Het grote Johannes evangelie

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

 

Deel 2

 

                                                                                 UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg. Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied - Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 


Inhoud

hoofdstuknummer/omschrijving/tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd

Cursief worden de plaatsen van handeling aangegeven.

 

Jezus en de Zijnen in Kis (vervolg)

 

I Het kastijden van misdadigers

2 Het hart van een dief.

3 Het juiste gebruik van wonder­ en geneeskracht.

4 De druipsteengrot.

5 De geschiedenis van de gevonden schat.

6 Het ontstaan en verdwijnen van de druipsteengrot.

7 Het loflied van David.

8 Over het rijk der hemelen.

9 De Heer geeft voorbeelden van hemel en hel.

10 De wet der orde.

 

In Nazareth.

 

11 Het berouw van Jaïrus.

12 Sarah's tweede opwekking uit de dood.

13 Het gesprek tussen Jaïrus en zijn vrouw over Sarah.

14 Goddelijke macht.( 12.8.1852)

15 Philopolds getuigenis over de godheid van Jezus.(17.8.1852)

16 Afscheid van Jaïrus.

17 De Heer legt een tekst van Jesaja uit.

18 Het wezen van God en het dienen van God.

19 Onbeschaamdheid en verwarring bij de Farizeeën.

20 Sarah 's belevenissen in het hiernamaals.

21 Cyrenius en de tempeldienaars.

22 De ergernis van de inwoners van Nazareth.

23 Terechtwijzing van de inwoners van Nazareth.

24 Het aannemen van het eeuwige leven.

25 Het oordeel over de burgers van Nazareth.

26 De mens en de wet.

27 Gods wet maakt uit mensenmachines mensen.

28 De zonde toont de mens dat hij mens is.

29 De zegen van de vrije wil.

30 Samenhang tussen straf en opvoeding.

31 Jaïrus spreekt over de invloed van wonderen.

32 Hoofdkenmerken van Gods wezen.

33 Genezing van de zieke familieleden van een oude Jood.

34 De hebzucht van de Farizeeën.

35 Roban's wijze raad.

36 Roban de zoeker.

37 De komst van Lydia.

38 Het menselijke en goddelijke van Jezus.

39 Engelenwoorden in het hart.

40 Schepper en schepsel.

41 Het wezen van de ware liefde.

 

Aan de zee.

 

42 De jongste dag.

43 Grote en kleine vissen.

 

In Nazareth.

 

44 Borus en Sarah.

45 Engelenliefde.

46 Opdracht aan Borus en Sarah.

47 Voorstel aan Jaïrus.

48 Jeruzalem, de 'Godsstad'.

49 Verdeeldheid in de synagoge.

50 Verdediging der oudsten.

51 De nagemaakte ark des verbonds.

52 De verdwenen vuurzuil boven de ark des verbonds.

53 De oudsten kunnen geen besluit nemen.

54 De raad van de engelen aan de tempeldienaars.

55 Volk en bestuur.

56 Verslag van Roban en Kisjonah.

57 Een hulsglobe.

58 De omgang van de aardse mens met de hemelse Vader.

59 De menselijke leerschool.

60 Het nut van de hartstochten.

61 De waarde van de vrije wil.

62 Het denken in het hart.

63 De terugkeer van satan.

64 Essentie, leven en werk van de natuurgeesten.

65 Over tovenaars en waarzeggers.

66 De dwaling van Cyrenius.

67 De genezing van de razende.(27 .10.1852)

68 Een evangelie voor de welgestelden.

 

In het schoolgebouw van Jaïrus

 

69 Nogmaals in de grafkelder van Jaïrus.

70 De opwekking van Josoë.

71 De onsterfelijkheid van Josoë.

72 Het echte dienen van God.

 

In Nazareth

 

73 Niet alle kennis is goed voor ziel en geest.

74 Onenigheid tussen Judas en Thomas.

75 Het geheim van de zelfontwikkeling van de mens.

76 Deemoed en zelfverloochening.

77 De maat van de liefde tot God, de naaste en zichzelf.

78 De hemelse wijsheid of de duivelse leugen.

79 Twee engelen bieden Josoë hun diensten aan.

80 Cyrenius neemt Josoë op.

 

De dood van Johannes de doper. Jezus in de woestenij en aan de zee

 

81 De nieuwe overste.

82 Het einde van Johannes de doper.

83 De nieuwe overste van Nazareth.(23.11.1852)

84 Het getuigenis van Chiwar.

85 Zegening van Chiwar.

86 Korah, de nieuwe overste, Iaat zich raden.

87 Chiwar over Jezus.

88 Chiwar over de tempel.

89 Chiwar en de satan.

90 Korah herinnert zich een ontmoeting in de tempel.

91 De dreiging van Herodes.

92 De vrijheid van de mens.

93 De ideeën van Borus over de aard van de mens.(29.11.1852)

94 Borus geneest een bezetene.

 

In de omgeving van Bethabara.

 

95 Spijziging van vijfduizend mensen in de woestenij.

 

Op zee.

 

96 De leerlingen op de stormachtige zee.

97 Judas prijst de wonderen van de Essenen.

98 Het bedrog van de Esseense wonderen.

99 De levensbeschouwing van de Essenen.

100 De leerlingen, de storm en het schip.

101 Petrus loopt op de zee.

102 Aankomst in de vrije stad Genezareth.

 

In Genezareth.

 

103 Genezareth. De herberg van Ebahl. (6/7.12.1852)

104 Zieleheil gaat boven lichamelijk geluk.

105 De genezing van de Romeinse soldaten.

106 Hoe de Romeinse hoofdman de wereld ziet.

107 De hoofdman krijgt uitleg.

108 Verhouding van een profeet tot God en de mensen.

109 Het verschil tussen een profeet en de Heer.

110 De gezegende weide. De wandeling op zee.

111 Het echte gebed.

112 Huisregels en liefde.

113 Prijzen en liefhebben.

114 De gebeden van Jarah.

115 Jarah ziet de geopende hemel.(17.12.1852)

116 De leer moet verder verteld worden.(13.1.1853)

117 Aankomst van zieken en Farizeeërs bij Ebahl.

118 De Romeinse hoofdman en de tempeldienaars.

119 Gods liefde.

120 Jarah's droom.

121 Er kan een einde aan het geduld komen.

122 De test van de Farizeeën.

123 De geestelijk doden.

124 Julius trekt fel van leer.

125 De drie documenten.(28.1.1853)

126 De Heer waarschuwt voor de wraak der Farizeeën.

127 De Heer spreekt over de geest der liefde.

128 Gesprek tussen Essenen en Farizeeën.

129 De Heer en de twee Essenen.

130 Een wonderbaarlijke bergbeklimming.

 

Bij Genezareth op de berg

 

131 Op de bergtop van de Morgenkop.

132 Ziel, lichaam en geest.

133 De weg tussen hemel en aarde.(19.2.1853)

134 De opheffing van de zee van Galiléa.

135 Jarah's bewijs van liefde.

136 Engelenmacht.

137 Geestelijke blik in de schepping.

138 De zelfverloocheningschool in het hiernamaals.

139 Een blik in de orde der sterrenwereld.

140 Ontwikkelingsperioden in het hiernamaals.

141 De geaardheid van de menselijke geest.

142 Ken Gods werken tot vermeerdering van de liefde.(5/6.3.1853)

143 Droom en werkelijkheid.

144 God, de volmaakte mens.

145 De werkelijkheid van de gezamenlijke droom.

146 Jarah toont haar souvenirs.

147 De stem van de Heer in het hart.

148 De natuur en haar geestelijke betekenis.

149 Verdere geestelijke symboliek.

150 Opdracht aan de Essenen.

151 De gezegende maaltijd op de berg.

152 De hoofdman daagt de satan uit.(19.3.1853)

153 De afdaling van de berg.

 

In Genezareth

 

154 De zieken in de herberg bij Ebahl.

155 Liefdevuur.

156 Het mannelijke en het vrouwelijke der engelen.

157 Aalmoezen en herdenkingsfeesten.

 

Aan de zee

 

158 De 47e psalm van David.

159 Het hemelrijk moet bevochten worden.

160 De nachtelijke belevenissen van de schippers.(11.4.1853)

161 De schippersknecht.

162 Julius werkt de Farizeeën weg.

163 Julius vertelt.

 

In Genezareth

 

164 Over het volgen van Jezus.

165 Hemelse kwade ingrepen.

166 Slim als slangen en zacht als duiven. 167 Vertrek uit Genezareth.

 

Naar Tyrus en Sidon

 

168 Genezing van de dochter van de Kananese vrouw.

 

Op de berg aan de Galilese zee

 

169 Over de bezetenheid.

170 De wonderbron.

171 Het wonder van de genezing op de berg.

172 Het leven kan slechts door strijd behouden blijven.

173 Wonderbare spijziging van de vierduizend.

 

 

In de omgeving van Caesarea Philippi

 

174 Het zuurdeeg der Sadduceeën.

175 Valse en ware profeten.

176 Het getuigenis van de leerlingen over Christus.

177 Marcus, de eigenaar van de hut.

178 Marcus vertelt.

179 Opwinding over het verhaal van Marcus.

180 De gezegende visvangst.

181 Marcus en de Farizeesche tiendenjagers.

182 De Heer voorspelt Zijn dood en opstanding.

183 Cyrenius wordt aangekondigd.

184 Weerzien met Cyrenius.

185 De leermethode van de engel.

186 Het geschenk van Cyrenius aan Marcus.

187 Pleziervaart op zee.

188 De beperktheid van het menselijk begrip.

189 Achting gepaard aan liefde.

190 Ontmoeting van Cyrenius en Julius.

191 De hemelse manier van lesgeven.

192 Over de tempelschatting.

193 De veroordeling van de misdadigers.

194 De wijze toespraak van Jarah.

195 Materie en geest.

196 Verschillende gaven, en zelfkennis.

197 De beperkte menselijke kennis.

198 Wat is waarheid.

199 De volle waarheid.

200 Het gesprek tussen Jarah en Josoë.

201 Jarah's tuin.

202 Toepassing van de gelijkenis van Jarah.

203 Het materialisme.

204 Het onkruid blijft als mest achter.

205 Mensen en volken ontvangen een gerichte opvoeding.

206 De onzekerheid van Josoë.

207 Josoë's mening over de slavernij.

208 De gelijkenis van de kluizenaar.

209 Deemoedig door de zonde.

210 Wat is het lichaam, wat is de ziel.

211 Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn?

212 De nood als voorwaarde voor de geestelijke ontwikkeling.

213 Het gevolg van een verzorgd bestaan.

214 Een vraag over de schepping.

215 Het ontstaan van de eerste mens.

216 Het ontwikkelingsproces van een tarwekorrel.

217 De geestelijke ontwikkeling van de mens.

218 Ziel en lichaam.

219 De schepping van hemel en aarde.

220 Aarde en licht.

221 Scheiding van licht en duisternis.

222 Het einddoel van de schepping.

223 De mening van Cyrenius over het scheppingsverhaal.

224 De val der geesten, de val van Adam en de erfzonde.

225 De macht van de erfelijkheid.

226 Wereldse zorgen en hun kwade gevolgen voor de ziel.

227 De val der geesten.

228 Kracht is afhankelijk van weerstand.

229 De aard van satan.

230 Gods lessen.

231 De ontrouw van Lucifer.

232 Omhulsel en ziel.

233 Over het weten.

234 Marcus mening over de naaste.

235 Marcus redt schipbreukelingen.

236 De uitoefening der naastenliefde.

237 De tweestrijd der Farizeeën.

238 Een verwijzing naar de naastenliefde.

239 Julius vertelt het plan van de Farizeeën.

240 Het getuigenis van Jarah over de Heer.

241 Het oogmerk van de tempel.

242 Het wonder met de steen.

243 De verontschuldiging van de jonge Farizeeën.

244 Het antwoord van Julius.

 

 

 


 

 

Jezus en de Zijnen in Kis en Nazareth (vervolg)

 

1 Kis. Het kastijden van misdadigers

 

[I] De schatten uit de grot van Kisjonah, bestaande uit goud, zilver en een groot gewicht aan geslepen en ongeslepen zeer waardevolle edelstenen, komen 's avonds laat aan. Daaronder bevinden zich ongeveer drie pond geslepen en zeven pond ongeslepen diamanten, net zoveel in dezelfde staat verkerende robijnen, een zelfde hoeveelheid smaragden, hyacinthen, saf­fieren, topazen en amethisten, en ongeveer vier pond parels, zo groot als grote erwten. Het goud woog meer dan twintigduizend pond en het zilver vijfmaal zoveel.

[2] Bij het zien van deze ontzettende rijkdom slaat FAUSTUS zijn handen boven zijn hoofd tesamen en zegt: "O Heer! Als zoon van een van de rijkste patriciërs van heel Rome heb ik toch ook wel gelegenheid gehad om grote aardse schatten te zien, maar zoiets heeft mijn oog nog niet gezien! Dit overtreft alle farao's en ook Croesus, die, volgens de fabel, van rijkdom niet meer wist wat hij doen moest en in alle ernst een paleis van goud gebouwd zou hebben, als zijn overwinnaar hem het overtollige goud niet afgenomen had.

[3] O Heer, aan Wie alle dingen bekend zijn, vertelt U mij, arme zondaar, nu eens hoe deze twaalf satansknechten zulke schatten hebben kunnen vergaren! Dat kan nooit op een eerlijke manier te verwezenlijken zijn, en zeker niet in een kort tijdsbestek! -Hoe was het dan mogelijk?"

[4] IK zeg: "Vriend, maak je dáár nu maar niet meer druk over! Het loont ook echt verder de moeite niet nog meer woorden te verspillen aan dit satansvuil. Dat er echter geen enkele eerlijk verdiende stater bij zit, daar kun je volledig van overtuigd zijn. Maar als je precies zou willen nagaan op wat voor duizendvoudig schandalige manieren dit adderge­broed, dit slangenbroedsel, alles bij elkaar geraapt en geroofd heeft, zou dat toch te lang gaan duren.

[5] Je zult er hopelijk niet verder aan twijfelen dat het spitsboeven van de allerergste soort zijn; op welke manier ze in zekere zin nog erger dan spitsboeven zijn, dat behoeft niemand meer te weten. Volgens de Romeinse wetten hebben ze allang de tienvoudige dood verdiend, alleen al voor de misdaad van het beroven van de keizerlijke belastingkaravaan; en de beroving, waarvan wij hier als resultaat deze onmeetbare schat zien, is even erg, al betreft het nu juist niet zo rechtstreeks de keizerlijke belastinggelden.

[6] Ook al wist je alles, dan zou je ze daarvoor toch onmogelijk meer dan één keer kunnen doden. Je kunt wel de marteling verzwaren, maar Waarvoor? De marteling in de hoogste graad -om in jullie rechtbanktaal te spreken -is ook direkt dodelijk, en als ze gematigder is maar des te langer duurt, merkt de gestrafte daar echt niet veel méér van dan jij van een lastige vlieg. Want de ziel, die te zeer vreest voor de zekere dood van haar lichaam, mag nog zo materialistisch zijn, ze trekt zich dan toch direkt terug in haar innerlijkste vertrekken en begint zich vrijwillig los te maken van haar lichaam, waarin het niet om uit te houden is. Het lichaam wordt bij zulke gelegenheden totaalongevoelig. Zo'n lichaam kun je dan kwellen zoveel je maar wilt, het merkt daar weinig of helemaal niets van. Als je het zielelichaam echter zeer veel pijn tegelijk laat lijden, zal de ziel dat niet lang vol houden, maar zich uit alle kracht losscheuren, en dan kun je een geheel dood lichaam koken en braden zonder dat het iets van de straf voelt.

[7] Daarom ben Ik niet voor een straf waar de dood op volgt, omdat deze voor de gedode van geen enkel belang is en ook voor welke gerechtigheid dan ook geen bescherming biedt of nut heeft. Want heb je er één gedood, -dan hebben duizenden je daarvoor wraak gezworen! Maar Ik ben vanwege de noodzakelijke goddelijke orde er helemaal vóór, om een misdadiger de strengste kastijding te laten ondergaan en daarmee door te gaan totdat een algehele verbetering is ingetreden! Een juiste kastijding, die geheel rechtvaardig op het juiste moment wordt aangewend, is beter dan geld en het zuiverste goud; want door de kastijding wordt de ziel meer en meer los gegeseld van haar materie en richt zich uiteindelijk op haar geest. En als de kastijding dit tot stand heeft gebracht, heeft ze een ziel voor de ondergang en zo de gehele mens voor de eeuwige dood gered.

[8] Daarom moet iedere rechter volgens Gods orde zelfs de grootste misdadiger niet met de lichamelijke dood, die nergens goed voor is, straffen, maar altijd kastijden volgens de zwaarte van de misdaad. Als hij dat doet is hij een op de hemel gerichte mensenrechter, doet hij dat echter niet, -een op de hel gerichte rechter, waarvoor hij in der eeuwigheid nooit loon van God zal ontvangen. Hij zal zijn loon ontvangen van dat rijk waarop zijn rechtspraak gericht was! -Nu weet je genoeg, en laat nu de schatten zorgvuldig opbergen! Morgen komen die uit Chorazin ook aan, en dan zal meteen de verdeling en de verzending van dit duivelsvuil plaats vinden. -Nu gaan we echter naar de eetzaal, want de avondmaaltijd wacht al op ons! Heus, deze hele geschiedenis geeft Mij al té veeloverlast, en Mijn tijd roept Mij dringend naar Nazareth!"

[9] FAUSTUS zegt: "Heer, ik zie zeer goed in, dat deze afschuwelijke geschiedenis U buitengewoon tegen moet staan, maar wat is er aan te doen als iets zich zo ontwikkelt? Voor het overige verzoek ik U, mijn Heer en grootste en beste Vriend, om hier niet eerder weg te gaan dan ik; want in de eerste plaats ben ik zonder U tot niets in staat, en ten tweede zou ik zonder U, ondanks mijn liefste vrouw, doodgaan van verveling! Daarom vraag ik U om deze plaats niet eerder te willen verlaten, dan wanneer ik met deze zeer lastige geschiedenis klaar ben! Ik hoop met Uw hulp morgen tegen de middag alles in orde te hebben!"

[10] IK zeg: "In orde! Maar Ik wil van al de schatten en de elf Farizeeën niets meer zien; want Ik heb er een grotere afkeer van dan van een kreng."

[11] FAUSTUS zegt: "Daar zal voor gezorgd worden!"

 

2 Het hart van een dief

 

[1] Wij betreden nu de eetzaal, waar een overvloedig avondmaal op ons wacht. Maar nauwelijks zijn we met de maaltijd begonnen, of twee knechten brengen Judas Iskariot de zaal binnen, en melden aan de opperrechter dat deze leerling, of wat hij dan ook zijn mocht, een paar pond goud wilde stelen, waarbij zij hem betrapt hebben. Zij hebben hem het goud afgenomen en hem hierheen gebracht om verantwoording af te leggen.

[2] JUDAS staat er ontzettend beschaamd bij en zegt: "Ik dacht er in de verste verte niet aan om het goud te stelen, maar ik wilde alleen maar bij een paar staafjes onderzoeken of ze echt zo zwaar zijn als er verteld wordt. Deze dwazen grepen me echter meteen en sleepten me als een gemene dief naar binnen! - Daarom verzoek ik u, Faustus, om intrekking van deze beschuldiging!"

[3] FAUSTUS zegt: "Laat hem gaan! Hij is een leerling van de Heer en daarom wil ik hem ontzien". En tegen Judas zegt hij: "Kom in de toekomst en vooral 's nachts -behalve als je keizerlijk taxateur zou worden - niet meer aan een goudstaaf, anders zul je wegens poging tot diefstal de wettelijke straf niet ontlopen! Heb je opperrechter Faustus goed begrepen?"

[4] JUDAS zegt erg beschaamd: "Heer, er was heus niet in het minst sprake van een poging tot diefstal, maar het was slechts een -weliswaar ietwat ongelegen komend -uitproberen van het gewicht in ponden van een goudstaaf."

[5] IK zeg: "Ga heen, en zoek een slaapplaats! Want aan dit kwaad waaraan alle dieven door de hand van de satan sterven, zul ook jij in de naaste toekomst sterven; want je was, bent en blijft een dief! Zolang je bang bent voor de wettelijke gevolgen gedraag je je openlijk nog niet als een dief; maar in je hart ben je het allang! Als Ik nu alle wetten zou opheffen, dan zou jij als, eerste naar de schatten buiten grijpen, want je hart kent geen redelijkheid en rechtvaardigheid. Het is jammer voor je hoofd dat daaronder geen beter hart klopt! - Ga nu slapen en wees morgen nuchterder dan vandaag!"

[6] Met deze vermaning gaat Judas rood van schaamte de eetzaal uit naar zijn slaapvertrek en gaat liggen, en denkt ongeveer twee uur lang erover na hoe hij.dat,g;ene, wat Ik hem heb voorspeld, zou kunnen ontlopen. Maar hij vindt. in zijn hart geen oplossing omdat door het denken zijn gouddorst opnieuw oplaait, en zo slaapt hij in. - Wij gaan ook slapen omdat de twee voorgaande nachten zeer vermoeiend waren. De ochtend liet echter niet lang op zich wachten.

[7]  Als Faustus zich nog eens om wil draaien voor een ochtendslaapje, arriveren reeds de leiders van de groep die de schat uit Chorazin moesten halen. Zij wekken hem en hij moet naar buiten, daar zijn ambt met zich meebrengt dat hij de schatten onderzoekt, taxeert en in ontvangst neemt. Als hij met dit werk klaar is, zijn wij ook allemaal opgestaan, en het morgenmaal, bestaande uit verse, goed klaargemaakte vissen, staat al op de vele tafels in de grote eetzaal. Zeer vermoeid van het werk komt Faustus aan de arm van zijn jonge echtgenote de eetzaal binnen en gaat naast Mij zitten.

[8] Pas na het genoten ochtendmaal, waarbij een goede wijn niet ontbrak, vertelt Faustus aan Mij dat zijn ochtendlijke werk, dat hem anders ondanks alle ijver een paar weken werk gekost zou hebben, nu al klaar was en dat alles naar zijn bestemming was verzonden. Alle documenten lagen ordelijk gereed op de tafel in het grote kantoor, en de gerechtelijke vervoersbrieven waren tot in de puntjes verzorgd. De schat uit de grot van Kisjonah was op de juiste manier verdeeld en voorzien van gelei­debrieven, net als de belastinggelden en de grote tempelschat uit Chorazin, en nu was dus alles afgezonden. Alleen lag er in het grote kantoor nog zeer veel timmermansgereedschap, waarvoor nog geen eigenaar was gevonden.

[9] IK zeg: "Daar aan het eind van de tafel zitten twee zonen van Jozef naast moeder Maria, zij heten Joses en Joël; het behoort hen toe! Het is tesamen met het kleine bedoeninkje in Nazareth als onderpand van hen afgenomen, en het moet hen ook weer worden teruggegeven!"

[10] FAUSTUS zegt: "Heer, inclusief het bedoeninkje! Daar sta ik borg voor! O Heer en Vriend! Wat hebben deze zwartjassen mij al veel onaangenaamheden bezorgd; de domme wet beschermde ze echter, en met de beste wil kon men hen nergens op pakken. Voor mijn ogen begingen ze de afgrijselijkste onrechtvaardigheden en ondanks alle ter beschikking staande macht, was daar niets tegen te doen. Maar nu heeft de satan ze dan toch eens in de steek gelaten, en ik heb nu een heft in handen waarvoor deze kerels zullen beven als een loszittend boomblad tijdens een storm die door de bossen raast! Het bericht aan opperstadhouder Cyrenius is een meesterwerk, dat hij gewaarmerkt, tesamen met de belastingen, direkt naar Rome zal versturen. Het schip van de keizer , met vier en twintig roeiers en bij goede wind zelfs voorzien van een groot zeil en een stuurrad, is vanaf Tyrus, Sidon en Caesarea binnen twaalf dagen aan de Romeinse kust en binnen handbereik van de keizer! Verheug je er binnen nogmaals twaalf dagen maar op, jullie zwartjassen! Aan jullie hoogmoed zal op een bijzondere manier paal en perk worden gesteld!"

[11] IK zeg: "Vriend! - Ik zeg je: Juich niet te vroeg! De ene kraai pikt de andere de ogen niet uit! Het zal de elf binnen de muren zeker niet naar wens gaan! Zij worden weliswaar niet gedood, maar in plaats daarvan levenslang in de eeuwige altijd aanwezige boetedoeningcel opgesloten! Maar in de openbare verontschuldiging aan Rome zullen ze als wol zo wit gewassen worden, en dan zal men eerst van jou verdere uitleg eisen, en je zult erg veel moeite hebben om alle vragen uit Rome naar tevredenheid te beantwoorden. Er zal je weliswaar geen haar gekrenkt worden, maar je zult een zekere overlast nauwelijks kunnen voorkomen als je niet met de vereiste getuigen en andere aanwijzingen op de proppen komt. Daarom laat Ik Pilah bij jou; hij zal je bij alles goed van dienst zijn. Laat hem echter zo snel mogelijk Romeinse kleren aantrekken, zodat hij door de in Kapérnaum gestationeerde collega’s niet wordt herkend! Want Ik kan je wel zeggen: satan heeft zijn regiment lang zo listig niet georganiseerd als dit slangenbroed. Wees jij dan ook behalve zoals altijd zachtmoedig als een duif, sluw als een slang, anders speel je het niet klaar met dit geslacht!"

[12] FAUSTUS zegt: "Ik dank U eeuwig voor deze raad! Maar nu moesten we, omdat deze zaak zo goed mogelijk gereed is gekomen, toch eens iets prettigers gaan doen!"

[13] IK zeg: "Heel goed! Ik ben er al; wij wachten alleen nog op Kisjonah, die met zijn ontvangsten gauw klaar zal zijn!"

 

3 Het juiste gebruik van wonder­ en geneeskracht

 

[1] KISJONAH komt al gauw, groet ons allen liefdevol en vriendelijk en zegt vervolgens: "Oneindig geliefde Vriend Jezus! -Zo noem ik U slechts als ik U aanspreek; want U weet, Wat en Wie U in mijn hart bent. - Aan U alleen heb ik alles te danken! Ik heb slechts een gering totaal bedrag van vijfduizend pond met veel genoegen doorgestreept in het schuldenboek van de arme bewoners van Kana, en U heeft mij daarvoor vijftigduizend pond teruggegeven, niet meegerekend de niet te schatten waarde van de andere kostbaarheden, die misschien het dubbele waard zijn! Ik beloof U echter bij mijn mateloze liefde voor U, dat ik dit alles ten goede van de armen en verdrukten zal laten komen, en zo zal dan het duivelsvuil tenslotte toch nog goud voor Gods hemelen worden!

[2] Ik zal het goud en zilver niet rechtstreeks aan de mensen geven, want dan is het echt een vergif voor de zwakke aardse mensenharten. maar ik zal onderdak en bezit aan de dak­ en bezitlozen geven, met daarbij belastingvrije grond en vee, en brood en kleding. Aan ieder die ik gelukkig zal maken, wordt Uw woord gepredikt en Uw naam zal aan hem worden bekendgemaakt opdat hij duidelijk weet, aan wie hij alles te danken heeft, en dat Ik slechts een slechte en trage dienaar ben! - O Heer, sterk mij steeds als ik in Uw naam zal dienen! Mocht ik ooit lust hebben om ook maar één zintuig naar de wereld te richten, laat dan al mijn krachten zwak worden, zodat ik zal merken dat ik een zwak mens ben en niets uit eigen kracht kan volbrengen!"

[3] Maar dan leg IK Mijn hand op zijn hart en zeg tegen hem: "Vriend en broeder! Bewaar Mij daar binnen in je, dan zul je nooit kracht te kort komen om edele werken uit te voeren! Ja, in het levende geloof en in de volle en zuivere liefde tot Mij en met de wil om in Mijn naam de mensen goed te doen, zul je de elementen gebieden, en zij zullen je gehoorzamen! Jouw roep zal niet onbegrijpelijk zijn v.oor de winden, en de zee zal je wil herkennen. En tegen een berg zul je kunne.n zeggen: "Verhef je en laat je in de zee vallen!" en het zal gebeuren zoals je bevolen hebt. .

[4] Als iemand echter, om te kunnen geloven, een teken van je verlangt, geef dat dan niet. Want wie de waarheld om de waarheld zelf. niet wil erkennen, en deze geen voldoende teken voor hem is, voor diegene is het beter dat hij blind blijft. Als hij door een teken gedwongen wordt de waarheid te aanvaarden, en dan toch de leer niet volgt, betekent het teken een dubbel gericht voor hem. Ten eerste is hij door het. teken gedwongen de waarheid als waarheid te aanvaarden -of hij deze in zijn blindheid nu ziet of niet -, en ten tweede moet hij volgens de goddelijke ordening innerlijk duidelijk in een zwaarder strafgericht vallen, als hij niet handelt volgens de hem door dat teken opgedrongen waarheid, of hij de waarheid nu volledig als waarheid erkent of.niet. Want het gebeuren van het teken kan hij niet ontkennen, en dat is reeds voldoende; het begrip of het onbegrip is voor niemand een rechtvaardiging. .

[5] Want als iemand ter bevestiging van de gehoorde waarheld een teken begeert en zegt: "Uw verhaal overtuigt mij weliswaar niet van de waarheld, maar als een bij de uitleg passend teken als bewijs daarvan wordt geleverd, wil ik die leer als volle waarheid aannemen!" Wel, dan kan de vrager, als hij vervolgens een teken krijgt, er niet meer omheen om de waarheid van de leer aan te nemen, of hij deze nu helemaal erkent of met, want het teken staat daar als een onloochenbaar bewijs voor hem.

[6] Maar omdat zijn blindheid hem niet toestaat de totale waarheid te begrijpen, en hij naar zijn opvatting bij het volgen van de waarheidsleer in te grote levensmoeilijkheden zou kunnen komen, waaraan hij met gewend is, denkt hij bij zichzelf: "Er zal wel iets waars in zitten, want anders was dat teken niet mogelijk geweest, maar het juiste ervan ontgaat mij. En handel ik volgens die leer, dan kost mij dat een..ontzettende zelfverloochening. Daarom doe ik het liever met en blijf bij mijn oude levenswijze, waar weliswaar geen buitengewone tekenen bij te pas komen, maar die desondanks toch erg prettig is!"

[7] Kijk, daarin ligt nu juist het strafgericht dat de verlanger van het teken over zichzelf heeft afgeroepen door het op zijn verlangen gepro­duceerde teken dat hem het onomstotelijke bewijs heeft geleverd waartegen hij niets in kan brengen. Omdat hij daarna toch doorgaat met zijn verkeerde levenswijze, wordt hij aldus een bestrijder van de eeuwige waarheid die hij dan ook in feite heel krachtig verwerpt, ondanks het feit .dat hij het onvernietigbare teken, dat hem als bewijs van de waarheld is gegeven in geen eeuwigheid uit de weg kan ruimen alsof het niet behoorde bij de aan hem geopenbaarde waarheid. Daarom is met geen woorden uit te drukken, hoeveel beter het is, om voor het bewijzen van de waarheld nooit een teken te geven.

[8] Maar tot nut en voordeel van de mensen die geen tekenen vragen, kun je in stilte tekenen doen zoveel je wilt, en dat zal niemand tot zonde  verleiden en nog minder een gericht voor hen zijn. Heb je echter vóóraf tekenen ten bate van de mensen gedaan, dan mag je vervolgens aan de betreffende mensen ook wel een leer geven, als ze dat wensen; wensen zij dat echter niet, geef hen dan alleen een ernstige waarschuwing voor de zonde. Maar geef geen verdere leer; dan zien degenen die geholpen zijn, je aan voor een magische dokter en brengt het teken hen niet in een verder gericht.

[9] Allen die macht gegeven werd om in geval van nood tekenen te doen, moeten deze raad van Mij getrouw opvolgen, als ze werkelijk het goede tot stand willen brengen.

[10] Vóór alles moet ieder zich ervoor hoeden om in een opwelling, of bij ergernis, een teken te geven! Want ieder teken kan en mag slechts op grond van zuivere en ware liefde en deemoed worden gegeven; komt het echter bij toorn of ergernis tot stand, hetgeen ook wel mogelijk is, dan heeft de hel al een aandeel daarin, en zo'n teken brengt dan niet alleen geen zegen, maar een vloek,

[11] Daar Ik jullie allen echter al meermalen heb geleerd, dat je zelfs diegenen nog moet zegenen die jullie vervloeken, hoeveel te minder moet je dan in de geest een vloek op laten wellen voor de blinden, die jullie zonder vloek tegemoetkomen, maar waarvan alleen de harten blind zijn!

[12] Bedenk dat dus goed en handel ook daarnaar, dan zullen jullie overal zegen verbreiden, al is het dan niet altijd geestelijk, dan toch lichamelijk, zoals Ik het Zelf gedaan heb en nog altijd doe. Want vaak heeft een puur lichamelijke weldaad bij een ongelukkige meer invloed op zijn hart en zijn geest, dan honderd van de beste zedenleren. Daarom moet men ook bij de uitbreiding van het evangelie eerst door middel van lichamelijke weldaden de weg naar het hart van de ongelukkigen banen, en pas daarna aan de gezonde zielen het evangelie prediken. Men moet echter niet de prediking vooraf laten gaan, en daarna de ongelukkige toehoorders met een teken in een duidelijk gericht, dus -in een nog grotere ellende storten, dan hun eerste lichamelijke ellende was.

[13] Als je bij een zieke wordt geroepen, leg hem vóór de prediking eerst de handen op, zodat hij beter wordt. Als hij je vraagt: "Vriend, hoe kon je dat?" zeg dan pas: "Door het levende geloof in de naam van Diegene, die door God uit de hemel werd gezonden om alle mensen werkelijk zalig te maken!" -Als hij vervolgens de naam wil weten, geef hem dan, afhankelijk van de grootte van zijn bevattingsvermogen, zoveel inleiding in de leer, dat hij de mogelijkheid van zo'n verschijnsel begint in te zien.

[14] Als hij zover gekomen is, vertel hem dan met mate steeds meer en meer. Vind je na zulke gesprekken, dat het hart van de luisteraar steeds levendiger wordt, zeg hem dan tenslotte alles, en hij zal het zeker aanvaarden en elk woord van je geloven. Als je hem echter in één keer te veel geeft, zal het hem terneer drukken en zijn zintuigen verwarren, en zal hij je nog veel werk bezorgen.

[15] Zoals men echter aan pasgeboren kinderen niet direkt het voedsel van een volwassen man geeft, dat hen doden zou, zo mag men nog veel minder een geestelijk kind meteen het voedsel van een geestelijk volwassene geven. Men moet zulke kinderen heel passende geestelijke kost geven, anders worden ze gedood, en dan is het bultengewoon moeilijk om hen geestelijk weer tot leven te brengen. -Hebben jullie allen dat nu goed begrepen?"

[16] ALLEN antwoorden met een ontroerd hart: "Ja, Heer, dat is ons nu zo duidelijk als de zon op het helderste middaguur, en wij zullen het zeer getrouw navolgen!"   

[17] IK zeg: "Goed, dan gaan wij nu naar de grot waarin de Farizeeën.n hun schatten verborgen hadden; want in die grot is nog een grot en die willen wij onderzoeken. Maar neem voldoende fakkels mee en ook wijn en brood; wij zullen daar zeer hongerige wezens aantreffen."

 

4  De druipsteengrot

 

[I] Kisjonah laat nu alles te voorschijn halen, Baram,.die nog steeds geen afscheid van ons kon nemen, laat door zijn mensen zijn overgebleven wijn­ en broodvoorraden halen. Jaïruth en Jonaël, die Mij ook niet wilden verlaten vragen Mij eveneens of ze op deze tocht mee mogen.

[2] En IK zeg: "Zeker, want jullie zijn daarbij zelfs nodig,. en. Archiël zal ons op zijn manier goede diensten bewijzen! - IK zeg jullie echter nog wat, en dat is: Zojuist verlaat een deputatie van jullie aartsvijanden Sichar en gaat op weg hierheen om jullie te bewegen zo snel mogelijk terug te keren, want het volk is tegen hen in opstand gekomen en heeft de nieuw benoemde priester eergisteren al verjaagd. Die zal ook bij die deputatie zijn. Zij zullen vanavond hier aankomen, en dan zullen wij hen wat onder handen nemen. Maar nu gaan we op weg!" -Maar ook de vrouwen en meisjes wilden op deze tocht mee en vroegen Mij dat.

[3] IK zei tegen hen: "Lieve dochters! Dit is geen tocht voor jullie; blijf daarom maar gezellig thuis en zorg ervoor dat wij vanavond een goede maaltijd aantreffen!" - De vrouwen, ook Maria, hadden daar vrede mee en zij zorgden voor het huishouden. Lydia zou echter erg graag zijn meegegaan; maar omdat zij zag dat het Mijn wil niet was, bleef ook zij thuis en deed wat de anderen deden.

[4] Wij gingen op weg, bereikten binnen een paar uur de grot of holte en gingen meteen met aangestoken fakkels naar. binnen. Kisjonah ver­baasde zich over de grote ruimte en de bijzonder interessante druipsteenafzetting die in deze grot wel de bezienswaardigste is van geheel Voorazië, waar men zeer veel van deze grotten vindt. Reusachtige figuren in allerlei vormen kwamen de schuchtere kijkers tegemoet.

[5] Zelfs FAUSTUS, die het anders niet aan Romeinse heldenmoed ontbrak, was hier helemaal onder een hoedje te vangen en zei: “Onwil­lekeurig zou men hier veronderstellen dat er onderaards toch een soort goden moeten wonen, die door hun reusachtige kracht zulke reuzenwerken tot stand brengen. Het zijn afbeeldingen van mensen, dieren en bomen, maar wat een afmetingen! Wat zouden de reuzentempels en standbeelden van Rome hierbij vergeleken zijn?! - Daar, -die prachtig gevormde Arabier! Heus, als je hem tot aan zijn hoofd zou willen beklimmen en dat zou kunnen, dan zou het je een uur kosten om trapsgewijs boven te komen. Daarbij heeft hij nog een zittende houding, en het duizelt mij als ik naar zijn hoofd kijk! Ah, dat is in alle ernst buitengewoon beziens - ­en gedenkwaardig! Dat kan toch onmogelijk toevallig ontstaan zijn!? ­Daar zie je weer een groep krijgers met zwaard en lans! En daar grijnst uit de verdere achtergrond een reusachtige olifant naar ons; de tekening laat niets te wensen over! -Heer, Heer! Hoe, hoe is dit alles zo wonderbaarlijk ontstaan?!"

[6] IK zeg: "Vriend, bekijk nu alles wat er te zien is, en vraag niet zo veel; de logische verklaring komt nog. Er zal hier nog veel te zien zijn, waarover je nog meer verbaasd zult staan, maar ook dan moet je geen vragen stellen! Als wij uit de grot weer buiten zijn, zal Ik jullie allen al deze dingen uitleggen."

[7] Nu gaan we verder en bereiken een erg grote en hoge hal, die echter niet donker, maar heel behoorlijk verlicht is; want deze hal bevat een aantal aardoliebronnen, die al heel wat jaren geleden door mensen, die in deze grot woonden, aangestoken zijn en sinds die tijd in lichterlaaie stonden en met verscheidene machtige vlammen brandden en deze grote hal voor een deel verlichtten, Ook bevond zich in de hoge koepel van deze hal een tamelijk wijde uitmonding in de open lucht waardoor een redelijk helder daglicht viel, en zodoende is deze grot zoals reeds gezegd heel behoorlijk verlicht.

[8] Op de bodem van deze grot of hal waren allerlei vormen zichtbaar . Daar lagen slangen, reusachtige padden en allerlei ten dele goede en ten dele slechte en slechts half gevormde dierafbeeldingen, en ook een grote massa kleine en reusachtig grote kristalafzettingen in allerlei kleuren, wat een buitengewoon mooie aanblik opleverde.

[9] Toen zei FAUSTUS: "Heer, daar liggen keizerlijke sierraden in een hoeveelheid, waarvan werkelijk geen keizer ooit gedroomd heeft! Lijkt dat niet wat op een soort Tartarus zoals de mythe der Grieken die beschrijft!? Alleen ontbreken nog de Styx, de oude Charon, de drie onverbiddelijke rechters over de zielen Minos, Aakus en Rhadamanthys, vervolgens de driekoppige hond Cerberus, dan nog een paar furiën en tenslotte nog Pluto met de mooie Prosperina, en de Tartarus der kwellingen zou kompleet zijn! Dit vele vuur uit de bodem en uit de wanden, de duizend soortige afschuwelijke diervormen op de bodem -ook al zijn ze dan dood en versteend - en nog een hoeveelheid tartarusachtige zaken meer, levert maar al te zeer het bewijs, dat wij nu al in de Tartarus zelf zijn of toch minstens op de snelste weg daarheen; of, wat mij nu het waarschijnlijkst lijkt: deze of eventueel een andere grot die hier op lijkt is de oorsprong van de Griekse mythe over de Tartarus!"

[10] IK zeg: "In dat laatste zit veel waarheid, hoewel niet helemaal; want het priesterdom dat altijd bij alle volken het sluwste is, is er in alle tijden en allerwegen steeds het. best in. geslaagd zulke natuurlijke toestanden in hun eigen voordeel uit te bulten en zo goed mogelijk te benutten. Soortgelijke zaken benutte zij ook in Griekenland en in Rome en het daarbij haar slechte fantasie de vrije loop, waardoor volk na volk tot nu toe meegaand en blind gehouden werd en ook in het vervolg meegaand en blind gehouden zal worden - de ene keer meer, de andere keer minder.

[11] Zolang de aarde in haar noodzakelijke, uiteenlopende structuur ergens tot nadenken stemmende vormen zal vertonen, zolang zullen ook haar mensen, die door verschillende oorzaken geestelijk blind en lichtschuw zijn, in hun verstandelijke fantasieën allerlei karikaturen produceren en daaraan buitengewone goddelijke krachten en uitwerkingen toedichten, omdat zij door hun blindheid de ware oorzaak niet kunnen ontdekken.

[12] Kijk, daar is nu ook jouw Styx en schipper Charon. Aan de andere zijde van de ongeveer twaalf vadem brede en wel een el diepe stroom, die eigenlijk slechts een soort vijver is en op de ondiepe plaats makkelijk overgestoken kan worden, zie je in het schemerige licht ook jouw drie rechters, een paar furiën, Cerberus en Pluto met Prosperina. Deze.figuren zien er echter slechts van een bepaalde afstand zo uit, dichterbij en bij helderder licht lijken ze overal op behalve op datgene wat de menselijke fantasie van hen heeft gemaakt. -Maar nu gaan wij, zonder aan Charon veergeld te betalen, te voet over de Styx, en aan de andere zijde zullen we de Tartarus eens wat nader bekijken."

[13] Wij waden op een zeer ondiepe plaats door de zogenaamde Styx en gaan door een tamelijk nauwe spleet de Tartarus binnen, die in het licht van onze fakkels maar al te gauw een schat begint prijs te geven, die nog door geen van de Farizeeën verraden was. En zo komt door Mijn toedoen alles wat nog verborgen was aan het licht.

 

5 De geschiedenis van de gevonden schat

 

[I] FAUSTUS klapt van verbazing in zijn handen en roept meteen Pilah bij zich, terwijl hij tegen hem zegt: "Heb je hier niets over verteld, omdat je er niets van wist? - Spreek, - anders ziet het er slecht voor je uit!"

[2] PILAH zegt: "Heer! Ik wist er niets van en in deze grot ben ik nog nooit zover doorgedrongen als nu! De ouden zullen er wel vanaf hebben geweten; maar ze zeiden er niets over, opdat ze zich in uiterste noodzaak uit wat voor gevangenis dan ook vrij zouden kunnen kopen. Neem echter alles; het is goddank van nu af aan van u!"

[3] Faustus vraagt ook aan Mij of Pilah de waarheid heeft gesproken, en Ik bevestig wat Pilah heeft gezegd en zeg tegen Faustus: "Vriend, iemand die de dochter uit een voornaam huis tot vrouw neemt, kan terecht een bruidsschat verwachten. Jij hebt nu veel te doen gehad, en bij de verdeling van de andere goederen heb je daarvoor geen deel gehad, ­neem daarom deze hele schat als je rechtmatig eigendom; hij is volgens aardse schatting duizendmaal duizend pond waard.

[4] De meeste waarde hebben de grote parels, die zo groot zijn als kippeneieren. Een geheel metalen kist, met een inhoud van ongeveer duizend drachmen, zit vol met deze grote parels, die elk op zich een onschatbare waarde hebben. Zulke parels groeien thans niet meer op aarde, omdat deze schaaldieren net als veel andere dieren uit de oerwereld niet meer bestaan. De parels werden echter niet uit zee opgehaald, maar koning Ninias, ook Ninus genoemd, vond ze in de bodem tijdens het uitgraven van de grond toen hij de stad Ninevé liet bouwen. Na heel veel weder­waardigheden kwamen ze ten dele reeds in de tijd van David, maar voor het grootste deel in de tijd van Salomo naar Jeruzalem. Maar in deze grot kwamen ze, toen de Romeinen als veroveraars Palestina, en eigenlijk bijna half Azië, in bezit namen.

[5] De hogepriesters, die de grot al heel lang kenden, hebben, toen ze bericht kregen van het binnenvallen van de Romeinen, meteen alle grootste en vervoerbare schatten van de tempel verzameld, en behouden in de grot gebracht. De gouden leeuwen, die de troon van Salomo droegen en ten dele diens treden bewaakten, zijn ten tijde van de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs in het puin terechtgekomen, maar bij de latere wederopbouw teruggevonden en door de priesters ten bate van de tempel in ontvangst genomen. Die zijn ook voor het grootste deel hier; want men bracht al het waardevolste, dat men in der haast bij elkaar kon rapen, tijdens de inval van de Romeinen hierheen, net zoals bij de inval van de indertijd zo machtige Babyloniërs ook een belangrijke hoeveelheid tempelschatten in de bekende grot bij Chorazin gebracht werd. Toch vonden de Babyloniërs daarna in de tempel nog genoeg om mee te nemen naar Babylon, namelijk de aan de tempeldiensten gewijde vaten en schatten. Geef nu je mensen opdracht om alles uit de grot te halen; later moet Archiël de ingang van deze grot zo versperren, dat daarna geen mens meer toegang heeft;"

[6] Faustus beveelt nu meteen de dienaars om al deze schatten naar buiten te brengen. Maar als zij daarmee beginnen, zijn ze niet sterk genoeg om de vele zware metalen kisten op te tillen, en zij vragen Mij of ik hen de daarvoor nodige kracht wil geven!

[7] Dan roep IK Archiël en zeg: "Breng jij al dit vuil meteen weg naar de grote opslagplaats in Kis!" - Ogenblikkelijk verdwenen de vele zware kisten, en Archiël was ook op datzelfde ogenblik weer aanwezig, zodat filemand kon vaststellen op welk moment Archiël er niet was.

[8] Daarop zegt FAUSTUS: "Dat is toch ongelofelijk! Mijn dienaren zouden er zeker drie dagen voor nodig gehad hebben - terwijl dit in een onmerkbaar ogenblik ging, en van die vele kisten is er ook niet één meer te ontdekken! Ik vraag dan ook helemaal niet meer hoe zoiets mogelijk is, want je hebt een goddelijk zintuig nodig om zulke verschijn­selen te begrijpen en naar waarde te schatten!

[9] IK zeg: " Ja, ja, je hebt gelijk! Het zou voor de mens ook niet goed zijn, als hij alles zo snel begreep, wat zich als een verschijnsel aan hem voordoet. Want er staat geschreven: ' Als je van de boom der kennis zult eten, zul je ook sterven!' Daarom is het beter om ieder wonder te nemen voor wat het schijnt te zijn en daarbij levendig te bedenken dat bij God niets onmogelijk is, dan te trachten het ontstaan ervan te verklaren, waarbij men na de verklaring er net zo weinig van begrijpt als ervoor .

[10] Het is voldoende dat je ziet dat de aarde er is om de mensen te dragen en te voeden! Zou je weten hoe ze gemaakt was, dan zou zij haar bekoring voor je verliezen en de wens zou in je opkomen om een willekeurige andere aarde te analyseren. En als je daarbij dezelfde ontstaans­ -  en bestaansreden zou ontdekken en datzelfde ook bij een derde, vierde en vijfde, zou je helemaal geen zin meer hebben nog een zesde en een zevende te onderzoeken. Zo zou je dan traag, lusteloos, het leven verachtend en geërgerd, het leven gaan verwensen en het uur vervloeken waarop je jezelf die kennis bijbracht, - en zo'n toestand zou dan de zuivere dood zijn voor je ziel!

[11] Omdat echter volgens de goddelijke orde alles zo is ingericht, dat zowel de mens als ook iedere engelgeest alles slechts geleidelijk aan, en dan zelfs ook nog maar tot een bepaalde graad, door de goddelijke natuur in zichzelf en in alle geschapen dingen kan ontdekken, behoudt hij de steeds groeiende levenslust en de liefde tot God en tot de naaste, die hem de enige mogelijkheid geven om zalig te worden en te kunnen worden.  -Begrijp je zo'n waarheid?"

[12] FAUSTUS zegt: "Ja, Heer en Vriend, ik begrijp het precies! En daarom wil ik U niet meer vragen naar de reden van het ontstaan van de scheppingen in deze grot."

 

6 Het ontstaan en het verdwijnen van de druipsteengrot

 

[I] IK zeg: "Dat is ook niet zo belangrijk. Of je het weet of ook niet weet zal je leven niet armer of rijker maken. Maar je mag toch wel weten dat daar geen mensenhanden aan te pas zijn gekomen; de natuurlijke elementen vormden dit alles als bij toeval. De bergen nemen steeds vochtigheid uit de lucht op; daarbij komen de herhaaldelijke regens, de sneeuwen de nevels, die vaak de bovenste toppen van de bergen omhullen. Het op de bergen neergeslagen vocht sijpelt voor het grootste gedeelte door de aarde en het gesteente van de bergen, en waar het boven een inwendige holle ruimte komt, verzamelt het zich in druppels, die bijna voor de helft uit opgeloste kalk bestaan. Die druppels vallen naar beneden. Het zuivere water daaruit sijpelt dan nog dieper naar beneden, of het verdampt in zo'n ruimte. Maar de slijmerige kalkmassa wordt harder en harder, en door de regelmatige toename ontstaan er uiteindelijk allerlei vormen, die meer of minder nu eens op het ene, dan weer op het andere aardse maaksel lijken. En zo ontstonden al die scheppingen in deze grot op een geheel natuurlijke manier, hoewel daarnaast wel is aan te nemen dat satans dienaren belangrijk bijgedragen hebben aan de betere vorm­geving van allerlei op mensen lijkende vormen, teneinde de zwakke mensen een rad voor ogen te draaien.

[2] Daarom is het beter om zo'n grot, die het duister bijgeloof zeer in de hand werkt, voor alle toekomstige tijden ontoegankelijk te maken. Dus gaan wij nu naar buiten opdat Archiël zijn opdracht betreffende deze grot uit kan voeren!"

[3] FAUSTUS bedankt Mij heel hartelijk voor deze verklaring en zegt: "Mij is deze verklaring des te meer begrijpelijk, omdat ik deze - weliswaar meer als een vermoeden -al van de Romeinse natuurkundigen heb gehoord. Maar ook de toevoeging over de medewerking van de satan is zeer belangrijk; want de levensvijand zal zulke zaken zeker niet onbenut laten, en de kwade gevolgen liggen in drie werelddelen voor het grijpen! Dat is mij nu allemaal zonneklaar; maar slechts één ding kan ik niet zo goed plaatsen, - en dat is: hoe kan God gelukkig zijn!

[4] Zeg mij eens, welk genoegen kan God nu beleven aan Zijn eigen onverwoestbare leven?! Hij kent toch altijd al precies de werkelijke reden van het bestaan? Kan Hij dan vreugde beleven aan die onontkoombare steeds maar gelijkblijvende kennis? Daarbij heeft Hij geen enkele mo­gelijkheid om Zichzelf te veranderen! Een mens zou dan toch van verveling dood gaan?!"

[5] IK zeg: "Kijk deze mensen hier! Zij zijn Gods vreugde, als zij in Zijn ordening datgene worden waarvoor zij bestemd zijn. In hen vindt God Zijnsgelijken terug. Hun voortdurende groei in alle soorten kennis en daardoor in alle liefde, wijsheid en schoonheid, is Gods onverwoestbare vreugde en zaligheid! Want alles wat de oneindigheid bevat, is daar alleen maar voor de kleine mens, en er is in de eeuwigheid niets, wat er niet alleen maar voor de kleine mens zou zijn. -Nu weet je dat ook! Maar nu gaan we uit deze grot, opdat Archiël zijn opdracht zo snel mogelijk kan uitvoeren!"

[6] Wij haasten ons nu om de grot te verlaten en bereiken spoedig het eind daarvan. Als wij allen buiten de grot zijn, geef Ik Archiël een teken en op dat ogenblik klinkt er een hevige knal, en de zeer grote ingang is nu een hoge granietwand, waar geen levend wezen zo maar doorheen zou breken, ook al zou hij zich dat nog zo ernstig voornemen. Maar om het binnenkomen zogezegd helemaal onmogelijk te maken, werd, nadat wij ons ongeveer. drieduizend passen verwijderd hadden van de plaats waar de Ingang zich bevond, een breuk in de bodem veroorzaakt, zodat de plaats van de voormalige ingang op meer dan honderd manslengten afstand kwam van de aangrenzende bodem, die in de diepte geschoven werd. Nu zou men dus een meer dan honderd manslengten hoge ladder moeten hebben om vla de loodrechte wand bij de voormalige plaats van de Ingang. te komen, - hetgeen dan toch voor niets geweest zou zijn, omdat de Ingang zelf een harde en steile rotswand was geworden.

[7] Als Faustus en ook alle aanwezigen zien hoe deze plaats in de bergen veranderd is, zegt Faustus tegen Mij: "Heer en Vriend! Waarlijk, ik kan mij nu niet langer meer beheersen! De verschijnselen komen nu te dicht bij het scheppende; ze bevinden zich al een eeuwigheid voorbij de horizon van mijn begrip! Ik weet nu echt niet meer of ik nog leef of dat ik droom!  Er gebeuren hier zulke vreemde raadselachtige wonderbare dingen, dat men zelfs als men volkomen nuchter is er stomdronken bij staat en nauwelijks meer met het eigen bewustzijn kan onderscheiden of men tot het manlijke of het vrouwelijke geslacht behoort. -Kijk nu eens naar die verschrikkelijke rotswand! Waar was die eerst, toen wij zo gemakkelijk over een goed begaanbaar bergpad onze weg naar de grot vonden?

[8] En bij dit alles is nog het vreemdst, dat bij de gehele verandering van verscheidene duizenden morgens grond geen spoor van enige geweld­dadige vernieling te ontdekken valt. Het geheel ziet er toch net zo uit, alsof hier sinds het ontstaan van de aarde niets veranderd is!? Werkelijk, als hier duizend mensen honderd jaar lang gewerkt zouden hebben, dan is het nog maar de vraag of zij deze massa wel zodanig zouden hebben kunnen verplaatsen, dat zo'n rotswand, die in totaal ruim honderdvijftig manslengten en meer dan een uur gaans breed is, net zo vrij gemaakt had kunnen worden als dat ze nu vrij staat! En daar was een paar ogenblikken geleden nog niets van te zien! En dan nog de manier, die niet de minste sporen achterlaat van enige vernieling! Dat is in alle ernst fabelachtig! Ik ben alleen wel benieuwd naar de gezichten van al die zeelieden, die nu op de plaats van de vroegere weelderige bosstreek deze reuzenwand ontdekken! -Velen zullen helemaal niet weten waar ze zijn; en velen zullen als een kat in een vreemd pakhuis staan te kijken!"

[9] IK zeg: "Daarom zeg Ik jullie allen, dat je hierover zwijgt, en ook zelfs de vrouwen er niets over vertelt; want Ik heb ze deze keer niet mee laten gaan, omdat ze bij bijzonder ongewone voorvallen ondanks alle verboden hun tongen niet in bedwang kunnen houden. Daarom moeten jullie je vrouwen niets over de buitengewone voorvallen vertellen die hier plaats gevonden hebben! Je kunt hen wel de vorm van de grot beschrijven en hen ook vertellen over de nieuw gevonden schatten; maar verder geen woord!" -Allen beloven dat heel plechtig, en wij vervolgen dan rustig onze weg naar Kis en komen daar juist bij zonsondergang aan. Natuurlijk komen de thuisgelaten vrouwen en meisjes ons gezamenlijk tegemoet en weten niet hoe snel ze vragen moeten naar de wonderlijke dingen wij nu weer beleefd zouden hebben. Maar ze krijgen te verstaan dat het nog te vroeg is om te vragen, en dat er alleen maar sprake is van het opgraven van een schat die de Farizeeën nog verzwegen hadden. Hiermee zijn de vrouwen tevreden en zij vragen verder niet veel meer.

[10] Wij gaan dan meteen aan het avondmaal, omdat allen, die waren meegegaan, geen middagmaal gekregen hadden en al behoorlijk hongerig waren geworden en daarom erg naar een goed verzorgd avondmaal verlangden.

 

7 Het loflied van David

 

[1] Pas na het vlug genoten avondmaal ging Faustus in opdracht van Mij naar het grote depot om te kijken of de door Archiël uit de grot naar Kis overgebrachte schatten goed waren aangekomen. Alles was in orde, en ook was er een grote lijst van alle verschillende schatten die in de grot werden aangetroffen, met vermelding van hun waarde, Faustus vraagt de bewakers wie deze lijst heeft gemaakt.

[2] Maar de BEWAKERS antwoorden: "Heer, deze troffen wij reeds aan toen wij voor de bewaking hier zijn neergezet, Wij kunnen daarom niet zeggen wie deze gemaakt heeft. "

[3] FAUSTUS vraagt verder: "Zeg me dan eens hoe die schatten hier zijn gekomen, en wie ze gebracht heeft!"

[4] De WACHTERS zeggen: "Ook dat weten wij niet; er kwam slechts een jong mens, dat we al enige dagen hier in het gezelschap van de wonderdokter uit Nazareth zagen, en beval om de schatten te bewaken. wij kregen toen van de Romeinse onderrechter daartoe opdracht en staan nu al ongeveer twee volle uren op wacht. Dat is alles wat wij van de schat en diens aanwezigheid hier weten, en niets meer of minder!"

[5] Faustus gaat daarop met de door hem meegenomen lijst naar de onderrechter en stelt hem dezelfde vragen als de wacht; maar de on­derrechter weet van de hele zaak net zo weinig als de eerder ondervraagde wacht. Als Faustus merkt dat  niemand in Kis iets van de bezorging van de schatten, weet, zegt hij bij zichzelf: Omdat ze geen van allen iets weten, zal ik ze verder nergens op wijzen, opdat deze zaak daardoor met zonder noodzaak onder het volk bekend zal worden!"

[6] Terwijl hij deze afspraak met zichzelf maakt gaat Faustus weer in zijn huls, waar zijn jonge vrouwtje hem al met open armen opwacht, Maar voor hij zich ter ruste begeeft, komt hij eerst nog naar Mij om over belangrijke zaken te spreken. Maar Ik maak voor morgen een afspraak met hem en beveel hem om nu lichaam en ziel rust te geven, omdat hij net als alle anderen die rust nodig heeft.

[7] Tijdens, een goede nachtrust gaat de nacht echter snel voorbij en dat was ook hier het geval; men dacht pas een paar minuten te slapen toen het heldere morgenlicht allen reeds riep om de behaaglijke rustplaatsen te verlaten en weer met het dagelijkse werk te beginnen. Het reeds vroeg klaargemaakte morgenmaal nodigde iedereen uit de verschillende slaap­vertrekken in de grote eetzaal. Daar gebruikten allen net als in de voorgaande dagen het morgenmaal en brachten Mij na de maaltijd voor het eerst gezamenlijk in de naam van Jehova dank en lof zoals David dat deed toen hij zei (Psalm 33):

[8] Verheug u in de Heer, gij rechtvaardigen; de vromen moeten Hem zeer prijzen. Dank de Heer met harpspel en zing voor Hem bij de tiensnarige harp. Zing een nieuw lied voor Hem en begeleid het met zuivere klanken van het snarenspel; want Gods woord is waarachtig, en wat Hij belooft, dat komt Hij zeker na. Hij houdt van gerechtigheid en een zuiver gericht; de aarde is vervuld met de goedheid des Heren. - De hemelen zijn door het woord des Heren gemaakt en al Zijn legers door de geest van Zijn mond. Hij houdt het water in de zee bij elkaar als in een leren zak en legt de diepte in het verborgene. Laat de gehele wereld de Heer vrezen, en alles wat op de aardbodem woont moet tegen Hem opzien; want wat Hij zegt, gebeurt, en wat Hij beveelt, is er. De Heer vernietigt de raadgevingen van ongelovigen en slechten en leidt de gedachten van de volkeren van hen af. Maar Zijn raad blijft eeuwig en de gedachten van Zijn hart blijven zonder ophouden. Gelukkig het volk, dat de Heer tot God heeft; want dat is het volk dat Hij als erfgenaam heeft uitgekozen! -De Heer kijkt uit de hemel en ziet de kinderen van alle mensen. Vanaf zijn onwankelbare troon kijkt Hij naar allen die op aarde wonen. HIJ bestuurt hun hart en wordt al hun werk gewaar. Een koning heeft niets aan zijn grote macht en een reus wordt niet gered door zijn grote kracht! Paarden helpen ook niet, en hun grote sterkte brengt geen redding! Want het oog des Heren ziet alleen naar degenen die Hem vrezen en op Zijn goedheid hopen, opdat Hij hun ziel redt van de dood en haar.voedt tijdens schaarste. Ons hart verheuge zich over. de Heer, en wij allen vertrouwen op Zijn heilige naam! - Uw goedheld, o Heer, zij met ons, zoals wij op U hopen!"

 

8 Over het rijk der hemelen

 

[1] Nadat allen Mij deze morgenlofprijzing gebracht hebben, vraagt Faustus, die natuurlijk ook bij de maaltijd en de lofspraak aanwezig was, Mij vlug: "Maar waarvan kennen al Uw leerlingen dit U zo waardig~, heerlijke en geheel ware loflied? Zoiets verhevens heb ik nog nooit gehoord!"

[2] Ik zeg: "Vraag aan de Farizeeën het geschreven woord van God, en lees daarin de psalmen van koning David; daarin zul je dat allemaal vinden! Overste Jaïrus waar we vandaag nog mee te maken krijgen, zal je die Schrift wel bezorgen. Want twee dagen geleden hebben ze zijn dochter in het graf gelegd; zij is gestorven! Hij heeft zeer veel berouw over zijn zonde tegen Mij; daarom moet hij ook geholpen worden, dan zal hij voor het hemelrijk van God niet verloren gaan!"

[3] Faustus vraagt: "Heer, wat is dat voor een rijk en waar is het?"

[4] Ik zeg: "Ja, mijn beste vriend, voor de oprechte vrienden van God is het eigenlijke, ware hemelrijk van God overal, voor de vijanden van God echter nergens. Voor hen is daarentegen de heloveral, waarheen je ook je ogen en andere zintuigen wenden kunt en wilt. Beneden en boven is daar hetzelfde. Kijk met omhoog naar de sterren -want zij zijn aarden zoals deze, waar je op staat -en kijk ook niet naar beneden naar de aarde, want zij is geoordeeld, net zoals jouw lichaam, dat eens moet sterven en vergaan! Onderzoek daarentegen je hart en zoek er vlijtig in; dáár zul je vinden wat je zoekt. Want in ieder mensenhart is het levende zaad gezaaid, waaruit het eeuwige ochtendrood van het eeuwige leven zal opbloeien.

[5] Kijk, de aarde zweeft in een oneindige ruimte, zoals de grote zon, de maan en al de ontelbare sterren, die op zichzelf niets anders zijn dan ook weer zonnen en aarden, ook daarin zweven! Je zou met de snelheid van de gedachte deze aarde kunnen verlaten en met deze snelheid in een rechte lijn wegsnellen, - en als je zo eeuwigheden na eeuwigheden voort zou snellen, zou je na vele eeuwigheden met gedachtensnelheid te hebben gevlogen toch nooit ergens een einde naderen! Maar overal zou je buitengewone en wonderbaar gevormde scheppingen aantreffen, die al­lerwegen de eindeloze ruimte vullen en tot leven brengen.

[6] Door de poort van je hart zul je na de dood van je lichaam naar buiten gaan in de eindeloze ruimte van God, en afhankelijk van de gesteldheid van je hart zul je daar een hemel of een hel vinden!

[7] Want er is nergens een geschapen hemel en ook nergens een geschapen hel, maar al die dingen komen voort uit het hart van de mens. Zo zorgt ieder mens in zijn hart voor de hemel of voor de hel, afhankelijk van het goede of het kwade dat hij doet. En zoals hij gelooft, wil of doet, zo zal hij dan volgens zijn geloof, dat zijn wil voedde en deed handelen, leven.

[8] Laat ieder de neigingen van zijn hart onderzoeken, dan zal hij snel bemerken met welke geest zijn hart is vervuld. Trekken zijn neigingen het hart en zijn liefde naar de wereld, en voelt hij een verlangen in zich om iets groots en voornaams te worden in de wereld, - heeft het hart, dat hoogmoedig wil worden, een onbehagen aan de arme mensheid, en voelt het de drang in zich om, zonder door God gekozen en gezalfd te zijn, te willen heersen over de anderen, dan ligt het zaad der hel reeds in het hart. Dit zaad zal, als het niet bestreden en verstikt wordt, de mens na de dood van het lichaam zeer zeker nergens anders dan in de hel doen belanden.

[9] Als het hart van de mens echter vol deemoed is, en hij zich gelukkig prijst om de geringste onder de mensen te zijn, iedereen te dienen, uit liefde tot de broeders en de zusters zichzelf niet te achten, zijn meerderen gewillig in alle goede, voor de broeders nuttige zaken te gehoorzamen, en hij God boven alles liefheeft, dan groeit uit het hemelse zaad in het hart een echte, eeuwig levende hemel. Als de mens op deze wijze de gehele hemel in al haar volheid al in zijn hart draagt, gevuld met het echte geloof, de zuiverste hoop en liefde, dan kan hij na de dood van zijn lichaam onmogelijk ergens anders terecht komen dan in het hemelrijk van God, dat hij in alle volheid allang in zijn hart had! Als je dit goed overweegt, dan zul je gemakkelijk begrijpen hoe het nu precies met het hemelrijk, alsook met de hel, gesteld is."

[10] Faustus zegt: "Beste, zeer wijze Heer, Meester en Vriend! Werkelijk, Uw woorden klonken wel heel wijs, maar de juiste betekenis ervan is mij ditmaal ontgaan! Hoe nu op een bepaalde manier hemel en hel op één plaats bij elkaar kunnen liggen, zodat blijkbaar het ene het andere zou moeten doordringen, dat is voor mij als nog erg materialistisch denkend mens een onmogelijke zaak! Maar hoe tenslotte uit mijn hart een oneindig gelukkige of ongelukkige oneindigheid moet voortkomen, is me nog onbegrijpelijker dan al het andere! Daarom moet ik U wel vragen, of U mij daarover nog een begrijpelijker uitleg wilt geven, want anders ga ik, ondanks al het licht op de helderste geestesmiddag, blind hiervandaan naar huis!"

 

9 De Heer geeft voorbeelden van hemel en hel

 

[I] Ik zeg: "Let dan goed op, want Ik stel er prijs op dat je ziende naar huis gaat!

[2] Stel je voor dat in een huis twee mensen wonen. De ene is met alles tevreden wat hij in het zweet zijns aanschijns onder Gods zegen aan de aarde ontworstelt. Tevreden en opgewekt geniet hij van de spaarzame opbrengst van zijn vlijt, en het is zijn grootste vreugde om met de nog armere broeders zijn moeizaam verworven voorraad te delen. Als er een hongerige bij hem komt, geeft het hem vreugde diens honger te stillen, en hij vraagt hem nooit geërgerd naar de oorzaak van zijn armoede en verbiedt hem niet om terug te komen als hij soms weer honger heeft.

[3] Hij mort niet over aardse staatsbestellen en zegt als hij de een of andere belasting moet betalen, net als Job: 'Heer! U heeft het mij gegeven; alles is van U! Wat U gaf, kunt U altijd weer nemen; Uw altijd heilige wil geschiede!'

[4] Kortom, niets kan deze mens storen in zijn opgewektheid en in zijn liefde en zijn vertrouwen op God, en ook niet in de daaruit voortvloeiende liefde tot zijn aardse broeders. Toorn, nijd, ruzie, haat en hoogmoed zijn vreemde begrippen voor hem.

[5] Zijn broer is daarentegen een zeer ontevreden mens. Hij gelooft in geen God en zegt: 'God is een leeg begrip, dat de mensen gebruiken om de hoogste graad van heldendom op deze aarde aan te duiden. In de armoede kan alleen maar een zeer dom mens gelukkig zijn, net zoals ook de hersen -­ en verstandloze dieren gelukkig zijn als ze datgene, wat hun stomme en afgestompte, natuurlijke drift verlangt, slechts spaarzaam krijgen. Maar een mens, die zich met zijn verstand ver boven het dierlijke verheven heeft, moet niet meer met het gewone varkensvoer tevreden zijn, en moet niet met de eigen voor iets beters bestemde handen in de aarde rondgraaien, wat alleen maar passend is voor dieren en slaven. Hij moet het zwaard grijpen en zich opwerken tot een machtig veldheer, en door triomfpoorten de grote, veroverde wereldsteden binnentrekken. De aarde moet beven onder het hoefgetrappel van het paard, dat overladen met goud en edelstenen, trots de heer van de machtige heerscharen draagt.

[6] Door die zienswijze gaat zo'n mens zijn armelijk bestaan verwensen, in zijn hart de armoede vervloeken en op middelen zinnen hoe hij zich grote schatten en rijkdommen kan verschaffen, om met behulp daar van zijn heerszuchtige ideeën te kunnen realiseren.

[7] Zijn tevreden broer veracht hij, en ieder die nog armer is, is hem een gruwel. Van barmhartigheid vindt men bij hem geen spoor; hij vindt dat een belachelijke eigenschap van laffe slaven. Een mens past slechts edelmoedigheid, -maar dan wel zo weinig als maar mogelijk is! Als een arme hem benadert, vaart hij tegen hem uit met allerlei scheldwoorden en zegt: 'Ga weg, lui beest, vraatzuchtig monster met het haveloze uiterlijk van een mens! Werk, dier, als je voedsel wilt hebben! Ga naar mijn ontaarde broer, die wellichamelijk, maar beslist niet geestelijk, bij mij hoort. Hij, die zelf een alledaagse werkezel is, werkt voor zijn soort en is barmhartig als een slaaf! Ik ben slechts edelmoedig -en schenk je ditmaal nog je laag-bij-de­-grondse leven.'

[8] Kijk nu eens, deze beide broeders, kinderen van één vader en één moeder, leven tesamen in één huis. De eerste is een engel, de tweede bijna een volmaakte duivel. Voor de eerste is de armelijke hut een hemel, voor de tweede is dezelfde hut zonder wat voor verandering dan ook, een pure hel vol bittere kwellingen. Zie je nu hoe hemel en hel op één plaats voor kunnen komen?!

[9] Natuurlijk zul je denken: 'En wat dan nog? Laat de heerszuchtige op de troon komen, hij zal heel geschikt zijn om volkeren te beschermen en vijanden te verslaan!' O ja, dat zou wel mogelijk kunnen zijn! Maar waar ligt de maatstaf die hem voor zou schrijven hoever hij met zijn heerszuchtige plannen door mag gaan? Wat zal hij met de mensen doen, die zich niet zo diep mogelijk voor hem willen buigen? -Wel, die zal hij op de pijnlijkste manier laten martelen en hij zal zich aan een mensenleven even weinig gelegen laten liggen als aan een vertrapte grashalm! -Wat is zo'n mens dan echter? -Wel, dat is een duivel!

[10] Heersers en veldheren moeten er wel zijn; maar begrijp goed, dat deze door God daarvoor uitgekozen en geroepen en voorts rechtstreekse afstammelingen van vroeger gezalfde koningen moeten zijn. Die zijn dan geroepen. Maar wee ieder ander, die zijn arme hut verlaat en zich beijvert om door allerlei middelen de heersersstaf te verkrijgen! Werkelijk, die zou beter nooit geboren kunnen zijn

[11] Maar Ik zal je nog een beeld van het hemelrijk van God geven. Het hemelrijk van God lijkt geheel en al op een vruchtbare bodem, waarop naast doornstruiken en distels de edelste druiven groeien en rijp worden, -: en toch groeien ze in één en dezelfde vruchtbare bodem! Het verschil ligt alleen maar in het gebruik daarvan: de wijnstok maakt er iets goeds van, de doornstruik -en de distel echter iets slechts, iets wat nutteloos IS en Voor geen mens te genieten.

[12] Zo stroomt de hemel zowel in de duivel als in Gods engelen, maar ieder van beiden gebruikt hem anders! 

[13] Ook is de hemel te vergelijken met een vruchtboom, die een goede zoete oogst draagt. Als onder zijn rijk gezegende takken mensen komen, die die vruchten willen eten, zijn er een aantal matig; zij eten onder dankzegging slechts zoveel als zij nodig hebben. Anderen echter, die de vrucht goed smaakt, willen niets aan de boom laten zitten, maar eten alles op uit naijver, opdat de matigen niet nogmaals iets zouden vinden, en zij eten zo lang door, tot de laatste appel op is. Daarop worden zij echter ziek en moeten sterven, terwijl de matigen door het matige gebruik van de vruchten van de boom zich heel goed en verzadigd voelen! En toch hebben beide partijen van dezelfde boom gegeten!

[14] Zo is de hemel ook als een goede wijn, die de matige sterkt, de onmatige echter te gronde richt en doodt; en zo wordt één en dezelfde wijn voor de een, een hemel en voor de ander, de ergste hel, - en toch komt hij uit dezelfde zak! ­

[15] Zeg Mij, vriend, of je nu begrijpt wat de hemel is en wat de hel!"

 

 

10 De wet der orde

 

[1] FAUSTUS zegt: "Heer, nu begint het mij te dagen! -In de hele oneindigheid is er maar EEN God, EEN kracht en EEN wet van eeuwige orde. Voor de mens, die zich deze wet tot de zijne maakt, is alles en overal hemel; degene echter, die zijn vrijheid wil gebruiken om deze wet te weerstaan, vindt overal hel, verdriet en marteling!"

[2] IK zeg: "Ja, zo is het! -Het vuur is een buitengewoon nuttig element; wie het ordelijk, wijs en doelmatig gebruikt, heeft er onschatbaar nut van. Het zou te ver voeren om alle voordelen op te sommen, die de mensen in de schoot geworpen worden door een juist, wijs en doelmatig gebruik van het vuur. Als iemand echter het vuur erg dom en alleen maar voor zijn plezier zo lichtzinnig zou gebruiken, dat hij het op de daken der huizen of in de dichte bossen zou ontsteken, dan zal datzelfde vuur alles vernietigen en te gronde richten!

[3] Als het 's winters vriest, verzamelt zich iedereen graag bij de haard om zich met veel genoegen te warmen aan het vrolijk knetterende vuur , dat de stookplaats met verwarmende vlammen vult; maar wie in het vuur zou vallen, zou gedood en verteerd worden.

[4] Maar Ik zeg je nog wat: De mensen van deze wereld moeten, om waarlijk Gods kinderen te worden, door water en vuur geleid worden. De oertoestand van de hemel is water en vuur; wat niet verwant is aan het water, wordt door het water gedood, en wat zelf geen vuur is, kan in het vuur niet bestaan."

[5] FAUSTUS zegt: "Heer, ik begrijp het alweer niet! Wat betekent dat? Hoe kan men tegelijkertijd water en vuur worden? Want iedereen weet dat water en vuur de elkaar meest vijandige elementen zijn; het ene verwoest en vernietigt het andere. Giet men water op een oppermachtig vuur, dan zal het water snel in damp en lucht veranderen; is het water echter machtiger dan het vuur, dan dooft dit uit door het water, zodra het daardoor overstroomd wordt. Als men echter om op de hemel te gelijken tegelijkertijd water en vuur moet zijn, dan zou men uiteindelijk toch zonder meer oplossen!? Hoe zou het er dan met het eeuwige leven uitzien?"

[6] IK zeg: "O, heel goed! Beiden in de juiste verhouding, -en dan verwekt en onderhoudt het één voortdurend het andere! Want weet je, als er in en om de aarde geen vuur zou zijn, dan zou er ook geen water zijn; als er in en om de aarde echter geen water zou zijn, dan zou er ook geen vuur zijn, -want het één verwekt voortdurend het andere."

[7] FAUSTUS vraagt: "Hoezo? Hoe zit dat?"

[8] IK zeg: "Neem al het vuur, waaruit alle warmte ontstaat, op aarde weg, en de gehele aarde wordt een diamantharde ijsklomp, waarop geen leven zou kunnen bestaan. Neem echter al het water weg van de aarde, en zij zal zeer snel tot onbeduidend stof vergaan! Want zonder water zal ook het vuur zich niet staande kunnen houden, want zonder het water ontstaan er geen nieuwe vormen op aarde; waar echter geen kopieën of nieuwe vormen meer ontstaan, heeft de dood en het bederf de overhand.

[9] Kijk naar een boom, die zijn sappen kwijt raakte, en je zult zien dat de boom in korte tijd zal vergaan en daardoor te gronde gaat. Begrijp je het nu?"

[10] FAUSTUS zegt: "Ja, Heer, nu begrijpen wij allen ook dit en wij beseffen, dat U vol bent van de goddelijke geest, en Zelf de Schepper bent van alle dingen. Want welk mens kan uit zichzelf naspeuren hoe de hele schepping in elkaar zit, en welke wetten daar heersen? Dat kan alleen maar aan diegene helder en door en door bekend zijn, die de geest in zich heeft, waardoor alle dingen gemaakt zijn en nog steeds als zodanig bestaan. -Ik kan U voor al de mij hier bewezen grote geestelijke, en materiële weldaden slechts met een voor U met de grootste liefde vervuld hart danken! Want wat zou ik arme, zwakke, zondige mens anders voor U, de Heer der oneindigheid, kunnen doen?"

[11] IK zeg: " Je hebt gelijk; maar houd voorlopig alles wat je weet en hier hebt gezien en ondervonden, voor je, verraad Mij niet vóór Mijn tijd, en vergeet door je aardse geluk nu de armen niet! Want wat je ooit in Mijn naam voor de armen zult doen, dat heb je voor Mij gedaan, en het zal je in de hemel vergolden worden. -Maar nu wij hier in Kis klaar zijn met alles wat er uit te voeren en in 't reine te brengen was, willen wij ons gereed maken voor de reis naar Nazareth."

 

11 Nazareth. Het berouw van Jaïrus

 

[1] FAUSTUS zegt: "Moet ik dus opdracht geven om mijn eigendommen aan boord te brengen?!"

[2] IK zeg: "Dat is al gebeurd! Omdat jouw schepen alleen niet voldoende waren, hebben Baram en Kisjonah hun twee grote schepen daar nog bij uitgeleend, en dus is alles tot op het vertrek na klaar. "

[3] FAUSTUS zegt: "Het verwondert mij nu helemaal niet meer dat dit al gebeurd is; want wat zou voor de Almachtige onmogelijk zijn?!

[4] Op dit moment komen Jonaël en Jaïruth met Archiël en danken Mij voor alles. Als zij onder veel dankbetuigingen afscheid van Mij nemen en op weg gaan naar Sichar, komt de door Mij reeds aangekondigde afvaardiging hen tegemoet, neemt hen onder het nodige eerbetoon op en legt Jonaël de opmerkelijke vraag voor, of hij het ambt van opperpriester weer zou willen aanvaarden; en beiden, Jonaël en Jaïruth, herinneren zich datgene, wat Ik hen eerder had gezegd.

[5] Nadat Ik het uitbeelden van het hemelrijk beëindigd had (Matth. 13,53) en de Sicharieten weer weg liet gaan, en ook van Kisjonah, die ditmaal op Mijn aanraden thuis bleef en Faustus niet vergezelde, afscheid genomen had, met de belofte hem binnenkort weer op te zoeken, gingen we dan om twee uur voor de middag op een groot schip. Wij voeren met Faustus, die met zijn jonge vrouw op Mijn schip meeging, naar de omgeving van Kapérnaum. Daar bevond zich de normale landingsplaats voor deze stad en voor Nazareth, dat zoals bekend, niet zo ver van Kapérnaum verwijderd lag.

[6] Toen wij waren geland en uit de schepen aan land waren gegaan, zei FAUSTUS: "Heer, ik zal met U naar Nazareth gaan en de behuizing van Uw moeder en Uw aardse broers en zusters weer aan hen in eigendom overdragen!"

[7] IK zeg: "Ook dit is al gebeurd, en je zult ook thuis en daarbuiten in je grote rechtsgebied alles in uitstekende en beste orde aantreffen; want tot nu toe heeft Mijn Archiël alle zaken voor je in 't reine gebracht. Maar ga jij naar Kapérnaum en als overste Jaïrus je onder ogen komt - wat beslist gebeuren zal - en je zijn nood zal klagen, zeg hem dan dat Ik Mij nu een tijdlang in Nazareth zal ophouden! Als hij iets wil, laat hij dan naar Mij toekomen, - maar wel helemaal alleen!"

[8] FAUSTUS zegt: "Mag ik hem ook niet vergezellen?"

[9] IK zeg: "O ja, maar jij alleen!" - na deze woorden namen wij afscheid.

[10] Ik ga nu met Mijn grote groep leerlingen naar Nazareth in Mijn aardse vaderland, en Faustus laat meteen een aantal dragers, inpakkers en wagens komen, waarmee hij de meegenomen schatten naar zijn huis in Kapérnaum vervoert. Het behoeft wel nauwelijks vermeld te worden dat het in Kapérnaum veel opzien baarde toen men de opperrechter zo rijk beladen aan de zijde van een wonderschone gemalin de stad in zag komen; maar dat ook de overste van de aldaar wonende Farizeeën, Jaïrus genaamd, de opperrechter in veel opzichten tegemoet kwam, is nog makkelijker te begrijpen, -want hij wist wel het een en ander van de tocht van de twaalf Farizeeën naar Jeruzalem en ook, dat Faustus daarvoor naar Kis was geroepen.

[11] FAUSTUS ontving hem met alle achting en zei tegen hem: "Een eerlijke Farizeeër werd gered, en de panden, die ten onrechte en in 't geheim van de arme Joden afgeperst werden, zijn hen tot op de laatste stater terug gegeven, en elf Farizeeën genieten nu voor hun veelzijdige ongehoorde bedriegerijen en roverijen de welverdiende straf in Jeruzalem in de tempel. Het zou te veel tijd kosten om je te vertellen wat die elf allemaal op hun kerfstok hebben; als je echter eens gelegenheid hebt, kom en lees dan zelf de vele stukken maar eens door en je haren zullen te berge rijzen! - Maar nu over iets anders! Hoe is het nu met je lieve dochter? Leeft ze nog, of is zij gestorven?"

[12] JAÏRUS antwoordt diep bedroefd en onder tranen: "O vriend, waarom herinner je mij daaraan? - Helaas, helaas is zij gestorven; want geen dokter kon haar helpen! De onvergelijkelijke arts Borus uit Nazareth zei, dat hij haar wel zou kunnen helpen, maar dat niet deed, omdat ik te erg en te zwaar heb gezondigd tegen zijn vriend Jezus, die zijn meester was. En zo stierf mijn boven alles geliefde dochter. Het was hartverscheurend, hoe de stervende om Jezus riep dat hij haar zou helpen, en hoe zij mij nog in haar sterven een verwijt deed, dat ik zo erg tegen Jezus, de grootste weldoener van de arme lijdende mensheid, had gezondigd, dat zij daardoor nu onherroepelijk zou moeten sterven. Ik deed alles om Jezus te vinden opdat Hij haar zou helpen! Maar Jezus wilde niet meer naar mijn boodschapper luisteren, hoewel het mij nu duizendmaal bitter heeft berouwd, dat ik tegen hem heb gezondigd! Nu is alles echter voorbij! Vier dagen ligt ze al in het graf en stinkt als de pest! Jehova zij nu haar mooie ziel genadig en barmhartig!"

[13] FAUSTUS zegt: "Vriend! Ik heb van gans er harte medelijden met je; maar ik zeg je ook, dat de almachtige Heer Jezus zich nu in Nazareth bevindt. Hem is volgens mijn herhaaldelijke ervaring niets onmogelijk! Wat denk je ervan als je zelf eens naar Hem toeging? Ik zeg je, Hij heeft macht genoeg om je dochter uit het graf in het leven te roepen en haar weer aan je terug te geven!"

[14] JAÏRUS zegt: "Ook al zou dat laatste niet meer mogelijk zijn, dan wil ik toch gaan en Hem duizend maal om vergeving vragen, omdat ik Hem, weliswaar slechts gedwongen en niet vrijwillig, heb beledigd en leed aangedaan!"

[15] FAUSTUS zegt: "Goed, ga dan met mij mee; wij zullen Hem in Nazareth in het huis van Zijn moeder aantreffen. Maar Hij heeft gezegd dat niemand ons mag begeleiden!" -Jaïrus, die weer hoop krijgt, stemt meteen in met het voorstel van Faustus. Beiden laten een paar snelle muildieren zadelen en rijden zo snel mogelijk naar Nazareth. Een paar uur voor zonsondergang komen zij in Nazareth aan, stallen de muildieren in een herberg en gaan dan te voet naar het huis van Mijn moeder en treffen Mij daar aan met Borus, die een van de eersten uit Nazareth was die Mij met open armen tegemoet kwam; want hij kreeg bericht dat Ik op deze dag in Nazareth zou aankomen.

[16] Toen Faustus met Jaïrus de kamer binnenkwam, begon deze laatste te huilen, viel voor Mij neer en smeekte Mij hardop of Ik hem zijn grote zonde, de ondankbaarheid die Hij aan Mij begaan had, wilde vergeven.

[17] Maar IK zeg tegen hem: "Sta op! Je misstap is je vergeven, zondig echter niet voor de tweede maal! -Waar ligt je dochter begraven?"

[18] JAÏRUS zegt: "Heer, U weet dat ik hier dichtbij voor de platte­landskinderen een school heb laten bouwen, met daarbij een klein bedehuis. In dit bedehuis heb ik voor mijzelf een grafkelder laten bouwen; maar omdat mijn dochter vóór mij stierf, liet ik haar daarheen brengen en in de nieuwe grafkelder leggen, waarin nog nooit een dode gelegen heeft. De grafkelder ligt nauwelijks tweeduizend passen hier vandaan. Als U deze zou willen zien, o Heer, dan zou mij dat uitermate gelukkig stemmen, hoewel ik overigens dodelijk bedroefd ben!"

[19] IK zeg: "Nu, breng Mij daarheen, -maar behalve jij en Faustus mag niemand ons volgen!"

[20] De apostelen vroegen echter, of zij er dan óók niet bij mochten zijn.

[21] IK zeg: "Ditmaal niemand behalve de twee genoemden!"

[22] BORUS zegt: "Heer, U weet dat ik zo zwijgzaam kan zijn als een vis; wat zou U er van zeggen als ik als dokter U begeleid?"

[23] IK zeg: "Het blijft bij Mijn eerste uitspraak; alleen wij drieën en verder niemand!"

 

12 Sarah's tweede opwekking uit de dood

 

[I] Toen dorst niemand meer verder te vragen en aan te dringen, en wij gingen naar de grafkelder, en Ik keek naar het al heel erg stinkende lijk en vroeg aan Jaïrus of hij nu soms nog meende, of zelfs maar geloofde, dat zijn dochter schijndood zou zijn?

[2] JAÏRUS zegt: "Heer, in mijn hart heb ik dat de eerste keer ook niet geloofd en ik wist maar al te goed dat mijn liefste dochter Sarah helemaal dood was. Men sleepte mij er met de haren bij voor dat valse getuigenis tegen U, en als ik die boosaardige verklaring niet ondertekend had, dan zou U nog veel erger vervolgd zijn, en dat wilde ik echt niet! Omdat ik echter deze valse verklaring ondertekend had, zag men U meer aan voor een arbeidsschuwe landloper, die hier en daar wat mensen gezond maakt en in Israël naam wil maken, dan voor een door God geroepen profeet - of zelfs voor de beloofde Messias, die door de hele hedendaagse, welvarende en rijke priesterkaste het meest gevreesd wordt. Want er staat geschreven, dat als de hogepriester uit de orde van Melchizedek op aarde zal komen, alle andere priesters zullen verdwijnen, en de nieuwe Mel­chizedek met zijn engelen eeuwig zal heersen over alle geslachten der aarde.

[3] Ik zeg U: Alle opperpriesters en alle onderpriesters samen vrezen niet voor het vuur of de storm, die voor de grot waarin de grote profeet verborgen was, voorbijging; maar voor het suizen van de wind boven de grot van de grote profeet zijn ze bang, omdat ze steeds zeggen dat de Messias uit de orde van Melchizedek als een dief in de nacht heel

stil zal komen en hen alles zal afnemen, wat ze zich tot op heden verworven hebben! -Daarom wil geen enkele priester de aankomst van de gezalfde van God in der eeuwigheid meemaken, maar deze liever zo ver mogelijk in de verste toekomst verschoven zien.

[4] Maar omdat de gehele, vooral oude, priesterstand door Uw buiten­gewone daden en leringen ongetwijfeld zoiets in U ziet, stelt ze alles in het werk om U -indien mogelijk -te gronde te richten! Als dat niet zou lukken, omdat U werkelijk degene bent waarvoor zij U houdt, dan zal zij hierna voor haar boze bemoeienissen in zak en as boete doen en met grote vrees de almachtige slag afwachten, waardoor ze van oudsher vreest alles te verliezen en die ze altijd al gevreesd heeft, want anders zou ze niet bijna alle profeten gestenigd hebben. Kijk, dat is de reden waarom ik liever verklaarde dat U een landloper was, dan Degene, die U echt bent! Want ménsen kunnen hun doden nooit in het leven terugroepen; dat kan alleen maar Gods geest, die volgens mij algeheel lichamelijk in U woont en werkt."

[5] IK zeg: "Omdat Ik in het verborgen wel wist waarom je Mij eigenlijk hebt verloochend, kwam Ik in je grote nood weer naar je toe om je voor lange tijd te helpen. Dat is echter ook de werkelijke reden waarom Ik buiten jullie tweeën niemand anders meenam. Als de tijd echter rijp is, dan zullen ook zij de reden horen. - Maar nu zul je Gods macht en heerlijkheid zien!" .

[6] Toen boog IK Mij in de grafkelder, waarin de jonge Sarah in linnen gewikkeld lag, en zei tegen Jaïrus: "Kijk, het is nacht geworden en het lampje in het graf geeft nog maar heel weinig licht! Ga naar de bewaker van dit school­ en bedehuis en laat je een sterker licht geven; want als zij het leven terug zal krijgen, moet zij natuurlijk iets kunnen zien om uit het graf te klimmen."

[7] JAÏRUS zegt: "O Heer, zou dat echt mogelijk zijn? De ontbinding is bij haar al in een vergevorderd stadium! Maar ik geloof dat bij God alles mogelijk is, en daarom zal ik meteen met een sterker licht terug zijn!"

[8] Jaïrus haast zich nu om een sterker licht te halen, dat hij echter niet zo snel kan krijgen omdat het vuur bij de huisbewaker is uitgegaan en het hem geruime tijd kostte om twee voor het vuur maken geschikte stukken hout hard tegen elkaar te wrijven tot ze begonnen te branden.

[9] Maar Ik wek, direkt nadat Jaïrus de deur uit was Sarah en til haar uit het graf.

[10] De WAKKER GEMAAKTE vraagt Mij nog wat slaapdronken: "Om Jehova's wil! Waar ben ik nu toch? Wat gebeurde er met mij? Ik was net nog in een. mooie tuin met veel speelgenoten, en nu ben ik opeens in de nauwe ruimte van dit dutstere kamertje overgeplaatst!"

[II] IK zeg: "Wees blij en rustig, Sarah! Want zie Ik jouw Jezus die je nauwelijks enige weken geleden de eerste keer van de dood tot het leven opwekte, heb je nu ook weer uit de dood opgewekt en gaf je nu een bestendig leven! Van nu af aan zal geen ziekte je meer kwellen, en als na veel jaren je tijd zal komen, zal Ik Zelf uit de hemel komen om je af te halen en je in Mijn rijk te brengen, dat nooit zal eindigen."

[12] Als SARAH Mijn stem hoort, leeft zij pas helemaal op en zegt met de liefdevolste en vriendelijkste stem van de wereld: "O enig geliefde van mijn jonge leven en hart! Ik wist wel, dat degene die U alleen boven alles lief heeft de dood niet hoeft te vrezen! Uit overweldigende liefde tot U mijn eerste brenger van het leven, werd ik ziek, omdat ik niet meer te weten kon komen waar U heengegaan was; en als ik met een van liefde brandend hart vroeg waar U was, dan trachtte men mij tot rust te brengen door duidelijk mijn gevoelens te doden. Men zei dat U gevangen genomen en als misdadiger tegen de staat aan het scherprecht was overgeleverd! Dat brak mijn hart; ik werd weldra ernstig ziek en stierf voor de tweede maal! - O hoe ontzettend gelukkig ben ik nu weer, omdat ik U, mijn enige en grootste liefde, terug heb!

[13] Ik zei nog op het sterfbed: ' Als mijn enige Jezus nog leeft, dan laat Hij mij niet vergaan in het koude graf!' - En zie, wat mijn hart mij gezegd heeft, is gebeurd. Ik leef weer helemaal, en dat in de armen van mijn geliefde Jezus! Maar van nu af aan zal ook mets ml] meer van Uw goddelijke zijde kunnen scheiden! Ik wil U als de minste van Uw dienaressen volgen, waar U ook moge heengaan. "

[14] Terwijl Sarah zo nog bezig is haar hart voor Mij uit te storten, komt Jaïrus eindelijk met een harskaars naar de grafkamer toe. Dan zeg Ik tegen haar: "Let op, je vader Jaïrus komt! Verberg je daarom achter de rug van Faustus, zodat hij je niet meteen ziet, want dat zou slecht zijn voor zijn gezondheid! Maar als Ik je roepen zal, stap dan vlug met een opgewekt en vrolijk gezicht naar voren, dan zal zoiets hem geen kwaad doen!" -Sarah volgt deze raad direkt op, en Jaïrus komt de kamer binnen op het moment dat Sarah zich net achter de rug van Faustus heeft verborgen.

[15] Jaïrus verontschuldigde zich ervoor dat hij zo lang met het gevraagde licht was weggebleven.

[16] Maar IK zei: "Dat is niet belangrijk! Je hebt je uiterste best gedaan, en wie eenmaal dood is, wordt in nauwelijks een kwartier niet nog doder, maar eerder levender, als de voorwaarden voor het leven ergens nog aanwezig zijn!"

[17] JAÏRUS zegt: "Nu, Heer, als het een arme zondaar ook toegestaan is om U iets te vragen, zou U dan nu Uw genade niet aan mij, onwaardige, maar aan de U zeker boven alles liefhebbende Sarah willen betonen!"

[18] IK zeg: "Maar als voorwaarde en reden stel Ik, dat Ik haar niet voor jou opwek, maar alleen voor Mij! Van nu af aan zal zij Mij volgen -en niet jou; als jij zo nu en dan Mij echter ook wilt volgen, dan zul je bij je dochter zijn!"

[19] JAÏRUS zegt: "Laat alles gebeuren zoals U wilt, als mijn enig kind maar weer in het leven teruggeroepen kan worden!"

[20] IK zeg: "Nu dan, schijn maar in het graf!"

[21] JAÏRUS stapt zuchtend naar de rand van het graf en kijkt en kijkt - en ziet alleen maar het linnengoed en de hoofddoeken en de linnen wikkels op een hoop samengedrukt. Als hij de dode dochter niet meer ziet liggen, wordt hij bedroefd en vraagt Mij: "Heer, wat is daar gebeurd? De geur hangt er nog wel, maar verder niets! Heeft iemand dan het lijk gestolen? Waarom nam hij dan ook niet de doeken en wikkels mee?"

[22] IK zeg: "Omdat de nu levende die dingen niet meer nodig heeft!"

[23] Het verdriet van JAÏRUS slaat plotseling om in verrukking en hij roept:"Hoe?! -Wat?! -Waar is de weer levende Sarah dan?"

[24] IK roep: "Sarah! -Kom voor de dag!"

[25] Toen kwam de beeldschone SARAH van achter de rug van Faustus te voorschijn en zei met een heel gezonde en duidelijke stem: "Hier ben ik, helemaal levend en gezond! Maar nu behoor ik niet meer bij u, maar alleen bij Jezus, de Heer! Want de liefde van mijn hart tot Jezus, de Heer over leven en dood, waartegen men mij uitdrukkelijk wilde laten zondigen, heeft mijn zwakke lichaam voor de tweede maal gedood! Maar het heeft juist door deze geweldige liefde het leven nu weer teruggekregen! En, vader Jaïrus, u noemt mij uw dochter, terwijl u mij slechts éénmaal het leven heeft geschonken! Wat is Hij dan voor mij, en ik voor Hem, die mij twéémaal ten volle het leven heeft gegeven? Wie van u beiden is het meest mijn echte vader?"

[26] JAÏRUS zegt: "Je hebt gelijk! Dat is duidelijk Hij, die je tweemaal het leven heeft weergegeven, en ik mag daarbij nooit jouw liefde in de weg staan! Volg van nu af aan geheel je eigen hart, en ik zal jou en je liefde van tijd tot tijd ook volgen! Ben je daarmee tevreden, jij, die op deze aarde alles voor mij was, en nu naast Jezus ook weer alles bent?"

[27] SARAH zegt: "Ja, vader Jaïrus, daar ben ik volkomen tevreden mee!"

[28] IK zeg:" En Ik ook! Maar nu gaan we naar Mijn huis! Daar wacht een goed avondmaal op ons, en Mijn dochter Sarah moet nu vóór alles flink eten; want haar met nieuw leven vervulde lichaam heeft nu beslist goed voedsel nodig. Laten we dus snel hier weggaan!"

 

13 Het gesprek tussen Jaïrus en zijn vrouw over Sarah

 

[1] Jaïrus dekt. nu het graf af en achter ons sluit hij goed de deur af, waardoor men in de grafkamer en zo bij het graf zelf zou kunnen komen, en gaat dan met ons mee. Maar ongeveer zeventig passen voorbij dit school­ en bedehuls staat de kleine woning van de opziener en bewaker waar Jaïrus voordien de kaars had gehaald.      

[2] Daar de wassende maan deze avond al wat licht gaf, zag de BEWAKER maar al te gauw het dochtertje van Jaïrus, dat in het lange witte gewaad opgewekt naast Mij liep. Helemaal ontsteld vroeg hij aan Jaïrus: "Wat is dat nu.?! Wat zie ik?! Is dat Sarah niet, uw overleden dochtertje?! ­Was ze dit keer dan ook schijndood?"

[3] JAÏRUS zegt: "Laat het zijn wat het is! Jij hebt hier niets te vragen, maar over alles wat je hier ziet totaal te zwijgen of je wordt ontslagen! Prent je dat goed in je geheugen, en denk, neem in je op en begrijp, dat bij God alle dingen heel goed mogelijk zijn! Maar daartoe behoort een volledig geloof en een levend vertrouwen! - Heb je dat begrepen?"

[4] De WACHTER zegt: "Ja, zeer eerwaarde heer!"

[5] Daarop zegt JAÏRUS: "Kom in de toekomst niet meer bij mij aan met zulke eerbetonende uitdrukkingen en spreek met mij als met een broeder! Maar ga nu, omdat je geen lijk meer hoeft te bewaken, snel naar Kapérnaum en vertel daar niemand, ook mijn vrouw niet, wat je nu gezien hebt! Maar zeg haar, dat ze, indien mogelijk, meteen met jou naar Nazareth moet gaan naar het huis van Jozef; want ik heb heel belangrijke zaken met haar te bespreken! Neem een paar goede muildieren opdat jullie vlugger naar het huis van de timmerman in Nazareth kunnen komen!" [6] De wachter, die zelf een snelle ezel heeft, toomt en zadelt het dier zo vlug mogelijk, haast zich daarmee naar Kapérnaum en brengt daar aan de vrouw van Jaïrus de boodschap over. De bedroefde vrouw staat vlug op en volgt de bode. De ezels lopen snel en in een klein uur zijn beiden in Nazareth in het huis van Maria, mijn lichamelijke moeder, die nu weer opgeruimd en blij is, omdat zij het oude huisje van Jozef teruggekregen heeft. Als de vrouw van Jaïrus de kamer binnenkomt, waar wij juist bezig zijn met een goed avondmaal, dat ditmaal door vriend Borus verzorgd werd, ziet zij dadelijk haar Sarah, die naast Mij heel vrolijk en monter en blakend van gezondheid, met veel eetlust een heerlijke vis zonder graat, toebereid met zout, olie en wat wijnazijn, zit op te peuzelen.

[7] De VROUW vertrouwt nauwelijks haar eigen ogen en zegt na een poosje, terwijl zij Jaïrus op de schouder tikt: " Jaïrus, echtgenoot, hier staat je bedroefde vrouw, die je een bode hebt gestuurd met de mededeling, dat je belangrijke zaken met haar te bespreken had! Maar ik zie reeds het belangrijkste van alles! Zeg mij, man! Droom ik nu, of is het werkelijkheid? Is het meisje, dat bij Jezus zit en er zo goed uitziet, niet het levende evenbeeld van onze gestorven, allerliefste Sarah! - O Jehova, waarom heeft u mij Sarah toch afgenomen!?"

[8] JAÏRUS zegt, zelf helemaal ontroerd, tegen zijn vrouw: "Wees getroost, geliefde vrouw! Dit meisje is niet alleen het evenbeeld van onze allerliefste Sarah, maar zij is het in alle ernst zelf! De Heer Jezus, vol van de goddelijke geest, heeft haar nu voor de tweede maalopgewekt, zoals Hij haar slechts een paar weken geleden ook uit de dood heeft opgewekt. Dat zij er nu zo blakend van gezondheid uitziet, komt door Zijn onbegrijpelijke, goddelijke kracht. Stoor haar echter niet bij het eten, want ze heeft nu toch wellang gevast!"

[9] De VROUW zegt, terwijl ze zich van verwondering en vreugde nauwelijks kan beheersen: "Zeg mij eens, wijze meester in Israël, wat je nu van deze Jezus denkt! Het lijkt mij steeds waarschijnlijker, dat Hij dan toch, ondanks Zijn nederige afkomst, de beloofde Messias is!? Want zulke dingen heeft nog nooit een profeet, laat staan een willekeurig ander mens, verricht!"

[10] JAÏRUS zegt: "Ja, ja, zo is het! Maar de grootste zwijgzaamheid is geboden omdat Hij dat Zelf zo wil; want als het te veel bekend zou worden, zouden we direkt heel Jeruzalem en Rome op onze nek krijgen, en als Hij daar Zijn goddelijke macht niet tegenover zou zetten, zou het er voor ons allen slecht uitzien! Wees daarom, vrouw, zo zwijgzaam als een vestingmuur! Sarah zal, om de goddelijke meester niet met haar verschijning te verraden en om een blijvende gezondheid te verkrijgen, minstens een vol jaar onder toezicht en leiding van Hem Zelf of anders van Zijn lieve, buitengewoon wijze moeder Maria blijven, en wij zullen haar slechts om beurten zo nu en dan bezoeken. Eigenlijk hebben wij beiden ook niet zo buitengewoon veel recht meer op haar; want wij hebben haar door ons blinde genot een ellendig, ziekelijk leven gegeven en wisten tijdens onze gemeenschap niet wat daar uit voort zou komen. Wij ontvingen deze hemelse Sarah, die van God een zeer gezonde ziel, maar van ons een zwak ziek lichaam meekreeg! Tweemaal heeft de dood haar bij ons weggehaald en ze zou voor ons op deze aarde voor eeuwig verloren geweest zijn! Maar Hij gaf haar beide keren een nieuw, gezond leven! -Daarom is het de vraag, wie nu meer haar vader en moeder is, - Hij, of wij tweeën, arme zondaars!"

[11] Sarah's MOEDER zegt: " Ja, jij bent wijs, kent de wet en alle profeten; daarom heb je in alles altijd gelijk. Het is voor mij al een hemelse zaligheid, dat ze weer leeft en dat wij het geluk hebben om haar zo nu en dan te zien en te spreken."

[12] JAÏRUS zegt: "Laten we nu stil zijn, want de maaltijd is ten einde, en misschien zal Hij iets zeggen!"

[13] Maar IK roep Faustus en zeg tegen hem: "Vriend en broeder, Ik vind het erg jammer dat je vandaag niet bij Mij kunt blijven overnachten; maar thuis wachten belangrijke zaken op je en daarom moet Ik je voor een paar dagen laten gaan. Kom echter daarna weer hierheen! Mocht er ergens over Mij gesproken worden, dan weet je wat je zeggen moet!"

[14] FAUSTUS zegt: "Heer, U kent mij beter dan ik mijzelf ken! Daarom kunt U Zich wel op mij verlaten, want een geboren Romein is geen zwakke rietstengel, waarmee de wind gemakkelijk spel zou hebben! Als ik ja zeg, dan zal ook de dood daar geen nee van maken! Maar nu ga ik; mijn muildier staat nog gezadeld en getoomd, en binnen een uurtje ben ik al op de plaats van bestemming. Het op mij wachtende werk zal in Uw naam, o mijn grote vriend Jezus, wel goed aflopen. Ik beveel mij geheel en al aan in Uw liefde, wijsheid en goddelijke macht!" Met deze woorden neemt Faustus afscheid, terwijl hij vlug de deur uitgaat.

[15] Dan komt Sarah's moeder naar Mij toe en dankt Mij, terwijl zij met een berouwvol hart belijdt hoezeer zij deze ongehoorde genade onwaardig was.

[16] IK troost haar echter en zeg tegen Sarah: "Mijn dochtertje, hier is, je moeder!"

[17] Nu eerst staat Sarah snel op en begroet haar moeder heel vriendelijk, maar zegt daar direkt bij, dat ze nu bij Mij zal blijven; want ze houdt teveel van Mij om Mij te kunnen verlaten! De moeder zowel als overste Jaïrus prijzen het lieve dochtertje daarvoor, maar vragen het echter toch ook meteen of ze hen niet helemaal zou willen vergeten! En Sarah geeft beiden de oprechte verzekering dat zij hen nu meer liefheeft dan ooit te voren. Daarmee waren beiden dan ook uitermate tevreden, ze werden kalm en liefkoosden hun dochter .

 

14 Goddelijke macht

 

[I] Nu kwam de Griek PHILOPOLD uit Kana in Samaria naar Mij toe en zei: "Heer, ik ben nu al langer dan drie dagen bij U, maar kreeg nog geen moment de gelegenheid om met U te bespreken, hoe ik op Uw bevel geheel volgens Uw wil alles in orde heb gebracht, en dat nu door mijn prediking, na Uw vertrek uit Kana, allen het geloof in U hebben aanvaard. U schijnt nu niet bezig te zijn; daarom vraag ik U om even naar Mij te luisteren!"

[2] IK zeg: "Mijn zeer gewaardeerde vriend Philopold! Geloof je dat Ik je niet allang om het een of ander, Kana betreffend, gevraagd zou hebben, als Ik niet precies zou weten hoe het er bij staat? - Kijk al Mijn broeders eens! Hoeveel spreek Ik dan met hen? Uiterlijk dagenlang met geen woord, maar des te vaker innerlijk, geestelijk via hun hart; en zie, er staat er niet één op om Mij te vragen: 'Heer, waarom spreekt U dan niet met mij?' Ik zeg je, zoals Ik allang tegen allen gezegd heb: Ik neem geen leerlingen aan om met hen over koetjes en kalfjes te praten, maar opdat zij Mijn leer horen, en getuigen zullen zijn van Mijn daden! Want wat zij weten, dat weet Ik allemaal allang van te voren, en wat zij speciaal weten willen, zeg Ik hen op het gewenste ogenblik in hun hart. Als dat nu zo is, vraag jezelf dan eens af, waarom Mijn ingewijde leerlingen dan nog een dagelijks uiterlijk gesprek nodig zouden hebben! Jij bent nu ook Mijn leerling en moet je daarom richten naar deze regel van Mijn school.

[3] Maar met andere mensen, die niet tot Mijn naaste leerlingen behoren, moet Ik natuurlijk uiterlijk woorden wisselen; want zij zouden Mij in hun zeer wereldse harten niet horen en nog minder begrijpen. Toch praat Ik ook veel uiterlijk met Mijn leerlingen, als tijd en omstandigheden dat vereisen; maar dan gebeurt dat niet ter wille van de leerlingen, maar voor degenen, die geen leerling zijn! -Zeg Mij eens of je dit begrepen hebt!"

[4] PHILOPOLD zegt: "Ja, Heer, Uw genade is mij nu zo duidelijk als de zon op het middaguur, en ik dank U voor Uw vriendelijke uitleg! Maar, Heer, als ik nu naar die heerlijke, mooie Sarah kijk, die zich met haar buitengewone schoonheid met iedere engel in de hemel zou kunnen meten, kan ik haast niet begrijpen, dat ze ook maar een seconde in het graf gelegen zou hebben! Want zo'n levenskracht heb ik nog nooit gezien! En toch is het waar dat U haar tweemaal uit de dood heeft opgewekt! Nu voel ik een geweldige behoefte om van U te vernemen, hoe U zoiets kunt!"

[5] IK zeg met gedempte stem tegen hem: "Ik dacht dat je in Kana toch voldoende ondervonden hebt wie Ik ben!? Maar als je dat dan weet, is het toch erg onbegrijpelijk dat je vraagt, hoe Ik een dood mens weer tot leven zou kunnen brengen! Zijn dan niet zon, maan en alle sterren, evenals deze aarde, uit Mij voortgekomen, en heb Ik deze aarde niet bevolkt met talloze levende wezens? Als Ik deze in het begin een bestaan en een zelfstandig leven kon geven, waarom zou Mij dan nu bij een meisje onmogelijk zijn, wat Mij bij talloze wezens van eeuwigheid tot eeuwigheid mogelijk is? Als je dit echter weet en daarover zelfs door een engel bent onderwezen, hoe kun je dan nog vragen hebben?

[6] Zie, zelfs iedere steen, waaraan je je voet erg kunt stoten, bestaat door Mijn wil; als Ik Mijn alles scheppende en onderhoudende wil één ogenblik van hem aftrok, dan zou hij op hetzelfde moment totaal uit het bestaan verdwijnen.

[7] Je kunt de steen wel fijnstampen, hem in een heet vuur zelfs helemaal laten verdampen, zoals de geheime apothekerskunst dat leert; maar dat alles kan alleen maar met de steen en met iedere andere materie plaats­vinden, omdat Ik dat tot nut en ten bate van de mensen toelaat. Als Ik het niet toeliet, dan zou je ook de kleinste steen net zo min van zijn plaats kunnen tillen als een berg. Je kunt een steen ook omhoog werpen, en hij zal afhankelijk van je kracht en werpkunst behoorlijk ver omhoog vliegen; maar als hij een zekere, door de werpkracht bepaalde hoogte heeft bereikt, zal hij dadelijk weer naar de aarde terugvallen. Zie, Mijn wil en de mate waarin Ik iets toelaat bepalen steeds het 'Tot hiertoe en niet verder!'

[8] Een steenworp toont je heel duidelijk, hoe ver de kracht en de wil van de mens reikt. Enige ogenblikken slechts, -en de zwakke wil van de mens wordt door de Mijne gegrepen en teruggedreven binnen de door Mij bepaalde eeuwige orde, die in de hele eeuwige oneindigheid tot op het gewicht van een zonnestofje afgewogen is! Maar als dit enkel en alleen maar afhangt van Mijn wil en van wat Ik toelaat, hoe zou het Mij dan niet mogelijk zijn om een gestorven meisje het leven weer te geven?

[9] Ga naar buiten en breng Mij een stuk hout en een steen, en Ik zal Je tonen hoe Mij alle dingen mogelijk zijn door de kracht van de Vader in Mij!"

[10] Meteen brengt Philopold een steen en een heel verrot stuk hout. En IK zeg tegen hem, nog steeds met gedempte stem: "Kijk, Ik til de steen op en plaats hem in de vrije lucht, en zie, hij valt niet! Probeer jij hem nu eens van zijn plaats te verschuiven!" -Philopold probeert het; maar de steen laat zich geen haarbreedte verschuiven.

[11] Dan zeg IK: "Nu zal Ik toestaan dat je de steen naar believen zult kunnen verschuiven; maar als je hem zult loslaten, zal hij meteen deze plaats weer innemen en na enig slingeren of plotseling, onbeweeglijk op deze plaats blijven!"

[12] PHILOPOLD zegt: "Heer, laat deze proef maar achterwege; want Uw heilig woord is voor mij voldoende!"

[13] IK zeg: "Goed dan; nu wil Ik echter dat deze steen in het niets oplost en dat dit hout uitloopt en bladeren, bloemen en vrucht voortbrengt naar zijn aard!" -Daarop wordt de steen onzichtbaar en het oude hout wordt jong, loopt uit, brengt dadelijk bladeren, bloemen en daarna de rijpe vrucht voort, en wel een aantal vijgen, want het hout was eens deel van een vijgeboom.

[14] Iedereen richt nu zijn aandacht op Mij en Philopold; want de meeste leerlingen hebben wat gedommeld. Jaïrus en zijn vrouw kregen er geen genoeg van om hun dochter te liefkozen. Ik en Philopold deden onze experimenten echter op een afzonderlijk staande kleine tafel bij een wat zwak lamplicht en werden daarom door honderden niet opgemerkt; maar toen Philopold wat erg verwonderd deed, werd natuurlijk snel een aantal daarop opmerkzaam. Maar Ik raadde hen aan om rustig te zijn, en alles werd weer rustig.

[15] Toen beval Ik de steen weer om aanwezig te zijn, - en hij lag weer op de tafel -maar Ik liet de tak van de vijgeboom liggen, met daaraan de vruchten, die Mijn Sarah 's morgens gretig op at.

[16] Daarna vroeg Ik aan PHILOPOLD of het hem nu duidelijk was. En hij boog heel diep en zei: "Heer, nu ben ik helemaal op de hoogte!"

[17] En IK zei: "Goed, dan gaan we nu slapen!"

 

15 Philopold's getuigenis over de godheid van Jezus

 

[1] Philopold begaf zich ter ruste, zoals Ik hem gezegd had. Maar natuurlijk had hij nog niet zo'n slaap, omdat de voorvallen van die dag zijn hart teveel bezig hielden; bovendien waren de slaapplaatsen ook niet zo bijzonder goed, omdat de pandeisers behalve een beetje stro alles in beslag hadden genomen en wij daarom letterlijk slechts het lege huis aantroffen. Tijdens de wederopwekking van Sarah waren Borus, Mijn broers en veel andere leerlingen heel druk bezig geweest, bedden, tafels, banken, keuken ­en tafelgerei in voldoende hoeveelheid in huis te brengen; maar voor een paar honderd mensen, waarvan er natuurlijk velen ten dele buiten en ten dele in andere huizen onderdak vonden, was het toch in die korte tijd op natuurlijke weg niet mogelijk om ook maar voor het nodigste te zorgen.

[2] En daarom bracht Ik Zelf deze nacht door op een bank met een beetje stro onder het hoofd - en Philopold lag zelfs op de grond zonder stro. 's Morgens was hij dan ook een van de eersten die op de been was; en toen Jaïrus, die met zijn vrouwen dochter Sarah een tamelijk goed strobed had, vroeg, hoe hij op de harde bodem had kunnen slapen, zei

[3] PHILOPOLD: "Voor zover de gesteldheid van de bodem dat toelaat! Maar het is allemaal een kwestie van wennen; in een jaar zou een lichaam daar meer aan gewend raken dan in een nacht!"

[4] JAÏRUS zegt: "Had het maar tegen mij gezegd! Wij hadden voldoende stro!"

[5] PHILOPOLD zegt: "Kijk naar de Heer, aan wie alle hemelen en alle werelden gehoorzamen, en wiens wil alle engelen uitvoeren! Zijn bed is geen haar beter dan het mijne!"

[6] JAÏRUS, die nog erg farizeïsch denkt, zegt: "Vriend, ga je daar niet een beetje te ver? Het is wel niet te ontkennen, dat deze Jezus vol is van de goddelijke geest, meer dan er ooit een profeet vervuld was van diezelfde geest -want Zijn daden overtreffen hemelhoog alle daden van Mozes, Elia en alle andere grote en kleine profeten; maar dat in Hem nu juist de godheid zich in al zijn volheid zou bevinden, lijkt mij toch een te gewaagde veronderstelling! De profeten hebben door de goddelijke geest, die hen vervulde, óók doden opgewekt; maar zij hebben het nooit aangedurfd om het resultaat aan zichzelf in plaats van aan God toe te schrijven. Want als zij het gelukken aan zichzelf toegeschreven zouden hebben, dan zouden zij grote zondaars tegen God geworden zijn, en God zou hen de geest ontnomen hebben. Maar Jezus doet alles alsof Hij het uit Zichzelf doet en als Heer, -en dat spreekt wel voor jouw gewaagde veronderstelling, en in een bepaald opzicht ben ik het ook wel helemaal met je eens; maar zoals gezegd: zonder de voorzichtigheid uit het oog te verliezen! Want het zou ook van boven toegelaten kunnen worden om ons te testen, waarbij wij zouden moeten bewijzen, of we wel slechts aan één God geloven! Maar als in Jezus werkelijk Gods volheid woonde, dan zouden we natuurlijk onvoorwaardelijk Zijn getuigenis als een eeuwige waarheid aan moeten nemen! -Wat denk jij nu?"

[7] PHILOPOLD zegt: "Ik denk geheel en al het laatste, en geloof dat Zijn getuigenis over de in Hem aanwezige volheid van God, volkomen waar is! Hij is het -en geen ander dan Hij!

[8] Het is vooral in deze tijd van wonderen moeilijk te verklaren, omdat men altijd kan zeggen: 'Ik heb daar en daar magiërs gezien, die werkelijk buitengewone dingen deden, en de oude profeten hebben óók doden opgewekt, -ja één heeft er zelfs een hoop doodsbeenderen met vlees omhuld en tot leven gebracht, en daarom zijn wonderen nog lang geen reden om een wonderdoener als een God aan te prijzen!"

{9} Maar hier met Jezus, de Heer, is het heel wat anders! Bij alle profeten moest aanhoudend bidden en vasten vooraf gaan aan een wonder, tot God hen waardig genoeg vond om door hen een wonder te laten verrichten. De magiërs moeten een toverstaf hebben en een aantal andere tekens en formules. Daarbij hebben ze nog een aantal zalven, oliën, watertjes, metalen, stenen, kruiden en wortels bij zich, waarvan ze de verborgen krachten kennen en die ze bij hun werkzaamheden aanwenden; -maar waar heeft iemand ooit bij Jezus, de Heer, zoiets gezien!? Geen spoor van bidden en vasten, tenminste niet gedurende de korte tijd dat ik de genade heb Hem te kennen. Van een toverstaf en al die andere magische middelen is nog minder iets te vinden!

[10] Bovendien hebben alle profeten, ieder op gelijke wijze, in een steeds eendere geheime beeldspraak gesproken en geschreven, en wie niet uit hun school kwam, kon hen onmogelijk verstaan! Ik ben weliswaar een Griek; maar daarom ken ik jullie Schrift wel en ook Mozes en al jullie profeten! Wie die woord voor woord begrijpt, moet echt wel van goeden huize zijn!

[11] Maar Jezus zegt de verborgenste dingen zo duidelijk, dat vaak zelfs een kind ze begrijpen kan! Hij gaf een uitleg over de schepping, en ik meende al haast zelf een wereld te kunnen scheppen! Waar is dan de profeet en waar de meester van alle tovenaars, die zo spreekt als Jezus?!

[12] Wie heeft er ooit een lettergreep begrepen van wat een magiër bij zijn optreden zegt? Wat zij zeggen is zo duister als de nacht. De woorden van de profeten geven zo hier en daar wel enig licht, maar niemand kan bij dat zwakke schemerlicht dertig passen voor zich uit zien. Hier echter straalt de zon op het midden van de dag! Wat Hij zegt is de diepste goddelijke wijsheid, -maar daarbij helder en begrijpelijk voor bijna elk menselijk verstand; en wat Hij wil, gebeurt ogenblikkelijk!

[13] Als de zaken er wat Jezus betreft zo voor staan, dan weet ik echt niet waarom ik nog enige twijfel zou hebben om Hem te erkennen als de onbetwistbare Heer van hemel en aarde, Hem boven alles lief te hebben en Hém alleen alle eer te geven!?

[14] Kijk hier op tafel! Deze verse vijgetak vol met overrijpe vruchten is een levende toelichting, die Hij mij gisteren toen jullie al sliepen gaf op mijn vraag, hoe het Hem toch mogelijk was om volkomen doden op te wekken. Hij vroeg om een al helemaal verrotte, dus geheel dode tak. Ik bracht wat ik in de nacht het eerst vond. Hij raakte het rotte hout helemaal niet aan, maar gaf het alleen maar een bevel, en het vergane hout werd groen, begon te bloeien - en hier heb je de rijpe vruchten! Neem en geef ze aan de allerliefste Sarah; het zal haar verkwikken!"

 

16 Afscheid van Jaïrus

 

[I] Jaïrus wekt Sarah, die toch al wakker werd, en geeft haar de volle tak. Dat is erg naar haar zin en zij bijt meteen in de overrijpe en honingzoete vruchten en eet ze op. Als ze alles op heeft, wordt Ik op Mijn bank wakker .

[2] SARAH is de eerste, die Mij een heel hartelijke ochtendgroet brengt, en Ik vraag haar, hoe de vijgen haar gesmaakt hebben. En zij zei heel blij: "Heer, die waren hemels en honingzoet! Philopold, Uw vriend, gaf ze mij in Uw naam, en ik at ze allemaal op; want ze waren buitengewoon lekker! U heeft ze zeker voor mij hierheen gebracht!?"

[3] IK zeg: "Mijn allerliefste Sarah! Ja, voor jou; want jij was de reden waarom Ik gisternacht, om vriend Philopold te tonen hoe Ik doden opwek, een totaal verrotte vijgetak levend maakte, opdat deze voor jou, Mijn geliefde Sarah, nog één keer zoete vruchten zou dragen, en daarom was het goed van je dat je ze hebt opgegeten. Ze zullen je nog meer gezondheid geven! - Maar nu gaan we meteen naar buiten tot de kamers zijn opgeruimd en schoongemaakt, daarna gebruiken wij een morgenmaal en vervolgens wijden wij ons aan het dagelijkse werk!"

[4] Na deze woorden gaat iedereen met Mij naar buiten en geniet daar van de klare en kristalheldere morgen.

[5] Toen kwam JAÏRUS naar Mij toe en zei: "Heer, aan mijn dank zal nooit een einde komen! Aleer ik mij ooit weer tegen U laat gebruiken, zal ik mijn betrekking neerleggen en een enthousiast volgeling van Uw heilige leer zijn; en Philopold zal mijn leven lang mijn vriend blijven; want juist aan hem heb ik het ware licht over U te danken. Hij is wel een Griek, maar hij is in onze Schrift bekwamer dan ik en al de schriftgeleerden van geheel Judéa, Galiléa, Samaria en Palestina! Kortom, ik weet nu precies wie U bent, en het is inderdaad zoals ik het mij al vaak in het geheim heb gedacht. Maar ik moet nu naar Kapérnaum, waar zaken op mij wachten. Mijn vrouwen dochter Sarah beveel ik echter voor zolang U dat schikt in Uw hoede aan! Want beter dan bij U zouden ze in de hemel ook niet bewaard zijn! Als ik mij echter "s avonds vrij kan maken, dan zal ik wellicht met Faustus en Cornelius, misschien ook met de oude Cyrenius, die mogelijkerwijze vandaag naar Kapérnaum zal komen, hierheen komen! En ik beveel mij nu in Uw liefde, geduld en genade aan." -Vervolgens neemt hij afscheid van zijn vrouwen de lieve Sarah, laat zijn snellopende muilezels brengen, bestijgt de sterkste en rijdt met grote snelheid weg.

[6] Ik roep allen nu aan het morgenmaal, en wij gaan de opgeruimde en schoongemaakte kamers binnen, waar een door Borus klaargemaakt goed maal op ons wachtte.

[7] Na de maaltijd roept BORUS Mij apart en zegt: "Mijn innig geliefde vriend! Ik weet, dat U allang kunt weten, wat ik onder vier ogen met U zou willen bespreken; maar er zijn er onder Uw leerlingen een paar, die volgens mij niet behoeven te weten wat wij met elkaar te bespreken hebben, en slechts daarom heb ik U gevraagd ter zijde te komen!"

[8] IK zeg: "Dat was eigenlijk helemaal niet nodig; want datgene, wat je Mij hier vertellen wilt, heb Ik de leerlingen in Kis uitgebreid verteld en openlijk aangeprezen. Ze weten alles, en we hoeven daarom voor hen niet geheimzinnig te doen. "

[9] BORUS zegt: " Ah, als het zo zit, dan zeg ik het heel openlijk!"

{10] Daarom gaan wij weer naar het gezelschap terug, en Ik zeg tegen Borus: 'Mijn allerbeste vriend! Wat je Mij wilt zeggen, weet Ik, en alle leerlingen weten het ook, en daarom beschouwen wij deze zaak als afgedaan. -Jij kunt echter als Griek, die Joods denkt, maar niet onder de Joodse wet valt, wel gemakkelijk praten met alle Farizeeën; maar als je, door de besnijdenis en de wet, een echte Jood zou zijn, dan zou je je tong sterk in bedwang hebben moeten houden. Maar het was goed, zoals Je gesproken hebt, en daarom is de zaak hiermee afgedaan. -Breng Mij nu echter in de school van Nazareth! Ik zal het volk Ieren, opdat het zal inzien in welke tijd het nu leeft!" (Matth. 13:54)

[11] Moeder Maria vraagt dan, of Ik tussen de middag naar huis zal komen,

[12] IK zeg: "Wees niet bezorgd of Ik zal komen; het is voldoende, dat Ik alle zorgen op Mij neem! Maar vanavond zal Ik komen."

[13] Sarah vraagt, of ze met Mij mee mag naar de school.

[14] IK zeg: "Zeker, ga jij maar, ofschoon de vrouw volgens de wet de school niet behoort te betreden in het gezelschap van een man. Maar dat zal nu allemaal anders worden; want de vrouw heeft net als een man alle recht op Mijn liefde en genade, die van God de Vader door Mij uitgaat. En ga jij dus maar heel blij, vrolijk en vol vertrouwen mee en leer in de school ook inzien, welke tijd nu is aangebroken, -laten' we dus gaan.' Maar, Sarah, jij blijft naast Mij en zult Mij als een belangrijk getuige dienen! Houdt daarom deze grafkleding aan; want ook deze kleding zal voor Mij getuigen! -Maar nu gaan wij!"

[15] Na Mijn woorden gaan wij meteen naar de school.

 

17 De Heer legt een tekst van Jesaja uit

 

[1] Toen Ik de school binnenkwam, zaten ongeveer tien oudsten van Nazareth met een aantal Farizeeën en schriftgeleerden aan een grote tafel en behandelden juist de verzen uit Jesaja, die aldus luidden: 'Was en reinig u; Iaat Mij uw slechte aard niet meer zien en zondig niet meer! Leer het goede te doen, streef naar rechtvaardigheid; help de onderdrukten, wees rechtvaardig voor de wezen en een voorspraak voor de weduwen! - Kom dan en laten wij met elkaar disputeren, spreekt de Heer. Als uw zonde bloedrood is, zal ze toch sneeuwwit worden en als ze rozerood is, zal ze toch als witte wol worden. Als u Mij gehoorzamen wilt, dan zult u eten van het goede van het land. Weigert u echter en bent u Mij ongehoorzaam, dan zult u door het zwaard vergaan; want zo spreekt de mond des Heren! -Hoe komt het echter, dat de vrome stad een hoer is geworden? Zij was vol rechtvaardigheid, en gerechtigheid woonde daarbinnen, en nu wonen er moordenaars! Uw zilver is schuim geworden en uw drank met water vermengd. Uw vorsten zijn afvalligen en die­venknechten; zij zijn belust op geschenken en nemen graag giften aan; de wezen doen ze echter geen recht, en de aanspraken der weduwen behandelen ze niet! Daarom spreekt Jehova, de Heer Zebaoth, de machtige in Israël: O wee, Ik zal Mij troosten door Mijn vijanden, en wreken door Mijn vijanden!' (Jes. 1:16-24) Zij bespraken de betekenis van deze verzen en het werd hen niet duidelijk.

[2] Toen kwam IK naar voren en zei tegen hen: "Wat peinst u daarover, terwijl het toch zo helder als de middagzon aan uw daden te zien is? Kijk naar uw wezen, uw weduwen! Hoe gaat het daarmee? In plaats van voor hen te zorgen, neemt u hen datgene wat ze hebben nog af; en de arme wezen verkoopt u als slaven aan de heidenen, zoals u dat enige dagen geleden langs een verborgen weg wilde doen en ook gedaan zou hebben, als de tollenaar Kisjonah u daarbij niet heel sterk had gehinderd.

[3] De Heer zegt wel: 'Kom en Iaat ons met elkaar disputeren! Als uw zonde bloedrood is, zal ze toch sneeuwwit worden, en als ze rozerood is, zal ze als witte wol worden!' -maar dan vraag Ik: wanneer en onder welke voorwaarde? Hoe staat het met u en met de vrome stad, die ook 'de stad van God' heet? Hoeveel zonden van de allergrofste en ten hemel schreiendste soort zijn daarin al begaan en hoeveel worden er nu begaan!?

[4] 'Was en reinig u en Iaat Mij uw slechte daden niet meer zien!' zei Jehova door de mond van de profeet. Wel wast u uw lichaam zevenmaal per dag en reinigt u uw kleren en maakt u twee­ tot driemaal per jaar de graven van uw gestorvenen wit; maar uw harten blijven verstokt, en zitten vol viezigheid, en daardoor komt het dat u op uw gewitte graven lijkt, die er van buiten versierd en schoon uitzien, maar van binnen vol walgelijke geur, vol doodsbeenderen en vol stinkend slijk zitten!

[5] De profeet sprak over de reiniging van uw harten en vermaande u om uw zonden weg te doen voor het alziende oog van God; maar u heeft deze betekenis nog nooit in uw hart opgenomen en daarom reinigde u slechts uw huid en u liet uw hart ondergaan in alle smerigheid van de hel! O onhebbelijkheid van de hel, wie heeft je dat ooit geleerd?!

[6] Natuurlijk zegt U: 'De bok, die Mozes en Aäron voorgeschreven hebben, wordt tot op dit uur ieder jaar belast met de zonden van geheel Israël, vervolgens geslacht en in de Jordaan geworpen!' (Lev. 16) O gij blinden! Wat kan de bok er aan doen, dat u steeds maar door zondigt en u zich in uw hart niet verbetert?

[7] Deze handeling was slechts figuurlijk bedoeld, en u zou daaruit allang hebben moeten Ieren, dat de bok alleen maar uw slechte, wereldse lusten voorstelt, zoals uw hoogmoed, die net als de bok afstotend is en buitengewoon stinkt, uw hoererij en uw smerige gewoonten, uw inhaligheid en nijd en uw afgunst! Met de vernietiging van de zondebok had u voor altijd de lusten van uw hart moeten vernietigen, dan zou u wezenlijk volgens het gebod van Mozes en Aäron hebben gehandeld en dan zou u diens zegen ongetwijfeld hebben geoogst! Maar nu heeft u wel de bokken gedood, wat nutteloos voor u was, maar u heeft uw met zonden gevulde harten gehouden; daarom heeft Jehova Zijn bedreiging uitgevoerd en zal die later nog verder uitvoeren als de maat van uw boosheid vol zal zijn.

[8] Het is wat moois, dat de heidenen nu het volk gerechtigheid moeten verschaffen en voor haar weduwen en wezen moeten zorgen! Maar daarom is het ook waar wat de profeet zegt: 'Ik zal Mij troosten door middel van de vijanden, de heidenen, en zal Mij door hen wreken!' Waar is uw macht gebleven en uw kracht naartoe gegaan? Een klein aantal heidenen beheerst het eens zo machtige volk van God! Foei, wat een eeuwige smaad en schande! De kinderen van de slang zijn wijzer en rechtschapener dan u, kinderen van het licht.

[9] Daarom zal ook binnenkort deze heilige bodem aan de heidenen overgeleverd worden, en u zult voortaan geen land en helemaal geen koning hebben; maar u zult vreemde tirannen als slaven dienen, en uwedele dochters zullen door de heidenen en de knechten van de heidenen beslapen worden, en haar vrucht zal gehaat worden als het broedsel van slangen en adders!

[10] Met behulp van de profeet, die voor uw hart geschreven heeft, bespreekt u hoe u de uiterlijke schijn zou kunnen oppoetsen van de waardeloze handeling van het wassen en reinigen van uw lichamen, kleren en graven, opdat die ceremonie nog grotere gaven op zou brengen; maar u kunt zich niet voor stellen, wat slechts welgevallig is voor God! 0, slechte knechten van de duivel! Die dient u met uw ceremonie en daarom zult u ook eenmaal het loon in de poel bij hem ontvangen, zoals u het altijd al heeft verdiend.

[11] Het lichaam reinigt men, als dat nodig is, een, twee, of driekeer op een dag, en men reinigt de kleren als ze vuil zijn; want dat heeft Mozes voor de gezondheid van het lichaam geboden. Zo bedekt men ook de graven met een handdikte tichelleem en maakt deze leemafdichting, als ze droog is geworden, enige keren wit met goede kalk, opdat er geen scheuren in komen, waardoor vooral in de eerste jaren van de rotting de schadelijke dampen gemakkelijk op zouden kunnen stijgen en allerlei schadelijke ziekten aan mensen, dieren en planten aanrichten.

[12] Ziet u, daarvoor moet men de graven witkalken, dat kan een kind toch begrijpen! Hoe wilt u daar dan een godsdienstige handeling van maken?! O dwazen en narren! Wat voor nut zou de ziel van de gestorvene daar dan van hebben?!"

 

18 Het wezen van God en het dienen van God

 

[1] "Als de mens sterft, wordt de ziel uit het lichaam genomen. De ziel komt dan als een zelfstandig geestelijk mens op een plaats, die geheel overeenkomt met haar innerlijke gesteldheid. Op die plaats kunnen slechts de vrije wil en de liefde haar helpen. Zijn de wil en de liefde goed, dan zal de plaats ook goed zijn, die de ziel voor zichzelf gereedmaakt met de kracht en macht, die God haar heeft gegeven. Zijn de wil en de liefde echter slecht, dan zal hun werk ook slecht zijn -net zoals op de aarde een slechte boom geen goede en een goede boom geen slechte vruchten geeft. Ga en versier een doornstruik met goud en edelstenen, en zie of u er daarom druiven van zult oogsten! Of u echter de druif met goud versiert of niet, ze zal u toch zoete lekkere vruchten geven.

[2] Als dit nu zo is en niet anders, vraag u dan eens af wat voor nut de zielen der gestorvenen zullen of kunnen hebben van het witkalken der graven, waarin slechts verweerd gebeente en stinkende viezigheid ligt!

[3] Gelooft u dan in alle ernst dat God zo zwakzinnig en dwaas zou zijn, dat Hij Zich zou laten dienen door het domme en nietswaardige stoffelijke gepronk van de materie?!

[4] Ik zeg u: God is een geest, en zij die Hem willen dienen, moeten Hem in de geest en in de volle, levende waarheid van hun hart dienen, maar niet in de materie met de materie. Want de materie is niets anders is dan de wil van de almachtige Vader, die voor een bepaalde tijd vaste vorm heeft aangenomen!

[5] Wat zou u tegen een mens zeggen, die bij u kwam en loon verlangde omdat hij uw gewas had vernield, en daarbij nog beweerde, dat hij u daarmee een goede dienst zou hebben bewezen?! -Wel, wat u tegen zo'n brutale gek zou zeggen, dat zal eenmaal de Vader in het hiernamaals tegen u zeggen, en u zult van Hem moeten wijken en ook nog in de buitenste duisternis worden uitgestoten, waar huilen en tandenknarsen uw loon zal zijn!

[6] Als bewijs van uw zorg voor de weduwen, geldt als eerste Mijn moeder Maria, die u alles heeft ontnomen, en vervolgens duizend anderen, die u net eender heeft behandeld en nog behandelt!

[7] Is het niet ten hemel schreiend, dat Joodse vrouwen bij de heidenen hun recht moeten zoeken en ook vinden? Moet het niet erg grappig voor de satan zijn dat zijn kinderen nu Gods kinderen in recht en gerechtigheid verre overtreffen? Ja, van nu af aan zullen de wereldse kinderen óók Gods kinderen worden; daarom zult u kinderen zijn van hem, die u altijd trouw heeft gediend!

[8] Heeft u dan, nu u toch al in Jesaja leest, de plaats niet gevonden waar hij zegt:

[9] 'Ik heb een welgevallen aan barmhartigheid en niet aan brandoffers!' en ook: 'Dit volk eert mij met de lippen; maar hun hart is verre van mij!'

[10] Als u zegt: 'Dit heeft God door de mond van de profeten gezegd!', hoeveel achting moet u dan wel voor Hem hebben, dat u altijd uw schandelijke voorschriften de voorkeur geeft boven de geboden van God, en alleen de uwe voor uw wereldse voordeel toepast, maar de goddelijke met voeten treedt?! -° slechte, steeds maar de duivel dienende knechten! Hoe denkt u eenmaal het gericht van God te doorstaan?! Werkelijk, het zal de Sodomieten beter vergaan dan u! Want als dáár in die tijd zulke tekenen waren gebeurd, zoals die bij u reeds zijn gegeven, dan zouden ze in zak en as boete hebben gedaan, en God zou hen niet met vuur en zwavel uit de hemel hebben terechtgesteld! - Wee u, de tijd is al dichtbij dat het met u zal gaan zoals Ik het u heb voorspeld!"

 

19 Onbeschaamdheid en verwarring bij de Farizeeën

 

[1] Nu staan de OUDSTEN, Farizeeën en schriftgeleerden zeer geërgerd op en zeggen: "Melkmuil, hoe kun je je aanmatigen om met ons te redetwisten? - Welke tekenen zijn hier dan gebeurd?"

[2] IK zeg, terwijl Ik Sarah, die al deze school­ en schriftpotentaten heel goed kenden, voor hun neus zet: "Kent u dit meisje, en weet u wat voor de tweede maal met haar is gebeurd?"

[3] Dan zetten ze ALLEMAAL grote ogen op en zeggen zachtjes ond~r elkaar: "Lieve hemel, dat is de dochter van de overste, zoals ze er uit zag toen ze leefde! Heeft hij haar dan wéér opgewekt? Hoe is dat gebeurd? Maar als hij haar heeft opgewekt, en nu terwijl ze voor de tweede maal werkelijk dood was, -wat staat ons dan te doen? Jaïrus schijnt aan zijn kant te staan, anders zou hij hem zijn geliefde dochter zeker niet hebben toevertrouwd! Of zou hij er soms niets vanaf weten?! Heeft de zoon van Jozef haar soms in 't geheim opgewekt en wil hij haar bij de een of andere gelegenheid weer aan Jaïrus teruggeven? Moeten we soms Jaïrus daarover inlichten? Deze zaak valt te veel op! -Zij is het, zonder enige twijfel is zij het! En toch waren wij allemaal bij haar begrafenis aanwezig, net zoals eerder in Kapérnaum toen zij was gestorven! Wat kunnen we nu doen? Wat zal er gebeuren als deze mens-god door wat voor een kunst of macht dan ook zulke ongehoorde dingen doet?" - Dan zwijgen ze.

[4] Maar IK zeg, terwijl Ik hen allen scherp aanzie: "Wel, wat zegt uw slechte hart nu? Is dit teken voldoende om de waarheid te bevestigen van wat Ik tegen u heb gezegd?"

[5] De OUDSTEN zeggen: "Wij zijn geen artsen of apothekers die de krachten der natuur onderzoeken en deze in hun kunst weten te gebruiken; net zomin zijn wij vertrouwd met de toverkunst, die men van de duivel kan leren, want dat zou de grootste zonde tegen God zijn, en daarom kunnen wij niet weten door welke kunst of macht jij haar hebt opgewekt! Het staat daarom vast dat wij ons door dergelijke tekenen niet op een dwaalspoor kunnen laten brengen wat betreft ons geloof in Mozes en de profeten, of over de uitlegging van de Schrift, die door de tempel met bij de hemel gezworen eden bekrachtigd is! Tekenen worden er nu gedaan door verscheidene magiërs, die voor een deel uit het morgenland hierheen komen en waarvan er ook veel uit Egypte komen; allemaal doen ze wonderlijke dingen, die geen Jood begrijpt en ook niet begrijpen wil en mag, omdat al dat soort toverachtige zaken duivels zijn! En dat alles bij elkaar betekent, dat jouw tekenen, omdat ze ook verwant kunnen zijn aan de. toverij, voor ons .geen waarde hebben, en .ons alleen maar tonen, dat je ze met succes uit weet te voeren en daarin dus een groot meester bent. Maar dat we vanwege jouw tekenen ook jouw leer, die wij walgelijk vinden, moeten aannemen,. daar denken we niet aan! Want een dokter is voor ons nog lang geen prester, en nog minder een profeet -en dat ben jij al helemaal niet, want we kennen je toch al bijna dertig jaar, net zoals wij je vader hebben gekend! Zorg er dus maar voor dat je met je leeglopers snel uit de school verdwijnt, want anders zouden wij geweld moeten gebruiken!"

[6] Dan zegt SARAH: "Heer, ik smeek U, ga weg bij deze ellendigen! Want ze zijn verstokter dan stenen, zwarter dan de nacht en liefdelozer dan een afgrond! Tweemaal heeft U mij het leven weergegeven, en voor deze ellendigen is dat niets! Daarbij zien ze het nog aan voor een godslasterlijke tovenarij en wagen het in hun grote verblindheid zelfs om U de school uit te jagen! Heer, dat is te erg! Laten we gaan, laten we gaan! Het lijkt me hier in de buurt van deze ellendigen, alsof de satan voor ons stond!"

[7] IK zeg: "Mijn allerliefste Sarah! Wees jij nu maar rustig! Zolang Ik het wil, zullen wij hier blijven; want Ik ben een Heer! Hoewel de machtigen der aarde zich 'Heren' noemen, hebben ze vaak zeer weinig macht; maar Ik heb alle macht over hemel, hel en de ganse aarde! Daarom ben Ik ook zonder twijfel een Heer en laat Mij nooit iets gebieden! Wat Ik doe, doe Ik in alle vrijheid; want Ik ben geheel en al een gebieder!"

[8] Als de OUDSTEN dat horen, scheuren ze hun gewaden en schreeuwen: "Weg met jou! Want nu hebben we zeer duidelijk gehoord, dat je een godslasteraar bent! Je doet je werk met behulp van Beëlzebub en je wilt daardoor en daarvoor de volkeren van Mozes en van God vervreemden; er blijft ons daarom niets anders over, dan je met stenen uit de wereld te helpen!"

 

20 Sarah 's belevenissen in het hiernamaals

 

[1] In alle scholen waren, net als in de tempel, stenen in voorraad om ermee te kunnen stenigen, en dat was in deze school in Nazareth dus ook het geval. Omdat de oudsten, Farizeeën en schriftgeleerden van dit stadje uitzinnig van kwaadheid waren geworden, grepen ze naar de stenen om Mij te stenigen. Maar daar protesteerden al de leerlingen tegen en zij namen een dreigende houding aan tegenover de razenden; die echter begonnen te schreeuwen en nog meer aanstalten maakten om de opgeraapte stenen naar Mij te gooien. Op dat moment kwamen Faustus, Cornelius, Jaïrus en de oude Cyrenius de grote schoolzaal binnen.

[2] Toen de razenden deze voor hen erg machtige heren opmerkten, die ze heel goed kenden, legden ze meteen hun moordwerktuigen neer en begonnen heel diep te buigen.

[3] JAÏRUS loopt direkt snel op Mij en Sarah toe, omarmt Mij en zegt met luide stem tegen Cyrenius: "Hier staat Hij, de grote mens der mensen, en hier is mijn geliefde dochter Sarah, die Hij tweemaal uit de totale dood opwekte!"

[4] Dan stapt de oude CYRENIUS op Mij af, en zegt, terwijl hem de tranen in de ogen schieten: "0 mijn God en mijn Heer! Met welke woorden moet ik als arm, zwak mens U danken voor alle buitengewone gunsten die U mij ten deel heeft laten vallen?! Wat ben ik gelukkig dat mijn ogen nog eenmaal het onschatbare geluk hebben om U, mijn heilige vriend, te zien! Al langer dan twintig jaar hoorde ik niets meer van U, hoewel ik iedere dag vele malen aan U dacht en ook meermalen diepgaand naar U informeerde!

[5] Ach, wat was ik een paar dagen geleden nog bedroefd, toen de keizer in alle ernst die ongelukkige belastinggelden uit Pontus en Klein-Azië bij mij begon op te eisen, en ik niet wist waar die gebleven waren! Maar hoe gelukkig, ja hoe onuitsprekelijk gelukkig was ik, toen ongeveer drie dagen geleden niet alleen de verloren geraakte belastinggelden, maar tevens een nog veel grotere hoeveelheid schatten in goud, zilver, parels en edelstenen mij door mijn rechtschapen vrienden Faustus en Cornelius zijn toegezonden, en dat allemaal door Uw heilige tussenkomst!

[6] Mijn Heer, mijn heilige grootste Vriend Jezus! O zeg mij toch, wat ik nu moet doen, om deze geweldig grote schuld maar enigermate in te kunnen lossen! Als U mijn kroon van opperstadhouder op Uw hoofd zou willen zetten, met welk een onuitsprekelijke vreugde en waardigheid zou ik deze dan aan Uw heilige voeten leggen!

[7] Waarlijk, Heer, U mijn leven. Zoals U maar al te bekend zal zijn geef ik heel weinig om al de ijdele schatten van deze wereld; als datgene, wat ik al naar Rome heb gezonden, van mij zou zijn, dan zouden daar allang vele duizenden arme mensen mee geholpen zijn! Maar het was van de keizer, en ik was dus verplicht het verlangde voor hem op te brengen! Maar hoe zou dat ooit mogelijk geweest zijn zonder U en vervolgens zonder mijn beste Faustus en broeder Cornelius!? -Oh, jullie hebben een hele wereldlast van mijn borst afgewenteld! Nu is het tijd voor beloning en vergelding zoveel als ik daartoe in staat ben! -O zeg, zeg, heilige grote Mensenvriend, wat ik nu moet doen!"

[8] Tijdens deze schitterende toespraak van Cyrenius worden degenen, die Mij voordien wilden stenigen, lijkbleek en beginnen te beven alsof een hoge koorts hen bevangen had, want ze dachten dat Ik nu volledig wraak op hen zou nemen en hen aan zou klagen bij Cyrenius, die zij meer vreesden dan de dood; want hij liet nooit met zich spotten! Zoals bekend waren de Romeinse rechters uitermate streng in de uitvoering van hun gevelde rechterlijke uitspraken en oordelen. De Joden, -maar vooral deze Nazareese oudsten, Farizeeën en schriftgeleerden, waarvan er een paar weet hadden van de Romeinse belastingroof -, waren daarom onbeschrijflijk bang voor hen.

[9] Maar IK zei heel vriendelijk tegen Cyrenius: "Dacht je dan, dat de man vergeten zou zijn wat je het kind gedaan hebt, toen het voor Herodes uit Bethlehem naar Egypte moest vluchten? Oh, de man herinnert zich dat alles heel goed! Alles heb je zonder eigenbelang gedaan omdat je Mij liefhad, - zou Ik dan nu een beloning van je vragen? Nee, in der eeuwigheid niet! Maar omdat je als plaatsvervanger van de keizer over Azië gebieden kunt, gebied dan deze weerspannige dienaren, die niet van God maar van de satan zijn, dat ze over alles wat Ik hier gedaan heb moeten zwijgen als het graf, omdat ze anders zeer zwaar gestraft zullen worden! Want ieder, die tegen zijn naaste een steen opheft, moet zo zwaar mogelijk gestraft worden!"

[10] CYRENIUS zegt: "Hebben deze ellendigen het zelfs gewaagd stenen tegen U op te heffen?"

[11] SARAH zegt: "Ja, ja, verheven Cyrenius! Die ellendigen hebben de Heer willen stenigen omdat Hij hen de waarheid heeft gezegd! Ze noemen zich 'dienaren van God' maar zijn daarbij de grootste loochenaars van God; want ze houden zich slechts aan hun eigen zelf­ en heerszuchtige voorschriften en begaan de schandelijkste gewelddaden onder het voor­wendsel dat God het wil!

[12] Wie zich door de bedrieglijke schijn door hen niet laat misleiden, wordt met schandelijk geweld op een zijspoor gezet en heeft op Gods lieve aarde geen vrijheid meer! Men hoeft slechts Mozes en de profeten te lezen en deze te vergelijken met hun instellingen, dan zal men zonder moeite vinden, wat ik als meisje van nog geen zestien jaar reeds lang heb gevonden! Waarlijk, wie zich houdt aan Mozes en de profeten is hun grootste vijand! Hij zal net als de Samaritanen, die nog zuivere volgelingen van Mozes en de profeten zijn, iedere dag opnieuw als vervloekt beschouwd en door de tempeldienaars zo gehaat worden, dat zijn naam net als hun naam in de mond van een Jood de grootste vloek betekent!

[13] Nu vraag ik als jong meisje: Is dat Gods woord, is dat een godsdienst? Jezus heeft hen duidelijk bewezen, dat het alleen maar een woord uit de hel kan zijn en een dienst, die alleen de satan zich wensen kan; en ze wilden Hem alleen maar stenigen, omdat Hij hen te zeer de waarheid had gezegd ten overstaan van het volk, dat daarop hun rijke inkomen wel eens zou kunnen inperken!

[14] Verheven heer! Tweemaal was ik al helemaal in het hiernamaals, en ik weet wat mijn ziel heeft gezien. Ik zag Mozes en alle heerlijke profeten! Zij leefden in vrede, en verheugen zich op deze tijd, die zij 'de grote dag des Heren noemen'. Maar bij de heiligen van Israël zag ik echter niet één Farizeeër of schriftgeleerde! Daarom vroeg ik waar die woonden.

[15] Toen kwam er een stralende engel en vroeg mij hem te volgen. En ik volgde hem. Snel stonden wij op een zeer duistere plaats; het was nauwelijks zo licht als in een bewolkte nacht. Heel in de verte gloeide het, en de engel zei tegen mij: 'Kijk daar! Dat is de poel waar diegenen Wonen waar je naar vroeg!' En ik keek, zag niets dan duivels en zei tegen de engel: 'Bode des Heren! Ik zie alleen maar duivels en verder niemand! Waar zijn dan degenen, waar ik naar heb gevraagd?' Toen antwoordde de engel: 'Die je ziet, die zijn het!'

{16] Toen schrok ik ontzettend en dacht aan mijn vader, die zelfs overste der Farizeeën is; maar de engel merkte waarom ik beefde en zei: 'Wees onbezorgd! Je vader komt op de goede weg, en jij zult hem eens nog de weg wijzen op aarde!'

[17] Dat heb ik gezien en gehoord en daarom weet ik, wat ik weet, niet van horen zeggen, maar uit ervaring! Ik hoef dus niets van deze domkoppen en slechte knechten van de satan te leren; want ik heb het gezien en de waarheid aan den lijve ondervonden en dus kan ik als een, die uit het hiernamaals is teruggekomen, ter wille van de eeuwige waarheid van datgene wat Jezus, de eeuwige Heer, leert, getuigen dat alles wat deze zwartrokken zeggen en leren een totale leugen is, waarvan geen steek waar is! - Ik heb gezegd."

 

21 Cyrenius en de tempeldienaars

 

[I] CYRENIUS zegt: "Hebben jullie gehoord hoe een uit de dood opgestane, jullie van nog ergere dingen beschuldigt dan van welke roof of moord dan ook? Wat moet ik na deze zeer ernstige beschuldiging nu met jullie doen? Aan het kruis hangen zou veel te gering zijn! Jullie tot op het gebeente een hele dag lang laten geselen en pas dan de koppen af laten slaan, zou ook veel te zachtzinnig zijn! Maar ik weet al wat ik zal doen, en jullie zullen je niet over mij behoeven te beklagen!" ­Als Cyrenius hen zo toespreekt worden ze allemaal lijkbleek en beginnen ontzettend te jammeren en te smeken.

[2] Maar Cyrenius vraagt Mij heimelijk, of hij werkelijk de boosdoeners nog moet straffen, naast het vonnis om eeuwig te moeten zwijgen over al hetgeen is voorgevallen.

[3] IK zeg: "Vaardig alleen het vonnis uit met daarbij een ernstig dreigement, dat bij de eerste de beste overtreding zal worden uitgevoerd! Laat ze dan gaan!"

[4] CYRENIUS stapt naar voren, gebiedt stilte en zegt dan: "Luister naar mij, booswichten! Dat ik jullie niet met z'n allen de woestijn in laat jagen, en daar op door afgronden omgeven rotsen laat zetten, en de ogen uit laat steken, hebben jullie alleen maar te danken aan Deze hier, Die jullie ter wille van de heilige waarheid, die Hij tegen jullie sprak, wilden stenigen! Maar degene, die het waagt ook maar met één woord iets aan te duiden van wat er is voorgevallen, hetzij mondeling, schriftelijk, door gebaren, gelaatsuitdrukkingen of handbewegingen, zal onverbiddelijk de strengste straf ondergaan!

[5] Ook zal ik het niet onbestraft laten als ik merk dat jullie het volk kwellen met onwettige afpersingen, en de goddelijke waarheid zouden vervolgen vanwege jullie schandelijke, zelfzuchtige voorschriften! Leer het volk God en Zijn wetten kennen en volgen, dan zullen jullie net zo in aanzien staan als deze goddelijke man Jezus, die beslist geen nieuwe, maar alleen de oeroude leer van God verkondigt aan de door jullie in de diepste nacht gedompelde volken. Hij is Degene, Die dat het gemak­kelijkst en het best kan doen, omdat Hij - wat jullie niet begrijpen, maar wat ik, die jullie een heiden noemen, heel goed begrijp - in de geest Dezelfde is, Die volgens jullie leer, ongeveer duizend jaar geleden aan Mozes op de Sinaï voor jullie de wetten gaf! Pas er dus voor op om deze Heilige te vervolgen; want zo'n vervolging zou jullie tweevoudig het leven kosten, lichamelijk hier en geestelijk in het hiernamaals! - Hebben jullie mij begrepen?"

[6] Alle BETROKKENEN antwoorden: "Ja, verheven heer, wij zullen alles doen wat u van ons verlangt! Maar het is u toch wel bekend, dat wij mensen geen goden zijn en veel zwakheden hebben; als er dus mogelijkerwijs toch iemand de een of andere overtreding zou begaan, zou u dan, zelf mens zijnde, ons ook alleen maar menselijk ter verant­woording willen roepen en bestraffen!"

[7] CYRENIUS zegt: "Griekse kooplui en marskramers plegen gewoonlijk wel af te laten dingen, maar Romeinen nooit! Bedenk dit goed en handel daarnaar, dan zullen jullie geen consideratie nodig hebben; want alleen door harde en onverbiddelijke wetten worden de mensen sterk en voor­vechters van de orde, eensgezind en vol ijver in het nakomen van de wet!

[8] Als een soldaat niet zou moeten gehoorzamen aan zeer harde onverbiddelijke wetten, dan zou hij een lafaard zijn. En zou men bevelen om de vijand te achtervolgen, te bestrijden en te overwinnen, dan zou het de vijand goed gaan - en voor de noodzakelijke bescherming van het vaderland zou het er slecht uitzien! Maar als de onverbiddelijke wet de soldaat iedere stap op leven en dood voorschrijft, die hij ten opzichte van de vijand moet zetten, dan doet hij dat zeker! Want zou hij het niet doen, dan zou de dood hem wachten; doet hij echter wat hem bevolen is, dan is het niet zeker dat de vijand hem zal doden, en de mogelijkheid bestaat, dat hij als overwinnaar en gekroonde held uit de strijd te voorschijn komt!

[9] In Rome geldt de strenge regel: 'Een strenge wet maakt ook strenge en ordelievende mensen.' Daarom is er dan ook totaal niet met ons te marchanderen, en iedereen heeft, zonder onderscheid des persoons, te doen wat de wet voorschrijft! Nu weten jullie hoe ik over de wet denk. Volg dat na, dan ben je vrij onder de wet; doe je het echter niet, dan zal de wet je zonder genade oordelen, omdat het een wet is.

[101 De hele aarde en alles wat op en in haar is, bestaat alleen door de eeuwige onbuigzaamheid van de goddelijke wil. Zou God ook maar in het geringste met zich laten marchanderen, hoe zou het er dan een ogenblik later met de aarde en met ons allen uitzien? Dan vloog alles uit zijn voegen!

[11] Net eender zou het met een volkerengemeenschap als staat gaan; als daar ook maar één wet minder streng zou worden, zouden de anderen ook hun kracht en sterkte verliezen, en het grote staatsgebouw zou maar al te snel een ruïne worden! Daarom wijk ik geen millimeter af van wat ik gezegd heb!"

[12] Na dit besliste antwoord van de opperstadhouder trokken de oudsten en de Farizeeën ontzettend bittere gezichten, en één van hen sprak als in een soort smartelijke geestvervoering: "O Rome, o Rome! Je bent ontzettend hard en moeilijk! - Jehova! U heeft Uw kinderen uit de Babylonische gevangenschap bevrijd toen ze boete deden en U om hulp vroegen; zult U ons nooit verlossen uit deze duizendmaal zwaardere gevangenschap?"­

[13] IK zeg: " Als jullie blijven die je bent en je niet radicaal verbetert, zullen jullie niet slechts eeuwige onderdanen van Rome blijven, maar erdoor worden opgevreten als een kadaver door de adelaars! God zal nog maar een korte tijd geduld hebben, daarna zal het harde lot over jullie worden geworpen, en dan zal het met jullie gaan zoals Ik voorheen heb voorspeld, en men zal je vervolgen tot aan het einde der wereld. -Ga nu echter en erger je niet meer!"

[14] Na dit woord trokken zij zich allen in hun zijkamers terug; maar wij bleven in de school, waarheen al gauw een groot aantal Nazareeërs kwam om de hoge Romeinse heren te zien. Uiteindelijk moesten wij op de tafels en banken gaan staan om niet in de verdrukking te geraken en om gezien te worden door het kijklustige volk.

 

22 De ergernis van de inwoners van Nazareth

 

[1] Maar toen bracht Borus zelf een jichtlijder binnen, wiens handen en voeten al helemaal verdroogd en dusdanig verdraaid en gekromd waren, dat het een sterfelijke dokter zelfs met alle middelen ter wereld onmogelijk zou zijn geweest hem te genezen.

[2] Nadat hij door twee dragers de jichtlijder in een korf door het sterke gedrang heen bij Mij had laten brengen, zei BORUS luid tegen het volk: "Deze zieke is alleen door God te helpen! Ik ben toch wel een van de beste dokters van heel Galiléa, en er komen zieken van Jeruzalem en Bethlehem naar dokter Borus, en hij geneest hen; maar deze kan hij niet helpen! U, heilige vriend Jezus, vraag ik echter, omdat bij mijn weten en geloven U geen ding onmogelijk is, om, als het Uw wil is, deze mens weer rechte ledematen te geven!"

[3] IK zeg: "Vriend, er zijn hier te veelongelovigen en dan is zo'n genezing heel moeilijk! Maar Ik zal hem wel bij jou onder vier ogen genezen."

[4] Daarop mompelden er EEN PAAR onder het volk: "Oh, de zoon van de timmerman is slim! Deze zieke is er te erg aan toe, daarom wil hij hem liever in 't geheim trachten te genezen, zodat wij niet zullen merken of hij er beter van wordt of niet."

[5] IK hoorde die praatjes en zei tegen de spotters: "O gekken en dwazen! Kennen jullie dat meisje naast Jaïrus? Is dat niet zijn dochter, en was ze niet tweemaal dood? Wie gaf haar het leven terug? - Jullie dwazen! Als de Zoon des mensen macht heeft om doden weer tot leven te brengen, zal Hij dan ook niet de macht hebben om tegen deze zieke te zeggen: 'Sta op en wandel!'? Maar opdat jullie zien, dat Ik deze macht bezit, gebied Ik jou, mens die lijdt aan de jicht, op te staan en met volkomen gezonde ledematen te lopen!"

[6] Op dit ogenblik stroomde een vuur door de ledematen van deze ZIEKE, en hij voelde zich sterk, stond op en liep, en zijn ledematen waren totaal vernieuwd met vlees en spieren, en vrolijk stapte hij rond met een hart vol dankbaarheid. Na enige ogenblikken van grote verbazing zei hij: "Dat kan alleen maar aan God mogelijk zijn! Zonder medicijnen, zonder handoplegging, alleen door het woord zo'n genezing in een oogwenk volbrengen, is iets ongehoords! Heer Jezus, ik erken en geloof nu volledig, dat U Gods Zoon of zelfs God Zelf bent, die de menselijke vorm aangenomen heeft! Ik geloof, dat ik U zou moeten aanbidden!"

[7] IK zeg: "Laat dat en wees stil! Wat je echter in je hart voelt, wees daar zuinig op; er zal een tijd komen waarin je dat nodig zult hebben, bid dan tot de Vader in de hemel, die alleen heeft Zijn Zoon een dergelijke macht gegeven!" Na deze woorden zei de genezen man niets meer.

[8] Maar het VOLK was erg ontsteld en zei: "Hoe komt hij aan deze wijsheid en deze daden en de macht daartoe? Is hij niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria? En zijn broers: Jacob en Joses en Simon en Judas? (Matth. 13:55) En zijn zusters zijn toch allemaal bij ons? Om 's hemels wil, waar heeft hij dat dan allemaal vandaan?" (Matth. 13:56)

[9] En toen zij zo onder elkaar spraken en vragen stelden, ergerden er zich VELEN en zeiden: "Dat is haast om gek van te worden! Onze zonen hebben in Jeruzalem gestudeerd en in allerlei kunsten en wetenschappen kennis vergaard; zij hebben ook de nog bestaande profetenschool door­lopen en de Egyptische wijsheid over het verklaren van tekenen helemaal bestudeerd! En deze timmerman, die aanwijsbaar nooit een school bezocht heeft, die wij altijd met bijl en zaag zagen werken, maakt ons en onze kinderen nu beschaamd op een manier, die maakt dat zelfs de allerhoogste regeringspersonen zich verbazen en de eigenlijk lummelachtige timmerman al bijna voor God aanzien! Dat is echt ergerlijk! Hij is in alles de beste, spreekt elke taal alsof het zijn moedertaal is, hij is een profeet van de eerste orde en doet tekenen, waarvoor geen God zich zou behoeven te schamen; en onze zonen staan daar net als wij, die in onze tijd toch ook wel wat geleerd hebben, alsof ze nog niet tot tien kunnen tellen! Weet dan niemand van ons hoe deze timmerman zich dit alles heeft eigen gemaakt?"

[10] ANDEREN zeggen: "Waar zou hij zich dan iets eigen gemaakt moeten hebben? Hij was toch, behalve de laatste paar maanden, steeds thuis en bouwde bij ons en ook elders huizen, samen met zijn vader en zijn broers; wij merkten bij hem nooit een spoor van iets aparts! Daarbij sprak hij ook nog erg weinig, en als men hem wat vroeg, gaf hij hetzij helemaal geen of een heel kort antwoord, zodat men hem wat onbehouwen vond, - en nu staat hij er opeens als een man bij, waarop de hele wereld de ogen moet richten! Dat is zo ergerlijk, dat het meer is dan een normaal mens kan verdragen!

[11] Wat is er dan met deze mens gebeurd? Uit zijn eerste kindertijd weten wij wel, dat hij toen als knaapje dat nog bijna niet praten kon, enige op toveren lijkende dingen moet hebben gedaan! Vader en moeder geloofden, dat uit deze knaap eenmaal iets groots zou worden; maar al de veelbelovende gaven moeten in de loop der jaren zo geheel verdwenen zijn, dat er bij welke gelegenheid dan ook niet het minste spoor meer van te ontdekken viel! Reeds als knaap heeft hij nooit een school willen bezoeken en zodoende was hij zonder enige wetenschappelijke opleiding een zeer eenvoudig timmerman. Ik vroeg vaak aan de oude Jozef hoe het met Jezus ging, of hij thuis ook zo kort van stof was. En het antwoord was: 'Nog minder spraakzaam dan buitenshuis!' En zijn broers zeiden dat ook! -Maar als dat zo is, waar komt dan nu die kunde vandaan?"

 

23 Terechtwijzing van de inwoners van Nazareth

 

[I] Maar door hetgeen zij van Mij gezien hadden, kwam Ik hen toch als een profeet voor, en een oude Nazareeër zei: "Eens heb ik van een doortrekkende Babyloniër, welke mensen gewoonlijk als een bijzonder soort bedelaars meermalen onze streken en dorpen plegen te bezoeken en dan voor een paar staters allerlei toverkunsten en waarzeggerijen ten beste geven, gehoord dat hij bij mijn buurman een voorspelling deed, waarbij hij het volgende zei:

[2] 'Nazareth, binnen je muren leeft een mens die je niet kent! Hij is stil en zuinig met zijn woorden; als Zijn tijd echter zal komen, zullen de bergen zich voor Hem en Zijn woord buigen; de winden en de zee zullen Hem gehoorzamen, en de dood zal voor Hem beven en geen macht over Hem hebben! Dan zal al het volk van deze stad zich geërgerd verbazen; maar niemand zal Zijn macht kunnen trotseren en de dood zal voor Hem vluchten als een angstige gazelle voor een jagende leeuw! Als Hij echter van deze aarde naar de hemel zal gaan, zal Hij toestaan dat Zijn vijanden Hem drie dagen in het dodenrijk houden; maar op de derde dag zal Hij geheel uit eigen macht de dood afwijzen en in alle kracht en heerlijkheid opstaan en met vlees en bloed naar de hemel opvaren! Maar dan wee degenen, die Hem hebben vervolgd; hun lot zal een verschrikkelijk vuurgericht zijn, zoals er nog nooit een op de aardbodem heeft plaats­gevonden! Wee alle hoogmoedige Joden! Tot aan het einde der wereld zullen zij geen eigen land meer hebben, maar zij zullen op de gehele aardbodem verstrooid ronddwalen als vervloekt wild in de woestijn, en van stoppels, dorens en distels zullen zij ongenietbaar brood maken om hun honger te stillen, en aan dat eten zullen zij sterven!' ­

[3] Ongeveer drie jaar geleden heeft die bepaalde Babyloniër dat gezegd; en het is wel erg merkwaardig dat met deze Jezus nu zo'n man, wiens woorden en daden alles, wat de genoemde Babyloniër voorspelde, bijna woordelijk bevestigen, binnen onze muren is opgetreden! Maar wat is daar aan te doen? Als het ene is uitgekomen, dan kan het andere, namelijk het oordeel, ook wel uitkomen! Daarom ben ik de overtuiging toegedaan dat we Hem Zijn gang moeten laten gaan, zoals Hij wil en kan; want het zou wel eens erg moeilijk kunnen worden als we met Hem in conflict komen! Want wie doden opwekt, moet ook nog meer kunnen! Van iemand waar de bergen zich voor buigen en die wind en zee stil doet worden, winnen wij het nooit! Daarom laten wij Hem gaan, ook al omdat, zoals jullie zelf zien, verscheidene honderden Zijn leer met lichaam en ziel aanhangen en Hem aanzien voor de beloofde Messias!"

[4] Deze toespraak van de oude Nazareeër maakt dat velen zich nog meer ergeren, maar niemand durft nog een woord te zeggen.

[5] Maar Ik zag wel dat met dit volk niets was aan te vangen, omdat het geen geloof en geen vertrouwen had, en daarom zei Ik heel kort, maar zo hard dat allen het goed konden horen: "Waarom ergeren jullie je eigenlijk? Kennen jullie het oude gezegde niet: 'Een profeet wordt nergens zo weinig geëerd als in zijn vaderland en in zijn huis!'? (Matth. 13:57) Maar als dat dan zo is, zoals de aloude ervaring het ons steeds heeft geleerd, waarom ergeren jullie je dan? Jullie denken slim te zijn, maar ik zeg je dat jullie blind, doof en erg dom zijn! Als Ik degene ben, die Ik ben, en Mijn woorden en Mijn daden daarvan getuigen, waarom geloven jullie dan niet? Moet een profeet dan altijd van ver komen om geloof te vinden? Moet zijn geboorteplaats dan onbekend en zijn taal vreemd zijn?

[6] Als Ik uit Perzië of zelfs uit Indië zou zijn gekomen en de tekenen zou doen, die Ik nu doe, die voor Mij niemand ooit heeft gedaan, dan zouden jullie voor Mij op je aangezichten liggen en schreeuwen: 'God is bij ons gekomen, en wij zijn vol zonden en gebreken! Wie zal ons verbergen en voor zijn toorn beschermen?' Maar omdat Ik de jullie bekende zoon van Jozef ben, vragen jullie: 'Waar haalt hij dat vandaan?' O jullie blinde dwazen! Is deze grond hier niet net zo goed Gods aarde als in Perzië en Indië? Schijnt hier niet dezelfde zon, en worden hier niet, net als in Perzië en Indië, door Gods steeds heersende kracht en macht allerlei vruchten tot wasdom gebracht en gerijpt? Is de maan en zijn de sterren met de zon en deze aarde, hier minder goddelijk dan in de genoemde landen?

[7] Als er echter geen twijfel over bestaat dat hier alles net zo goddelijk en van God is als in andere verre landen, waarom zou de mens dat dan niet zijn? Als Ik nu in jullie bijzijn daden doe, die geen Pers en Indiër ooit mogelijk waren, waarom zou Ik dan niet minstens zo goed als een domme Pers of Indiër jullie achting en jullie geloof kunnen verwerven? Waarlijk, als Ik vandaag naar de Grieken en Romeinen ging, dan zouden ze tempels en altaren voor Mij oprichten!

{8] Daarentegen vragen jullie, omdat Ik in jullie midden ben opgegroeid en jullie Mij van kinds af aan kennen, heel geërgerd en verwonderd: 'Waar haalt deze timmerman dat alles opeens vandaan, terwijl we hem steeds gekend hebben als een echte lummel?' O wacht maar, de lummel is geen lummel meer, en heeft veel goeds voor jullie gedaan -vroeger als lummel en nu nog meer als Meester en Heiland; maar voortaan zal Hij dat niet meer doen!"

[9] Over deze woorden ergerden de Nazareeërs zich nog meer en ze verlieten de school.

 

24 Het aannemen van het eeuwige leven

 

[I] Toen zei CYRENIUS: "Heer en Meester, het lijkt mij toe dat hier zeker meer sprake is van domheid dan van kwaadwilligheid! Want op een paar na staan de Nazareeërs als domkoppen bekend, en een domkop is altijd het moeilijkst verstandig te maken! Weinig scholing, geen ervaring, meestal arm, weinig handel en bedrijf! Ze leven meestal van wat akkerbouw en van wat veeteelt en komen zoals bekend nooit -behalve misschien eenmaal per jaar -in Jeruzalem, waar hun geestelijke ontwikkeling niet alleen niets toeneemt, maar altijd afneemt. Waar moeten ze dan een beter verstand vandaan halen om Uw goddelijke leer en Uw goddelijke daden te beoordelen? Bovendien zijn domme mensen gewoonlijk ook afgunstig, en zoals ik heb gemerkt, ergerde het hen vooral dat hun zonen, die zij alle mogelijke scholen hebben laten doorlopen, zo ontzettend ver bij U ten achter staan in alle wijsheid, kennis en geestkracht! Ik geloof dat ze niet di rekt kwaadwillig, maar wel erg dom zijn, hoewel dit soms ook kan ontaarden in kwaadwilligheid, maar die is natuurlijk niet zo schadelijk, omdat een dom mens ook op een domme manier iemand probeert te schaden. Laat hen dus maar gaan!

[2] Zou iemand zich aan U willen vergrijpen, dan maak ik mij om U nog het minst bezorgd! Ten eerste heeft U onbetwistbare goddelijke kracht in overvloed om een geheel goed uitgerust oorlogsleger ruimschoots op de vlucht te jagen -en deze pure domkoppen dus zoveel te meer; en ten tweede staan wij als hoogste Romeinse gezagsdragers over heel Azië geheel aan Uw zijde en het kan U dus nooit aan bescherming ontbreken! Zou U hier vervolgd worden, dan weet U toch waar Sidon en Tyrus liggen! Kom daarheen, dan bent U veilig voor wat voor soort vervolging dan ook!

[3] Dat deze Nazareese burgers echter zo goed als geen beschaving hebben, is ook wel duidelijk gebleken toen ze bijna allemaal uit zuiver dierlijke nieuwsgierigheid, meer om aan te gapen dan voor menselijk kontakt, naar de school zijn gelopen, waar ze mij noch iemand van de andere hooggeplaatste heren en gebieders ook maar met het minste gebaar hebben begroet! Als ezels, ossen en domme schapen kwamen ze naar binnen gedromd en deden alsof alleen zij de heersers der aarde waren! Ik kan het deze mensen echt niet als een zonde aanrekenen, want ze zijn ruw, dom en ongeschoold, en ik geloof dat U, o Heer en Meester, Die hen nog duizend keer beter kent, het hen ook niet als een zonde zult aan­ rekenen!"

[4] IK zeg: "Dat kun je wel als vaststaand aannemen, Ik zal dat zeker niet doen! Maar er is alles aan gelegen, dat ze in hun hart beseffen wie Ik ben; want alleen daarvan hangt hun eeuwige leven af! Erkennen ze Mij niet, dan kunnen ze ook niet Hem erkennen, die Mij in de wereld heeft gezonden -en beseffen ze helemaal niet dat Ik en Degene, die Mij heeft gezonden, Een zijn! Zolang hun harten dat niet beseffen, hebben ze Mij niet in zich, en daarmee ook het eeuwige leven niet en zijn ze geestelijk dood! Want juist Ik Zelf ben toch het eeuwige Leven Zelf, en door Mijn leer, de weg daarheen.

[5] Wie daarom Mij en Mijn leer niet aanneemt, die neemt ook het eeuwige leven niet aan, en daarom blijft voor hem slechts de eeuwige dood over.

[6] Toch mag Ik niemand dwingen te geloven, omdat iedere dwang een geestelijk oordeel zou zijn, dat net als het ongeloof de dood ten gevolge zou hebben, -en daarom is het hier zelfs voor God moeilijk om zo te werk te gaan dat de mens geen schade lijdt aan zijn ziel! Als de mens door de een of andere nog zo onopvallende macht gedwongen wordt, valt hij in het oordeel; wordt hij echter in het geheel niet gedwongen, dan blijft hij ongelovig en twijfelt overal aan en bewijst daardoor juist, dat zijn geest helemaal dood is. Wie of wat moet dan zijn geest tot leven brengen?

[7] Mijn levendmakend woord neemt hij niet aan -en zodoende ook Mij niet, de enige bron van al het leven in de gehele oneindigheid; zeg dan zelf eens waar hij dan verder nog het leven, dat Ik alle mensen bracht en geven wil, vandaan zou moeten halen!"

[8] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat is me nu wel duidelijk en dat moet ook wel, omdat ik al dertig jaar weet wie U bent; maar we zullen het maar laten rusten, ik zal deze mensen nog wel gelovig maken! Nu gaan we echter verder en eens kijken, waar we een middagmaal zullen krijgen! Het is al tamelijk ver in de middag." -Daarop verlieten wij de school en de stad en gingen naar Mijn huis, waar al een goed maal op ons wachtte. Welgemoed aten en dronken wij en waren deze hele verdere dag in een opgewekte stemming.

 

25 Het oordeel over de burgers van Nazareth

 

[I] Er werd veel gesproken over de gebeurtenissen in Ostracine in Egypte, Waar Ik Mijn kinderjaren had doorgebracht, en moeder had daar ook veel over te vertellen en beleefde veel genoegen aan de verhalen van de onderkoning van Azië, zoals men Cyrenius ook wel noemde.

[2] JACOBUS, de zoon van Jozef, die een kundig schrijver was, haalde een tamelijk dikke rol uit een kast en gaf die aan Cyrenius met de woorden: ..Verheven heer, hierop heb ik vanaf Zijn geboorte alles opgeschreven tot aan Zijn vijftiende jaar, maar bijzondere dingen deed hij eigenlijk slechts tot aan Zijn twaalfde jaar. Na het twaalfde jaar verdween Zijn goddelijke gave zo totaal, dat daarvan ook niet het minste meer te bemerken viel. Over de drie jaren van Zijn dertiende tot Zijn vijftiende staat er dan ook niets in; want behalve enkele tamelijk wijze woorden vond er niets bijzonders meer plaats, en daarom heb ik dan ook na Zijn vijftiende het niet meer nodig gevonden de heel gewone menselijke belevenissen, die ik van Hem zag, op te schrijven. Hiermee kan deze beschrijving van Zijn jeugd als een afgesloten geheel beschouwd worden.

[3] Maar behalve deze aantekeningen van mij bestaan er nog veelonjuiste verhalen, die waarschijnlijk het werk zijn van oude vissersvrouwen, die niets te doen hadden; daarom vraag ik aan iedereen om alleen mijn aantekeningen als de enig ware en complete te zien. Als ik u, verheven heer, daarmee een genoegen kan doen, verzoek ik u dit geringe werk als een kleine erkentelijkheid mijnerzijds genadig te aanvaarden voor de vele weldaden, die u ons heeft bewezen!"

[4] Met veel genoegen neemt Cyrenius de rol aan, kijkt er een poosje in en leest het een en ander hardop voor, en iedereen deed dat veel plezier. Vooral de bekoorlijke Sarah en ook haar moeder beleefden er bijzonder veel plezier aan.

[5] SARAH werd telkens tot tranen toe bewogen en zei tenslotte wat opgewonden: "Wat is er nu nog meer voor nodig, om datgene te aanvaarden, wat ik al sinds mijn eerste genezing heb begrepen?! God! Zulke daden, zulke tekenen -en nog geen geloof, geen begrip, geen erkenning van het maar al te waarachtig goddelijke?! Heer, ik als arme, zwakke zondares voor U, vraag U: doe hier geen tekenen meer! Want dit volk van Nazareth is, een enkele uitzondering daargelaten, niet waard om bespuwd te worden, laat staan dat het Uw heilige woorden en daden waard zou zijn! Ik kom er openlijk voor uit dat ik dit volk, als ik daarvoor de macht zou hebben, net zo lang zou laten vasten, hongerlijden en geselen tot het tot inkeer zou komen en zou erkennen hoe erg het gezondigd heeft door deze heilige tijd van beproeving en grote genade niet als zodanig te herkennen!"

[6] IK zei tegen Sarah: "Liefste Sarah, erger je niet over de dommen en de blinden! Ik ken hen en hun ongeloof, en zoals jij wenst zal Ik vanwege het ongeloof weinig of helemaal geen tekenen meer doen (Matth. 13:58). En jij, schrijver Matthéus, noteer dat Ik vanwege het ongeloof hier in Mijn eigen geboorteplaats nog maar weinig tekenen deed. Zelfs in de laatste tijden zal de gehele wereld daardoor weten wat voor harde en ongelovige klanten deze burgers van Nazareth in Mijn tijd waren! Maar wij zullen ons toch een paar dagen hier ophouden en ons als door de burgers gedoodverfde leeglopers goed laten verzorgen! Want omdat ze zich ergeren, moeten ze zich zodanig ergeren dat ze des te sneller rijp zijn voor de satan en zijn vervloekte rijk!"

[7] CYRENIUS zegt: "Het spijt mij bijzonder dat ik door mijn vele regeringszaken hier niet langer dan hoogstens een dag kan blijven; maar als ik, o Heer, op de een of andere manier iets voor U kan doen bij dit erg ongelovige volk, dan zegt of eist U het maar en ik zal het meteen doen! Als U dat wilt, laat ik direkt de hele stad geselen!"

[8] IK zeg: "Laten we er niet meer over praten! Zij zijn reeds voldoende gegeseld en gestraft omdat zij niet in Mij geloven; want hun ongeloof zal eens hun onverbiddelijke rechter zijn, die zij van de duizendmaal niet eenmaal zullen kunnen weerstaan! Waarlijk, zeg Ik je, eerder en gemak­kelijker zullen alle hoeren, echtbrekers en dieven in het Godsrijk bin­nengaan dan deze ongelovige bokken en lomperds! Oh, Ik zeg je, omdat Ik het maar al te goed weet: Deze bokken en lomperds zijn niet zo ongelovig als ze er uit zien; ze willen alleen maar niet geloven, om des te vrijer te kunnen zondigen! Want als zij vanwege de tekenen Mijn leer zouden aannemen, dan kregen zij ook een geweten, dat hen zou hinderen in hun slechte doen en laten. Daarom geloven ze maar liever niets en redeneren ze elkaar iedere nog zo voor de hand liggende waarheid uit het hart, opdat ze toch maar onbelemmerd kunnen doen wat hun slechte lusten hen influisteren. Vriend, er zou nog veel meer te zeggen zijn, maar hier kan men beter zwijgen! Daarom laten we hen zoals ze zijn, want wat eenmaal van de duivel is, is op de gewone manier heel moeilijk goddelijk te maken!"

 

26 De mens en de wet

 

[1] CYRENIUS zegt: "Het is goed dat ik dat weet; de rest komt wel! Omdat zij Uw leer niet aannemen, zal ik voor een andere zorgen. Ik zal hen de reeds genomen keizerlijke besluiten, die mij al een half jaar geleden uit Rome ter beoordeling zijn toegezonden, door Faustus en zijn knechten laten bekendmaken! Misschien zal het evangelie uit Rome hen meer respekt inboezemen dan het Uwe uit de hemelen! Het besluit bevat honderd punten, die als men zich niet daaraan houdt, bestraft worden met het kruis en de gesel: De veelwijverij wordt afgeschaft, ontucht en hoererij zeer streng met de gesel bestraft, echtbreuk met het kruis, diefstal en bedrog met het kruis, smokkelarij met de gesel en met honderd pond zilver, en verder zijn er nog een aantal mijn­ en dijn wetten, die als ze overtreden worden, bestraft worden met de gesel en honderd pond zilver! Zo zal hen ook het reizen zonder reisvergunning ten strengste verboden zijn; de reisvergunning zal echter tegen betaling van honderd pond verkrijgbaar zijn! - Ja, dat zal ik doen en ik zal deze nieuwe wetten vooral in de steden van Galiléa zeer streng handhaven en eens zien of er bij dit volk geen geweten meer is te ontdekken en op te wekken!"

[2] IK zeg: "Dat valt onder jouw regeerverantwoordelijkheid, en Ik kan je daarop noch met ja, noch met nee antwoorden. Doe daarin, wat je wilt; maar verzwaar daarmee Mij en de Mijnen het noodzakelijke reizen met!"

[3] CYRENIUS zegt: "Natuurlijk niet; want kunstenaars, artsen, wijzen en profeten vallen daar buiten! Hun getuigschriften, hun daden en woorden zijn voor hen een geldige reisvergunning, en op straffe van de dood mag niemand hen daarbij hinderen. Maar U geef ik meteen een officiële verklaring mee, en niemand zal U aanhouden als U hem die verklaring laat zien!"

[4] IK zeg: "Ik verheug Mij over jouw altijd goede wil, maar bespaar je desondanks deze moeite! Want zolang Ik rond wil trekken zal geen macht ter wereld Mij dat kunnen beletten! Als Ik echter eenmaal Mijn leven voor de gehele mensheid zal willen geven, zal ook geen macht ter wereld Mij bescherming kunnen geven; en wanneer zij Mij die aan zou bieden, dan zou Ik die toch niet aannemen! Want, vriend: Hij, aan Wie hemel en aarde gehoorzamen, zal toch zeker wel machtiger zijn dan alle mensen op deze aarde, die Mij nauwelijks tot voetenbank kan dienen!? Doe jij daarom maar wat je wilt, maar het zal weinig opleveren! Want al maak je nog zo'n volmaakte wet, dan zul je toch maar al te gauw ge waar worden hoe handig de mensen die wet zullen omzeilen, en daar zul je niets tegen kunnen doen.

[5] Gods geboden, die door Mozes aan het volk zijn gegeven, zijn beslist net zo alomvattend, als iets volmaakts maar kan zijn, maar mensen hebben, zoals deze tijden aantonen, Gods geboden zo handig in hun eigen slechte wetten weten om te vormen, dat de hedendaagse mensen zich er nu helemaal geen gewetenszaak meer van maken om de geboden van God te overtreden, als ze zich maar houden aan hun wereldse wetten!

[6] Als de mensen dit echter al aan het groene hout doen, wat zullen ze dan doen met een dorre stronk uit Rome!? - Doe daarom dus maar wat je wilt, en Ik zal het goed vinden; maar Ik zeg je ook:

[7] Hoe meer wetten, hoe meer misdadigers waarvoor na verloop van tijd jullie kruisen en gesels wel eens niet toereikend zouden kunnen zijn!"

[8] CYRENIUS zegt: " Alles wat U mij nu zegt is ontegenzeglijk waar, maar ik vraag U toch nog terwille van mijzelf: Wat kan men dan doen tegen de weerspannigheid van de mensen, die net als deze Nazareeërs aan geen God en geen hogere openbaring meer geloven en de geboden van God met hun handelingen publiekelijk honen?! Moet men die dan ook nog zonder strenge wereldse wetten laten, zodat ze zonder enige vrees hun losbandige lusten naar believen kunnen botvieren? Daarbij houden ze zich al sinds lang niet meer aan welke goddelijke wet dan ook, en onder elkaar, en met hun buren, beginnen ze zich erger te gedragen dan de verscheurende dieren uit de woestijn en de bossen! Ik vind strenge wereldlijke wetten geheel op hun plaats, teneinde zulke totaal verwilderde mensen weer tot de orde te roepen en hen daardoor tot de kennis van God terug te brengen!"

[9] IK zeg: "Zeker, want in dat geval is er geen andere weg mogelijk en denkbaar dan die van de dwang van de wereldse wet! Maar daarbij is het zeer belangrijk, welke wetten men aan de mensen moet geven!

[10] Daar heeft men een zeer grondige kennis van de menselijke natuur voor nodig; en de wetgever mag nooit de ware reden van de ontaarding van de mens uit het oog verliezen, -anders lijkt hij op een dokter, die met een en dezelfde medicijn alle bij de mensen voorkomende ziekten wil genezen, maar niet bedenkt, dat de geheel verschillende ziekten die het menselijk lichaam kan krijgen, ook geheel verschillend van aard zijn en allemaal een andere oorsprong hebben. Zo'n dokter zal zo nu en dan wel hier of daar een zieke tegenkomen waarvoor zijn medicijn deugdelijk blijkt en die daardoor geneest, maar honderd andere zieken die aan een andere ziekte lijden, worden van die medicijn niet beter, maar veel zieker en sterven er zelfs aan!

[11] Als het nu al bij een ziek lichaam, dat iedere dokter toch zien en betasten kan, moeilijk is te bepalen wat de goede medicijn is, hoeveel moeilijker is het dan om voor een zieke mensenziel een goed medicijn te vinden en te omschrijven!

[12] De wet is een goed medicijn, als de juiste leer, waarvoor die wet gehouden moet worden, er mee samenhangt; maar denk nu zelf eens over het volgende na:

[13] Hier heb je een opvliegende ziel, daar een bange, dan weer een arglistige, een afgunstige, gierige en tot bedriegen geneigde

ziel; ook zul je een zoekende ziel aantreffen, en tegenover deze een trage en slaperige; in één huis zitten vier gehoorzame deemoedige zielen, in een ander vijf weerspannige -en dat gaat zo maar door met ontelbare eigenaardigheden, zwakheden en hartstochten.

[14] Jij geeft nu voor al deze ontelbaar vele karakters een zelfde wet; wat zal hen dat baten? De bange zal vertwijfelen, de toornige op wraak en revolutie gaan zinnen, de lauwe zal lauw blijven, en de onderzoeker zal alle moed verliezen en stoppen met zijn nuttige werk; de gierige zal nog gieriger worden, en de hoogmoedige zal samenspannen met de toornige, en de sluwe zal hen beiden zijn diensten aanbieden!                                                                              .

[15] Als je deze en duizend andere zeer treurige gevolgen bedenkt, die moeten voortkomen uit een domme, grove wet, dan zul je naast de noodzakelijkheid van een wet ook de andere noodzaak inzien, dat een wet bijzonder scherp en grondig onderzocht moet worden of deze wel heilzaam is voor alle mogelijke karakters!

[16] Is een uit te vaardigen wet vooraf niet daarop onderzocht, dan moet deze niet aan de mensen opgelegd worden, omdat dat in het algemeen beslist meer schade dan nut te weeg zal brengen.

[17] Kijk, God, de wijze schepper, heeft in Zijn eindeloos grote wijsheid in zekere zin slechts tien voorschriften gevonden, die voor alle karak­tersoorten der ziel bruikbaar zijn, en ieder mens kan ze ook zeer goed in acht nemen, als hij maar wil. Als God Zelf nu maar tien voorschriften vindt, die met de natuur en de hoedanigheid van iedere mensenziel zodanig corresponderen dat men daar alle nut van kan verwachten, hoe is het dan mogelijk dat een heidens keizer in Rome meteen honderd voorschriften vindt, waarvan het navolgen aan de mensenzielen hun heil moet brengen?"

 

27 Gods wet maakt uit mensenmachines mensen

 

[I] "IK zeg je: Gedurende de tijd dat het Joodse volk geregeerd werd door richters, die alleen de wetten van God handhaafden, hield het zich ook in leven, handel en wandel, op een paar merkwaardige gewoonten na, volledig aan Gods orde. Maar toen het later in de gelegenheid kwam om de glans van de koningen der heidenen te zien, hoe die in grote prachtige paleizen woonden, en hoe hun volkeren zich voor hen tot in het stof bogen, beviel dat de blinde zotten uit het Joodse volk wel, en zij eisten, omdat zij zich voor het machtigste volk der aarde hielden, van God ook een koning. Maar God wilde de domme eis van het volk niet meteen inwilligen en waarschuwde het en toonde alle kwade gevolgen die het onder een koning te wachten zouden staan! Gods profeten predikten echter voor dovemansoren; het hielp niets, het volk wilde tot elke prijs een koning!

[2] En God gaf het volk Saul als eerste koning en liet hem zalven door de oude trouwe knecht Samuël. Vanaf het moment dat het volk een koning had, die meteen zwaar drukkende wetten oplegde, zakte het steeds meer af­ tot op het tegenwoordige niveau van uiterste verdorvenheid.

[3] Waar komt dat nu voornamelijk door? -Wel, dat komt door -de ondeugdelijke wetten, die afkomstig zijn van mensen, die geen kennis hebben gehad van hun eigen aard en nog minder van de aard van hun medemensen, en met hun onbehouwen en slechts op het speciale eigen­belang gerichte wetten het innerlijke zieleleven geheel en al te gronde richtten!

[4] Oordeel nu zelf, en denk er goed over na: Stel dat er ergens een mechanisch kunstwerk zou bestaan, dat gedurende een lange tijd goed werkte en beantwoordde aan de wil van de meester, maar tenslotte toch bleef staan, omdat het een of andere onderdeel was stukgegaan. En stel dat er dan een opgeblazen en verwaand mens zou komen, die tegen de eigenaar van de machine zou zeggen: 'Geef dat kunstwerk maar aan mij, ik zal het repareren!', en de eigenaar zou dit doen in de mening dat de grootspreker ter zake kundig was, -wat zal er dan, als de snoever met zijn zeer ondeskundige handen aan het kunstwerk prutst, binnen de kortste keren met de machine gebeuren? Zal deze totaal van alle kennis der mechanica gespeende snoever, die er alleen op uit is om de blinde eigenaar van de machine een paar goudstukken te ontfutselen, de machine niet meer schaden dan van nut zijn? Of zal hij die tenslotte niet zo geheel in het ongerede brengen, dat zelfs de echte meester, de bouwer van de machine, deze nauwelijks meer zal kunnen repareren?

[5] Als bij een eenvoudige grove machine, met zichtbare onderdelen, die gemakkelijk te tellen, te overzien en te combineren, en met de handen aan te raken zijn, dit nu al zonder meer gebeurt wanneer een domme snoever deze herstellen wil, hoeveel te meer zal dan de mens bedorven worden, als een onwetende en domme zelfzuchtige wetgever hem door grove en ondoelmatige wetten wil verbeteren! De mens is toch een in al zijn delen zeer wijs gevormde kunstige levensmachine, waarvan God alleen alle kennis heeft van de onderlinge samenwerking der delen; terwijl de wetgever zelfs niet de geringste kennis heeft om voor een duizendste deel te beseffen, wat allemaal nodig is om slechts een haar op het hoofd van een mens te laten groeien!

[6] Beste vriend Cyrenius, laat jij daarom jouw voorgestelde honderd voorschriften maar liever thuis; want daarmee zou je niemand werkelijk verbeteren! Gebruik in plaats daarvan Gods voorschriften en bekrachtig ze; door die in acht te nemen zul je van de mensenmachines werkelijke mensen maken.

[7] Pas als het mensen zijn geworden, kun je hen de behoeften van de staat voorleggen, en dan zullen zij als ware mensen vrijwillig meer doen, dan zij ooit als geknevelde slaven van harde grove wetten zouden kunnen doen.

[8] Ik zeg je: Slechts datgene, wat een mens uit vrije wil volgens zijn vrije -en daardoor goede inzicht doet, is werkelijk gedaan en brengt op de een of andere wijze voordeel; maar ieder gedwongen werk en iedere gedwongen handeling is geen stater waard. Want, alles wat gedwongen is, gaat altijd met toorn en wraak tegen de gebieder gepaard, en dat geeft in der eeuwigheid aan geen enkel werk enige zegen.

[9] Als jij, beste Cyrenius, over deze woorden van Mij grondig zult nadenken, zal het je volledig duidelijk worden dat Ik slechts de volle waarheid heb gezegd!"

[10] CYRENIUS zegt: "Edele, goddelijke Vriend, daar hoef ik echt niet diep over na te denken; want Uw woorden zijn zo helder en waarachtig als de zon op een wolkenloze middag, en ik zal doen wat U mij heeft aangeraden. De Mozaïsche wet zal ik opnieuw bekrachtigen en het volk zal ik weten aan te sporen om daarnaar te handelen! Edele Vriend, als U dat aangenaam zou zijn, zou ik met Uw geheime geestelijke hulp de mij welbekende Mozaïsche wet ook bij de Grieken kunnen laten ver­kondigen, zodat zij deze streng in acht zouden moeten gaan nemen! Politiek gezien is daar alle reden voor, want zoals bekend zijn er steeds wrijvingen tussen de Joden en de Grieken, die vooral ontstaan op grond van het verschillende geloof in God en de eveneens verschillende kennis over Hem. De Joden houden bij hoog en laag aan hun opvattingen vast; de Grieken daarentegen kunnen veel beter redeneren dan de Joden en geven de trage Joden er met hun vlotte praatjes zodanig van langs, dat deze hen op duizend vragen niet één antwoord weten te geven. Daardoor komt het niet zelden tot bloedige botsingen tussen beide partijen, wat toch zeker geen wenselijk gevolg is van de bestaande verschillen betreffende het geloof en de wet van God.

[11] Maar als ik ook de Grieken de Joodse wet geef om streng na te volgen en dat, zoals gezegd, ook om politieke redenen door de staat bekrachtig, dan zullen die wrijvingen, die mij altijd uiterst onaangenaam zijn, beslist uitblijven. Heer en Meester, heb ik gelijk als ik dat doe? En als ik het doe, zeg mij dan eens in Uw ondoorgrondelijke wijsheid, hoe ik het moet aanpakken om het beoogde doel te bereiken!"

 

28 De zonde toont de mens dat hij mens is

 

[I] Ik zeg: "Vriend, je wil is goed, maar het vlees is zwak! Jouw goede voornemen zal binnen een eeuw wel uitgevoerd worden, en daarvoor zul je nog veel goeds als voorbereidend werk tot stand brengen, -maar wees in de geestelijke levenszaken nergens zo voorzichtig mee als met het Romeinse 'moet'; want dat schaadt de mens altijd meer dan dat het hem kan baten! Want ieder 'moet' is een oordeel en duldt geen vrijheid, terwijl de vrijheid bij de zuiver goddelijke levenszaken toch het enige goed bemeste veld is, waarop het zaad van het leven kan kiemen, opgroeien en uiteindelijk tot een gezegende en rijpe levensvrucht uitgroeien!

[2] Als je een jonge vogel, die pas uit het ei is gekropen, voert om hem sterk te maken voor het vliegen, maar hem naast het goede voer tevens kortwiekt, zeg dan eens, zal de vogel dan zelfs aan het beste voer iets hebben? De vogel zal wel in leven blijven, maar zolang je hem kortwiekt komt er van het vrije vliegen niets terecht!

[3] Zoals de vogel niet kan vliegen zonder vleugelveren, zo kan ook de geest van de mens nooit vrij gaan handelen als zijn vleugels van de vrije kennis gekortwiekt worden door de dwang van het moeten. Een geest die niet vrij kan handelen is al dood, omdat hij datgene niet heeft wat de basis is voor zijn leven en wat zijn leven is.

[4] Je kunt de mens duizend voorschriften geven die te maken hebben met zijn aardse levenssfeer en ze dwingend voorschrijven, daar zul je de geest van de mens veel minder mee schaden, dan wanneer je hem één enkel gebod van God hier op aarde dwingend voorschrijft.

[5] Het geestelijke moet vrij blijven en moet zelf in vrijheid de strafmaatregel bepalen, evenals het daarbij behorende oordeel; en dan pas kan het in en uit zichzelf de kroon op zijn leven zetten.

[6] Het vrije inzicht in het goede en ware is het levenslicht van de geest; daarmee bepaalt hij voor zich zelf aan welke voorschriften hij wil voldoen. Dat zijn dan vrije wetten voor hem, en die alleen passen eeuwig bij de vrijheid van het leven. De geestelijke wil, die door dat inzicht ontstaat, is de vrije geestelijke wet, en de eeuwige noodzaak om volgens de vrije wil te handelen is de eeuwige strafmaatregel, die maakt dat geen geest anders kan handelen, als hij tenminste vrij wil handelen.

[7] Kijk, dat is nu de eeuwige zelf regelende orde van God, die echt geen wetgever boven Zich heeft staan.

[8] Gods vrije wil bepaalt, volgens de eeuwig volmaakte kennis en wijsheid van inzicht in Zichzelf de wet, en bekrachtigt deze door de eigen nog altijd vrije noodzaak. Dit is de grond van alle geschapen, aardse zaken en hun voortbestaan voor zover dat noodzakelijk is voor de innerlijke ontwikkeling, stabilisering en uiteindelijke zelfstandigmaking van de geest.

[9] De menselijke geest moet echter net zo door en door volmaakt worden als de Geest van God door en door volmaakt is, want anders is de geest geen geest, maar een doodsoordeel.

[10] Om dat te kunnen worden, moet hem de gelegenheid worden geboden om zich in het tijdelijke net zo te kunnen ontwikkelen, als de goddelijke Geest de eeuwen door Zich in God Zelf en door God Zelf heeft ontwikkeld!

[11] Kijk, Ik zou eeuwenlang macht genoeg gehad hebben om alle mensen met onweerstaanbaar innerlijk geweld te dwingen zo precies een bepaalde gegeven wet op te volgen, dat ze daar geen haarbreedte van af zouden kunnen wijken; maar dan zou de mens ophouden mens te zijn, en zou dan een dier zijn gelijk welk ander dier dan ook uit het grote dierenrijk. Hij zou zijn werk dan natuurlijk heel secuur uitvoeren, maar aan het werk zelf zou je net zo weinig verschil ontdekken als aan het cellen­bouwende werk van de bijen en dat van talloos vele andere grote en kleine dieren.

[12] Zou je dan echter met jouw vrije kennis zulke diermensen tot iets hogers op willen leiden, dan zou je met hen net zo weinig aan kunnen vangen, als wanneer je de bijen in een school zou willen leren hoe ze nu eindelijk eens hun cellen op een betere en doelmatiger manier zouden moeten gaan bouwen.

[13] Daarom moet je de gave van de mensen om te kunnen zondigen, niet zo laag en ook niet als te misdadig aanslaan; want zonder de gave om tegen de gegeven wetten in te kunnen handelen, zou de mens een dier zijn en geen mens!

[14] En Ik zeg je: De zonde bepaalt dat de mens een mens is; zonder de zonde zou hij een dier zijn!"

 

29 De zegen van de vrije wil

 

[1] "Daarom is het weliswaar goed en terecht om zondaren te bestraffen als ze te veel afwijken van de orde, die God Zelf heeft ingesteld ten behoeve van een vaststaande voleinding, die in zo kort mogelijke tijd plaats zal kunnen vinden; maar niemand moet met ijzeren dwang worden afgehouden van de mogelijkheid tot zondigen. Want voorwaar Ik zegje: Eén zondaar, die uit zichzelf boete doet, is Mij liever dan negen en negentig, die volgens de wet rechtvaardig zijn en de boetedoening nooit nodig hadden; die ene is een heel mens, de anderen zijn het maar voor de helft!

[2] Daarmee wil Ik natuurlijk niet zeggen dat Ik een zondaar liever heb dan een rechtvaardige, als die zondaar bijvoorbeeld altijd zondaar blijft -want in de zonde volharden betekent: ook een dier worden, dat alleen nog vanwege een verkeerde instinctmatige motivatie een morsig bestaan leidt; maar hier is sprake van een zondaar, die uit zichzelf erkent dat hij ten onrechte tegen de voorschriften gehandeld heeft, en zich op basis van de geconstateerde orde van God een nieuw doel stelt, en een mens wordt, die alle levenslessen geleerd heeft.

[3] Zo'n geest zal eenmaal in Mijn rijk tot onnoemelijk grotere dingen in staat zijn dan een, die steeds uit slaafse vrees nooit een haarbreedte van de wet is afgeweken en zich door zo'n door vrees ingegeven, gedwongen inachtneming van de wet, af heeft laten zakken tot het niveau van een willoze machine en zijn leven lichamelijk en geestelijk daarnaar heeft ingesteld.

[4] Neem een steen en werp hem omhoog! Al gauw zal hij volgens de wetten, die zowel voor hem als voor de hele aarde gelden, zo snel mogelijk naar de aarde terugvallen. Moet je de steen dan prijzen omdat hij zich zo precies volgens de wet gedraagt? Je kunt op aarde weliswaar al het mogelijke doen met een steen, maar zodra je de steen in de vrije ruimte brengt buiten alle invloeden, zal hij uit zichzelf nooit zijn doodse rust verlaten!

[5] Daarom moet je ook geen mensen tot stenen maken door dwingende wetten, maar je moet ze slechts vormen als ze vrij zijn, - dan heb je geheel volgens de goddelijke ordening gehandeld.

[6] Kijk, als de machthebbers op aarde, een enkele uitgezonderd, niet zo traag waren, dan zouden ze met een klein beetje opmerkzaamheid ontdekt hebben dat de mens, zodra hij enige graad van ontwikkeling heeft bereikt, zich nooit meer tevreden stelt met de dierlijke eenvormigheid. Hij bouwt zich als woning geen hut meer uit rijs, stro en gekneed leem, maar hij hakt stenen en maakt uit leem bakstenen, bouwt daarmee een sterk huis met ringmuren en bouwt daarbij sterke torens, waarop hij vanaf de tinnen in de verre omtrek kan zien of een vijand zijn huis nadert!

[7] En op die manier bouwen duizend beschaafde mensen zonder twijfel duizend huizen, die allemaal verschillend zijn - zowel in vorm als in inrichting. Als je daarentegen de nesten van de vogels en de legerplaatsen van de dieren beziet, zul je daar nergens verschillen ontdekken! Kijk naar het nest van de zwaluw, van de mus, kijk naar het web van de spin, de cel van de bij en duizend andere van dieren afkomstige produkten en maaksels en je zult er nooit een verbetering en ook nooit een verslechtering aan ontdekken. Kijk echter naar het maakwerk van de mens: wat een bijna oneindige variatie zul je daar ontdekken! En toch zijn het steeds dezelfde mensen, die dat vaak met veel moeite tot stand brengen!

[8] Daaruit blijkt toch wel heel duidelijk, dat God, die de mensen een aan Hem gelijke geest gaf, de mensen heus niet heeft geschapen om dieren te worden, maar om volledig vrij, aan God gelijk te worden."

 

30 Samenhang tussen straf en opvoeding

 

[1] Als een mens, zonder onderscheid van geslacht, huidskleur en aardse belangrijkheid, door God geschapen is voor deze allerhoogste roeping -wat je nu wel volkomen duidelijk zal zijn -, kan zijn geestelijke ik nooit gedwongen worden tot datgene waarvoor God hem bestemd heeft. Ieder voorschrift moet zonder dwang zijn en alleen voor aanwijsbaar kwaadwillige tegenstanders van het vrije voorschrift moet er een deug­delijke, altijd op de vrijwillige verbetering van de mens gerichte straf gegeven kunnen worden. Deze straf moet echter altijd zodanig zijn, dat zij niet als een willekeurig, maar als een noodzakelijk gevolg van het niet opgevolgde ordevoorschrift ondervonden wordt. Dan zal de menselijke geest daardoor beginnen met zelfstandig te denken, en het gegeven voorschrift al gauw tot het zijne maken en ernaar handelen. Een geheel willekeurig vastgestelde straf voor een vergrijp, zal het menselijke gemoed altijd verharden en verbitteren en van de mens een duivel maken, wiens wraaklust niet eerder zal uitdoven tot hij zich, hetzij nog in deze, maar heel zeker in de andere wereld op de ergste manier zal wreken, -wat hem toegestaan moet worden, omdat hij anders in de hel van zijn eigen hart in der eeuwigheid niet zou zijn te verbeteren!

[2] De wetgever en uitvoerder van de straf moet nooit vergeten dat de geest van de mens, hetzij goed of kwaad, niet gedood kan worden, maar blijft leven! Zolang hij nog zichtbaar op de aarde rondwandelt kun je je nog tegen hem verweren en hem verjagen als hij je achtervolgt. Maar is hij eenmaal uit het lichaam, en kan hij je op duizend manieren benaderen om je op ieder ogenblik kwaad te doen, zonder dat je hem ziet of waarneemt, -vertel dan eens met welke wapens je hem dan te lijf kunt gaan?

[3] Neem van Mij maar aan dat het grote onheil, dat je totaal zou hebben vermorzeld als Ik je niet geholpen had, alleen maar te wijten is aan die geesten, die door jouw vaak te strenge handhaving van de Romeinse staatswetten, onverzoenlijke vijanden van je zijn geworden! Neem daarom deze uitgebreide les van Mij goed ter harte, dan zul je daardoor zelf een bekwaam werker in Gods wijngaard worden, want het ontbreekt je noch aan macht, noch aan middelen of aan een standvastig goede wil. Wat je heeft ontbroken, heb je nu van Mij gekregen. Pas het trouw toe, dan zullen zegenrijke vruchten je werk zeker bekronen!"

[4] CYRENIUS zegt, diep ontroerd door de praktische wijsheid van de les die Ik hem had gegeven: "O heilige, eerste en grootste Vriend, Meester en God van mijn hart! Nu is het me pas helemaal duidelijk, en ik herinner mij thans duizend en nogmaals duizend ervaringen uit mijn leven. Ik besef nu pas dat ik zelf, ondanks mijn eerlijke en goede wil, veel meer en erger tegen de orde van God heb gezondigd dan allen die ik, helaas volgens het scherpst van de wet, heb laten terechtstellen. Wie zal nu mijn erge zonden bij U, Heer, ooit kunnen goedmaken?"

[5] IK zeg: "Vriend, maak je daar maar niet druk over! Bij God is niets onmogelijk, en Ik heb voor jou alles allang goed gemaakt, -anders zou Je niet bij Mij zijn!"

 

31 Jaïrus toespraak over de invloed van wonderen

 

[1] JAÏRUS voegt daar aan toe: "Ja, ja, machtige Cyrenius, u heeft volkomen gelijk als u van uzelf zegt, dat u nu helemaal weet waar u aan toe bent; want ook ik en zeker ieder van ons weet dat nu, en kan op grond van de onloochenbare waarheid de eeuwige noodzaak inzien van de aard van alles, en hoe de aard van de mens moet zijn. Maar wat kan men daaraan doen? De mensheid is te diep gezonken; een zachte vrije leer begrijpt zij niet, en platweg gezegd zou het zonde van de tijd zijn, die men eraan zou willen besteden. Het zou vergeefse moeite zijn, die hoogstens distels en dorens als waardeloze vruchten zou opleveren! Dus met zachte middelen werkt het niet, tenminste niet bij de mij maar al te bekende Joden!

[2] Maar wonderen gebruiken om het volk te leren, is dubbel slecht. Ten eerste omdat de mens die de waarheid aanneemt ter wille van het wonder , een veroordeeld, onvrij mens is, die de door het wonder bekrachtigde woorden niet gelooft vanwege de besefte waarheid, maar vanwege het machtige wonder. Hij volgt de woorden ook niet op uit innerlijke overtuiging en de daaruit voortkomende eigen wil, maar uit pure on­derdanige vrees voor de een of andere plotselinge straf. Zodra echter iemand hem het wonder handig uit zijn hoofd weet te praten, zal hij ook de eerste zijn, die het woord en het geloof met vreugde vaarwel zegt! Ten tweede is de door een wonder bekrachtigde leer slecht, omdat het wonder, dat als zodanig niet blijvend kan zijn, niet op de volgende generaties over gaat. En een verteld en niet beleefd wonder heeft niet meer waarde, en kan ook niet meer waarde hebben, dan een verteld kindersprookje.

[3] Zou men echter een wonder blijvend maken, of zou men alle verkondigers van de hier gehoorde waarheden de macht geven altijd wonderen te doen, dan zou in de eerste plaats een blijvend wonder door het mensenverstand maar al te gauw in de rij van de natuurlijke dagelijkse verschijnselen gezet worden en de grote zeggingskracht verliezen. Terwijl in de tweede plaats een wonder dat door alle verkondigers van de waarheid steeds verricht zou kunnen worden, daardoor óók alledaags zou worden. Zoals dat ook gaat met de alledaagse toverij van de straatgoochelaars, die ik weliswaar niet na kan apen, en waarbij ik niet begrijp hoe en met welke middelen zij plaats vindt, maar die omdat men iets dergelijks te vaak ziet, de waarde verliest van het eigenlijke wonderbaarlijke, en afzakt tot het alledaagse en heel gewone.

[4] Is alles wat ons dagelijks omringt niet een buitengewoon wonder? Wat wij horen, zien, voelen, ruiken, proeven - is een buitengewoon wonder! Maar omdat dat allemaal blijvend is en in een steeds gelijke voortgaande orde plaats vindt, verliest het het karakter van het wonderbaarlijke en is ook geen reden meer voor een mensenziel om te geloven; slechts een paar natuurkundigen zijn er wetenschappelijk mee bezig. Die leggen hun oor op de aarde en doen alle moeite om het gras te horen groeien; maar hoewel ze ondanks al hun moeite daar weinig of niets van leren en niet kunnen constateren hoe het gras groeit, trekken ze tenslotte toch zulke wijze gezichten alsof ze het zouden begrepen hebben. Anderen leren, omdat ze het gras niet kunnen laten groeien, oude al erg versleten tovertoertjes, bedriegen daarmee de blinden, en laten de zienden lachen om de argeloze wijze waarop de blinden zich laten beetnemen.

[5] Daarom is het zeker dat wonderen eigenlijk weinig, of meestal helemaal geen waarde hebben voor de verbetering van de mensen, terwijl datgene wat ik nu over wonderen heb gezegd, maar al te waar is; zij wekken bij de toeschouwers vaak wel de nieuwsgierigheid op, maar de duistere banden van het hart slaken zij ondanks alle verontrusting der ziel toch niet. De aangapers van de wonderen blijven zoals ze voorheen waren, en vragen hoogstens vaak zo dom mogelijk aan elkaar: 'Hoe zou die wonderdoener dat toch gedaan hebben!?' Het nog dommere deel ziet echter bij de wonderdoener alleen maar duivels en hun spokerij.

[6] Als het doen van wonderen echter zo weinig gewenste resultaten oplevert, en volgens Uw heldere uiteenzetting, o Heer en Meester, wetten die van buitenaf dwingen, nog geringere en slechtere resultaten geven, terwijl er voor het opnemen van de vrije leer nauwelijks vijf van de duizend mensen geschikt zijn, dan meen ik geen ongelijk te hebben als ik nogmaals de belangrijke vraag stel: Wat moet men als leraar dan doen? Het wonder richt iemand te gronde, de strenge wet eveneens, -en voor de vrije aanname van de leer der goddelijke wijsheid is slechts zelden een mens geheel geschikt! Hoe kan men zich met succes uit dit dilemma bevrijden? Hoe kan men met een schip zodanig tussen de welbekende Scylla en Charybdis laveren, dat men noch door de één, noch door de ander wordt verslonden?"

 

32 Hoofdkenmerken van Gods wezen

 

[I] IK zeg: "Vriend, je oordeel is heel goed, maar één ding heb je toch vergeten, en dat is dat bij God heel veel dingen mogelijk zijn, die de mensen als onmogelijk beschouwen. Bezie en tel Mijn leerlingen! Daar zijn er weinig onder met een schoolopleiding; maar Ik heb ze eerst door het woord opgewekt en bij Mij opgenomen en daarna pas echt de voorzegde macht van het goddelijke woord laten ondervinden. Als een wonder volgt op het gegeven zuivere woord is dat geen oordeel meer, maar slechts een bekrachtiging van het woord.

[2] Ik geef de bewijzen echter niet door de wonderen die Ik doe, maar door het licht van het woord zelf en zeg: Pas wie geheel volgens Mijn Woord zal leven, die zal pas de levende overtuiging in zichzelf doen groeien, dat Mijn woorden geen lege mensenwoorden zijn, maar woorden van God!

[3] Voorwaar, wie dit hier uitgesproken bewijs niet in zijn hart ten deel  zal vallen, die zal weinig of niets aan alle andere bewijzen hebben! Want Mijn woorden zijn op zichzelf licht, waarheid en leven.

[4] Wie daarom Mijn woord hoort, het aanvaardt en ernaar leeft, die heeft Mij Zelf in zich opgenomen. Wie echter Mij opneemt, die neemt ook Hem op, die Mij in de wereld heeft gezonden, maar toch geheel Eén met Mij is. Want wat Ik wil, dat wil Hij ook! En Hij is geen ander dan Ik en Ik geen ander dan Hij, tot en met de huid, die ons beiden omgeeft. Als bij iemand, net als bij Mij, liefde en wijsheid in één hart wonen, dan is hij als Ik en Degene die Mij in deze wereld heeft gezonden tot genezing en zaligmaking van allen, die in de Zoon des mensen zullen geloven! -Begrijpen jullie dat?"

[5] VELEN zeggen: "Ja, Heer!"; maar enigen zeggen: "Heer, dit is vooreerst een vrij moeilijke leer, en wij begrijpen nauwelijks de betekenis ervan. Hoe kunnen U en Uw woord één en hetzelfde zijn?"

[6] IK zeg: " Als jullie niet in staat zijn om zaken te begrijpen, die zo helder zijn als glas, hoe zullen jullie dan nog belangrijker dingen kunnen begrijpen? Als je het aardse niet begrijpt, hoe zul je dan het hemelse in je kunnen opnemen? -Wat en wie is de Vader dan? Kijk en luister: De eeuwige liefde in God is de Vader! -Wat en wie is de Zoon dan? Wat uit het vuur van de liefde voortkomt, het licht, de wijsheid in God! Zoals echter liefde en wijsheid één zijn, zo zijn ook Vader en Zoon één!

[7] Wie van jullie heeft niet wat liefde en wat daarbij behorend verstand? Bestaat hij daarom echter uit twee wezens? Of moet hij 's nachts in één kamer op alle plaatsen licht aansteken om iets te zien, als er al een lamp brandt met een heldere vlam, die ook vuur is? Geeft één heldere vlam in diezelfde kamer dan niet genoeg licht voor de gehele kamer? Komt het licht niet van de vlam af, die vuur is? En omdat het van de vlam afkomt, is het daarom iets anders dan de lichtende vlam zelf? - O, jullie blinden! Zulke heel natuurlijke zaken kunnen jullie niet als één geheel zien, - hoe willen jullie later het hemelse begrijpen?

[8] Daarom zeg Ik, wie van jullie zich ook maar enigszins aan Mij ergert, moet naar huis gaan en doen en geloven wat hem goed en juist lijkt! Want eenmaal zal ieder volgens zijn geloof leven, en de daden, die hij volgens zijn geloof uit liefde heeft gedaan, zullen zijn rechter zijn!

[9] Want Ik zal niemand oordelen, maar rechter van ieder mens zal zijn eigen liefde zijn - volgens dit woord, wat Ik nu tot jullie heb gesproken!"

[10] Na deze verklaring komen degenen, die eerder Mijn toespraak niet hebben begrepen, naar Mij toe en vragen Mij om te mogen blijven; want het begon bij hen al te dagen, en zij zouden zich alle moeite getroosten om Mijn woord beter te begrijpen dan tot nog toe het geval was!

[11] En IK zeg: "Ik heb jullie toch nooit weggejaagd, maar Ik heb alleen allen, die zich aan mij zouden ergeren, de raad gegeven om terwille van hun heil maar liever te gaan, dan zich te blijven ergeren! Omdat Ik jullie dus niet heb weggejaagd, waarom zouden jullie dan niet mogen blijven? Blijf, als je hart zich niet ergert!" -Na deze raad gaan ze weer terug en zijn helemaal gerustgesteld.

 

33 Genezing van de zieke familieleden van een oude Jood

 

[1] Dan komt er echter onverwacht een OUDE JOOD uit de omgeving van Nazareth de kamer in en vraagt angstig naar Mij. De leerlingen wijzen Mij aan, en hij loopt naar Mij toe, valt op zijn knieën en zegt wat huilerig:

[2] Goede meester, zoon van mijn oude vriend Jozef! Ik heb over uw wonderbaarlijke wijze om zieken te genezen gehoord, en kwam daarom in mijn grote nood tot u, omdat ik gehoord heb, dat u zich nu weer in Nazareth ophield.

[3] Weet u, ik ben al negentig en erg hulpbehoevend; maar ik heb kinderen en kleinkinderen, die mij altijd met alle liefde en aandacht hebben verzorgd. Zij werden echter overvallen door een onbekende kwaadaardige ziekte, zodat ze nu allen in bed liggen, en ik, zwakke oude grijsaard, ben de enige in huis die niet ziek is, en ik weet mij geen raad meer. Geen buurman durft bij mij in huis te komen uit angst zelf de kwade ziekte te krijgen, en dus sta ik hulpeloos alleen en weet geen raad en kan mijzelf niet helpen! Ik heb tot God de Heer gebeden mij te helpen -zelfs door de dood, als het Zijn wil zou zijn!

[4] Toen ik echter zo bad, kwam er een mens aan het venster van mijn kamer en zei: 'Waarom twijfel je, terwijl de hulp zo dichtbij is?! Ga naar het huis van Jozef! De heiland Jezus is daar; Hij alleen kan en zal je helpen!' - Toen raapte ik al mijn krachten tesamen, liet mijn zieken, die ik toch al niet helpen kan, onder Gods hoede achter en begaf mij op de niet zo lange weg hierheen naar u. En omdat ik zo gelukkig was u, goede beste heiland, aan te treffen, vraag ik u nu met alle kracht die in mij is of u zou willen komen om mijn zeventien zieken te helpen, die heel erg onder de onbekende ziekte te lijden hebben!"

[5] IK zeg: "Ik heb Mij voor deze omgeving weliswaar voorgenomen om vanwege het gebrek aan geloof geen teken meer te doen, maar als je geloven kunt dat Ik je kan helpen, ga dan getroost naar huis en jou geschiede naar wat je hebt geloofd!"

[6] Na deze woorden dankte de grijsaard diep ontroerd en ging naar huis. En toen hij, zelf geheel versterkt, het huis naderde, kwamen alle zeventien hem tegemoet, zo gezond alsof ze nooit ziek waren geweest. Zij begroetten hem zoals gewoonlijk heel vriendelijk en bevestigden hem, dat ze een half uur daarvoor op stel en sprong gezond waren geworden, geprobeerd hadden om op te staan en zich terwijl ze opstonden veel krachtiger voelden dan ze zich vroeger voor hun ziekte ooit gevoeld hadden. Ze hadden hem overal reeds gezocht en zich grote zorgen over hem gemaakt.

[7] Toen DE OUDE dat hoorde, constateerde hij dat de kwaadaardige ziekte zijn familie op dezelfde tijd verliet dat Ik in Mijn huis tegen hem had gezegd: 'Jou geschiede naar wat je hebt geloofd!'

[8] Pas in huis, toen zijn familieleden hem vroegen om hen te vertellen waar hij geweest was, zei hij: "Ik had gehoord, dat de nu wereldberoemde heiland Jezus zich weer in Nazareth ophield, en ik maakte mij gereed en ging er heen, -en zie, hij verhoorde mij en zei slechts: ' Jou geschiede naar wat je hebt geloofd!' En jullie zijn door dit woord van hem ogenblikkelijk gezond geworden! Zeg nu zelf eens, of zoiets in heel Israël ooit is gebeurd!"

[9] De HERSTELDEN zeggen: "Luister eens, vader, in dat geval moet hij méér zijn dan alleen maar een wondergenezer! Vader, dit is misschien zelfs weer een grote profeet, groter dan Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël, misschien wel zo groot als Mozes, Aäron en Elia! Alleen zij konden met de hulp van Jehova zulke wonderen doen, omdat alle geesten zowel onder de aarde als boven de aarde, in het water en in de lucht hen geheel onderdanig moesten zijn! Als zij zo onderdanig zijn aan een groot profeet, is hij natuurlijk in staat alles wat hij maar wil in een ogenblik te doen!

[10] Maar hoe kwam de timmermanszoon aan zo'n onmeetbare genade van God? Wij kennen hem toch allemaal heel goed; het zal nauwelijks drie jaar geleden zijn, dat hij met zijn broers bij ons heeft getimmerd! Toen was er niets van dien aard bij hem te ontdekken! Zou hij die gave pas kort geleden hebben gekregen? Hij was altijd wel een heel vroom mens, zijn gedrag was altijd zeer beleefd; hij was een rustig werker en sprak slechts het hoognodige; men zag hem vrijwel nooit lachen, maar ook nooit treuren; dus kan Jehova zijn deugden wel opgemerkt en hem nu deze genade gegeven hebben! Want Jehova let nooit op het wereldse aanzien van een mens, maar slechts op diens zuivere, onbesproken hart!"

[11] De OUDE zegt: " Ja, ja, daarin kunnen jullie wel gelijk hebben, - zo zal het wel zijn; maar als dat zeker is, moeten wij morgen in alle vroegte er heengaan en hem onze lof en onze dank aanbieden! Want voor een zichtbaar door God geroepen en door Zijn geest gezalfde profeet moet ieder mens zijn knieën buigen! Want niet de profeet, maar God Zelf is het, die daar door zijn hart en mond spreekt en doet!"

[12] ALLEN zeggen: " Amen, dit moet onze eerste en hoogste plicht zijn!" -Toen gingen deze mensen in huis en de kinderen maakten een avondmaal klaar; want ze waren allemaal hongerig.

 

34 De hebzucht der Farizeeën

 

[1] De Farizeeën van Nazareth hadden echter vernomen dat de bewoners van dit huis zo ernstig ziek waren, dat genezing niet meer mogelijk was. Daarom gingen zij erheen, om vooraf afspraken te maken over de erf-tienden en over de begrafenis; want als een zieke zonder hun bijstand stierf, hadden zij geen recht meer op de nalatenschap, -de staat werd dan erfgenaam. Toen de Farizeeën dus voor dit doel laat in de nacht bij het huis aankwamen, terwijl de bewoners zich na het avondeten al naar bed begonnen te begeven, trokken de hebzuchtige naar de andere wereld helpers van zielen heel lange gezichten, toen zij de minstens voor de helft dood gewaande mensen in de beste gezondheid aantroffen.

[2] De EERSTE, heel behoedzaam met ingehouden adem binnentredende Farizeeër zei: "Ja, wat is dat nu? Leven jullie dan nog? Wij veronderstelden dat jullie al minstens voor de helft gestorven zouden zijn, en zijn daarom gekomen om jullie zielen te wijden en jullie lichamen te begraven volgens het gebruik van onze vaderen! Wie heeft jullie dan gezond gemaakt? Borus zeker niet! Wij weten dat hij niet naar jullie toeging toen hij werd geroepen; want hij had zeker net als wij grote angst voor jullie kwaadaardige ziekte. Wie was dan jullie dokter?"

[3] De SCHOONZOON van de oude, een krachtig man in werken en spreken, zegt: "Waarom vraagt u dat? U heeft ons niet geholpen en zodoende zijn wij elkaar wederzijds niets schuldig! U bent niet voor ons heil naar ons toegekomen, maar voor de erf-tiende; en ik zeg u: wat dat betreft kunt u eeuwig bij ons weg blijven! Want kunt, wilt of waagt u het niet een bedreigd huis hulp te geven, laat dan iemand maar zeggen of hij u nodig heeft! Dit huis zal zeker nooit op u zitten te wachten! Waarlijk, u bent in al uw doen en laten slechter dan het slechte kruipende gedierte, dat er alleen maar is om te vreten, niets goeds te doen, maar wel allerlei goede vruchten der aarde slecht te maken en te bederven! Ga dus daarom snel uit onze ogen, anders vergrijpen wij ons aan u!"

[4] Een van de OUDSTEN zegt: "Nu ja, wij zullen wel gaan; maar je zou ons toch wel het plezier kunnen doen om ons te zeggen wie jullie heeft geholpen! Dagelijks hebben wij zeven uur lang voor jullie gebeden en zouden daarom willen weten, of jullie soms toch wonderbaarlijk door ons gebed zijn genezen! Want op natuurlijke wijze waren jullie in geen geval meer te helpen! Zeg het ons daarom; zoiets kost jullie toch niets!"

[5] De SCHOONZOON zegt: "Ga weg, leugenaars! U kunt wel voor de erftiende dagelijks zeven uur om onze dood gesmeekt hebben, maar zeker niet om ons leven; want u bent nu niet hierheen gekomen om ons als weer herstelden geluk te wensen, maar om bij ons, de vermeende gestorvenen, de erftiende te laten beschrijven en na ons aller dood hebzuchtig in bezit te nemen! O, booswichten, ik ken u maar al te goed en ook uw gebeden! Verdwijn daarom, anders zal ik genoodzaakt zijn van mijn huisrecht gebruik te maken! U bent in der eeuwigheid niet waard de naam uit te spreken van degene, die ons heeft geholpen!"

[6] De OUDSTE zegt nog een keer: "Nu, laat het zo zijn dat wij zo zijn zoals je denkt; maar we kunnen toch wel anders worden! Want hier is een wonder gebeurd, en dat kan ons heel gemakkelijk in ons denken en handelen doen veranderen! Zeg het ons daarom!"

[7] De SCHOONZOON zegt opgewonden: "Op deze wereld verandert niets u meer, ook God niet! Als u te veranderen zou zijn, dan zou u zich allang veranderd hebben; want u heeft Mozes en alle profeten, die tegen u getuigen! Maar uw God is de mammon en bestaat uit goud en zilver! Die God dient u in uw hart en slechts voor de schijn omhult u zich met het kleed van Mozes en Aäron, opdat u als verscheurende wolven in schaapsvel des te makkelijker met uw dodelijke tanden de kudde der lammeren kunt binnenvallen om ze te verscheuren en te verslinden!

[8] Maar Jehova kent u en zal u ook zeker zo spoedig mogelijk het al sinds heel lang verdiende loon geven! God heeft thans Jezus, de zoon van Jozef de timmerman, geroepen, zoals eens Mozes, en deze Jezus, die ons allen door zijn machtwoord van verre ogenblikkelijk heeft genezen, zal u ook zeker zeggen hoeveel uw verdienstelijkheid bij God waard is; want hij is vervuld van Gods geest, u daarentegen van de geest van Beëlzebub! Laat u daarom nu voor de laatste maal gezegd zijn te verdwijnen en nooit meer dit huis te betreden, -anders zal het u slecht vergaan!"

[9] Na deze woorden verlaten de Farizeeën het huis en denken vreemde dingen over Jezus, die hen hier al weer in het vaarwater is gekomen, en overleggen hoe ze van hem af kunnen komen, omdat anders terdege gevreesd moest worden dat hij binnenkort alle Joden, net zoals dit huis, tegen hen zou opruien.

[10] Als ze deze slechte gedachten echter te veel koesteren, klinkt er achter hen een geluid als van de donder met daarbij een geweldig harde knal, die maakt dat ze allemaal ontzettend schrikken en het vervolgens geruisloos op een lopen zetten naar de stad.

 

35 Roban 's wijze raad

 

[I] Thuisgekomen, grijpen zij meteen naar de psalmen van David en de eerste de beste psalm is de 37e psalm, en de OUDSTE begint deze voor te lezen en zegt:

[2] "'Maak u niet kwaad over de bozen, wees niet jaloers op de boosdoeners; want zij worden als het gras weldra afgemaaid en zij zullen als het groene kruid verwelken. Hoop op de Heer en doe het goede; blijf in het land en leef eerlijk! Verheug u in de Heer; Hij zal u geven wat uw hart begeert: Beveel uw wegen in Gods ontferming aan en hoop op Hem! Hij zal alles goed maken en zal uw gerechtigheid voor de dag brengen als een licht, en uw recht als de middagzon.

[3] Wees stil voor de Heer en wacht op Hem; maak u niet boos over degene, die zijn baldadigheid ongestoord uit kan leven! Laat de toorn en de woede varen; wordt niet zo boos, dat u dan ook kwaad gaat doen! Want de bozen worden uitgeroeid; maar die op de Heer wachten zullen het land erven.

[4] Nog een korte tijd, dan bestaat de goddeloze niet meer; en als u zijn plaats zult opzoeken, zal die er niet meer zijn. Maar de nooddruftigen zullen het land erven en zich vermeien in de algehele vrede. De goddeloze dreigt de rechtvaardige en knarst zijn tanden over hem. Maar de Heer lacht over de goddeloze, want Hij ziet dat zijn dag komt. De goddelozen trekken het zwaard en spannen hun bogen om de nooddruftigen en armen neer te slaan en de vromen te doden; maar hun zwaard zal in hun eigen hart dringen en hun boog zal stukbreken.

[5] Het geringe dat een rechtvaardige heeft, is beter dan het grote bezit van veel goddelozen. Want de arm van de goddeloze zal breken, maar de Heer zal de rechtvaardigen behouden. De Heer kent de dagen van de rechtvaardigen en vromen, en hun bezit zal eeuwig blijven; in kwade tijd gaan zij niet verloren, en in dure tijden zullen zij voldoende hebben. Want de goddelozen zullen omkomen, en de vijanden van de Heer zullen, ook al zijn zij als een heerlijke groene weide, toch als rook vergaan. De goddeloze leent, en betaalt het niet terug; de rechtvaardige is echter barmhartig en mild."'

[6] Na dit vers gaat een FARIZEEËR staan en zegt tegen de lezende oudste: "Wat lees je daar voor onzin?! Merk je niet dat al het slechte wat hier genoemd wordt, op ons slaat, en al het goede op niemand anders dan de zoon van de timmerman? Dat is een verwenst getuigenis tegen ons, en jij leest dat net zo makkelijk en opgewekt voor, als een aan ons gerichte lovende brief van de hogepriester uit Jeruzalem!"

[7] De OUDSTE zegt: "Vriend, het kan helemaal geen kwaad als wij daardoor, ten behoeve van ons zelf, wat beter belicht worden dan we nu zijn! Het is beter dat we vooraf ons zelf eens wat beter leren kennen, dan dat wij over niet al te lange tijd voor de hele wereld als volksbedriegers ontmaskerd, veracht en door iedereen verlaten, naakt te kijk zullen staan! Want uiteindelijk hangt het toch alleen van God af, hoe lang wij nog door kunnen gaan met onze tegenwoordige handelwijze, en daarom lees ik deze zeer merkwaardige psalm verder!"

[8] VERSCHEIDENE zeggen: " Je hebt gelijk, doe dat!"

[9] En dus leest de OUDSTE verder:

[10] "'Want Zijn gezegenden erven het land; maar Zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden!"'

[11] Hier vraagt de FARIZEEËR snel: "Wie zijn de gezegenden en wie de vervloekten?"

[12] De OUDSTE zegt: "Dat wij de gezegenden niet zijn, dat ligt nu bij de steeds toenemende vervolging, die wij van de Romeinen ondervinden, wel voor de hand! Want als wij de gezegenden zouden zijn, dan zou God niet zo'n ongekende plaag in ons gezegende land hebben gebracht! Al het andere kun je gemakkelijk voor je zelf ontraadselen. -Maar ik lees nu verder:

[13] De Heer bevordert het gaan van zo'n man, en Hij heeft plezier aan zijn weg. Valt hij, dan wordt hij niet weggeworpen; want de Heer houdt hem bij de hand. Ik ben jong geweest en oud geworden, maar ik heb nog nooit gezien dat een rechtvaardige eenzaam was of dat zijn kroost om brood moest vragen. Want de rechtvaardige is altijd barmhartig en leent graag aan de armen; daarom zal zijn kroost gezegend zijn.

[14] Geef het kwade op en doe het goede! Blijf altijd rechtvaardig, want de Heer heeft de gerechtigheid lief en verlaat nooit de aan Hem gewijden. Zij worden eeuwig behoed, maar het zaad der goddelozen zal verdelgd worden. Slechts de rechtvaardigen erven het land en blijven daar eeuwig.

[15] De mond der rechtvaardige spreekt wijsheid, en zijn tong leert het recht; de wet van God is in zijn hart, en zijn voeten glijden niet uit. Maar de goddeloze loert steeds op de rechtvaardige en zoekt hem te doden. Maar de Heer staat niet toe dat hij in handen valt van de goddeloze, en verdoemt hem niet als hij door de goddeloze wordt veroordeeld.

[16] Wacht op de Heer en blijf op Zijn weg, dan zal Hij u verheffen om het land te erven, en u zult dan zien dat de goddelozen worden verdelgd!

[17] Ik heb een goddeloze gezien die erg trots was en zich uitbreidde en groeide als een laurierboom. Maar toen men er langs liep, was hij al weg; en toen ik naar hem vroeg was hij nergens te vinden!

[18] Blijf daarom vroom en rechtvaardig, want op het eind zal het goed met dezulken gaan! Maar de overtreders van Gods wetten zullen geza­menlijk worden verdelgd, en de goddelozen zullen tenslotte worden uitgeroeid! De Heer helpt de rechtvaardigen in iedere nood en is hun enige kracht en sterkte. De Heer zal hen bijstaan en zal hen redden. Hij zal hen Zelfvan de goddeloze redden en hen helpen, want zij vertrouwen op Hem."'

[19] Als de oudste met de psalm klaar is, valt de FARIZEEËR hem woedend aan en schreeuwt: "Ouwe ezel, merk je dan niet dat wij door deze psalm aangeduid worden als de goddelozen, en degenen, die aan Jezus kant staan, als de rechtvaardigen? Merk je niet dat wij uitgeroeid worden en zij in het land blijven? Zijn wij niet degenen, die hen als de rechtvaardigen trachten te doden, terwijl God hen bewaart? Dat is een mooie psalm voor ons!"

[20] De OUDSTE zegt: "Ik heb hem niet geschreven! Hij staat in het boek; en als wij blijven zoals wij zijn, dan zullen wij hem ons inderdaad moeten laten welgevallen! Begrijp je dat en de macht van God?!"

[21] Een ANDER zegt: "Ik begrijp deze zaak beter dan jullie allemaal! Vriend Roban werd gedwongen om die psalm te lezen; dat heeft die timmermanszoon met zijn onbegrijpelijke tovermacht gedaan! Want als hij in staat is om de gehele familie, waar wij zoëven tevergeefs ons gouden en zilveren heil zochten, met één woord te genezen, dan is hij net zo goed in staat om ons te dwingen alleen die psalmen te lezen, die heel duidelijk net zo tegen ons gericht zijn, als eenmaal tegen de vijanden van David.

[22] Bovendien moet de oude Jozef werkelijk in rechte lijn een afstammeling van David zijn, en nu noemt men Jezus, omdat ook Jozefs tweede vrouw Maria van dezelfde stam is, een 'Zone Davids'. Daarom kan het best mogelijk zijn dat de oude Jozef, die altijd al een sluwe vos was, hoogstwaarschijnlijk heel in 't geheim zijn zoon alle mogelijke kunsten heeft laten leren, opdat deze met zijn toverijen de bijgelovige Romeinen en Grieken beet zou nemen, zich als een zoon van Jupiter of Apollo voor zou stellen, waarop de Romeinen hem zeker tot hun keizer zouden uitroepen! En als de in Rome residerende heren net zo blind zijn als deze, die hier over Azië te bevelen hebben, die Jezus zogezegd in zijn zak heeft, dan zal het hem ook zeker lukken om binnenkort de Romeinen de wet voor te schrijven, -en dan helpe ons de hemel!"

[23] Een ANDER zegt: "Voor zo'n onderneming zal misschien door een geheime brief aan de keizer wel een stokje te steken zijn!"

[24] De EERSTE zegt: " Je zult hem moeilijk de voet dwars kunnen zetten. Met zijn tovenaarsblik ziet hij alles, hoe verborgen je het ook denkt! Wie anders dan hij heeft ons op de terugweg met die donderende knal laten schrikken, omdat hij vast en zeker hoorde wat wij onder elkaar over hem zeiden?! En wie anders dan hij heeft ons die tegen ons gerichte psalm laten lezen? En waarom? Omdat hij zeker heeft geweten wat wij tegen hem wilden afspreken! Vooruit, ga aan je schrijftafel zitten en probeer maar eens een geheime brief aan de keizer te schrijven -en ik sta er voor in, dat je niet in staat zult zijn om ook maar één woord te schrijven, of je zult door zijn onbegrijpelijke verborgen tovermacht gedwongen worden om een verschrikkelijk getuigenis tegen jezelf te ondertekenen!

[25] Bovendien is zelfs onze overste Jaïrus nu met lichaam en ziel aan hem verknocht omdat hij tweemaal zijn dochter voor hem heeft opgewekt uit de dood, en hij ondersteunt hem met alles wat hij maar wil -en daarom zijn wij ook niet in staat om in Jeruzalem ook maar iets tegen hem uit te richten. Kort en goed, wij zitten nu aan alle kanten vast en kunnen niets tegen hem doen. Het lijkt mij nog het beste om niets te laten blijken van ons probleem of ons volledig bij hem als leerlingen aan te sluiten - meer nuttigs valt er voor ons tegen hem niet te doen, omdat we niets kunnen bedenken dat hij niet meteen tot in de finesses zou weten."

[26] De oude ROBAN zegt: "Dat denk ik ook! Er blijft ons werkelijk niets anders over: ons helemaal afzijdig houden, of ons aansluiten bij zijn leer en doen wat hij ons aanraadt of beveelt; want voorlopig zouden wij hier alleen maar de verzenen tegen de prikkels slaan!"

[27] ALLEN zeggen: "Wij zullen ons geheel afzijdig houden, dat zal het beste zijn; want dan maken wij ons zowel in Rome als in Jeruzalem geen vijanden en dat is het beleid waarnaar wij ons leven moeten richten."

[28] Dan gaan zij allen slapen, en ieder beraamt voor zichzelf wat hij zal doen.

 

36 Roban de zoeker

 

[I] 's Morgens komt Roban toch naar Mijn huis en vraagt of hij Mij zou mogen spreken.

[2] IK zeg echter tegen hem: "Wat u Mij wilt zeggen, dat weet Ik; maar wat Ik u te zeggen heb, dat weet u niet, luistert u dus naar Mij."

[3] ROBAN zegt: " Als u spreken wilt, spreek dan en ik zal naar u luisteren!"

[4] IK zeg: "U heeft gisteren een psalm voorgelezen; het was psalm 37. Deze psalm heeft zowel u als uw collega's sterk aangesproken, en daardoor bent u zich wat gaan bezinnen en heeft u zich afgevraagd of u Mij links "zou laten liggen, of leerling van Mij zou worden. U heeft zich gezamenlijk uitgesproken voor de afzijdigheid! Vannacht dacht u er echter zelf over na of u geen leerling van Mij zou worden, en u bent nu gekomen om Mij dat te vragen.

[5] Ik zeg echter geen ja en geen nee, maar: wilt u blijven, blijf dan; wilt u gaan, ga dan! Want ziet u, Ik heb leerlingen genoeg! Er zijn veel kamers hier in Mijn huis, en alle zijn vol met leerlingen. Buiten in de open lucht ziet u tenten opgesteld; daar wonen Mijn leerlingen. Daar , naast dit kleine vertrek, is de grote werk­ en tevens eetkamer; daar slapen nu nog, omdat het nog vroeg is, de hoge heren uit Rome, en dat zijn ook leerlingen van Mij. In een klein vertrek daarnaast logeert overste Jaïrus met vrouwen dochter, die Ik tweemaal uit de dood heb opgewekt; en ook hij is Mijn leerling. Als zulke mensen leerling van Mij zijn, kunt u ook wel leerling van Mij worden; maar zoals U ook kunt zien sta Ik niet op u te wachten! Wilt u, blijf dan; en wilt u niet, ga dan! Want die twee wegen staan voor u open."

[6] ROBAN zegt: "Heer, ik blijf, - en het is best mogelijk, dat er nog meer van mijn collega's komen en zullen blijven, net als ik! Want ik begin nu te begrijpen, dat er achter u meer moet steken, dan alleen maar de geheime toverkunst van een tovenaar uit het morgenland! U bent een van God gezalfde profeet met geheel eigen manieren, zoals er vóór u nooit een was, en daarom blijf ik!

[7] Weliswaar staat er geschreven, dat er uit Galiléa nooit een profeet zal voortkomen; maar daar houd ik mij nu niet meer aan, - want bij mij geldt de zichtbare daad meer dan het raadselachtige woord van de schrift, dat niemand naar waarheid kan schatten. Bovendien bent u bij mijn weten niet eens geboortig uit Galiléa, maar uit Bethlehem, en dus kunt u uit het oogpunt van geboorte heel goed een profeet zijn! Ik voel mij erg tot u aangetrokken, en uw nabijheid doet mij goed, dus blijf ik. Ik heb weliswaar geen groot vermogen, maar wat ik heb is voor ons allen voldoende om dertig jaar van te leven! Als u leergeld vraagt, staat mijn halve vermogen u ten dienste!"

[8] IK zeg: "Ga naar Mijn leerlingen en vraag aan hen, hoeveel zij Mij betalen voor leer en kost, en betaal dat dan ook!"

[9] Roban vroeg dat meteen aan een aantal van de aanwezige LEER­LINGEN. Maar die zeiden: "Onze heilige meester heeft nog nooit ook maar een stater van ons gevraagd, hoewel wij allen steeds geheel door Hem verzorgd worden. Hij zal van u zeker niet meer verlangen, dan Hij van ons verlangt! Geloof en liefde is alles wat Hij vraagt."

[10] ROBAN vraagt verder: "Kunnen jullie dan ook al enige bijzondere, voor het menselijk verstand onbegrijpelijke, dingen doen? En zo ja, begrijpen jullie dan ook, hoe dat mogelijk is?

[11] PETRUS zegt: "Als het nodig is, kunnen ook wij, door de kracht van de Meester in ons, zulke daden verrichten en wij begrijpen ook precies hoe ze zonder meer moeiteloos plaats kunnen vinden. Als u een echte leerling van Hem wilt zijn, zult ook u zulke dingen kunnen doen en tevens goed begrijpen wat u doet! Want de liefde is hier de wet, en de wijsheid voert die uit!"

[12] ROBAN vraagt nog verder en zegt: "Maar heb je er ooit iets van gemerkt, dat bij zulke buitengewone daden soms heel onmerkbaar de satan meewerkte!?"

[13] PETRUS zegt: "Wat vraagt u arme, blinde mens toch een slechte dingen! Hoe kan satan nu meewerken aan zaken waarin alle hemelen de hoogste en machtigste invloed hebben!? Ik en wij allen hebben de hemelen geopend gezien en de engelen van God in talloze scharen naar de aarde zien dalen; en wij zagen dat zij Hem en ons allen dienden ­als dat zo is, hoe kan de satan daar dan deel aan hebben!?

[14] Maar als u dat van mij niet gelooft, ga dan naar Sichar en vraag daar inlichtingen bij de opperpriester Jonaël en bij de groothandelaar Jaïruth, die thans buiten Sichar het bekende slot van Ezau bewoont! Deze vrienden van ons zullen u naar waarheid vertellen Wie het is, bij Wie wij de onverdiende, hoogste genade ondervinden Zijn leerlingen te mogen zijn! Zowel bij Jonaël als bij Jaïruth zult u nog dienende engelen aantreffen in schijnbaar lichamelijke gedaante."

[15] Als Roban dat hoort komt hij heel eerbiedig naar Mij toe en vraagt Mij, of Ik er iets op tegen heb als hij een reis naar Sichar zou maken.

[16] IK zeg: "Helemaal niet! Ga en win over alles inlichtingen in; en als u weer hierheen zult zijn gekomen, stel uw broeders en collega's dan op de hoogte van alles, wat u gehoord en gezien heeft! Kom terug als u deze opdracht met goed gevolg uitgevoerd heeft, en volg Mij! Want u zult wel te weten komen waar Ik op dat moment ben! Als u echter door Sibarah, de eerste tolplaats hiervandaan, en dan door Kis en Kana in Samaria gaat, en men u zal vragen waarheen en in wiens naam u deze reis maakt, noem dan Mijn naam, dan zal men u overal vrij laten doortrekken. Maar ga niet in het gewaad van een oudste der Farizeeën! Want daarmee zou u wel eens niet ver kunnen komen; trek daarentegen heel eenvoudige burgerkleding aan, dan zal men zich ook in Samaria niet tegen u verzetten. "

[17] Toen Roban dit had gehoord, ging hij meteen op weg om datgene, wat hij nu thuis zo dichtbij had, in den vreemde te zoeken en te vinden.

[18] Maar er zijn altijd mensen en geesten, die steeds menen dat men in dén vreemde meer kan zien, ervaren en leren dan thuis; en toch schijnt overal één en dezelfde zon. Ja, in den vreemde kan men wel andere streken, andere mensen en andere zeden en talen leren kennen; maar of het hart daarbij iets wint, is een andere zaak!

[19] Wie slechts uit pure nieuwsgierigheid in den vreemde gaat om zich daar beter te vermaken en te verstrooien, die zal voor de ontwikkeling van zijn hart weinig verwerven; maar Iaat hij, die in den vreemde gaat om de mensen daar van nut te zijn en hen een nieuw licht te brengen, rondtrekken en werkzaam zijn, en de reis zal hem veel winst opleveren!

[20] Iedere profeet bereikt in den vreemde meer dan thuis op eigen bodem.

 

37 De komst van Lydia

 

[1] Toen Roban weg was, kwam de oude man, die Josa heette, met zijn 's nachts genezen kinderen en kleinkinderen en bracht Mij dank, lof en eer en vroeg Mij of hij zich, met de zijnen, gedurende de dag bij Mijn gezelschap mocht voegen.

[2] En IK zei tegen hem: "Doe wat u wilt! Gisteren heeft u terwille van Mij moeilijkheden met de Farizeeën gehad, en u heeft zich allen in Mijn naam goed gedragen. Daarom zult u in de toekomst van al dat soort plagen bevrijd zijn, en geen hebzuchtige Zeloot zal de drempel van uw huis meer betreden! Ga nu naar Mijn leerlingen; die zullen u leren wat u allen vanaf nu moet geloven en doen!

[3] Op deze woorden komt Petrus naar voren en voert het gehele gezelschap naar Matthéus de schrijver, en deze laat hen lezen wat Mijn leerlingen allemaal hebben beleefd, en wat Ik hen heb geleerd.

[4] Pas nadat zij op deze wijze geestelijk zijn verzorgd, komen Cyrenius, Cornelius, Faustus en overste Jaïrus met vrouwen dochter uit hun slaapkamers, begroeten Mij heel hartelijk en bedanken Mij voor de goede en buitengewoon verkwikkende slaap en voor de mooie dromen, die zij gedurende deze nacht hebben gehad. Ik begroet hen ook en wijs hen op de zojuist binnengekomen genezen mensen.

[5] En CYRENIUS gaat naar hen toe en laat zich alles haarfijn uitleggen. Toen hij echter over de nachtelijke intriges van de Farizeeën hoorde, werd hij erg kwaad en zei: "Nee Heer, bij Uw mij nu boven alles heilige naam, dat kan ik bij deze satanskinderen niet door de vingers zien! Ik moet ze laten tuchtigen, ook al zou ik daarvoor mijn leven verliezen! Dat zijn toch wolven, hyena 's en vossen, die je een tweede keer in heel Palestina, of zelfs in heel Azië niet tegenkomt! Wat is er dan voor verschil tussen hen en de ergste dieven en straatrovers? O boosaardigen, beesten der eerste en verscheurendste klasse! Dienaren van God noemen ze zich en laten zich overdag overal hemelhoog eren en prijzen; maar 's nachts trekken ze er dan op uit om zonder meer te roven! Nu, wacht maar, wacht maar, ik zal jullie die nachtelijke rooftochten wel op zo'n manier beletten, dat horen en zien jullie zal vergaan!"

[6] IK zeg tot de woedende opperstadhouder: "Vriend, hou op; want wat je zou willen doen, dat heb Ik op geestelijke wijze al in deze nacht op een veel gevoeliger manier gedaan, en het gevolg daarvan zal zijn, dat zij allen spoedig Mijn leer zullen aannemen. Hun oudste, Roban geheten, was nu al hier en heeft Mijn leer aangenomen; en Ik heb hem daarom ook al als een nieuwe leerling naar Sichar gezonden, waar hij veel zal zien en leren. Binnen twee dagen komt hij weer terug en zal beslist zijn collega's in Mijn huis brengen! Zie je, dat is beter dan roede, kruis en bijl!"

[7] CYRENIUS zegt wat minder opgewonden: "In dat geval neem ik mijn woorden weliswaar terug en zal ik hen aan geen streng en pijnlijk oordeel onderwerpen; maar rekenschap moeten ze mij geven!"

[8] IK zeg: "Maar niet vóór de middag, maar na de middag! Want déze mooie tijd willen wij aan iets beters besteden. Nu gaan wij echter eerst aan het morgenmaal!"

[9] Borus had namelijk in de open lucht veel tafels op laten stellen, bij welk werk Mijn broers hem als timmerlieden natuurlijk goed hielpen, en dus zou vandaag, zijnde de dag voor de sabbat ofwel op vrijdag, de morgenmaaltijd buiten genoten worden. Ongeveer vijftig lange tafels, voorzien van banken, waren beladen met spijzen en wijn, en het was werkelijk een schouwspel om van te genieten zoals daar honderden verschillend geaarde gasten al aan de tafels zaten, lofpsalmen zongen en het overvloedige maal genoten. In het midden van de vele tafels was een soort tribune opgericht, waarop een grote sierlijk getooide tafel met spijzen op ons wachtte en waaraan wij - Ik, Cyrenius, Cornelius, Faustus, Jaïrus met vrouwen dochter, Mijn moeder en de twaalf apostelen - plaats namen en onder allerlei verheffende blijde gesprekken de morgenmaaltijd gebruikten, die Faustus en Borus zo verzorgd hadden.

[10] Lydia ontbrak echter, de jonge vrouw van Faustus, die hij in Kapérnaum thuis liet ten behoeve van haar vele huishoudelijke zaken, hoewel zij bijzonder graag ook met ons naar Nazareth zou zijn gegaan. Mijn moeder maakte hem daarover lichtelijk een verwijt, en hij betreurde het, dat hij zijn lieve vrouw thuis had gelaten en besloot haar meteen zelf te gaan halen.

[11] IK zei echter tegen hem: "Doe dat niet. Als Ik het wil, zal zij op het middaguur gezond en wel hier zijn!" Faustus vroeg Mij dat te doen en Ik beloofde het hem.

[12] Meteen stonden er twee buitengewoon innemende JONGEMANNEN in lichtblauwe gewaden bij Mij. Zij bogen zeer diep voor Mij en zeiden: "Heer, Uw dienstknechten wachten eerbiedig op Uw heilige bevel!"

[13] En IK zeg tegen hen: "Ga, haal Lydia, opdat ze bij ons zij!"

[14] Beiden verdwijnen, en CYRENIUS vraagt Mij heel verwonderd: "Vriend, wie waren die twee buitengewoon knappe en innemende jon­gemannen? Mijn hemel, zulke prachtige figuren heeft mijn oog nog nooit gezien!"

[15] IK zeg: "Wel, iedere heer heeft dienstknechten, en als hij ze roept, moeten ze komen en hem dienen. Omdat Ik ook een heer ben, heb ook Ik dienaren. Zij moeten Mijn bevelen aan de hele oneindigheid verkon­digen. Zij zijn voor jou weliswaar niet zichtbaar, maar wel voor Mij; en waar jij niets vermoedt, daar wachten toch steeds talloze legioenen op Mijn wenken! En die dienaren van Mij zijn daarbij -hoe teer ze er ook uitzien -toch sterk genoeg om deze aarde, als Ik het hen zou opdragen, in een oogwenk te vernietigen! -Maar kijk, daar komen zij al terug met Lydia!"

[16] Bijna iedereen aan Mijn tafel is met stomheid geslagen, en CYRENIUS zegt: "Hoe is dat nu mogelijk? Die twee kunnen toch maar nauwelijks vijfhonderd passen afgelegd hebben - naar Kapérnaum is hiervandaan bijna twee uur lopen -, en ze zijn nu al weer terug! Ach, dat overtreft toch wel alles wat een arm mens op deze aarde ooit kan beleven!"

[17] Toen Lydia, liefdevol door de verbaasde Faustus ontvangen, naar onze tafel gebracht werd, vroeg Cyrenius haar meteen: "Maar liefste Lydia, hoe kwam je nu toch zo vlug van Kapérnaum hierheen?! Was je soms al onderweg?"

[18] LYDIA zegt:" Ziet u die twee engelen Gods dan niet? Die droegen mij bliksemsnel hierheen. Ik zag onderweg aarde noch lucht, maar daar en hier was in hetzelfde moment, en nu ben ik hier. Maar vraag het aan de twee engelen; die zullen dat beter uit kunnen leggen dan ik."

 

38 Het menselijke en het goddelijke van Jezus

 

[1] Dan richt Cyrenius zich tot de beide ENGELEN en vraagt hen hoe dat nu mogelijk was. Maar zij wijzen met hun hemels mooie handen zeer eerbiedig naar Mij en zeggen met heldere en welluidende stem: "Zijn wil is ons bestaan, onze kracht en onze snelheid! Uit ons zelf kunnen wij niets; als Hij wil, nemen wij Zijn wil in ons op, en kunnen daardoor dan alles. Onze schoonheid, die nu al uw aandacht opeist, is onze liefde tot Hem, en deze liefde is niets anders dan Zijn wil in ons! Als u echter net als wij wilt worden, neem dan Zijn levend woord in uw hart op en volg dat vrijwillig, dan zult u daardoor ook net als wij de almachtige kracht en sterkte van Zijn woord in u hebben. Als Hij u dan zal roepen om naar Zijn wil te handelen, dan zullen u alle dingen mogelijk zijn, en u zult meer kunnen doen dan wij, omdat u geheel uit Zijn liefde bent ontstaan, terwijl wij alleen nog maar uit Zijn wijsheid voortkomen. ­Nu weet u hoe gemakkelijk wij dat, wat u zo verbaasde, kunnen doen. Handel in de toekomst geheel naar Zijn woord, dan zullen ook u heel wonderbaarlijke dingen mogelijk zijn!"

[2] Nu zet CYRENIUS grote ogen op en zegt: "Dus heb ik dan toch gelijk als ik Jezus beschouw als de enige god en schepper van de wereld!?"

[3] De ENGELEN zeggen: "U heeft wel gelijk, maar zeg dat niet zo luid! En als u Hem menselijk vindt, erger u dan niet; want al het menselijke zou niet menselijk zijn, als het niet in alle eeuwigheden voordien, goddelijk zou zijn geweest. Als Hij Zich daarom bij tijd en wijle volgens uw bekende en gewende manieren gedraagt, dan gedraagt Hij Zich niet op een voor Hem onwaardige manier; want iedere vorm, iedere gedachte was eerst in Hem voordat zij door Zijn wil een buiten Hem bestaande, vrije wil begon aan te nemen en te vormen. Er is in de oneindigheid geen voorwerp en geen wezen dat niet uit Hem zou zijn voortgekomen. Deze aarde en alles wat in en op haar leeft, is niets anders dan Zijn eeuwig onveranderlijke vastgehouden gedachte, die door Zijn woord werkelijkheid werd. Als Hij deze werkelijke gedachte nu in Zijn gemoed en wil zou laten vallen, iets wat Hem helemaal geen moeite zou kosten, dan zou er op hetzelfde ogenblik ook geen aarde meer zijn, en alles daarin en daarop zou haar vernietigende lot delen.

[4] Maar de wil van de Heer is niet zoals die van een mens, die jammer genoeg vandaag zo en morgen anders wil. De wil van de Heer is eeuwig gelijk en niets kan deze binnen de reeds eeuwen bestaande orde veranderen; maar toch heerst binnen deze orde de grootste vrijheid, en de Heer kan doen wat Hij wil, zoals ook iedere engel en ieder mens. Dat dat zo is kunt u aan uw eigen wezen en aan duizend andere verschijnselen ontdekken.

[5] U kunt binnen uw persoonlijke eigen vorm doen wat u wilt; slechts uw wil is de enige die u daarbij kan hinderen. Maar de persoonlijke eigen vorm zelf is beslist niet te veranderen, omdat deze in de vaste goddelijke orde thuishoort.

[6] Ook kunt u het uiterlijk van de aarde aanmerkelijk veranderen; u kunt bergen laten afgraven, rivieren verleggen, meren droogleggen en voor nieuwe meren beddingen laten graven; u kunt over zeeën bruggen bouwen en de woestijn met vlijt en moeite omvormen tot gezegend en vruchtbaar land, kortom, u kunt ontelbare veranderingen aanbrengen op aarde; ­maar u kunt de dag geen seconde langer en de nacht geen seconde korter maken en u kunt de winden en de stormen niet beheersen.

[7] De winter moet u verdragen en de hitte van de zomer moet u dulden, en geen enkel schepsel kunt u ondanks al uw willen een andere vorm en aard geven. Uit het lam zult u in der eeuwigheid geen leeuwen uit de leeuw in der eeuwigheid geen lam fokken; en weet u, dat is alweer Gods vaste orde, waarbinnen u wel een grote vrijheid van handelen gegeven is, ofschoon u de grenzen van de eigenlijke orde van God geen haarbreedte kunt verzetten.

[8] Maar hier bij u is Degene, Die deze orde eeuwig gevestigd heeft en als enige in staat is om haar weer op te heffen, als Hij dat wil. Zoals u nu binnen deze vaste orde Gods, die in eerste instantie de basis is van uw bestaan en het bestaan van alles wat u omringt, toch vrij bent te denken, te willen en te handelen, zo is de Heer nog vrijer en kan doen wat Hij wil.

[9] Daarom zeggen wij u nog eens: Erger u niet als de Heer Zich in uw bijzijn als mens gedraagt, want die vorm is uit Hem Zelf voortge­komen."

 

39 Engelenwoorden in het hart

 

[I] Toen CYRENIUS deze verklaring van de beide engelen hoorde, overtuigde hem dat, en hij raadde er niet meer naar of Ik wel een hoger wezen zou zijn, maar hij zei nu bij zichzelf: " Ja, Hij is het!" Daarop ging hij heel eerbiedig naar Mij toe en zei: "Heer, nu is mij alles duidelijk! U bent het!

[2] Mijn hart heeft mij dat reeds lang gezegd, maar dan zag ik steeds maar weer Uw menselijke gedaante en bewegingen, en dat bracht telkens mijn geloof aan het wankelen. Maar nu zijn al mijn verborgen twijfels uit mijn gemoed verdwenen, en nu kan gebeuren wat wil, mijn geloof zal vast als een rots blijven. O wat ben ik onvoorstelbaar gelukkig dat nu mijn lichamelijke oog Mijn Schepper ziet, Hij, die mij nu in leven houdt en eeuwig in leven houden kan en zal!"

[3] IK zeg: "Beste vriend, wat je nu hebt dat zul je voor eeuwig behouden! Maar houdt het voorlopig voor jezelf en voor een paar van je intiemste vrienden, want als je er openlijk over zou spreken, dan zou je Mijn zaak, en daardoor de mensen, meer schaden dan helpen! Denk er tevens aan dat je je niet ergert als je hier of daar het menselijke aan Mij ontdekt, want eer engelen of mensen waren, was Ik alle eeuwigheden reeds de eerste mens, en daarom heb Ik echt wel het recht om temidden van Mijn geschapen mensen ook mens te blijven!"

[4] CYRENIUS zegt: "Doe wat U wilt, U blijft toch eeuwig onveranderlijk Diegene, Die U nu zonder enige twijfel voor mij bent! Maar deze twee engelen zou ik graag tot aan mijn aardse levenseinde bij mij houden! Zij zijn zo bijzonder mooi, vriendelijk en wijs!"

[5] IK zeg: "Dat is niet mogelijk, want je zou hun zichtbare persoonlijke aanwezigheid niet verdragen en deze zou geen nut afwerpen voor je ziel. Maar onzichtbaar voor je aardse zintuigen zullen zij voortaan je bescher­mers blijven, zoals zij het vanaf je geboorte reeds waren. Je kunt nu echter, omdat ze gedurende deze dag hier zichtbaar aanwezig moeten zijn, nog geruime tijd in hun gezelschap zijn.

[6] Maar ook als je ze niet ziet, kun je met hen spreken en van alles aan hen vragen, en dan zullen ze hun antwoord in je hart kenbaar maken, wat je altijd in je hart zult horen als een duidelijk uitgesproken gedachte. En dat is beter dan het uiterlijke gesproken woord! Ik zeg je: Eén woord dat een engel in je eigen hart heeft gegeven, is voor je ziel heilzamer dan duizend woorden, die het oor van buitenaf heeft gehoord! Want wat je in het hart hoort is al van jou; wat je echter van buitenaf hoort, moet je je eerst nog eigen maken door het waarmaken van de gehoorde woorden.

[7] Want als je het woord in je hart hebt, terwijl je uitwendig toch nog zo nu en dan zondigt, doet je hart daaraan niet mee en dwingt je weldra tot het besef van de zonde en het berouw daarover, en daardoor ben je al geen zondaar meer. Als je echter het woord niet in het hart, maar slechts in het hoofd hebt, waar het door het oor is ingebracht, en je zondigt dan, dan zondigt het lege hart mee en dwingt je niet tot het besef van de zonde of het berouw daarover, en de zonde blijft in je, en je maakt je schuldig voor God en de mensen!

[8] Daarom, vriend, is het beter voor je om je geestelijke beschermers niet te zien zolang je in je lichaam moet blijven. Als je echter eens het lichaam verlaten zult, dan zul je ze als geest zonder meer eeuwig kunnen zien en aanraken -niet slechts deze twee, maar ontelbaar velen."

[9] CYRENIUS zegt: "Ik ben alweer voldaan, maar ik wil mij vandaag geheel en al op hoog geestelijk niveau met hen onderhouden!"

[10] IK zeg: "Maar hoe moet dat dan? Je hebt toch in Mijn naam gezworen de hardvochtige en roofzuchtige Farizeeën een scherpe berisping te zullen geven; dan zul je vanmiddag toch niet in het gezelschap van de beide engelen kunnen zijn!?"

[11] CYRENIUS zegt: "Ja waarachtig, dat zou ik bijna helemaal vergeten zijn! Ei, ei, dat komt me nu wel heel ongelegen! Wat moet ik daaraan doen?"

[12] IK zeg: "Wat zou je ervan zeggen als Ik je van je eed ontsloeg, als je er helemaal vanaf zou zien de Farizeeën de hen toegedachte berisping te geven, omdat zij aan jouw dreigement van gisteren toch al genoeg te verwerken hebben?"

[13] CYRENIUS zegt: "Heer, als U dat wilt, dan ontsla ik hen heel graag van de voorgenomen berisping en laat alles aan U en de oude Roban over, die hen over een paar dagen wel op het rechte pad zal brengen."

[14] IK zeg: "Oh, daar heb Ik allerminst wat op tegen! Want daarom heb Ik jouw plan met de Farizeeën al naar de middag verschoven, omdat Ik maar al te goed wist, dat je al gauw iets anders van plan zou zijn. - Maar omdat het vandaag zulk mooi weer is gaan we nu naar de zee en wat vissen vangen voor vanmiddag en vanavond. Laat degenen, die mee willen, opstaan!"

 

40 Schepper en schepsel

 

[1] PETRUS EN NATHANAËL vragen: "Maar Heer, wij hebben geen vistuig bij ons, hoe moet dat dan? Zullen we vast vooruitgaan en bij de vissers aan het meer vistuig lenen?"

[2] IK zeg: "Dat is niet nodig, maar wat je wel nodig hebt, dat is je geheugen, dat ieder ogenblik schijnt te vergeten, dat Ik de Heer ben aan Wie niets onmogelijk is! Blijf daarom bij het gezelschap en geef tijdens het vissen uitleg aan de oude Josa en zijn familie, over de kracht en de macht van God, die ook in de mens is!" - Na deze woorden van Mij trekken beiden zich terug en denken erover na hoe ze zo blind konden zijn, om met zo'n wereldse vraag bij Mij aan te komen. Zelfs Josa zegt tegen hen, dat hij nauwelijks kon begrijpen, hoe ze dat aan Mij hebben kunnen vragen!

[3] NATHANAËL zegt: "Vriend, wij zijn net als jij nog mensen, en als zodanig nog te veel aan de wereldse verhoudingen gewend, om te voorkomen dat we zo nu en dan nog zoiets oerdoms doen; maar in het vervolg zullen we er heel speciaal op letten! Van onze jeugd af aan waren we immers vissers en als wij iets over vissen horen, vallen we gemakkelijk weer wat in onze oude beslommeringen terug, en vergeten daarbij het geestelijke. Maar nu is het weer in orde." 

[4] Ook Sarah komt bij Mij en vraagt Mij of ze mee zou mogen.

[5] IK zeg: "Vanzelfsprekend; Ik organiseer dit juist voor jou! Jij bent toch nog steeds Mijn beminde! Waarom kwam je dan vandaag bij het morgenmaal niet naast Mij zitten?"

[6] SARAH zegt, terwijl haar stem van liefde erg trilt: "Heer, ik dorst het niet; denk U eens in, - de drie hoogste Romeinse bestuurders in Uw gezelschap, en dan ik als arm meisje! Waar zou ik de moed vandaan hebben moeten halen?"

[7] IK zeg: "Mijn liefje toch, Ik heb maar al te goed aan je gemerkt dat je veelliever bij Mij dan waar ook zou zijn geweest! Oh, Mij ontgaat niets van wat er zich afspeelt in iemands hart, en daarom houd Ik ook zo bijzonder veel van je!

[8] Maar zeg Mij nu eens, allerliefste Sarah, hoe die twee jongemannen je bevallen? Zou je de ene of de andere niet liever willen hebben dan Mij? Want kijk eens, Ik ben uiterlijk toch niet zo mooi als die twee!"

[9] SARAH zegt: "Maar Heer, U die eeuwig mijn enige liefde bent, hoe kunt U nu zo iets vragen? Ik zou nog geen hele hemel vol met duizendmaal mooiere engelen willen hebben voor één haar van Uw hoofd, Iaat staan dan een van hen in plaats van U als geheel, die vol van liefde in mijn hart woont. Ook al zijn ze mooi, dan vraag ik toch: Wie gaf hen die schoonheid? Dat deed U! Maar hoe zou U hen die schoonheid hebben kunnen geven, als die niet eerst in U geweest zou zijn!?

[10] Ik zeg U: U bent voor mij alles in alles, en ik verlaat U nooit, ook al zou u mij daarvoor alle hemelen vol met de heerlijkste engelen geven!"

[11] IK zeg: "Zo is het goed, zo heb Ik het het liefst! Wie Mij liefheeft, moet Mij geheel en boven alles liefhebben, als hij wil dat Ik hem ook boven alles lief heb. Kijk, de beide engelen zijn zeker buitengewoon mooi; maar jij bent Mij nu ook liever dan talloze scharen van de zuiverste engelen, en blijf daarom nu maar onverbrekelijk bij Mij! Ik zeg je: Jij bent uit velen een echte bruid van Mij! -Begrijp je dat?"

[12] SARAH zegt: "Heer dat begrijp ik echt niet! Hoe kan ik nu Uw bruid zijn? Kan Ik voor U dan hetzelfde worden, wat mijn moeder voor mijn vader is? U bent de Heer van hemel en aarde, en ik ben slechts een van Uw schepselen; hoe zou de laagste zich met de allerhoogste kunnen verbinden?"

[13] IK zeg: "Wel, dat gaat heel goed, en wel eenvoudig daarom, omdat het door jou gedachte laagste ook voortgekomen is uit het allerhoogste -en dus ook bij het allerhoogste hoort.

[14] Ik ben een levensboom, en jij bent zijn vrucht. De vrucht lijkt uiterlijk kleiner en onstandvastiger dan de boom; maar in haar midden rust een door de vrucht gevoed en gerijpt zaad, en in het zaad liggen weer bomen van dezelfde soort, in staat om zelf dezelfde vruchten te dragen met ook weer levende zaden, terwijl zij zelf uit één zo'n zaadje voortgekomen zijn.

[15] Daaruit kun je dan ook heel eenvoudig concluderen dat het verschil tussen Schepper en schepsel in een bepaald opzicht niet zo bijzonder groot is als jij het je voorstelt; want het schepsel is geheel en al de wil van de Schepper, die beslist volkomen goed en waardig is. Als deze vrije wil, die van de Schepper is uitgegaan en Zijn beeld draagt, zelf in zijn vrije persoonlijke bestaan onderkent wat hij eigenlijk is, en daarnaar handelt, is hij aan zijn Schepper gelijk en in het klein volkomen gelijk aan wat de Schepper in het oneindig grote is. Onderkent de door de Schepper vrij gelaten deelwil echter niet wat hij is, dan houdt hij weliswaar niet op datgene te zijn wat hij is, maar hij kan de hoogste bestemming niet eerder bereiken, dan wanneer hij bij zichzelf ontdekt heeft wat hij eigenlijk is.

[16] Om voor zulke vrij gelaten wilsdeeltjes, die 'mensen' heten, het zichzelf herkennen te vergemakkelijken, heeft de Schepper door alle tijden heen openbaringen, wetten en leringen vanuit de hemelen aan de mensen gegeven, en is nu zelfs lichamelijk Zelf naar de aarde gekomen, om de mensen te helpen bij het werk der zelfherkenning, en hen voor de toekomst meer licht te geven, opdat het hen minder moeite zou kosten dan tot nog toe.

[17] Nu zul je wel begrijpen hoe Schepper en schepsel zich tot elkaar verhouden, en tevens ook met weinig moeite begrijpen hoe jij, omdat je geheel Mijns gelijke bent, heel goed Mijn bruid en Mijn vrouw kunt zijn, voor eeuwig verbonden door je grote liefde tot Mij! - Begrijp je nu wat Ik je heb uitgelegd?"

 

41 Het wezen van de ware liefde

 

[1] De zeer mooie en beminnelijke SARAH zegt: "Ja, nu is het me al wat duidelijker; maar dan hebben alle dochters van Eva hetzelfde recht op U als ik!?"

[2] IK zeg: "Natuurlijk, als zij zo zijn zoals jij nu bent; maar als ze niet zo zijn, dan kunnen zij wel dienstmaagden, of ook bruiden, maar niet echt vrouwen van Mij worden. David, de oervader van Mijn lichaam, had toch ook veel vrouwen, en was een man naar het hart van God; waarom zou Ik de vrijheid dan niet hebben om veel vrouwen te hebben, terwijl Ik toch meer ben dan David? En Ik zeg je er nog bij dat Ik in staat ben zoveel vrouwen gelukzalig te onderhouden als er zandkorrels in de zee zijn en grassprietjes op de aarde, en dat ieder van hen zo zal zijn verzorgd, dat ze nooit één wens zal kunnen hebben, die niet volkomen uitgevoerd zou worden. Als het nu zó is, kan het je dan hinderen als Ik velen het geluk wil geven, dat Ik jou in overvloed geef!"

[3] SARAH zegt: "U alleen bent de Heer en de onbegrensde liefde en wijsheid Zelf, en wat U doet is wijs gedaan; maar ik kan het toch niet helpen, dat ik zo zielsveel van U houd en U daarom ongedeeld zou willen bezitten! U moet dat van mijn kinderlijke hart maar door de vingers zien, want het is nog zo dom in de liefde!"

[4] IK zeg: "Dat is heel goed, zeg Ik je. Wie Mij niet net als jij heel jaloers liefueeft en Mij in zijn hart niet bijna zonder mededinging alleen wil bezitten, die bezit nog geen echte liefde tot Mij! Als hij die niet heeft, dan bezit hij ook niet de volheid des levens; want in de mens ben Ik het werkelijke leven door de liefde tot Mij in zijn ziel, en deze liefde is Mijn geest in iedere mens.

[5] Wie dus de liefde tot Mij opwekt, die wekt zijn door Mij aan hem gegeven geest, en omdat Ik Zelf deze geest ben en moet zijn, omdat er in eeuwigheid geen andere levensgeest buiten Mij bestaat, wekt hij daardoor dus Mij Zelf in hem en is daardoor in het eeuwige leven helemaal ingeboren en kan dan voortaan in der eeuwigheid nooit sterven en nooit vernietigd worden -ook niet door Mijn almacht, omdat hij een is met Mij. Ik kan Mij Zelf ook niet vernietigen omdat Mijn oneindige bestaan zich in der eeuwigheid nooit in het niet-bestaan kan veranderen. Denk daarom dus niet dat jouw liefde tot Mij dóm is, maar zij is juist zoals zij zijn moet! Volhard daarin, dan zul je eeuwig geen dood voelen of smaken!"

[6] Mijn uitleg aan Sarah maakte haar zo gelukkig, dat ze Mij uit al haar kracht omhelsde en zelfs heel aanhalig begon te liefkozen.

[7] Sarah's MOEDER berispte haar daarover en zei: "Maar lieve Sarah, dat past toch niet! Ga weg, je bent nu heus onbeleefd!"

[8] SARAH zegt: "Wat nu, passen of niet passen! Het past ook niet om te sterven en dan lekker dood te zijn; maar als dan de Heer komt en de doden opwekt en uit het graf trekt, wat ook zeker heel ongewoon is, hoe past dat dan voor de wereld? O moeder, de Heer in het openbaar boven alles liefhebben, dat past voor ieder mens het beste! - Niet waar , Heer Jezus, heb ik juist geoordeeld?!"

[9] IK zeg: "Heel juist en volkomen waar! Wie zich in de wereld schaamt om Mij openlijk boven alles lief te hebben, daarvoor schaam Ik Mij ook om hem ten aanschouwe van alle hemelen lief te hebben en hem op de jongste dag tot het eeuwige leven op te wekken!"

 

42 Aan de zee. De jongste dag

 

[1] Toen vroegen er VELEN, wanneer de 'jongste dag' zou komen.

[2] IK zei: "Als de oudere voorbij is, komt er na de oudere dag steeds een jongste; en omdat Ik niemand op een reeds voorbije dag kan opwekken, moet dat natuurlijk op een jongste dag gebeuren, omdat een voorbije oudere dag daarvoor onmogelijk meer te gebruiken is. Is iedere nieuwe dag die men beleeft niet een jongste dag? Of kan iemand soms nog een jongere beleven, dan degene waarop hij leeft? Zie eens, wij leven allemaal vandaag toch zeker op een zo jong mogelijke dag! Want die van gisteren kan geen jongste meer zijn, en die van morgen is er nog lang niet. Daaruit is toch hopelijk voor iedereen duidelijk dat er tenslotte voor iedere mens net zoveel jongste dagen zijn en moeten zijn als het aantal dat hij beleefd heeft! Ik zeg u dat u allen op de jongste dag zult sterven en ook onmogelijk anders dan op een jongste dag uit de dood naar het leven zult opgewekt worden; en als een mens of alle mensen hem moeten doorstaan, dan zal dat ook onmogelijk op een oude voorbije dag gebeuren, maar op de een of andere toekomstige, dus duidelijk jongste dag plaatsvinden! Welke daarvoor bestemd wordt, is noch door Mij, noch door de een of andere hemelse geest vooruit bepaald; want daarvoor is iedere komende dag volkomen geschikt en zeer bruikbaar. - Begrijpen jullie dat nu?"

[3] De VRAGENDEN trekken zich een beetje verbouwereerd terug en zeggen: "Werkelijk, het onderwerp is zo helder als glas, en toch stelden we zo'n domme vraag!? Het ligt zo voor de hand! Als we vaak over de oude dagen spreken, dan moeten er ook jonge en jongste zijn! Dat was, was, was, was -toch erg dom van ons! Vanuit Zijn oneindige wijsheid moet er toch oneindig veel geduld opgebracht worden om ons te dulden!"

[4] SARAH zegt met een glimlachje: "Ja, de Heer heeft echt zeer veel geduld met ons allen! Maar wat een jongste dag is, en wanneer hij zal komen, dat heb ik in de wieg al geweten. Als iemand mij dat vroeg, zei ik altijd: 'Morgen zal de jongste dag komen!' Hebben jullie dat werkelijk niet geweten?"

[5] De VRAGERS zeggen: " Ja, ja, wij waren echt zo dom om het niet te weten, en hadden altijd een verschrikkelijke angst voor zo'n dag, die eens moest komen! Nu weten we echt wat het betekent; maar nu schamen wij ons ook behoorlijk, dat iets wat voor iedereen zo duidelijk zichtbaar was, ons kon ontgaan!"

[6] IK zeg: "Til er maar niet te zwaar aan; want dit is ook een steen, waarover in de toekomst nog vele duizendmaal duizenden zullen vallen, profeteren, schrijven en het blinde volk zullen prediken.

[7] Maar laten we nu eens zien hoe we het met de vissen zullen klaarspelen, want zoals jullie merken, staan we al op het strand, en vissersboten zijn hier genoeg voor ons gebruik aanwezig. Netten en ander voor het vissen nodig gerei ontbreekt ook niet, dus kunnen we beginnen. De beide jongemannen, waarmee Cyrenius nog zeer enthousiast in gesprek is, zullen ons ook goede diensten verlenen! Laten we dus maar meteen aan de slag gaan!"

 

43 Grote en kleine vissen

 

[1] Iedereen begon zich nu verbaasd af te vragen hoe wij zo ineens van Mijn huis hier aan de zee waren gekomen.

[2] Maar IK zei: "Hoe kunnen jullie je nu nog verbazen?! Hebben jullie dan niet reeds verscheidene malen hetzelfde bij Mij meegemaakt? Dat de oude Josa met zijn kinderen en kleinkinderen zich verbaast, is te begrijpen; maar bij jullie, mijn ervaren leerlingen, is het eigenlijk on­begrijpelijk dat jullie je nog kunnen verwonderen, want jullie zouden er toch helemaal van overtuigd moeten zijn, dat geen ding Mij onmogelijk is en kan zijn!

[3] Luister, Ik zei niet zonder reden 'onbegrijpelijk', want iedere verbazing over de een of andere door Mij gedane buitengewone handeling ontstaat door het een of andere kleine, nog ergens in de ziel verborgen ongeloof. De mens twijfelt vooraf aan de mogelijkheid van de een of andere buitengewone daad of gebeurtenis; als de daad echter ondanks zijn twijfel toch uitgevoerd wordt, dan staat de getuige die aan het gelukken ervan twijfelde, er verbluft bij, verbaast zich en vraagt: 'Hoe was dat mogelijk?' Maar wat zegt hij met die vraag? Ik zeg jullie, niets anders dan: 'Ik twijfelde aan de mogelijkheid dat het zou lukken, en toch is het gelukt! Dat is merkwaardig en vreemd!'

[4] Als een oningewijde zich zo verwondert, dan is dat wel te begrijpen; maar als geheel ingewijden zich nog verwonderen, dan geven zij daardoor aan, dat zij zelf ook nog overwegend tot diegenen behoren, die met recht 'oningewijden' worden genoemd! Jullie moeten daarom, vooral als er vreemden bij zijn, je niet zo verbazen als Ik de een of andere buitengewone daad volbreng, opdat de vreemden jullie ook niet voor medevreemden aanzien!"

[5] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, U weet toch dat wij U boven alles liefhebben en heel goed weten wie en wat U bent; maar ondanks dat kunnen wij her toch vaak niet nalaten ons over een nieuw wonder ook weer opnieuw te verbazen, omdat Uw duidelijkste wonderen meestal zo geheelonverwacht en onvoorbereid komen, dat men ondanks alle begrip en geloof er dan toch wat verbluft bij staat. - Kijk, de zon heeft men toch ook vaak genoeg op en onder zien gaan, maar waar is of waar leeft er een mens met een ook maar enigszins ontwikkeld gevoel, die niet bij iedere nieuwe heerlijke zonsopgang een soort verwondering in zich voelt opkomen?! Weet U, Heer, zo vergaat het ons nu ook! U bent echter oneindig veel meer dan talloze zonsopgangen, en wij hopen dat U het daarom een beetje door de vingers zult zien als wij iedere keer opnieuw met onze U boven alles liefhebbende harten zulke fouten maken waartoe U ons eigenlijk dwingt."

[6] IK zeg: "Nou, nou, het is alweer in orde, maar houd je in het vervolg terwille van de vreemden aan deze raad, opdat zij in jullie Mijn leerlingen herkennen! -Maar nu gaan wij vissen! Daarbij zullen er ook weer kleine wonderen gebeuren, maar jullie doen dan alsof dat geen wonderen zijn! De vreemden moeten ze zelf ontdekken en beoordelen of het geheel normale of buitengewone daden zijn!"

[7] Na deze noodzakelijke les klommen de leerlingen snel in de boten, spanden de netten en wierpen ze op vissersmanier in het water en deden de ene trek na de andere, maar de vangst was gering.

[8] Petrus merkte op, dat de tamelijk harde westenwind een ongunstige invloed had en de vissen naar de bodem dreef.

[9] Weer een ander zei, dat het voor de avond niet veel zou worden, want de zon scheen te fel aan de onbewolkte hemel, en omdat ze het helle licht niet verdroegen, verscholen de vissen zich in de diepte.

[10] Toen klommen ook de twee jongemannen in twee boten, spanden een groot net en gingen heel ver de zee op.

[11] Daarop zei ANDRÉAS, die ook een doorgewinterde visser was: " Als die niet op wonderbaarlijker wijze door hun gewestelijke macht vissen in hun net drijven, kunnen ze buiten in volle zee wel tien jaar lang vissen zonder ook maar één exemplaar aan land te brengen!"

[12] Maar de beide jongemannen halen het net met een ruk binnen, komen snel aan de oever en brengen dertig mooie exemplaren aan land.

[13] Daarop zegt ANDRÉAS: "Het is weliswaar geen wonder, maar toch wel een behoorlijke prestatie om uit volle zee dertig meervallen te vangen."

[14] Tenslotte klom ook Ik in een boot en de moedige Sarah in een andere. Wij spanden een vrij groot net en lieten het in het water zakken. Toen wij niet ver van de oever een kleine trek deden, was het net reeds gevuld met vijfhonderd zalmen en meervallen, zodat de beide jongemannen Sarah snel moesten helpen, anders had ze het net niet kunnen houden. De vissen werden meteen aan land en daar in de vele vaten gedaan, waarvan er hier voldoende bij de hand waren.

[15] De leerlingen deden nog een trek, en toen ze het net aan land trokken, vonden ze weer slechts een paar vissen in het net, en die waren nog klein ook.

[16] PETRUS zei: "Voor vandaag heb ik nu wel de laatste trek gedaan!

Zo'n trek loont in de verste verte de moeite niet om als oude ervaren visser in de boot te klimmen!" -Vervolgens wilde hij de kleine vissen weer in zee laten teruggooien.

[17] Maar IK zei tegen hem: "Houd wat je gevangen hebt, want de kleine vissen zijn vaak heel lekker en zij zijn Mij liever dan de grote, die vaak taai en slecht te verteren vlees hebben. Vestig je aandacht eens op dit symbolische verschijnsel!

[18] Als je als mensenvisser er op uit zult trekken, treur dan niet als er kleine visjes in het net van het evangelie terecht komen, want waarlijk, die zijn Mij liever dan de grote! Want alles, wat voor de wereld groot en waardevol is, is voor Mij in een bepaald opzicht een gruwel! -Maar laten we nu met vissen ophouden en weer naar huis gaan! Voor vandaag en morgen zijn wij verzorgd, op de na-sabbat zien we, als dat nodig mocht zijn, dan wel weer verder."

[19] Men haalde nu alle netten binnen en bracht nog een grote hoeveelheid van allerlei vissen aan land, deed ze in de vaten en vervoerde deze op karren en draagbaren naar de tamelijk grote visbun bij Mijn huis, die Jozef in zijn tijd zelf gemaakt had.

 

44 Borus en Sarah

 

{1] Toen wij na het vissen om ongeveer één uur 's middags naar huis kwamen, wachtte er weer een goed middagmaal op ons, dat Borus ditmaal had laten klaarmaken. Daarom was hij niet met ons meegegaan om te vissen. Hij had er bijzonder veel plezier in om voor een groot gezelschap een gastmaaltijd te verzorgen, en hij kookte erg graag met zijn koks en kokkinnen in de open lucht. Daarbij was hij ook net als Kisjonah rijk genoeg om dagelijks op zijn minst zes­ tot zevenduizend mensen te voeden en de beste wijn te laten drinken. Want ten eerste was hij de zoon van een buitengewoon rijke Griek uit Athene, die ook in Azië grote eigendommen en een aantal kleine eilanden bezat, in de tweede plaats was hij de enige erfgenaam van die grote en uitgestrekte bezittingen, en in de derde plaats was hij veruit de bekwaamste arts uit het gehele Joodse land, en verdiende, vooral bij de groten en rijken, met zijn kunde grote sommen goud en zilver. Daarentegen liet hij de arme zieken geheel voor niets alle mogelijke verzorging geven, en daarom werd hij door hen als de grootste weldoener van het land geprezen.

[2] Bij dit alles was hij ongehuwd, had vrouw noch kinderen, maar had er toch veel plezier in om arme jonge mannen aan jonge en gezonde meisjes te koppelen en hen met woorden en een voldoende bruidschat te zegenen. En zo was hij ook nu in zijn beste humeur omdat hij in het geheim dacht, dat Ik werkelijk met de beeldschone en tere Sarah zou trouwen.

[3] Toen wij allemaal welgemoed aan tafel zaten, en aten en dronken, kwam hij bij Mij en vroeg zachtjes of er soms toch iets van komen zou!?

[4] IK gaf hem ten antwoord: "Beste vriend en broeder! Ik ken jouw goede en edele hart door en door. Ik weet maar al te goed dat jouw ziel alleen maar dan uit haar voegen barst van vreugde als je anderen gelukkig gemaakt hebt. Aan jezelf heb je nauwelijks ooit gedacht, en omdat je tussen Mij en de mooie Sarah een werkelijk grote liefde ontdekt hebt en ook gehoord hebt hoe wij vanmorgen over bruid en vrouw gesproken hebben, ben je bij jezelf heimelijk tot de verheugende overtuiging gekomen, dat er tussen Mij en de zeer aantrekkelijke Sarah zeer binnenkort een echtelijke verbinding zal plaats vinden. Maar Ik zeg je: daarmee vergis je je een beetje! Want weet je, alle vrouwen die op aarde leven, geleefd hebben en nog zullen leven, zijn, als zij een rein leven leiden, min of meer Mijn bruiden en ook net zo goed Mijn vrouwen. Maar zo'n verbinding kan nog zo innig zijn, het verhindert hen nooit de vrouw van een goede man te worden, -en een noodzakelijkerwijs geheelovereenkomstige verhouding ontstond zojuist tussen Mij en de allerliefste Sarah. Maar ze kan daarbij heel goed jouw vrouw worden en toch geestelijk, zowel nu als eeuwig, waarlijk Mijn vrouw zijn!

[5] Daarom is nu Mijn mening: Omdat jij al zo veel rechtschapen mannen, ook al waren ze nog zo arm, aan lieve en brave vrouwen hebt geholpen, hetgeen de jonge, zoals altijd bij de jeugd, nog vurige mannen aanzagen voor het hoogste geluk, daarom wil Ik jou ook dit geluk schenken! Kijk, juist deze werkelijk hemels mooie Sarah zal jouw vrouw worden! Jij hebt Mij verdedigd na haar eerste opwekking, toen zij voor de tweede maal op het sterfbed lag, en Ik heb haar de tweede maal voor jou opgewekt en heb haar toen al voorbestemd als het jouw toekomende loon. Haar uiterlijk van nu zal zij in haar zeventigste levensjaar nog hebben; dit kind zal op deze aarde niet ouder worden! Kijk eens of de beide engelen waarmee Cyrenius nu spreekt zo mooi zijn als dit meisje! Zeg Mij eerlijk of je deze allerliefste Sarah al niet een paar keer heel betekenisvol hebt aangekeken, en of je hart daarbij helemaal niets heeft gemerkt!"

[6] BORUS zegt een beetje verlegen: "Heer, om dat voor U te verbergen zou helemaal onmogelijk zijn! Daarom zeg ik het liever zonder omwegen: Sarah is het enige wezen op aarde dat ik liever zelf zou bezitten, dan dat ik haar aan iemand anders zou gunnen! Ik ben weliswaar al aardig over de dertig en zij zal pas zestien lentes tellen, maar mijn hart schijnt in dat opzicht nauwelijks haar aanvallige leeftijd bereikt te hebben. Als zij mogelijkerwijs toch mijn vrouw zou worden, dan zou ik haar oneindig meer liefhebben dan mijn eigen leven!"

[7] SARAH had heimelijk heel opmerkzaam meegeluisterd, en toen Ik haar aanzag en vroeg hoe haar dit gesprek tussen Mij en de fors gebouwde Borus bevallen was, sloeg zij een beetje blozend de ogen neer en zei na een poosje: "U moet toch ook alles merken! Ik heb de vriendelijke Borus toch slechts één enkele keer heel vluchtig aangekeken omdat hij zo'n aardige en behulpzame man is!"

[8] IK zeg een beetje schertsend: "Maar in je hart heb je hem, als Ik Mij niet vergis, al meerdere keren aangekeken!?"

[9] SARAH zegt, terwijl ze haar gezicht nog meer verbergt: "Maar Heer, U begint me het nu toch wel wat lastig te maken! Dat U nu toch ook alles moet weten!?"

[10] IK zeg: "Sarah, als het er dus werkelijk op aan zou komen en hij je heel gemeend om je mooie hand zou vragen, zou jij hem die dan weigeren?"

[11] SARAH zegt, aangenaam verrast door die vraag: "Als ik dat niet zou doen hoe zou ik dan Uw vrouw kunnen worden? Ik kan toch alleen U maar liefhebben, hoewel ik ook openlijk aan U moet bekennen dat ik de beste Borus zeer hoogacht en waardeer; want na U schijnt hij mij wel de beste mens te zijn in het gehele Joodse land, hoewel hij een geboren Griek is en pas kort geleden alleen door zijn opleiding, maar niet door de besnijdenis, Jood is geworden."

[12] IK zeg: "Nu ja, dat komt wel in orde! Denk er maar even over na en kijk eens naar Lydia, die tegenover ons zit, die ook nog steeds geestelijk Mijn vrouw is, maar lichamelijk toch de vrouw is van de rechtschapen Faustus! Maar dat stoort onze verhouding niet in het minst, want jij blijft zoals altijd Mijn bruid en Mijn hemelse vrouw. "

[13] Na een poosje zegt SARAH: "Ook al zou ik mijn hand aan Borus Willen geven, dan weet ik toch niet wat mijn aardse ouders daarvan zeggen! Die zou ik dan ook om toestemming moeten vragen! Ik zou weliswaar Borus alleen daarom al aardig vinden omdat U dat graag zou zien, maar aan vader en moeder moet dat toch ook gevraagd worden!"

[14] IK zeg: "Nu ja, kijk, daar is het al aan gevraagd en die zijn het geheel met Mij eens; maar natuurlijk dwing Ik je niet. Je bent er helemaal vrij in!"

[15] SARAH zegt, steeds verlegener wordend: "Heer, -ja, dat weet ik wel, -maar -ik, -ja, ja, ik -wil echter -echter -toch niet!"

[16] IK zeg: "Wat wil je niet?"

[ 17] SARAH zegt: "He, hé, U brengt me nu toch wel in grote verlegenheid! Ach, had ik Borus, die toch heel lief is, maar niet aangekeken!"

[18] IK vraag: "Ja, maar nu heb je Mij nog niet gezegd, wat je eigenlijk niet wilde! Dus, vooruit, liefste Sarah, zeg dapper watje nu zo heel precies niet zou willen!"

[19] SARAH zegt: "Maar Heer, waarom vraagt U me dat nog!? U weet toch zonder meer wat ik niet zou willen! Vraagt U maar, dan zal ik door met mijn hoofd te knikken wel aangeven, wat ik niet zou willen!"

[20] IK zeg: "Nu dan, omdat jij het wilt, daarom zal Ik je laten raden wat Ik denk dat jij niet zou willen. Luister dan: Jij zou beslist niet willen dat de goede Borus misschien van verdriet ziek zou worden als je hem jouw mooie hand niet zou geven!?"

[21] SARAH staat op en klopt met haar hand op Mijn schouder en zegt voor de schijn lichtjes geërgerd: "Ehhh - heet dat er naar laten raden, als men meteen met -daar zou ik me bijna versproken hebben!"

[22] IK zeg: "Nu, -laat nu de waarheid maar horen!"

[23] SARAH zegt: "Nou ja, U zegt nu zelf al 'de waarheid'; maar het is ook waar dat dat geen 'raden' heet, als men meteen met de waarheid voor de dag komt!"

[24] IK zeg: "Zie je wel, Ik wist wel dat je voor Mijn beste vriend Borus meer voelt dan je ons wilde laten merken! Maar dat is wel goed zo! Het meisje moet tot op het laatste moment maar zeer weinig laten merken dat zij in haar hart een man op een speciale manier genegen is, pas als het serieus wordt, moet zij de man die haar tot vrouw wil nemen, een kijkje in haar hart geven, -anders verleidt zij hem op een onjuist moment, en als er zich dan mogelijkerwijs hindernissen voordoen, maakt zij zijn hart treurig en zijn gemoed onrustig! En dat is allemaal erg kwalijk."

[25] SARAH zegt: "Maar Heer, dat heb ik allemaal toch niet gedaan!?"

[26] IK zeg: "Nee, nee, liefste Sarah; daarom heb Ik jou toch als voorbeeld aangeprezen! - Maar nu kun je Borus wel stukje bij beetje vertellen wat er zoal in je hart leeft!"

[27] SARAH zegt: " Ach  -nu zeg ik het hem nog niet; als hij mijn man is dan is er nog tijd genoeg voor!"

[28] IK zeg: " Als hij nu bijvoorbeeld wat Mij betreft al jouw man zou zijn, wat dan?"

[29] SARAH zegt, heimelijk blij verrast: "Nu ja, wat dan? -Nu ja, dan -- dan -- nu ja, - dan -zou ik hem natuurlijk mijn hart helemaal openbaren!"

[30] IK zeg tegen Borus: "Kijk eens, hoe onbeschrijfelijk lief ze is! Neem haar, houd oprecht van haar en zorg voor haar als voor een heel tere bloem; want Ik geef haar aan jou uit de hemelen als welverdiend loon. Ga naar haar ouders om je te laten zegenen en kom dan bij Mij opdat ook Ik jullie nogmaals zegene!"

[31] Borus dankt Mij, terwijl hij van pure vreugde nauwelijks iets kan zeggen, en SARAH verheft zich heel zedig van haar zitplaats en zegt met een vrolijk opgewonden stem: "Heer, alleen omdat U het zo wilt, doe ik het graag; toch zou ik, als het Uw wil zou zijn, mijn hart bestreden hebben, - maar nu dank ook ik U voor de beste man van het gehele Joodse land!"

[32] Na deze woorden gaan beiden naar het ouderpaar en vragen het om de zegen, en als zij deze met alle vreugde krijgen, komen zij weer naar Mij terug, en Ik zegen ook meteen hun huwelijk in als een echt ook voor de hemel geldig huwelijk, waarvoor beiden Mij met ontroerde harten hartelijk danken.

[33] Zo is hier een heel onverwacht huwelijk gesloten, dat wel een van de gelukkigste op de gehele aarde genoemd mag worden. En daaruit blijkt, dat iemand datgene wat hij Mij geheel offert, nooit verliest, maar gevuld met de grootste zegen terugkrijgt op een moment waarop hij het wel het minst verwacht. Borus was erg verliefd op Sarah en zou, als men dat van hem geëist had, alle schatten der wereld voor haar hebben gegeven; want haar wonderbaarlijke schoonheid, vooral na de tweede opwekking, was voor Borus iets wat hij niet kon beschrijven, -en toch offerde hij haar volkomen aan Mij op, en wilde hij met alles wat hem ten dienste stond, Mijn vermeende bruiloftsdag vieren. Zo voelde Sarah ook veel voor Borus, maar offerde hem ook geheel aan Mij op en wilde beslist alleen Mij toebehoren. Maar toen draaide Ik het blaadje opeens om en gaf de beiden, wat ze Mij echt van ganser harte hadden gegeven. -Wie zo doet als deze beiden, die doe Ik ook dat wat Ik hen deed!

[34] Dit is een lering voor ieder, die dit horen of zelf lezen zal, want op deze wijze kan men alles van Mij verlangen. Wie alles aan Mij offert, die offer Ik ook alles; wie echter gul offert, maar daarbij toch nog veel voor zichzelf behoudt, die ontvangt slechts dat terug, wat hij geofferd heeft. - En nu weer verder!

 

45 Engelenliefde

 

[1] Na deze heerlijke gebeurtenis kwam CYRENIUS weer naar Mij toe en zei: "Heer, ik heb veel dingen met de beide engelen besproken, maar uit alles wat zij tegen mij zeiden leerde ik niets meer, dan wat ik al door Uw goedheid en genade wist. Het heeft dus niets nieuws gebracht! Maar wat mij in ieder geval zeer verwonderd heeft, is, dat de twee onbeschrijflijk mooie jongemannen in zekere zin alles zo onbewogen aanzien! Wat zij leggen getuigt van diepe wijsheid, en de klank van hun stem is mooier ~ de verrukkelijkste harmonie van de eoluslier. Hun gelaatstrekken zijn steeds als het zuiverste morgenrood, hun adem geurt naar rozen, jasmijn en amber, hun haren lijken net zuiver goud en hun albastwitte handen zijn zo rond en vertonen zo'n buitengewoon tere symmetrie, dat ik daarvoor op aarde werkelijk niets vergelijkbaars kan vinden. Hun borst is volkomen gelijk aan die van een ontluikende maagd, zoals ik er slechts eenmaal een gezien heb in een streek aan de Pontus, en hun voeten zijn al even mooi en hebben heerlijk weelderige verhoudingen; kortom, -men zou uit pure liefde tot deze beide wezens razend worden! Maar bij al deze glorieuze, onbeschrijflijk voortreffelijke eigenschappen, die slechts liefde en duizendvoudig meer liefde uitstralen, waarmee zij zelfs de hardste steen zo week als was zouden kunnen maken, zijn ze toch zo koud en ongeïnteresseerd als een marmeren beeld in hartje winter! En dat maakt mij ook bijna zo koud als zij zijn.

[2] Zij hebben beslist niets afstotends, niet in hun woorden en niet in hun gebaren, maar niets treft hen en niets brengt hen uit hun stoïcijnse onbewogenheid ten opzichte van alles wat bestaat en gebeurt. Zij spreken weliswaar heel wijs over U, maar wat zij zeggen lijkt mij op het voorlezen van een brief in een taal die men niet begrijpt.

[3] Zeg mij toch, hoe dat nu bij de twee puur hemelse wezens mogelijk is! Is dat gebruikelijk bij de zuivere geesten in Uw hemelen?"

[4] IK zeg: "Dat zeker niet! Maar deze beiden gedragen zich hier alleen maar daarom zo, omdat zij zich zo moeten gedragen. Hun wil is echter volkomen vrij en hun hart gloeit zo van liefde dat deze je in een oogwenk zou verteren als de beiden hun liefde ten opzichte van jou de vrije teugel zouden laten!

[5] De aardse mens kan wel de grootste wijsheid van de engelen verdragen, maar hun liefde kan hij alleen maar dan verdragen als hij in zijn hart op één hoogte staat met hun liefde.

[6] Dat dit zo is kun je al op eenvoudige wijze constateren bij de heel natuurlijke samenhang tussen het aardse vuur en het licht daarvan. Het licht dat de vlam afgeeft kun je wel verdragen, maar kun je daarom ook de vlam zelf, die het licht afstraalt, verdragen?

[7] De zon geeft aan de wereld beslist het sterkste licht, en toch kun jij het nog heel prettig verdragen! Als met de toename van het licht ook de warmte toeneemt kun je het licht natuurlijk wel moeilijker verdragen. Maar zou je ook zoals een engel, met je lichaam in de jouw begrip te boven gaande, van licht gloeiende, zonnelucht kunnen bestaan? Ik zeg je: Deze zonnelucht zou de aarde met alles daarop in een oogwenk vernietigen, zoals een druppel water die op witgloeiend metaal valt!

[8] Wie in dat licht en dat vuur bestaan wil, moet zelf eerst uit zulk vuur en licht bestaan! Wel, daarom moeten de beide engelen hun liefde voor jou onder controle houden, omdat hun te sterke liefde je zou vernietigen! -Begrijp je dat?"

[9] CYRENIUS zegt: "Ik begrijp het haast, maar nog niet helemaal ­zoals zoveel andere zaken! Want hoe een te sterke liefde mij zou kunnen doden, is mij nog niet zo erg duidelijk!"

[10] IK zeg: "Goed, laten we je dat dan zo duidelijk maken als mogelijk is dus luister: Jij hebt ook een zoon en een zeer lieve dochter. Van deze twee kinderen houd je ongelofelijk veel, het is zelfs zo, dat je hart van pure liefde nauwelijks beoordelen kan hoe sterk het de beide kinderen liefheeft, omdat de kinderen van hun kant ook ongelofelijk veel van jou houden. Maar stel je nu eens voor dat de beide kinderen gestorven zouden zijn, en vraag je eens af of jouw hart het verdriet over zo'n verlies wel zou kunnen verdragen! Kijk, je krijgt gewoonweg nu al klamme handen, nu Ik alleen maar de mogelijkheid aanduid! Hoe zou het je vergaan als het werkelijk zo was? Ik zeg je, omdat Ik je hart ken, dat je dat verdriet geen drie uur lang uit zou houden, het zou je zeker doden!

[11] Wel, hoe verhoudt de liefde en vriendelijkheid van jouw kinderen zich nu ten opzichte van de liefde en buitengewone vriendelijkheid van deze twee hemelboden!? Als deze beiden je ook maar éven met een liefhebbende blik aan zouden zien en je slechts één vinger zouden geven om te strelen, dan zou de liefde in je eigen hart zich tot zo'n hoogte verheffen, dat je die niet langer dan een paar ogenblikken zou kunnen verdragen. En zouden de engelen je dan ook maar schijnbaar alleen laten, dan zou je hart door zo'n droefheid worden overweldigd, dat je sterven zou!

[12] Want weet, dat hoe mooi Mijn beide lievelingsengelen nu ook zijn, die schoonheid niets is vergeleken bij de schoonheid die zij krijgen, als hun wezen door Mijn liefde in hun harten geheel wordt vervuld! Ik zeg je: dan raakt alles wat de wereld aan schoons en liefs te bieden heeft eindeloos ver op de achtergrond! -Ik geloof nu dat je Mij wel begrepen zult hebben!?"

 

46 Opdracht aan Borus en Sarah

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, mijn Heer en onmiskenbaar mijn God, nu begrijp ik ook dat; hun schijnbare koude is toch zuivere liefde!

[2] Ik herinner mij opeens de mythe van een jonkvrouw, die door een wonderlijk samenspel der natuurkrachten onvoorstelbaar mooi en aan­trekkelijk was. Dat bemerkten jongelingen, mannen en grijsaards en die geraakten al gauw in een grote strijd verwikkeld, waardoor beslist moest worden wiens vrouw zij zou worden. Maar de vechtende schare werd iedere dag groter tot verderf van de vele strijdenden. Toen men eindelijk Inzag dat men met dat gevecht op leven en dood nooit het doel zou kunnen bereiken, kwamen de strijdenden onderling tot een overeenkomst en zeiden: 'Dit wezen hoort niet op deze aarde thuis, maar in de hoge hemelen, want het is een godin! Daarom moet offervaardigheid hier de doorslag geven! Aan wie van de vele offerenden zij haar mooie hand zal geven, die zal haar dan verder ongestoord bezitten!' Na dit besluit bracht men van alle kanten onmetelijke schatten als offer en men vereerde naar als godheid. Tenslotte ging de verering van deze schoonheid zo ver dat men de verering en aanbidding van de goden helemaal verwaarloosde. Toen werden de goden toornig en maakten de schone jonkvrouw nog aantrekkelijker, maar maakten tevens haar adem giftig, zodat ieder die ook maar in de verte met haar adem in aanraking kwam bewusteloos op de grond viel en zo urenlang verdoofd bleef liggen. Bovendien zetten zij een giftige naald in de tong van de jonkvrouw, waarmee zij naar willekeur iedereen kon doden, die tegen haar zin bij haar mond kwam.

[3] Toen er echter een bijzonder schone jongeling kwam, begon het hart van de jonkvrouw opeens sneller te kloppen. Ze was er zeker van dat de jongeling haar vurig beminde, maar op welke manier zou zij hem nu kunnen beminnen? Keerde ze hem haar gelaat toe, dan zou haar lieveling verdoofd op de grond vallen; kuste ze hem, dan zou hij sterven. Daarom wendde zij uit liefde haar gezicht af van de jongeling en deed koel tegen hem, opdat hij haar mond niet zou naderen. Om te voorkomen dat haar lieveling zou sterven, moest ze hem schijnbaar met de grootst mogelijke kilte liefhebben.

[4] En geheel identiek aan deze mythe houden deze beide jongemannen ook op een schijnbaar zeer kille manier van de mensen van deze armzalige aarde, omdat ze maar al te goed weten dat de mensen de liefdegloed van hun hemelse harten niet zouden verdragen!"

[5] IK zeg: " Ja, ja, zo is het, alleen is natuurlijk hun adem niet giftig, en hun tong heeft geen dodelijke stekel; maar hun adem maakt levend en hun tong zegent de aarde. "

[6] Toen kwam Borus met Sarah weer bij Mij terug en vroeg wat hij nu toch doen kon om zijn dankbaarheid te tonen voor de overvloedige genade, die hij nu op dit overgelukkige ogenblik had ondervonden!

[7] IK zeg: "Zeg eens, vriend en broeder, waar is dan de mens, die van zijn jeugd af Mij meer toegedaan was dan jij!? Als jongen gingen wij dagelijks met elkaar om, en jij deed voor Mij alles waarvan je maar aan Mijn ogen kon zien dat het Mij vreugde zou geven. Toen je ieder jaar met je ouders naar hun bezittingen in Griekenland ging en na een aantal weken weer terugkwam, was Ik steeds de eerste die je opzocht, en waarvoor je allerlei goede en vaak kostbare, mooie dingen als geschenk meebracht. En je ergerde je niet, toen Ik eens een Mij geschonken zilveren Diana tempel met een hamer stuksloeg en je verbood om ooit zoiets weer als geschenk mee te brengen!

[8] Toen Ik een jonge man werd en haast niemand zich met Mij bemoeide, was jij de enige die niet veranderde, en zoals je altijd was, zo ben je nog en zul je altijd blijven. Daarom heb Ik je hiermee niets anders dan een al gedurende vele jaren verschuldigde vriendschappelijke wederdienst bewezen. Maak er daarom niet te veelophef van! Je hebt ongetwijfeld de beminnelijkste jonge en ook mooie, maar tevens ook geestelijk meest ontwikkelde vrouw gekregen -en Sarah heeft aan jou de beste, trouwste en in ieder opzicht rijkste man met het meeste aanzien. Wat Mij betreft zullen jullie in alle opzichten door Mij gezegend zijn, en jij blijft de beste dokter, niet slechts van dit land, maar van de gehele wereld! En Ik geloof, dat jullie zo gelukkig zullen kunnen leven!?

[9] Vergeet vooral de echte armen niet, en Iaat je voor jouw, door geen mens te evenaren, geneeskunst, door geen arme burger en nog minder door een bediende betalen, hetzij met geld, diensten, graan of vee!

[10] Maar Iaat de rijken, makelaars en wisselaars, kooplui en grootgrond­bezitters naar recht en billijkheid voor jouw kunst betalen; want wie heeft en wil leven, moet zo nu en dan voor zijn leven maar wat over hebben! Dan zijn er nog armen genoeg, die je datgene kunt toestoppen, wat een gegoede rijke voor zijn leven over heeft.

[11] Een dokter zoals jij verkoopt het leven aan de mensen, en dat is vooral voor de wereldse mensen het grootste bezit. Daarom moeten zij het zich dan ook altijd alleen maar voor het dierbare geld en goed kunnen kopen en tevens erg blij zijn, dat er ergens op aarde een mens is, bij wie het leven te koop is.

[12] Want Ik zeg je: Het is waarlijk een grote en unieke kunst in deze wereld, die geen wereldling ooit kan Ieren: door het woord, door de wil en soms door het opleggen der handen alle ziekten, vanaf de ergste bezetenheid - alle soorten pest daarbij inbegrepen - tot een lichte verkoudheid in één ogenblik te genezen, en alle melaatsen te reinigen, de blinden ziende, de doven horend, de lammen lopend en de kreupelen recht te maken - en daarbij de armen nog het rijk van God te verkondigen! Vriend, ga heen in de gehele wereld en zoek of je er één vindt die net eender is als jij! Ik zeg je, buiten jou en Mij is er niet één!

[13] In Sichar heb Ik ook wel een dokter ingewijd, zodat hij belangrijke genezingen kan verrichten, maar hij kan zich niet geheel van zijn kruidensappen losmaken en staat daarom ver bij jou ten achter .

[14] Mijn leerlingen zullen jou ook volgen binnen een aantal jaren, maar niet allen die je hier ziet.

[15] Mijn allerliefste Sarah moet zich echter ook een kunst eigen maken, namelijk die van vroedvrouw; want voor God is het een zeer waardevolle dienst om de altijd met veel pijn barende vrouwen te helpen. En zo zijn jullie beiden zeker zodanig verzorgd, als nog nooit een koninklijk paar verzorgd was!

[16] Maar Ik geef je ook nog deze raad: Als een zieke bij je komt of als jij bij hem geroepen wordt, vraag hem dan steeds nadrukkelijk: 'Geloof je dat ik je in de naam van Jezus, de heiland uit de hemelen, kan helpen?' Antwoordt de zieke daarop serieus: ' Ja, ik geloof!', genees hem dan; twijfelt hij echter, genees hem dan niet voordat hij gelooft dat jij hem in Mijn naam kunt genezen! - Nu nog even een woord tot jou, Jaïrus!"

 

47 Voorstel aan Jaïrus

 

[1] JAÏRUS zegt: "Heer, spreek, ik zal naar U luisteren, en doen wat U zegt!" 

[2] IK zeg: "Heel goed. Door dat te doen zul je in het tijdelijke en in het eeuwige gelukkig zijn. Luister dus:

[3] Nu ben je een overste der Farizeeën en hun scholen in deze hele omgeving van Nazareth, Kapérnaum en Chorazin, van Kana in Galiléa en veel andere markten, dorpen en gehuchten. Je staat daarom in Galiléa in groot aanzien, en dat is niet veel minder dan dat van de hogepriester in Jeruzalem. Maar kijk, al jouw grote aanzien kon de dood van je dochter tweemaal niet tegenhouden, en haar nog minder opwekken uit de dood toen ze eenmaal gestorven was!

[4] Je ziet dat zo'n voornaam ambt vrijwel alleen maar geschikt is om vóór alles de hoogmoed van de hooggeplaatste nog meer te doen toenemen, en hem afhankelijk te maken van grotere luxe. Zijn prestaties en hulp­vaardigheid voor de mensen nemen daardoor echter steeds meer af, zodat hij zichzelf daarna hulpeloos of onmachtig om te helpen tegenover de hulpzoekenden op moet stellen; want wie iemand, die wat voor hulp dan ook nodig heeft, niet helpen kan of wil, is net zo hulpeloos als de hulpzoekende zelf.

[5] Daarom is een voornaam ambt, vooral dat van jou, heel onbelangrijk. Wat zou je er van zeggen als je het weer in handen van de hogepriester in Jeruzalem teruggaf en vervolgens bij je huidige schoonzoon introk, bij wie je beslist beter en met meer respect verzorgd zult zijn dan nu bij het stokblinde Jeruzalem? Je zou aan Borus, de Schriften, waarin je heel goed thuis bent, gaandeweg steeds duidelijker kunnen maken, wat voor hem zeer nuttig zou zijn; hij van zijn kant kan je als tegenprestatie veel uit de geneeskunde leren. Dit is geen opdracht van Mij, maar het is een geheel vrijblijvend voorstel! Als je deze raad van Mij op wilt volgen, dan zul je goed doen; wil je het echter niet, dan bega je daarom nog geen zonde."

[6] JAÏRUS zegt: "Heer, hiermee voorkwam U mijn geheimste wens! Het is niet nu pas, maar allang mijn wens geweest om mijn nare ambt neer te leggen; maar nu alles zich zo wonderbaarlijk ten gunste van mijn bestaan ontwikkeld heeft, zal ik morgen al een bode met een ontslagaanvrage naar Jeruzalem sturen, met het verzoek dit ambt aan een ander te verlenen! Liefhebbers voor dit soort ambten zijn er in Jeruzalem steeds genoeg. Zij moeten voor de verlening van zo'n ambt tienvoudig belasting betalen aan de tempel, en daarom zal dit verzoek de heren in de tempel zeker heel welkom zijn. Zij stellen zelfs degenen, die het een of andere hoge ambt bezitten, voor, om daarvan af te zien. Zodoende krijgt een nieuwe liefhebber dan de gelegenheid om de tempel nog een paar honderd ponden zilver en goud rijker te maken! Met de ambten wordt nu in Jeruzalem een heel winstgevende handel gedreven!"

[7] IK zeg: "Oh, Ik weet heel goed hoe het in Jeruzalem toegaat! Daar kijkt men alleen naar het gewicht van het zilver en het goud en de parels en edelstenen, maar nooit naar de menselijke geest. Als jij als een grotere profeet dan Mozes en Elia in de tempel zou komen en als zodanig zou gaan prediken, dan zou men je maar al te gauw de vervloekte stenen laten zien waarmee de meesten van de profeten gestenigd zijn; maar als je met tienduizend pond goud zou komen, dan zou men je de grootste eer bewijzen! Laat maar eens twee vette ossen de tempel indrijven, en je kunt ervan verzekerd zijn dat zij die veel liever hebben dan Mozes en Elia. -Maar houden we daar over op! De tijd is niet meer veraf, dat de tempeldienaars en geheel Jeruzalem hun verdiende loon zullen krijgen; want erg lang zal men deze gruwelen niet meer aanzien. - Nu over iets anders!

[8] Wat zijn nu de berichten over Johannes? Houdt Herodes hem nog gevangen.

[9] JAÏRUS zegt: "Ik heb er niets over gehoord dat hij eventueel weer in vrijheid gesteld zou zijn! Maar ik zal mij door de bode, die ik morgen voor die bepaalde zaak naar Jeruzalem zal sturen, daarover heel grondig laten informeren, als U dat prettig vindt, o Heer!"

[10] IK zeg: "Doe dat niet, want Herodes is een sluwe vos en jouw bode zou als Galileeër wel eens moeilijkheden kunnen krijgen. Ik zie echter toch al in de geest hoe het met Johannes ervoor staat. Overmorgen zullen wij treurige berichten ontvangen, die niemand zullen verheugen."

[11] Dan vragen Cyrenius en Cornelius Mij of Ik soms zou willen dat ook zij hun hoge ambten neer zouden leggen.

[12] IK zeg: "Oh, helemaal niet! Jullie ambten zijn van een geheel andere aard en bijzonder noodzakelijk en heel belangrijk! Oefen jullie gewichtige en hoge ambten echter steeds rechtvaardig en redelijk uit en beoordeel volgens de wet iedereen op gelijke wijze! Maar -zoals jullie van Mij reeds gehoord hebben -stel de liefde steeds boven de wet. Bedenk dat de zondaar iemand is, die volledig onbekend is met de vele wetten en daarom bij het minste of geringste, tegen de zeer uitgebreide staatswetten een vergrijp begaat. Bedenk dat het ook een mens is, die net als jullie bestemd is voor het eeuwige leven in het rijk van God! Als jullie steeds zó jullie wet zullen handhaven, dan zul je handelen als de engelen, die net eender Gods dienaren zijn, als dat jullie des keizers dienaren zijn."

[13] CYRENIUS zegt: "Dat willen wij en dat zullen wij doen! Maar nu hebben wij nog een heel belangrijke vraag, en die is: Wij zijn, zoals U maar al te goed bekend is, Romeinen en daarom, zoals men zegt, heidenen. Moeten wij voor de uiterlijke vorm blijven wat we zijn, namelijk heidenen, of moeten wij openlijk het heidendom afzweren en ons laten besnijden?"

[14] IK zeg: "Geen van beide! Want wie, zoals jullie, in het hart besneden is. door het geloof aan en de liefde tot God, heeft verder niets nodig; want dat is ruimschoots voldoende om het eeuwige leven te bereiken. Over een aantal jaren zullen Mijn met Gods geest vervulde leerlingen bij jullie komen en jullie dopen met de geest van God, en je zult daardoor alles krijgen wat je nodig hebt. - Nu weten jullie alles. De avond valt en wij zullen ons terwille van de Joden, omdat het vóórsabbat is, wat vroeger ter ruste begeven dan op andere dagen. Na het avondmaal zullen wij vandaag dan geen verdere dingen bespreken."

[15] Dan komen de twee engelen heel eerbiedig naar Mij toe en vragen Mij of zij die paar dagen nog zichtbaar hier in Mijn nabijheid zouden mogen blijven, want het was voor hen de hoogste zaligheid die ze ooit hadden beleefd.

[16] En IK antwoord luid: "Van oudsher zijn jullie volkomen vrij, doe dus wat Je goed dunkt, maar vergeet daarbij niet welk werk je te doen hebt! De middenzonnen hebben veel verzorging nodig, en je weet hoeveel er daarvan in de oneindige ruimte van God zijn!"

[17] De beide ENGELEN zeggen: "Heer, hiervoor is gezorgd en blijft in de toekomst gezorgd!"

[18] IK zeg: " Ja, ja, dat weet Ik, daarom mag je ook volgens je wens hier blijven, want de minste van deze mensen die hier bij Mij zijn, is meer dan talloze midden -, bij­ en planetaire zonnen! Maar de zonnen zijn terwille van de mensen gemaakt en moeten daarom ook steeds zeer zorgvuldig verzorgd worden!" - De engelen buigen heel gelukzalig en gaan weer naar Mijn leerlingen, waarmee zij verder praten en die zij over heel veel wereldse zaken zeer belangrijke inlichtingen geven.

[19] Borus gaat nu snel in huis en laat een goed en rijkelijk avondmaal toebereiden.

 

48 Jeruzalem, de 'Godsstad'

 

[1] Na het avondeten, dat ruim een uur duurde, vroeg CORNELIUS aan Cyrenius: "Verheven broeder, wat vind u ervan?! Zullen wij vandaag nog hier blijven of zullen wij soms -in verband met eventueel belangrijke zaken die op ons liggen te wachten -weggaan? Ik ben geheel uw dienaar en voeg mij naar uw woord."

[2] CYRENIUS zegt: "Eigenlijk moest ik al vanmorgen vroeg afreizen, omdat er beslist al dringende zaken op mij liggen te wachten. Maar zeg nu zelf: Wie kan, als hij weet wat hier is, daarvan afscheid nemen? Men zou toch moeilijk een vriendelijke keizer kunnen verlaten als hij zou zeggen: ‘Als je wilt blijven, blijf dan!' Maar wat is een keizer vergeleken bij wat hier is, waar de schepper van hemel en aarde onloochenbaar als mens bij Zijn mensen en Zijn engelen vertoeft?! Bovendien hebben Zijn engelen óók verlof gekregen om langer hier te blijven, en van hen kunnen wij nog veel leren en gewaar worden. Ah, nu ga ik zeker niet weg! Niet voor het hele Romeinse keizerrijk zou iemand mij nu van mijn plaats kunnen krijgen, ook gebeurde er ik weet niet wat! -Blijf jij in ieder geval ook! Ik geef je daar volledig toestemming voor; en mocht er iets gebeuren, dan zal de aarde vanwege die paar dagen nog lang niet vergaan! Bovendien geloof ik dat wij bij deze Heer veel beter verzorgd zijn dan bij Rome!? En zou er iets zeer dringends niet doorgaan, dan zijn er in de hand van de almachtige middelen genoeg om ook het dringendste ogenblikkelijk te verhelpen."

[3] CORNELIUS zegt: "Verheven broeder! Dit besluit voldoet mij bijzonder, en ik verlang er nog helemaal niet naar om deze plaats te verlaten! Ik stelde deze vraag alleen maar in verband met de politieke staatsrechtelijke orde. Maar in een bepaald opzicht zou het misschien toch goed zijn om onze mensen van de wacht, die wij bij ons hebben, vannacht heimelijk in de stad te laten spioneren om te ontdekken wat de mensen van onze aanwezigheid denken en wat ze er onder elkaar over zeggen!?"

[4] CYRENIUS zegt: " Als de Heer er niets op tegen heeft kunnen wij dat laten doen, maar ik denk dat wij in de eerste plaats aan de Heer en vervolgens ook aan de twee engelen een heel betrouwbare geheime politie hebben en dat het niet nodig zal zijn om zolang wij hier zijn een andere te gebruiken. Als we later weer gescheiden zijn van dit heilige gezelschap uit de hemelen, dan zullen wij ons jammer genoeg weer van geheime verkenners moeten bedienen om op de hoogte te blijven van de gezindheid van de mensen en dáár meteen voorzorgsmaatregelen moeten treffen, waar zich voor de staat ongunstige samenzweringen beginnen voor te doen. Maar zoals gezegd, als de Heer het goed vindt en Hij het wenst, ben ik direkt bereid het noodzakelijkste uit te vaardigen."

[5] IK zeg tegen Cyrenius:"Houd maar op, want voorlopig weet Ik zo al van alpha tot omega wat er nu in de stad voor en tegen ons gezegd wordt. Over het geheel genomen is het zeker niet gevaarlijk, want dit volk is voor bepaalde boosaardigheden veel te blind en te dom. Houd er dus maar over op! Vanuit Nazareth zal nooit een opstand beginnen, daar kunnen jullie van verzekerd zijn. Overigens is Mijn vriend Borus steeds de betrouwbaarste geheime politie; hem ontgaat letterlijk niets, -hetgeen in de niet zo grote stad niet zo moeilijk is. Bovendien zou Ik Mijn engelen kunnen opdragen om te spioneren, en dan zouden jullie in één ogenblik meer kunnen ontdekken dan wanneer jullie tien jaar lang 4e pienterste spionnen zouden gebruiken. Maar zoals gezegd, hier is zowel het ene als het andere niet nodig, -en daarom gaan wij helemaal onbezorgd slapen. Alleen Jaïrus zal nog een bode naar Jeruzalem sturen en hem het bericht moeten meegeven van de ambtsafstand. Morgen zullen wij geheel andere zaken te behandelen krijgen."

[6] JAÏRUS zegt heel treurig, omdat hij het gezelschap nu moet verlaten: 'Heer zou het dan niet mogelijk zijn om de oorkonde hier uit te vaardigen, en deze hiervandaan met een bode naar Jeruzalem te zenden? Het huis in Kapérnaum is toch al geheel mijn eigendom, met alles wat erin is landerijen, akkers en weiden mochten wij priesters niet bezitten, en dus bevindt zich mijn gehele bezit in mijn huis, dat U welbekend is. Voorlopig heb ik dus in Kapérnaum niets te doen en waarschijnlijk zal ik hierna , daar ook niets meer te doen krijgen; mijn huis met alles wat daarin is geef ik hierbij aan mijn brave schoonzoon. Met een machtiging van mij zal hij erheen gaan en alles met hulp van het staatsgerecht geheel in bezit nemen -als een rechtmatige erfgenaam na mijn dood, en ik en mijn vrouw zijn daarbij echt niet nodig. Wat de vrienden in Kapérnaum betreft, die zijn hier; die zich nog in Kapérnaum bevinden en menen dat ze mijn vrienden zijn, zijn echt geen afscheidsbezoek waard: Het zijn vrienden in je gezicht, maar in hun hart heeft deze vriendschap geen gewicht!

[7] IK zeg: "Nu blijf jij dan ook maar, en Ik zal in jouw plaats een van Mijn twee hier aanwezige boden naar Jeruzalem sturen; die zal met zo'n boodschap eerder klaar zijn dan wanneer jij zo'n bode naar Jeruzalem zou zenden. Maar vandaag niet meer, maar morgen op de sabbat!"

[8] JAÏRUS zegt: Op de sabbat zal het in de tempel wel het minst gelegen komen, want de hogepriester en opperpriester in de tempel zijn met niets zo streng als met het houden van de sabbat!"

[9] IK zeg: "Laat maar! Zij vinden het houden van de sabbat daarom zo belangrijk, omdat daar noodzakelijkerwijs vanaf geweken wordt en moet worden, omdat ieder mens toch vaak genoodzaakt is om op de sabbat iets te doen. Zo krijgen de Farizeeën juist de meeste kansen om de overtreders van de sabbatsrust heel grove strafboetes op te leggen.

[10] Breng hen op een sabbat maar goud en zilver zoveel als je wilt, dan zullen zij in de tempel de sabbat opheffen en vervolgens heel vergenoegd jouw goud en zilver aannemen. Daarom kun je over de sabbat voor wat betreft de tempel gerust zijn, Mijn bode zal het hem toevertrouwde karwei heel goed klaren!

[11] Denk je dan dat de Farizeeën het prettig zouden vinden als er niemand was, die door wat voor dringende noodzaak dan ook zo nu en dan de zogenaamde dag des Heren zou schenden? Oh, schei toch uit! Hoe meer schendingen van de sabbat vooral door de rijken begaan worden, des te meer lachen de tempelheren in hun vuistje!

[12] Daarom nog eens: Heb daar maar helemaal geen zorgen over! Mijn bode zal morgen, nog wel tijdens het offeren, dat op iedere sabbat plaats vindt, uitstekend ontvangen worden! Want hij zal met een zware gouden gift de tempel binnengaan en zogezegd door de Farizeeën met de vriendelijkste gezichten en wijd geopende armen worden ontvangen; bovendien wachten toch al tien aspiranten op een betrekking als overste, waarvoor zij grote sommen bieden. En daarom zal hen, maar ook de tempeldienaars, een vrijkomende plaats buitengewoon goed uitkomen.

[13] De sabbat in de tempel zal tijdens de bekende ceremonie meteen onderbroken worden en de veiling van de baan van overste te Kapérnaum zal direkt beginnen, en van de terugkerende bode zul je zelfs de naam van je opvolger vernemen.

[14] Kijk, zo gaat het tegenwoordig in het Godshuis te Jeruzalem, ook wel 'de Godsstad' genoemd, maar die nu op de keper beschouwd de stad van de satan is. Omdat alle zaken nu goed geregeld zijn, gaan wij thans slapen, want morgen zal het voor ons vroeg dag zijn!"

 

49 Verdeeldheid in de synagoge

 

[1] Nadat Ik dat gezegd heb gaat iedereen slapen, alleen Mijn broeders, moeder Maria en Borus zijn nog in de keuken bezig om voor de komende sabbat al het noodzakelijke voor te bereiden. Ook Sarah en Lydia helpen Maria en werken zeer ijverig in de keuken mee. Wanneer zij alles in orde hebben gaan ook zij slapen. Zoals gewoonlijk is Maria 's morgens weer het eerst op de been en wekt haar helpers allang voor zonsopgang, om alles, wat wij gedurende de dag nodig zullen hebben, volgens Joods gebruik nog vóór het begin van de sabbat op orde en gereed te hebben. Borus is ook druk bezig, en als wij uit bed stappen staan alle tafels voor het morgenmaal al klaar .

[2] Buiten worden ochtendpsalmen gezongen en op de vele tafels onder de vrije hemel wachten reeds goed toebereide vissen en brood en wijn op degenen die daarvan zullen genieten.

[3] Wij gaan dan ook aan de ochtendmaaltijd en Ik zend na de maaltijd de bode voor de bewuste aangelegenheid naar Jeruzalem. Jaïrus wacht in grote spanning op de terugkeer van de bode, die natuurlijk slechts zolang wegblijft als hij nodig heeft om op zuiver menselijke wijze met de tempelpriesters te onderhandelen. Daar de onderhandeling echter toch ongeveer twee uur had geduurd, kwam de bode ook pas na twee uur , tot grote vreugde van Jaïrus terug, en bracht Jaïrus behalve het bericht over het verheugde accepteren van zijn akte van afstand als overste, ook een lof­ en dankcertificaat voor zijn getrouw vervulde ambt. Tevens werd hem de naam van zijn opvolger meegedeeld met daarbij het verzoek deze in geval van nood met raad en daad terzijde te staan, als hij dat nodig zou hebben.

[4] JAÏRUS is nu zeer opgewekt en zegt tegen Mij: "Heer, ik dank U uit het diepst van mijn hart voor deze wonderbare redding uit een ambt, dat mij door zulke voor God weerzinwekkende dienstomstandigheden heel zeker in de handen van satan gebracht zou hebben!"

[5] IK zeg: "Wel, heb Ik je niet gezegd: Als er voordelige zaken te doen zijn voor de tempeldienaars, dan kan de sabbat zelfs tijdens de offerande op ieder uur van de dag gebroken worden! Daar kun je goed aan zien hoeveel de tempeldienaars om God en Zijn geboden geven!

[6] Maar nu zullen wij terwille van het volk toch weer de synagoge bezoeken en daar eens zien, wat de Farizeeën allemaal doen en leren; maar wij gaan helemaal achterin zitten, zodat de gewichtig doenerige Farizeeën en volksoudsten ons niet zo gauw zullen opmerken!"

[7] JAÏRUS zegt: "Maar ik ga niet naar binnen, want mij kent iedere knaap; als ik in de synagoge ben, moet ik vooraan bij de raad van oudsten plaats nemen, en dan zouden jullie daardoor verraden zijn!"

[8] IK zeg: "Maak je daar maar geen zorgen over! Want als Ik iets aanraad om te doen, dan kun je dat zonder enige zorg doen, en er zal je geen haar worden gekrenkt! Dus gaan we nu gezamenlijk op weg!" -Dan Vertrekken wij en bereiken spoedig de synagoge.

[9] Als wij er binnengaan blijkt deze zeer leeg te zijn en alleen de dienstdoende Farizeeën vullen de plaats van de raad van oudsten. Geleidelijk aan komen er wat oude Joden en nemen in hun banken plaats om daarin met alle liefde hun ochtenddutje te doen.

[10] Na afloop van de offerande en het doffe afraffelen van de wet, enige beroepsmatige psalmen en het hooglied van Salomo, beklimt een SPRE­KER het sprekersgestoelte en begint met een schorre stem de volgende toespraak: "Mijne geliefden in onze vaders Abraham, Isaäk en Jacob! Wij leven nu in een zeer benarde tijd -bijna gelijk aan die, toen Noach de ark bouwde en uiteindelijk op bevel van Jehova zich met zijn familie daarin opsloot! Wij staan nu op de heilige plaats waarvan Daniël geprofeteerd heeft, wij zien de door hem voorspelde gruwelen van de verwoesting aan -zoals de verbannen slaven van de heidense heks Megaera de kwellingen van hun broeders moesten aanzien en smartelijk moesten wachten tot men ook hen in kokend metaal zou leggen -en kunnen ons in geen enkele richting bewegen! Wij staan er zo verlaten bij als een reeds lang afgestorven boomstronk op een bergspits, als een schrijnend bewijs, dat er eens op die hoogte weelderige bossen stonden! Wat kan men daar echter aan doen? Dat is een levensvraag! Een diamanten kroon voor degene die in staat is om daarop een deugdelijk antwoord te vinden! Maar hij moet goed rekening houden met onze zwaar geboeide en door alle ketens der wereld gekluisterde plaats!

[11] Aan de ene kant zitten de Romeinen als de berg Sinaï bijna op onze nek, aan de andere kant de zoon van de timmerman, die opeens, als uit de hemel gevallen, van lummelachtige krullenjongen getransfor­meerd is in een profeet, zoals er sinds Abraham nog nooit een onder de Joden heeft geleefd. Alles loopt hem na, groot en klein en jong en oud! Als Jehova nu Zelf naar de aarde zou afdalen, dan is het maar de vraag of Hij grotere dingen zou doen of zou kunnen volbrengen! ledere ziekte geneest hij door alleen maar op een afstand iets te zeggen, de doden roept hij uit de graven en geeft hen een volkomen gezond leven terug! Ook beveelt hij de winden en de golven der zee en zij gehoorzamen hem als de slaven hun meester! Als hij spreekt, is alles doortrokken van de diepste goddelijke wijsheid en iedereen is in de ban van de macht van zijn woord en volgt hem van de ene stad naar de andere. Bovendien heeft hij de groten uit Rome helemaal aan zijn kant, die hem als hij dat nodig zou hebben met hun legioenen ten dienste staan. Maar wij staan juist aan de rand van de verschrikkelijkste afgrond, en kunnen ieder ogenblik verslonden worden, en hebben ook niet één sterfelijk wezen aan onze kant -behalve deze oude slapers in de synagoge! Dus vraag ik nogmaals: Wat moeten wij doen?

[12] wat hebben we nu aan Mozes en al de profeten, wat zelfs aan Jehova, die met Mozes en de profeten gesproken heeft, maar ons nu al meer dan een eeuw in het diepste moeras laat steken!? Of we nu al roepen tot men ons tot aan de sterren hoort, toch meldt zich geen Jehova, en hij laat ons erger in de schandelijkste narigheid zitten, dan een totaal lichtzinnige bruidegom zijn arme, tienmaal verleide en ongelukkig ge­maakte bruid! Daarbij hebben wij nog de eer om 'Gods volk' te heten, terwijl juist de zogenaamde goddeloze heidenen dát hoge aanzien hebben en in het bezit van al die macht en al die rijkdommem der aarde zijn, die Jehova aan Zijn David volgens de Schrift beloofd heeft, -wat echter nooit vervuld werd!

[13] Er staat met goddelijke hoofdletters: 'En jouw rijk zal in eeuwigheid niet ophouden!' Kijken we nu eens naar het eeuwige rijk van David! O schitterende leugen van een profeet die David vleide! Hoe vaak eindigde het rijk van David reeds! Hij zelf heeft al het genoegen gesmaakt om dat aan de zijde van zijn zoon te beleven, en zou de zoon niet door een eik gevangen zijn, dan zou de brave David nog tienduizend psalmen voor zijn lieve Jehova hebben kunnen zingen, maar dan had Absalom toch op de troon gezeten! -Laten wij echter het verleden rusten en het beloofde eeuwige rijk van David in deze tijd beschouwen! O prachtig rijk! Misschien bevindt de ziel van David zich in de keizers van Rome, wier rijk er in ieder geval nu veel beter uitziet om eeuwig voort te duren, dan het slakkenrijk van de grote man naar het hart van God! Broeders, is het voor jullie nog niet zonneklaar dat onze gehele oude leer een pure fabel is, alleen maar bestaande uit verzonnen namen uit de oertijd?! En wij zijn nog steeds de dwazen, en zijn eraan gehecht alsof er werkelijk het een of andere heil te verkrijgen zou zijn! Wat voor ezel of os in mensengedaante zal er nog een oude, gerafelde mantel aan zijn lichaam dulden, als hij voor de oude, tien nieuwe van de beste kwaliteit kan krijgen?!

[14] De geschiedenis en de persoonlijke ervaring leren ons zonneklaar dat er aan de gehele Mozaïsche leer en aan alle profeten niet meer echte betekenis zit dan aan een holle loze noot, - en toch blijven wij als verhongerd daaraan vasthouden, als aan iets zekers. En van pure, van oudsher ingewortelde, domheid gaan we nog geen stap opzij, ook al loopt het water ons bij al onze lichaamsopeningen naar binnen zoals de Jordaan in de Dode Zee!

[15] Sta daarom op, broeders, laten wij ons ook aansluiten bij de zoon van de timmerman, dan zijn wij geborgen! Want hij laat ons datgene zien, wat de ouden in hun fabeltjes over Jehova, die zij net zo min als wij ooit gezien hebben, verteld hebben! Ik geloof met deze voordracht nu de door mij opgestelde moeilijke vraag in één klap beantwoord te hebben; doe dit en dan zal het ons allemaal meteen fysiek en moreel beter gaan!

[16] Roban, onze oudste, is ons met een goed voorbeeld voorgegaan; laten wij doen als hij, dan kan het voor niemand van ons fout gaan! Misschien is juist deze, tot nog toe weinig de aandacht trekkende, timmerman Jezus, er heel geschikt voor om het ongelukkige, zogenaamd eeuwige, rijk van David tenminste voor een poosje weer te herstellen! Want met zijn onbegrijpelijke magische macht, waarmee zich geen macht ter wereld kan meten, is het pas mogelijk om de zeer bijgelovige Romeinen een zodanig respect in te boezemen, dat hun machtige legioenen daardoor .maar al te snel duizend voeten zouden kunnen krijgen om op de loop te gaan."

[17] Nu gaan de OUDSTEN, de schriftgeleerden, Farizeeën en levieten staan en zeggen: "Je begrijpt de Schrift slecht, als je zo'n ketterse toespraak kunt houden. Van een bepaald aards standpunt uit schijnt er weliswaar iets waars in te zitten, maar van hemels standpunt uit is zij een zwarte misdaad tegen de onloochenbare majesteit van God. Wij zijn daardoor verplicht om jou terwille van ons heil uit ons gezelschap te stoten en bij de heidenen te rangschikken!"

[18] De SPREKER zegt: "Denken jullie soms dat je mij daarmee straft? Oh, dan vergis je je geweldig! Als jullie dwazen willen blijven en verhongeren, doe dat dan maar en blijf in jullie oude nacht en duisternis! Oude domkoppen, geef mij eens een voorbeeld van een getuige van God, die een dode uit het graf teruggeroepen heeft zoals deze timmerman van ons!"

[19] De OUDSTEN zeggen: "Dat zal God op de jongste dag doen!"

[20] De SPREKER zegt: " Jullie God zal jullie op de jongste dag zien komen! Geen mens weet er ook maar iets van of God, zoals wij Hem uit de Schrift kennen, ooit een mens uit de dood in het leven teruggeroepen heeft! Omdat geen mens dat ooit heeft beleefd en aan het einde van zijn korte aardse leven alleen maar de zekere dood voor ogen had, werd hij erg bang en begon met een bedroefd gemoed angstig te vragen: 'Wat ben ik, en waar kom ik terecht als dit leven eindigt?' En omdat het aan zogenaamde Godsknechten, die wij de bespottelijk slechte eer hebben om te zijn, nooit heeft ontbroken, moesten die als troost voor de vele vragenden en ten bate van hun eigen belang toch iets uitdenken, dat de vele moeilijke vragenstellers wat rustiger zou maken. Zo ontstond dan de opwekking op de jongste dag, die de hemel waarschijnlijk nooit zal laten aanbreken. Wij denkende dwazen laten ons daarmee ook nog voor de gek houden, en zijn daardoor blind voor de ongelofelijke daden en gebeurtenissen, die voor onze ogen, neuzen en oren plaats vinden! Is het dan werkelijk zoiets groots voor een man, als hij zich als grijsaard nog steeds niet kan losmaken van de reeds geheel beschimmelde kin­dersprookjes?

[21] Wat willen jullie dan verder nog met de oude handel van de Joden, die het bij de tegenwoordige verlichting der volkeren geen halve eeuw meer kan uithouden? Zo gek zal ik in ieder geval niet zijn om het eind van deze blinde leer af te wachten, die slechts bestaat uit inhoudsloze geschiedkundige namen, of ook wel namen en sprookjesachtige fabels, die de bakers wel voor de vuist weg aan hun zuigelingen verteld zullen hebben, en waaruit de volgroeide zuigelingen dan een prachtige godsdienst in elkaar geflanst hebben, waarin geen systeem en geen vonk van de een of andere Griekse logica is te ontdekken!

[22] Als Jehova nog niet eens zo logisch kan spreken en leren als een armzalige Griekse filosoof, dan zou Hij beter eerst bij de Grieken les kunnen gaan nemen, vóór Hij Zijn volkeren, die zeker niet met z'n allen op hun achterhoofd gevallen zijn, waarheid, orde en wijsheid kan gaan leren!

[23] Maar het is in der eeuwigheid verre van mij om mij Jehova niet wijzer voor te stellen dan een door zijn kinderjuffrouw gevormde profeet, die bij al zijn domheid nog net genoeg gezond verstand over heeft om een zo duistere leer te bedenken, dat hij deze zelf volstrekt niet begrijpt en niet kan begrijpen, wat ook aan zijn bedoeling beantwoordt, omdat die leer dan door elk ander mens nog minder begrepen zal kunnen worden! -Zeg mij maar niets meer over jullie Jehova! Waarlijk, als eerlijk mens moet ik mij nu eerst recht gaan schamen dat ik ooit zo'n onmenselijk domme leer heb kunnen aanhangen!

[24] Gesteld echter dat er aan de leer van Mozes in het begin iets was geweest, dan is dat 'iets' nu zeker zo verdraaid door de laagste menselijke gemeenheden, dat wij daarvan nu wel niets anders meer bezitten dan de misschien wel heel verkeerd uitgesproken naam!

[25] Daarom wordt ik vandaag nog een leerling van timmerman Jezus! Hij is goed, en zal een eerlijk man zoals ik zeker niet afwijzen!"

 

50 Verdediging der oudsten

 

[I] De OUDSTEN zeggen, woedend en verbaasd over de spreker: "Godloochenaar! Godslasteraar! Weet je, dat je volgens Mozes nu door je godslasterlijke toespraak verdiend hebt om meteen in de synagoge gestenigd te worden? Hoe durf je het aan, om andere mensen in hun onwankelbare geloof te schokken en aan God en Mozes te laten twijfelen, omdat jij geen geloof hebt?

[2] Heb je dan werkelijk zo bedroefd weinig verstand, dat je niet kunt begrijpen dat geen enkel mens oud genoeg wordt om zelfstandig, zelfs door een ervaring van verscheidene duizenden jaren, wijs te worden en alleen maar op eigen ervaringen af te gaan? Daarom heeft God door Zijn geest de mensen schrifttekens geleerd, waarmee zij dat wat zij beleefd hebben en wat hun nakomelingen waarschijnlijk nooit meer zullen beleven, voor deze nakomelingen zouden opschrijven, opdat ook zij een heilzame kennis zouden krijgen van datgene wat zij zelf in hun tijd nauwelijks kunnen beleven, omdat iedere tijd iets anders brengt. Dit leert ons reeds duidelijk de ervaring tijdens de weinige dagen die wij op aarde te leven hebben, waarin geen jaar, geen maand, geen week en zelfs geen dag dezelfde gebeurtenissen bevat! Onderzoek de kronieken en wij geven je alles wat wij bezitten als je ons een tijd kunt aanwijzen waarin precies dat gebeurd is wat wij nu meemaken!

[3] Als er nu geen twijfel over bestaat dat op aarde alles er zo en niet anders voorstaat, wat wil jij dan met jouw lelijke en grove verdacht­makingen van de Schrift, die een heilige erfenis is van onze oervaderen aan ons, hun nakomelingen, en ons in duidelijke trekken leert, wat zij als vrome, op God vertrouwende mensen allemaal beleefd hebben, en Welke maatregelen genomen werden waardoor hun nakomelingen gemak­kelijker en ordelijker een God welgevallig leven zouden kunnen leiden dan zij het waarschijnlijk konden?!

[4] Geloof je dat wij echt zo dom zijn dat wij niet zouden kunnen beoordelen wat nu voor onze ogen gebeurt? Oh, dan vergis je je lelijk! Maar wij gebruiken de wijsheid van onze vaderen, die vroeger alles vele jaren nauwgezet beproefd hebben, vóór zij het aangenomen hebben zoals het was!

[5] Als onze voorouders net zo lichtgelovig waren geweest als jij, dan zouden ze de profeten niet gestenigd hebben! Wanneer ze echter zagen dat een echte profeet ook onder de dodende stenenregen geen haarbreed van zijn getuigenis afweek, dan kreeg zijn getuigenis natuurlijk een andere betekenis, en de vaderen namen haar dan als van God gezonden aan!

[6] Maar als onze vaderen nu zó kritisch te werk gingen bij het aanvaarden van een door een profeet opgestelde nieuwe verkondiging van de wil van God, is het dan niet erg onverstandig om aan te nemen dat onze leer van God niets anders zou zijn dan een geschriftje van de een of andere goedmoedige lichtzinnige klant uit de oertijd, die het leuk vond om alle latere generaties voor de gek te houden?!

[7] Jij hebt ons dwazen en domkoppen genoemd; maar is het niet een grote vraag of jij onder ons niet de allergrootste bent!? Want om zo liefdeloos over zijn broeders te oordelen, past een man uit de stam van Levi niet!

[8] Als je ons echter door je misplaatste toespraak alleen maar hebt willen testen of wij bij de buitengewone gebeurtenissen van deze tijd nog wel dat zijn, wat wij als echte Joden behoren te zijn, dan heb je daarvoor een slechte manier gekozen en eigenlijk zelf aan ons onthuld hoe het er in je hart uitziet.

[9] Want ieder mens verraadt zich het meest als hij al te ijverig is, en geeft over zichzelf een getuigenis hoe zijn gemoed er uit ziet; want dan laat hij zijn lievelingsideeën, neigingen en hartstochten volledig de vrije loop.

[10] Maar de nuchtere toehoorder denkt daar het zijne van en heeft daarbij het voordeel zijn vriend tot op de grond te leren kennen.

[11] Geloof je soms dat wij niet weten dat er in onze godsdienst, vooral in de toepassing daarvan, zich heel grote misbruiken genesteld hebben, die jammer genoeg Mozes en de profeten vaak nog sterker bedekken dan de dikste onweerswolken de zon? Maar de zuivere, onvervalste Schrift kan niet met zulke wolken bedekt worden, en een echte schriftgeleerde zal toch steeds weten wat de zuivere waarheid is.

[12] Wij allemaal zien net zo goed als jij, dat deze misbruiken op het laatst de zuivere leer van God bij de mensen zullen doden, zoals de kwade houtwormen een levende boom; maar dat gebeurt alleen maar bij mensen die op jou lijken. De leer op zichzelf blijft daarentegen rein en zal in alle tijden haar zuivere en standvastige aanhangers hebben.

[13] Heb je dan nog nooit een boom gezien op wiens takken zich, ten nadele van de waarde die de boom voor de mensen heeft, parasiterende planten genesteld hebben en hun voeding aan de boom onttrekken? Houdt de eigenlijke boom daarom echter op, te zijn, wat hij oorspronkelijk is?

[14] Wij mensen met ons domme verstand kunnen natuurlijk de reden van zulke degeneraties niet begrijpen, maar wel zien wij in, dat ze onmogelijk zouden kunnen ontstaan als de almachtige en wijze God dat niet wilde. Waarom moeten er anders wolven bestaan, die er alleen maar zijn om de vredige en geheelonschadelijke schaapskudden te verwoesten en zich te verzadigen met hun bloed en vlees? Waarom moeten de leeuw, de beer, de tijger, de hyena en andere verscheurende roofdieren er zijn, waarom naast de zachte duif de machtige vraatzuchtige adelaar? Kijk, dat zijn ondoorgrondelijke geheimen voor ons kortzichtige mensen, en wij kunnen ze niet oplossen!

[15] Een boer bebouwt zijn land, alles staat er gezegend bij, hij vergroot zijn voorraadschuren alom de nieuwe zegen te kunnen bevatten. Maar op een dag komt daar opeens geheelonverwacht een storm, - en de gehele zegen is vernietigd! Zou men dan niet terecht de vraag kunnen stellen: 'God, als U gewild heeft dat dit veld geen vruchten zou dragen voor de boer, omdat hij misschien een zondaar is, dan zou U toch macht genoeg gehad hebben om de zegen van het land in de kiem te smoren, waardoor de boer kosten en moeite bespaard gebleven waren!' Maar kijk, zoiets zien wij heel dikwijls gebeuren, en niemand is in staat om daar een verstandige reden voor aan te geven.

[16] Op gelijke wijze zien wij, hier wat meer daar wat minder, praktische afwijkingen zowel bij de zuivere leer van Mozes in de tempel, als bij alle aanhangers daarvan; wij zien de betreders van dwaalwegen, wij zien op de oude boom des levens een groot aantal parasieten. Maar wat moeten wij daarmee en wat kunnen wij daaraan doen? Wij hebben dat niet veroorzaakt en het zo gewild, maar wij hebben het zo aangetroffen en moeten het dulden al smaakt het ons nog zo bitter!

[17] Maar daarom is onze geest nog geen paal en perk gesteld om de parasieten als een deel van de levensboom te moeten aanvaarden. Voor ons blijft de oorspronkelijke echte boom toch bestaan en zijn parasieten nemen wij voor wat ze zijn; en tegen deze levenswijsheid kan geen God enig bezwaar hebben. God zou toch wel een dwaze God zijn als Hij tegen ieder van ons afzonderlijk zou zeggen: 'Ga heen en breek de tempel af, die helemaal vervuild is; want Ik, God, heb een groot onbehagen aan deze gruwelen!' Zou de zwakke enkeling dan niet tegen zijn God kunnen zeggen: 'Heer, kijk nu eens, wat voor onzinnigs verlangt U van mij, Uw armzalig, zwakke schepsel? Als mijn bestaan U hindert, kost het U slechts een gedachte en dan ben ik er niet meer, maar van mij het onmogelijke te verlangen is hetzelfde als een mug te bevelen om met baar eigen natuurlijke kracht een olifant op haar rug te nemen en weg te dragen!'

{18] Wij menen echter dat God veel te wijs is om niet in te zien, dat 8een mens tegen de sterke stroom op kan zwemmen!

{19} Zeg ons nu, of je het met ons eens bent, dat wij de volle waarheid gesproken hebben, dan zullen wij alles door de vingers zien, wat jij ons zo blind en dom voor de voeten hebt geworpen!"

 

51 De nagemaakte ark des verbonds

 

[I] De SPREKER, die tijdens deze ernstige, grondige les zijn stoïcijnse rust geen ogenblik verloren had, zegt: "Beste vrienden en broeders! Dat wat jullie mij nu voorgepreekt hebben, weet ik net zo goed als jullie, maar het doet mij nu voor het eerst gedurende mijn leven temidden van jullie genoegen, dat ik bij deze gelegenheid het geluk heb te ondervinden, dat jullie net als ik niet op je achterhoofd gevallen zijn! Wat jullie gezegd hebben is waar, maar mijn vraag is daardoor toch niet beantwoord.

[2] Het is waar, wat jullie gezegd hebben; dat zie ik zelf heel goed in, hoewel ik jullie met schijnbare tegenargumenten een por tussen de ribben heb willen geven, opdat je nu eindelijk eens dat zwijgen zou verbreken. En zie, het is mij gelukt om jullie voor het eerst, gedurende de twintig jaar dat we samen zijn en samenwerken, heel openlijk met mij te laten spreken!

[3] Maar noch mijn, noch jullie duidelijke begrip vermindert het kwaad waarin wij ons zo zichtbaar bevinden. Het is en blijft de grote en belangrijke vraag, wat wij nu moeten beginnen.

[4] Ik, als zoon van een opperpriester uit Jeruzalem in de tempel opgegroeid en opgevoed, weet maar al te goed wat er met de ark des verbonds aan de hand is. Hout, zilver en goud is nog het oude, maar de eeuwig groene staf van Aäron is zo droog dat hij bijna verpulvert, de tafelen der wet zijn gebroken, het manna bestaat alleen nog maar als begrip! En waar mag de vuurzuil zijn?! Uit de annalen van de Schrift weet men, dat iedere onbevoegde zijn leven verloor, als hij met ongewijde handen de ark aanraakte. Nu kan men op de ark klimmen en haar aanraken zoveel men maar wil, en er komt uit haar geen dodelijk vuur .

[5] Als vreemde reizigers voor veel geld en onder heilige eden van geheimhouding het oude wonder willen bezichtigen, wordt hen dat zonder enig bezwaar toegestaan. De vuurzuil wordt dan weer kunstmatig ge­produceerd, maar opgelet: niet boven de echte oude, maar boven een kunstig uit metaal nagemaakte ark! Deze ark heeft aan de bovenzijde in het midden een zwarte beker, zodanig dat men deze beker, die in het bovendeksel helemaal verzonken zit, in de op zichzelf geheel donkere heilige kamer niet gemakkelijk kan zien door de opwellende heldere en zeer geconcentreerde vlam. In deze beker wordt zeer fijne etherische naftaolie gedaan, vermengd met andere welriekende zeer fijne oliën, en ongeveer een uur van te voren aangestoken; er brandt dan een vlam van ongeveer zes handbreedten hoog en dat moet dan de vuurzuil verbeelden.

[6] Als de kijklustigen deze schitterende vuurzuil met groot welgevallen hebben aangegaapt en het binnenste van de ark wensen te zien, wordt onder voortdurend ceremonieel en loze gebeden het bovendeksel met de constant hoog oplaaiende vuurzuil heel behoedzaam op een verguld onderstel geplaatst, en de kijkers krijgen natuurlijk de nieuwe tafelen van Mozes als echte voorgeschoteld, net als het manna, dat ook helemaal vers is, en een uitlopende staf van Aäron en nog meer van die zaken, die in de ark behoren te zijn.

[7] Veel bezoekers worden daardoor erg ontroerd, maar anderen, vooral Grieken, verlaten het allerheiligste heimelijk meesmuilend en zeggen daarna: 'Dat is werkelijk een heel aardige verzameling!' Wel vinden de meesten het jammer dat de rest van de tempel zo vervuild is. Ik zeg jullie, en ik durf er zelfs iets duurs onder te verwedden, dat mettertijd de oude ark des verbonds voor altijd verdwijnt en dat voortaan definitief de nieuwe van metaal haar plaats en haar functie vervult.

[8] Geloven jullie mij echter niet, laten we ons dan bijvoorbeeld als Romeinen verkleden, naar Jeruzalem gaan, de tempel ingaan en ons daar als vreemden gedragen; dan zal er zich meteen een dienstbare geest melden, die ons haarfijn zal uithoren over: waar wij vandaan komen, wat wij in Jeruzalem zoeken, hoe lang wij in de 'Godsstad' zullen blijven, waarheen wij daarna zullen gaan, of we veel geld bij ons hebben, of we geen goud of zilver te verkopen hebben, en of wij soms voor een heel gering bedrag het allerheiligste zouden willen zien. Dan vragen wij alleen maar de prijs, en men zal honderd pond zilver zeggen. Dan zeggen wij dat het teveel is, en dat wij er helemaal niet op uit zijn om zulke zaken te zien; als de prijs dan tot tien pond gezakt is, tonen wij belangstelling. En we komen allen voor tien goedkope ponden in het allerheiligste als wij de desbe­treffende opperbewaker vooraf plechtig bij alles wat ons lief is, beloven noch in het Joodse land, noch in verre vreemde landen ooit iets ervan te verraden, en ook niemand te vertellen in het allerheiligste te zijn geweest. Dat beloven we moeiteloos en zo komen wij als namaak-Romeinen in het allerheiligste en dan kunnen jullie jezelf ervan overtuigen of van alles wat ik jullie over de ark des verbonds heb meegedeeld ook maar één lettergreep gelogen is!

[9] En, beste vrienden en broeders, als men als mens met een redelijk verstand zulke dingen in het allerheiligste met eigen ogen heeft gezien, en men heeft zelf bij zulke gelegenheden als een pientere bruikbare helper dienst gedaan, dan wordt het voor een eerlijk mens heel moeilijk om te fungeren als een schandelijk betaalde bedrieger en belieger van het volk! Hoe vaak piekerde ik dan en zei tegen mijzelf: ' Als het allerheiligste, dat alle leven moet bevatten en waarop de gehele leer van God en alle wetten zijn gebaseerd, een doodgewoon, geheim gehouden bedrog is, wat moet je dan van de gehele leer en de wetten denken?' - Ik heb nu gesproken, hu zijn jullie weer aan de beurt; ik ben bereid om naar jullie te luisteren."

[10] Een OUDSTE zegt: "Werd het jou dan toegestaan om dat geheim te verraden? Heb je geen eed van eeuwige geheimhouding moeten afleggen, voordat men jou als ingewijde uit de tempel liet gaan?"

[11] De SPREKER zegt: "Zeker, maar ik ben nu zo vrij om deze domme eed, die voor mij helemaal geen waarde heeft en kan hebben, niet meer te houden, maar de gehele wereld luid te verkondigen hoe zij bedrogen is! En hier in Nazareth nemen wij het toch al met zulke zaken niet zo nauw, zodat men het wel kan wagen om zich zonder gewetensbezwaar niet aan zo'n valse eed te houden."

 

52 De verdwenen vuurzuil boven de ark des verbonds

 

[I] De OUDSTEN zeggen: "Wij zien nu wel in dat je in een bepaald opzicht gelijk hebt, - maar over het geheel genomen toch niet, daarvoor heb je minstens twintig jaar te weinig ervaring. Het ziet er in de tempel nu wel zo uit als je gezegd hebt, maar zo was het niet altijd. Want weet je, als je in staat bent om grondig en logisch te denken, dan moet je onherroepelijk de volgende stelling als waar aannemen: ' Als er nooit iets echts en reëels geweest zou zijn, dan zou ook geen mens er op kunnen komen iets onechts en bedriegelijks na te maken.' Waarom krijgt men maar al te vaak in onze in allerlei kundigheden overactieve tijd valse diamanten, valse parels, alsook vals goud en zilver?

[2] Wij weten dat de Perzen de beste en fijnste sjaals en andere kleding­stoffen maken en daaraan ook volgens hun geheime kunst de houdbaarste kleur geven, waardoor hun produkten ook veel waarde hebben. Als je echter heden ten dage naar de markt van Jeruzalem, Sichar of zelfs Damascus gaat, moet je veel vakkennis hebben om niet voor het vele geld, waarvoor men gewoonlijk Perzische stoffen koopt, pure namaak uit onze landen, en dus valse en slechte stoffen te kopen! -Maar wat blijkt hieruit?

[3] Als er nooit een echte diamant, nooit een echte parel, nooit echt goud en zilver en nooit echte kunstzinnige Perzische stoffen geweest zouden zijn, dan zou ook nooit een mens er aan denken om zoiets te vervalsen! En als het echte niet zoveel waarde zou hebben, dan zou er ook zeker geen namaak van komen, want geen mens zal het in zijn hoofd halen om namaak kalksteen te maken, want er is een ontzaglijke hoeveelheid voorhanden. Nu kun je je wel voorstellen dat men om dezelfde reden nooit een valse ark met de vuurzuil nagemaakt zou hebben, als er vroeger niet werkelijk een echte en ware zou hebben bestaan."

[4] De spreker, die CHIWAR heette, antwoordde: "Heel goed! Dat is duidelijk, maar de vraag is, wat is de reden van het in zekere zin sterven van de ark des verbonds! Bestaan doet ze nog en zo nu en dan staat zij nog op de plaats van de valse in het heilige der heiligen, -wat echter in deze tijd haast niet meer gebeurt vanwege het frequente bezoek dat de allerheiligste ruimte thans ten deel valt. Men weet toch maar al te goed, dat voor nauwelijks dertig jaar, behalve de hogepriester, die het recht had om op de stoel van Aäron te zitten, geen mens in het allerheiligste mocht komen, en de hogepriester zelf maar tweemaal per jaar, volgens de gebruikelijke voorschriften; alleen in buitengewone omstandigheden mocht hij ook wel drie­ of viermaal in het allerheiligste komen.

[5] Hoe is het dan gekomen dat het allerheiligste slechts in naam allerheiligste is gebleven, maar eigenlijk net zo weinig een allerheiligste is als deze synagoge hier?"

[6] Een ervaren.OUDSTE zegt: "Wat de aanleiding en de oorzaak daarvan geweest kan zijn, weet ik noch welke andere ingewijde dan ook in heel Israël; het is echter een bewezen feit dat de vuurzuil na de gruwelijke moord op priester Zacharias tussen het offeraltaar en het allerheiligste, plotseling verdween, en sindsdien ondanks alle bidden en smeken niet meer te voorschijn kwam.

[7] Dat men echter..deze gebeurtenis niet aan het volk kon vertellen, zul je hopelijk wel begrijpen! Want dat zou zeker bij het volk teveel opwinding veroorzaakt hebben, en dat met de Romeinen in het land! Wat een bloedbad en wat een puinhoop zou dat met zich meegebracht hebben!

[8] Buiten ons, ingewijden, weet dus geen mens in geheel Israël er iets van, en deze Galileeërs, die hier slapen en ons zachte gefluister moeilijk zouden kunnen verstaan ook als ze niet sliepen, zouden ook niets doen als ze het wel zouden weten, omdat ze allemaal weinig geloven, en meer Grieken dan Joden zijn. Voor het praktische leven gaan ze allang van de stelregel uit, dat een godsdienst nodig is om het gewone volk er onder te houden. De kleine ontwikkelde bovenlaag kan hen dan gemakkelijker uitbuiten, en het is volkomen onbelangrijk welk geheim aan een godsdienst ten grondslag ligt.

[9] Wat zal het voor de beter gesitueerde Galileeër uitmaken of de ark echt of namaak is, als zij maar de gewenste indruk maakt op het gewone volk, dat bijgelovig is en zich zeer makkelijk zand in de ogen laat strooien?! Daarover kan men hier in Nazareth, in Kapérnaum en Chorazin onder goede bekenden en vrienden tamelijk openhartig zijn, zonder daardoor schade aan te richten; en voor wat betreft de Grieken en de Romeinen weten we wel met wie we te doen hebben!

[10] Vooral dáárom heeft men toch ook de prediker Johannes, die een aantal jaren bij Bethabara werkte, in de gevangenis gebracht. Want men was bang, dat hij als zoon van Zacharias, die beslist geen goed getuigenis over de priesters in Jeruzalem gaf, gemakkelijk iets over de namaak ark zou kunnen weten en dat aan het volk zou kunnen vertellen!

[11] Daarom wordt ook de timmerman zo vervolgd, omdat men hem moet vrezen vanwege zijn duidelijke profetische gave, waarmee hij het :volk in zou kunnen lichten! Daarom moeten wij dit nog als een geheim bewaren, en mogen wij onze naam niet zo maar te grabbel gooien!"

[12] CHIWAR zegt: "Het is wel een wanhopige geschiedenis. Als die daar beneden bij de hoofdingang maar niets van onze discussie gehoord hebben!"

[13] De OUDSTE zegt: "Wel, we hebben eigenlijk meer gemompeld dan gesproken, en die daar beneden zullen weinig of niets daarvan gehoord hebben! Ook al zouden ze wat gehoord hebben, zijn het toch merendeels Grieken en Romeinen en begrijpen ze niet waarover wij het onder elkaar hadden."

[14] CHIWAR zegt: "Maar ik heb de timmermanszoon Jezus, de op­perstadhouder Cyrenius, de overste Jaïrus, de overste Cornelius, Faustus en andere bekende mensen bij hen gezien!"

[15] De OUDSTE zegt: "Dat zijn mensen waartegen wij ons toch niet kunnen beschermen. Of ze het gehoord hebben of niet, maakt niets uit! Als zij het aan het volk bekend willen maken, dan hebben ze daarvoor onze bespreking niet nodig, omdat ze zeker ook zonder ons allang maar al te goed weten wat er met de ark in de tempel aan de hand is. Willen zij dat niet, dan zal deze bespreking van ons zeker geen aanleiding daarvoor zijn -en zodoende hoeven we ons in 't geheel geen zorgen te maken! We moeten er nu echter op bedacht zijn, dat wij als ingewijden de betreffende zaak niet ergens uit laten lekken, en als dit eens zal moeten gebeuren, dan zal dat met zeer veel voorzichtigheid gepaard moeten gaan!"

 

53 De oudsten kunnen geen besluit nemen

 

[1] CHIWAR zegt: "Waarlijk, ik moet jullie wijsheid prijzen! Wij leven en werken nu al zo lang tesamen en toch heeft zich nog nooit een gelegenheid voorgedaan om jullie, mijn gezellen, op een wijze zoals nu te leren kennen. Het verheugt mij dan ook bijzonder dat ik met jullie ook mensen in plaats van domme tempelknechten in mijn gezelschap heb. Desalniettemin blijft de verschijning van de timmerman het buitenge­woonste wat ooit, zolang de aarde door mensen bewoond wordt, door menselijke zintuigen is waargenomen. Daar verzinkt Adam met al zijn duizendjarige belevenissen en gezichten bij in het niet! Een Henoch kan bij het geestelijke bedelvolk gerangschikt worden; Abraham, Isaäk en Jacob, Mozes, Aäron en Elia zijn arme stakkers bij ons vergeleken! Eén dag schenkt ons nu meer wonderbaarlijks en ongehoords dan alle oer­- en aartsvaders ooit beleefd hebben!

[2] Zelf heb ik gisteren en ook al vandaag op een afstand in 't geheim geobserveerd wat er allemaal in en buiten het huis van de oude Jozef is gebeurd. Ik zeg je: alleen maar wonderen en nog eens wonderen! Twee zichtbare volmaakt levende engelen dienen hem! De vrouw van Faustus was in Kapérnaum en de timmerman wilde haar bij de ochtendmaaltijd hebben, maar het zou wel bijna vier uur gekost hebben om haar van Kapérnaum naar Nazareth te brengen. Maar wat gebeurt er? De tim­merman wenkt de twee engelen. Die verdwijnen slechts enige ogenblikken en verplaatsen heel blijmoedig de mooie Lydia, de vrouw van Faustus, naar Nazareth! - Wat zeggen jullie daarvan? Dat gaat toch duidelijk boven ons verstand?!"

[3] De OUDSTEN vragen: "Wat heb je nog meer gezien?"

[4] CHIWAR zegt: "Jullie kennen de dochter van Jaïrus toch wel en jullie weten ook dat zij tweemaal is gestorven, en dat zij de tweede maal al een paar dagen in het graf lag. Maar wat jullie niet weten is, dat deze Sarah, die hemels mooie dochter van Jaïrus, de vrouw is geworden van Borus! Is het niet ongelofelijk dat een tweemaal totaal gestorven vrouwelijk wezen, de vrouw van een man wordt, en dan nog op een manier waarop de aarde nog nooit een huwelijk heeft meegemaakt?! Toen de zoon van de timmerman haar zegende, zag zij de hemelen geopend en talloze scharen vervulden de lucht en loofden God omdat Hij de mensen die eer en genade bewees. Toen het paar door Jezus gezegend was, sloten de hemelen zich op een zichtbaar teken van de timmerman en alleen de twee engelen bleven zoals ze voorheen waren, en zoals jullie ze hier in de synagoge kunnen zien, terwijl ze daar vlakbij de deur staan als twee hemels mooie jongemannen. Kijk naar hen en zeg of ze ergens anders vandaan kunnen komen dan alleen maar uit de hemelen!

[5] Als dit allemaal nu zo wonderbaarlijk is, wat niemand van ons kan ontkennen, waarom zullen we de zoon van de timmerman dan niet voor iets hogers houden dan een leerling van de Essenen? Bij mijn weten kan hij die trouwens nooit gezien hebben, omdat hij nooit uit deze omgeving is weggeweest, behalve een paar keer met zijn vader en zijn broers naar Jeruzalem en, geloof ik, één keer naar Sidon om daar een huis te bouwen; maar verder was hij steeds thuis.

[6] Hoewel bekend is dat hij altijd een stille, teruggetrokken werker was en dat men hem zelfs wat onnozel vond, weet men toch ook, dat zich vanaf zijn geboorte tot ongeveer zijn twaalfde jaar heel vreemde dingen bij hem hebben voorgedaan. Zelfs zijn geboorte moet heel wonderbaarlijk zijn geweest -volgens het verhaal van de Romeinse overste Cornelius, die mij dat pas kort geleden bij een feestelijke gelegenheid in Kapérnaum heeft verteld!

[7] Als de zaken er nu zó bij staan, dan vraag ik toch heel ernstig of men nog moet aarzelen om deze Jezus tenminste als een zoon van God aan te nemen. Wat hij doet en zoals hij de engelen beveelt en zij hem op zijn wenken dienen, dat alles geeft toch alle grond voor de gevolg­trekking, dat achter deze Jezus de volheid van de oergoddelijke geest moet steken!

{8] Maar als dat zo is -wat zijn daden en leringen aantonen -dan weet ik werkelijk niet waarom wij voortaan nog de dode ark blijven aanhangen, terwijl de levende hier handelt en wandelt! Voor de schijn kunnen wij Voor het volk zelfs blijven wat wij nu zijn, zodat het niet te veel opvalt, maar in het hart zouden wij allemaal definitief zijn zijde moeten kiezen!"

[9] De wijze OUDSTE zegt: " Alles of niets! Want als het goddelijke in hem is, dan zal hij iedere halfbakkenheid verafschuwen; als het echter niet in hem is, dan is het toch beter bij de ark te blijven met een levendige  herinnering aan haar vroegere toestand, dan iets aan te nemen waarvan men de oorzaak niet kent!"

{10} CHIWAR zegt: "Daarom zullen wij voor jullie de zaak onderzoeken, want voor mij is dat echt niet nodig. Ik ben op de hoogte en weet heel precies wat ik doe als ik hem volg."

[II] De OUDSTE zegt: "Denk je dan dat de tempel geen stappen meer zal doen, als de gemeenten en plaatsen de een na de ander, als rijpe vruchten van de boom, van haar afvallen? Ik geloof dat de tempel beslist niet lang op zich zal laten wachten en haar strafpriesters naar alle plaatsen zal uitzenden! En wee dan de afgevallen mensen, die zullen met allerhande dingen bitter geplaagd worden! Degenen, die de leer van de wijze Grieken hebben aangenomen, zou het dan nog beter kunnen vergaan dan de leerlingen van Jezus. Vooral als zij niet helemaal Jood en nog minder Griek zijn, en er zich wel van bewust zijn dat zij, of minstens enigen van hen, het slechte en nu geheel nietszeggende tempelinstituut en haar heilige mysteriën heel goed door hebben!

[12] Ik zeg jullie: niets zal de tempeldienaars nu in een grotere, natuurlijk heel geheim gehouden maar voor ons des te gevaarlijker, onrust brengen -dan het duidelijk profetische gedrag van Jezus en zijn leerlingen! En zo'n onrust zal alle satansstreken oproepen om een leer te vernietigen, die het voorzien heeft op de ondergang van de tempel.

[13] Of hebben jullie vorig jaar niet gezien wat de tempeldienaars met een Griek gedaan hebben, die aan de mensen vertelde dat men in de tempel nu ook Romeins zilver­ en goudgeld als offergeld aannam, terwijl behalve de munt van Aäron nooit ander geld aangenomen mag worden? Wel, men lokte hem met beloftes over winst in de tempel en toen men hem op deze slinkse manier in de tempel vast had, werd hij meteen op een manier om het leven gebracht, die niet eerder in de kronieken is voorgekomen! -Daarom moet grote voorzichtigheid betracht worden! Wij hebben de keus tussen helemaal Grieken worden en ons dan pas met lichaam en ziel bij de leerlingen van Jezus aansluiten, of blijven wat wij zijn, want aan halfbakkenheid hebben wij niets!"

[14] CHIWAR zegt: "Je hebt gelijk in zoverre het de wereldse voor­zichtigheid vereist. Maat: onder ons van man tot man gezegd: Als deze schijnbare timmerman echt de beloofde Messias en dus -zoals David Hem in diepste eerbied noemt -Jehova Zelf is, moeten wij ook dan nog langs slinkse wegen Zijn leerlingen worden? Is het dan niet beter om ons meteen onder Zijn hemelse vanen te scharen en ons niet door de streken van satan te laten afschrikken? Wij kunnen door Hem toch geheel verzekerd zijn van het eeuwige leven, gesteld dat wij dit weinig zeggende, armzalige aardse leven, dat toch al erg kort duurt, er bij in zouden schieten?!"

[15] Bij dit voorstel van Chiwar houden allen de adem in en weten niet meer wat zij nu moeten doen.

 

54 De raad van de engelen aan de tempeldienaars

 

[I] Nu komen de twee ENGELEN naar hen toe en zeggen: "Chiwar van zijn kant heeft goed gesproken en, oudste, jij hebt gelijk met te zeggen dat men helemaal voor God zou moeten zijn, omdat God iedere halfheid verafschuwt! Maar wij zeggen jullie als Zijn getuigen uit de hemelen: Wees niet bang voor degenen, die je ziel niet kunnen deren, maar vrees veel meer Hem, die Heer is over alle leven in de hemel en op aarde! Zonder Hem is er geen leven noch in de hemel noch op aarde! Laat je daarom door ons, Zijn waarachtige getuigen uit de hemelen, raden om dat te doen wat vriend Chiwar jullie heeft aangeraden."

[2] De OUDSTE zegt: "Vriendelijke jongemannen, wie zijn jullie dan dat jullie jezelf tegenover ons 'getuigen uit de hemelen' noemen?"’

[3] De BEIDEN zeggen: "Vraag dat aan Chiwar, die ons Faustus' vrouw uit Kapérnaum heeft zien halen, en hij zal jullie zeggen wie wij zijn!"

[4] De OUDSTE zegt: "In dat geval houden alle bedenkingen op, de tempel moet de rug toegekeerd worden!"

[5] De BEIDEN zeggen: "Niet op die manier, beste vrienden, want de Heer is, in alles rechtvaardig! Als jullie in je hart Hem toegedaan zijn, dat in je leven toepassen, en geloven dat alleen door Hem de Schrift vervuld wordt en voor het grootste deel al vervuld is, dan doe je genoeg. Maar blijf verder die je bent, opdat de dienaren der wereld en des duivels, waarmee de tempel volgepropt zit, niet voortijdig gewekt worden! Leer het volk Mozes en de profeten, en houd je aan de ware geboden van God. Maar houd je aan de wereldse voorschriften van de tempel alsof ze niet bestonden, dan zullen jullie daardoor net zo goed Zijn leerlingen zijn als degenen, die Hij uit de vissers geroepen en uitgekozen heeft. "

[6] Over twee dagen zullen jullie echter een nieuwe overste uit Jeruzalem krijgen, die in het begin zeer de tempel zal aanhangen. Later zal er heel goed met hem te schipperen zijn en hij zal voor geld uitzondering op uitzondering toestaan, want zijn eigen geloof aan de tempel is nog niet zo groot als een zonnestofje en zodoende zullen jullie daar niet veel moeite mee hebben. Jaïrus is stil gaan leven en woont bij zijn schoonzoon in huls. Zeg echter mets aan de nieuwe overste over al het wonderbaarlijke dat hier heeft plaats gevonden!"

[7] CHIWAR zegt heel eerbiedig: "Dienaren van God uit het rijk van het licht en het eeuwige leven! De raad die jullie ons volgens de genade van de Heer hebben gegeven is heel goed uit te voeren, maar voor mijzelf zou Ik het toch iets beter willen hebben! Wat vinden jullie ervan als ik zelf, als leerling, mij geheel bij de leerlingen aan zou sluiten?"

[8] De BEIDEN zeggen: "leder mens op aarde is vrij en kan doen wat hij wil, en geloven en zeggen wat hij wil; maar als iemand, zoals jullie nu, uit de hemelen de genade geschonken wordt om een raad te krijgen, doet hij er goed aan als hij die opvolgt. De leerlingen, die nu steeds bij de Heer zijn, zullen nog tijden van grote verzoeking meemaken, waarin  zij zich ook in het vuur geestelijk staande zullen moeten houden, en dan zullen velen zwak worden en afvallen! Jullie zullen het echter gemakkelijker hebben en in alle rust datgene kunnen bereiken, wat de leerlingen in grote angst en onder vervolging bereiken zullen! Chiwar, je kunt nu doen wat je wilt, maar voor jou is het beter als je op je post blijft."

[9] CHIWAR zegt: " Ja, ik zal blijven, maar zolang de Heer hier nog zijn zal, zou ik toch graag in zijn omgeving verblijven en nog veel van Hem horen en zien! Kan ik dat soms ook beter niet doen?"

[10] De BEIDEN zeggen: " Ach, dat kun je wel, hoewel de Heer hier niet veel zal zeggen en nog minder iets bijzonders zal doen, omdat de mensen hier bijna zonder geloof zijn en denken dat de Heer een tovenaar is. Maar jullie zullen voldoende gelegenheid hebben om deze mensen stukje bij beetje op te voeden, waarvoor de Heer je het loon niet onthouden zal. Vandaag tegen de avond zal Roban ook weer bij jullie komen en belangrijke getuigenissen ten gunste van Jezus, de Heer, voor je mee­brengen en je zult aan hem een zeer verstandige en wijze leider hebben, want Roban is een van de grootste geesten onder jullie." - Na deze woorden verwijderen de beide engelen zich en voegen zich weer bij ons gezelschap.

 

55 Volk en bestuur

 

[1] Dan vraagt Cyrenius aan Mij of het soms nuttig zou zijn om deze volgens hem geheel bekeerde Farizeeën, oudsten, levieten en schriftge­leerden te ontheffen van de strenge wetten die hij hen had opgelegd.

[2] IK zeg: "Men moet, als men het recht heeft om wetten uit te vaardigen, nooit te voorbarig een nieuwe wet uitvaardigen! Is er echter een wet, dan moet men nog minder snel zijn om de gegeven wet op te heffen, want het advies van de raad van wijzen moet het juiste aangeven. Kijk, als je een nieuwe wet geeft, zul je je al diegenen tot vijand maken voor wie de wet geldt. Hef je echter daarna de wet op, dan zal niemand je daarvoor dankbaar zijn, maar men zal je van zwakheid betichten en zegevierend zeggen: 'Dat is een tiran! Nu hij de overmacht van zijn vijanden ziet, zou hij graag door het plotseling opheffen van de harde wet weer bij het volk in de gunst willen komen! Maar hij zal weinig vrienden bij het volk vinden, want wie eenmaal een tiran is, is het de tweede keer dat hij aan de macht komt dubbel zo erg!'

[3] Daarom is het beter een gegeven wet te handhaven, dan deze snel weer op te heffen. In plaats daarvan kan men de wet welongemerkt buiten werking stellen en bij overtredingen consideratie toepassen en niet te streng oordelen. Als er dan een andere bestuurder komt, heeft hij de vrijheid om de nagelaten wetten van zijn voorganger helemaal op te heffen en overeenkomstig de geest van het volk te vervangen door mildere. Alleen in het geval dat men je er om zou smeken, kun je wel het strengste deel van een eenmaal gegeven wet te niet doen, maar altijd met het voorbehoud dat de wet di rekt weer in alle strengheid toegepast wordt, als er zich tekenen voordoen die aangeven dat men doorgaat met het benadelen van de door de wet beoogde goede zaak!

[4] Kijk, op die verstandige manier moet iedere bestuurder de hem toevertrouwde volken leiden, als hij voorspoedig regeren wil! Een lauwe en nalatige bestuurder zal het echter spoedig betreuren als hij, door te grote toegevendheid, zich de volken boven het hoofd laat groeien!

[5] Want de volken gedragen zich tegenover hun regeerders als kinderen tegenover hun ouders. Strenge en tevens wijze ouders zullen ook goede, gehoorzame en behulpzame kinderen hebben, die hun ouders zullen liefhebben en eren. Terwijl daarentegen bij toegeeflijke ouders de kinderen hen maar al te gauw boven het hoofd zullen groeien en uiteindelijk uit huis zullen jagen of zetten.

[6] Liefde met ernst en wijsheid is een eeuwige wet; wie daarnaar handelt doet geen misstap, en de vruchten daarvan zullen goed en heerlijk smaken. Heb je Mij helemaal begrepen?"

[7] CYRENIUS zegt: "Ja Heer, volkomen en zo was het in de wereld altijd al. Een te goede toegeeflijke bestuurder is gauw klaar met regeren, maar ook een te despotisch strenge blijft zelden lang. Ik meen, ongeveer midden tussen die beiden bevindt zich de wijsheid, het geluk en de daarbij behorende duurzame bestendigheid!?"

[8] IK zeg: " Ja, ja, zo is het: in het midden, zoals Ik je heb laten zien! Nu gaan we echter weer naar huis, want het is al ver in de middag!"

[9] CORNELIUS vraagt: "Maar Heer, blijven die oude burgers hier nu zitten slapen? Deze mensen zouden toch ook thuis die loffelijke manier van sabbatvieren kunnen toepassen, zodat ze door hun geweldige gesnurk niet de aanwezigen zouden storen! Want het is niet om aan te horen zoals deze mensen snurken, -een verschijnsel dat mij in hoge mate onaangenaam is! Ik kan veelongemak verdragen, maar het snurken van een slapende kan me in een soort vertwijfeling brengen!"

[10] IK zeg: "Nou, nou, houd daar maar over op! Zolang ze snurken begaan ze geen zonde! Het is goed dat ze nu snurken, want als ze wakker geweest zouden zijn, hadden ze veel gehoord dat hen zeer geërgerd zou hebben, en dat zou niet goed geweest zijn! Omdat ze echter vast geslapen h.ebben, hebben ze van al het voorgevallene niets gehoord en gezien, en zich daarom ook niet geërgerd, en kijk, dat is goed! Maar nu gaan wij, en laten deze lieden slapen!"

[11] Toen begonnen wij ons in de richting van de deur te bewegen, maar de Fanzeeën en OUDSTEN snelden naar de deur, die voor de helft geopend was, en deden vlug de grote deur helemaal open en zeiden: "Heer, er staat geschreven:. 'Verhoog de deuren en verbreed de poorten, opdat de koning der ere binnenkome! Wie is echter die koning? Het is Jehova Zebaoth! Alleen Hem zij alle lof, alle eer en alle prijs van eeuwigheid tot eeuwigheid!"

[12] En CYRENIUS zegt met een vriendelijk gezicht: " Ja, zo is het en moet het eeuwig blijven! De Heer zij steeds met jullie!"

[13] En ZIJ roepen: "En met uw geest, opdat u ons net als Hij, genadig zou mogen zijn! Want tot op heden drukten uw wetten zwaar op ons, erger dan de dood. Maar omdat wij nu zelf onvoorwaardelijk Zijn leerlingen zijn geworden en ons uw wetten nu zelf opleggen, bestaan uw harde wetten haast niet meer voor ons. Wij danken u zelfs voor deze wetten, want zonder die zouden wij gemakkelijk verraders van deze allerheiligste zaak hebben kunnen worden! Daarom vragen wij u ook niet meer om opheffing van de uitgevaardigde strenge wetten, want wij zelf, die net als u denken, geloven en handelen, heffen deze juist door ons persoonlijk handelen, voor alle tijden der tijden tot op het laatste streepje op!"

[14] CYRENIUS zegt: "Op die wijze is de wet ook door mij voor jullie opgeheven, en ik hoop beslist dat ik deze strenge wet voor jullie nooit behoef te vernieuwen. Laat je daarom nooit op een dwaalspoor brengen en houd je streng aan wat de beide engelen jullie hebben aangeraden, dan zullen wij de beste vrienden in God de Heer blijven, en mijn regering zal jullie niet zwaar vallen! En mocht bij de nieuwe overste van jullie scholen blijken, dat hij jullie als voorheen zou willen vervolgen omdat jullie vrienden van Jezus, de eeuwige Heer, en tevens vrienden van de jullie goedgezinde Romeinen zijn, dan zullen jullie Mij wel weten te vinden, -en dan zullen die maatregelen wel genomen worden, die jullie lichamelijke en vooral geestelijke rechten het best zullen beschermen! En nu zeg ik nogmaals: De Heer zij met jullie!"

[15] En ZIJ roepen allemaal weer: "En voor eeuwig met uw geest!"

[16] Dan buigen ze allemaal diep voor ons en wij passeren de wijdgeopende deur en gaan naar huis, waar een goed maal op ons wacht, bestaande uit brood, wijn en allerlei zoete en rijpe vruchten. Wij zetten ons aan de tafels, danken en eten op ons gemak wat op de tafels aanwezig is, - blijven echter tevens tot zonsondergang aan tafel zitten onder het houden van allerlei verheffende toespraken en gesprekken.

 

56 Verslag van Roban en Kisjonah

 

[I] Na zonsondergang arriveert Roban, begeleid door Kisjonah uit Kis, bij Mijn huis en groet van verre al iedereen die hij tegenkomt. Kisjonah snelt met open armen naar Mij toe, begroet met tranen in de ogen Mij als eerste heel hartelijk en begroet dan na een poosje pas zijn dochter , die allang zijn hand vast hield en deze met kussen overdekte. Aldus begroet hij ook zijn schoonzoon Cornelius, en pas als hij verneemt dat de naast Mij zittende luisterrijke Romein opperstadhouder Cyrenius is, vraagt hij hem om vergeving dat hij hem over het hoofd gezien heeft!

[2] Maar CYRENIUS grijpt ontroerd Kisjonah's hand, drukt die aan zijn borst en zegt luid: " Jij moet niet mij, maar ik moet jou om vergeving vragen dat ik je niet eerder begroet heb; maar mijn verontschuldiging is, dat ik je niet persoonlijk kende! Want behalve aan de Heer Jezus, die natuurlijk alleen alle lof en alle eer toekomt, ben ik ook jou, trouwe rechtschapen man, nooit eindigende dank verschuldigd, want onder alle mensen van die streek heb jij beslist het meeste er toe bijgedragen dat ik uit een moeilijke situatie gered werd, die mij anders zeker het leven zou hebben gekost! Het doet me werkelijk. heel veel genoegen om jou, mijn zeer gewaardeerde vriend, nu persoonlijk te leren kennen.

[3] Kisjonah is nu weer helemaal gelukkig en vertelt ons veel over wat hij in de tussentijd heeft beleefd, en vertelt ons daarna ook hoe hij met de rechtschapen oude Roban, Sichar bezocht heeft en daar met Jonaël, Jaïruth en heel veel met Archiël gesproken heeft, die nu heel gewoon als mens leefde en werkte, zodat een vreemde er in de verste verte niet aan zou denken dat hij een puur geestelijk wezen was.

[4] Zo had hij ook dokter Joram en zijn wondervolle heerlijke huis benevens zijn lieve vrouw bezocht en van beiden buitengewone wonderlijke dingen gehoord. Roban was bij alles geheeloor en oog geweest en had zich Over alles grenzeloos verwonderd. Op de momenten dat hij heel diep onder de indruk was, had hij steeds bij zichzelf gezegd: "Ja, ja, bloed en leven voor de goddelijke meester uit Nazareth! Want Hij kan geen mens, maar Hij moet God Zelf zijn, anders zou Hij zulke dingen niet kunnen doen!"

[5] Terwijl Kisjonah dit nog aan het vertellen is, komt ROBAN naar Mij toe en zegt alleen maar: "Heer, ik ben de uwe, en geen macht behalve Uw wil alleen kan mij van U scheiden!"

[6] IK zeg: "Ik heb vooruit wel geweten dat jij een van de Mijnen zou worden; maar je weet nog niet dat nu ook al je broeders en ambtgenoten tot de Mijnen behoren, zonder daarom op te houden voor de wereld datgene te zijn, wat ze eerder waren. Op dezelfde wijze zul ook jij voorlopig blijven wat je was, en wel net zo lang tot de nieuwe schooloverste, die overmorgen het ambt van Jaïrus zal overnemen, wat ingewerkt is.

[7] Maar je broeders zullen je alles wel uitleggen wat je moet doen en zeggen, en hoe je je moet gedragen tegenover de nieuwe overste. Hij zal in het begin weliswaar als een nieuwe bezem gaan vegen, maar binnen een half jaar zullen jullie voor wat geld alles met hem kunnen doen, want hij gelooft niet aan de tempel, maar voorlopig alleen aan het geld, later zal hij wel in staat zijn om in iets beters te geloven. - Ga nu echter naar je broeders en vertel hen alles wat je gezien en gehoord hebt!"

[8] Na Mijn woorden neemt ROBAN afscheid van Kisjonah, hem dankend voor al het goede dat hij hem bewezen heeft en zegt dan: "Ik geloof niet dat er op de wereld nog veel Kisjonah's te vinden zullen zijn! Daarom ben jij de enige die mijn hart geraakt en gevonden heeft! De Heer zegene je voor alles wat je aan goeds aan mij en duizend anderen bewezen hebt!" - Na deze woorden buigt hij diep voor ons en gaat vlug naar zijn broeders, die vandaag nog in de synagoge bijeen zijn - echter zonder de slapenden, die kort na ons vertrek uit de synagoge verwijderd werden. Hij wordt verrassend vriendelijk ontvangen, en zij vertellen elkaar vrolijk en op­gewekt onder veel verbaasde uitroepen alles wat zij beleefd, gehoord en gezien hebben.

[9] Wij zijn echter ook goed gehumeurd, want Kisjonah kwam niet met lege handen, maar vergezeld van een aantal vol beladen lastdieren met hun begeleiders, en bracht wijn, meel, kaas, brood, honing en een grote hoeveelheid uitgelezen gerookte vissen mee, zodat moeder Maria nau­welijks plaats had om al het meegebrachte op te bergen.

[10] Daarom werd aan een buurman gevraagd het overschot zorgzaam in zijn grote provisiekamer op te slaan, wat hij ook deed, hoewel dat niet zozeer uit vriendelijkheid was. Hij was altijd al een hebzuchtige vrek. Maar omdat Kisjonah hem nu een paar goudstukken voor zijn moeite en behulpzaamheid beloofde en gaf, werd hij meteen goed gestemd en buitengewoon gedienstig. Bij het dragen van de zakken stootte hij echter, omdat het al behoorlijk schemerig was geworden, een keer hard tegen leerling JOHANNES. Die zei tegen hem: "Vriend, wees wat voorzichtiger in je betaalde ijver, anders veroorzaak je voor jezelf en anderen schade! Het zou goed voor je zijn als je voor het Godsrijk, dat zo dichtbij je is gekomen, zo ijverig zou zijn als voor die twee ellendige goudstukken, en daarbij zou je je aan niemand stoten! O die grote blindheid, die het allerhoogste nooit kan en wil herkennen!"

[11] Maar de buurman liet zich niet afleiden, deed zijn afgesproken werk en bekommerde zich verder om niets.

[12] Toen vroeg JOHANNES: "Heer, hoe is het mogelijk, dat een mens zoveel stompzinnigheid in zijn lichaam en ziel kan hebben?"

[13] IK zeg: "Laat hem gaan! Van dat soort zijn er nu vele duizenden in het Joodse land, zij zijn botter en eigenzinniger dan een ezel! Daarom krijgen zij ook slechts het loon van een ezel!"

[14] Dit veroorzaakte enig gelach bij het gezelschap, hetgeen nog aan­gewakkerd werd door Philopold met zijn rake opmerkingen, waarmee hij aantoonde dat een mens meestal alles beter ziet dan nu juist datgene waar hij met zijn neus bovenop zit! En iedereen bewonderde zijn buitengewone welsprekendheid.

[15] Maar na dit voorval stonden wij van de tafel op en begaven ons weldra ter ruste.

 

57 Een hulsglobe (*)

 

((*) "Hulsglobe" (Hülsenglobe) is de naam voor de groepering van tientallen millioenen maal tientallen millioenen zonnen, die zich als centrale zonnen van de eerste, tweede, derde en vierde klasse tesamen met de talloos vele planetaire zonnen, zoals die van onze aarde er een is, allen in grote uitgestrekte banen om één gemeenschappelijk, onmetelijk groot middel­punt bewegen, dat bestaat uit een bijna eindeloos grote hoofdmiddenzon. -Ontelbaar veel van zulke hulsglobes, die in voor mensen ondenkbare grote afstanden van elkaar verwijderd zijn en de eeuwige oneindige ruimte vullen, heten als geheel "De grote wereldmens". -Deze aantekening is bedoeld om de ochtendlijke mededeling van de twee engelen aan Jezus, de Heer van de oneindigheid, beter te verstaan. Jacob Lorber.)

 

[1] Ieder zocht nu zijn rustplaats op en sliep tot diep in de ochtend. Ik rustte ook en sliep een paar uur. De beide engelen waren 's nachts echter bezig met het besturen van de werelden en bij zonsopgang waren zij al weer bij ons, kwamen naar Mij toe, dankten en zeiden: "Heer, tot in alle uithoeken van de grote wereldmens is alles in orde. De hoofdmiddenzonnen staan onwrikbaar op hun plaatsen en hun omwen­telingen zijn regelmatig, de banen van de secundaire middenzonnen wijken niet af, de banen van de derde klasse middenzonnen om de tweede zijn ook helemaal in orde, zo ook de middenzonnen van de vierde klasse met hun ongeveer tienmaal honderdduizend planetaire zonnen, - zoals U, o Heer, vanaf het oerbegin dat bepaald heeft! Omdat de talloos vele planetaire zonnen met hun kleine meestal donkere planeten en manen toch afhankelijk zijn van het stelsel der grote leidzonnen, is in deze onder ons toezicht geplaatste hulsglobe alles in volmaakte orde, en wij mogen daarom hier weer een schitterende dag doorbrengen bij U, heilige Vader, en bij Uw ons zo dierbare kinderen!"

[2] IK zeg: "Heel goed, gebruik echter iedere minuut ten volle voor allerlei nuttige lessen, want Mijn kinderen hebben die nog erg nodig!"

[3] De beide engelen verwijderen zich nu heel blij en overgelukkig en begroeten Maria en vervolgens de leerlingen, Cyrenius, Cornelius, Faustus, Jaïrus, Kisjonah en Borus. Maar Cyrenius, die iets over de vele zonnen hoorde, vraagt de beiden meteen over wat voor zonnen zij met Mij gesproken hadden, omdat hij slechts één zon kent.

[4] De BEIDEN zeggen zeer liefdevol: "Beste vriend en broeder in de Heer, wens niet datgene te weten wat je nu onmogelijk kunt begrijpen, en waar het heil van je zielook helemaal niet van afhangt. Dat, wat wij met de Heer besproken hebben zou je doden, als je het in die mate zou begrijpen en inzien als wij het verstaan en altijd moeten inzien. Want al de sterren die jij tijdens een mooie nacht ziet en nog vele andere, die jouw oog vanwege hun te grote afstand van hier uit niet kan zien, zijn louter zonnewerelden met een voor jouw verstand onmeetbare grootte. De ene zon, die jij ziet, is een van de kleinste planetaire zonnen; maar toch is ze al meer dan duizendmaal duizend keer groter dan deze aarde. Stel je je dan eens een vierde klasse middenzon voor, waaromheen minstens tienmaal honderdduizend van zulke planetaire zonnen in grote kringen samen met hun planeten of lichtloze kleine aarden, zoals de door jullie bewoonde er een is, hun banen trekken! De omtrek van zo'n middenzon alleen, is al zo groot als duizendmaal de som van alle omtrekken van de planetaire zonnen en hun bijbehorende aarden en manen. - Zeg eens, vriend, kun je je wel een voorstelling van die grootte maken?"

[5] CYRENIUS zegt: "Lieflijke dienaren van God, vertel mij daarover verder niets meer, want het begint mij te duizelen! Wie zou dat ooit hebben kunnen dromen? En jullie kunnen dat allemaal zo gezegd in één blik overzien? Wat een macht en diepe goddelijke wijsheid moeten jullie bezitten! Maar omdat ik zo weetgierig ben, vertel me dan nog heel in het algemeen wat er zich eigenlijk op de eindeloos vele en eindeloos grote zonnen bevindt!?"

[6] De BEIDEN zeggen: "Wat je op aarde ziet, kun je veel edeler en vaak ook reusachtig veel groter op een grote zonnewereld vinden. Mensen, dieren en allerlei soorten planten zijn daar net als hier, daarbij zijn er zeer grote en onbeschrijflijk prachtige woonhuizen, waarbij vergeleken de tempel van Jeruzalem en het paleis van de keizer in Rome heel miserabele slakkehuisjes zijn, en overal is deze Ene alleen maar de Heer en de eeuwige Voortdurende Schepper!"

 

58 De omgang van de aardse mens met de hemelse Vader

 

[1] Als hij dit hoort wordt CYRENIUS met grote eerbied vervuld en zegt: "Vrienden en dienaren des Heren, nu weet ik pas wie de Heer is, en wie ik ben! Ik ben totaal niets en Hij is eindeloos alles! Alleen begrijp ik onze menselijke vermetelheid niet, dat wij zo onbekommerd met Hem kunnen spreken alsof Hij onze gelijke zou zijn!"

[2] De beide ENGELEN zeggen: "Zo wil Hij het Zelf, want de kinderen hebben altijd al het recht om naar hartelust met de Vader te spreken! Praat daarom niet over domme dingen en omstandigheden, want aan jou ligt het niet dat je een mens bent, maar alleen aan Hem, die jou zo, zoals je bent, uit Zich Zelf heeft geschapen en Zich daarbij door niemand heeft laten raden dan alleen door Zichzelf. Hoe zou Hij dan ook iets aan een ander dan slechts Zich Zelf hebben kunnen vragen, terwijl er buiten Hem geen enkel wezen in de gehele oneindigheid bestond?!

[3] Als je dus met Hem spreekt als met je gelijke, doe je daar heel goed aan, want God heeft niemand buiten Zichzelf waarmee Hij zou kunnen spreken. Maar Zijn schepselen, die uit Hem zijn voortgekomen, zijn zó vrij, dat ze nu met God kunnen spreken en God met hen spreekt, als de ene mens met de andere, en daarom is het volkomen juist, dat jij met Hem spreekt als met je gelijke; want het schepsel is zijn Schepper waard en de Schepper Zijn schepsel.

[4] leder schepsel is een getuigenis van de almacht, wijsheid en liefde van God. Zonder Zijn macht is ook de machtigste geest niet in staat om uit zichzelf iets te scheppen; dat kan slechts God! Maar omdat ieder schepsel een getuigenis is van de goddelijke almacht, wijsheid en liefde, waarom zou het dan niet zijn schepper waard zijn? -Begrijp je dat?"

[5] CYRENIUS zegt: "O buitengewoon wijze dienaren van de almachtige God hoe helder en bezonnen zijn jullie zeer wijze lessen! Ja, zo is het! De mens hoeft zich echt niet te schamen voor wat hij is, want hij is het waarste meesterwerk van de schepper, als hij volgens de in vrijheid aanvaarde wil van God leeft. Maar als een mens tegen de wil van God handelt, dan geloof ik dat hij zichzelf verknoeit en niet meer voldoet aan datgene wat hij in den beginne was en eeuwig zijn en blijven moet.

[6] Zo moet dan de zonde een handeling zijn tegen de oorspronkelijke orde van God, waardoor de mens zelf, als schepper van het in hem tot ontwikkeling komende deel, zijn eigen aan-God­-gelijk-moeten-wordende natuur verprutst en daardoor zichzelf onwaardig maakt om een schepsel van de eeuwige almachtige Meester te zijn!"

[7] De ENGELEN zeggen: "Daar heb je helemaal gelijk in! Ieder mens blijft in zoverre wel een waardig meesterwerk van God, omdat hij door zijn vorm, deugdelijkheid, kunde en levende vrijheid In zekere zin een echte machine is, waarin de geest zich vrij en levend kan uiten.

[8] Maar voor wat betreft de noodzakelijkerwijs aan hemzelf overgelaten morele ontwikkeling van zijn hart en zijn ziel, kan hij zich zelf verlagen tot een gedrocht uit de hel en juist de grootste zonde begaan, door In zichzelf het grootste meesterwerk van God om te vormen tot een erbarmelijk God onwaardig knoeiwerk, waarop het dan God Zelf veel moeite kost en een onbegrijpelijk geduld om van het verknoeide werk weer een meesterwerk te maken.

[9] Vanwege het onnoemelijk grote aantal werken, dat zichzelf verprutst heeft, is nu juist de Meester Zelf ditmaal In deze wereld gekomen om die werken voor alle tijden der tijden in orde te maken! Maar de werken zullen zich ook in 't vervolg blijven bederven, daarom zal Hij op deze wereld een nieuw instituut vestigen, waarin alle bedorven werken zich zelf in orde kunnen maken. Maar wie uit vrije wil geen gebruik van dit instituut zal willen maken, blijft eeuwig bedorven, tenzij zijn wil zich ooit zal veranderen! Begrijp je dat?"

[10] CYRENIUS zegt: "Dat begrijp ik ook helemaal en juist daarom denk ik dat men de mensen door geselecteerde, maar strenge wetten moet aansporen om van het instituut zoveel mogelijk gebruik te maken!"

[II] De ENGELEN zeggen: "Dat zal wel gebeuren, maar.het zal de mensheid weinig baten, want alleen dat wat de mens vrij uit zichzelf doet baat de mens. Al het andere brengt hem veel schade toe.

[12] Want als de mens door de een of andere dwang van buitenaf of van binnenuit volmaakt zou kunnen worden, dan zouden wij meer dan genoeg macht hebben om alle mensen zo te binden en te dwingen, dat zij onmogelijk ooit tegen welke wet dan ook zouden kunnen Ingaan! Maar daardoor zouden wij van de in alle vrijhield volledig aan-God-gelijk-moeten-wordende mens slechts een stomme levende machine maken, die zich zelf net zo weinig ooit zou kunnen opwerken tot doelmatige vrije bezigheid -als het zo scherp mogelijke zwaard der gerechtigheid dat met door een geoefende hand wordt vastgehouden!

[13] Daaruit kun je al heel duidelijk zien, dat het met wat voor dwang dan ook niet gaat. Het gaat alleen door de ware leer en vervolgens door in vrije zelfbeschikking te handelen en te wandelen volgens de gehoorde leer, die overal aan iedereen de goed verlichte weg van de goddelijke orde openbaart. - Begrijp je dit ook?"

 

59 De menselijke leerschool

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, dat begrijp ik jammer genoeg ook, want ik zie daar weinig goeds uit voortkomen! Waar zijn de mensen en hoeveel zijn het er, die in staat zouden zijn om ook maar één les in zich op te nemen en te begrijpen? En hoeveel zijn er dan, zelfs uit het aantal dat het onderricht gevolgd heeft, die een zodanig sterke wil hebben, dat ze de ontvangen en goed begrepen leer volledig in de daad kunnen omzetten? Ik wed om alles, dat er op de duizend ingewijden, maar tien te vinden zijn, die de echte wil en ook de benodigde moed bezitten om – vooral onder fanatieke bijgelovige volksmassa's -de gehoorde en goed begrepen leer uit te voeren! Want wat zouden ze er aan hebben om de leer van de eeuwige zuivere waarheid uit te voeren, als ze dan de volgende dag al door de zelfzuchtige en onmenselijke fanatici op de pijnlijkste manier gewurgd worden?!

[2] Jullie zijn weliswaar oneindig wijze en machtige dienaren van de allerhoogste, maar in dit geval zeg ik als ervaren staatsman: Helemaal zonder enige dwang zal deze waarachtig goddelijke levensleer nooit makkelijk aanvaard worden! Op z'n minst moet het ergste fanatieke bijgeloof met de grootst mogelijke pressie verdrongen worden, anders zou het eeuwig jammer zijn om haar ook maar een dagreis van hier uit te dragen!

[3] Hier geloven wij natuurlijk ongetwijfeld rotsvast in de zuivere eeuwige waarheid, die ons zo rijkelijk geopenbaard wordt, maar toch is hier enige dwang, Want jullie beiden, en de Heer met zijn daden, zijn nu juist ook niet zulke geringe dwangmiddelen, zonder welke hier niet zo'n duizend toehoorders en volgers van de leer bij elkaar zouden zijn, Maar als dit zeer opmerkelijke dwangmiddel nog steeds geen dode machines van ons gemaakt heeft, zoals dit verweer voldoende laat zien, dan zou een uiterlijk dwangmiddel de mensen, die zich in de toekomst moeten omvormen tot echte kinderen van God, ook niet al te veel kwaad doen!"

[4] De beide ENGELEN zeggen: "Je hebt in één opzicht zeker gelijk, en uiterlijke dwangmiddelen zullen ook niet achterwege blijven, maar daarnaast zul je ook tot de overtuiging komen, dat een uiterlijke dwang eigenlijk nog slechter is dan een onzichtbare innerlijke! Want satan bedient zich ook van de uiterlijke dwang om het kwade bijgeloof in stand te houden, Als wij ons echter bij de uitbreiding van de hemelse leer ook van de snode middelen van de satan bedienen en op die wijze in zijn voetspoor treden, dan is de vraag -Wat kunnen wij daarmee voor het eeuwige heil van de mens winnen?

[5] Met vuur, zwaard en veel bloedvergieten heeft het kwade bijgeloof zich nog altijd de weg en de toegang tot de wereld verschaft, maar als het zuivere woord van God zich nu ook op die manier toegang zou verschaffen, zou dan ooit een mens, die met een beetje geest begenadigd is, het als een woord van vrede van God uit de hemel kunnen herkennen? Zou hij niet moeten zeggen: 'God, is het voor U dan niet voldoende dat de mensheid vreselijk door de satan geplaagd wordt en moet U, Almachtige, nu óók nog op satanische manier de arme en zwakke mensen  benaderen?'

[6] Zie eens, beste vriend en broeder, hoe ongerijmd het zou zijn als God de Heer Zich voor de uitbreiding van Zijn leer onder de mensen, terwille van hun eeuwig heil Zich ooit van zulke middelen zou willen bedienen, terwijl de hel zich daar altijd al van heeft bediend om haar harde vruchten en spijzen bij de mensen in de wereld te produceren!

[7] Ja, eens zullen er jammer genoeg tijden komen, waarin men de verontreinigde leer van Jezus de Heer te vuur en te zwaard aan de volkeren zal prediken, maar dat zal een grote ramp voor de mensen zijn! - Begrijp je dat?"

[8] CYRENIUS zegt: "Dat begrijp ik tot mijn spijt ook en toch vraag ik of zulke geheel uiterlijke rampen door de almachtige hemelen met voorkomen kunnen worden en waarom trouwens de boze ooit eenmaal volledige toegang tot deze wereld moest of mocht gegeven worden!'

[9] De BEIDEN zeggen: "Beste vriend en broeder, als je enige wijsheid hebt oordeel dan zelf of er zonder een tégen ooit een vóór kan zijn! Waar is ooit een mens zonder strijd een held geworden? Zou het ooit bij de mensen tot vechten gekomen zijn als er bij hen alleen maar vrome lammetjes zouden zijn geweest? Of zou jij ooit je kracht uit kunnen proberen als er geen voorwerpen waren, die jouw kracht kunnen weerstaan? Zou er ooit een bóven kunnen zijn als er geen benéden was? Of zou je iemand iets goeds kunnen doen, als er nooit iemand je hulp nodig had? Wat is dan een goede daad, als niemand daar behoefte aan heeft? Of zou je een alwetende ooit iets kunnen leren, dat hij eerder niet reeds wist?

[10] Kijk, in een wereld waar een mens zich zelf moet vormen tot een waar kind van God moet hem ook alle mogelijke goede en kwade gelegenheid ten dienste staan om de leer van God volledig uit te kunnen proberen!

[11] Het moet warm en koud zijn, opdat de rijke gelegenheid krijgt om zijn arme en naakte broeder van kleren te voorzien, Zo ook moeten er armen zijn, opdat de rijken zich ook in de barmhartigheid en de armen zich in de dankbaarheid kunnen oefenen, Evenzo moeten er sterken en zwakken zijn, om de sterken gelegenheid te geven de zwakken te on­dersteunen en om de zwakken in de deemoed van hun harten te laten erkennen dat zij zwak zijn, Zo moeten er in zeker opzicht ook dommen en wijzen zijn, omdat het licht van de wijzen anders voor mets zou zijn! [12] Als er geen slechten waren, waaraan zou de goede dan kunnen afmeten of, en in hoeverre hij werkelijk goed was?!

[13] Kortom in dit instituut voor zelfontwikkeling van mensen tot vrije kinderen van God moeten er zich zoveel mogelijk voor­- en tegen situaties voordoen waardoor de kinderen zich grondig in alles kunnen oefenen en ontwikkelen, omdat ze anders onmogelijk ware, almachtige kinderen van de allerhoogste zouden kunnen worden!

[14] Neem maar van ons aan: Zolang een mens niet bij alle mogelijke zaken en omstandigheden met geheel eigen macht de satan van het gevechtsterrein verdrijven kan, is hij nog geen volledig kind van God! Maar hoe zou hij ooit de overwinnaar van deze vijand kunnen worden, als men hem alle gelegenheid zou ontnemen om ook maar met een haar van de vijand in aanraking te komen? Ja, het ware rijk van God kost veel strijd terwille van de algehele vrijheid van het eeuwige leven, en daarom moeten jullie tussen hemel en hel gelegenheid krijgen om te vechten!"

 

60 Het nut van de hartstochten

 

[I] "Zo zul je merken dat verschillende hartstochten de mensen beheersen. Er zijn mensen, die de behoefte hebben om alles wat maar enige waarde heeft, te bezitten. Dat is duidelijk gierigheid, en dat is een zonde. En aan deze zonde heb je de scheepvaart te danken, want alleen hebzuchtige en op winstbejag uit zijnde mensen kon de levensgevaarlijke lust bekruipen, om middelen te vinden om over de zich zeer ver uitstrekkende zee te varen, om te onderzoeken of er aan de andere kant van de zee ook nog landen zouden zijn, met misschien een overvloed aan ongelooflijke schatten. Na veel uitgestane moeilijkheden en levensgevaren komen ze werkelijk in een aan de andere zijde van de zee gelegen nog geheel onbewoond land. De uitgestane grote gevaren hebben hun hartstocht van de hebzucht erg afgekoeld en hen de moed ontnomen voor de terugtocht. Zij vestigen zich direct daar waar de wind hen gebracht heeft, bouwen hutten en huizen en bevolken op die manier een nog geheelonbewoond land. -Zeg nu zelf eens of de mensen ooit zonder de hartstocht van de heb -­ en winzucht het vreemde land ontdekt zouden hebben!?

[2] Bekijken we nu de hartstocht van de lichamelijke zinnelijkheid. Denk deze hartstocht eens geheel weg en stel je de mensheid eens zo hemels kuis voor als maar mogelijk is, en dan zul je een lofwaardig behagen scheppen in een tot de grijze ouderdom durend zo rein mogelijk maagdelijk en een zo kuis mogelijk vrijgezellenleven. Stel je nu echter alle mensen in zo'n zeer kuise toestand voor en vraag je dan eens af: Hoe zal het dan gaan met de in de orde van God vereiste voortplanting van het mensengeslacht? Hieruit kun je dus opmaken dat ook deze hartstocht bij de mens behoort, omdat de aarde anders maar al te gauw ontvolkt zou worden! Dat er te veel mensen zijn die jammer genoeg bezeten zijn door deze hartstocht, zoals dagelijks te zien is, is zonder meer waar, en zo'n ontaarding is altijd tegen de orde van God en dus een zonde. Maar toch is die frequente ontaarding van deze hartstocht altijd nog veel beter dan de algehele uitroeiing daarvan.

[3] Alle krachten die de mensen gegeven zijn en die zich aanvankelijk voordoen als moeilijk te beteugelen hartstochten, moeten in staat zijn om zich zowel naar boven als naar beneden volledig te ontwikkelen, omdat de mens anders maar lauw water zou blijven en in een stinkende traagheid zou verzinken.

[4] Wij zeggen je: Niets kan je een waarheidsgetrouwer getuigenis geven over de goddelijke bestemming van de mens, dan de ergste zonde tegenover de grootste deugden der mensen, want daaruit wordt pas zichtbaar welke oneindige vermogens de mensen van deze aarde gegeven zijn! De weg van de mens gaat van de allerhoogste hemel van God, die zelfs voor de engelen ontoegankelijk is, tot in de diepste hel, en als dat niet zo was, zou hij nooit een kind van God kunnen worden!

[5] Wij komen in aanraking met mensen van talloze andere werelden, maar wat een verschil is er tussen hier en daar! De mensen daar zijn in geestelijk en ook in lichamelijk opzicht grenzen gesteld, die zij heel moeilijk ook maar met één stap kunnen overschrijden. Jullie mensen van deze aarde zijn geestelijk net zo weinig als de Heer Zelf begrensd en kunnen doen watje maar wilt. Jullie kunnen je verheffen tot in de binnenste woning van God, maar juist daardoor ook net zo diep vallen als de satan, die eenmaal óók de hoogste vrije geest uit God was. En omdat hij viel moest hij noodzakelijkerwijs in de diepste diepte van alle verderf vallen, waaruit hij nauwelijks ooit een terugweg zal vinden, omdat God de zonde net zo'n vervolmakingmogelijkheid heeft gegeven als de deugd."

 

61 De waarde van de vrije wil

 

[1] Dus alles komt op deze aarde bij de mensen alleen maar op de vrije wil aan, en op een onderricht met de minst mogelijke dwang. Deze leer is door de Heer ook zo geformuleerd dat het verstand van ieder goedwillend mens het al na het éénmaal gehoord te hebben kan begrijpen. Niemand kan zich daarom verontschuldigen door te zeggen dat hij de leer niet begrepen zou hebben. Want het 'Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf!' is zo begrijpelijk als het maar zijn kan! En als iemand daadwerkelijk deze korte, goed begrijpelijke, maar toch alles omvattende leer toepast, dan zal hij vanuit zijn hart zonder meer door de Heer Zelf in alle wijsheid geleid worden, en zo zelf leraar van de naaste worden. En zo kan de een de ander zover meenemen tot de Heer hem Zelf beetpakt en opvoedt tot een waar kind van God.

[2] Dat is dan de ware verbreiding van de heilige leer in de hemelse orde; alle verdere franje is uit den boze en brengt de planten van Gods hemel weinig of geen zegen. -Heb je alles goed begrepen?"

[3] CYRENIUS zegt: " Ja, ik heb alles begrepen! Ik zie nu duidelijk tot welke grote dingen deze aarde en haar mensen door God zijn voorbestemd, het enige noodlottige daarbij is echter, dat naast de kinderen Gods ook de kinderen der hel in zekere zin in dezelfde school worden opgevoed, en wel een ieder voor zijn eigen sfeer! Maar ik zie nu ook werkelijk in dat het, gezien uit het oogpunt van de diepste hemelse wijsheid, niet anders kan. De Heer is echter wijs, goed en almachtig genoeg om eenmaal ook de hel een andere richting te geven! De eeuwigheid is echt lang genoeg om tijdens haar eindeloze duur allerlei omstandigheden te scheppen waardoor haar kinderen zich tenslotte samen met hun verleiders en opvoeders zullen overgeven!"

[4] De beide ENGELEN zeggen: "Nu gaat jouw veronderstelling al ver over de horizon van onze wijsheid! Maar jij, als een kind van de Heer staat blijkbaar dichter bij je Vader dan wij die zijn pure schepsels zijn: en daarom kun Je ook eerder een zuivere goddelijke behoefte in het hart waarnemen dan wij; maar zoveel weten wij ook, dat niets bij God onmogelijk is. Verder kunnen wij je daarover ook geen woord meer zeggen.

[5] Als je hierover meer wilt weten, vraag het dan aan de Heer Zelf. Voor Hem is alles zonneklaar wat de toekomstige eeuwigheden diep verborgen houden. Maar wij denken dat Hij dat, vanwege de scherpe oren van de satan, waarschijnlijk aan geen sterveling zal openbaren. Want de vijand heeft duizendmaal duizend oren, en als men over hem spreekt, moet men heel behoedzaam zijn wil men hem niet nog erger maken dan hij al is!"

[6] CYRENIUS zegt: "Ik begrijp het! Ik zal het dan ook niet met de Heer daarover hebben!"

[7] IK zeg: "Je hoeft het niet hardop te zeggen, want Ik hoor ook datgene wat je in je hart heel stil zegt en vraagt.”

 

62 Het denken in het hart

 

[I] CYRENIUS zegt: "Heer, met dat denken in het hart wil het bij mij helemaal met lukken, omdat ik al sinds mijn jeugd gewend werd met mijn hoofd te denken, het lijkt mij haast onmogelijk om in het hart te kunnen denken! Hoe moet je het dan aanpakken om in het hart te kunnen denken?"

[2] IK zeg: "Dat gaat heel gemakkelijk en natuurlijk! Alles wat je je maar denken kunt en wilt, volgens je gevoel in je hersens, komt eerst uit het hart. Want iedere nog zo geringe gedachte moet toch eerst de een of andere prikkel krijgen die hem opwekt. Nadat de gedachte in het hart door de een of andere noodzaak geprikkeld en opgewekt werd, stijgt zij op naar de hersenen om door de ziel onderzocht te worden. Die zet dan de ledematen van het lichaam in de gewenste beweging, zodat de innerlijke gedachte in woord of daad omgezet wordt. Dat een mens ooit met zijn hoofd zou kunnen denken is echt een onmogelijkheid! Want een gedachte is een zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders ontstaan dan alleen in de geest van de mens, die in het hart van de ziel woont en van daaruit de ganse mens bezielt. Hoe zou nu ooit door de een of andere nog zo fijne materie iets geschapen kunnen worden! Alle materie, dus ook de hersenen van de mens, is toch alleen maar schepping en kan dan toch nooit scheppér zijn?! - Begrijp je dat nu wel en voel je soms al dat geen mens iets in zijn hoofd kan bedenken?"

[3] CYRENIUS zegt: "Heer, ja dat voel ik nu heel levendig! Maar hoe gaat dat dan? Nu lijkt het werkelijk wel of ik altijd alleen maar in mijn hart gedacht heb! Merkwaardig! Hoe zit dat nu? Ja ik voel duidelijke woorden in mijn hart, alsof ze uitgesproken worden, en het lijkt me nu helemaal niet meer waarschijnlijk dat het mogelijk zou zijn om in je hoofd een gedachte te krijgen!"

[4] IK zeg: "Dat is een heel natuurlijk gevolg van je steeds meer en meer levend wordende geest in je hart, die de liefde tot Mij en, door Mij, voor alle mensen is.

[5] Maar bij mensen waarbij die liefde nog niet ontwaakt is, ontwikkelen de gedachten zich weliswaar ook in het hart, maar zij worden daar, omdat het hart te materieel is, niet waargenomen. Pas in de hersenen, waar de gedachten uit het hart stoffelijker worden, worden ze door de han­delingsimpuls omgezet in beelden en deze vermengen zich daar met de beelden, die zich, komende uit de buitenwereld, via de uitwendige zintuigen in de hersenvlakjes ingegrift hebben. In deze vorm zijn ze voor de ogen der ziel materieel en slecht en zij moeten dan ook gezien worden als de oorzaak van de slechte handelingen van de mensen.

[6] Daarom moet ieder mens eerst in het hart geestelijk wedergeboren worden, omdat hij anders niet in kan gaan in het rijk van God!"

[7] CYRENIUS zegt tegen de naast hem staande Petrus: "Begrijp jij dat nu goed over de wedergeboorte des geestes in het hart, en wat en waar het rijk van God nu precies is, waarover Hij en de beide engelen steeds maar praten, en dat zij ons in de toekomst beloven voor ons geloof?"

[8] PETRUS zegt: "Zeker begrijp ik dat, want als ik het niet begreep, bleef ik niet hier, maar dan zou ik thuis voor mijn huis zorgen. Maar, verheven heer, zoek toch in uw eigen hart, daar zult u al vlug meer vinden dan ik u in honderd jaar uit zou kunnen leggen!

[9] Kijk eens naar ons, Zijn eerste leerlingen en getuigen, of wij zichtbaar veel met Hem spreken! Toch spreken wij meer met Hem dan U en veel anderen, want wij spreken zuiver en alleen in ons hart met Hem en vragen Hem honderd uit, en Hij antwoordt ons in heldere goed verstaanbare gedachten, en zo hebben wij dubbele winst. Want een antwoord van de Heer in het hart van de mens is in zekere zin al een deel van zijn leven, terwijl het uiterlijke woord pas een deel van het leven moet worden door de uitgevoerde daad, terwille van het oefenen van de ziel.

[10] Dus kunt u, verheven heer, de bewuste satanszaak ook in uw hart vragen, en dan zal de Heer in uw eigen hart het juiste antwoord zo stil en geheim inbrengen, dat satan met zijn scherpe gehoor onmogelijk in staat is om dat te horen! En op diezelfde manier kunt u ook de Heer vragen over de wedergeboorte van de geest in het hart, en over het rijk van God, en u zult weldra zo duidelijk mogelijk antwoord krijgen!"

[11] CYRENIUS zegt: "Ja, nu begrijp ik waarom jullie - wat me al een paar maal zeer verbaasd heeft - haast nooit met de Heer spreken! Wel, ik zal het proberen. Als de Heer jullie in het verborgene zo genadig is, dan zal hij het mij ook wel kunnen zijn! Want dat ik Hem boven alles liefheb, blijkt wel daaruit dat ik mijn uitgebreide en belangrijke rege­ringszaken intussen opgeschort heb, en bij Hem ben en mijn ziel voed met ieder woord uit Zijn heilige mond!

[12] Ik geloof ook dat ik, zuiver uit liefde voor Hem, meer doe en meer gedaan heb dan jullie bij elkaar, want ik kende Hem al als klein kindje en ik heb in het vreemde heidense land voor Hem, Zijn ouders en broers gezorgd! En terwijl jullie slechts jullie visnetten voor Hem opgeofferd hebben, ben ik, als Hij dat zou accepteren, meteen bereid mijn gehele wereldse waardigheid af te leggen en Hem dan als de minste onder jullie getrouw te volgen, en ieder ogenblik van mijn leven voor Hem en voor jullie allen op de bres te gaan staan, zoals ik al een paar maal gedaan heb. Nog afgezien van datgene wat mij daardoor heel gemakkelijk vanuit Rome had kunnen treffen!

[13] Daar ik dit allemaal doe uit zuivere liefde voor Hem, zal Hij mij toch ook wel een genade waard vinden, die Hij jullie in zo grote mate doet toekomen!?"

[14] IK zeg: "Je hebt haar al, beste vriend en broeder van Mij! En naar wat je hebt behoef je niet meer te zoeken en je hoeft je er niet meer boos over te maken alsof je het nog niet zou hebben! Houd je daarom kalm en probeer eens om in je hart Mij iets te vragen, en Ik zal het antwoord helder, duidelijk, bezonnen en goed verstaanbaar in je hart leggen, dat Mij werkelijk boven alles liefheeft!"

 

63 De terugkeer van satan

 

[1] Na dit advies van Mij vraagt Cyrenius, wat uiteindelijk met satan zal gebeuren en of er van zijn kant ooit te denken valt aan een terugkeer.

[2] En IK leg het volgende antwoord in zijn hart: "Wat gebeurt, heeft de volgende reden: De verlorene wordt gezocht en de zwaar zieke wordt een geneesmiddel gegeven, maar zijn wil blijft vrij en moet vrij blijven, want als zijn wil belemmerd wordt, dan zou dat betekenen dat de gehele bijna eindeloze materiële schepping en al haar bestanddelen in de hardste steen zouden veranderen, waarin geen leven mogelijk is. De gehele materiële schepping is de zo ver mogelijk geoordeelde grote geest en deze is daarbij verdeeld in talloze werelden, die echter met hun oneindige aantal toch zijn gehele wezen vormen. Maar uit dit ene wezen worden ontelbaren van de ontelbare wezens, zoals de meeste mensen van deze aarde, genomen en door Gods kracht, macht, liefde en wijsheid tot complete op God gelijkende wezens omgevormd, en dat is een betrouwbare terugkeer van de ene grote geest!

[3] Als echter alle aarden en zonnen geheel in mensen zijn opgegaan, zal ook van die e n e niets meer over zijn dan alleen maar zijn 'ik' dat in volkomen eenzaamheid zich na tijden der tijden zal moeten gaan omkeren, wanneer het zich niet wil prijsgeven aan een eeuwig versmachten. Dan zal er geen stoffelijke zon en geen stoffelijke aarde meer in de eeuwige eindeloze ruimte rondcirkelen, maar overal zal een wonderheerlijke nieuwe geestelijke schepping met zalige vrije wezens de eindeloze eeuwige ruimte vullen, en Ik zal als altijd dezelfde God en Vader van alle wezens zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid, en deze gelukzalige toestand zal daarna nooit eindigen. Daar zal één kudde, één schaapsstal en één herder zijn!

[4] Maar wanneer dat allemaal zo zal worden is in aardse jaren gemeten nooit te omschrijven! En zou ik je het getal meedelen, dan zou je dat onmogelijk kunnen begrijpen. En zou ik het getal omschrijven door te zeggen dat er duizendmaal duizend periodes van duizend jaar zullen voorbijgaan, waarbij het aantal periodes gelijk is aan het getal van de korrels zand in de zee en op de gehele aarde, vermeerderd met het getal van het aantal grassprietjes in alle landen en op alle bergen der aarde, vermeerderd met het getal van alle druppels in de zee, in alle meren en stromen, rivieren, beken en bronnen, dan zou je dat allemaal toch niet kunnen tellen om zodoende het moment van de uiteindelijke verlossing te bepalen!

[5] Wees daarom tevreden met het volgende: Streef jij slechts vóór alles naar het rijk van God en de ware gerechtigheid daarvan, dan zul je na de dood van je lichaam door Mij meteen opgewekt worden tot het eeuwige leven, en in het rijk van de reine geesten zullen duizend jaar voorbijgaan als één dag!

[6] En, vriend, in Mijn rijk dat gevuld is met alle hoogste zaligheden, zal datgene, wat je hier oneindig ver weg toeschijnt, op een zalig lichte wijze en heel snel komen! Nu kunnen jij en geen van Mijn leerlingen op de hoogte gebracht worden van alle hemelse wijsheid, -maar over enige jaren wanneer je gedoopt wordt met de heilige geest uit God, dan zal deze geest jou en alle anderen inwijden in alle hemelse wijsheid. Dan pas zul je alles heel duidelijk zien, wat nu nog donker en verward voor je moet zijn! -Maar bewaar hetgeen je nu geopenbaard is alleen voor jezelf en Iaat niemand daar iets van merken, want dat moet nog lang geheim blijven!"

[7] Toen CYRENIUS dat in zich gehoord had was hij geweldig verbaasd en zei na een ogenblik van intensief denken: "Het was zonder meer Uw Woord, dat ik nu als een ware woordenvloed in mijn hart getrouwen duidelijk heb gehoord. Moet die vermaning aan het eind echter wel zo streng opgevolgd worden? Heel vertrouwde, redelijke en eerlijk denkende en gelovende mensen zou zoiets toch wel -bijvoorbeeld een paar dingen daarvan losweg gezegd -meegedeeld mogen worden!? Want zoiets zou toch geen mens kunnen schaden!"

[8] IK zeg hardop: "Ja vriend, het schaadt een mens zeker niet als hij het zoals jij innerlijk ontvangt, anders zou Ik het je niet meegedeeld hebben. Maar als veel mensen zoiets van buiten af zouden ontvangen, dan zou het hen geweldig schaden. Hoe en waarom, - dat hebben Mijn engelen je voldoende uitgelegd, en daarom houden wij er over op, want wij hebben nog veel andere zaken van groot gewicht af te wikkelen en die zijn voorshands veel noodzakelijker dan deze vraag van jou, waarop het gehele antwoord pas in de eeuwigheid moet rijpen."

 

64 Essentie, leven en werk van de natuurgeesten

 

[I] Cyrenius is tevreden gesteld, maar in zijn plaats staat Kisjonah nu op en vraagt Mij of hij ook een vraag mag stellen over een door Mij getroffen regeling, die onnodig bleek te zijn.

[2] IK zeg: "Spreek, vriend van vriend en vijand!"

[3] KISJONAH zegt: "Wel, toen wij het resterende deel uit de grot in mijn bergen gingen weghalen, bepaalde U dat er voldoende brood en wijn meegenomen moest worden omdat wij daar veel hongerigen en dorstigen zouden aantreffen! Daarop liet ik meteen een grote hoeveelheid brood en wijn meenemen en wachtte toen bij en in de grot tot er iemand zou komen die brood en wijn nodig had! Maar, Heer, er kwam niemand aan wie men het meegenomene kon geven!

[4] Toen wij echter uit de grot waren gekomen en U die, door Uw macht in Archiël, voor eeuwig hebt laten afsluiten, waren wij zonder brood en wijn, en geen van de dragers kon mij vertellen wie het brood en de wijn van hen had afgenomen. Ik heb het in de grot en ook daarbuiten tijdens die wondervolle momenten niet gezien. Een dag later, toen U Kis verliet, sprak natuurlijk mijn gehele huis alleen maar over U, en -zoals dat met mensen gaat, vooral bij zulke wonderbaarlijke gebeurtenissen -er werden op z'n minst dubbel zoveel daden verteld dan U bij mijn weten verricht heeft! Veel van die verhaalde daden, die men beweerde door U te hebben zien doen, liet ik de vertellers terugnemen en verklaarde ze tot uitvindingen van hun verhitte fantasie en tot vrome leugens. Maar het verhaal over het verdwijnen van het meegenomen brood en de wijn had zelfs mij serieus aan het denken gezet, want ik kon mij echt niet herinneren wat er met het vele meegenomen brood en de wijn was gebeurd, we hadden er niets van gebruikt."

[5] IK zeg: "Ik wist wel dat je daar bij Mij nog op terug zou komen, maar het is echt niet zo ingewikkeld als je je dat voorstelt. Maar omdat je nu eenmaal gekomen bent om ook daarover tot klaarheid te komen, moet ik je de zaak toch ophelderen. Luister dus:

[6] Er zijn in de bergen net als in de lucht, zoals ook in de aarde, in het water en in het vuur, bepaalde natuurgeesten, die nog niet in een vleselijk lichaam geleefd hebben omdat zich de gelegenheid, waarbij zij tijdens een menselijke geslachtsdaad de weg zouden hebben kunnen vinden om door het lichaam van een vrouw in het vlees op de wereld te komen, nog niet heeft voorgedaan. In alle elementen zijn massa 's van zulke nog ongeboren zielen voorhanden.

[7] Nu hebben de in de bergen verblijvende natuurgeesten uit de lucht wat meer vastheid opgenomen. Zij hebben niet zo'n bijzondere behoefte om in het vlees verwekt en dan vleselijk uit een vrouw geboren te worden; zij blijven liever, als zij een redelijk goede intelligentie hebben, zo lang mogelijk in de vrije ongebonden toestand. Ze hebben zelfs gevoel voor rechtvaardigheid en vrezen Gods geest, waarvan zij vaak een tamelijk duidelijk begrip hebben, dat wil zeggen altijd maar een paar uit hun midden, die aloud geworden zijn. De jongere in dit gezelschap opgenomen geesten zijn gewoonlijk nog erg duister en vaak ook kwaadaardig en zouden veel kwaad aan kunnen richten als ze niet door de ouderen in toom gehouden werden. Hun voornaamste bezigheid is het vormen van allerlei metalen in de bergen, deze te ordenen en in de spleten en gangen van de bergen te laten groeien.

[8] Zulke geesten gebruiken soms ook voedsel uit de natuur, en wel uit het plantenrijk. Dat doen zij in het bergengebied bij het verrichten van zwaar werk tijdens het omvormen van de rotsen, bij het losslaan van grote delen der bergen, bij het leegscheppen van inwendige, teveel water bevattende holen en bij meer soortgelijk werk waarmee deze geesten vaak overladen worden. De bedoeling daarvan is dat ze door het vele werk hun liefde voor de bergen zullen kwijtraken en zich in het vlees zouden laten verwekken, omdat vooral vanaf nu geen geest de volle levende vrije zaligheid kan bereiken als hij niet de weg van het vlees heeft doorgemaakt.

[9] Deze geesten, Mijn beste Kisjonah, en speciaal diegenen die voor jouw bergen zorgen, hadden met het afsluiten van de kwalijke grot zeer zwaar werk te doen en moesten daarvoor met brood en wijn gesterkt worden! Kijk, die zijn het, die Ik bedoeld heb toen Ik zei: 'Wij zullen een groot aantal hongerigen en dorstigen aantreffen, die behoefte aan zo'n verster­king zullen hebben!' Alles is dan ook opgegeten, en vervolgens is op bevel van Mijn engel het zeer zware werk tot in de puntjes uitgevoerd. Dit is het complete antwoord op je vraag. - Heb je het goed begrepen?"

 

65 Over tovenaars en waarzeggers

 

[I] KISJONAH zegt: "Ja, Heer, ik heb U helemaal begrepen, en dat des te meer omdat mijn mijnwerkers, die in mijn bergschachten allerlei ertsen uitgraven, zulke zaken heel vaak aan mij verteld hebben. Vaak verdween hun brood en wijn, terwijl ze niet wisten wie uit hun midden zich zo'n grap veroorloofd kon hebben! Als de hongerige mijnwerkers dan behoorlijk kwaad werden, hoorden ze vaak een schaterend gelach, en een paar van hen menen ook mensengestalten zo klein als kinderen Voor zich uit te hebben zien huppelen in de kleuren blauw, rood, groen, geel en helemaal zwart.

[2] Zo vertelde mijn oudste mijnwerker mij nog kort geleden, dat een blauw mannetje hem zou hebben aangeraden om voortaan brood en wijn in een omgehangen leren tas te dragen, dan zouden de hongerige berggezellen daar niet aan kunnen komen. En ook zou niemand in de bergschachten te hard moeten praten, vooral niet fluiten of zelfs vloeken, want de berggezellen konden dat alles niet verdragen en deden daarom al diegenen, die dat gebod niet wilden houden, kwaad! Ook zou niemand diep in de berg mogen lachen, want lachen konden de berggezellen ook niet verdragen. Als mijn mijnwerkers vaak brood en wijn voor de berggezellen achter wilden laten, zouden de berggezellen hen daarvoor behulpzaam zijn bij het rijkelijk vinden van edele metalen.

[3] Ik hield zulke overleveringen meestal voor fabels, omdat ik zelf nooit iets dergelijks kon vaststellen, hoewel ik heel vaak de schachten van mijn bergen betreden heb, maar nu na deze welwillende verklaring van U is mij alles glashelder! Alleen dit ene kan ik, tenminste op dit moment, nog niet begrijpen: hoe de berggezellen, die toch eigenlijk geesten zijn, natuurlijk voedsel kunnen eten! Hoe eten en drinken deze toch wat griezelige wezens dan?"

[4] IK zeg: "Ongeveer op de manier waarop het vuur de zaken verteert die het pakt! Laat daar maar eens een druppel wijn of een stukje brood in vallen en je zult beide snel zien verdwijnen! Wel, op ongeveer deze manier eten de geesten of berggezellen de natuurlijke kost. Zij lossen het materiële vlug op en veranderen het in de materie aanwezige geestelijk ­substantiële in hun zielewezen, door het in zichzelf op te nemen, - en dat gebeurt in een oogwenk! - Nu weet je dat ook en behoef je je daar verder niet meer om te bekommeren."

[5] KISJONAH zegt: "Heer, ik dank U voor deze uitleg, want deze verlicht mijn hele gemoed en ik zie nu nog duidelijker dat alles wat mij aan alle kanten omgeeft slechts puur leven is."

[6] IK zeg: "Heel goed, Mijn beste vriend! Maar Ik vraag je alleen dit, dat zowel jij als ieder die hiervan nu weet, het voor zich zou willen houden. Want zoiets is niet voor iedereen heilzaam als hij het zou weten, daar alle Egyptische en Perzische tovenaars niet zelden in verbinding staan met de geesten en kobolden en met hun hulp allerlei toverkunsten doen. Al dat soort toverij is een gruwel voor God, en wie deze uitoefent, voorwaar, die zal niet gemakkelijk in het rijk van God komen! Zulke tovenaars beletten de bovengenoemde geesten de ingang tot het vlees, en als zij sterven, worden zij de gevangenen van zulke onrijpe zielen en kunnen zeer moeilijk bevrijd worden, omdat ze voortdurend iets van de geaardheid van de onrijpe, naakte natuurzielen in zich opnemen. Ik zeg jullie: Een tovenaar zij vervloekt! Want men heeft nog nooit meegemaakt, dat een echte tovenaar met zijn toverij, ook maar ten halve, een goed doel gediend zou hebben! Overal druipt er duimendik de grofste heb­- en winzucht vanaf, en ook de brutaalste heerszucht, en zulke geesten moeten in de diepste hel hun deemoedigende loon krijgen!"

[7] FAUSTUS merkt op: "Heer, Heer, dan zal het er voor de vele tovenaars en waarzeggers in het grote Romeinse rijk slecht uitzien! Want dit soort mensen staat juist in Rome in een soort goddelijk aanzien en kan met één woord zowel de wil van de keizer, als die van iedere nog zo grote en dappere held verlammen, -daarentegen ook wel zo stimuleren dat de bergen moeten beven voor hun moed!"

[8] IK zeg: "Ja, vriend, deze zich als halve goden gedragende mensen zal het eens niet zo goed vergaan, want zij weten dat zij de niet in hun kunst ingewijden schandelijk bedriegen en hen door zulke bedriegerijen vaak tot allerlei gruwelijkheden verleiden. Daarom kan het zulke boos­wichten ook nooit goed vergaan, want zij verkopen niets voor veel geld en zijn de echte verwekkers van talloze gruwelen en zonden, tot verderf van de mensen!"

[9] VERSCHEIDENEN zeggen: "Maar als zij zich zouden verbeteren, kunnen zij dan ook niet zalig worden?"

[10] IK zeg: "Ja, ja, als zij zich zouden verbeteren dan kunnen ze ook zalig worden, maar het is nu juist zo droevig, dat zulke mensen zich het minst willen verbeteren! Moordenaars, rovers, dieven, hoeren en echtbrekers kun je bekeren, en een keizer, een koning kan makkelijk zijn kroon afzetten, maar een tovenaar laat zijn toverstok niet los! Want zijn onzichtbare gezellen laten dat niet toe, en zij zijn hem altijd de baas als hij zich van hen zou willen losmaken.

[11] Daarom zeg Ik nog eens: De kwade toverij is vervloekt, want door haar kwamen alle zonden in de slechte wereld!

[12] Wie wonderen wil doen, moet daarvoor de innerlijke kracht uit God hebben, en dan moet hij slechts dáár een wonder doen, waar het noodzakelijk is!

[13] Wie echter namaakwonderen doet en door allerlei spreuken en tekens als waarzegger optreedt, die behoeft niet meer verdoemd te worden, want hij is door zijn eigen wil al geheel en al verdoemd. Wacht je daarom allemaal zowel voor de kwade toverij als voor de waarzeggerij, want dat alles is zeer kwalijk voor de menselijke geest!"

[14] Na deze woorden waren allen die ze gehoord hadden, bijna versteend van schrik en vroegen of men ook geen waarde meer mocht hechten aan de uit oeroude ervaringen ontstane betrouwbare weersvoorspellingen.

[15] IK zeg: "O ja, alleen dan als ze op een puur wetenschappelijk berekende basis berusten; is dat echter niet het geval, dan is ook dat een zonde, omdat de mens dan een tweede geloof aanneemt, dat het zuivere geloof aan de enige goddelijke voorzienigheid verzwakt, en tenslotte meer aan de tekens, dan aan de alleen ware, almachtige God gelooft.

[16] Wie zich aan het zuivere geloof houdt, die mag vragen. En wat hij gevraagd heeft zal hem gegeven worden ook al zouden de door ervaring bevestigde slechte voortekenen van aarde en lucht een schrille tegenstelling daarmee vormen; maar wie zich op de tekenen verlaat, die zal het ook naar de tekenen vergaan. De Farizeeën geloven in de tekenen en laten zich door de mensen voor grof geld betalen voor hun adviezen; zij zullen echter eens ook des te meer verdoemd worden!

[17] Heeft God dan niet alles geschapen wat de mens tot teken dient? Maar als God alles geschapen heeft, dan zal Hij toch wel blijvend Heer daarover zijn en alles leiden en besturen! En als God alleen de Heer en Bestuurder van alle geschapen dingen en verschijningen is, hoe moeten die dan zonder Hem iets aan kunnen geven? Zijn ze daartoe echter niet in staat, dan moet de mens toch aan God, die alleen alles kan, vragen wat de tekenen beduiden! Is dat niet troostvoller dan duizend van de betrouwbaarste wichelarijen?"

[18] Alle AANWEZIGEN aan Mijn tafel zeggen: "Heer, dat is zeker en waar! U moest maken dat de hele wereld er ook zo over dacht en zo deed, dan zou het er in de wereld anders uitzien dan nu! Wij, die hier om U heen verzameld zijn, hebben het nu natuurlijk gemakkelijk, omdat wij U als de grondslag van al het zijn en alle verschijnselen bij de hand hebben. Maar vele honderdduizend maal duizenden, die het onschatbaar grote geluk niet hebben om in Uw allerheiligste gezelschap te zijn en uit Uw mond de woorden des levens te horen, gaat het niet zoals ons! Die verlangen zeker ook net als wij naar Degene, waarvan de gehele schepping maar al te zeer getuigt, maar hun verlangende blikken naar de sterren ontdekken U nooit, en hun grote verlangen wordt nooit bevredigd. Is het dan een wonder, dat bij zulke mensen de miraculeuze tovenaars en de tekenen en hun uitleggers maar al te gemakkelijk gehoor vinden, omdat ze de naar goddelijke zaken verlangende mensen iets aanbieden, dat, ook al is het niet echt, toch in ieder geval een op God gelijkend tintje heeft!?"

 

66 De dwaling van Cyrenius

 

[1] Nu neemt CYRENIUS weer het woord en zegt met een vrij ernstig gezicht: "Heer, het is waar dat U zeker Diegene bent waarvoor wij U sinds lang houden, en niemand van ons kan dat in twijfel trekken. Maar ik moet U nu toch openlijk bekennen, dat ik in Uw zojuist afgelegde verklaring over de tovenaars, wichelaars en waarzeggers helemaal niets ontdekt heb van Uw mij anders maar al te goed bekende barmhartigheid en liefde! Dan ligt de oorzaak toch eigenlijk bij U Zelf, -want U geeft Zelf de mens rake klappen, die erg pijn doen, maar wee dan de geslagen mens, als hij tijdens die klappen begint te jammeren! Maar of ik hiermee nu gelijk heb, weet ik eigenlijk niet!

[2] Kijk, de mensen van de aarde zijn erg blind en dom en daardoor ook slecht. Maar ik vraag mij af waar de schuld daarvan ligt, en waardoor het kwaad veroorzaakt wordt! En zoals ik, vragen vele honderdduizenden Romeinen, die zeker niet achterlijk zijn, zich dat ook af!

[3] Het is toch niet aan te nemen dat Uw hand de mens oorspronkelijk slecht gemaakt heeft, net zoals er ook geen kind al als duivel ter wereld komt. Als de eerste mens echter goed was, hoe werd de tweede of de derde daarna dan slecht? Was dat Uw wil, of die van degene, die hen naderhand verwekt heeft? Alles, zoals het is, moet toch volgens Uw wil gekomen zijn! Maar als Uw wil dit zo heeft gewild, waarom dan de ergste verdoemenis over zulke mensen, die goed beschouwd de arme mensheid slechts van een zekere vertwijfeling hebben gered, omdat U geen gehoor hebt willen geven aan hun roepen?! Daarom vraag ik U om wel recht­vaardig, maar niet hard te zijn, want het schepsel heeft tegen zijn schepper geen verweer, - het kan slechts vragen, dulden, lijden en vertwijfelen!"

[4] IK zeg: "Maar vriend Cyrenius! Heb je alles dan alweer vergeten wat je zowel van Mij als ook van de beide engelen hebt gehoord? Zei Ik dan dat Ik Zelf zulke mensen veroordelen of verdoemen zal? Een paar dagen geleden heb je zelf toch nog de Farizeeën ogenblikkelijk willen laten tuchtigen, omdat ze mij wilden stenigen, en Ik stond je dat niet toe! En nu lijkt het erop dat je bijna aan hun kwade kant zou willen gaan staan! Of ben jij soms beter in staat de mens zo te plaatsen, dat hij in die situatie een kind van God moet worden, als hij dat wil? Merk toch hoe zwak je nog bent!

[5] Weet je dan zo meesterlijk veel af van de meest algemene geschiedenis van alle mensen, dat je op grond daarvan Mij kunt verwijten dat Ik Mij nu pas bekommer om de roependen en zoekenden, en vroeger nooit?

[6] Hebben de eerste mensen niet onafgebroken omgang met Mij gehad? Wie was van Noach tot Mozes de hogepriester te Salem, die Melchizedek heette, en die daarbij als een echte koning der koningen in Salem woonde? Wie was vervolgens de Geest in de ark des verbonds? En omdat de Geest uit de ark in Mij overging, -vraag ik: Wie ben Ik dan?

[7] De roependen wilden Mij evenwel van de sterren naar beneden hebben, omdat Ik, toen Ik bij hen was, voor hen te gewoon en te weinig goddelijk was, want Ik wilde niet zo stralen als de sterren!"

[8] Kijk, wat je nu zo bewogen heeft, was totaal verkeerd. De satan, die er iets van merkte dat je zijn geheim bezit, heeft je maar even aan de tand gevoeld, en meteen wilde je al met Mij beginnen te twisten! Bedenk nu eens of het wel rechtvaardig was wat je zei!?

[9] Ben Ik ooit hard of onrechtvaardig tegen iemand? Of ben Ik onrechtvaardig als Ik je voor het valse nagemaakte goud het echte zuivere aanbied? Of moet Ik jullie dan in het oude slechte en ook nutteloze bijgeloof laten? Zou Ik als Heer er niet meer recht op hebben gehad om de slechte weerspannige Farizeeën te gronde te richten dan jij?! Maar heb Ik ze geoordeeld? Ja, ze zouden zelfs aan hun eigen innerlijke rechter over­geleverd zijn geweest, als Ik ze niet op wonderbaarlijke wijze had gered!

[10] Zie eens, hoe kortzichtig je nog bent! Ik vind, vriend, dat alles wat je al gehoord en gezien hebt, je toch een wat ruimere blik had moeten geven!"

[11] Cyrenius vraagt Mij om vergeving, net als alle anderen, en zij zien het verkeerde van hun mening in, maar Ik troost hen en zeg: "Oh, jullie zullen nog wel vaker in nog grotere beproevingen komen, maar vergeet dan dit voorval en Mijn aan jullie gegeven leer niet, anders zouden jullie, ondanks dat jullie Mij allen gezien en gesproken hebben, in nog grotere verzoekingen raken. Dan zouden jullie ook nog van Mij kunnen afvallen en weer terechtkomen in het wereldse met haar leugens en bedriegerijen. Je zou worden als degenen, van wie je meent dat zij Mij gezocht en geroepen hebben, terwijl Ik hen, om ze des te makkelijker te kunnen verdoemen, in Mijn plaats tovenaars en wichelaars zou hebben gegeven!"

- Allen vragen nogmaals om vergeving, - en Ik zegen hen allen.

 

67 De genezing van de razende.

 

[ 1] Meteen daarop komt er uit de stad een groot aantal burgers met de mededeling dat er een mens razend is geworden.

[2] Ik vraag hen echter wat Ik met de razende moet doen.

[3] En de BURGERS zeggen: "Wij weten dat u een wonderdokter, bent omdat de Farizeeën ons dat vandaag gezegd hebben. Ze vertelden dat uw wil alleen al voldoende was om de familie van de oude Josa geheel te genezen, en dat u meer bent dan alleen maar de ons allen welbekende timmerman Jezus! Daarom vragen wij aan u onze welbekende landsman, of u deze razende mens weer gezond wilt maken!"

[4] IK vraag: "Hoe kwam hij dan aan die razernij?"

[5] De BURGERS zeggen: " Ja, beste meester, die heeft hij gekregen van een dolle hond, die hem heeft gebeten, en het is een heel gevaarlijk kwaad, dat tot op heden nog nooit door een arts genezen kon worden! Als hij sterft, moet het hele huis tezamen met hem worden verbrand, want wie hem maar aan zou raken, zou kort daarop ook door die verschrikkelijke razernij overvallen worden! Daarom hebben wij hem in zijn huis goed opgesloten, zodat hij niet naar buiten kan, waar hij anders grote schade aan zou richten. Beste meester, bevrijd ons toch van deze plaag!"

[6] IK zeg: "Ga en haal hem eruit opdat hij gezond worde, en ook allen die hij al besmet heeft toen zij hem vingen en in huis opsloten!"

[7] De BURGERS zeggen: "O meester, wie zal hem eruit halen? Wie hem aanraakt is al zo goed als zeker van een verschrikkelijke dood!"

[8] IK zeg: " Als jullie niet geloven en geen vertrouwen hebben, kan Ik zowel hem als jullie niet helpen!"

[9] De BURGERS zeggen: "U kon toch de familie van Josa helpen, die aan een bijna soortgelijke kwaal leed en de zieken werden niet bij u gebracht. Dan zou u toch ook deze razende kunnen helpen zonder dat het nodig is hem naar u toe te brengen!?"

[ 10] IK zeg: "Josa geloofde, maar jullie geloven niet en zijn veeleer gekomen om Mij, terwijl je maar half gelooft, te testen, om te zien wat Ik met de ongeneeslijke razende zou doen. Daarom zeg Ik jullie nog één keer: Haal hem, dan zal Ik hem, zowel als jullie, helpen! Want zoals jullie daar staan, hebben jullie reeds allen hetzelfde in je en dat kan al gauw uitbreken. Als jullie echter geloven en hem hierheen brengen, dan zal daardoor het gif van de satan in jullie vernietigd worden!"

[11] Na deze woorden van Mij gaan zij weg en brengen weldra de gebonden razende, die er ontzettend wild uitzag en net zo woest brulde als een hongerige leeuw. Toen Mijn vele gasten deze razende zagen aankomen, overviel hen een grote angst en de vrouwen vluchtten met z'n allen het huis in, want ze durfden niet naar deze verschrikkelijk vertrokken en vreselijk brullende figuur te kijken. Zelfs Mijn moeder verborg zich in het huis en Mijn leerlingen maakten de kring om Mij heen ook groter , Judas verborg zich achter een boom. Alleen Cyrenius, Faustus, Cornelius, Kisjonah en Borus bleven standvastig bij Mij.

[12] Toen zei IK tegen de burgers: "Maak hem los en laat hem vrij!"

[13] IEDEREEN ontstelde hevig en riep: "Heer, dan zijn wij verloren!" - En de burgers durfden het ook niet te doen omdat het overige volk en de leerlingen te hard schreeuwden!

[14] Daarop zei IK tegen Borus: "Ga en maak jij hem los, want hij is al genezen en kan niemand meer kwaad doen!"

[15] Toen ging BORUS heel kordaat naar de nog razende toe en zei: "De Heer Jezus zij met je, en wees genezen in Zijn naam!"

[16] Op dat ogenblik werd de razende rustig, zijn al bijna geheel zwarte gelaatskleur nam weer de natuurlijke kleur aan en hij vroeg Borus met een dankbaar gezicht of hij hem de boeien af wilde nemen, en Borus maakte meteen de boeien los, die helemaal schoon en onbesmeurd waren. En de genezen man kwam naar Mij toe en bedankte Mij heel innig voor de aan hem bewezen ongehoorde weldaad, maar vroeg Mij ook of hij in de toekomst voor zo'n bezoeking verschoond zou mogen blijven.

[17 En IK zei tegen hem: " Jij en allen, die ongetwijfeld jouw lot gedeeld zouden hebben, jullie zijn nu helemaal genezen, maar wees in de toekomst vrienden van mensen en geen vrienden van honden! Waarvoor moesten jullie zo buitengewoon veel honden houden? Alleen diegenen moeten ze houden, die ze nodig hebben bij de jacht op wilde, verscheurende dieren, en de schaapherders van grote kudden als bescherming tegen de wolven, beren en hyena 's. Niemand anders heeft een hond nodig. Maar wie er toch een wil houden, moet hem goed aan de ketting houden, opdat de armen niet vanwege de kwade honden bang zijn om jullie huis binnen te gaan en je om een aalmoes te vragen. Wie van jullie in het vervolg deze raad niet zal opvolgen, zal van zijn honden hetzelfde loon ontvangen dat jou ten deel viel.

[18] Neem liever kinderen van arme ouders in jullie rijke huizen op dan nutteloze en zo gemakkelijk groot gevaar opleverende honden, dan zullen jullie nooit door de erge razernij, afkomstig van het gif van de satan dat de honden bij zich dragen, overvallen worden!"

[19] Na deze woorden beloven allen Mij dat zij deze zelfde dag nog hun honden zullen opruimen en in het vervolg nooit meer dergelijke dieren zullen houden. Toch vragen een paar zwakken in het geloof nog aan ~ of ze nu wel helemaal van deze kwaal bevrijd zijn en zij het nooit meer zullen krijgen.

[20] IK zeg: "O jullie kleingelovigen! Zien jullie dan niet dat degene, die jullie hier gebracht hebben, helemaal genezen is? Maar als hij beter werd, dan zullen jullie toch ook wel beter geworden zijn, jullie waren nog lang niet razend! Als Ik doden uit het graf kan roepen, dan zal jullie kwaal toch niet erger zijn dan de werkelijke dood! De tijd zal jullie het bewijs leveren dat jullie allen weer helemaal beter zijn! Maar ga nu weer rustig naar huis. Ga echter ook naar de oudsten en de Farizeeën, laat zien dat je helemaal genezen bent en geef dan op het altaar het offer, dat Mozes heeft aanbevolen voor melaatsen als ze rein geworden zijn!"

[21] Na deze woorden danken allen Mij innig en zij vragen Mij wat zij Mij voor deze onbeschrijflijke weldaad kunnen terugdoen.

[22] En IK zeg: "Geloven en doen wat de Farizeeën en schriftgeleerden jullie zullen leren!"

[23] Na deze woorden gaan ze getroost naar huis terug, gaan meteen naar de synagoge en vertellen de Farizeeën alles wat hier is gebeurd, en geven daarvoor een grote offergave.

[24] De FARIZEEËN, die eerder nog niets over deze razende hadden gehoord, beginnen zich zeer te verbazen en zeggen: "Waarlijk, dat is een genezing, die alleen aan God mogelijk kan zijn! Dat is in heel Israël nog nooit gehoord! Waarlijk, deze mens doet dingen, die de allergrootste profeten nooit hebben gedaan! Er is geen ziekte die hij niet zou kunnen genezen, en geen dode in het graf, die hij niet weer in het leven terug zou kunnen roepen! Dat is toch een mens, zoals de aarde er nog nooit een heeft gedragen! Ga nu naar huis en kom morgen weer terug, dan willen wij het met jullie nog verder over hem hebben!"

 

68 Een evangelie voor de welgestelden

 

[I] De burgers gaan nu naar huis en brengen de genezen man terug bij zijn kinderen en zijn zeer bedroefde vrouw, die eerst haar ogen nauwelijks gelooft, maar dan direkt in een tranenstroom van dank en vreugde uitbarst. Met haar tien kinderen snelt zij het huis uit naar Mij toe, en samen met haar kinderen dankt zij Mij op haar knieën voor de ongekende weldaad, die haar en haar kinderen bewezen was. Daarbij vraagt zij Mij of zij Mijn huis met alle mogelijke tot haar beschikking staande krachten mag dienen, benevens ieder ander die Ik haar ook maar zou willen aanbevelen!

[2] IK zeg: "Alles wat je in Mijn naam voor de armen zult doen, zal beschouwd worden alsof je het voor Mij doet! Voor Mijn huis wordt echter gedurende het poosje dat Ik hier nog door zal brengen, al voldoende gezorgd. Maar als Ik weer kom, hoor je dat nog wel."

[3] De VROUW huilt van vreugde en dankbaarheid en zegt: "Heer, waarachtige meester, uit de hemel ons gegeven! Ik bezit veel; de helft wil ik meteen schenken aan de werkelijk armen, en de andere helft zal ik voor hen beheren, zodat zij bij mij altijd iets achter de hand zullen hebben. Want volgens mij is dat beter, omdat ik weet dat de armen een groter vermogen niet goed kunnen beheren, meestal te veel ineens uitgeven en in tijden van nood dan weer niets hebben!"

[4] IK zeg: "Doe dat, beste vrouw! Zo zouden alle rijken moeten doen, dan zouden de armen nooit noodlijdend zijn. Want de armoede is een kwade zaak en verleidt de mens vaak tot grotere zonden dan de rijkdom. De rijke behoudt ten opzichte van de wereld tenminste zijn aanzien en veroorzaakt zelden zoveel wereldse aanstoot als een arme, die maar al te gemakkelijk door de nood tot de slechtste daden gebracht kan worden. Maar de onbarmhartige rijke, die de armen gebruikt voor het uitvoeren van zijn zonden, is ondanks al zijn wereldse aanzien duizendmaal slechter dan de zondigende arme. Want de arme begaat de zonde uit nood, en de rijke is de aanstichter van de zonde terwijl hij zwelgt in zijn rijkdom.

[5] Maar de manier waarop jij, goede vrouw, je rijkdom nu wilt en ook zult besteden, maakt van de rijkdom een zegen uit de hemelen en dat zal in het tijdelijke en eeuwige haar beheerders de grootste winst opleveren! Dus wie echt deugdzaam wil zijn, moet altijd spaarzaam en zuinig zijn, opdat hij in tijden van nood in staat is om de armen en zwakken te ondersteunen.

[6] Ik zeg jullie allen: Laat jullie liefde voor je kinderen als een kaars branden, maar laat de liefde voor de vreemde kinderen van arme ouders een grote fakkel zijn! Want niemand in de wereld is armer dan een arm verlaten kind, ongeacht of het een jongen of een meisje is. Wie zo'n arm kind in Mijn naam opneemt en het lichamelijk en geestelijk verzorgt als zijn eigen bloed, die neemt Mij op, en wie Mij opneemt neemt ook Hem op, die Mij in deze wereld heeft gezonden en helemaal Eén met Mij is!

[7] Als jullie Gods zegen in je huis wilt brengen en het als een goed verzorgd veld voor de rijke oogst klaar wilt leggen, verzorg in jullie huizen dan arme kinderen, dan zullen jullie zo onder alle zegen bedolven worden, zoals de laagten, die door een sterk gezwollen stroom overspoeld worden, bedekt worden met zand en rolstenen. Maar als jullie arme, hongerige, kleine kinderen wegjagen en ze bovendien nog kwaad bejegenen alsof ze je al haast onherstelbare schade berokkend zouden hebben, dan zal de zegen zo uit jullie huizen verdwijnen, als de stervende dag verdwijnt voor de haar achtervolgende nacht. Wee dan die huizen, die door zo'n nacht ingehaald worden! Waarlijk daar zal de dag nooit meer terugkomen! En nu, beste vrouw, ga nu naar huis en doe wat je je hebt voorgenomen en gedenk vooral de arme weduwen en wezen!"

[8] Na deze les staat de VROUW met haar kinderen op, dankt Mij nog eenmaal tesamen met haar kinderen en roept tenslotte luid: "O God van Abraham, Isaäk en Jacob, hoe groot, goed en heilig en hoe oneindig machtig en wijs zijt Gij, die ons arme zondaars een mens uit Uw hart hebt gegeven, die macht heeft gekregen om al onze lichamelijke en geestelijke gebreken te genezen! U, heilige Vader alleen zij eeuwig alle lof, alle liefde, alle eer en alle prijs! O Gij goede Vader, hoe goed bent U voor hen, die op U alleen vertrouwen! Wel bestraft U allen hard, die Uw geboden niet opvolgen, maar als de berouwvolle zondaar dan weer tot U roept: 'Goede heilige Vader, vergeef mij zwakke!', o dan verhoort de heilige goede Vader hem meteen weer en helpt hem met Zijn almachtige arm uit iedere nood!

[9] O mensen, neem allen aan mij een voorbeeld! Ook ik was een zondares, en God liet Zijn altijd heilige tuchtroede verschrikkelijk op mij neerkomen, maar ik wankelde niet in mijn vertrouwen, had berouw over mijn zonden en bad vurig tot de Vader in de hemel, en zie, Hij, Hij alleen heeft mijn smeken gehoord en hielp mij wonderbaarlijk uit de grootste en ver­schrikkelijkste nood!

[10] Vertrouwen bouw daarom allen alleen op Hem! Want als geen mens meer kan helpen, komt Hij en helpt de in het nauw zittende! Alles love Hem daarvoor zonder ophouden! Want slechts Hij alleen kan iedereen waarachtig helpen! Maar U, goede gezondene uit de hemelen, dank ik ook nog een keer, want u moet zelf een heilig werktuig in de hand van de almachtige God zijn!"

[11] Deze uitroep, die, zonder dat de vrouw dat wist, Mij alleen betrof, kostte Mij enige tranen van grote ontroering, zodat Ik Mij van haar moest afwenden.

[12] Dat merkte CYRENIUS en hij zei: "Heer, wat is er met U dat U weent?"

[13] En Ik antwoordde: "Vriend, zulke kinderen zijn er maar weinig op de aarde! Zou Ik als de Vader, die zij zo heerlijk prees, dan niet van vreugde tot tranen geroerd kunnen worden? Oh, Ik zeg je: Meer dan iedere andere vader! Kijk, zij is er een, die is zoals ieder zou moeten zijn, en zij geeft Mij onbeschrijflijk veel vreugde! Maar zij moet ook merken wat het betekent dat Ik van overgrote vreugde over haar heb gehuild!"

[14] Na deze woorden droogde IK de tranen van Mijn ogen en zei tegen de nog helemaal van liefde tot God gloeiende vrouwen kinderen: "Lieve vrouw! Omdat je liefde en je geloof in God zo sterk is, zoals dat nog maar zelden voorkomt, daarom kan Ik je niet zo maar laten gaan. Zend de oudste zoon naar je man om hem te halen, want Ik heb nog veel belangrijks met hem te bespreken!"

[15] Na deze woorden loopt de knaap meteen naar de stad en komt snel met de genezen vader terug.

[16] Toen de beiden arriveerden, zei IK tegen hem: "Vriend, Ik heb je laten roepen opdat je niet alleen naar lichaam, maar vooral ook naar ziel helemaal gezond zult worden en zult weten waarom dit allemaal met je is gebeurd. In de eerste plaats zul je gedurende deze avond Mijn gast zijn tesamen met je lieve vrouwen je kinderen, en ten tweede zul je hier zoveel zien en horen, dat je daardoor gemakkelijk te weten zult komen wie Degene is, die je heeft genezen. Nadat jij en je vrouw dat zullen begrijpen, zal het voor jullie nog duizendmaal lichter in het gemoed worden, en je zult inzien dat je werkelijk volkomen genezen bent.

[17] Maar nog voordat de tijd voor het avondmaal komt, gaan we nog even naar de nieuwe, door Jaïrus gebouwde synagoge, en Jaïrus, zijn vrouw, zijn dochter, haar man Borus, Cyrenius, Cornelius, Faustus, Kisjonah, jouw vrouwen jouw kinderen zullen ons begeleiden. Daar moet je iets getoond worden, wat je zeer zal sterken in je geloof!"

[18] De genezen man, die BAB heette, zei: "Meester, het geschiede zoals u het wilt! Ik ben bereid u tot aan het einde der wereld te volgen."

[19] Na dit woord van Bab begaven wij ons meteen naar de synagoge, die je als je een beetje doorliep in een kwartier, maar op je gemak in een half uur kon bereiken.

 

69 Nogmaals in de grafkelder van Jaïrus

 

[1] Weldra kwamen wij daar aan, betraden de synagoge en gingen naar de grafkelder waarin Sarah meer dan vier dagen had gelegen, waar nog de lijkbanden en doeken lagen, waarmee Sarah als dode omwikkeld was, waar echter ook nog een dode uit de vriendenkring van Jaïrus lag. Het was een knaap van twaalf jaar oud, die al anderhalf jaar daarvoor aan een kwaadaardige ziekte was overleden. Hij lag in een kist van cederhout en was al geheel tot op het gebeente vergaan.

[2] Bij het zien van deze kist kwamen JAÏRUS de tranen in de ogen en hij zei half huilend: "Wat is de wereld toch vreselijk! De teerste bloemen ontluiken op haar bodem en wat is hun lot? Te sterven en te vergaan! De welriekende geur van de roos wordt maar al te snel de geur der walging en de tere onschuldige lelie verspreidt tijdens haar ontbinding een weerzinwekkende lucht; het hemelsblauw van de hyacinth wordt grauwgeel als de dood en de anjelier sterft -zoals duizenden van haar lieflijk geurende zusters.

[3] Deze jongen was, zou men kunnen zeggen, een engel! Godvrezendheid bezielde hem reeds vanaf de wieg, en op zijn tiende jaar kende hij de Schrift al en hield hij de geboden als een vrome volwassen Jood, kortom, zijn waarlijk kinderlijk vrome levenswandel en zijn verbazingwekkende levendige geestelijke vaardigheden rechtvaardigden onze mooiste verwach­tingen. Maar hij kreeg een kwaadaardige ziekte en geen dokter wist daar raad mee, en zo stierf met deze jongen alles wat men met recht binnen niet at te lange tijd van hem zou hebben kunnen verwachten.

[4] Dan vraag je je toch af waarom God de Heer, die vol liefde en barmhartigheid is, dit doet aan mensen die op Hem hopen en vertrouwen! Duizend arme kinderen dwalen zonder onderdak en beschaving rond, en God roept ze niet weg van deze aarde, maar kinderen van ouders, die alle mogelijkheden bezitten om hun kinderen die opvoeding te geven die God alleen maar welgevallig kan zijn, moeten gewoonlijk het onderspit delven! Waarom dan op die manier?

[5] Als het God welgevallig is om alleen maar verwilderde kinderen op deze aarde te zetten, die nauwelijks vijf woorden kunnen spreken, dan doet God er goed aan, ieder kind dat toont wat meer verstand te bezitten meteen van de aarde weg te nemen en alleen de sukkels naast de apen in leven te laten! Maar als God de bedoeling heeft om geestelijk actieve, vrome, God kennende en liefhebbende mensen op deze aarde te hebben, dan vind ik dat God meer op het leven van zulke kinderen moet letten, dan het tot nog toe treurig genoeg het geval was!"

[6] IK zeg: "Beste vriend Jaïrus, je praat zoals je menselijke verstand je dat ingeeft, maar God doet zoals Hij het op Zijn goddelijke manier al eeuwen inziet en begrijpt, en inzien en begrijpen moet, omdat anders jij, en alles wat bestaat, niet zou bestaan! Maar daarnaast doe je met je verwijten God toch onrecht.

[7] Want als God alle kinderen, die reeds in hun jeugd geest en talent vertonen, van de wereld weg zou nemen, dan zouden jullie allemaal, die nu hier bij Mij zijn, al in de aarde vergaan zijn! Maar omdat jullie nog behoorlijk op leeftijd hier zijn, is je verwijt aan God niet terecht! Want jullie waren in je jeugd ook geestelijk veelbelovend, jullie waren ook kinderen van in ieder opzicht zeer vermogende ouders, en toch heeft God jullie laten leven, terwijl Hij elders bij de heidenen vele duizenden kinderen door dysenterie en veel andere kwaadaardige ziekten van de aarde heeft weggenomen. En daarover hebben die arme ouders net zoveel leed gedragen als de ouders van deze jongen, die nog leven en in plaats van hem, drie arme kinderen hebben opgenomen. Deze drie kinderen zijn nu heel waardige opvolgers van dit ene kind, dat in de loop van de tijd vanwege zijn aanzienlijke talenten te veel vertroeteld en verwekelijkt zou zijn geworden door zijn ouders, die hem meer liefhadden dan God. Hij zou tenslotte in het geheel niet voldaan hebben aan de hooggespannen verwachtingen van zijn ouders, want hij zou slechts een ingebeelde, trotse en eigenzinnige sukkel geworden zijn, waar geen hogepriester iets mee had kunnen doen!

[8] God zag dat echter al aankomen, nam hem op het juiste moment weg van deze wereld en gaf hem in het hiernamaals aan de engelen voor een betere opvoeding, opdat hij des te eerder de bestemming zou kunnen bereiken, die God voor ieder mens apart vastgesteld heeft.

[9] Bovendien had God ook voorzien dat nu de tijd zou komen, waarin voor jullie Gods naam zal worden verheerlijkt. En zie, daarom liet God deze jongen al anderhalf jaar geleden sterven, opdat hij ver genoeg ontbonden zou zijn als God de Heer hem weer zal opwekken. Til de kist er daarom nu uit en open hem!"

 

70 De opwekking van Josoë

 

[1] Bij deze woorden klommen Borus en Kisjonah meteen in de grafkelder en probeerden de kist op te tillen. Maar zij konden hem niet van zijn plaats krijgen, want hij was erg zwaar omdat hij van massief cederhout was gemaakt en bovendien met een aantal zware ornamenten van metaal, goud en zilver versierd was. Na verscheid.ene pogingen zei Borus: "Heer; de kist is te zwaar, we kunnen hem beslist met optillen! Voor zover ik weet gebruikte men werktuigen om deze kist daar neer te zetten en hij zal langs natuurlijke weg er alleen maar met behulp van werktuigen weer uitgehaald kunnen worden!"

[2] IK zeg: "Klim er dan maar uit; de beide jongemannen hier bij ons, zullen hem er uit tillen!" - Borus en Kisjonah klimmen nu vlug uit het graf en de twee jongemannen tillen de kist er snel en zo gemakkelijk uit, alsof het een donsveertje was.

[3] BAB zette grote ogen op, evenals zijn vrouwen zijn kinderen, en hij zei, erg verbaasd over die kracht in de beide jongemannen: "Dat is toch wel erg sterk! Deze twee tengere knapen, die niet ouder dan vijftien kunnen zijn, speelden met dit gewicht als de stormwind met een veertje -, terwijl het zich van de kracht van twee sterke mannen niets aantrok! Ah, zoiets is dan toch welongehoord!"

[4] IK zeg: "Zeg maar niets meer, want nu zul je getuige zijn van nog grotere dingen! Maar laat je op het hart gebonden zijn dat je hierover tegen geen mens, zelfs niet tegen Mijn leerlingen, iets vertelt! Want voor hen is de tijd nog lang niet rijp; maar als de tijd daar is, dan zullen zij toch alles wel te weten komen. -Open nu echter de kist zodat wij zien in hoeverre de jongen al vergaan is!"

[5] Meteen werd de kist geopend en de knaap, die tot op het gebeente geheel vergaan was, werd voor alle aanwezigen zichtbaar gemaakt door de vaardige handen van Borus, die de doeken en banden verwijderde. Allen keken met zichtbare huiver naar het erbarmelijk uitziende skelet.

[6] En FAUSTUS zei: "Ecce homo! Zie, dat is ook een mens! Een mooi lot voor het zinnelijke vlees van de mensheid! Een afschuwelijk uitziende benige kop, spaarzaam voorzien van een paar aan elkaar klevende haren, een ingevallen groenachtig bruin borstvel, waar hier en daar half weggerotte ribben doorheen steken, de zwarte wervels van de ruggengraat, waarover toch nog wat sporen van verteerde met schimmel bedekte darmen hangen. Dan de voeten, -die zien er helemaal verschrikkelijk vervormd uit, vol rot en schimmel! En onze neuzen merken ook, dat we ons niet in het magazijn van een balsemverkoper bevinden, want de stank is erger dan ik verwacht had! Nee, dat is een aanblik, die heel geschikt is om aan de mens zijn bestaan zo smadelijk mogelijk voor te stellen, want tenslotte staat zo'n lot toch een ieder van ons te wachten! Daarom geef ik veel meer de voorkeur aan het verbranden van lijken boven het begraven. "

[7] IK zeg: "Maar als de Mensenzoon de macht heeft om ook zulke lichamen op te wekken en in het leven terug te roepen, en ook allen, die sinds Adam geheel vergaan in de aarde rusten, is dat dan ook een schrikbeeld voor de aardse mensen? Kan de dood nog iets vreselijks zijn, als hij een Meester heeft gekregen? Opdat jullie echter allen, hier aanwezig, zien dat Ik als Mensenzoon op deze aarde volkomen macht heb ook zulke lichamen in het leven terug te roepen en ze een nieuw en onsterfelijk leven te geven, zal juist déze knaap voor jullie daarvan een getuige worden!"

[8] Daarop zeg Ik tegen de jongen: "Josoë, Ik zeg je, sta op en leef, en getuig van Mijn macht om ook zulke doden als jij op te wekken!"

[9] Op dat ogenblik ontstond er een sterke luchtstroom, de rottingsschimmel verdween, over de beenderen vormde zich snel een huid, en daarbinnen begon het lichaam net zo tot de juiste proporties op te zwellen, als met gist vermengd brooddeeg in de broodvorm, en binnen enkele ogenblikken stapte de knaap levend en wel uit de open kist, herkende meteen Jaïrus, Faustus en Cornelius, die hij uit Nazareth heel goed kende, en vroeg speciaal aan Jaïrus: "Maar beste oom, hoe kwam ik hier nu in die kist? Wat is er dan met mij gebeurd? Ik was toch net nog in een heel prettig gezelschap en ik weet echt niet hoe ik nu opeens daar vandaan kom!"

[10] JAÏRUS zegt: "Lieve Josoë, kijk naar Hem, Die naast je staat, Hij is Heer over leven en dood! Lichamelijk was je dood en je lag al anderhalf jaar hier in deze kist, en geen menselijke macht zou in staat geweest zijn jou hier op aarde het leven weer te geven. Maar Deze, die er weliswaar als een mens uitziet, maar veel méér is dan een mens, heeft je uit de dood weer in het leven teruggeroepen! Daarom moet je ook Hem alleen danken voor dit leven dat je nu weer geschonken is!"

[11] De JONGEN keek Mij verwonderd aan en bekeek Mij van top tot teen en zei na wat dieper en beter in zijn herinnering gezocht te hebben: "Hij is toch Degene, die mij bij dat prettige gezelschap wegriep en tegen mij zei: ' Josoë, kom, want je moet op aarde voor Mij getuigen dat Mij alle macht in de hemel en op aarde is gegeven!'

[12] En ik volgde Hem gewillig, want ik merkte direkt dat Hij van God gezonden is en de volheid van de goddelijke kracht in Zich draagt en macht heeft over alles in de hemel en op de aarde. Want precies zoals Hij hier is, zag ik Hem eerder in de geestenwereld, waarin ik stellig was toen ik door Hem werd geroepen om in deze wereld terug te keren.

[13] Het wordt me nu pas allemaal duidelijk, en ik zie nu ook dat ik al eerder op deze aarde heb geleefd en toen gestorven ben; maar hoe het sterven plaats vond, weet ik niet! Want ik kan maar nauwelijks deze wereld hebben verlaten -hoe en op welke manier weet ik niet -of ik was ook al in een mooi huis bij een heel prettig gezelschap, waar het me erg goed beviel. Zo nu en dan zag ik ook mijn ouders en broers en zusters en sprak met hen over verheven dingen, die mijn ervaren gezellen mij toonden en leerden. Maar deze Heilige der heiligen heb ik niet eerder gezien dan een paar ogenblikken voor ik in deze wereld terugkeerde!"

[14] Nu zeg IK tegen de twee jongemannen: "Geef hem een gewaad en wat brood en wijn, opdat zijn lichaam sterk worde en hij met ons naar Nazareth kan gaan!" -Toen Ik de twee dat opdroeg, waren ze er ook al met het verlangde.

 

71 De onsterfelijkheid van Josoë

 

[1] Dat was te veel voor Bab en zijn VROUW, en zij zei tegen haar man: "Beste Bab, merk je niet dat wij beiden grote zondaars zijn, en dat hier in de mens Jezus, God Zelf aanwezig is? Is Hij niet Degene, over wie alle profeten tot en met Zacharias en diens zoon Johannes geprofeteerd hebben? Is Hij niet Degene, die David zijn Heer noemde, toen hij zei: 'De Heer sprak tot mijn Heer'? Is Hij niet Degene, over wie de grote David spreekt, als hij zegt: 'Maak de poorten der stad hoog en de ingangen breed, opdat de koning der ere binnen kome! Maar Wie is de koning der ere? Het is de Heer Jehova Zebaoth!'? Lieve man, hier is Jehova en niemand anders! Wij echter zijn zondaars en onwaardig in Zijn omgeving te blijven! Kom, laten wij ons volgens de wet van Mozes reinigen, dan kunnen wij daarna terugkomen en bij Hem zijn!"

[2] IK zeg tegen de diep ontroerde mensen: "Wie de doden kan opwekken, die kan jullie ook zonder Mozes reinigen! Blijf daarom, want Mozes is niet meer dan Ik en Degene, die hem geroepen heeft tot wat hij was! Jullie zonden zijn je vergeven en dus zijn jullie rein en hebben Mozes niet meer nodig, want Mozes is niets zonder Mij!"

[3] BAB zegt: " Als dat zo is, en daar twijfel ik nu allerminst meer aan, dan blijven wij, want schoner dan de Almachtige Zelf zal Mozes ons nooit wassen!"

[4] De VROUW zegt: "Ik ben slechts een dienstmaagd van mijn heer, en dus gebeure wat jij wilt en als juist beschouwt! Maar deze buitengewoon heilige tegenwoordigheid van God verplettert mij haast!"

[5] IK zeg: "Vrouw, Ik heb in Nazareth jouw verering van God gehoord, en vooral voor jou deed Ik nu datgene wat je zag! Daarom kun je het best bij Mij uithouden! Maar Ik zeg jullie nu allemaal dat je daarvan aan niemand een woord vertelt! Dat is niet voor Mij of voor jullie, maar alleen terwille van de vele ongelovige mensen, opdat die daardoor niet gedwongen worden in de Zoon des mensen te geloven, maar daarin vrij zijn als hen het evangelie gepredikt wordt!

[6] Want de hedendaagse mensen zouden door zo'n getuigenis als met ijzeren kettingen gedwongen worden om in Mij te geloven, waardoor hun vrije leven grote schade zou lijden. Hun latere nakomelingen zouden zulke vertelde getuigenissen als te overdreven pure bedenksels der menselijke fantasie toch niet aannemen, en zich daardoor aan de zuivere leer en de eeuwige waarheid ergeren. Daarom is het beter als zulke daden van Mij helemaal geheim blijven, omdat niemand er wat aan zou hebben; zeker niet tijdens deze eerste leertijd van Mij.

[7] Jaïrus, jij moet echter, omdat je over een poosje als de tijd daarvoor rijp is, de jongen weer bij zijn ouders moet brengen, hem heel precies uitleggen hoe hij zich dan moet gedragen. Hij moet geloven, maar hij moet ook bij de mensen geen opzien willen baren! Deze nu uit de dood opgewekte jongen zal echter, omdat hij de ontbinding heeft meegemaakt, lichamelijk niet meer sterven. Als zijn tijd gekomen is, zal hij door een engel worden geroepen en deze roep vrij volgen, -en vervolgens zal geen sterfelijk oog hem ooit nog ergens op deze aarde levend zien.

[8] Laten wij nu, omdat de jongen zijn brood en de wijn helemaal op heeft en de schemering al erg merkbaar wordt, naar huis gaan!"

[9] Wij gaan nu meteen de synagoge uit. Jaïrus en Borus sluiten de grafkelder weer achter zich, nadat zij de beide jongemannen gevraagd hadden om de kist terug te zetten in de groeve, wat deze ook in een oogwenk deden.

 

72 Het echte dienen van God

 

[I] Buiten zegt CYRENIUS tegen Mij: "Heer, als zoiets in Rome gebeuren zou, dan zouden zelfs de stenen voor U neervallen en U hardop aanbidden; en wij gedragen ons alsof hier iets heel normaals voorgevallen is! Heer, heb toch geduld met – ofwel onze zwakheid of onze domheid!"

[2] IK zeg: " Als Ik dat wilde, dan zou Ik wel in Rome in plaats van in Nazareth ter wereld gekomen zijn! Doe slechts datgene, wat Ik van jullie verlang! Alles wat je meer doet, is heidens en zondig. Weet je dan nog niet dat 'God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf' onuit­sprekelijk meer is, dan voor de Heer van hemel en aarde tempels van steen en hout bouwen?

[3] Als, zoals Salomo sprak, de hemelen en aarden al te klein zijn om de majesteit van God te bevatten, wat moet je dan met een armzalig stenen huis van gehouwen of gebakken stenen, terwijl immers de gehele aarde evenals de gehele oneindigheid door God is geschapen?!

[4] Zeg Mij: "Wat zou een vader tegen zijn kinderen zeggen, als deze dom genoeg zouden zijn om van de uitwerpselen van de vader een huisje ter grootte van een vlieg, of ook wel groter, te bouwen en dan uit de uitwerpselen van de vader ook een beeld zouden maken, dat de vader voorstelde, en nadat alles klaar zou zijn, voor die tempel van drek zouden knielen en hun vader op die manier vereren en aanbidden? Wat zou jij doen als jouw kinderen zoiets deden? Wanneer zij vervolgens, als je hen zoiets zou verbieden als zijnde dom en smerig en jou geheelonwaardig, nog ijveriger om de smerige tempel heen zouden kruipen en jouw gelijksoortige beeld zouden vereren. En zelfs tegen jouw wil hun misschien toch iets verstandiger broeders onder bedreiging met de doodstraf daar ook toe zouden dwingen en van hen bovendien een schijnbaar heilige belasting zouden verlangen? Zeg eens, wat zou je in zo'n geval doen? Zou zo'n uiterst domme en smerige verering van je kinderen je plezier kunnen doen?

[5] Kijk, in je hart ontken je dat ten stelligste, maar Ik zeg je dat zo'n verering van de domme kinderen voor hun aardse vader nog stukken beter zou zijn dan die van de mensen in de tempel voor hun God! Want de kinderen gebruikten voor hun tempelbouw toch nog dat, wat hun vader als voedsel gebruikt had, maar de mensen bouwen tempels van de uitwerpselen van de satan en aanbidden hun God en Vader daarin! Zeg nu eens wat je vindt van zo'n verering en aanbidding van God?"

[6] CYRENIUS zegt: "Heer, nu zou ik toch met duizend bliksems alle tempels op aarde willen laten vernietigen! Maar het zou Uw beide engelen toch maar een oogwenk kosten om alle tempels te verwoesten!?"

[7] IK zeg: "Vriend, dat gebeurde, gebeurt nog en zal in de toekomst nog heel vaak gebeuren, en toch zullen de mensen niet ophouden met het bouwen van tempels! Die te Jeruzalem zal verwoest worden, en van de afgodentempels zal niets teruggevonden worden. Maar in plaats van dit geringe aantal zullen er vele duizenden komen, en zolang er op aarde mensen zullen wonen, zullen zij ook tempels bouwen, grote en kleine, en zij zullen daarin hun heil zoeken. Maar slechts weinigen zullen voor God een levende tempel in het hart bouwen, de enige plaats waar Hij waardig beleden, vereerd en aanbeden kan worden en ook moet worden, omdat dat alleen de voorwaarde is voor het eeuwige leven van de ziel!

[8] Zolang de mensen in paleizen wonen en zich door de paleizen en vanwege de paleizen zullen laten eren en roemen door degenen, die zich geen paleizen kunnen veroorloven, zal men ook naast de paleizen een tempel voor de een of andere god bouwen en hem daarin vereren, en ook al heeft dit niets met waarheid te maken, dan is het toch tot meerdere eer van de paleis­ en tempelbouwers.

[9] En zo zal het gebeuren dat de mensen de eer aan zich zullen trekken, die zij God behoren te geven. Het loon voor hun werken zal echter dan ook zeer nadrukkelijk daaruit bestaan, wat ze zichzelf toegeëigend hebben! In het hiernamaals zal men hen echter niet kennen en zij zullen in de grootste duisternis gestoten worden, waar huilen en tandenknarsen hun lot zal zijn, omdat de grote duisternis een eeuwige ruzie en onenigheid veroorzaakt! Daarom laten wij voorlopig alles zoals het is, want alle knopen zullen pas in het hiernamaals geheel ontward worden!"

 

73 Nazareth. Niet alle kennis is goed voor ziel en geest

 

[1] Toen Ik dit tegen Cyrenius had gezegd, waren we tevens thuis aangekomen, waar al een goed avondmaal op ons wachtte, dat .zoals gewoonlijk bestond uit brood, wijn en veel heerlijk klaargemaakte vissen. De jonge Josoë was erg belust op de vissen en toonde zich verheugd over de goedgevulde tafels.

[2] Maar JAÏRUS zei tegen hem: "Beste neef, je moet nu niet zo gulzig eten, want het kan best zijn dat je in zekere zin nieuw geschapen maag toch nog niet in staat zou zijn om een grote hoeveelheid van deze aardse spijzen te verdragen!"

[3} De JONGEN zegt: "Beste oom, maakt u zich daarover maar niet ongerust! Hij, Die mij uit de dood heeft opgewekt, zou zeker mijn maag niet zo'n grote eetlust gegeven hebben, als het schadelijk voor de maag zou zijn nu wat meer voedsel tot zich te nemen dan anders bij een regelmatig verzadigde toestand, want het is voor een mens geen grapje om anderhalf jaar dood en zonder voedsel te zijn geweest! Als u dat eens zelf zou ondervinden en mijn nieuw geschapen maag zou hebben, dan zou u mijn eetlust gemakkelijk begrijpen. Maar niet ieder mens kan dit meemaken, en daarom heeft het geen zin om daarover met mij te redetwisten. Behalve Degene, die mij opgewekt heeft, weet ik nu het best hoe het met mij gaat, en maakt u zich maar niet bezorgd of een paar vissen, een stuk brood en een beker wijn mij ook maar in het minst zullen schaden!"

[4] JAÏRUS zegt: "Wat mij betreft, gun ik je alles van harte; ik meende het alleen maar goed met je. "

[5] Na dit intermezzo tussen Jaïrus en zijn neef Josoë gingen wij aan tafel en genoten vrolijk en opgewekt van het avondmaal, en daarbij werd uitvoerig gesproken over allerlei wat er gebeurd was, en wat daar mogelijk in Jeruzalem over gezegd zou worden.

[6] De leerlingen vroegen inlichtingen over de jongen, en wisten niet wat ze van hem moesten denken. Nu eens vroegen ze de jongen, dan weer Jaïrus, dan weer de beide jongemannen die ook bij ons aan de hoofdtafel zaten, wat er toch met deze jongen aan de hand was. Daar moest toch wel iets heel bijzonders achter steken, want zij wisten maar al te goed dat de Heer Zich nooit meer dan nodig met heel gewone jongens bemoeide. Maar het vragen van de leerlingen had hier geen resultaat, omdat niemand hen een bevredigend antwoord gaf.

[7] Toen MARIA echter het ongeduld van de leerlingen opmerkte, zei ze tegen hen: " Jullie krijgen toch wat je nodig hebt; waarom proberen jullie dan te weten te komen wat je kennelijk niet nodig hebt? Doe wat Hij jullie zegt en wens niet meer te weten dan wat Hij, als noodzakelijk voor jullie, je laat weten, dan zul je volgens Zijn wil leven en handelen en zeker zijn van je eeuwige loon. Alles wat je tegen Zijn wil wenst, is zonde tegen de Meester, die jullie Heiland is -lichamelijk en geestelijk! Onthoud deze les!"

[8] Na deze wijze vermaning van moeder Maria hielden de leerlingen op met hun vragen over de jongen en spraken alleen onder elkaar nog verder over hem, en Petrus richtte zich tot Mijn geliefde Johannes en vroeg hem wat hij van deze jongen dacht.

[9] Maar JOHANNES zei tegen hem: "Heb je zoëven de vriendelijke woorden van de verheven moeder niet gehoord, dat je nog steeds nieuwsgierig bent naar datgene, wat de Heer stellig uit heel wijs oogmerk voorlopig niet aan ons wil vertellen? Kijk, mij interesseert dat nu weer helemaal niet; wij weten wat wij weten en dat is genoeg! Als wij ook de eindeloos ver boven ons weten uitgaande kennis van de Heer zouden willen bevatten, dan zou dat verlangen van ons stellig de grootste dwaasheid zijn, en dan verdienden wij alles eerder -dan Zijn leerlingen te zijn!"

[10] PETRUS zegt: " Ja, ja, je hebt wel gelijk, maar de weetgierigheid is toch ook een groot goed, dat door de Heer Zelf in het hart van de mens is gelegd. Als de mens deze edele drang niet zou hebben, zou hij net als een dier zijn, dat volgens mijn mening beslist geen spoor van dorst naar kennis in zijn botte ziel heeft. Het zuiver goddelijke van de weetgierigheid ligt volgens mij al daarin, dat het lijkt op een droom waarin men dorst heeft, waarbij de dromende ziel vaak enorme vaten vol water of wijn drinkt om die te stillen en daarbij toch steeds dorstig blijft en een onoverwinbare lust krijgt in steeds grotere hoeveelheden dorstlessende dranken. Onze onverzadigbare weetgierigheid maakt ons ook duidelijk dat in God een oneindige overvloed aan wijsheid moet zijn, die geen zoekende geest in der eeuwigheid zal doorgronden! Daarom meen ik, beste broeder, dat mijn huidige dorst naar kennis geen zonde is.

[11] Kijk, mij en verscheidene van onze broeders vergaat het zoals zo veel snoeplustige kinderen, die geen trek hebben in allerlei lekkernijen zolang ze niets van dergelijke zoetigheden weten of zien. Maar zet ze aan een met allerlei zoete spijzen gevulde tafel en verbied hen daar iets van te gebruiken, dan zul je al gauw tranen in hun ogen en nog meer water in hun mond ontdekken. Maar ondanks dat heb je toch gelijk. Zoals een wijze vader zijn kinderen, als oefening in de belangrijke deugd van de zelfverloochening, zo nu en dan iets lekkers voorzet waarvan ze niet mogen eten, zo schijnt onze hemelse Vader ons ook zo nu en dan geestelijke spijzen voor te zetten, waarvan we niet mogen genieten, voordat we een bepaalde graad van zelfverloochening bereikt hebben. Als we volgens Zijn orde die graad hebben bereikt, die Hij voor onze ziel nodig vond, dan zal Hij ons laten genieten van de spijs, die wij nu zo graag willen hebben. En dus zullen wij voor dit moment, en zolang Hij het wil, helemaal tevreden zijn met hetgeen wij weten en hebben, en Zijn alleen heilige wil geschiede altijd!"

[12] IK zeg: "Beste broeder Simon Juda, dat is juist en waarachtig! Niet iedere kennis en ervaring deugt voor de opwekking van de geest en tot stimulering van de ziel. Want zie, er staat geschreven: 'En God sprak tegen Adam: Als je zult eten van de boom der kennis, zul je sterven!' En zo is het!

[13] De wet en het oordeel zijn afhankelijk van de kennis. Want zolang een wet je niet is gegeven of bekend is gemaakt, zo lang is er ook geen oordeel dat de wet volgt. Wees jij dus alleen maar nieuwsgierig naar wat Ik je onthul, dan weet je wat jou betreft voor eeuwig genoeg. Als de tijd daar is, zal alles je duidelijk worden. "

 

74 Onenigheid tussen Judas en Thomas

 

[I] Met dit antwoord nemen alle leerlingen, behalve Judas, genoegen en loven Mijn goedheid en wijsheid en de macht van God, die door Mij werkzaam is. JUDAS mokte echter, en zei vrij luid tegen niemand in het bijzonder: "Over Farizeeën die aan de vreemdelingen het allerheiligste heimelijk voor veel geld laten zien, roept Hij bijna een regen van zwavel uit de hemel, maar als Hij Zijn heiligdom aan vreemden laat zien en óns, de eigen kinderen, buiten sluit, is dat goed en geheel volgens de goddelijke orde! Heeft één van ons zoiets al eens beleefd? Als zij in Jeruzalem het doen is het zowel in de hemel als op aarde fout, maar als Hijzelf bijna hetzelfde doet, is het juist en geheel volgens de orde van Melchizedek! Daar is natuurlijk niets tegen te doen of te beginnen, maar het ergert je toch!"

[2] THOMAS, de leerling die Judas Iskariot nog steeds scherp in de gaten hield, zei: "Wel, ben je het eindelijk weer eens niet met iets eens? Het verwondert mij al erg dat je de Heer niet allang verweten hebt dat Hij de zon zo ver van de aarde heeft geplaatst, zodat je je potten in haar zeer hete nabijheid niet goedkoper kunt drogen dan bij het gebruikelijke houtvuur!

[3] Bedenk eens hoe goed het zou zijn om als een vogel te kunnen vliegen! Ja, zelfs mijn schouders hebben al meermalen gejeukt, en dan dacht ik dat ik mee moest trekken met een groep vrolijk voort zwevende kraan­vogels; ik probeerde te huppen en te springen, maar het zware lichaam wilde zich natuurlijk ook maar geen el boven de grond verheffen!

[4] Al gauw legde ik mij echter daarbij neer en dacht: Als God gewild zou hebben dat de mensen net als vogels zouden kunnen vliegen, dan zou Hij hen net als de vogels deugdelijke vleugels hebben gegeven. Maar God zag, dat zo'n eigenschap de mens meer schaden dan baten zou, en gaf hem daarom liever een paar goede en sterke voeten, die hem heel goed van de ene plaats naar de andere kunnen dragen. Ook gaf Hij hem behalve de twee sterke voeten een paar zeer bruikbare handen en het boven alle sterren uitreikende verstand, waardoor hij zich in plaats van een deugdelijk paar vleugels, duizend andere gemakken kan verschaffen, die hem duidelijk meer genoegen kunnen schenken dan vleugels aan een vogel, want het is zeer de vraag of de vogels hun vleugels zo weten te waarderen als de mens zijn voeten, zijn handen en zijn verstand!

[5] Kijk, de mens kan ook in het water heel slecht vooruitkomen, -want hij heeft geen vinnen en geen zwemvliezen tussen zijn tenen en vingers, maar het verstand dat hij van God kreeg, leerde hem schepen te bouwen, waarmee hij nu verdere waterreizen kan maken dan een vis, die een waterpoel als zijn woonhuis beschouwt, en zich daar nooit te ver van verwijdert. En we kunnen als vaststaand aannemen dat onze latere nakomelingen nog zeer grote vorderingen zullen maken in de kunst van de scheepsbouw. Wie weet of het de een of andere wijze niet nog eens zal gelukken om zich met behulp van kunstvleugels, net als de oude Indiërs, in de vrije lucht te verheffen!"

[6] Op dat moment onderbreekt JUDAS Thomas en zegt een beetje geërgerd: "Heb ik je dan ooit als huisleraar aangesteld, dat je bij iedere gelegenheid een preek voor mij hebt? Houd je wijsheid voor jezelf en je kinderen en laat mij met rust, anders noodzaak je mij om je eens een scherp antwoord terug te geven! Want dat kan ik heel goed, als ik dat wil. Ik heb jou, als je net zo vrij sprak en deed als ik, nog nooit bekritiseerd en daarom weet ik echt niet waarom je steeds op mij zit te hakken en te vitten! Veeg jij je eigen straatje maar goed, dan zal ik wel voor het mijne zorgen! Als ik iets niet juist vind, dan geldt dat alleen maar voor mij en dan hoef jij het met mij niet eens te zijn; jij hebt niets met mij te maken, en dat geldt vanaf nu voor altijd! -Begrijp je dat?

[7] Denk nog maar eens terug aan Kis, toen de Heer die omstreden zaak tussen mij en jou heeft geregeld; dat moet voor jou en mij voldoende zijn en meer hebben wij beiden met en onder elkaar niet te regelen! Als ik je ergens om vragen zal, kun je mij op die vraag een goed antwoord geven, -vooropgesteld dat je daartoe in staat bent! Maar het zal heel lang duren voor ik je die eer aan zal doen!"

[8] THOMAS zegt: "Maar, broeder Judas, zeg eens, wat voor kwaads en beledigends heb ik nu tegen je gezegd dat je zo boos op mij bent? Is het dan soms niet waar dat je maar al te vaak, zover ik weet, met God de Heer getwist hebt omdat Hij de zon zo ver van de aarde af gezet heeft en omdat Hij jou geen vleugels heeft gegeven om te vliegen, zoals alle stomme vogels in de lucht?"

[9] Omdat Judas Iskariot niets terug wil zeggen gaat Thomas even later verder: " Als je boos op mij wilt zijn, wees dat dan maar zonder enige aanwijsbare reden! In het bijzijn van de Heer lijkt zo'n onbroederlijke houding niet erg prijzenswaardig! Iemand met zo'n inborst als jij hoort ook volstrekt niet thuis bij de leerlingen van de Heer en je zou duizendmaal beter handelen als je terug ging naar je pottenbakkerij, in plaats van hier volkomen zinloos het gezelschap van God te hinderen en te verontreinigen met je tegen de goddelijke orde ingaande karakter. Ben je dan al helemaal de bergrede van de Heer in Samaria vergeten, waar de Heer gebiedt om zelfs vijanden lief te hebben, de ons vervloekenden te zegenen, en goed te doen, die ons kwaad doen?

[10] Als je echter Gods woord niet wilt naleven en je niet bij iedere gelegenheid wilt oefenen in de zelfverloochening, vraagje dan in Godsnaam zelf af waarom je ons gezelschap met je aanwezigheid lastig valt!

[11] Dagenlang spreek je met niemand van ons ook maar één woord, en vraagt iemand je wat, dan geef je hem helemaal geen antwoord of je snauwt hem zo ruwen grof mogelijk af, zodat hij je een tweede keer zeker geen vraag meer zal stellen. Is dat dan een manier van doen voor een leerling van de Heer? Foei, schaam je, en wordt een ander mens, -maak anders dat je wegkomt!

[12] Werkelijk, dat nu juist ik degene was die je bij dit gezelschap bracht, spijt me meer, dan wanneer ik een roofmoord zou hebben begaan! Ik zal de Heer op mijn knieën smeken of Hij je door Zijn almachtige geweld van ons verwijdert, als je langs minnelijke weg niet zou willen gaan!" 

[13] Nu antwoordt JUDAS met zichtbaar ingehouden toorn, maar met een glimlachend gezicht: " Jij, noch de Heer kunnen mij bevelen om te gaan of te blijven! Want ik ben net zo goed als ieder ander van jullie ook een vrij mens en kan doen wat ik wil! Kijk, als ik wist dat ik niet die doorn in jouw oog was, die ik beslist ben, dan zou ik jullie gezelschap allang hebben verlaten en een ander hebben opgezocht. Maar om jou goed te kunnen ergeren, blijf ik, en ik wil voor jou een toetssteen zijn voor de ideale beproeving van je geduld, lankmoedigheid en liefde voor je vijanden, en ik wil van jou de toegepaste bergprediking leren en deze dan zelf toepassen! - Heb je me begrepen, wijze Thomas?"

[14] THOMAS wendt zich tot Mij en zegt: "Heer, ik en wij allen smeken U om verwijdering van dit schurftige schaap! Want in zijn nabijheid is broederlijk samenleven niet denkbaar en zo is het voor ons niet mogelijk om Uw heilige leer toe te passen, want hij is en blijft steeds een opruier en verrader! Waarom moet hij dan hier bij ons zijn, als hij niet alleen niets van Uw heilige leer in praktijk wil brengen, maar altijd meewarig om ons glimlacht wanneer wij ons inspannen om volgens Uw woorden te leven en te handelen?"

 

75 Het geheim van de zelfontwikkeling van de mens

 

[I] IK zeg tegen Judas Iskariot: "Broeder Thomas klaagt met recht over jou! Ik zeg je: Neem de waarschuwing ernstig ter harte en wordt een mens! Als duivel vind Ik je walgelijk en kun je wel gaan! Want Mijn gezelschap is een heilig gezelschap omdat de Geest van God er doorheen waait, en in zo'n gezelschap kan en mag geen duivel bestaan!"

[2] Deze woorden maken dat Judas meteen voor Thomas op de knieën valt en hem om vergeving vraagt.

[3] Maar THOMAS zegt: "Vriend, je moetje niet bij mij verontschuldigen, maar bij Hem tegen wiens heilige leer jij ten opzichte van mij slecht hebt gehandeld!"

[4] Dan staat Judas op en gaat snel naar Mij toe, valt voor Mij op de knieën en begint Mij om vergeving te vragen.

[5] IK zeg echter tegen hem: "Vermaan je zelf in je hart, want het vragen van je mond heeft zonder de innerlijke, waarachtige verbetering niet de minste waarde voor Mij, want ik doorzie je hart en bemerk dat het helemaal slecht is. Slechts uiterlijk is het vriendelijk, en het lijkt op een slang die door haar sierlijke kronkelende bewegingen de vogelen des hemels betovert, opdat ze dan als prooi in haar bek vliegen. Ik zeg je: Neem je in acht, opdat je binnenkort niet tot buit van de satan wordt! Want hij laat datgene, wat hij eenmaal het zijne noemt, niet graag los."

[6] Na deze woorden stond JUDAS weer op en zei tegen Mij: "Heer! Doden roept U uit de graven, en zij leven, waarom laat U dan mijn hart in het graf van het verderf te gronde gaan? Ik wil een beter mens worden en toch kan ik het niet omdat ik mijn hart niet kan veranderen. Vormt U daarom mijn hart om en dan ben ik een ander mens!"

[7] IK zeg: "Daarin ligt nu juist het grote geheim van de zelfontwikkeling van de mens! Alles kan Ik voor de mens doen en daarbij blijft hij mens; maar zijn hart is van hemzelf, dat moet hij geheel en al zelf bewerken als hij voor zichzelf toegang wil krijgen tot het eeuwige leven. Want als Ik Zelf eerst het hart van de mens zou bijschaven, dan zou de mens een machine en nooit vrij en zelfstandig worden; maar als de mens geleerd wordt wat hij moet doen om zijn hart voor God te vormen, dan moet hij dat ook ongedwongen ten uitvoer brengen en zijn hart vormen volgens de leer!

[8] Pas als hij zijn hart zo gevormd, gereinigd en gezuiverd heeft, kom Ik geestelijk daarin en ga er wonen, en de gehele mens is dan geestelijk opnieuw geboren en kan daarna eeuwig niet meer verloren gaan. Want daardoor is hij één met Mij geworden, zoals Ik één ben met de Vader, van wie Ik ben uitgegaan en in deze wereld ben gekomen om alle mensenkinderen de weg te wijzen en te banen, die zij geestelijk moeten gaan om bij God in de volheid der waarheid te komen!

[9] Daarom moet jij, net als ieder van jullie, eerst beginnen met de bewerking van je hart, anders ben je verloren, -ook al zou IK je duizendmaal uit het graf in het vleselijke leven hebben geroepen!"

[10] JUDAS Iskariot zegt: "Heer, dan ben ik verloren! Want ik heb een ontembaar hart en kan mij zelf niet helpen!"

[11] IK zeg: "Luister dan naar de broeders en wees niet boos op hen als zij je met liefde vriendelijk vermanen, want zij helpen je om je hart te bewerken!

[12] Kijk naar Thomas, die zich door al jouw grofheid niet laat afschrikken om je te vermanen, als je je kwade hart te veel de vrije teugel begint te geven. Luister daarom naar zijn door bezorgdheid voor jou ingegeven vermaningen, dan zal het stukje bij beetje in je hart wel beter worden! Als je echter doorgaat, zoals tot op heden, met je door niemand iets te laten zeggen, dan zul je binnenkort te gronde gaan en, zoals gezegd, ten prooi vallen aan de satan, want dan zal niet Ik, maar de satan in je hart gaan wonen.

[13] Neem je vóór alles in acht voor de toorn en de hebzucht, want anders zul je een kind van de eeuwige dood worden! Want het berouwen de boetedoening aan gene zijde van het graf hebben weinig waarde en kunnen een onreine, zwarte ziel weinig helpen. Ga nu, en denk goed over deze woorden van Mij na!"

[14] JUDAS stapt nu nadenkend achteruit, neemt wel zo half en half een besluit om zich overeenkomstig Mijn woorden te verbeteren, en zegt tegen Thomas: "Nu, broeder, je zult eens zien hoe Iskariot een geheel ander mens, en uiteindelijk nog een voorbeeld voor jullie allemaal wordt! Want Iskariot kan veel als hij wil; nu wil hij het echter en zal daarom ook tot veel in staat zijn!"

[15] THOMAS zegt: "Broeder, als je je vooraf al prijst, dan zal de daad Waarschijnlijk geen aandacht krijgen, en jij zult of kunt daardoor wel een voorbeeld worden, maar niet om na te volgen, maar om af te schrikken, -en dan zal het op deze wereld wel niet beter met je worden!

[16] Want kijk, als je beter wilt worden dan wij allen, die onze grote zwakheden ook zónder jouw voorbeeld kennen, en maar al te goed inzien hoe ellendig en onwaardig wij voor de Heer zijn, dan moet je je voor de Heer altijd minder achten dan je broeders, en zelfs nooit eraan denken om voor ons een navolgingswaardig voorbeeld te worden, maar jezelf steeds zien als de laatste en de geringste. Dan zul je, zonder het te willen, daadwerkelijk datgene voor ons zijn, wat je je nu nog zeer hoogmoedig voorneemt om te zijn. -Leef dus volgens deze regel, die niet van mij afkomstig is, maar die de Heer voor je heeft vastgesteld, en die berust op de ware deemoed en zelfverloochening, dan zul je volgens de goddelijke ordening datgene bereiken, wat je wilt bereiken! - Ga echter naar de Heer en vraag Hem of ik je verkeerd en onwaar heb ingelicht!"

 

76 Deemoed en zelfverloochening

 

[1] JUDAS vraagt dan aan Mij: "Heer, is het waar, wat Thomas me nu weer zo overtuigend gezegd heeft?"

[2] IK zeg: " Ja, zo is het! Wie van jullie zich de minste acht van zijn broeders, is de hoogste in het rijk van God; ieder zich beter achten zet hem echter in het rijk van God terug op een laatste plaats.

[3] Als iemand van jullie nog het een of andere hoogheidsgevoel en dus een gevoel van beter dan een ander te zijn bij zichzelf bemerkt, dan is hij nog niet vrij van de alles verterende gulzige hel en nog lang niet geschikt voor het rijk van God, want zo'n mens heeft geen vrije geest.

[4] Als iemand zich echter de minste onder zijn broeders acht en zó bereid is allen naar vermogen te dienen, dan is hij de eerste in het rijk van God, en alle anderen kunnen zich heel terecht aan hem spiegelen. Echt bezield door een goddelijk grote geest is alleen diegene, die in staat is zich lager te achten dan alle menselijke schepsels!"

[5] JUDAS zegt: "Dan kan dus alleen een mens, die de kunst verstaat om zich het meest te vernederen, de eerste in het rijk van God zijn!? Want als hij er naar streeft om allen naar vermogen te dienen, dan moeten de anderen hem toch duidelijk eerst het plezier gunnen om zich door hem te laten dienen, om hem daardoor te helpen de hemelse eerste te worden! -Maar wat nu, als de anderen zijn diensten helemaal niet willen aanvaarden of zelf hun diensten aanbieden om de eerste te worden in het hemelrijk? Wie zal dan de eerste in het rijk van God worden?"

[6] IK zeg: " Allen, die met een rechtschapen hart zich inspannen om dit te doen! Maar mensen, die in zekere zin uit zelfzucht de diensten van hun broeder niet willen aannemen om hem iedere gelegenheid te ontnemen om eerste in het rijk van God te kunnen worden, zonder zelf ooit naar dat voorrecht te streven, die zullen tóch de laatsten zijn en hij de eerste, omdat hij oprecht uit liefde en ware deemoed alle broeders wilde dienen!

[7] Ah, het zou iets geheel anders zijn, als iemand op deze wereld alleen maar om de toekomstige eerste in de hemel te zijn, de minste en dienaar van allen wilde worden! Oh, die zal óók een van de laatsten in het rijk van God zijn! Aan gene zijde wordt alles met de zuiverste weegschaal afgewogen en met de secuurste maat gemeten. Waar ook maar iéts zelfzuchtigs te voorschijn komt, zal de weegschaal geen uitslag geven en niet voldoen aan de hemelse maat! Daarom moet je zonder enige reserve de volle waarheid in je hebben, anders kun je niet binnengaan in het rijk van God. Slechts de zuivere waarheid zonder valsheid en achterbaks bedrog kan en zal jullie vrij maken voor God en al Zijn schepsels! ­Begrijp je dat?"

[8] JUDAS Iskariot zegt: "Ja, dat begrijp ik wel, maar ik besef daarbij ook dat zoiets onmogelijk is uit te voeren, want het is de mens onmogelijk alle eigenliefde te laten varen! Hij moet toch eten en drinken en voor een woning en kleding zorgen, - en dat gebeurt dan ook uit een zekere vorm van eigenliefde! Men neemt een lieve vrouwen wil haar voor zich alleen hebben, en wee degene, die het waagt de vrouw van zijn naaste te begeren! Dat is dan toch ook een vorm van eigenliefde!?

[9] Zal ik, als ik een goed bewerkt stuk grond heb, tegen de oogsttijd uit pure zelfverachting en met een totaal gebrek aan eigenliefde naar mijn buren gaan en zeggen: 'Vrienden, ga en oogst wat op mijn velden is gerijpt, want ik heb als de minste van jullie, als jullie aller knecht zonder enige waarde, slechts voor jullie gewerkt!' Ik vind dat de zo hooggeroemde zelfverloochening en zelfverachting toch bepaalde grenzen moet hebben, zonder welke het zelfs onmogelijk zal zijn Uw leer aan de mensen mee te delen, omdat men daarmee duidelijk zou laten zien dat men zijn broeders voor dommer en blinder houdt dan zichzelf! Want zich geestelijk beter achten dan zijn broeder bevat toch zeker ook wel iets van hoogmoed! Als dat zo is, laten we dan eens over honderd jaar naar de mensheid kijken, dan zullen we ze als ossen in de wei gras zien eten, en van een taal zal geen spoor meer te vinden zijn en net zo min van woonhuizen of zelfs maar van een stad! -Hoe ver mag de eigenliefde van de mens dan gaan?"

 

77 De maat van de liefde tot God, de naaste en zichzelf

 

[1] IK zeg: "Best, dan zal Ik je een maat geven, waardoor jij en iedereen weten zal hoe het staat met de eigenliefde, de naastenliefde en de liefde tot God.

[2] Neem het getal 666, dat onder goede en kwade omstandigheden respectievelijk een volmaakt mens of een baarlijke duivel aanduidt!

[3] Deel de liefde in de mens precies in 666 delen; geef er daarvan 600 aan God, 60 aan de naaste en 6 aan jezelf! Wil je echter een baarlijke  duivel zijn, geef er dan 6 aan God, 60 aan de naaste en 600 aan jezelf!

[4] Kijk, de rechtschapen werkers en knechten en maagden bewerken de velden van hun heer. Naar jouw mening moet dan ook de oogst van hen zijn, omdat deze het resultaat is van hun vlijt en moeite. Maar ze brengen hem in de schuren en loodsen van hun heer en verheugen zich als ze tegen hun heer kunnen zeggen: 'Heer al uw schuren en loodsen zijn al vol, en nog staat de helft op het veld! Wat moeten we doen?' En hun vreugde wordt groter als de heer tegen hen zegt: 'Ik prijs jullie grote en onbaatzuchtige vlijt en ijver, ga en breng bouwlieden hierheen opdat zij zo snel mogelijk voorraadkamers bouwen en ik de zegen van het veld bewaren kan voor jaren, die misschien minder gezegend zullen zijn dan dit jaar voor alle vruchten was!' Kijk, aan de werkers behoort niets, zij hebben geen schuren, geen loodsen en geen voorraadkamers, en toch werken zij voor een gering loon alsof het voor hun schuren, loodsen en voorraadkamers was; want zij weten dat zij geen nood behoeven te lijden als de heer alle voorraadkamers vol heeft.

[5] En zie, in het doen van een rechtschapen dienstbare zie je de gehele verhouding van iedere ware mens tot zichzelf, de naaste en God. De echte dienende zorgt 6-voudig voor zichzelf, 60-voudig voor zijn mede­ dienenden opdat ze hem welgezind zijn, en 600­-voudig voor zijn heer , en zorgt daardoor, zonder het te willen, toch 666-voudig voor zichzelf. Want de mede dienenden zullen hun metgezel, bij wie zij de minste eigenliefde tegenkomen, het meest toegenegen zijn, en de heer zal hem weldra boven allen stellen. Maar een dienaar, die alleen voor zichzelf zorgt, bij het werk graag de laatste is en alleen maar het lichtste werk doet, zullen zijn metgezellen met scheve ogen aanzien, en zijn heer zal heel goed merken dat de zelfzuchtige dienaar een luie knecht is. Hij zal hem daarom nooit de leiding geven, maar wel zijn loon verminderen en helemaal onderaan de eettafel zetten. En als deze zelfzuchtige luie knecht zich niet zal verbeteren, zal hij met een slecht getuigschrift uit dienst ontslagen worden en op die manier moeilijk ooit weer een baan krijgen. Maar als hij ook nog maar één vriend heeft, tegenover wie hij zich onzelfzuchtig gedragen heeft, dan kan deze hem in zijn huis opnemen zonder dat de heer hem daarvoor zal verguizen. -Begrijp je dat?

[6] leder mens heeft een bepaalde graad van eigenliefde, en moet die ook hebben, omdat hij anders niet zou kunnen leven, -maar, zoals aangetoond, slechts de minste graad! Eén graad méér doet de zuiver menselijke verhouding reeds te niet, en dat is op de weegschaal der goddelijke orde precies afgewogen! - Nu zijn de grenzen zichtbaar gemaakt, en wij zullen zien hoe je deze in de praktijk aan zult houden!"

[7] JUDAS zegt: "Daar is heel veel wijsheid voor nodig om te kunnen beoordelen of men de precieze maat aanhoudt bij de eigenliefde! Hoe kan de kortzichtige mens dat beoordelen?"

[8] IK zeg: "Laat hij in alle redelijkheid dat doen wat hij kan, het ontbrekende zal door God wel toegevoegd worden. Je behoeft je echter geen zorgen te maken dat er een mens is die minder dan 6 delen voor zichzelf houdt! En helemaal niet bij mensen van jouw soort!"

[9] Judas zwijgt nu en gaat nadenkend van tafel om voor zichzelf voor de allang ingevallen nacht een slaapplaats klaar te maken.

[10] Pas nu komt de jonge JOSOË naar voren en zegt: “De. domheid van deze mens heeft me toch wel zeer geërgerd! Als leerling is hij nog zo dom als een nachtuil op klaarlichte dag. Ik begreep alles direkt wat U, o Heer, tegen hem gezegd heeft. Maar hij begreep niets, terwijl hij maar steeds vroeg, en allerlei tegenwerpingen maakte, en nu tenslotte nog net zo dom wegging alsof U, o Heer, geen woord tegen hem gezegd had! Als een kind vraagt, is dat te begrijpen, maar als een volwassene, die daarbij ook nog wijzer wil zijn dan zijn medemensen, ook blijft vragen -en dat duidelijk niet goed-, maar kwaadwillend -, dat moet toch ergernis geven! Ik wil nog driekeer sterven als deze mens zich ooit op deze wereld zal verbeteren! Hij is zeer waarschijnlijk een vrek en berekent hoe hij, als hij zou kunnen wat U kunt, o Heer, in zo kort mogelijke tijd bergen goud en zilver zou kunnen vergaren! En zo waar als ik Josoë heet, ik zet er alles op wat ik heb en wil alles ondergaan wat een mens maar kan doorstaan, als deze mens zich ooit verbetert!"

[11] IK zeg: "Beste Josoë, houd daar nu maar over op; want wij hebben allerlei helpers nodig bij het bouwen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, en Judas is er nu ook een die wij kunnen gebruiken! .-Maar zeg me nu eens wat je tegen je aardse ouders zult zeggen als Je hen weer zult ontmoeten! Wat zul je zeggen?"

 

78 De hemelse wijsheid of de duivelse leugen

 

[1] JOSOË zegt met een blij lachje: "Heer, ik geloof dat dat heel eenvoudig is! Oom Jaïrus brengt mij in huis bij mijn ouders, die zeker nog wel om mij zullen treuren. Die zullen verwonderd grote ogen opzetten als zij mij zien, omdat ik net zo sterk op hun Josoë lijk als het ene oog op het andere. Jaïrus kan dan zeggen dat ik een vondeling ben, die zelfs net eender heet als de gestorvene, en dan zullen mijn ouders mij zonder meer in plaats van hun kind opnemen en nog meer van mij houden dan van hun Josoë. Beetje bij beetje kunnen ze dan door allerlei terloopse opmerkingen de volle waarheid te weten komen, en tenslotte zullen ze dan toch moeten geloven dat ik hun echte zoon Josoë ben. Maar U, o Heer, kunt bepalen hoe snel zij de volle waarheid mogen horen. ­Is dat zo goed, o Heer?"

[2] IK zeg: "Het geheel is helemaal niet zo gek uitgedacht, beste Josoë, maar er doet zich een complicatie bij voor, en wel dat er duidelijk gelogen wordt, en iedere leugen komt uit het kwade en veroorzaakt weer kwaad. Kijk, een vondeling ben je duidelijk niet, hoe wil je dat dan later voor je ouders en God rechtvaardigen?"

{3] De JONGEN zegt: "Heer, als U glimlacht, is dat zeker een goed teken, en voor U ben ik al gerechtvaardigd zoals eens Jacob met zijn in lamsvel gewikkelde handen tegenover zijn blinde vader Isaäk! Kijk, Heer, dat was toch een grotere leugen dan de mijne, wanneer ik als vondeling bij mijn ouders gebracht wordt, en toch werd Jacobs eerstgeboorte zegen door God als rechtvaardig aangenomen! Als God echter toen een duidelijke bedriegerij, een aanwijsbare leugen, met genadige en zegenende ogen kon aanschouwen, dan zal de huidige vondeling Josoë hem toch niet tegenstaan, daar hij bovendien toch een echte vondeling is zoals er geen tweede is op de hele grote aarde van God! Daarmee bedoel ik, mijn God en mijn Heer, dat er op deze aarde wel niets zo verloren is als iemand, die gestorven is; daarom zou er in de waarste zin van het woord niets kunnen zijn dat meer 'gevonden' is dan een ­Heer, U begrijpt wel wie ik hier bedoel!"

[4] IK zeg: "Dat heb je goed beredeneerd! Ik wist wel dat je een goede reden zou vinden, maar nu zou Ik ook nog van jou willen horen, hoe je je aan je ouders met allerlei terloopse opmerkingen tenslotte als de echte Josoë voor zult stellen."

[5] JOSOË zegt: "O Heer, dat is toch heel gemakkelijk! Als ik eenmaal in huis ben zal ik er geen moeite mee hebben om mij net zo te gedragen als ik mij vroeger gedragen heb. Geleidelijk aan zal ik naar bepaalde dingen vragen zoals ik dat vroeger gedaan heb, ik zal ook mijn spelletjes opzoeken en die op de bekende manier gebruiken. Dat zal mijn ouders zeker opvallen en tenslotte zullen ze moeten zeggen: 'Dat is onze Josoë, die misschien door Borus met zijn geheime middelen uit het graf is opgewekt en in de loop van de tijd tot op nu helemaal genezen is!' En voorlopig laat ik hen in die mening. Op het geschikte moment zullen ze de waarheid wel vernemen, en volgens mij zal het zo best te regelen zijn. "

[6] IK zeg: "Maar daar zit ook weer een leugen in! Want iemand opzettelijk in het ongewisse laten, is hetzelfde als tegen iemand liegen! Hoe zul je je daarvan dan schoonwassen?"

[7] JOSOË zegt: "Heer, het is altijd en eeuwig een goed teken als U glimlacht terwijl U vragen stelt; ik dacht echter dat er twee heel verschillende soorten leugens zijn. Als men iemand opzettelijk kwaadwillig een leugen als een betrouwbare waarheid opdist, dan is en blijft dat een satanische verdor­venheid! Maar een schijnbare leugen, waarmee men de naakte waarheid slechts zolang omhult, zolang die naakte waarheid voor de betreffende mens nog niet te verdragen is, ja hem zeker meer zou schaden dan baten, kan niet uit den boze zijn, omdat zij ontspruit uit een hart en een wil vol edele, goede en toegenegen motieven!

[8] Anders zou op dezelfde manier iedere gelijkenis, die toch de verhevenste waarheid kan verbergen, een duidelijke leugen zijn. En toch hebben de meest wijze vaders en profeten hoofdzakelijk in zuivere gelijkenissen gesproken! En dat juist Borus hier als de algemeen bekende, beroemde dokter als zodanig in Uw plaats treedt, is in de aard der zaak toch ook niet anders dan toen ten tijde van Abraham de drie naar de aartsvader gekomen engelen Jehova's plaats hebben ingenomen, en helemaal niet anders dan de leugen van Jozef in Egypte tegen zijn koren zoekende broeders, die mij nog altijd heel onbarmhartig toeschijnt! Maar God heeft het zelf zo gewild en rekende Jozef dat gedrag tegenover zijn broeders zeker niet als zonde aan. En daarom denk ik, dat zo'n schijnbare leugen slechts een hemelse wijsheid is, terwijl de echte leugen thuishoort in het rijk van de ergste helse sluwheid!"

[9] IK zeg: "Kom hier, Mijn lieve Josoë, en laat je kussen, want jij bent met al je jeugd nog wijzer dan een oude schriftgeleerde!"

[10] Bij deze woorden loopt JOSOË vlug om de hele tafel heen, omarmt Mij en zoent Mij bijna half dood en zegt dan heel uitgelaten, maar tevens met een zeer wijze blijheid: "Kijk hierheen, alle hemelse geesten, machten en krachten, en bedek je aangezicht! Want dat wat hier gebeurde hebben jullie nog nooit beleefd! De eeuwige heilige Vader, die hier bij ons in de Zoon Jezus persoonlijk aanwezig is, laat Zich tastbaar liefkozen door een van Zijn schepselen!

[11] Zo trekt Hij, die eeuwig bestond, het tijdelijk bestaande .naar Zich toe liefkoost het en maakt het daardoor voor eeuwig aan Zich gelijk! O, ware, enige Vader van alle mensen, hoe zalig smaakt toch Uw liefde!"

 

79 Twee engelen bieden Josoë hun diensten aan

 

[1] Nu stappen de twee engelen naar voren en zeggen: " Ja, lieve jongen, je sprak de waarheid! Dat hebben onze ogen nog nooit gezien, hoewel zij reeds lang door het eindeloze heelal tuurden, vóór de eerste zon zich met haar stralen ver door Gods eeuwige ruimte kenbaar maakte! Behoud daarom steeds die geest, die nu zo puur goddelijk verheven in je is, dan blijven wij eeuwig broeders!"

[2] JOSOË zegt: "Wie zijn jullie, dat jullie zulke verheven wijze woorden kunnen zeggen? Zijn jullie dan niet net zulke mensen als ik er een ben?"

[3] De BEIDEN zeggen: "Beste broeder, in de geest zijn wij wel geheel datgene wat jij bent en nog steeds meer zult worden, maar vlees en bloed hebben wij nooit gedragen! Wij zijn engelen van de Heer en zijn hier om alleen Hem altijd te dienen. Als Hij ons echter uit genade toestaat om net als Hij de weg door het vlees te gaan, dan zullen wij ook in dat opzicht geheel op jou lijken. Nu ben je ons ver vooruit, maar de eeuwigheid is lang en eindeloos en daarin zullen eens alle verschillen wegvallen. Maar wij bieden nu ook jou onze diensten aan; als je iets nodig hebt, beveel dan en wij zullen je dienen!"

[4] JOSOË zegt: "Wat zou ik jullie dan voor mij moeten laten doen? Wij allen hebben één God en één Heer en eeuwige Vader. Hém alleen komt het recht toe om mij zowel als jullie iets op te dragen. Maar wij, die zonder uitzondering allen door Hem zijn geschapen, moeten elkaar biets opdragen, maar door hulpvaardige liefde elkaar steeds wederzijds dienen als er een van ons, engel of mens, onverschillig wat voor hulp nodig heeft!

[5] Maar al biedt iemand nóg zo bereidwillig hulp aan zijn hulpbehoevende om hulp vragende broeder, dan vind ik hem al niet volmaakt. Want op die manier wordt alleen diegene geholpen die gelegenheid, moed en kracht bezit om zijn in enig opzicht met capaciteiten begunstigde broeder zijn nood te beschrijven en hem om overeenkomstige hulp te vragen. Maar wie helpt dan degene, die de gelegenheid en de moed niet bezit om zijn tot helpen in staat zijnde broeder om hulp te vragen? Maar als ik een hulp, waar.om gevraagd moet worden, al niet juist vind, hoeveel te minder dan een, die op bevel gegeven moet worden?

[6] Daarom zeg ik jullie hier in tegenwoordigheid van Degene, die Heer is over leven en dood: Als jullie zullen merken, dat ik hulp nodig heb, help me dan zonder dat ik daarom vraag of als een meester beveel! Ik zal hetzelfde doen als ik zou weten dat ook ik jullie ergens mee zou kunnen helpen; verder heb ik geen hulp en diensten van jullie nodig en allerminst een dienst op bevel, die erger is dan helemaal geen!

[7] Maar iemand die in wat voor opzicht dan ook kan helpen, moet ijverig rondzien onder zijn hulpbehoevende broeders of er niet een is die in een bepaald opzicht hulp nodig heeft. En heeft hij er een gevonden dan moet hij zijn hulp aanbieden! Dan zal hij naar mijn mening de Heer en Vader, die de eeuwen door zo te werk gaat, zeker bevallen en het heilige evenbeeld van God waarnaar hij geschapen is, rechtvaardigen. Wie echter. zijn,naaste pas helpt nadat deze hem om hulp heeft gevraagd, -oh, wat is zo n helper dan nog ver verwijderd van het volle evenbeeld. laat staan degene, die zich laat bevelen om te helpen!     

[8] Kijk, beste vrienden, als jullie wijsheid niet verder reikt dan een voorstel te doen aan mensen, om jullie te bevelen als ze je hulp nodig hebben, dan zou ik met jullie niet willen ruilen; maar als jullie mij alleen maar hebben wille~ testen, dan geloof ik mijn proef ten aanzien van jullie in leder geval met slecht doorstaan te hebben. En mochten jullie uit mijn mond misschien iets gehoord hebben, wat nogal hard aankwam, dan moet je mi) d~t maar niet kwalijk nemen, want ik heb mijn mond niet opengedaan om Jullie de les te lezen, maar terwille van de waarheid, omdat jullie Je voorstel aan mij met overeenkomstig de waarheid gedaan hebben. Als volmaakte hemelgeesten hadden jullie toch mijn innerlijk zover kunnen onderzoeken, dat je ontdekt zou hebben dat ik zeker zo'n antwoord op Jullie voorstel zou geven. Dan zouden jullie je aanbod, waarvoor ik jullie in ieder geval niet bedanken kan, beslist in een andere vorm hebben gegoten!"

[9] De BEIDE jongemannen doen nu wat gedeemoedigd een stapje terug en zeggen: "Waarlijk, zo'n grote, zuiver goddelijke wijsheid zou geen engel bij deze jongen gezocht hebben!"

[10] IK zeg: " Ja, geliefden, Gods oog ziet heel scherp en ontdekt ook in de volmaaktste engel nog vlekken, - en dat geldt ook voor een zuiver mensenhart, dat is als Gods oogappel. Ik liet dit echter niet voor jullie, maar voor de gasten gebeuren, opdat zij uit de reine mond van een tot leven gewekte jongen zouden vernemen hoever zij nog van het evenbeeld van God afstaan. Overigens heeft de jongen al vanaf zijn geboorte een buitengewoon scherpe geest, en niemand moet nu denken dat Ik hem bij deze gelegenheid de woorden in zijn hart en daarna in de mond gelegd zou hebben. Zij zijn helemaal van hemzelf, daarom zal hij eens voor Mij een bekwaam werktuig zijn. "

 

80 Cyrenius neemt Josoë op

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer, ik zou deze jongen willen adopteren, en als hij wilde komen, dan zou ik hem niet alleen náást mijn kinderen, maar in alles bóven hen willen stellen. Waarlijk, ik zou mij zeer gelukkig prijzen, als ik deze lieve jongen, die toch al meer engel dan mens is, de mijne zou kunnen noemen! Hij zal het toch al wat moeilijk bij zijn voormalige ouders krijgen, en het is de vraag of zij hem nog zullen aannemen. Ik ben echter van alles op de hoogte en kan als de tijd rijp is voorbereidingen treffen, zodat zijn ouders, die bij mij als zeer tem­pelgezind bekend staan, hun Josoë zullen herkennen. Willen zij hem aannemen, dan zal hen de vrije keus gelaten worden, evenwel met de voorwaarde, dat hij bij mij in huis blijft en bij mij moet zijn, waar ik ook ben -nu eens in Azië, dan weer in Europa of Afrika, want ik hecht zeer veel waarde aan zijn wijsheid!"

[2] IK zeg: "Spreek dat maar met Jaïrus en de jongen af! Ik vind alles goed, want Mijn dierbare Josoë zal Mij overal trouw blijven"

[3] De JONGEN zegt: "Vader, daaraan zult U toch niet twijfelen? Dan zou U mijn hart een andere instelling moeten geven! Dat zult U echter in der eeuwigheid niet doen en dus zal ik U ook eeuwig trouw blijven. Als ik echter zelf mijn toekomst op deze aarde zou mogen kiezen, dan bleef ik het liefst direct bij U! Want wat voor hogers, beters en zaligers kan er in de gehele oneindigheid en in alle oude en nieuwe hemelen nog zijn, dan bij U, de oerbron van liefde, wijsheid en al het leven te zijn? Maar dat is slechts de eigenlijke, diepste wens van mijn hart; voor het overige weet ik ook te gehoorzamen en ga gewillig overal heen waar Uw heilige wil mij maar heen wil zenden! Ik ga naar Cyrenius, die ik zeer hoogacht en waardeer, en zo ga ik ook naar mijn aardse ouders terug, waar ik ook veel van houd; maar zonder Uw wil zal ik niet zo maar iets doen."

[4] IK zeg: " Je hele wezen toont, dat je bij Mij zou willen blijven en mettertijd ook bij mij zult blijven, maar nu heb je nog wat rust nodig, die Je moet nemen terwijl je lichamelijk niet bij Mij bent, opdat je ziel en je nieuwe lichaam een hechtere eenheid zullen vormen. Als dat in de loop van ongeveer een jaar gebeurd is, kun je wel weer bij Mij komen en dan zul je je in Mijn nabijheid goed staande kunnen houden zonder dat Ik, .zoals nu, gedwongen ben om met de macht van Mijn wil jouw ziel in je. lichaam vast te houden. Kijk, dat is de reden waarom Ik je nu voor je eigen bestwil een tijdje bij Mij weg laat gaan! Maar bedenk nu eens. of je liever met de Romeinse opperstadhouder Cyrenius mee gaat, of dat Je liever. terug gaat naar je aardse ouders! Het maakt Mij niets uit, -maar het is wel waar, dat je bij Cyrenius altijd meer kunt opsteken, dan als een soort vreemdeling in het huis van je ouders, want die zullen lange tijd niet weten wat ze met je aan moeten."

[5] JOSOË zegt: "Goed, nu ik dat weet, ga ik met de verheven stadhouder Cyrenius mee. Maar toch zou ik mijn ouders willen ontmoeten om hun verwonderde gezichten te zien als ze mij zien."

[6] CYRENIUS zegt: "Dat kunnen we morgen, als we hiervandaan over Kapérnaum naar Sidon en Tyrus reizen, heel gemakkelijk regelen! Als we.in. Kapérnaum 's middags zullen eten bij mijn broer, die je hier naast mij ziet en die Cornelius heet, dan zullen daar behalve enige belangrijke burgers van de stad ook jouw ouders aan tafel genodigd worden en dan zul Je voldoende gelegenheid hebben om je ouders te zien, en te horen wat voor opmerkingen zij over jou zullen maken. Maar je moet daarbij wel erg oppassen om je niet eventueel door een achteloos gezegde te veel bloot te geven! Aan de kleding zullen ze je niet herkennen omdat ik je morgen meteen een toga, zoals de Romeinen die dragen, uit mijn voorraad aan zal laten trekken. Maar, zoals gezegd, jouw mond moet Je zelf heel goed in de gaten houden, om je niet voortijdig te verraden!"

[7] De JONGEN zegt: "Maak u daarover maar niet bezorgd! De Romeinse taal beheers ik tamelijk goed, net als de Griekse, daarom zal ik deze talen spreken als men mij iets vraagt. Weliswaar kennen mijn ouders deze talen ook, maar dat geeft niet! Kortom, met hulp van de Heer, die mij heeft opgewekt, zal ik in staat zijn om alles zo goed mogelijk te laten verlopen. "

[8] CYRENIUS drukt de jongen aan zijn borst, kust hem en zegt: "Kort en goed, Ik houd zeer veel van je en beschouw je van nu af aan als een zoon, die ik meer liefheb dan al mijn eigen kinderen en een aantal andere kinderen, waarvan ik vrijwillig net als nu bij jou, vader ben geworden. Want je zult ze allemaal geestelijk van veel nut kunnen zijn."

[9] De JONGEN zegt: "Ik verheug mij er ook op, want het is vanouds mijn grootste vreugde geweest om iemand waar dan ook mee van nut te kunnen zijn."

[10] IK zeg: "Goed, Josoë! Als Ik zal zien dat je trouw blijft aan je voornemen, dan zal Ik je ook kracht uit de hemel zenden, waarmee je dan in staat bent om nog meer goeds te doen. Waaruit die kracht zal bestaan zul je pas merken als je haar krijgt. Maar nu gaan wij rusten, want het is inmiddels al bijna middernacht. Morgen komt er weer een dag en Ik wil van te voren niet onderzoeken wat hij zal brengen, maar wat hij zal brengen, dat zullen wij allen aanvaarden. Het goede zal ons deelachtig worden en het kwade zullen wij weten af te zonderen. Dus gaan wij nu slapen!"

 

Jezus in de woestijn en aan het meer van Genezareth.

 

81 De nieuwe overste

 

[1] De volgende morgen straalde de zon weer aan de hemel en velen van de aanwezige gasten, die ook eerder dan wij waren gaan slapen, dartelden reeds buiten rond toen Ik, de leerlingen, de Romeinen en Kisjonah uit het huis naar buiten gingen.

[2] Niet lang daarna kwamen ook Bab en zijn familie uit de stad; want hij was laat in de avond naar zijn huis in de stad teruggegaan om ons geen overlast te bezorgen. Toen hij daar echter aankwam -zo vertelde hij ons met duidelijke haast -, heerste er in de stad, en vooral in de synagoge, een grote opwinding, en wel zodanig dat hij het niet had durven wagen om iemand te vragen wat daar aan de hand was. Er moest echter iets heel belangrijks gebeurd zijn, omdat hij nog nooit zo'n opwinding bij de dienaren en heren van de synagoge gezien had.

[3] IK zeg: "Dat zal een gevolg zijn van de nieuwe bezem, die na het aftreden van Jaïrus aangekomen is uit Jeruzalem en waarschijnlijk vandaag hier in Nazareth een inspectie wil houden! Dat is niet zo belangrijk en wij zullen ons daarom onze reeds klaar gemaakte morgenmaaltijd goed laten smaken."

[4] Vervolgens richtte Ik Mij tot de beide nog aanwezige jongemannen en zei: "Ga naar de synagoge en breng Roban, de oudste hier, Ik moet hem spreken! Loop echter op je gemak, opdat je je door je plotselinge komst niet verraad!" -De beide engelen doen meteen wat Ik hen opgedragen heb; wij gaan echter opgewekt aan het ochtendmaal.

[5] Als wij weer van tafel gaan, arriveert ROBAN met de beide engelen, buigt diep voor Mij en voor de nog aanwezige hoge Romeinen en zegt geestelijk totaal uitgeput: " Ach, Heer, hier is de hemel en daar in de synagoge woedt de hel op z'n ergst! Heer, ik hoef het U weliswaar niet te zeggen, omdat ik maar al te goed weet, dat niets in de hele wereld aan U onbekend kan zijn, maar het is nu al haast om wanhopig te worden zoals onze nieuwe overste te keer gaat!

[6] Als die mens niet een lichamelijke broer van de satan is, dan doe Ik volledig afstand van mijn mens zijn! Eerst berooft hij ons niet alleen van ons geld, maar ook van al onze andere bezittingen, zodat we niet eens meer weten waar we nu in het vervolg met onze families van leven moeten. Hij neemt al het meel, alle peulvruchten, al het koren, alle gerookte vissen; vervolgens zegt hij dat al onze ossen en koeien en kalveren, schapen en ezels eigendom van de tempel zijn en zal ze op die manier genadeloos van ons afnemen! Daarbij verklaarde hij ons allen tot afvalligen van de tempel en wil ons bovendien nog alle mogelijke straffen opleggen; want in Jeruzalem is men helemaal op de hoogte met wat hier gebeurt, en tevens heeft hij de strikte opdracht om U als volksverleider en volksopruier te laten grijpen en aan het gerecht over te leveren! -Wat zegt U van zoiets beestachtigs?

[7] Herodes weet waar U gaat en staat en hij zou al lang heel serieuze stappen tegen U ondernomen hebben, als hij niet de onjuiste mening had, dat U de uit de dood opgestane Johannes zou zijn. Dat heeft namelijk zijn waarzegger, die heimelijk een leerling van Johannes was, hem aangepraat. Want Herodes had Johannes op verlangen van de slet Herodias in de kerker laten onthoofden en haar zijn hoofd op een schotel laten aanbieden ten bewijze dat hij voldaan had aan de haar gegeven eed!

[8] Uit dit weinige kunt U, o Heer, nu welopmaken hoe de zaken staan! Ik zeg U: als U niet met al Uw macht tegenstand biedt, dan bent U tesamen met allen die hier bij U zijn, lichamelijk gesproken verloren! Want ik kan U alleen maar zeggen, dat nu letterlijk de hele hellos is; alleen al op Uw hoofd zijn tienduizend ponden goud gezet!"

[9] Dan roep IK Matthéus en zeg tegen hem: "Schrijf op wat je nu zult horen!"

[10] Matthéus haalt meteen zijn schrijfgerei en maakt zich klaar om te schrijven.

[II] Maar IK vervolg tegen Roban: "Vriend, je hebt de treurige geschiedenis van Johannes nu wat vluchtig aangeroerd, wees zo goed en vertel haar eens zo, zoals de nieuwe overste haar jullie verteld heeft! Want Ik stel er prijs op dat deze gebeurtenis zó opgeschreven zal worden!"

[12] ROBAN zegt: "Dat doe ik met alle plezier van de wereld, ik ben alleen bang dat men mij zal missen en dat we dan gevaar lopen dat die satansbroeder van een overste hierheen komt en een afgrijselijk spektakel maakt!"

[13] IK zeg: "Wees nergens bang voor, want we hebben hier nog genoeg macht om hem in toom te houden!"

[14] ROBAN zegt: "In dat geval zal ik de geschiedenis van Johannes meteen woordelijk weergeven zoals de nieuwe overste ons deze verteld heeft. Dit waren zijn woorden:

 

82 Het einde van Johannes de Doper

 

[1] Kort geleden berichtten de knechten, die de belasting ophalen voor de viervorst Herodes, aan Herodes de geruchten over U en Uw daden (Matth. 14:1). Zij vertelden hem, hoe U hen bij het belasting afpersen op de vlucht had gejaagd, en dat zij beslist niets tegen Uw macht konden doen. Daarop riep Herodes meteen zijn waarzegger. Maar deze, een scherpzinnige klant en tevens heimelijk een leerling van Johannes, die Herodes het vermoorden van deze profeet niet kon vergeven, zag hier gelegenheid om direkt wraak op Herodes te kunnen nemen en verklaarde hem zonder blikken of blozen: 'Dat is Johannes, die uit de dood is opgestaan en u nu met zulke daden dwarsboomt!'

[2] Herodes schrok daarvan en kwam bevend bij zijn knechten terug en zei tegen hen: 'Dat is de timmerman Jezus niet, want die ken ik omdat hij nauwelijks vijf jaar geleden met zijn vader Jozef een nieuwe troon voor mij heeft gemaakt en bij dit werk als kunstzinnig timmerman een behoorlijke vaardigheid liet zien, hoewel hij zich verder heel eenvoudig voordeed. Het is echter Johannes, die ik heb laten onthoofden. Die is uit de dood opgestaan en doet nu als onverwoestbare geest dingen tegen mij, die anders geen mens kan doen. (Matth. 14:2) Daarom moeten jullie niets meer tegen hem ondernemen, want dat zou jullie en mij het grootste onheil kunnen brengen!"

[3] Bij deze verklaring moeten de knechten grote ogen opgezet hebben en verbouwereerd zijn weggegaan, want zelf wisten ze dat U Johannes niet bent, -maar ze durfden de opgewonden Herodes niet tegen te spreken.

[4] Toen de overste ons dit verteld had vroegen wij hem, hoe dat dan zat met het vermoorden van Johannes. Want wij wisten wel dat Herodes hem in de gevangenis had geworpen, maar dat hij hem ook liet vermoorden, daarvan wisten wij nog niets. Toen vertelde de overste ons heel in 't kort: Herodes was in het begin zelf­ weliswaar heel zwak -een aanhanger van Johannes en waardeerde hem als een bijzondere wijze. Hij nam hem daarom aan zijn hof en wilde van hem de geheime wijsheid leren. Omdat hij daarnaast echter de slechte liefde voor Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, niet wilde opgeven (Matth. 14:3), wond Johannes zich op en zei ernstig tegen Herodes: 'Het is niet juist voor God en uw broer, dat u haar heeft! (Matth. 14:4) Want er staat geschreven: Gij zult niet begeren uws naaste vrouw!' Toen werd de trotse Herodes boos, liet Johannes in een gevangenis werpen en zou hem ook meteen hebben willen laten doden, als hij het volk niet zou hebben gevreesd, dat Johannes voor een profeet hield. (Matth. 14:5)

[5] Maar een paar dagen daarna vierde Herodes zijn verjaardag. Op die dag danste de mooie dochter van Herodias voor hem en zijn hoge gasten, wat Herodes zeer goed beviel. (Matth. 14:6) Hij beloofde daarom de schone danseres met een eed, dat hij haar geven zou wat ze aan hem zou vragen. (Matth. 14:7) De dochter ging echter eerst naar haar moeder, die Johannes wraak gezworen had omdat hij haar Herodes wilde aftroggelen, en de moeder bewerkte daarom haar dochter zo, dat ze het hoofd van Johannes zou vragen.

[6] Toen kwam de dochter en zei tegen Herodes: 'Geef mij het hoofd van Johannes op een gouden schotel!' (Matth. 14:8) De koning vond dat toch weljammer, niet zo zeer voor Johannes, maar veel meer vanwege het volk, waarvan hij vreesde dat het wraak op hem zou nemen. Maar terwille van de eed en degenen, die met hem aan tafel zaten, gaf hij zijn knechten opdracht om de dochter het verlangde te geven. (Matth. 14:9) En de knechten gingen heen, onthoofdden Johannes in de gevangenis (Matth. 14:10) nadat ze vooraf met een smoesje ettelijke leerlingen van hem wegstuurden, en droegen toen zijn hoofd op een schotel naar de eetzaal om het aan de dochter te overhandigen, en die gaf het daarna aan haar slechte moeder.

(Matth. 14: 11 )

[7] 'Toen kwamen zijn leerlingen weer terug en vonden tot hun grote schrik en leedwezen het lijk van Johannes. Zij namen het lijk, droegen het naar buiten en begroeven het (Matth. 14:12) ten aanschouwe van vele duizenden, die huilden en Herodes en zijn hele huis onder talloze vloeken bedolven. Herodias moet echter bij de aanblik van het hoofd van Johannes ogenblikkelijk met een vreselijk vertrokken gezicht dood ter aarde gevallen zijn en haar dochter enige ogenblikken later ook. Herodes en al zijn gasten vluchtten helemaal ontdaan de zaal uit.

[8] Heer, dat is woordelijk de treurige geschiedenis van Johannes die doopte aan .de rivier de Jordaan niet ver van de woestenij bij Bethabara, waar deze rivier in zee valt, er doorheen stroomt en zich vervolgens naar de Dode zee richt. -Wat zegt U daar nu van? Is het dan mogelijk dat mensen zulke duivels kunnen worden, en nog wel in een tijd dat U aan Wie hemel en aarde gehoorzamen, Zelf als mens op aarde rondgaat? Heeft U dan geen bliksems en geen donders meer?"

[9] Dan komen CYRENIUS en CORNELIUS naar Mij toe en zeggen woedend: "Heer, er dreigt gevaar! Nu kunnen wij niet meer op Uw te grote geduld en lankmoedigheid wachten, hier moet ogenblikkelijk ge­handeld worden! Binnen uiterlijk tien dagen moet het hele helse broedsel tesamen met Jeruzalem en de tempel van de aarde verdelgd zijn!"

[10] IK zeg: "Kijk hier, deze twee jongemannen zijn voldoende om in één ogenblik alles te doen, wat alle Romeinse macht in honderd jaar met zou gelukken! Als dit alles niet volgens de orde van God moest gebeuren, geloof dan maar dat het Mij zeer gemakkelijk zou zijn om het allemaal in een oogwenk te vernietigen! Maar dit ergste moet gebeuren terwille van de vorming van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

[11] Maar maak nu dat jullie hier weggaan, want deze nieuwe overste is een slecht mens, en de satan toont hem duizend wegen waarop hij jullie geducht zou kunnen schaden; zorg daarom dat jullie verder gaan!

[12] Ook Ik zal vandaag hier weggaan en niet zo gauw weer in deze streek komen, want een dolle hond moet men uit de weg gaan! Het is er een die veel goud en zilver heeft, want anders zou hij deze functie met hebben kunnen kopen. Met veel goud en zilver kan men in de wereld bij de wereldse mensen veel gedaan krijgen, en wie daarbij ook nog zo'n plaats koopt uit pure win­ en heerszucht -zoals deze heeft gedaan ­is. beslist niet te vertrouwen. Maken jullie je daarom allen gereed en ga hier weg, en Roban, ga ook weer naar huis, want tot nu toe hebben ze je nog niet gemist!"

[13] ROBAN zegt: "Maar als ik over U ondervraagd word, wat moet ik dan zeggen?"

[14] IK zeg: "Dat zal je in het hart en in de mond gegeven worden!"

 

83 De nieuwe overste van Nazareth

 

[1] Na deze woorden gaat Roban vlug naar huis, en nauwelijks is hij thuis of er komt al een bode die hem vraagt in de synagoge te komen, waar de nieuwe overste met hem over Mij wil spreken, want hij had gehoord dat Roban voor Mij in Sichar was geweest. Roban gaat er vlug heen en de overste trekt meteen fel tegen hem van leer .

[2] Maar ROBAN zegt: "Ik ben een oudste van Nazareth, ik ben tussen de zeventig en tachtig jaar oud en jij hebt er nog lang geen dertig beleefd! Omdat je je met behulp van je geld tot overste over ons hebt gemaakt, ben je nog lang geen Mozes en geen Aäron en zul je mij niets leren, wat ik al niet wist vóór je nog verwekt was! Wij hebben ons ambt altijd tot tevredenheid van je waardige voorganger en de gehele tempel bekleed, alle verschijnselen met de juiste ogen van ootmoedige Joden beschouwd en hebben dáár dammen opgeworpen, waar ze nodig waren. Maar als jij het beter kunt en nu in één slag alle Grieken en Romeinen in Joden wilt veranderen, ga dan zo maar door, dan sta ik er voor in dat je, ons niet meegerekend, als enige Jood in geheel Galiléa overblijft!

[3] Kijk, het belangrijke gehucht Jesaïra is om dezelfde reden helemaal Grieks geworden, en alle Farizeeën, schriftgeleerden en priesters hebben die plaats moeten verlaten! Ga heen en begin dáár met zulke strenge onderzoeken, en de Jesairenen zullen je daarop iets beginnen te vertellen, dat maakt dat je beslist geen voeten genoeg zult hebben om zo snel mogelijk weg te vluchten! Maar waarom zijn de Jesairenen afgevallen? Vanwege de veel te hebzuchtige strengheid van de priesterstand aldaar, en nu volgen ze Pythagoras in plaats van Mozes!

[4] En binnenkort zal het hier precies eender gaan, en jij en wij allen kunnen dan op de loop gaan! Wees daarom niet blind en besef de waarheid!

[5] De Romeinen en de Grieken zijn de hoogste gezagsdragers van de staat, en zij zien graag dat de Joden tot hun leer overgaan. Hoe wil je zulke overgangen verhinderen, vooral nu het in geheel Galiléa over­bekend is dat alles wat met de tempel te maken heeft maar al te veel op een lege dop lijkt? En wie anders dan de hebzuchtige tempeldienaars zelf zijn daaraan schuldig, die voor geld de rijke vreemden toelaten in het allerheiligste, waarop deze, ondanks alle eden, vervolgens lachend en onder veel spotternijen alles openbaar maken aan het volk?! Ga en vraag het de burgers van deze stad en dan zullen ze je vertellen wat ze ons verteld hebben!"

[6] De OVERSTE zegt: "Wat vertel je me nu? Dat zou het volk weten?"

[7] ROBAN zegt: " Ja, het volk weet dat! Maar ga zelf en laat het je vertellen!"

[8] De OVERSTE loopt heel ernstig in de synagoge heen en weer en zegt na een poosje: "Daar zal deze Nazareense profeet wel een groot aandeel in hebben! Daarom moet met hem hetzelfde gebeuren wat koning Herodes met Johannes gedaan heeft!"

[9] ROBAN zegt: " Ja,ja,je hoeft maar te proberen je aan de wonderdokter te vergrijpen, en het volk, Romeinen, Grieken en Joden, die hem als een God vereren, zullen je dan ook wat weten te vertellen! Ik als oudste van Nazareth zeg je en geef je in vertrouwen een belangrijke raad: Stap in de bescheiden voetstappen van je waardige voorganger Jaïrus, dan zal het je nog geruime tijd goed gaan. Als je echter, zoals nu, al het bovenste onder en het onderste boven wilt brengen, dan kun je snel naar een mogelijkheid omzien om naar Jeruzalem terug te keren! Jaïrus is zelf in Griekse handen. Borus is zijn schoonzoon, hij is de tweede wonderdokter en bezit alle soorten schatten, hij zal je maar al te gauw vertellen waar het op staat! Kortom, probeer het en zeg mij later maar eens of ik je slechte raad heb gegeven!"

[10] De OVERSTE stampt van kwaadheid op de grond en zegt: " Jullie zijn allemaal al des duivels en schijnen het meer met onze vijanden te houden dan met ons. Jullie zijn aanhangers van de leer van de volks­misleider! Hiervoor zal ik jullie allemaal uit de synagoge stoten, nieuwe mensen uit Jeruzalem in jullie plaats aanstellen en jullie aan het gerecht overleveren! Daarom vraag ik je nog een keer: Wat moest je zo nodig in Sichar bij de Samaritanen doen?"

[11] ROBAN zegt: "Ik ben negen en zeventig en weet wat ik doe en moet doen! Jouw bedreiging maakt mij, noch wie dan ook, aan het schrikken; wil je ons echter aan het gerecht overleveren, dan kun je dat proberen en dan zullen we wel zien, wie er tenslotte eerder door het gerecht gepakt zal worden, -wij of jij!

[12] Gelukkig staan wij heel goed aangeschreven bij de opperstadhouder, die een broer van keizer Augustus is en veel invloed in Rome heeft, en daarom zal hij ons heus niet, zoals jij denkt, zo gemakkelijk gevangen zetten! De tempel heeft het juist aan Jezus, die zij uit pure zelf­ en heerszucht haat, te danken, dat ze door de Romeinen nog niet met de grond gelijk gemaakt is!

[13] Je zult beslist wel iets gehoord hebben over de beruchte belasting­diefstal, die door de agenten van de tempel onder het mom van de opperstadhouder nauwelijks vijfweken geleden begaan is, en hoe het snode transport daarvan -tesamen met veel andere zuiver gestolen en met schandelijk geweld afgeperste zaken -in Kis door de opzichter van de zeer rijke Kisjonah is opgevangen! Wel, toen was het juist die Jezus, die door de tempel zonder enige reden gehaat wordt en die zelfs de hoogste Romeinen meer vereren dan hun Jupiter, die door zijn woord en zijn ongehoorde wonderdaden de verwoestende storm voor Jeruzalem heeft afgewend! Die is echter nog lang niet van de baan; ook maar de een of andere halsstarrigheid van jullie kant, - en de storm breekt los!

[14] Ook één enkele aangifte van Borus, Jaïrus of van mij is voldoende, en dan mag je van mij jouw Jeruzalem en je tempel over drie weken gaan bekijken, en dan zul je moeite hebben om de plaats te vinden waar de tempel eens stond! -Heb je me goed gehoord?"

[15] Van toorn en ergernis stampvoet de nieuwe OVERSTE weer en zegt: "Wie kan dat met een eed bekrachtigen? Want de schijnbare daders zitten in de tempel!"

[16] ROBAN zegt: "Volgens de Romeinse wetten mogen de daders ook nooit een eed afleggen, maar alleen de getuigen van elders, en daarvan hebben ze er als dat nodig is tienduizend, en ik denk dat dat wel voldoende zal zijn tegenover enige tientallen misdadigers!"

[17] De geheel terneergeslagen OVERSTE zegt: "Dus moeten we Jehova, Mozes en de profeten maar vergeten en geen mens mag meer -vanwege de Romeinen -hun geboden navolgen?!"

[18] ROBAN zegt: "Houd jij nu maar je mond over Mozes en Jehova en al de profeten! Daarvan is bij jou en nog minder bij de oversten en hoogsten van de tempel ook maar iets te ontdekken. De tempel is al dertig jaar niets anders dan een wissel­ en handelsmarkt en van de echte Jehova en van Mozes is allang geen spoor meer te vinden! Datgene wat er nog is, is pure schijn en bedrog, en de verscheurende wolven lopen in schaapsvacht rond om de arme schapen des te gemakkelijker te kunnen grijpen. Als je zou leven volgens de wetten van Mozes, dan zou je nooit deze functie voor veel goud en zilver hebben willen kopen! Ik verwed er mijn leven om, dat Mozes nooit ergens bevolen heeft om het ambt van opperpriester voor goud en zilver te verkopen!"

[19] Na dit antwoord van Roban sprong de nieuwe OVERSTE bijna uit zijn vel van kwaadheid en zei: "Dat doet me allemaal niets! Ik zal toch wel iemand vinden die jullie aan kan, zodat jullie je nog heel erg zullen verbazen, want ik weet ook nog veel dingen die jullie niet weten, en ik ken heel veel wegen, die jullie wel eens niet zouden kunnen kennen!"

[20} ROBAN zegt: "Best mogelijk, maar het is ook best mogelijk dat wij al jouw wegen en paadjes nog beter kennen dan jij, en het is maar zeer de vraag of wij al jouw wegen, waarop je heimelijk dacht ons in de rug te komen, al niet versperd hebben! Zoals gezegd, doe maar eens een poging, dan zul je direkt ondervinden wat we je allemaal te vertellen hebben!"

[21] De ANDEREN zeggen tegen Roban: "Maar broeder, waarom bescherm je deze onmens voor zijn zekere ondergang? Hij is immers in onze handen en moet de hemel maar om hulp vragen als wij ons de buitengewone vrijheid veroorloven hem de stenen van Nazareth te laten smaken!" -Toen tegen de overste: "Wij zijn Farizeeën en schriftgeleerden net als jij, en eigenlijk nog meer, want wij stammen af van Levi, terwijl wij weten dat jij je afstamming gekocht hebt, zoals in deze tijd nu al alles inclusief de hemel te koop is! Daarom ben je een indringer in het allerheiligste en een bedrieger van God, en voor zo'n misdrijf moet je met recht gestenigd worden; veel kun je je dus niet meer veroorloven of wij grijpen naar de stenen!"

[22] Deze krachtig uitgesproken bedreiging maakte de OVERSTE in ieder geval uiterlijk wat verdraagzamer, maar innerlijk des te verbitterder, en hij zei na een poosje: "Jullie moeten mij echter ook niet verkeerd beoordelen, want ik ken de grote tekortkomingen van de tempel net zo goed als jullie, en het gaat er alleen maar om hoe die te verbergen zijn en hoe de tempel haar vroegere invloed weer terug kan krijgen. "

 

84 Het getuigenis van Chiwar

 

[1] CHIWAR, de redenaar, zegt dan: "Waarom moeten wij ingewijden elkaar zo onzinnig lastig vallen? Was ik niet vanaf mijn elfde tot en met mijn vijf en twintigste jaar dienaar in de tempel, en weet ik niet maar al te goed wat daar gebeurt? Als ik slecht had willen zijn, wat zou ik dan in al die tijd niet hebben kunnen verraden! Maar ik dacht bij mijzelf: Het blinde volk blijft toch afhankelijk van de tempel -zoals voorheen!

[2] Waarom zou ik het volk het geloof ontnemen, waarop het nog steeds zoals ik denk, onbegrensde hoop stelt, en waarbij wij priesters in ieder geval een goed werelds bestaan hebben? Als wij echter nu, omdat wij geen werkelijke achtergrond meer hebben, onze snaar te veel spannen, dan zal hij breken, en dan zal het ineens uit zijn met ons gezang en dan kunnen wij later naar visnetten op zoek gaan en daar gaan te vissen, waar het meer het diepst is.

[3] Wat kunnen wij dan tegen de macht van onze van dag tot dag talrijker wordende vijanden doen? Geloof jij dat de tempelons dan zal beschermen? Daar kun je niet op rekenen, want in Rome leven nu al heel veel Joden, die daar mooi weer spelen van de wederrechtelijk in de tempel bij elkaar vergaarde schatten! Zij zullen ons evenmin verdedigen als de huidige tempeldienaars, die als zwaluwen hun vleugels nu al uitgevouwen houden, om bij de eerste de beste gelegenheid een reis over de grote zee naar Italië in Europa te maken en nooit meer in Azië terug te keren.

[4] Daarom verdient het nu voor ons allen aanbeveling om in de eerste plaats ons beroep als priester zo waardig mogelijk in alle kalmte uit te oefenen, en ten tweede het Romeinse 'In