zowel de dauwdruppel als die eindeloos grote lichtwerelden schiep! O Heer, o mijn God, vernietig mij toch, want mijn hart verdraagt de te vurige liefde voor U niet!

[2] Toen ik Uw heerlijkheid nog niet kende, hield ik van U als van een volmaakt mens. Ik vermoedde wel de zuiver goddelijke geest in U, en mijn hart hield onuitsprekelijk veel van deze heilige geest, maar toch dacht ik aan U als aan een Zoon van de Allerhoogste! Maar nu heeft alles een andere vorm aangenomen! U bent de Allerhoogste Zelf! Buiten U is er geen ander meer! Vergeef daarom mij, het kleinste stofwormpje, dat in zijn aangeboren blindheid het heeft gewaagd U als een mens lief te hebben!"

[3] IK zeg: "Mijn kindje, er is niets te vergeven, blijf maar op deze wijze van Mij houden! Want Ik zeg jullie allen nu: Wie Mij niet liefheeft zoals jij, Mijn liefste Jarah, Mij hebt liefgehad en nog liefhebt, diens liefde is voor Mij geen liefde!

[4] Wie God niet als een volmaakt mens liefheeft, kan nog minder zijn naaste liefhebben, die een nog heel onvolmaakt mens is! Als er echter geschreven staat dat God de mens geschapen heeft naar Zijn evenbeeld, wat moet God dan anders zijn -als de mens Zijn evenbeeld is -dan ook een mens, maar dan natuurlijk geheel volmaakt!? Of zie Ik er nu anders uit dan een mens omdat jij, Mijn kindje, een paar heel kleine druppeltjes van Mijn heerlijkheid hebt gezien?"

[5] JARAH zegt: "O nee, U ziet er nog steeds hetzelfde uit, en in mijn hart is het ook niet anders geworden! Ja, ik zou U van pure liefde nu nog liever helemaal in mijn hart willen hebben! Ik zou U zo stevig willen omarmen dat mijn aderen zouden kunnen scheuren en U dan nooit meer loslaten, ja, ik zou Uw gezicht met ontelbare kussen willen overdekken en nooit meer willen ophouden U te kussen! Kortom, ik heb helemaal geen woorden om te zeggen wat ik uit pure liefde wel allemaal voor U zou willen doen! Maar U bent nu het allerheiligste, allerhoogste Goddelijke wezen, en ik denk daarom in mijn hart dat ik veel te onwaardig ben om U zo lief te hebben alsof U een mens zou zijn. Maar ik heb er nu wel een idee van, wat ik kan en mag, maar toch houdt mijn hart daar geen rekening mee en houdt nog vuriger van U dan eerst!"

[6] IK zeg: "Zo is het goed! Laat je ziel maar altijd de oprechte wens van je hart volgen en ontsteek daarin een heldere vlam, dan zal de gehele ziel weldra licht worden en de geest van God zal in haar opgaan als een zon, en pas in zijn licht en in zijn levenswarmte zal dan het zaad van God ontkiemen en de ziel voor het eeuwige leven voorzien van de vruchten des levens!

[7] Maar de geest van God in de mens kan slechts gewekt worden door de liefde tot God, en uit die liefde tot de liefde voor de naaste.

[8] Blijf jij dus maar steeds zo van Mij houden, want die liefde is meer waard dan alle pracht die je met je ogen hebt gezien!

[9] Maar nu zullen we ook naar de anderen luisteren en ons laten vertellen welke indruk deze nacht op hen heeft gemaakt. "

 

145 De werkelijkheid van de gezamenlijke droom

 

[1] De HOOFDMAN begint zich heel behoedzaam van de grond op te richten en zegt: "Heer en Meester! Vóór alles wil ik U danken dat ik op deze hoogte nog leef! Hoe gemakkelijk zou ik door mij driemaal om te draaien, naar beneden in de diepte hebben kunnen storten en dan zou mijn armzalige leven in deze wereld voor goed beëindigd zijn! Maar ik leef nog, en wel op dezelfde plaats waar ik gisteren ging rusten, en dat heb ik alleen maar aan U te danken, en daarom dank ik U daarvoor ook uit de diepste grond van mijn hart! Ik vraag U echter tevens vurig, of U mij en alle anderen van deze ijzingwekkende hoogte behouden zou willen laten afdalen naar Genezareth, en wel zo snel mogelijk, want zolang ik mij in mijn hart nog bezig moet houden met de afdaling, kan er bij mij van opgewektheid geen sprake zijn!"

[2] IK zeg: "Beste vriend, heb je in deze nacht dan helemaal niets gedroomd?"

[3] De HOOFDMAN zegt: " Ja, ja, juist, ja, - van angst alleen al zou ik bijna die heerlijke droom vergeten zijn! Ja, als deze berg zo zou zijn als ik hem gisteren in mijn droom zag, dan zou het natuurlijk prettig zijn om hem nog wel duizend keer te bestijgen, maar een droom blijft een droom!"

[4] De naast hem staande EBAHL zegt: "Helemaal niet, vriend! Ik zeg je dat dit keer onze gezamenlijke droom helemaal werkelijkheid is geworden. Sta op en loop naar de randen van de top, dan zul je je overtuigen dat onze berg zelfs naar de zijde van de zee heel glooiend afloopt en overal zonder het minste gevaar begaanbaar is, naar beneden en naar boven! Ik heb mij overal al van overtuigd en zeg je de volle waarheid. Kom en overtuig jezelf!"

[5] De HOOFDMAN zegt: "Het kan toch geen gezichtsbedrog zijn, wel?"

[6] EBAHL antwoordt: "Als ik en mijn vrouwen en kinderen al op dit gezichtbedrog in alle richtingen rondgelopen hebben, dan zal jouw gezicht bedrog toch wel een zekere vaste grond hebben!? Kom, sta op en overtuig je zelf overal van!"

[7] Na deze woorden staat de HOOFDMAN eindelijk op, kijkt naar alle kanten, vindt eerst het plateau van de berg erg ruim geworden en zegt: "Ja, ja, ik zie werkelijk dat zich in de nacht wonderlijk grote veranderingen hebben voorgedaan, maar stap jij toch maar eerst op de nieuwe bodem, zodat ik me kan overtuigen of die echt betrouwbaar is!"

[8] EBAHL zegt: "Vriend, hoezeer ik je anders ook waardeer, toch ga je mij door je onophoudelijk getwijfel tegenstaan! Is mijn woord voor jou dan helemaal niets meer waard? Wanneer heb ik ooit iets onwaars tegen je gezegd, zodat je mij niet op mijn woord kunt geloven? Kom hier en probeer het zelf, en twijfel dan verder niet meer!"

[9] De HOOFDMAN zegt: "Ja vriend, ja, je hebt gelijk! Ik zal mij zelf overal van overtuigen. "

[10] Nu gaat de HOOFDMAN met kalme passen naar de rand aan de kant van Genezareth, en als hij de glooiende helling van de berg ziet zegt hij heel verbaasd: "Ja, de gehele berg is hier ook verschoven! Toen ik gisteren vanaf deze rand naar beneden naar Genezareth keek, leek het mij zo dichtbij dat ik het met een steenworp zou hebben kunnen bereiken, en nu ligt het ruim honderd veldwegen gaans hier vandaan, en we zullen een uur of zes moeten lopen om ons goede stadje te bereiken! 

[11] Nee, wie nu nog enige twijfel heeft of onze Jezus gelijktijdig God en mens is, die is door geen God meer te helpen! Ja, broeder Ebahl, je had daarnet volkomen gelijk om mij een akelige twijfelaar te noemen, want dat was ik echt! Maar nu is bij mij aan alle twijfel een eind gekomen, en ik geloof en bevestig nu voor jullie allen met een eed, dat onze Meester en Heiland Jezus, volmaakt God is en dat er naast Hem in eeuwigheid geen tweede of derde bestaan kan, want omdat hetgeen ik gedroomd heb waar is, zal ook al het andere waar zijn! En dus is Hij de enige God en Heer over de gehele oneindigheid!

[12] Maar nu gaan wij naar Jarah, - die moet ons haar twee souvenirs laten zien! Want ik heb haar op de bodem van de zee, toen een hemelse geest het water er tot op de laatste druppel uithief, een mooie parelmossel zien oprapen en in haar schort doen, en ik zag ook de lichtende steen die zij uit een zonnewereld meenam, waar de hemelse geest haar gebracht had. Als die twee genoemde voorwerpen net zo werkelijk aanwezig zijn als deze vernieuwde berg, dan hebben we meer bewijzen dan we nodig hebben!"

 

146 Jarah toont haar souvenirs

 

[1] Na deze woorden gaan de hoofdman en Ebahl naar Jarah en vragen haar de twee bewuste herinneringstekens te laten zien.

[2] En de lieve JARAH grijpt meteen in de grote schortzak, loopt de beiden tegemoet en zegt: "Hier, kijk maar lieve Julius, hier heb je de twee tastbare bewijzen! Geloof je het nu en zul je nu ooit eens die eeuwige angst van je laten varen?"

[3] De HOOFDMAN zegt: " Ja, lieve kleine Jarah, mijn geloof is nu vaster dan deze berg en mijn hinderlijke angst is met de hulp van de almachtige Heer ook voor altijd verdwenen, -daar kun je van verzekerd zijn! Maar jouw souvenirs zijn ook van onschatbare aardse waarde. Die mossel met haar inhoud weegt op tegen de waarde van geheel Jeruzalem, want zij bevat vier en twintig parels ter grootte van een klein kippeëi, waarvan er één al honderdduizend pond goud waard is! Maar welke waarde deze zeer harde, doorzichtige en mooier dan de morgenster lichtende steen heeft, daar is op aarde geen maatstaf voor! Kortom, je bent nu niet alleen geestelijk, maar in werelds opzicht het rijkste meisje ter wereld! Waarlijk, je bent nu nog rijker dan alle koningen en keizers van de wereld bij elkaar! Wat vind je daarvan?"

[4] JARAH zegt heel bescheiden: "Daar vind ik net zoveel aan als niets, en deze twee souvenirs hebben voor mij geen andere waarde dan die waarvoor ik ze meegenomen heb, namelijk als herinnering aan de onbeschrijflijke wonderdaden van God aan ons arme, zwakke en zondige bewoners van de stad en de omgeving van Genezareth.

[5] De Heer zal niet steeds lichamelijk in ons midden blijven, zoals Hij het mij gisteren al heel duidelijk heeft gezegd, maar deze tekenen zullen ons in onze harten altijd heel levendig aan Hem doen denken en onze liefde voor Hem opnieuw aanwakkeren! - Dat vind ik.

[6] Maar de Heer heeft nog een teken voor mij achtergelaten uit deze wondernacht, die voor mij eigenlijk de helderste dag was! Dit teken blijft ook zichtbaar en later onzichtbaar bij mij tot het na een bepaalde tijd, als ik daar waardig voor blijf, weer zichtbaar voor mij zal worden."

[7] Vader EBAHL vraagt: "Wel, waar heb je dat teken dan? Wil je het ons niet laten zien?"

[8] JARAH zegt, met naast zich de engel Raphaël: "Hier, hier bij mij staat het, als u er niets op tegen hebt!"

[9] EBAHL zegt, terwijl hij de engel van top tot teen monstert: "Dat is beslist een nog kostbaarder aandenken! Maar ik ben bang dat je veel te snel tot over je ogen en oren op deze echt te knappe jongeman verliefd zult worden; en als hij dan onzichtbaar wordt zul je van puur verdriet blind en doof worden!"

[10] JARAH zegt: O maak u zich maar over andere dingen bezorgd! Wie God de Heer eenmaal zo liefheeft als ik, vindt alle hemelse schoon­heden zo belangrijk alsof ze niet bestonden! Maar ik houd ook veel van de jongeman, want hij is zeer wijs en buitengewoon sterk, machtig en snel!"

[11] De HOOFDMAN vraagt: "Waar is hij dan vandaan gekomen? Ik kan me niet herinneren hem ooit in Genezareth gezien te hebben en toch is hij in de klederdracht van deze plaats gekleed! Ik bewonder zijn zuivere, vriendelijke en tevens zeer zachte trekken! Zijn manier van doen heeft een zeer gracieuze charme! Hoe teer, zacht, rein en buitengewoon mooi gevormd zijn z’n voeten alleen al!

[12] Die propere tot aan de knieën reikende broek, dat blinkende witte hemd en dat achteloos over zijn schouders hangende geplooide jasje van blauwe stof, staat hem ook zo bijzonder goed, dat men zich echt niets smaakvollers voor zou kunnen stellen, en het ronde hoedje op zijn hoofd siert zijn prachtige hoofd al helemaal op een onbeschrijflijke manier! Werkelijk, ik zou deze innemende jongeman niets kunnen weigeren! Hij zou ongestraft een keizerrijk van mij af kunnen nemen als hij mij daarvoor alleen maar lief had!

[13] Nee, hoe langer ik deze mens beschouw, des te mooier en aantrekkelijker komt hij me voor! Zijn ouders zijn wel gelukkig te prijzen dat ze zo'n zoon hebben, en jij, lieve Jarah, kunt je voor zo'n geschenk wel buitengewoon gelukkig prijzen! Als er ergens ter wereld nog zo'n jongen te krijgen zou zijn, dan zou ik er echt al mijn schatten en landerijen voor over hebben!

[14] Maar wat ga je met deze mooie jongeman nu doen? Je bent weliswaar ook een heel mooi lief meisje, maar de jongeman overtreft je toch vele malen in schoonheid. Jij bent nu bijna dertien jaar en de jongeman zal zestien zijn. Als hij je man wordt, nu dan mag dat van mij; maar blijft hij alleen maar een speelkameraadje van jou, dan zal je licht ontvlambare hartje beslist heel snel in grote verlegenheid komen! Maar zeg jij maar eens waarvoor je hem zult gebruiken!"

[15] JARAH zegt: "U zegt wat uw verstand u ingeeft, omdat u de geest niet kent! Deze jongeman zal tot en met mijn zestiende jaar mijn beschermer en leidsman zijn en hij zal mij onderwijzen in de wijsheid van Gods hemelen - en u ook, als u naar hem zult willen luisteren!"

[16] De HOOFDMAN zegt: "Maar dan zal hij toch na je zestiende jaar wel je man worden?"

[17] JARAH zegt: "O beste Julius, dat was weer een vraag van u, die ik u niet in dank kan afnemen! Heb ik u dan niet meteen in het begin al gezegd dat deze jongeman na mijn zestiende jaar mij voor een tijdlang zal verlaten, zoals de Heer dat bepaald heeft? Dat zal mij echter niet deren, want mijn hart hoort helemaal aan de Heer, die eeuwig bij mij blijft! Maar als mijn hart een eigendom van God is, kan het niet ook nog eens het eigendom van een ander worden!

[18] EBAHL zegt: "Ja, ja, mijn liefste dochter, daar heb je nu helemaal gelijk in! Maar jouw jaren zijn er nog niet; maar als ze zullen komen zul je een harde strijd met je lichaam te strijden krijgen! Ik wens je toe dat je het de baas zult worden!"

[19] De HOOFDMAN voegt daar aan toe: "Ja, ja, jouw vader heeft gelijk! Nu ben je nog maar een kind, en het brandt al in je hartje als in een kalkoven! Het bezit nu weliswaar het hoogste wat het kan verlangen en het kan niet meer naar iets minders snakken. Als echter dit hoogste, ?m je geweten te beproeven, zich uit je hart terug zal trekken, dan zal Je hart gaan hongeren naar liefde! En als het deze spijs lang moet ontberen, dan zal het weldra zijn lange armen naar andere voorwerpen uit gaan strekken om zich te verzadigen! Want hoewel de honger van de maag pijnlijk is, de honger naar liefde is toch nog duizendmaal pijnlijker.

[20] Kijk nu eens naar een veldheer, die een liefdeloze tiran voor zijn ondergeschikten is! Allen zullen zich in een uitzichtloze toestand bevinden, en als zij voor hem in de strijd moeten gaan, zullen zij zich overgeven aan de vijand om daardoor hun liefdeloze heer kwijt te raken. Toont een wijze veldheer echter dat hij zijn ondergeschikten lief heeft als een vader zijn kinderen, dan kan de vijand komen en dan zullen zij zich met al hun moed en met de grootste zelfverloochening voor hun geliefde veldheer tot de laatste bloeddruppel verweren en de vijand vernietigen!

[21] Ja, allerliefste Jarah, de liefde is erg sterk en heeft steeds wijze leiding nodig om te voorkomen dat zij zichzelf uiteindelijk verteert!"

[22] Na een poosje zegt JARAH nadenkend: " Ja, ja, u kunt daarmee wel eens niet helemaal ongelijk hebben, maar van de Heer moet men toch wel aannemen dat Hij geen tirannieke veldheer over een Hem boven alles liefhebbend hart zal zijn!?"

[23] JULIUS zegt: "Dat nu juist niet! Maar - wat ik mij herinner van wat Hij vannacht tegen jou gezegd heeft - Hij is en blijft God, en de menselijke geest kan Hem pas dan geheel naderen als hij zich met de hem gegeven krachten zelf gevormd, ontwikkeld en staande gehouden heeft, waarbij hij tijdens deze zelf ontwikkelingsperiode door Hem geheel aan zichzelf wordt overgelaten! Als dat echter zo is, dan is God in die periode noodzakelijkerwijs een tiran met een blinddoek voor en verstopte oren! En als bij jou die door Hem Zelf aangekondigde periode zal komen, dan mijn allerliefste Jarah, zullen we daar verder over spreken!"

[24] JARAH zegt: "Ik vertrouwen geloof vast dat Hij mij ook dan niet geheel alleen zal laten!"

[25] De HOOFDMAN zegt: "Dat is ook haast niet aan te nemen, omdat je al ver op ons voor ligt, maar je zult gezien jouw grote liefde voor Hem, ook een kleine en kort durende periode van alleen gelaten zijn, als een berg zo zwaar op je voelen drukken! -Maar nu gaan wij naar Hem, want Hij schijnt iets van plan te zijn!"

 

147 De stem van de Heer in het hart

 

[I] Gedrieën begeven ze zich nu naar Mij en de HOOFDMAN vraagt Mij: "Heer, wat gaat er nu gebeuren? Het lijkt me toe dat U iets van plan bent!?

[2] IK zeg: "Zie je het heerlijke morgenrood niet!? - Let allen op want jullie zullen nu een heel mooie zonsopgang zien! Het is weliswaar slechts de opgang van de natuurlijke zon, maar die heeft toch een diepe geestelijk betekenis, die jullie duidelijk moet worden! Want nu ontmoet de ene opgang de andere!"

[3] PETRUS vraagt: "Heer, hoe moeten we dat opvatten?"

[4] IK zeg: "Oh, hoe lang zal Ik jullie nog moeten verdragen! Wij zijn nu toch al vrij lang bij elkaar, en jij merkt nu nog niet dat door Mij een zon uit de hemelen voor jullie ziel is opgegaan en nog steeds van dag tot dag verder opgaat?!"

[5] PETRUS zegt: "Heer, wees daar niet boos over. U weet toch dat wij heel eenvoudige mensen zijn, die het nooit verder gebracht hebben dan het lezen van het noodzakelijkste en wat schrijven! Als wij U begrepen zouden hebben dan zou het als een lichtvaardige vraag aangemerkt kunnen worden, maar wij begrepen niet wat U zei en daarom hebben wij het aan U gevraagd. "

[6] IK zeg: "Dat is wel goed als je niet weet dat je met Mij ook stil in je hart kunt spreken. Als je dat echter wel weet, dan is niet de vraag zelf, maar de domme manier van vragen een fout, en die wil Ik alleen maar bij jullie afkeuren. Kijk eens hoe de beide. Essenen en de groep Farizeeën nu grote ogen opzetten over jullie, omdat je Mij hardop iets hebt gevraagd, terwijl jullie als hun meesters toch zouden moeten weten, dat Ik iedere vragende ook stil in het hart volledig antwoord kan geven!

[7] Weliswaar ligt de oorzaak daarvan bij jullie niet in onkunde of eigenzinnigheid, maar in jullie oude gewoonte. Let echter in het vervolg toch meer op, opdat de mensen kunnen merken, dat jullie echt Mijn leerlingen zijn, en je voor de wereld niet de achting verliest die je voor je nieuwe ambt bovenal nodig hebt.

[8] Ga nu maar naar jullie leerlingen en leer ze dit, anders zullen ze

jullie gaan vragen, wat en waarom jullie Mij hardop gevraagd hebben!"

[9] PETRUS zegt: "Heer, mogen wij dan nooit meer hardop met U praten?"

[10] IK zeg: "O ja, maar alles op zijn tijd en wanneer Ik dat aangeef! -Maar ga nu en doe wat Ik jullie opgedragen heb!"

[11] Dan gaan de LEERLINGEN naar de twee Essenen en de groep Farizeeën en zeggen tegen hen: "Verbaas je er niet over dat ook wij nog wel eens het een of ander hardop aan de Heer vragen, want ook wij zijn maar mensen en laten ons zo nu en dan door onze oude gewoonten leiden!"

[12] En de beide ESSENEN zeggen: "Dat dachten wij al, want wij hebben, zoals jullie ons dat geleerd hebben, de Heer in onze harten hetzelfde gevraagd en ogenblikkelijk kregen wij heel duidelijk antwoord in ons hart. Daarom vonden wij het wat vreemd dat jullie het hardop vroegen. Maar zoals gezegd, wij dachten meteen dat zoiets bij jullie vaak nog puur uit gewoonte kan gebeuren en stelden ons daar volkomen mee tevreden. Wij hebben vannacht zulke merkwaardige droomgezichten gehad, zoals wij, zover wij ons kunnen herinneren, nooit eerder gehad hebben. En wat daarbij het wonderbaarlijkste is: ieder van ons heeft precies hetzelfde gedroomd, en alles wat wij in die zeer vreemde droom zagen, is nu op klaarlichte dag werkelijkheid! Nee, dat is nog nooit gebeurd!

[13] Nu geloven ook wij echt dat deze Nazareeër meer is dan alleen maar een volmaakt mens. Lichamelijk is hij wel een mens zoals wij, maar in Zijn innerlijk en Zijn hart woont de totale goddelijke kracht en macht waar de hele oneindigheid aan gehoorzaamt! -Maar nu richten wij onze ogen zoals Hij gezegd heeft op de zonsopgang, om een wonder te zien!"

[14] PETRUS zegt: "Of nu juist dáár een speciaal wonder te zien zal zijn, weten wij nauwelijks, maar zoals ons nu al de met rood licht omrande wolkjes aan de verre horizon voorspellen, zullen wij vanaf deze hoogte het mooiste schouwspel van Gods schepping beleven en daaruit zullen wij de les kunnen leren dat onze ziel zo'n zelfde opgang ten deel is gevallen, die eeuwig zal blijven!"

[15] Een van de ESSENEN zegt: " Ja, een zonsopgang niet alleen voor ons, maar voor de gehele aarde, en zelfs voor de gehele oneindigheid! Want het lijkt ons toe dat deze menswording van de allerhoogste goddelijke Geest niet alleen deze aarde en haar schepsels betreft, maar de hele oneindigheid !

[16] Dat de goddelijke Geest speciaal deze aarde heeft uitgekozen, is natuurlijk een wat onbegrijpelijke zaak voor onze geest, omdat Hij ­zoals wij nu weten -talloze myriaden super heerlijke lichtwerelden heeft, waarop Hij met Zichzelf de eigen menswording had kunnen uitvoeren, maar Hij zal wel het beste weten waarom Hij nu juist de aarde heeft uitgekozen!

[17] Vroeger toen wij nog dachten dat deze aarde de enige wereld in het hele universum was, zou het heel goed te begrijpen zijn geweest, want toen zou er binnen het natuurlijke patroon niets anders zijn overgebleven.

Deze aarde was de enige, naar onze begrippen, eindeloos grote wereld, waarvan de wateren tot aan het firmament reikten, en wij geloofden dat de zon, de maan en de sterren er alleen maar waren om met hun licht deze wereld te verlichten! Maar nu heeft opeens alles een heel ander gezicht gekregen. Wij weten nu wat al de sterren, de maan en de zon zijn, en wij weten hoe klein deze aarde is vergeleken met een zonneaarde.

[18] De vraag komt dan op: 'Waaraan dankt dit zandkorreltje, aarde genoemd, deze genade?' Heus, deze vraag zal eens nog zeer belangrijk worden en velen zullen zich daar geweldig aan stoten! Daarom zou het naar onze mening niet geheeloverbodig zijn, ook over dit punt een bevredigende verklaring te krijgen! -Wat denken jullie, zouden wij dat aan Hem mogen vragen?"

[19] PETRUS zegt: "Probeer het in je hart! Komt er een antwoord, dat is het goed, komt er verder geen antwoord op, dan is dat een teken dat wij nog niet rijp genoeg zijn voor die les! -Maar kijk nu, de zon is al vlak bij de opgang, want de ochtendwolkjes stralen al zo sterk dat men er haast niet meer naar kan kijken!"

[20] De ESSEEN zegt: " Ja werkelijk! Oh, dat is een onbeschrijflijk mooi gezicht! Maar zien jullie niet dat er zich iets boven de wolkjes beweegt? Het lijkt er bijna op of juist boven de wolkjes bijzonder schitterende sterren heen en weer gaan.Wat kan dat wel zijn?"

[21] PETRUS zegt: "Wat het precies is, zal waarschijnlijk de Heer. alleen weten, maar wij vissers noemen zulke niet zo zeldzame verschijnselen 'ochtendvisjes'. Als die te zien zijn, is het goed visweer, en tegen de avond komt dan zeker een onweer of minstens een harde stormwind. Hoewel ik toe moet geven dat ik zelf dergelijke visjes zo helder en zo levendig nog nooit gezien heb. Dit verschijnsel is mij niet vreemd, maar misschien is het vanaf deze hoogte beter waar te nemen dan beneden!"

[22] De ESSEEN zegt: "Weten jullie wat, - laten we dichter bij de Heer gaan staan! Ik zie dat Hij met Ebahl en diens kinderen praat. Daar zal weer veel verklaard worden; dat moeten wij horen!"

 

148 De natuur en haar geestelijke betekenis

 

[1] Na dit voorstel van de Esseen komen allen meer in Mijn buurt en Ik roep de beide Essenen en zeg hen, dat zij nu goed moeten letten op alles wat bij de opgang te zien is, want daaruit zal veel te leren zijn!

[2] De beide ESSENEN komen nu dichter bij Mij en zeggen: "Heer , Heer, dat daar oneindig veel uit te Ieren is kon wel eens een eeuwige waarheid zijn, maar is onze ziel wel geschikt voor zulk hoog onderwijs?! Wij kijken wel met gretige ogen in de met licht gevulde diepten van Uw wonderscheppingen en in ons hart verbazen wij ons buitengewoon, maar wij zijn veel te blind om ook maar het wonder van een dauwdruppel naar waarde te schatten en het te begrijpen, Iaat staan dan die wonderen, die in onmeetbare grootten en afstanden lichtend voor ons aan het firmament op­ en ondergaan! Ook over de boven de wolkjes heen­ en weerzwevende lichtpuntjes hebben wij al met Petrus gesproken, maar hij kon ons daarover niet voldoende inlichten. - Als het U, o Heer, schikt, zou U ons daarover wel iets kunnen vertellen!"

[3] IK zeg: "Dat heeft heel weinig te betekenen en is een heel natuurlijk verschijnsel, dat lijkt op dat van een matig golvende zee. Als de zee golft en jij je op het een of andere vaste punt bevindt waar de gebroken zonnestralen terecht komen, zul je een soortgelijk lichtspel zien.

[4] De lucht, die voor het inademen van mensen en dieren geschikt is, reikt niet tot aan de sterren, maar op het hoogste punt slechts tot zo ver boven de aarde als viermaal de hoogte van deze berg, gerekend vanaf de zee. Op die hoogte is de aardse lucht scherp begrensd, als water en lucht, en heeft daar evenals het water een heel glanzende, gladde op­pervlakte, die zoals de zee regelmatig golft.

[5] Als het licht van de zon nu op deze genoemde luchtgolven stuit, kaatst het net als op een waterspiegel terug. Zijn er hoge luchtgolven, dan kaatsen zij het opgenomen licht zo nu en dan ook in de richting van de aarde, en dat gaat het gemakkelijkst als de zon zich schijnbaar nog onder de horizon bevindt, waarbij haar stralen in zekere zin van onderaf op de oppervlakte van de luchtzee vallen. Daarom zijn deze opgewekt heen en weer zwevende lichten niets dan de weerschijn van de zon, en hun beweeglijkheid komt door de luchtgolven.

[6] Maar dat zij nu, terwijl de zon nauwelijks nog een handbreedte onder de horizon staat, vooral boven de zeer heldere wolkjes te zien zijn, komt doordat de luchtgolven nu het licht van de reeds fel door de zon beschenen wolkjes opnemen en daar in zekere zin wat mee stoeien. -Wel, dat is de heel natuurlijke verklaring van dit verschijnsel!

[7] Maar bovendien heeft dit verschijnsel ook een geestelijke betekenis, en in voor jullie verstand begrijpelijke taal is dat de volgende:

[8] Denk nu eens op die manier aan de geestelijke zon! Het licht dat van haar uitgaat wordt door het steeds golvende oppervlak van de geschapen levenszee opgenomen, en deze speelt met dat licht, en er ontstaan daardoor allerlei karikaturen, die nog wel het matte licht afstralen, maar tevens ieder spoortje van de goddelijke oervorm vernietigen. Op gelijke wijze is het hele heidendom en nu ook het Jodendom een vertekening van al het zuiver goddelijke.

[9] Maar wanneer jullie een kalme waterspiegel zien waarin de zon schijnt, dan zal vanaf de waterspiegel dezelfde majesteit en waarheid terug gekaatst worden die je aan de hemel ziet. En zo heeft men ook een rustig, hart nodig, vrij van hartstochten, dat slechts door algehele zelfverloochening, deemoed, geduld en zuivere liefde kan worden bereikt, opdat het evenbeeld van God in de geest van de mens net zo zuiver en waar teruggekaatst zal worden als de aardse zon door een rustige waterspiegel.

[10] Als een mens zover is, dan is alles bij hem waarheid geworden en dan is zijn ziel in staat om haar blik in de diepten van Gods schepping te richten, en alles in de volheid van de zuivere waarheid te zien. Maar zodra het in haar begint te golven, worden alle oerbeelden vernietigd en bevindt de ziel zich onvermijdelijk in het gebied van het bedrog en alle soorten en vormen van misleiding, en kan niet meer zuiver zien aleer de totale rust in God in haar is ingetreden.

[11] En dat is de ware sabbatsrust in God, en daarom heeft God het vieren van de sabbat ingesteld. De mens moet zich dan onthouden van alle zware inspannende arbeid, omdat iedere zware arbeid de ziel noodzaakt om haar krachten aan het lichaam te geven, dat haar dan prikkelt. Dat brengt de spiegel van haar levenswater in heftige beweging, waardoor zij de zuiver goddelijke waarheid niet meer helder in zichzelf kan herkennen.

[12] De echte sabbatsrust bestaat daarom uit een verstandige onthouding van alle zware arbeid. Zonder noodzaak moet men daar niet aan meedoen, maar in noodgevallen is ieder mens verplicht zijn broeder te helpen.

[13] Maar meer nog dan zich van alle zware arbeid te onthouden, moet iedere ziel alle hartstochten uitbannen! Want de hartstochten zijn de stormen in de ziel, zij woelen het levenswater om, en Gods evenbeeld wordt dan in de ziel net zo verscheurd als de weerkaatsing van de zon op de golven van de zee. Het beeld van de zon schittert wel op de golven, maar hoe vertekend! En als de storm lang aanhoudt, stijgen er weldra zware dampen op uit de bewogen zee en vullen de lucht van de zielehemel met donkere wolken. Die verhinderen het licht van de geestelijke zon om het levenswater van de ziel te bereiken, - en de ziel wordt donker, kan niet meer het echte van het onechte onderscheiden en houdt de begoocheling van de hel voor een licht uit de hemel.

[14] Maar zo'n ziel is dan ook al bijna verloren! Alleen als er stormen, dat wil zeggen zware beproevingen van boven, zouden opsteken, die de kwade wolken in de ziel zouden verjagen, en als de ziel daarna meteen door het houden van de ware sabbatsrust haar levenszee tot rust zou brengen, dan zou zij te redden zijn, -maar anders niet!

[15] Kijk, dat is de voor iedereen bruikbare geestelijke betekenis, die ons deze mooie zonsopgang door haar uiterlijke verschijnselen toont! Wie dit toepast op zichzelf, zal in de waarheid en in het licht blijven, en het eeuwige leven zal hem ten deel vallen; maar wie deze les in de wind zal slaan en er geen rekening mee houdt, zal voor eeuwig sterven!"

 

149 Verdere geestelijke symboliek

 

[1] "Maar let nu weer op! De zon verschijnt juist met haar schijf, of liever haar meest westelijke zone, boven de horizon; wat merken jullie nu op?"

[2] De ESSENEN zeggen: "Eigenlijk niets anders dan het stralende vlak, dat vrij snel uit de lichte ondergrond omhoog komt; het spel van de lichtvisjes is nu plotseling opgehouden, en de wolkjes worden dunner en verdwijnen ook de een na de ander. En nu staat ook al de hele schijf of bol boven de horizon, en nu komt er ook een tamelijk koel windje uit het oosten naar ons toe. Maar dat is dan ook alles wat wij opmerken."

[3] IK zeg: "Kijk ook eens naar beneden naar de vlakten en dalen van de aarde en zeg eens wat jullie daar zien!"

[4] De beide ESSENEN kijken naar de diepten van de aarde en zeggen dan: "Wij zien de dalen vol lichtgrijze nevels, ook de oppervlakte van de zee is bedekt met een grijswitte mist, maar de nevel uit de dalen trekt omhoog en bedekt hier en daar al de lage heuvels. -Heeft dat allemaal soms ook de een of andere geestelijke betekenis?"

[5] IK zeg: "Heel zeker! Voor niets en zonder geestelijke impuls gebeurt er niets op aarde! Maar we zullen nu zien welke betekenis dat heeft!

[6] De zon stemt geheel overeen met het wezen van God; de aarde met haar dalen, vlakten, heuvels, bergen, rivieren, stromen, meren en zeevlakten echter geheel met de uiterlijke mens.

[7] De nevels, die zich tussen de zon en de aarde stellen, beelden de veelsoortige onnodige en nietige zorgen van de mensen uit, waar het licht van de zon slechts hier en daar spaarzaam doorheen kan breken, en de nevels stijgen op en bedekken zelfs de bergen. De heuvels en de bergen zijn het beeld van het betere inzicht van de mensen op deze aarde. Dit betere inzicht wordt eveneens vertroebeld door de bekrompen en nietige zorgen van de halfblinde mensen.

[8] Maar daarom komen er nu ochtendbriesjes en die drijven de nevels van de bergen en de velden, opdat zij verdwijnen en de bergen en de velden vrij door de zon verlicht en verwarmd kunnen worden, zodat hun levensvruchten kunnen rijpen. - Ik denk dat jullie deze overeenstemming wel goed begrijpen!?"

[9] De beide ESSENEN zeggen: "Ja Heer, die is zo duidelijk als de zon daar! Oh wat is deze grote heilige leer heerlijk! Oh, wat weten de mensen nog veel dingen niet, die ze toch evengoed zouden moeten weten als het feit dat ze leven! Heer, wij nemen op ons om de ons nu gegeven leer over de echte sabbatsrust in U, bij de mensen te introduceren. Deze overtreft al het hiervoor gesprokene en het door U geleerde, want wij zien in alle voorgaande lessen slechts een voorbereiding tot het gemak­kelijker volgen van déze heilige leer! Waarlijk, daarvoor moesten alle hemelen geopend worden om aan de mens deze heiligste leer der leren terug te geven! - Maar nu komt er een heel andere vraag, en nu aan ons!

[10] Hoe moeten wij U, o Heer, nu op waardige wijze danken voor deze puur hemelse leer? Wij voelen in de diepste diepte van ons hart, dat wij haar eigenlijk helemaal niet waard zijn. Alleen Uw genade en Uw liefde konden ons dat geven! O Heer, zeg ons toch hoe wij U daarvoor moeten loven en prijzen!"

[11] IK zeg, terwijl Ik Mijn handen op de schouders van de Essenen leg: "Beste vrienden, pas Mijn leer toe en je zult Mij daardoor net zo'n vreugde bereiden als Ik jullie nu bereid heb! En jullie loon zal niet gering zijn als je ook de andere mensen daartoe over zult halen."

 

150 Opdracht aan de Essenen

 

[I] Richt daarna een school op en leer de leerlingen het feest van de sabbat te houden, en vier het zelf iedere dag gedurende enige uren, en je zult weldra de grote zegen in jezelf beginnen waar te nemen!

[2] Maar als je een school opricht en daarvoor een groot huis bouwt, moeten de muren geen afsluitingen en geen sloten hebben! Wordt echte vrijmetselaars van jullie schoolhuizen, en profetenscholen zullen jullie volgende werk zijn. Maar jullie hoofdzorg moet daarop gericht zijn dat jullie al Mijn lessen, die al gegeven werden en nog gegeven worden, getrouw bewaren en niet, zoals de Farizeeën en oudsten, vermengen met je eigen voorschriften! Jullie tegenwoordige voorschriften moeten grondig uitge­roeid worden, en Mijn woord moet volledig daarvoor in de plaats komen, en wel vrijwillig, omdat anders Mijn geest niet zou kunnen werken volgens de profetie die de mensen werd gegeven door de mond der profeten!"

[3] De Essenen bedanken nu voor deze les en beloven Mij ernstig dat zij alles woordelijk op zullen volgen; alleen zou Ik hen steeds de juiste bescherming en voldoende kracht moeten geven om al dit goddelijke niet alleen voor hen zelf te gebruiken. Zij wilden ook voor vele andere mensen die daarnaar uitzien, voor alle tijden vruchtbaar, heilzaam werk doen!

[4] IK zeg: "Aan Mij zal het niet liggen, maar let er speciaal op dat er onder jullie geen ruzie ontstaat over de belangrijkheid van personen! De ervarenste van jullie kan het best de leider en aanvoerder bij jullie opdracht zijn, maar hij moet zich daarom nooit inbeelden méér te zijn dan de minste onder jullie! Maar daarmee is niet gezegd dat de zwakkeren hem daarom niet de hem toekomende achting moeten geven. Men moet van hem houden en hem achten en zijn raad moet door allen opgevolgd worden alsof het een wet was. Wee degene, die zich aan hem zou vergrijpen! Waarlijk, die zal door Mij met toornige ogen worden aangezien!

[5] Als jullie echter een hoofd en leider voor jullie werk uitkiezen, bid en onderzoek dan, opdat het ambt niet aan een onwaardige gegeven wordt; want een slechte onverstandige leider is voor een groep mensen hetzelfde, wat een slechte herder voor zijn kudde is. Als hij de wolf ziet komen, slaat hij het eerst op de vlucht en laat de schapen als prooi voor de wolven achter, of hij wordt uiteindelijk zelf een wolf en doodt zijn lammeren geestelijk, zoals dat nu het geval is bij de Farizeeën en hun hogepriesters. Zij lopen in schaapskleren rond, maar inwendig zijn zij verscheurende wolven! Nauwelijks een mug geven zij te eten, maar voor datgene wat zij voor een mug gaven, eisen zij een hele kameel terug!

[6] Word daarom niet net als zij! Zij wonen in stenen vertrekken, die steeds zó goed afgesloten en versperd zijn dat niemand bij hen kan en ook niet mag komen, opdat niemand achter hun bedriegerijen zou komen. Als een moedige het zou wagen in zo'n tempelvertrek binnen te dringen, zou hij tot schenner van het heiligdom verklaard en meteen daarna gestenigd worden!

[7] Daarom zei Ik tegen jullie dat je je schoolhuizen vrij en open moet bouwen, opdat iedereen uit­ en in kan gaan als hij wil! In jullie school mag helemaal niets geheim zijn! Wijd degene, die wil, in, voor zover hij het begrijpen kan, want ik verkoop jullie met Mijn leer geen kat in de zak, - Ik zeg jullie alles open en duidelijk en doe nergens geheimzinnig over, behalve als het verstandiger is voor het welzijn van de mensen. Wees daarom ook open tegenover iedereen bij wie je een goede wil ziet! Maar wees bij alles ook verstandig, want de openheid hoeft niet zover te gaan dat men de zwijnen de edele en kostbare parels voor zou werpen!

[8] Zelf zou Ik jullie allen nog veel te zeggen hebben, alleen zouden jullie dat nu nog niet begrijpen en verdragen. Maar als de geest van de volle waarheid in jullie zal ontwaken, dan zal hij jullie zelf in alle wijsheid leiden; en deze geest is het goddelijke evenbeeld in jullie harten, en jullie zelf zullen hem in je wekken door het juiste vieren van de sabbat. ­Zeg eens of jullie dat nu allemaal goed hebben begrepen?!"

[9] De ESSENEN zeggen heel kleintjes: " Ja, Heer! Wie zou Uw heilige woorden niet begrijpen? Dat zijn geen woorden als die van een mens! Uw woorden zij alle reëel, zij zijn helemaal licht, warmte en leven! Als U, o Heer, spreekt, voelen wij in ons een wezenlijke ontwikkeling, zodat het ons toeschijnt dat er met ieder woord uit Uw mond de een of andere onmetelijk grote nieuwe schepping ontstaat, -en wij voelen in ons een oneindige nieuwe wording!

[10] Maar toch begrijpen wij de betekenis voor ons van Uw heilige woorden, hoewel wij in der eeuwigheid niet de uiteindelijke uitwerking daarvan zullen meemaken; want wij voelen het en worden levend in ons gewaar dat Uw hier gesproken woorden niet alleen ons, maar de gehele eeuwige oneindigheid betreffen! -Juich daarom, aarde, jij, die uit de talloze werelden werd uitverkoren, omdat de Heer der eeuwigheid met Zijn voeten jouw bodem betreedt en Zijn heilige stem in jouw lucht laat klinken! - O Heer, hoeveel wezens ontstaan uit ieder van Uw woorden en uit iedere zucht van Uw mond!? Oh, laat U door ons prijzen, liefhebben ­loven en aanbidden, want U alleen komt dat toe!"

 

151 De gezegende maaltijd op de berg

 

[1] IK zeg: "Goed, goed, lieve vrienden en broeders! Na deze ochtend­maaltijd voor de ziel zullen wij nu ook eens aan het lichaam denken! - Ebahl, heb je nog wat in voorraad?"

[2] EBAHL zegt: "Heer, er is nog wel wat, hoewel niet veel, want gisteravond is bijna alles opgegeten; maar wat brood en wijn is er nog wel!"

[3] IK zeg: "Breng alles hier, dan zal Ik het zegenen en dan zullen wij allen genoeg te eten en te drinken hebben!" – Ebahl liet nu meteen een half rond brood bij Mij brengen en een hoeveelheid van ongeveer drie bekers in de zak achtergebleven wijn, en Ik zegende het brood en de wijn en zei: "Deel het maar uit, en als er wat overblijft zullen ook wij hier het ochtendmaal gebruiken!"

[4] EBAHL deelt nu het brood uit en breekt, om niet tekort te komen, slechts kleine stukken van het halve brood; maar het halve brood wil niet kleiner worden. Als hij echter ziet dat het niet kleiner wordt, hoewel hij alle berggasten voor een paar mondenvol extra gegeven had, begint hij grotere stukken erbij te geven, maar ook nu wordt het halve brood niet kleiner. Als hij dan ziet dat de berggasten nóg trek hebben, begint hij het uitdelen weer van voor af aan en breekt nu nog grotere stukken van het brood. En als hij rondgegaan is onder de goed dertig mensen die met ons de berg hebben bestegen, heeft hij nog een behoorlijk stuk in de hand en zegt tegen Mij: "Heer dat heb ik over. Zal dat wel genoeg zijn voor U, voor Raphaël, voor Jarah en voor mij?"

[5] IK zeg: "Geef het maar aan Jarah om uit te delen, dan zal het wel voldoende zijn!" - Ebahl doet dat, en Jarah geeft Mij eerst een stuk, dan Raphaël, dan Ebahl en dan het overgeblevene aan zichzelf, en ook wij hadden allen genoeg.

[6] Maar de HOOFDMAN merkte op: "Vriend Ebahl, waarom heb je mij ook niet bij deze laatste verdeling ingedeeld? Vond je mij daar niet belangrijk genoeg voor?"

[7] IK zeg: "Vriend, erger je daar niet over! Want weet je, Ebahl dacht dat er niets zou overblijven, daarom was hij met het uitdelen in het begin ook zo zuinig mogelijk, hij wilde jou ook niet bij degenen voegen, die tenslotte niets gekregen zouden hebben! Maar omdat door Mijn wil toch wat overbleef, is daarmee pas de tweede verdeling begonnen. Als je echter veel belang hecht aan de tweede uitdeling, die beslist niet beter is dan de eerste, zeg het dan, dan geef Ik je graag Mijn aandeel."

[8] De HOOFDMAN zegt: "Nou, nou, het is al goed, mij schoot alleen een Oudromeinse domme rangorde door het hoofd, - maar ik ben alweer helemaal in orde! Maar wat mij hier het meest verbaast, is, dat de hemelse Raphaël het brood zo gretig opeet alsof hij van ons allen het hongerigst is! Dat is werkelijk erg merkwaardig! Hij is toch meer een geest dan een mens met een lichaam en toch eet hij alsof hij ooit op aarde geboren zou zijn! Dat bevalt mij bijzonder! -Maar ik merk dat brood alleen, hoe goed het ook smaakt, dorstig maakt, en daarom zou ik graag spoedig iets te drinken krijgen."

[9] IK zeg tegen Ebahl: "Deel nu de wijn uit, en begin bij onze vriend Julius!"

[10] De HOOFDMAN zegt: "Heer ik vraag U, drinkt U toch eerst, want ook aan tafel moet er toch een zekere rangorde zijn!"

[11] IK zeg: "O ja, Ik ben er Zelf voor, maar omdat we hier geen tafel hebben en ook niet als gast zijn uitgenodigd, drinken we wijn als we er behoefte aan hebben! Die het meeste dorst heeft, drinkt eerst, en de minder dorstigen volgen hem -ieder naar behoefte!"

[12] Met deze beslissing nam de HOOFDMAN toen genoegen, dronk de hem aangereikte beker tot de laatste druppel leeg en zei: "Heer, ik dank U! Dat was een echt hemelse hartversterking, en nog nooit heeft de wijn mij op een ochtend zo gesmaakt als nu hier, maar het is ook een wijn zoals er op aarde geen tweede is."

[13] IK zeg: "Wij zijn allemaal blij dat het jou nu zo naar de zin is op deze berg!"

[14] De HOOFDMAN zegt: "Heer vergeef mij als ik misschien in zo'n goede stemming uit de toon val! Maar het lijkt mij dat zelfs de satan hier blij zou moeten worden!"

[15] IK zeg: " Als je hem zien en spreken wilt, kan hij hierheen geroepen worden, en dan kun je je meteen ervan overtuigen of het hem hier gezellig toe lijkt! "

[16] De HOOFDMAN zegt: " Als er werkelijk een satan in persoon is, laat hem dan maar hier verschijnen!"

 

152 De hoofdman daagt de satan uit

 

[1] Terwijl de hoofdman dat nog zegt, flitst er een helle bliksemflits en klinkt er een reusachtige donderslag en SATAN staat als een vurige reus voor de hoofdman, stampt met een voet zo hard op de grond dat de hele berg rondom beeft en zegt tegen de hoofdman: "Wat wil je van mij, ellendige moederverkrachter!? Waarom ontbood je mij hier op deze berg, die mij duizendmaal pijnlijker is dan al het vuur uit de hel!?

[2] De HOOFDMAN zegt, erg boos door de betiteling 'moederverkrach­ter': "Hé, vijand van alle mensen en God Zelf, matig je, want je hebt geen recht om in het bijzijn van God, jouw Heer, een oordeel uit te spreken! Als ik in de slaap, meegesleurd door mijn zinnen, gezondigd heb, dan heb ik alleen mijzelf, maar nooit jou in iets benadeeld. Ik geloof echter, dat God méér is dan jij, en Hij heeft mij nog nooit verwelkomd zoals jij, gemene leugenaar! Het is wel waar dat ik eens, toen ik veertien jaar oud was, gemeenschap heb gehad met mijn moeder, maar mijn moeder verleidde mij daartoe. Want ze verkleedde zich als een zinnelijke Griekse en droeg over haar gezicht, dat toch al erg knap was, een fijn Grieks masker, kwam 's nachts bij mij, liet mij al haar onweerstaanbare be­koorlijkheden zien en wilde mij hebben. Want mijn moeder was toen amper achtentwintig jaar oud. Toen ik als haar eerste kind geboren werd, was zij dertien en een half. Ik stond in Rome bekend als een der mooiste en aantrekkelijkste jongemannen, geen wonder dat mijn eigen moeder verliefd op mij werd en zich vermomde om van mij te kunnen genieten! Ellendeling! Ben ik dan een verkrachter van mijn moeder omdat ik als vurig Romein, die dacht het met een zinnelijke en zeer aantrekkelijke Griekse te doen te hebben, met mijn moeder gemeenschap had? Kan jij, blinde ezel uit de hel ooit iemand een moordenaar noemen, omdat hij, toen hij van het dak viel, tijdens zijn val een mens raakte en doodde?! - Zeg op, ouwe ezel uit de hel!"

[3] De SATAN zegt, furieus over die benaming door de hoofdman: "Ik houd alleen maar rekening met de daad en niet op welke manier het gebeurde. Bij mij gelden geen verzachtende omstandigheden en wat mij betreft ben je veroordeeld, hoor je in de hel en zul je mijn macht niet ontlopen!"

[4] De HOOFDMAN zegt: "Kijk dan eens daar, blinde ezel uit de hel! Wie staat hier aan mijn rechter kant, ken je Hem, ken je Jezus van Nazareth niet?"

[5] Als de hoofdman Mijn naam uitspreekt wordt de satan met geweld op de grond geworpen, en hij dreigt de hoofdman deze voor hem walgelijke naam nooit meer uit te spreken. Hij kent de Nazareeër en vervloekt hem omdat hij de godheid zijn macht wilde ontnemen en het nog maar weinig scheelde of hij zou heer van de hemel en de hele wereld worden!

[6] De HOOFDMAN zegt: "Blinde ezel uit de hel! Wat Hij eeuwig was, is Hij nog en Hij zal het eeuwig blijven, en Hij alleen zal mij en jou oordelen, en dat doe jij eeuwig niet, oude, slechte, blinde en oerdomme ezel uit de hel! Als je toch zo'n reusachtig machtig wezen bent, waarom word je dan zo gemakkelijk alleen al door de naam van de heilige Nazareeër neergehaald, alsof je nooit gestaan had? Kijk eens hoe mooi het hier is en hoe goed wij het allen hebben! Jij zou het toch net zo goed kunnen hebben als wij, als je niet zo'n aartsdom beest uit de hel was! Keer om en erken in je hart, als je dat nog hebt, dat Jezus de Heer van hemel en aarde is, dan zul je zeker met ons gelijk gesteld worden!"

[7] Nu grijnst de SATAN: "Moest je nu wéér die naam uitspreken, die mij zo tegenstaat?! Als je over niets anders kunt spreken, omschrijf dan tenminste die naam, want hij pijnigt mij meer dan tienduizend withete hellen! Bovendien ben ik een geest en dat moet ik eeuwig blijven terwille van jullie heil, en daarom kan ik mij niet bekeren tot jullie God en jullie Heer! Ik ben eens en voor altijd verdoemd en voor mij is er geen redding meer!"

[8] De HOOFDMAN zegt: Als iemand anders dan jij dat tegen mij gezegd zou hebben, zou ik het geloven, maar van jou geloof ik niets behalve dat je werkelijk de oude, domme ezel uit de hel bent! Als je je wilde bekeren, dan weet ik maar al te goed dat je met je gehele aanhang door de Heer aangenomen zou worden. Maar de slechtheid van jou is hardnekkig en je wilt jezelf daarvan nooit bekeren, omdat het je een soort helse vreugde geeft de Heer met je vrije wil te kunnen trotseren. Maar ik zeg je dat de Heer Zijn hart nog lang niet voor je afgesloten heeft, en Hij heeft je nog lang niet geoordeeld! Wend je daarom naar Hem en Hij zal je opnemen en je al je miljarden maal miljarden misdaden en zonden vergeven!

[9] Ik ben een heiden en heb in mijn jeugd de natuur en de beelden, door mensenhanden gemaakt en door hun fantasie bedacht, aanbeden. Maar ik, als zwak, blind stoffelijk mens, heb toch spoedig ingezien dat ik mij op doodlopende dwaalwegen bevond.

[10] Maar jij bent vanaf je oerbegin als een zuivere geest geschapen door Hem, die nu in het hart van deze heilige Nazareeër woont, en aan Wie hemel en aarde voor iedereen zichtbaar helemaal gehoorzamen. Voor jou is het zuivere herkennen van de eeuwige waarheid eenvoudig, terwijl ik lang in nacht en nevel moest rondtasten; jij hoeft alleen maar te willen en dan bevind je je weer in het oude oerlicht. Wend je daarom naar de Heer, die hier op wonderbaarlijke wijze lichamelijk temidden van ons verblijft, en met alles, wat mij, inclusief mijn leven, eigen en heilig is, sta ik er voor in dat je aangenomen wordt!"

[11] SATAN zegt: "Dat kan ik niet!"

[12] De HOOFDMAN zegt: "En waarom dan niet?"

[13] De SATAN schreeuwt: "Omdat ik het niet wil!"

[14] Dan roept de HOOFDMAN ook opgewonden: "Ga dan in de naam van Jezus hier vandaan, want nu moet ik haast overgeven van afkeer voor jou! Je bent dus uit eigen vrije wil een onverbeterlijk hellebeest, en al mijn medelijden voor jouw eeuwige pijn en kwelling is voor eeuwig verdwenen. De Heer zal je oordelen, ouwe ezel uit de hel!"

[15] Bij deze woorden van de hoofdman stortte de satan als door de bliksem getroffen op de grond en liet een geweldig gebrul horen als van een hongerige leeuw. Maar Ik wenkte engel Raphaël om hem onder handen te nemen.

[16] De ENGEL ging snel tussen de hoofdman en satan staan en zei: "Satan! Ik, een van de minste dienaren van de Heer Jezus Jehova Zebaoth, geef je het dwingende bevel, je onmiddellijk te verheffen van deze plaats en deze streek, waar je lange tijd met je slechte adem aan dier en mens onheil hebt gebracht!"

[17] SATAN zegt in toorn ontstoken: "Waar moet ik heen?"

[18] De ENGEL zegt: "Waar je dienaren op je wachten en je vervloeken! Ga en verdwijn! Amen!"

[19] Bij deze woorden van de engel verhief de satan zich als een naar alle kanten vlammende bol en vloog onder knallend lawaai bliksemsnel naar het noorden.

[20] Maar de engel trok aan de rotsbodem op de plaats waar de satan gestaan en gelegen had (er lag een steenblok van ruim vijftig centenaar), en slingerde dat met zo'n geweld over de gehele berg ver in zee, dat de steen al in de lucht door de weerstand volkomen tot stof verging.

[21] En allen verwonderden zich buitengewoon over deze kracht van de engel, en de HOOFDMAN zegt: "Ha, dat is me een stenenslingeraar! Die zou, in z'n eentje, meer werpen dan tien Romeinse legioenen! Overigens dank ik U, o Heer, voor deze openbaring, want nu heb ik dan ook de eeuwige vijand van alle liefde, al het licht en al het goede en ware, zo gezegd persoonlijk Ieren kennen, en me er snel van kunnen overtuigen wat er met hem aan de hand is. Die wordt in geen eeuwigheid en door geen vuur meer verbeterd!

[22] Bij God zijn alle dingen wel mogelijk, maar in dit geval geloof ik dat het ook de goddelijke almacht moeilijk zal vallen om deze geest tot berouwen boetedoening te brengen. Want als hij zijn vrije wil behoudt, verandert hij nooit; wordt hem zijn vrije wil echter ontnomen, dan bestaat hij niet meer en dan is er in de gehele oneindigheid geen satan meer. Maar hem met de grootst mogelijke kwellingen en pijn te willen verbeteren, is hetzelfde als water met een zeef in een lek vat scheppen! Volgens mij zou het verstandigste nog zijn, hem voor alle tijden der tijden pijnloos in de een of andere gevangenis op te sluiten, dan zou hij in ieder geval de levende mensen niet meer kunnen beïnvloeden!"

[23] IK zeg: "Vriend, dat zijn zaken, die je nu nog niet zult kunnen begrijpen; eens zullen ze je echter duidelijk worden! De aardse tijd heeft daarvoor weliswaar geen maat, -maar een hele oergrondmiddenzon wel! Als die eenmaal aan zijn einde komt, zal ook de nog steeds mogelijke ommekeer van de satan niet meer veraf zijn, maar waar zal deze aarde dan al zijn en deze zon?! Want een lichaam zoals de oergrondmiddenzon heeft een voor jou ondenkbare tijd nodig, tot al het geoordeelde leven, dat zich in haar bevindt en dat nu schijnbaar dode materie is, tot op het laatste stofje overgaat in het vrije geestelijke leven!

[24] Maar, zoals gezegd, dat kun je nu nog lang niet begrijpen! Dat begrijpen ook de engelen nu niet. Weldra zal er echter een tijd komen waarin je niet meer twijfelt aan hetgeen nu gezegd is, en waarin je dingen zult geloven waar je nu nog geen weet van hebt! Maar nu daarover verder niets meer! Maak je klaar, dan gaan we op ons gemak terug!"

 

153 De afdaling van de berg

 

[1] JARAH, die haar gezicht tijdens de zichtbare aanwezigheid van de satan met een doek bedekte, zegt: "Heer, ik ga nu graag terug naar de stad, want de aanwezigheid van die ene heeft deze berg, hoewel hij toch onbeschrijflijk gedenkwaardig zal blijven, voor mij voor altijd bedorven. Mijn voeten zullen hem nooit meer betreden!"

[2] IK zeg: "Nou, nou, satan is nu weggejaagd en Raphaël heeft de plaats meteen weer gezuiverd; overigens zal het je niet schaden en ook zul je er geen enkel speciaal voordeel van hebben als je deze berg wel of niet beklimt. De beste berg om te beklimmen is je eigen hart; wie dáár tot in het binnenste reikt, heeft van het levensvergezicht de hoogste top bereikt! -Maar nu gaan wij, want het derde uur van deze sabbatdag is bijna voorbij. Volgen jullie mij nu maar allemaal, dan zullen we over het kortste en beste pad naar Genezareth gaan!"

[3] De HOOFDMAN zei: "Heer, als ik mij niet vergis, was er voorheen toch sprake van dat wij vandaag nog de gehele dag hier zouden blijven!?"

[4] IK zeg: "Dan heb je mij dit keer niet helemaal goed begrepen, daarmee werd de berg van de sabbatviering in het hart bedoeld! Maar dat doet er verder niet toe, laten we maar gaan, want beneden wachten verscheidene zieke mensen op ons! Die moeten geholpen worden opdat er na Mijn vertrek in deze hele omgeving geen zieke meer te vinden zal zijn. "

[5] Nadat Ik dat gezegd had ging alles op weg, en Ik, de kleine Jarah en Raphaël gingen vooruit en gaven zo de weg aan, en het ging snel en gemakkelijk bergaf het dal in naar Genezareth. Na ongeveer twee en een half uur waren wij al weer vlak bij het stadje Genezareth.

[6] Hier riep Ik alle berggasten bij elkaar en zei: "Luister allen nu naar Mij! Wat Ik jullie al op de berg heb gezegd, zeg Ik jullie nu allemaal nog een keer: Houd al het op de berg beleefde en geziene voorlopig voor je! Als jullie echter door een duidelijk teken uit de hemelen daartoe opgewekt worden, predik het dan van de daken aan de mensen, die van goede wille zijn. Maar voor de slechte wereld moet het voortdurend zo verborgen blijven, zoals het centrum van de aarde verborgen is! Want een uiterlijk wereldse mentaliteit zal dat nooit begrijpen en zou jullie als krankzinnigen verdoemen! Maar dat zou dan ook de eeuwige dood betekenen van die zielen.

[7] Bedenk vooral het volgende: Mijn woorden en lessen en daden zijn kostbaarder dan de weergaloos grote parels van Jarah, en zulke parels zijn er niet om voor de zwijnen te werpen! Wees daarom altijd op je hoede, want alles wat van boven komt is ook alleen maar voor diegenen, die ook van boven zijn gekomen! Voor honden en varkens is alleen het afval van de wereld goed, want een hond keert terug naar wat hij uitgebraakt heeft en het varken gaat weer in dezelfde poel liggen rollen waarin hij zich daarvoor al heeft gerold, besmeurd en helemaal vies gemaakt. Neem Mijn raad daarom van harte aan!"

[8] De HOOFDMAN zegt: "Heer, als we echter door nieuwsgierigen gevraagd worden naar wat er allemaal op de berg gebeurd is, wat moeten we dan voor antwoord aan zulke vragers geven?"

[9] IK zeg: "Zeg de waarheid, en zeg dat Ik jullie allen verboden heb om dit te vertellen, en de vragers zullen dan niet verder aandringen, maar daarmee genoegen nemen."

[10] Met deze raad was de hoofdman ook volkomen tevreden en wij gingen nu de stad in, naar het huis van Ebahl.

 

154 Genezareth. De zieken in de herberg van Ebahl

 

[I] Bij onze aankomst in het huis van Ebahl, kwamen de knechten en dienaars van het huis ons tegemoet en zeiden dat er in de herberg ongeveer honderd zieken waren aangekomen en naar de heer en heiland Jezus van Nazareth gevraagd hadden.

[2] IK zeg tegen de knechten: "Ga en zeg tegen hen, dat zij nu zonder met de sabbat rekening te houden rustig en opgewekt naar huis kunnen gaan, want hun geloof in de kracht van Mijn woord heeft hen geholpen!"

[3] Met dit bericht gingen de knechten naar de zieken in de herberg en waren zeer verbaasd dat zij geen zieken meer vonden. Want allen die ziek waren, werden in één en hetzelfde ogenblik gezond, zowel Joden als heidenen. Toen de knechten naar hen toegingen, hoorden ze niets dan lofgezang over de herkregen lichamelijke gezondheid, en dat de genezen mensen Mij wilden zien!

[4] Maar de KNECHTEN zeiden: "Wij zijn niet bevoegd om dat toe te staan; maar wij zullen een bode zenden. Als Hij het goedvindt kunnen jullie Hem zien en spreken; staat Hij het echter niet toe, dan moeten jullie zijn advies opvolgen en heel rustig en welgemoed hier vandaan gaan, -want Hij is niet altijd in de stemming om bezoeken te ontvangen en nog minder om gesprekken te voeren. " -Met dit verhaal komt een knecht naar Mij toe en vraagt Mijn mening.

[5] Maar IK zeg: "Ik heb jullie toch gezegd dat zij allen rustig en welgemoed naar huis moeten gaan, laat dat dan zo! Wat zij zochten, hebben zij gekregen, en voor iets hogers hebben zij geen gevoel en ook onvoldoende verstand, laat ze daarom naar huis gaan!"

[6] Met dit antwoord gaat de bode weer terug en brengt het aan de genezen MENSEN over. Maar die zeggen: " Als men iemand eer en lof wil geven, moet men het niet vooruit aan hem vragen! Men moet erheen gaan en hem naar waarheid en welvoeglijkheid de hem toekomende lof en dank brengen, dan kan men pas met een goed geweten vertrekken! Laten we daarom maar moedig gaan, dan zal hij ons, omdat wij met de beste bedoelingen ter wereld naar hem toekomen, de toegang niet weigeren!"

[7] Dit zeggende gaan allen nu naar het huis waar Ik ben. Ze kloppen op de deur van onze grote eetkamer, maar niemand zegt: 'Kom binnen!' Ze kloppen echter nogmaals en IK zeg tegen Ebahl: "Laat ze vanwege hun opdringerige geloof maar binnen!" -En Ebahl deed de deur voor hen open en ze kwamen in de kamer, voor zover er plaats voor hen was, en begonnen Mij daar luid te prijzen, en hun dank te betuigen.

[8] Maar IK beval hen te zwijgen en zei tegen hen: "Lof uit de mond en dank van de lippen hebben geen waarde bij God, en dus ook niet bij Mij! Wie tot Mij wil komen, moet in zijn hart tot Mij komen, dan zal Ik hem aanzien. Maar inhoudsloos geblèr met de mond, zonder dat het hart er iets bij denkt, en nog minder voelt, is voor Mij hetzelfde als wat een bedorven kreng is voor de neusgaten. Wat jullie zochten, heb je gekregen. Iets anders kennen jullie niet en jullie nietszeggende lof bevalt Mij niet! Ga daarom naar huis en bezorg dit huis geen overlast! Hoed je echter voor de ontucht, hoererij, voor slecht eten en zwelgen, -anders overkomen je binnen de kortste tijd nog ergere ziekten dan waar je tot nu toe aan leed en die je plaagden!"

[9] Deze woorden troffen de genezen mensen in het hart en zij vroegen zich onder elkaar af, hoe Ik had kunnen weten dat zij hun ziekte merendeels aan hun geilheid te danken hadden. Zij werden bang voor Mij, omdat zij begonnen te denken: 'Hij kan nog meer van onze niet zo erg lofwaardige handelingen aan het daglicht brengen! Daarom gaan we maar!' -Daarop verlieten zij de kamer en gingen terug naar waar ze vandaan gekomen waren.

[10] Dat viel de HOOFDMAN op en hij vroeg Mij: "Hoe komt het dat zij nu zo plotseling verdwenen zijn? Nauwelijks bracht U hun zonden ter sprake, of zij werden als met geweld de deur uit gedreven!"

[11] IK zeg: "Dat zijn nu echte hoerenhelden! Ze bedrijven alle soorten ontucht, en een echtbreuk is bij hen al een heel gewone zaak geworden. De vrouwen zijn bij hen van iedereen, en een maagd verkrachten is bij hen alleen maar een verzetje! Onder hen zijn echter ook knapenschenners en die, welke met maagden hun lusten op een onnatuurlijke sodomitische wijze botvieren, omdat zij zich zo willen vrijwaren van kwade besmettingen, maar waardoor ze andere nog ergere ziekten oplopen. Daarom heb Ik deze mensen zo hard ontvangen en ook weer weggestuurd, want alleen een hard woord kan hen nog enigszins verbeteren. "

[12] De HOOFDMAN zegt: "Uit welke streek komen ze dan?"

[13] IK zeg: "Uit de omgeving van de Gadarenen. Meer naar het westen zijn een paar gehuchten en vier dorpen. De bewoners vormen een mengsel van Joden, Egyptenaren, Grieken en Romeinen. Ze hebben weinig - of eigenlijk helemaal geen godsdienst, en hun bedrijf bestaat merendeels uit het fokken van varkens en de handel daarmee op Griekenland en Europa. Daar wordt het vlees van deze dieren gegeten en hun vet gebruikt voor het kruiden van spijzen. Door hun bedrijf zijn het dus al erg vieze mensen, maar hun uiterlijke onzuiverheid zou toch geen zonde zijn, als zij in hun doen en laten zelf niet veel erger zouden zijn dan hun varkens. Hun gedrag plaatst hen veel lager dan de varkens en het zal moeilijk zijn om hen te verbeteren!"

[14] De HOOFDMAN zegt: "Nou het is heel goed dat ik dat weet. Die gemeenten staan nog onder mijn gezag en ik zal het zeker niet nalaten een zedenmeester over deze mensen aan te stellen. Die zal hen, aan de hand van de opdracht die hij krijgt, bij het minste onbehoorlijke gedrag gevoelig op de vingers weten te tikken. Wacht maar, jullie geile leven zal je reeds morgen zo vergald worden, dat jullie nooit meer zin zullen hebben om onreine begeerten in je hart op te laten komen en ze daarna gewetenloos bot te vieren!

[15] Heer, ik ben weliswaar slechts een mens, maar door mijn steeds met regeringszaken bezige leven ben ik zover gekomen en heb ik zoveel ervaring opgedaan, dat ik nu duidelijk inzie dat het voor de gewone man het beste is als hij met ijzeren vuist geregeerd wordt, en zo nu en dan ter wille van de goede zaak de zweep voelt. Als dat in een grote menselijke samenleving niet het geval is, barst binnen de kortste keren alles uit de voegen!"

[16] IK zeg: " Ja,ja, je hebt gelijk, - maar alleen in die gemeente die Ik je heb aangewezen. Als je echter overal het door jou voorgestelde toepast, dan zul je meer beschadigen dan helpen! De medicijn moet zich steeds aan de ziekte aanpassen en niet omgekeerd. Maar, zoals gezegd, bij de ge.noemde gemeente zal jouw medicijn tenminste het goede doel hebben, deze mensen het toegeven aan hun geilheid te vergallen. Maar de tuchtroede moet niet met toornige, maar met liefdevolle hand gebruikt worden!"

 

155 Liefdevuur

 

[1] De HOOFDMAN zegt: "Heer, dat is me nu helemaal duidelijk, maar toch ken ik uit mijn leven een bijzonder geval, waar alle liefde niets uitwerkte. Dat was het volgende: Bij de vele soldaten die onder mij staan was een jonge reusachtig sterke Illyriër. Zijn zwaard woog vijftig pond en hij hanteerde het toch met een gemak alsof hij een veertje hanteerde. Deze beroepssoldaat, die een pantser en een schild droeg, presteerde in een gevecht meer dan honderd andere krijgers. Tijdens de oorlog was hij daarom goed te gebruiken, - maar niet in vredestijd. Dan zat hij altijd vol streken, en er ging geen week voorbij waarin hij niet de een of andere nieuwe en ergerlijke ruzie veroorzaakt had. Ik behandelde hem steeds met liefde, toonde hem zo duidelijk mogelijk het kwade en schandalige van zijn geruzie en verbood hem dat moedwillige onrust stoken. Hij beloofde mij dan altijd zich te zullen beteren en bleef daarop ook een paar dagen heel kalm en bescheiden. Maar zoiets duurde nooit langer dan tien dagen, dan kwamen de klachten al weer van alle kanten en wij moesten natuurlijk de schade vergoeden. Vroeg men hem, wat ter wereld hem daartoe bracht, dan gaf hij altijd hetzelfde antwoord: 'Ik oefen mij in de krijgskunde en behalve de mens is daarbij niets voor mij veilig, en mijn zwaard moet op allerlei zaken uitgeprobeerd worden!'

[2] Maar die oefeningen van hem noodzaakten hem niet zelden de een of andere kudde ossen, stieren, koeien en kalveren een bezoek te brengen en met één houw de koppen af te slaan. Eens had hij een complete kudde van honderd ossen de koppen afgeslagen en pochte daarna over die heldendaad, die ons duizend zware zilvergroschen schadevergoeding kostte! Toen werd ik zo woedend op die mens, dat ik hem van woede meteen wel in stukken had willen scheuren.

[3] Ik liet hem toen met zware kettingen aan een boom vastleggen, zijn handen en voeten nog met extra sterke touwen binden en hem daarna een heel uur lang geselen, zodat hij weinig kracht meer over had. Vervolgens liet ik hem zo verzorgen, dat hij in twintig dagen weer helemaal hersteld was. En kijk, daardoor is deze mens, bij wie je eerder met liefde niets bereikte, helemaal veranderd. Hij werd een der kalmste en bescheidenste mensen, en ik bevorderde hem na een jaar tot onderaanvoerder. Hij is mij nu nog dankbaar voor die voorbeeldige bestraffing, zonder welke hij nooit onderaanvoerder geworden zou zijn. Maar uit liefde zou ik hem nooit zo'n bestraffing hebben kunnen geven, dat kon ik alleen maar uit toorn. Daarom denk ik dat een rechtvaardige toorn voor mensen vaak heilzamer is dan te veelliefde, al is die nog zo zuiver!"

[4] IK zeg: "O ja, maar dat is dan geen toorn in de eigenlijke zin van het woord, maar slechts een speciaal vuur van de liefde in het hart, dat een heilzame kracht bezit. Daarmee werk ook Ik, als dat ergens nodig is. Als de liefde dat vuur niet zou hebben, zou de oneindigheid tot op heden nog helemaal zonder wezens zijn. Alle schepsels danken hun bestaan alleen maar aan de grote drang van de liefde van God.

[5] En daarom was datgene wat je hart als rechtvaardige kastijding voor die moedwillige soldaat uitdacht, geen toorn en daaruit voortvloeiende wraakzucht, maar een speciale drang van de liefde voor die soldaat, die je, vanwege zijn geschiktheid, na aan het hart lag. Want zou je echt kwaad op die mens geworden zijn, dan zou je hem hebben laten doden. Maar de drang van de liefde telde de nodige slagen, en je liet hem slechts zo lang geselen, als je dacht dat hij kon verdragen.

[6] In geval van nood kun je met jouw gemeenten ook wel zo handelen, maar probeer het eerst met echte liefde en goede lessen. Want als de mensen tot het inzicht komen dat men hen alleen voor hun bestwil harde wetten geeft en het onverbiddelijk recht daarbij uitoefent, zullen zij daar geen aanstoot aan nemen. Als de harde wetten echter alleen maar voortkomen uit een tirannieke willekeur van de machthebber, verbeteren ze niemand, en maken op het laatst zelfs de engelen der gemeente tot duivels, die er alleen maar op uit zullen zijn om te bedenken hoe zij zich kunnen wreken op degene die hen steeds eindeloos en zonder enige aanwijsbare reden voor futiliteiten kwelt. - Begrijp je dat?"

[7] De HOOFDMAN zegt: "Ja, Heer, dat is mij nu zonneklaar, en ik zal nog vandaag een bode met mijn opdracht naar de daar aanwezige onderaanvoerder laten gaan, en morgen hebben die gemeenten er zich al aan te houden. Daarom zal ik mij nu enige ogenblikken naar mijn mensen begeven om dat meteen in orde te brengen.”

 

156 Het mannelijke en het vrouwelijke der engelen

 

[1] Na deze woorden gaat de hoofdman naar huis, maar Ebahl vraagt hem niet zo lang weg te blijven, omdat het middagmaal al gauw klaar zal zijn. En de HOOFDMAN zegt onder het weggaan: " Als er niets belangrijks is voorgevallen, ben ik meteen weer terug, en is er iets belangrijks voorgevallen dan zal ik een bode hierheen sturen."

[2] Dan gaat de hoofdman snel weg, en verwondert zich hogelijk wanneer hij thuis komt en zich door zijn onderaanvoerders alles laat meedelen wat er inmiddels gebeurd is, en dan zijn opdracht voor de bovengenoemde gemeenten op perkament en in zijn handschrift geschreven op zijn werktafel vindt liggen. Hij leest hem snel door en ziet dat alles er staat zoals hij het zich gedacht had. Meteen laat hij een snelvoetige bode halen, en kijk, daar komt zowaar engel Raphaël in Romeinse soldatenkleding en biedt de hoofdman zijn diensten aan.

[3] De hoofdman herkent de engel eerst niet en denkt dat hij een jong soldaat is, die misschien door Cornelius uit Kapérnaum bij hem is ingedeeld. Daarom vraagt hij hem of hij het wel aandurft deze verre opdracht aan de ondercommandant van Gadarenum op zich te nemen.

[4] De ENGEL zegt: "Machtige heer, geef hem maar en ik zal hem met de snelheid van een afgeschoten pijl ter plaatse brengen, en binnen enkele ogenblikken zult u het antwoord in uw handen hebben!"

[5] Toen pas keek de HOOFDMAN zijn man goed aan, zag dat het de engel Raphaël was en zei daarop: " Ja, ja, voor jou is dat mogelijk, nu zie ik pas wie je bent!"

[6] De hoofdman gaf de opdracht aan Raphaël en deze was binnen een kwartier al met het antwoord terug, waarin de kommandant van Ga­darenum bevestigde dat hij de opdracht in goede orde van een aardige jonge soldaat had ontvangen en dat hij alles ook meteen in de geest van de opdracht uit zou laten voeren.

[7] De hoofdman verbaasde zich nu niet meer over de snelheid van Raphaël, maar alleen daarover dat Raphaël nu toch een kwartier voor deze boodschap had nodig gehad.

[8] RAPHAËL zegt: "Die tijd had de ondercommandant in Gadarenum nodig om te schrijven. Verbaas je dus maar niet, want mij kostte het geen tijd. -Maar laten we nu samen naar Ebahl gaan, want het middagmaal is klaar en de gasten hebben honger van de flinke tocht van de berg naar beneden."

[9] De hoofdman gaat meteen met de engel mee, die echter voor het huis van Ebahl weer zijn oorspronkelijke Genezarese kleding aan heeft, en de hoofdman vraagt hem, waar hij nu zo snel die soldatenkleding heeft gelaten.

[10] De ENGEL glimlachte en zei: "Kijk, wij hebben het makkelijker dan jullie, want wij dragen onze rijk voorziene kledingkast in onze wil. Wat wij aan willen doen, hebben wij tot in de puntjes aan. Als je mij echter in mijn lichtende kleed zou willen zien, dan zou je verblind worden en je vlees zou oplossen, want vergeleken met het licht van mijn kleed is het licht van de zon zo donker als de nacht. "

[11] De HOOFDMAN zegt: "Vriend der mensen van deze aarde! Die eerste eigenschap, om je zonder materiaal, slechts door te willen naar believen te kunnen kleden, staat mij erg aan, en de arme mensen zouden dat speciaal in de winter heel goed kunnen gebruiken. Maar dat andere, eveneens mogelijke, te sterke stralen van jouw lichtgewaad bevalt mij niet, in ieder geval nu op deze wereld niet. Daarom zullen wij daarover ook geen verdere vragen stellen. Maar één ding zou ik nog graag van je willen weten; omdat we nu toch met z'n tweeën zijn en ons voor niemand behoeven te generen, zou je me dat wel kunnen vertellen, en dat ene is: Zijn er bij jullie ook geslachtelijke verschillen?"

[12] De ENGEL zegt: "Hoewel het een wat ontactische vraag is, wil ik, omdat je het alleen maar uit weetgierigheid vraagt, antwoorden met nee! In onze staat van oergeschapen geesten vind je bij ons, die ontelbaar zijn, zonder uitzondering alleen maar het manlijk-positieve wezen, maar toch is ook het vrouwelijk­ negatieve principe in ieder van ons geheel aanwezig, en daarom vind je in iedere engel het volmaakte huwelijk van de hemelen van God. Het is helemaal van onszelf afhankelijk of wij ons in één en hetzelfde geestelijke omhulsel in de mannelijke of in de vrouwelijk vorm willen laten zien.

[13] In het feit dat wij in ons zelf een dubbel wezen zijn, ligt ook de reden waarom wij niet ouder kunnen worden, omdat de twee polen in ons elkaar eeuwig blijven ondersteunen. Bij jullie mensen zijn de polen gescheiden door een geslachtelijk gescheiden persoonlijkheid en hebben daarom, omdat ieder apart is, geen steun aan elkaar .

[14] Als de gescheiden persoonlijke polen zich echter uiterlijk raken, neemt hun kracht af en lijken ze op een wijnzak die steeds rimpeliger wordt naarmate men hem meer van zijn geestrijke inhoud heeft beroofd. Als je je echter een wijnzak voor zou kunnen stellen, die zelf steeds dat zou kunnen. produceren wat men eruit haalt, dan zou je op zijn oppervlak nooit die vouwen en rimpels ontdekken die zijn uiterlijk er zo oud doen uitzien. - Begrijp je dat goed?"

[15] De HOOFDMAN zegt: "Het is me nog niet helemaal duidelijk, maar het daagt me nu toch wel een beetje. Bij een gunstige gelegenheid zullen we er nog wel verder over praten. Maar nu gaan we naar binnen, want men zal ons wel verwachten!"

[16] De ENGEL zegt: " Ja, ja, dat wel, en ik heb ook al dat gevoel in mij dat jullie honger noemen."

[17] De HOOFDMAN zegt: "Oho, je bent toch een zuivere geest!? Hoe kun je dan stoffelijke kost eten?"

[18] RAPHAËL zegt glimlachend: "Beter dan jij! Bij mij wordt alles wat ik in.mij opneem volledig verteerd en in zichtbaar leven omgevormd, - bij jou alleen maar dat wat past bij jouw geïsoleerde levenspolariteit. Wat daar niet bij past wordt vervolgens op de natuurlijke weg uit je verwijderd. Ik sta er dus met eten en drinken veel beter voor dan jij!"

[19] De HOOFDMAN zegt: "Wordt er dan in de hemel ook gegeten en gedronken?"

[20] De ENGEL zegt: "O ja, maar niet zoals op de aarde, maar geestelijk! Wij hebben de eeuwen door het woord van God ook in ons zoals hemel en schepping door dat woord bestaan en er geheel mee vervuld zijn. Dat woord is voorlopig ons wezenlijke bestaan en voor dit bestaan is het ook het enige werkelijke levensbrood en de echte levenswijn. In onze aderen stroomt het net als het bloed bij dat bij jullie stroomt, en onze ingewanden zijn gevuld met het brood van God."

[21] De HOOFDMAN zegt: "Oh, dat is ontzettend wijs gesproken, dat begrijp ik gewoonweg niet, dat moet de Heer mij Zelf uitleggen! -Maar nu is het echt wel de hoogste tijd om in huis te gaan en daarom zullen we er niet verder op ingaan."

 

157 Aalmoezen en herdenkingsfeesten

 

[1] Terwijl de hoofdman dat nog zegt, komt de goedhartige JARAH hem tegemoet en zegt: "Wat blijven jullie toch lang weg! Beste Raphaël, jij schijnt je ook al aan te willen passen aan de langzame wereldtijd! Echt dat ging niet zo snel als onze reis naar die verre zon! Kom nu maar vlug binnen, want de spijzen staan al op tafel!" -Beiden gaan nu vlug naar binnen en groeten Mij vriendelijk.

[2] De hoofdman wilde Mij bedanken voor Mijn genomen voorzorgen, maar IK zei tegen hem: "Vriend, je hart is voor Mij voldoende! De spijzen hebben al op jullie gewacht, versterk daarom vóór alles nu het lichaam en richt je vervolgens pas weer op het geestelijke."

[3] Allen danken dan en beginnen flink te eten en te drinken, en de hoofdman kijkt steeds naar de engel terwijl die zich goed van de schotels bedient en zijn wijnbeker ook behoorlijk aanspreekt.

[4] Tenslotte kan de HOOFDMAN zich niet meer inhouden en zegt half schertsend: "Nou, nou, de zuivere geesten hebben echt een gezonde eetlust! Die beste Raphaël eet hier voor drie; nee, zoiets heeft de aarde toch nog niet beleefd!"

[5] EBAHL zegt: "Mij verbaast het ook bijzonder, maar ik zie iets wat mij nog meer verbaast dan de hoeveelheid die hij eet. Kijk, zijn schotel blijft even vol! Hier geldt echt de wijze spreuk: 'Wat de hemel neemt, dat geeft hij het volgende ogenblik weer terug!' Deze tafel zal door mij en mijn nakomelingen als een blijvend heilig voorwerp voor alle tijden bewaard worden, en ieder jaar zal er een feest worden gehouden, waarbij aan deze tafel alle armen van de stad gespijzigd en gelaafd zullen worden!"

[6] IK zeg: "Laat de tafel de tafel zijn en blijf jij jezelf! En als er een arme naar je toekomt en jij hebt wat, ondersteun hem dan iédere dag. Een jaarlijks feestelijk etentje baat de arme noch jou iets, en Mij geeft het geen vreugde. Wie Mij gedenkt, moet dat alle uren van de dag doen, maar een jaarlijks gedenken kan Ik niet gebruiken!

[7] Als je zo'n feest instelt, lijk je op de tempelpriesters te Jeruzalem, die ook driemaal per jaar gedenkfeesten vieren en daarbij, vanwege het gebruik, aan de armen brood uit laten delen. Alsof zij dan van zo'n stukje brood van het ene feest tot het andere zonder verder voedsel zouden kunnen leven! O die onzinnigheid van zulke belachelijke feesten! Wél ontvangen de Farizeeën op zulke feestdagen zoveel grote offers, dat zij van de opbrengst van één feest honderd jaar royaal zouden kunnen leven, maar de arme moet er genoegen mee nemen om in een jaar driemaal een stuk brood van ternauwernood een achtste pond te krijgen. O wat een grote zotheid, domheid, blindheid en zelfzuchtige slechtheid! -Laat jij daarom je tafel zijn wat hij is, dan zul je daaraan het voor Mij prettigste feest vieren, als je dagelijks naar vermogen de een of de andere arme aan deze of ook aan een andere tafel verzadigt!

[8] En mocht een en dezelfde arme iedere dag komen, vraag hem dan niet of hij ergens anders niets krijgt, want daar zou de arme bang van worden, zodat hij dan niet meer naar je toe zou durven komen, en daardoor zou jouw goede werk alle waarde voor Mij verliezen!

[9] Maar Ik wil ook niet dat je nog lichamelijk sterke leeglopers, die in staat zijn om te werken, het armenbrood zult geven; als die komen, geef hen dan werk dat ze aankunnen! Als ze het een of andere werk voor je doen, geef ze dan ook te eten en te drinken; maar nemen ze het werk niet aan, geef ze dan ook niets te eten! Want wie tot werken in staat is, maar niet wil, zal ook niet eten!

[10] Kijk, als je zó handelt, zul je Mij altijd het aangenaamste herden­kingsfeest bereiden. Maar met jouw voorgenomen jaarfeest moet je maar altijd uit Mijn buurt blijven! Want zo'n jaarfeest is de grootste onzin die een mens in zijn hoofd kan halen, omdat niemand daar mee gediend is, -behalve de organisator van het feest, die tijdens zo'n jaarfeest ten bate van zichzelf door offers voordeel kan behalen!

[11] Waarom zou dan een periode van een jaar beter zijn dan van een dag? Wie bijvoorbeeld eens per jaar de geboortedag van zijn vader viert, moest eigenlijk ook iedere dag het geboorteuur vieren, wat beslist beter zou zijn dan de jaarlijkse geboortedag!

[12] Ik zeg je, al dat soort herdenkingsfeesten van de mensen hebben voor Mij geen waarde, tenzij ze dagelijks of liever ieder uur in het hart doorleefd worden. Nieuwe maan, jubeljaar, feest van de bevrijding van Jeruzalem uit de onderdrukking van Babel, feest van de wederopbouw van de stad en de tempel, het feest van Mozes, Aäron, Samuël, David en Salomo zijn allemaal nietszeggende zaken, waar nauwelijks zoveel waarheid in zit als in de regen, die duizend jaar geleden in de zee viel.

[13] Men begint wel in een soort religieuze opleving met deze feesten, en de feestgangers herinneren zich daarbij nog zeer levendig de persoon of de een of andere belangrijke gebeurtenis, die zij zelf beleefd hebben, maar in de tweede, derde, vierde of zelfs tiende generatie wordt het een nietszeggende ceremonie, waarvan duizenden nauwelijks nog weten waarom ze gehouden wordt, -en later wordt het helemaal heidens.

[14] Overigens wil Ik hiermee de echte herdenkingsfeesten niet opgeheven hebben, maar ze moeten naast het jaarlijkse ook het dagelijkse in het hart meebrengen, omdat ze anders als dood en dus zonder uitwerking betracht moeten worden. Maar hier met de tafel blijft het zoals Ik het je gezegd en aangetoond heb!"

[15] EBAHL zegt: " Alles zal heel precies zo gedaan worden als U, o Heer, nu zo vriendelijk en waar getoond hebt. Daarbij zullen wij de dagelijkse feesten in onze harten veel meer aandacht gaan geven en wij zullen ons tevens met al onze krachten oefenen in de naastenliefde, en op die manier de heerlijkste gedenkfeesten houden!"

[16] IK zeg: " Als jullie dat blijven doen, dan zal ook Ik in jullie blijven, en daaraan zal men zien, dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn!

[17] Maar nu hebben we voldoende gegeten en gedronken, laten wij daarom van tafel opstaan en naar buiten naar onze schippers gaan. Zij zullen jullie heel wat te vertellen hebben! Hier zouden wij weinig rust hebben, want binnen een uur komt hier weer een karavaan uit Bethlehem, met daarbij enige jonge aarts-Farizeeën, die ik beslist niet wil zien; maak, dat ze vandaag nog naar Sibarah gestuurd worden!"

[18] De HOOFDMAN zegt: "Daar zal voor gezorgd worden! Want geen mens op aarde staat me nu zo tegen als een aartsfarizeeër!" - Na die woorden staan wij allemaal op en haasten ons naar onze schippers aan de zee.

 

158 Aan de zee. De 47e psalm van David

 

[1] Wij treffen de acht bemanningsleden juist aan terwijl zij de psalmen van David lezen. Als ze ons zien, staan ze op van de grond, begroeten ons en hun BAAS komt naar Mij toe en zegt: "Heer, alleen U zou ons ergens mee kunnen helpen! Gisteren tegen de avond kwam een groepje Farizeeën en schriftgeleerden naar ons toe en eiste een overvaart naar Zebulon en Chorazin, en wij weigerden hen dat door te zeggen dat wij geen eigenaars, maar slechts knechten zijn en nu op de voorsabbat de psalmen moesten lezen. Toen verlangde een jonge schriftgeleerde de rol der psalmen, zocht de 47e psalm op en las:

[2] Juich met uw handen, alle volkeren, en juich voor God met blij geschal, want de Heer, de Allerhoogste, is overmachtig, een groot koning op de gehele aardbodem. Hij zal alle volken dwingen ons te gehoorzamen en de mensen in onze hand geven! Hij kiest voor ons als erfdeel de heerlijkheid van Jacob, die Hij liefheeft. God stijgt op onder gejuich en helder bazuingeschal voor de Heer. Zing de lof, zing de lof van God, zing de lof, zing de lof van onze koning! Want God is koning op de gehele aardbodem. Wees dus zo verstandig om Hem lof te zingen! God is ook koning over alle heidenen, God zit op Zijn heilige zetel. De vorsten van de volkeren zijn als één volk samengekomen voor de God van Abraham, want God wordt zeer verheven geacht door iedereen op aarde!'

[3] Toen hij deze psalm had gelezen, vroeg hij heel ernstig: 'Begrijpen jullie deze psalm?' En wij moesten zijn vraag jammer genoeg met nee beantwoorden. Vandaag hebben wij ons sinds vanmorgen vroeg het hoofd hierover gebroken, maar wij weten toch niet meer dan gisteren. Duizend keer hebben wij aan U gedacht, als U, o Heer, het zou willen, dan zou U ons daarover wel wat licht kunnen verschaffen!"

[4] IK zeg: "Kijk naar dit meisje dat ik bij de hand houd! Vraag het haar, zij zal dat jullie wel op de juiste manier uitleggen!"

[5] De BAAS van de schippersknechten zegt: "Dat meisje kan nauwelijks veertien lentes tellen! Hoe zou ze dan zo wijs kunnen zijn als Salomo?"

[6] IK zeg: "Ja, ja! Niet alleen de wijsheid van Salomo, maar ook de wijsheid der aardse wijzen en nog veel meer, bezit zij in haar zuivere hart! Tot op heden is het nog geen mens gelukt achter de sterren te kijken; vraag het haar en zij zal het jullie vertellen! De beroemde 'steen der wijzen' heeft zij in haar schortzak, dus zal zij best in staat zijn om jullie de korte maar toch inhoudrijke psalm goed uit te leggen. Probeer het maar, dan kun je je overtuigen!"

[7] De BAAS van de schippersknechten zegt tegen zijn metgezellen: "Zij ziet er werkelijk wel erg pienter uit! Maar haar figuur is ook beslist engelachtig mooi, en dat is nu juist geen teken van wijsheid! Want tot op heden heb ik altijd nog gemerkt dat de mooiste meisjes ook altijd de domste waren, wat heel natuurlijk is. De mooiste kinderen worden te veel verwend en te ingebeeld gemaakt en Ieren daarom weinig of niets. Van een minder mooi kind maakt men echter gewoonlijk niet zo veel ophef. Iedere keer dat het ondeugend is wordt het al gauw bestraft, het kind wordt daardoor deemoedig en bescheiden, het gehoorzaamt, duldt en leert daarbij heel wat. Maar laten wij eens zien wat dit waarlijk hemels mooie meisje ons over onze psalm kan vertellen. "

[8] Dan wendt de baas zich tot JARAH en stelt haar de vraag en zij zegt met het liefste en vriendelijkste gezicht van de wereld: "Beste vrienden. Niet dat ik zoiets ergens geleerd zou hebben en het daardoor nu als een schriftgeleerde zou weten, maar ik voel heel duidelijk in mij dat datgene wat Davids profetische geest verscheidene honderden jaren geleden voor­speld heeft, nu voor onze ogen volkomen vervuld is. Dat moesten jullie toch ook in eerste instantie binnen in je gevoeld hebben!

[9] Hebben jullie niet gezien dat Hij, over wie David spreekt en die nu hier lichamelijk temidden van ons leeft, over de zee heeft gelopen alsof het droog land was, en zagen jullie niet hoe Hij nu in een paar dagen alleen maar door Zijn woord, vele verschillende zieken heeft genezen? De blinden werden ziende, de doven horende, de melaatsen werden rein, de lammen en krom gegroeiden weer recht! En kijk eens naar deze voor ons liggende berg, hoe veranderde hij in een nacht! Wie kan bergen verzetten en de zee uit haar bedding optillen? Wie is Hij aan wie alle engelen en al de elementen gehoorzamen?! Kijk, daar staat Hij lichamelijk voor ons; Deze bedoelde David!

[10] Voor Hem moeten wij met onze handen juichen door werken van echte naastenliefde, en Hem moeten wij toejuichen met de zuivere stem der waarheid, zonder bedrog, zonder valsheid of arglist! Want wee degene die Hem met het onzuivere geschal van de leugen zou willen toejuichen! Want hoe mild en zacht Hij ook is voor de rechtvaardige, zo verschrikkelijk is Hij voor degenen, die leugen, valsheid en bedrog in hun hart dragen, zoals ook geschreven staat: 'Het is verschrikkelijk om in Gods handen te vallen, want God is een almachtig koning over de gehele aardbodem, voor Hem kan niemand zich ergens verbergen!'

[II] Nu is Hij hier om door de macht van Zijn leer alle volkeren dringend uit te nodigen zich bij ons te voegen om deel te krijgen aan ons heil, en de mensen, dat zijn de wereldse kinderen, voor het gericht onder onze voeten te leggen! Want alleen óns heeft Hij erfgenamen van het eeuwige leven gemaakt, ja wij zijn Zijn erfdeel! Hij is het van wie Jacob zei: 'O Heer, U bent alleen mijn luister!' En omdat Jacob dat in zijn hart beleed, werd hij de lieveling van God, en lieveling van Degene, die hier temidden van ons verblijft!

[12] Maar Hij zal niet altijd zo bij ons blijven, maar hij zal binnenkort weer opvaren naar Zijn eeuwige hemel, en wel met de blije stem van de eeuwige waarheid, waarmee Hij een nieuwe aarde en een nieuwe hemel heeft geschapen voor alle eeuwigheden der eeuwigheden. En Hij is en zal de Heer zijn, en de heldere klank van Zijn bazuin, die bestaat uit het tot ons gesproken woord, zal dat verkondigen aan alle schepselen op en in de aarde en op en voorbij alle sterren, zowel geestelijk als stoffelijk.

[13] Zijn lof moeten we dus volgens de oproep van David zingen, want Hij is onze God en onze enige koning in eeuwigheid!

[14] Omdat wij echter weten wat Hij is, moeten wij Hem met een zuiver en wijs hart eren en prijzen en niet op de manier van de huichelachtige Farizeeën, die met hun lippen een valse Jehova naderen, maar daarbij hun hart voor deze echte en levende Jehova afsluiten en zich van hem verwijderen.

[15] Hij is echter niet alleen ónze God en koning, maar ook die van de heidenen van de gehele aardbodem. Want Hij alleen zit boven alle mensen en boven de hele eindeloze schepping op de eeuwige zetel van Zijn onbegrensde macht en heerlijkheid. Voor Hém moeten alle vorsten der aarde zich verzamelen, zoals hun volken voor hen, want Hij is de enige God van Abraham, Isaäk en Jacob. Hij alleen heeft Zichzelf verhoogd boven alles, ook boven alle emblemen der machtigen van onze uitgestrekte aarde!

[16] Dat Hij ons opzocht, is zelfs voor de engelen een onbegrijpelijke genade! Maar toen Hij kwam, kwam hij niet onaangekondigd, want alle profeten hebben daarover geprofeteerd. Veel van de profetieën konden de mensen echter door de steeds groeiende hardheid van hun harten niet begrijpen. Nu is Hij echter Zelf gekomen, waarover de profeten gepro­feteerd hebben, en Hij Zelf openbaart zich aan alle mensen die van goede wil zijn.

[17] Voor diegenen die een slecht en hoogmoedig hart hebben kan Hij alleen maar verschrikkelijk zijn! Want het slechte heeft altijd de almachtige eeuwige gerechtigheid als onverbiddelijke en onomkoopbare rechter te­genover zich! Net zoals een goede gevoelige weegschaal al een zichtbare uitslag geeft als men ook maar een haar aan één kant toevoegt, zo kan er voor Hem, die hier is, geen nog zo geringe onwaarheid, verkeerdheid, boosheid, onrechtvaardigheid of wat voor andere lompheid van het hart bestaan! Daarom moet Hij verschrikkelijk zijn tegenover iedere zondaar die in zijn borst een hard, verstokt en boos hart draagt. -Begrijpen jullie nu de 47e psalm van David?"

 

159 Het hemelrijk moet bevochten worden

 

[1] De BAAS van de schippersknechten zegt: "Heerlijk meisje! Wie gaf jou die wijsheid? Waarlijk, je bent wijzer dan Abraham, Isaäk en Jacob!"

[2] JARAH zegt: "Ik heb jullie zoëven toch verklaard, wie Degene is die nu in ons midden is. Hoe kun je dan, met die zekerheid, nog vragen waar ik deze wijsheid ontving, of wie mij deze heeft gegeven? Daar vóór ons staat de grote heilige Gever van alle goede gaven! Hij alleen is wijs, en Hij alleen is volkomen goed! Wie Hém liefheeft en in zijn hart gelooft dat Hij Zélf de eeuwige Heer Jehova Zebaoth is, in diens hart zal Hij Zijn ongeschapen eeuwige licht geven, en in die hele mens wordt het dan licht, en zo'n mens zal dan geheel en al vervuld zijn met de ware goddelijke wijsheid. -Als jullie een klein beetje begrip hebben, moet het jullie duidelijk zijn, hoe wij allen er nu voor staan!"

[3] De BAAS van de schippersknechten zegt: "Ja, ja, lief engeltje! Nu begrijpen wij het wel, en zoals jij het ons nu uitgelegd hebt, zal het wel zijn; maar zij die gisteravond van ons eisten om naar Zebulon en Chorazin gebracht te worden, zullen dat niet geloven en nog minder begrijpen. Wij zijn heel eenvoudige mensen en hebben nauwelijks een wonder nodig om te geloven, maar bij hen zal een wonder nog slechter resultaat opleveren dan geen wonder."

[4] JARAH zegt: "Daarom zal Hij voor hen verschrikkelijk worden, want de winden zullen Zijn woord over de gehele aarde uitdragen! Wee hem, die het horen, begrijpen en tenslotte toch verwerpen zal!"

[5] IK zeg tegen de knechten: "Wel, wat vinden jullie van het verstand van deze dochter van Mij?"

[6] De KNECHTEN zeggen: "Heer en Meester! Als U werkelijk diegene bent, die U volgens de wijze toespraak van deze lieve engel van een meisje moet zijn, dan is het ook geen wonder meer dat dit meisje zo wijs is, want Hij die in Bileams tijd de ezel liet spreken zodat hij voor Bileam kon profeteren, Die moet het nog gemakkelijker zijn om de aan het spreken gewende tong van een veertienjarig meisje, voor het profeteren geschikt te maken!

[7] Wij geloven nu allemaal dat U datgene bent, wat dit meisje ons duidelijk voor onze ogen en oren beschreven heeft, en daar is verder geen wonder voor nodig! Maar omdat U, o Heer, dat bent, zie dan onze grote zwakheid aan en verander die in een geschikte kracht, zodat wij ons daarmee kunnen beschermen tegen de altijd aanwezige vijanden van het licht en de waarheid! Want het is werkelijk treurig dat wij Joden nu bij de heidenen licht en waarheid moeten zoeken. Jeruzalem is, in plaats van voor alle mensen het grootste licht te zijn, een poel van de ergste nacht en duisternis en een moordkuil voor de oude zuivere geest van de Joden geworden. Als wij nu licht en waarheid willen, moeten wij het in Sidon en Tyrus gaan zoeken bij de Grieken en de Romeinen! Daarom, Heer en Meester, omdat U alle dingen mogelijk zijn, geef ons licht en kracht opdat wij de waarheid zien en haar dan kunnen beschermen tegen de vijanden!"

[8] IK zeg: "Vrede zij met en temidden van jullie! Niemand moet zich meer achten dan de ander! Jullie Zijn allen broeders, maar hij, die zich het geringste acht en de knecht en dienaar van de anderen wil zijn, die is toch de meeste en de hoogste! Als Ik jullie echter als knechten wil hebben, dan zijn jullie in werkelijkheid ook Mijn macht. En op die manier is iedere knecht de kracht van zijn heer, -maar de heer is dan weer de voorspraak van de knecht! Heb elkander lief, doe wel aan je vijanden, zegen hen die je vervloeken en bid voor hen die je. verwensen! Vergeld kwaad met goed en leen je geld niet uit aan hen die veel rente kunnen betalen dan zullen jullie de zegen en de genade van God in overvloed in je hebben! In korte tijd zal daaruit dan het licht, de waarheid en alle macht en kracht je deel worden; want de maat waarmee je geeft, zal ook de maat zijn waarmee je terugontvangt!"

[9] Een gewone KNECHT zegt: "Heer, wij zien en voelen dat Uw l.eer waar en echt is, maar wij voelen ook dat ze moeilijk te volgen zal Zijn! Het is echt heel lofwaardig en hemels mooi om hen goed te doen, die steeds bezig zijn om ons schade te berokkenen, maar wie kan de vaak maar al te erge kwaadaardigheid van de mensen steeds met hetzelfde geduld tegemoet komen? En het is maar zeer de vraag of men daardoor de kwade wil van de mensen niet nog meer aanwakkert, dan wanneer men hen voor hun slechte daad tuchtigt. Als men dieven en moordenaars voor hun misdaden ook nog zou belonen, dan zouden er weldra nog maar weinig mensen op de aardbode~ rondlopen! Daarom moet men de vijand altijd vastberaden het hoofd bieden en om het huls een bolwerk van dorens aanleggen, zodat de vijand voor altijd de lust vergaat om iemand kwaad te doen. De intentie van de vijand zal zo eerder vriendelijk worden, dan wanneer men hem voor het aan iemand gedane kwaad een weldaad zou bewijzen!"                                                                                         .

[10] IK zeg: "Ja, ja, dat is wel echt menselijk gedacht: maar er zit geen spoortje goddelijks in. Met de straf zul je de mens die je kwaad deed wel afschrikken, zodat hij het niet zo gemakkelijk meer proberen zal je kwaad te doen, -maar hij zal daardoor toch nooit je vriend worden. Heb je hem echter voor iets slechts dat hij tegen jou begaan heeft., te rechter tijd, toen hij in nood zat, een weldaad bewezen, dan zal hij de zonde die hij aan jou beging, inzien, deze diep berouwen en vanaf dat uur je beste vriend worden!

[11] En zo zal hij, door een hem voor zijn slechte daad bewezen weldaad, voor altijd verbeteren, maar een daarvoor ondergane straf zal hem tot jouw zestigvoudig ergere vijand maken!

[12] Als de eerste aan jou begane zonde misschien slechts Uit een soort moedwil en leedvermaak voortkwam, dan zal de tweede zonde uit toorn en wraak ontstaan, daarom zeg Ik het jullie nog een keer: Doe wat, wat Ik jullie eerder gezegd heb, dan zullen jullie Gods genade en Zijn zegen volkomen deelachtig worden!                                                                                 .

[13] Want wie echt door Mij gezegend wil zijn, moet Mijn woord, waarin alle genade, al het licht, alle waarheid en alle macht ligt, ook echt aannemen, omdat het anders onmogelijk is, hem wat voor genade dan ook te schenken.

[14] Neem echter allemaal een voorbeeld aan Mij, want Ik ben met Mijn gehele hart zachtmoedig en heb met iedereen alle geduld! Schijnt de zon niet net eender over goeden en kwaden, over rechtvaardigen en onrecht­vaardigen en valt de vruchtbare regen niet net zo goed op het veld van de zondaar als op het veld van de rechtvaardige? Wees daarom in alles volmaakt, zoals de Vader in de hemel volmaakt is, en je zult in overvloed genade en zegen uit de hemel ontvangen! -Begrijpen jullie dat wel?"

[15] ALLEN zeggen nu: "Ja Heer, wij begrijpen het nu allemaal heel goed! Alles is dus helemaal in orde, en wij zullen ons ook alle mogelijke moeite geven om alles woordelijk na te volgen, maar het zal ons zeker in het begin veel moeite kosten!"

[16] IK zeg: "Ja, beste vrienden, in deze tijd kost het hemelrijk geweld! Die het niet met geweld tot zich trekken, zullen het niet veroveren! Maar ieder die ter wille van het hemelrijk met zichzelf vecht, is een wijze en verstandige bouwheer. Een wijze en verstandige bouwer bouwt zijn huis echter niet op los zand, maar op vaste rotsgrond, en als dan stormen en watervloeden komen, kunnen zij het huis niet deren, want het staat op een rots.

[17] Zo is het ook met de innerlijke strijd om het hemelrijk. Wie dit eenmaal door strijd in zich heeft verkregen, heeft het voor eeuwig onverwoestbaar tot zich getrokken. Dan mogen er nog zulke wereldse stormen over hem losbarsten, zij zullen niet in staat zijn hem te schaden. Maar wie het niet met alle inzet van zijn kracht en moed door strijd heeft verkregen, die zal in de stormen der wereld meegesleurd worden en ook nog verliezen wat hij al had! - Denk hier goed aan, want er zullen tijden komen waarin jullie dit alles heus erg nodig zullen hebben!"

[18] Nu zeggen de SCHIPPERSKNECHTEN: "Wij kunnen U, o Heer, voor dit alles slechts alleen maar eenvoudig dank zeggen en wij zien nu overduidelijk, dat de mens aan God de Heer niets kan geven, wat hij eerder niet van Hem zou hebben ontvangen. Maar neem U, o Heer, deze dank van ons toch zo aan, als zou het voor U iets zijn, en zeg ons wat wij voor Uw eer en liefde moeten doen!"

[19] IK zeg: "Ik heb het jullie al gezegd; doe dat, - meer is niet nodig! – Vertel ons echter nu eens wat jullie vannacht allemaal gezien en in ieder geval ook gehoord hebben; want scheepslui zien 's nachts vaak heel merkwaardige dingen. Maar houdt het verhaal kort en voeg niets toe of laat niets bewust weg van wat je weet!"

 

160 De nachtelijke belevenissen van de schippers

 

[I] Dan gaan wij allemaal rondom de schippers in het zachte gras zitten. Alleen Raphaël blijft staan, en een SCHIPPERSKNECHT zegt tegen hem: "Jongen, ga toch ook zitten, het gras is van iedereen en geen mens hoeft iets te betalen om erop te mogen zitten!"

[2] De ENGEL zei echter: "Gaan jullie maar door met vertellen, ik zal wel gaan zitten als ik moe word van het staan! Bovendien zou het kunnen gebeuren dat er een van jullie het evenwicht zou verliezen, en dan ben ik vlugger bij de hand om iemand weer op de been te helpen."

[3] De ene SCHIPPER zegt: " Jij zeker, vijftienjarige melkmuil! Je bent je luier nog maar net kwijt en dan denk je sterk genoeg te zijn om een van ons op te tillen als hij zou vallen? Mijn waarde, dat getuigt van zelfoverschatting! "

[4] De ENGEL zegt: "Begin nu eerst maar eens volgens de wens van de Heer te vertellen, het andere zullen we dan wel zien als het in het ergste geval nodig zou blijken!"

[5] De wat ruwe schippersknecht neemt daar genoegen mee, en de BAAS van de schippersknechten vertelt het volgende: "Zo ongeveer om de eerste nachtwake werd het vreemd genoeg opeens zo licht als de dag. Wij zagen echter nergens iets dat licht gaf en dachten dat er achter de bergen zeker een reusachtig Bengaals vuur moest branden, waardoor de lucht zo licht werd. Alleen was het licht duidelijk te sterk om afkomstig te kunnen zijn van Bengaals vuur; maar wat het dan ook was het licht duurde bijna de gehele nacht en werd verschillende malen zo sterk dat wij dachten dat het klaarlichte dag was. U begrijpt wel dat het ons daarbij toch wat griezelig te moede was. Uit de stad kwamen er ook verscheidene naar ons toe en die dachten dat de zee zo'n licht uitstraalde.

[6] Maar heel snel werden wij een ander verschijnsel ge waar en dat was nog veel merkwaardiger! Wij wilden nu allen de zee wat nader gaan bekijken. Edoch -ik vraag ons nu niet uit te lachen! -, er zat geen druppel water meer in, en ons schip lag op de droge bodem; wij waren in staat de gehele diepte van de zee te zien. Het was ijzingwekkend! Ons schip rustte op een vooruitspringende rots, maar aan alle kanten van de rots was een afgrond van enkele honderden manshoogten. Daar in de bocht bij Genezareth is het doorgaans slechts ondiep, en daar liepen wij wat rond en verzamelden een hoeveelheid heel mooie en zeldzame mosselen en slakken.

[7] Toen wij echter heel onschuldig met dat verzamelen bezig waren, zagen wij opeens een felle bliksem, waar een ontzettend harde donderslag op volgde. Wij vlogen hals over kop naar de oever, vergaten daarbij onze verzamelde mooie mosselen en dorsten ze toen ook niet meer te gaan halen en ze bleven dus daar waar wij ze vonden, behalve een paar die ik in mijn zak had gestoken. Maar pas nadat, zo ongeveer in de derde nachtwake, de zee weer als voorheen de oevers vulde en bespoelde, begon het ons steeds meer bezig te houden wat er met deze toch behoorlijk grote zee gebeurd zou kunnen zijn, om opeens zo helemaal tot op de laatste druppelleeg te kunnen lopen!

[8] Toen vertelde een oude man, die hier ook woonachtig is, dat de boos geworden berg­ en luchtgeesten dat deden, om de watergeesten op die manier te straffen! Wij lachten daar wel om, maar in de nood is een slechte verklaring al beter dan helemaal geen. Zo ongeveer in de vierde en laatste nachtwake werd het toen pas wat donkerder, en wij gingen in ons schip om wat te slapen. Toen wij wakker werden stond de lieve zon al tamelijk hoog en gingen wij ontbijten. - Dat is in het kort alles wat wij in deze nacht beleefd en opgemerkt hebben."

 

161 De schippersknecht en Raphaël

 

[I] Toen de baas van de schippersknechten zijn verhaal beëindigd had, wilde de ruwe schippersknecht van voorheen de mosselen, waarvan ook hij er een paar in der haast had meegenomen - d.w.z. 's nachts van de droge zeebodem -, uit het schip halen. Door een wat onhandige stap gleed hij bij het aan boord gaan uit, en lag languit alsof hij er altijd al gelegen had. Toen begonnen de andere KNECHTEN hem uit te lachen en zeiden: "Hij blijft toch maar steeds een oude onhandige kerel!" ­De nog op de grond liggende ergerde zich.

[2] Raphaël sprong er echter op af, hielp hem snel weer op de been en zei: "Zie je nu waarom ik ben blijven staan? Want ik zag al vooruit dat je vandaag zou vallen; en nu ben je ook gevallen, en ik, jouw zwakke melkmuil, kon jou naar ik hoop vlug genoeg van de grond optillen en je daarmee weer het onbelemmerde gebruik van je wat onhandige voeten teruggeven!"

[3] De SCHIPPERSKNECHT bromt achter zijn volle baard: "Nou ja, dat zit wel goed, maar zulke jongens zitten ook vaak vol achterbakse vlegelstreken en zorgen er voor dat een van ons iets overkomt! Oh, ik ken die straatslijpers wel! Overigens schijn jij wel een betrouwbare knaap te zijn, -maar je bent nu eenmaal een knaap en dat zegt al voldoende! Iedere knaap heeft toch altijd wel iets vlegelachtig over zich. Blijf daarom maar altijd op z'n minst drie passen bij mij vandaan!"

[4] RAPHAËL zegt: "Vriend, je vergist je ontzettend in mij! Maar ik vergeef het je, want je weet nu eenmaal niet, wie je voor je hebt."

[5] De SCHIPPERSKNECHT zegt: "Nou, nou, wat zal iemand op z'n vijftiende jaar dan ook al zijn? Hoogstens zo'n prins uit Rome of ergens anders vandaan! Of ben je soms zo'n beetje een almachtig aanhangsel van onze lieve Heer?"

[6] RAPHAËL zegt: " Ja, ja, iets wat er op lijkt! - Maar haal nu maar je mosselen uit het schip!"

[7] De knorrige schippersknecht gaat nu het schip in en komt na enige ogenblikken weer bij ons terug en laat ze ons zien.

[8] De drie exemplaren waren heel mooi, maar hadden natuurlijk geen uitzonderlijke waarde, en RAPHAËL zegt tegen hem: "Als aandenken zijn ze goed genoeg, maar waarde hebben ze niet! Wat ga je daar nu mee doen?"

[9] De SCHIPPERSKNECHT zegt: "O melkmuil! Met die praatjes kun je wel mussen, maar geen vergrijsde schippers vangen! Jij zou me ze wel voor niets willen ontfutselen, maar de oude Dismas is niet zo dom als hij er misschien uitziet! Deze drie stukken kosten drie zilvergroschen en worden voor geen penning goedkoper afgegeven. Als jij die drie groschen hebt, geef ze dan, dan geef ik je deze drie mooie exemplaren daarvoor!"

[10] RAPHAËL zegt: "Die drie groschen stellen voor mij niets voor, maar dat jij iets wilt verkopen dat goed beschouwd nog niet eens volledig je eigendom is, dat vind ik niet juist! Kijk, in deze bocht hebben van oudsher slechts de burgers van Genezareth recht om te vissen, of degenen aan wie ze het verpachten. Jij hebt daarom deze drie mossels op de grond van Ebahl, die dit water in pacht heeft, gevonden, en zij zijn daarom goed beschouwd zijn eigendom. Als hij ze je eerst zonder meer schenkt, dan zijn ze van jou en dan kun je ze ook als je eigendom behandelen."

[11] DISMAS zegt: "Kijk zo'n melkmuil eens aan! Hij praat als een rechter uit Rome! Jij zou me een mooie beschermer van het recht zijn! Jij kletst me nog mijn versleten mantel van 't lijf! -De zee is helemaal het werkterrein van de schipper. Wat het water hem geeft, of het nu in een bocht of buiten op de open zee is, dat behoort aan niemand anders dan aan hem alleen, en daarmee zijn al je ingestudeerde rechtsgronden de bodem ingeslagen! Want wij weten ook wel iets van het recht af! Dus drie zilvergroschen, - dan zijn die drie stukken van jou!"

[12] RAPHAËL zegt: "Daar komt niets van in! Zolang Ebahl niet zegt dat ze jouw eigendom zijn, kan ik ze niet van je kopen!"

[13] Nu wendt Dismas zich toch tot Ebahl en vraagt hem wat hij van die bewering van de knaap denkt.

[14] EBAHL zegt: "Strikt genomen heeft Raphaël gelijk en ik zou zeker deze drie stukken als mijn eigendom in bezit kunnen nemen. Maar ik maak nooit van dat recht gebruik en zal dat ook niet doen, en daarom behoren die drie stukken nu stoffelijk aan jou, - maar geestelijk behoort de gehele aarde toch aan God de Heer en deze drie mossels dus ook!"

[15] Met dit antwoord is DISMAS geheel tevreden en hij vraagt nu aan Raphaël: "Wel, hoe staat het nu met die drie zilvergroschen?"

[16] RAPHAËL zegt: "Hier zijn ze, maar geef die drie stukken aan Ebahl, die zal ze bewaren als herinnering aan deze tijd!"

[17] Dismas neemt de drie groschen en legt de drie stukken voor EBAHL neer, maar die geeft ze aan Jarah en zegt: "Hier, bewaar ze bij de andere souvenirs, voor ons zullen ze van grote waarde zijn!"

[18] Heel blij aanvaardt JARAH de drie stukken en zegt: "oh, dat zijn wondermooie dingen! Wat spelen er heerlijke glanzende kleuren overheen! Echt, dan kan en moet men met Job uitroepen: 'O God, hoe heerlijk zijn Uw werken! Wie daar oog voor heeft, geeft zich niet aan ijdel genot over!' Wie leerde de slak om voor zichzelf zo'n schitterend huis te bouwen?! Zonder balken en stenen is het prachtiger dan Salomo in zijn stralendste heerlijkheid als koning!"

[19] Dan keert zij zich naar Raphaël en dankt hem voor dit mooie geschenk, maar vraagt hem tevens, omdat zowel het slakkenhuis als de beide mosselschelpen geen levende inhoud meer hadden, waar de eens in deze mooie omhulsels wonende levende dieren gebleven zijn.

[20] En RAPHAËL zegt: "Lieve Jarah, die dieren zijn al verscheidene duizenden jaren geleden gestorven en dus ook al lang vergaan, maar de omhulsels kunnen nog verscheidene duizenden jaren bestaan en zullen noch aan vorm noch aan schoonheid veel inboeten. Hun bouwstof is zuivere kalk en dat vergaat in vrije toestand, vooral onder water, nooit! Zoveel mag je voorlopig wel weten; de hogere betekenis zul je eens in het hiernamaals volledig leren kennen!" -Jarah verbaast zich zeer als ze over zo'n ouderdom hoort spreken.

 

162 Julius werkt de Farizeeën weg

 

[1] Op dat moment komt er bericht uit de stad dat de groep aangekondigde nieuwbakken Farizeeën en schriftgeleerden uit Bethlehem zijn aangeko­men, en dat deze een geschreven en door de tempelondertekende order bij zich hebben, waarin staat dat de burgers van Genezareth streng bestraft zullen worden als ze hen niet onverwijld kosteloos te land of over het water naar Nazareth zullen vervoeren!

[2] EBAHL zegt, erg ongerust over zulke eisen van de kant van de tempel: "Heer, zo gaat dat nu jaar in jaar uit. U bent nu nog maar net vijf dagen hier en U heeft reeds de vierde tocht van deze leeglopers meegemaakt. Ze trekken steeds maar heen en weer door het land en iedere plaats die zij bij hun trektochten overvallen takelen ze vaker erger toe dan een leger sprinkhanen! Als dat zo tien keer per jaar gebeurde, nou, dan zou ik er nog vrede mee hebben; maar iedere week twee, drie of vier van zulke groepen op je dak te krijgen en ze daarbij ook nog alle mogelijke hulp te moeten verlenen, daar zou zelfs een engel zijn geduld bij verliezen en bovendien nog straatarm worden ook! Wat moet ik nu doen? Echt, ik doe, naar vermogen, graag iedere dag alle mogelijke goeds aan alle armen, maar deze schurken, deze ware foltermeesters van de arme mensheid zou ik alle dood en verderf toewensen!"

[3] IK zeg: "Vriend, houd daar maar over op; met geduld zul je toch steeds het verst komen! Laat het verder maar aan onze vriend Julius over, die zal ze beslist vlug doorsturen, en ze zullen dan wel rekening gaan houden met dat soort voorkeursbehandelingen en zich op den duur veel minder vaak naar de plaats Genezareth begeven!"

[4] De HOOFDMAN zegt tegen zijn onderaanvoerder: "Haast je, neem twintig man en ga naar de stad! Deel de onbeschaamde booswichten mee dat deze plaats zich vanwege de grote militaire bezetting in voort­durende staat van beleg bevindt, en dat niemand haar zonder uitdrukkelijke opdracht, afgegeven door een Romeinse oppercommandant, mag betre­den! En als iemand haar toch betreden heeft, dan worden hem na de ontvangen kastijding de ogen geblinddoekt en de oren met zachte modder dichtgemaakt, waarna zijn handen en voeten gebonden worden! In die toestand wordt hij in een bark gebracht, op stro gelegd en vervolgens naar de bestemde plaats vervoerd, waar hij weer bevrijd wordt van alle hand -, voet -, oog -, en oorboeien en met een roeiboot aan land gezet wordt. Voordien moet hem echter onder bedreiging van de zwaarste straf het opnieuw betreden van een dergelijke militaire standplaats, zonder rechts­geldige toestemming van een Romeinse militaire oppercommandant, verboden worden. Als de Bethlehemieten zo'n bewijs niet hebben, behandel ze dan zonder uitzondering op deze wijze! Als ze geld hebben dan kunnen zij voor twee honderd ponden zilver wel de tuchtiging, maar niet het viervoudige boeien, afkopen! Als ze echter geen geld hebben of als ze niet willen betalen, moet ieder van hen, voordat ze geboeid worden, vijftien slagen met de roede op de tot aan de lendenen ontblote rug krijgen! Dixi, fiat!" (Ik heb gezegd, het gebeure!)

[5] Na deze woorden van de hoofdman haastte de onderaanvoerder zich met twintig man naar de stad en vond daar in het huis van Ebahl veertien Farizeeën en schriftgeleerden, die de bedienden van het huis luid ver­wensten omdat men niet volledig tegemoet wilde komen aan hun brutale eisen.

[6] Toen de onderaanvoerder hen naar hun vergunning vroeg zeiden de BRUTALEN: "Wij zijn priesters van God, hier is het teken van de tempel en meer hebben wij in de gehele wereld niet nodig!"

[7] De ONDERAANVOERDER zegt: "Deze plaats bevindt zich in voortdurende staat van beleg. Er is een strenge keizerlijke wet waarin staat dat zonder enige uitzondering geen vreemde zo'n plaats zonder de vastgestelde wettelijk aantoonbare toestemming betreden mag! Niemand kan zich verontschuldigen door onbekendheid met de wet! Omdat u, zoals ik zie, het bewuste bewijs niet heeft, betaalt u voor straf twee honderd pond zilver of u krijgt als u dat liever hebt, ieder vijftien slagen met de roede op de blote rug! Daarna wordt u gebonden met de bekende viervoudige Romeinse boeien en naar een door u te bepalen plaats gebracht. Dit alles moet nu zonder enige tegenspraak gebeuren, want iedere vertraging en ieder weerspannig weerwoord heeft een verdubbeling van de straf tengevolge!"

[8] Als de Farizeeën en schriftgeleerden dat horen, roepen zij Ebahls HUISMEESTER en bevelen hem om hen meteen de twee honderd ponden zilver te lenen. Maar deze zegt: "Mijn heer heeft u toch niet gevraagd om te komen, waarom moet hij dan nu voor u betalen? Want iets aan u lenen staat gelijk met geld in de zee gooien! U heeft buiten toch veertien bepakte ezels! Ontlast die dieren maar van tweehonderd pond en u zult daardoor uw ruggen veilig stellen voor de harde slagen met de roede! Ik geef u geen stater!"

[9] Wanneer de Farizeeën en schriftgeleerden dit antwoord van de goede en trouwe huismeester van Ebahl horen, trekken ze een heel zuur gezicht, gaan onder de hen zeer onaangename begeleiding van de onderaanvoerder naar buiten naar hun lastdieren en ontlasten deze zonder moeite van de tweehonderd pond zilver die ze teveel droegen.

[10] Nadat de onderaanvoerder het geld opgeborgen heeft, boeit hij hen meteen op de bekende manier en laat hen met hun lastdieren op een grote bark brengen, waar ze als kalveren op het stro gelegd worden en vervolgens onder zware bewaking over water daarheen vervoerd worden waarheen ze aangaven te willen gaan. De jonge Farizeeën en schriftge­leerden jammeren natuurlijk ontzettend, maar dat helpt hen echt niets. - Na een uur komt de onderaanvoerder weer bij ons en vertelt dat hij alles precies uitgevoerd heeft zoals de hoofdman hem dat bevolen had.

[11] De hoofdman prijst hem en vraagt hem dan waar hij het gekregen geld heeft gelaten.

[12] En de ONDERAANVOERDER zegt: "Heer, ik heb het zolang aan de rechtschapen huismeester van Ebahl in bewaring gegeven, maar u kunt verder met de twee honderd zuivere ponden zilver doen wat u wilt."

[13] De HOOFDMAN zegt: "Dat is prima, deze kerels zullen aan ons Genezareth denken! Komen ze hier voorbij, of nemen ze de route door de bovenste kleine arm? Of gaan ze soms door de geul die bovenlangs de kleine arm, respectievelijk daarvan slechts door een hele smalle landtong gescheiden in de zee uitkomt, maar toch wel diep en breed genoeg is om een bark met een lading van een dertigtal mensen te dragen zonder de modder van de bodem te raken?"

[14] De ONDERAANVOERDER zegt: "Om ieder hinderlijk opzien te voorkomen, vanwege de huidige Joodse sabbat, heb ik ze door de geul laten gaan. "

[15] De HOOFDMAN zegt: " Alweer goed en verstandig! Je zult weldra bevorderd worden, dat zegt hoofdman Julius je! - Die zullen zich Genezareth herinneren, en niet zo vlug meer terugkomen!"

 

163 Julius vertelt

 

[I] "Ik zeg jullie: Met deze mensen moet zonder veel omhaal ongenadig afgerekend worden, anders valt er met hen niet te leven. Ik was er beslist nooit de mens voor om er een soort plezier in te scheppen wanneer ik door omstandigheden gedwongen een in het kwade verstokte zondaar moest laten straffen. Altijd overwoog ik precies alle omstandigheden die zo'n mens tot de misdaad gebracht konden hebben. Maar deze Joodse tempeldienaars zou ik zelfs eigenhandig met plezier de kop van de romp kunnen slaan, omdat zij echt het ergst en hardnekkigst misdaden begaan tegenover de arme mensheid. Hun eigenlijke, met een zeer miserabel soort religieuze moraal overgoten neigingen, grenzen, wel beschouwd, aan het satanische!

[2] Ik heb mijzelf, toen ik in Jeruzalem gestationeerd was, met eigen ogen en oren ervan overtuigd hoe zij bij een mens, die slechts een paar groschen in zijn zak had, de hemel en de hel aanriepen om zijn geld aan God te offeren! De goede, maar natuurlijk zwakke mens stond werkelijk een groschen af en verontschuldigde zich ervoor dat hij het tweede groschen niet kon geven, omdat de reis naar huis nog ver was en hij zonder dat ene groschen onderweg zou moeten verhongeren! Maar dat hielp niets! De Farizeeën overtuigden hem ervan dat het voor zijn ziel in de hoogste graad zegenrijk zou zijn om uit liefde en eerbied voor God en Zijn tempel op de terugweg te verhongeren! Als hij echter het geld behield, dan zou zijn ziel in der eeuwigheid nooit tot de zeer geroemde aanschouwing van God komen en het zou haar lot zijn om eeuwig in de vlammen van de toorn van God te branden! Deze mens werd toen bleek, begon te trillen, greep met bevende hand naar zijn laatste groschen en offerde dat ook. Toen mompelden die kerels zoiets als een gebed voor de arme duivel en gelasten hem vervolgens om weg te gaan.

[3] Maar ik ging achter de treurige mens aan, en toen wij helemaal buiten de tempel waren ging ik naar hem toe en zei vriendelijk ernstig tegen hem: 'Goede vriend, hoe kunnen jullie nu toch zo zwak zijn om je door deze rovers je laatste bezit uit de zak te laten kletsen!? Wat die in de tempel tegen jullie gezegd hebben dat hebben ze zelf nog nooit geloofd, maar ze weten dat zwakke mensen hen in hun blindheid voor alwetende halfgoden houden, laten hen uit bangheid al hun bezit afgeven en verbrassen dat dan door zeer luxueus te leven, terwijl de arme onderweg van honger sterft. - Hier heeft u twee andere groschen ervoor in de plaats en ga nu naar huis! Maar kom beslist niet meer hier terug! Want ik zeg jullie: Dit schijnbare Godshuis is een rovershol en een moordkuil waaraan een echte God nooit een welgevallen kan hebben!'

[4] De mens keek mij een poosje heel verbaasd aan, nam het geld uit mijn hand en zei tenslotte: 'Grote heer! U moet wel meer weten dan ik, u zult zeker gelijk hebben!' -Toen verliet hij mij en ging naar zijn geboortestreek.

[5] Soortgelijke voorvallen heb ik in de tempel wel duizendmaal gezien. Ik was er zelfs bij toen zo'n zieleherder een dochter bewerkte, die een rijke moeder had. Als verstandige en verlicht denkende vrouw had die moeder het in de tempel staande offerblok nog nooit een groschen rijker gemaakt. De zieleherder legde de dochter zonneklaar uit dat zij eeuwig verloren zou zijn, als zij zich niet tot het uiterste zou inspannen om haar moeder heimelijk van al haar geld te beroven en dat geld aan de tempel te offeren. Gelukkig was de dochter evenals haar moeder Samaritaans gezind, en het gelukte de huichelaar en bedrieger niet om de dochter tot diefstal te verleiden, wat mij erg veel genoegen deed.

[6] Bij zulke gelegenheden heb ik meer dan eens gedacht: Als ik landvoogd in Jeruzalem was, zou de tempel al lang van al dat gespuis gezuiverd zijn! Maar als iemand die veel lager staat dan een Romeins landvoogd, kan ik niets anders doen dan alleen maar zijn bevelen uitvoeren.

[7] Met Pontius Pilatus was en is echter niets te beginnen. Hij is een natuurvorser, een boezemvriend van de geleerden van Pompeji en Her­culanum, en bekommert zich weinig om regeringszaken. Hij laat Herodes en de tempelpriesters hun willekeur botvieren, als zij hun schatting aan Rome maar op tijd en juist betalen. Gelukkig behoor ik hier niet bij de staf van Pontius Pilatus, maar bij die van Cornelius, en die staat weer onder de wijze en heel rechtvaardige oude vader Cyrenius, die net als ik een gezworen vijand van Jeruzalem is. Daarom kan ik door mijn vrije en van Jeruzalem geheel onafhankelijke betrekking de Farizeeën en de Godloochenende schriftgeleerden heel gepast bedienen als ze mij toevallig tegen het lijf lopen. U, mijn God en Heer, zult mij dat toch zeker niet als zonde aanrekenen!?"

 

164 Genezareth. Over het volgen van Jezus

 

[I] IK zeg: "Wat Mij betreft ben je zonder schuld; let er echter wel steeds op, bij je bestuurshandelingen die op mensen betrekking hebben, dat je daarbij nooit vergeet dat ook de zondaar jouw broeder is!

[2] Als je in je hart toorn voelt over de zondaar die de gerechte straf verdiend heeft, leg de tuchtroede dan uit je hand. In toorn is zij nooit een heilzame wegwijzer, maar een slang, die in de wond die zij de wandelaar door haar beet toebrengt, geen heilzame balsem, maar een dodelijk vergif spuit, dat de gewonde de dood brengt.

[3] Geloof ook niet, dat je een vijand kwijt raakt door hem de doodstraf te geven! Want als hij in dit aardse leven slechts een enkele vijand van je was, dan zal hij na zijn lichamelijke dood als vrije geest een hon­derdvoudige vijand van je worden en je je leven lang met honderderlei kwade zaken kwellen, en je zult geen middel kunnen vinden om je te bevrijden van je onzichtbare vijand.

[4] Dus, als je iemand straft, straf hem dan in liefde en niet in toorn! Maak het daarom in het vervolg met de Farizeeën niet te bont! Bedenk dat het blinde leiders van blinden zijn!' Maar het is de wereld die hen blind maakt, en die is van de satan, die je hebt leren kennen.

[5] Kijk, in Mij is alle macht en gezag over hemel en aarde. Ik zou ze allen met één gedachte kunnen vernietigen, en toch verdraag ik hen met groot geduld tot het juiste moment, wanneer hun maat vol is.

[6] Ook Mij maken de mensen toornig en Mijn hart maken ze door hun onverbeterlijkheid treurig; maar toch verdraag Ik hen en kastijd hen steeds in liefde, opdat ze zich zullen verbeteren en in zouden mogen gaan in het rijk van het eeuwige leven, waarvoor zij geschapen zijn. Als je dus een goed rechter wilt zijn, dan moet je Mij in alles navolgen!

[7] Het is natuurlijk wel makkelijker een oordeel over iemand uit te spreken, dan een oordeel te verdragen. Maar wie het oordeel van een veroordeeld mens op zich neemt en dan zorgt dat de veroordeelde weer op het goede pad komt, die zal eens in Gods rijk een grote naam hebben. -Denk allen goed aan wat Ik nu heb gezegd! Want als Ik het zó bepaal en wil hebben, dan kunnen jullie het toch niet anders willen hebben en doen!? Ik ben de Heer over leven en dood! Alleen Ik weet wat het leven is, en wat ervoor nodig is om het voor eeuwig te behouden en het in alle gelukzaligheid te genieten!

[8] Als jullie Mijn leer zullen navolgen, dan zullen jullie het leven in alle gelukzaligheid behouden. Maar als jullie tegen Mijn leer in handelen, dan zullen jullie het leven verliezen en de dood ingaan, die de ongelukkigste toestand van al het leven is, een vuur dat nooit dooft en een worm die nooit sterft!"

[9] De HOOFDMAN zegt: "Heer, ik zie de noodzaak van dit alles maar al te goed in, maar ook de verschrikkelijke moeilijkheid om streng daarnaar te leven. Kleine heuveltjes effenen is niet zo'n grote kunst, maar als we tegenover hele bergen moeilijkheden en hindernissen komen te staan, dan is het ook al helemaal onmogelijk om een rechte weg verder door te trekken. Dan, Heer, moet U ons helpen!"

[10] IK zeg: " Juist daarom ben Ik dan ook op deze wereld gekomen om jullie allen dáár hulp te bieden waar jullie uit jezelf geen uitweg meer gevonden zouden hebben! Vertrouwen bouw daarom altijd op Mijn naam en daardoor zal jullie het onmogelijk lijkende, mogelijk worden! -Maar nu gaan we weer naar huis, want de zon gaat bijna onder."

[11] De baas van de schippersknechten vraagt dan, tot wanneer zij het schip voor een mogelijke afvaart gereed moeten houden.

[12] IK zeg: " Jullie moeten ieder uur klaar staan om weg te kunnen varen, zodat de heer van het schip als hij voortijdig zou komen, jullie niet lui en werkeloos zal vinden en jullie dan je loon ontneemt en ontslaat! Ja­ God dienen is licht, maar de mensen dienen is zwaar!"

[13] De BAAS van de schippersknechten vraagt verder: "Heer, stel dat morgen de Farizeeën, die gisteren vermoedelijk als missionarissen en bekeerders naar Jesaïra zijn getrokken, om de daar merendeels naar het hellenisme overgegane Joden weer voor de tempel te winnen, hier weer terug zouden komen. En stel dat ze dan met ons een twistgesprek willen beginnen over de 47e psalm, zoals ze ons beloofd hebben, wat moeten we dan tegen hen zeggen?"

[14] IK zeg: "Beloof hen dan zeven groschen als zij de psalm goed kunnen uitleggen; leggen zij hem slecht uit, dan krijgen zij niets. Kunnen zij hem echter helemaal niet aan jullie uitleggen, dan moeten jullie het recht hebben van hen zeven goede groschen te eisen en ze, als zij de betaling weigeren zouden, onder bedreiging van militaire hulp, te nemen!"

[15] De HOOFDMAN zegt: "Kom dan maar naar mij toe, dan moeten ze zonder pardon zeven maal zeven groschen betalen!"

[16] De schippersknechten zijn het hier helemaal mee eens en wij gaan naar de stad en daar naar het huis van Ebahl waar de bedienden druk bezig zijn om een goed avondmaal voor ons klaar te maken, want de zon is al ondergegaan. De HOOFDMAN neemt de tweehonderd ponden zilver in ontvangst en geeft ze aan Ebahl met de woorden: "Neem dit aan als een kleine schadeloosstelling voor de vele honderden en nogmaals honderden armen en zieken die je verpleegd hebt en van wie je nooit ook maar een stater verlangd hebt! Jij bent echt de enige mens in de stad die de naam van mens verdient! Al het andere volk van deze stad verdient die erenaam niet; want het is morsdood, bekommert zich nergens om en voert ook niets uit! Denken jullie dat al de wonderen die hier in deze paar dagen gebeurd zijn, ook maar enige indruk op dit volk gemaakt hebben? Zeker niet! Deze bangeriken lopen rond alsof er niets aan de hand is! Ja, de zieken hebben zich wel laten genezen, maar hebben daar nauwelijks voor bedankt en denken er nu ook nauwelijks meer aan, dat ze ziek waren en dat zij van hun ziekte bijzonder wonderbaarlijk zijn genezen! Daarom is Ebahl ook de enige mens in deze stad; al het andere is echt meer dier dan mens!"

[17] Ebahl neemt het geld aan met de opmerking, dat hij het alleen voor de beste en voor de mensen het meest dienende doeleinden zal gebruiken.

 

165 Hemelse kwade ingrepen

 

[I] Na dit gesprek komen de dienaren al met wijn en brood en een hoeveelheid goed toebereide vissen aandragen en iedereen zet zich aan de rijk voorziene tafel. Jarah trekt Raphaël bij zich aan tafel en zet hem een grote vis voor om op te eten. Maar RAPHAËL zegt: "Lief zusje, dat is beslist teveel voor een avondmaal, geef me liever een kleinere vis!"

[2] JARAH zegt: "Oh, ik zag je toch vanmiddag een aantal van zulke vissen opeten, dus zul je het vanavond met deze ook wel klaar spelen! Eet maar! Kijk, mijn Heer Jezus is wel een eindeloos grotere en verhevenere geest dan jij, en toch eet Hij nu al met zichtbaar genoegen zijn tweede vis, daarbij drinkt Hij ook nog wijn en eet Hij steeds een stuk brood, zo moet jij het ook doen! Wees nu net als wij eens een mens, en doe, omdat je anders een hoofdengel van God bent, niet zo geringschattend over onze menselijke dingen!"

[3] RAPHAËL zegt: "Nu, als jij het beslist zo wilt, dan moet ik mij wel naar jouw wil richten, want je bent nu eenmaal een te aardig kind, en uit liefde voor jou kan men je niets weigeren." -Toen nam Raphaël de hele op z'n minst vijf pond wegende vis in zijn hand, bracht hem naar zijn mond en at hem in een ongelooflijk snel moment op.

[4] Toen JARAH dat zag, zei ze helemaal verbluft: "Maar om des Heren wil! Waar heb je die grote vis nu zo snel gelaten? Vriend, met zo'n eetvermogen zou je met groot gemak een gebraden zeemonster op kunnen eten! Met één hap de grote vis, in wiens buik Jonas drie dagen opgesloten zat, te laten verdwijnen, zou voor jou waarschijnlijk maar een grapje zijn!?"

[5] RAPHAËL zegt: "Ook duizenden van die vissen zou ik zogezegd met gemak aan kunnen. Maar hier is de door jou aangereikte voldoende. Hij heeft me echt goed gesmaakt. Ik zou hem ook langzaam, zoals jij, op kunnen eten, maar dan zou je op de gedachte zijn gekomen dat ik helemaal een aards mens ben, -en dat zou niet goed voor je zijn, omdat je dan op mijn persoon, respectievelijk mijn gestalte verliefd zou kunnen worden! Maar nu ik je een keer laat zien dat ik nog geen volkomen aards mens ben, schrikt je dat af en blijf jij zonder moeite in jouwen ik in mijn gewone doen. Je zult nog wel meer van zulke opzettelijke dingen van mij beleven! Als ik wil, kan ik ook echt onaangenaam worden, maar dat onaangenaam zijn heeft steeds een wijze oorzaak."

[6] JARAH zegt: "Ik vind het echter niet aardig van je, als je bijvoorbeeld alleen door een onaangename handelwijze het een of andere goede doel wilt bereiken! Kijk naar de Heer aan Wie al mijn liefde toebehoort, hij brengt ook zonder een onaangename daad alleen maar goede dingen tot stand! Waarom jij niet? Ik vind -en daar blijf ik bij -dat iets onaangenaams altijd weer onaangenaams oproept, en alleen het goede weer het goede. Wie bij mij iets goed door iets onaangenaams wil bereiken, die vergist zich geweldig, -ook al was hij een duizendvoudige engel! Ik waarschuw je, dat je niet met iets onaangenaams bij me aankomt, anders kun je wel wegblijven! Ik ben maar een zwak meisje, ja zelfs voor jou maar een wormpje, maar toch woont Gods liefde in mijn hart en die verdraagt niets wat ook maar schijnbaar onaangenaam is. -Begrijpt je dat, lieve Raphaël?"

[7] RAPHAËL zegt: "O ja, dat is best te begrijpen en ik begrijp het daarom ook goed, maar het is wel duidelijk dat je mij een standje gegeven hebt omdat je mijn tijdelijk onaangenaam zijn niet begrepen hebt. Als je me eenmaal begrepen hebt dan zul je niet zo geërgerd tegen mij doen! Maar opdat je zien zult dat het hemelse onaangenaam zijn ook een schitterende deugd is, zal ik je dat met een klein voorbeeld goed duidelijk maken.

[8] Kijk, wij hemelgeesten zien erg ver. Wat wij met één blik duidelijk zien is voor jouw gedachte niet te bevatten! Het gebeurt heel vaak dat ergens, vooral op deze aarde, de mensen echt met opzet slecht worden. Wij trekken hen honderd malen bij een groot gevaar weg, maar zij kunnen het niet laten om zich opnieuw in hetzelfde gevaar te begeven. Als dan alles niet helpt, laten we tenslotte toe dat de mens zich toch weer moedwillig in gevaar begeeft, en dan laten wij hem er zich zo behoorlijk op stuklopen dat hem daardoor vaak voor lange tijd alle lust vergaat. Als hij dan verstandig wordt, heeft hij door de ervaring geleerd, laat zijn moedwil en vaak kwade onzin varen en het is dan alsof die mens zichzelf verbeterd heeft.

[9] Zo kunnen vaak de ouders hun kinderen niet vaak genoeg en met voldoende resultaat waarschuwen voor bepaalde spelletjes, die vaak zeer gevaarlijk kunnen worden. Dan komen wij met onze hemelse onaange­naamheid en maken dat zulke kinderen zich bij hun verboden spelletjes heel gevoelig verwonden, vaak laten wij het er zelfs op aan komen dat daarbij een kind de ongehoorzaamheid met de dood bekoopt, als af­schrikwekkend voorbeeld voor de anderen. De kinderen worden daardoor afgeschrikt, krijgen eindelijk grote angst voor de gevaarlijke verboden spelletjes en doen die niet meer. Dan is de spreuk op hen van toepassing: 'Een gebrand kind vreest het vuur!'

[10] Ook bij jou heb ik een aantal aardejaren geleden al een paar maal een soortgelijke hemelse onaangenaamheid uitgevoerd en die heeft je heel goed geholpen, en dat is de reden waarom je daarna al gauw een echt gelovig kind bent geworden. - Wel, wat zeg je nu van mijn onaangenaam zijn?"

 

166 Slim als slangen en zacht als duiven

 

[I] JARAH antwoordt halfluid en wat verlegen: "Nu ja, in dat geval moet het beslist wel juist zijn. Als je mij dat eerder verteld had, zou ik echt niets op je aangemerkt hebben! Als men ter wille van de bekende onaantastbaarheid van de menselijke wil met alle mogelijke zachte middelen niets kan uitrichten, blijft er natuurlijk niets anders over dan een onaangenaam middel te gebruiken. Nou, nou, wij zullen elkaar best gaan begrijpen, alleen moet je niet meteen zo fel reageren! Jouw zachte manier van spreken bevalt mij erg goed, maar als je fel wordt en mij letterlijk onder je woorden bedelft, dan is uit jouw mond zelfs de zuivere waarheid niet prettig om aan te horen.

[2] Ik vind dan ook, dat in de toekomst, alle hemelse geesten, al zijn zij nog zo volmaakt, zich in moeten spannen om minstens zo te spreken als de Heer en Schepper van alle geesten, zonnen, werelden en mensen spreekt! Ook bij de ernstigste zaken blijft het woord van de Heer zo zacht klinken al de zachte wol van een lam, en Zijn woorden stromen als melk en honingzeem. Daarom zou iedere leraar en herder zich naar Hem moeten richten, want in een zachte spreektoon ligt naar mijn mening toch steeds de grootste kracht! Wie schreeuwt en heftig praat, krenkt vaak datgene wat hij eigenlijk wilde genezen. Let eens op het steeds vriendelijke gezicht van de Heer tegenover vriend en vijand, en wie zal zich erover verwonderen dat zieken gezond worden als Hij slechts naar hen kijkt?! Zo, lieve Raphaël, moet jij ook in woord en daad ten opzichte van mij en iedereen zijn, dan zal ieder van jouw stappen op deze aarde zegen verspreiden!"

[3] Nu druk IK Jarah aan Mijn borst en zeg tegen allen die hier aanwezig zijn: "Tot op heden is dit Mijn volmaaktste leerlinge, bij wie Ik echt Mijn engelen in de leer kan doen, want zij heeft Mij het diepst in zich opgenomen en het levendigst begrepen. Daarom bezit ze dan ook Mijn volledige liefde.

[4] Waarlijk, als jullie er op uit zullen gaan en de volkeren in Mijn naam zullen leren, denk dan aan de woorden die dit lieve en tere meisje nu tegen Mijn engel heeft gesproken, dan zullen jullie overal waar je gaat en staat gezegend zijn! Wees geduldig en in alles zachtmoedig, dan zullen jullie een rijke zegen in de harten der mensen zaaien! -Maar Mijn engel Raphaël móest zo spreken om daarmee Mijn lieve Jarah tot deze uitspraak te verlokken, want overigens is hij net zo stil als een zacht verkoelend avondbriesje en zo zacht als de zachtste wol van een lam."

[5] Allen namen deze woorden goed in zich op en waren het daar helemaal mee eens. Alleen de HOOFDMAN zei: "Dat is allemaal goddelijk, zuiver en waar, maar als ik te zachtjes zou spreken tegen mijn soldaten, dan zou ik daarmee wel een slecht figuur slaan en de soldaten zouden mij nauwelijks gehoorzamen! Als ik echter behoorlijk begin te bliksemen en te donderen, dan gaat alles goed en feilloos!"

[6] IK zeg: "Hier is ook niet zo zeer van een uiterlijke, maar meer van een innerlijke ware zachtmoedigheid sprake. Wanneer het absoluut nodig is om een wijs gebruik te maken van de hemelse onaangenaamheid, doe dat dan, want de eigenlijke regel voor alle wijsheid is: 'Slim zijn als slangen en daarbij toch zacht als duiven!"'

[7] De HOOFDMAN zegt met een gezicht stralend van vriendelijkheid: "Heer, het is mij nu helemaal duidelijk; de daad van een rechtvaardige wordt dus door God gerechtvaardigd! Maar daarbij moet je wel goed kunnen rekenen, opdat je je in je veronderstelde wijsheid niet verrekent. Ik bedoel daarmee volgens de kunst van Euclides, dat wanneer men bij een bepaalde hoeveelheid wijsheid een gelijke hoeveelheid liefde, geduld en zachtmoedigheid optelt, tot een foutloos antwoord komt!

[8] IK zeg: "Ja, ja, zo kan de berekening het beste gemaakt worden om zeker te zijn van een gezegend resultaat, en alle gerechtigheid en ieder gericht zal daardoor volkomen gerechtvaardigd worden! Dat is een fundament waarop verder gebouwd kan worden; als er echter geen fundament is, kan er ook geen gebouw op gezet worden. Leg daarom altijd zo'n fundament voordat je gaat bouwen, dan zal je moeite niet tevergeefs zijn!

[9] Jullie zijn uit God en moeten daarom ook in alles aan God gelijk zijn, God neemt er echter de tijd voor als Hij schept. Eerst is er het zaad, daaruit komt de kiem. Uit de kiem groeit de boom; die vormt eerst knoppen, dan bladeren, dan bloemen en dan pas de smakelijke vrucht, waarin weer het oorspronkelijke zaad is gelegd en voor de verdere voortplanting in de vrucht rijpt.

[10] Zoals het in het klein met een plant gebeurt, zo gaat het ook met een hele wereld. De zon rijst niet onaangekondigd boven de horizon en aan een storm gaan altijd waarschuwende tekenen vooraf, die goed te herkennen zijn.

[11] Als God Zelf nu heel strikt en met het grootste geduld en uithou­dingsvermogen in alle dingen zo'n orde in de opeenvolging aanhoudt, dan zullen jullie, als Mijn echte leerlingen, Mij toch ook in alles wat Ik jullie heb getoond en waarvoor Ik jullie de weg heb gebaand, navolgen, opdat jullie niet zullen verdwalen op je zelfgemaakte weg! -Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?"

[12] De HOOFDMAN zegt: Heer, ik heb wat mij betreft, alles goed begrepen en geloof dat er zich onder ons niemand meer bevindt, die deze zonneklare hemelse waarheden niet begrepen zou hebben. Daarvoor zeggen wij u dank en geven wij u alle eer!"

[13] IK zeg: " Jij denkt dus dat alle hier aanwezigen Mijn woorden hebben begrepen?! Ja, zij hebben het ook begrepen, ook die ene heeft het begrepen -met zijn hoofd, maar niet met zijn hart!"

[14] Dit woord maakte allen verlegen, en de leerlingen vroegen Mij, wie Ik bedoeld had.

[15] Maar IK zei: "Het is nu nog niet het moment om dat van de daken te roepen, maar als de tijd zal komen, zullen jullie je deze woorden van Mij wel herinneren. Wie van jullie nu echter ook maar enig vermoeden koestert, moet dat in zijn hart bewaren, want geen boom moet voor zijn tijd geveld worden!"

[16] Na deze woorden van Mij begrepen de leerlingen wel dat Ik Judas Iskariot bedoeld had, maar zij zwegen en lieten door niets hun gegronde verdacht merken.

[17] Matthéus en Johannes vroegen Mij of zij deze heerlijke leer op mochten schrijven tot heil van de mensen.

[18] IK zeg: "Jullie kunnen de leer van liefde, zachtmoedigheid en geduld voorlopig wel op een apart blad opschrijven, - maar niet bij het in het hoofdboek reeds geschrevene, want Ik zal nog vaker daarover spreken en zal het jullie wel zeggen wanneer je het moet opschrijven. - Laten we nu echter gaan rusten en ons nogmaals oefenen in de innerlijke zelfbeschouwing, die gelijk staat aan een echte sabbatviering in God!"

[19] Toen Ik dat zei werd alles stil in huis en zo zaten wij ongeveer drie uur.

[20] Daarna zei IK: "Nu is de sabbat gehouden en kunnen wij ook onze ledematen de nodige rust geven!" -Toen ging iedereen naar bed voor de lichamelijke rust, en het werd al tamelijk laat in de ochtend voor wij opstonden.

 

167 Vertrek uit Genezareth

 

[1] Na de genoten morgenmaaltijd hielden wij ons bezig met allerlei dingen en Ik gaf Ebahl een aantal landbouwvoorschriften voor het bebouwen van zijn velden en voor het behandelen van zijn boom­ en wijngaard, zodat deze hem altijd een rijke oogst zouden geven, waar hij zeker altijd de beste bestemming voor zou weten te vinden. Ik liet Ebahl zien hoe hij het fruit kon veredelen en vermeerderen en bracht hem kennis bij over verscheidene nuttige kruiden, die sindsdien in de keuken gebruikt worden. Ook toonde Ik hem een aantal wortelgewassen, die ook altijd als goede voedingsmiddelen gebruikt kunnen worden en liet hem zowel van de kruiden als van de wortels precies zien hoe ze klaargemaakt moesten worden. Kortom, in de twee volgende dagen die Ik nog in Genezareth verbleef, leerde ik Ebahl uit landbouwkundig oogpunt heel wat, wat voordien nog bij geen Jood bekend was. Tegelijkertijd leerde Ik hem, dat hij ook altijd het zuivere gebraden vlees van hazen, konijnen, reeën en herten, als het op een bepaalde wijze toebereid was, smakelijk kon eten, zonder daardoor onrein te worden. Daarbij vertelde Ik hem wanneer zulke dieren gevangen en gedood moeten worden, en Ik liet hem nog heel veel dingen zien waarover de brave Ebahl zich zeer verheugde.

[2] Ook legde Ik tesamen met Mijn leerlingen voor Jarah een kleine moestuin aan, beplantte deze met allerlei nuttige planten, kruiden en wortelgewassen en raadde haar aan, deze tuin heel zorgvuldig te onder­houden. Onder veel vreugdetranen beloofde zij Mij dat en zodra Ik weer terug zou komen, zou ik de tuin al in volle groei en bloei aantreffen. En zodoende was alles in het huis van Ebahl keurig voor elkaar .

[3] Tijdens al deze nuttige bezigheden waren de zondag, de maandag en de dinsdag voorbij gegaan, en Ik maakte aanstalten om verder te trekken. Maar de hoofdman, en Ebahl met zijn vrouwen en kinderen, waaronder vooral Jarah, vroegen mij dringend nog gedurende de nacht in hun huis te blijven; en Ik bleef daarom tot woensdagmorgen.

[4] 's Morgens kwamen er een paar van de schippersknechten en vertelden dat de Farizeeën uit Jesaïra de voorgaande dag wel naar hen toegekomen waren, maar met geen woord over psalm 47 gesproken hadden. Ze hadden echter des te meer naar Mij gevraagd, want ze wilden Mij ter verant­woording roepen omdat Ik heel Jesaïra van Jeruzalem afvallig gemaakt zou hebben. Maar zij hadden hen op die vragen helemaal geen antwoord gegeven. Wel hadden zij de zilvergroschen van hen gevorderd, die de Farizeeën heel onwillig en onder schimpscheuten aan hen betaald hadden. Waarna zij zich weer ingescheept hadden en, volgens mededeling van de schipper, naar Kapérnaum vertrokken waren, waarschijnlijk om Mij daar verder op te sporen, wat hen oorspronkelijk zowel door de tempel als door Herodes was opgedragen.

[5] Toen Ik dat getrouwe verslag van de schippersknechten hoorde, gaf Ik de schippers opdracht om het schip binnen een uur klaar te hebben voor vertrek, en de schippers vertrokken en brachten het schip in gereedheid.

[6] Toen Jarah, die 's morgens naar haar tuintje was gegaan, in de kamer kwam en hoorde dat Ik zo snel zou vertrekken, begon zij bitter te huilen en vroeg Mij of ik toch nog niet een uurtje langer zou kunnen blijven. Haar hart raakte letterlijk beklemd als zij zich in moest denken dat zij Mij nu, God weet hoe lang, niet meer zou terugzien.

[7] Maar Ik troostte haar en verzekerde haar dat zij Mij zelfs lichamelijk heel gauw zou terugzien. Geestelijk kon zij met Mij spreken wanneer zij maar wilde en dan zou Ik een volmaakt helder en duidelijk antwoord in haar hart geven. Bovendien zou Ik in Mijn plaats de engel Raphaël zichtbaar bij haar achterlaten, om haar op de juiste weg te leiden. - Hiermee was de bedroefde gerustgesteld.

[8] Daarop zegende Ik het hele huis van Ebahl en ging naar de zee waar het schip op ons wachtte. Het spreekt wel vanzelf dat het hele huis van Ebahl, de hoofdman en nog een grote hoeveelheid ander volk Mij uitgeleide deed.

[9] De beide Essenen en de bekeerde groep Farizeeën en schriftgeleerden vroegen Mij of ze Mij mochten begeleiden naar de plaats waar Ik heenging.

[10] Maar IK zei: "Blijven jullie hier, opdat de wereld er niet vóór haar tijd aanstoot aan zal nemen! Want de vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar de Zoon des mensen bezit zelfs geen steen om onder Zijn hoofd te leggen. Omdat Ik echter geen aards bezit heb en toch een grote schaar mensen met Mij meeneem, zou men zich af kunnen gaan vragen: 'Hoe houdt hij ze in leven? Hij heeft toch geen akkers, geen weiden en geen kudden! Hij is een dief of anders een bedrieger!' Blijven jullie hier om dat te vermijden, en jullie Essenen, ga naar jullie broeders en vertel hen alles wat jullie gezien en gehoord hebben. Zij zullen zich allen veranderen en betere dingen gaan nastreven!

[11] Als jullie, Farizeeën en schriftgeleerden, soms door de tempel teruggeroepen worden om inlichtingen over Mij te geven aan hen die Mij naar het leven staan, zeg dan niets over al Mijn daden, maar spreek des te meer en vrijmoediger over Mijn leer! Wees ook niet bang voor hen, die in het uiterste geval wel jullie lichaam kunnen doden, maar de eeuwig voortlevende ziel niet verder kunnen schaden! Zij zullen jullie echter niet aanvallen. Als ze jullie verstoten, ga dan naar de Essenen, die zullen jullie met open armen ontvangen!"

[12] De HOOFDMAN zegt: "Oh, jullie kunnen ook bij mij blijven. Ik maak Romeinen van jullie, geef je Romeinse kleding en een zwaard, en dan zullen de tempel en haar kwaadaardige dienaars je zeker met rust laten. "

[13] IK voeg daaraan toe: "Ja, ja, dat kunnen jullie ook doen! Wees steeds slim als de slangen en zachtzinnig als de duiven, dan zullen jullie het best met de wereld klaar komen!"

[14] Na deze woorden scheepte Ik Mij met Mijn groep van twintig leerlingen in, en met goede wind voer het schip met grote snelheid naar de andere oever van de zee in de richting van Sidon en Tyrus (Matth. 15:21), welke steden natuurlijk wel behoorlijk ver van de Galilese zee aan de Mid­dellandse zee lagen.

 

168 Genezing van de dochter van de Kananese vrouw

 

[1] Toen wij het schip aan de andere oever verlieten, moesten wij op Grieks gebied nog een behoorlijke voetreis maken om in de buurt van de beide steden te komen. Toen wij bij de grens van het grondgebied van Tyrus kwamen en deze tegen het invallen van de avond passeerden, liep een VROUW, uit Kana in Galiléa geboortig maar al vijftien jaar geleden met een Griek in deze streek getrouwd, ons na omdat zij Mij onderweg herkende. Zij riep daarbij: "Heer, Zoon van David, erbarm U over mij! Mijn dochter wordt kwalijk door de duivel geplaagd!" (Matth. 15:22) -Ik liet haar echter roepen, zei geen woord tegen haar en liep verder .

[2] Maar omdat de vrouw erg hard riep, zodat de LEERLINGEN daar hinder van ondervonden, hielden zij Mij staande en zeiden: "Stuur haar toch weg! Want nu schreeuwt ze al bijna een half uur zo hinderlijk dat onze oren er van tuiten!

(Matth. 15:23) Als U haar niet wilt of kunt helpen, maak dan toch dat zij weggaat, anders zullen de andere mensen, die ook op deze weg lopen, nog gaan geloven dat wij de vrouw iets gedaan hebben, en dan zullen zij ons ophouden en met allerlei vragen lastig vallen!"

[3] Daarop zeg IK tegen de leerlingen: "Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis van Israël!" (Matth. 15:24)

[4] De leerlingen keken elkaar na dit antwoord met grote ogen aan en wisten niet wat ze daarmee aan moesten. JUDAS Iskariot gaf aan Thomas te kennen dat hij mij erg inconsequent vond en zei: " Je zou vaak uit je vel willen springen van ergernis over al die flagrante tegenstrijdigheden in zijn spreken en handelen! Nu deze vrouw hem om hulp vraagt, is hij alleen maar tot de schapen van het huis van Israël gezonden, maar toen hij alle mogelijke hulp gaf aan de Romeinen, die toch nog meer heiden zijn dan deze arme half Griekse half Joodse vrouw, dacht hij er niet aan dat hij alleen maar tot de schapen van het huis van Israël is gezonden!"

[5] THOMAS zegt tegen hem: "Ik kan je ditmaal echt niet helemaal ongelijk geven, maar toch houd ik het erop, dat Hij hier een bijzondere reden heeft waarom Hij deze vrouw helemaal niet wil helpen!"

[6] Maar terwijl de leerlingen onder elkaar zo hun meningen uitwisselen, komt de VROUW naar Mij toe, valt voor Mij op haar knieën en zegt: "Heer, help mij!" (Matth. 15:25)

[7] Ik keek de vrouw aan en zei: "Het is niet netjes om het brood van de kinderen af te nemen en het voor de honden te gooien!" (Matth. 15:26)

[8] Daarop zei de vrouw: " Ja, heer, - maar toch eten de honden de broodkruimels die van de tafel van hun meester vallen!" (Matth. 15:27)

[9] Alle leerlingen waren verbaasd over dit antwoord en PETRUS zei stilletjes: "Nee, dat is kras! Zoveel wijsheid ben ik maar zelden bij een Jodin tegengekomen, en die vrouw is nog wel een Griekse van geboorte, hoewel ze in Kana in Galilea geboren is! Ik ken haar en heb haar al heel wat vis verkocht, maar dat was natuurlijk al vijftien of zestien jaar geleden. "

[10] Maar IK keek de vrouw aan en zei tegen haar: "O vrouw, je geloof is groot; jou geschiede zoals jij het wilt!"

[11] Toen stond de vrouw op, bedankte en snelde weg naar haar huis en vond haar dochter gezond (Matth. 15:28) - De mensen, die thuis bij het meisje waren, vertelden de moeder hoe zij zagen dat de duivel onder geweldig razen en vloeken een halfuur eerder was verdwenen. Toen begreep de vrouw dat dit op hetzelfde moment gebeurde waarop Ik op de grens van het gebied van Tyrus tegen haar zei: "O vrouw, je geloof is groot; jou geschiede zoals jij het wilt!"

[12] De avond was echter gevallen en de leerlingen vroegen Mij of Ik wel door wilde gaan naar Tyrus, of dat zij hier aan de grens van het gebied uit zouden zien naar een herberg, omdat het van daaruit nog drie uur gaans was naar de stad Tyrus.

[13] IK zei toen tegen de leerlingen: "Weten jullie wat? Laten wij hiervandaan in plaats van naar het westen waar Tyrus ligt, naar het zuidoosten gaan! Daar komen wij weer aan de Galilese zee. Vlak aan de oever ligt een mooie berg, waarvan wij de boomloze top hiervandaan gemakkelijk binnen twee uur bereiken, daar zullen wij overnachten."

[14] Na Mijn woorden gingen wij vandaar verder, kwamen na een uur aan de Galilese zee en tevens aan de voet van de berg, waarvan wij de top op ons gemak ook binnen een uur bereikten.

[15] Boven aangekomen gingen we in het zachte alpengras zitten en rusten daar uit, zonder meteen in te slapen. (Matth. 15:29)

 

169 Op de berg aan de zee. Over de bezetenheid

 

[1] Na een poosje rust genoten te hebben zei PETRUS: "Heer, ik begrijp nu toch al veel, maar het door de duivel bezeten zijn - vooral bij onschuldige kinderen -, en dat zij door zo'n slechte bewoner van hun lichaam vaak op erbarmelijke wijze gekweld worden, begrijp ik niet! Hoe kan Uw wijsheid en Uw orde zo'n misbruik toelaten! Het dochtertje van de vrouw die ons vandaag achterna liep, was nauwelijks dertien of veertien jaar oud en volgens de moeder is het al zeven volle jaren lang door een duivelse geest op een ongelofelijk kwade en pijnlijke manier dagelijks zeven uur lang gefolterd. Waarom moest zoiets nu toegelaten worden?"

[2] IK zeg: "Dat zijn zaken, die jullie verstand nu nog niet tot op de bodem kan begrijpen! Maar omdat wij hier zo ongestoord bij elkaar zijn, wil Ik jullie toch wel enige aanwijzingen daarover geven, luister dus naar Mij:

[3] De aarde is de draagster van tweeërlei soort mensen. De ene en betere soort stamt van oorsprong reeds van boven, de kinderen van God moeten daaronder gerangschikt worden. De andere en oorspronkelijk kwade soort stamt zuiver van deze aarde af. Hun ziel is in zekere zin een combinatie van afzonderlijke levensdeeltjes, die,terwijl ze van satan afgenomen zijn, in de massa van het aardelichaam als materie gevangen worden gehouden. Daaruit evolueren ze door de plantenwereld naar de dierenwereld, en werken zich door de vele niveaus van de dierenwereld tenslotte als een potentiële kracht, bestaande uit talloze oerzieldeeltjes, op tot een ziel van een werelds mens. Speciaal bij ongezegende verwekkingen verenigen zij zich in het lichaam van de vrouw, waarbij zij daarna net als de kinderen van het licht uit de geestelijke sfeer van de hemelen, op deze wereld geboren worden.

[4] Omdat het gehele wezen van zulke kinderen uit satan genomen is, lopen zij altijd min of meer gevaar om door de een of andere boze geest, dat wil zeggen door de zwarte ziel van een eens op deze aarde al lichamelijk geleefd hebbende duivel van een mens, bezeten te worden. Dat gebeurt vooral dan, als zo'n jonge uit de satanische aardedeeltjes gevormde ziel een goede en hemelse richting inslaat. Omdat daardoor een levensdeel zich losscheurt van de helse sfeer, veroorzaakt dat een onverdraaglijke pijn aan de gezamenlijke hel, en daarom stelt zij alles in het werk om zo'n verwonding te verhinderen.

[5] Nu wil je natuurlijk weten waarom de hel daar zo'n pijn van ondervindt, want één zo'n ziel moet vergeleken bij de hel toch onnoemelijk klein en onbelangrijk zijn, zoals een mensenhaar is ten opzichte van de gehele mens, en Ik zeg je dat je daar groot gelijk in hebt. Maar neem nu eens het kleinste haartje van je lichaam en ruk het uit, dan zul je daarbij merken dat je tijdens het uittrekken niet alleen op de plaats van het haartje, maar haast door je hele lichaam een onuitstaanbare stekende pijn zult voelen, die je tot vertwijfeling zou brengen als dat een uur lang zou duren.

[6] Aan de hand van deze verklaring kun je nu al een beetje beter inzien waarom op aarde de bezetenheid voorkomt en waarom dat tot aan het eind van deze aarde zal voorkomen.

[7] Deze bezetenheid heeft voor de bezetenen ook beslist goede kanten, want zo'n ziel, wiens lichaam door de een of andere duivel in bezit genomen wordt, wordt door de kwellingen van zijn lichaam duidelijk gezuiverd, en wordt behoed voor een kwade binding met haar lichaam. Dan komt op het juiste moment de hulp van boven, en een wereldziel is dan helemaal voor de hemel gewonnen. -Zeg eens of je nu iets van de gang van zaken begrepen hebt!"

[8] PETRUS zegt: "Ja Heer, het is me nu helemaal duidelijk, maar zou het dan misschien niet beter zijn een bezetene helemaal niet te helpen ook al is hij nog zo erg bezeten!?"

[9] IK zeg: " Als er iemand komt en je om hulp vraagt, dan mag je hem die niet weigeren, Mijn voorzichtigheid zorgt er voor dat een betrokkene pas om hulp gevraagd wordt, wanneer het juiste moment is aangebroken om te helpen. Daarom mag je ook geen zoekende, hulp weigeren! - Begrijp je nu ook deze even belangrijke verklaring?"

[10] PETRUS zegt: "Ja Heer, daarvoor zij U dank, liefde en eer! In de wereld is er dus niets, waaruit voor degene die de goddelijke zaken begrijpt, niet altijd de grootste liefde en wijsheid van God duidelijk zichtbaar zou zijn!"

[11] IK zeg: " Ja, zo is het, daarom moeten jullie bij alle nog zo weerzinwekkende verschijnselen op deze aarde niet de moed verliezen, want de Vader in de hemel weet ervan en weet het best waarom Hij ze toelaat!

[12] Zo zijn de meeste ziekten, die de mensen moeten doorstaan, niets dan hinderpalen om te voorkomen dat de ziel één zou worden met het lichaam, dat, zelfs bij de kinderen van het licht, afkomstig is uit de verbannen satan. Het enige verschil voor de kinderen van het licht is, dat, als hun ziel aan het lichamelijke wil gaan hangen, hun lijden door de hemel veroorzaakt wordt. Ook het lijden van de kinderen van de wereld wordt voor dit doel door de hemelen bevolen en toegelaten, maar van oorsprong zijn het hellepijnen. Het lichaam van het wereldkind moet die als een volledig deel van de hel mee lijden, als de hel een stekende pijn voelt wanneer de geweldige invloed van de hemel een deel van haar leven grondig wegrukt! - Begrijp je deze uitleg nu ook?"

[13] PETRUS zegt: "Ja Heer, ook deze verklaring begrijp ik. U zij altijd al mijn liefde voor eeuwig!"

 

170 De wonderbron

 

[I] IK zeg: "Hebben jullie er goed op gelet, dat niemand zag dat wij deze berg opgingen en hier gingen zitten?"

[2] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, wij hebben gedurende de gehele ruim twee uur lange tocht geen mens gezien, maar daarom willen we nog niet beweren dat niemand ons gezien zou hebben!"

[3] IK zeg: "Maar de vrouw heeft ons gezien en ontdekt dat wij hier uitrusten en dat is voldoende voor duizenden om morgen naar deze heuvel te komen!"

[4] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, wij zijn nog niet zo moe, laten wij daarom na middernacht deze berg verlaten en ergens anders heengaan, waar dat steeds zo hinderlijke volk ons niet kan vinden. Dan kunnen we op die manier een paar dagen uitrusten!"

[5] IK zeg: "Laten we toch maar hier blijven! Want het is de wil van de Vader dat Ik hier allerlei gebrekkige mensen genees van hun lichamelijke kwalen. Daarom zal Ik drie volle dagen op deze berg blijven. Morgen­ochtend kunnen jullie er op uitgaan en voor ons voor de drie gereserveerde dagen voldoende brood halen!"

[6] JUDAS Iskariot zegt: "Dan zullen we ver moeten lopen, want het ziet er verlaten uit en binnen drie tot vier uur gaans vinden we nergens een plaats met een bakker!"

[7] PETRUS zegt: "Daar zal ik wel voor zorgen, want aan de oever van deze zee is mij geen plaats onbekend en ik weet waar je moet zijn om brood te halen. Hoogstens twee uur gaans heen, en terug net zo lang!"

[8] IK zeg: "Goed, Simon Juda, zorg jij daarvoor! Wijs zelf maar aan, wie er met je mee moet gaan!"

[9] PETRUS zegt: "Heer, wij zijn met een man of twintig, als er tien met mij meegaan, dan halen we meer dan voldoende brood en ook gebraden vissen voor drie dagen."

[10] IK zeg: "Dat is goed; maar laten we nu gaan rusten!"

[11] Daarop zocht ieder voor zich een plaatsje, dat hem het makkelijkst leek om te rusten en zo werd het weldra stil op de berg. Alle leerlingen sliepen snel in, alleen Ik bleef wakker en sliep pas tegen de ochtend wat in. Toen Ik bij zonsopgang ontwaakte, was Petrus al ter plaatse met een hoeveelheid brood. Hij ging drie uur voor zonsopgang al de berg af en vond beneden aan de oever van de zee een met brood beladen schip, dat uit Magdala afkomstig was en naar Jesaïra koers wilde zetten. Petrus kocht bijna een kwart van de lading van het schip, en Matthéus, de jonge tollenaar, betaalde alles. Tevens vervoerde het schip goede vers gebakken vissen, waarvan de brave Petrus een hele kist vol kocht, die Matthéus ook betaalde. De bergtop was nu met dit alles voorzien, maar er mankeerde één ding en dat was een goede bron. Op de hele berg, die tamelijk uitgestrekt was, was geen druppel water te vinden en de geringe wijnvoorraad was nauwelijks voldoende voor een halve dag.

[12] Toen kwamen PETRUS en Mijn JOHANNES naar Mij toe en zeiden beiden: "Heer, U bent méér dan Mozes! Als U tegen dit mooie witte rotsblok zou zeggen, dat het water moest geven, dan zou beslist meteen het zuiverste water opwellen!"

[13] IK zeg: " Als jullie beiden voldoende geloof hebben, leg dan je handen op de steen en beveel hem in Mijn naam om water te geven, en op de plaats, die jullie met je handen hebben aangeraakt, zal direkt het beste, zuiverste en lekkerste water te vinden zijn!"

[14] Toen de beiden dat hoorden, zochten ze meteen op de steen een geschikte plaats en legden daar hun handen op. Maar de steen gaf geen water! Toen zij ongeveer een uur lang hun handen op de steen hadden gehouden, begon deze te bewegen en verschoof weldra meer dan tien passen van zijn plaats. Dit steenblok was verscheidene duizenden jaren geleden als meteoor uit de hoogte daar neergevallen en had daardoor de enige waterbron van deze berg zodanig versperd dat er geen druppel meer uit kon komen. Omdat nu, door het verschuiven, de steen van de oude plaats weggehaald was, kwam meteen een beste en zeer overvloedige bron voor de dag in de vorm van een ongeveer vijf voet diep bassin, dat -zoals beschreven -enige duizenden jaren geleden ontstaan was door de inslag van de steen.

[15] Op die manier was nu deze berg ook voor altijd voorzien (en is dat nog tot op dit uur) van zeer goed water. Maar Petrus noch Johannes begrepen hoe de steen door het alleen maar opleggen van hun handen, zichzelf op de een of andere manier had kunnen verplaatsen. Later legden ook alle andere leerlingen hun handen op de steen om te zien of hij nog verder zou schuiven. Maar zij konden met de steen niets aanvangen.

[16] Als Petrus en Johannes hun handen echter weer op de steen legden, schoof deze meteen weer verder. Toen vroegen de andere LEERLINGEN Mij: "Heer, waarom gebeurt dat bij ons niet?"

[17] IK antwoord: "Omdat jullie geloof zo hier en daar nog wat wormstekig is en de ware kracht mist. Maar Ik zeg jullie: Als jullie echt zouden geloven en niet zouden twijfelen aan wat je wilt laten gebeuren, waarlijk, dan zouden jullie je handen op een hele berg kunnen leggen en hem bevelen, en hij zou net als deze vrij zware steen zijn plaats verlaten en zich ergens anders heen bewegen. Maar daarvoor is jullie geloof nog veel te zwak! Ja, Ik zeg jullie nog meer! Als jullie een echt onwankelbaar geloof zouden hebben, dan zouden jullie tegen die hoge berg, die wij bij Genezareth beklommen hebben, van hier uit kunnen zeggen: 'Verhef je en val in de zee!', en de berg zou zich verheffen en in zee vallen zoals jullie gezegd en gewild zouden hebben! Maar, wat jullie nu nog niet kunnen, dat zullen jullie eens toch kunnen! - Laten we nu echter ons ochtendbrood eten, want dan zal het echt niet zo lang meer duren of we worden door de mensenmassa bijna platgedrukt! Leg de voorraad brood en vissen op die steen, die jullie hier weggeschoven hebben!"

[18] Wij aten toen ons ochtendbrood, en nadat we er nog wat vissen bij gegeten hadden, legden de leerlingen de nog behoorlijk grote voorraad op de grote witte steen, waarna wij naar de mooie omgeving keken, die zich voor ons naar alle kanten wijd uitstrekte. Men kon vanaf deze berg bij helder weer heel goed hier en daar de oever van de grote Middellandse zee zien, en de torens van Sidon en Tyrus en nog een heleboel andere plaatsen. Kortom, het uitzicht vanaf deze berg was prachtig en wedijverde met verscheidene veel hogere bergen, waarvoor men vaak een volle dag nodig had om die te beklimmen. De totale hoogte boven het oppervlak van de zee bedroeg volgens de maten van deze tijd ongeveer vierduizend voet. Het plateau was zo groot en ruim, dat men er een behoorlijk grote stad had kunnen bouwen, alleen de toegangen waren aan alle zijden tamelijk steil en men moest er op verscheidene plaatsen vrij veel moeite voor over hebben om omhoog te komen. Op een aantal plaatsen was deze berg zelfs onbeklimbaar, maar van de kant waar wij hem beklommen hadden, was hij tamelijk goed te beklimmen. En uit die richting hoorde,n wij dan ook, nadat wij ongeveer een uur genoten hadden van het mooie uitzicht, veel mensenstemmen, met daar tussendoor veel kreten van pijn van jong en oud en van mannen en vrouwen.

 

171 Het wonder van de genezing op de berg

 

[1] Toen JUDAS Iskariot dat hoorde, hief hij zijn handen ten hemel en zei: "Nee, nou wordt het me op 't laatst toch teveel! Daar komen meteen weer geen honderden, maar duizenden mensen, en dat zijn natuurlijk meer zieken dan gezonden! Vaarwel, stille rust van deze berg! Dat zal wel weer een gewoel en een gedrang worden, en van rust zal geen sprake meer kunnen zijn!"           ,

[2] IK zeg: "Waar maak jij je nu druk over? Naar jou zal beslist geen mens toekomen en de zieken zul je niet beter behoeven te maken. Als je vindt dat het bij Mij te onrustig en te rommelig toegaat, ga dan naar je woonplaats terug en loop met je potten weer de markten af! Zolang je bij Mij wilt blijven, moet je je richten naar Mijn voorschriften, want op Mijn wegen en paden ben Ik alleen Heer! Maar als Ik ooit naar jou toekom en met jou mee zal gaan op jouw wegen en paden, dan zal Ik mij houden aan jouw voorschriften en jou als heer van wat je doet aanvaarden! Ik meen echter dat hier het omgekeerde toch wel het geval is..

[3] JUDAS Iskariot zegt binnensmonds: "Nou ja, nou ja, - ik hoef mijn mond maar open te doen en dan is het al mis! Ik kan in het vervolg beter zo stom blijven als een steen!"

[4] Dan zegt de wijze NATHÁNAËL: "Dat zou nu eens een verstandige zet van jou zijn, iets wat ik altijd nog bij je gemist heb. Ja, spreken op het juiste moment is een goede zaak voor iemand, die iets te zeggen heeft en spreken kan, maar voor een domme is volmaakt zwijgen nog veel beter!"

[5] Terwijl Nathánaël zo nog een paar wijze spreuken van Salomo bij Judas Iskariot in herinnering bracht, kwamen van verschillende kanten van het bergplateau grote groepen mensen uit alle streken te voorschijn en brachten lammen, blinden, stommen, alle soorten kreupelen en nog vele andere met allerlei ziekten behepten met zich mee en legden al die lijdenden, in totaal ongeveer vijfhonderd, in een grote kring om Mij heen 'en ook aan Mijn voeten, en smeekten Mij om hen te genezen. En zie, IK genas hen met één enkel woord en zei toen tegen de genezen mensen: “Sta nu op en wandel!" (Matth. 15:30)

{6] Eerst merkten de blinden het, omdat zij nu zo goed en zuiver konden Zien alsof zij pas waren geboren, Meteen daarna merkten de stommen het en gaven op iedere vraag antwoord. Toen pas probeerden de lammen en kreupelen of hun verlamde en voor een deel totaal verdroogde ledematen in orde waren. En onder hen was er ook niet één die kon zeggen: 'Ik ben toch niet helemaal geholpen!' Zo werden ook alle andere zieken volledig gezond.

[7] Toen het volk zag dat de stommen spraken, de blinden zagen, de lammen vrolijk liepen en alle soorten kreupelen en andere zieken helemaal genezen waren, verwonderde het zich buitengewoon en begon de god van Israël luid te bejubelen. (Matth. 15:31) En Zij bleven toen tot aan de derde dag bij Mij op de berg, hoewel zij reeds op de tweede dag hun meegenomen mondvoorraad tot op de laatste broodkruimel opgegeten hadden.

{8} Terecht kan men zich daarbij afvragen wat deze volksmassa gedurende de twee andere dagen op de berg gedaan heeft. - In 't kort is het antwoord hierop, dat al die duizenden mensen van beiderlei kunne zich door Mij en de leerlingen hebben laten onderwijzen in Mijn leer. Het was echter merkwaardig dat onder die duizenden er niet één was, die partij koos voor de Farizeeën en schriftgeleerden. Daarentegen wisten zij nog een aantal sterke staaltjes te vertellen, die zij bij verschillende gelegenheden met de tempeldienaars beleefd hadden. Maar ook hadden zij maar al te vaak de bitterste ervaringen met hen gehad, waarbij zij zich diep beklaagd hadden ooit met deze blinde ijveraars in aanraking te zijn gekomen.

 

172 Het leven kan slechts door strijd behouden blijven

 

[I] Onder hen was ook een groep Grieken, die zich zeer over de leer verbaasden en EEN van hen zei: "Ja, deze leer stamt uit de natuur. Een mens, die voor millioenen mensen wetten moet uitvaardigen, zou concrete of willekeurige wetten uitgedacht hebben. Hij zou zelf het meest profijt willen hebben van het opvolgen van zijn wetten. Maar deze leer bevat wetten die in de eerste plaats basisvoorwaarden zijn voor het leven der mensen, en zodoende ook zeer geschikt zijn om het onder de beste, zuiverste en aangenaamste omstandigheden eeuwig te behouden. Er blijkt nergens iets van eigenbelang en nog minder van de een of andere heerszucht, maar er is voor iedere enkeling persoonlijk gezorgd en dus ook voor een gemeenschap van talloze mensen! Waarlijk, door deze leer zou, als zij erkend en dan algemeen opgevolgd werd, de aarde zelf al een hemel worden!

[2] Maar, en dat is een groot maar, daarvoor heb je wel een geheel nieuwe generatie nodig! De onverbeterlijke mensentroep moet van de aarde verdelgd worden, anders wordt het in der eeuwigheid nooit anders op deze aarde! De luxe en de gemakzucht heeft een te hoge trap bereikt, de machthebber weet hoe hij zich de arme, zwakke en onmachtige mens ten nutte kan maken, en daarom hebben maar weinig mensen geluk, en verschrikkelijk veel mensen moeten gebrek lijden! Daardoor komt het dat de arme drommel tenslotte twijfelt aan de voorzienigheid van God, terwijl de rijke en machtige van louter geluk en welvaart God vergeet, en het gevolg is dat beiden tenslotte in handen van de duivel moeten vallen!

[3] Ja, Heer en Meester, Uw leer bevat de zuiver goddelijke waarheid, ja ik zou zelfs zeggen: Zij is zelf al puur leven. Maar jammer genoeg zal zij door de niets gelovende bovenlaag van de wereld zeker niet aangenomen worden, omdat deze zich op heidense wijze op aarde al zo'n plaats veroverd heeft, dat zij daardoor naar aardse begrippen heel goed kan leven. Adam zou ondanks zijn geroemde Eden een arme stakker geweest zijn vergeleken bij een Caesar Augustus of een Lucullus en nog honderden zoals zij. 'Dat kan men zich door Zeus, Apollo, Mercurius enz. verschaffen, men kan naast deze fantasiegoden oneindig goed leven! Waarvoor dan waarheid, waarvoor liefde, zachtmoedigheid, geduld en wijsheid?' Zo zullen de groten en machtigen der aarde filosoferen en Uw echte heilige leer van de vriendschap bij iedereen achtervolgen, zoals de hongerige wolven een lam achtervolgen.    .

[4] Hoe zal iemand zich ooit bij Uw goddelijke leer der vriendschap thuis voelen, als slavernij van zijn naasten voor hem de voornaamste voorwaarde is voor zijn goede leventje? Ja, Heer en Meester en enige echte Het land van de arme lijdende mensheid, ga maar, doe wonderen, predik de eeuwige slavernij en toon het wegkwijnende volk dat een Caesar alleen het recht heeft op de aarde te leven, en het volk alleen maar in zoverre het Caesar belieft! Getuig verder luidkeels dat de Caesar het onbetwistbare recht heeft naar willekeur over ieders leven en dood te beschikken en alle schatten en goederen der aarde in beslag te nemen, dan zal men U weldra koninklijke klederen aandoen en U zult rondgaan in grote pracht en majesteit!

[5] Maar omdat Uw leer algemene broederschap predikt en van ieder mens een kind van God maakt, zult U, goede, voor mij waarlijk heilige Meester, met Uw leer op onvoorstelbare wijze vervolgd worden."

[6] IK zeg: "Vriend! Wat je nu gezegd hebt is jammer genoeg waar; het zal veel harde strijd kosten voordat de grote en machtige heidenen Mijn leer volledig zullen accepteren! Maar als zij door hen eenmaal toch geaccepteerd wordt, dan zullen juist de Caesars en de koningen Mijn effectiefste en ijverigste apostelen zijn! Zelf zullen zij de afgodentempels afbreken en op hun plaats godshuizen opbouwen, waarin de broeders samen zullen komen om daar de ene, alleen ware God de eer te geven. En hun kinderen zullen in de godshuizen onderwezen worden in de leer die Ik nu aan de mensen geef voor hun tijdelijke en eeuwige heil.

[7] Dat zal natuurlijk niet van vandaag op morgen gebeuren, maar na de juiste tijd en onder de juiste omstandigheden; want eerst moet het zaad gezaaid worden, daarna kiemt het en tenslotte geeft het veel vrucht.

[8] Maar dat Mijn leer daarnaast door de eigenlijke wereld, die niet sterven zal, altijd aangevochten zal worden, dat weet Ik al eeuwen lang.

[9] Ja, deze zeer zachtaardige leer van Mij zal mettertijd zelfs de bloedigste oorlogen ontketenen, maar ook dat kan niet vermeden worden, want het leven ontstond uit een geweldige strijd in God, en is en blijft daarom een voortdurende strijd en kan slechts door de passende strijd in stand gehouden worden! -Begrijp je dat?"

[10] De GRIEK zegt: "Heer en Meester, dat is voor mensen zoals wij te moeilijk! Dat kunnen U en Uw leerlingen wel begrijpen, maar voor mij is dat wat te onbegrijpelijk en te ondoorgrondelijk wijs!"

[11] IK zeg: "Ja, ja, dat geloof Ik ook; maar toch is en blijft het eeuwig zo, zoals Ik het je nu uitgelegd heb!"

[12] Ook al het andere volk verbaasde zich zeer over deze toespraak van Mij, en ENKELEN zeiden onder elkaar: "Onze oudste, de wijze Griek geboortig uit Patmos, heeft echt heel wijs gesproken, maar je kon toch duidelijk merken het slechts een mens was die sprak. Maar wanneer deze man en meester spreekt, die nog zo jong is, dan is het alsof niet hij, maar Gods geest Zelf door hem spreekt. En ieder woord uit zijn mond raakt je hart net zoals een oude goede wijn en maakt het door en door blij." - Nadien werden er nog veel van dergelijke opmerkingen gemaakt, vooral op de derde dag, toen dit volk al veel meer in Mijn leer was ingewijd.

 

173 Wonderbare spijziging van de vierduizend

 

[1] Er moet nog vermeld worden dat het volk van pure vreugde en  verwondering over Mijn vriendelijkheid en over Mijn leer, vergat dat het niets meer te eten en te drinken had. Tegen de avond kregen ze echter toch honger en zij begonnen aan elkaar te vragen of iemand van hen mondvoorraad bij zich had. Maar dat vragen was vergeefse moeite, want zij hadden al op de voorgaande dag al hun meegenomen voorraad tot op de laatste broodkruimel opgegeten.

[2] Omdat Ik dat heel goed merkte, riep IK de leerlingen bij Mij en zei tegen hen: "Luister! Ik heb met het volk te doen, want het is al drie dagen bij mij gebleven en heeft nu niets meer te eten. Ik wil het niet hongerig wegsturen, want dan zou het op weg naar huis kunnen omkomen (Matth. 15:32), want er zijn er uit dit volk die van ver gekomen zijn. Geven jullie hen te eten!"

[3] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, U weet toch hoe ver onze voorraad al geslonken is! Hier in de buurt is niets, waar moeten wij zoveel brood vandaan halen om dit volk voldoende te geven?" (Matth. 15:33)

[4] Daarop vroeg IK aan de leerlingen: "Hoeveel broden hebben jullie nog in voorraad?"

[5] En de LEERLINGEN antwoordden: "Nog zeven broden en wat visjes, die nog goed zijn." (Matth. 15:34)

[6] Toen zei IK tegen de leerlingen: "Breng de broden en de vissen hier!"

[7] En de leerlingen haalden de broden en de vissen. Ik zegende beide, brood en vissen. Daarop gaf ik opdracht dat het volk op de grond moest gaan zitten.

(Matth. 15:35) Toen het volk was gaan zitten, nam Ik het brood en de vissen, dankte de Vader, die in alle volheid in Mijn hart woonde, voor de zegen, brak daarop zowel het brood als de vissen in stukken en gaf deze aan de leerlingen en die gaven ze aan het volk. (Matth.15:36) En zie, allen aten naar hartelust en zoveel als hun maag vroeg en werden verzadigd. Meer dan dat konden zij niet eten en er bleven zoveel stukken over dat men daarvan zeven grote korven vol inzamelde. (Matth. 15:37) Het aantal mensen dat gevoed werd was vierduizend mannen en eens zoveel vrouwen en kinderen, die niet meegeteld werden. (Matth. 15:38)

[8] Nu het volk dus verzadigd was, beval Ik het om weer naar huis te gaan. En het volk stond weldra op, omdat de dag al aardig naar zonsondergang liep. Groot en klein en jong en oud bedankte Mij en begaf zich op de thuisweg.

[9] Toen het volk na een half uur al helemaal weggestroomd was en er zich buiten Mij en de leerlingen niemand meer op de bergtop bevond, ging Ik met de leerlingen ook van de berg af, naar de oever van de zee, waar juist een schip vrij was en op een vracht wachtte. Dus kwamen wij zeer gelegen. Maar toen de schippers Mij herkenden, bogen zij diep voor Mij, want zij kenden Mij van Kana in Galiléa. Zij vroegen daarom ook geen loon, maar smeekten Mij om een zegen voor hun nieuw begonnen bedrijf.

[ 10] En IK zei tegen de schippers: " Als het voor jullie niet al te ver uit de richting is, stuur het schip dan naar de grens van Magdala, waar Ik iets te doen heb!" -En de schippers maakten het schip los van de aanlegpaal, en spoedig kwam er een gunstige wind, die het schip in korte tijd tot aan de grens van het gebied van Magdala dreef. (Matth. 15:39)

 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi.

 

174 Het zuurdeeg der Sadduceeën

 

[1] Aan de grens lag een grote herberg, waar zich doorlopend mensen van allerlei slag ophielden - zoals Joden, Grieken, Romeinen, Egyptenaren, Samaritanen, Sadduceeën, Essenen, en ook een aantal Farizeeën en schriftgeleerden. Toen Ik daar met Mijn leerlingen aankwam wonnen natuurlijk vooral de Farizeeën en schriftgeleerden inlichtingen in over Mij en Mijn leerlingen. Maar deze avond kwam niemand te weten wie wij waren.

[2] In de herberg bevond zich echter een vrouw, die ook op de berg met velen uit deze streek aanwezig was, en gereinigd werd van haar erge melaatsheid. Deze vrouw herkende Mij, viel voor Mij op haar knieën en dankte Mij nogmaals voor haar verkregen genezing. Enige Farizeeën zagen dat en kregen het vermoeden dat Ik de voor hen beruchte Jezus uit Nazareth was.

[3] Op de avond van Mijn aankomst lieten ze Mij en Mijn leerlingen met rust, maar onder elkaar overlegden zij met de Sadduceeën gedurende de gehele nacht, hoe ze Mij de volgende dag, die juist een na-sabbatdag was, met woorden en daden zouden kunnen vangen.

[4] Toen Ik 's morgens buiten met Mijn leerlingen het morgenbrood at en hen tevens vertelde dat er op deze plaats niet veel gedaan zou kunnen worden, kwamen de Farizeeën en Sadduceeën uit het huis, stapten meteen bazig brutaal op Mij af en begonnen Mij uiterlijk heel vriendelijk met allerlei vragen in verzoeking te brengen. Daarbij prezen zij zelfs veel van Mijn roemrijke daden om Mij goed uit Mijn tent te lokken, -maar daarin vergisten zij zich lelijk. Een SADDUCEEËR zei zelfs: "Meester, weet u, wij zouden geneigd zijn u te volgen en uw leerlingen te worden, wanneer u als kind van God en Gods zoon, zoals veel mensen u nu al noemen, ons daarvoor een teken uit de hemelen zou geven! (Matth. 16:1) Doe een zichtbaar wonder voor ons en dan kunt u ons de uwe noemen!"

[5] Toen Ik echter in hun harten keek, vond Ik slechts kwaad. leder woord dat zij spraken was een doortrapte leugen, en IK zei daarom tegen de sluwe vragers en uitdagers: ‘s Avonds zeggen jullie: 'Oh, het zal morgen mooi weer worden, want de hemel is rood!' (Matth.16:2) En 's morgens zeggen jullie: 'Oh, het zal vandaag slecht weer worden, want de lucht is rood en betrokken!' O grote huichelaars! Als jullie de tekenen aan de hemel kunnen beoordelen, waarom dan ook niet de grote tekenen van deze tijd binnen de sfeer van het geestelijke leven van de mensen? (Matth. 16:3) Als jullie nu van anderen, zoals je toegeeft, zulke buiten­gewone dingen hebben gehoord, en zeggen dat je de schrift begrijpt, moet het jullie dan niet opvallen dat door Mij alles gedaan wordt waarover de profeten geprofeteerd hebben?! Jullie trekken wel een gezicht zo zoet als melk en honingzeem, maar jullie hart is vol gal, vol haat, vol hoererij en vol overspel!"

[6] Dit commentaar maakte dat de verzoekers bijzonder getroffen en geraakt verdwenen en geen woord meer tot Mij durfden te richten, want het hele volk dat zich om Mij heen had verzameld, wierp vragende blikken op hen en zij hielden het voor geraden om geen verdere discussie meer met mij aan te gaan.

[7] Nadat deze verzoekers zich haastig uit de voeten gemaakt hadden, loofde het volk Mij omdat Ik deze Zeloten zo duidelijk de waarheid onder hun neus gewreven had.

[8] IK richtte Mij echter niet tot het volk, dat eigenlijk ook niet tot het beste behoorde, maar zei zo langs Mijn neus weg tegen de leerlingen: "Deze slechte en overspelige soort wil een teken van Mij hebben, maar zij zullen geen ander teken krijgen dan dat van de profeet Jona!" (Matth. 16:4) Daarna liet Ik het volk en meer nog de verzoekers aan hun lot over en ging met Mijn leerlingen snel weg, scheepte Mij in, in het nog wachtende schip, en gaf opdracht om het weer daarheen te sturen waar het 's avonds vandaan was gekomen.

[9] Toen wij bij zonnig weer waren overgevaren, terwijl wij van alles oprakelden over de plaatsen en de mensen waar wij goed ontvangen waren, en ons weer aan de voet van de berg bevonden waar de vorige dag op de top zo vele duizenden mensen met zeven broden en een paar vissen gevoed waren, herinnerden de leerlingen zich pas dat zij aan de grens van Magdala vergeten waren brood te kopen en mee te nemen. (Matth. 16:5) Het was namelijk al tamelijk laat in de middag en voornamelijk de honger bracht hen daar op. Daarom besloten enigen van hen om ergens in de omgeving brood te gaan halen of eventueel naar Magdala terug te varen, omdat men van hier met goede wind gemakkelijk in een uur naar het plaatsje Magdala kon komen.

[10] Toen de leerlingen Mij daarover om raad vroegen, zei IK tegen hen: "Doe wat je wilt! Let echter goed op en pas op voor het zuurdeeg van de Farizeeën en Sadduceeën!" (Matth. 16:6) - Bij deze mededeling dachten de leerlingen bij zichzelf: " Aha, nu zullen we het hebben! Dat is een standje omdat wij geen brood meegenomen hebben!" (Matth. 16:7)

[11] IK merkte hun angstige gedachten maar al te gauw en zei tegen hen: "O, wat zijn jullie nog steeds kleingelovig! Wat maken jullie je er toch druk over datje geen brood hebt meegenomen?! (Matth. 16:8) Dringt het dan nog niet tot jullie door? Denken jullie niet meer aan de vijf broden voor de vijfduizend vóór de overtocht naar Genezareth, en hoeveel korven daarbij overbleven?! (Matth. 16:9) En soms ook niet meer aan de zeven broden van gisteren voor de vierduizend, de vrouwen en kinderen niet meegerekend, en hoeveel korven jullie daar overhielden?!

(Matth. 16:10) Waarom begrijpen jullie toch niet dat Ik niet het brood dat jullie niet meegenomen hebben bedoel, als Ik tegen jullie zeg: 'Pas op voor het zuurdeeg van de Farizeeën en Sadduceeën!' (Matth. 16:11). Maar dat Ik de valse leer bedoel, die deze mensen met allerlei zoetsappige, vroom lijkende en vriendelijke gebaren, trouwhartige verklaringen en beloften tussen het volk strooien, waarbij zij heimelijk in hun vuistje lachen als zij een behoorlijk net vol arme domme zieltjes gevangen hebben.

[12] Wie prediken er nog feller over de onsterfelijkheid van de menselijke ziel dan juist de Sadduceeën, en wie predikt zoals zij, over een eeuwig Eden en een eeuwige vuurkwelling in de hel, - en persoonlijk geloven zij van dat alles geen jota en zij zijn tevens de grootste godloochenaars! Begrijpen jullie nu wat Ik met 'zuurdeeg' bedoeld heb?" - Toen begrepen de leerlingen dat Ik niet gezegd had dat zij op moesten passen voor het broodzuurdeeg, maar voor de kwade leer van de Farizeeën en Sadduceeën. (Matth. 16:12) -Die nacht bleven wij in het schip, dat ons voor de ergste honger voorzien had van brood en wat vissen.

[13] De volgende dag zond Ik enige leerlingen vooruit naar Caesarea Philippi, dat ook een kleine wat versterkte stad in het Grieks-Galilese gebiedsdeel was en wat landinwaarts vanaf de Galilese zee lag. Zij moesten in opdracht van Mij vooraf in deze omgeving navraag doen naar wat de mensen daar van Mij dachten, en of ze eigenlijk al iets over Mij hadden gehoord.

[14] En verscheidene leerlingen, die in deze streek goed bekend waren, haastten zich na het eten van het morgenbrood meteen naar de boven­genoemde omgeving en vroegen ijverig overal wat de mensen daar over Mij dachten, en of en hoeveel ze soms al over Mij gehoord hadden. De vooruit gezonden leerlingen waren echter niet weinig verbaasd toen ze merkten dat in de gehele omgeving, die nog nooit eerder door Mij bezocht was, Mijn naam overbekend was en dat iedereen veel over Mij wist te vertellen. De leerlingen deden namelijk alsof zij van Mij slechts van horen zeggen iets wisten, en daardoor kregen de gevraagden des te meer speelruimte om allerlei dingen te vertellen.

[15] Het spreekt vanzelf dat daarbij vaak reusachtig overdreven werd. Er was bijvoorbeeld een verhaal dat de leerlingen de verteller met grote ernst verboden hebben nog verder te vertellen. Dit verhaal bestond uit niets minder dan dat Ik Mij snel tot reusachtige grootte kon laten groeien en daarna meteen weer tot een nauwelijks vingergrote dwerg kon laten ineenschrompelen; ook zou Ik in een oogwenk zeer oud en ook weer erg jong kunnen zijn. Ook zou men Mij al helemaal als vrouw gezien hebben. Ja er waren er die nog meer wisten, want zij hadden gehoord dat Ik ook naar willekeur de vorm van het een of andere dier kon aannemen.

[16] Ieder mens zal zelf wel kunnen begrijpen dat de leerlingen deze vertellers verboden zulke sagen rond te vertellen, maar hoe het mogelijk was dat zulke dwaasheden en andere van hetzelfde kaliber zelfs in plaatsen waar Ik geleerd en genezen had, de kop op konden steken, dat is iets, wat voor menige hemelse engel tot op heden gewoonweg nog een raadsel is. Daar is echter ook de stapel van ruim vijftig evangeliën ontstaan, die tijdens de eerste grote kerkbijeenkomst van het morgenland als apocrief verbrand werd, hetgeen zeer juist was. Het is zo dat in oorsprong slechts de beide evangeliën van Johannes en Matthéus geheel authentiek zijn, en ook de geschiedenis der apostelen, de brieven, en de openbaring van Johannes. De beide evangeliën van Marcus en Lucas hebben ook hun duidelijke en heilige waarde, hoewel ze in menig detail van dat van Matthéus afwijken. -Nu we dit ook weten, gaan we weer verder met de evangelische tocht.

 

175 Valse en ware profeten

 

[I] Terwijl de groep vooruit gezonden leerlingen zich bezig hield met de verkenning van de omgeving en van de mensen bij Caesarea Philippi, bleef Ik tot het bijna avond was nog in de bocht bij de berg. Maar een paar uur voor zonsondergang verliet Ik met de overige leerlingen de bocht, kwam tegen de avond in de omgeving van Caesarea Philippi aan (Matth. 16:13) en vond de vooruit gezonden leerlingen bij een armelijke hut, waarvan de zeer eenvoudige bewoners juist bezig waren een avondmaal voor de reeds moe en hongerig geworden leerlingen klaar te maken.

[2] De bewoners vroegen meteen aan de aanwezige leerlingen wie wij waren, en zij vertelden hen rechtstreeks dat Ik die Jezus was, waarover zij eerder zoveel verteld hadden.

[3] Toen de HEER DES HUIZES dat hoorde, liet hij alles in de steek, viel voor Mij neer en zei: "Wat heb ik arme, zondige mens dan ooit voor goeds gedaan, dat U mij nu zo'n grote genade bewijst? O heilige, grote man uit de hemelen, gezonden naar ons arme zondaars op deze aarde! Hoe kan ik als arm en eenvoudig mens u daarvoor op waardige wijze eren en prijzen? Wat moet ik voor u doen om het u naar de zin te maken?"

[4] IK zeg: "Beste vriend, sta op en maak dat ook wij een avondmaal krijgen bestaande uit brood, vissen en wat wijn. Zorg daarna voor een redelijke slaapplaats en dan heb je alles gedaan wat Ik van je verlang!"

[5] Dan staat de arme HEER DES HUIZES op en zegt met een wat treurig gezicht: "Goede meester, wat ik heb, geef ik omdat mijn hut zo'n grote eer en genade te beurt is gevallen. Want ik weet dat u een zoon van David en bovendien een groot profeet bent. Brood en vis heb ik nog wel in voorraad voor vandaag en morgen, maar met de wijn ziet het er wat slechter uit, niet alleen bij mij, maar in deze hele streek. Ook in de niet ver van hier gelegen stad Caesarea Philippi staat het er met de wijn erbarmelijk voor. Wat frambozen­ en bramensap heb ik wel, maar dat is al wat oud en daarom zuur, wij drinken het alleen met water en wat honing tegen de dorst.

[6] Ook heb ik een paar kannen vol dikke geitenmelk; als u daarvan iets zou lusten, dan breng ik er meteen een paar hier. Samen met brood is dat echt goed eten!"

[7] IK zeg: "Nu, breng maar wat je hebt! Maar Ik zie dat je een aantal wijnzakken in je huis hebt; als je geen wijn oogst, waarvoor zijn die zakken dan?"

[8] De arme EIGENAAR van de hut zegt: " Ja, ja, zakken heb ik wel omdat ik zakkenmaker ben, maar in geen enkele zat ooit een druppel wijn! Ik heb er nu ongeveer vijftig klaar voor de aanstaande markt in de stad, per stuk verkoop ik ze voor ruim een groschen."

[9] IK zeg: "Ga dan en neem de zakken en vul ze allemaal met water!"

[10] De arme MAN van de hut vraagt: "Beste meester, waar moet dat dan goed voor zijn?"

[11] IK zeg: "Vriend, vraag niet, maar doe wat Ik zeg, dan zul je zowel in het tijdelijke als in het eeuwige gelukkig zijn!"

[12] Na deze woorden riep de arme man van de hut meteen zijn vrouw en zijn acht kinderen, die al volwassen waren, waarvan zes dochters en twee zonen, en ging en vulde snel de vijftig zakken bij de bron. Toen de zakken allemaal vol waren, vroeg hij Mij wat hij daarmee nu moest beginnen.

[13] IK zei tegen hem: "Breng ze allemaal in het koele rotshol waarvan de ingang tegen de achterzijde van je hut ligt!"

[14] De arme MAN van de hut, die zijn stro in dit hol bewaarde, spreidde dat op de grond uit en legde de met water gevulde zakken ordelijk naast elkaar op het stro, en toen dat werk klaar was, kwam hij weer te voorschijn en zei: "Heer en meester, alles is gebeurd zoals u bevolen heeft! Moet er misschien nog meer gedaan worden?"

[15] IK zeg: "Alles is nu helemaal in orde. Ga en neem nu een aantal van je betere stenen kruiken en vul die uit een van de vijftig zakken, het geeft niet welke. Proef ook uit de gevulde kruiken hoe het smaakt, breng ze dan hierheen en zeg ons wat je van dat aldus toebereide water vindt!"

[16] De ARME gaat meteen, neemt twaalf kruiken en giet ze tot de rand toe vol. Reeds bij het gieten komt hem een uitstekende wijngeur in de neus, en wanneer hij dan de vloeibare inhoud proeft, weet hij zich van pure verbazing haast geen raad en zegt tegen zijn kinderen, die hem assisteren: "Luister, dat begrijpt geen mens! Het water waarmee wij de zakken hebben gevuld en waarmee ik nu de kruiken volgegoten heb, is veranderd in edele beste wijn! Proef en overtuig jullie zelf!"

[17] De kinderen proefden en wisten ook met hun verbazing over dit wonder geen raad, en de oudste ZOON zei: "Vader, u weet dat ik goed bekend ben met de schrift. Ik ken alle profeten en hun daden, maar zo'n daad heeft niet een van hen gedaan! Deze buitengewone mens moet kennelijk méér zijn dan een profeet!"

[18] Ook de DOCHTERS zeggen: "Ja, ja, vader, dat geloven wij ook! Misschien is het wel Elia, want die moet toch nog eenmaal op aarde komen om de mensen voor te bereiden op de komst van de grote Messias! Of is het soms de grote Messias Zelf al?"

[19] De VADER zegt: "Zowel het ene als het andere is mogelijk! Hm, hm, dat kwam wel wat plotseling en onverwacht!"

[20] Terwijl de arme man van de hut nog zo nadenkend praat, komt zijn VROUW aangestormd en zegt haast helemaal buiten adem van verrukking: "Kom, kom en kijk naar wat er in onze hut gebeurd is! Onze voorraadkamer is helemaal gevuld met allerlei goede spijzen en het beste brood! Dat kan niemand anders gedaan hebben dan dezelfde meester, die een uur geleden naar onze hut kwam en onderdak en een avondmaal vroeg!"

[21] De MAN zegt: "Dat is wel boven alle twijfel verheven! Maar hoe? Wie kan ons dat uitleggen? Wat is hij? Wie is hij? Als wij zeggen: 'Hij is een profeet!', dan zeggen wij duidelijk te weinig. Zeggen wij: 'Hij is een engel!', dan hebben we daarmee niet veel méér gezegd. Zeggen we echter: 'Hij is een God!', dan konden we misschien toch te veel zeggen, want een God is immers alleen maar Geest. Hij heeft echter vlees, bloed en botten, en daarom is het misschien nog de vraag of hij tenslotte toch niet zoiets als een Griekse Zeus of Apollo zou zijn. Maar nu moeten we in alle deemoed, liefde en dankbaarheid de wijn naar buiten brengen, en brood en vissen en wat we maar voor eetbaars hebben; want deze weldaad is met geen goud te betalen!"

[22] Zo kwam de man met de gevulde kruiken, en zijn vrouwen zijn kinderen met brood, vissen en nog andere eetbare zaken. En terwijl hij diep voor Mij boog zei de MAN met een heel deemoedig klinkende stem: "0 heer en meester! Wie bent u, om zulke dingen alleen door uw wil te kunnen? Ik beef van grote eerbied voor u! Een mens zoals wij kunt u niet zijn, maar wie en wat bent u dan wel, zodat wij u waardig zouden kunnen eren?"

[23] IK zeg: "Kijk, vriend, Ik zal je iets zeggen en dan kun je je daarmee zelf een oordeel vormen! Als je 's morgens vroeg ziet dat het in het oosten lichter wordt en dat de hemel steeds roder wordt, dan zeg je: 'De zon zal weldra opgaan!' Hoewel het in het oosten ook lichter wordt als de maan in het oosten opgaat, volgt er op dat matte licht geen morgenrood, en als de maan dan opkomt en de aarde mat beschijnt met haar halve licht, opent geen bloempje de tere kelk om de koude, matte en geen leven gevende stralen op te zuigen!

[24] De lichte wolkjes, de reeds door een stralend licht omspoelde voorboden die de op til zijnde zonsopgang aankondigen, zijn al zeer veel lichter dan het licht van de volle maan. Maar als er geen zon zou volgen op deze voorboden, dan zag het er op de gehele aarde weldra zo uit als in het vrijwel verstarde gebied van de middernachtszon, waar negen volle maanden lang geen zonnestraal doordringt. En kijk, zo overeen­komstig gaat het ook toe in de eeuwige wereld van de geest, die de enige oorsprong en reden van het voortbestaan van deze materiële wereld is.

[25] Allerlei leraren en profeten duiken op en leren de mensen hoe het moet. Zo hier en daar bevat het ook wel iets waars, maar naast ieder vonkje waarheid verdringen zich steeds duizenden leugens en doen zich naast het waarheidsvonkje voor als zouden zij zélf waarheid zijn. En kijk, al zulke leraren, profeten en hun lessen lijken op het schijnsel van de maan, die steeds met een andere gestalte schijnt, en vaak als haar licht 's nachts het meest nodig is, helemaal niet schijnt.

[26] Maar naast de valse leraren en profeten zijn er ook echte en waarachtige, die ogen, harten en monden hebben waaruit Gods licht straalt. Die lijken op de door licht omspoelde wolkjes, die de op til zijnde zonsopgang aankondigen. Als het alleen maar bleef bij die, hoe mooi ook, stralende wolkjes, dus de echte en waarachtige profeten, dan zou het er in de harten van de mensen na verloop van tijd toch net eender uit gaan zien als in de aardse streek van de middernachtszon, namelijk star, koud en dood. Maar op de echte lichtwolkjes, die voor de zon uit gaan, volgt de zon zelf, en bij haar eerste lichtstraal die zij over de nog grauwe bergen en velden der aarde laat vallen, wordt alles wakker, vol vreugde en vol leven. De vogels zingen de opkomende moeder van licht en warmte hun zuivere psalmen tegemoet, de muggen en kevertjes verheffen zich in de van licht doordrongen lucht en zoemen de heerlijke moeder van de dag geestdriftig toe, en de bloemen der velden heffen hun koninklijk versierde hoofdjes omhoog en openen hun balsemrijke mond om de grote wereld verwarmster de heerlijkste geur tegemoet te ademen.

[27] Aan de hand van deze waarachtige schildering kun je nu genoeg ontdekken om in jezelf tot een helder inzicht te komen, zodat je Mij in je hart die plaats geeft, die mij toekomt! Noch het licht van de sterren, noch dat van de maan en net zo min de op zichzelf staande gouden glans der morgenwolkjes is in staat de ketens te verbreken van het in de materie van deze aarde gevangen leven, en het dan naar de zelfstandige actieve vrijheid te lokken. Dat kan alleen maar het licht van de zon.

[28] Wie kan Hij dan zijn, wiens stem en wil alle in de materie gevangen geesten gehoorzamen en voor wie zij alles doen wat Hij wil, - en wie kan Hij zijn over wiens komst alle profeten geprofeteerd hebben?"

[29] De arme man verbaast zich hierover geweldig en hij gaat nadenkend met de zijnen in de hut om ons toch maar niet bij het avondeten te storen.

 

176 Het getuigenis van de leerlingen over Christus

 

[I] Dan eten wij het avondbrood en de familie van de MAN van de hut maakt voor ons een zo goed mogelijke slaapplaats gereed. In huis zegt hij echter tegen zijn vrouwen kinderen: "Luister! Dit moet zonder meer de beloofde Messias zijn! Hij is dus Jehova Zelf in levende persoon, de eeuwige oerzon van de geestenwereld, waaraan alle met Gods licht vervulde profeten als lichte ochtendwolkjes zijn vooraf gegaan! Ja, ja, nu weet ik wel waar ik aan toe ben, maar wat nu?! Ik durf haast geen woord meer met Hem te spreken! Hij, de eeuwige Allerheiligste, die nu, onzichtbaar voor ons, gediend wordt door talloze scharen engelen, die ieder ogenblik nieuwe bevelen van Hem ontvangen en met de snelheid der gedachte overbrengen naar de sterren en alle einden der wereld! En Die verblijft nu in onze armoedige hut, Hij aan Wie al de eeuwige hemelen en hun paradijzen ten dienste staan!

[2] O juich, en beef daarbij ook van vreugde, want Hij blijft in deze nacht bij ons! De gehele aarde is deze grote genade niet waard, laat staan deze armzalige hut en dan wij nog, die vol zonden zijn!"

[3] Terwijl de man van de hut tijdens het gereedmaken van de slaap­gelegenheid zo over Mij sprak, stelde IK Mijn leerlingen, en wel degenen die deze dag vooruitgestuurd waren om informatie in te winnen, de volgende vraag: "Wie zeggen de mensen uit de omgeving dat Ik ben?" (Matth. 16:13)

[4] De betreffende LEERLINGEN antwoorden daarop: "Sommigen menen echt dat U de weer uit de doden opgestane Johannes de doper bent. Anderen geloven en zeggen dat U Elia bent, van wie geschreven staat dat hij nog eenmaal vóór de grote Messias op aarde zal komen en alle mensen zal oproepen tot boete en echte terugkeer tot God. Weer anderen denken dat U de profeet Jeremia bent, over wie onder het volk ook een sage de ronde doet dat hij vóór de Messias uit de hemelen zal komen. Ze zeggen ook dat U een van de andere profeten zou kunnen zijn

(Matth. 16:14), want vóór de grote Messias eventueel komt, zullen alle profeten Hem voorgaan! - Dat zijn zo de voornaamste aanvaardbare meningen over U; maar er zijn er ook nog een groot aantal andere, die wij toen wij ze hoorden hebben afgekeurd en waarvoor wij hen een betere opvatting over U hebben bijgebracht. Maar velen geloven nog dat U een vermomde Griekse Zeus bent."

[5] IK zeg: "Nu goed, jullie hebben Mij nu verteld wat je gehoord hebt, maar Ik zou nu ook nog van jullie zelf willen horen, voor wie jullie Mij eigenlijk houden. Ik vraag dat niet zo maar, maar heel serieus, want Ik merk na bepaalde gelegenheden, waarbij naar jullie mening Mijn doen en laten zo nu en dan schijnbaar aards aandoet, dat je dan in je hart meteen anders over Mij oordeelt, en Mij niet volledig daarvoor houdt als waarvoor je Mij houdt wanneer Ik het een of andere grote wonder gedaan heb! Zeg Mij daarom eindelijk eens openlijk waarvoor jullie Mij na rijp en nuchter verstandelijk beraad, serieus houdt!" (Matth. 16:15)

[6] Toen waren alle leerlingen met stomheid geslagen en wisten behalve Simon Juda niet wat ze Mij op deze vraag moesten antwoorden. - JUDAS Iskariot zei tegen Thomas: "Doe nu je mond open! Jij bent toch altijd zo verstandig en wijs! Dat moet voor jou toch een kleinigheid zijn om op de vreemde vraag van de meester een juist antwoord te vinden!"

[7] THOMAS zegt: "Zeg jij maar wat, als je zo wijs bent! Ik houd hem voor dat, waarvoor hij zich zelf al die tijd heeft uitgegeven! Hij zegt van zichzelf nooit iets anders dan: 'Ik ben een Zoon des mensen, en God is Mijn Vader net als van jullie allen!' Als hij zichzelf zo beoordeelt, wat voor andere beoordeling kunnen wij hem dan waarachtig en waar­heidsgetrouw uit ons zelf geven? Hij doet werkelijk dingen, die sinds Mozes en de andere profeten nog nooit een mens gedaan heeft. Maar als wij alles op de keper beschouwen dan zullen wij ontdekken dat het evenwel de geest van God is, die door een uitgekozen reine mens dat allemaal doet! Maar voor de geest van God zal het niets uitmaken of hij door een gekozen mens bergen verzet of vernietigd, of dat hij het een of andere kleinere wonder door het woord van de profeet laat gebeuren!"

[8] JUDAS Iskariot zegt: " Jij houdt hem dus alleen maar voor een profeet?"

[9] THOMAS zegt: "Zeker, en wel voor de grootste die de aarde ooit gedragen heeft, -hoewel dat niet zijn, maar Gods verdienste is! Want God alleen kan de mens tot profeet roepen, zoals Hij dat met Samuël heeft gedaan toen deze nog een kind was, en zoals Hij zelfs de ezel van de valse profeet Bileam tot echte profeet maakte en door de ezel vervolgens ook Bileam zelf. Dat moeten wij goed begrijpen, en ook het getuigenis dat Jezus over zich zelf geeft, namelijk dat hij slechts een mensenzoon is, ondanks dat hij ook de wonderdadige kracht van God, die in bijzonder grote mate in hem is, zo nu en dan met het goddelijke Ik betitelt. Dan kunnen wij hem naar mijn bescheiden mening onmogelijk een ander getuigenis geven dan dat, wat hij altijd zichzelf geeft! Dus is hij een voortreffelijke Godszoon, zoals wij dat ook zijn, maar dan niet in zo hoge graad als hij."

[10] JUDAS Iskariot zegt: "Maar hoe zit het er dan mee, dat velen hem toch voor de beloofde Messias houden en dat de betere Romeinen en Grieken hem zelfs voor een echte almachtige God houden?!"

[11] THOMAS zegt: "Die hebben óók gelijk, want de kracht van God die in hem is, is ook de enig echte Messias en zonder meer ook Jehova Zelf."

[12] Judas Iskariot is daarmee tevreden, en Ik zweeg, hoewel Ik alles hoorde.

[13] PETRUS viel Mijn zwijgen op, en hij stond op en zei: "Heer, ik bemerk zelfs onder de broeders verschillende meningen over U! Sta mij daarom toe dat ik vanwege de broeders mijn getuigenis over U luid en duidelijk ten gehore breng!"

[14] IK zeg: "Doe dat! Hoe luiden dan jouw woorden?"

[15] PETRUS, of wel Simon Juda zegt: "Uit de diepste grond van het leven in mijn hart zeg en erken ik nu hardop voor de gehele wereld: U bent Christus, de zoon van de levende God!" (Matth. 16:16)

[16] En IK zei tegen Petrus: "Zalig ben je, Simon, zoon van Jona. Je vlees en bloed heeft je dit niet geopenbaard, maar Mijn Vader die in de hemel is! (Matth. 16:17)

[17] Daar voeg Ik nu aan toe: Jij bent Petrus, een rots. Op deze rots wil Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen! (Matth. 16:18) En Ik zal je de sleutel van het hemelrijk geven! Alles wat jij op aarde zult binden, zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat je op aarde zult ontbinden, zal ook in de hemel ontbonden zijn!" (Matth. 16:19)

[18] Toen zei PETRUS: "Heer ik dank U voor deze grote genade, waarvoor ik mij helemaal onwaardig acht, omdat ik altijd een ruwe zondaar was en jammer genoeg nog ben. Maar wat betreft dat binden en ontbinden, geef ik openlijk toe, dat ik dat niet begrijp en niet weet wat ik daarvan moet denken. Als U wilt zou U het mij wel een beetje begrijpelijker kunnen maken!"

[19] IK zeg: "Dat zal je op het juiste moment wel helemaal duidelijk worden; voorlopig verbied Ik jullie allen nadrukkelijk om nu voortijdig ook maar iemand er iets over te vertellen, dat Ik Jezus de ware Christus ben!" (Matth. 16:20)

[20] Na dit belangrijke gesprek vraagt Matthéus de schrijver, of hij dat allemaal op moet schrijven.

[21] IK zeg: "Het wonder in deze plaats niet, en het gesprek tussen Thomas en Judas Iskariot hoef je ook niet te vermelden, maar wel in hoofdzaken wat Ik met Petrus afgesproken heb. Schrijf jij maar altijd zoals Ik je de woorden in het hart zal leggen, dan zal alles juist en goed zijn!" ­Daarmee was toen ook de schrijver tevreden gesteld en weldra ging hij naar bed. Wij bleven echter nog tot middernacht aan tafel zitten en daarbij kwamen ook nog de bewoners van het huis, die ons heel prettig gezelschap hielden.

 

177 Marcus, de eigenaar van de hut

 

[1] De man van de hut, die Marcus heette, wist ons veel te vertellen over de Farizeeën en de zogenaamde schriftgeleerden. Daarbij vertelde hij ook over de heimelijke wreedheden van de tempeldienaars en hoe zij direct iemands doodsvijanden werden als ze bij hen ook maar enige geestelijke en tevens profetische aanleg vermoedden! Veel van zulke spirituele mensen zouden heel in 't geheim vermoord zijn! Ze werden heel vriendelijk uitgenodigd, kregen het ene blijk van eer na het andere en men drukte hen de handen van pure vriendschap. Maar als ze eenmaal in de achterste vertrekken van de tempel waren aangekomen, waar de voornaamste Farizeeën woonden, dan waren ze voor deze wereld verloren, want daaruit kwam er geen een meer in het daglicht! Het was, zo ging Marcus verder, onbegrijpelijk hoe God zulke wreedheden zó lang aan kon zien. In Sodom en Gomorra was het er wel slecht aan toegegaan, maar vergeleken bij Jeruzalem was dat van Sodom en Gomorra nauwelijks een regendruppel ten opzichte van de zee. En toch heeft God ondanks de vele voorbeden van Abraham de steden en alle andere daarbij behorende plaatsen toen door vuur van de hemel laten ondergaan! Maar nu bij deze opeenhoping van alle mogelijke wreedheden, die naar men zegt dag in dag uit in Jeruzalem begaan worden, doet God de Heer alsof Hij er niets van af weet en Zich ook om de gehele mensheid niet meer bekommert! Wat zou daar toch de reden van kunnen zijn?!

[2] Op deze goede vraag antwoordde IK hem: "Vriend, God weet alles wat er gebeurt! Hij kent ook de talloze en naamloze wreedheden van de Farizeeën en schriftgeleerden. Ik kwam juist dáárvoor in deze wereld, om dit slangenbroedsel en addergebroed aan Mijzelf hun maat van wreedheden vol te laten maken, en als deze vol is, dan heeft dit slechte broedsel pas wat te duchten!"

[3] MARCUS zegt: "Ja Heer, Meester en vriendelijke weldoener der mensen! Als U niet ook nog de macht heeft om met één zucht duizenden mensen de andere wereld in te blazen, dan bent U erg te beklagen als U van plan zou zijn om U in Jeruzalem te laten zien en daar wonderen te doen! Voor U ben ik hier weliswaar een heel eenvoudig man, maar Ik ben toch tot dingen in staat waar een Farizeeër nog nooit van gedroomd heeft. Maar ik ben tevens zo uitgeslapen en doe mij in het bijzijn van de Farizeeën, die ik heel vaak ontmoet, zo dom voor, dat hen ieder spoortje van een vermoeden, dat ik geheime informatie zou hebben, ontnomen wordt.

[4] Omdat zij mij al geruime tijd kennen als een ontzettend domme sukkel en van mening zijn dat ik nauwelijks verschil zou zien tussen achter of voor, verklappen zij vaak uit eigen beweging hun kwalijkste geheimen! En zo kwamen mij al zaken ter ore, waarvan ik eerlijk toe moet geven dat ik daarbij al een paar maal begon te twijfelen aan het bestaan van God! Want dan dacht ik bij mijzelf: ' Als er een almachtige, alwijze, rechtvaardige en goede God is en Hij zich, zoals de schrift leert, iets aan de mensen gelegen laat liggen, dan moet het Hem toch onmogelijk zijn om bij zulke wreedheden toe te kijken! Er is geen God! Volgens Plato is de mens lichamelijk een afstammeling van de apen en geestelijk een afstammeling van de verscheurende beesten. Daarom moet er aan het hoofd van een grote gemeente een sterke en wijze Simson staan, die het samengestelde dier, dat zich mens noemt, met de zwaarste tuchtroede het tweevoudig dierlijke uitdrijft en hem in de loop der jaren in zoverre temt dat hij tenminste voor de helft mens wordt!'

[5] Met zulke en vaak nog ergere gedachten hield ik mijzelf bezig als ik met de vaak te afschuwelijke verborgen daden van het door U heel juist slangenbroed genoemde, oog in oog stond! Zoals reeds gezegd, Heer en Meester, als het U er om te doen is om snel op de gruwelijkste en pijnlijkste manier uit deze wereld geholpen te worden, dan moet U maar naar Jeruzalem gaan, en dan zult U ondervinden dat ik U, zonder nu direkt een profeet te zijn, de volle waarheid heb verteld!

[6] Om U eens kennis te laten nemen van zo'n kleine heimelijke actie, die de heiligheid van de tempelmest wel minstens duizendvoudig overtreft, zal ik U in 't kort vertellen, wat ik pas geleden zelf heb beleefd. Wie deze duisterlingen op zo'n meer dan satanische gedachte gebracht heeft, weet ik niet. De satan zeker niet, -want zo ver kan zijn boosaardigheid niet reiken!"

 

178 Marcus vertelt

 

[1] In het achterland van het zogenoemde Klein-Azië ligt een door mensen bewoonde streek, waar de vrouwen merendeels onvruchtbaar zijn. Wat de oorzaak daarvan is kan ik U niet vertellen. Wel is het een voldongen feit dat, zodra die vrouwen gemeenschap hebben met Joden of Sama­ritanen, zij even goed vruchtbaar worden als die van ons. Nu, sinds lang kennen de Farizeeën, die hun slechte volgelingen over de hele wereld uitzenden, die onvruchtbare vrouwen en zij zijn vaak met karavanen daarheen getrokken om de onvruchtbare vrouwen vruchtbaar te maken! Dat was, zeg maar, een vriendendienst die steeds goed werd betaald. Maar bij deze dienst bleef het niet, omdat langzamerhand de Klein-Aziatische mannen leerden inzien dat zij bedrogen werden. Hun vrouwen bleken namelijk in het vruchtbaarheidsinstituut dat de zendelingen uit Jeruzalem aan de grens van die gemeenten al jaren geleden opgericht hebben, niet echt zwanger geworden te zijn. De zendelingen kochten namelijk hier in dit land, en ook in Judéa, pas geboren kinderen op en lieten deze in het genoemde instituut brengen, waar de overigens zeer mooie en weelderige, maar onvruchtbare, vrouwen tien maanden moesten blijven. Na afloop van de tien maanden, waarin de geile apostelen van de tempel zo vaak gemeenschap met zo'n vrouw hadden, dat zij er haast dood aan ging, werd haar zo'n gekocht kind aangeboden. Dat gebeurde dan op zo'n sluwe manier, dat de vrouw zelfs dacht dat het haar kind was! Maar zoals gezegd in de loop der tijd kwamen de mannen toch achter het bedrog, omdat een eerlijke Samaritaan de Klein-Aziaten vertelde wat de zogenaamde vrome apostelen van Jeruzalem, de stad van God, uitspookten.

[2] Daarop kwamen de bedrogen mannen naar de 'apostelen' in het bevruchtingsinstituut en hielden hen ernstig voor wat zij van een burger uit Sichar hadden gehoord, en wat de bevruchte vrouwen hen ook hadden opgebiecht!

[3] Maar de door de wol geverfde 'apostelen' vonden al gauw een heel acceptabele uitweg, door zó’n verhaal over de Samaritanen te vertellen, dat de aanklagers in volle ernst begonnen te geloven dat de Samaritanen, de door God al sinds vele jaren vervloekte afvalligen der Joden, alleen de schuld waren van de onvruchtbaarheid van hun vrouwen.

[4] Hierdoor kwam er op de goede Samaritanen een tweevoudige eed van wraak te liggen. Ten eerste die van de Farizeeën, vanwege de aanklacht en verdachtmaking bij de Achterkleinaziaten, en ten tweede die van de eigenaars van de onvruchtbare vrouwen, die vast begonnen te geloven dat de Samaritanen kwaadaardige tovenaars waren, die dit de Achter­kleinaziaten al jaren geleden aangedaan hadden, omdat bij hen eens een Samaritaan vanwege het hebben van gemeenschap met een vrouw, vermoord was. Maar de Farizeeën wisten daar wel een middel tegen, dat zij tegen behoorlijke betaling wel konden adviseren, maar wat zij hen veel eenvoudiger zelf zouden kunnen verschaffen! -En nu, beste Meester, komt pas het echte, respectievelijk meer dan satanische, te voorschijn!"

[5] IK zeg: "Vertel maar door! Hoewel het voor Mij niet hoeft, is het toch des te noodzakelijker voor Mijn leerlingen dat zij het horen."

[6] Dan gaat MARCUS verder met zijn verhaal en zegt: "Waaruit bestaat nu dat door de apostelen van Jeruzalem voor veel geld aangeprezen middel voor het vruchtbaar maken van de vrouwen der Achterkleinaziaten? Volgens de wijze raad van de 'apostelen' bestaat het uit niets minder, dan dat de Achterkleinaziaten zich het bloed van de kinderen van de Samaritanen moeten verschaffen en dat, vers of tot poeder gedroogd, moeten drinken als zij geslachtsrijp zijn geworden, en de vrouwen moeten dat doen voor zij gemeenschap hebben. Dat zou de toverkracht van de Samaritanen vernietigen en de vrouwen weer helemaal vruchtbaar maken! -Maar hoe moesten ze aan het bloed van Samaritaanse kinderen komen? -Daarvoor zullen voor goed geld en goede woorden de apostelen van de tempel wel zorgen!

[7] De overeenkomst werd opgesteld en door de betreffende Achterklei­naziaten aanvaard. Wat gebeurde er toen, en gebeurt er nu nog op grote schaal? De Farizeeën begonnen toen, hoe en waar ze maar konden, een complete jacht op de kinderen van de Samaritanen, en dat doen ze nu nog.

[8] Zulke kinderen van een tot twaalf jaar oud, worden in het bewuste bevruchtingsinstituut gebracht en daar een tijdlang goed gevoed, vooral met bloedvermeerderende voedingsstoffen. Blijkt zo'n kind veel bloed te hebben, dan ontkleedt men het, brengt het in de slachtkamer en geeft het daar in handen van zelf meegebrachte en in eigen dienst staande slachters. Die binden dicht bij het lichaam de handen en de voeten van de ongelukkige kinderen, zetten dan de zo gebonden kinderen met een prop in de mond vast aan een paal in het midden van een bak, blinddoeken vervolgens de arme kinderen en snijden dan de, op zo'n ten hemel schreiende manier klaar gemaakten, aan handen en voeten de aderen door. Terwijl de ongelukkigen zo doodbloeden en natuurlijk na verloop van enige ogenblikken dood zijn, leven de 'apostelen van God' uit Jeruzalem, de stad van God, rustig verder alsof er niets aan de hand is. De ontzielde lichamen van de zo vermoorde kinderen worden in een speciaal daarvoor gebouwde grote oven verbrand, en hun zo verkregen bloed wordt hetzij vers of ook in de omschreven gedroogde toestand voor het bepaalde doel verkocht. De hel moet dit meer dan helse middel gezegend hebben, want de vrouwen die dit bloed gebruiken schijnen nu werkelijk vruchtbaar zijn!

[9] Voor zoiets moest de goede God, als Hij geen oude Joodse fabel is, toch een tegenmiddel weten, maar tot op dit uur gebeurde er van bovenaf nog niets! God kan nog steeds heel geduldig en kalm zulke naamloze wreedheden aanzien, zoals Hij ongeveer dertig jaar geleden kon aanzien hoe door een bevel van een tiran, kinderen van het manlijke geslacht, van een tot twaalf jaar, ten getale van vijfduizend, op één dag op de gruwelijkste manier van de wereld zijn vermoord!

[10]  God is zeer goed, wijs en vol barmhartigheid, dat heb ik uit de schift geleerd. Maar als ik, die in al die gruwelen bent ingewijd, het geheel eens in het juiste licht bekijk, dan kan ik me nauwelijks tegen de gedachte verzetten, dat er geen God is, of, als er een is, dat Hij Zich allang niet meer bekommert om de mensen van deze wereld! Kan iemand mij dat echter kwalijk nemen? Beslist geen reëel en, net als ik, menslievend mens en ook geen God! Want in mijn borst klopt nog een hart dat met alle liefde zich inzet voor de arme mensheid!

[II] Maar, Heer en Meester, als er ook maar iéts goddelijks in U schuilt doe dan ook hier een wonde: en verwoest en vernietig die helse gedrochten. Ik twijfel er met in het minst aan dat U dat zou lukken want wat ik vandaag bij U beleefde, staat er bij mij meer dan borg voor dat bij U, als U het maar wilt, niets onmogelijk kan zijn! Want U bent duidelijk méér dan alle profeten bij elkaar!"

 

179 Opwinding over het verhaal van Marcus

 

[I] IK zeg: "Vriend! Dat wat je Mij nu vertelde is nauwelijks een afschaduwing van hetgeen Ik zie en weet. Maar het ontbreekt je aan een dieper inzicht in de goddelijke ordening en daarom beschuldig je zelfs met enig recht de schijnbare nalatigheid van God. Maar omdat je een zo weergaloos eerlijk en rechtvaardig hart hebt, zal Ik zes volle dagen lang bij jou en jouw huis blijven, en in die tijd zal Ik je voldoende opheldering geven over alles wat je nu nog duister is. - Omdat het echter bijna middernacht is geworden, gaan we nu de voor ons klaargemaakte slaapplaatsen opzoeken!"

[2] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, het maakt ons nu niets uit of wij zonder te kunnen slapen op bed liggen of hier prettig buiten wakker blijven, want het verhaal van vriend Marcus heeft ons zo totaal van onze slaap beroofd, dat we nu voor alles ter wereld niet meer zouden kunnen inslapen! Werkelijk, iedere druppel bloed in onze aderen kookt nu van toorn en woede tegen die genoemde, uit de tempel afkomstige, verscheu­rende beestmensen! Onder zulke omstandigheden zou je toch veel beter nooit geboren kunnen zijn! Heer, Iaat nu toch meteen vuur van de hemel op deze beesten regenen! Want dat wat wij nu gehoord hebben, overtreft verreweg alles wat wij aan slechtheid ooit over deze beestachtige mensheid hebben vernomen!"

[3] IK zeg: " Juist daarom moeten jullie de dubbele opwinding wat  wegslapen! Morgen, als jullie nuchterder zullen zijn en rustiger bloed zullen hebben, zullen we er makkelijker over kunnen oordelen!" -Na deze woorden van Mij gingen allen toen zonder verdere tegenspraak de nodige rust genieten.

[4] De ochtend van de volgende dag kwam vlug, en Ik en de leerlingen stonden weldra op van onze naar omstandigheden goed toebereide slaapplaatsen.

[5] Toen wij buiten kwamen zei SIMON Juda: "Heer, ik heb weliswaar een aardig tijdje geslapen, maar het verhaal van onze gastheer Marcus gaat mij niet uit mijn gedachten. Nee, dat is ongehoord! Zoiets is nog nooit vertoond! Waarlijk, soms kan zelfs ik Uw geduld en lankmoedigheid niet begrijpen! Als ik bedenk dat U zo vaak tegenover ons, die toch zo verknocht aan U zijn als de haren aan ons lichaam, zo kort aangebonden bent. Voordat men er erg in heeft straft U een van ons met een woord of een blik, zodat iemand het later niet licht weer waagt U iets hardop te vragen. Maar zulke gruweldaden kunt U heel rustig enige honderden jaren aanzien, en ze storen U niet! Waar één van ons totaal uit zijn vel zou kunnen springen, kunt U heel geduldig toezien, maar waar óns oog en hart weinig of niets ziet of vindt, dáár bent U er helemaal bij, en doet U of het heil van de gehele schepping er van afhangt!

[6] Kijk, Heer, dat zijn dan toch zaken die wij onmogelijk kunnen begrijpen, en Marcus heeft niet helemaal ongelijk als hij zo denkt over God, als hij zich gisteren heel argeloos heeft uitgedrukt. Het staat wel vast, dat U, o Heer, al zulke martelaren in het hiernamaals voor het minutenlange lijden dat zij op de aarde ondergingen, meer dan voldoende schadeloos kunt en zult stellen - maar ondanks dat is het toch een vertwijfeld erge en heel bittere zaak om door de opzettelijk slechte mensen vaak uitzinnig pijnlijk gemarteld te worden! En Heer, een paar zeer kwellende ogenblikken duren voor de gekwelde ook een kleine eeuwigheid!"

[7] IK zeg: "Ik heb gisteren, zowel tegen jullie als tegen Marcus, al gezegd dat Ik dat tijdens Mijn verblijf hier wel nader uit zal leggen, wacht daarom tot dat moment aangebroken is, dan zal het jullie wel voldoende duidelijk worden! Maar ga nu liever Marcus helpen om zijn gevangen vis aan de oever te brengen, want hij ging vandaag al vroeg aan het werk en Ik heb zijn werk gezegend. Ga daarom en help hem om de vele en goede vissen aan land te brengen en in zijn vishouders over te brengen!"

 

180 De gezegende visvangst

 

[1] Na deze woorden haastten alle leerlingen zich en hielpen Marcus en zijn kinderen zo veel ze konden. De twee zonen waren wel jonge en krachtige mannen, maar de vier oudere dochters waren met z'n allen nog niet zo sterk als één van de twee zonen.

[2] Toen met krachtige hulp van de leerlingen de vissen allemaal binnen gebracht waren, kwam Marcus naar Mij toe, terwijl Ik op een prettige en gemakkelijke zodenbank zat. Hij zei nog helemaal nat van het zweet: "Heer en Meester! U kunt nu zeggen wat U wilt, maar ik houd toch vol dat U van deze nooit eerder meegemaakte heerlijke en rijke visvangst van vandaag net zo goed de oorzaak bent, als van mijn vijftig zakken, die gisteravond met de heerlijkste wijn gevuld werden. Daarom ben ik meteen zo vlug mogelijk hierheen gekomen om U vóór alles innig te danken. Dus dank ik U, o Heer en Meester, met een ontroerd en van dank vervuld hart voor al de reusachtige en wonderbaarlijke weldaden die U mij en de mijnen in zo'n overvloedige mate ten deel heeft laten vallen!

[3] Ik had vanmorgen het treknet uitgezet, dat een lengte van honderdvijftig el heeft en een gemeten diepte van zeven el, en zie daar, alle delen van het net zaten vol met de heerlijkste en kostelijkste vissen! En nu zijn mijn tien tamelijk grote vishouders boordevol vissen, die wij vandaag met de eerste en enige trek aan land hebben gebracht! Als U dat wilt, laat ik er meteen een aantal klaarmaken voor het morgenmaal, mijn vrouw is daar volleerd in!"

[4] IK zeg: "Doe dat, want Ik heb er trek in! Daarna kun je ook een aantal gevulde vaten door je kinderen naar de stad Caesarea Philippi laten brengen, zij zullen een goede opbrengst geven!"

[5] Marcus boog diep, liep vlug de keuken in naar zijn vrouwen gaf opdracht voor het morgenmaal, waaraan zijn vrouwen de zes dochters meteen heel ijverig begonnen. De twee zonen vulden twee vaten vol met de mooiste vissen en reden daarmee naar de stad, die nauwelijks een uur van daar gelegen was, want zij hadden hun ochtendbrood al met wat wijn genuttigd.

[6] Toen zij hun voertuig, een kar bespannen met twee ezels, op de marktplaats neergezet hadden, waren er meteen al een aantal kopers ter plaatse, die binnen enkele ogenblikken al de vissen van hen kochten. Tegen een goede prijs, want zulke uitgelezen vissen kostten toen al ruim een groschen per stuk. Omdat de beiden ongeveer tweehonderd stuks meegenomen hadden, ontvingen zij ook ongeveer tweehonderd groschen, wat voor die tijd meer was dan nu tweehonderd daalders. Na een paar uur kwamen de twee, rijk met geld beladen, weer naar huis met de lege vaten en de wagen. Zij overhandigden vader Marcus het geld, die daar erg blij mee was en de beide zonen uitbundig prees.

[7] De zonen vroegen de vader daarop of ze nogmaals naar de stad zouden rijden, omdat veel kooplustigen niets hadden gekregen. De vader gaf hen toestemming en zij vulden de vaten nogmaals en reden daarmee naar de stad en verkochten de tweede vracht beter en vlugger dan de eerste.

[8] Marcus wist zich geen raad van dankbaarheid, want in één klap was hij nu uit de jarenlange zorg geholpen.

[9] Terwijl de beide zonen de eerste vracht naar de stad brachten, hadden wij een stuk of twintig zeer goed toebereide vissen als morgenmaal gegeten, met daarbij brood en wijn. Ondertussen hadden wij over veel gesproken, waarbij het voornaamste onderwerp steeds de dienaren van de tempel bleven. De oudste dochter van Marcus, een meisje van negentien jaar, liet ons een oude pot zien, die voor de helft gevuld was met tempelmest. Zij vroeg of deze mest wel, zoals de opdringerige verkoper gezegd had, de velden en tuinen op de beschreven ongelofelijke wijze vruchtbaar maakte.

[10] Toen rees er een gelach op uit de leerlingen, die dit tempelbedrog wel kenden, en THOMAS zei: "O dat schandalige gedoe! Dat doen die dienaren Gods al wel vijftig jaar. Er waren wel waardige hogepriesters die daar tegen protesteerden, maar dat hielp weinig, want deze mest brengt de tempel nu jaarlijks minstens tweeduizend lieve groschen op. Maar de mensen zijn dom genoeg en geloven tenslotte zelfs, dat door dat vuil hun velden, akkers en tuinen gezegend worden!"

[11] Daarop zei de oudste DOCHTER: "O beste vriend, dat is niet zo! De meeste mensen geloven nauwelijks meer dan ik aan dit bedrog, maar wat kan men daaraan doen? Als men deze mest niet van de verkopers koopt, kan men al gauw daarna de hele hel over zich heen krijgen. Daarbij zijn de verkopers van deze drek zo grof en ruw, dat men uiteindelijk veelliever wat drek van hen koopt om ze zo toch maar kwijt te raken. Als je dan de mest in hun bijzijn in het water uitschud, maken zij zich daarover helemaal niet druk en gaan verder, want zij weten dat men na een jaar toch weer de tempelmest van hen moet kopen."

[12] PETRUS zegt: " Ja, ja, oplichterij, alle soorten leugen en bedrog zijn de deugden van de tempeldienaars, die zich dienaren van God noemen! Ze tonen wel menselijke gezichten, maar hun innerlijk is uit de hel! O Heer, waarom U zoiets toelaat en duldt, weet U alleen maar en verder niemand in de hele wereld!"

[13] Maar IK zeg tegen allen: "Laat dat nu maar rusten, het is bijna middag! De dag is mooi en juist niet te warm, laten we daarom wat in de vrije omgeving rondzien of er ergens een plaatsje te vinden is, vanwaar men een goed vergezicht heeft. Zo'n plaatsje willen we dan voor ons inrichten om daar de dagen, die we hier blijven, met besprekingen van allerlei aard door te brengen. "

[14] Daarop zegt MARCUS: "Heer, een plaatsje zoals U dat wenst bevindt zich een paar honderd passen boven mijn hut, ongeveer boven de grot waar mijn hut tegenaan leunt. Het behoort nog bij mijn spaarzame bezittingen. Op de top van de heuvel staat een oude schaduwrijke kastanjeboom, waaromheen ik een ruime grasbank heb aangelegd. Vanaf deze bank geniet men het mooiste uitzicht over de gehele wijde omgeving. Men kijkt uit over heel Caesarea Philippi en over de zee zover het oog reikt. Op heel heldere dagen ziet men gemakkelijk tot aan Genezareth en nog verder naar Kis, en er zijn er zelfs die zeggen Sibarah gezien te hebben, maar daar zijn mijn ogen te zwak voor en ik kan die plaats niet onderscheiden, - maar omhoog naar Gadarena en nog een heleboel andere plaatsen kan ik goed zien."

[15] IK zeg: "Nu dan, laten we die plek kiezen en onze tijd daar zo nuttig mogelijk doorbrengen. Breng ons maar naar boven!"

[16] Marcus, de man van de hut, leidde ons op een weliswaar zeer smal maar toch niet ongemakkelijk pad naar het plekje dat echt niets te wensen over liet. Men had uitzicht over Caesarea Philippi en ook keek men uit over de hele Galilese zee en veel plaatsen.

 

181 Marcus en de Farizeesche tiendenjagers

 

[I] Wij ontdekten echter daarbij ook dat een aantal Farizeeën uit de stad Caesarea Philippi heel naarstig op weg waren naar de armoedige hut van Marcus. MATTHËUS, de jonge tollenaar uit Sibarah, die al eens eerder bij Kapérnaum de Farizeeën behoorlijk van repliek gediend had toen er een zieke genezen werd, die men vanwege het vele volk door het opengemaakte dak van het huis en door het plafond van de kamer voor Mij neerliet, zei: "Dat gebroed moet bericht gehad hebben over Uw aanwezigheid hier! Maar van wie? Als de zonen van Marcus, die tweemaal met vis naar de stad zijn gereden, ons maar niet verraden hebben!"

[2] De oude MARCUS zegt: "Dat kan best, want zo braaf als mijn zoons overigens zijn, ze hebben toch de kwaal om graag te praten, waardoor ze al menig onheil hebben veroorzaakt. Ik zal meteen naar beneden gaan en het aan hen vragen. "

[3] IK zeg: "Blijf maar rustig hier! Want noch jouw zoons, noch iemand anders uit de omtrek heeft Mij verraden. Zij kwamen alleen vanwege de vissen naar jou toe; zij willen een gave van ongeveer honderd vissen van die soort die zij in de stad wel gezien, maar niet gekocht hebben. Je weet wel dat ze overal het recht hebben om de tiende te nemen waar er geoogst wordt. Zo'n rijke visvangst is ook een echte rijke oogst en daarom menen zij het recht te hebben daarvan de tiende te eisen. Ga daarom naar beneden en geef honderd vissen, dan zullen zij je prijzen en de vissen nemen en daarmee heel rustig meteen weer naar huis gaan!"

[4] MARCUS zegt: "Maar hoe zullen zij honderd vissen vervoeren?"

[5] IK zeg: "Maak je daar maar niet druk over, dat zoeken zij wel uit! Kijk maar eens, ze zijn al redelijk dichtbij gekomen en nu kun je tussen hen in een lastdier zien lopen, diens rug is al van alles voorzien om de vissen te vervoeren. "

[6] MARCUS kijkt wat scherper naar de kleine karavaan die zijn woonstee nadert en ontdekt dan zonder veel moeite dat, waarop ik hem opmerkzaam heb gemaakt, en zegt: "Heer, het is zoals U gezegd heeft! Ik ga nu snel naar beneden, dan staan die honderd vissen in de grote bak al voor hen klaar, waarover ze zich zeker wel wat zullen verbazen!"

[7] IK zeg: "Ga en doe dat! Maar als ze je vragen hoe je dat kon weten, geef dan een slim antwoord; met een leugen mag je ze niet afschepen!"

[8] Marcus gaat en Iaat meteen honderd vissen uit de vishouders halen en in de grote bak doen. Toen hij nog maar net met het werk klaar was, arriveerde de groep jonge Farizeeën al en vroeg naar de visser Marcus. MARCUS meldde zich meteen en zei, omdat hij zich nog bij de visbak bevond: "Hier ben ik, en hier in de bak zit datgene waarvoor jullie waarschijnlijk gekomen zijn! Dit is de nauwgezet afgemeten tiende van de vis, bestaande uit honderd stuks van de meest uitgelezen vissen die in onze zee ooit gevangen werden!"

[9] De Farizeeën zijn totaal verbluft door deze toespraak en EEN van hen zegt: "Maar ben je dan een profeet, dat je van te voren al weet waarvoor wij uit de stad hiernaartoe zijn gekomen?"

[10] MARCUS zegt: "Daarvoor hoef je heus geen profeet te zijn, daar heb je alleen maar vijf goede zintuigen voor nodig en een beetje verstand, dan kun je gemakkelijk beredeneren waarom jullie uit de stad zijn gekomen! Hier, neem de vis en ga in vrede weer verder! Ik heb vandaag nog veel te doen en het is al bijna middag. Wij hebben vandaag veel werk verricht en moeten ons middagmaal gaan klaarmaken!"

[11] Een van de FARIZEEËN antwoordt: "Voor straf zou je er ons bij die honderd nog dertig extra moeten geven. Want het was niet netjes, dat je ons als dienaars van God, die steeds voor jouw heil tot God de almachtige smeken, niet meteen na de vangst, door middel van je kinderen de eerste vissen gestuurd hebt!"

[12] MARCUS zegt: "Daar, daar heb je er niet dertig, maar veertig stuks erbij! En nu hoop ik datje tevreden bent, en – dat je gauw weer vertrekt!"

[13] De FARIZEEËN zeggen: "Wij hebben van God het recht om te komen en ook om te gaan wanneer wij willen! Maar als je de vissen in onze meegebrachte tonnen doet, dan zullen we verder gaan!"

[14] Marcus geeft zijn kinderen opdracht te doen wat de Farizeeën zeggen. Zij doen dat direct en vullen de tonnen van de Farizeeën met de nu honderd veertig vissen.

[15] Als het werk klaar is zegt MARCUS: "Nu is alles gedaan wat jullie gevraagd hebben. Zijn jullie tevreden?"

[16] Dan zegt een zeer brutaal uitziende jonge FARIZEEËR: "Nee, en nog honderd keer nee! Want je spreekt tegen ons als tegen wereldse mensen die je lastig vallen en vergeet daarbij dat wij dienaars van de almachtige God zijn, die je in een zucht voor eeuwig te gronde kunnen richten! Jouw uitdagende houding tegenover ons moet daarom niet alleen met honderd veertig vissen, maar met de onteigening van al je bezit bestraft worden!"

[17] Nu wordt het Marcus te bont. Hij loopt de hut in en komt meteen weer naar buiten met een perkamentrol waarop met grote letters geschreven stond, dat hij geheel en al Romein was en als zodanig, als hij dat wilde, volkomen gebruik kon maken van alle rechten van een vrije burger van Rome.

[18] Toen vroeg de BRUTALE FARIZEEËR wat uit het veld geslagen: "Wel, hoe lang is men hier dan al heiden? Naar ons beste weten was men toch nog pas kortgeleden Jood!"

[19] MARCUS zegt,: "Marcus was nooit een Jood, maar een geboren Romein, die Mars zo’n dertig  jaar met zwaard, helm en schild heeft gediend. Maar deze Marcus werd gedurende een proeftijd van drie jaar een onbesneden Jood. Hij is echter weer volledig Romein geworden en zal ook als zodanig sterven! Hij zag namelijk, behalve de verheven Godsleer van de Joden, maar al te gauw wat voor eerloze, heimelijk hun God en hun leer met de voeten tredende, en de arme mensheid bij iedere gelegenheid bedriegende, slechte en gewetenloze huichelaars de priesters van deze verheven godsdienst zijn. Hij zag ook dat zij hun God uiterlijk wel dienen voor het blinde volk, maar dat ze hun harten begraven hebben in de diepste diepte der hel en daardoor ook in staat zijn om gewetenloos een schandelijke handel te drijven met het bloed van onschuldige Sa­maritaanse kinderen! Neem nu je buit maar mee en ga daarmee naar huis! Ik geef hem jullie alleen maar omdat ik kort geleden nog drie jaar lang een onbesneden Jood was!"

[20] De FARIZEEËN zeggen: "Maar Marcus, hoe komt het dat je nu op eens zo’n verstandig mens bent geworden? We kennen je toch al zolang als een heel dom mens! In ons bijzijn wist je vaak nauwelijks of je een man of een vrouw was, hoe ben je dan nu opeens aan zoveel verstand gekomen?"

[21] MARCUS antwoordt: "Dat was een heel sluw Romeins masker om vermomd als oerdomme kerel zonder moeite achter al jullie kwade listen, streken en schanddaden te komen! Maar ik sta er toch voor in dat ik Mozes en alle profeten beter begrijp dan jullie, -hoewel ik daadwerkelijk een Romein, maar in mijn hart reeds lang een echte Jood ben!"

[22] De FARIZEEËN zeggen: "Zonder de besnijdenis kan niemand Jood zijn en God naderen!"

[23] MARCUS zegt: "Ik heb ook nooit geprobeerd om op jullie manier tot God te naderen, maar, alleen in het hart volgens de leer van de profeet Jesaja en dat is voor mij voldoende. Als ik door God verdoemd zou worden omdat ik mij niet heb laten besnijden, dan zal dat jullie weinig raken. Maar ik denk: God is wijzer dan alle mensen en oneindig wijzer en. beter en rechtvaardiger dan jullie, en hij kijkt alleen maar naar een zuiver besneden hart en niet naar de besnijdenis van de voorhuid, die alleen maar een aards doel kan hebben, maar geestelijk in de aard der zaak dom is, Omdat ik in mijn hart een Jood ben geef ik jullie toch de tiende, maar ik geef hem vrijwillig en jullie hebben geen schijntje recht om een tiende van mij, als Romeins burger, te eisen. Ga nu maar, anders neem ik de vissen terug en laat jullie met niets naar huis gaan! -Begrijpen jullie mij goed?"

[24] Na deze krachtige toespraak van onze Marcus zeggen de Farizeeën geen woord meer en gaan met de vissen naar huis.

 

182 De Heer voorspelt Zijn dood en opstanding

 

[I] Marcus geeft nu vlug opdracht om het middagmaal gereed te maken, gaat naar het bewuste plaatsje waar wij ons bevinden en vertelt ons heel precies zijn belevenissen met de Farizeeën,

[2] IK prijs hem daarvoor en zeg: "Marcus, Ik zeg je, dit volk werd vanaf het begin uitverkoren, en de grote belofte die het kreeg is nu geheel in vervulling gegaan. Maar dit volk is verstokt en wil het grote tijdstip van zijn beproeving niet zien, het zoekt echter zijn heil in de poel van deze wereld, die als een droombeeld zal vergaan. Daarom zal worden toegelaten dat het de maat van zijn gruweldaden vol maakt, en dat het zijn God en Heer zal doden!

[3] Daarna zal alle genade en al het licht en alle gerechtigheid van dit volk worden weggenomen en aan jullie heidenen worden gegeven, want jullie wil is goed en als blinden hebben jullie gezien, wat de ziende Joden verworpen hebben.

[4] Daarom komt nu het licht van boven tot jullie en maakt dat je ziende harten krijgt, maar de kinderen van het licht zullen buiten gestoten worden in de buitenste duisternis. Onder vreemde volkeren zullen zij de brood­kruimels zoeken en de naam 'volk' zal van hen afgenomen worden en zij zullen in de toekomst geen volk meer zijn!"

[5] MARCUS zegt: "Dan kan het dus toch zover komen, dat zij in hun grote woede U ergens aangrijpen en U lichamelijk doden, zoals zij dat met bijna al hun profeten hebben gedaan?"

[6] IK zeg: "O ja, dat zullen zij met Mij doen! Maar dan is het met hen gedaan!"

[7] MARCUS zegt: "Ja, ja, zoals ik gisteren al zei: "Dit gebroed is tot iedere denkbare misdaad in staat! U moet zich daarom zo lang als maar mogelijk is in acht nemen voor de zogenaamde stad van God, want die zal U doden, tenzij U daartegen al Uw voorzichtigheid en goddelijke almacht in 't geweer brengt; want de dienaren van de tempel ken ik uit­ en inwendig! Wie het waagt hun leer, die al lang een leer van de boze geest is, aan te pakken, moet tegen de totale hel vechten. Hun vriendschap is onheil en hun vloek is de dood. Het leven van een mens staat voor hen gelijk met het leven van een mug, waar geen mens op let omdat dat te onbeduidend is."

[8] De LEERLINGEN zeggen: "Zover wij onze Heer en Meester kennen, zal toch al hun nog zo geraffineerde slechtheid te pletter lopen op Zijn wijsheid, want Hij die de dood gebieden kan, Hij, die de doden weer tot leven wekken kan, zal moeilijk te doden zijn!"

[9] IK zeg: " Ja, Hij zal in eeuwigheid niet te doden zijn. Maar toch zal Hij gedood worden als een getuigenis tegen hen, opdat de hen gegeven maat vol zal worden! Als zij zich aan Gods heiligen vergrepen hebben, dan zullen zij zich ook aan Mij vergrijpen en daardoor scheppers van hun eigen oordeel worden! Maar wie zelf zoiets wil, die ondergaat geen onrecht als hij verworpen wordt! Als zij echter onuitsprekelijke gruwelen aan de boden begaan hebben, dan zullen zij ook Hem niet ontzien, die de boden voor Zich uit liet gaan.

[10] Hun noodlot zal echter daaruit bestaan, dat de gedode, na nauwelijks drie dagen, als een machtige overwinnaar van de dood en al zijn vijanden, tot eeuwige troost van Zijn vrienden en broeders, ongedeerd, in Zijn volle kracht, en geheel en al bruisend van leven, uit het graf zal opstaan! Dan zullen zij in grote vrees en vertwijfeling zich beraden hoe zij de uit de dood opgestane weer zouden kunnen doden, maar zij zullen niet in staat zijn om een besluit te nemen, en hun val zal spoedig daarop volgen.

[11] Zo zal het gebeuren en daardoor zal Mijn voorspelling ten volle vervuld worden.

[12] Jullie zullen weliswaar bedroefd zijn en terwille van Mij grote angst doorstaan, maar je bedroefdheid, vrees en angst zal spoedig veranderen in grote vreugde, als je de gedode weer heersend over al het leven en alle dood, net zoals nu, bij je zult zien!"

[13] MARCUS zegt: " Als het zo zal gaan, dan is het echt niet zo moeilijk om zich in zekere zin slechts voor de schijn te laten doden! Onder die omstandigheden kunt U dan wel naar Jeruzalem gaan, als U dat wilt; want U kan niets gebeuren! Als U Heer over leven en dood bent, wie kan U dan doden? En als men U doodt, of denkt U gedood te hebben, en U komt na de dood nog levender te voorschijn voor het gevecht met de vijand, dan vóór het gedood worden, zou ik niet graag in de huid van Uw vijanden steken. Die zullen dan door een vuur van angst en vrees verteerd worden. En van al hun beraden, peinzen en streven zal voor nu en altijd niets terecht komen! Want juist daardoor zullen al hun schandelijke gruweldaden in het volle daglicht voor alle mensen zichtbaar worden, en hun werkelijke bestaan heeft dan het door het betere deel van de mensheid lang gewenste einde voor eeuwig bereikt. O Heer en Meester! Doe dat maar zo vlug en zo zeker mogelijk! Ik ben al weloud geworden en zal de aarde niet zo lang meer met mijn voetstappen lastig vallen als ik reeds heb gedaan, maar dat zou ik dan toch nog graag meemaken, en mijn dood zal me dan niet zwaar vallen!"

[14] IK zeg: "Het is weliswaar nog niet helemaal zeker of het zo zal moeten gebeuren, maar het is eerder ja dan nee! -Maar de tijd is nu al ver over het midden van de dag voortgeschreden, en onze lichamen verlangen ook wat voedsel, daarom gaan we weer naar beneden om een lichamelijke versterking te gebruiken!"

[15] MARCUS zegt: "Ja, U heeft weer volkomen gelijk, het middagmaal zal klaar staan, laten we daarom naar beneden gaan! Na de maaltijd kunnen wij dan, als het U, o Heer, bevalt, weer naar dit plekje teruggaan."

[16] IK zeg: "Vanmiddag zullen we wat anders doen. Morgen zal dit plekje ons weer welkom zijn. Nu gaan wij echter!"

 

183 Cyrenius wordt aangekondigd

 

[1] Toen wij na een paar tellen beneden kwamen, stond het middagmaal al klaar en wij gingen buiten aan de grote tafel zitten, die gereed stond in de dichte schaduw van een kastanje. Goed klaargemaakte vissen, brood en wijn en lekkere verse vijgen werden in ruime mate geserveerd, zodat wij, bij elkaar zo'n dertig man, meer dan genoeg te eten hadden. De maaltijd ging heel gezellig voorbij en Marcus, de spraakzame oude rechtschapen krijgsman vertelde ons, op een hem aangeboren smeuïge manier van vertellen, veel van zijn belevenissen. Mijn leerlingen waren daardoor in de gelegenheid om de wereld ontdaan van alle franje voor zich te zien, en daar voor zichzelf veel uit te halen ten voordele van de mensheid die later aan hun leiding toevertrouwd zou worden.

[2] Na de meer dan twee uur durende tafelzitting kwam er uit de stad een bode voor Marcus en bracht hem het bericht, dat de oude opper­stadhouder Cyrenius omstreeks het midden van de dag in Caesarea Philippi aangekomen was. Als hij dat wilde kon hij, als soldaat die de opper­stadhouder goed kende, daarheen komen en zijn armelijke omstandig­heden, die welbekend waren, naar voren brengen. Dan zou de opper­stadhouder voor hem doen wat mogelijk was.

[3] MARCUS antwoordde de bode: "Zeg tegen mijn oude strijdmakker, dat ik mij aan zijn voeten zal leggen en hem vele malen Iaat danken voor zijn geëerde herinnering van mijn zeer armoedige toestand! Maar ik zal ditmaal geen gebruik kunnen maken van zijn genade als ik daarvoor naar de stad moet gaan, want ik heb gasten, waarvan de hoogste, de Heer en Meester, mij wonderbaarlijk van mijn vroegere armoede bevrijd heeft. Deze Heer en Meester beloofde mij gedurende zes volle dagen bij mij te blijven, en daarom zou ik het als een grote zonde beschouwen, als ik Hem ook maar een ogenblik alleen liet. Als mijn oude krijgsmakker het echter niet te ver beneden zijn hoge keizerlijke waardigheid acht om een wandeling naar mij hier buiten te maken, dan zal hier alles gedaan worden om hem zo waardig mogelijk te ontvangen!"

[4] De BODE zegt: "Uitstekend, ik zal de hoge gebieder woordelijk alles zo overbrengen als u het mij heeft gezegd!" - Daarop groet de bode, klimt op zijn muildier en verwijdert zich zo snel mogelijk.

[5] Toen de bode al in geen velden of wegen meer te bekennen was zei MARCUS: "Ik hoop niet dat de hoge stadhouder mij dit antwoord kwalijk zal nemen!"

[6] IK zeg: "Maak je daar maar geen zorgen over! Ik zeg je: Als hij zal horen dat Ik hier kennelijk ben, zal hij geen tien tellen wachten met het besluit om hierheen te komen, en dan kun je je pas voorstellen wat de heerlijkheid van God is! Want weet dat Cyrenius Mij al Mijn leven lang kent!"

[7] MARCUS zegt: "Dat zal wel zo zijn, maar hij is in de wereld een te hoog geplaatst persoon, en moet daarom ter wille van de domme mensen erg veel nalaten, wat hij anders beslist zou doen, en daarom twijfel ik er toch sterk aan of hij mij de grote genade van een bezoek zal kunnen bewijzen."

[8] IK zeg: "Voor je driemaal naar het bekende plaatsje omhoog en weer terug bent gegaan, zal hij er zijn. Nauwelijks zal de bode hem het bericht overbrengen, of Cyrenius, die zijn maaltijd nog niet gebruikt heeft, zal zonder enig talmen alles laten liggen en staan, en zich met zijn gehele gevolg hierheen haasten om Mij te zien en te spreken.

[9] Zeg maar tegen je vrouwen dochters dat ze meteen nog een maaltijd voor hem en zijn mensen klaarmaken; want omdat hij en zijn gezelschap in de stad met eet, zal zo'n maaltijd hem zeer wenselijk en welkom zijn!"

[10] Marcus roept meteen zijn vrouwen zijn zes dochters uit de hut en zegt, dat ze voor de komende opperstadhouder Cyrenius een maaltijd moeten klaar maken, en wel voldoende voor ongeveer nog eens dertig personen!

[11] De vrouw kijkt Marcus stomverbaasd aan en weet niet of dat nu soms ernst of scherts is. Maar Marcus laat haar toch meteen naar de keuken gaan, en de vrouw begint aan het opgedragen werk.

[12] Tevens gaf Marcus zijn beide zonen opdracht om vanaf de heuvel uit te kijken, en als zij de een of andere glinsterende schare uit de stad zouden zien komen, hem meteen te waarschuwen. De beide zonen gingen dadelijk voorbij de bocht tot de plaats van waaruit men vrij uitzicht had op Caesarea Philippi, en zij ontdekten de glinsterende schare terwijl die al aan het eind van de brede straat haar schreden richtte naar het smalle voetpad, waarover men binnen een klein kwartier gemakkelijk de behuizing van Marcus bereikt.

[13] Toen de beide zonen dat zagen, renden ze haast ademloos terug en vertelden wat ze gezien hadden.

[14] Toen vroeg MARCUS: "Heer en Meester, nu moeten we hem toch wel op echt Romeins eerbiedige manier tegemoet gaan!?"

[15] IK zeg: "O nee! Wie terwille van zijn heil zich gedrongen voelt naar Mij toe te gaan, die komt toch wel, ook al gaan we hem niet tegemoet! Maar Cyrenius is groot van geest en heeft het niet nodig dat men hem tegemoet gaat. Alleen als iemand, die zwak van ziel en lichaam is de weg naar ons heeft ingeslagen, moeten wij hem wel tegemoet gaan, opdat hij met halverwege moe wordt, liggen blijft en omkomt!"

 

184 Weerzien met Cyrenius

 

[1] Nog maar net hadden wij dat gezegd of we hoorden alom de bocht veel mensenstemmen. Het was Cyrenius met zijn hele gevolg en naast Cyrenius reed op een klein bergpaardje de in mooie Romeinse kleren gehulde Josoë, de door Mij in de nieuwe grafkelder van Jaïrus uit de lange doodsslaap opgewekte knaap.

[2] Toen Cyrenius op de tamelijk ruime plaats voor de hut aankwam, vroeg hij de beide zonen of dit de woning van de oude soldaat Marcus was.

[3] En de ZONEN zeiden met een diepe buiging: "Ja, machtige heer en gebieder!"

[4] Op dat moment stapt MARCUS ook met gepast Romeinse eerbied op Cyrenius toe en zegt: "Hoge heer en gebieder, niets ter wereld zou me hebben kunnen weerhouden om onmiddellijk gevolg te geven aan uw goedgunstige oproep! Maar ik herberg een gast met een aantal van Zijn leerlingen en begeleiders, die vast en zeker een god moet zijn, omdat Hij enkel door te willen dingen doet, die een sterfelijk mens nog nooit op deze aarde gedaan heeft. Deze hemelse gast kon ik onmogelijk alleen laten, omdat Hij mij met weldaden overladen heeft, en mijn hut nu niet meer armelijk, maar heel rijk is. Want Ik ben nu in het bezit van vijftig zakken gevuld met de beste wijn en mijn vijf grote vishouders zitten vol met de voortreffelijkste en beste vissen! Ook puilt mijn voorraadkamer uit van allerlei uitgelezen spijzen, en zout en hout heb ik ook meer dan voldoende voor de rest van mijn leven! Wat zou ik, oude man, nu nog meer willen zoeken en verlangen? Maar niet alleen ik, maar ook mijn acht kinderen zijn heel goed verzorgd, want ik heb vandaag ruim vierhonderd groschen ontvangen, wat voor mij zeer veel geld is. Bovendien zal ik zeker nog enige honderden goede groschen ontvangen, uit dezelfde bron waaruit ik vandaag de vierhonderd helemaal eerlijk en rechtschapen ontvangen heb."

[5] CYRENIUS zegt: "Dat klinkt heel goed, en het verblijdt mij zeker nog meer dan jou, dat ik jou, een van mijn oudste krijgsmakkers, zo gelukkig aantref; maar breng me nu naar jouw wonderbaarlijke gast! Voornamelijk voor hem ben ik uit de stad naar je toegekomen, want ik vermoed naar aanleiding van het bericht van de bode, dat jouw wondergast de goddelijke Jezus uit Nazareth is. Hem kan ik in der eeuwigheid niet genoeg danken voor de reusachtige weldaden, die Hij mij geestelijk en lichamelijk heeft bewezen. Breng me daarom maar meteen naar Hem toe!"

[6] De reden waarom Cyrenius Mij niet meteen gezien had, was, dat Ik met de leerlingen nog aan de tafel zat, die in de diepe schaduw stond van een grote kastanjeboom waarvan de dicht bebladerde takken hier en daar tot op de grond neerhingen. Marcus bracht Cyrenius met Josoë meteen onder de kastanjeboom bij Mij.

[7] Toen CYRENIUS Mij zag, sprongen hem de tranen in de ogen van vreugde over het weerzien, en hij zei: "Ja, ja, U bent het, zoals ik al dacht! Oh, wat ben ik nu weer ontzettend blij en gelukkig omdat mij de onbeschrijflijke hemelse genade ten deel valt om U, die mijn alles bent, na het verstrijken van vele dagen weer een keer te zien en te spreken, en door de adem van Uw mond opnieuw gezegend en voor eeuwig levend gemaakt te worden! O Heer, mijn eerlijk en waarachtig boven alles geliefde Jezus, eeuwige Heer van de gehele wereld en van alle hemelen! Hoe diep sta ik toch bij U in de schuld. Ten eerste voor iedere minuut dat ik leef en ten tweede voor de buitengewone weldaad, die mij door Uw ondoorgrondelijke wijsheid in Kis ten deel viel, toen ik de geroofde belastinggelden weer terug kreeg! O Heer, hoe vaak denk ik er iedere dag nog aan, uit wat voor verschrikkelijke verlegenheid U mij door Uw wijsheid gered hebt in Kis! En als ik zo bij mijzelf daaraan denk, dan komen mij steeds tranen van dankbaarheid in de ogen, en dan moet ik U onder tranen aanbidden!"

[8] IK zeg: "Vriend en broeder, kom en ga rechts van Mij zitten en laat je gevolg ook gaan zitten daar aan de andere tafel onder de vijgeboom! Het middagmaal zal meteen opgediend worden, dat Ik voor jou en je gevolg al van te voren besteld heb, want Ik weet dat jullie vandaag nog maar weinig gegeten hebben. - Maar hoe gaat het nu met Mijn Josoë, en kan hij nogal al opschieten met zijn engel die zo nu en dan bij hem komt?"

 

185 De leermethode van de engel

 

[1] Nu komt Josoë naar mij toe. Hij ziet er al veel forser uit en zegt: "Heer, en leven van al het leven, ik ben helemaal gezond, en het eten en drinken smaakt mij nog steeds heel goed. Maar met de engel, die mij vanuit Sichar iedere drie dagen enige ogenblikken bezoekt, ben ik niet zo gelukkig, omdat hij bij alles wat ik tegen hem zeg, steeds tegenwerpingen maakt! Ik laat me graag onderwijzen over alles wat maar goed, waar en nuttig is, maar als iemand mij vandaag zegt: 'Eén peer plus één peer zijn samen twee peren!' en het dan bij de volgende gelegenheid niet van mij accepteert dat ik hem aan zijn eigen uitspraak herinner , dan erger ik me steeds zo en maak bijna altijd ruzie met mijn geestelijk leraar en opvoeder! Want bij een volgende keer wil hij mij wijs maken dat één peer en één peer ook wel drie, vier, vijf ja zelfs uiteindelijk een oneindig aantal peren zouden zijn, en dat op de keper beschouwd één en één niet alleen geen twee, maar, geestelijk gezien, ieder denkbaar getal zou kunnen voorstellen! Want bij hem is dat, wat hij mij bij een voorgaand bezoek als een vaste waarheid heeft verteld, bij het volgende bezoek nooit meer een op zichzelf staande vaste waarheid. Kortom, hij komt vaak met zaken waarbij meteen al mijn haren overeind gaan staan van ongeloof! Daarom wilde ik U, o Heer over alle hemelen en werelden, graag vragen om de geestelijke leraar te zeggen, dat hij verstandiger met mij om moet gaan - of mij in de toekomst zijn bezoeken maar moet besparen!"

[2] IK zeg: "Ah, beste Josoë, verdraag hem toch maar! Hij leidt je tot de ware wijsheid van de hemelen, want de geestelijke berekeningen zien er heel anders uit dan die van deze wereld! Als Ik op hemelse manier met je zou praten, dan zou je echt niets begrijpen. Ik spreek echter, omdat Ik nu Zelf een mens van vlees en bloed ben, alleen maar menselijk, op aardse wijze met de mensen over de zaken van de geest. En zie, de mensen ergeren zich omdat ze Mij niet begrijpen -en velen ook omdat ze Mij niet willen begrijpen! Jouw geestelijke, bij tussenpozen optredende, leraar geeft je wel goed les, maar jij zult zijn lessen op deze aarde pas beginnen te begrijpen als je oud bent. Maar helemaal begrijpen zul je dat pas eenmaal aan de andere kant, waar geen troebeling van het vlees en bloed zich in je zuivere ziel voor zullen doen: - Begrijp je Mij?"

[3] JOSOË zegt: "O ja, Heer der oneindigheid, U begrijp ik gemakkelijker dan mijn geestelijke leraar! Maar als hij mij zegt dat toorn en liefde eigenlijk een zijn, dan komt bij mij het bovenste onder en het onderste boven, en ook als hij zegt dat ook hemel en hel eigenlijk een zijn! Laat dat maar begrijpen, wie dat wil, maar voor mijn verstand is dat een heel grote tegenstrijdigheid!"

[4] IK zeg: "ook daarmee heeft de engel het bij het rechte eind; het is zo! Daarvan zal Ik je een klein voorbeeld geven, dan zul je het probleem beslist wat duidelijker zien. Luister dus naar Mij!

[5] Let eens op de zon! Hoezeer verkwikken haar lichtstralen jou als zij 's winters op sommige dagen zo lekker aangenaam en met milde warmte schijnt. Maar als in de zandwoestijnen van Afrika haar gloeiend hete stralen zelfs het witte zand beginnen te smelten en jij zou in die lichtstralen van de zon moeten lopen, dan zou zo'n straal een hel voor je worden! -Begrijp je dat?"

[6] JOSOË zegt: "O ja!"

[7] IK vervolg: "Goed, luister dan verder! De nacht is na een hete dag beslist een goede vriendin en weldoenster van de vermoeide mensheid. Maar laten we deze weldoenster bijvoorbeeld dertig dagen lang voortduren, dan zullen alle mensen beginnen met haar te verwensen en te vervloeken! Want zo'n aanhoudende lange nacht zou op de aarde zo'n alles verstarrende koude teweegbrengen, dat er uiteindelijk geen organisch leven meer op haar zou kunnen bestaan! Kijk, zo zou de grote weldoenster der mensen al weer in de ergste hel veranderen!

[8] Als je op een hete dag een wandeling maakt en de dorst je begint te kwellen en je komt aan een zuivere en rijke waterbron, wat geeft een slok uit de zuivere bron dan een hemelse verkwikking! Maar diep beneden in het dal verzamelt datzelfde water zich in een groot en diep bekken tot een meer. Als je daar in valt, vind je daarin de onafwendbare dood! Kijk alweer: hetzelfde water dat je op de hoogliggende bergweg zo hemels had verkwikt, zal je beneden in het diepe meer doden en zodoende een tijdelijke hel voor je worden!

[9] Zo drink je ook graag een kleine beker goede wijn; drink je echter in één keer een hele volle zak leeg, dan zal de wijn je doden en zo ook weer een hel voor je worden!

[10] Je beklimt graag een hoge berg, en het uitzicht in de verre verten verkwikt je hart. Maar stel dat er een berg op je valt, dan zal hij je doden en je zo ook weer tot hel worden!

[11] Wat verkwikt de wind je hele hart, als hij op een hete dag zachtjes verkoelend langs je voorhoofd strijkt! Als hij echter een storm wordt, die bomen begint te ontwortelen, zal hij je dan nog verkwikken? Beslist niet! Want dan zul je op de vlucht slaan en een plaats zoeken waar de storm niet kan komen. En zo wordt dezelfde wind, die je voorheen verkwikte, als hij al zijn kracht gebruikt een hel voor jou!

[12] Daarom is aan ieder mens voor alle zaken een bepaalde maat gegeven, afhankelijk van zijn kracht, natuur en geaardheid. Als hij zich aan die maat houdt, bevindt hij zich in de juiste orde waarin God hem heeft gesteld, en alles wat hem omgeeft is voor hem 'hemel'. Maar wanneer hij, in wat dan ook, deze orde overschrijdt en een wereld op zijn zwakke schouders legt, dan zal deze hem vermorzelen en tot 'hel' worden!

[13] En zo is de juiste maat in alle dingen, zowel voor de mens als voor de geesten een 'hemel'; een overmaat van dezelfde dingen is echter daarom voor mensen en geesten een pure 'hel'! - Begrijp je het nu?"

[14] JOSOË zegt: "Ja nu begrijp ik het natuurlijk wel en daar ben ik erg blij om! -Maar waarom legt de geestelijk leraar mij zijn lessen niet zo uit, dat ik ze net als nu kan begrijpen?!"

[15] IK zeg: "Ook dat heeft weer een wijze reden! Als je geestelijk leraar je alles zonneklaar uit zou leggen, dan zou je nooit zelf beginnen te denken en te beslissen. Maar zo dwingt hij je tot nadenken en zelf te beslissen en kijk, dat is dan al de juiste hemelse manier van lesgeven! Als het nodig zal zijn en jij de juiste rijpheid bereikt zult hebben, zal de geestelijk leraar je ook bij iedere les duidelijke voorbeelden meegeven. Maar voorlopig moet je zelf eerst geestelijk actief worden, want anders zou je onmogelijk diepere waarheden van de hemelse wijsheid kunnen be­grijpen! - Besef je dat nu helemaal goed?"

[16] JOSOË zegt: "Ja, Heer, nu begrijp ik helemaal wat ik aan mijn geestelijk leraar uit Sichar heb, en ik begin nu ook een grote liefde voor hem te voelen!"

[17] IK zeg: "En die liefde zal je de voorbeelden verschaffen! - Maar nu komt er iets voor het lichaam. De vrouw, de zonen en de dochters van Marcus komen er al aan met een hele lading spijzen en dranken! Eet naar behoefte en wordt sterk opdat je geen honger of dorst zult hebben, want in Mijn nabijheid moet nooit iemand hongeren of dorsten, maar ieder moet geheel verzadigd worden, lichamelijk en geestelijk!"

[18] Cyrenius en Josoë hebben beiden een flinke honger en dorst en tasten daarom goed toe. Ook de mensen uit het gevolg laten zich niet smeken, maar volgen geducht het voorbeeld van Cyrenius.

 

186 Het geschenk van Cyrenius aan Marcus

 

[1] Als bijna alles opgegeten is, roept Cyrenius Marcus en zijn vrouw, dankt de eerste voor de goede maaltijd en zijn nog steeds onverminderde gastvrijheid, en de vrouw prijst hij voor haar goede kookkunst, want zulke voortreffelijk toebereide spijzen had hij nog nooit gegeten. Vooral de vissen overtroffen door hun heerlijke volle smaak verreweg al het andere.

[2] Na deze loftuiting zegt Cyrenius tegen Marcus: "Maar, oude krijgs­makker, ga jij nu eens naar dat witte muildier daar! Op zijn rug draagt het iets voor jou en je familie. Je hebt lang genoeg ontberingen geleden en je had te kampen met allerlei nood en tegenspoed, maar nu zal deze nu juist niet zo benijdenswaardige toestand in één klap eindigen! In de beide zakken zul je zoveel goud en zilver vinden, dat je daarmee gemakkelijk een beter woonhuis kunt laten bouwen, en bij het nieuwe betere huis, een akker en weidegrond zult kunnen kopen, zodat je met je familie heel goed van de akkerbouw zult kunnen leven! Het meerdere wat de zakken mochten bevatten, kun je als een goed appeltje voor de dorst houden, want zolang wij op deze aarde volgens de wil van de Heer moeten leven, mogen ook de middelen daarvoor niet helemaal ontbreken!

[3] Zolang wij geen goden zijn, moeten wij in het zweet des aanschijns ons brood verdienen, - de een op deze en de andere op die wijze, een ieder heeft genoeg te doen en mag de handen niet in de schoot leggen. Maar wie zoals jij al voldoende gewerkt heeft, die kan op zijn oude dag het zich wel wat gemakkelijker maken. Ga dus en neem de kleine gave in ontvangst, en de Heer zegene je daarmee!"

[4] Tot tranen geroerd dankte Marcus Cyrenius - en behalve Cyrenius in zekere zin hoofdzakelijk Mij, want hij zei: hoewel de gave van Cyrenius kwam, was hij er toch volkomen van overtuigd dat Ik de oorzaak van alles was, daarom dankte hij Mij in de eerste plaats!

[5] Maar IK zei: "Neem wat men je geeft, en gebruik het, maar hecht er geen waarde aan! Want zo precies gemeten als iedere aardse gave is, zo onmeetbaar is het aardse leven van de mens! Vandaag ben je nog heer van je schatten en morgen eist men je ziel op! Wat kun je dan geven om je ziel van de eeuwige dood te redden?

[6] Laat iedereen daarom vóór alles het Godsrijk zoeken, en dan zal al het andere hem naar behoefte extra gegeven worden!

[7] Maar wat hij ontvangt krijgt hij niet om het op te hopen, maar om het verstandig en wijs te gebruiken voor het bestwil van zichzelf en anderen. Je zult veel echte armen vinden. Hun nood moet je hart verkwikken omdat je nu geestelijk en lichamelijk de middelen hebt ontvangen om die nood te verzachten en het treurige hart van de arme broeder te verblijden!

[8] Kijk, ieder blij hart dat je in Mijn naam verkwikt hebt, zal eenmaal een nieuwe hemel vol zaligheden zonder maat en tal voor je worden, en het zal je reeds op deze aarde verkwikken zoals geen ander aards geluk dat kan, en het zal in je de echte vrede te weeg brengen, -een vrede die de wereld niet kent! Ga dus nu en neem alles in ontvangst!"

[9] En de oude ging met zijn twee zonen, nam de grote en rijk gevulde zakken in ontvangst en bracht ze op een veilige plek in bewaring. Nadat hij weer te voorschijn kwam, dankte hij nogmaals voor alles en vroeg Mij wat er eventueel voor 's middags gedaan moest worden.

[10] IK zeg: "Maak.je schepen klaar, dan zullen we, omdat het vandaag zo mooi en windstil is, wat op zee rondvaren! Jij kunt dan ook nog een keer het grote net in zee uitwerpen en dan zul je een tweede gezegende trek en vangst doen!"

[11] Daarop beveelt Marcus meteen zijn zonen en de vier oudere dochters om de vaartuigen in orde te maken, en ook het net. Ook moeten ze nazien of de omheinde grote vishouder nog helemaal in orde is, en eventuele gaten meteen zo goed mogelijk met struiken en stenen dichtstoppen.

[12] De ZONEN zeggen: "Vader dat hebben we vier dagen geleden al gedaan en daarom zal alles nog wel helemaal in orde zijn, want na die tijd is er geen storm meer geweest; maar om op dit moment helemaal zeker te kunnen zijn zullen we het toch nazien." -Toen gingen de zonen op pad, bekeken alles en kwamen al gauw terug met de mededeling, dat alles zich nog in prima conditie bevond.

[13] IK zeg: "Laten we dan gaan en ons inschepen op de kleine schepen, die elk, zonder gevaar, makkelijk twaalf personen kunnen vervoeren!" - iedereen stond toen op en volgde Mij.

 

187 Pleziervaart op zee

 

[1] Toen wij aan de oever kwamen, trokken de zonen meteen het grootste en beste schip naar ons toe en wij gingen in het schip op de klaargezette banken zitten. De beide zonen namen de roeispanen en roeiden daarmee ons vaartuig tamelijk vlug van de oever weg. In Mijn schip bevonden zich behalve Mij, Cyrenius, Josoë, de oude Marcus en Petrus, Johannes en Jacobus. Alle andere leerlingen voeren op de andere schepen ons na, en ook de hofhouding van Cyrenius. Maar in ons schip lag ook het grote visnet op goede vissersmanier opgevouwen.

[2] Toen wij ongeveer vijf veldwegen gaans van de oever verwijderd waren vroeg MARCUS: "Heer, zeg ons waar wij het net uit moeten werpen!"

[3] IK zeg: "Dat zal Ik wel op het juiste moment doen, maar nu en hier nog niet! We zijn nog geen half uur op het water en willen daarom niet meteen de rust daarvan verstoren en haar geesten wekken, die ons vervolgens erg zouden kunnen plagen. Maar meer naar het westen en dichter bij de veilige oever zullen we het net wel uitwerpen. Nu zullen we niets anders doen dan rusten met de rust van de zee. Als iemand van jullie echter iets wil weten, dan staat het hem vrij dat aan Mij te vragen."

[4] CYRENIUS zegt: "Wat mij aan het gezin van Marcus vooral opvalt, is, dat zijn vier oudste dochters samen net zoveel kracht hebben om te roeien als zijn twee, je kunt wel zeggen, gigantisch sterke zonen! -Marcus, jij was ook wel een beetje een atleet, maar je zonen hebben je toch ver overtroffen!"

[5] MARCUS zegt:"Jawel, maar nu komt mijzelf hun kracht wel wat buitengewoon voor, want hun roeispanen trekken zo krachtig en onver­moeibaar dat het schip als door de wind gedreven over het zeeoppervlak glijdt. Heus, met deze snelheid zou men in een halve dag in Kis of zelfs in de buurt van Sibarah komen, waar je anders toch zeker twee dagen voor nodig hebt! Tot aan Genezareth zou men zo in een paar uur komen, en tot Jesaïra in vier.

[6] Als mijn oude ogen mij niet bedriegen, ontdek ik nu ook reeds de hoge berg, die van hier uit de stad Genezareth aan de linkerzijde flankeert! Hij ziet er wel heel blauwen dus veraf uit, -maar dat zegt niets, onze snelheid doet weldra iedere nog zo blauw uitziende verte wijken! Maar de onvermoeibare kracht van mijn beide zonen kan ik niet genoeg bewonderen! U heeft daar, o Heer, zeker ook met Uw almachtige heilige wil de hand in het spel!?"

[7] IK zeg: "Ja, beste vriend Marcus, Ik moet met Mijn wil overal, waar er een worden, zijn en bestaan is, van het grootste tot het kleinste, zeg maar oneindig gevarieerd de hand in het spel hebben. Anders zou de eindeloze ruimte maar al te snel zonder wezens zijn; en dus is het best mogelijk dat Mijn wil zich nu met jou zonen bezig houdt."

[8] Dan zeggen de op dit schip aanwezige drie LEERLINGEN tegen elkaar: "Vaak is er toch iets vreemds met onze Heer en Meester! Zo nu en dan spreekt Hij helemaal als de al ene, Heer van hemel en aarde, en dan gedraagt Hij Zich ook zo, maar bij andere gelegenheden is Hij helemaal mens en laat van Zijn goddelijkheid niets merken! Alles wat Hij spreekt en doet is weliswaar onbegrijpelijk wijs, maar dat Hij Zich ondanks al Zijn goddelijke macht en wijsheid binnenkort door de Farizeeën te Jeruzalem ten dode toe moet laten mishandelen, dat zou men toch zeker niet wijs kunnen noemen! Want wat voor baat heeft de mensheid uiteindelijk bij zo'n mishandeling? Die raakt daarmee op een dwaalspoor en zal zeggen: 'Kijk nu eens naar het lot van de machtige: hij valt tenslotte toch nog ten offer aan de nog sterkere! Hij, die doden opwekt en bergen verplaatst, zou toch ook in staat moeten zijn om met één woord de tempelknechten te vernietigen!?'

[9] In Noach’s tijd moest de gehele mensheid ten onder gaan, behalve Noach en zijn kleine familie; en toch waren toen de mensen lang zo slecht niet als ze nu over 't algemeen zijn. En omdat het merendeel van de mensen nu al zo slecht en verdorven is dat het haast niet erger kan, wil Hij Zich door hen nu Zelf ook nog laten mishandelen, in plaats van dat Hij hen, harder dan ten tijde van Sodom en Noach, zou kastijden! Kortom veel van wat Hij in goddelijk opzicht doet is nog onbegrijpelijker dan het grote onbekende!"

 

188 De beperktheid van bet menselijk begrip

 

[1] JOHANNES, die alleen maar aandachtig naar Simon Juda geluisterd had, zegt: "Als je het puur met het oog van de wereld bekijkt, kan ik daar niets tegen inbrengen, maar met het hart gezien ziet het er toch heel anders uit! Want de goddelijke wijsheid zal zich nooit of te nimmer aan de wijsheid van een mens aanpassen, ook al is hij nog zo wijs!

[2] Weet jij bijvoorbeeld waarom er zo talloos veel soorten planten en struiken op aarde groeien, die helemaal geen vruchten dragen? En als ze wel vruchten dragen, zijn die naar onze begrippen toch zinloos, en niemand weet wat het nut ervan is! Net zo'n verscheidenheid ziet men bij de dieren: van de kleinste bladluis tot aan de over de zeeën heersende Leviathan. Vertel mij maar eens waarvoor ze er zijn, behalve dan die paar huisdieren van ons! Wat voor doel kunnen de wilde verscheurende dieren eigenlijk hebben? Wat heeft de mensheid aan de beren, leeuwen, tijgers, hyena 's en veel van de nog onbekende verscheurende dieren? Wie, goede vriend, kan je vertellen waarom de dieren zulke heel verschillende vormen hebben? Waarvoor zijn die ontelbare sterren aan de hemel? Waarom geeft de maan 's nachts niet altijd licht? Waarom heeft zij verschillende gestaltes? Waarom is zij er eigenlijk? Kijk, dat allemaal en nog duizendvoudig veel meer begrijpen wij niet, en als wij kritisch erover nadenken, vindt ons verstand het dwaas! Maar bij God de Heer bestaat voor dat alles een zeer wijze reden, en daarom mogen wij ons helemaal niet verbazen dat wij, nu wij de buitengewone gelegenheid hebben gekregen om de Heer in eigen persoon voor ons te zien werken, niet alles kunnen begrijpen wat Hij doet en verder nog zal doen. Want Zelf zal Hij zeker voor alles een zeer wijze reden hebben! -Ben je dat niet met mij eens?"

[3] SIMON JUDA zegt: "Jawel, jawel, je hebt helemaal gelijk en met geen mogelijkheid kan men daar iets tegen inbrengen! Maar het staat ook als een paal boven water, dat voor de denkende mens menig voorschrift van God juist de indruk geeft, alsof iemand in volle ernst zou willen beweren, dat twee vissen en twee vissen samen zeven vissen zouden zijn!"

[4] IK zeg: "Ja, ja Simon, die indruk geeft het, maar wat voor het mensenverstand onmogelijk lijkt, kan bij God nog heel goed mogelijk zijn! Neem het kleine net dat bij je voeten ligt en werp het uit in de zee! (Simon doet dat.) - Haal het nu weer terug en zeg hoeveel vissen erin zitten!"

[5] SIMON zegt: "Heer, precies vier!"

[6] IK zeg: "Kijk nog eens en tel, want het zijn er zeven!"

[7] SIMON kijkt nog eens en telt en vindt nu precies zeven vissen in het net. Dat verbaast hem zeer en hij zegt: "Ja, ja, bij God zijn alle dingen mogelijk!"

[8] En IK zeg tegen hem: "Zeg dan in 't vervolg niet zulke nutteloze domme dingen, want het is beter te zwijgen dan te kletsen! Houd daar rekening mee, -anders ben je niets beter dan een blinde Farizeeër!"

[9] SIMON JUDA zegt: "Heer, U weet toch hoe zeer ik U liefheb, maar nu ik iets uit mijzelf zeg, geeft U mij toch op een tamelijk wrange manier een standje over wat ik gezegd heb. Daardoor durf ik nauwelijks nog meer iets hardop aan U te vragen! Hoewel ik alles met grote liefde en geduld van U aanneem, kan ik me toch niet tegen wat innerlijk heimelijk verdriet verzetten, omdat ik juist het slachtoffer ben van Uw strengheid!" -Dan draait hij zich om en kijkt met een enigszins weemoedige blik naar de zee.

[10] JOHANNES gaat naar hem toe en zegt: "Kijk, broeder, je hebt het nu wat moeilijk na de zachte terechtwijzing van de Heer, maar besef dat de liefde en wijsheid van de Heer heel goed weet waarom zij jou dit heeft aangedaan. Als je eens goed diep in je hart zou kijken, zou je de oorzaak zonder moeite zelf al vlug vinden!"

[11] SIMON zegt: "Nou, wat moet dat dan zijn? - Zeg jij het maar!"

[12] JOHANNES zegt: "Kijk, broeder, wat betreft inzicht en levend, onwankelbaar geloof, ben jij onder ons duidelijk de sterkste, en volgens het getuigenis van de Heer een echte rots. Maar daarbij heb je toch tijden dat je te lijden hebt onder enig gevoel van eigenwaarde, en weet je, zo'n gevoel van eigenwaarde is enigszins verwant aan datgene wat men hoogmoed noemt! En dat zal het zijn wat de Heer met veel van Zijn deemoedigende opmerkingen ten opzichte van jou, bij je weg wil halen! Ik heb dat al bij verschillende andere gelegenheden waargenomen en zou het je al lang uit echte en oprechte broederliefde gezegd hebben, maar er deed zich geen goede gelegenheid voor. Omdat nu die gelegenheid er wel is, dacht ik daaraan en heb het je gezegd, zoals ik het al lang binnen in mij duidelijk heb gevoeld. Ik hoop dat je het in de goede zin der liefde, waaruit en waardoor ik het je heb gezegd, zult aanvaarden en niet boos op mij zult zijn!?"

[13] SIMON JUDA zegt: "Ja, ja, daarin zul je ook wel helemaal gelijk hebben. Alleen begrijp ik niet, waarom Hij iemand van ons niet eens een keer daarop attent maakt; zo spaarzaam is Hij toch anders ook niet met Zijn woorden! Dan zou je je veel gemakkelijker kunnen houden aan wat helemaal juist is, volgens Zijn zuiver goddelijke wil!"

[14] JOHANNES zegt: "Dat zou Hij wel kunnen, maar toch doet Hl] dat niet, en kijk, daar moet ook al weer een goede reden voor zijn!

[15] Mij lijkt het, alsof Hij wil, dat ieder mens eerst volkomen zich zelf moet vinden, voordat de Heer tenslotte Zijn al het leven voltooiende hand op hem legt, en met Zijn licht in het hart van de mens gaat wonen.

[16] Om deze reden, die ik voor juist houd, zegt de Heer dan ook niemand rechtstreeks wat hij fout doet in zijn leven, maar Hij geeft hem, alleen indirekt, bepaalde schokkende ervaringen. Daardoor dwingt Hij de ziel zichzelf nader te bekijken, haar fouten door Zijn licht te ontdekken, deze uit te bannen en dan zogezegd helemaal in te gaan in de orde van de Heer. Dat, broeder, is zo'n beetje mijn bescheiden mening, en ik ben er zo goed als zeker van dat het zo is. -Hoe lijkt jou dat?"

[17] SIMON zegt wat nadenkend: "Ja, je kon ook daarmee wel eens helemaal gelijk hebben, want jij onderkent van ons het diepst en het scherpst de wil van de Heer! Jouw woord zal voor mij in het vervolg zeer zwaar wegen!"

[18] Terwijl hij dat zegt, wendt Simon zich weer in Mijn richting en trekt een dankbaar gezicht omdat Ik dit door broeder Johannes aan zijn hart geopenbaard heb. Ik geef Simon echter een teken dat hij nu, omdat de zonen van Marcus beginnen het grote net in zee uit te zetten hen met zijn uitgebreide vakkennis moet helpen.                                                                            

[19] En Simon doet dat met alle plezier van de wereld; want één blik van liefde van Mij betekent voor Simon meer dan alle schatten ter wereld. En dat moet ook zo zijn bij alle mensen, die Mij waarachtig volgen en daardoor het ware eeuwige leven willen bereiken.

 

189 Achting gepaard aan liefde

 

[1] Terwijl de zonen. van Marcus, geholpen door Simon en nog enige in ons schip aanwezige leerlingen, bezig waren met het uitwerpen van het grote net, roeide uit de richting van Genezareth een groot vaartuig recht op ons af. Het kwam steeds dichterbij en toen het nauwelijks meer dan een paar vadem van ons verwijderd was, ontdekte een zoon van Marcus dat het een Romeins legerschip was, waarop zich een aantal soldaten bevond.

[2] CYRENIUS zegt: "Het zou voor mijn maatschappelijke status toch wel wat onprettig zijn als mijn soldaten mij hier op dit voor de mensen wat te onaanzienlijke schip aan zouden treffen! Ik zou het op prijs stellen als we een beetje uit hun buurt konden blijven!"

[3] IK zeg: "Vrees nu maar voor wat te vrezen is. maar dáárover hoef je je echt nooit bang te maken! Want weet je, als de zon hoog aan de hemel staat, lijkt ze veel kleiner dan wanneer zij vlak boven de horizon zweeft, en ook kan, als zij zo hoog staat, niemand naar haar kijken, omdat zij dan leder oog krenkt. Maar als zij zo laag staat, dan kan iedereen zonder bezwaar naar de komende of scheidende moeder van de dag kijken.

[4] Ook al zou dit scheepje nog zo schitterend versierd zijn, dan zou het daardoor niets bijdragen tot vermeerdering van jouw waardigheid, - want wat je bent dat ben je, of je nu op de top van de Ararat staat of op een molshoop. De ware achting gepaard met liefde zul je slechts dáár het meest smaken, waar de mensen je het gemakkelijkst kunnen naderen! En bovendien zeg Ik je nog, dat juist déze ontmoeting heel belangrijk voor je zal zijn, waarvan je je weldra kunt overtuigen."

[5] Door Mijn woorden is Cyrenius nu heel benieuwd geworden naar wat het Romeinse soldatenschip zal brengen. Omdat het echter door tegenwind ons niet helemaal kan bereiken, bedenkt Cyrenius of het niet raadzaam zou zijn om dichter naar het Romeinse schip te sturen.

[6 Maar IK zeg: "Helemaal niet, want we zullen er nog snel genoeg mee te maken krijgen, en dan zul je nog gelegenheid genoeg hebben om alles wat je aangaat in geuren en kleuren te weten te komen. Voor het moment kijken we heel kalm naar de visvangst!"

[7] Toen Cyrenius dat hoorde was hij tevreden gesteld en keek heel gemoedelijk toe, toen de vissers het grote net in de zee begonnen uit te zetten. Het vulde zich zo snel met grote vissen, dat men genoodzaakt was naar de oever te varen. Toen wij na ongeveer een half uur aan de oever kwamen, op de plaats waar zich de in de zee omheinde grote visvijver bevond, werd aan alle zijden het grote net tegen de omheining van de vijver getrokken. In het net was zo'n groot aantal grote en prachtige exemplaren, dat al Mijn leerlingen, Marcus met al zijn kinderen en zelfs de bedienden van Cyrenius, ongeveer anderhalf uur bezig waren om al de gevangen vissen uit het net in de omheinde zeevijver te doen.

[8] Toen de vissen zich tenslotte in de vijver bevonden, krioelde het daarin vanwege het grote aantal vissen, want het waren er meer dan zevenduizend. De vijver was dermate vol dat er geen duizend meer bij hadden gekund. De oude Marcus wist van louter blijdschap nauwelijks wat hij deed. Zijn mond stond geen ogenblik stil van de dankbetuigingen.

[9] IK zei tegen hem: "Vriend, je bent nu erg dankbaar voor deze door Mij aan jou bewezen weldaad, maar vandaag wanneer het Romeinse schip hier landt, zul je nog een ander geschenk krijgen! Dat geschenk zal echter niet uit vissen of uit goud en zilver bestaan, maar zuiver uit Mijn woorden, die je de weg naar het eeuwige leven zullen banen. Schenk daar met je gehele huis aandacht aan, dan zal het licht en helder in je ziel worden voor nu en voor de eeuwigheid! -Heb je Mij goed begrepen?"

[10] MARCUS zegt: "Ja Heer! Mijn hart zegt het mij: 'Marcus, oude verroeste soldaat, vandaag zal je leven ontdaan worden van het oude roest! Je oor zal een stem horen uit de hemel van Jehova, en je ziel zal de grote nabijheid van je heil voor eeuwig voelen!" - En ik hoop dan ook vandaag nog het wonderbaarlijkste te beleven."

 

190 Ontmoeting van Cyrenius en Julius

 

[I] De zonen van Marcus hadden amper het net te drogen gehangen aan de voor dat doel op de oever verstevigde staken, of het grote Romeinse schip was al zo dicht bij de oever, dat men met de bemanning kon spreken. Zij verzochten de zonen van Marcus dringend om met een paar bootjes naar het grote schip te komen en de reizigers aan de oever te brengen, omdat het schip zelf door zijn grote diepgang niet helemaal aan de oever kon komen. De zonen deden dat meteen, en Mijn leerlingen verbaasden zich niet weinig toen zij tussen de vele Romeinse soldaten en andere burgers ook hoofdman Julius en vervolgens zelfs Ebahl met Jarah ontwaarden.

[2] Maar op het schip waren ook vijf gevangen genomen gevaarlijke straatrovers, die op de bergpassen tussen Judéa en Samaria hun misdadige praktijken uitgeoefend en al heel wat moorden gepleegd hadden. Zij waren als rabbi's gekleed en zagen er zo gezien heel vriendelijk uit. Toch woonde in ieder van hun harten een heel legioen vreselijke duivels, die deze vijf rovers dwongen op onbarmhartige wijze de reizigers uit te roven en ze dan, om niet door hen verraden te worden, zonder enig medelijden te doden. Zulke rovers werd echter heimelijk door de Farizeeën de hand boven het hoofd gehouden, omdat daardoor bijeenkomsten tussen de ketterse Samaritanen en de Joden op heel veel plaatsen vrijwel onmogelijk gemaakt werden. De Romeinen wisten dat echter ook en waren daarom des te vijandiger tegen zulke rovers. En zulke misdadigers verging het dan ook altijd erg slecht; want op hen werden steeds de pijnlijkste doodstraffen toegepast.

[3] Behalve de vijf genoemde erge rovers, waren er echter ook nog een aantal politieke misdadigers, die heimelijk, ook uitgaande van de tempel, overal propaganda tegen de Romeinen maakten. Het gehele transport was bestemd voor Sidon.

[4] Ik hield Mij wat op de achtergrond opdat Ebahl, Jarah en Julius Mij niet meteen zouden ontdekken, en droeg de bewoners van het huis en Cyrenius op, Mijn aanwezigheid niet meteen te verraden, want op het schip waren verscheidene Farizeeën, die in het geheim door Jeruzalem achter Mij aan gestuurd waren, hoewel zij officieel een heel andere reden opgaven.

[5] Cyrenius ontving Julius heel vriendelijk. Daar was hoofdman Julius heel aangenaam door verrast, want ten eerste had hij het hoogste Aziatische staatshoofd hier niet verwacht, en in de tweede plaats gedroeg Cyrenius zich tegenover zijn ondergeschikten meestal zeer formeel, hoewel volkomen rechtvaardig.

[6] Cyrenius onderhield zich met Julius meteen over de misdadigers, en vroeg of Julius al een oordeel over hen geveld had. Want een eenmaal geveld oordeel was bij de Romeinen meestal onherroepelijk; alleen de keizer kon zo'n oordeel nog herroepen. Maar Julius had nog geen oordeel geveld en wilde dat pas in Sidon door opperstadhouder Cyrenius zelf laten doen. Daarom vroeg hij Cyrenius, nadat hij meegedeeld had welke misdaden de vijf roofmoordenaars en de politieke boosdoeners begaan hadden, om de misdadigers meteen volgens de wet te oordelen.

[7] CYRENIUS antwoordt Julius: "Je hebt heel goed en wijs gehandeld door deze booswichten nog niet te veroordelen! Ik zal ze echter ook niet meteen oordelen; want hier in de buurt bevindt zich iemand die nog hoger is en meer bevoegdheid heeft, en die zullen wij hier in deze zaak laten oordelen. Laat de misdadigers daarom goed bewaken tot deze machtige en wijze komt!"

[8] JULIUS zegt: "Hoogste gebieder over Azië! Bevindt de keizer zich dan soms ook op Aziatische bodem?"

[9] CYRENIUS zegt: "Nee, beste Julius, maar Een, die echt over alle wereldrijken gebiedt, en dus ook over de gekroonde zoon van Augustus, mijn broeder! Zeus is, met al Zijn goddelijke macht, uit de hemel onder ons sterfelijken gekomen; Zijn woorden zijn daden en Zijn wil is een uitgevoerde daad!"

[10] Cyrenius sprak echter op deze Romeinse manier over Mij met Julius, omdat hij Mij niet wilde verraden en niet wist dat Julius Mij ook reeds kende.

[11] En JULIUS zei om diezelfde reden: "Hoogste gebieder, wij leven nu in een tijd van buitengewone wonderen, en de goden lijken wel een groot welgevallen aan de sterfelijken te hebben. Ook ik kreeg namelijk een paar dagen geleden op zeer vreemde wijze kennis aan een mens, die, op een paar duizend bliksems in zijn hand na, sprekend op Zeus leek! Een jaar zou veel te kort zijn om alles te vertellen wat deze onloochenbare Zeus bij mij in Genezareth en vooral in het huis van de rechtschapen waard Ebahl heeft gedaan!"

[12] Cyrenius zette grote ogen op van verbazing en was enigszins verlegen met wat hij nu tegen Julius moest zeggen, of wat hij hem verder zou vragen. Want uit dit verhaal maakte hij ogenblikkelijk op, dat hij over Mij sprak, maar hij wilde Julius niet van zijn geloof afbrengen. Maar datzelfde gold voor Julius; want ook hij dacht datzelfde toen Cyrenius hem vertelde over de almachtige Zeus.

[13] Geen van de twee hield de ander voor een afvallige Romein en daarom bleven zij elkaar net zo lang voor de gek houden tot Ik Zelf tenslotte te voorschijn kwam en daarmee de wederzijdse twijfel wegnam, - waar Ik echter ruim een uur mee wachtte.

 

191 De hemelse manier van lesgeven

 

[1] Ook Ebahl en Jarah bevestigden de woorden van Julius en vertelden dat zij juist vanwege deze zeldzame wonderdoener een reis naar Sidon maakten, om hem zo mogelijk daar nog een keer te ontmoeten, omdat de dochter zo naar hem verlangde. Cyrenius deed erg verwonderd, dat zo'n jong, zo gezien pas dertien of veertien lentes tellend meisje al zo verliefd was, waarbij hij tevens opmerkte, dat er al zo'n bijzonder aantrekkelijke en knappe jongeman steeds bij haar was. Het was dan toch des te onbegrijpelijker, dat een meisje met zo'n tere schoonheid, in het gezelschap van zo'n knappe jongeman, toch nog stervensverliefd kon worden op een zekere, toch al wat oudere, menselijke Zeus.

[2] Wie Jarah kent van de eerdere belevenissen in Genezareth, zal zich nog goed herinneren dat juist JARAH niet licht iemand een raak antwoord schuldig bleef, en daarom zei zij ook tegen Cyrenius: "Verheven heer en gebieder! Hoe kunt u nu net doen of u Hem niet kent en Hem om de een of andere waardeloze politieke reden bijzetten in de rij van de dode goden van Rome, -terwijl intussen Zijn goddelijke licht en Zijn genade oogverblindend uit uw hele manier van doen blijkt!?

[3] Kijk, ik voel Zijn nabijheid, en u voelt die net zo goed als ik, -en toch verloochent u hem in zekere zin. Heus, dat is niet zo te prijzen in u, zoals het ook van Julius niet zo te prijzen is dat ook hij in zeker opzicht de Heiligste en Rechtvaardigste tegenover u, o verheven heer , verloochent.

[4] Verder valt het daarbij zeker niet in u te prijzen dat u mij eigenlijk beschuldigt van een platvloerse verliefdheid, want ik heb Hem slechts lief, zoals ieder mens dat zou moeten doen, als mijn Schepper, als mijn God en Heer, en ik aanbid Hem in mijn hart zo zuiver als dat een sterfelijk mens maar mogelijk is. Als dat echter zo is, -hoe kan ik dan alledaags verliefd op Hem zijn? Vraag het maar eens aan mijn begeleider en leraar , die zal het u beter uit kunnen leggen dan ik. Hij is overal veel beter in dan alle wijzen van de wereld en alle helden van alle aardse landen, uitgezonderd die Ene die ik hier zoek. Stelt u dus uw vragen maar aan deze jongeman, dan zult u van hem wel het juiste antwoord krijgen!"

[5] Cyrenius wilde toen aan de jongeman een vraag stellen, maar JOSOË hield hem daarvan af, want hij zei zachtjes tegen hem: "Praat niet met die jongeman, want dat is er net zo een als degene, die mij zo nu en dan bezoekt! Dit soort wezens kunnen niets wat onrein is verdragen, en dus ook geen onwelvoeglijke vraag; hun leven en hun bestaan is gelijk aan Gods vlammende licht."

[6] CYRENIUS zegt tegen Ebahl: "Dat is toch je dochter, en jij bent toch een Jood! Is het dan niet erg verwonderlijk dat zij zo wijs is! Dat kan zij toch niet in een paar dagen van de Meester der meesters en nog minder van die jongeman geleerd hebben!? Want dit soort leraars maken, hoewel ze zeer zeldzaam op aarde voorkomen, ook niet zulke geweldige vorderingen bij ons sterfelijke mensen! Dat weet ik uit ervaring bij mijn zoon Josoë, die ik weliswaar niet verwekt heb, maar toch als mijn zoon heb aangenomen. Bij tijd en wijle komt bij hem ook zo'n rabbi. Maar als ze enige tijd met elkaar omgaan weet je uiteindelijk echt niet meer wie er gelijk heeft, want ondanks heel verschillende meningen hebben vaak genoeg beiden gelijk. Het gehele onderricht is eigenlijk niets anders dan een wedstrijd in wijsheid, waaruit tenslotte beide partijen als over­winnaar te voorschijn komen.

[7] Mijn zoon Josoë is vaak zo heetgebakerd tegenover zijn mystieke meester, dat hij hem gewoon wegjaagt; maar de meester laat zich daardoor niet in het minst van de wijs brengen, houdt vast aan zijn er vaak duimendik bovenop liggende onzin, en laat pas op het eind wat licht doorschemeren. Daarom denk ik dat de knappe rabbi dat bij jouw dochter ook doet!"

[8] EBAHL zegt: " Ja, ja, verheven gebieder, zo is het helemaal. Ik voor mij kan er ten minste nooit zo erg uit wijs worden wie er uiteindelijk helemaal gelijk heeft. Het geheel blijft meestal onbeslist. Van de een of andere positieve leer is nooit sprake. De jonge geest probeert alleen maar verwarring in de begrippen van de leerling te stichten, en die moet die dan uit zichzelf zo goed mogelijk weer in orde brengen. Van hulp is al helemaal geen sprake, en daarom blijft het uiteindelijk altijd onbeslist. Wil de leerling de tegenwerpingen van zijn rabbi helemaal ontzenuwen, dan moet hij wel met zulke onwrikbare tegenargumenten komen, dat de rabbi niet meer naar links of rechts kan. Dat betekent dan dat de leerling helemaal gelijk heeft, maar zonder zulke tegenargumenten heeft de leerling steeds ongelijk -ook al klinken zijn beweringen nog zo overtuigend! Oh, mijn Jarah heeft haar rabbi al heel erg in het nauw gebracht. Hij zou er op het laatst zelf niet meer uitgekomen zijn als het meisje hem niet geholpen had, zoals hij zelf toegaf.

[9] Heus, de echte hemelse manier van lesgeven is vaak heel vreemd! Daarbij geeft de leerling meestal les aan de leraar, en de leraar is steeds erg tevreden als hij iets geleerd heeft van de leerling. Maar het gaat wel altijd op een hemels vriendelijk manier, en ik ben graag bij dit soort onderwijs aanwezig, want men leert dan in een uur meer dan bij de wereldse rabbi's in een jaar.

[10] Bij de wereldse rabbi's is en blijft de leerling lichamelijk en geestelijk altijd een slaaf van zijn rabbi, want hij kan alleen maar datgene leren wat zijn vaak lichamelijk en nog vaker geestelijk kreupele rabbi zelf kan en weet. Of het nu verkeerd of goed is, daar mag een leerling, wil hij geen straf krijgen, niet naar vragen! Waarom zal zo'n opgeblazen wereldse rabbi zich bekommeren om de geestelijke aanleg en kunde van zijn leerling?! Er is alleen maar sprake van: Vogeltje, eet of sterf! Kortom het onderwijs van deze tijd lijkt precies op een helm die op alle hoofden past, en een bed waarin alle mensen prettig moeten slapen! Reus Goliath zou raar opkijken als men hem een wieg als rustplaats aanwees!

[11] Vaak heb ik kinderen gezien, die al in hun prilste jeugd blijk gaven grote geestelijke gaven te bezitten. Wat zou er uit hen hebben kunnen groeien als men bij hun opvoeding rekening gehouden had met hun gaven, en hen overeenkomstig onderricht zou hebben gegeven! Maar men leerde hen, net als de zwakkeren, manden vlechten en liet hun geest op die manier verkommeren! En dat vind ik een groot onrecht! Want wat zou iemand, die zijn geestelijke gaven had kunnen ontwikkelen, de mensheid niet een diensten hebben kunnen bewijzen! En -wat is hij zonder ontwikkeling waard? Hij vlecht manden en vangt daarna vissen en mosselen!

[12] En juist daarin zie ik het ontzettende verschil tussen het onderricht van de ijdele en meestal domme wereldse rabbi's, en de nu zo wonder­baarlijk bij ons verblijvende hemelse rabbi's. Zij voeden de geest vrij op en helpen haar in zekere zin op de been, door haar met allerlei op menselijke wijze gestelde vragen wakker te schudden. De wereldse rabbi's proberen de geest echter alleen maar te onderdrukken en te doden -en voeden daarom het slijk slechts op terwille van en voor het slijk! -Ik vraag u, verheven gebieder over geheel Azië, heb ik gelijk of niet?!"

[13] CYRENIUS zegt: "Helemaal, zeer gewaardeerde waard Ebahl! Dat is mij ook al lang duidelijk geworden, maar wat kon daar tot nog toe aan gedaan worden? Ik zeg openlijk: Niets, helemaal niets! Want wij hadden zelf geen basis, en waar moesten de wereldse leraars die dan vandaan halen? Die arme duivels moeten toch alle kinderen alleen maar dat leren, wat zij in zekere zin eerst zelf van ons hebben geleerd, -en zodoende zijn ze onvermijdelijk blinde leiders van blinden!

[14] Wij hebben nu door de Ene de grote heilige waarheid leren kennen, en wij kunnen nu het licht heel goed onderscheiden van de duisternis, maar eer alle mensen van de aarde in ons licht zullen delen, zal er nog menige mand door een grote geest worden gevlochten! Zeg me eens wat de toekomst van je zo wonderbaarlijk lieve dochtertje zal zijn!? Zij heeft een bijzonder hoog geestelijk niveau en wordt daarbij nog door een hemelse rabbi onderwezen. Zeg eens, wat zal ze worden!? Huisvrouw lijkt me toch onwaarschijnlijk!"

[15] EBAHL zegt: "Verheven gebieder! Kijk eens naar onze meisjesscholen! Hoe zijn die vertegenwoordigd? Werkelijk, verheven gebieder, dat is toch voor de mensheid een grote schande! Daarom vind ik: Een goede meisjesschool zou erg wenselijk zijn. Want een moeder, een wezen dat alleen maar uit een meisje kan ontstaan, is toch altijd de eerste en voortreffelijkste lerares voor de kinderen. Als zij geest, hart en hoofd op de juiste plaats heeft, zoals men dat zegt, dan zullen ook haar kinderen hun gebouwen zeker niet op het zand van de zee bouwen en voortaan nauwelijks op een dwaalspoor gebracht kunnen worden. Maar als de moeders, zoals het tot op heden jammer genoeg maar al te vaak het geval was, vaak nog dommer zijn dan een regenworm, dan is er van het moederonderricht heel weinig of helemaal niets te verwachten! - Zeg mij, verheven gebieder, of ik daarin ook gelijk heb of niet!"

 

192 Over de tempelschatting

 

[I] CYRENIUS zegt: "Ook daarin heb je volkomen gelijk, en ik ben er nu van overtuigd dat je een zeer wijs en rechtschapen burger bent en moetje daarom wel als een bestuurder met veel volmachten aanstellen!"

[2] EBAHL zegt: "Dat zal moeilijk gaan, omdat ik nog altijd een Jood ben, die het door de tempel ten strengste verboden is enige functie of waardigheid van Rome aan te nemen!"

[3] CYRENIUS zegt: "Wel, wat denk je er dan van als ik je Romeins burger maak? Ben je dat, dan kun je iedere denkbare Romeinse functie aanvaarden, en wij zouden de tempel heel speciaal weten te straffen als die dat zou willen verhinderen! Als je dat dus wilt, maak ik je burger van Rome!"

[4] EBAHL zegt: "Verheven gebieder, beslist niet terwille van het aanzien en het hoge ambt van Romeins burger, maar alleen voor de vrijheid die aan ieder Romeins burger gegeven is, neem ik uw voorstel aan! In mijn hart zal ik wel altijd een echte Jood blijven, -want men kan zich niet te weer stellen tegen de heilige overtuiging, dat het echte oude en ware Jodendom waarachtig uit de hemelen naar de mensen kwam, en dat alleen daarin het heil te zoeken en te vinden is. Maar ten opzichte van de buitenwereld wil ik net zo'n Romein zijn als iemand die midden in Rome uit een onbesproken Romeinse geboren is."

[5] CYRENIUS zegt: "Goed, dadelijk zul je uit mijn handen de op perkament vastgelegde, te allen tijde geldige, en van alle rechten van een burger der stad Rome voorziene, brief krijgen! Als je die brief dan aan de tempeldienaars toont, zullen ze je zeker volkomen met rust laten, en dan zul je de mensheid meer van nut kunnen zijn dan zoals tot nu toe, dus: Ik wil het, en zo gebeure het!"

[6] Cyrenius wenkte zijn geheimschrijver, die meteen de brief bracht. Cyrenius zette zijn naam eronder en gaf de brief daarna aan Ebahl.

[7] Ontroerd door de goedheid van de opperstadhouder, dankte EBAHL Cyrenius uit de grond van zijn hart en zei tot slot van zijn dankrede: "Waarlijk, zo'n eer had ik hier in de nabijheid van de stad Caesarea nooit verwacht! Van mijn kant zal deze brief ook voor de mensheid veel goeds te weeg kunnen brengen, en dat te meer, omdat de brief ook mij het recht en de keizerlijke volmacht geeft om van iedere rechtschapen Jood, een Romeins burger te maken, die dan ook weer net als ikzelf, alle rechten en voordelen van een Romeins burger krijgt. Reken maar dat onze omgeving binnenkort veel Romeinse burgers zal tellen, en de ontslagen van de Farizeeën uit deze provincies zullen zich vermeerderen als het gras in het voorjaar! Oh, dat zal heerlijk zijn!"

[8] De naast hem staande oude MARCUS zegt: "Broeder, je hebt geen ongelijk dat je je daarover verheugt, want het is belangrijk om burger van Rome te zijn! Ik ben het door mijn geboorte. Maar toch moet ik jaarlijks net als de Joden een bepaalde schatting aan de tempeljoden betalen. Van de Joden nemen ze slechts de tiende, maar van ons Romeinen een schatting volgens een aan het Romeinse hof op arglistige wijze verkregen recht, -en je moet het met hen op een akkoordje kunnen gooien, om in plaats van de zware schatting, de oorspronkelijke tiende te mogen betalen. Deze plicht van de Romeinse burgers tot het betalen van een schatting, zou van Rome uit zonder voorbehoud van de tempelpriesters afgenomen moeten worden; ten eerste is de opgelegde schatting veel te zwaar en ten tweede maakt zij de tempel te machtig, -en dat is allebei slecht.

[9] Bij het huidige transport van misdadigers naar Sidon zitten juist weer een paar opruiers, die heel zeker door de tempel voor hun werk betaald zijn. Het is wel zo, dat de schatplicht alleen in enige vorstendommen van Kanaän erg zwaar is, en dat de tempel alleen maar daar rechten heeft, waar Rome er schijnbaar nog achter staat. Maar de tempelpriesters stellen zich daarmee niet tevreden, overtreden de wet door valse oorkonden te tonen alsof deze nieuw uit Rome komen, en dwingen de Romeinse burgers op z'n minst de tiende te betalen. Ik heb vanmorgen nog de tiende van de vis af moeten geven, omdat ik anders alle mogelijke moeilijkheden met hen gekregen zou hebben.

[10] Mijn mening daarover zou daarom zijn: Hen zo gauw mogelijk alle concessies van Rome zonder uitzondering af te nemen. Anders loopt Rome gevaar in Azië weldra opstand na opstand te krijgen, en vóór er veertig zomers om zijn, zal Rome de zeer betreurenswaardige eer hebben, Kanaän en het andere Azië voor de tweede keer van a tot z te moeten veroveren! -Dat is mijn mening, die ik nu erg belangrijk vind, omdat ik de omstandigheden binnen de tempel heel precies ken, en ze daarom ook erg verafschuw."

[11] CYRENIUS zegt: "Ook voor deze kapotte bijl zal een steel gevonden worden! Maar wanneer de tempelpriesters het wagen ook in deze streek de schatting te eisen en zo hun oude tiende weer in te voeren, dan zullen wij meteen een fikse donderbui op de tempel afsturen, want dat is weer een pure eigenmachtigheid van de kant van de tempelpriesters, die mettertijd werkelijk de kwaadste gevolgen voor Rome zou kunnen hebben.

[12] Julius, jij zult vandaag nog een paar blanco door mij ondertekende rollen krijgen, waarop jij volgens jouw goede kijk op de tempel enige korte zinnen zult schrijven! -Begrijp je mij!?"

[13] JULIUS zegt: "Dat zou allemaal wel in orde zijn, als het viervorsten­dom Judéa maar niet aan de hebzuchtige Herodes verpacht zou zijn, met vrijwel alle soevereine rechten! Daarbij zit er in Jeruzalem nog een trage landvoogd, namelijk Pontius Pilatus, die erg blij is als de mensen hem vrede en rust gunnen; met hem is daarom niet veel te beginnen! Daar komt nog een noodlottige omstandigheid bij, die veeloverweging waard is: Als je de tempel duizend nog zo strenge voorschriften geeft, zal hij, net als een Proteus, overal tussendoor glippen, -en ik vraag mij af, wat er dan nog verder ondernomen kan worden.

[14] Het zou erg gewaagd zijn om met te zichtbaar uiterlijk geweld de tempel te bestoken, want het volk hangt eraan en houdt vooral in Judéa de priesters voor halfgoden en tussenpersonen tussen hun god en de mensen. Als men de tempel zichtbaar geweld aan zou doen, zou men zich ook meteen de hevigste opstand in Judéa op de hals halen. Daarom is er zeer veel voorzichtigheid nodig voor men werkelijk iets tegen de tempel wil ondernemen!

[15] Ja, hier in Galiléa en zeker in Genezareth, dat zich steeds in een uitzonderingstoestand bevindt, en waar het volk al erg verlicht is, kan men met goed gevolg tegen de zwarten te velde trekken; maar in Judéa gaat dat beslist niet! Daarom geldt: Als iets tegen de tempel ondernomen moet worden, moet eerst beraadslaagd worden!

[16] De tempel was in staat om, op allerlei slinkse wegen, van Rome allerlei privileges te krijgen, die wij respecteren moeten zolang wij de eer en het geluk hebben Romeinen te zijn. Als de zaken er zo voor staan, zullen mij de blanco volmachten weinig of niets helpen! In mijn streek heb ik echter blanco volmacht genoeg! -Maar toch kan ik er altijd nog wel een paar gebruiken.

[17] Voor Genezareth en de tamelijk wijde omtrek daarvan heb ik de tempelpriesters de lust tot schatting en tiende afpersen zodanig ontnomen, dat zij wel voor altijd hun hebzucht hebben laten varen, en als ik goed geïnformeerd ben, heeft onze rechtschapen overste Cornelius in Kapér­naum reeds lang hetzelfde gedaan, -dus is Galiléa, op enige Herodiaanse onderdrukkingen na, tamelijk vrij van de tempelnarigheid. Maar in het machtige Judéa zal het nog lang niet mogelijk zijn dat doel te bereiken. Dat is zo mijn mening. -U, verheven gebieder, kunt echter toch bevelen wat u nodig acht, en ik zal altijd uw bereidwillige dienaar en knecht zijn!"

 

193 De veroordeling van de misdadigers

 

[1] CYRENIUS prees Julius nu, maar zei ook heel vriendelijk en wijs: "Beste Julius, je weet dat ik veel met je op heb en dat je heldere verstand mij altijd goed beviel, maar dat wat je nu gezegd hebt, schijnt me toch niet helemaal van jezelf te zijn. Dat heb je ook van die zekere Ene in je hart ontvangen!"

[2] JULIUS zegt: "O zeker; want de waarheid ligt niet in het vuur, maar slechts in het zachte licht ervan, en daarom ben ik sinds ik Hem ken ook veel zachter en meegaander geworden. Oh, kon ik toch nog eenmaal in mijn leven Hem ergens ontmoeten!"

[3] De naast hem staande en alles in het oog houdende JARAH zegt: "Oh, dat is ook mijn enige wens!"

[4] Tijdens dit gesprek kwam Ik ongemerkt achter Julius staan. Alleen CYRENIUS zag Mij, en zei na een wenk van Mij, tegen Julius: "Kijk eens om! Achter je staat iemand, die geloof ik met je wil spreken!"

[5] Julius kijkt vlug om en valt bijna in onmacht van blijdschap Mij hier te zien, en Jarah geeft een kreet van grote verrukking en valt als een dode aan Mijn borst; Ik moest haar wel een half uur zo laten liggen, tot zij uit haar zalige verdoving weer bij kwam.

[6] Maar omdat het al flink tegen de avond begon te lopen, zei IK tegen de oude Marcus: "Zorg jij nu weer voor een welvoorzien avondmaal; laat er geen gebrek zijn aan vissen, brood en wijn!"

[7] MARCUS zegt: "Heer, wat moeten we nu met de misdadigers doen, die daar bij de zee aan palen gebonden en door soldaten bewaakt, waarschijnlijk in grote angst op hun oordeel wachten?"

[8] IK zeg: "Die laten we vandaag zevenvoudig smachten, vanwege de vele kwade geesten waardoor zij bezeten zijn, en niemand mag hen te eten of te drinken geven, omdat ze anders niet te genezen zijn! Broeder Julius, deel jij hen vandaag nog als oordeel mee, dat ze morgen een zeer pijnlijke dood zullen sterven door een langzame verbranding die de gehele dag zal duren! Pas morgen zullen ze dan begenadigd worden, en Ik zal zien of ze losgelaten kunnen worden. De uitzinnige angst zal hun kwade inwoners murw maken en zij zullen de een na de ander vertrekken. Bind hen echter wel vast aan de palen, anders zullen ze je nog veel moeite geven!

[9] De zeven politieke opruiers kun je wat lichter straffen, omdat hun misdaad geen belangrijke zaak betrof; aan hen deel je als oordeel mee dat ze een harde tuchtiging met roeden zullen krijgen, en laat hen daarna wat brood en water geven! Morgenochtend blijkt wel of hun straf achterwege kan blijven of niet!"

[10] Na deze woorden zei CYRENIUS tegen Julius: "Ga dus, breek de staf en deel hen mee wat ze morgen kunnen verwachten!"

[11] Julius staat meteen op en loopt met enige onderaanvoerders naar de oever, die ongeveer vijfhonderd passen van de woning van Marcus af lag. Als hij daar bij de aan de oeverpalen vastgebonden misdadigers komt, beveelt hij de soldaten om de misdadigers nog vaster aan de palen te binden. Pas als de soldaten dat met touwen en kettingen gedaan hebben, zegt Julius tegen de vijf roofmoordenaars wat zij de volgende dag vanaf ’s morgens vroeg kunnen verwachten! Op dezelfde wijze deelt hij de zeven politieke misdadigers de harde tuchtiging mee.

[12] Als de vijf roofmoordenaars dat oordeel horen, beginnen ze te jammeren, te beven en te vertwijfelen, en roepen dat men hen liever meteen kon doden, want zo'n pijnlijke straf zouden zij onmogelijk kunnen verdragen! Ook de zeven roepen om genade en barmhartigheid. Maar Julius gaat meteen weg en luistert noch naar het afgrijselijke gehuil van de vijf roofmoordenaars, noch naar de zeven andere misdadigers.

[13] Als hij weer bij ons komt, zegt hij: "Dat is echt geen kleinigheid! Dat gejammer, die vertwijfelde gezichten en gebaren, waardoor zelfs een dier met ontzetting vervuld zou worden! Nou, ik ben blij dat ik weer uit hun omgeving weg ben! Het is bijna niet te geloven, -maar het hoofd van Medusa zou er haast nog menselijker uitzien! Ik ben nu werkelijk benieuwd wat die kerels morgen voor gezichten zullen trekken!"

[14] "Weet je" zeg IK tegen Julius, "dat komt door de kwade geesten in hen! Die zullen de grote angst nauwelijks tot morgen verdragen en zullen zich, zoals Ik gezegd heb, voor het grootste deel uit de voeten maken, en wij zullen morgen de mensen gemakkelijk helemaal kunnen verlossen."

[15] CYRENIUS vraagt: "Maar wat moet er dan met hen gebeuren? Kunnen wij ze dan vrij laten, of moeten wij ze toch nog een tijd opgesloten houden?"

[16] IK zeg: "Ongetwijfeld, want zonder volledig onderricht kunnen zij in geen geval vrijgelaten worden! Ook de zeven niet, want een mens raakt de zonde niet zo snel kwijt, als de snelheid waarmee hij zich daaraan heeft overgegeven! Voor de vijf zal een periode van een ongeveer jaar voldoende zijn, en voor de zeven een half jaar. - En laten we dan nu in alle rust blij het nachtmaal tegemoet zien!"

 

194 De wijze toespraak van Jarah

 

[1] Toen zei de oude MARCUS: "Heer en Meester van alle wereldse meesters! Eerder heeft u tegen mij gezegd, dat ik vandaag nog veel belangrijks over de bestemming van de mens zou vernemen en ook het Rijk van God zou leren kennen. Ja waarlijk en zeer wonderbaarlijk! Ik heb nu op deze dag meer gehoord, gezien en beleefd, dan tijdens mijn hele leven. Daarom vind ik dat Uw voorspelling geheel is uitgekomen en ik zal er nu alles aan doen, opdat ook onze ledematen niet ontevreden zullen gaan rusten."

[2] IK zeg: " Ja, ja, kijk jij maar eens of de kokkinnen al bijna klaar zijn met hun kunst! Na de maaltijd zal er nog veel gebeuren wat je nog meer in het Godsrijk zal inwijden."

[3] MARCUS zegt: "Maar Heer, wat is er dan met dit lieve meisje dat U nog steeds vasthoudt, en Uw borst met tranen nat maakt; is het soms van plan U helemaal niet meer loslaten?!"

[4] IK zeg: "Vraag dat maar aan het meisje, het zal je het antwoord niet schuldig blijven!"

[5] Marcus vraagt het nu aan de hemels smachtende Jarah.

[6] JARAH richt zich echter meteen op en zegt: "Luister eens, beste oude vriend! Wie Hem eenmaal vast heeft, mag Hem nooit meer loslaten; want laat hij Hem los, dan heeft hij daarmee ook zijn eeuwige leven losgelaten en het daardoor voor altijd verloren. Dat wat ik lichamelijk doe, dat moesten jullie allen in je hart doen, zoals ik het ook merendeels in mijn hart doe!

[7] Wie zijn leven liefheeft, maar de Heer van het leven, vaak lichtzinnig genoeg terwille van de wereld, laat varen, zal zijn leven verliezen omdat hij de Heer van het leven verloren heeft. Maar wie zijn leven niet acht, en alleen maar dat in zijn hart 'leven' noemt, wat bestaat uit een leven alleen voor de Heer van alle leven, die zal het leven eeuwig behouden, ook al stierf hij lichamelijk wel duizendmaal!

[8] Kijk, ik heb de Heer toen Hij naar ons toekwam, het eerst in mijn hart herkend en ik houd boven alles van Hem, Ja, als HIJ nu van mij zou verlangen voor Hem te sterven, zou de dood een verkwikking voor mij zijn! Want ik weet en voel duidelijk, dat de liefde tot Hem nooit in der eeuwigheid sterven kan, omdat het haar onmogelijk is een zonde te begaan, en dat is de echte dood van de ziel. Als de ziel van de mens echter dood is, dan is ook de gehele mens dood. Bedenk dat wel, oude man want ik kom uit de school des hemels, die de liefde en de waarheld en het leven is. Wat ik je nu gezegd heb, is een hemelse les, en je kunt haar daarom beter goed in je opnemen!"

[9] Toen de oude MARCUS Jarah zo hoorde spreken, zei hij, geheel vervuld van een hogere bezieling: "O kind uit de hemelen, veel te goed en te zuiver voor deze bedorven aarde! Waarlijk, als de heer mijn huis weer zal verlaten, kom ik naar jou om hemelse wijsheid te leren! Oh, wat een verschil tussen jou en mijn dochters! Jij bent al een zon, en mijn dochters zijn nauwelijks een weerkaatsing van het grote hemellicht in een heel klein dauwdruppeltje! O Ebahl, wat ben jij toch gelukkig om vader van zo'n engel te zijn!"

[10] Daarbij rolden de oude Marcus tranen uit de gelukzalige ogen en hij ging vlug naar de keuken om naar het avondmaal te kijken, en vertelde aan zijn dochters welke les hij van het meisje uit Genezareth gekregen had. De dochters waren verbaasd en vroegen hem of hij hun na de maaltijd gelegenheid zou willen geven om met zo'n hemels kind wat te mogen spreken.

[11] Daarover was Marcus erg blij en hij beloofde hun daarvoor te zorgen, alleen moesten ze wat voortmaken met het klaarmaken van het avondmaal. En de DOCHTERS zeiden: "Vader, binnen een kwartier is alles gereed!"

[12] Daarop ging Marcus de keuken weer uit en gaf de zonen opdracht vast wijn en brood op de tafels voor het huis te zetten en er ook voor te zorgen dat er genoeg licht was. Op de tafels moesten een aantal goedgevulde lampen branden, en de andere ruimte van de hof moest met vissersfakkels gedurende de gehele nacht helemaal verlicht worden! -Dat werd allemaal snel gedaan en toen het wat donker was geworden, brandden al op alle tafels een aantallampen, en de bewuste vissersfakkels verlichtten de tamelijk uitgestrekte hof. Snel daarna werden heerlijk bereide spijzen op de tafels gezet, zoals goed klaargemaakte vissen, brood, wijn en allerlei fruit.

[13] Vóór het eten droeg Jarah een psalm van David voor en vroeg Mij daarna om de spijzen en dranken te zegenen; en Ik deed dat, en wij gingen allen daarna aan de tafels zitten, aten heel opgewekt de voorgezette spijzen en werden vrolijk onder het matig genot van de wijn. Ik zat tussen Cyrenius en de lieflijke Jarah; Cyrenius zat links van Mij en Jarah rechts; naast Jarah zat haar Raphaël en daar tegenover de oude Marcus. Die viel het op hoe Raphaël de spijzen at; want als Raphaël een vis of een stuk brood, een stuk fruit of een beker wijn naar zijn mond bracht, verdween alles vóór zijn mond, en Marcus zag de jongeman noch kauwen, noch het eten doorslikken.

[14] Josoë, de aangenomen zoon van Cyrenius, die direkt naast Cyrenius zat, merkte de stille verwondering van de oude Marcus en zei: "Oude krijgsman Marcus! Wat vind je aan leraar Raphaël zo mooi dat je je ogen haast niet van hem af kunt wenden?"

[15] De OUDE zegt: "Ja, verheven zoon van mijn heer en gebieder, dat is iets heel vreemds! Deze jongeman brengt spijs en drank naar zijn mond, opent zijn mond niet, kauwt niet en slikt niets door, maar de spijzen verdwijnen voor zijn mond! Hoe kan dat? Hoe gebeurt dat? Dat is alweer een wonder! Welke betekenis moet ik daaraan hechten?"

 

195 Materie en geest

 

[I] JOSOË zegt: "Dat betekent, dat er in de hemel geen materie binnen kan komen. Daarom lost deze engel iedere stoffelijke spijs vooraf op in iets geestelijks en neemt daarvan dan alleen het zuiver geestelijke op. De jongeman is een zuiver geestelijk mens uit de hemelen en is als zodanig ook een beeld van de hemel op heel kleine schaal. 'De spijzen komen overeen met ons wereldse mensen, nu nog begraven in onze materie. Die materie is weliswaar, net als deze spijzen, al goed voorbereid aan de vuurhaard van deze grote meester, die ons dat geleerd heeft en Zich lichamelijk nog onder ons bevindt, - maar toch kunnen wij met deze lichamen van ons niet het hemelrijk binnengaan.

[2] Als wij echter door God geroepen worden de wereld te verlaten, dan zal een engel van God vooraf ook met ons doen, wat deze nu met de spijzen doet. Dat wil zeggen, hij zal in één ogenblik al het geestelijke uit de materie vrij maken. De materie geeft hij over aan de volledige ontbinding, maar de ziel en haar levensgeest en ook alles wat zich in de materie bevindt en bij de ziel behoort, zal hij, terwijl hij het samenvoegt tot een volmaakte mensenvorm, volgens de eeuwige onveranderlijke wil van God, naar de geestelijke wereld overbrengen! -Kijk, dat is het wat je leren kunt en moet, uit de jou vreemd voorkomende manier van eten van de machtige hemelse jongeman!"

[3] Erg verwonderd over de wijsheid van Josoë, zegt MARCUS: "Ik heb eerder al eens gemerkt dat je een jongen bent, die veel wijzer is dan je leeftijd doet vermoeden, maar voor zó wijs heb ik je toch niet aangezien! Je hebt mij een zeer belangrijke les gegeven, waarvoor ik je altijd erg dankbaar zal blijven. Maar geloof me, de dorst naar kennis van de mens wordt steeds heviger naar gelang hij meer weet, en ik popel nu om behalve jouw les ook nog te horen hoe de materie dan opgelost wordt!"

[4] JOSOË zegt: "Vriend, het is weliswaar niet goed als de mens te veel weet, maar dit kun je wel onthouden! Kijk, de materie is eigenlijk niets anders dan geest, die door de almachtige wil van God gebonden is. Een engel is niets anders dan het gepersonifieerde symbool van de almachtige wil van God; hij kan dus niets anders willen dan dat wat God wil.

[5] Als God ergens de materie wil ontbinden, dan wordt deze door zo'n almachtige menselijke vorm van de wil van God gepakt, de wet die samenbindt wordt opgeheven, en alle materie verdwijnt ogenblikkelijk uit het bestaan, gaat in haar oergeestelijke element over en blijft dan datgene wat ze oorspronkelijk was, maar dan veredeld en volkomener.

[6] Talloze vroeger enkelvoudig zijnde krachten worden verenigd tot één groot volkomen individu, en dat zal een volmaakte geestelijke mens zijn, zoals God dat eeuwig wilde! -Heb je dat begrepen?"

[7] MARCUS zegt: " Jawel, ik heb het begrepen, maar ik vraag nu niet meer verder. Want jouw wijsheid gaat te duizelingwekkend hoog boven mijn natuurlijke verstand! Maar wat ik wel graag zou willen horen dat is: een gesprek van jou met het meisje Jarah dat net zo wijs is als jij. Dat moet wel een waar geestelijk genot zijn, zoals men dat in de hemelen nauwelijks ooit beter zal kunnen krijgen!"

[8] JOSOË zegt: "Weet je, dat is nu weer een beetje ondoordacht van jou! - Kijk eens naar die twee bekers wijn! Zou het verstandig zijn om de ene volle in de andere volle over te gieten? Zou bij zo'n bezigheid niet de edele wijn voor niets op de grond gemorst worden? Waar zou zoiets dan goed voor zijn? Wat ik weet, weet het meisje beslist ook, en ik zou dus niet van haar en zij zou niets van mij leren! Daarom zullen wij ons die moeite besparen. Praat jij liever met het heerlijke kind van God! Jij en je dochter, je vrouwen je zonen zullen heel veel van haar kunnen leren, want tot op heden heeft op deze aarde nog nooit een vrouw door Gods wil, zulke dingen beleefd als dit meisje. Het weet onuitsprekelijk veel, wat buiten de Heer op de gehele grote aarde geen mens weet of ook maar kent. - Begrijp je dat?"

 

196 Verschillende gaven, en zelfkennis

 

[1] IK zeg tegen Josoë: "Maar Mijn beste Josoë, hoe weet jij dan dat de liefde van Mijn Jarah zo wijs is en kennis over zaken heeft, die buiten Mij niemand bekend zijn!"

[2] JOSOË zegt: "Heer, hoe kan ik dat nu niet weten en waarom vraagt U mij dat? U bent het toch, die dat, wat ik moet weten en spreken, in mijn hart en daaruit op mijn tong gelegd heeft!"

[3] IK zeg: "Heel goed, Mijn beste Josoë; omdat je dat weet, geef ons dan ook eens een goede verklaring, waarom Ik je dat gevraagd heb ­terwijl Ik toch al de gedachten van je hart, zelfs de allergeheimste, reeds lang voor je ze gedacht hebt, ken en moet kennen!"

[4] JOSOË is nu even stil en zoekt een juist antwoord, maar hij vindt er geen. Na een poosje zegt hij wat kleintjes: "Heer, daarop weet ik, door de nog te grote beperktheid van mijn inzicht, echt geen zinnig antwoord. Het kan alleen maar zijn dat U mij slechts voor de schijn die vraag gesteld heeft, zoals een leraar zijn leerling iets vraagt, wat hij als leraar lang eerder wist dan zijn leerling. Maar dan is er toch een oneindig groot verschil tussen U en een leraar die zijn leerling test! Die weet namelijk wel wat hij zelf weet, maar zonder test weet hij niet of zijn leerling het ook weet. U weet echter maar al te goed en duidelijk niet alleen alles wat ik vooreerst weet, maar U kent ook de geheimste gedachten van alle mensen en engelen -en toch stelt U mij die vraag!? Kijk, dat maakt het voor mij tot een onontwarbare Gordiaanse knoop! Omdat ik echter nog lang geen Alexander ben, kan ik hem niet ontwarren!"

[5] IK zeg: "Vertel Mij eens, waarom vraagt de zo nu en dan uit Sichar naar je toekomende jongeman, ook dingen aan je alsof hij daar niets van af zou weten, terwijl hij het toch maar al te goed weet!? Ja, hij laat zich zelfs door jou onderwijzen alsof hij jouw leerling was!"

[6] JOSOË zegt: "Heer, de klacht die ik steeds over hem heb is nu juist, dat hij ondanks zijn ongelooflijke kennis steeds van mij wil leren. En als ik hém wat vraag, dan zegt hij steeds: 'Ja kijk eens, dat wilde ik net aan jou vragen!' Nu vraag ik U en dat heb ik vanmorgen al gevraagd, wat dat voor een manier van lesgeven is. Eerder heeft de vader van Jarah wel een heel goede uitleg van dit soort onderwijs gegeven, die ik ook wel zou kunnen gebruiken bij de door U gestelde vraag, maar ik ben het met zijn uitleg toch niet geheel eens, en kan er daarom niet volledig achterstaan om dat bij het verklarende antwoord op Uw Gordiaans gevormde vraag te gebruiken.

[7] Bij leerlingen die in allerlei wetenschappen goed thuis zijn, is deze mallier van lesgeven wel de beste ter wereld, omdat daardoor de toch nog beperkte leerling bijzonder actief geleid wordt om zelf te denken te voelen en te vinden. Maar als men zo'n manier van lesgeven bij een leerling toepast, die nog niets weet van alle elementaire wetenschappelijke beginselen, dan zou ik toch wel eens willen zien, wanneer en hoe de leerling zich bij zo’n mannier van lesgeven, het alfabet en uiteindelijk het lezen van het geschreven woord, zonder een wonder, op een natuurlijke manier eigen kan maken!

[8] Daarvoor is de overigens goede uitleg van Ebahl niet geschikt en dus kan ik die hier ook niet gebruiken. Daarom zeg Ik U, o Heer, ook zonder omwegen, dat ik U op Uw Gordiaanse vraag geen antwoord kan geven. U zult ons allen de genade moeten bewijzen om Uw vraag Zelf te beantwoorden!"

[9] IK zeg: "Wat zou je er van zeggen als onze lieve Jarah ons die vraag zou uitleggen?"

[10] JOSOË zegt wat beteuterd: "Dat mag ze zeker, als ze het kan! Natuurlijk, als U, o Heer, haar het antwoord in het hart zult geven, dan zal ze gemakkelijk antwoord kunnen geven!"

[11] IK zeg: "Dat zal Ik dit keer nu juist niet doen, en ze zal zelf het antwoord moeten bedenken!"

[12] JOSOË zegt: "Nou, dan zou het haar wel eens niet veel beter kunnen vergaan dan mij!"

[13] IK zeg met een heel vriendelijk gezicht: "Nu, we zullen zien! Zeg ons dus, lieve Jarah, waarom Ik de brave Josoë iets gevraagd heb, wat Ik zeker allang eerder wist!"

[14] JARAH zegt, een beetje verlegen: "Heer, als ik wat zeggen mag en in zekere zin moet, schijnt U aan de lieve Josoë deze Gordiaanse vraag, zoals hij die genoemd heeft, alleen maar gegeven te hebben om zijn fel oplaaiende ziel wat te deemoedigen. Want hij dacht daarnet, dat hij met mij niet hoefde te praten omdat hij alles zou weten wat ik weet, en wij beiden elkaar daarom niets te zeggen zouden hebben. Zo'n gesprek zou gelijk staan met het leeggieten van een volle beker in een andere volle beker. Maar de lieve Josoë vergat daarbij, dat U zelfs bij de engelen de gaven van de geest verschillend verdeeld heeft, en dat daardoor zelfs een volmaakte geest nog heel veel kan leren van een andere volmaakte geest!

[15] Ik geloof echter: Als U, o Heer, op die wijze vraagt, dan vraagt U alleen maar, omdat U iemand die wat teveel opvliegt, brengen wilt tot een deemoedigende zelfkennis! En voor zover ik met mijn beperkte kennis in mijn hart kan zien, heeft U aan de lieve Josoë daarom zo'n Gordiaanse vraag gegeven.

[16] Wel heeft hij eerder, met zichzelf wat in tegenspraak, tegen Marcus de opmerking geplaatst, dat ik door Uw genade, ervaringen opgedaan heb die tot op heden geen mens op de gehele grote aarde opgedaan heeft; maar toch houdt hij zichzelf voor een beker die net zo vol zou zijn! Als hij mij echter zulke buitengewone ervaringen toeschrijft, dan begrijp ik echt niet waarom hij met mij geen gesprek wilde aangaan. Ik van mijn kant ben van mening, dat ik ondanks mijn zeker ongelooflijke ervaringen, toch iets van hem kan leren, en ik houd mijn beker zeker niet voor zó vol dat er daarin uit zijn volle beker niets meer bij zou kunnen.

[17] En, zoals ik nu gemerkt heb (nu lachte Jarah wat fijntjes), schijnt zijn beker ook niet zo enorm vol te zijn, dat er van mijn wijn in zijn overvol geachte beker geen druppel meer bij zou kunnen!

[18] Daarmee wil ik overigens ook niet in het minst een hatelijke opmerking over Josoë's wat te hoog opspattende zelfverzekerdheid gemaakt hebben, maar omdat het mij gevraagd werd, sprak ik zoals ik in mijn hart dacht. Ik geloof daarmee geen al te grote zonde begaan te hebben! Maar mocht dat wel het geval zijn, dan zal ik dat naar vermogen weer goedmaken!"

[19] IK zeg: "Nee, nee, helemaal niet! Je oprechte hart is een open boek voor Mij, en je hebt Mijn beste Josoë zelfs een grote dienst bewezen. Hij was op de door jou zo kinderlijk wijs genoemde punten ook werkelijk wat zwak, en deze zwakheid zou hem in de toekomst op wat kleine dwaalwegen hebben kunnen brengen. Maar nu is hij ook in deze sfeer genezen, en zal nu wel graag een opvrolijkend gesprek met je willen beginnen, want hij weet zich goed uit te drukken."

 

197 De beperkte menselijke kennis

 

[1] IK zeg: "Wat zeg je nu over het rake en juiste antwoord van de lieflijke Jarah?"

[2] JOSOË zegt: "O Heer van al het leven, dit lieftallige meisje is zeker al lang geen aards meisje meer; zij is een gepersonifieerd hemellicht van de eerste grootte, waartegenover ik nauwelijks een heel klein sterretje ben! Ook ik heb wel, als weinig andere stervelingen, door Uw genade ervaringen opgedaan, -want het is geen grapje om volgens je gevoel bijna twee jaar in de wereld van de geesten en tevens met een vergaan lichaam in het graf doorgebracht te hebben, en tenslotte bij je volle bewustzijn, door Uw genade en door Uw wonderbaarlijk mededogen, op deze aarde terug te komen. Maar toch geef ik nu hardop toe, dat ik mij nauwelijks geschikt acht om een zwakke en talentloze leerling van dit meisje te zijn. Als zij zo vriendelijk wil zijn om mij over veel zaken maar iets te Ieren, dan zal ik dat met de grootste dank van de wereld bereidwillig aanvaarden."

[3] JARAH zegt: "Ja, mijn lieve Josoë, jij bent een koningszoon en ik slechts de dochter van een Jood, een eenvoudige waard in Genezareth -dus aards gezien zou het wel zeer aanmatigend en brutaal zijn als ik je naderde. Als je echter vanaf je hoogte naar mij arme zou neer willen dalen, dan zul je een paar uitgebreide armen en een open deur in mijn bescheiden armelijke hut vinden!" -Bij deze veelzeggende toespraak zet Josoë grote ogen op en weet nauwelijks wat hij het meisje moet antwoorden.

[4] CYRENIUS zegt echter tegen Josoë: "Kijk, Josoë, dat betekent zoveel als: je moet bij Jarah gaan zitten en met haar praten. Ga en doe dat, want ik ben zelf erg benieuwd om te horen wat jullie allemaal met elkaar zullen bespreken!"

[5] JOSOË zegt: " Ah, de goede en lieve Jarah heeft er in haar toespraak niets van laten merken dat ik bij haar moet komen zitten, wel heeft ze gezegd dat ik met haar spreken mag, als ik mij als koningszoon daartoe zou verwaardigen! Het is duidelijk dat Jarah toch niet alles van mij weet. Ik ben namelijk ten eerste geen koningszoon, en ten tweede is een bepaalde hoogmoed over mijn afkomst mij totaal vreemd. Bij mij geldt alleen de waarheid! Wat minder is veracht ik diep; maar wat meer is en uit Gods geheimen bestaat, dat aanbid ik. Daarvan verlang ik niet alles te weten, want dat past niet voor de wormen en voor het stof der aarde!

[6] In God is alle oneindige wijsheid, maar in ons bevindt zich daarvan slechts nauwelijks een zonnestofje! Alles wat wij weten bestaat uit losse stukjes, en wij vinden nooit de weg van alp ha naar beta, Iaat staan tot aan omega. Aan de hemel schitteren myriaden lichten, wie kent ze? De twee grote kennen wij nog niet eens, Iaat staan de talloze kleine; maar Gods wijsheid is daar overal net zo thuis als het gezichtsvermogen in het oog!

[7] Wat God ons wil openbaren, weten en kennen wij; maar daarbuiten heerst voor de ziel van de mens een weliswaar heilige, maar toch oneindige nacht. De mens moet het nooit wagen het heilige duister van deze eindeloze nacht te willen verlichten; want deze nacht zou hem verzwelgen zoals de zee een steentje, dat een moedwillige jongen daarin gooide.

[8] Wij mensen zijn vaten met een vooraf bepaalde inhoudsmaat. Als het vat vol is kan men het niet nog voller maken, maar als eens een grotere maat aan de mensen gegeven zal worden, dan zal hij nog zeer veel daarin kunnen doen, en dan zal het toch niet zo gemakkelijk overlopen als nu het geval is.

[9] Wel hebben de mensen op deze aarde verschillende maatgroottes; maar de mijne behoort zeker bij de kleinste. De lieflijke Jarah is duidelijk rijkelijker voorzien dan ik, en daarom kan ik niet als gelijkwaardig met haar omgaan. Als zij mij echter van haar grote overvloed iets wil geven, zal ik dat altijd dankbaar aanvaarden. Maar ik kan niet van mijn hoge positie naar haar afdalen en bij haar gaan zitten, want ten eerste is zij wijzer en ten tweede past het mij helemaal niet!?"

 

198 Wat is waarheid

 

[1] Dan zeg IK weer tegen Josoë: "Luister, beste Josoë! Je hebt heel wijs gesproken, en er was veel goeds en waars in; maar Ik moet je toch op een aantal zaken opmerkzaam maken! Luister daarom heel goed, want weet je, tegen een wijze zoals jij, kan ook Ik al wat moeilijkers zeggen!

[2] Jij zei: 'Ik ben alleen voor de waarheid; wat minder is veracht ik, maar wat meer is, is een geheim van God, dat aanbid ik en ik verlang er niet naar om het te kunnen begrijpen, want dat past de wormen en het. stof van deze aarde niet! In God is de volheid van alle wijsheid, maar in ons mensen woont daarvan nauwelijks iets ter grootte van een zonnestofje!'

[3] Ja, het is heel goed, zuiver en juist, om alleen voor de waarheid te zijn. Maar haaks op dit principe staat een heel belangrijke vraag, die met jouw op zichzelf loffelijke principe een volmaakt kruis vormt! Als jij deze vraag kunt oplossen, of iemand anders kan dit voor jou, dan is het kruis van Mijn schouders afgenomen.

[4] Zeg jij Mij daarom: Wélke waarheid geldt er alleen maar voor jou? Is dat wat je ziet een waarheid? Kijk eens, alles wat zich aan jou voordoet is als een droombeeld. Dat wat vandaag nog de volle waarheid is, kan morgen allang geen waarheid meer zijn! Kijk daar, in het laatste sche­merlicht van de lang ondergegane zon zweeft een wolkje als een visje! Zeg eens, hoe lang zal dit wolkje naar waarheid de huidige vorm hebben? Het volgende ogenblik zal de huidige vorm van dit wolkje al een leugen noemen!

[5] Als Ik je drie peren voorleg, dan zeg je dat het een waarheid is dat er drie peren voor je liggen. Maar Ik zeg je dat ieder van de drie peren een aantal zaadjes bevat, waaruit in de toekomst een talloze hoeveelheid bomen kan ontstaan, die vervolgens ontelbare geheel eendere peren zullen geven! Liggen er dus werkelijk maar drie peren voor je, ieder op zichzelf een gesloten, onveranderlijke grootheid, of zijn het alleen maar drie schijnbaar gesloten, onveranderlijke grootheden, waarachter net als de soldaten in de buik van het houten Trojaanse paard, zich nog ontelbare gelijke en ook nog geheel andere grootheden verborgen houden?

[6] Waar begint de waarheid, en waar houdt ze op? Is de mens een waarheid zoals hij is? Kijk naar een kind, en kijk eens naar een grijsaard! Kijk naar een door mensenhanden gebouwde stad! Is zij een volle waarheid? Kijk, vandaag staat zij nog en morgen kan zij al verwoest worden!

[7] Alleen voor hem, die zelf door en door waarheid is, is alles ook waarheid; maar voor hem die dat zelf niet is, is al het andere noodzakelijkerwijs ook alleen maar dat wat hij zelf voorlopig is.

[8] Maar een waarheid, die slechts tijdelijk waarheid is, is daarom alleen al geen volle waarheid, omdat in haar niets blijvends is. De volle waarheid moet echter onveranderlijk voor eeuwig volkomen dat zijn wat zij ieder ogenblik is. -Wat is dan de eigenlijke volle waarheid?

 

199 De volle waarheid

 

[1] Josoë zet grote ogen op, denkt diep na en weet niet wat voor antwoord hij Mij daarop moet geven.

[2] Maar CYRENIUS zegt: "Heer, dat is toch een vraag waarop zich alle wijzen en filosofen de tanden tot op de wortel zouden hebben stukgebeten! Sta mij toe, goddelijke Vriend, -volgens Uw voor mij altijd heilige woorden is dan ook alles, wat wij met onze zinnen waarnemen geen volle waarheid, maar voor de helft een leugen!? Wie kan dan een gegeven woord helemaal vertrouwen? Uw vraag heeft mij zelf echt wat bedroefd gemaakt. U zult dit keer wel zo goed moeten zijn Uw vraag Zelf te beantwoorden, want op de gehele aarde lost geen wijze uit zichzelf dit raadsel op!"

[3] IK zeg: "Maak je maar geen zorgen! Hier aan deze tafel zitten er, die je zeker zonder Mijn speciale hulp een heel bevredigend antwoord, als oplossing van Mijn vraag aan Josoë, zouden kunnen geven, want ze weten al zo ongeveer uit welke hoek de wind waait. Maar ik wil, dat bij het oplossen van mijn wel wat hoger geplaatste vraag, Mijn Jarah Josoë zal helpen! En daarom vraag Ik jou, lieve Jarah, of je in je hart een juist antwoord op Mijn vraag vindt!"

[4] Het MEISJE zegt een beetje glimlachend: "Heus, het verwondert mij erg, dat de anders zo wijze Josoë op deze gemakkelijke vraag niet direkt bij zichzelf een deugdelijk en bevredigend antwoord heeft gevonden! ­Wat kan nu anders de volle eeuwige waarheid zijn dan God Zelf, die, altijd al alle volmaaktheid in Zichzelf bevattend, in de geest steeds één en dezelfde is en dus voor eeuwig in en door Zichzelf onveranderlijk is, omdat in Hem, als de eindeloze volmaaktheid Zelf, geen verdere veranderlijkheid denkbaar is. God is de enige en eeuwige oergrond van al het zijn. Alles wat er is, bestaat uit niets anders dan Zijn vastgelegde ideeën; hun bestaan is daarom ook een bestaan in God en hun leven is Gods leven.

[5] In God is derhalve alles de volle eeuwige waarheid, terwijl buiten God niets kan bestaan, -alleen in ons mensen toch nog, in zoverre wij door de zuivere liefde tot Hem, één zijn met Zijn heilige geest. De zuivere liefde tot God verbindt ons met God en maakt dat wij één met Hem worden. Als we dat zijn, wordt alles puur licht, waarheen wij ons ook wenden. Dit oerlicht in de hoogste geestelijke zuiverheid, is dan de eeuwige onveranderlijke waarheid. -Dit, denk ik, is het enig juiste, verklarende antwoord op de vraag van de Heer aan de lieve Josoë."

[6] IK zeg tegen Cyrenius: "Wel, wat zeg je van deze beantwoording van Mijn aan Josoë gestelde vraag? Maar geloof niet, dat Ik haar het antwoord op wondere wijze in haar hart heb gegeven; zij heeft het zelf in haar eigen binnenste gevonden. En Ik zeg jou en ook allen hier bij Mij aan deze tafel: Het was geen woord teveel of te weinig, en het is voor eeuwig waar.

[7] Maar hoe kan zij dat, en Josoë niet, die zich voorgenomen had alleen voor de waarheid te zijn? Wel, dat doet haar onbegrensde zuivere liefde tot Mij; die liefde verbindt haar hart met het Mijne en op die wijze kan zij steeds op de kortste weg al het licht en daardoor ook alle wijsheid putten uit de door haar zelf aangeduide oerbron van al het licht, al het zijn en al de waarheid, die voor eeuwig onveranderlijk een en dezelfde in Mij is.

[8] En jij, Mijn beste Josoë, die alleen voor de waarheid bent, wat zeg jij nu tegen Jarah, die in zekere zin zuiver en alleen voor de liefde is?"

[9] JOSOË zegt, wat verlegen: "O Heer, ik zie de donkere vlek nu wel in me; maar ik zie niet hoe ik hem zou kunnen verwijderen! Ik heb Jarah veel onrecht aangedaan, en dat moet goedgemaakt worden, en als U, o Heer, niets daartegen heeft, dan zal ik toch nu meteen naast haar gaan zitten!"

[10] IK zeg: "O, helemaal niet; want kijk eens, het hele gezelschap verheugt zich op jullie gesprek! Ik zeg je: Aan haar zijde zul je datgene vinden, waarvoor je alleen wilt bestaan!" - Pas na deze woorden van Mij staat Josoë vlug op en gaat tussen Jarah en haar engel Raphaël zitten.

 

200 Het gesprek tussen Jarah en Josoë

 

[1] Zodra JOSOË bij haar is, steekt hij haar de hand toe en zegt: "Wees niet boos op mij, lieve Jarah! Weet je, ik kon toch onmogelijk weten dat jij als kind van nauwelijks vijftien jaar een grotere wijsheid bezit dan alle wijzen, die vóór ons op aarde hebben geleefd. Maar daarbij vraag ik je nu toch ook, om mij heel veel van je verborgen wijsheid te willen onthullen!"

[2] JARAH zegt: "En jij van de jouwe, want jij weet ook veel wat mij nog onbekend zou kunnen zijn!"

[3] JOSOË zegt: "Dat zal heel magertjes zijn, want mijn wijsheidsvat schijnt ten eerste erg klein te zijn, en ten tweede ook nog, net als een zeef, vol met gaten te zitten! Kortom, veel zal er bij mij niet uitkomen, omdat er nu eenmaal niet veel in zit; begin jij dus maar! Ook ben ik echt zo verlegen dat ik werkelijk geen geschikt onderwerp zou weten om daar nu een gesprek over te beginnen. Voor het aangezicht van de hoogste goddelijke wijsheid kan de mens moeilijk wat zeggen, -maar in plaats daarvan des te makkelijker luisteren en zwijgen. Maar jij, lieftallige Jarah, hebt een goede brug naar de goddelijke wijsheid; jij kunt ervan gaan halen, wanneer en wat je maar wilt! Begin jij dus maar en ik zal, zoals gezegd, naar je luisteren!"

[4] JARAH zegt: "Maar kijk nu eens, edele Josoë, dat gaat toch echt niet! Een meisje mag toch niet het woord voeren!? Je kunt me wel vragen stellen, en dan zal ik antwoord geven; en als ik jou wat vraag, dan kun je mij ook antwoord geven!"

[5] JOSOË zegt: "Ja, ja, vragen zou niet zo moeilijk zijn, als men maar meteen iets wist! Als ongeschoold kind, zat je hart natuurlijk vol met allerlei vragen; maar als men zelf bijna alle vragen meerdere malen innerlijk heeft beantwoord, is een nieuwe vraag veel moeilijker te bedenken, dan een antwoord op wat voor vraag dan ook. Daarom zou ik je wel willen vragen of jij mij een vraag wilt stellen; want jij bent in vele zaken ingewijd en kunt mij dus ook veel vragen."

[6] JARAH zegt: "Nou, in de naam van mijn Heer dan, omdat jij het kennelijk niet anders wilt, zal ik je meteen maar een vraag stellen. Zeg mij dan maar waarom God de Heer, die de hoogste liefde en wijsheid is, het vooral in deze tijd toelaat, dat met name de zogenaamde dienaars van God en de bevoorrechte brengers van het woord van God, juist de meest gewetenloze, slechtste, arrogantste en heerszuchtigste mensen zijn, die zonder enig geweten, meestal heimelijk, de schandelijkste daden ongestraft uitvoeren. Waarom hebben ze geen vrees voor God, Wiens macht en heerlijkheid zij toch voor alle mensen tijdens de prachtigste ceremoniële praal met overluide stem verkondigen? -Kijk, dat is een heel belangrijke vraag voor onze tegenwoordige tijd!"

[7] JOSOË zegt: " Ja, belangrijk is deze vraag zeker; maar ik weet daar echt geen antwoord op, en je zult dat dus zelf moeten beantwoorden!"

[8] CYRENIUS zegt: "Maar Josoë, geliefde zoon, je zult toch wel iets weten te zeggen!? Waarlijk, dat voortdurende verontschuldigen van jou wordt me nu een beetje eentonig! Ik weet nu wel uit ondervinding, dat de lieflijke Jarah je ver vooruit is in wijsheid; maar naar mijn weten ben je toch ook niet zo leeg, dat je op zo'n vraag helemaal geen antwoord zou kunnen vinden. Zeg in ieder geval toch iets! Heb je het fout, -nou, dan zijn er toch wijzen genoeg rondom de tafel, die je op de goede weg kunnen helpen!"

[9] JOSOË zegt: "Dierbare verheven vader en gebieder! Bevelen is gemakkelijk, maar gehoorzamen bevat eindeloos veel bitterheid, - vooral als men, zoals ik nu, zelfs niet in de verste verte in staat is, gehoorzaamheid te kunnen bewijzen!

[10] Denk eens de grootste goedheid, liefde en onbegrensde wijsheid van God aan de ene kant, en aan de andere kant al die gruweldaden, die ongestraft, merendeels door de zogenaamde dienaren Gods, ieder uur van de dag en de nacht aan de arme mensheid begaan worden! Houd deze tegengestelde omstandigheden eens goed dicht voor de ogen van uw ziel, dan zult u zeker net als ik maar al te duidelijk merken, dat het veel moeilijker is op zo'n vraag een degelijk antwoord te geven, dan vast te stellen wat drie plus drie is! Vraag het maar aan iemand anders, en hij zal hopelijk maar al te gauw tot de slotsom komen, dat de door Jarah gestelde vraag zeker geen kleinigheid is!"

[11] CYRENIUS zegt: "Nou, nou, ik besef wel dat men een hoge graad van wijsheid moet hebben om de vraag van Jarah ook maar enigszins bevredigend te kunnen beantwoorden; maar ik zou het in ieder geval erg prettig vinden daarover een goede uitleg te krijgen. Want over dit punt heb ik nu juist altijd het meest nagedacht, -maar daarbij heb ik ook nog nooit een zelfs maar voor de helft redelijk antwoord gevonden. Ik geloof dat, als buiten onze dierbare Heer en Meester en de aanvallige Jarah, werkelijk niemand de gegeven vraag kan beantwoorden, wij ons allen tot U, o Heer en Meester, moeten richten; U zult ons beslist de ware reden vertellen, zoals U -als mijn geheugen mij niet bedriegt ­ook beloofd had."

[12] IK zeg: "Zeker, als Jarah dat niet zou kunnen. Maar Ik geloof dat zij, als zij goed nadenkt, de spijker zeg maar met de eerste slag op de kop zal raken! Probeer het, lieve Jarah, en toon dat Ik in Genezareth niet voor niets een tuintje voor je heb aangelegd!"

 

201 Jarah 's tuin

 

[1] Als JARAH dat hoort, neemt ze een echte redenaarshouding aan en zegt: "Goed dan! Het tuintje is vol met zegen van boven en ik zal graag mijn kinderlijke vlijt, die ik natuurlijk pas sinds een paar dagen daarop losgelaten heb, hier ten bate van allen beschrijven! Materiële winst heeft het tuintje weliswaar nog weinig gegeven -wat echter in die korte tijd van zijn bestaan ook niet verlangd zou kunnen worden -; maar ondanks dat, heeft het tuintje mij al een des te grotere geestelijke winst bezorgd!

[2] Ja, het tuintje is voor mij een echt boek vol diepe wijsheid, en ik heb daaruit in een paar dagen al veel meer geleerd, dan wat Salomo mij in al zijn wijsheid had kunnen openbaren. Zo is dan ook het antwoord op mijn eerder aan Josoë gestelde vraag, juist in het tuintje al een paar dagen geleden schitterend aan het licht gekomen en is nu mijn volle, door de Heer Zelf gegeven eigendom! Want als ik het complete antwoord niet kende, -zou ik echt nooit die vraag gesteld hebben, hopend op het blinde geluk dat iemand een antwoord zou weten, waardoor ik het dan ook begreep!

[3] Oh, ik weet het absoluut juiste antwoord, en het geldt niet alleen maar voor nu, maar het zal voor alle tijden gelden zolang Gods woord ergens aanwezig is en er op deze lieve moeder aarde priesterkastes zijn, die zich daar het meest mee bezighouden! Het antwoord op de door mij aan de lieve Josoë gegeven vraag is als volgt:

[4] Ik legde thuis verschillende edele en goede vruchtenzaden in de vette aarde van mijn tuintje. Enige daarvan kiemden al de volgende dag, en op de tweede dag stonden de loten al ongeveer vier vingers hoog boven de grond.

[5] Een meisje, en ik zeker, is altijd heel nieuwsgierig, en zodoende dreef mijn onverzadigbare nieuwsgierigheid mij ertoe om tenminste bij een paar snelopkomende kiemen te kijken wat er eigenlijk van het zaad overblijft, als daaruit al zulke forse loten uit de aarde te voorschijn komen. Ik groef er daarom een paar uit en bekeek alles heel precies en opmerkzaam. En kijk -zoals men op z'n Romeins pleegt te zeggen: Sapienti pauca sufficiunt! (Een wijze begrijpt snel!) -, ik vond het zaad verrot en de aarde er omheen vermengd met rottingsschimmel! Uit dit graf ontsproot het tere plantje, en van de zaadkorrel was, zoals gezegd, niets meer over dan iets van de harde schil, die het zaad van buiten omhult en moeilijker verrot.

[6] Behalve dit merkwaardige verschijnsel vond ik echter ook, dat een aantal niet ontkiemde zaadkorrels jammer genoeg helemaal door de rottingsschimmel verteerd waren, en daarbij was natuurlijk niets meer te vinden waaruit een mogelijke vruchtkiem had kunnen opgroeien. Het ontging mijn scherpe ogen echter niet, dat juist boven zulke geheel verrotte zaadkorrels heel kleine en tere plantjes te zien waren, die uit de aarde opkwamen en met de goede en edele kiemen niet de geringste overeenkomst hadden. Aha, dacht ik, dat is het! Deze valse kiemen zijn zeker ook een produkt van de goede in de vette aarde gelegde zaadkorrels, maar de hongerige aarde heeft zich er alleen maar mee verzadigd, en liet niet toe dat de echte goede kiem ontkiemde. Maar wat heeft zij uiteindelijk daaraan? Op de plaats van de ene edele kiem schieten dertig onedele omhoog en onttrekken zo aan de aarde wel honderd keer meer van de vette voedingstoffen, dan dat ene goede plantje gedaan zou hebben. Want alles wat goed en edel is, is ook met weinig tevreden, wat het ook is.

[7] Goud behoeft niet zoals lood altijd gepoetst te worden om te glanzen; eenmaal goed gepoetst blijft het honderden jaren glanzen. Een wijnstok brengt op de slechtste bodem vruchten voort, maar distels en dorens zoeken meestal de beste grond op. De goede en edele huisdieren zijn zelden vraatzuchtig, terwijl een wolf, een hyena en soortgelijke beesten dag en nacht wel zouden willen vreten. Zo is de echte edele en goede mens matig, terwijl de slechte, duistere wereldse mens met niets tevreden is. Als men hem honderdduizend pond goud geeft, zal hij daarna zeker niets anders wensen dan zo snel mogelijk het dubbele te verkrijgen, en het zal hem helemaal niets kunnen schelen of alle andere mensen van armoede verhongeren! De hebzucht maakt steeds hebberiger!

[8] Kijk, de aarde van mijn tuintje was dus ten dele onedel en vrekkig en wilde zich vetmesten met mijn edele zaadkorrels, die ik daarin gelegd heb! Maar wat is het wrange gevolg? Wel, zij moet nu in plaats van één edel, bescheiden plantje, honderd vraatzuchtige onedele voeden!

[9] En zoals het de domme vrekkige en zelfzuchtige grond vergaat, zo vergaat het ook de mensen op aarde, die zich hier al een hemel vol zalige genietingen hebben willen scheppen! Op het laatst moeten zij allen hun moeitevol verzamelde voorraad toch loslaten, en honderd anderen ver­brassen die dan op een vaak zeer liederlijke manier. - Dit is als voorbeeld bedoeld bij mijn komende complete antwoord op mijn vraag. Prent dit beeld goed diep in uw gemoed, dan zult u het antwoord haast vanzelf vinden!" - Allen denken erover na en blijven zich verbazen over de grote wijsheid van het meisje.

 

202 Toepassing van de gelijkenis van Jarah

 

[1] Maar het MEISJE wendt zich intussen tot Josoë en vraagt hem heel vriendelijk: "En, aardige, edele buurman, schijnt bij jou het juiste licht al in je hart?"

[2] JOSOË zegt: "Wonderlijk wijze Jarah! Het is mij, alsof ik iets waarneem als door een voor het gezicht gehouden doek, maar van enige duidelijkheid is nog lang geen sprake. Belicht de zaak dus maar verder, want ik ben aan je lippen gekluisterd! Het onderwerp is te belangrijk om ook maar één woord te missen, en daar schijnen ook allen aan de tafel en alle omstanders diep van overtuigd te zijn, want zij wachten met zichtbare gretigheid angstvallig op het vervolg. Maak het antwoord dus maar tot het einde toe af!"

[3] Na deze woorden begint JARAH met het vervolg van haar toespraak en zegt: " Als u het beeld over de natuur, dat ik als eerste geestelijke oogst van mijn tuintje geschilderd heb, wat overdacht hebt, dan is het mogelijk dat het nu volgende u eenvoudig en duidelijk overtuigt. Let dus goed op en luister en kijk!

[4] De mensen van deze aarde zijn, geestelijk gezien, net als de bodem van mijn tuintje. En het woord van God, dat eerst door de aartsvaders, te beginnen bij Adam, en later door de patriarchen en door de door God Zelf geroepen profeten, vanuit de hemelen onder de mensen kwam, is als de edele en goede zaadkorrels, die ik in de grond van mijn tuintje stopte. Zoals echter geen zaadkorrel meteen als hij in de grond gelegd wordt al een nieuwe verveelvoudigde rijpe vrucht wordt, zo is het ook met het woord van God.

[5] Als het woord, door het horen, in het hart van de mens komt, moet het door daden, die zijn als de leven gevende voedingskracht van de aardbodem, -en die, zoals in Gods woord staat, gericht moeten zijn op onze broeders en zusters, -levend worden. En daardoor moet het ook op de juiste manier gaan ontkiemen en een zegenrijke en daardoor rijpe vrucht worden, voor de echte en volgroeide vrucht van het geestelijke leven in God! Mensen zoals profeten en priesters, die voorbestemd zijn om het woord het eerst op te nemen, om het, zodra het in hen tot rijpheid is gekomen, weer geheel zuiver voor alle tijden der tijden verder uit te zaaien op de grote mensenakker van deze aarde, maar die het alleen maar als een middel gebruiken om er zelf vet van te worden, lijken op de aarde die de edele zaadkorrel laat verrotten om zich daarmee vet te mesten. In die omstandigheden is het niet te verwonderen, dat op de akker van zulke zichtbaar valse profeten en priesters, voor de grote akker der lekenmensen uiteindelijk niets dan slecht onkruid, dorens en distels ontkiemen en tot kwade wasdom komen!

[6] Maar ook al gebeurt dit, dan is dat in zijn algemeenheid, maar ook in de speciale gevallen, toch niet tegen de goddelijke orde en tegen de goddelijke wijsheid. Want kijk, als de edele vrucht rijp wordt, wordt al het stro en worden alle vruchten verzameld en in de schuren gebracht; maar het onkruid blijft achter op het veld en bemest zonder het te willen de aarde, zodat die daardoor voor een volgende uitzaai krachten krijgt, en verlangt om weldra een nieuw edel zaad in zich op te nemen en tot leven te brengen.

[7] En zo is het in werkelijkheid ook met ons mensen. Zouden wij reeds van het begin af aan verzadigd zijn door de zuivere waarheid, zoals deze komt uit de mond van God, dan zouden wij heel weinig belangstelling hebben voor een toekomstige nieuwe waarheid!

[8] God de Heer ziet dat echter van te voren en laat daarom toe dat de afgestompte mensheid een tijdlang met varkensvoer gevoerd wordt, en dat hun bodem door het onkruid een hoge voedingswaarde krijgt. Dan pas smaakt de in de nacht naar licht smachtende mensheid de reine en edele vrucht van het zuivere woord van God. En in die gelukzalige situatie leven wij nu."

 

203 Het materialisme

 

[1] Heus, door de tijden heen gebeuren er, altijd door toedoen van de zogenaamde dienaren van God, ongehoorde gruwelen! Dat maakt echter dat de mensen die daar betrouwbare berichten over horen, en zelf ook niet onkundig zijn van Gods woord, zich dan iedere dag steeds meer gaan afvragen: 'Wat moet dat? Wat is Gods woord? Kan het volgens de zin van Zijn woord Gods wil zijn, dat de verkondigers van Gods woord, van Zijn liefderijke wil, Zijn genade, Zijn zachtmoedigheid en Zijn vrede, pure hebzuchtige, liefdeloze en brutale duivels worden ten opzichte van hun medemensen?'

[2] En kijk, zulke vragen zijn goed, want zij zijn de eerste drijfveren waardoor de mensheid tot echte zelfstandigheid komt. Zonder deze zelfstandigheid kan zij nooit door een goede en nog minder door een slechte, in zekere zin helse dwang, tot de ware geestelijke vrijheid komen; en zonder die vrijheid is er voor de ziel en haar geest geen eeuwig leven.

[3] Het is waar, men wordt bij het bezien van het doen en laten van de priesters vaak door rechtvaardige ergernis verscheurd en haast verteerd. Men zou vaak luidkeels willen roepen: 'Heer! Heeft U dan geen bliksems, geen hagel, geen zwavel en geen pek meer om deze tijgermensen te straffen met de grootste kracht van Uw goddelijke toorn?' Maar dan spreekt er een zachte stem uit het binnenste van het hart en zegt: 'Wees slim en wijs, en kijk waar je gaat. Als je op de weg een adder ziet loeren, ontwijk die dan; want de gehele aardbodem is nog lang niet met adders bedekt!'

[4] Ook de nacht moet er zijn, net zo goed als de dag, opdat de mens de waarde van het licht erkent. Overdag heeft geen mens behoefte aan het licht van de lamp, maar als de nacht komt, voelt ieder mens heel smartelijk het ontbreken van het licht. Zo veel het hem mogelijk is, steekt hij een licht aan en een zwak schijnsel maakt zijn kamers voor hem al aantrekkelijker dan het zo vaak voorkomende aardedonker .

[5] Kijk, als de Heer de mensen goed van allerlei aardse goederen voorziet, worden ze al gauw overmoedig en beginnen ze te veel voor hun lichaam te zorgen. Zoals de edele zaadkorrel door de haar omgevende, teveel op verzadiging uitzijnde bodem snel verteert, zo verteert hun ziel, waarin de goddelijke geest woont, omdat zij van het lichaam de juiste hoeveelheid kracht niet ontvangt om de goddelijke geest in haar te laten ontkiemen tot het eeuwige leven. En dat is nu juist door God voorgeschreven en God heeft dan ook oorspronkelijk voor dit einddoel de ziel aan het lichaam gegeven. Maar waar de ziel door haar lichaam is verteerd, komen natuurlijk in plaats van de edele vruchten ook alleen maar dorens, distels en allerlei slecht onkruid te voorschijn, waarvan men heus geen druiven en vijgen kan oogsten!

[6] Zo'n mens is echter dan geestelijk ook zo goed als dood! Hij weet niets meer van iets geestelijks af. Hij loochent al het geestelijke en vermaterialiseert alles. Buiten de grove materie bestaat er voor zo'n mens niets meer. Zijn buik en zijn zeer zinnelijke huid zijn de twee goden waarvoor hij dag en nacht bereid is ieder offer te brengen. Voor zulke mensen bestaat God niet meer, en wanneer tenslotte zulke mensen, zoals het nu jammer genoeg zeker al veel voorkomt, zelfs nog priesters en dienaars van God worden, zal men toch hopelijk niet lang behoeven te vragen: 'Waarom zijn deze zuivere knechten van het vlees, voor wie in de aard der zaak de woorden: ziel, geest, God en Zijn hemelen niet anders dan verouderde, dichterlijk fantastische begrippen uit de taal zijn, priesters en dienaren van God geworden?' Kijk alleen maar eens naar hun uitpuilende buiken, dan zie je ook het duidelijkste antwoord levend voor je!

[7] Zulke brengers van het woord van God blijft het natuurlijk gelijk of zij de hen toevertrouwde gemeenten met brood uit de hemelen of met vuil uit afschuwwekkende putten verzadigen, als zij daarvoor maar koninklijk betaald worden! Het behoeft ons daarom ook niet al te zeer te verbazen, als wij van de kant van de tempel niet zelden dingen horen, die ons van ontzetting bijna helemaal doen verstarren en verstijven.

[8] Als de geheel materiële mens het eenmaal zover gebracht heeft dat hij van de waardigheid een mens te zijn nauwelijks meer voelt dan een paddestoel die uit wat rottende modder opschoot, -wat voor edele menselijke eigenschappen moet men dan van zo'n moddermens verwach­ten? Men moet hem daarom als een afschuwelijke adder met zijn flitsende tong langs de weg verscholen laten liggen en een andere plek zonder adders uitzoeken op de grote aardbol. Want de Heer is met een ieder die Hem waarachtig zoekt, en verlaat hem nooit, die zich in zijn ellende tot Hem wendt!

[9] Wij allen, die aan de oever van onze binnenzee wonen, waren reeds lange tijd een speelbal van de tempel. Men ontzag Judéa zoveel als maar mogelijk was, maar in plaats daarvan moesten wij Galileeërs de tem­pelpriesters reeds lang enerzijds als zuivere zondebokken en anderzijds als melkkoeien dienen, -maar daarvoor hebben wij het voorrecht, dat voor ons veel eerder het heerlijke licht in alles en over alles is opgegaan, terwijl Judéa zich nog in de diepste nacht bevindt.

[10] Wij merkten de zeer zelfzuchtige vraatzucht van de tempelgrond, waarmee ik natuurlijk het priesterdom bedoel, het eerst, en bevrijdden ons zoveel mogelijk van hen. En wij, die ook een edel zaad van God zijn, verspilden onze innerlijke levenskiemkracht niet aan het vullen van de grote buik van de tempel, maar wij richtten ons naar Gods orde, die wij steeds meer in ons herkenden, en staan daarom nu al als een veelvoudig gezegende vrucht vrij op de grote mooie akker van God. De Judeeërs, Mesopotamiërs en de naar het zuiden wonenden, zullen echter nog een hele tijd nodig hebben voor ze beseffen dat zij de meest voor de gek gehouden narren van de tempel te zijn!

[11] Door dit tamelijk uitgebreide antwoord op mijn vraag zal hopelijk ieder van de hier aanwezige gasten erkennen, dat het meisje uit Genezareth al heel goed weet wat zij begrijpen moet van de beschikkingen en de toelatingen van God! Maar U, o Heer, vergeef mij genadiglijk dat ik voor U en tevens aan Uw heilige zijde zo erg lang en zo veel, waarbij misschien ook nutteloze zaken, besproken heb! Ik wilde daardoor echter zeker niet de grootte van mijn kennis laten zien, maar, omdat het nu zo uitkwam, alles slechts ronduit zeggen, zoals mijn hart dat eerlijk en oprecht voelde!"

 

204 Het onkruid blijft als mest achter

 

[1] IK zeg: "Lieve dochter van Mijn hart, Ik zeg je: Je hebt geen woord teveel of te weinig gezegd! Daarom geef Ik ook jullie allen de raad om alles wat dit meisje nu gezegd heeft te onthouden, er goed aandacht aan te schenken en ernaar te handelen. Als iemand echter commentaar heeft, laat die dan opstaan en spreken!"

[2] Na deze uitnodiging kwam JUDAS Iskariot te voorschijn en zei: "Vrijwel met alles ben ik het oneens, hoewel ik overigens de wijsheid van dit meisje zeer bewonder, want het spreekt als een heel goed geschreven boek." - Toen zweeg hij.

[3] JOSOË snauwde hem echter letterlijk toe: "O vreselijk onzinnig en bovenmatig dom mens! Heb je dan niet gehoord wat voor getuigenis de Heer Zelf aan de lieftallige Jarah heeft gegeven, en wil jij het dan met alle punten van haar antwoord oneens zijn? Oh, laat ons dan maar eens wat horen van je onbevredigde, overgrote domheid, en dan zullen we wel zien met wat voor vuil die gevuld is! Doe je domme ogen toch open, oude os! Kijk eens, hier naast mij zit een engel van God uit de hoogste hemel, zijn wezen is puur licht. En hier zie je de jonge wijze spreekster naar het hart van God, en naast haar hopelijk de Heer Zelf, wiens Geest hemel en aarde en alles wat bestaat schiep, en toch wil jij ondanks het getuigenis van God het niet geheel eens zijn met iets uit de toespraak van de lieftallige Jarah?! Zeg eens wie je wel bent om nu zo onbeschaamd met God te willen redetwisten!"

[4] Deze krachtige woorden van Josoë maakten veel indruk op Judas en hij trok zich meteen terug en ging heel bedeesd op zijn bank zitten; want voor de aangenomen zoon van de hoge Cyrenius was hij erg bang geworden, en hij zat heel stil op zijn plaats.

[5] Maar JOSOË zei verder: "Is dat niet een van de eerste leerlingen? Dat gezicht komt mij bekend voor, ik heb hem in Nazareth gezien! Ja, ja, hij is het! Hij is dezelfde, die in Nazareth ook al, als ik me niet vergis, steeds overhoop lag met een zekere leerling Thomas!"

[6] JARAH zegt: "Laat dat, edele Josoë! Kijk, als die leerling net zo'n groot bevattingsvermogen zou hebben als jij en, de Heer alleen zij alle lof, ook ik, dan zou hij zwijgen, net als de andere broeders en vrienden, en in zijn hart diep daarover nadenken. Maar omdat hij beslist een erg hard hart heeft, begrijpt hij iedere hoger of dieper liggende waarheid heel moeilijk! En als hij iets toch aanneemt, kan hij het meestal niet bewaren, omdat hij in zijn ineengeschrompelde hart nooit helemaal plaats heeft voor iets groots en verhevens! Laat die mens daarom met rust en bekommer je niet over hem!"

[7] JOSOË zegt: "Je hebt weer helemaal gelijk! Maar weet je, zo'n kleine terechtwijzing schaadt hem heus niet, want ik weet dat deze persoon erg vaak voor zijn beurt spreekt. Hij zou altijd wel haantje de voorste willen zijn, en allen zouden bij hem te rade moeten gaan. Dat gebeurt natuurlijk nooit, omdat de anderen veel wijzer zijn en meer begrip hebben dan hij, en dat ergert hem heimelijk. Daarom is hij ook steeds wat bekrompen wraakzuchtig, maar dat helpt hem niet, want hij wordt vooral, net als nu, op een onzachtzinnige manier terechtgewezen door leerling Thomas, die een echt wijs man is!"

[8] JARAH zegt: " Ja, ja, dat heb je goed gezien, want ik herinner mij nu ook zo'n twistgesprekje in Genezareth! De Heer weet zeker beter dan wij, waarom Hij deze leerling in Zijn gezelschap duldt; ik zou hem allang weggestuurd hebben! Die mens heeft voor mij iets heel speciaal afstotends, en ik zou er alles onder willen verwedden, dat door hem nog eens het hele gezelschap in zeer grote moeilijkheden komt. Ik vertrouw namelijk nooit die mensen, die iemand waarmee ze spreken niet in de ogen kunnen kijken! Het lijkt alsof ze steeds bang zijn dat hun onzekere oog hun boze hart zou kunnen verraden. En juist deze leerling heeft deze kwalijke eigenschap, die mij helemaal zo tegenstaat! Wel, ondanks dat duldt de Heer hem toch en Hij moet daarvoor zeker een zeer wijze reden hebben!"

[9] IK zeg tegen Jarah: "Dochter van Mij! Kijk, zelf heb je zoëven in je toespraak werkelijk buitengewoon goed de reden aangegeven, die aan iedereen zonneklaar duidelijk maakt waarom door Mij naast het koren ook het onkruid wordt geduld. En weet je, hij is ook zo'n onkruidplant op Mijn goede akker. Als de goede tarwe echter in Mijn schuren verzameld wordt, zal hij als onkruid op het veld blijven staan en verbrand worden om de zware grond te mesten en luchtiger te maken!

[10] De bodem moet welluchtig zijn, wil de edele vrucht daarop goed gedijen, -maar, weet je, al te los mag hij ook niet zijn, want in een te losse bodem kunnen de wortels geen vaste grond vinden. Komt dan de hitte en komen daarna zoals gewoonlijk grote stormen, dan verdrogen de wortels tesamen met de vruchtstengel heel gemakkelijk. En als er dan weer storm komt, worden zulke vruchtstengels moeiteloos ontworteld, verdorren dan op het veld en geven geen vrucht! Daarom is er voor het kweken van kinderen van God altijd meer een zware dan een losse bodem nodig; en omdat dat zo is, moet men het zich laten welgevallen als ergens naast de tarwe ook onkruid uit de zware bodem opkomt! Want het wordt niet als oogst binnengehaald, maar het blijft achter voor het bemesten van de bodem, opdat het volgende gezaaide een nog rijker oogst zal opbrengen dan tot nog toe het geval was. -Heb je Mij begrepen?"

 

205 Mensen en volken ontvangen een gerichte opvoeding

 

[1] JARAH zegt: "O ja, Heer, mijn liefde! Eigen kinderen hebben een gedegener opvoeding nodig dan de kinderen van slaven. Want de kinderen van het huis worden net als hun ouders, of ook wel in de huishoudelijke zorgen van de ouders delend, opgevoed, terwijl de slavenkinderen slechts zoveel moeten weten als hun onveranderlijke en eentonige dienst vereist! Natuurlijk dringt zich daarbij de vraag op, waarom God de Heer het toelaat dat op deze aarde de ene mens de andere als een beklagenswaardige slaaf moet dienen, en de keizer zelfs de macht over leven of dood van de slaaf in handen van zijn meester heeft gegeven."

[2] IK zeg: " Ja, mijn lieve dochter, een complete uitleg zou ons allen veel te ver voeren; maar een paar gelijkenissen daarover wil Ik jou en zo ook al de anderen wel geven. Wie ze begrijpt, zal behalve dat, nog veel meer duidelijk worden, luister dus goed en aandachtig naar Mij:

[3] Er zijn verschillende soorten graan, zoals de gladde en baardige tarwe, de twee­ en de vier-rijïge gerst, het hoge koren, de haver, de grote maistarwe; verder zijn er nog linzen, erwten en verschillende soorten bonen. Zoals je weet hebben deze verschillende geslachten ook steeds verschillende grondsoorten nodig, omdat ze anders niet zouden gedijen. De ene graansoort heeft behoefte aan een vaste kleigrond, de andere een leem­grond, die echter steeds goed bemest moet zijn omdat er anders van het koren niets terecht komt. Nog een andere graansoort heeft een losse en stenige, en weer een andere een zandige grond nodig. Veel soorten graan hebben een vochtige en andere weer een droge grond nodig. Dat alles leren de mensen uit de ervaring­

[4] Op dezelfde wijze hebben verschillende mensen ook een verschillende opvoeding nodig, afhankelijk van hoe het voorshands met hun harten en zielen gesteld is. Zoals het echter met de afzonderlijke mensen gaat, hoewel zij vaak kinderen van één en dezelfde vader zijn, zo gaat het ook met gehele gemeenten en met complete grote volksstammen. De ene volksstam heeft een zachte, dus lossere behandeling nodig, om tot grote zegen van de andere volken der aarde te bestaan. Een andere volksstam heeft een harde behandeling nodig, omdat hij anders al gauw tot vloek van de naburige volken zou ontaarden en verkommeren. Weer een andere volksstam heeft de uitgesproken neiging tot tiranniseren en heersen over haar medemensen. Voor de zielen van zulke mensen is er niets beters dan dat zij voor vele jaren in slavernij vervallen, zodat zij eens goed door en door gedeemoedigd worden. Zijn zij in de deemoediging verbeterd en verdragen zij hun lot tenslotte met alle geduld en zonder morren, dan worden zij weer vrije burgers van de aarde. Zij zullen dan als een veredelde vrucht op de beste en vetste grond zeker snel en weelderig groeien.

[5] Kijk, dat is nu een beeld, dat juist voor jullie allen heel gemakkelijk te begrijpen moest zijn, omdat jullie toch al zoveel begrepen hebben!

[6] Maar om deze heel belangrijke zaak nog aanschouwelijker te maken, wijs Ik je op de delen van het menselijk lichaam, waarvan ook ieder lid een andere vorm, en dus een andere behandeling en, in geval van ziekte, natuurlijk ook een ander geneesmiddel nodig heeft. Als iemand oogpijn heeft, moet hij daarvoor zeker een ander geneesmiddel gebruiken dan bij pijn in een voet. Wie pijn in zijn buik heeft, moet die anders behandelen dan een pijn in een hand. Ook moet er bij lichamelijke ziekten naar gekeken worden of het nieuwe, of oude en hardnekkige kwalen zijn. Een nieuwe kwaal kan meestal door een eenvoudig middel genezen, terwijl een oude kwaal vaak met een krachtig medicijn op leven en dood bestreden moet worden om haar uit het lichaam te verdrijven. De zielen van de mensen lijken ook altijd op de aparte ledematen van hun lichaam. Naar gelang een ziel meer op een edel of op een onedel deel van haar lichaam lijkt, des te meer moet zij net als dat enkele deel waar zij op lijkt, behandeld worden.

[7] Volgens dit beeld moeten ook de verschillende verhoudingen van de mensen met betrekking tot de sfeer van hun zielemoraal, net zo behandeld worden als de aparte delen die in hun sfeer van de zielemoraal daarmee overeenkomen. Een slechte tand in de mond moet, als alle andere middelen niet helpen, uitgetrokken en weggedaan worden, opdat hij de gezonde tanden niet zal aansteken. Zo moet ook een onverbeterlijk slecht mens weg uit een gemeente, opdat hij niet de gehele gemeente zal bederven­. Op dezelfde wijze moet vaak een geheel volk, zo al niet fysiek, dan toch moreel vernietigd worden, opdat uiteindelijk niet alle volken der aarde daardoor bedorven worden.

[8] Kijk maar in de kronieken, dan zul je vinden wat een grote volken eens de Babyloniërs, de Ninevieten, de Meden, de Perzen, de Egyptenaren, de oude Grieken en vóór hen de Phoeniciërs en de Trojanen waren! Waar zijn al deze volken nu? Waar zijn de mensen uit Gomorra en Sodom en waar de volken uit de tien steden? Ja, fysiek bestaan ze nog wel in hun verwaarloosde nakomelingen, maar hun naam bestaat niet meer en onder de oude naam zullen zij ook nooit meer een volk van deze aarde worden, want er is nauwelijks iets slechters dan een oude naam, waaraan veel ijdele, nietszeggende roem kleeft. Dat soort mensen of volken houdt zich op het laatst vanwege zo'n oeroude beroemde naam voor veel beter en waardiger dan een jong volk, dat door zachtmoedigheid, deemoed en broederliefde zich in de voor God rechtvaardigste, en daardoor voor de ziel gezondste, toestand bevindt.

[9] Het zal jullie nu wel niet veel moeite kosten om na enig onderzoek te ontdekken, hoe goed en rechtvaardig de Vader in de hemel is! Want de vaste bestemming van de aarde is nu eenmaal, om dáár kinderen van Gods geest voor de gehele oneindigheid op te voeden. Daarvoor is het nodig, dat de bodem altijd eerder hard en mager, dan los en vet wordt gehouden.

[10] Het met het edele graan opschietende onkruid hindert, hoewel het mee opgroeit en rijp wordt, het gezegend gedijen van de edele vrucht niet, terwijl het later toch weer voor het bemesten van de hier en daar te hard en te mager geworden bodem heel geschikt is. Kort en goed: Wat God toelaat is goed, en uiteindelijk is voor een geheel rein mens, alles rein wat de aarde in en op en boven zich draagt. -Zeg nu eens of jullie het door Mij vertelde helemaal begrepen hebben!"

[11] CYRENIUS zegt: "Heer, wie zou dat nu niet begrepen kunnen hebben? Het is allemaal toch zonneklaar!"

[12] IK zeg: "Goed dan, dan zal Josoë ons daarover zijn mening geven!"

 

206 De onzekerheid van Josoë

 

[1] JOSOË zegt: "O Heer, mijn mening daarover zal echt heel onzeker uitvallen! Over het geheel genomen begrijp ik wel wat ermee bedoeld wordt, en ik kan van mijzelf niet zonder meer zeggen dat ik het niet goed genoeg begrepen zou hebben, maar ik voel mij veel te onzeker om van het geheel een soort zonneklare beschouwing te kunnen geven. Daarom zou het weer goed zijn als mijn liefelijke Jarah mij ook hier zou willen vertegenwoordigen. Want al spreek ik naar mijn mening nog zo wijs, er is toch altijd nog wel iets tegenstrijdigs in te vinden! Daarom zou ik veel liever willen luisteren, dan zelf spreken. Ah, als iemand iets ter sprake zou brengen dat ook maar in het minst fout en onjuist zou zijn, dan ben ik wel vlotter van de tongriem gesneden, maar voor de ont­wikkeling van te hoog boven mijn kennishorizon liggende waarheden, voel ik mij nog veel te onzeker. Daarom houd ik mij maar heel bescheiden op de achtergrond, laat graag de wijzeren voor mij spreken en luister in stille bewondering, hoe edele woorden uit een wijs gemoed stromen, zoals de lichtstralen uit de zon. Daarbij vind ik het, zeker voor mij, helemaal overbodig om over iets wat zonder meer al zonneklaar is, nog verdere beschouwingen te geven. Wie zal op klaarlichte dag een lamp aansteken om het licht van de zon daarmee te versterken? Maar wie aan de stralende lichtwoorden, die nu uit Uw heilige mond gestroomd zijn, nog enige twijfel kan hebben, nu, laat die zich melden, dan zal men hem zonder bezwaar op het juiste spoor zetten!

[2] Ik weet wel dat men U, o Heer, zogezegd blindelings gehoorzamen moet als U iets van iemand verlangt, maar hier moet ik door de juiste deemoed van mijn hart ongehoorzaam zijn! Want Uw wens, o Heer, zou ook heel gemakkelijk een soort test voor mij kunnen zijn of ik mij door mijn aangeboren, mijzelf vaak overschattende gevoel van eigenwaarde, zo ver zal laten meesleuren, en meteen met mijn ook nog in zeer slechte staat zijnde nachtlamp naar buiten zal rennen, om de zon daarmee toch nog wat helderder te maken dan zij al is! Maar mijn rustige hart zegt mij gelukkig: 'IJdele knaap, neem je in acht, de Heer test je! Zorg dat Zijn genade je doet slagen!' Als ik dat hoor, dan ben ik meteen op de hoogte en blijf op mijn bescheiden plaats! -Heb ik gelijk of niet om mij in het algemeen zo te gedragen?"

[3] IK zeg: "Mijn beste Josoë, gelijk en toch niet helemaal gelijk; want, wanneer Ik iets van je verlang, weet Ik beslist waarom! En als je je heil volledig in alles ondersteund wilt zien, moet je Mij in alle dingen gehoorzamen, wat dat ook mag zijn. Zelfs als Ik het leven van jouw lichaam zou eisen, dan zou je het met vreugde moeten geven; want Ik zal van niemand het leven van het lichaam vragen tot nadeel van degene, die het voor Mij zou geven!

[4] Maar Ik weet wel wat je spraakvermogen verlamd heeft. Kijk, eerder was je wat voorbarig toen je van jezelf beweerde, dat je alleen maar voor de waarheid was! Ik toonde je echter dat je nog helemaal niet wist wat de waarheid is, en omdat Jarah, een heel onschuldig meisje uit Genezareth, je vervolgens duidelijk wat beschaamd maakte, omdat zij Mijn vraag aan jou op een schitterende wijze beantwoordde, heb je daarna de moed wat verloren. Maar deze kleine moedeloosheid is in de aard der zaak geen echte deemoed, maar veel meer een heimelijk gekrenkte ijdelheid van je hart! Wel, dat werkt er nu dan ook aan mee dat je zoveel moeite hebt om te besluiten iets te zeggen! Ik wil echter dat je die oorzaak volledig in je overwinnen zult, want het is voor een wat ijdel hart beter om eens uitgelachen te worden, dan om zich op de weg van het triomferende welslagen van alle kanten bewonderd en gevleid te voelen! Praat dus maar, als Ik verlang dat je iets zegt! -En geef ons nu dus over Mijn les van het slavendom toch maar een bepaalde visie!"

 

207 Josoë's mening over de slavernij

 

[1] JOSOË zegt: "In Uw naam wil ik het heel in 't kort wel proberen, maar het is maar helemaal de vraag of mijn mening betrouwbaar is.

[2] De voeten van de mensen staan zichtbaar op een lager levensniveau dan de handen, maar als de voeten de mens niet naar het water zouden dragen, dan zou hij zijn handen niet van stof en vuil kunnen reinigen. Derhalve, denk ik, is de slavendienst in het algemeen net zo noodzakelijk als de herendienst. Als de voeten uitglijden, valt de gehele mens, en het is dus zeker goed en nuttig meer te letten op de voeten, die met alle recht de slaven van het lichaam genoemd kunnen worden, dan op alle andere lichaamsdelen. Afgestompt en willoos moeten de voeten het zware en tevens niets doende lichaam dagreizen ver dragen, en zij krijgen daarvoor als loon niets dan hoogstens een reinigende verfrissing bij een bron, terwijl na een gedane reis het gehele lichaam, dat tijdens de gehele reis niets gedaan heeft, zich versterkt met spijs en drank. Maar wat kunnen, wat zullen de voeten daarvan zeggen? -Niets, -want zij zijn daarvoor geschapen!

[3] Daarom denk ik dat de slavernij een noodzakelijk iets is, dat nooit afgeschaft kan worden als de mensheid in de haar gegeven orde wil blijven, tenzij de mensheid mettertijd een ander vervoermiddel zou uitdenken, - dan zou de slavendienst van de voeten natuurlijk overbodig gemaakt kunnen worden. - En zo, dacht ik, zou het in de toekomst met de slavernij kunnen gaan !

[4] Het zou natuurlijk beter zijn als men de voor de mensheid onwaardige slavernij geheel zou kunnen missen, maar het zou nog wel eens lang kunnen duren voor zo'n gelukkige tijd op aarde zijn intrede zal doen.

[5] De slaaf wordt door de vrije mensheid werkelijk als onkruid onder de mensen aangemerkt. Maar door dit zeldzame onkruid wordt de mensheid zeer goed gemest en tevens traag en volledig passief, - en dat vind ik zeer slecht. In dit opzicht zou het weer beter zijn als er geen slavernij was. Maar als anderzijds de slavernij een school der deemoed is, dan is het natuurlijk ook een onmisbare noodzaak voor de te hoog gestegen mensheid; want na de Babylonische gevangenschap waren de Israëlieten weer een heel goed volk geworden, - het is alleen maar jammer dat de gevangenschap niet minstens een volle eeuw heeft geduurd! Want bij de bevrijding waren er naar mijn mening nog te veel, die de vroegere glans van het Joodse rijk nog te nadrukkelijk voor ogen zweefde. Daarom wilden ze ook zo snel mogelijk de oude glans weer tot leven brengen. En toen de muren en de tempel weer opgebouwd waren, was de oude hoogmoed ook weer aanwezig, en weldra ging het er in Jeruzalem eigenlijk nog slechter aan toe dan vroeger vóór de Babylonische gevangenschap. Veertig jaren waren dus kennelijk te weinig, maar met honderd jaar zou bij al onze vaderen de hang naar glans, pracht en hoogmoed zeker voor honderden jaren totaal vergaan zijn!

[6] Dit is natuurlijk alleen nog maar een heel onrijp vermoeden van mij en er zullen zonder twijfel behoorlijke en goed gefundeerde tegenargu­menten bestaan, maar ik spreek alleen maar zoals ik het aanvoel. Want iemand die voor een slechte daad een oorvijg kreeg, zal het kwaaddoen niet veel langer nalaten dan de pijn heeft geduurd. Als hij echter door God voor een slechte daad met een lang aanhoudend en zeer pijnlijk lijden bezocht wordt, zal hij de zonde zeker vrijwel nooit meer begaan!

[7] Daarom kan ik een echt lang aanhoudende slavernij alleen maar zien als iets, dat een bepaald doel moet dienen, en ik zie nu ook de ijzeren noodzaak van deze stand in en ik denk: Zo'n goede en gewillige slaaf is in de aard der zaak veel volmaakter dan een vrij mens; want de vrije mens is geestelijk een slaaf van zijn zinnen, terwijl de lichamelijke slaaf geestelijk een vrij mens kan zijn.

[8] Want er is een groot verschil tussen een mens die baas van zijn wil is -wat bij een goede slaaf geheel het geval moet zijn -, en een mens wiens wil geen gehoorzaamheid kent, en bij wie alles gebeuren moet wat hij wil.

[9] En daarom ben ik het nu toch helemaal met de slavernij eens en wens dat zij nooit zal eindigen! Want ik vind: Zodra deze hoofdschool voor de ware deemoed eindigt, zullen de mensen der aarde door een grote ellende bezocht worden!

[10] Natuurlijk is het wel te wensen dat de mensen allen volgens Uw leer zouden leven, want dan was de slavernij een vreemd onding, en een misdaad tegen de rechten van de mensheid. Maar zolang dat ergens nog niet het geval is en misschien nog lang niet zal zijn, is en blijft de slavernij voor de hoogmoedige mensheid een evangelie uit de hemelen, dat ter verbetering der mensheid op de aarde ingesteld is. ­

[11] Dit is dan mijn zwakke beschouwing van Uw verklaring over de slavernij. Nu vraag ik U, o Heer, echter tevens of U geneigd zou willen zijn daarin de fouten, die ik zeker gemaakt heb, aan te wijzen, opdat ik ook in deze sfeer in de volle waarheid kan doordringen!"

[12] IK zeg: "Beste Josoë, je hebt in alles helemaal gelijk, en er is weinig of niets met recht tegen in te brengen; alleen wat betreft de duur van de Babylonische gevangenschap ben je in je ijver wat te ver gegaan. Want iedere gevangenschap en ook iedere slavernij is uit de aard der zaak niets anders dan een door God toegelaten strafgericht! Een gericht is en blijft echter jammer genoeg altijd alleen maar een uiterst dwangmiddel tot verbetering en heeft daarom gewoonlijk meer een slechte dan een goede uitwerking op de zielen der mensen. Want iemand die het slechte alleen maar vermijdt vanwege de kwade gevolgen, en het goede doet vanwege de goede gevolgen, is nog ver verwijderd van het rijk van God. Alleen degene die het goede doet omdat het goed is, en het kwade vermijdt omdat het slecht is, is een volmaakt mens. Want zolang de mens niet zelf naar het ware licht gaat, blijft hij geestelijk een slaaf en als zodanig dood voor het rijk van God. De dwang van buitenaf brengt de mensen nog op andere dwaalwegen van het zedelijke liefdeleven, waarvan wij er dadelijk een paar zullen ontdekken."

 

208 De gelijkenis van de kluizenaar

 

[1] "Luister! Een meisje uit het gewone volk liep 's nachts nog langs de weg. Terwijl zij ergens aan het werk was voor haar werkgever, had zij zich zo verlaat, dat zij op de terugweg door de nacht werd overvallen. ­Maar halverwege komt zij langs een plaats waar een vrome kluizenaar woont. Verspreid over heel Judéa vind je meer van zulke mensen, die vanwege het rijk van God, zoals zij voorgeven en ook werkelijk in hun leven willen toepassen, een zogeheten streng leven leiden. Het huiswaarts ­kerende meisje in de al donkere en stormachtige nacht klopt aan bij het huis van de kluizenaar en vraagt om binnen te mogen komen en om onderdak voor de nacht.

[2] De kluizenaar komt naar buiten en bemerkt dat de vragende een meisje is, dat met haar binnenkomst zijn hut beslist zou kunnen ver­ontreinigen. Daarom zegt hij, gegrepen door heilige geestdrift: 'Onrein wezen, kom niet in mijn godgewijde reine huis, want het zou door jou onrein worden en daardoor zou ik onrein worden! Ga maar door en ga terug naar waar je vandaan gekomen bent!' Met deze woorden doet hij de deur dicht en laat met een verlicht hart, en blij, dat hij dit hem verontreinigende gevaar kwijt is geraakt, het schreiende meisje aan haar bittere lot over. Opgewekt trekt hij zich terug in het binnenste van zijn huis en prijst God, dat Hij hem voor dit gevaar voor zijn ziel zo genadig beschermd heeft, en bekommert zich in het geheel niet om het arme meisje; of zij in de donkere nacht verongelukt of niet, interesseert hem niet.

[3] Na een uur komt dat meisje, danig toegetakeld door de storm, bij het huis van een berucht tollenaar, die in de ogen van de zuivere Joden een groot zondaar is. Hij hoort het arme meisje al van ver jammeren, want hij houdt wacht bij zijn tolboom. Hij was geen vriend van vroeg naar bed gaan en daarom noemden de reine Joden hem ook al een ordeloze schooier .

[4] Deze zondige schooier steekt echter snel een fakkel aan en gaat het jammerende meisje vlug tegemoet. Als hij haar voorthinkend en huilend vindt, troost hij haar, tilt haar met zijn sterke armen op en draagt haar zijn huis binnen. Daar geeft hij haar eten en drinken en maakt een goed en zacht bed voor haar klaar. 's Morgens geeft hij haar nog geschenken, zadelt twee lastdieren en brengt haar geheel verkwikt en welgemoed, naar haar nog tamelijk verre woonplaats. ­

[5] Kijk, de kluizenaar is een streng boetvaardige, en leeft steeds in een zichzelf opgelegde strafdwang, vermijdt daarbij zorgvuldig alles wat zijn als rein aangemerkte zielook maar in het geringst zou kunnen veront­reinigen, en hij meent dat God al veel met hem op heeft. Tevens is het hem ook veel waard dat de wereld hem voor een smetteloos heilige van God houdt, en dat des te meer, omdat algemeen van hem bekend staat dat zijn vertrek nog nooit door een vrouwelijke voet betreden werd. Natuurlijk brengt die zedelijke reinheid hem menige gave in zijn hut, wat zeker zou verminderen als er ooit bekend zou worden dat zijn hut toch één keer verontreinigd werd door de voet van een meisje, waarvan men toch nooit kon weten wanneer zij precies haar onreine periode had.

[6] Voor de tollenaar maakt het niets uit of de wereld goed of slecht over hem denkt, zijn huis staat altijd als het onreinste bekend en dat maakt dat een echte Jood er niet binnen zal komen, omdat hij zich dan voor minstens tien dagen zou verontreinigen. Daarom kan het de tollenaar ook niets schelen wat de mensen over hem en zijn huis zeggen, en hij doet dan ook vrij wat zijn hart hem ingeeft en denkt daarbij: 'Al ben ik dan een groot zondaar en zo onzuiver als maar mogelijk is, ik wil toch barmhartigheid uitoefenen, opdat ik eens bij God ook barmhartigheid moge ondervinden!'

[7] Mijn beste Josoë, zeg jij Mij nu eens: Aan wie van de twee zou jij uiteindelijk de voorkeur geven?"

[8] JOSOË zegt glimlachend: "Oh, zonder meer de tollenaar, want als er op de wereld alleen maar van zulke kluizenaars zouden zijn, zou het leven van de mensen weinig kans meer hebben, en er dus slecht uitzien! Die domme kluizenaar zou mij met zijn zedelijke reinheid ieder uur tien keer gestolen kunnen worden! Waarlijk, als ik na de dood de hemel zou mogen verhuren, dan zou de kluizenaar zeker de laatste zijn, die ik in de laagste hemel de laatste plaats aan zou wijzen, en hij zou daar niet vandaan komen of hij moest eerst net als die tollenaar worden! -Heb ik gelijk of niet?"

 

209 Deemoedig door de zonde

 

[I] IK zeg: "Helemaal, want zo is het! En Ik zeg jullie, wie niet wordt als de tollenaar, zal zeker niet in Mijn rijk komen; want ook Mij kan de liefdeloze reinheid van zeden voor eeuwig gestolen worden!

[2] Heus, een vrije ware innerlijke zedelijke reinheid met echte alles opofferende naastenliefde gaat bij mij boven alles; maar die, welke wij bij de kluizenaar hebben gezien, is bij mij geen stater waard. Wie rein is, moet rein in zijn hart zijn voor God, maar de wereld behoeft daar niet zo veel van te weten; want als die hem daarvoor prijst, zal hij van Mij weinig lof te verwachten hebben.

[3] Het is het beste als een mens steeds denkt: 'O Heer, wees mij zondaar genadig!', en niemand om iets slechts veroordeelt, voor zijn vijanden bidt, en zelfs hen altijd nog goed doet, die kwaad over hem spreken en hem zo mogelijk ook kwaad doen.

[4] Waarlijk, wie zo is en doet, is niet alleen rein voor Mij -ook al had hij nog zoveel zonden op zich geladen, die zijn lichaam hem zo nu en dan deed begaan -, maar hij is Mijn volkomen broeder en naast Mij een koning der hemelen en al haar heerlijkheden! Want ook al wordt het lichaam van de mens vaak door slechte demonen verleid, de ziel bevindt zich toch steeds in Mijn geest.

[5] Vaak moeten de engelen in de hel, de poel van alle zonden, afdalen, maar bij hun terugkomst zijn zij weer zo rein als voorheen in de hoogste van alle hemelen. En vaak is het met Mijn broeders op deze aarde net eender: ook al dalen zij uiterlijk vaak in de hel af, om ook daar de goddelijke orde en de macht van de goddelijke wil staande te houden, dan blijft hun ziel toch zuiver door het samengaan met Mijn geest in haar.

[6] Kortom, iemand die door de zonde zo deemoedig wordt als onze tollenaar, is door de zonde net als een engel slechts voor een ogenblik in de hel afgedaald om daar rust en orde te scheppen. Bij zijn terugkomst is hij echter vervuld van afschuw en zijn ziel is net zo zuiver als voorheen. Maar een zondaar die door zijn zonden alleen maar hoogmoedig wordt, en die als zondaar hoogmoedig blijft, is al een duivel, al ziet hij er uiterlijk voor de mensen nog zo rein uit.

[7] Maar Ik zeg tegen jullie allen: Wat er ook voor zondaars en zondaressen hulp zoekend bij jullie aankloppen, jullie mogen hen nooit de deur wijzen, maar jullie moeten hen helpen alsof zij nooit gezondigd hadden. En als je hen geholpen hebt, moet je er daarna ook alles aan doen om voor de toekomst de zondaren liefdevol en wijs te helpen, maar dan wel met een wijsheid, die slechts uit liefde voortkomt!

[8] Een echtbreekster is bij de Joden volgens Mozes een zondares, die door ieder die haar na de daad het eerst ontmoet meteen moet worden gestenigd. Ik zeg jullie echter: Wie de vluchtende in zijn huis opneemt en haar tweevoudig probeert te redden -geestelijk en lichamelijk -, zal eens door Mij met vriendelijke ogen worden aangezien en zijn schuld zal in het vergankelijke zand geschreven worden, waarvan de wind de rimpels verwaaid! Wie echter een steen naar haar werpt en zelf niet van iedere zonde vrij is, zal eenmaal door Mij aan een streng gericht onderworpen worden! Want wie Mij terugbrengt wat verloren was, zal eens in het hemelrijk waardig gevonden worden om een groot loon te ontvangen; maar wie oordeelt, ook al is dat volgens de wet rechtvaardig, zal eens ook rechtvaardig en streng volgens Mijn wet geoordeeld worden!"

[9] Dan vraagt CYRENIUS: "Heer, wat U nu gesproken hebt, is helder en waarachtig behalve één punt, wat mij nog wat onduidelijk is, en dat zou ik graag nog uitgelegd willen hebben. Dat onduidelijke punt is: ­-“

[10] IK zeg: "Het onduidelijke punt is: hoe een overigens rein mens door een met zijn lichaam begane zonde in de hel kan afdalen, daar orde en rust kan scheppen en vervolgens weer geheel rein daaruit kan terugkeren.

[11] Kijk, dat is gemakkelijk te begrijpen als men maar weet wat eigenlijk zonde en hel is, zowel in heel beperkte alsook in zeer uitgebreide zin! - Daarom zal Ik proberen deze beide begrippen voor jullie wat duidelijker te maken; let daarom met je gehele hart op!"

 

210 Wat is het lichaam, wat is de ziel

 

[1] "Het lichaam is materie en is samengesteld uit de ergste zelfstandige delen van de oerziel, die door de macht en de wijsheid van de goddelijke, eeuwige Geest in die organische vorm gehouden worden. De vrijere ziel, die zo'n lichamelijke vorm bewoont, wordt daardoor geheel van al het nodige voorzien.

[2] De in een lichaam wonende ziel is natuurlijk in het begin niet veel reiner dan het lichaam, omdat ook zij afstamt van de onreine oerziel van de gevallen satan. Het lichaam is voor de nog onzuivere ziel eigenlijk niets anders dan een heel wijs en heel goed en doelmatig ingerichte zuiveringsmachine.

[3] Maar in de ziel woont al de zuivere vonk van de Geest van God, waaruit de ware zelfkennis en de goddelijke orde zich kenbaar maken door de stem van het geweten.

[4] Tevens is het lichaam naar buiten toe van allerlei zintuigen voorzien en kan horen, zien, voelen, ruiken en proeven. Daarmee krijgt de ziel allerlei informatie over de buitenwereld, goede en juiste, slechte en onjuiste.

[5] Door het oordeel van de in haar wonende geest voelt zij weldra wat goed en wat slecht is. Daarnaast doet zij door de uitwendige zintuigen ervaring op, door goede en slechte, prettige en pijnlijke, en andere indrukken. Bovendien toont God de ziel, innerlijk door buitengewone openbaringen en uiterlijk door het woord, de weg van Zijn orde.

[6] Zo toegerust kan de ziel dan ongetwijfeld, geheel volgens de gemakkelijk te ontdekken goddelijke orde, in staat zijn om vrij te kiezen. Een andere mogelijkheid is er niet, omdat de ziel dan onmogelijk tot een eeuwig durend, op zichzelf gesloten, maar vrij bestaan zou kunnen komen.

[7] Want iedere ziel die wil voortbestaan, moet zich door de haar gegeven middelen zelf voor dat voortbestaan vormen en ontplooien, omdat zij anders uiteindelijk het lot van het lichaam zal delen. Of slechts voor driekwart gevormd het lichaam moet verlaten, wanneer het vergaan is en niet meer deugt voor de verdere, complete ontwikkeling van de ziel. Dan moet zij haar voltooiing op een meestal zeer treurige en pijnlijke wijze in een veelongemakkelijker machine trachten te bereiken.

[8] Het lichaam is, omdat het uit delen bestaat die nog geheel in het diepe gericht staan en daarom dood kunnen gaan, bij en voor iedere mens de hel in zijn kleinste vorm. De materie van alle werelden tesamen is echter de hel in de meest uitgebreide vorm, waarin de mens door zijn lichaam gesteld is.

[9] Wie nu veel voor zijn lichaam zorgt, zorgt duidelijk ook voor zijn persoonlijke hel. Hij voedt, onderhoudt en mest zijn gericht en zijn dood, voor zijn persoonlijke ondergang.

[10] Het lichaam moet weliswaar een zekere voeding krijgen, om steeds in staat te zijn de ziel voor het grote levensdoel de juiste diensten te verlenen, maar wie te angstvallig voor zijn lichaam zorgt en bijna dag en nacht mort en werkt en bezig is, zorgt in wezen voor zijn hel en zijn dood.        

[11] Als het lichaam de ziel prikkelt om alles te doen voor zijn zinnelijke bevrediging, is dat steeds afkomstig van de vele onzuivere natuur­ of onder het gericht vallende materiegeesten, die in de. aard der zaak .het wezen van het lichaam vormen. Als de ziel teveel luistert naar de eisen van het lichaam en daaraan gehoor geeft, stelt zij zich daarmee in verbinding en daalt zo af in haar persoonlijke hel en in ha.ar persoonlijke dood. En als de ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde in haar.

[12] Hecht de ziel eraan en schept zij er behagen in om daar te blijven, dan is zij net zo onrein als de onreine, en onder het gericht vallende, geesten van haar lichaam. Zij bevindt zich dus in de hel en in de dood. Ook al leeft zij, net als haar lichaam, op de wereld verder, zij is toch zo goed als dood en voelt de dood ook in zich en is daar erg bang. voor . Want de ziel kan in die zonde en hel van haar doen wat zij wil, het léven kan zij toch niet vinden, hoewel zij dat. boven alles liefheeft.

[13] Kijk, dat is de reden waarom nu vele duizend maal duizenden mensen over een leven van de ziel na de dood van hun lichaam net zo veel weten als een langs de weg liggende steen. Maar als men hen er iets over verteld, lachen zij hoogstens of worden zelfs boos, jagen de wijze de deur uit en raden hem aan om zulke dwaasheden, die alleen maar leugens zijn, aan de wilde zwijnen te vertellen!

[14] Toch moet de mens, op z'n laatst wanneer hij dertig is, zó ver in zichzelf met de vorming van zijn ik klaar zijn, dat het komende vrije zalige leven na de dood van zijn lichaam voor hem zo bewust en vaststaand is als het vliegen in de hoge vrije lucht voor een adelaar! .

[15] Maar hoe ver zijn mensen er nog va.n verwijderd, die pas daarnaar beginnen te vragen! En hoe ver dan wel diegenen, die er niets over willen horen en dat geloof zelfs te dwaas vinden om er over te kunnen lachen! -Zulke mensen bevinden zich zo hun gehele aardse leven in de complete hel, en al in de algehele dood.                                                   ..

[16] Maar ook kan een ziel zich reeds geheel gereinigd hebben, waarna haar dan toch nog vaak geruime tijd gegeven wordt om haar ijdele op zichzelf onzuivere lichaam en diens geesten ook te reinigen. Het edelste deel van het lichaam neemt dan uit de ziel uiteindelijk ook de onster­felijkheid in zich op, en wordt op de jongste dag, na de dood van het grofste deel van zijn wezen, ter meerdere versterk mg van de ziel, mee opgewekt. 

[17] Bij zulke reeds reine zielen gebeurt het dan ook, dat zij toch  zo nu en dan als hun hel, dat wil zeggen hun lichaam, vaak nog zeer verlokkend' werkt, korte tijd in zo'n persoonlijke hel binnengaan, met andere woorden, toegeven aan de begeerte van hun .lichaam en diens geesten. Die zielen kunnen dan echter niet meer volledig onrein gemaakt worden, maar zijn slechts voor zólang onrein als zij zich in de poel van hun lichaamsgeesten ophouden. Zij kunnen het daarin nooit lang uit­houden en keren daarom heel snel in hun reine toestand terug, waarin zij dan weer net zo rein zijn alsof zij nooit onrein geweest waren. Daarbij hebben zij in hun hel voor een tijd rust en orde hersteld en kunnen zij zich vervolgens weer ongestoorder in het licht van hun geest bewegen en versterken.

[18] Wie van jullie een goed begrip heeft zal dit alles helemaal begrijpen; en jij vriend Cyrenius, zeg Mij nu onomwonden of je het begrepen hebt!"

 

211 Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn?

 

[I] CYRENIUS zegt: "Ja, Heer en Meester! Maar dit is voor mij toch een totaal nieuwe leer, waarvan vóór U niemand ooit gedroomd zal hebben! Het is nu wel duidelijk, dat niemand dan U alleen de mensen van alle werelden van a tot z geschapen moet hebben; want zonder zelf Schepper te zijn kan men dat nooit weten, behalve dan op de manier waarop wij het nu van U hebben gehoord.

[2] Ervaringen in alle tijden hebben geleerd dat het zo is en nooit anders kan zijn dan U het ons nu uitgelegd heeft; toch zou geen wijze, ook al zou hij nog zo vaak het kwade van de mensheid waargenomen hebben, over de oorzaak daarvan iets hebben kunnen zeggen. Waar zou hij dat dan ook vandaan gehaald moeten hebben? Want daarvoor is de totale kennis van de mensennatuur vanaf haar oergeestelijke tot aan haar lichamelijke staat nodig.

[3] Maar wie kan zich die kennis ergens eigen maken? Wie kent het menselijk lichaam tot in iedere vezel? Wie heeft er ooit een ziel vrij rond zien lopen? Men weet nauwelijks of ze wel een vorm heeft, en welke vorm dat is, of ze groot of klein is; kortom, men is volkomen onkundig. Maar waar moet men in zo'n geval dan de kennis over de zeldzame geaardheid van de mens vandaan halen?

[4] En toch moeten er middelen en wegen zijn, waardoor de mens zichzelf beter moet leren kennen; want als de mens van zichzelf niet kan ontdekken wat hij is en waarvoor hij er is, en wat hij volgens zijn geaardheid en bestemming te doen heeft om het doel te bereiken waarvoor hij door de Schepper bestemd is, dan heeft hij niets aan alle lessen en alle wetten! Zoals men aan talloos vele mensen maar al te duidelijk ziet, zal zijn ziel zich steeds meer in haar omhulsel terugtrekken door de helaas pijnlijk voelbare menigvuldige behoeften van het lichaam; want de honger knaagt, de dorst brandt, de koude doet ook pijn, en dan biedt een goed lichamelijk verzorgd zijn het lichaam niet alleen het noodzakelijke, maar zelfs een waar luxueus genot!

[5] Het dierlijke deel van de mens stelt zijn eisen ook altijd zo nadrukkelijk en met zoveel misbaar, dat de stille eisen van de ziel niet opgemerkt worden. Wie kan dan, onder deze omstandigheden, zich er nog over verwonderen dat honderdduizend maal honderdduizenden nauwelijks enig besef hebben van het wezen van hun ziel? Want bij hen verbond hun ziel zich van kinds af aan zo sterk met hun lichaam, dat zij volledig één daarmee is, en daarom in zichzelf ook geen andere behoefte kent dan die van het lichaam.

[6] Ja, men moet zelfs zeggen, dat juist bij mensen, die lichamelijk te ellendig en slecht verzorgd zijn, zich ook nooit het geringste spoor van een geestelijke behoefte laat gevoelen. Wij hebben in het noordelijk deel van Europa volksstammen, waarbij niet het minste spoor van geestelijke ontwikkeling te ontdekken is.

[7] Wat is daarvan de reden? Een algehele lichamelijke onverzorgdheid! Zo'n mens gaat met knuppels bewapend vaak dag en nacht in de dichte wouden rond en probeert een stuk wild te doden. Heeft hij het gedood dan eet hij het van honger, zoals men wel zegt, met huid en haar op. De vraag is dan: Hoe zou er bij zo'n volk sprake kunnen zijn van enige geestelijke behoefte? -Terwijl men toch bijvoorbeeld in Rome, waar de mensheid voor het grootste deel lichamelijk zeer goed verzorgd is, over een menselijke ziel en haar onsterfelijkheid reeds lang onderricht geeft en daarom ook de meeste aandacht besteed heeft, en nog steeds besteedt, aan een deugdzaam leven, dat voornamelijk het oog gericht houdt op het vormen van de geestelijke mens.

[8] Natuurlijk gebeurt het helaas ook nog vaak dat de rijken zich op den duur te veel bezighouden met het welzijn van hun lichaam, daarbij weinig of geen waarde hechten aan de ontwikkeling van hun ziel, en tenslotte iedere leer aanzien voor de uitvinding van een hongerige wijze. Maar zij hebben een taal, waardoor men zich met hen over zoveel dingen kan verstaan, dat zij daarna, bij al hun zinnelijkheid, toch wat vreemd beginnen op te kijken, -hetgeen voor hun ziel altijd winst is.

[9] Maar bij mensen, waarvan men nog niet precies weet of ze een taal hebben of niet, is het zelfs niet mogelijk zo'n bevreemding op te wekken. Als dat al niet kan, hoe zou het dan mogelijk zijn om hen interesse te laten krijgen voor een diepere geestelijke behoefte van de ziel?

[10] Daarom meen ik, dat men eerst de mensheid op z'n minst lichamelijk goed moet verzorgen, zodat het daarna makkelijker is, om de zielen van de mensen gaandeweg wakker te maken voor hun echte geestelijke levensbehoeften. De mensen moeten minstens voor wat betreft de eerste levensbehoeften verzorgd zijn! Want, zoals gezegd, een fysiek te arm mens heeft niet de minste behoefte aan geestelijke ontwikkeling! Het is moeilijk preken voor een hongerige maag, tenzij deze eerst gegeten en gedronken heeft. Dat is zo ongeveer mijn bescheiden mening. U, o Heer en Meester, heeft geheel gelijk; want U alleen kent Uw werken volkomen! Maar ook ik geloof niet helemaal ongelijk te hebben; want ook de ondervinding van alle tijden en volken spreekt voor mijn mening."

 

212 De nood als voorwaarde voor de geestelijke ontwikkeling

 

[1] IK zeg: "Het is juist, en ik kan zeker niet zeggen dat je hier ook maar iets onwaars gezegd hebt. Maar regel jij het op een wereld nu eens zo, dat alle mensen zonder hun eigen werk en andere bezigheden redelijk goed verzorgd zijn en daarbij zouden beseffen dat zij zo geheel zonder zorgen zouden kunnen leven, - dan zien al gauw alle mensen er zo uit als jouw Europese noordelijke volken!

[2] Jouw Europese volken uit het noorden waren eens in Azië, de wieg van het mensengeslacht, net eender en nog beter in alles verzorgd, dan nu jouw Romeinen, en zij hadden uit de hemelen een rechtstreekse opvoeding genoten. Er waren wijzen onder hen, zoals de aarde tot Mij toe niet kende, maar wat was daarvan het gevolg? Zij aten en dronken heel gezellig, werden van dag tot dag trager en zakten van geslacht tot geslacht af naar hun tegenwoordige staat. Maar nu, in deze armzalige toestand moeten zij in het zweet van hun aanschijn zorgen voor een mager onderhoud van hun lichaam en daarbij zijn ze toch niet helemaal zonder wijzen en leraren.

[3] En zie, juist deze nood zal hen langzaam maar zeker op een trap van ontwikkeling brengen, die in ieder opzicht die van Rome ver zal overtreffen!

[4] Daarom zou het niet goed zijn om de mens zo te plaatsen, dat hij lichamelijk helemaal verzorgd is. Want dan zou hij tenslotte zo traag worden dat hij zich werkelijk om niets meer bekommert. Dit streven naar de trage zorgeloze rust is ook weer een eigenschap van het op zichzelf dode lichaam. De ziel, die voor het grootste gedeelte haar duurzame vorm pas tijdens passende bezigheid uit het lichaam moet vormen, zou bij de zorgeloze rust van het lichaam ook gaan rusten, omdat ook in haar de hang naar nietsdoen in beginsel de overhand heeft.

[5] De ziel zal haar inactiviteit pas door de pijnlijke behoeften van het lichaam verliezen; want zij voelt dat een algehele onverzorgdheid van het lichaam haar, met het lichaam, de dood zou brengen. Tijdens de nood van het lichaam zet zij daarom alle hefbomen in beweging en verzorgt, zo goed als maar mogelijk, eerst het lichaam. Maar omdat ze nu erg voor de dood vreest, begint zij al snel naast de bezigheid voor het lichaam zich ook bezig te houden met het onderzoek van het eigenlijke leven, en vindt door haar ontwaakte liefde weldra dat zij als ziel toch wel door zal leven, ook al gaat het lichaam dood.

[6] Daaruit ontwikkelt zich dan tenslotte een soort geloof aan de onsterflijkheid van de menselijke ziel. Dit geloof wordt vervolgens meer en meer levend en een noodzaak voor de mens.

[7] Maar mensen die doordenken, zoals je die overal vindt, zijn al gauw niet meer tevreden met het geloof alleen, zij onderzoeken het diepgaander, beproeven de kracht ervan en zoeken, als deze kracht niet meer voldoet, het geloof met sterkere en in zekere zin concretere middelen waar te maken.

[8] Het volk houdt zulke onderzoekers dan gewoonlijk voor zieners en hoorders, die door een hoge geest geleid worden en die op de weg van het gesprek met geesten, diepere kennis van het leven van de zielen na de dood ontvangen.

[9] Zulke onderzoekers worden door het volk meestal tot priester verheven; en deze, die wel inzien dat zij in een onmisbare behoefte van het volk voorzien, misbruiken tenslotte vaak zo’n vrijwel onbeperkt vertrouwen van hun volk, zoeken hun eigen aardse belang daarbij en zijn dan slechts blinde leiders van blinden. Maar iets goeds heeft het wel, namelijk, dat het volk daarbij steeds een, ook al is het nog zo'n zwakke, band met de hemelen onderhoudt.

[10] In de loop van de tijd, als het blinde geloof in de priesters steeds zwakker en zwakker wordt, staan onder het volk nieuwe onderzoekers op, die het oude onderzoeken en nooit helemaal verwerpen. Zij verbinden het goede daaruit met hun nieuwe onderzoeksresultaten en maken zo een geheel nieuwe leer, die zich niet meer tevreden stelt met het blinde geloof, maar slechts met de volle overtuiging, op bewijzen gegrond, die noodzakelijkerwijs aan iedereen ter beoordeling getoond kunnen worden.

[11] En zie, zo vindt dan eindelijk, hoewel dus zeer moeizaam, de nieuwste mensengeneratie de waarheid, en daarin door veel ervaring ook de wetten waarnaar het leven geleid moet worden, opdat de met veel moeite gevonden waarheid bij de mensen voor altijd rein zal blijven.

[12] Als dan als aanvulling op zo'n vondst, die alleen het gevolg was van de steeds toenemende activiteit van de mensheid zelf, vervolgens ook nog een buitengewone boodschap uit de hemelen naar de mensen komt, als een machtig wonderbaar licht, dan is zo'n volk net als een mens gered en in de geest als nieuw­ en wedergeboren. Kijk, dat allemaal komt nooit door de lichamelijke zorgeloze verzorgdheid, maar alleen door de nood en zorgen van de mensen!

[13] Ik zeg jullie: Door de nood wordt zelfs het dier vindingrijk, laat staan dus de mens.

[14] Als de mens door de nood uitdrukkelijk genoodzaakt wordt om te denken, begint de aarde onder zijn voeten weldra groen te worden; is hij echter verzorgd, dan gaat hij net als de dieren op zijn luie vel liggen en denkt en doet niets.

[15] Kijk, Ik zou de aarde maar honderd aaneengesloten zeer gezegende oogstjaren behoeven te geven, en de gehele mensheid zou van luiheld gaan stinken als de pest. Maar omdat Ik steeds goede en slechte oogstjaren op aarde met elkaar laat afwisselen, moet de mensheld steeds bezig zijn en in het goede oogstjaar voor een mogelijk volgend s.l.echt oogstjaar voorzorgen nemen, om niet van honger te sterven. En zo blijft de mensheld tenminste voor het lichamelijke steeds bezig; want daar staat tegenover , dat de mensheid anders maar al te gauw tot algehele inactiviteit zou vervallen. - Begrijp je dit ook?"

 

213 Het gevolg van een verzorgd bestaan

 

[I] CYRENIUS zegt: "Heer, U bent waarlijk de Meester van de mensheid en U bent de levende school van het ware leven, en ik weet nu volkomen waar ik aan toe ben, en waar de gehele mensheid aan toe is. Maar ik begrijp alleen nog niet zo goed waarom een volk weg zou zakken in volkomen inactiviteit, als het, boven de slavernij uit, lichamelijk iets meer verzorgd is! Heer en Meester, daarover zou ik nog graag enige uitleg willen krijgen!"

[2] IK zeg: "O vriend, vraag naar de geschiedenis van de volken der aarde; kijk naar het oude goedverzorgde Egypte, kijk naar Babel en Ninevé, kijk naar Sodom en Gomorra! Ja, kijk naar het Israëlische volk in de woestijn, dat Ik veertig jaren lang met manna uit de hemelen heb verzorgd! En kijk ook eens naar een groot aantal verdwenen volken! Dan zul je maar al te snel ontdekken wat de lichamelijke welstand al deze volkeren heeft gebracht!

[3] Kijk, een vrouw, die haar uiterlijk erg belangrijk vindt, zal tenslotte niets anders meer doen, dan zich de gehele dag tooien en met sieraden behangen. Na verloop van tijd zal ze het prettiger vinden om zich door anderen te laten wassen, tooien en op te laten smukken. Maar dat duurt ook nooit erg lang; uiteindelijk wordt zo'n verwekelijkte vrouw zelfs te traag om zich te laten verzorgen, en zakt letterlijk af tot het bestaan van een varken of zelfs een luiaard, welke dieren je vindt in Indië en Midden-Afrika. Dan is het de vraag: Wat is er dan nog met zo'n vrouw te beginnen? Welke geestelijke ontwikkeling is daar nog mogelijk? Ik zeg je: Zij deugt zelfs niet meer voor hoer! Dat was ook de eigenlijke reden waarom het volk in Sodom en Gomorra zich onnatuurlijk begon te bevredigen! -Begrijp je dat?"

[4] "Waarlijk" zegt CYRENIUS, zo vrijgevig met diepe wijsheden was U naar mijn weten haast nog nooit! Dat moet ik nu openlijk toegeven, omdat U dit keer meer heeft gezegd dan alle andere keren waarop ik het geluk had U te horen. Wat U ons hier over de wortels van het ontstaan en het bestaan van de mensheid in al haar verhoudingen heeft meegedeeld is nu allemaal helder en zonneklaar, -maar iets moet me toch nog van het hart; als ik dat ook nog weet, heb ik echt geen vragen meer! Moet ik die vraag stellen of leest U die ook weer in mijn hart?"

[5] IK zeg: "Vraag het ditmaal maar, terwille van de anderen, zodat zij meteen vanaf het begin ook helemaal weten waarover het gaat!"

[6] CYRENIUS zegt: "Nu dan, luister welwillend naar mij!"

 

214 Een vraag over de schepping

 

[I] Gedurende mijn al tamelijk lang durende, aardse leven heb ik vaak, maar altijd vergeefs, nagedacht over de vraag, hoe nu eigenlijk, zeg maar strikt natuurlijk, de eerste mensheid van deze aarde gekomen is tot de kennis van een geestelijk Opperwezen en haar eigen onstoffelijke geest. Daarvoor heb ik de boeken van Egypte, de geschriften der Grieken en de boeken van jullie Mozes gelezen. Ook heb ik eens een Indisch werk in handen gekregen dat ik mij door een man in Rome, die Indiër was, voor heb laten lezen en vertalen; maar ik vond overal een zekere mystieke beeldspraak, waar geen verstandig mens wat verstandiger van kon worden, en ik dus nog minder, omdat ik mij in mijn jeugd altijd al ingebeeld heb dat ik veel dommer was dan alle andere mensen. Overal komen logische ongerijmdheden voor, die, woordelijk genomen, onzin zijn.

[2] Jullie Mozes zegt bijvoorbeeld: 'In het begin schiep God hemel en aarde, en de aarde was woest en leeg, en het was duister in de diepte; en de geest van God zweefde boven het water. Toen sprak God: 'Laat het licht worden', en het werd licht. En God zag dat het licht goed was. Toen scheidde God het licht van de duisternis en noemde het licht dag en de duisternis nacht. Zo ontstond dan uit avond en ochtend de eerste dag.'

[3] Vervolgens wordt in zeer korte stellingen de scheiding van het water, het droogmaken van de aarde en het scheppen van gras, struiken en bomen aangetipt. Met dit scheppen gaan drie dagen voorbij en dus ook nachten. Maar omdat dagen en nachten al ontstonden bij het scheppen van het eerste licht op de duistere diepte der aarde, zie ik echt niet in, waarom God op de vierde dag het nog nodig vond om twee grote lichten te scheppen en ze aan de hemel te plaatsen, waarvan het grotere licht de dag zou regeren en het andere, kleinere, de nacht.

[4] Leggen we dat nu naast de natuur van de aarde en bedenken wij, wat volgens Uw verklaring de zon, de maan en al de sterren zijn, dan is toch de hele scheppingsgeschiedenis van Mozes zo'n grote onzin, dat er op de lieve aarde zeker geen grotere bestaat en kan zijn! Wie zal dat ooit begrijpen? Onze kleine groep weet dat de aarde geen oneindige kring, maar een zeer grote bal is, zoals U het mij in Egypte toen U nog een kindje was, en later ons allen, zeer aanschouwelijk en waarheidsgetrouw hebt laten zien. Op de aarde wordt het eigenlijk nooit nacht, omdat een deel van de aarde altijd door de zon verlicht wordt. Daarbij is de maan een heel onbestendig baasje en bekommert zich, behalve een paar dagen per maand, bar weinig om de heerschappij over de nacht.

[5] Ook is het waanzin te zeggen, dat uit de avond en de ochtend een dag ontstaat, terwijl toch iedereen door de ervaring van zijn hele leven weet dat de dag steeds alleen maar tussen de ochtend en de avond, maar nooit tussen de avond en de ochtend geplaatst wordt. Want op de avond volgt altijd de nacht tot aan de ochtend, en op de ochtend volgt de dag tot aan de avond, en dus ligt toch volgens de logica tussen de ochtend en de avond de dag, en tussen de avond en de ochtend de nacht.

[6] Hoewel dat al als iets waanzinnigs aangemerkt moet worden, is toch de uitdrukking dat God pas toen Hij het licht schiep, ingezien zou hebben dat het goed was, een dwaasheid zonder weerga! Want Gods hoogste wijsheid moet toch al eeuwig als Zelf Licht van alle licht, gezien en gemerkt hebben dat het licht goed was!?

[7] In het boek van de Indiërs staat vóór de materiële schepping een schepping van de zuivere geesten, die Mozes later ook ergens vermeldt. Die waren zuiver licht, en met name de eerstgeschapene werd 'Drager van het licht' genoemd.

[8] Als God al bij de schepping van de zuivere lichtgeesten toch duidelijk de waarde van het licht had kunnen testen, gesteld dat Hij daarvóór altijd in de diepste duisternis gerust zou hebben -wat ik mij overigens niet van Hem kan voorstellen -, dan is het toch bijna te belachelijk dat God op een bepaalde manier opnieuw ingezien zou hebben dat het licht goed was!

[9] U ziet Zelf, dat de gehele scheppingsgeschiedenis, zoals zij door Mozes gegeven wordt, absolute onzin is, waar men, als men het geheel ook maar enigszins op natuurlijke wijze opvat, dol van wordt. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat juist de Joodse schriftgeleerden zelf die leer, die onzinnig is, helemaal niet geloven, maar haar vanwege het volk overeind houden en zich daarvoor heel goed laten betalen. Alle vooraanstaanden in Rome erkennen dat ook, maar laten de zaak, ondanks de grove onzin, op haar beloop, omdat het blinde volk er veel waarde aan hecht en zich daardoor in het land behoorlijk rustig houdt.

[10] Dat alle beginselen, die van de oerleraren aan ons overgeleverd zijn, niets dan lege sprookjes en fabels zijn - van het standpunt van de natuur uit gezien -is toch echt wel zonneklaar, want daar kan ook geen halve lettergreep waarheid inzitten. Maar als dat vaststaat, komt de grote en belangrijkste vraag vanzelf, en die luidt zoals ik al aan het begin van mijn verhaal aangeroerd heb: Hoe is de mens op deze aarde ontstaan? Hoe kreeg hij kennis over een God, en hoe over zichzelf, en wie leerde hem het eerst te onderscheiden wat goed en wat kwaad is? -Geef ons daarover, o Heer, wat licht, dan zijn wij geborgen!"

 

215 Het ontstaan van de eerste mens

 

[I] IK zeg: "Beste vriend, Ik gaf je hierover eigenlijk al een heel duidelijke aanwijzing toen Ik je liet zien wat voor uitwerking de nood heeft op mensen en volken. Het is natuurlijk niet te ontkennen dat het schep­pingsverhaal van Mozes, woordelijk toegepast op de schepping van de natuurlijke wereld, door de ook maar enigszins met de loop van het wereldse natuurgebeuren vertrouwde mens op het eerste gezicht grote onzin genoemd moet worden. Wat inhoudt dat de goede Mozes daarom ook als een domkop van de eerste rang te kijk gezet zou moeten worden.

[2] Maar wie het verdere verloop van de Mozaïsche boeken iets beter bestudeert dan een fabel van de Griekse dichter Aesopus, moet toch al gauw merken dat Mozes zich met zijn beeldspraak alleen maar met datgene bezighoudt wat betrekking heeft op de oerschepping van de eerste mensen der aarde, en dus helemaal niet met de scheppingsgeschiedenis van aarde en hemel en alle schepsels op de aarde en in de aarde. Hij heeft daarentegen vrijwel enkel en alleen aandacht voor de eerste ontwikkeling van het menselijke hart en verstand; dat is de reden waarom hij ook meteen het menselijk-historische eraan verbindt.

[3] De geschiedenis kon echter slechts een produkt van de intelligente ontwikkeling van de mensen zijn en nooit van de stom geschapen natuur , die tot op heden geheelonveranderd gebleven is en dat ook tot aan het einde der tijden zal blijven.

[4] Dat is ook het geval met de Indische boeken, waarin eerst gesproken wordt over het scheppen van zuivere geesten, dan over de val van een deel van hen onder het hoofd' Jehova's oorlogen' en daarna pas over de schepping van de zintuiglijke wereld en van de dieren, en als laatste over die van de mens.

[5] Dat moet allemaal in geestelijke zin opgevat worden en slaat vóór alles alleen maar op de zedelijke ontwikkeling van de mens.

[6] Wie, door de geest geleid, de overeenkomsten tussen de zintuiglijke ­en de geestelijke wereld goed begrijpt, moet evenwel ook in staat zijn daaruit op te maken hoe nu precies de zintuiglijke wereld uit de geestelijke wereld is voortgekomen, hoe en waaruit de zonnen en daarna de planeten en planeetsatellieten met daarop allerlei schepselen ontstaan zijn.

[7] Maar dat is niet zo eenvoudig, want dat betekent: eerst geestelijk geheel ontwaakt zijn. Want alleen de oeroudste Getuige van al het worden en zijn kan je door dat labyrint voeren, waarachter tot op heden nog geen sterfelijk oog doorgedrongen is.

[8] Maar dat boven dit alles uit de ouderdom van het mensengeslacht in de voleinding, zoals het nu is, toch overeenkomt met de berekeningen van Mozes, ook wat betreft de materie en de tijd, daar kun je volledig van verzekerd zijn.

[9] Wel was er op de aarde lang voor Adam een machtige diersoort, die weliswaar niet wat uiterlijk betreft op het daaropvolgende mensen­geslacht geleek, maar des te meer voor wat betreft een soort instinctmatig, maar toch zeer scherp verstand. De tegenwoordige olifant is nog zo'n variant daarvan, maar dan psychisch veel onvolmaakter .

[10] Deze grote dieren hebben de aarde ook al bebouwd en waren dus de voorlopers van de mensen. De aarde werd door hen voor de mens duizendmaal duizend jaren bevolkt.

[11] Door deze grote dieren moest de nog zeer harde steen bodem van de aarde zachter en voor het gedijen van edele vruchten en dieren bruikbaar worden gemaakt, voor hij eindelijk in staat was de tere natuur van de mens lichamelijk voort te brengen volgens het plan van de eeuwig goddelijke orde, zoals dat in iedere, toen nog materievrije, maar toch al in de lucht van de aarde levende natuurziel gelegd was.

[12] Pas toen de bodem van de aarde helemaal rijp was, werd een zeer sterke ziel uit haar vrije luchtbestaan geroepen om voor zichzelf uit de vetste leemhoudende humus een lichaam te maken volgens de orde van de in de ziel aanwezige oervorm van God. En de eerste gerijptste en sterkste ziel deed waartoe zij van binnen uit door de goddelijke kracht werd aangezet. Zo stapte de eerste ziel in een door haar zelf goedge­organiseerd, nieuw en krachtig lichaam en kon toen de gehele zintuiglijke wereld en vele schepsels, die er allen al vóór haar waren, volledig bekijken.

[13] Maar het grote geslacht der dieren en zijn gehele voorschepping verdween voor het grootste deel al lang tevoren van de aarde, vóór de eerste mens met zijn op God gelijkende majesteit de wijde aarde begroette. Maar desondanks zullen er zich altijd nog overblijfselen van deze voor­bewoners op en in de aarde bevinden; de mensen zullen echter niet weten wat ze daarvan moeten denken.

[14] De wijzen zullen beetje bij beetje toch daardoor op het spoor gezet worden dat de aarde ouder is dan de korte tijd van de Mozaïsche berekening, en Mozes zal daardoor een tijdlang zeer in diskrediet geraken. Maar door Mij zullen dan weer andere wijzen gewekt worden, die Mozes in het volle licht zullen zetten. Vanaf die tijd zal het niet lang duren tot het hele rijk van God zich op de aarde vestigt en de dood voor altijd zal verdwijnen van de vernieuwde aarde. Maar voor die tijd zal er nog veel tegenspoed op de aardbodem verduurd moeten worden.

[15] Ja, de aardbodem zal eerst nog vaak door het bloed en het vlees van de mensen door en door bemest moeten worden, en uit die nieuwe geestelijke humus zal dan pas het lichamelijk onsterfelijke tijdperk voor deze aarde beginnen, zoals ten tijde van Adam het tijdperk begon waarin de ziel uit de vette leemhumus een volkomen lichaam in haar goddelijke vorm kon opbouwen.

[16] De mensen, die hier tijdens hun sterfelijke, lichamelijke leven al geheel zijn wedergeboren, zullen dan voor de gehele duur van dit tijdperk als reine geesten en engelen heersen, en dit tijdperk zal helemaal door hen geleid worden. Maar mensen uit deze tijd, die niet geestelijk volgroeid zijn, zullen in dit nieuwste tijdperk van de aarde wel met onsterfelijke lichamen op de aarde geplaatst worden, maar in heel behoeftige om­standigheden. Zij zullen heel veel en vaak zeer hard, dienend werk moeten doen, wat hen heel bitter zal smaken, omdat zij zich maar al te goed hun vroegere en heel gelukkige toestand tijdens hun sterfelijke leven zullen herinneren. Dit tijdperk zal dan zeer lang duren, tot uiteindelijk alles volgens het plan van God in een geheel geestelijk bestaan zal overgaan. Kijk, dat is het verloop volgens de orde van God, van alle dingen, al het ontstaan, bestaan en zijn!"

 

216 Het ontwikkelingsproces van een tarwekorrel

 

[I] "Kijk eens naar de tarwekorrel! Als hij in de aarde wordt gezaaid, moet hij vergaan, en pas uit het resultaat van het rottingsproces komt de tere kiem omhoog. Maar wat zegt dat, vergeleken met de aard van de mensen?

[2] Wel, het zaaien van het gezonde mooie zaad komt overeen met de eerste wording van de mens! Het is als het in een vleselijk omhulsel brengen van de op zichzelf al geheel gevormde ziel, die zich voordien in de lucht bevindt, speciaal in de middelste regionen van de bergen daar waar de boomgroei gewoonlijk ophoudt, tot aan de sneeuwen ijsgrens.

[3] Als een eenmaal tot begrip gekomen ziel in de lucht de noodzakelijke, volgens een vast plan bepaalde duurzaamheid bereikt heeft, daalt zij dieper en dieper af tot aan de huizen van de mensen, krijgt dan uit de straling van de aura, die om ieder mens aanwezig is, een zekere voeding en blijft dáár aanwezig waar haar wezen een gelijke geaardheid voelt.

[4] Als echtgenoten zich dan door de natuurlijke drang gedrongen voelen om geslachtsgemeenschap te hebben, ontvangt de geheel rijpe vrije natuurziel, die zich het dichtst bij het echtpaar bevindt, uit de uitstralende aura een teken, of wordt door de toegenomen kracht van de uitstraling van de echtgenoten als gelijksoortig aangetrokken. Met een zekere dwang dringt zij zich tijdens de geslachtsgemeenschap in de stroom van de man en wordt daardoor opgenomen in een klein ei, wat men bevruchting noemt. Welnu, vanaf dat moment lijkt de levensziel dan al op een zaadkorrel, die ergens in de aarde werd gezaaid. En in het moederlichaam doorloopt zij alle stadia tot de geboorte in de wereld net eender als de zaadkorrel in de aarde tot de kiem boven de aarde uitkomt!

[5] Dan beginnen de verschillende stadia van de eerst uiterlijke en vervolgens innerlijke ontwikkeling.

[6] Bij de plant blijven de wortels in de aarde, het oude graf waar de zaadkorrel rot, en zuigen daar het materievoedsel op. Dit voedsel zou echter al gauw de dood van de plant betekenen, als het niet gezuiverd werd door de invloed van het licht van de zon.

[7] Het eerste deel van de halm bevat nog zeer materiële sappen. Als deze basis gevormd is, wordt de halm door een ring in zekere zin afgebonden. Door deze ring gaan al veel fijnere buisjes, waardoor alleen maar heel dunne en fijne sappen kunnen opstijgen.

[8] Daaruit ontstaat dan een tweede verdieping van de halm. Omdat echter de sappen van de tweede verdieping nog van grove materiële aard zijn en mettertijd nog grover worden, wordt er weer een ring gevormd en deze tweede ring bevat nog dunnere buisjes, waardoor slechts heel fijne sappen kunnen passeren voor het voeden van de boven hen zwevende levensgeest, gelijkend op de uitdrukking van Mozes: 'En de geest van God zweefde boven de wateren.'

[9] Naderhand zullen echter ook deze sappen of wateren voor het boven hen zwevende leven van de plant weer te grof worden, en die zouden het leven kunnen verstikken; daarom wordt een derde ring, voorzien van heel dunne buisjes, gevormd door de boven de wateren zwevende geest. Door zo'n derde ring kunnen dan slechts uiterst etherisch fijne en met de altijd nog boven hen zwevende levensgeest al zeer verwante sappen met moeite doordringen. Maar de levensgeest bemerkt wel of de sappen boven de derde ring voor hem voor de verdere ontwikkeling te gebruiken zijn of niet. Vindt hij ze vervolgens nog te grof en nog te veel sporen bevatten van het gericht en de dood, dan wordt er nog een vierde, vijfde, zesde, of zevende ring gevormd, tot eindelijk de sappen zo etherisch zuiver zijn dat in hen geen spoor van de dood meer te ontdekken valt.

[10] Dan begint er pas een nieuw stadium. De door de allerfijnste buisjes gaande sappen vormen nu knoppen en bloemen, die voorzien worden van organen die alle mogelijkheden in zich hebben om het hogere leven uit de hemelen als zaad te ontvangen.

[11] Als de bloem deze dienst verricht heeft, wordt ze afgezonderd als ijdele pronk der wijsheid, die met haar schoonheid en bekoring de ether van het liefdeleven aantrekt, welke op zichzelf compleet is en geen verdere praal naar buiten behoeft. Want kijk, iedere bloem is een mooi versierde bruid, ~ie haar bruidegom in haar net tracht te vangen door zich eerst mooi te sieren! Als de bruidegom echter de bruid als de zijne genomen heeft, wordt de glinsterende bruidstooi het eerst afgelegd en de deemoedige levensernst begint.

[12] Vanaf dat moment begint de echte levensvrucht zich te ontwikkelen en te vormen. En als dan alle bedrijvigheid alleen op het rijpen van de vrucht is gericht, bergt het leven, dat alle eerdere gevaren ontsnapt is, zich veilig als in een vaste burcht op in de vrucht, voor een nog altijd mogelijke vijand van buiten.

[13] Waar het leven zich te snel begint te ontwikkelen en te rijpen, wordt het ook maar weinig vast. En als er een vijand van buiten in de buurt van zo'n vroegrijp leven komt, trekt hem dat ook erg aan; hij stelt zich daarmee in verbinding en legt zijn vrucht in het te vroegrijpe leven van de vrucht van de plant! Dit tweede leven trekt dan het tere leven van de vrucht van de plant naar zich toe, beschadigt het en richt het te gronde. De wormstekige vruchten zijn daarvoor een meer dan duidelijk bewijs."

 

217 De geestelijke ontwikkeling van de mens

 

[1] "Zoals het met de planten gaat, zo gaat het ook met de dieren en vooral met de mensen.

[2] Neem nu eens een jong meisje, dat fysiek vroegrijp is. Zij is nauwelijks twaalf jaar, maar haar hele lichaam is al zo gevormd, dat zij er uitziet als een huwbaar meisje. Zo'n meisje bekoort dan iedere wat zinnelijke man meer dan honderd nog zo mooie meisjes van rijpere leeftijd. Zo'n vroegrijp meisje staat lichamelijk aan honderd gevaren bloot, en haar ouders zullen erg moeten oppassen om hun te vroeg rijp geworden dochter voor al de vijanden te bewaren, die haar vanwege haar grote aantrek­kingskracht achtervolgen. Als zij te vroeg aan een wellustige man wordt uitgehuwelijkt, kan zij gemakkelijk haar vruchtbaarheid verliezen. Als zij te veel wordt opgesloten en weggehouden wordt van alle kwade begeerte, wordt haar lichaam, zoals men wel zegt pafferig. Zij wordt bleek, kwijnt weg en wordt zelden oud. Geeft men haar weinig te eten, en geen vet eten, dan wordt zij treurig en kwijnt tenslotte ook vroeg weg; als men haar goed te eten geeft, wordt zij nog vetter en onbeholpener en daardoor traag, zodat haar bloed weldra afbreekt en zij er uit gaat zien als een lijk, en daardoor zal haar lichaam zeker vroeg moeten sterven.

[3] Zo gaat het ook bij een te voortijdige overdreven geestelijke ont­wikkeling. Als kinderen met vaak geringe talenten terwille van de studie zo streng behandeld worden alsof er een wereld vanaf zou hangen, dan worden zulke zielen mat, omdat zij eerder geen tijd hadden hun lichaam zo te ontwikkelen dat het onder alle omstandigheden te gebruiken was!

[4] Daarom heeft alles volgens de orde van God zijn tijd nodig en nergens kan men een semester overslaan.

[5] Tijdens de lichamelijke geboorte uit het lichaam van de moeder wordt de eeuwige levenskiem als een vonkje van de zuivere geest van God in het hart van de ziel gelegd, net als bij de vrucht van een plant wanneer zij de bloem heeft afgeworpen en zich begint te wapenen en te beschermen. Is het lichaam eenmaal ontwikkeld, dan begint de ontwikkeling van de geest in het hart van de ziel. De ziel moet er dan alles aan doen om de geest in haar te laten ontkiemen en moet hem daarbij de helpende hand bieden.

[6] De ziel is dan de wortel en de halm, en het lichaam de aarde; zij moet de geest geen onzuiver water als voedsel geven.

[7] De ringen, die de geest aanlegt, zijn de deemoedigingen voor de ziel. Als de laatste ring eenmaal gelegd is, ontwikkelt de geest zich verder zelf en neemt alles wat in de ziel met hem verwant is in zich op, beveiligt zich en neemt als laatste de gehele ziel en wat in het lichaam met de ziel verwant was, in zich op en is dan voor eeuwig geheel onverwoestbaar , zoals wij dat verloop ook bijna bij iedere plant meer of minder goed kunnen waarnemen.

[8] Als de vrucht op de normale weg bijna. volrijp geworden is, worden levenskiemvonkjes in de in haar opgeborgen zaadjes gelegd in tere, al klaargemaakte hulsjes; dan sluit de kern zich gedurende enige tijd geheel af van het andere deel van de vrucht en beveiligt zich in zichzelf, maar gebruikt daarbij toch steeds voor de helft de levensether van de haar omringende vrucht.

[9] Na verloop van tijd begint de buitenste vrucht te verschrompelen en te verdrogen. Waarom is dit? Omdat haar ziel geheel overgaat in het leven van de kiemgeest in de kern. En als de levenskracht van de vrucht tenslotte geheel overgegaan is in de levensgeest van de kiem, dan wordt de eerder geheel levende halm in al zijn stadia droog en dood. Maar eerst heeft al het leven van de plant zich met het kiemleven tot één leven verenigd en kan zo nooit vernietigd worden, of het nu met de materie van de kern verbonden is of niet.

[10] En zo zie je steeds dezelfde orde overal in alle dingen en in dezelfde stadia."

 

218 Ziel en lichaam

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer, vergeef mij, hier moet ik iets tussendoor vragen! Wat gebeurt er dan met de kiem van de tarwe als die tot meel gemalen en vervolgens tot brood gebakken en daarna gegeten wordt? Leeft in deze stadia de levenskiem nog steeds door?

[2] IK zeg: "Zeker; want als jij het brood eet, wordt de materie van het meel weldra weer langs de natuurlijke weg uit het lichaam verwijderd, maar het kiemleven gaat dan door zijn geestelijke vorm meteen in het leven van de zielover en wordt volgens zijn overeenstemmende geaardheid, één me:t haar. Het meer materiële van de levenskiem, dat haar altijd, zoals het Mozaïsche water bij de geest van God, als solide ondergrond diende, wordt voedsel voor het lichaam en gaat uiteindelijk, als het naar behoren gezuiverd is, ook in de zielover .Dat dient haar tot vorming en voeding van de organen der ziel, zoals haar ledematen, haar haren enz. en verder voor de vorming en voeding van al datgene, wat je van a tot z aan een menselijk lichaam vindt.

[3] Dat een ziel uit al dezelfde delen als het lichaam bestaat, daarvan kun je je bij de engel Raphaël, die aan onze tafel zit en nu met Josoë spreekt, meer dan tastbaar overtuigen. (Mij naar de engel wendend:) Raphaël kom hierheen, en Iaat je door Cyrenius betasten!"

[4] De engel komt, en CYRENIUS betast hem en zegt: "Ja, ja, dat is puur natuur en zogezegd duidelijk materie! Hij heeft heus net als wij alle ledematen en dezelfde vorm als wij, alleen is alles veel edeler, zachter en heel wat mooier; want de charme van zijn gelaat is, kan men wel zeggen, onovertrefbaar stralend mooi! Het is zeker geen meisjesgezicht, maar een mannelijk gezicht, met ernstige trekken, maar tevens toch mooier dan het mooiste meisjesgelaat! Ik heb mij voorheen echt veel te weinig om dit lid van ons gezelschap bekommerd. Hij wordt bepaald steeds mooier, hoe langer ik hem bekijk. Mijn hemel, dat is echt heel vreemd! (Tot de engel sprekend:) Luister eens, prachtig mooie engel, voel je ook liefde in je mooie borst?"

[5] De ENGEL zegt: "O ja; want mijn geestelijke lichaam is gelijk aan de goddelijke wijsheid, en mijn leven is de eeuwige liefde van God de Heer. En omdat mijn leven zuiver liefde is, moet ik de liefde toch ook voelen, omdat mijn leven zelf alleen maar zuiver liefde is.

[6] Hoe kon U, als zo'n wijs man, mij nu zoiets vragen? Zie, wat God de Heer Zelf eeuwig was, is en eeuwig zal blijven, dat moeten wij toch ook zijn, omdat wij geheel uit Hem en zodoende ook volledig in alles Zijn wezen zijn. Zoals de straal van de zon ook geheel hetzelfde is en doet, als de zon zelf! Als dit nu zo is, waarom dan die vraag?!"

[7] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat is helemaal in orde, en ik zou dat ook zonder jouw verklaring wel geweten hebben; maar ik moest je toch iets vragen om de klank van je stem te kunnen horen. Maar nu zijn we wel klaar met elkaar en je kunt wel weer naar je plaats gaan!"

[8] De ENGEL zegt: "Dat heeft niet u, maar alleen de Heer mij te bevelen!"

 [9] CYRENIUS zegt: "Vriend, het lijkt me toe dat je bij je schoonheid, wijsheid en liefde toch nog aardig koppig en eigenzinnig bent!?"

[10] De ENGEL zegt: "O zeker niet! Maar sterfelijken kunnen en mogen mij geen voorschrift geven; want zelf ben ik heer en Iaat mij door niemand wat voorschrijven. Mijn ik is nu, afgezien van het feit dat ik volledig in alles uit God ben, een volmaakt zelfstandig ik! Bovendien behoef ik niet zoals de mensen van deze wereld voor iets te vrezen, want daarvoor heb ik een macht en kracht waarvan u nog nooit gedroomd heeft. Als u deze echter nader wilt Ieren kennen, vraagt u dan maar eens aan de hoofdman Julius en mijn leerling Jarah en ook de leerlingen van de Heer; die zullen u daarover wel wat weten te vertellen!"

[11] CYRENIUS zegt: "Heer, wilt U hem zeggen dat hij weer naar zijn plaats moet gaan, anders begin ik werkelijk heel erg bang voor hem te worden; want met hem zou ik echt geen kersen gaan eten! Hij wordt steeds grover en opgewondener, en er is met hem ondanks al zijn schoonheid niets aan te vangen."

[12] IK zeg tegen de engel: "Nu, ga dan maar weer naar je plaats!" ­En de engel volgt ogenblikkelijk mijn aanwijzing op en gaat weer naar zijn oude plaats. Cyrenius is daar blij om, want hij was werkelijk erg bang voor de engel geworden.

[13] Meteen daarna vragen Johannes en Matthéus Mij of zij dit allemaal op moeten schrijven.

[14] IK zeg: "Dat kunnen jullie voor jezelf doen, maar voor het volk behoef je dat niet op te schrijven, want dat is nog zo'n tweeduizend jaar te jong om dat te begrijpen. Aan de zwijnen moet men de parels nooit voor werpen, omdat ze die kost helemaal niet weten te onderscheiden van het slechtste zwijnevoer. Maar voor jullie en voor een paar anderen kunnen jullie dat in elk geval wel opschrijven."

[15] En de beide leerlingen doen dat ook met passende beeldtekens ter onderscheiding van dat, wat zij in Mijn opdracht met gewone Hebreeuwse lettergrepen hebben opgeschreven.

 

219 De schepping van hemel en aarde

 

[1] Cyrenius vraagt Mij echter om op overeenkomstige wijze verder te gaan met de uitleg van de Mozaïsche scheppingsgeschiedenis.

[2] En IK zeg: "Vriend, wat Ik begonnen ben, zal Ik ook beëindigen, alleen is het voorlopig en in deze tijd nog de vraag of jullie het wel zullen begrijpen. Want om de Mozaïsche scheppingsgeschiedenis goed te be­grijpen, moet men zeer veel kennis hebben van het gehele wezen van de mens en daar kan men net zo moeilijk aan komen, als aan de juiste en volledige kennis van God,

[3] Dus zou Ik voor jullie eerst de gehele materiële, zielkundige en geestelijke bouw van de mens haarfijn moeten ontleden en tonen hoe het zielkundige zich eerst uit het geestelijke, en het materiële zich uit het zielkundige ontwikkeld en gevormd heeft, en met welke talloos vele overeenkomstige zaken zij corresponderen, zoals de oneindig vele tinten van het licht corresponderen met de net zo vele tinten zonder licht.

[4] Jullie zien dus wel, dat dit niet zo gemakkelijk en vlug kan gebeuren als Je denkt. Maar Ik zal jullie toch zoveel daarover vertellen als je voorlopig kunt verdragen, en waarvoor jullie, om het met enige overtuiging te begrijpen, al in je ziel voorzien bent van ervaringen en de nodige voorkennis. -Luister dus!

[5] Als Mozes zegt: 'In den beginne schiep God hemel en aarde', dan bedoelt Mozes daar absoluut niet de zichtbare hemel en de zichtbare materiële aarde mee. Daaraan zal hij als echte wijze nooit gedacht hebben, omdat hij altijd alleen maar de volle innerlijke waarheid in zijn verlichte wezen bezat. Maar hij verhulde zijn grote wijsheid door beeldspraak, zoals hij voor het volk zijn te stralende gezicht met een drievoudige afdekking moest verhullen.

[6] Onder de 'hemel', die Mozes het eerst laat scheppen, moet verstaan worden, dat God de gave van het verstandelijk vermogen eertijds, hoewel reeds in het tijdelijke, buiten Zijn eeuwige en zuiver geestelijke centrum dus in zekere zin buiten Zichzelf gesteld heeft - maar, zoals gezegd, alléén maar, de gave van het verstandelijk vermogen. Die is als een spiegel, die ook in de donkerste nacht in staat is om de afbeelding van tastbare voorwerpen in, of meer nog óp zijn gepolijste oppervlak geheel juist en waar op te nemen en weer te geven. Maar als er in de donkerste nacht helemaal geen voorwerpen zijn, is de spiegel duidelijk van nul en generlei waarde!

[7] Daarom spreekt Mozes naast het plaatsen van een hemel, ofwel de gave van het verstandelijk vermogen buiten het levenscentrum van God, tevens over een zogezegd gelijktijdige schepping van de aarde. Wie en wat is dan echter deze Mozaïsche aarde? Jullie denken misschien: 'Deze natuurlijk, die ons draagt!' -Oh, helemaal mis, beste mensen!

[8] Kijk, met de 'aarde' bedoelt Mozes alleen maar het vermogen tot opneming en tot aantrekking van de met elkaar verwante naar buiten gebrachte verstandelijke vermogens. Hetgeen veelovereenkomst heeft met datgene wat enige wijsgeren van de Egyptenaren en de Grieken gedach­tenassociatie noemden. Daarbij moet uit aan elkaar verwante begrippen en ideeën een complete met waarheid gevulde zin ontstaan.

[9] Omdat echter in de door God naar buiten gebrachte verstandelijke vermogens door hun verwantschap de wederzijdse aantrekkingskracht al als vanzelf meespeelde, volgt de derde conclusie haast vanzelf. Namelijk dat de verwante verstandelijke vermogens elkaar ook werkelijk hebben aangetrokken en zijn samengegaan. Mozes kon voor dit toen nog uitermate geestelijk gebeuren kennelijk geen deugdelijker en algemener beeld be­denken dan het beeld van de materiële aarde. Want de aarde is toch niets anders dan een conglomeraat van alleen maar aan elkaar verwante stoffelijke deeltjes, die elkaar aantrekken.

[10] Maar 'Het was nog duister op de aarde' zegt Mozes verder, Zou Mozes nu heus daarmee het gebrek aan licht op de pas geschapen aarde aanduiden? Ik zeg jullie, dat zou zelfs niet in het hoofd van de wijze Mozes opgekomen zijn! Want Mozes was een groot kenner van de waarneembare wereld en was zó ver ingewijd in de Egyptische wijsheid en wetenschap, dat hij beslist wel wist dat de aarde -als kind van de zon minstens een milliard maal milliarden aardse jaren jonger dan moeder zon -bij haar ontstaan niet duister kon zijn. Maar Mozes heeft daarmee weer met een beeld aangegeven, dat het verstandelijke vermogen en het vermogen tot aantrekking door verwantschap van de verstandelijke vermogens nog generlei besef, begrip en zelfbewustzijn teweegbrengt ­wat allemaal identiek is aan het begrip 'licht' -.Integendeel, dat wordt pas teweeggebracht als zij samengaan, waarna zij elkaar onder druk zetten, waardoor wrijving ontstaat en er in zekere zin gevochten gaat worden.

[11] Hebben jullie nog nooit gemerkt wat er gebeurt als men stenen of hout hard over elkaar wrijft? Wel, dan komt er vuur en licht te voorschijn! En zie, dat is het licht dat Mozes in den beginne laat ontstaan!"

 

220 Aarde en licht

 

[1] Wat het licht betekent weten wij nu, maar er staat toch eerst dat de aarde woest en ledig was! Het staat wel vast, dat alleen met de mogelijkheid om iets te kunnen bevatten, net als met de daarvoor gevoelde behoefte, er nog geen vat gevuld is. Zolang er echter niets in het vat is, zolang is het vat woest en ledig.

[2] Zo is het ook bij de oerschepping geweest. Uit God waren er wel oneindige hoeveelheden gedachten en begrippen door de almachtige wilskracht van Zijn liefde en wijsheid in alle ruimten der oneindigheid naar buiten gebracht, namelijk die gedachten en begrippen, die wij eerder de afzonderlijke op een spiegellijkende verstandelijke vermogens genoemd hebben. Dat deden wij omdat iedere enkele gedachte in zekere zin een reflexie in het hoofd is van datgene wat het steeds bezige hart zelf produceert.

[3] Als echter een losse gedachte, of een begrip op zichzelf, lijkt op een leeg vat of ook op een spiegel in een donkere kelder, dan is ook hun onderlinge samenhang nog woest en leeg; en omdat er nog geen wederzijdse actie is van de onderlinge verstandelijke vermogens, maar er alleen maar mogelijkheden zijn voor het bestaan en voor actie, is dus alles nog, zoals eerder opgemerkt, koud, zonder vuur en zonder licht.

[4] Al deze onactieve en bewegingloze gedachten en ideeën van de goddelijke wijsheid worden heel treffend vergeleken met de 'wateren' waarin ook talloze specifieke elementen zich afzonderlijk bij elkaar bevinden, maar waaruit uiteindelijk toch de gehele stoffelijke wereld haar veelvormige bestaan haalt.

[5] Maar al zouden alle verheven gedachten en de daaruit door Gods wijsheid ontwikkelde ideeën nog zo waar geweest zijn, dan zouden ze, net zo min als de gedachten en ideeën van een geleerde op aarde, toch nooit realiteit kunnen worden, als de middelen tot verwerkelijking ont­breken. Als er ooit een werkelijkheid denkbaar is die volgt op de gedachten en ideeën, dan moeten eerst de overeenkomstige middelen geleverd worden

waardoor de echte activiteit van de gedachten en ideeën, zowel van binnen als van buiten inwerkend, en uitgaande van een hoge kracht en macht begint. 

[6] Als een mens gedachten tot ideeën wil samenvoegen en ze uit wil voeren, moet hij, afgezien van de benodigde middelen, een overgrote liefde bij zijn gedachten en Ideeën voegen. Die liefde verzorgd zijn gedachten en ideeën dan als een hen die haar kuikens verzorgd. Daardoor worden de gedachten en de daaruit ontstane begrippen steeds concreter en levendiger en nemen steeds meer vorm aan. En zie, deze liefde is de genoemde g,eest van God Zelf, die, volgens Mozes, over de wateren zweefde, waarmee mets anders bedoeld wordt dan de nog vormloze en irreële oneindige massa gedachten en ideeën van God!

[7] Levend gemaakt door deze geest, begonnen de gedachten van God zich tot grote ideeën te verbinden, en de ene gedachte riep de andere op en het ene idee het andere. En zie, daar vindt dan in de goddelijke orde als vanzelf het 'Er zij licht' en 'het werd licht' plaats. En zo wordt volgens Mozes dan ook alles van het natuurlijke grote scheppingswerk vanaf het oerbegin vanzelf verklaard! Daaraan parallellopend echter ook, in hoofdzaken, het zielkundige en geestelijke vormingsproces, van het pasgeboren kind tot aan de grijsaard en van de eerste mens der aarde tot aan onze tijd en zo verder tot aan het eenmaal plaatsvindende einde van deze wereld!

[8] Dan volgt er in het verhaal van Mozes een regel, waardoor het lijkt alsof God pas nádat het licht zich uit het vuur der liefde werkzaamheid van  de geest had ontwikkeld, begon in te zien dat het licht goed was. Dat is natuurlijk in de verste verte niet zo. Het is alleen maar een getuigenis van de eeuwige en eindeloze wijsheid van God, die aangeeft dat dit licht een waarachtig vrij licht is, een geestelijk levenslicht, dat zich vanzelf uit de werk mg van de gedachten en ideeën van God volgens de orde der wijsheid heeft ontwikkeld. Daardoor kunnen de op deze wijze door God naar buiten gebrachte gedachten en ideeën zich als zelfstandige wezens volgens de eigen intelligentie, natuurlijk onder de altijd aanwezige invloed van God, verder als uit zichzelf ontwikkelen. Dat wordt met de bijzin van Mozes bedoeld, en niet dat God pas daardoor tot het subjectieve inzicht gekomen zou zijn dat het licht iets goeds was!"

 

221 Scheiding van licht en duisternis

 

[I] "Maar nu komt er iets dat eigenlijk moeilijker te begrijpen is dan het voorafgaande. Want er staat verder: 'Toen scheidde God het licht van de duisternis en noemde het licht dag en de duisternis nacht.' Dit wordt echter gemakkelijker begrijpbaar, als je in plaats van de beide door Mozes gebruikte algemene begrippen, de overeenkomstige meer bijzondere neemt, zoals in plaats van dag: het reeds zelfstandige leven en voor de nacht: de dood, of voor de dag: de vrijheid en voor de nacht: het oordeel, of voor de dag: de zelfstandigheid en voor de nacht: de gebondenheid, of voor de dag: het zich reeds zelf kennende liefdeleven van de Goddelijke geest in het nieuwe creatuur en voor de nacht: de gedachten en ideeën van God die nog geen leven hebben.

[2] Deze orde vinden jullie ook weer terug in iedere plant, bij wie je tot de vruchtvorming nog niets anders vindt dan de nacht of de azende dood, waar de geest van God nog, voor de voorbereidende vormgeving van de levendragende materie, over de wateren der duistere diepten zweeft. Als de ondergrond echter eenmaal in zo verre vast is, dat bij de tarweaar van de schepping de laatste ring onder de aar gemaakt kan worden, en het eigenlijke echte geestelijke leven begint om zich zelfstandig te mani­festeren en te voelen en zichzelf door een helder zelfbewustzijn begint te begrijpen, te herkennen en te verstaan, dan vindt er duidelijk een deling plaats. Dit is dan de scheiding van het licht en de duisternis, van het vrije leven en het leven onder het gericht, of eigenlijk van het onver­woestbare leven en het leven dat verwoest kan worden onder het gericht, en dat te vergelijken is met de dood onder het algemene, alles omvattende begrip 'nacht'.

[3] En vervolgens staat er: 'Toen ontstond uit avond en ochtend de eerste dag.' Wat is de 'avond', en wat is hier de 'ochtend'? - De avond is hier die toestand, waarin de voorwaarden voor de uiteindelijke opname van het liefdeleven uit God door de invloed van de almachtige wil van God vastgesteld kunnen worden en post gaan vatten, zoals de op zichzelf staande gedachten en begrippen voor een idee. Als deze eenmaal uitgegroeid zijn tot aan de laatste ring onder de vruchtaar, dan eindigt het werk van de avond, en begint de vrije en zelfstandige werkzaamheid voor de eigen vorming in de vrucht. Zoals de mensen nu de overgang van de nacht naar de dag de ochtend noemen, zo werd daarmee overeenkomstig de overgang van de voorafgaande gerichte, onvrije toestand van het schepsel naar de vrije zelfstandige toestand, óók ochtend genoemd. Dus Mozes heeft echt geen fout tegen de logica gemaakt als hij uit de avond en de ochtend de eerste en alle daaropvolgende dagen laat ontstaan!

[4] Dat Mozes zes van zulke dagen uit de avond en de ochtend laat ontstaan, komt omdat uit zorgvuldige bestudering en onderzoek blijkt, dat ieder ding vanaf zijn oerbegin tot aan zijn vastgestelde voleinding, steeds op de weg van één en dezelfde Goddelijke orde de zes perioden door moet maken, tot hij datgene, wat voorlopig bepaald is, bereikt, zoals een overrijpe tarweaar aan de afgestorven halm.

[5] De zaadlegging in de aarde tot aan het ontkiemen: eerste dag; dan de vorming van halm, wortels en de schutbladen: tweede dag; de vorming van de laatste ring vlak onder de daaropvolgende aanzet van het begin van de aarvorming: derde dag; dan het vormen en inrichten van huls­vormige vaten als bruidsvertrekken voor de ontvangst en de verwekking van het vrije, zelfstandige leven, waartoe ook de bloeiwijze gerekend moet worden: vierde dag; dan het afvallen van de bloesem, het ontstaan van de eigenlijke al een vrij leven dragende vrucht en diens vrije activiteit -hoewel nog samenhangend met de vroegere onvrije toestanden, waaruit nog een deel van het voedsel voor het vormen van de omhulsels genomen wordt, hoewel vanaf dat punt het hoofdvoedsel uit de hemelen van het licht en van de ware levenswarmte genomen wordt -tot aan de volledige vorming van de vrucht: vijfde dag; tenslotte het volkomen losmaken van de in .de huls rijp geworden vrucht, waarin de kern dan alleen om zich te beveiligen zelfstandig de reine kost van de hemel verlangt, aanneemt en zich daarmee verzadigt voor het vrije, eeuwig onverwoestbare leven: zesde en laatste dag voor het vormen en volledig vrij worden van het leven.

[6] Op de zevende dag begint dan de rust, en dat is de toestand van het nu gereed zijnde, geheel rijpe en voor de eeuwigheid duurzame uit de vroegere toestanden geconsolideerde leven, op dezelfde wijze als God toegerust."

 

222 Het einddoel van de schepping

 

[1] "Als jullie nu het door Mij vertelde wat dieper en rijper dan de doorsnee mensen van deze tijd willen overdenken, dan zullen jullie, ook al is het niet tot in de finesses, gemakkelijk ontdekken en begrijpen dat Mozes met zijn scheppingsgeschiedenis het enig ware ontstaan heeft beschreven. Het stemt met de gehele orde van de eeuwige wijsheid overeen, en geeft de ontwikkeling van alle dingen vanaf het oerbegin tot aan de hoogste voleinding in voortreffelijke beelden weer.

[2] Wie Mozes niet op die manier begrijpt, moet hem ook helemaal niet lezen. Want als hij hem leest en verkeerd begrijpt, moet hij tenslotte na enig nadenken helemaal in de war raken. Hij gaat zich dan echt ergeren over de onlogische domheid van Mozes en over de misschien zelfs boosaardige domheid van al degenen, die zo'n onlogische dwaze leer , als door de geest van God ingegeven, de mensen te vuur en te zwaard opdringen, zonder er enige rekening mee te houden dat het hen zelf ook als een zeer grove dwaasheid voorkomt.

[3] Wie echter, op de nu getoonde juiste manier, Mozes leest, zal in hem niet alleen de grootste wijze, maar ook de van Gods geest het diepst doordrongen, echte profeet ontdekken. Hij had het grote vermogen en tevens de vaste wil om al de mensen het waarachtige nieuws te brengen over de grote geheimen van God en over alle geschapen dingen, zoals hij dat in zijn reuzengeest van de Geest van God Zelf had ontvangen!

[4] Dus vormden al de zonnen zichzelf, evenals de aarden. En ook al het afzonderlijke op de zonnen en aarden vormde zichzelf, evenals hun gemeenschappelijke samenhang. En zo vormde de mens in beperkste zin, maar ook in de ruimste zin zichzelf, omdat de schepping als geheel volledig op een mens lijkt en daarmee overeenkomt, en omdat van het kleinste tot het grootste alles in de geestelijke en materiële schepping met de mens overeenkomt, en moet overeenkomen. Want de mens is de eigenlijke oorzaak en het einddoel van de hele schepping. Hij is het eind produkt, dat gewonnen moet worden door al de voorafgaande inspanningen van God.

[5] En omdat de mens datgene is wat God door al de voorafgaande scheppingen wilde bereiken en ook bereikt heeft, waarvan jullie als onweerlegbare bewijzen daar staan, daarom beantwoordt alles in de hemelen en op al de hemellichamen in alles aan de mens, zoals Mozes het in zijn scheppingsgeschiedenis heeft uitgebeeld, en zoals ook andere leraren van het volk, ook al is het meer verborgen, het uitgebeeld hebben. Beproef nu echter alles, dan zullen jullie ontdekken dat het zich alleen maar zó en onmogelijk anders toedraagt en kan toedragen! - Cyrenius, zeg jij me of Mozes je nu voldoet!"

 

223 De mening van Cyrenius over het scheppingsverhaal

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer en Meester, waarlijk, Uw wijsheid gaat zeer hoog boven alles wat de aarde ooit als het meest wijze prees! Want als het al veel betekent om een groot wijsgeer te zijn, dan betekent het toch weloneindig veel meer om de diepste en verborgenste wijsheid van God zo bezonnen te beschrijven, dat mensen zoals wij die geen speciale wijsheidsopleiding gehad hebben, haar helder en duidelijk begrijpen kunnen. Dat kan naar mijn mening alleen God mogelijk zijn. Want al is een mens nog zo wijs, hij kan alleen maar, net als Mozes, zijn van de Goddelijke geest ontvangen wijsheid in overeenkomstige beelden verpakken, of de beelden worden hem al als zaadkorrels gegeven, die hij vervolgens net als een zaaier in de aarde van het mensenhart zaait. Zulke korrels geven dan wel vaak overeenkomstige vruchten, maar de mensen herkennen de vruchten vaak evenmin als de in hun harten gestrooide zaadkorrels, en zo'n uitzaai heeft tenslotte weinig resultaat. Als de mensen de rijp geworden vruchten daarvan oogsten, weten zij meestal toch nauwelijks, wat zij daarmee aan moeten en waarvoor zij eigenlijk gebruikt zouden moeten worden.

[2] Gewoonlijk wordt er al door de eerste zaaiers een niet geheel juist gebruik gemaakt van de wijsheidszaadkorrels, en hun latere opvolgers doen dat nog veel minder. Want als de eerste zaaiers van de wijsheidskorrels een volkomen juist en goed gebruik gemaakt zouden hebben van de vruchten daarvan, dan zouden al hun opvolgers ook alleen maar het juiste en goede gebruik daarvan gemaakt hebben. Omdat echter door een onjuist begrip de profeten al fouten tegen hun slecht begrepen leer gemaakt hebben, waren zulk soort kleine fouten beslist de oorzaak van de grote, die volgden bij de latere opvolgers.

[3] Mozes en Aäron zullen best heel zuiver geleefd hebben naar de hen door de Goddelijke geest geopenbaarde leer; of zij echter in hun harten de van God komende leer ook zo begrepen hebben als U het ons nu hebt uitgelegd, is een grote vraag en erg te betwijfelen. Want men kan een vreemde taal en haar schrift wel goed en juist overschrijven, zonder daar ook maar iets werkelijk van te begrijpen.

[4] Maar, o Heer, zoals U ons nu de Genesis van Mozes verklaard heeft, kan er geen twijfel meer in het hart van de mens achterblijven, en het opvolgen van zo'n leer zowel met het juiste begrip als met de juiste daad kan dan alleen maar op de goede manier gebeuren.

[5] Maar omdat U, o Heer, nu al zo vrijgevig geworden bent met de onthulling van de diepste en verborgenste waarheden, geef ons allen dan ook nog een kleine opheldering over de zogenaamde 'Val der engelen', de eerste geschapen wezens, vervolgens over de 'Val van Adam' en daarna over de zogenaamde 'Erfzonde', die als een slecht erfdeel op alle latere mensen is overgegaan. Als het niet te laat is en wij dat ook maar enigszins kunnen begrijpen, doe dan nog een keer Uw heilige mond open en geef ons een paar goede aanwijzingen, opdat wij ook daar wat meer van weten dan wat iedereen weet!"

[6] IK zeg: "Ja, Mijn beste vriend, dat is toch nog een hardere noot dan de Mozaïsche scheppingsgeschiedenis zelf, hoewel zij daar eigenlijk geheel in besloten zit en voor de ijverige zoeker nu al als goud vrij aan de oppervlakte ligt. Als je echter alleen maar een goede aanwijzing wilt hebben en geen complete les, dan wil Ik je dat genoegen graag doen, want voor het geven van een complete les zouden wij allen toch te weinig tijd hebben, omdat het nu al omstreeks de derde nachtwake geworden is. -Wie oren heeft, die hore!"

 

224 De val der geesten, de val van Adam en de erfzonde

 

[I] "De val van de eerstgeschapen geesten, ofwel van de vrije en tot leven gebrachte ideeën van God in de eindeloze ruimte, is de grote scheiding waarvan Mozes zegt: 'Toen scheidde God het licht van de duisternis!' Hoe dat echter begrepen moet worden in de ware zin van de goede en correcte overeenkomst, heb ik jullie allen reeds voldoende getoond. Het gevolg daarvan -de noodzakelijke materiële wereld, diens grote en kleine delen zoals zonnen, aarden en manen en alles wat daarin en daarop is -is in de eindeloze ruimte verstrooid.

[2] De 'val van Adam', is echter al meer een feitelijk gebeuren dan de zogenaamde 'Val van de engelen', maar is daarbij voor wat betreft overeenkomst, toch homogeen met de val der engelen. Alleen komt bij de 'val van Adam' al echt een positieve wet te voorschijn, terwijl bij de val van de engelen er nog lang geen wet in het geding kon zijn, omdat toen pas met de grote ontwikkeling van de vrij te maken wezens begonnen werd, en er buiten God nog niet zulk verstandelijk vermogen bestond dat men een positieve wet had kunnen geven.

[3] Daarom vond er tijdens de zogenaamde 'Val der geesten' ook een noodzakelijke en gedwongen scheiding plaats, terwijl de adamitische scheiding, omdat die door hemzelf veroorzaakt werd, een vrije was en zodoende geen dwang, maar meer een vrije handeling van de in alle sferen van de ziel reeds vrije eerste vleselijke mens. Als geheel is het toch ook een tevoren voorziene handeling volgens de geheime orde van God, die weliswaar nooit als een absolute noodzaak, maar toch als een toelating onder 'je zult' en 'je zult niet' vanwege de vrije wil van de mens gegeven wordt om zich door eigen handelen zelf te versterken.

[4] Het verschil is als dat van een mensenkind, dat zijn eigen voeten nog niet gebruiken kan en daarom van de ene plaats naar de andere gedragen moet worden, met een gezonde man, die allang heel goed en snel kan gaan.

[5] Wie echter eenmaal zelf kan gaan, die behoeft men toch niet meer als een pasgeboren kind naar een plaats te dragen die men met het kind en voor het kind bereiken wil, maar men wijst hem de snelste en zekerste weg naar de plaats van bestemming. Als de gezonde en op stevige voeten staande mens die weg wil gaan, dan zal hij het doel ook veilig en zonder gevaar bereiken. Maakt hij echter vrijwillig omwegen, nou, dan heeft hij het aan zichzelf te wijten als hij het beoogde doel vaak veellater, moeilijker en moeitevoller bereikt.

[6] En dat zien we dan ook bij Adam. Als hij het positieve gebod opgevolgd zou hebben, zou de mensheid, respectievelijk de volmaakte ziel van de mens niet het zeer harde, zware en gebrekkige vleselijke lichaam gekregen hebben, dat nu met erg veel gebreken behept is.

[7] Maar de ongehoorzaamheid tegen het positieve gebod heeft de eerste mens noodzakelijkerwijs op een grote omweg gebracht, waarop hij nu het doel veel moeilijker en veellater bereikt.

[8] Jij denkt weliswaar bij jezelf: 'Ei, hoe kan een klein, slechts moreel, voorschrift of het gehouden wordt of niet, op de gezamenlijke natuur van de mensen nu zo'n wezenlijke invloed hebben? Adam zou zonder het domme genot zeker net eender de vleselijke Adam gebleven zijn, als hij het door het genot van de appel gebleven is, en hij zou eenmaal zeker net zo goed vleselijk hebben moeten sterven, als nu nog alle mensen!'

[9] Aan de ene kant heb je wel gelijk, maar aan de andere kant ook ongelijk. Het genot van een appel, die een gezonde en zoete vrucht is, is zeker niet dodelijk, want anders zouden nu alle mensen, die appels eten, spoedig daarna sterven. Dus aan de appel zelf schort weinig of niets. Maar als hij voor onbepaalde tijd niet gegeten mag worden, hetgeen dan slechts bedoeld is ter verdere versteviging van de ziel, en de ziel echter, bewust van haar vrije wil, het voorschrift minacht en overtreedt, dan veroorzaakt zij in zekere zin een doorbraak in haar wezen, en die lijkt dan op een open wond, die moeilijk helemaal te genezen is. Want ook al wordt de wond een lidteken, dan worden door de littekenvorming toch een aantal vaten zo bekneld, dat daarna de levenssappen van de ziel daar niet goed kunnen circuleren en op de plaats van het lidteken steeds een onprettig pijnlijke druk uitoefenen.

[10] Daardoor wordt de ziel er van afgehouden om voornamelijk voor het vrije ontwikkelen van de geest in haar te zorgen, en zij schenkt nu het grootste deel van haar aandacht aan het laten verdwijnen van het lidteken. -Welnu, dat lidteken heet 'wereld'!

[11] De ziel doet voortdurend moeite om dit lidteken kwijt te raken; want het maakt de ziel zorgelijk d.w.z. het geeft haar wereldse zorg. Maar hoe meer de ziel zich uitslooft, des te ruwer wordt het lidteken, en hoe ruwer het wordt, des te meer zorgen het veroorzaakt. En de ziel kan tenslotte niets anders meer doen dan zich alleen maar met de genezing van dit oude lidteken bezig houden, dat wil zeggen, zich zorgeloos te maken. Zij wordt tenslotte bijna helemaal één met dit lidteken en bekommert zich nog maar weinig om haar geest. - En kijk, dat is de zogenaamde 'erfzonde"'

 

225 De macht van de erfelijkheid

 

[1] "'Hoe kan dat echter erfelijk zijn?' - zal men vragen. Oh, heel gemakkelijk, vooral bij de organische zielvorming. Wat deze eenmaal opgenomen heeft kan zij duizenden jaren behouden, als dat niet door de geest in haar weer helemaal in orde gebracht wordt. Kijk eens naar het type mens binnen een volk! Als Ik jullie nu de gestalte van zijn oerstamvader laat zien, zullen jullie allen al gauw beamen dat er een belangrijke overeenkomst bestaat met al zijn nakomelingen. Als de stamvader een goed en meegaand man was en zijn vrouw ook, dan zal daarna op een paar uitzonderingen na dat hele volk meegaander en beter zijn dan een volk met een opvliegende, trotse en heerszuchtige stamvader.

[2] Als een geringe uitwisbare trek van een oerstamvader fysiek en moreel nog na een paar duizend jaar bij al zijn nakomelingen heel goed te herkennen is, hoeveel te meer dan een karaktertrek van de eerste mens op aarde in al zijn nakomelingen. Want zijn ziel was in het begin veel ontvankelijker en daardoor veel gevoeliger dan de latere zielen, bij wie het merkteken van de vader, meteen bij de verwekking, in de stroom van het levenszaad ingeprent werd, en vervolgens op de natuurlijke weg niet meer uitgewist of zelfs vernietigd kon worden. Jammer genoeg vervormt dat lidteken de ziel erg, en God heeft altijd alles aangewend om een ziel zelf de mogelijkheid te geven om dat kwade lidteken voor altijd te laten verdwijnen. Maar dat wilde tot op heden niet zo erg goed gelukken, en Ik kwam nu Zelf daarvoor op deze aarde om dat oude onaangename lidteken uit te wissen.

[3] En Ik zal het ook uitwissen; maar dat zal gebeuren door de vele wonden, die in Mijn lichaam geslagen worden. Dat kunnen jullie echter nu niet begrijpen. Als het zover is, zullen jullie het óók begrijpen, en de heilige geest van alle waarheid zal jullie dan daarbij in alle wijsheid leiden.

[4] Jullie hebben toch ook in Mozes gelezen, hoe hij spreekt over de vloek van Jehova over de aarde, en dat er staat: 'In het zweet uws aanschijns zult u verder uw brood verdienen!' En dan staat er over de aarde ook meteen na de vloek: 'Doornen en distels zult u dragen.'

[5] Kijk, als je dit letterlijk zou willen nemen volgens wat de woorden weergeven, dan zou je, tenminste als het ook werkelijk zo letterlijk bedoeld zou zijn, het volste recht hebben om God van een domheid te beschuldigen! Maar omdat zo'n uitspraak alleen maar psychisch en eigenlijk geestelijk opgevat moet worden, vervalt die beschuldiging vanzelf. De mens is er zelf altijd voor verantwoordelijk als zijn bestaan moeilijker wordt, zoals hij het ook aan zich zelf te wijten heeft als in een bepaald land de oogst vaak slechter is dan zij normaal zou moeten zijn, want de weersgesteldheid hangt niet helemaal van de wil van God af, maar ook van de wil van de mensen.

[6] Als een ziel eenmaal zichzelf geheel bewust is en met het gebruik van haar verstand zover komt dat zij in zichzelf de orde van God goed kan zien en herkennen, dan moet zij vervolgens ten behoeve van haar versteviging zelf handelend op gaan treden volgens de in haar bestaande en herkende orde van God. Doet zij dat op een bepaald punt echter niet, maar laat zij dat na, of doet zij in plaats daarvan iets geheel tegengestelds, dan is het duidelijk dat zij zich op dat betreffende punt een niet gemakkelijk uitwisbare schade toebrengt. Uit zichzelf kan zij zich daar nooit meer van bevrijden, omdat het gevolg is dat haar werkzaamheid al meer of minder in de war raakt. En in de loop der tijd ontstaan daaruit vanzelf steeds meer beperkingen van de ziel, zoals: allerlei blindheid, domheid, onverstand, zwak begripsvermogen, vrees, moedeloosheid, treurigheid, angst, ergernis, toorn, woede en tenslotte zelfs vertwijfeling.

[7] Wel, dat zijn nu de 'doornen' en 'distels', die de 'aarde', d.w.z. de verminderde verstandelijke vermogens van de ziel zelf in zich heeft laten opgroeien, als parasieten op de overigens gezonde takken der bomen!

[8] De 'vloek van God' is niets anders dan het aan de ziel die zichzelf bedorven heeft, geschonken verhelderende inzicht dat zij zich in werke­lijkheid zelf in weerwil van de orde bedorven heeft, en dat zij daarom enkel door eigen schuld verder haar brood in het zweet van haar aangezicht zal moeten zoeken.

[9] En het 'zweet des aangezichts' is niets anders dan het al besproken zorgenlitteken van de ziel, dat zij zichzelf door het genot van de Mozaïsche appel toegebracht heeft; iets wat zij ook heel goed had kunnen vermijden."

 

226 Wereldse zorgen en hun kwade gevolgen voor de ziel

 

[I] "En de reden waarom Ik jullie allen dit nu vertel is, dat je alle onnodige zorgen uitbannen moet. Iedere wereldse zorg is toch een materiële band, waardoor een ziel zich vanuit het lidteken van Adam verbindt met de materie! Hoe meer de ziel zich verbindt met de materie van haar vlees, des te meer moet de vorming van de eigenlijke geest van God in haar verkommeren. En hoe meer de ziel zich door haar zorgen verbindt met het lichaam, dat op zichzelf alleen maar een gericht, een ellendige noodzaak en tevens de dood zelf is, des te meer verliest zij het besef en de kennis van het eeuwige onvergankelijke leven in haar. Hoe meer zij deze band echter loslaat, des te vrijer wordt zij weer in alles. En hoe meer zij zich dan verbindt met de goddelijke geest in haar, des te levender en helderder zal haar bewustzijn en de kennis van het eeuwige leven in de ziel worden.

[2] Wie dus nog een grote vrees heeft voor de lichamelijke dood, heeft een ziel die sterk verbonden is met het vlees en uiterst zwak verbonden is met de geest. Een grote liefde voor het leven op deze wereld is een zeker teken, dat de ziel zich nog weinig bekommerd heeft om het eeuwige leven van haar geest in haar, en dat is de schuld van het oude lidteken, dat Adam zichzelf en daardoor alle in zijn vlees verwekte zielen heeft toegebracht.

[3] Maar toch kan iedere ziel, als zij werkelijk wil, ook volledig genezen van dat kwade lidteken. Want daarvoor heeft God al meteen in het bijzijn van Adam betrouwbare maatregelen getroffen, en Adam is zelf op het laatst van zijn leven weer bijna geheel genezen. Daarom is hij ook lichamelijk getransformeerd, net als nog een paar aartsvaders van de aarde. Omdat hun nakomelingen zich echter vermengd hebben met de kinderen van niet genezen vaderen, bleef het oude kwaad van Adam toch, meer of minder krachtig zich manifesterend, als een kwelling steeds onder de mensen.

[4] Dat is ook de reden van de pijnlijke bevallingen bij de vrouwen, en ook van de meestal zeer pijnlijke wijze waarop het sterven bij mensen plaatsvindt. Want een natuurziel die al door de zaadstroom van de man verwond is, verbindt zich direkt heel hardnekkig met het vlees van de moeder en moet tijdens de geboorte steeds met geweld, onder het verscheuren van allerlei banden, uit haar lichaam ter wereld komen. Maar kinderen zoals Isaäk en nog een aantal anderen op deze wereld zijn volledig zonder dat de moeder pijn voelde ter wereld gekomen.

[5] Zo gaat het ook bij het sterven. Mensen, die erg aan het aardse leven hangen, en bij wie al hun zorgen dáárop gericht zijn, hebben al gedurende hun korte aardse leven veel te lijden. Vaak worden zij geestelijk en snel daarna zeker ook lichamelijk ziek en zeer beklagenswaardig, en voor het afscheid van het lichaam hebben zij altijd met vaak onverdraaglijke pijnen te kampen, en zij nemen onder een zware, alles verdovende pijn afscheid van hun lichaam. Die pijn blijft hen vaak na het scheiden van het lichaam nog zeer lang bij, vooral bij die zielen, die het op de wereld in hun lichamen heel goed en behaaglijk hadden. Geheel anders gaat het met de zielen, die op de wereld tot de heilzame overtuiging zijn gekomen, dat alle schatten der aarde geen enkel nut hebben voor de ziel, omdat ze evenals het lichaam in de dood ondergaan, en zich daarom van het oude lidteken van Adam zo veel mogelijk vrij hebben gemaakt. Als zij in plaats daarvan hun geest, de adem van God, in zich gevonden en met alle zorgvuldigheid verzorgd hebben -, behoeven zij voorlopig nog maar weinig lichamelijke ziektes door te maken.

[6] Als het leven van de ziel eenmaal met haar geest verbonden is, zal haar lichaam ook langzaam maar zeker een geestelijker richting inslaan, en daarom ongevoeliger worden voor de indrukken van de uiterlijke materiële wereld; want iedere ziekte ontstaat gewoonlijk door het verbreken van een band met de wereld. In het kort gaat het zo: het lichaam wordt door de naar leven smachtende ziel gevuld met duizenden behoeften allerlei aard. Als het ingevolge klimatologische en vanwege duizend andere omstandigheden niet bevredigd kan worden, moet de een of andere band verbroken worden, en het lichaam wordt daarop al gauw ziek en lijdend, maar de ziel lijdt daar ook onder, omdat zij met haar lichaam de eigenlijke en ook de voornaamste draagster van pijn is.

[7] Als de ziel echter haar lichaam, en daardoor zichzelf, gewend heeft aan zoveel mogelijk ontberingen uit het gebied van de wereldse dood, zullen er op het eind nooit zoveel banden tussen de dode goederen van de aarde en het lichaam meer aanwezig zijn, en dan is er dus maar weinig om onder veel pijn te verbreken. Als daardoor echter zoveel mogelijk redenen voor de ziekten van het lichaam zijn opgeheven, zou Ik wel eens willen weten waarvandaan deze dan nog in het lichaam en de gevoelige ziel zouden moeten komen.

[8] Ja bij zulke mensen voelt het lichaam vrijwel geen pijn meer, ook al wordt het erg door gemene middelen uiterlijk gemarteld en gepijnigd.

[9] Kijk eens naar de bekende jongemannen in de vurige oven! Zij zongen heel levenslustig en prezen God. En ook al werden hun lichamen mettertijd door het kwade geweld van buiten vernietigd, toch voelden zij daarbij geen pijn, want zij waren reeds lang daarvoor vrij van alle banden met de wereld en waren één met hun goddelijke geest. Dan voelt zo'n geheel met haar geest vereende ziel bij het verlaten van het lichaam, waarmee zij reeds lang niet meer met materiële banden, maar alleen met een zeer tere geestelijke band in verbinding stond, zeker geen pijn. Zij voelt alleen een haar gehele wezen doortrillend zalig welbehagen en het is niet mogelijk dat zij bij de scheiding het bewustzijn of het licht van het geestelijk schouwen van de ziel kwijtraakt, en net zo min het gehoor, de reuk, de smaak en de edelste en allerteerste tastzin, zoals onze engel Raphaël die nu heeft.

[10] Maar zoals gezegd, om dat te bereiken moet de mens eerst de oude Adamitische zonde kwijtraken, en dat gaat op geen andere manier dan op die, welke Ik jullie zoëven getoond heb: De wereldse zorgen moeten door de ziel uit zichzelf over boord geworpen worden, een ander middel is er niet! Als die afgedankt worden, komt bij de mens alles weer in de oude goddelijke orde terug, en de mens is dan weer geheel mens volgens de orde van God. Wel, dat is het wat men met recht 'erfzonde' noemt! Op zichzelf gezien noemt men het vlees volkomen terecht de erfzonde; overeenkomstig geestelijk gezien is alleen de veelvoudige zorg voor het vlees de moeilijk uit te roeien zonde van Adam bij al zijn nakomelingen.

[11] Dit lidteken der ziel kan echter door geen ander middel volledig verdwijnen dan alleen maar door dat wat Ik aangegeven heb, en door nog een middel, dat de mensen echter pas na beëindiging van Mijn zending in deze wereld getoond wordt, en dat gegeven zal worden tot heil van hun zielen. Johannes de doper in de woestijn was reeds de voorloper van dit middel. "

 

227 De val der geesten

 

[I] "Maar zoals het op kleinste schaal bij de mens ging toen hij in de zonde viel en daardoor zijn geaardheid bedierf, zo ging het eenmaal bij het scheppen van de zuivere geesten uit God vrijwel op gelijke wijze.

[2] De gedachten en de daaruit ontstane grote ideeën van God zouden zich eenmaal zover gevonden hebben, dat zij zich tot een met een eindeloos verstand begaafd wezen volgens de oervorm van God verbonden zouden hebben. Dan zouden zij zich hun vrije zelfstandigheid bewust beginnen te worden. Het eerste wat dan gedaan zou moeten worden om hen geheel vrij te naken, moest dan zijn, dat hen de gelegenheid gegeven en getoond werd, hoe en op welke wijze zij in hun handelen vrij zouden kunnen worden en zijn.

[3] Maar hoe moest dat gebeuren? Moest men hen alleen maar in zekere zin zeggen: Jullie zijn nu levend, alsof je dat uit jezelf bent, en kunt doen wat je wilt!? -Dan is het maar de vraag of zulke wezens, die in hun leven nog geen ervaringen opdeden, wel in staat zijn om de een of andere vrije bezigheid te kunnen gaan doen. Ja, zij zullen veel eerder, net als een veelvraat, zich alleen storten op de verzadiging van hun wezen met een voor hen geschikt voedsel en verder zeker niets anders doen. Zoals jullie dat bij geestelijk nog zeer onontwikkelde volken kunt zien en ondervinden. Hun gehele zorg is gericht op de buik, en al hun bezigheden zijn afgestemd op de zo goed mogelijke bevrediging van dat lichaamsdeel.

[4] Een ander voorstel is: Zeg, afhankelijk van hun verstandelijke ver­mogens, wat zij moeten doen, en dan zullen zij op die manier wel aan de slag gaan! -Goed zeg Ik, als echter in de wezens, die nog erg tot de oude rust geneigd zijn omdat zij daaruit zijn voortgekomen, helemaal geen lust tot bezig zijn is opgewekt en voorlopig ook niet opgewekt kan worden, de liefde voor algehele passiviteit de boventoon gaat voeren en de wezens daarom toch niet actief worden, wat dan? Wel, dwing ze dan door de almacht die de Schepper zo duidelijk heeft!

[5] Allemaal goed en wel, maar waar blijft dan de absolute zelfwerk­zaamheid, die alleen maar in staat is een geschapen wezen tot volle onafhankelijke vrije zelfstandigheid te brengen? Kijk, zonder deze uit­gesproken volle onafhankelijke zelfstandigheid zou ieder geschapen wezen een zuivere machine blijven, die slechts door de wil en volgens het vrije verstand van de machinemeester aan het werk gaat!

[6] Daaruit zien jullie wel, dat er hierbij van 'moeten' helemaal geen sprake kan en mag zijn. Want met 'moeten' werken alleen maar machines, waarvan er jammer genoeg op deze aarde, de aarde zelf inbegrepen, een nog te grote hoeveelheid voorhanden is. Ook het eindeloze heelal is geheel gevuld met zulke bestuurde machines. Want alle zonnen en manen zijn slechts machines, en alle lichamelijke wezens op en in hen zijn het ook, net zoals het lichaam van iedere mens op zichzelf niets anders is dan een kunstige machine, die door de vrije wil van de ziel op velerlei manieren in beweging gezet kan worden.

[7] Als dit echter zo en onmogelijk ooit anders kan zijn, hoe zouden dan de eerstgeschapen reine geestelijke wezens tot beperkte vrije zelf­standigheid en van daaruit uit zichzelf tot de volle zelfstandigheid kunnen komen? Kennelijk is er geen enkele andere manier dan met een' Je zult'­gebod, hoewel niet zo dwingend als bij Adam.

[8] Maar het gebod alléén zou ook voor niets zijn, als er samen met het gebod niet de neiging of prikkel tot overtreding daarvan aan het nieuw geschapen wezen meegegeven zou worden. Als de neiging tot overtreden het wezen echter ingegeven is, dan moet ook een daaruit voortkomend kwaad gevolg als een soort straf ingecalculeerd zijn, en aan het wezen moeten de gevolgen getoond worden, zodat ze reëel zijn, en ook moet het verteld worden hoe en waarom die gevolgen altijd zullen en moeten volgen op een handeling die tegen het gebod ingaat.

[9] Ja, men moet de wezens zelfs tonen, dat het wezen dat het gebod overtreedt misschien in het begin wel een kort durend voordeel kan hebben, maar dat daaruit later steeds een langdurig nadeel zal voortkomen, dat slechts met veel moeite en inspanning te niet gedaan kan worden. Daarmee voorzien kan het nieuw geschapen wezen pas een waar gebruik gaan maken van zijn vrije verstand en de daaruit voortvloeiende daadkracht, en dan mag het gaan zoals het gaat, krom of recht, goed of slecht. Kort en goed, het nieuw geschapen wezen wordt nu uit zichzelf werkzaam en begint zo aan de voornaamste episode tot de volle en echte zelfstandigheid, en daar gaat het tenslotte bij alle geschapen intelligente wezens om. Want zo wordt de zelfstandigheid, hoe dan ook, op een korte of op een langere weg, bereikt en de totale vernietiging van het eens geschapen verstandelijke wezen is daardoor afgewend.

[10] Of de zelfstandigheid voorlopig echter iets zaligs of iets onzaligs is, dat is dan uit het oogpunt van de Schepper niet belangrijk, want voor ieder wezen is een deur opengelaten om op de uitgestippelde wegen de zaligheid te bereiken. Wil het -dan is dat goed voor het wezen, wil het echter niet -ook goed! Want niemand anders heeft daaraan schuld dan alleen het wezen zelf. Het behoudt eeuwig zijn zelfstandigheid. Zalig of niet, is dan niet belangrijk, want in de grond van de zaak moet het als schepsel toch voldoen aan de totale orde van de Schepper .

[11] Nu we dat weten, zal het niet moeilijk meer zijn om de val van de eerste geschapen reine geesten daarmee onder woorden te brengen. Want zij kregen ook een gebod, en daarbij de noodzakelijke prikkel om het te overtreden, met daaraan verbonden kortstondige voordelen. Daar­tegenover stond wel geen bijzondere prikkel om het gebod te houden, maar wel het duidelijk gestelde uitzicht op de eeuwige voordelen, die, zij het ook wat later, toch altijd zeker op het opvolgen van het gebod zullen en moeten volgen!

[12] Dat toen een deel der wezens het gebod opvolgde en een deel niet, is duidelijk in de zichtbare materiële schepping te zien, die als een gericht of als de straf op het niet houden van het gegeven gebod moest volgen, en op zichzelf, in geestelijk opzicht, niets anders is dan de langere weg naar het zalige vrije bestaan van de geschapen geesten.

[13] Anderzijds is dan onze engel, zoals hij nu bij ons is, een net zo duidelijk bewijs ervoor dat toch talloze heerscharen van toen vrij geschapen geesten het gegeven gebod, ook al was het niet zoals bij Adam een dwingend, opgevolgd hebben, en nu is de gehele materiële schepping in alles aan hun macht, kracht en wijsheid onderworpen.

[14] Deze engel zal weliswaar voor de latere mensen maar weinig bewijs opleveren dat een overgroot deel van de eerstgeschapen reine geesten door het gegeven gebod niet gevallen is; dat is echter voor de zaligheid van ieder mens ook helemaal niet nodig, vooral zolang een mens nog niet door zijn geest tot de volle kennis van zichzelf is gekomen.

[15] Als een mens zover komt, staan zonder meer op dat moment, zoals men dat pleegt te zeggen, alle zeven hemelen voor hem open, en daaruit kan hij dan bewijzen halen zoveel hij maar wil. En op deze wijze is alles dus geregeld.

[16] Mijn beste Cyrenius, zeg me eens of je je van de zondeval der eerstgeschapen geesten nu een goed begrip kunt vormen!"

 

228 Kracht is afhankelijk van weerstand

 

[1] De nu geheel gelukkige CYRENIUS zegt: "Heer, U ziet het toch heel duidelijk in mijn hart en doorziet net zo duidelijk mijn hersenpan, zodat U daar echt wel het beste uit kunt opmaken of ik het helemaal, of maar half begrepen heb! Ik geloof tenminste, als ik op mijn gevoel afga, dat het mij nu zo duidelijk is als de zon op de middag. Maar daarachter kunnen altijd nog zeer verborgen dingen steken, waarvan tot op heden misschien zelfs de volmaaktste engelen nog nooit gedroomd hebben. Alleen, ik ben met datgene wat ik nu weet volkomen tevreden en zal daaraan tijdens mijn leven ruim voldoende hebben om over na te denken; want dat alles gaat nog eindeloos ver uit boven de hoogste horizon van het menselijke weten en kennen!

[2] Slechts één wezen is als echt bestaand, nog een raadsel voor mij, en dat is de satan en zijn duivelscollegium. Alleen daarover, Heer, nog een kleine verklaring en dan is mijn ziel verzadigd tot aan de dood van mijn lichaam! Want dat is mij nog erg onduidelijk. Wat en wie is de satan, en wat en wie zijn zijn handlangers, die men 'duivels' noemt?"

[3] IK zeg: "Ook dat is voor jouw begripsvermogen wat te vroeg om geheel tot op de bodem te begrijpen. Om jou en jullie allen echter ook over dit punt wat licht te verschaffen, zal Ik jullie ook daarover voor een beter begrip wat vertellen. Luister dus naar Mij!

[4] Kijk, alles wat er is, bestaat en een bestaan heeft, kan niet anders bestaan, zijn of een bestaan hebben dan door een zekere doorlopende strijd.

[5] leder bestaan, het goddelijke niet uitgezonderd, heeft in zichzelf alleen maar tegenstellingen, zoals ontkennende en bevestigende, die steeds zó tegenover elkaar staan als koude en warmte, donker en licht, hard en zacht, bitter en zoet, zwaar en licht, nauw en ruim, breed en smal, hoog en laag, haat en liefde, slecht en goed, vals en echt, en leugen en waarheid.

[6] Geen enkele kracht kan iets doen, als er geen tegengestelde kracht is.

[7] Stel je eens een mens voor, die duizendmaal sterker is dan Goliath, wiens kracht zeker gelijk zou staan aan een heelleger soldaten! Waartoe zou hem echter al zijn kracht en sterkte dienen, als men hem net als de wolken in de vrije ruimte plaatste? Zie, het lichtste zuchtje, dat op de grond nauwelijks een blaadje laat bewegen, zou hem ondanks al zijn kracht en sterkte toch onweerstaanbaar voortdrijven in de richting waarheen het zuchtje ging!

[8] Om zijn kracht met resultaat te kunnen gebruiken moet de reus in de eerste plaats een vaste bodem hebben, die hem draagt en hem stevig ondersteunt. De bodem is dus al een tegenstelling ten opzichte van onze reus; want voor de uitoefening van zijn kracht moet de reus zich vrij kunnen bewegen en hij heeft een vaste stilstaande ondergrond nodig. Dan kan hij zich met de vaste rust van de ondergrond of de bodem in verbinding stellen en tesamen met de met hem verenigde kracht uit de rust van de bodem waarop hij staat, iedere op hem aanstormende beweging weerstaan. Zo kan de reus pas een juist gebruik maken van zijn kracht. Als de bodem een rots is, dan zal geen stormachtige beweging iets uitrichten tegen deze vaste rust, tenzij deze net zo hevig of nog heviger zou zijn dan de concentratie van rust in de rots zelf. Als de grond echter zacht is en dus minder tegengesteld is aan de op een storm lijkende bewegingsmo­gelijkheid van de reus, dan zal de kracht van de reus bij de aan hem tegengestelde bodem te weinig weerstand vinden en hij zal een veel geringere, hem bedreigende, kracht nauwelijks het hoofd kunnen bieden.

[9] Stel je nu voor een nog beter begrip voor, dat deze reus bijvoorbeeld genoeg kracht heeft om op een vaste ondergrond een gewicht van duizend mensen op te tillen! Maar wij zetten hem op een moerasbodem, die maar net stevig genoeg is om het gewicht van de reus te dragen! Als wij op die bodem de reus een gewicht van slechts honderd of zelfs maar tien mensen laten optillen, zal hij dat zeker niet kunnen, want op het ogenblik dat hij het gewicht begint te tillen, zal hij in de weke bodem beginnen weg te zakken, en al zijn kracht zal tevergeefs zijn omdat hij onder zich geen voldoende weerstand heeft.

[10] Daarom kan geen kracht zelf iets uitrichten als zij zich van tevoren niet met een overeenkomstige weerstand in een zekere tegenstrevende verbinding stelt. Bij onze reus strijdt kennelijk de grote rust van de bodem tegen zijn gewicht en tegen zijn beweging en overwint die ook tot een bepaald punt, en deze rust­ overwinning van de bodem wordt vervolgens de steun van de bewegende kracht en de maatstaf van haar kracht."

 

229 De aard van satan

 

[1] "Uit deze hopelijk tamelijk voor de hand liggende voorbeelden moet nu toch wel duidelijk geworden zijn, waarom een bestaan zonder een anti-bestaan eigenlijk geen bestaan zou zijn, zoals de kracht van onze reus in de vrije luchtruimte eigenlijk geen te gebruiken kracht zou zijn. Daarom moet ieder bestaan een anti-bestaan hebben om zelf te kunnen werken.

[2] Deze toestand moet daarom in alles wat bestaat in voldoende mate aanwezig zijn, omdat het er anders eigenlijk niet zou zijn.

[3] En daarom moet ook het volmaakte bestaan van God zelf in ieder opzicht ook plaats bieden aan de verfijndste tegenstellingen, omdat het zonder die tegenstellingen eigenlijk geen bestaan zou zijn. Deze tegen­stellingen zijn verwikkeld in een ononderbroken strijd, maar steeds zo dat de onafgebroken overwinning van de ene kracht ook steeds dient als steun voor de in zekere zin overwonnen kracht, zoals wij dat gezien hebben bij de voortdurende overwinning van de vaste bodem over de bewegende zwaartekracht van onze reus.

[4] Toen God eenmaal uit Zichzelf, op Hem gelijkende vrije wezens wilde scheppen, moest Hij ze ook voorzien van de strijdende tegenstellingen, die Hij in Zichzelf eeuwig in de natuurlijk beste en zuiverst afgewogen verhouding bezat en bezitten moest, omdat Hij anders nooit iets had kunnen doen.

[5] Dus, de wezens werden nu volledig naar Zijn evenbeeld gevormd, en als laatste kregen zij noodzakelijkerwijs ook het bezit over het vermogen om zichzelf sterker te maken door de strijd met de in hen door God meegegeven strijdende tegenstellingen.

[6] leder wezen kreeg geheel in zichzelf de beschikking over rust en beweging, luiheid en ijver, duister en licht, liefde en toorn, opvliegendheid en zachtmoedigheid en nog duizenden andere mogelijkheden; alleen de mate waarin was verschillend.

[7] In God waren al de tegenstellingen al eeuwig volmaakt in balans. Maar bij de geschapen wezens moesten zij pas door de vrije strijd uit zichzelf, dus door de bekende zelfwerkzaamheid, in de juiste orde komen.

[8] Wel, zo kreeg je dan verschillende overwinningen. Aan de ene kant werd de standvastige rust hoofdzakelijk winnaar, en de beweging werd daardoor teveelondergeschikt, en daarom doet zij ook steeds de grootste en vurigste moeite om de steen week te maken en hem meer op haar te doen lijken. Aan de andere kant overwon de beweging in al haar delen teveel en wordt daarom door de ten opzichte van haar zwakkere rust steeds bestreden om met haar tot een overeenkomstige verhouding te komen.

[9] Bij veel wezens hebben de tegenstellingen een juiste verhouding volgens de orde van God bereikt, en hun bestaan is daardoor volkomen, omdat zij zich door hun gelijksoortige en tegengestelde verstandelijke vermogens voortdurend zeer goed laten ondersteunen.

[10] Welaan, als dus een kracht, in een zich vrij bevestigend wezen, door haar overwegend hardnekkige streven alle andere tegenkrachten in haar sfeer tot een werkeloos zwijgen wil brengen en dat ook voor het grootste deel voor elkaar krijgt, dan doodt zo'n kracht zich in zekere zin zelf, omdat zij alle gelegenheden te niet doet waarbij zij haar kracht had kunnen gebruiken. Maar een kracht zonder een tegenkracht is zoals reeds gezegd, eigenlijk geen kracht, zoals wij dat met het eerder aangehaalde voorbeeld van de reus heel duidelijk hebben kunnen zien.

[11] Zo'n kracht die zichzelf helemaal gevangengezet heeft zal er dan ook altijd naar streven om nog meer krachten in zichzelf gevangen te nemen om zichzelf in zijn pijnlijke gevangenschap vrijer te maken. En kijk, dat is het wat men dan 'satan' en 'duivel' noemt.

[12] Satan is een grote persoonlijkheid en komt overeen met de onver­zettelijke rust en traagheid, want deze geschapen eerste grote persoon­lijkheid wilde alle andere krachten in zijn wezen verenigen en is daarom dood en in zichzelf onmachtig geworden om iets te doen. Maar de in hem overwonnen andere krachten rusten toch niet volkomen, zij zijn steeds bezig en personifiëren zich zo als zelfstandige wezens. Door die bezigheid geven ze het hoofdwezen een soort schijnleven, en dat leven is dan duidelijk een leven van bedrog vergeleken bij een echt vrij leven.

[13] Zulke krachten, die overwonnen zijn en toch hun verlies niet willen accepteren, zijn dan datgene wat men, in vergelijking met de satan, 'duivels' of 'boze geesten' noemt. -En zo zie je, Mijn beste Cyrenius, dat Ik je nu ook een kleine aanwijzing over de satan en de duivels heb gegeven, zoals je dan ook alleen maar een aanwijzing gevraagd hebt! Als je echter meer wilt, zeg het dan, dan zal Ik er nog uitvoeriger op ingaan!"

 

230 Gods lessen

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ik heb er nu enig idee van gekregen, en het lijkt mij toe alsof ik er iets van zou begrijpen, maar van een zekere duidelijkheid is nog lang geen sprake. Het geheel schijnt in een geestelijke verfijndheid over te willen gaan, die een geheel andere realiteit oproept dan die, waarbij men ten naaste bij kan bepalen dat twee peren plus twee peren samen vier peren zijn. In dit opzicht bestaat er bij mij nog lang geen helder inzicht. want het afwegen van de krachten ten opzichte van elkaar is zo sub;iel, dat ze in een wezen zoals ik moeilijk een geordende verhouding kunnen bereiken, en in één en hetzelfde wezen zich zo kunnen verhouden dat daaruit in alle doen en laten een volmaakt op God gelijkend wezen ontstaat.

[2] Ik ben van mening dat een nieuwsgeschapen wezen, zoals wij allen er een zijn, zoiets in en uit zichzelf onmogelijk ooit helemaal tot stand kan brengen. En het kan dus ook niet in zekere zin alléén de schuld dragen van het feit dat het zich geheel volgens de juiste orde, of gedeeltelijk, misschien wel geheel, tegen de juiste orde ontwikkeld heeft. Want wie zou een mens de volle schuld geven van zijn onopgevoed zijn, als hij vanaf zijn geboorte nooit voluit gelegenheid had om zich te ontwikkelen in de verfijnde omgangsvormen, zoals die onder welopgevoede mensen gebruikelijk zijn?

[3] Hoe moeten we het ons dan voorstellen dat de primitieve geestelijke wezens, meteen nadat zij als oergedachten en oerideeën van God zich tot een bestaan hadden samengevoegd, ook al dat inzicht zouden kunnen hebben, waarmee zij zich volgens de orde van de Schepper daarna zouden hebben kunnen ontwikkelen? Het in zekere zin persoonlijke oerwezen van satan kon onmogelijk zo'n inzicht hebben als bijvoorbeeld Michaël, anders zou hij zich net als Michaël ontwikkeld hebben. Kortom, Heer , daar slinger ik nog erg tussen licht en donker heen en weer en ik weet niet hoe ik nu het licht zo precies moet grijpen! Als ik het te dicht nader, denk ik, dat het mij als een vlam zou branden, en verwijder ik mij ervan, dan ben ik weer op de plaats waar ik begon.

[4] Daarom zal het in ieder geval voor mij nog wel nodig zijn over het behandelde onderwerp nog wat meer olie in de lamp van mijn verstand te doen, opdat dit geheel mij, al is het ook weinig, duidelijker wordt. Want nu kom ik mij voor als iemand die 's morgens nog half slaapt. Aan de ene kant drukt de lichtloze slaap nog op de ogen, aan de andere kant werkt het daglicht in op de nog slaperige ogen zodat zij zich niet meer helemaal kunnen overgeven aan de slaap. Wek U daarom nu mijn ogen maar liever helemaal, o Heer, anders kan het mij nog gemakkelijk overkomen dat ik bij al dit morgenlicht, in het volle besef van de goddelijke orde in alle wijsheid en liefde, toch nog inslaap!"

[5] IK zeg: "Ja, beste vriend, Ik heb je vooruit gezegd dat deze zaken moeilijk geheel te begrijpen zijn! Maar omdat het je er juist om te doen is in deze zaak een wat dieper inzicht te krijgen, wil Ik wel proberen door beelden en gelijkenissen je een wat beter inzicht te verschaffen.

[6] Je hebt het echter totaal mis, als je meent dat God de geschapen wezens voor hun ontwikkeling aan zichzelf heeft overgelaten, voordat zij in staat waren de goddelijke orde geheel in zichzelf te herkennen en in al haar diepte te begrijpen. Daaraan ging veelonderricht vooraf, en er verstreken lange tijdruimten tussen het eerste ontstaan van de eerst­geschapen orde in de eerste wezens en de periode waarin deze geesten zichzelf moesten gaan ontwikkelen.

[7] Denk eens aan de tijdsruimte tussen Adam en jou, en weet, dat deze hele, al tamelijk lang durende tijd, tot op dit uur nog steeds alleen maar in beslag is genomen door onderricht!

[8] En nu, na die lange voorbereiding, ben Ik Zelf eindelijk gekomen en toon de mensen duidelijk de wegen, die zij moeten gaan door hun eigen innerlijke kracht, die tot op heden al die tijd de best mogelijke vorming voor het pro en contra heeft gehad. Met Mijn aanwezigheid wordt de mens pas de grootste vrijheid van handelen gegeven om zijn leven te voltooien en daarbij krijgt hij een nieuwe wet der liefde, waarin met goddelijke volkomenheid alle andere wetten en alle wijsheid uit God inbegrepen zijn.

[9] Als een mens van nu af aan volgens deze nieuwe wet zal leven, zal hij zijn leven ook vast en zeker geheel volgens de goddelijke orde vormen, en daarna ook in de volheid van het ware en vrije eeuwige leven in kunnen gaan. Als hij deze nieuwe levenswet echter niet zal aannemen en zijn handelen daarnaar niet als uit zichzelf zal inrichten, zal hij ook zeker het doel van de ware levensvervulling niet bereiken.

[10] Maar niemand zal dan kunnen zeggen: 'Ik heb niet geweten wat ik moest doen!' En zou een mens hier nog zo ver vandaan zeggen: 'De roep van God is niet doorgedrongen tot mijn oren!', dan zal tegen hem gezegd worden: 'Vanaf dit uur is er geen mens op de gehele aarde, die niet in zijn hart waargenomen heeft, waar hij zich aan moet houden.'

[11] leder zal een waarschuwende stem in zijn hart krijgen, die hem aan zal geven wat goed en alleen juist is. Wie deze stem zal horen en daarnaar zal handelen, zal het grotere licht bereiken en dat zal alle wegen van de goddelijke orde voor hem verlichten."

 

231 De ontrouw van Lucifer

 

[I] "De tijdsruimte van Adam tot op heden is echter kort, vergeleken bij de voor mensenbegrippen bijna eindeloze duur van de periode van het eerste ontstaan van de oergeschapen wezens tot op het punt waarop zij in het volle gebruik van hun vrije wil gesteld werden. En er volgde weer zo'n onmeetbare tijdsruimte van hun val tot aan Adam en tot aan ons!

[2] Kijk, er zijn in de eindeloze scheppingsruimte bepaalde oer­ en tevens hoofdmiddenzonnen, die vanwege hun te grote afstand, hoewel zij on­uitsprekelijk veel keren groter zijn dan deze aarde, hiervandaan ternau­wernood als kleine glinsterende puntjes worden gezien -en dan alleen nog maar door mensen met heel scherpe ogen! Deze oerzonnen hebben ongeveer een ouderdom gelijk aan de periode van de val van de oergeesten tot op heden. En zie, als men de ouderdom van die zonnen zou willen bepalen volgens de aardse jaren, dan zou men niet eens in staat zijn om over de gehele aarde een getal op te schrijven, waarin de eindeloze hoeveelheid van aardse jaren voldoende uitgedrukt zou zijn! En als je voor iedere duizendmaal duizend aardse jaren een heel klein zandkorreltje zou nemen, en je vulde met die zandkorreltjes de gehele aarde, de zeeën inbegrepen, dan zou de tijdsduur die al die zandkorreltjes voor zouden stellen voor zo'n oerzon nog veel te kort zijn.

[3] Zo'n periode duurt dus wel aardig lang, maar betekent toch nauwelijks iets ten opzichte van de oerperiode, waarin God uit Zijn gedachten en ideeën de eerste geesten begon te vormen en zelfstandig te maken. Wat gebeurde er in die eindeloos lange periode niet allemaal voor de algehele ontwikkeling van de vrije wil van de oergeesten!

[4] En toch was er aan het einde van die eindeloos lange vormingsperiode van de oergeesten nog een overgroot aantal van een dusdanige aard, dat, ofschoon het de juiste vormingswegen van God wel begreep, uiteindelijk van een vrij volgen van deze wegen toch niets wilde weten. Deze geesten weken liever af van de geboden en goed aangegeven, geordende wegen van God terwille van het vlugger verkregen, maar kort durende voordeel, en betraden de weg van hun persoonlijk verderf.

[5] De voornaamste lichtgeest, die woonplaats bood aan ontelbare andere lichtgeesten, die allen rijk voorzien waren van talloos veel verstandelijke vermogens, zei namelijk bij zichzelf: 'Wat heb ik verder nog nodig? Ik bezit alle eigenschappen, die God ook heeft, en God heeft al zijn kracht in mij gelegd. Nu ben ik sterk en heb macht over alles. Hij heeft alles wat hij had weggegeven, en ik heb alles genomen. God heeft nu niets meer, maar ik heb alles. Laten we dus maar eens zien of het voordeel wat volgt op het overtreden van het gegeven gebod, werkelijk maar van korte duur zal zijn. Wij denken: Met onze huidige onbeperkte kracht en macht zullen wij de duur van het kort durende voordeel best wel eeuwen kunnen verlengen. Wie zal dat kunnen verhinderen? Buiten ons is er in de eindeloze ruimte, die wij nu innemen, geen hogere macht en geen beter verstand dan het onze; wie zou ons het voordeel dan kunnen betwisten?

[6] Kijk, dat dacht en zei de lichtgeest tegen zichzelf en dus ook tegen de onder hem staande afgezonderde geesten. Zo gezegd, zo gedaan, en het gevolg was dat hij zichzelf gevangen nam in zijn traagheid, waarin hij steeds meer vaste vorm aannam, en het gevolg daarvan was dan weer de vorming van de materie, alles volgens de goddelijke orde, want het onafwendbare gevolg van het niet houden van het goddelijke gebod was net zo zeker vooruit bepaald, als de vrije toestand van de geesten, die het gebod van God geheel aan en in zich vervuld hebben.

[7] En zo namen de hoofdgeest en met hem al zijn verwante geesten zichzelf door deze val zeer hardnekkig en verbitterd gevangen. Hoe lang het hem echter bevallen zal om in die gevangenschap te blijven, dat weet buiten God niemand in de gehele oneindigheid, ook de engelen niet.

[8] Maar het is zeker, dat nu uit de verloren zoon van het licht de afgezonderde geesten door de macht van God weer gewekt worden, en in het vlees, als kinderen van de wereld worden geplaatst. Zij krijgen de gelegenheid, net als de kinderen van boven, om zich te verheffen tot de hoogste voleinding van de kinderen van God.

[9] Alle materie is daarom afgezonderde geest, die als ziel in de geest van ieder mens tot het eeuwige leven wedergeboren kan worden. Als echter uit de materie van een wereld alle afgezonderde geesten bevrijd zullen zijn, dan is zo'n wereld ook helemaal aan haar einde toegekomen.

[10] Bij een wereld zoals de aarde duurt dat echter aardig lang, maar eens komt toch het einde.

 

232 Omhulsel en ziel

 

[1] "Toch is er iets in de materie dat nooit geheel in een ziel gevonden zal worden, en dat bestaat uit de bekende stof waaruit omhulsels gevormd worden. Binnen deze stof wordt steeds een afgezonderde geestelijke potentie opgesloten tot zij tot een zekere zelfstandigheid gerijpt is. Als de afgezonderde geestelijke potentie eenmaal de vastgestelde rijpheid bereikt heeft, verscheurt zij het omhulsel en verenigt zich dan ogenblikkelijk met andere al vrijgekomen soortgelijke of minstens erop gelijkende vrije afgezonderde potenties en maakt dan uit de geschikte elementen van lucht, water en aarde meteen weer een omhulsel, zoals jullie dat bij het zaad van planten, bomen en struiken, alsook voor iedereen zichtbaar bij de eieren van insecten, vogels en tenslotte bij de waterdieren enz. kunnen zien.

[2] Omhulsels hebben hun bestaan altijd alleen maar te danken aan een van de orde van God uitgaande vastgehouden wil en missen derhalve de intelligentie van de ziel. Zij vormen slechts een noodzakelijk middel, waardoor de met verstand begaafde ziel zich als vanzelf, door een bepaalde tijd geïsoleerd te zijn, tot een echt volledig zelfstandig en vrij wezen kan vormen en ook werkelijk vormt.

[3] De materiewereld bestaat daarom voor ruim twee derde deel uit zielen, en één derde deel is omhulsel zonder ziel, als drager van de eerst afzonderlijke, en vervolgens steeds meer verzamelde, en tenslotte reeds heel concrete en rijpe zielelevens. De materie der omhulsels, of de vaste vorm aangenomen hebbende wil van God, is derhalve een verlossings­inrichting, waardoor de door de val van satan meegevallen afgezonderde geesten volgens de bestaande orde weer een volkomen zelfstandige vrijheid kunnen bereiken, -hoewel natuurlijk via een langere weg dan het tijdens de eerste periode zou zijn geweest.

[4] Maar omdat de tijd God niet van de wijs brengt en Hij er ook geen last van heeft, omdat Hij de uiteindelijke verwerkelijking van Zijn grote Ideeën steeds als in het heden voor Zijn alziende ogen heeft - of de tijd nu kort of lang duurt -, daarom zijn voor God duizend jaar als één dag of als            één moment. Een aarde kan dan wel, tot aan de volle ontbinding van al de in haar hulsmaterie ingesloten geesten, méér jaren nodig hebben dan het onuitsprekelijk grote aantal fijne zandkorrels dat haar gehele wezen zou kunnen vullen, zo'n tijdsduur is bij God tenslotte toch ook niets meer dan één kort ogenblik.

[5] Ja, Ik zeg jullie, er zijn in de eindeloze scheppingsruimte al enige werelden, die hun dienst helemaal verricht hebben. Zij bestaan echter als hemellichamen toch verder en zullen ook verder bestaan als dragers van de nieuwe vrije wezens. Alleen zijn ze nu veel reiner en zuiverder en zij zijn ook in hun samenstelling onveranderlijk, zoals de onveranderlijke wil van God. Deze komt overeen met Zijn wijsheid en eeuwig onver­anderlijke orde, die eveneens voor eeuwig onveranderlijk is en zijn moet, omdat zonder die onveranderlijkheid geen wezen duurzaam zou kunnen bestaan.

[6] Want ook al hebben de wezens na hun geestelijke voleinding een volkomen vrij bestaan, dat als het ware geheelonafhankelijk van God bestaat, dan zou zo'n op zelfstandigheid lijkende onafhankelijkheid toch geen duurzaamheid krijgen en kunnen hebben, als die niet al eeuwig door God, door middel van en samenhangend met Zijn orde, vooraf vastgesteld zou zijn. Deze eeuwige vaststelling is voor alle geschapen wezens eigenlijk datgene, wat ieder geschapen wezen een constante eeuwige duur verschaft en deze onderhoudt.

[7] Daaruit volgt dan ook als vanzelf dat geen ding dat ooit door God in wat voor bestaan dan ook is geplaatst, ooit kan vergaan en vernietigd kan worden. Het kan wel van vorm veranderen en van minder edel steeds edeler worden, of ook omgekeerd, zoals wij dat in het geval van de eerstgeschapen geesten hebben gezien; maar vernietigd kan er niets worden wat God eenmaal tot aanzijn heeft geroepen. - Zeg Mij nu, Cyrenius, is het geheel je nu wat duidelijker?"

 

233 Over het weten

 

[I] CYRENIUS zegt: "Ja, Heer en Meester, het geheel is mij nu zo duidelijk, als het een nog domme geest in zijn aardse bestaan maar duidelijk kan zijn. Dat Ik verder nog menig ding en zelfs nog veel zou kunnen vragen, is zeker; maar Ik zie nu wel in, dat teveel kennis de mens geen goed doet, want hij zal daardoor wel een wijs mens, maar geen bijzonder actief mens worden.

[2] Een mens, die teveel wijsheid bezit, komt mij voor als een in alles verzorgde schatrijke aardse man. Waarom zou hij de aarde nog bewerken, waarvoor de ossen voor de ploeg spannen? Zijn schuren en opslagplaatsen zijn tot aan de nok gevuld, zijn kelders zijn vol beste wijn, en zijn vertrekken p,uilen uit van goud" zilver, grote parels en kostbare edelgesteenten. Hij ziet dat verdere moeite om de aarde te bebouwen dwaasheid en zotternij zou zijn; hij gaat daarom rusten en geniet zorgeloos van zijn grote rijkdommen.

[3] En, zoals gezegd, een zeer wijze kan en moet uiteindelijk hetzelfde doen. De nog onwetende zoekt en onderzoekt en heeft veel vreugde als hij een nieuwe waarheid heeft gevonden; de zeer wijze kan echter niet veel meer ontdekken en is daarom uit de aard der zaak traag geworden, terwijl een leerling in de een of andere tak van wijsheid, vlijtig is en bijna dag en nacht zoekt om over een wat meer dan gewone verborgen zaak zo mogelijk alles te weten te komen. Daarom weet ik nu in deze sfeer genoeg. Wat mij echter nog ontbreekt, dat zal mij dan ook steeds bezig blijven houden. -Heb ik gelijk of niet?"

[4] IK zeg: "Teveel en te weinig heeft weinig waarde, maar iets teveel is altijd toch beter dan iets te weinig; want wie overvloed heeft, kan daarvan heel gemakkelijk diegenen geven, die wat te kort komen, en dat zal hen steeds goed van pas komen. Wie echter te weinig heeft, zal met het meedelen zeker niet zo scheutig zijn. Daarom is bij de ware wijsheid iets teveel steeds beter dan iets te weinig. Maar Ik zeg jullie: Het zou zelfs voor geen engel goed zijn als hij net als God alwetend zou zijn!

[5] Maar daar heeft God ook al voor gezorgd; want zomin als een geest ooit de gehele oneindigheid evenals God zal vervullen, net zomin zal ooit de wijsheid van een nog zo volmaakte geest al de diepten van de goddelijke wijsheid kunnen ontdekken en bevatten. -Begrijp je ook dat?"

[6] CYRENIUS zegt: "O ja dat begrijp ik, en dat was al vanouds een wijze spreuk bij ons Romeinen, en ook algemeen gebruikelijk bij de Grieken en Egyptenaren, en de spreuk luidde heel kort: Quod licet Jovi, non licet bovi (wat Jupiter vrijstaat, staat nog geen os vrij; wat de een mag, is daarom de ander nog niet geoorloofd), en ik denk dat deze spreuk, hoewel een bezit van de heidenen, zoals zij door de Israëlieten genoemd worden, hier ook goed op zijn plaats is.

[7] Tegenover God zullen mens en engel wel eeuwig ossen blijven, en dat is ook goed, want ik in ieder geval, zou een te grote wijsheid niet kunnen bevatten. De aard van de zaak maakt, dat ieder geschapen wezen tenslotte alle lust tot leven zou verliezen, als er in de gehele oneindigheid niets meer zou zijn wat de mensengeest niet net zo duidelijk en bekend zou zijn, als de vertrekken van zijn woonhuis voor de heer des huizes.

[8] Daarom is het heel goed en wijs door Jehova ingericht, dat zelfs ook de meest volmaakte, geschapen geest in al zijn wijsheid, de wijsheid van God geen haarbreedte zal en kan benaderen, want wat oneindig is, kan door de eindigheid nooit bereikt worden!

[9] Maar houden wij erover op; want het zou nutteloos zijn daaraan nog meer woorden te verspillen, omdat er nog heel veel andere dingen zijn waarover wij uitleg zouden willen krijgen, dan het vaststellen van een 'maatstaf, waarmee de zwakke mensengeest de Goddelijke wijsheid zou kunnen meten. De liefde is duidelijk belangrijker dan alle nog zo belangrijke wijsheid van mensen en geesten.

[10] U zei eerder, dat men het oude lidteken van de ziel do?r de nieuwe wet van de naastenliefde helemaal zou kunnen genezen en zich daardoor vrij zou kunnen maken van de oude erfzonde. Dan zou in de mens h~t volle bewustzijn van het ware eeuwige leven met alle kracht en helderheld weer terugkomen. Dat zou voor de mensen op deze aarde wel de grootste winst zijn, want pas daardoor zou de mens helemaal mens zijn en zou hij op deze aarde al tijdens zijn aardse leven beslist grote en heerlijke dingen kunnen doen.

[11] Het de arme mensheid steeds kwellende gevoel van de zekere dood en het verdwijnen van het levenstoneel doet de mens tenslotte alle moed voor een hogere daad verliezen, tenzij hij zich in alle dwaze wereldse vermakelijkheden stort, om daardoor de gedachte aan de toekomstige zekere dood te verjagen en zo het vergankelijke leven te genieten, alsof het een eeuwig leven zou zijn. Daarom is het zeer belangrijk om de mens zó'n gebod te geven, dat hij door zich daaraan te houden,' het eenmaal door Adam verloren paradijs in zichzelf weer terug kan vinden en voor eeuwig kan behouden. Het gebod van de echte en ware naastenliefde moet ons het verlorene weer terugbrengen.

[12] Maar daar doet zich uitdrukkelijk de vraag voor, hoe men zo'n uiterst belangrijk gebod naar de orde van God moet houden, om daardoor het grote door U beloofde doel­ zeg maar -zeker, en niet half, maar helemaal te bereiken."

[13] IK zeg: "Dat is een heel goede en juiste opmerking van jou, en Ik zal je daar een exact antwoord op geven; maar eerst zullen..we ook eens luisteren naar wat onze oude gastheer Marcus voor ideeën heeft over de naaste, die men geheel moet liefhebben. Daarna zal Ik pas aan jullie het complete en juiste antwoord geven met daarbij de goede uitleg. En zeg ons dus, beste Marcus, wie men volgens jouw mening nu echt voor zijn naaste moet houden en daadwerkelijk alle liefde moet bewijzen.

 

234 Marcus' mening over de naaste

 

[I] De oude MARCUS zegt: "Heer, ik ben door alles wat ik en mijn huis nu gehoord hebben zo door en door gegrepen, dat ik nu met de beste wil geen verstandig woord zou kunnen uiten, Iaat staan dat ik vast zou kunnen stellen wie voor mij een echte naaste is.

[2] Natuurlijk zou diegene zeker mijn naaste zijn, die mij lichamelijk het naast zou zijn, en als die hulp nodig zou hebben zou ik hem die moeten geven. Ook zouden mijn buren mijn naasten zijn. Als zij bij mij om hulp zouden komen, zou ik hen die niet mogen weigeren. Zo zijn ook mijn vrouwen mijn kinderen mijn naasten, en ik moet voor hun lichamelijk en geestelijk welzijn en bestaan zorgen.

[3] Toen ik nog soldaat was, waren ook mijn kameraden mijn naasten, en het was mijn plicht hen in geval van nood hulp te bieden. Aan de andere kant is ook ieder mens, met wat voor godsdienst dan ook, in geval van nood mijn naaste, en ik mag hem niet voorbijgaan als hij mijn hulp nodig heeft, of mij om hulp vraagt.

[4] Ja, ik geloof, dat men zelfs een huisdier geen hulp mag weigeren als het iets mankeert. Kort en goed, zoals ik mij dat met mijn beperkte alledaagse verstand voorstel, moet de mens zo'n beetje Gods bestel navolgen en in zijn doen en laten toch ook zijn zon over alle schepsels laten schijnen, net zoals ook God Zijn zon over alle schepsels Iaat schijnen.

[5] Natuurlijk kan de mens als een zeer beperkt wezen God, zijn schepper, ook slechts heel beperkt navolgen; maar omdat hij de gelijkenis van God al in zich draagt of eigenlijk naar het evenbeeld van God is geschapen, moet hij in zichzelf ook datgene helemaal ontwikkelen, waarvoor hem alle mogelijkheden zijn gegeven. -Dat is mijn mening, maar geef U, o Heer, ons allen een juiste verklaring, want ik hoor Uw woord duizendmaal liever dan mijn eigen woorden. Spreek U, o Heer, daarom verder -vooropgesteld dat U in deze nacht nog wat wilt zeggen!"

[6] IK zeg: " Ja, Ik zal spreken, hoewel het midden van de nacht nadert; maar nu houden we even een pauze en luisteren of er vanaf de zee geen hulpgeroep te horen is!"

[7] AI gauw na Mijn opmerking hoorde men vanaf de zee een rumoer, waaruit een aantal mensenstemmen heel goed waarneembaar waren. Marcus en zijn zonen vroegen mij gehaast of zij erheen moesten gaan om mogelijk in nood verkerenden te helpen, die misschien in een wrakke boot te kampen hadden met de middernachtelijke wind, of met een draaikolk zoals die voor de grote bocht vaak voorkomen.

[8] IK zeg: "Het is een wrakke boot vol jonge levieten en Farizeeën. Zij komen uit de omgeving van Kapérnaum en Nazareth en zijn Op weg naar Jeruzalem. Zij gingen liever over het water dan over land, omdat het ten eerste korter is en ten tweede niet zo vermoeiend. Maar zij kregen in Sibarah alleen maar een tamelijk lekke vissersboot, en het gaat nu slecht met hen, omdat er een vrij sterke middernachtswind opgestoken is. Als ze niet snel geholpen worden, konden ze best eens vergaan!"

[9] MARCUS zegt: "Heer, heus, daaraan is niets verloren als ze voer voor de vissen worden! In dat geval zou ik bijna met de reddingsactie nog wat willen wachten. Maar als U het wilt, moeten ze toch geholpen worden."

[10] IK zeg: " Je zei toch zelf zo treffend, dat de naar het evenbeeld van God geschapen mens op grond van de hem daartoe verleende vermogens moet streven om God in alles gelijk te worden, en ook zijn kleine zon, die hij in het hart draagt, over alle schepsels moet laten schijnen, en diegene moet zien als zijn naaste -of het een vijand of een vriend is -, die zich in grote nood bevindt en hulp nodig heeft!

[11] Kijk, jouw woorden zijn goed en waarachtig, dus daarom moet je er ook naar handelen, omdat anders de waarheid nog lang niet levend in je zou wonen! Want de zuivere waarheid helpt de mens weinig of niets voor het eeuwige leven, zolang hij haar niet door de daad heeft levend gemaakt. Als hij dat gedaan heeft, stroomt het licht van het eeuwige leven binnen en verlicht de hele warboel van de mensenziel, zoals de zon midden op de dag in alle dalen en kloven, ook al zijn ze nog zo diep, haar licht geeft, ze verwarmt en daardoor met haar leven vervult. - Doe daarom nu, wat je wilt!"

[12] MARCUS zegt: "Snel helpen dus, ook al zou dat vermolmde schip alleen maar beren, tijgers, leeuwen en hyena's vervoeren!"

[13] Meteen liep de oude Marcus met zijn zonen naar de oever en bemande een goede en tamelijk grote vissersboot en roeide de zee op naar de plaats, waar het geroep om hulp steeds schriller werd.

 

235 Marcus redt schipbreukelingen

 

[I] Toen Marcus enige ogenblikken later bij de boot kwam, die al bijna gezonken was, liet hij de door het ongeluk bedreigden vlug op zijn boot overstappen, nam de vermolmde boot uit Sibarah op sleeptouwen bereikte zo al gauw de oever. Het aantal geredden liep tegen de dertig.

[2] Toen zij gered en op het droge waren vroegen de Levieten, die merkten dat hij een oude Romein was, meteen welk loon de loods voor zijn moeite moest hebben. Aan een Jood zouden zij dat zeker niet gevraagd hebben, want die zou het als een grote genade moeten beschouwen, dat Jehova hem waardig achtte om door hem Zijn dienaren uit het gevaar te laten redden. Want Jehova liet dat zo nu en dan alleen maar ter wille van de mensen gebeuren, zodat zij daardoor gelegenheid kregen om hun vastheid van geloof en hun onwankelbare aanhankelijkheid te tonen aan de tempel, die, zoals eeuwig geen andere, de enige echte woning van God op aarde was.

[3] Maar MARCUS zei: "Ook al ben ik een oude Romein, toch ken ik de ware God beter dan jullie allemaal. Want als jullie God zouden kennen, voorwaar, dan zouden jullie geen levieten en ook geen Farizeeën maar mensen zijn! Maar omdat jullie Hem nu juist niet in het mins; kennen, terwijl jullie je verbeelden Zijn dienaren te zijn, zeg ik: Vervloekt is degene, die zijn broeder in de nood hielp en daarvoor een loon vraagt! Want God laat nooit een goede daad, die wij in Zijn naam gedaan hebben, onbeloond. Maar als Gód ons beloont, Hij die alleen ieder mens werkelijk kan belonen, hoe en waarom zouden wij dan van onze kant nog loon vragen? Daarom zijn jullie echter allemaal slechte dienaars van God; want jullie zeggen dat je God dient, maar nemen van de arme mensen daarvoor een vaak onbetaalbaar loon.

[4] Leer dus van mij, een vergrijsde soldaat van het machtige Rome, hoe men de ware en eeuwig levende en almachtige God moet dienen als men door Hem gezien en beloond wil worden!

[5] Daarom neem ik ook nooit loon aan van een mens, die ik geholpen heb terwijl hij in nood zat. Als ik echter voor mij en mijn gezin gewerkt heb, dan vraag ik wel een passend loon voor mijn moeite en laat mij mijn vissen, die ik naar de markt breng, volgens recht en billijkheid betalen. Als jullie hier dus wat te eten en te drinken wilt hebben, dan zal ik mij daarvoor wel volgens recht en billijkheid laten betalen."

[6] De GEREDDEN zeggen: "Heus, uit wat je zegt blijkt dat je een Jood en geen heiden bent; want zo waarheidslievend hebben wij een heiden nog nooit horen spreken. Oh, wij zullen je daarvoor nooit kwaad aanzien. Wij zijn het ook helemaal niet zo door dik en dun eens met datgene, waarvoor je ons met recht laakt en wat je bij ons afkeurt. Maar we zitten nu eenmaal in de stroom en moeten op z'n minst binnen gezichtsbereik van de tempel mee blijven zwemmen. Als wij andere kansen zouden hebben, dan zou geen mens de tempel eerder de rug toekeren dan wij, want wij geloven dat God nergens minder aanwezig is dan in onze tempel. Maar wat moeten en kunnen wij daartegen doen? Oh, wij zien net zo goed als jij maar al te goed dat de tempel te Jeruzalem nu niets anders meer is dan een reusachtig instituut van bedrog, waarachter nauwelijks één ware lettergreep, laat staan één waar woord nog bestaat. Maar dit instituut is nu door de grote macht van Rome bekrachtigd, en dat is niet meer te veranderen.

[7] Als er nog een ware en almachtige God is, dan zal Hij die onbe­tamelijkheden toch wel snel feestelijk laten eindigen; maar als er geen echte God is, en als alles wat wij kennen en weten verder uit niets anders bestaat dan alleen maar oude verdichtsels en fabels, wel dan dichten en fabelen wij ook mee. De wereld, die het bedrog toch al liever heeft dan de waarheid, is daar volkomen tevreden mee, en wij kunnen dan toch noch van ons, noch van de blinde wereld onmogelijk meer verlangen."

[8] MARCUS zegt: "Jullie zijn me mooie helden en mooie mensen! Epicurius is jullie leraar, zo al niet in persoon, omdat hij al een aardig poosje geleden het tijdelijke met het eeuwige verwisseld heeft, maar des te meer in de toepassing van zijn consumptiefilosofie. Zeg daarom of je wat wilt eten of drinken en aan jullie wens zal gehoor gegeven worden"

[9] EEN vraagt: "Wat voor gasten zijn er daar naast je huis nu nog wakker? Het is nu toch al ongeveer middernacht - en zitten er dan nog zoveel gasten voor je huis? Zijn zij misschien ook gered? Want de zee gaat vandaag erg hoog, zonder dat er nu zoveel wind staat."

[10] MARCUS zegt: "Met die gasten hebben jullie niets te maken en het zijn te hoge Romeinse heren dan dat je naar hen toe zou mogen gaan. Kortom, jullie karakter is van een te laag niveau voor dat van die gasten. Hoofdman Julius van Genezareth is daar onder andere ook bij. Als jullie soms met hem wat te bespreken hebben, dan kan ik hem wel hier laten komen."

[11] Toen de jonge levieten en Farizeeën die naam hoorden, schrokken zij geweldig en smeekten Marcus om hen dáárvoor in ieder geval te bewaren, want dat was geen mens, maar een onverbiddelijke duivel. Er waren er een aantal onder hen, die Julius pas een paar dagen geleden in Genezareth met leem de ogen en de oren had laten dichtsmeren en toen onder militaire begeleiding naar Kapérnaum had laten brengen. Nu waren ze dan ook geweldig geschrokken, omdat ze dachten dat Julius hen dat wéér zou aandoen.

[12] Maar MARCUS zei tegen hen: "Hier behoeven jullie nergens anders bang voor te zijn dan voor een controle van de reispassen, waarmee de Romeinen over het algemeen zeer streng zijn."

[13] EEN van de groep levieten zegt: "Dáár ligt voor ons eigenlijk de steen des aanstoots. De tempel wil zich nog steeds niet schikken naar dit Romeinse voorschrift, en wij als laagste dienaars van de tempel komen daardoor in duizenderlei narigheden, waarvoor geen mens ons dan schadeloos stelt, de tempel niet en iemand anders ook niet. Toch moeten wij, door de tempel daartoe genoodzaakt, allerlei tochten maken van het ene einde der wereld naar het andere, en als wij schade lijden, wordt deze ons van geen enkele zijde vergoed.

[14] Wij zijn weliswaar kinderen van rijke ouders, anders zou de tempel ons nooit in haar dienst gelokt hebben, maar nu we eenmaal wettelijk binnen de muren thuishoren, kunnen we ons daar niet meer van losmaken. Het gevolg daarvan is, dat wij nu de feitelijke zondebokken zijn voor de gehele wereld. Wij zitten nu eenmaal onder het juk van de echte wereldverdoemenis. Bevrijd ons daarvan, als je dat kunt! Aan de ene kant onze in het geloof ijverende ouders en verwanten, aan de andere kant de ijzeren dwang van de tempel. Laat degene, die er zin in heeft en dat wil, zich maar eens vrij bewegen, maar wij kunnen het niet!"

[15] MARCUS zegt: "Weten jullie wat? Volgens jullie woorden zijn jullie best geschikt voor het gezelschap daar voor mijn huis. Kom maar met mij mee, dan zal ik een goed woordje voor je doen! Misschien red ik jullie toch uit de muil van de tempel, die volgens jullie zeggen zo "menselijk" over jullie, haar dienaars, bezorgd is."

[16] De GEREDDEN zeggen: " Alles goed en best, als Julius daar maar niet geweest zou zijn, want we hebben geen reispassen."

[17] MARCUS zegt: "Wel, dan zal hij die wel aan jullie geven."

[18] De GEREDDEN zeggen: "Dat zal hij zeker, maar wat voor!"

[19] MARCUS zegt: "Kom en volg mij! De reispassen zullen beter uitvallen dan jullie denken, want Julius is, net als ik, een vriend van openhartige mensen."

[20] Na deze aanmoediging door de oude Marcus en zijn beide zonen laten de geredden zich tenslotte toch overhalen om mee te gaan, en Marcus brengt hen opgewekt naar ons toe, terwijl zij hem aarzelend volgen.

 

236 De uitoefening der naastenliefde

 

[1] Wanneer het hele gezelschap bij ons aankomt, wordt er meteen plaats gemaakt, zodat men aan een aangrenzende tafel ruim plaats heeft.

[2] Dan komt Marcus naar Mij toe en vraagt Mij of hij de geredden zout, brood en wijn zal voorzetten.

[3] IK zeg: "Vraag hen en je hart of ze iets wensen, en of je hart geheel tot geven bereid is! Wensen zij wat, en wil je hart geven, geef dan! Want weet je, ook dat is een hoofdregel van de echte naastenliefde! De naaste moet wensen, hetzij door hoorbare woorden, door hulpgeroep, of in het ergste geval door duidelijk zichtbare stomme nood, en je hart moet eveneens uit liefde daar gevolg aan willen geven. Zo wordt de naastenliefde volgens de goddelijke orde uitgeoefend, en de uitwerking daarvan voor de ziel en de geest van de gever zal dan niet uitblijven. -Begrijp je dit?

[4] MARCUS zegt: "Ja, Heer, ik begrijp het nu helemaal en zal nu meteen Uw les opvolgen."

[5] IK zeg: "Ga, maar praat met hen niet over Mij! Men mag hen nog niet teveel vertrouwen, want in hun harten is het nog diepe nacht, en hun ziel begrijpt nog helemaal geen grote waarheden."

[6] Dan gaat Marcus vlug naar de geredden en vraagt hen of en wat zij nu ter versterking van hun lichaam nodig hebben.

[7] EEN van hen zegt: "Vriend wij zijn wel hongerig en dorstig, maar ons hele bezit bestaat alleen nog maar uit negen armzalige groschen. Daarvoor zal in deze als zeer arm bekendstaande omgeving, zeker niet veel besteld kunnen worden. Maar als je ons daarvoor toch iets kunt geven wat de moeite waard is, geef het ons dan, dan zullen wij jou de negen groschen geven!"

[8] MARCUS zegt: " Als het er zó bij jullie voorstaat, zijn die negen groschen ook niet nodig, en krijgen jullie toch voldoende te eten en te drinken."

[9] Dan roept Marcus meteen zijn vrouwen zijn kinderen en draagt hen op om dit pas gearriveerde gezelschap goed van brood en zout en wijn te voorzien, want iets anders zou er nu om middernacht niet zo gemakkelijk te krijgen zijn. In de ochtend zouden ze dan wel beter verzorgd worden. Meteen wordt het bestelde bezorgd, en de geredden doen zich te goed, en prijzen het brood en de buitengewone wijn.

[10] SOMMIGEN zeggen: "Dat is een Egyptische koningswijn". Anderen denken dat hij uit Perzië komt. Eén meent echter dat het een echte Romeinse wijn moest zijn.

[11] Maar MARCUS zegt: "Niets van dat alles, de wijn is van hier." -Dat verbaast hen allen bijzonder, want in het gehele Joodse land was bekend dat uit Galiléa de slechtste wijn kwam.

[12] Na behoorlijk van de wijn genoten te hebben, werd het nieuw aangekomen gezelschap behoorlijk levendig en begon - zoals men dat pleegt te zeggen -waarheden te verkondigen, zonder zich voor ons, die vlak naast hen zaten, te generen.

[13] Julius, die nu heel dicht bij hun tafel zat, vraagt meer schertsend dan serieus aan een jonge Farizeeër, of hij -namelijk de Farizeeër ­ook niet iets in Genezareth te doen heeft.

[14] De FARIZEEËR antwoordt: "Heer, waar u ook vandaan mag komen, uit Caesarea of uit Genezareth, dat is mij hetzelfde, maar dit gat van een stad is zelfs voor de duivel nog te slecht, Iaat staan voor een eerlijk mens zoals ik! Dit nest ziet mij in mijn gehele leven niet meer voor de tweede keer. Daar huist een zeker Romeins hoofdman Julius. Dat is genoeg, want met die naam is alles, wat maar ooit tot de satan kan behoren, al gezegd. Wie van al de sterfelijken hem ooit ontmoet heeft, heeft ook de satan persoonlijk Ieren kennen. Persoonlijk heb ik hem weliswaar nog nooit ontmoet, maar van zijn bevelen heb ik een proefje gehad en daaruit constateer ik dat zijn persoonlijkheid precies zal lijken op zijn onmenselijke bevelen.

[15] Die Julius schijnt een verklaarde vijand van de bewoners van Jeruzalem te zijn, want anders zou het toch niet mogelijk moeten zijn zo barbaars en echt satanisch onbarmhartig met mensen van ons slag om te gaan!

[16] Het is wel waar, dat men vooral de tempeldienaars niet erg welgezind kan zijn als men achter hun geniepige streken, listen en bedriegerijen is gekomen. Maar men moet toch ook overal uitzonderingen maken, en pas dan een oordeel vellen als men vooraf alle omstandigheden precies afgewogen heeft waaronder een mens bij een groep behoort. Heeft de mens zelf daarvoor gekozen, nu dan kan men wel met recht zeggen: Volenti non fit iniuria (Toestemming is een grond van rechtvaardiging). Maar hoevelen zijn er vaak lid van een op zichzelf ellendig slechte groepering, die daar tegen hun wil toe zijn gedwongen.

[17] Als men een eerlijk rechter is, met hart en hoofd op de juiste plaats, dan moet men vooraf onderzoeken of iemand van ons vrijwillig of gedwongen een zielig lid van die vereniging werd! Is men een vrijwilliger , dan kan men zeker voor iedere uitgevoerde slechte opdracht van zo'n onaangename club gestraft worden. Is men echter, zoals dat bij ons het geval is, zogezegd met gloeiende ijzers daartoe gedwongen en moet men onder diezelfde dwang de slechte handelingen van de club uitvoeren, dan zou men toch anders behandeld moeten worden dan een vrijwillige slechte ellendeling.

[18] Er wordt bijvoorbeeld een eerlijk, jong en sterk mens door rovers en moordenaars overvallen en in het hol van de rovers gebracht. Daar worden hem de pijnlijkste manieren om doodgemarteld te worden voor­gespiegeld, als hij omdat hij sterk is, niet mee gaat roven en moorden. Iedere poging, hoe gering ook, om te ontvluchten wordt al met de kwellendste doodstraf bestraft.

[19] Dit rovers­ en moordenaarsgezelschap wordt echter op een keer door de straffende arm der gerechtigheid achterhaald en bestraft. Is het dan juist als de jonge man het lot moet delen van hen die hem met gloeiende ijzers tot mederover gemaakt hebben? Zo'n ongelukkige zou men zoveel mogelijk en op alle mogelijke manieren moeten trachten te redden, maar hem niet op 't laatst zonder enig medelijden, net als de werkelijke misdadigers, aan het kruis moeten hangen en hem de benen stukslaan. Men kan gemakkelijk en snel richten en verdoemen, vooral degene die het zwaard in de hand heeft, maar of dat juist is, -is een heel andere vraag!

[20] Voor mijn gevoel zou het altijd nog beter zijn als men tien schurken, waarvan men de schuld niet volkomen heeft kunnen bewijzen, zou laten lopen, dan dat men er zo een veroordeelt die ik in mijn voorbeeld heb aangehaald. Want zo’n oordeel lijkt mij een ten hemel schreiend onrecht ten opzichte van de heiligste rechten van de mensheid! Als het al strafbaar is wanneer men een gelukkig mens maar een beetje ongelukkig maakt, hoe verschrikkelijk strafbaar moet het dan wel zijn, als men een toch al buiten zijn schuld zeer ongelukkig mens nog ongelukkiger maakt, in plaats dat men als mens alles in het werk zou stellen om hem zoveel mogelijk te redden uit zijn eerste geheel zonder schuld opgelopen ongeluk!

[21] Kijk, vriend, bijna geen haar beter gaat het met ons jonge dienaars van de tempel. Ook wij zijn als zonen van welvarende ouders met geweld gewijd voor de tempeldienst, zonder eigenlijk volgens geboorte tot de stam van Levi te horen, want die geboorte kan men thans voor geld verkrijgen, zo vaak men maar wil.                                                                             .

[22] Nu zijn we dan levieten en kunnen ons met de beste wil van de wereld nooit meer losmaken van deze brave stand. Ja, wij zouden zelf er wel aan kunnen ontkomen, en als sterke jonge mannen ons bij de soldatenstand van Rome aansluiten, maar dan zouden wij daarmee ook de staf des verderfs over onze ouders en familie gebroken hebben en geen God redt hen dan voor het heerlijke genot van het vervloekte water. Wie dit afschuwelijke gifwater echter te drinken heeft gekregen is altijd nog gestorven, en wel op de schandelijkste en pijnlijkste wijze van de wereld.

[23] Er wordt wel verteld, dat ongeveer dertig jaar geleden een paar mensen uit Galiléa na het genot van het satanswater niet gestorven zouden zijn. Het is mogelijk - maar wij waren er niet bij!

[24] Wie nu onze situatie vanuit dit standpunt bekijkt en ons dan net eender kan behandelen als andere slechte menselijke beesten, die heeft heel weinig aanspraak te maken op de eer een mens te zijn! Dan schijnt het hoogdravende Romeinse 'Fiat iustitia, pereat mundus!' (Het recht moet zegevieren ondanks alles!) voor de hand te liggen.

[25] Ik en nog een paar van ons ditmaal armzalige gezelschap zijn juist in Genezareth geheel buiten onze schuld door de zekere hoofdman Julius op een manier behandeld geworden, zoals men verscheurende dieren niet erger kan behandelen. Daarom zal het wel te begrijpen zijn waarom wij voor altijd deze plaats, die door Julius geregeerd wordt, zullen vermijden als de ergste pest!"

 

237 De tweestrijd van de Farizeeën

 

[I] JULIUS zegt dan: "Hm, dat is vreemd voor een man, die anders toch algemeen, en terecht, bekend staat als een strikt eerlijk en rechtvaardig man!? Maar kun je mij dan tenminste niet gissenderwijs vertellen wat Julius voor reden gehad mag hebben om zo streng tegen jullie op te treden? Want iets onrechtvaardigs moet toch nog altijd wel op de een of andere wijze goedgemaakt kunnen worden, anders zouden alle maat­schappelijke connecties op deze aarde voor altijd verdwijnen!"

[2] De jonge FARIZEEËR zegt: "Oh, redenen kan hij genoeg gehad hebben, maar uiteindelijk komen die allemaal daarop neer, dat grote druk kan maken dat men door de mensen heel gemakkelijk als misdadiger of minstens als van misdaad verdacht mens wordt aangemerkt, zonder dat je het uit vrije wil bent! Jullie geven toch in jullie wetten aan, dat voor een slechte en daarom strafbare daad een geheel vrije, kwade wil aanwezig moet zijn, die moet worden bewezen. Anders zou men ook diegene nog aan het kruis moeten hangen, die toevalligerwijs van het dak valt en door deze val een onder het dak slapend kind zou doden!

[3] Wij jonge Farizeeën en levieten worden door de tempel juist bijna nooit met een eerbaar doel op de eerlijke mensheid afgezonden; ja, wij brengen vaak heimelijk zulke ellendige tempelplannen naar buiten naar de onschuldige mensheid, dat wij ze zelf zeker in het diepst van ons hart moeten verfoeien! Maar wat helpt dat allemaal?

[4] Wij lijken op de soldaten, die in opdracht van hun veldheren, als vijanden binnenvallen in een land van een op zichzelf heel rustig volk en alles vernietigen terwille van een geheim doel van de veldheer, waarvan de gewone soldaat misschien wel gedurende zijn hele leven geen kennis krijgt. Hij moet als een machine te werk gaan, die hoogstens als hij ongeschikt wordt om verder te werken, ergens stom opgeborgen wordt.

[5] Maar ik vind dat, als de tempel met haar gewetenloze geheime bedoelingen bij de Romeinen maar al te bekend staat als een instituut van waaruit misdaad op misdaad zowel tegen de staat als tegen de gehele mensheid wordt begaan, dergelijke rechtvaardige Juliussen het kwaad dan beter bij de wortel moesten uitroeien. Zij zouden zich niet steeds aan de takjes moeten vergrijpen, die, bij God, niets eraan kunnen doen dat ze uit zo'n slechte stam in het leven gedreven zijn! -Dat is zo'n beetje mijn mening en van ons allen, zoals wij hier zijn. Maak daar nu maar van wat u wilt, maar voor God en iedereen en alle redelijk denkende mensen heb ik gelijk!"

[6] JULIUS zegt dan weer: "Ik ben het helemaal met je eens; men heeft jullie in Genezareth blijkbaar onrechtvaardig behandeld, en dat zal goedgemaakt worden. Maar men zou jullie niet zo hard aangepakt hebben als jullie in het huis van de daar wonende waard Ebahl niet zo dictatoriaal waren binnengedrongen! Maar laten we dat maar laten rusten, want ook voor dat gedrag kunnen jullie van de tempel wel dwingende voorschriften hebben. Maar ik zou nu toch zo, als vriend van de goede zaak, wel eens willen horen met welke bedoeling jullie dan oorspronkelijk door de tempel naar Nazareth en Kapérnaum gezonden zijn."

[7] De ONDERVRAAGDE antwoordt: "Omdat u nu door mijn open­hartige bekentenis gezien zult hebben, dat wij in ons hart allerminst datgene zijn, waarvoor wij vooral door de Romeinen gehouden worden, kan ik u, omdat u een vriend van al het goede en ware schijnt te zijn, ook wel de geheime reden vertellen. Kijk, in Jeruzalem en vooral in de tempel gaan sterke geruchten dat er in Galiléa een man rondtrekt, die een nieuwe anti-joodse, eigenlijk anti-tempelse leer verspreidt en veel grote tekenen doet ter bekrachtiging van zijn leer, zodat er reeds, zoals iedereen weet, zelfs oude en tot nog toe doorgewinterde Farizeeën zijn leer aannemen!

[8] Dat zo'n man door de tempel om gegronde redenen niet met vriendelijke ogen wordt aangekeken, kunt u zich wel indenken. Wij zijn slechts daarvoor beëdigd en vervolgens uitgezonden, om naspeuringen te verrichten of en wat er dan precies met de genoemde man aan de hand is. Als we hem zouden vinden dan moesten we hem voor de tempel trachten te winnen of hem in het tegenovergestelde geval heimelijk uit deze wereld naar de andere helpen. -Wel dat was zo in het kort het eerbare plan van de tempel, waarvan wij de argeloze en totaalonschuldige overbrengers waren. [9] Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat de bewuste, beslist geheel eerlijke, goede man nooit iets van ons te vrezen gehad zou hebben, want als wij hem gevonden zouden hebben, zou hem door ons geen haar gekrenkt zijn.

[10] Zoals wij van veel kanten gehoord hebben, moet hij werkelijk een buitengewoon mens zijn, vol waarheid, eerlijkheid, goedheid en betrouw­baarheid, -eigenschappen die wij bij iedereen nog boven alles weten te waarderen en te achten. Kortom als wij hem ergens ontmoet en gevonden zouden hebben, dan zou de tempel daarover van ons geen stom woord gehoord hebben, want we kunnen zwijgen als het graf. Ook zouden we nooit geprobeerd hebben hem voor de tempel te winnen, want de tempel en haar laagheden kennen wij als maar weinig anderen. Als wij echter in ons hart ook tot het eigenlijke tempelgespuis zouden behoren, dan zouden wij hier ondanks het beetje genoten wijn niet zo openlijk met u spreken.

[11] We zijn echter in het geheim van plan, afgezien van alles wat onze wereldse verwanten dan terwille van ons te wachten zal staan, om nu de tempel te ontvluchten, want het is er niet meer om uit te houden. Daarom zijn wij ook voornamelijk 's nachts over het water hierheen gekomen, om van hier mogelijkerwijs in Tyrus of Sidon te komen en ons daar bij Cyrenius bekend te maken en hem, omdat hij een van de wijste mannen moet zijn, onze nood voor te leggen. De meesten van ons menen echter, dat wij toch eerst via de zo mogelijk kortste en beste weg naar Jeruzalem moeten gaan om daar te proberen van onze verwanten geld te krijgen voor een voorgewende vrome zakenreis, natuurlijk ten behoeve van de tempel. Daarmee zouden we dan gemakkelijk een reis naar Tyrus en Sidon, of zelfs naar Rome kunnen ondernemen om ons doel te bereiken. Maar ook moeten wij daarvoor goede reispassen zien te krijgen, want zonder die dingen kom je in deze tijd haast niet verder zonder in moeilijkheden te geraken. Zulke passen kosten echter geld.

[12] Aan de ene kant zou het dus wel goed en nuttig zijn om ons van huis uit geld te verschaffen; maar ik en een aantal anderen denken daar anders over en zeggen: Als wij wegvluchten van de tempel, zal onze familie, dat wil zeggen onze ouders en broers en zusters, toch al al het mogelijke ongerief van de tempel te verduren krijgen, en zelfs het vervloekte water moeten drinken. Daarom zou het ten hemelschreiend onrechtvaardig zijn als wij hen vooraf nog in zekere zin geld zouden aftroggelen, waardoor zij daarna nauwelijks in staat zouden zijn, zich in het uiterste geval vrij te kopen van het genot van het genoemde water. Want het gebeurt in de tempel vaak dat de beschuldigden de keus krijgen tussen - natuurlijk -veel geld of het vervloekte water, en nu wordt ook vrijwel steeds voor het geld gekozen.

[13] Wel, het is moeilijk vast te stellen wat het beste gedaan kan worden. Ik voor mij ben voor het 'niet naar huis gaan', vanwege de reeds genoemde redenen en ook nog om een reden, die ik het belangrijkst acht. Als wij namelijk nu vooraf in Jeruzalem nog met een verzonnen tempels vroom smoesje geld halen, zal dat zeker uitkomen en dan treft ons allen onvermijdelijk de ergste tempelvloek met daarbij de vloek van onze familie. Dan is ons geluk in de wereld wel gemaakt, God erbarme zich dan over ons! Als wij echter in het geheim gaan, dan zullen de tempel en onze ouders denken dat we ergens verongelukt zijn. Dan zullen de tempel en onze families treuren en voor ons bidden en ons voor de gehele lange eeuwigheid zegenen. - Wat vindt u ervan, u die een vriend schijnt te zijn van recht en waarheid? Wat is er beter, en wat is nu volkomen rechtvaardig?"

 

238 Een verwijzing naar de naastenliefde

 

[I] JULIUS zegt: "Jullie besluit bevalt mij wel, maar de middelen om het uiteindelijk uit te voeren bevallen mij niet, omdat er geen grond van waarheid in zit. Het is natuurlijk wel zo, dat jullie met het gebruik van de volle waarheid zowel bij het middel als bij het doel helemaal niet zover kunnen komen als je van tevoren bepaald hebt. Maar een middenweg is ook niet zo gemakkelijk te vinden. Laat me eens wat nadenken, misschien vind ik zo'n weg, waarop jullie toch voor God en voor de wereld gerechtvaardigd zijn!

[2] Jullie tempeleed is volgens mij zeker de grootste hinderpaal. Hoe kun je die omzeilen? Als ik deze terwille van jullie God niet zou achten, kostte het mij maar één woord, en dan zouden jullie voor God en de gehele wereld vrij zijn van het juk van de tempel. Maar jullie plechtig aan de tempel gezworen eed verhindert mij dat, en ik moet mij daarover beraden met de vele wijzen, die aan mijn tafel zitten. Dan zullen wij wel zien hoe wij ons uit dit echte Scylla en Charybdis kunnen bevrijden."

[3] De jonge FARIZEEËR zegt: "Doe dat, dan doe je echt een goed werk aan ons! Wees echter zo vriendelijk om mij vooraf te zeggen, wie nu eigenlijk de gasten aan jouw tafel zijn, zodat wij hen de hun toekomende eer kunnen bewijzen! De oude heer moet een heel voornaam Romein zijn of minstens een heel rijke Griek!?"

[4] JULIUS zegt: "Houd daar nu over op, want voor dergelijke mede­delingen zal er morgen nog meer dan genoeg tijd zijn! Nu wil ik mij voor jullie bestwil liever met de hoofdzaak bezig houden." Daar stelde de jonge man zich dan ook tevreden mee, en Julius wendde zich toen ronduit tot Mij in de Romeinse taal, die Ik ook verstond, en zei: "Heer, wat zal in dit geval het beste zijn? Geweld van mijn kant zou alle eden en tempelwetten wegvegen, maar dan zou ik als verbreker van de plechtige gelofte optreden, en de schuld van de eedbreuk zou dan op mij vallen. Ik beschouw natuurlijk -onder ons gezegd - eden, die voor het houden van kwade verplichtingen afgeperst en jammer genoeg maar al te vaak afgelegd worden, niet alleen als waardeloos, maar ik veracht ze diep, omdat God daarbij voor het besturen van valsheid en slechtheid als getuige en helper wordt aangeroepen. Maar de tempel te Jeruzalem roept vragen op!

[5] Aan de ene kant is zij toch, zoals van oudsher, een voor alle Joden geheiligd bid, offer­ en zuiveringshuis, en wordt tot op heden door meerdere duizendmaal duizenden in dat opzicht vroom en gelovig ge­heiligd. Aan de andere kant echter worden nu zoals iedereen maar al te goed weet alle gruwelen der gruwelen daar op een zeer gewetenloze manier begaan, zoals het ergens anders op aarde niet zo licht nog voorkomt. Alleen al uit dat oogpunt zou ik meteen iedere gelofte geheel willen verbreken en vernietigen.

[6] Zeg U mij daarom, wat hier voor God en de mensen volkomen gerechtvaardigd is?! Want echt, als het daar allemaal zo toegaat, als deze mensen mij nu heel argeloos vertelden, dan heb ik erg medelijden met deze jongemannen, en zou ik ze willen helpen. "

[7] IK zeg: "Eerder is er toch al uitgelegd, hoe men de juiste naastenliefde moet betrachten. Als zij het wensen, en als jouw hart het ook wil, dan weet je alles al. Bovendien heb je toch zelf nooit een eed afgelegd om de slechte geloften van de tempel te eren. Als jij dus door geen eed op enigerlei wijze aan de tempel gebonden bent, wat zou je dan verhinderen om te doen wat je goed en voor het doel dienstig lijkt?

[8] Je hebt toch al vaak geweld gebruikt tegen groepen mensen, die ook met eden aan hun oude zeden en gebruiken gebonden waren, en dat was zelfs heel goed van jou. Want er zaten achter zulke oude zeden en gebruiken maar al te vaak grote geheime gruweldaden. Zodoende kun je ook hier helemaal volgens je rechtschapen wil handelen.

[9] Het Romeinse gezag heft iedere onder ede gezworen verplichting voor eeuwig op, en die opheffing is ook geldig voor God. Dat wil zeggen als degene, die onder ede stond, zelf geheel vrij inziet, dat ten eerste zijn eed tegen zijn wil afgedwongen werd, en ten tweede de eed een zichtbaar slecht doel beoogde, en dat het afleggen van de eed meer door wereldlijke dan door goddelijke wetten werd bekrachtigd.

[10] Een op die manier door een kwade eed gevangen mens uit die erge gevangenschap van satan verlossen, is zelfs dan een buitengewoon goed werk van echte naastenliefde als het een mens betreft, die door gebrek aan inzicht zich door zijn gelovig gemoed nog gebonden acht aan een afgelegde eed. Hier, waar de betreffende jongemannen deze slechtste eed ter wereld volledig inzien, is het dus zéker goed. Doe jij daarom maar helemaal naar eigen goeddunken, en Mijn vriend Cyrenius zal je daarbij zeker zijn hoogste hulp niet ontzeggen!"

[11] CYRENIUS zegt meteen: "Niet alleen niet ontzeggen, maar ik zal, opdat mijn Julius verder met nog meer gewetensvrijheid ademen kan, deze dertig mensen onder mijn jurisdictie stellen, en de tempel moet dan aan mij rekenschap vragen!"

[12] Julius verheugde zich zeer over het antwoord van Mij en Cyrenius en allen verheugden zich over deze goede maatregel.

 

239 Julius vertelt het plan aan de Farizeeën

 

[1] Toen wendde JULIUS zich weer tot zijn jonge Farizeeër en zei: "Wel, vriend, we hebben al een goede manier gevonden, waardoor jullie met je ouders volkomen gerechtvaardigd zullen zijn voor de tempel en al haar eisen. En jullie ouders zullen zelfs een terechte klacht tegen de tempel in kunnen dienen bij het Romeinse beheersambt, zodat de tempel zeker veroordeeld zal worden tot een schadeloosstelling aan jullie ouders omdat ze jullie verloren hebben. Jullie zijn namelijk, omdat jullie onder dwang van de tempel de Romeinse wet betreffende de juiste reispassen niet opgevolgd hebben, een wet waar de tempel tot op dit uur nog heel hardnekkig geen acht op wil slaan, door ons Romeinen gevangengenomen en meteen ingelijfd bij de soldaten van het vreemdelingenlegioen! Jullie zijn nu dus voor je bestwil gevangengenomen. Bevalt jullie dat?"

[2] ALLEN zeggen: "O heer, wie u ook bent, deze goddelijke raad kon alleen maar een god aan, u geven! Waarlijk, zo bereiken wij het goede doel voor ons en met minder voor onze ouders. O gelukzaligheid, hoe zoet is uw smaak, en hoeveel wijzer is het grote Rome dan ons zeer slechte Jeruzalem! Oude waard en vader van dit huis, ga en breng ons ter ere van deze verblijdende mededeling nog wijn, want nu moeten alle aanwezigen daarop drinken! Wij zijn in één klap uit de hel in alle hemelen terechtgekomen. De blinde Joden wachten nog steeds op een beloofde Messias, die hen van het juk van de Romeinen bevrijden zal. En zie wij hebben juist hier in jullie, beste Romeinen, de echte en alleen war~ Messias van alle mensen gevonden! De zuivere waarheid is de echte Messias van alle mensen. En die is in jullie midden, en zo zijn jullie, omdat je de volle en zuivere waarheid onder en in jullie hebben, de enige en ware Messias van alle zuivere en rechtschapen denkende Joden. Maar ook van alle mensen wier harten door allerlei oude, waardeloze en door en door verdorven voorschriften en daarvan afgeleide nog slechtere wetten ge­vangen gehouden worden. Oude waard, ga, ga, en laat ons nog een wijn drinken op het welzijn van onze verlossers en Messiassen!"

[3] Marcus laat meteen nog meer brood en meer volle bekers wijn naar de tafel van de vreemdelingen brengen, en de jonge spreker vraagt nóg een keer aan Julius, wie er toch allemaal in het gezelschap aanwezig zijn en wie hij eigenlijk zelf is.

[4] JULIUS zegt: "Ik heb je toch al eerder gezegd, dat de bij jou zo slecht bekend staande Julius van Genezareth, wanneer hij ongewild iemand onrecht heeft aangedaan, ook op het juiste moment alle mogelijke moeite zal doen, het weer goed te maken. En de door jullie gevreesde Julius ben ik zelf, en daar, tegenover mij, zit de verheven opperstadhouder van geheel Azië en Egypte - Cyrenius, voor wie jullie naar Sidon wilden gaan. En zeg nu eens, hoe tevreden jullie over ons harde, onverbiddelijke Romeinen zijn!"

[5] Wanneer de jonge FARIZEEËR dat hoort, schrikt hij eerst behoorlijk en al zijn metgezellen ook, maar hij kalmeert al gauw en zegt: "Hoge gebieder, bent u boos op ons vanwege mijn toespraak van daarnet, die u toch niet zo erg vleiend kon noemen? Maar ik kan er echt niets aan doen, net zoals u er duidelijk niets aan kon doen toen u ons, met door middel van leem dichtgesmeerde ogen en oren, naar Kapérnaum hebt laten vervoeren. Als u ons toen zo gekend zou hebben als nu, dan zou u ons dat niet aangedaan hebben. U hield ons echter voor ordinaire Farizeeën van het minste allooi, en dat verontschuldigt geheel de toenmalige harde behandeling die u ons gaf. Vergeef óns nu echter ook en vooral mij, want u weet nu, wat, hoe en waarom!"

[6] JULIUS zegt: "Ik spreek graag met vrijmoedige mensen, en nooit zal mij de vrijmoedige uitspraak beledigen van mannen, die de waarheid vrijuit spreken, zonder vrees en angst en zonder enige terughoudendheid; maar wee ook degenen, die anders denken en voelen en geheel anders spreken! Voor mij is er niets gehater dan de leugen, en zelfs een noodleugen verdoem ik, want het is beter voor God en alle eerlijke mensen te sterven - dan zich te redden door een onwaarheid! Maar zoals gezegd, jullie eerlijke taal bevalt mij. En omdat mij jullie omstandigheden zo ongeveer bekend zijn vanuit Jeruzalem en Bethlehem, weet ik ook dat jullie hier vrijwel zonder enig voorbehoud jullie verzoek naar voren hebben gebracht. Iets hebben jullie nog niet helemaal uit de doeken gedaan, maar dat is maar een kleinigheid, en dat zullen jullie ook bereiken, als jullie ons Romeinen een echte en altijd oprechte trouwen broederlijke toegene­genheid zult bewijzen!"

[7] De jonge SPREKER zegt: "Verheven heer, wees ook u helemaal open en zeg rechtuit, wat wij nog achter gehouden hebben, dat bij ons verzoek hoort! Want heus, er is nog veel in ons, dat wij hier niet hebben kunnen meedelen, omdat ten eerste de tijd te kort was en men in de tweede plaats In een zo hooggeëerd gezelschap toch met zoveel dingen niet met de hele deur in huis kan vallen. Vooral, als een verheven heer als de opper­stadhouder van geheel Romeins Azië aanwezig is, wiens hoogheid en majesteit wij nog niet eens direkt aan durven kijken sinds wij weten dat hij het is. Bovendien bevinden er zich aan uw tafel ook een meisje en een jongeling, en dan geldt toch: Houd je tong een beetje in toom! Maar als we alleen bij elkaar zullen zijn, zullen wij zeker, verheven heer, niets meer op de een of andere wijze geheim houden! Maar omdat u met ons arme zondaars toch al zo genadig en barmhartig bent, zeg ons dan in stilte wat u nog onprettig aan ons vindt, en of dat soms óók een hoge Romein is, met wie u eerder om ons Romeins gesproken heeft!"

[8] JULIUS zegt: Wel, dat wat jullie mij fatsoenshalve hebben verzwegen, is toch al niet belangrijk meer, niet voor mij en ook niet voor jullie. ­Maar het kennen van die man, die jullie opviel, zou wel van de grootste betekenis voor Jullie kunnen zijn! Maar daarvoor is vandaag zeker geen tijd meer; morgen dus de rest!" -Daar waren de geredden heel eerbiedig tevreden mee en zij grepen weer naar brood en wijn en brachten nog menige dronk uit, vanwege de blijdschap die nu hun harten vervulde.

 

240 Het getuig!nis van Jarah over de Heer

 

[I] Tenslotte bracht er EEN, die nog wat wijn in zijn beker had, als volgt, een dronk uit op de gezondheid van de wijze Nazareeër: "Ook hij, die wij zochten, maar tot onze spijt nergens konden vinden, zal wat ons betreft voor altijd leven, als hij nog ergens leeft en in veiligheid is. WIJ zullen zijn leven, dat een zegen voor de mensen is, in eeuwigheid niet belagen. - Oh, zou hij zich door ons hebben laten vinden dan zouden wij hem over de tempel zulke dingen verteld hebben, dat, als hij er ook nog maar iets van verwachtte, hij net als wij er zeker nooit meer naar zou verlangen! Omdat wij hem echter niet konden vinden, brengen wij hem, de goede lichaams­- en zielearts uit Nazareth deze heildronk!"

[2] Bij deze gelegenheid kwamen Julius, net als de geheel ontroerde Cyrenius, de tranen in de ogen. Ook Jarah en de meesten van Mijn leerlingen kregen tranen in de ogen. En JARAH zei heel zachtjes tegen Mij: "O Heer, als ik nu mocht spreken, wat zou ik deze dertig geredden dan toch veel over U kunnen en willen vertellen!"

[3] IK zeg: "Ja, als je Mij niet verraad, dan kun je wel iets zeggen, want de geredden zullen met gespannen aandacht naar je luisteren!"

[4] JARAH zegt heel blij: "Oh, als dat zo is, zal ik het gezelschap meteen om aandacht vragen!"

[5] IK zeg: "Wel, doe dat, maar je moet flink blijven en niet beginnen te huilen!"

[6] JARAH zegt: "O Heer, dat zal ik zo veel mogelijk zien te vermijden!" - Na die verzekering ging Jarah staan en zei met heldere en goed hoorbare stem: "Luister, beste vrienden, die zoëven een heildronk uitgebracht hebben op de door u gezochte en toch niet gevonden Heiland uit Nazareth! In mijn hart deelde ik deze dronk met u uit het diepst van mijn leven, want ik heb het onschatbare geluk gehad Hem te leren kennen, en wel in Genezareth zelf. Ik ben daarom ook in de gelukkig stemmende omstandigheid om u van Hem, wat betreft Zijn karakter en Zijn on­gehoorde vermogens, weliswaar een korte maar zeer getrouwe schets te geven, tenminste als u dat wenst aan te horen."

[7] ALLEN zeggen luid: " Ja, ja, lief kind uit Genezareth! Vertel het echter liever wat uitgebreider, dan misschien wat te beknopt, tenminste als het je tere borst niet te veel belast!?"

[8] JARAH zegt: "Oh, maakt u zich maar zorgen over andere zaken! Mijn borst is sterk en kan wel wat verdragen. Kijk en luister dan! Zoals u heb ook ik al veel over de nieuw opgestane wonderheiland gehoord. Onze streek was steeds een der ongezondste van heel Galiléa, want iedere vreemde die erheen ging en zich daar maar een paar dagen ophield, werd altijd zo ziek, dat hij beslist niet meer verder kon reizen: Er waren er, die vaak langer dan een jaar daar moesten blijven; de eigen bevolking had er niet zo'n last van. Geheel kerngezonde mensen waren er niet veel, maar toch vond je er onder het eigen volk weinig waarvan gezegd kon worden dat ze ziek waren. Alle reizigers vermeden daarom zorgvuldig deze plaats, en wie niet door beslist noodzakelijke, dringende zaken daarheen werd gedreven, kwam zeker niet naar Genezareth.

[9] Toen ik voor het eerst hoorde over de bewuste Heiland uit Nazareth, begon ik heel innig tot de God van Abraham, Isaäk en Jacob te bidden, dat Hij de Heiland ook naar het zeer ongezonde Genezareth zou willen laten komen. En zie, ik werd weldra verhoord, want de Helland uit Nazareth kwam al vlug daarna naar Genezareth. En men zag een Heiland zonder medicijnen en vroeg zich heimelijk af: 'Hoe zal hij nu al die zieken genezen?' Maar Hij overtuigde ons maar al te gauw dat Hij slechts hoefde te zeggen: 'Ik wil, wees gezond!' en zie, in een oogwenk werden allen ­met wat voor verschillende geneeslijke of ongeneeslijk verklaarde ziekten zij ook behept waren, bliksemsnel zodanig genezen. dat er bij hen ook geen enkel spoortje meer van te ontdekken was, dat ze ooit ziek geweest waren! Lammen, blinden, doven, kreupelen, bezetenen, jichtlijders, me­laatsen en nog vele met honderden andere kwalen behepten, dat maakte voor de Heiland niets uit, Zijn woord en wil genas hen allen. Julius, een Romein, is met honderden anderen daarvan getuige geweest.

[10] Hij genas echter niet alleen de lichamen van de mensen, maar ook de zielen en hun inzicht, veegde het blinde bijgeloof uit de harten van de domme en verdwaalde mensen en leerde de onwetenden op een zo heldere en goedbegrijpelijke wijze, dat allen zich dáárover nog meer verwonderden dan over Zijn genezingen door het woord.

[11] Ten laatste toonde Hij Zich ook volmaakt Heer en Meester over de natuur, want Hem gehoorzaamt water, lucht, vuur en aarde, en ik zou zelfs met alle zekerheid kunnen staande houden, dat zon, maan en al de sterren niet ongehoorzaam zouden kunnen zijn aan Zijn woord, want de engelen van de hemelen voegen zich naar Zijn wil.

[12] Hij hield veel van mij, zoals ik Hem boven alles lief had, hoewel Hij uiterlijk heus geen knappe man is, want Hij is wat klein van postuur, en Zijn handen zijn luwen hebben lidtekens van het werken, maar Zijn hoofd is waardig en Zijn oog is wel het mooiste wat ik ooit zag. Ook om de mond heeft Hij een bijzonder vriendelijke, hoewel tevens ook waardig, ernstige trek. De stem van Zijn mond kan men echter werkelijk manlijk in verrukking brengend noemen, want die klonk tenminste voor mijn oren als het mooiste en zuiverste gezang.

[13] Dat is dan een zo kort mogelijke, volkomen waarheidsgetrouwe schets van de beroemde Heiland uit Nazareth, waarvoor, zoals reeds gezegd, honderd zeer betrouwbare getuigen kunnen instaan. - Hoe bevalt u nu de Heiland, die u gezocht en niet gevonden hebt?"

 

241 Het oogmerk van de tempel

 

[1] De FARIZEEËN zeggen, terwijl ze grote ogen opzetten over de beschrijving van Jarah: "Bijzonder veel nieuws heb je ons niet verteld, want dat en nog meer is ons over hem reeds ter ore gekomen toen wij nog in Jeruzalem waren. Omdat zulke buitengewone geruchten over hem ook al door geheel Israël bijna net zo gewoon zijn als, zeg maar, het dagelijkse brood, zijn er al meer informanten door de tempel uitgezonden om deze man op te sporen en in de tempel te brengen. Daar zouden hem dan zeker in de eerste plaats voorstellen gedaan worden om zijn wonderbare kennis en eigenschappen alleen te wijden aan het belang van de tempel. Pas als hij zulke voorstellen af zou wijzen, wat van hem zeer zeker te verwachten zou zijn, omdat hij tevens een zeer goede, liefdevolle en buitengewoon wijze man moet zijn, wel, dan zou hij in ieder geval aan het kortste eind trekken en een diepe en solide kerker niet kunnen ontlopen, tenzij hij werkelijk almachtig was. Want de tempel is nu zo slecht geworden, dat nu niet de mensen, maar de satan heel goed nog tien volle jaren daar les in slechtheid zou kunnen nemen om alle schandelijkheden van de tempel geheel te leren en praktisch uit te oefenen.

[2] Daarom beweren wij dat de heiland uit Nazareth zich beslist nooit zou inlaten met de vele slechtheden, en dus in ieder geval een offer van de tempel zou worden.

[3] Wel zijn er door de macht van zijn woorden en werken al behoorlijk veel Farizeeën bekeerd, maar wat heeft hen dat alles gebaat? Tenslotte kwamen zij echt in een duivelse situatie ten opzichte van het tempelbestuur en moesten ook gaan liegen dat het gedrukt stond, om in het tempelbestuur weer met enige behaaglijkheid te kunnen leven en bestaan. Want het oude tempelbestuur is en blijft nu eenmaal puur duivels, en daar is niets mee aan te vangen.

[4] Als de opperpriester op een keer zegt: 'Vandaag zal de zon de hele dag niet schijnen!', dan mag geen lagere priester ook maar in de verste verte op die zonverlichte dag zich heimelijk een opmerking veroorloven, die aan zou geven dat de zon toch scheen. Dan was het voor een heel jaar uit! Niemand mag dan iets anders geloven dan: natuurlijk schijnt de zon op die dag niet, - ook al moest hij voor de vaak te warme stralen van de zon in de dichtste schaduw vluchten! Zegt de opperpriester: 'Vandaag zal er zeven uur lang alleen maar bloed door de beek Kidron stromen!' -wee dan degene, die na die uitspraak toch geen bloed zag stromen! Er komt een zieke naar de opperpriester en die zegt: 'Mijn zoon, je bent genezen, ga nu, offer je gave, en keer dan getroost naar huis terug!'; wel, de genezen mens is daarna nog net zo ziek en ellendig als eerst. Zegt hij echter: 'Vriend, ik ben nog net zo ziek als eerst en kan daarom geen offer geven!', o God, o God, wat zou hem dat slecht vergaan! Kortom, het woord van de opperpriester móet helpen en voor het helpen moet betaald worden, ook al is er van een werkelijke hulp niets te bespeuren. En wee degene, die zo'n hulp van niks ook maar het minst verdacht zou maken; nou, in diens huid kon je beter niet zitten!

[5] Dat voor zulke genezingen tegen ontzettend grote offers jouw heiland heel goed te gebruiken zou zijn voor het tempelbestuur, zul je, lieve kind, nu wel begrijpen, zoals ook waarom de tempel steeds jacht maakt op de goede heiland uit Nazareth.

[6] Overigens danken wij je dat je hem nader voor ons hebt beschreven. Misschien zal ook ons eens het geluk ten deel vallen ergens met hem samen te komen. De almachtige goede Jehova zij alle lof, dat Hij ons uit de klauwen van de tempel bevrijd heeft! Komen wij echter misschien eens als soldaat in Jeruzalem, verheug je daar dan maar op, heilig tempelbestuur! Wij zullen je heiligheid wel behoorlijk weten uit te drijven!

[7] Als jij, lief en teer meisje, echter over je zeer merkwaardige heiland nog wat bijzonders weet te vertellen, vertel het dan! Wij zullen tot zonsopgang met de grootste opmerkzaamheid van de wereld naar je luisteren; want die man interesseert ons buitengewoon."

 

242 Het wonder met de steen

 

[I] JARAH zegt: "Ja, waarde vrienden, over de Heiland uit Nazareth zou ik u duizend jaar lang aan één stuk door de buitengewoonste dingen kunnen vertellen, tenminste als het al het moment zou zijn om al het geziene en beleefde te mogen vertellen. Maar Hij heeft het mij om heel wijze redenen verboden, en daarom mag ik niet alles over Hem vertellen wat ik weet, maar alleen een paar dingen waarvoor Hij Zelf mij welwillend toestemming heeft gegeven.

[2] Maar zoëven zei ik onder andere ook tegen u dat Hem, de goede Heiland uit Nazareth, ook zon, maan en al de sterren moesten gehoor­zamen, omdat Hem zelfs de engelen uit de hemel gehoorzamen. Ik merkte dat er toen onder u een paar glimlachend het hoofd schudden en daarmee in zeker opzicht zeggen wilden: 'Beste kind, nu ga je in je kinderlijke verbeeldingskracht wat te ver, want de zuivere engelen van de hemel gehoorzamen alleen maar aan God en anders niemand in de gehele oneindigheid!' Maar ik zeg u dat het toch is zoals ik het u heel eenvoudig verteld heb.

[3] Ik zou al eerder daarvoor een onomstotelijk bewijs hebben geleverd als u niet geglimlacht en met het hoofd zeer twijfelachtig geschud zou hebben. Maar nu zal ik uw twijfel volledig wegnemen, en u zult mij dan echt niet meer zo gemakkelijk voor een jonge verliefde dweepster houden, die met betrekking tot het voorwerp van haar liefde gewoon, zoals dat in de wereld gebruikelijk is, van een mug maar al te graag een olifant maakt. Oh, dat kan wel bij heel veel meisjes van de grote wereld ongetwijfeld het geval zijn, maar bij mij is daarvan niet het minste spoor te vinden, - waarvan ik u meteen het levendste en beslist zichtbaarste bewijs zal leveren.

[4] Kijk maar eens naar de jongeman die op de tweede plaats rechts naast mij zit en net met de hier rechts naast mij zittende zoon van de verheven Cyrenius zit te praten, - waarvoor houdt u deze jongeman?"

[5] De ONDERVRAAGDEN zeggen: "Nou, voor een mens van vlees en bloed - net als wij allen!"

[6] JARAH zegt, terwijl ze nu een beetje glimlacht en het hoofd schudt: "Mis, helemaal mis, beste vrienden! Kijk, dat is een zuivere aartsengel van God, die de beroemde Heiland uit Nazareth mij, uit het bijna door allen geziene enorme aantal engelen, na mijn geheel eigen keus gegeven heeft, om mij gedurende langere tijd te leiden, te leren - en te begeleiden! Maar als u dat niet op mijn woord kunt geloven, kom dan hier en overtuig u ervan met al uw zintuigen, want hij zal u voor enige ogenblikken ten dienste staan!"

[7] De vroegere SPREKER zegt: "Ja, daar moet ik mij toch wel met handen en voeten meteen van overtuigen, want anders staat dit buiten­gewoon wijze meisje wat mij betreft sprookjes te vertellen!"

[8] Na deze woorden staat de jonge FARIZEEËR op en gaat vol respect naar Jarah toe en zegt: "Wel, hoe overtuig je mij nu van de waarheid van wat je gezegd hebt?"

[9] JARAH zegt: "Ga maar naar de jongeman, die Raphaël heet, hij zal u zelf overtuigen!"

[10] De jonge Farizeeër stapt daarop meteen op Raphaël af, en RAPHAËL staat op, kijkt de jonge Farizeeër strak aan en zegt: "Waarom twijfel je aan datgene, wat mijn leerlinge je over mij verteld heeft? Hier, pak mijn hand, en zeg mij wat je daarbij voelt!"

[11] De FARIZEEËR doet dat meteen en zegt heel verwonderd: "Hm, merkwaardig, ik voel eigenlijk helemaal niets behalve mijn eigen geheel gesloten hand, waarin nog geen mug, laat staan jouw hele hand, zich zou kunnen bevinden! Kortom, ik pak je door en door vast en ontdek daardoor dat je niet zoals wij uit vlees en bloed bestaat."

[12] RAPHAËL zegt: "Til die steen, die bij je voeten ligt op en geef hem dan aan mij!"

[13] De JONGEN tilt een steen op, die wel dertig pond woog, maar maakt daarbij de opmerking: "Geestelijk wezen, als mijn hand helemaal door die van jou heengaat, dan zal deze zware steen straks ook wel door je handen heen vallen alsof die van lucht zijn, want de steen weegt op z'n minst dertig pond, en als hij dan door jouw handen op mijn voeten valt verbrijzelt hij die!"

[14] RAPHAËL zegt: " Als dat gebeurt, genees ik ze in het volgende moment. Geef de steen dus maar gerust in mijn handen!"                                                                  .

[15] Dan geeft de jonge Farizeeër de steen over in de handen van Raphaël.

[16] Als Raphaël de zware steen tot verbazing van de Farizeeër zo speels en lichtjes in zijn handen houdt alsof hij zo licht was als een veertje, en hem ook met zo'n verbazingwekkend gemak van de ene hand in de andere werpt alsof het een donsballetje was, zegt de jonge FARIZEEËR: "Luister eens liefelijke geest of iets dergelijks, het zou niet goed zijn om met jou een gevecht aan te gaan, dan zou men zeker ontzettend aan het kortste eind trekken! -Maar waar krijg je die ontzaglijke kracht vandaan?"

[17] RAPHAËL zegt: "Kijk, dat is nog niet alles. Ik zal nu terwijl jij toekijkt deze zeer harde kiezelsteen ook helemaal verpulveren!" - Dan knijpt Raphaël in een oogwenk de steen tot zichtbaar stof, zodat er op de tafel voor Raphaël nu een hele hoop wit, zeer fijn stof lag.

[18] Toen de jonge FARIZEEËR deze tweede truc zag viel zijn mond open van verbazing en zijn collega's kwamen ook vlug aanlopen om dit wonder meer van nabij te kunnen zien.

[19] Dan zegt de ENGEL: "Voor iemand die alle kracht bezit is het minder moeilijk om zo'n steen tot stof te verpulveren, dan om het stof weer samen te drukken in zijn vroegere vorm en zijn vroegere hardheid. Want ieder mens kan zo'n steen verpulveren, wel niet met zijn handen zoals ik, maar toch wel door middel van zeer harde metalen mokers. Maar het weer samenpersen van het steenstof zal wel nauwelijks voor een mens mogelijk zijn, -vooral in de oorspronkelijke vorm. Maar om je te laten zien dat ik dat ook kan, moet je kijken en zien of je mij dat na kunt doen!"

[20] Toen veegde Raphaël het steenstof op de tafel bij elkaar, en in een ogenblik ontstond de steen weer, in zijn vroegere vorm en met zijn oorspronkelijke gewicht, op de tafel voor de engel.

[21] Tijdens dit gebeuren rolden bij de jonge FARIZEEËR en al zijn collega's van pure verbazing de ogen bijna uit de kassen, zodat hij nu niet in staat was een redelijk woord over zijn lippen te krijgen.

[22] Maar de ENGEL zegt tegen hem: "Wel, dat is allemaal nog niets! Let nu op, ik zal deze steen alleen maar door mijn wil in een ogenblik geheel in het niets oplossen!" - Dan zegt de engel tegen de steen: "Los jezelf op in overeenkomstige ether en vervluchtig als heel fijne ether!" - Na deze bevelende woorden werd de steen ogenblikkelijk onzichtbaar, en geen mens zag meer iets van de steen. -Toen vroeg de engel aan de jonge Farizeeër: "Wel, hoe bevalt je dat, vriend? Zou je me dat soms na kunnen doen?"

[23] De jonge FARIZEEËR zegt: "Luister, beste engelengeest of wat je ook maar bent, dat is iets ongehoords! Wat mij betreft geloof ik nu helemaal dat je een engel van God bent. Ik begrijp alleen dit ene niet, namelijk hoe je met je, zeg maar, almachtige kracht dienstbaar kunt zijn aan een mens van deze aarde! Want dat zei dit meisje over de bewuste heiland uit Nazareth, en ik moet het nu van haar aannemen, of ik het wil of niet.

[24] Is er dan echt een middel op deze aarde, waardoor men engelen aan zich dienstbaar kan maken? Hoe kreeg die mens dat voor elkaar? Wij kennen uit de schrift ook wel voorbeelden waarbij engelen op Gods bevel de mens hebben gediend, maar zoals jij je nu onder de sterfelijke mensen bevindt, zo 'n voorbeeld vind je niet in de schrift! N ee, nee, vrienden, het is hier niet zo erg pluis! Je kunt natuurlijk wel een engel van God zijn, maar ook even goed heel iemand anders, waarbij men zegt: 'Jehova, sta ons bij!' -Het is nu nacht, zelfs middernacht, en dan voegen de , Jehova sta ons bij' zich graag bij de mensen. Je lijkt me weliswaar voor zo'n' Jehova sta ons bij' veel te mooi, zacht, goed en wijs, maar moet je daaraan wel zoveel waarde hechten!? Maar zou je echter toch de vervl. ­eer hebben om bij de 'Jehova sta ons bij' te behoren, dan verwachten we van de kennismaking met de merkwaardige 'heiland' uit Nazareth niet zo bijzonder veel, want dat proefje met de steen heeft me nu op heel vreemde gedachten gebracht, -Jehova sta ons bij! Men zegt niet voor niets dat de satan ook de lichtende gestalte van de hemelen kan aannemen, wanneer hij maar wil! En als jij zo'n 'Jehova sta ons bij' zou zijn, dan zouden we liever hiervandaan vliegen dan lopen, want het zou hier voor ons verder niet zo erg pluis kunnen zijn!"

[25] Na deze woorden van de jonge Farizeeër willen allen nu op de vlucht slaan, maar Cyrenius verhindert dat en zegt dat ze weer op hun oude plaatsen moeten gaan zitten. Wel gaan ze op hun plaats zitten, maar ze zitten nu op hun banken alsof ze met naalden gestoken werden.

 

243 De verontschuldiging van de jonge Farizeeër

 

[1] Maar JULIUS zegt tegen de anders zo vrijmoedige Farizeeër: "Waarlijk in het begin heb ik je voor wijzer en verstandiger gehouden dan het zich nu laat aanzien, -de zichtbaar zuiverste engel aan te zien voor een mogelijke satan! Ah, dat is het toppunt! Kun je dan aan ons spreken en handelen als een klein beetje verstandig mens niet zien dat wij toch zeker niet van de duivel zijn? Wil volgens jullie leer de duivel dan niet steeds alleen maar louter kwaad doen? En wij verafschuwen en bestraffen het kwade steeds, hoe kunnen wij dan bij de duivel behoren? Heeft de satan zich wel ooit eens milddadig en barmhartig getoond tegenover iemand? Wij zijn.echter tegen iedereen rechtvaardig, barmhartig en zo mogelijk milddadig. Hoe kunnen wij dan een satan bij ons dulden? Oh, jullie erg blinde dwazen! Hebben jullie nog nooit een door de duivel bezeten mens gezien? Ik heb er meer dan een gezien, maar daar was er niet één bij, die door zijn bewoner goed behandeld werd! Als jullie ons echter in jullie grove domheld al voor des duivels houden, waarvoor houden jullie dan de tempeldienaars en jullie zelf, als de tempel - zoals het nu toch al aan de hele betere wereld bekend is - uit louter leugen en bedrog, uit de geslepenste verdorvenheid is samengesteld en jullie toch dienaars van deze tempel zijn? Jullie geven zelf toe, dat de tempel nu heel goed als school voor de satan zou kunnen dienen! En ons, wij die iedereen steeds maar goed doen uit ons trouwe goede hart, wil je nu ook voor duivels houden, omdat een geest uit de hemelen jullie een klein voorproefje van zijn reusachtige macht en kracht heeft gegeven? Dan zou ik van jullie toch wel eens willen horen hoe op zo'n manier bij jullie iets er uit moet zien dat niet des duivels is!"

[2] De FARIZEEËR, die zich weer wat hersteld heeft, zegt: "Nou, nou, vriendelijke, verheven Julius, rekent u ons deze geschiedenis alstublieft niet te veel als zonde aan! Want zie, waar een mens mee gevoerd wordt, daaruit ontvangt het lichaam zijn voedsel! Als het voedsel goed is, is de verzorging ook goed; is het voedsel echter slecht, dan zal de verzorging ook slecht zijn. Een verwaarloosd mens, die op 't laatst met de zwijnen vreet, zal ook geen ander vuil produceren dan de zwijnen zelf! En zo gaat het geestelijk bij ons nu ook. Jarenlang is de maag van onze ziel voorzien van varkenskost, en het kwade restant verdwijnt niet zo ge­makkelijk en zo snel uit de maag van de ziel als men denkt.

[3] Wij hebben ons beter inzicht en onze betere kennis, die natuurlijk met nog heel veel vuil vermengd zijn, enkel en alleen aan de vaak herhaalde omgang met Romeinen en Grieken te danken. Maar als wij dan weer in Jeruzalem teruggekeerd zijn, en wel in de tempel, dan waren veertien dagen genoeg om ons door allerlei mystieke wijs klinkende frasen weer zo dom mogelijk te maken. Is het een wonder, als er bij zo'n buitengewone gelegenheid zich uit die holle frasen in onze ziel vanzelf een paar van zulke duistere wolken aan de hemel vormen voor de toch al zwak schijnende jonge zon der kennis. Op bepaalde momenten maken die het dan zo duister, dat wij bij verschijnselen van buitengewone aard ons net zo voelen als een wandelaar in het middernachtelijk donker, die tijdens een uit de wolken flitsende bliksem wel het rotsachtige pad ziet, maar daar weinig aan heeft, omdat op zo'n kortstondige verlichting meteen weer een nog dikkere duisternis volgt!

[4] Als u daarom met ons geduld wilt hebben, dan komen wij er over een poosje wel! Maar zoals gezegd, dat gaat niet zo van het ene moment op het andere, en ik en wij allen zijn nu echt blij dat wij beginnen in te zien, waarom het eigenlijk zo gaat en ook niet anders kan gaan; want uit een harde en ruwe klomp ontstaat niet na een paar beitelslagen van de beeldhouwer al een volledige mensengestalte.

[5] Wij hebben wel al veel gehoord over hemelse engelen. De drie vreemden die Abraham bezochten, waren engelen; bij Lot waren engelen; Jacobs ladder vol met engelen is bekend: Bileams lastdier meldde de hem mishandelende profeet de aanwezigheid van een engel; de begeleider en leidsman van de jonge Tobias was een engel; de Israëlieten zagen de wurgengel van God bij de Egyptenaren van huis tot huis gaan; bij de drie jongemannen in de vuuroven zag men engelen, -en in de schrift is er nog vaak sprake van, dat de engelen van God lichamelijk zichtbaar met de mensen van deze aarde omgang gehad hebben. Waarom zou het dan hier niet mogelijk zijn?

[6] Maar hier is de werkelijke aanwezigheid van een engel zo buitengewoon, dat men dat natuurlijk niet zo snel als een volle waarheid kan aanvaarden, als de snelheld waarmee men het aanvaardt van lang vervlogen tijden. Geloven is gemakkelijk, omdat men zich steeds de vroegere tijd als beter voorstelt dan de tegenwoordige. Die houdt men uit een zekere vrome eerbied altijd onwaardig voor zulke goddelijke verschijningen, zonder te bedenken dat het er in Sodom en Gomorra ook niet zo bijzonder Gode welgevallig toegegaan kan zijn, omdat Hij anders geen vuur van de hemel over die plaatsen zou hebben laten regenen.

[7] Kort en goed, u moet zelf ook inzien dat deze zaak heel buitengewoon is, en haars gelijke op deze aarde nog niet heeft gehad! Dat wij dus tijdens het merkwaardige proefje, waarmee de engelons een bewijs gaf van zijn hemelse afkomst, wat van ons stuk raakten, zal ook wel te begrijpen zijn, als men al onze vroegere levensomstandigheden daarbij in overweging neemt. Wij vragen u daarom, verheven Julius, of u ons voorbijgaande domme gedrag niet als een boosaardige zonde wilt aanrekenen!"

 

244 Het antwoord van Julius

 

[1] JULIUS zegt: "Wel, ik heb jullie al gezegd dat het erg dom van jullie was. Het is nog in jullie hart achtergebleven als een restant van je eerste opvoeding. Maar wat daar nog zit, dat zal in de loop van de tijd wel helemaal uit jullie verdwijnen. Dat gaat natuurlijk niet in één keer, want een oude ingewortelde domheid verdwijnt vaak moeilijker uit de mens dan dat een oud lichamelijk gebrek geneest. Maar het juiste middel kan tenslotte beide zaken genezen.

[2] Wij nemen niemand zijn aangeboren en diep ingewortelde domheid kwalijk, omdat geen enkele domme er wat aan kan doen dat hij geen betere opvoeding kreeg. Maar als hij daarna de gelegenheid krijgt buitengewone ervaringen op te doen, en met mensen te spreken, die groot zijn in de ware wijsheid en een juist inzicht hebben in alle dingen die op deze goede aarde maar voor kunnen komen, dan moet hij zijn oude domheid loslaten. Dan moet hij alleen maar dat voor waar en goed aannemen, wat hij gezien heeft en zoals het hem verklaard werd door onzelfzuchtige mannen, die de waarheid en al het goede daaruit zoeken en bezitten. Als hij zich daar hardnekkig tegen verzet, is hij de tuchtroede waard. En als die ook niets zou uithalen, dan moet zo'n mens uit het gezelschap van betere mensen verwijderd en in een inrichting voor geesteszieken gebracht worden, omdat de mensen zich anders te veel zouden ergeren aan zijn te hardnekkige en te diep ingewortelde domheid -en dat zou niet goed zijn.

[3] Maar bij jullie is dat beslist niet het geval, omdat jullie intelligentie al te veelontwikkeld werd door het vele samenkomen met ons Romeinen en Grieken. Want wij zijn thans waarschijnlijk op de goede aarde wel het volk met de meeste ervaring en ontwikkeling, ondanks alle verwijten dat wij niet geloven aan de door jullie gepredikte alleen ware God van Abraham, Isaäk en Jacob. Als wij echter jullie de vraag zouden stellen of jullie echt zo muurvast geloven, als dat volgens jullie woorden en ceremoniën te verwachten zou zijn, dan zullen jullie verkeerde en slechte daden, ook al is het niet door jullie mond, die altijd slechts een echo was, het antwoord luid uitspreken en zeggen: 'Wij geloven helemaal niets, wij huichelen slechts een geloof voor het domme volk en laten ons voor die huichelarij, die wij uitermate goed verstaan, wel zo dik mogelijk betalen!' Als ik dan ons geloof aan jullie God, met dat van jullie vergelijk, geloven wij duizendmaal meer dan jullie!

[4] Ja, wij erkennen, dat jullie God de enig ware God is, waarvan onze goden eigenlijk niets anders zijn dan enkele, verheven, voor Hem waardige eigenschappen, die de menselijke fantasie omgevormd heeft tot allerlei persoonlijkheden. Maar jullie erkennen jullie enig ware God niet en dus nog minder Zijn verheven eigenschappen, die wij zinnebeeldig voorstellen en vereren. Daarom moeten jullie nog veelleren, goed testen en tenslotte begrijpen, hoe alle dingen in de wereld ten opzichte van elkaar staan, en wat voor waars er misschien achter steekt.

[5] Als jullie echter de waarheid gevonden hebben, neem die dan aan en blijf daarbij, en denk en handel daarnaar, dan zullen jullie daadwerkelijk Gods kinderen zijn, terwijl jullie nu zeggen dat jullie Gods kinderen zijn, zoals alle Joden dat zeggen, maar in je hart nog niet eens gelooft dat er een God is!"

 

einde deel 2

UpToDate 2023-2024