Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door
het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse
Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke
andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means,
either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
Hoofdstuknummer
/ omschrijving / tussen haakjes.
Indien
bekend, de datum waarop het geschreven is.
De Heer in de omgeving van Caesarea
Philippi (vervolg)
1 Het voorstel van de Romein om de leer van
de Heer zo snel mogelijk te verspreiden
2 De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods
3 De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden
4 Rafaël redt Perzen en Indiërs
5 De reis van de Heer naar Genezareth (8.7.1862)
6 De maaltijd bij Ebal
7 De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd
8 Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen
9 Over de opstanding van het vlees
10 De filosofische vragen van de commandant
11 De bedenkingen van de commandant tegen de
goddelijkheid van de Heer
(12.7.1862)
12 De voortdurende inspanningen van de Heer
voor de mensen
13 De commandant vraagt om uitleg over het
wezen van de aarde
14 Rafaël als leraar in de astronomie
15 Rafaël verklaart de verhoudingen van de
planeten tot de zon
16 De voorwaarden om wijsheid te verkrijgen
17 Rafaël verklaart zijn macht (25.7.1862)
18 De vraag van de commandant over het doden
van dieren
19 De commandant vraagt naar het doel van de
strijd in de natuur
20 De voornaamste redenen voor de
verscheidenheid in de schepping op aarde
21 De zielensubstantie en haar trapsgewijze
bevrijding uit de materie
22 De samenstelling van de menselijke ziel
23 Over het verval van de zuivere leer
24 Het voorstel van de commandant om de valse
profeten te ontmaskeren (11.8.1862)
25 Over de geestelijke omstandigheden in de
eeuwen na Christus tot in de tweede helft
van de 19de eeuw
De geestelijke
wending door het instralen van het goddelijke licht.
26 Over de weggeworpen hoeksteen - waarvan de
tijd nu gekomen is - en over het einde
van de valse profeten
27 De onmogelijkheid van meer
godsdienstoorlogen
28 De toekomst van de ceremoniële kerk
29 De toekomst van de staten van Europa en
Amerika
30 De orde der ontwikkeling
De Heer in de omgeving van Caesarea
Philippi (vervolg)
31 De twijfels van de aanhangers Het gebed van
de Heer
32 Het gebed van de Heer.
33 De Heer bij de waard in Pella
34 De Heer in de school in Pella
35 Het avondmaal in de herberg
36 De Heer en de Romeinse commandant
37 De genezen Veronica bedankt de Heer
38 De Heer waarschuwt de rabbi
39 De leerlingen en de Heer onderwijzen de
inwoners van Pella (31.8.1862)
40 De Heer kijkt met de commandant op een
heuvel naar de aanbrekende ochtend
41 De leerlingen zoeken de Heer
42 De commandant troost de leerlingen
43 Het ontbijt van Veronica
44 Het grote belang van de leer van de Heer
ten opzichte van Zijn daden
45 De tegenwerpingen van de onderaanvoerder
46 Het belang van de waarheid
47 De vraag van commandant Pellagius over
bezetenheid (13.9.1862)
48 Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht
49 Pellagius geneest een bezetene
50 De Heer drijft zeventien geesten uit een
bezetene
51 Het wezen van de eerste vijf uitgedreven
geesten
52 De achtergronden van de zeventien geesten
53 De Heer vermaant de aanvoerder van de
uitgedreven geesten
54 Over de gevaren bij het eten van onreine
spijzen
55 De reis naar Abila
56 De Heer in de woning van de tien Joodse
gezinnen
57 Het getuigenis van de oudste over de Heer
(21.9.1862)
58 De geestelijke overeenstemming van de vernieuwing
van de vervallen burcht
59 De burcht van Melchizédek
60 Uit de tijd van de koning van Salem
61 Het avondmaal in de oude eetzaal
62 Het rumoer voor het huis van de Joden
63 De ware sabbatheiliging
64 Hoe men bijgelovige heidenen dient te onderrichten
65 Over de manier van onderrichten
66 De burgemeester van Abila
67 De commandant onderricht de burgemeester
over de Heer (5.10.1862)
68 Liefde en geduld, de twee grootste deugden
van de mens
69 Het middagmaal en het afscheid van de Heer
70 De aankomst in Golan
71 De Heer geneest de zieke vrouwen de twee
dochters van de waard
72 De waard en zijn vrouw verbazen zich over
de wondermacht van de Heer
73 Het wezen van het rijk Gods
74 De waard en de commandant worden onderricht
75 De aankondiging van een op handen zijnde
storm
76 De stormnacht
77 Buiten na de storm (23.10.1862)
78 De commandant spreekt over hoe men God
dient te zoeken
79 De goede voornemens van de buren
80 De naweeën van de storm en de aardbeving
81 De woorden van de buren over de macht van
de Galileeër
82 De terugkeer naar de herberg
83 De commandant vraagt hoe hij zich tegenover
de priesters moet opstellen
84 Het belang van de liefde (7.11.1862)
85 De heidense priesters verdedigen hun gedrag
in de stormnacht
86 De commandant onderricht de priesters over
de nutteloosheid van de afgodendienst
87 De priesters worden door hun collega’s
ondervraagd.
88 Het besluit van de priesters.
89 De dank van de priesters
90 Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen
91 Het vertrek naar Afek
92 Bij de Romeinse waard in Afek (29.11.1862)
93 De gedachten van de waard over de Heer
94 De Heer geneest de zieken in de herberg
95 De Heer vertelt de ontwikkelingsgang van de
priester
96 De Heer geeft onderricht over het verval
van de mensheid
97 Het juiste zoeken van God
98 De Heer maakt het juiste zoeken van God
aanschouwelijk
99 De priester wil zijn wereldse leven
rechtvaardigen
100 De eerdere openbaringen van de
Heer aan de priester
101 De bedenkingen van de commandant
over de schoonheden van de natuur
(11.12.1862)
102 Het verzoek en de belofte van de
priesters
103 Een wonder met symbolische
betekenis voor de priesters
104 De leerling Andréas spreekt over
de werken en woorden van de Heer
105 Het wonderbaarlijke ochtendmaal
106 Over het uitroeien van het
heidendom
107 Over de naastenliefde
108 De belofte en vermaning van de
Heer (2.1.1863)
109 De almacht van de Heer en de
beperkingen ervan
110 De commandant vraagt naar de hel
111 Waarom uiterlijke vormen
vernietigd dienen te worden
112 Waartoe ziektes dienen
113 Hoe moeilijk het is voor
verdwaalde zielen aan gene zijde om te keren
114 De vergeefse poging om een tiran
op te voeden
115 Een voorspelling van de Heer over
de Laatste Tijd
116 De geestelijke omgeving van de
Heer
117 De burgers van Afek bewonderen de
nu vruchtbare omgeving (21.1.1863)
118 Het vertrek van de Heer uit Afek
119 De ontmoeting met de karavaan uit
Damascus
120 De Heer richt enkele woorden tot
de karavaan
121 De Heer neemt zijn intrek in een
herberg bij Bethsaïda
122 De Heer onthult de waard de
oorzaak van het uitblijven van zijn zonen
123 Het geloof en het vertrouwen van
de waard
124 De Heer vraagt naar de Messias
(26.1.1863)
125 De Heer getuigt over Zichzelf
126 De vismaaltijd
127
De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer en de leiding van Zijn genade
128 Over het verbreiden van de leer
van de Heer en over het zegenen
129 Ter bestrijding van het bijgeloof
verklaart de Heer de kosmos
130 Over de Egyptische astrologie en
andere dwalingen
131 De noodzaak om voorzichtig te zijn
bij het onderrichten
132 Het gezegende landschap
133 De tweede uitzending van de
leerlingen (1.2.1863)
134 De organisatie van de leerlingen
van de Heer
135 De visvijver van de waard
136 De waard onderricht de gasten over
het veranderde land
137 De gasten herkennen de Heer
138 De bekentenis van de oudste
139 De vraag naar de naaste
140 De gelijkenis van de landheer
141 De Heer voorspelt Zijn dood en
Zijn opstanding
142 Op doorreis (4.3.1863)
143 De Heer in de arme herberg van de
basaltstad
144 Het viswonder
145 De waardin en haar dienstboden
146 Over de liefde tegenover mensen
met een ander geloof
147 Over het toelaten van
wantoestanden en verval onder de mensen.
148 De oorzaken van de ziekte van de
zoon van de waard
149 De twee vreemdelingen uit Nineve
150 De religieuze situatie in het land
van de twee vreemdelingen
(11.4.1864, vanaf vers 6)
151 Over de gerichten van God en de
gevolgen daarvan
152 Wat voor invloed het verbreiden
van het evangelie heeft
Over de wederkomst van de Heer
153 De vraag over de opwekking van de
gelovigen op de jongste dag
154 De Heer motiveert Zijn genade
155 Het begrip eeuwigheid
156 Over het Laatste Gericht
157 De Heer geeft Johannes en Mattheus
aanwijzingen voor hun aantekeningen
158 De historie van de basaltstad en
haar omgeving
159 Wat de zon eigenlijk is
160 De Heer voorspelt dat de
vreemdelingen bij hun koning worden opgenomen
161 Het verbreiden van de leer van de
Heer in Babylon
162 De Heer zegent het woeste gebied
van de roofzuchtige herders
163 De Heer en de Farizeeën voor de
stadspoort
164 Het wijnwonder in de Romeinse
herberg
165 Het gesprek over het wijnwonder
166 De bevrijding en bekering van de
Farizeeën, die voor door leeuwen worden
bewaakt (16.4.1864)
167 De voorspelling van de Heer aan
Barnabas
168 De geloofsbelijdenis van de
opperstadsrechter
169 De materialistische kritiek van de
opperstadsrechter op de ontwikkeling van de
mens
170
De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot nadenken stemmen
171 Over het werken van krachten
172 Het verkeer met gene zijde
Het innerlijk geestelijk gezicht
173 Een geestverschijning
174 Belevenissen aan gene zijde
175 Leiding in de wereld aan gene
zijde
176 De vraag naar de hel en haar
geesten
177 De afgodsbeelden in het huis van
de waard
178 Op de berg Nebo
179 De merkwaardige zonsopgang
180 De ontaarding van de Joodse leer
181 De huisgoden in de herberg worden
vernietigd (27.4.1864)
182 De oorzaken van lichamelijke
ziekten
183 De strijd in de natuur
184 Het doel van de strijd in de
natuur
185 Het voorbeeld van een vereniging
van dierlijke zielen
186 Dat de Heer de heidenen schijnbaar
begunstigt
187 De liefde van de Heer voor het
Joodse volk
188 Over valse Christussen, valse
profeten en valse wonderen
Wenken voor het gedrag van de leerlingen
189 De moeilijkheid van het ambt van
leraar
190 De priester van Apollo informeert
naar de Heer
191 Het ware vereren van God en
afgodendienst
192 Het ontstaan van het afgodendom
193 Het ontstaan van de Apollo
verering
194 De vermaning van de Heer tot
liefde en geduld bij het verbreiden van Zijn leer
195 De alomtegenwoordigheid van de
Heer en Zijn almacht
Over het wezen van de ziel en het proces van het zien
196 Een beeld van de geestelijke ontwikkeling
van de mens (10.5.1864)
197 Over het opstijgen en neerdalen
van engelen
198 Het verschijnen van de engelen
199 Over het werken van de engelen
200 Een bewijs van de macht van Rafaël
201 De veranderde omgeving bij de berg
Nebo
202 Rafaëls bewijs van zijn snelheid
203 De stralende steen van de zon
204 De dierenwonderen van Rafaël
205 De verbaasde dienaren vangen en
temmen de olifanten (13.5.1864)
206 Waarom volmaakte geesten zalig
zijn
207 Over de onbevattelijkheid van de
schepping
208 De wonderbare spijziging in de
herberg
209 Het voedingsproces in het
menselijke lichaam
210 De belangrijkste voedingsmiddelen
voor de mens
211 De Heer als almachtige Schepper
212
De belijdenis van Petrus en zijn verzoek om de gelijkenis van de zaaier uit te
leggen
213 Over het verkondigen van het
evangelie aan alle schepselen
214
De beelden van het uitrukken van de ogen, het afhakken van de handen en van het
eten en drinken van het vlees en bloed van de Heer (20.5.1864)
215 De juiste toepassing van het gebod
van de naastenliefde
216 Over de ontrouwe rentmeester
217 De verklaring van de gelijkenis
van de onrechtvaardige rentmeester en van het
koninklijke gastmaal
218 De gelijkenis van het onkruid
tussen de tarwe
219 De kenmerken van een valse profeet
220 Over het doen van wonderen
221 Over het bekeren door wonderen
222 Noodrijpe en volledig rijpe zielen
223 Judas Iskariot (30.5.1864)
224 De Heer waarschuwt tegen traagheid
225 Over spaarzaamheid
226 Een ochtendgroet van de
kraanvogels
227 Over de uiterlijke levenssfeer (de
aura)
228 Waarom de vogels water opnemen
229 Over het vliegen van de mensen
229 De Heer met de Zijnen in het dal
van de Jordaan
230 De ontoeschietelijke waard
231 De Heer kondigt de waard een
karavaan aan
232 Het oordeel van de waard over de
Joden
233 Nog meer oordelen van de waard
over de Joden (4.6.1864)
234 De Heer getuigt over Zichzelf en
Zijn zending
235 Het ontstaan van de Dode Zee
236 Het ontstaan van de Kaspische Zee
237 De waard vraagt naar de reden voor
het verwoesten van Babylon en Nineve
238 De pest van de traagheid
239 Kritiek op de voedselvoorschriften
van Mozes
240 Wenken voor de voeding
De gebreken van de wetten der profeten
241 De onvolkomenheid van menselijke
kennis
242 De verdraagzaamheid van de
Romeinen
243 De slechte bedoelingen van de
Farizeeërs (19.7.1864)
De kritiek van de waard op de Joodse priesters
De
voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever.
Voor zover
Jakob Lorber zijn geschriften van data voorzien heeft, zijn deze in de
inhoudsopgave vermeld.
De Heer
in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
[1] Daarop begaven wij ons weer naar
buiten, en wel naar de oever, waar wij ons 's morgens vroeg al bevonden.
[2] Nadat wij daar een tijd hadden
doorgebracht zonder een woord te wisselen, kwam de Romein naar Mij toe en zei:
'Enige en enig ware Heer en Meester, vol van de zuiverste liefde en wijsheid en
goddelijke kracht, er is nu een bijzondere gedachte in mij opgekomen, Voor de
mensen kan er op deze aarde toch niets zaligmakender, gelukkiger en dus ook
begerenswaardiger zijn dan dat Uw leer met haar levende, wonderbaarlijke kracht
in zo kort mogelijke tijd onder hen wordt verspreid; en dat zou naar mijn
mening toch niet al te moeilijk gaan.
[3] Kijk, U bent almachtig; één
gedachte van U, vervuld van de almacht van Uw wil -en op de hele aarde bestaat
er geen afgodstempel en geen afgodsbeeld meer. Als die voornaamste
steunpilaren van het oude, duistere en boze bijgeloof uit de weg geruimd zijn,
en wel bliksemsnel op alle plaatsen op aarde tegelijk, dan zullen de mensen
daar zeker van schrikken en er weldra over gaan nadenken, hoe en waarom dat
gebeurd is en wat dat te betekenen heeft.
[4] Daarna moeten die velen die goed
en naar waarheid van U en Uw rijk op d,e hoogte zijn, naar de mensen toegaan,
die enerzijds geschrokken zijn en zich anderzijds verbazen en naar de reden van
dat verschijnsel vragen, en hen gaan onderrichten in Uw naam; en als ze ergens
zieken aantreffen, moeten zij die op dezelfde manier genezen als Uw reeds
uitgezonden leerlingen in Joppe de,hier aanwezige zieken hebben genezen - en ik
denk dat Uw leer op die buitengewone manier het snelst en meest zeker bij alle
mensen ingang zou moeten vinden. De mensen zijn daar niet toe in staat omdat ze
er de middelen niet voor oor hebben; maar U hebt de middelen waarmee een heel
groot
werk snel tot stand zou komen. Zou dat
niet mogelijk zijn, of zou het in tegenspraak zijn met Uw wijsheid en orde?'
[5] Ik zei: 'Ja, vriend, als Ik
slechts een mens zou zijn en op jouw manier zou denken en oordelen, zou dat
verhaal wel opgaan; maar als eeuwige Meester van alle bestaan en leven zie en
beoordeel Ik dat heel anders dan jij; daarom kan Ik niet op je voorstel ingaan.
[6] Als Ik alle afgoden samen met hun
door de mensen gebouwde tempels in één keer zou vernietigen, zou Ik eerst hun
priesters compleet van de aardbodem weg moeten vagen; maar priesters zijn ook
mensen, begiftigd met een vrije wil en ertoe bestemd om zichzelf te ontplooien
en het geestelijke leven in zich te grondvesten. Ook zijn er onder de
afgodenpriesters een groot aantal die bij zichzelf in het geheim allang naar
de waarheid van het leven van de ziel aan gene zijde zoeken; daarom zou het
ongepast zijn om hen te vernietigen vanwege het feit dat ze afgodenpriesters
zijn.
[7] Als nu alle afgodstempels samen
met de afgoden in één keer vernietigd zouden worden en de priesters zouden
blijven, dan zouden ze tegenover het volk een dergelijk verschijnsel als de
toorn van de goden uitleggen en het met alle hun ten dienste staande middelen
maar al te gauw tot onbetaalbare en ook wrede offers dwingen. Op veel plaatsen
doen de priesters dat toch al als het volk niet meer zoveel offert door 's
nachts de een of andere tempel te vernietigen en dan luid aan het volk de toorn
en wraak van een beledigde god te verkondigen, waarna het volk nog duisterder
en bijgeloviger wordt en moeilijker te bekeren is.
[8]
Bovendien zijn wonderen en allerlei tekenen niet de juiste, ware middelen om te
bekeren, met name voor een volk dat nog veel te weinig in de geest gewekt is.
Ze ontnemen de mens snel en gemakkelijk hun vrijheid en dwingen hem met
onweerstaanbaar geweld om zonder twijfel te geloven wat hem wordt voorgehouden
om te geloven; in deze tijd zijn er echter vooral onder de priesters allerlei
soorten magiërs -zoals die er in vroegere tijden geweest zijn en ook in de
toekomst zullen zijn -die allerlei valse wonderen en tekenen doen. Maar waar
haalt het volk het inzicht vandaan en het heldere beoordelingsvermogen om de
valse wonderen en tekenen van de echte en ware te kunnen onderscheiden?
[9] Als Ik jou het vermogen zou schenken
om echte, ware tekenen onder de heidenen te doen, maar de heidense priesters
zouden net als de vroegere Essenen tegenover jou valse tekenen doen die er
precies op lijken; hoe zul jij dan aan het blinde volk bewijzen dat alleen jouw
tekenen de echte zijn?'
[10] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en
Meester, U hebt helemaal gelijk; alleen door de lichte waarheid kunnen de
mensen mettertijd tot de ware, innerlijke levensvrijheid komen!
[11] Om Uw goddelijkheid te bewijzen
is het van Uw kant zeker noodzakelijk om voor ons, blinde heidenen, zodanige
tekenen en wonderen te doen die - voorzover wij inzicht hebben in de oude
kunsten van de magiërs -door geen enkel mens gedaan kunnen worden; en U komt
het dan ook toe om naast Uw leer, die op zichzelf al een groot wonder is,
tevens andere tekenen en wonderen te doen, opdat wij des te duidelijker inzien
dat Uw woorden niet menselijk, maar goddelijk zijn. Maar als Uw leer eenmaal
door Uw leerlingen aan de andere mensen wordt verkondigd en geleerd zoals U
die aan Uw leerlingen hebt onderwezen, zal die ook als de zuiverste, levende
waarheid uit de hemelen worden aangenomen, begrepen en al handelend in acht
worden genomen; en .het grootste wonder zal de leer zelf tot stand brengen,
doordat de mensen die er getrouw naar handelen in zichzelf datgene zullen
bereiken wat ze belooft. Maar het zal natuurlijk lange tijd duren voordat deze
heilige leer alle mensen op aarde onvervalst zal bereiken. Maar U bent de Heer
en weet het beste waar, hoe en wanneer een volk rijp is voor Uw leer.'
[12] Ik zei: 'Ja, vriend, zo is het,
en nu heb je een juister oordeel gegeven dan zojuist, met je onmiddellijke
vernietiging van alle afgoden en hun tempels!'
2
De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods
[1] (De Heer:) ‘Als je een zaadkorrel
in de aarde legt, heeft hij toch ook tijd nodig voor hij begint te ontkiemen en
geleidelijk aan een volledig rijpe vrucht wordt. Voor een landbouwer is het
natuurlijk wel een kwestie van geduld, als hij van het zaaien tot de oogst
bijna een half jaar lang moet wachten; hij zou zeker ook liever hebben dat hij
vandaag kon zaaien en morgen al zou kunnen oogsten! En kijk, zoals bij God alle
dingen mogelijk zijn, zou God ook dat gemakkelijk kunnen bewerkstelligen; maar
dan zou het er met de geestelijke ontwikkeling van de mens veel slechter
uitzien dan zoals het nu is! De op winst beluste mens zou aan één stuk door
zaaien en oogsten, maar de trage zou in een steeds grotere traagheid wegzakken,
wat vanzelfsprekend en heel begrijpelijk is. Daarom is de orde zoals die door
God in alle dingen op deze aarde bepaald is, voor de geestelijke ontwikkeling
van de mens toch de beste en het meest doelmatig.
[2] Datgene wat van tijd tot tijd snel
moet ontstaan heeft vanaf het allereerste begin van het ontstaan tot aan de
volle, feitelijke uitwerking echt geen half jaar nodig, zoals bijvoorbeeld
wind, bliksem, regen en nog allerlei soortgelijke verschijnselen die er, indien
noodzakelijk, overeenkomstig Gods wil ook direct moeten zijn; maar andere
dingen, waar de mensen zich mee bezig moeten houden, hebben net als de mens hun
bepaalde tijd. En zo is het ook met het verbreiden van Mijn leer, die
uitsluitend en alleen voor de mensen in deze tijd en ook in de toekomst door
Mij naar deze wereld wordt gebracht en hun wordt gegeven.'
[3] Daarop zei de Romein: 'O Heer en
Meester, ik zie nu heel duidelijk in dat op deze aarde ter wille van de mensen
alles juist zo moet zijn en bestaan zoals het nu is en bestaat. Maar als ik
eraan denk dat men alleen door het geloof in U en door naar Uw leer te handelen
het ware, eeuwige leven van zijn ziel kan verwerven, en dat om die reden
miljarden mensen die nog heel lang mets over U en Uw leer zullen horen, zeker
schade aan hun ziel zullen lijden, wordt het mij angstig te moede, en alleen
vanuit dat gezichtspunt heb ik een zo snel mogelijke verbreiding van Uw leer
gewenst!'
[4] Ik zei: 'Een dergelijke wens op
zichzelf doet jouw hart echt en waarachtig eer aan en is voor Mijn hart een
ware vreugde! Het is waar dat alleen Ik de deur ben naar het eeuwige leven van
de ziel van ieder mens; wie in Mij gelooft en overeenkomstig Mijn leer leeft en
handelt, ontvangt het eeuwige leven.
[5] Gisteren op de berg heb je toch de
ziel van je vader en de zielen van verschillende bekenden van je gezien en
zelfs gesproken, en je hebt ook het zinloze bestaan van heel veel zielen aan
gene zijde gezien. Ik zeg je dat door Mijn talloze engelen ook aan hen het
evangelie verkondigd wordt. Degenen die daar naar luisteren, het aannemen en
zich ernaar richten, zullen ook de zaligheid bereiken, maar niet zo gemakkelijk
en snel als op deze aarde, waar de mens veel en dikwijls heel zware strijd
heeft te leveren met de wereld, met zijn vlees en met nog heel veel andere
dingen -al is dat ook maar van korte duur -en waardoor hij alle mogelijke
geduld, zelfverloochening, zachtmoedigheid en deemoed leert.
[6] Wees daarom voor niemand in de
wereld aan gene zijde al te zeer bezorgd; want Gods liefde, wijsheid en grote
ontferming heersen overal, ook in de grote wereld aan gene zijde. Zij die ze
grijpen en zich ernaar zullen voegen en richten, zullen niet verloren gaan;
maar voor degenen die dat hier en ook aan gene zijde niet zullen doen geldt de
stelregel dat hem, die het kwade dat hem schaadt zelfwil, geen onrecht
geschiedt. Ben je tevreden met deze heel duidelijke verklaring van Mij,
vriend?'
[7] De Romein zei: 'Ja, Heer en
Meester, met deze verklaring ben ik nu volkomen tevreden; want hij voldoet aan
alle eisen van het gemoed van een verstandig mens en is vol ware troost voor
onze zielen. U zij daarom al onze liefde, eer en lofprijzing nu en in alle
eeuwigheid!'
[8] Daarmee was onze Romein dan ook
volkomen tevreden, en hij stelde daarna weinig vragen van dien aard meer aan
Mij.
3
De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden
[1] Daarop kwam er een dienaar van
Marcus naar ons toe, en wel met een boodschap voor de Romein namens
verschillende van zijn vrienden in het grote kuuroord, die daar belangstellend
naar hem waren begonnen te informeren, omdat hij, terwijl hij naar hun mening
nog niet genezen was, te lang buiten het kuuroord was gebleven.
[2] Hierop vroeg de Romein aan Mij wat
hij nu moest doen; want hij wilde Mij niet bekend maken bij de andere gasten in
het kuuroord.
[3] Maar Ik zei tegen hem: 'Met jouw
vrienden en bekenden kun je wel in vertrouwen over Mij praten en vertellen hoe
je in lichamelijk opzicht gezond bent geworden.
[4] Als ze geloven, zal het met hen
ook beter gaan; maar als ze niet helemaal geloven, zal het ook niet beter met hen
gaan. Als ze Mijzelf wensen te zien en te spreken, probeer ze daar dan van af
te brengen, waarin de dienaar van Marcus je wel zal steunen. Willen ze Mij
ondanks dat alles nog steeds spreken, laat. hen dan hierheen komen; maar zeg
niets over Mij waar de Joden Farizeeën en andere priesters bij zijn!
[5] En nu kun je wel met de dienaar
naar het kuuroord gaan, opdat jouw lange afwezigheid de gasten niet al te erg
opvalt.'
[6] Na deze woorden van Mij stond de
Romein op en ging, vergezeld van de dienaar, naar het kuuroord.
[7] Daar aangekomen, zagen zijn
vrienden en bekenden hem onmiddellijk, stormden op hem toe en bestookten hem
met duizend vragen.
[8] Maar hij (de genezen Romein) zei:
'Geef me toch even tijd, en kijk eerst eens wat aandachtiger naar mij, en zeg
mij dan hoe jullie mij vinden'’
[9] Hierop keken allen heel oplettend
naar hem, en een Romein ook uit Tyrus afkomstig, zei: 'Maar bij Zeus,jij lijkt
wel kerngezond te zijn! Hoe ben jij daar buiten zo volledig gezond geworden,
terwijl jouw gezondheidstoestand gisteren. toch in geen enkelopzicht
aanleiding gaf zo'n spoedige en volkomen genezing te verwachten?
[10] Heb je in het huis van Marcus
soms een betere arts gevonden dan de drie artsen in het kuuroord, of een
nieuwe, misschien nog geheim gehouden geneeskrachtige bron? Vertel het ons
uitvoerig, opdat wij ook naar buiten kunnen gaan en net als jij ons heil
vinden!'
[11] Hierop vertelde de Romein hun
alles wat hij had gehoord, gezien en meegemaakt.
[12] Toen zijn vrienden dat allemaal hoorden,.haalden
ze hun schouders op. En één van hen zei:
Vriend, dat zijn dingen die bijna nog moeilijker te geloven zijn dan de dingen
van onze mythische afgoden!
[13] Ik heb uit de mond van
betrouwbare getuigen al heel veel gehoord over de uitzonderlijke daden en
werken van jouw nieuwe God, die echter toch net als wij allemaal uit een vrouw
geboren en een mens van vlees en bloed is en evengoed als wij. allemaal zal
sterven; maar ik kon niet anders dan mijn oude overtuiging, die Ik uit de
boeken over al die vele grote, beroemde mensen heb verkregen, ook bij deze
Godmens van jou weer opnieuw bevestigd te zien.
[14] Het vergoddelijken van een groot
en op het een of andere vakgebied beroemd mens is al zo oeroud, dat men de
oorsprong ervan niet meer kan vaststellen, en het is bij ons al van oudsher
spreekwoordelijk geworden dat er geen grote, beroemd.e man bestaat zonder
goddelijke inspiratie. En ook voor jouw nieuwe God, die naar men zegt een
Galileeër is, geldt vast en zeker precies hetzelfde.
[15] Hij is een mens met ongetwijfeld
uitzonderlijke talenten en vermogens, die hij in een of andere vanouds beroemde
school ontwikkeld heeft en nu presteert hij fabelachtige dingen die voor ons
leken wonderbaarlijk zijn, en daarvoor komt hem ook alle eer toe; maar dat hij
zich daarom tegenover ons mensen, evenals de wijzen uit de oude oertijd, als
een god presenteert, dat gaat te ver, dat zal iemand met natuurlijk gezond
verstand nooit helemaal goedkeuren. Ik zou mij heel graag door hem laten
genezen en hem daarvoor ook de gewenste beloning geven; maar dat ik hem voor
die genezing direct als de ene, enig ware God moet aannemen en vereren, dat
gaat er bij mij niet in, vriend, ondanks zijn leer, die werkelijk heel zuiver
is.
[16] Wie datgene wat je ons hier over
hem hebt verteld als vaststaande waarheid kan geloven, goed, laat die het
geloven en in dat geloof van hem zo gelukkig mogelijk leven en sterven; wat mij
aangaat zal ik dat geluk waarschijnlijk nooit met hem delen!'
[17] De Romeinse rechter zei: 'Jullie
zijn toch allemaal net als ik wakkere mannen met veel ervaring, en zouden voor
de waarheid aller waarheden dus welontvankelijker kunnen zijn dan jullie nu
zijn!
[18] Overal
geloven de mensen in één of ook verscheidene goddelijke wezens; maar geen mens
kan naar volle waarheid beweren dat hij ooit zo'n goddelijk wezen onder de
mensen aan het werk heeft gezien en daarbij zelf op onbedrieglijke wijze heeft
ervaren wat ik hier heb meegemaakt.’
[19] Als jullie nu niet van mij kunnen
geloven dat een mens, aan wie alle krachten en elementen gehoorzamen en aan wie
op wonderbaarlijke wijze de genieën uit de hemelen ten dienste staan, een God
is en dat ook onfeilbaar moet zijn, dan begrijp ik nu pas goed hoe moeilijk
Zijn zuiver goddelijke leer bij de mensen van de aarde ingang zal vinden.
[20] Hebben jullie soms ooit een nog
echtere God gezien, dat jullie nu kunnen beoordelen of Hij, van wie ik tot in
details heb verteld wat Hijzelf allemaal zegt en doet, een echte God is of
niet? Kortom, jullie kunnen nu geloven wat jullie willen - maar ik zal mijn
leven lang bij mijn geloof blijven en zal daarvoor het eeuwige leven van mijn
ziel ontvangen, en wel des te werkelijker omdat ik het nu diep in mijzelf voel
en het in de toekomst nog duidelijker in mijzelf zal voelen.
[21] Wie zal en kan er eerder een ware
God zijn: een verzonnen god, waarvan wij er helaas ontelbare hebben, die
allemaal dood zijn en van wie wij mensen nog nooit een wonderbaarlijke werking
hebben ondergaan, of een levend mens, voor wiens almachtige woord en wil alle
krachten van de hemelen en van deze aarde zich totaal gehoorzaam buigen?
[22] Ik denk dat zo iemand de God is,
van wie alle Joodse en ons niet onbekende wijzen hebben voorspeld dat Hij in
deze tijd in vlees en bloed als de Heer naar de mensen van deze aarde toe zal
komen en hun zal teruggeven wat ze door hun traagheid, liefde voor de wereld en
heerszucht hebben verloren.
[23] En nu is deze Godmens er, en Hij
leert en werkt volkomen in overeenstemming met de oude beloften. Waarom zou ik
eigenlijk ter wille van jullie niet tot het grootste heil van mijn leven
geloven, wat jullie om zeer oppervlakkige redenen niet kunnen geloven? Ik
beklaag werkelijk iedereen wiens geloofsogen nu niet te openen zijn.'
[24] Na deze woorden van de rechter
wisten de anderen niet wat ze daar tegenin moesten brengen; want hij was door
Mij in zijn hart verlicht en legde hun steeds de meest gefundeerde bewijzen
voor,
[25] Pas de derde dag lukte het hem om
hen gelovig te maken, waarna hij hen dan ook 's middags naar Mij toe bracht, en
Ik hen ook heb genezen. Daarop raakten ze vervuld van geloof en prezen de
moeite die de rechter had gedaan, omdat hij ook hen tot het grootste levensheil
had gebracht. Ze bleven samen met de rechter de hele vierde dag nog bij Mij en
lieten zich in alles onderrichten, waarbij onze Rafaël weer heel veel te doen
had.
[26] De vijfde dag reisden ze 's
morgens na het ochtendmaal vol dankbaarheid en geloof en met een volkomen
gezond lichaam terug naar hun families; sommigen naar Tyrus en anderen naar
Sidon.
[1] Tijdens de vijf dagen, die Ik
samen met de nu bekende en volledig bekeerde Romeinen bij Marcus doorbracht,
gebeurde er niets wat bijzonder van belang was. We maakten kleine tochten in de
omgeving, hier en daar genas Ik een zieke, en de tweede dag had Marcus op Mijn
woord een grote visvangst ondernomen en een meer dan rijke vangst gedaan.
[2] De zesde dag naderde vroeg in de
ochtend een schip het kuuroord. Zoals gewoonlijk waren wij voor het ochtendmaal
aan de oever van het meer bij elkaar en keken naar de uiteenlopende
ochtendtaferelen en verschijnselen; Rafaël verklaarde die aan de leerlingen en
aan Kisjonah en Philopold, die nog aanwezig waren, waar allen behalve Judas
Iskariot een meer dan grote vreugde aan beleefden.
[3] Het schip dat de oever naderde had
Perzen en zelfs enkele Indiërs aan boord, en het had met behoorlijk hoge golven
te kampen. De schippers waren Gadarenen en kenden onze oever vol klippen;
daarom laveerden ze ook tweehonderd passen van de oever heen en weer, om te
zien waar en hoe ze de oever met minder gevaar konden naderen. Maar omdat de
tamelijk hevige ochtendwind niet minder werd, gaven de schippers signalen naar
de oever dat ze in nood waren en hulp nodig hadden.
[4] Nu vroeg Marcus Mij wat er gedaan
kon worden, als Ik om de een of andere reden geen wonder wilde doen.
[5] Ik zei: 'Die Perzen en Indiërs
kunnen zich met hun dieren en toverspullen best wel even bang laten maken door
de golven, totdat wij klaar zijn met het ochtendmaal; als we dan weer naar de
oever terugkeren, zal wel duidelijk worden hoe het schip geholpen kan worden.'
[6], Daarmee was Marcus tevreden, en
vervolgens begaven wij ons direct naar huls, naar het welbereide ochtendmaal.
[7] Na een uur gingen we allemaal weer
naar de oever en troffen daar het schip in dezelfde nood en moeilijkheden aan.
Nu pas gaf Ik Rafaël een wenk om het schip naar de oever te brengen. Om bij de
aankomenden niet op te vallen klom hij nu in een roeiboot en roeide snel naar
het grote schip.
[8] Toen hij daar aankwam vroegen de
schippers hem, heel verbaasd over zijn moed: 'Wat wil jij, zwakke jongen, hier
eigenlijk? Ben je ons te hulp gekomen? Daar zullen we niet veel aan hebben,
want je hebt niet eens een touw of een haak in je boot! Waarmee wil jij ons
sterke, grote schip aanjouw lichte roeiboot vastmaken en ons dan helpen het via
veilig diep water naar de oever te brengen?'
[9] Rafaël zei met luide stem: 'Laat
dat maar aan mij over! Als jullie willen en je aan mij toevertrouwen, kan en
zal ik jullie wel helpen; maar als jullie denken dat ik daar te zwak voor ben,
laat je dan bij deze sterke golfslag door iemand anders helpen!'
[10] Een schipper zei: 'Laat ons dan
zien watje kunt en hoe sterk je bent, en welonmiddellijk, nu we je het vragen;
want anders moeten we weldra vergaan!'
[11] Nu greep Rafaël een van het grote
schip uitstekende balk en trok het pijlsnel naar de oever; en omdat hij
zodoende, maar ook door zijn wil, een grote massa water in zekere zin naar de
oever duwde, raakte de bodem van het schip de ondiepe grond niet en leed
derhalve ook geen schade.
[12] De schippers en reizigers
verbaasden zich buitengewoon over de voor hen volkomen onbegrijpelijke kracht
van de jongeman, die zo speels met de macht van de elementen omging, alsof hij
met een aan een grashalm hangende dauwdruppel en een heel zacht ochtendbriesje
te maken had, in plaats van met het meer en de harde wind.
[13] Toen de schippers zich nu op de
rustige en veilige oever bevonden, prezen ze de moed en de goede wil van de jongeman
en heel in het bijzonder zijn uitzonderlijke kracht en handigheid bij het
gebruik ervan, die voor hen allemaal aan het echt wonderbaarlijke grensde, en
ze vroegen hem hoeveel ze hem als beloning daarvoor moesten geven.
[14] Rafaël zei: 'Ik persoonlijk heb
jullie beloning niet nodig. Maar als jullie iemand tegenkomen die nog armer is
dan jullie zelfvoor het merendeel zijn, bewijs hem dan liefde en
barmhartigheid!'
[15] Dat deed hen allemaal versteld
staan, en zelfs de vreemdelingen zeiden: 'Werkelijk, dat is een buitengewone
jongeman!'
[16] Dit voorval had groot opzien
gebaard, en alle dienaren van Marcus kwamen naar de oever om te zien wat er
weer voor groots en ongehoords was gebeurd.
[17] Toen de zaak hun nader werd
uitgelegd, zeiden ze allemaal: 'Ja,ja, als de hemel en de aarde zich door de
Heer verenigen, worden wonderen al bijna heel natuurlijke verschijnselen; maar
als de Heer eenmaal weer terug zal gaan naar achter alle sterren, zal er weer
een groot gebrek zijn aan dergelijke grootse en buitengewone gebeurtenissen
onder de mensen op de aarde!'
[18] Daarop begonnen de reizigers hun
bagage aan land te brengen, en ze informeerden hoe ze hun reis over land tot
aan de grote zee konden voortzetten. Dat werd hun ook uitgelegd, en onze
Rafaël nam het op Mijn aanwijzing op zich om hen verder te brengen, zonder dat
hij de reizigers ook maar in het minst verraadde dat hij meer was dan een
gewoon aards mens. Wel deelde hij daarna in Tyrus de reizigers mee in wiens
nabijheid ze zich hadden bevonden, daar waar hij hen op wonderbaarlijke wijze
had gered.
[19] Toen de reizigers dat hadden
gehoord, wilden ze weer omkeren om Mij persoonlijk te leren kennen, en ze boden
Rafaël daar grote sommen geld voor. Maar toen verdween Rafaël heel plotseling
uit hun gezicht en bevond hij zich weer bij ons.
[1] Het was nu echter al de achtste
dag die Ik met Mijn leerlingen bij Marcus in rust had doorgebracht; en Marcus
en ook de leerlingen vroegen Mij waarom Ik deze dagen in nagenoeg volkomen
rust had doorgebracht, wat ze bij Mij nog niet hadden meegemaakt.
[2] Ik zei: 'We hebben nu bijna
tweeënhalfjaar dag aan dag zonder onderbreking gewerkt, en Mijn leer is al
wijd en zijd verbreid; daarom was het nu ook eens een keer tijd dat wij hier
een echte sabbatsrust hielden, en bovendien hebben jullie tijd gekregen om veel
dingen op te schrijven.
[3] Maar van nu af aan zal het
afgelopen zijn met de rust.Wij zullen nu echt in de tIjd van de grote stormen
komen, en binnen nauwelijks een halfjaar zal wel de grootste storm komen; die
zal de Herder doden, en vele schapen van Zijn kudde zullen verstrooid raken in
de wereld en zullen van het ene einde van de wereld tot het andere omwille van
Mijn naam vervolgd worden! Pas als dat gebeurt, zullen jullie geheel en al
inzien en te weten komen waarom Ik hier nu een paar dagen heb gerust.'
[4] Deze woorden van Mij hadden allen
treurig gestemd, en ook Maria zei: 'Heer, U is alle macht gegeven, ook over
satan; laat die stormen niet over Uw hoofd komen!’
[5] Ik zei: 'Dat zijn dingen die Ik
alleen begrijp; zeg er verder dus niets meer over! Want de dood en het gericht
van de wereld en haar materie moeten voor eeuwig overwonnen worden!'
[6] Daarna zei niemand meer iets. En
omdat Ik dit na het middagmaal aan tafel had gezegd, wilde Marcus nog meer wijn
laten brengen om Mij vrolijker te stemmen.
[7] Maar Ik zei: 'Vriend, laat dat
maar; we hebben allemaal genoeg!
[8] Laat echter een goed schip in orde
maken, want over een uur moet Ik naar Ebal* (* De waard van een herberg in
Genezareth, waar de Heer al eerder was geweest. Zie deel 2, hfdst. 103-154.) in
Genezareth! Wie Mij daarheen wil vergezellen kan dat doen. Mijn leerlingen
kunnen Mij vergezellen samen met Kisjonah, die evenals Maria en Philopold met
Mij mee moet komen naar Genezareth.'
[9] Na deze woorden stonden allen op,
en binnen een uur voeren wij al naar Genezareth. De tocht over het Meer van
Galilea duurde ongeveer drie uur, en toen bereikten wij de behoorlijk grote
inham van Genezareth, die wij reeds kennen en die ook de naam 'Meer van
Genezareth' droeg.
[10] Toen we deze inham bereikten
troffen we daar de vissers van Ebal, die juist bezig waren met het vangen van
vis voor onze Ebal, maar sinds de vroege ochtend vanwege het nog steeds flink golvende
water nog maar heel weinig vis hadden gevangen.
[11] Toen onze schepen bij hen in de
buurt kwamen hielden wij een beetje in, en Ik vroeg aan de vissers of ze soms
al een rijke vangst hadden gedaan.
[12] De vissers antwoordden: 'Vriend,
het gaat heel slecht met ons werk vandaag! ' Het meer is al een paar dagen erg
onrustig, en dan ziet het er met ons werk altijd slecht en schraal uit. De
visbewaarplaatsen van onze heer zijn al leeg, en hij moet nu al vissen uit
andere plaatsen laten brengen om de steeds vele gasten enigszins tevreden te
kunnen stellen. Als jullie soms naar Genezareth reizen, zullen jullie met
vissen heel karig bediend worden.'
[13] Ik zei: 'Gooi jullie netten nu
nog een keer in het water, dan zullen jullie tevreden zijn met de vangst!'
[14] Toen Ik dat tegen de vissers had
gezegd, herkenden verschillende van hen Mij en zeiden: 'Heilons, en U zij alle
lof en eer! O Heer en Meester, vergeef ons onze blindheid; want wij hadden U
op het eerste gezicht wel moeten herkennen, omdat U een jaar geleden ons dorp
immers ook al met Uw heilige aanwezigheid hebt gezegend! Ja, op Uw bekende,
almachtige woord zullen wij vast en zeker een rijke vangst doen, en Ebal en
zijn hele huis zullen direct zien wie hier de grote vismeester was!'
[15] Daarop wierpen ze hun netten in
het meer en vingen zoveel van de beste vissen, dat ze die nauwelijks in hun
schepen en roeiboten kwijt konden.
[16] Toen ze klaar waren met dat werk,
ontstond er een groot gejuich onder hen waarmee ze Mij prezen, en ze voeren
voor ons uit naar Genezareth; daar wachtte Ebal met zijn mensen op de oever hen
op, omdat hij sterk hoopte op een rijke vangst, aangezien hij veel gasten had.
En deze ochtend hoopte hij des te zekerder op een rijke vangst, omdat zijn
dochter Jarah een voorspellende droom had gehad, waarin ze Mij met Mijn
leerlingen en vrienden over het water had zien aankomen, en dat de vissers
daardoor ook een gezegende vangst zouden doen.
[17] Toen de vissers na een half uur
bij de oever van Genezareth aankwamen en Ebal zag, wat voor rijke vangst ze
hadden gedaan, zei hij direct met opgeheven handen: '0, mijn dochter, die
vrome ziel, heeft een waar visioen gehad! Dat is een zegen van mijn Heer, van
mijn God! Hem zij daarvoor alle lof en alle eer!’
[18] Daarna vroeg hij de vissers of ze
Mij soms bij hen in de buurt op een schip of ergens op de oever hadden gezien.
[19] De schippers wezen direct naar de
schepen die zich nog op enige afstand op het meer bevonden en zeiden: 'Kijk,
daar komt Hij met Zijn leerlingen en vrienden! Heilons en het hele dorp, omdat
Hij ons weer bezoekt!'
[20] Toen Ebal dat had gehoord, riep
hij direct zijn vrouw, zijn kinderen en zijn oude, trouwe dienaren en droeg hun
op voor de tafel te zorgen; verder zei hij dat de nieuwe eetzaal goed in orde
gemaakt moest worden voor Mij en voor degenen die met Mij meekwamen, en dat
daar alleen diegenen mochten komen die Ik uit zou kiezen.
[21] op dit bevel van Ebal ging
iedereen onmiddellijk aan het werk om uit te voeren wat hij bevolen had. Zelf
stapte hij echter samen met Jarah in een klein schip en voer Mij tegemoet; toen
hij en Jarah Mij vanuit de verte zagen en naast Mij Mijn moeder Maria, die ze
reeds kenden, en Rafaël, Kisjonah, Philopold, Johannes, Petrus, Jacobus en de
oude Marcus, die Mij ook naar Genezareth vergezelde, hieven ze van meer dan
grote blijdschap hun handen in de hoogte en begroetten ons heel hartelijk met
de gebruikelijke tekenen. Toen ze vlak bij ons waren, wilde er maar geen eind
komen aan de liefdevolle begroetingen. Ebal en Jarah stapten beiden bij ons in
het schip en lieten het aan hun schippers over om hun schip terug te varen.
[22] Er werd heel veel gevraagd, en
Ikzelf vertelde Ebal in het kort de belangrijkste momenten van Mijn
werkzaamheden na de tijd dat Ik de eerste keer van Marcus verder reisde, en hij
en Jarah lieten daar hun grote vreugde over blijken.
[23] Terwijl wij zo bezig waren
bereikten we de oever van Genezareth en troffen daar de vissers, die nog volop
bezig waren hun vissen in de visbewaarplaatsen te brengen.
[24] Nu pas zei Ebal tegen Mij: 'O
Heer, vergeef mij; omdat ik helemaal dronken was van vreugde ben ik bijna
helemaal vergeten om U direct openlijk en luid te bedanken voor het grote
geschenk van de vissen, waar ik reeds groot gebrek aan had!'
[25] Ik zei: 'Vriend Ebal, laat dat
maar achterwege; want jij weet toch wel waar Ik bij de mens naar kijk en
luister, en iets anders is er tussen ons niet nodig! Wees dus maar heel
opgewekt en blijf voortaan zoals je tot nu toe geweest bent, dan zul je je
voortaan ook in Mijn liefde, genade en vriendschap kunnen verheugen. Maar
laten we ons nu naar de nieuwe zaal begeven, waar we nog verder met elkaar
zullen spreken!
6
De maaltijd bij Ebal
[1] Daarop begaven wij ons naar de
zaal, en allen verbaasden zich over de omvang, de schoonheid, de netheid en het
comfort van het gebouw, dat door een Griekse bouwmeester was gebouwd. Daarna
gingen we aan de grote tafel zitten, waar met gemak voor ongeveer honderd
gasten plaats was, en Ebal liet direct een juiste hoeveelheid brood en wijn brengen,
opdat we een kleine maaltijd voorafkonden houden tot de eigenlijke
hoofdmaaltijd klaargemaakt was, wat echter ook niet lang op zich liet wachten.
Gehoor gevend aan de wens van Ebal namen we dan ook direct wat brood en wijn
tot ons, en weldra werd het levendig in de zaal.
[2] Onze Jarah, die weer nauwelijks
van Mijn zijde wilde wijken, sprak nu met Mijn moeder Maria en met Rafaël. Aan
hem vroeg ze veel dingen die ze in haar dromen had gezien en gehoord, en hij
legde het haar heel vriendelijk uit. En Maria was erg verbaasd over de wijsheid
van Jarah en liefkoosde haar hartelijk. En Ebal, die rechts van Mij zat,
informeerde naar de namen van enkele leerlingen die hij niet kende, die Ik hem
ook vertelde.
[3] Toen wij zo in alle
vriendelijkheid een uurtje hadden doorgebracht, brachten de andere kinderen en
dienaren reeds het uitstekend klaargemaakte maal, waar wij dan ook direct aan
begonnen.
[4] Toen de kinderen en dienaren van
Ebal alle spijzen op tafel hadden gezet, kwamen ze naar Mij toe en groetten Mij
hartelijk en dankten Mij dat Ik deze plaats nogmaals de liefde bewees om hier
persoonlijk te komen. Ik legde hun de handen op en sterkte hen, waarvoor ze Mij
opnieuw bedankten en daarna weer aan het werk gingen -want ze hadden deze keer
veel vreemde gasten te bedienen, die hier nu ook vanwege hun gezondheid
verblijf hielden. Want sinds Mijn eerste verblijf hier was het voorheen zeer
ongezonde Genezareth veranderd in een kuuroord, en heel in het bijzonder de
door Mij speciaal gezegende weide.
[5] Toen wij na ruim een uur het goede
middagmaal hadden genuttigd, vroeg Ebal Mij wat Ik die middag zou gaan doen.
[6] Ik zei: 'Mijn vriend, er zal zich
weldra een geducht werk voor ons aandienen, dat ons veel te doen zal geven tot
de nacht valt! Jijzelf zult Mij vanwege dat volbrachte werk niet genoeg kunnen
loven. Maar laten we nu nog een poosje in deze eetzaal rusten; want deze keer
hoeven wij het werk dat ons wacht niet op te zoeken - het zal ons gauw genoeg
vanzelf vinden!'
[7] Hierna rustten wij allemaal nog ongeveer
een half uur aan tafel, en de leerlingen vroegen elkaar wat het nu weer zou
zijn, dat de Heer Zelf een ‘geducht werk tot de nacht valt' noemde. Sommigen
dachten dat zich waarschijnlijk weer een ergerlijke Farizeeëngeschiedenis zou
voordoen, of dat er misschien wel weer nieuw uitgezonden soldaten van Herodes
op Hem loerden of op de leerlingen van Johannes, die naar men zei de hitsige
vos ook een doorn in het oog waren.
[8] Toen de leerlingen zich zo onder elkaar
nog afvroegen wat dat voor een geducht werk zou zijn, dat Ik had aangekondigd,
en wat het zou inhouden, kwam er een heel verlegen uitziende dienaar haastig de
zaal binnen.
[9] Ebal, die de dienaar natuurlijk
goed kende en wiens verlegen gezicht hem direct opviel, stond snel op, liep op
hem toe en zei: 'Benjamin, mijn oude, trouwe dienaar, wat voor slecht bericht
breng je mij? Want in je onrustige ogen lees ik niets goeds!’
[10] De dienaar zei: 'Ebal, mijn heer
en gebieder, ik heb niet de indruk dat er iets ergs in aantocht is, maar noch
voor jou noch voor de aanwezige gasten zal het echt aangenaam zijn. Je kent de
nieuwe Romeinse commandant wel, die pas enkele weken geleden uit de omgeving
van Bethlehem hiernaartoe overgeplaatst is. Hij is hier dus een nieuwe bezem en
wil om zijn aanzien te vergroten buitengewoon schoon vegen. Hij heeft via zijn
alziende spionnen en oplettende wachters gehoord over de aankomst van dit hoge
gezelschap, en is van mening dat hem direct bij aankomst van dit gezelschap gemeld
had moeten worden wie er allemaal aangekomen zijn, waarvandaan, waarom en
waarheen men verder zal reizen, en of iedereen voor zich of één persoon voor
allemaal zich kan legitimeren.
[11] Welnu, die melding is bij deze
gelegenheid vast achterwege gebleven vanwege de grote, algemene vreugde over de
komst van de Heiland, naar wie wij allemaal al lange tijd vurig verlangd
hebben, en daarom is nu bij de trotse Romeinen direct al de hel losgebarsten.
Hij wacht buiten op je en wil met je spreken.'
[12] Toen Ebal dat uit de mond van de
oude dienaar Benjamin had gehoord, raakte hij flink geërgerd en zei: 'Nee, het
is in deze wereld toch raar dat er zelfs voor de meest eerlijke en ootmoedige
mensen nooit een geheel zalige dag kan bestaan waarop niet zo'n echt slechte
wereldse demon iemand zijn toch al van zorgen vervulde leven wil vergallen!’
[13] Ik zei: 'Vriend, laat je ergernis
daarover varen! Als deze wereld niet door God tot een oefenplaats voor het
leven bestemd zou zijn, waar ieder mens zich tot aan zijn volledige geestelijke
wedergeboorte voortdurend moet oefenen in alle geduld, zachtmoedigheid,
deemoed en liefde via de weg van uiterste zelfverloochening, dan zou Ikzelf
niet naar jullie toe zijn gekomen om jullie in alles met het beste en meest
levensechte voorbeeld voor te gaan. Als de mensen van deze aarde voor eeuwig
kinderen van God willen worden op de manier zoals je hier in Rafaël, die jij
goed kent, een voorbeeld kunt zien, dan moeten ze zich in dit slechts kort
durende proefleven met alle geduld en overgave aan de wil van de alwijzeVader
ook de middelen laten welgevallen, die door God vastgesteld zijn om dat hoogste
levensdoel te bereiken.
[14] Ga daarom maar naar buiten en
onderhandel met de Romeinse commandant, opdatjij de eerste bent die zich overtuigt
van het geduchte werk dat ons vandaag te wachten staat tot de nacht valt!’
[15] Ebal zei: 'In Uw naam, o Heer en
Meester; ik zal direct wel merken wat er allemaal uit voortkomt! ,
[16] Hierop begaf hij zich
onmiddellijk naar buiten naar de commandant, die reeds met echt Romeins
ongeduld met verschillende ondergeschikten op hem wachtte.
7
De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd
[1] Toen Ebal voor de commandant
stond, snauwde deze hem direct met van woede gloeiende ogen toe (de commandant):
'Is dat bij jou de manier waarop mijn bevelen hier in acht worden genomen, en
weet je nog niet wat degene te wachten staat, die de wetten van Rome niet in
acht neemt?! Waarom heb je deze keer achterwege gelaten onmiddellijk bij mij
aangifte te doen van de aankomst van een aanzienlijk aantal vreemdelingen,
opdat ik mij er via deze dienaren van mij van had kunnen overtuigen of de
aangekomenen hier al dan niet voor een bepaalde tijd opgenomen kunnen en mogen
worden?
[2] Hierop zei Ebal: 'Gestrenge heer
en gebieder, sinds u hier uw wetten toepast met een gestrengheid die wij,
bewoners van deze stad, niet gewend zijn, heb ik nog nooit een berisping van u
gekregen vanwege het niet tegemoet komen aan uw wil. Ook deze keer heb ik niet
uit onwil tegen uw steeds moeilijker te verdragen verordeningen achterwege
gelaten aangifte te doen van de komst van mensen, die geen vreemde gasten, maar
mijn sinds lang bekende en oprecht beste vrienden zijn; maar alleen vanwege
mijn grote vreugde over hun komst ben ik puur vergeten mijn plicht na te komen,
waar ik mij nu goed van bewust ben, en ik denk dat ik niet tevergeefs een
verzoek tot u richt, als ik u voor deze ene keer om genadige toegevendheid
smeek.'
[3] De commandant zei: 'De wet kent
geen mededogen of toegevendheid! Je hebt mijn wet overtreden –ofwel omdat je
het vergeten bent of uit onwil, wat bij mij hetzelfde is – en je bent derhalve
ook zonder meer strafbaar. Enkel en alleen omdat je een voorname en in aanzien
staande burger van deze stad bent, zal ik de strafniet in een lichamelijke,
maar in een aanzienlijke geldstraf omzetten; en als je niet aan mijn
gerechtvaardigde eis voldoet, laat ik je kinderen als gijzelaars gevangen
nemen, en je zult hen niet weer in je bezit krijgen, zolang je mij het
verlangde bedrag niet tot op de laatste stater betaald zult hebben! De straf
bedraagt duizend pond goud en tienduizend pond zilver, en moet binnen drie uur
aan mij betaald worden! Je weet nu watje te doen staat, en met jou ben ik
klaar. En nu richt ik mijn ambtsuitoefening op jouw aangekomen vrienden, dus
breng mij nu onmiddellijk naar je nieuwe zaal!'
[4] Ebal werd heel kleinmoedig door de
meedogenloze en onredelijke straf in geld, waarvan hij bij lange na niet de
verlangde hoeveelheid bezat, maar tegelijk vertrouwde hij intens op Mij; hij
vertrouwde erop dat Ik hem zeker zou helpen, en bracht met dat vertrouwen de
commandant en zijn duistere handlangers dan ook direct naar ons toe in de
zaal, die de commandant ook aan de buitenkant goed door zijn soldaten liet bewaken.
[5] Wij zaten nog heel opgewekt aan de
grote tafel, toen de Romein met een werkelijk van woede gloeiend heerszuchtig
gezicht en met grote barsheid en arrogantie de zaal binnenstapte en direct heel
fel aan ons vroeg: 'Is ieder van jullie zijn eigen heer, of is er één heer voor
allen, zoals dat vaak bij reizigers voorkomt?'
[6] Ik z.ei: 'Ik ben voor allemaal de
ware, enige Heer! Wat wil je nog meer van ons, bulten de onmenselijke geldstraf
die je voor onze dierbare vriend Ebal hebt uitgesproken, maar die op geen
enkele Romeinse wet gebaseerd is? Wil je ons soms ook dergelijke straffen
opleggen?'
[7] De commandant zei: 'Degenen over
wie jij de heer bent, zijn vrij van straf; maar jij, die weinig respect voor
mij lijkt te hebben, omdat je een kwalijk oordeel over mijn strafmaat hebt
uitgesproken, zult mij binnen drie uur hetzelfde bedrag overhandigen datje voor
je vriend Ebal te onmenselijk vond en waarvan Je meent dat het op geen enkele
Romeinse wet gebaseerd is! Ik zal jullie Joden wel eens laten zien en begrijpen
dat de wetten van Rome wel degelijk gefundeerd zijn! Ik heb gesproken, en
jullie weten wat je te doen staat! ,
[8] Ik zei: 'Maar wat, als wij aan
jouw zeer ongerechtvaardigde eis ten eerste met tegemoet kunnen komen en ten
tweede ook niet zullen komen? Want waar staat geschreven dat een Romeins
commandant het onvoorwaardelijke recht heeft om in een bevriend land op
dezelfde manier afpersingen te plegen als in vijandelijke landen?
[9] Laat Mij jouw volmacht eens zien,
die van de keizer zelf of van zijn opperstadhouder Cyrenius uitgaat! Als je
niet zo'n volmacht hebt, zul je met Iemand te doen krijgen die voor je ogen de
allerhoogste volmacht in Zichzelf draagt; en als Ik die niet zou hebben, zou Ik
niet zo tegen je spreken!
[10]. Je bent hier nu wel een trotse,
harde en bijna niet meer te verdragen gebieder, maar toch staan er nog anderen
bovenjou, bij wie degenen die door jou al te onmenselijk worden onderdrukt,
stellig meer rechtvaardigheid zullen vinden dan bij jou. Toon Mij dus je
instructies van de keizer zelf of van de opperstadhouder, anders zal Ik je Mijn
volmacht tonen!'
[11] Deze ernstige woorden van Mij
deden de commandant versteld staan, en na een poosje nagedacht te hebben zei
hij (de commandant): 'Een geschreven. volmacht heb ik niet, omdat geen enkele
Romeinse commandant in mijn positie die nodig heeft; maar iedereen staat onder
de eed van trouw aan de keizer en het uitsluitende welzijn van Rome. Als ik bij
mijn handelen die twee punten.in het oog houd, kan niemand mij vanwege mijn strengheid
ter verantwoording roepen! Waar heb jij dan wel jouw allerhoogste volmacht?'
[12] Ik zei: 'Verlang die maar niet
voortijdig te leren kennen!'
[13] De commandant zei:'Denk je soms
dat een Romein een angstige haas is, die direct voor een sluwe Joodse vos op de
vlucht slaat? O nee, een Romein is als een leeuw, die zonder enige angst of
vrees op alle dieren jacht maakt!’
[14] Hierop gaf hij aan een van zijn
dienaren een wenk, en deze opende de deur, waardoor onmiddellijk dertig tot de tanden
gewapende soldaten naar binnen drongen.
[15] Toen deze zich in een bepaalde
orde rond onze tafel opstelden, zei de commandant met een zeer heerszuchtige
stem: 'Kijk, buitengewoon gevolmachtigde Jood, dat is mijn effectieve
volmacht, die jullie net zo lang gevangen zal houden tot jullie aan mijn eis
zullen voldoen! Ken je die volmacht?'
[16] Ik zei: 'Ja, Mijn trotse en tot
nu toe nog zeer blinde Romein met je handlangers en soldaten, die volmacht ken
Ik al sinds lange tijd; maar deze keer zal die je niet baten! Want omdat je Mij
nu de volle scherpte van je tanden hebt getoond, zal Ik jou ook Mijn
alomvattende volmacht tonen -maar slechts zoveel als een zonnestofje ervan; dan
zal je daardoor helemaal duidelijk worden dat niet jij Mijn heer, maar alleen
Ik voor altijd jouw Heer zal zijn en blijven!
[17] Kijk, de ruimte van deze zaal is
hoog en wijd; het plafond is ruim zeven manslengten hoog, en hij is ongeveer
twintig manslengten lang en twaalf breed! Nu wil Ik dat jullie door Mijn
alomvattende volmacht samen met jullie scherpe wapens halverwege de hoogte van
deze zaal vrij in de lucht zullen zweven, en dan zullen we zien wat jullie
scherpe en leeuwachtige volmacht jullie zal baten; en totdat je helemaal zult
afzien van je onrechtvaardige eis aan Ebal en Mij, zal je voet geen vaste grond
raken. Het geschiede zoals Ik nu heb gezegd!’
8
Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen
[1] Ik had dat nog nauwelijks gezegd,
of ze zweefden allemaal al op de vooraf bepaalde hoogte in de lucht van de
zaal, en omdat ieder van hen elk vast steunpunt en daarmee ook zijn evenwicht
kwijtraakte, hingen de meesten vanwege hun heftig spartelende bewegingen op hun
kop in de lucht; en een wind, die door de hoge vensters van de zaal wervelde,
dreef hen van de ene wand van de zaal naar de andere, en geen van allen konden
elkaar ook maar enige hulp bieden. Sommigen probeerden hun wapens naar ons te
gooien; maar ook die bleven in de lucht hangen.
[2] Toen de commandant zich samen met
zijn helpers bijna een half uur lang in die voor hem ongehoorde positie had
bevonden, vroeg Ik hem: 'Hoe denk je nu over Mijn algehele volmacht? Vind je
niet dat de leeuw van Juda machtiger is dan jouw scherpe Romeinse volmacht,
die jij ook een leeuw noemde, die jacht maakt op alle dieren en niet zoals een
haas direct voor een sluwe Joodse vos op de vlucht slaat?'
[3] Daarop schreeuwde de commandant
vanuit de lucht naar Mij:'Ik smeek je, hoofd van alle magiërs of halve of hele
god, bevrijd ons uit deze uiterst onverdraaglijke toestand, dan zal ik helemaal
afzien van de uitgesproken straf; want ik zie nu maar al te duidelijk in, dat
alle macht van zelfs het grootste rijk op aarde geen wedstrijd met jou kan
aangaan! Bevrijd mij uit deze beklagenswaardige toestand, dan zal ik niet
alleen de straf die ik jullie heb opgelegd helemaal kwijtschelden, maar me ook
verder niet meer in het minst om jullie bekommeren en over deze kwestie zwijgen
als een Egyptische piramide, en jullie kunnen in deze stad blijven zolang
jullie willen en ik zal niemand van jullie dwingen deze plaats te verlaten!'
[4] Ik zei: 'Luister eens, Ik doorzie
je hart en zie datje het met je beloften nog niet helemaal ernstig meent; maar
aangezien Ik Mijn macht zeker beter ken dan jij de jouwe, zal Ik je bede dan
ook verhoren; laat de aardbodem dus weer een vast steunpunt voor je voeten
worden!'
[5] Toen Ik dat had gezegd, kwamen
allen rechtop te staan in de lucht en daalden toen heel kalmpjes weer naar de
aardbodem, die hier tevens de vloer van de zaal vormde.
[6] Toen ze weer vaste voet hadden
gekregen, stuurde de commandant zijn soldaten direct weg en gaf ook de wachten,
die buiten om de zaal heen stonden, het bevel om zich naar hun woonhutten en
kampementen te begeven, wat ook onmiddellijk gebeurde. Zelf bleef hij echter
met twee van zijn hoogste onderaanvoerders bij ons in de zaal, ging aan een
kleine bijtafel zitten en liet zich brood en wijn geven, en nu zei hij tegen
Ebal (de commandant): 'Dat kunnen jij en die almachtige ons voor de volledige
kwijtschelding wel toestaan! Had je mij buiten iets gezegd over de macht van
deze zeer uitzonderlijke mens, dan zou ik vast en zeker meer menselijke eisen
aan je hebben gesteld! Maar wie had ook kunnen vermoeden dat zich onder deze
mensen, die volgens jou je oude vrienden zijn, een aan de goden gelijke
almachtige magiër bevindt?
[7] Bij ons Romeinen geldt dat als
iets wat zich midden in een hevige strijd als een wenk van de goden voordoet,
en dan is de strijd volledig afgelopen.
[8] Ik heb in de lucht van jouw zaal
veel angst doorstaan, waardoor ik heel zwak ben geworden, en daarom wil ik mij
hier nu ook weer versterken; maar ten tweede zou ik nu tot niemands schade in
goede en volle ernst nader kennis willen maken met die wonderman, wat hij mij
wel waardig zal achten, aangezien ik hem op geen enkele manier meer dreigend in
de weg zal staan. Laat mij en ook mijn twee dienaren nu derhalve zeer goede
wijn en wat brood en zout brengen! ,
[9] Ebal liet dat direct gebeuren, en
de drie werden uitstekend verzorgd en aten en dronken. Toen ze zich bij de wijn
enigszins hersteld hadden van hun angst en vrees voor Mij, begonnen ze ook
harder en moediger te praten, en de commandant wilde al verschillende keren van
zijn stoel opstaan en naar Mij toegaan om een gesprek met Mij te beginnen; maar
zijn twee dienaren raadden hem dat af, omdat het volgens hen niet raadzaam was
zich met grote magiërs in een gesprek te begeven, voordat die dat zelf wensten.
Zodoende bleef de commandant nog rustig en liet zich nog meer wijn brengen.
9
Over de opstanding van het vlees
[1] Aangezien het nu al zo tegen het
einde van de dag begon te lopen en wij al geruime tijd met allerlei nuttige
gesprekken aan tafel hadden doorgebracht, vroegen de leerlingen Mij of het geen
goed idee zou zijn om een poos naar buiten te gaan.
[2] Ik zei: 'Vandaag is het werk,
waarvan het moeilijkste deelons nog te wachten staat, belangrijker dan de
omgeving buiten, die hier in Genezareth niet veel liefelijks te bieden heeft.
Wie van jullie echter naar buiten wil gaan, is daar vrij in; maar Ik blijf hier.'
[3] Toen Ik Mij zo had uitgedrukt,
zeiden de leerlingen: 'Heer, waar U blijft, blijven wij ook! Want alleen bij U
is het altijd goed; zonder U is er overal gericht, verderf en de starre dood.'
[4] Ik zei: 'Blijf dan, waar het
Godsrijk en het eeuwige geestelijke leven ervan heerst; want Ikzelf ben de
Waarheid, het Godsrijk, de Opstanding en het eeuwige Leven. Wie in Mij gelooft
zal het eeuwige Leven ontvangen, wanneer Ik hem op de jongste dag zal opwekken.
In degene die in geloof en in liefde in Mij blijft, zal Ik ook blijven; en in
wie Ik blijf, heeft het eeuwige leven reeds in zich en zal de dood nooit zien,
voelen of smaken. Blijf dus hier bij Mij, en door jullie liefde in Mij!'
[5] Nu vroeg Ebal Mij: 'Heer en
Meester, de Joden geloven voor het merendeel in een opstanding ook van het
vlees in het dal van Josafat. Toch vind ik dat enigszins merkwaardig! Want ten
eerste wordt slechts het kleinste deel van hen in het dal van Josafat begraven,
en ten tweede: wat zal er op die mysterieuze jongste dag gebeuren met de
lichamen van de mensen die nog nooit van een dal van Josafat hebben gehoord en
derhalve op andere, ver verwijderde plaatsen zijn gestorven, die voor een deel
verbrand zijn en die voor een deel misschien net als bij ons Joden direct in de
aarde begraven zijn? En tenslotte, als derde: wat zal er op de jongste dag
gebeuren met degenen die door de zee en andere wateren verzwolgen zijn en die
door wilde dieren zijn opgegeten? Wanneer zal volgens onze tijdrekening die
jongste dag komen, die de Farizeeën ons als heel verschrikkelijk beschrijven?
[6] Heer en Meester, U ziet dat deze
dingen er zelfs bij het zuiverste menselijke verstand niet in kunnen! Slechts
het meest duistere bijgeloof, dat nooit iets denkt en onderzoekt, zoals dat van
de meest gewone en laagstaande Joden alsook de heidenen als zodanig, kan zulke
ongerijmdheden aannemen; voor een denkend mens zijn ze echter schadelijk en ze
ontnemen hem zijn geloof in een zuiver goddelijke openbaring, aan de
onsterfelijkheid van de ziel na de dood van het lichaam en eveneens het geloof
in een toekomstige opstanding van het vlees op die bepaalde jongste dag. - Wat
moeten we daar nu van denken?'
[7] Ik zei: 'Op de manier zoals de
Farizeeën het jullie leren, helemaal niets! Want het lichaam, dat voor een
korte tijd de ziel als een naar buiten toe handelend instrument dient, zal
noch in het dal van ]Josafat noch ergens anders op deze aarde op een bepaalde
jongste dag opgewekt en weer met zijn ziel verenigd worden in de vorm waarin
het de ziel hier voor een korte tijd heeft gediend.
[8] Naar waarheid houdt de opstanding
van het vlees het volgende in: onder het 'vlees' moeten de werken worden
verstaan die de ziel met haar lichaam heeft verricht.
[9] Het dal van Josafat betekent de toestand
van innerlijke zielenrust, als haar handelen steeds gerechtvaardigd was. Die
rust, die door geen enkele wereldse liefde en begeerte en daarmee gepaard
gaande hartstocht wordt verstoord en die te vergelijken is met een volkomen
rustige waterspiegel, waarin je de weerspiegeling van ver verwijderde en nabije
streken onvertroebeld kunt zien, is dan ook reeds het eerste begin van de ware
jongste dag van de ziel, van haar opwekking door Mijn geest in haar en tegelijk
ook van haar opstanding tot het eeuwige leven.
[10] In die toestand ziet de ziel dan
reeds de goede vruchten van haar werken en begint zich daar steeds meer over te
verheugen; en dat aanschouwen is dan de ware opstanding van het vlees.
[11] Er staat immers geschreven: een
sterfelijk en vergankelijk lichaam wordt in de aarde gezaaid, en onsterfelijk
en onvergankelijk zal het weer opstaan. Als je dat op je materiële lichaam
betrekt, moet je natuurlijk wel helemaal het spoor bijster raken; maar als je
het betrekt op de goede werken van de ziel, die haar ware lichaam zijn, dan kom
je daardoor tot de waarheid. Want kijk, ieder goed werk dat een ziel met haar
lichaam op deze aarde tegenover haar naasten heeft verricht, gaat net als
alles op deze aarde voorbij en sterft reeds na de daad; want als je een
hongerige hebt verzadigd, een dorstig mens gelaafd, een naakte gekleed en een
gevangene bevrijd hebt, dan duurt die edele daad niet voort, maar hij duurt
slechts de korte tijd van de handeling zelf! Daarna wordt hij dikwijls door jou
vergeten evenals door degene aan wie je die daad hebt bewezen, en derhalve is
hij ten grave gedragen en als sterfelijk en vergankelijk in het aardrijk van de
vergetelheid gezaaid; maar op de ware jongste dag van de ziel, zoals Ik je die
heb aangeduid, wordt die daad als eeuwigdurend door Mijn geest in de
zielopgewekt, echter niet meer in de vorm van de vergankelijke aardse daad,
maar in de vorm van de eeuwigdurende vrucht.
[12] Hoe zal die er echter uitzien?
Kijk, die zal aan gene zijde voor eeuwig tot de prachtigste, van alles
uitstekend en rijk voorziene woonomgeving van de ziel worden, waar ze zich in
uiterste zaligheid van de ene volmaaktheid naar de andere zal verheffen!
[13] Zoals het dus hier met de werken
van een ziel gesteld is, zó zullen die haar later eenmaal als woonomgeving
dienen. En kijk, daaruit bestaat de ware opstanding van het vlees! Geloof dat
en houd je eraan; want zo is het, en absoluut niet anders!'
[14] Ebal zei: 'Ja, dat klinkt wel
totaal anders dan wat de blinde Farizeeën tegenover het volk hebben staan
bazelen; ook het zuivere verstand van de mens is het er volkomen mee eens en er
gaat haar een nieuw, groot licht op.
Maar van het vlees, dat de ziel hier
heeft gediend, zal dus zelfs niet een zonnestofje verenigd met de ziel aan
gene zijde opstaan tot een eeuwig leven?'
[15] Ik zei: 'Niet als bestanddeel van
de door Mijn geest eeuwig levende ziel, omdat die zelf puur geest wordt wat
haar innerlijk betreft! Maar wat de contouren van haar uiterlijke vorm en met
name haar kleding betreft, zullen de zielen etherdeeltjes van haar aardse
lichaam weer in geestelijke zuiverheid met haar verenigd worden, maar van het
grove organische lichaam niets, nog geen atoom! Want de bestemming van dat
lichaam is dezelfde als die van alle andere materie van de aarde -die wordt
namelijk ook steeds verder in betere natuurgeesten opgelost, zoals ze ook
oorspronkelijk uit veel minder zuivere en op een zeer laag niveau staande
natuurgeesten wordt samengesteld.
[16] De natuurgeesten die de grove
materie reeds verlaten kunnen mettertijd ook mensenzielen worden; maar meer op
dit gebied zul je pas inzien, als je ziel zich in dat dal van Josafat zal
bevinden. Daarom nu niets meer daarover!
[17] De commandant en zijn twee
dienaren hebben nu weliswaar met grote aandacht geluisterd naar jouw vragen en
de uitleg die Ik je gegeven heb, maar ze hebben er niets van begrepen; daarom
zullen ze ons nu weldra met hun Griekse wijsheid lastigvallen - daarom zullen
we met alle geduld en rust hun aanval op ons afwachten!’
10
De filosofische vragen van de commandant
[1] Nauwelijks had Ik dat tegen Ebal
gezegd, of de commandant stond onmiddellijk op van zijn stoel en kwam met een
vriendelijk gezicht naar Mij toe.Toen hij bij Mij was, zei hij: 'Grote en
machtige meester op het mysterieuze gebied van uw kunst en wetenschap,
waardoor u alle geheime krachten van de natuur aan u hebt onderworpen, ik heb
jullie gesprekken met gespannen aandacht beluisterd en daaruit afgeleid dat
jullie allemaal tot die Joodse godsdienstige cultus behoren, die veel goeds, maar
daarnaast heel veel slechts bevat, waaruit zich langzamerhand de vele
misbruiken van jullie priesters in nog veel ergere mate ontwikkeld hebben dan
bij ons heidenen, zoals wij door jullie rechtzinnigen worden genoemd.
[2] Maar hoe het ook zij, u, machtige
meester, schijnt veel dieper ingewijd te zijn in jullie godsdienst dan de
overigens ook heel wijze Ebal?! Alleen begrijp ik niet wat u ermee hebt willen
zeggen toen u zei dat alleen u het grondbeginsel van alle bestaan, leven en
voortbestaan bent! U zou de waarheid en het eeuwige leven zijn; wie in u
gelooft en u liefheeft, zou nooit de dood zien, voelen en smaken. Evenzo zou u
ook degene zijn die de zielen op de jongste dag tot het eeuwige leven zal
opwekken, en nog meer van dergelijke dingen.
[3] Is dat alleen maar uw wijze manier
van spreken, of bent u zelf die of dat geheimzinnige 'ik', die zichzelf aan ons
mensen presenteert als de grondslag van alle zijn, leven en bestaan? Ik ben
geen leek in de oude Griekse wijsheid, en u zou met mij ook wel kunnen spreken
vanuit van uw wijsheid, die ik nu graag nader zou willen leren kennen!'
[4] Ik zei: 'Kom dan samen met je twee
ondergeschikten aan deze tafel zitten; dan zullen we zien hoever jullie
gebracht kunnen worden!'
[5] Hierop riep de commandant direct
zijn twee ondergeschikten naar onze tafel.
[6] Toen deze bij ons waren, zei Ik
tegen de commandant: 'Zeg nu eerlijk wat je van Mij wilt weten! Maar spreek
niet over hetgeen Ik zojuist met vriend Ebal heb besproken; want jouw verstand
vat dat niet!'
[7] Toen de commandant dat van Mij had
gehoord, raakte hij in grote verlegenheid, en hij wist niet wat hij Mij
eigenlijk moest vragen. Na een poosje nagedacht te hebben zei hij: 'Volmaakt
machtige meester, op welke school, die ik vast en zeker niet ken, bent u eigenlijk
opgeleid?'
[8] Ik zei: 'Op Mijn hoogst eigen
school, en wel sinds eeuwigheid; want voor er nog enig bestaan was in de
eindeloze ruimte, was Ik er wat 'Mijn meest innerlijke geest betreft en vulde
Ik de eeuwige oneindigheid!'
[9] Toen de commandant dat hoorde,
keek hij Mij verbaasd aan en zei: 'Is uw innerlijk dan groter dan uw uiterlijk?
U praat wartaal! Hoe moeten we dat begrijpen? Wat bedoelt u daarmee?'
[10] Ik zei: 'De volle waarheid; maar
omdat er in jou tot nu toe nog geen waarheid is, kun je deze voornaamste
waarheid ook niet begrijpen. Maar luister, Ik zal je meer onthullen!
[11] Kijk, in het begin van ieder
begin en voor het bestaan van ieder bestaan was het Woord! Dit Woord was bij
God, want God Zelf was het Woord, en alles wat er is en wat de eindeloze ruimte
vult, waar jullie wijzen al over gesproken hebben, is door het Woord geschapen
en zonder dat Woord is er niets geschapen.
[12] Het eeuwige Woord heeft nu vanuit
Zichzelf vlees aangenomen en is nu als een mens naar Zijn mensen in deze wereld
gekomen, en de Zijnen herkennen het niet! En jij bent ook een mens en herkent
het eeuwige Woord in Mij niet, omdat je blind van hart bent. – Heb je de
profeten van de Joden dan niet gelezen?'
[13] De commandant zei: 'Gelezen heb ik
ze wel, evenals veel andere dingen; maar wie kan ze begrijpen? Jullie
priesters begrijpen ze niet; hoe zou ik als Romein ze moeten begrijpen? Ze
hebben net zo onbegrijpelijk geschreven als u nu tegen mij over uzelf hebt
gesproken!
[14] Ik zie wel dat ik bij u nooit
duidelijkheid zal krijgen; laten we als u het goedvindt, liever over andere
dingen gaan praten! Zeg mij toch, wonderlijke, oppermachtige meester, in welk
land bent u eigenlijk geboren, en tot welk volk behoort u wat uw lichaam
betreft!?'
[15] Ik zei: 'Kijk - hier naast Mij
zit de moeder van Mijn lichaam; spreek daar met haar over!’
[16] Daarop wendde de commandant zich
tot Maria, en zij vertelde hem zeer omstandig en uiterst precies alles, vanaf
haar ontvangenis tot aan Mijn twaalfde jaar, en hoe wonderbaarlijk alles
steeds met Mij was.
[17] Dit verhaal deed de drie Romeinen
erg versteld staan, en ze wisten nu niet wat ze eigenlijk van Mij moesten
denken.Want ze geloofden allang niet meer in hun goden, en nog minder in de God
van de Joden; ze leefden volgens Epicurus, en een Godheid was voor hen een
onding. Maar nu ontdekten ze goddelijke eigenschappen aan Mij, en ze wisten
niet hoe die te verenigen waren met iemand die naar hun mening ook alleen maar
tijdelijk als mens leefde en bestond.
[18] Daarom vroeg de commandant Mij:
'Grote heer en meester! Zeg mij nu of u wat uw lichaam betreft ook zult
sterven, of dat u eeuwig voort zult leven?'
[19] Ik zei: 'Nog maar een korte tijd
-en dan zal Ik, zoals Ik nu ben, weer daarheen terugkeren vanwaar Ik ben
gekomen, en de Mijnen zullen voor eeuwig bij Mij zijn.'
[20] De commandant zei: 'Wie zijn dan
degenen die u de uwen noemt, en waar is de plaats waarheen u binnenkort al zult
terugkeren?'
[21] Ik zei: 'De Mijnen zijn degenen
die in Mij geloven, Mij liefhebben en Mijn geboden houden; de plaats is echter
niet zoals de plaatsen op deze aarde zijn, maar het is het rijk Gods, dat nu
door Mij onder de mensen en in de harten van de mensen gevestigd wordt.
[22] Dit rijk van het ware, eeuwige
leven bereikt men niet langs de brede heerwegen van deze wereld, maar alleen
langs een zeer smal pad, en dat heet deemoed, geduld, zelfverloochening bij
alle bekoringen die van deze wereld uitgaan, en volledige overgave aan de wil
van de ene, enig ware God.'
[23] De commandant zei: 'Waar kan men
dan te weten komen wat God wil, en hoe luiden uw geboden eigenlijk, die de uwen
moeten houden?'
[24] Ik zei: 'Mijn wil is Gods wil en
Mijn geboden zijn Gods geboden. Wie Mijn wil doet en dus Mijn geboden houdt,
wandelt op de goede weg naar het rijk Gods! Jij kunt dat ook doen, dan zul jij
ook op de juiste weg naar Gods rijk wandelen! ,
[25] Hierop stond de commandant op van
zijn stoel, liep naar een van Mijn leerlingen en vroeg hem hoe hij over Mij
dacht.
[26] Deze zei: 'Wij denken allemaal
van Hem wat Hij je Zelf heeft gezegd! Hij is de Heer, en wij zijn Zijn
leerlingen. In Hem woont de volheid van God; buiten Hem is er geen God!'
[27] Bij deze woorden verliet de
commandant de leerling en begaf zich weer naar Mij.
[1] De commandant ging weer op zijn
stoel zitten en vroeg in het Romeins aan zijn twee ondergeschikten wat hun
mening over Mij was, na alles wat ze hadden gehoord.
[2] Een van hen zei: 'Het is moeilijk
voor ons om daar een oordeel over te vellen! Met de buitengewone macht van zijn
wil hebben we daar boven in de lucht ervaring opgedaan, en wij hebben geen
ander bewijs nodig dat er in deze man een goddelijke kracht moet wonen, anders
had hij ons vast niet zonder enig hulpmiddel in de lucht kunnen heffen en ons
daar kunnen houden.Wij zijn echter allemaal al te ver van het geloof in een
almachtig goddelijk wezen afgeraakt, omdat onze goden voor de zintuigen en het
verstand van ieder denkend mens volslagen onbeduidend blijken te zijn; en nu
komen we plotseling een reële god in de gestalte van een mens tegen en weten nu
niet wat we van hem moeten denken. Ik denk dat dat niet zomaar in één klap te
begrijpen is.
[3]
Wij hebben echter reeds in Bethlehem en ook in de omgeving van Jeruzalem veel
over deze man gehoord en bij onszelf gedacht dat hij ofwel zelf een god zou
kunnen zijn ofwel een zeldzaam grote magiër, zoals die bijvoorbeeld uit de
school van de Essenen voortkomen. Maar wat wij hier nu zelf hebben meegemaakt,
gaat veel verder dan onze eerdere vermoedens. Hier houdt alle magie op, en in
de plaats daarvan treedt een onmiskenbaar goddelijke kracht en almacht!
[4] Daarbij komt nog ten eerste het
getrouwe verhaal van zijn moeder, hoe hij lichamelijk op deze wereld is gekomen
en over zijn leven, en dat hij nooit iets op een of andere school hoefde te
leren, omdat hij reeds met de hoogste wijsheid toegerust in deze wereld is
gekomen, en ten tweede wat hij nu over zichzelf beweerde. En ik voor mijzelf
kan er echt niet omheen hem in volle ernst te beschouwen als wat hijzelf
tegenover ons zegt te zijn, al is het ook op een voor ons Romeinen
onbegrijpelijke manier, en wat ook de man, waar jij zojuist mee sprak, over hem
getuigde. Dat is mijn mening, en ik denk dat ik mij niet vergist heb.'
[5] De commandant zei: 'Ik wil je over
het geheel genomen geen ongelijk geven; maar op de achtergrond heb ik toch een
paar belangrijke bedenkingen; als die man die oplost, zal ik jouw mening delen
en daar ook bij blijven.'
[6] Hierop richtte de commandant zich
weer tot Mij en zei: 'Grote Heer en Meester, ik ben nu bijna zover dat ik U
aanneem zoals al deze Uwen U hebben aangenomen; maar toch heb ik nog een paar
aanzienlijke bedenkingen. Als die opgelost zijn, dan ben ook ik gewonnen.
[7] Die bedenkingen van mij zijn de
volgende: in U woont dus in ernst de volheid van een enig ware God!? Als dat zo
is -waarom hebt U dan al die talloze mensen zolang op U laten wachten ?
[8] U zegt dat alleen de Uwen, die in U
geloven, U liefhebben en Uw geboden houden, het eeuwige leven in Uw Godsrijk
zullen ontvangen. Als dat zo is, en als alles wat er bestaat door de macht van
Uw eeuwige woord geschapen is, evenals alle mensen die helaas te eniger tijd
hebben geleefd zonder U te kennen -wat niet hun schuld kon zijn -hoe zal het
dan gaan met die mensen die U nooit hebben kunnen kennen? Hoe zal het er met
het eeuwige leven van hun ziel in Uw Godsrijk uitzien?Want ze hebben niet in U
kunnen geloven, U niet kunnen liefhebben en ook Uw geboden niet kunnen houden,
omdat ze niets over U te weten hebben kunnen komen.
[9] Kijk, dat zijn mijn goed
gefundeerde bedenkingen! Wil die voor mij oplossen, dan zal ik ook vast in U
geloven, U meer dan een van de Uwen liefhebben en Uw geboden houden; want ik
ben een echte Romein en geen Griek, wiens trouw niet standvastig is! Maar ik
ben ook iemand die niet zo gemakkelijk iets aanneemt en gelooft, wat mij niet
als een diamantharde waarheid onomstotelijk bewezen is. Los derhalve mijn
twijfels op!'
12
De voortdurende inspanningen van de Heer voor de mensen
[1] Ik zei: 'Vriend, je hebt je wel
het een en ander eigen gemaakt door de Griekse filosofen te lezen, maar de
boeken van de oude Egyptenaren heb je nooit doorgrond en van de Schrift van de Joden
sinds Mozes heb je maar vluchtig enkele brokstukken gelezen en ook die heb je
nooit begrepen!
[2] Kijk, Degene die nu in Mij met jou
spreekt, heeft ook al zo met het eerste mensenpaar van deze aarde gesproken en
het dezelfde geboden gegeven die Ik nu weer geef aan jullie mensen, die de ene
ware God en Heer helemaal vergeten zijn. Maar de met een volkomen vrije wil
begiftigde mensen lieten zich maar al te gemakkelijk verblinden door de wereld
en haar verleidende geest, vluchtten weg van God en handelden naar waar ze zin
in hadden. Daardoor raakten hun zielen verduisterd en hun hart raakte verhard.
[3] Ik heb altijd boden uit de hemelen
gezonden om de verblinde mensen te onderrichten; maar slechts weinigen sloegen
acht op hen -de grote massa wilde niets van hen horen en weten.
[4] Van tijd tot tijd wekte Ik door
Mijn geest mannen en jongemannen op, die het volk onderrichtten en alle moeite
deden het naar de oude waarheid terug te brengen. Slechts weinigen luisterden
naar hen, en nog minder mensen lieten zich er iets aan gelegen liggen; de
grote massa vervolgde hen echter, martelde hen en doodde hen zelfs.
[5] Ik liet ook niet na om een al te
zeer ontaard volk met grote en kleine tuchtigingen en gerichten te bezoeken.
Die brachten echter ook slechts weinigen voor korte tijd verbetering; maar al
te gauw trad de slechte wereldse geest weer in Mijn plaats.
[6] Toen ten tijde van Mozes het
Israëlitische volk op de Sinaï in de woestijn onder bliksem, donder en vuur
weer opnieuw wetten van Mij kreeg, luisterde het aanvankelijk onder vrees en
beven wel naar Mijn van verre goed hoorbare woorden -maar toen de verkondiging
langere tijd duurde, raakte het volk er voor een deel aan gewend en trok het
zich er niet veel meer van aan. Voor een ander deel kreeg het echter genoeg van
Mijn aanhoudende onderricht en vroeg Mij om in plaats van aan het hele volk
alleen aan Mozes Mijn wil te openbaren -het zou die wil dan wel van hem horen
en opvolgen; het volk wilde zich intussen echter verwijderen van de berg Sinaï,
omdat het daar al te hevig toeging, en in een ver daarvandaan gelegen dal zijn
woonhutten bouwen.
[7] Na lang smeken werd dat het volk
toegestaan; maar het duurde niet lang voor het volk Mij en de grote
gebeurtenissen op de berg Sinaï geheel en al begon te vergeten, van het vele
goud dat ze uit Egypte hadden meegenomen een kalf goot, daar toen omheen danste
en het goddelijke eer bewees.
[8] Ik maakte dat Mozes duidelijk,
stuurde hem naar het volk, dat helemaal niet meer aan Mij dacht, en liet het
met geweld tuchtigen op de manier die Mozes later nauwkeurig heeft beschreven.
[9] Daarop
keerde het volk wel weer naar Mij terug; maar er waren er steeds velen die zich
door allerlei slechte wereldse begeerten lieten verleiden om het een of andere
gebod van Mij te overtreden en zo tegen Mijn verordeningen te zondigen.
[10] Er moesten door Mozes tijdelijke
straffen vastgesteld worden voor het overtreden van Mijn geboden en
verordeningen, om het volk in het gareel te houden.
[11] Toen het volk later vanuit de
woestijn het Beloofde Land binnen werd geleid en het als het ware uit Mijn hand
in bezit nam, werd het geruime tijd door wijze richters, die steeds met Mij in
verbinding en contact stonden, vrijwel volledig door Mijzelf geregeerd; onder
Mijn persoonlijke regering werd het groot en machtig, en zijn welstand was
groter dan die van welk ander volk ter wereld ook.
[12] Toen werd het overmoedig en keek
het naar de glans van andere volkeren, die op tirannieke wijze door een
wereldse koning werden overheerst. De ijdele wereldse glans verblindde het volk
-het wilde ook glanzen, werd ontevreden met Mijn regering en verlangde middels
de van Mijn geest vervulde richter Samuël een wereldse koning, en zo beging het
de grootste en grofste van alle zonden.
[13] Zo viel het volk steeds dieper,
hoewel Ik nooit nagelaten heb het steeds door gewekte en van Mijn geest
vervulde profeten te vermanen zijn leven te beteren en boete te doen en het de
gevolgen duidelijk te maken, die het door zijn verstoktheid zou kunnen
verwachten; en zo heb Ik tot nu toe met dit volk gehandeld en ben nu Zelf
gekomen, in het vlees.
[14] Maar kijk nu eens naar het meer
dan grote aantal Joden die, in plaats van Mij aan te nemen en in Mij te geloven
-aangezien Ik Mij toch overal door ongehoorde wonderen en tekenen boven iedere
twijfel verheven kenbaar maak als Degene die Ik zeker ben -Mij haten,
vervolgen, trachten Mij te grijpen en dit lichaam van Mij te doden!
[15] Maar als er nu op die manier te
allen tijde en overal van Mijn kant zonder onderbreking voor de geestelijke
ontwikkeling van de mensen gezorgd is, zoals Ik je nu in het kort heb getoond
-hoe kun jij, een met veel verstand begiftigde Romein, Mij dan vragen waarom Ik
nu pas naar jullie mensen toe ben gekomen om het rijk Gods, dat het rijk van
het eeuwige leven is, bij jullie weinigen te vestigen!?
[16] Reis maar naar alle landen die je
kent en waarvan de bewoners nog enigszins in hun hart het vermogen hebben Mijn
leer aan te nemen, en stel je ervan op de hoogte of ze zelfs in deze tijd niet
op de hoogte zijn van Mijn aanwezigheid hier en Mijn werkzaamheid!
[17] In vele landen en rijken die jij
nog niet kent, hebben de betere mensen innerlijke visioenen van wat nu hier is
en gebeurt. Slechts werkelijk dierlijke mensen, die in de meest verborgen
uithoeken van de aarde leven, kunnen geen bericht over Mij ontvangen, omdat ze
nog lang niet in staat zijn dat op te nemen; maar mettertijd zal er ook voor
hen worden gezorgd.
[18] En zo zie je, dat de vraag die je
Mij stelde geheel zinloos was. Als je Mij verder nog vragen wilt stellen, vraag
Mij dan betere dingen, die je meer van nut zullen zijn dan wat je me nu hebt
gevraagd!'
[1] Toen de commandant dat van Mij had
gehoord, werd hij heel nadenkend gestemd, evenals zijn twee ondergeschikten, en
het duurde nu een poos voor iemand aan de hele tafel ook maar een woord met
zijn buurman begon te wisselen. Zelf zweeg Ik ook; maar aller ogen en oren
waren op Mij gericht.
[2] Tenslotte doorbrak een harde
windstoot het stilzwijgen, en de commandant vroeg onmiddellijk aan Ebal wat
dat was geweest; want hij had het idee dat het gedonderd had. Zijn metgezellen
meenden ook een donder te hebben gehoord.
[3] Ebal zei: 'Hier aan het meer en
met name in deze baai zijn dergelijke verschijnselen in deze tijd niet echt
zeldzaam; maar deze windstoot, die zo plotseling ontstond en op een donder
leek, zou als gevolg van de allerhoogste aanwezigheid van de Heer over alle
dingen in hemel en op aarde wel eens iets hogers kunnen betekenen! Maar wat dat
is, zal Hij wel het allerbeste weten; ik kan je daar verder geen uitsluitsel
over geven.'
[4] Toen Ebal dat tegen de commandant
had gezegd, wendde deze zich direct weer tot Mij en zei, nu vol echte Romeinse
soldatenmoed: 'Hoogste Heer en Meester, ik heb uit Uw woorden geconcludeerd dat
in U werkelijk de hoogste geest van de enig alleen ware Godheid woont! Zonder
Uw wil kan er noch in de hemel noch op deze aarde iets gebeuren, ontstaan, werkzaam
zijn, bestaan en vergaan; en als er iets gebeurt, ontstaat, werkzaam is en
bestaat, zult U in Uw eeuwige geest van eeuwigheid zeker de reden en de oorzaak
daarvan kennen, volgens welke U Uw wijze bedoelingen gerealiseerd wilt hebben.
Voor U zal ook deze windstoot zeker niet vreemd en onbekend zijn! Hoe is die
dan ontstaan, en met welk doel?'
[5] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, er zal
nog wel geruime tijd overheen gaan, voordat je zult inzien waar de wind vandaan
komt, hoe hij ontstaat en met welk doel; want zolang jouw voorstellingen van de
vorm en het wezen van de aarde totaalonjuist zijn, zul je nooit kunnen
begrijpen hoe de wind ontstaat, waar hij vandaan komt, waar hij heen gaat en
waarom hij ontstaan is.
[6] Je moet eerst de grond en de bodem
die jou draagt goed kennen; daarna kun je pas vragen naar de oorzaak van de
verschijnselen op deze aarde.'
[7] De commandant zei: 'Heer en
Meester! Wie, behalve U, zou mij nu de ware gedaante van de aarde uit de doeken
moeten en kunnen doen? U weet toch wel welke denkbeelden wij over deze aarde
van ons hebben; maar ik heb ook met velen van jullie schriftgeleerden over het
wezen van deze aarde van ons gesproken en kreeg geen betere informatie, maar
integendeel nog veel onduidelijker en verwarder berichten.
[8] Ook met de Essenen, die alles
weten en kunnen, heb ik over het wezen van de aarde, de maan, de zon en de
sterren gesproken, maar de verklaring die ik kreeg was geen haar beter dan die
ik al had.
[9] U kunt mij vast en zeker de beste
verklaring geven over deze aarde, de maan, de zon en ook de sterren! Ik en mijn
twee metgezellen vragen U daarom! Want ik heb allang ingezien dat onze
opvatting en onze oude, ingeprente denkbeelden over de aarde alsook de sterren
aan de hemel niet juist kunnen zijn; want de verschijnselen die daarmee
samenhangen laten zich absoluut niet of maar heel slecht verklaren door
allerlei bijgelovige toevoegsels, waar iemand die in alle dingen de waarheid
zoekt en nadenkt, slecht mee gediend is. O Heer en Meester, wij vragen U er
nogmaals om!'
[10] Daarop zei Ik: 'Kijk, de zon is
al aan het ondergaan, en er zal te weinig tijd zijn om jullie verlangen geheel
en al te kunnen bevredigen!'
[11] De commandant zei weer: 'O Heer
en Meester, als U er niets tegen hebt - wij willen met de grootste aandacht en
rust de hele nacht naar U luisteren!'
[12] Ik zei: 'Nu goed dan! Kijk eens
naar deze schijnbare jongeman hier! Hij is al heel lang een van Mijn echte
dienaren; laat hij jullie wens vervullen! In Wat hij doet en zegt zullen jullie
Mijn macht in Hem herkennen.'
[13] Hierop gaf Ik Rafaël een wenk, en
hij stond snel op, liep naar de drie toe en zei (Rafaël) : 'Voor alle anderen
die hier aan tafel zitten hoeft dat allemaal niet meer uitgelegd te worden
omdat ze al volledig in alles ingewijd zijn; maar voor jullie wil ik het
overeenkomstig de wil van de Heer doen. Maar laten we naar buiten gaan, opdat
we er des te sneller mee klaar zijn!'
[14] Hierop stonden onze commandant en
zijn twee ondergeschikten op van tafel en gingen brandend van nieuwsgierigheid
met Rafaël naar buiten.
14
Rafaël als leraar in de astronomie
[1] Buiten bracht Rafaël hen naar een
grote, vrije plek bij het meer, die de Romeinen als militair oefenterrein
diende en 's avonds door niemand meer betreden werd.
[2] Midden op die plek aangekomen zei
Rafaël tegen de drie: 'Er zijn altijd twee wegen om tot een groot en belangrijk
inzicht te komen: de eerste is de lange, vervelende en moeilijke weg door
wijdlopige verklaringen, die bijna nooit tot een einde willen en kunnen komen;
de tweede, korte en doelmatige weg is die door middel van voorbeelden. En die
wil en kan ik nu bij jullie toepassen!’
[3] De commandant zei: 'Het zal niet
gemakkelijk zijn om ons treffende voorbeelden te geven van iets waar we nog
geen enkel idee van hebben.'
[4] Rafaël zei: 'Dat is mijn zaak,
omdat ik dat in mijn macht heb die mij door de Heer verleend is - let dus goed
op alles wat jullie nu zullen zien! Ik zal jullie eerst de hele aarde, dat wil
zeggen haar oppervlak, precies zoals ze nu is in een zodanige grootte voor ogen
stellen, dat jullie haar gemakkelijk kunnen overzien.
[5] Rafaël had dat nog niet gezegd, of
er zweefde al een kleine aardbol, maar toch nog tweeënhalve manslengten in
doorsnee, voor de ogen van de buitengewoon verbaasde Romeinen; door een eigen licht
was die zo goed verlicht, dat men ondanks de gevorderde avondschemering op het
oppervlak alles goed kon onderscheiden en, bekende plaatsen ook onmiddellijk
kon zien liggen en herkennen als datgene wat het voorstelde.
[6] De aardbol draaide ook om zijn as,
maar om hem sneller te kunnen overzien in verhouding natuurlijk veel sneller
dan de echte aarde. Alle continenten, een bijna ontelbaar groot aantal
eilanden, alle zeeën, evenals alle meren, rivieren, bergen en dalen waren
levensecht te zien, en wat de drie daarvan kenden, werd ook direct door hen
herkend als dat wat het voorstelde.
[7] Toen de Romeinen deze aardbol
bijna een uur lang heel aandachtig hadden bekeken, waarbij Rafaël hun alles
met enkele woorden begrijpelijk uitlegde, en zij zo een juiste voorstelling
van de aarde hadden gekregen, zeiden ze alledrie: 'O, wat zijn de mensen toch
nog blind en wat hebben ze een belachelijk domme voorstellingen van de aarde,
die hen draagt en voedt!'
[8] Hierop zei Rafaël: 'Kijk, zoals
jullie door dit voorbeeld de juiste kennis over de hele aarde sneller hebben
verkregen dan wanneer een ervaren aardkundige het jullie met veel woorden nog
zo duidelijk uiteengezet zou hebben, zo zal ik jullie nu ook de verhouding van
de aarde tot de maan, de zon en de andere planeten duidelijk maken! We zullen
de aardbol nu verder van ons weg in de lucht plaatsen, en de maan als haar
begeleider zal op een naar verhouding juiste afstand hier voor jullie ogen
weergegeven worden.'
[9] Toen Rafaël dat had gezegd, was de
maan ook al - echter als een naar verhouding kleine bol -voor de verbaasde
ogen van de Romeinen tot een goed zichtbaar en gemakkelijk te herkennen bestaan
geroepen.
[10] Eerst werd de zijde die steeds
naar de aarde gekeerd is, van boven naar beneden nauwkeurig in ogenschouw
genomen en ook verklaard, voorzover dat nodig was, en daarna pas de
achterzijde, waarbij het ook niet ontbrak aan de juiste verklaring.
[11] Toen zei de commandant: 'Dat is
vergeleken met onze aarde wel een treurige wereld! De mensen, die zoals jij
uitlegde alleen aan deze zijde leven, kunnen geen grote wijsheid bereiken,
omdat ze op zo'n kleine, uiterst schrale wereld slechts in zeer beperkte mate
de dingen kunnen aanschouwen die God geschapen heeft, en omdat ze door hun orde
van dag en nacht, die geheel en al ongelijk en verschillend is ten opzichte van
die van de aarde, ook bijna geen tijd kunnen krijgen om zelfs het weinige op
die kleine wereld met aandacht te bekijken en te bestuderen, vergelijkingen te
maken en daaruit de nodige lering te trekken. Ze zullen wel het meest op onze
apen lijken?'
[12] Rafaël zei: 'Dan vergis je je
geweldig, ook al heeft het er voorjouw verstand de schijn van! Ik zou jou niet
met een maanbewoner willen laten omgaan; want dan zou jouw innerlijke wijsheid
zeker aan het kortste eind trekken!
[13] Jullie mensen van deze aarde
hebben weliswaar veel uiterlijke ervaringen en dus ook veel uiterlijke kennis;
maar de innerlijke kennis van het leven ontbreekt jullie, en die is
onbeschrijfelijk veel belangrijker dan al die uiterlijke, schreeuwerige, ijdele
beuzelarij.
[14] De maanmensen staan daarentegen
sterk in het innerlijke, beschouwende leven, waarin ze ook jullie bewoners van
deze aarde heel goed kennen; maar ze hebben slechts zelden enig welbehagen in
jullie, omdat jullie je door je uiterlijk gerichte mentaliteit te ver van de
innerlijke waarheid des levens hebben verwijderd. Zij zeggen van jullie dat
jullie dode zielen zijn. Als het er nu zo met de maanbewoners voorstaat, staan
ze zeker op een hoger levensniveau dan jouw aardse apen.'
[15] De commandant zei: 'Als het met
de bewoners van de maan inderdaad zo gesteld is, neem ik mijn oordeel
natuurlijk onmiddellijk terug en vraag ik hun via jou vele malen om vergeving.'
[16] Rafaël zei: 'Laat dat maar voor
wat het is, en laten we naar onze zaak terugkeren! N a de aarde hebben we nu de
maan goed leren kennen *(* Dit wordt uitvoerig beschreven in het boek Aarde
en maan van Jakob Lorber. ) Maar hoe zit het met deze twee hemellichamen in
verhouding tot de zon?Voordat ik jullie dat geheel kan laten begrijpen, moet ik
jullie in het kort nog bekend en vertrouwd maken met de planeten, die jullie op
zijn minst wat de naam betreft kennen.
[17] Er zijn weliswaar nog enkele
planeten die ook bij deze zon, die de aarde licht en warmte schenkt, horen en
die net als de aarde licht en warmte van haar ontvangen. Maar ik zal me
beperken tot enkel de planeten waarvan jullie de naam kennen, en ze jullie in
hun ware gedaante één voor één voor ogen stellen. Daar is bijvoorbeeld
Mercurius, de planeet die het dichtst bij de zon staat!’
[18] Onmiddellijk zagen de drie
Romeinen deze planeet en bewonderden de tamelijke overeenkomst met veel op onze
aarde, en Rafaël gaf daarbij uitgebreide verklaringen.
[19] Toen de drie al gauw klaar waren
met Mercurius, kwam Venus aan de beurt en daarna Mars, die de drie aanvankelijk
met enige schroom bekeken. Maar omdat ze er in plaats van hun oorlogsgod ook
alleen maar een planeet in zagen, die tamelijk veel op de aarde leek, werden ze
ook daar snel vertrouwd mee. Na Mars kwam in overeenkomstige grootte Jupiter
met zijn vier manen aan de beurt, waar de drie Romeinen zich zeer over
verbaasden. Rafaël verklaarde hun in het kort het belangrijkste ervan, waardoor
ze zijn macht en wijsheid zeer hoog prezen. Daarna liet hij Saturnus
tevoorschijn komen, die de Romeinen nog meer bewondering ontlokte dan alle voorgaande
planeten* (* Deze planeet wordt uitvoerig beschreven in het boek Der Saturn van
Jakob Lorber.) En Rafaël hield zich bij deze uitzonderlijke planeet langer
bezig met zijn verklaringen dan bij een van de voorgaande, met uitzondering van
de aarde.
[1] Toen Rafaël alle genoemde planeten
op de beschreven wijze aan de Romeinen had getoond, zei hij verder tegen hen:
'Het is niet voldoende dat jullie nu weten, dat het met deze sterren heel
anders gesteld is dan zoals het tot nu toe totaalonjuist in jullie voorstelling
bestond. jullie moeten ook heel duidelijk begrijpen in wat voor verhouding alle
planeten, die jullie nu hebben gezien, tot de zon staan; dus let nu op!
[2] Ik zal jullie de zon in heel
kleine afmeting voor jullie ogen plaatsen. In eerste instantie zien jullie hier
een tamelijk grote bol met een manslengte doorsnede, omgeven door een krachtig,
wit schijnsel; want deze bol die de zon voorstelt mag niet omgeven zijn met de
volle lichtsterkte van de zon, omdat jullie hem dan niet nader zouden kunnen
bekijken -laat het jullie dus voldoende zijn te weten dat deze bol de zon
voorstelt.
[3] Kijk, het schijnsel, dat deze bol
omgeeft, is de eigen atmosfeer van dit hemellichaam, die het aan alle kanten
omringt! Bij de echte zon, die als geheel ongeveer duizendmaal duizend keer
groter is dan deze aarde, is dit lichtschijnsel heel veel krachtiger. Maar let
nu goed op, ik zal dit lichtende omhulsel enkele ogenblikken openen, opdat
jullie kunnen zien hoe het eigenlijke vaste zonnelichaam eruit ziet en tevens
opmerken dat dit hemellichaam voor nog heel andere doeleinden door de Heer
geschapen is dan alleen om de andere hemellichamen te verlichten en te
verwarmen! ,
[4] Hierop liepen de drie dichter naar
de bol toe, naar de plaats waar hij onthuld was, en bekeken hem met grote
aandacht; Rafaël gaf daar uitgebreide en gemakkelijk te begrijpen verklaringen
bij* (* De gesteldheid van de zon wordt uitvoerig beschreven in het boek Die
naturliche Sonne van Jakob Lorber )
[5] Toen de drie in de korte tijd van
nauwelijks een kwartier een geheel juist overzicht van de zon hadden gekregen
-van haar inrichting, haar bewoonbaarheid en haar activiteit, invloed en
verhouding ten opzichte van de andere planeten, waarvan ze de overeenkomstige
inrichting in bepaalde zonnegordels terugvonden -en het ook hadden begrepen,
zei Rafaël: 'Let nu buitengewoon goed op; want nu komt voor jullie Romeinen de
eigenlijke hoofdzaak! Pas als jullie die begrijpen, zullen jullie ook volledig
van het waangeloof bevrijd worden, waardoor jullie denken dat de aarde in het
centrum staat en alles -de zon, de maan en alle sterren -om de aarde bewegen en
iedere dag hun reis door de zee moeten maken, die naar jullie mening van het
ene einde van de hemel tot het andere reikt.
[6] Daar is onze zonnebol, en kijk, ik
zal nu eerst alle planeten die jullie kennen in een rechte lijn vanaf de
zonnebol in hun juiste proporties en afstand opstellen!’
[7] Daarna zagen de Romeinen eerst
Mercurius, daarna Venus, toen de aarde en één voor één de overige planeten,
allemaal in de juiste proporties en juiste afstand, en ze moesten natuurlijk
een aardig eindje langs de vlakke oever van het meer wandelen, voor ze bij
Saturnus kwamen. Bovendien merkten ze op een nog veel grotere afstand twee op
planeten lijkende lichtpunten op, en ze vroegen Rafaël wat die te betekenen
hadden.
[8] Rafaël zei: 'Ik heb jullie toch al
direct in het begin gezegd dat er behalve de planeten die jullie bij name
kennen nog enkele zijn. Maar die zijn voor Jullie nu nog niet van belang; in
latere tijden zullen ze door bepaalde wijze mensen ook nog wel ontdekt en nader
beschreven worden.
[9] Tussen Mars en Jupiter zien jullie
ook nog een groot aantallichtpunten die op planeten lijken. Ook die zijn voor
jullie nu nog niet van belang; mettertijd zullen ook die en vele andere door
die wijze mensen ontdekt en nauwkeuriger beschreven worden. Als jullie daar
later ook meer over willen weten, spreek er dan over met de leerlingen van de
Heer; want zij zijn ingewijd in alle geheimen van de zichtbare sterrenhemel.
Ook in Kis bij de grote tolwachter Kisjonah, die nu hier aanwezig is, zullen
jullie gemakkelijk een Griek vinden met de naam Philopold, die nu ook hier is
en evenals enkele hooggeplaatste Romeinen zelfs in Rome in al die dingen
ingewijd is; van hem kunnen jullie veel leren.
[10] Maar we zullen dat nu laten
rusten en weer terugkeren naar onze zonnebol, opdat ik jullie nog de
bewegingen van de verschillende planeten rond de zon laat zien!
[11] N u keerden de drie met Rafaël
weer terug naar de zonnebol.
[12] Rafaël plaatste hem zo hoog in de
lucht, dat alle planeten er omheen konden cirkelen; hij was te midden van alle
planeten nog wel zichtbaar, en de planeten cirkelden er omheen in de juiste
verhoudingen, alhoewel in korte tijd. Rafaël deelde echter de korte tijd van
een uur zo goed in, dat bijvoorbeeld Saturnus slechts een uur nodig had voor
zijn volledige omlooptijd en dat alle dichterbij staande planeten zich in
evenredige, mathematisch nauwkeurige kortere tijdsspannen bewogen, evenals de
manen rond de planeten waar ze bij hoorden. Dat gaf voor de Romeinen een
buitengewoon verbazingwekkend schouwspel, en te meer omdat Rafaël hun al die
bewegingen grondig en heel begrijpelijk verklaarde.
[13] Toen Saturnus na een uur weer op
de plaats kwam waar hij begonnen was te bewegen, liet Rafaël alles weer
verdwijnen en zei: 'Nu hebben we de voorbeelden niet meer nodig, aangezien ze
hun goede dienst voor jullie hebben gedaan! Als jullie deze zaak nu vanuit de
ware grondslag begrijpen en ook inzien dat het alleen maar zo en niet anders
kan zijn, zullen we nu weer naar het huis van de rechtschapen Ebal terugkeren!'
[14] Daar waren de Romeinen mee
tevreden en liepen nu vol blijdschap met Rafaël naar het huis van Ebal, waar ze
ons allemaal opgewekt aan tafel bij het avondmaal aantroffen.
[15] Het eerste wat ze deden was dat
ze Mij bedankten voor alles wat ze in zo'n korte tijd door die wonderbaarlijke
jongeman hadden geleerd.
[16] Ik zei tegen hen: 'Komen jullie
nu bij ons zitten, en eet en drink en versterk je -daarna zullen we weer met
elkaar spreken!'
[17] Dat deden de drie ook direct en
verkwikten zich nu met vissen, brood en wijn.
[1] Toen wij ons allemaal lichamelijk
hadden versterkt, informeerde de commandant naar Kisjonah en Philopold.
[2] Ik zei tegen hem: 'Zie de mannen
hier rechts van Mij; de eerste is Kisjonah en de tweede is Philopold! Je zult
nog vaak in de gelegenheid zijn om met hen te spreken; maar Ik weet wel
waarover jij nu allemaal met Philopold zou willen spreken -waar het nu echter
niet de juiste gelegenheid voor is; stel daarom je voornemen liever uit tot een
ander moment. Voor vandaag heb je veel gezien en geleerd om je oude heidense
bijgeloof uit te roeien; denk daar maar over na, opdat het in je geheugen en in
je hart blijft en je het niet weer kwijtraakt, als je binnenkort weer naar je wereldse
dingen en bezigheden terugkeert!
[3] Wat jij en je metgezellen nu
hebben leren kennen, wisten de mensen in de oude tijden ook; maar toen hun
nakomelingen zich steeds meer met de dingen van deze wereld bezig gingen
houden en trots en heerszuchtig werden, vergaten ze weldra de oude wijsheid,
sloegen er geen acht meer op en dachten dat het niet nodig was dergelijke
dingen te weten om het leven in stand te houden. Volgens hen was het voldoende
als alleen bepaalde wijzen ervan op de hoogte waren; het volk zou zich
daarentegen alleen moeten bezighouden met zijn kudden en met zijn akkers,
tuinen, weiden en dierenjachten en niet met de dingen aan de hemel. Kijk,
daardoor raakte het volk en zijn leiders niet alleen in deze, maar ook in
andere dingen dom en blind en tenslotte vol duister bijgeloof, zoals het dat nu
nog is, en terugschrikt voor de waarheid en voor het licht ervan vlucht!
[4] Men kan bij alle wijsheid ook zorg
dragen voor wat de mens voor zijn lichaam nodig heeft; maar vooral moet ieder
mens zorgen voor hetgeen zijn ziel betreft en de geest van het leven in de ziel
en daar bekommerd om zijn. Want geen mens is op deze wereld gezet ter wille van
eten, drinken en voornaam doen, maar om te leven volgens de orde die God
getrouw aan hem geopenbaard heeft, enkel voor het enige doel dat God hem
gesteld heeft.
[5] Nu je hier de lang verloren
waarheid aangaande de dingen van de hemel hebt verkregen, verteer dan in je
ziel hetgeen je ontvangen hebt; als je daarin sterk bent geworden, kun je je
bij Philopold met verdere dingen inlaten!’
[6] De commandant zei: 'Ja, Heer en
Meester, U hebt in alle dingen gelijk; ik zie nu wel in hoeveel en hoe grootse
dingen ik door Uw genade van de wonderbaarlijke jongeman heb ontvangen wat de
dingen van de zichtbare hemel betreft! Als ik dat allemaal in mezelf volkomen
geordend heb en er ook tekeningen van heb gemaakt -wat ik goed kan -om er
anderen mee te onderrichten, zal ik mij daarna pas om verdere dingen
bekommeren.'
[7] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in;
maar het beste is om vooral het rijk Gods en de gerechtigheid daarvan in
zichzelf te zoeken, door volgens Mijn leer te leven en te handelen. Wie dat in
zichzelf heeft gevonden, zal ook waarlijk al het andere als een vrije toegift
ontvangen; want de geest in de mens is uit God, en als die heer is geworden in
de mens, leert hij de ziel in een uur veel meer dan je op aarde zelfs van de
meest wijze leraren in duizend jaar zou kunnen leren.
[8] Mijn Rafaël, die een volkomen
zuivere geest is -wat je van Mij kunt geloven en niet moet vergeten -heeft
jullie drieën laten zien in wat voor korte tijd hij jullie dingen onderwezen
heeft, die de mensen met al hun scherpzinnigheid en met alle ijver van hun
zoeken, onderzoeken en denken In meer dan duizend jaar niet in die zuiverheid
en waarheid zullen kennen.
Op die manier kan een ziel van een
geest in één ogenblik eindeloos veel meer leren dan de mensen onder elkaar met
hun natuurlijke verstand. Onthoud dat goed en handel ernaar!’
[9] De commandant zei: Heer en
Meester, de grondbeginselen van Uw leer zijn mij welbekend, namelijk dat men
ten eerste in U gelooft en in U ook de ene, enig ware God erkent, dat men die
erkende God dan ook als het beste en meest volmaakte eeuwige wezen boven alles
liefheeft en zijn medemens als zichzelf, en dat men ook de geboden van Mozes in
acht neemt en zich eraan houdt.
[10] Welnu, wat Uw eisen betreft: die
zouden gemakkelijk op te volgen zijn; maar Mozes heeft een groot aantal wetten,
voorschriften en verordeningen gegeven, die in de eerste plaats moeilijk te onthouden
en te begrijpen zijn, en vervolgens ook moeilijk in acht te nemen en te houden
zijn.
[11] Moet ieder mens die in zichzelf
Uw geest tot volledige heerschappij wil brengen en aldus Uw rijk en de volle
gerechtigheid daarvan in zichzelf wil ontvangen, ook al die wetten,
voorschriften en verordeningen houden en trouw in acht nemen?'
[12] Ik zei: ' Als je in Mij de ene
enig ware God erkent, in Hem gelooft en Hem metterdaad boven alles liefhebt en
je medemens als jezelf, dan vervul je daarmee ook alles wat Mozes en alle
profeten hebben onderwezen; want zij zeggen met hun vele woorden met betrekking
tot de plichten van de mensen tegenover God en elkaar niets anders dan wat Ik
je in die paar woorden heb gezegd.
[13] Maar
dan is het wel zaak dat je als Romeins commandant bij een onschuldig vergrijp
van iemand als Ebal tegen jouw uit blinde ijver gestelde verordeningen niet
direct eigenmachtig een zodanig grote boete in goud en zilver eist dat, met
uitzondering van Jeruzalem en de tempel, bijna heel Palestina, Samaria en
Galilea die niet zouden kunnen opbrengen. Want zo'n eis bevat niet één vonkje
naastenliefde of gerechtigheid van het rijk Gods in de mens, omdat uit een
dergelijke eis niet eens een vonkje van jullie Romeinse recht blijkt; en die
eis getuigde datje slecht thuis bent in de grondbeginselen daarvan!
[14] Als je
volgens Mijn leer wilt leven en handelen, moet je je eigenmachtige, scherpe
verordeningen in de toekomst ook rigoureus veranderen; want met zulke verordeningen
sta je nog heel ver af van de ware naastenliefde en derhalve van het rijk Gods,
waartoe de kennis die je nu van de aarde, de maan, de zon en de overige
planeten hebt, op zichzelf jou niet zou verheffen. Want alles wat je in de
grote, zichtbare ruimte met je lichamelijke ogen kunt bekijken, heeft pas
waarde voor het rijk Gods in de mens, wanneer het ook van daaruit beschouwd en
geestelijk verlicht wordt. Op zichzelf heeft het als materie geen waarde voor
de hele mens, maar alleen een uiterst vluchtige en vergankelijke waarde voor
het lichaam. -Dat, Mijn vriend, zeg Ik je opdat je je ernaar zult richten!'
[15] De commandant zei: 'Heer en
Meester, ik dank U ook voor deze buitengewoon ware en goede raad, die ik zeker
ook zal opvolgen voorzover dat in mijn vermogen ligt! Ter wille van de orde zal
ik uiterlijk gezien streng moeten lijken, -maar in mijn hart zal het er anders
uitzien; en dat zal in Uw ogen, o Heer en Meester, toch niet verkeerd zijn?'
[16] Ik zei: 'O nee, in geen geval,
maar wees alleen streng volgens de echte wetten van Rome, waarin veel
verzachtende omstandigheden bij bepaalde kleine vergrijpen te vinden zijn! Een
zachtmoedige rechter in deze wereld zal in de andere wereld ook door Mij zacht
geoordeeld worden, en een barmhartige zal ook bij Mij barmhartigheid vinden.
Kortom, met dezelfde maat waarmee jij meet, zal ook jij gemeten worden!'
[17] De commandant nam dat ter harte,
en nu zei Ik tegen alle aanwezigen: 'Daarmee is een zwaar stuk werk, waar Ik
jullie al eerder nog tijdens het middagmaal op heb gewezen, goed beëindigd, en
we hebben drie nieuwe leerlingen. Maar omdat het nu al tamelijk laat in de
nacht is geworden, zullen we onze ledematen ook weer de nodige rust gunnen!'
[18] Hierop stond Ik met enkele
leerlingen op en begaf Mij in een ander vertrek ter ruste, en zo deden ook
Maria en Jarah; de anderen bleven echter nog zitten en spraken met elkaar over
Mij, Mijn leringen en daden.
[1] Het gezelschap, waar ook onze
Ebal, Kisjonah en Philopold nog steeds bij waren, bleef samen met Rafaël, die
ook bij hen was gebleven, bijna tot de ochtend aan tafel. Mijn Jacobus de
Oudere was daarbij het meest aan het woord, omdat hij Mij al vanaf Mijn
geboorte goed kende en steeds het meeste in Mijn buurt was. Rafaël verklaarde
dan weer, wat de anderen raadselachtig toescheen.
[2] Tegen de ochtend vroeg de
commandant aan Rafaël: 'Nu we al zoveel heerlijke en grootse dingen uitjouw
mond hebben gehoord, wil je misschien Voor ons drieën, Romeinen, zo goed zijn om
uit te leggen wat voor wezen jij eigenlijk bent, en wat het voor stof was,
waaruit je de dingen van de zichtbare hemel zo meer dan prachtig voor ons
geconstrueerd hebt, met al die ontelbare dingen die zich erop bevinden! ,
[3] Rafaël zei: 'In de eerste plaats
ben ik in alle opzichten een mens zoals jij, maar wel met het belangrijke
verschil dat ik dit lichaam, dat jij nu kunt zien, in mijn zuiver geestelijke
wezen kan veranderen, en dat ik als mens van vlees en bloed reeds bijna
vierduizend jaar geleden, nog voor de zondvloed van Noach, in trouwe overgave
aan God gedurende vele jaren op deze aarde heb geleefd en gehandeld.
[4] Nu ben ik echter een burger van de
hemelen Gods en voor eeuwig Zijn dienaar en knecht. Mijn macht is Gods macht;
daarom kan ik alles wat de Geest in mij wil. Als je dat nu weet, zul je ook wel
weten van welke stof ik de dingen van de zichtbare hemel voor jullie gemaakt
heb.
[5] Er is geen andere stof in de hele
oneindigheid dan alleen de wil van God. Alles wat je ziet, hoort voelt en door
een of ander zintuig waarneemt, zijn gedachten van God, en als Hij het wil,
bestaan ze ook meteen.
[6] Wat God als de oereeuwige Geest in
Zichzelf en door Zichzelf in staat is te doen, kan de geest Gods ook in de mens
doen. Want God Zelf is in Zichzelf de zuiverste liefde, dus in Zichzelf ook het
zuiverste levensvuur, zodoende ook het zuiverste en helderste licht en derhalve
in Zichzelf de hoogste wijsheid en daardoor ook de hoogste alom werkzame macht
en kracht.
[7] De volmaakt wijze orde van deze hoogste
macht en kracht is de eeuwige wet, waar alle dingen zich naar moeten richten.
Deze wet heerst ook over het lichaam van de mens; maar aan de ziel van de mens
is een vrije wil gegeven en de wet is aan haar geopenbaard, opdat ze die in
zich opneemt en haar wil daarnaar richt, ernaar leeft en handelt, om zo de
volledige gelijkenis met God te bereiken, hetgeen haar bestemming is.
[8] Aan de ziel is echter in deze
wereld, die tot haar ontwikkeling dient, slechts een zeer klein deel uit de wet
van de goddelijke orde toevertrouwd om in acht te nemen; als ze in dat kleine
deel getrouw is, zal ze ook over grote dingen gesteld worden -maar niet voordat
ze in het toepassen van het kleine, haar geopenbaarde deel van de wet van de
orde zo'n grote vaardigheid heeft verkregen, dat die haar volledig eigen en als
het ware aangeboren is. Want anders kan ze in zichzelf immers ook niet tot het
innerlijke bewustzijn van haar vrije zelfstandigheid komen en derhalve ook niet
werkelijk waarnemen wat de goddelijke wil allemaal in haar en door haar in
staat is te doen.
[9] Waartoe ik, die ook maar een mens
ben, door de volle macht van de goddelijke wil in staat ben, daar hoef ik
jullie geen verdere bewijzen van te geven. Als je een grote vaardigheid hebt
bereikt om de goddelijke wil op te volgen, die je hier volkomen hebt leren
kennen, en ook om jezelf volkomen te verloochenen in alle dingen van de wereld
die jou bekoren, dan zul je in jezelf ook gewaar worden wat voor macht jouw
ziel heeft verkregen.
[10] Maar voor alles geldt: oefening
baart kunst; als de mens te weinig oefent blijft hij een eeuwige knoeier en kan
hij voor niets groots en buitengewoons gebruikt worden. Of zou jij als Romeins
commandant, die goed doorkneed is in de krijgskunde, aan iemand een belangrijk
ambt toevertrouwen, voordat jij je ervan overtuigd hebt dat hij alle kennis
bezit die voor dat ambt vereist is?
[11] God hoeft de mens niet op
allerlei manieren te testen en op de proef stellen om Zich te overtuigen of hij
al bekwaam is voor een groot en belangrijk ambt; want Hij weet altijd heel
duidelijk hoever een ziel het in haar innerlijke levensvoleinding heeft
gebracht. Maar laat de ziel zichzelf onderzoeken, in hoeverre ze gevorderd is
in alle zelfverloochening wat de bekoorlijkheden van deze wereld betreft, in
hoeverre ze geheel en al één is geworden met de verkozen en metterdaad
opgevolgde wil van God en of ze nog een knoeier is of misschien al een meester
-en dan zal God de Heer niet aarzelen om de macht van Zijn wil in haar kenbaar
te maken.
[12] Kijk eens naar verschillende
leerlingen van de Heer! Als zij iets zouden willen doen vanuit de wil van de
Heer, die in hen al heel machtig is geworden, zou de een of de ander van hen
ook in staat zijn iets te doen wat jou vast en zeker niet minder wonderbaarlijk
zou voorkomen dan wat ik bij jullie heb gedaan; maar hun echte liefde voor de
Heer en hun ware deemoed tegenover Hem zegt hun: 'O, wat zijn wij nog zwakke
leerlingen vergeleken bij U!' En daarom wachten ze nog tot de Heer hun zal
zeggen: 'Ga nu de wereld in, onderricht alle mensen Mijn wil en doe werken in
Mijn naam!' Dan zullen ze, waar dat nodig is, ook dezelfde tekenen doen die de
Heer nu Zelf doet, en ook ik van tijd tot tijd doe door de wil van de Heer in
mij .
[13] De macht van de goddelijke wil wordt
de mens echter niet ingegoten, zoals bijvoorbeeld de melk bij een kind, maar
hij moet die zelf met zijn eigen wilskracht, die bij ieder mens volkomen vrij
is, als het ware met geweld naar zich toetrekken.
[14] Dat het zo is en niet anders,
blijkt duidelijk uit het feit dat de Heer Zelf, voor wie toch alle dingen
mogelijk zijn, Zijn leerlingen onderricht, hen naar Zich toetrekt en hun laat
zien wat ze moeten doen om zich Zijn wil tot hun eigen wil te maken, die dan
voor eeuwig hun zelf toebehoort.
[15] Wat de door de Heer Zelf
uitgekozen leerlingen moeten doen om in zichzelf volledig op God te gaan
gelijken, dat moet ook ieder ander mens doen, als hij de macht van de
goddelijke wil in zijn ziel wil verkrijgen.
[16] Ik heb
je nu heel duidelijk getoond uit welke stof ik de dingen van de zichtbare hemel
voor jullie heb gevormd; maar zorgen jullie nu dat jullie mettertijd worden wat
ik nu ben. Het 'hoe' heb ik jullie getoond. -En nu kunnen jullie nog voor een
korte tijd je lichaam rust gaan geven; want de ochtend zal niet lang meer op
zich laten wachten!’ ,
[17] Na deze woorden van Rafaël
stonden de drie Romeinen op, bedankten Rafaël voor deze les en gingen vol goede
voornemens naar huis, waar ze alles in de gewenste orde aantroffen; maar alledrie
rustten ze weinig, omdat ze in de geest van hun natuurlijke verstand nog te
druk waren en niet wisten hoe ze het moesten aanleggen om hun wereldse ambt te
verenigen met datgene wat ze van Mij en ook van Rafaël als Mijn wil hadden
vernomen.
[18] Onder veel heen-en-weergepraat
werd het volop ochtend, en de commandant moest de soldaten orders geven voor
deze dag. De soldaten verwonderden zich in stilte over het feit dat de
commandant, die anders meer dan streng was, vandaag alleen maar heel zachtmoedige
en mensvriendelijke bevelen uitdeelde, en ze dachten dat er iets heel
bijzonders gebeurd moest zijn. Maar ze lieten natuurlijk wijselijk niet merken
dat de zachtmoedigheid van de commandant hun was opgevallen; want ze hadden
immers ook liever een gemakkelijke dienst dan een zware
[1] Toen het volop ochtend was, maar
nog even vóór zonsopgang, was Ik met enkele leerlingen reeds buiten, en ook
Rafaël was bij ons. Spoedig daarna volgden ook alle anderen; ook de drie
Romeinen lieten niet lang op zich wachten.
[2] We bevonden ons aan de oever van
het meer en keken naar het spel van de golven, en de leerlingen wasten hun
voeten en handen met het schone water. De drie Romeinen zouden graag het een en
ander willen vragen en waren daarom ook dicht bij Mij en Rafaël komen staan.
[3] Maar Ik zei tegen hen: 'De dag
heeft nog zijn volle tien uur, en in die tijd zal er nog menige vraag
beantwoord kunnen worden; laten we nu eerst in alle rust van de ochtend genieten!’
[4] Daarmee waren de drie tevreden en
ze wasten hun gezichten met het water van het meer om hun ogen, die de
nachtelijke slaap enigszins misten, weer op te frissen en te sterken.
[5] Zo bleven wij in volledige rust
ongeveer een uur vlak aan de oever van het meer en begaven ons toen naar een
kleine heuvel, die zich in zuidelijke richting boven de waterspiegel verhief.
Vanaf deze heuvel had men een mooi uitzicht naar het westen, en aan de oever,
die hier over een tamelijk groot stuk met veel riet en biezen begroeid was, zag
men enkele watervogels, die in het water hun ochtendmaal zochten en het ook
gretig opaten.
[6] Nu kon de commandant niet meer
zwijgen; hij ging snel naar Rafaël toe en zei: 'Luister, wijze en machtige
burger van een betere wereld dan deze aarde! Ik ben over het algemeen zeer
tevreden met de vaak prachtige inrichting van deze aarde van ons, hoe ze
gevormd is en hoe de plantenwereld geordend is; maar wat de dieren betreft, in
de omstandigheden waarin ze onder elkaar leven en bezig zijn, absoluut niet.
[7] Bij alle planten en gewassen is
ervoor gezorgd dat ze hun voeding uit de aarde, het water, de lucht en uit de
warmte van het zonlicht halen en zo voortreffelijk gedijen; alleen de dieren
en voor een groot deel ook wij mensen moeten om ons lichaam te voeden dieren
vangen, doden en hun vlees eten.
[8] Kijk, dat doet het hart en het
gemoed van de mens onmiskenbaar verwilderen, wat ik in Rome maar al te vaak
heb waargenomen bij de dikwijls vreselijke stierengevechten en andere gevechten
van wilde, verscheurende dieren in speciaal daarvoor gebouwde en ingerichte
kooien; want in Rome en ook in heel veel andere plaatsen houdt men dergelijke
dierengevechten om met name bij de soldaten en de burgers de oorlogszuchtige en
dappere strijdlust steeds opnieuw aan te wakkeren en gaande te houden.
[9] En van wie hebben de mensen dat
woeste oorlog voeren geleerd, waarbij er geen spoor van de liefde voor God en
van de liefde voor de naaste te vinden is ?
[10] Hier, kijk eens naar beneden in
het water! Wat hebben die arme visjes eigenlijk misdaan, dat ze door die
vraatzuchtige watervogels vaak met duizenden worden gevangen en opgegeten?
Zouden al die talloze verschillende soorten dieren in de lucht, op de aarde en
in het water zich niet allemaal net als de tamme huisdieren kunnen voeden met
de eveneens talloze verschillende soorten planten? Moeten allerlei soorten
vleesetende roofdieren hun voedsel in de kudden van de zachtmoedige dieren
zoeken en zodoende de mensen door hun wreedheid, die hun door de macht van God
is ingeplant, uitlokken tot een woest gevecht?!
[11] De mens heeft kunstmatige wapens
moeten uitvinden om tegen de verscheurende beesten te kunnen vechten. Daardoor
heeft hij welleren vechten, doden en overwinnen; maar heeft hij daarbij iets
gewonnen voor de veredeling van zijn hart en gemoed, zoals God hem dat heeft
aanbevolen?
[12] Kijk eens, ik heb heel vaak over
dit onderwerp nagedacht en nog van geen enkel mens ook maar een half
bevredigende oplossing voor dit ware sfinxenraadsel kunnen krijgen! Overal werd
gezegd: 'De wijze goden zullen wel weten waarom ze dat allemaal zo hebben
toegelaten!’
[13] Ja, dat is zeker zo; maar hebben
de mensen daardoor iets gewonnen voor hun hart en gemoed? Ja, voor het jagen,
vechten en oorlog voeren hebben ze wel winst geboekt, en vervolgens voor het
geven van wetten en om dikwijls zo wreed als een hyena te zijn door hun
rechtspraak ten opzichte van die mensen, die tegen hun wetten hebben gezondigd;
maar voor het overige is er werkelijk niet veel goeds voortgekomen uit het feit
dat ze geleerd hebben te vechten, eerst met de wilde dieren en al gauw daarna
ook onder elkaar.
[14] Jij bent wijs en machtig vanuit
de geest Gods in jou; onderwijs mij nu ook op de juiste wijze over deze
kwestie, die mij heel belangrijk lijkt!'
[1] Rafaël zei: 'Je hebt me wel een
echt belangrijke vraag gesteld, en ik zou je die ook zeker kunnen beantwoorden;
maar jij bent nog lang niet diep genoeg doorgedrongen in het gebied van het
zuiver geestelijke en zou de volle waarheid over die dingen niet vatten.
[2] Maar ik geef je de verzekering dat
ten eerste de leerlingen van de Heer allang volkomen onderricht zijn op dat
gebied, en behalve zij ook vele andere mensen,Joden en heidenen, en ten tweede
dat ook jij daarover nog tot een duidelijk inzicht zult komen. Er zullen zich
vandaag nog wel gelegenheden voordoen, waarbij je ook in dit opzicht de liefde
en wijsheid van de Heer zult kunnen loven en prijzen.
[3] Neem maar van mij aan dat de Heer
Zich juist naar deze kleine heuvel heeft begeven, opdat jij bij de aanblik van
de watervogels, die de kleine visjes opeten, tevoorschijn zou komen met je oude
bedenkingen over de liefde, goedheid en wijsheid van een ware God! Je bent ermee
voor de dag gekomen, zoals ook ik allang van tevoren wist, en er zal je dan
ook op het juiste moment een juist licht in deze kwestie gegeven worden.
[4] Vriend, het leven is in zichzelf een
strijd! Wie kan er als een goed en vroom mens naar het hoogste, vrije
geestelijke leven overgaan, als hij er niet eerst met alle ernst voor gevochten
heeft? Maar door wat moet de mens anders leren vechten -dan door de gevaren die
hem aan alle kanten omgeven? En die zijn door de Heer op deze aarde geplaatst
en toegelaten, opdat de mens ze herkent en er net zo lang strijd tegen levert
tot hij ze heeft overwonnen. Maar nu genoeg daarover; na het ochtendmaal
zullen we het er verder over hebben!'
[5] Toen onze Rafaël dat had gezegd,
kwam een bode ons meedelen dat het ochtendmaal klaar stond, waarop wij onze
kleine heuvel verlieten en ons naar het huis van Ebal begaven om het
ochtendmaal tot ons te nemen.
[6] Na het ochtendmaal gingen we
direct weer naar buiten, maar naar een andere, grotere heuvel, van waaruit men
niet alleen de baai van Genezareth, maar ook een groot deel van het Meer van
Galilea kon overzien. Op deze heuvel hadden de Romeinen een soort vesting, om
van daaruit alles te kunnen overzien wat er op het meer en in de niet
onbelangrijke baai van Genezareth bewoog en als ongewoon te beschouwen was. Om
die reden waren er op deze heuvel ook steeds Romeinse wachten geplaatst, die
niet gemakkelijk iemand op dit punt toelieten, behalve wanneer de commandant
zelf of een andere bevelvoerende ondergeschikte als leider aanwezig was bij een
gezelschap dat deze heuvel wilde bezoeken.
[7] Aangezien de commandant nu zelf
met twee van zijn onderofficieren bij ons was, hadden wij ook niet het minste
probleem om van deze mooie heuvel gebruik te maken.
[8] Er waren daar verschillende open
tenten geplaatst, voorzien van banken, die de commandant onmiddellijk voor ons
inruimde om te gebruiken, en ook liet hij nog een paar nieuwe tenten voor ons
opzetten.
[9] Toen wij onze plek in de tenten
hadden ingenomen, heerste er een tijdlang rust, en allen keken naar de
taferelen aan de oever en in de baai.
[10] Plotseling zag de commandant
enkele grote adelaars vanaf de hogere bergen naar de laaggelegen oevers van het
meer vliegen en zei: 'Daar komen vanaf die hoogte alweer enkele ongenode
gasten, op dezelfde tijd als anders, om aan de oevers van het meer een goed
smakend ochtendmaal te halen!
[11] Watervogels zijn weliswaar ook
roofdieren, die zich voeden met vissen en allerlei andere waterdieren; maar ze
zien er voor ons gemoed toch zachtmoediger uit, en hun roven en moorden van
onschuldige waterdieren maakt op ons hart en gevoel niet zo'n storende indruk
als wanneer een machtige adelaar vanuit de hoogte als een pijl op een van de
vele watervogels omlaag schiet, hem met zijn klauwen grijpt en daarna omhoog
naar een of andere rots draagt, hem daar verscheurt en zijn vlees opeet!'
[12] Terwijl de commandant nog zo zijn
humane beschouwingen hield, liet een adelaar zich in een rietveld aan de oever
van het meer neervallen en greep daar een met vis verzadigde kropgans, die
natuurlijk, omdat hij door de scherpe klauwen van de adelaar werd vastgehouden,
in de lucht groot spektakel maakte.
[13] Het duurde niet lang of de andere
adelaars volgden het voorbeeld van de eerste, wat de Romein zó boos maakte, dat
hij naar Mij toeliep en zei: 'O Heer en Meester, hebt U soms niet gezien of
niet willen verhinderen dat die vraatzuchtige roofvogels zich vergrepen aan de
veel zachtmoediger watervogels op een manier, die voor ieder mens met een
beetje gevoel ten hemel schreiend is? Moeten dergelijke afschuwwekkende
taferelen, die in de wereld der natuur .herhaaldelijk voorkomen, ertoe
bijdragen dat het menselijke hart zachtmoediger wordt en wordt aangespoord tot
daadwerkelijke naastenliefde en barmhartigheid?
[14] Nee, dan blijf ik bij mijn oude
grondbeginsel, dat ik enkele jaren geleden uit de.mond van een oude wijze Griek
in Alexandrië heb gehoord: 'De hele aarde is een roofnest en een. tranendal voor
de edele mens; want alles wat hij ziet en wat hem overkomt is beladen met de
eeuwige vloek van de goden. Het is. mets anders dan een voortdurend ontstaan en
tot een ellendig en vluchtig bestaan komen; en een wrede dood is steeds het
gevolg van het ontstaan! En toch moet de mens, die het meest door zijn bestaan
wordt gekweld, een volledig goed, edel, humaan leven leiden en de voortdurend
vervloekende goden eren? Maar hoe kan hij dat, als hij niets anders dan alleen
een wreed woeden van de hele natuur om zich heen ziet? Laat de mens dus ook als
een leeuw, een tijger .of een adelaar worden en zich op zijn medeschepselen wreken
- onverschillig of het mensen of dieren zijn - voor de ook over hem uitgestorte
vloek van de goden; laat hij proberen koning te worden en van zijn toch al
korte leven te genieten, in weerwil van de goden!'
[15] Heer en Meester, ik zeg nu niet
dat die wijze Griek daarmee een echt en waarachtig principe voor het welzijn
van de mensen onder woorden heeft gebracht, aangezien ik bij U een heel ander
levensprincipe heb gevonden volgens welk ik ook voortaan zal leven en handelen;
maar zegt U nu Zelf of de geheel natuurlijke mens, met name in een land waar
het wemelt van allerlei roofdieren, als gevolg van zijn waarnemingen en
ervaringen uiteindelijk wel tot een ander grondbeginsel voor het menselijke
leven op deze aarde kan komen, ook al heeft hij in aanleg een goed gemoed,
zoals dat vaak bij nog onmondige kinderen goed kan worden waargenomen.
[16] Laten we eens kijken naar de
landen waar het wemelt van allerlei soorten roofdieren en de mensen
voortdurend jacht op hen moeten maken, om met door hen opgevreten te worden!
Hoe zijn die mensen zelf? Ze zijn net zo woest als de dieren die hen omringen!
Ze roven en moorden en onder hen is geen liefde en nog minder echte
barmhartigheid te vinden en geen verlangen of neiging naar een goed geordende,
vreedzame bezigheid.
[17] Kijken we daarentegen naar een
volk, zoals ik eens in Armenië heb aangetroffen! In het land van dit volk
heeft een vroegere, wijze koning met alle ijver alle wilde dieren door veel
bekwame jagers zoveel mogelijk laten uitroeien -en ook de adelaars en gieren
werden niet ontzien; alleen zachtmoedige en nuttige huisdieren mochten worden
gehouden, en de akkerbouw was de voornaamste bezigheid van dat volk -en ik zeg
U, o Heer en Meester, dat ik nooit een zachtmoediger en vreedzamer volkje op
een continent ben tegengekomen!
[18] Overdag en 's nachts kan men in
dat land over alle grote en kleine wegen reizen, zonder dat men bang hoeft te
zijn om door een wild dier en nog minder door een roofzuchtig mens aangevallen
te worden. En in welk huis men ook binnenkomt, hoe eenvoudig het ook is: men
wordt er allervriendelijkst opgenomen en met alle liefde en vriendelijkheid
verzorgd met alles wat men in dat huis voor de menselijke behoeften bezit.
[19] En aan wie heeft het volk van het
genoemde land die uitstekende, goede, lieve en zachte ontwikkeling van het
gemoed te danken? Aan die wijze koning, die zijn land van alle wilde roofdieren
wist te zuiveren.
[20] Voor U, o Heer en Meester, zou
het nog veel gemakkelijker zijn om de hele aarde van alle wilde dieren te
reinigen -en dan zouden de mensen, die niet zouden hoeven te vechten met
leeuwen, panters, tijgers, hyena's, beren, wolven, vossen en nog andere wilde
beesten, bij een goed onderricht weldra op de genoemde Armeniërs lijken!'
20
De voornaamste redenen voor de verscheidenheid
in
de schepping op aarde
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, in
natuurlijk, werelds opzicht heb je natuurlijk helemaal gelijk, en er zou
weinig tegenin te brengen zijn; maar op het vlak van de ziel en de geest, dat
jou tot nu toe nog volkomen onbekend is, zou je iets van Mij verlangen wat
helemaal tegen iedere orde op deze aarde in zou gaan.
[2] Kijk, op een hemellichaam waar de
mensen de bestemming hebben om wat hun ziel en hun geest betreft volmaakte
kinderen Gods te worden, moet alles juist zo ingericht zijn als het op deze
aarde ingericht is!
[3] Jouw oog en je verstand zien
weliswaar niets anders dan gericht, vervolging, roof, moord, dood, ontbinding
en vergankelijkheid; maar het is niet zoals jij je die dingen voorstelt, maar
heel anders.
[4] Ten eerste is de traagheid, die
een onvermijdelijk gerichtsaanhangsel van de lichamelijke materie is, de
grootste vijand van de ziel, die steeds wakkerder en actiever moet worden -want
alleen daardoor kan ze volledig gelijk worden aan de geest Gods in haar en
zodoende aan God gelijk worden -en hoe warmer de landen zijn waar de mensen hun
woningen hebben gebouwd, des te meer worden ze door deze belangrijkste vijand
van de ziel bedreigd.
[5] Als er in zulke landen niet
allerlei dieren waren die lastig zijn voor de mens, en als hij niet voor de
voeding van zijn lichaam hoefde te zorgen, dan zou hij ook niet zorgen voor de
ontwikkeling van de krachten van zijn ziel. Hij zou weldra lijken op een
zeepoliep of op de wortels van een boom, die niets anders hoeven te doen dan
door de mechanische en organische inrichting de bij hen passende voeding uit
het water, de aarde en de lucht naar zich toe te zuigen.
[6] Kijk, dat is de voornaamste reden
waarom er voor de mens op deze aarde allerlei dingen zijn geschapen, die hem
tot uiteenlopende activiteit opwekken -eerst wat zijn lichaam, en daarna ook
wat zijn ziel betreft, wat de hoofdzaak is!
[7] Wat de tweede reden aangaat, die
kan iedere denker gemakkelijk zelf ontdekken. Stel je de aarde eens voor als
een helemaal eenvormige, grote wereldbol! Op de uitgestrekte bodem ervan
zouden alleen maar geheel gelijke beken, meren en zeeën voorkomen, geen bergen,
geen andere dieren dan schapen, geen vogels behalve kippen, en geen andere
waterdieren dan alleen een overal precies gelijke soort vissen; op dezelfde
manier zou er op de aardbodem maar één soort gras groeien als voedsel voor de
schapen, en slechts één soort vruchten om de mensen en kippen te voeden, verder
ook maar één soort fruitboom en één soort boom om een eenvoudige woonhut van te
kunnen bouwen, en zo zou er ook maar één overal gelijke soort steen bestaan
alsook maar één soort metaal, waar de mensen het meest eenvoudige gereedschap
voor hun huishouden van zouden kunnen maken.
[8] Zeg nu zelf, hoever de mensen
zouden kunnen komen met het ontwikkelen van hun voorstellingen, ideeën en
fantasieën!
[9] Hoe buitengewoon schraal het eruit
zou zien met het inzicht en verstand, die hoger en zuiverder moeten worden,
hoef ik je niet nader uit de doeken te doen. Maar Ik maak je opmerkzaam op de
zeer geringe staat van ontwikkeling van de ziel en de geest van op aarde
levende mensen die in gebieden wonen waar in de wijde omtrek geen bergen zijn,
waar alleen hier en daar wat eenvormig gras op de bodem groeit, en verder wat
schrale en verkommerde struiken aan de oevers van een paar onaanzienlijke
beken en op poelen lijkende meren.
[10] Jij kent dergelijke streken wel.
Hoe is het bij de bewoners van die gebieden echter gesteld met de cultuur van
de geest? Kijk, ze zijn voor het grootste deel helemaal verwilderd! En waarom?
Omdat ze door gebrek aan een zo groot mogelijke verscheidenheid van de hen
omringende dingen en schepselen, die noodzakelijk is voor de hogere
ontwikkeling van de ziel, niet tot enige ontwikkeling van hun voorstellingen,
ideeën en de voor de ontwikkeling van inzicht en verstand vruchtbare fantasie
kunnen komen.
[11] Kijk daarentegen eens naar
mensen, wier land rijkelijk met alle denkbare verscheidenheid is toegerust. Je
zult ontdekken dat ze ontwikkeld zijn, zij het niet op het vlak van het diepste
innerlijke leven van ziel en geest, dan toch op het vlak van het uiterlijke
verstand, het inzicht en de fantasie; en dat moet er bij een mens toch zijn,
als hij wil overgaan naar een hogere ontwikkeling van het innerlijke leven van
ziel en geest! Want als je vanwege het prachtige uitzicht een berg wilt
beklimmen, moet er ten eerste wel een berg zijn, en als die er is, dan moetje
bij het beklimmen geen genoegen nemen met de halve hoogte van de berg -hoewel
die ook al een heel wijds uitzicht biedt -maar daarenboven de moeite nemen om
ook de hoogste toppen te beklimmen, om van daaruit van het volle uitzicht te
genieten.
[12] Zo moeten ook de mensen, wier
inzicht, verstand en fantasie eenmaal ruimschoots ontwikkeld zijn, geen
genoegen nemen met deze halve hoogte van het leven, maar zich inspannen om de
volle hoogte ervan te bereiken.
[13] Wat Ik je daarmee wil zeggen, zul
je wel begrijpen. En dat is de tweede reden waarom God deze aarde met zo'n
grote verscheidenheid aan dingen, schepselen en verschijnselen heeft uitgerust,
waarvan jij met al je Alexandrijnse ontwikkeling tot nu toe nauwelijks nog het
eerste haaltje van de kleine alfa * (* De 'alfa' is de eerste letter van het
Griekse alfabet.) kent.'
21
De zielensubstantie en haar trapsgewijze bevrijding uit de materie
[1] (De Heer:) 'Er is echter nog een
derde reden, die al Mijn leerlingen ook al kennen, en die zul jij in de
toekomst ook nog preciezer leren kennen dan men je nu kan uitleggen; want je
innerlijke verstand zou het niet kunnen begrijpen. Maar zoveel kan Ik je als
aanduiding nu wel zeggen, dat alles en nog meer, wat de aarde van haar
middelpunt tot ver boven de hoogste luchtregio bevat, zielensubstantie is;
maar die substantie verkeert gedurende een bepaalde tijd, totdat ze bevrijd is
in zeer uiteenlopende gerichtstoestanden, van zwaar tot minder zwaar, en
daardoor wordt ze voor het lichamelijke oog alsook voor het gevoel van de mens
op deze wereld zichtbaar en voelbaar als volkomen dode, hardere of zachtere
materie. Hiertoe behoren om te beginnen alle steensoorten, mineralen,
aardsoorten, water, lucht en alle nog ongebonden stoffen daarin.
[2] Dan komt het hele plantenrijk in
het water en op de aarde, samen met de overgang ervan naar het dierenrijk. In
dit rijk neemt het gericht al mildere vormen aan en bevindt de zielensubstantie
zich al meer in de fase van een zekere bevrijding dan in de eerdere harde
gerichtstoestand; de zielensubstantie, die voorheen als het ware chaotisch
dooreen gemengd was, wordt nu met het oog op het ontwikkelen van intelligentie
gesorteerd en tot op zichzelf staande eenheden gevormd, en vertoont in dit tweede
rijk dan ook een grote verscheidenheid.
[3] Terwijl de zielensubstantie in het
tweede rijk vanwege haar speciale intelligentieontwikkeling een grote
sortering moest ondergaan, moet ze in het derde rijk van de dieren, dat een nog
veel grotere verscheidenheid kent, tot een steeds grotere vereniging van
afzonderlijke intelligenties gebracht Worden, om tot een helderder en vrijere
individuele intelligentie te komen. Daarom verenigen zich in dat dierenrijk dan
ook talloze zielensubstantiedeeltjes van allerlei verschillende kleine
diertjes tot één grotere dierenziel, bijvoorbeeld die van een grotere worm of
een insect.
[4] Als ze het materiële omhulsel
waarin ze besloten waren, kwijtgeraakt zijn, verenigen talloze verschillende
soorten insecten zich weer tot een dierenziel van grotere en volmaaktere aard;
en dat gaat zo door tot de grote en volmaakte dieren, die deels nog wild en
later voor een deel zachtaardig zijn. En uit de laatste eenwording van die
dierenzielen komen dan pas de mensenzielen voort, die voorzien zijn van alle
mogelijke begaafdheden qua intelligentie.
[5] Als een mens in deze wereld wordt
geboren en ter wille van zijn volledige vrijwording nog een lichaam te dragen
krijgt, dan is het uiterst wijs door God zo ingericht dat hij zich als complete
ziel evenmin iets kan herinneren van alle noodzakelijke voorafgaande toestanden
in afzonderlijke bestaansvormen die zij als overgang heeft doorgemaakt, als
jouw oog de afzonderlijke druppels van de zee kan zien en onderscheiden. Want
als dat aan een mensenziel gegeven zou zijn, zou zij die eenwording van zo
eindeloos verschillende zielensubstantie en intelligentiedeeltjes niet
verdragen, maar zichzelf zo snel mogelijk trachten op te lossen, net als een
waterdruppel op gloeiend ijzer.
[6] Om de ziel van de mens te behouden
moet haar door de inrichting van het lichaam dat haar omsluit iedere
herinnering aan voorgaande bestaansvormen volledig ontnomen worden, tot de
tijd dat ze innerlijk volledig één wordt met haar geest van liefde uit God.
Want die geest is als het ware de kit waardoor al die eindeloos verschillende
zielenintelligentiedeeltjes tot één eeuwig onvernietigbaar wezen vast met
elkaar verbonden worden; dan doorlichten, herkennen en begrijpen ze zichzelf
in alle helderheid, en loven en prijzen ze als een voleindigd, op God gelijkend
wezen Gods liefde, wijsheid en macht.'
22
De samenstelling van de menselijke ziel
[1] (De Heer:) 'Dat een menselijke
ziel en op overeenkomstige wijze zelfs haar aanvankelijk zeer onbeholpen
lichaam op die manier zijn samengevoegd, zal een dieper denkend en voelend mens
uit vele verschijnselen die hij bij zichzelf waarneemt in grote lijnen kunnen
vermoeden.
[2] Neem het ontelbare aantal zeer
uiteenlopende begrippen en ideeën, die een ziel met slechts enige ontwikkeling
uit zichzelf kan ontwikkelen en waarvan ze zich ook een voorstelling kan maken
-juist of minder juist, dat is vooralsnog niet belangrijk; als ze niet in
zekere zin tot een alomvattend geheel samengesteld zou zijn, zou ze evenmin als
een os of een ezel in staat zijn om een ontwerp voor de bouw van een
koninklijke burcht te tekenen en de burcht volgens die tekening te bouwen.
[3] Als je alle verschillende dieren
bekijkt, zowel die in de lucht -zoals insecten en vogels -alsook de dieren op
de vaste aardbodem en die in het water, dan zul je bij de meesten het vermogen
om iets te bouwen ontdekken. Kijk maar naar de bijen en andere diertjes in de
lucht die daar min ofmeer op lijken; bekijk de zeer verschillend gebouwde
nesten van de vogels maar eens; en de mieren en nog andere insecten in de
aarde, de spinnen en de rupsen, verder alle soorten muizen, de bever, die een
echte hut bouwt, de vossen, wolven, beren en nog een groot aantal andere
dieren, en zie hoe ze hun woningen heel doelmatig voor henzelf bouwen en
inrichten; kijk verder eens naar de verschillende dieren in zee, met name de
schaaldieren -dan zie je bij hen zo'n geweldig vermogen om te bouwen, dat vaak
zelfs de beste architect daar hoogst verbaasd over is!
[4] Welnu, ieder dier, van het kleinste
tot het grootste, heeft natuurlijk een vermogen tot bouwen dat aansluit bij de
eenvoudige intelligentie van zijn dierenziel; het kent bovendien het
bouwmateriaal en gebruikt het op zijn eigen manier, die altijd hetzelfde is.
Maar in de menselijke ziel zijn er ontelbare aantallen van al die dierlijk
intelligente vermogens tot bouwen aanwezig, en daaruit kan ze, als het ware
door een stilzwijgende bewustwording, ook een ontelbaar aantal voorstellingen
en ideeën samenstellen en zo geheel nieuwe en grote vormen scheppen.
[5] En zo kan de mens dus, wanneer hij
ook maar enigszins ontwikkeld is, allerlei woonhuizen in zeer grote
verscheidenheid en talloze andere dingen uit zichzelf uitvinden en ze met zijn
wil, verstand en ijver ook ten uitvoer brengen. Zou hij dat kunnen, als in zijn
ziel niet al die verschillende vermogens op de getoonde wijze aanwezig zouden
zijn? Zeker niet; want zelfs het na de mens meest intelligente dier heeft geen
fantasie en derhalve ook geen alomvattende gave om dingen vorm te geven.
[6] Nu zeg je bij jezelf: 'Ja, maar
waarom moest een mensenziel die vermogens eigenlijk via zo'n lange en moeizame
weg verkrijgen?'
[7] Ik zeg je: de eeuwig beste en
meest wijze Bouwmeester van alle dingen en wezens weet het allerbeste, waarom Hij
op deze aarde juist die weg voor de ontwikkeling van een volmaakte mensenziel
heeft ingericht, en Mijn woord moet voorjou hierin voldoende zijn. Als je in
jezelf meer voleindigd zult zijn, zul je ook de reden voor jouw lange en
moeizame weg inzien.
[8] Jullie Romeinen, de Grieken en de
Feniciërs en ook de Egyptenaren geloofden in zielsverhuizing en geloven er
heden ten dage nog net zo in als de Perzen, Indiërs, de Chinezen aan de andere
kant van de hoge bergen in het wijde, grote en verre oosten en nog een volk,
dat nog verder naar het oosten op grote eilanden woont* (* De japanners. ) ,
die omspoeld worden door de grootste zee van deze aarde, en ook nog vele andere
volksstammen op de wijde aarde. Maar overal is de waarheid, die de oervaderen
van de aarde heel goed kenden, geheel vervormd en volkomen verdraaid doordat in
de loop der tijd hebzuchtige mensen opstonden die aanvankelijk leraren van het
volk en later priesters vol eerzucht en heerszucht werden - want de ware
toedracht van de zielsverhuizing zou hun geen tribuut en offers opgeleverd
hebben, en daarom lieten ze de menselijke zielen weer terugverhuizen in de
dieren en in die dieren lijden, van welk lijden alleen de priesters hen in
ruil voor grote offers konden bevrijden.'
23
Over het verval van de zuivere leer
[1] (De Heer:) 'Nu zeg je bij jezelf:
'Maar hoe kon het volk, dat reeds in de waarheid stond, zich zo dwaas door die
slechte en leugenachtige priesters dom laten maken en verblinden?'
[2] Ik zegje: niets was gemakkelijker
dan dat! De oude, ware wijzen zijn in de loop van de tijd van de aarde
verdwenen, en reeds tijdens hun aardse leven hebben zich bepaalde tovenaars en
waarzeggers opgeworpen die datgene wat ze leerden, bekrachtigden met allerlei
wonderen, die hun door een kwade geest werden getoond en als goddelijke
bewijzen werden beschouwd door de blinde en van dergelijke bedriegerijen
volkomen onkundige mensen, en op die manier was het gemakkelijk om de mensen,
die overal een grote hang naar wonderen hebben, volkomen van de oude waarheid
af te brengen en zover te krijgen, dat ze rotsvast alles geloofden wat de valse
wijzen, die op hun eigen voordeel uit waren, hun wilden leren.
[3] Vele van zulke magiërs, waaruit al
heel gauw priesters en valse profeten voortkwamen, verstonden -en verstaan ook
nu nog - de kunst om bijvoorbeeld hun stem zo te verdraaien, dat die door de
mensen gehoord werd alsof die van een afstand of uit een boom of uit een dier
kwam.
[4] Ze bootsten de klank van de stem
en ook de tongval van bekende, maar reeds gestorven mensen na, waarbij het leek
alsof die stem uit een boom, steen, bron of ook willekeurig welk dier kwam, en
wel zo bedrieglijk echt, dat iedere aanwezige moest zeggen: 'Ja, dat is de ziel
van onze bekende gestorvene, die overigens een oud, goed en waarachtig mens
was! Wat kan hij toch tegenover God misdaan hebben, dat zijn ziel nu in een
kameel moet versmachten en vast veel moet lijden?'
[5] Wie had zijn antwoord sneller
klaar dan zo'n magiër en priester, die zijn stem kon verdraaien! Al gauw
hoorden de bange toehoorders uit de kameel de volgende zin: 'Ik wilde met mijn
hele huis streng bij de leer van de oude vaderen blijven -en heb daardoor de
nieuwe, door God opgewekte wijzen en profeten geminacht! Zodoende heb ik
gezondigd en ben ik voor tien jaar in deze kameel verbannen om ondraaglijk te
lijden. Geloof in de nieuwe profeten Gods, en geef hun als boete voor mijn
zonde een door hen verlangd offer uit de schatten die ik heb achtergelaten; dan
zullen ze bij God om genade voor mij vragen en zal ik van mijn grote kwelling
verlost worden, en jullie zullen er na je lichamelijke dood van bevrijd zijn!'
[6] Na zo'n antwoord van de kameel zul
je waarschijnlijk wel kunnen begrijpen hoe de blinde mensen maar al te gauw de
oude waarheid verlieten en vast in de leringen van de valse profeten gingen
geloven.
[7] En zoals het toen was, zal het na
Mij weer worden, als bij het verbreiden van Mijn leer, die als enige volmaakt
waar is, niet alle voorzichtigheid betracht wordt.
[8] Kijk, op die manier is het
veelgodendom ontstaan en het hele heidendom, het totaal verkeerde geloof in
jullie zielsverhuizing en in vele duizenden andere afschuwelijke domheden!
[9] Al zijn er door God steeds echte
leraren onder het eenmaal blind gemaakte volk gezonden, ze hebben weinig
uitgericht -want de vrije wil, zonder welke de mens tot een dier zou worden,
moet bij de menselijke ziel van deze aarde onaangetast gelaten worden; het is
dus zaak geduld te hebben met de mensheid en waarschijnlijk het grootste deel
ervan in een andere wereld tot een beter inzicht te laten komen.
[10] Maar wee eenmaal alle valse
leraren, priesters en profeten, die de oude, zuivere waarheid zelf nog wel heel
goed kennen, maar die leer vanwege hun hebzucht en heerszucht steeds hardnekkig
aan het volk onthouden; ze zullen later niet ontkomen aan Mijn toorngericht!
[11] Op deze aarde hebben ook zij een
vrije wil en kunnen tot een bepaalde tijd ook doen wat ze willen; maar als ze
het op deze aarde eenmaal te bont gaan maken, zal Ikzelf als een felle bliksem
Mijn licht der eeuwige waarheid in alle dingen over de mensen op aarde
uitgieten, zoals Ik dat nu Zelf aan jullie heb getoond en geleerd. Dan zullen
alle valse leraren, priesters en profeten beginnen te weeklagen en zich voor
Mijn verlichte mensen en voor de macht van Mijn licht proberen te verbergen.
Maar hun moeite en grote inspanning zal helemaal tevergeefs zijn; want ze
zullen door de verlichte volkeren van het ene einde der aarde naar het andere
als wilde, verscheurende dieren met vurige gesels worden opgejaagd en nergens
meer een veilige plaats vinden waar ze opgenomen worden en veilig onderdak
hebben, en hun rijk en duistere heerschappij zal voor altijd volkomen ten
einde zijn.
[12] Daarmee, vriend, heb je nu
behalve de derde reden, die Ik je zo duidelijk mogelijk voor jouw verstand heb
getoond, nog vele andere dingen, die niet alleen jij, maar ook alle anderen
goed ter harte moeten nemen!'
24
Het voorstel van de commandant om de valse profeten te ontmaskeren
[1] Hierop bedankte de commandant Mij
van ganser harte voor Mijn geduld en moeite, en zei: 'O Heer en Meester, al is
mij van alles wat U mij nu hebt uitgelegd ook nog niet alles even duidelijk als
wellicht een van Uw leerlingen - toch ben ik zover in de geest van de waarheid
doorgedrongen dat ik deze aarde nu met heel andere ogen bekijk dan ooit tevoren
in mijn leven!
[2] Maar één ding kwam in mij op, toen
U uitlegde hoe de nieuwe valse leraren, priesters en profeten door allerlei
bedrog, van de aard waarvan de onwetende mensen natuurlijk geen idee kunnen
hebben, zo'n volk ter wille van aardse voordelen gemakkelijk en snel van de
oude, zuivere waarheid afbrengen: als zulke laaghartige mensen uit puur
eigenbelang het volk zo beginnen te bewerken, zou een uitzonderlijk teken uit
de hemelen toch een heel doeltreffend middel zijn om die valse leraren voor
altijd de mond te snoeren. Als bijvoorbeeld bij die zogenaamd sprekende kameel
de geestelijke mens, die aan gene zijde voortleeft, met een ernstig gezicht
goed herkenbaar aan allen zou verschijnen en op een voor iedereen goed te
begrijpen manier tegen de valse leraren zou getuigen, zou het toch wel erg gek
moeten lopen als de valse profeten verder nog iets tot stand zouden kunnen
brengen bij een volk dat opnieuw vanuit de wereld aan gene zijde verlicht is! -Wat
is Uw mening daarover?'
[3] Ik zei: 'Daar valt enerzijds veel
op te zeggen, maar anderzijds maar heel weinig van enig belang! Want zie, ten
eerste is het middel dat jij Me nu voorstelt in alle tijden en bij alle
volkeren met min of meer gunstig effect toegepast!
[4] Zolang een volk voor het grootste
deel nog trouw was aan de oude waarheid, maar hier en daar een deel van het
volk door de gevonden schatten van deze aarde te werelds begon te worden en
zich meer en meer van de waarheid begon te verwijderen, hadden jouw middelen
vaak gedurende twee, vaak ook drie generaties een heel gunstige uitwerking; bij
de vierde generatie echter, die zich nog meer bezig ging houden met het
najagen van wereldse schatten en er uit eigen vrije wil toe overging de wereld
lief te hebben, werden dergelijke toegepaste middelen tot fabels, en slechts
weinigen geloofden er nog zo half en half in.
[5] Als zulke middelen weer werden
toegepast, sorteerden ze over het algemeen al weinig effect meer en werden ze
door de aanzienlijken alleen maar belachelijk gemaakt en bespot, en de valse
wonderdoeners, die ook de kunst verstonden voor de buidels van de trage groten
en aanzienlijken te werken,
waren al in het voordeel. En zo ging
het vele eeuwen lang door eigen schuld bij de verschillende volkeren steeds
verder bergafwaarts.
[6] Kijk, nu is in Mijzelf het
allerhoogste Middel, dat jij Me voorstelde om al het valse onder de mensen uit
te roeien, vanuit de allerhoogste hemelen al lang daadwerkelijk aanwezig bij de
Joden, die nog het meest en het zuiverst vertrouwd zijn met de oude waarheid,
en Het heeft verschillende keren in Jeruzalem en in vele andere steden en
plaatsen tekenen gedaan die alleen God kan doen, en de meest lichtende waarheid
uit de hemelen onderwezen! Ga maar eens onderzoeken hoeveel mensen zich door
dit allerhoogste Middel nog van hun oude dwalingen en zonden hebben bekeerd!
[7] Maar als het allerhoogste Middel
zo weinig tot stand brengt, waarbij de vrije wil van de mensen
noodzakelijkerwijs behouden moet blijven, hoe weinig zou dan wel niet een
andere geest uit de grote wereld aan gene zijde kunnen bewerkstelligen!
[8] Bovendien is het voor iedere geest
die in de grote wereld aan gene zijde al meer dan zalig is een heel zware
opgave om weer op deze wereld te moeten verschijnen. Als hij dat vrijwillig
doet, dan wordt het door Mij ook toegelaten; maar geen enkele geest wordt
daartoe gedwongen.
[9] Het is voor een minder volmaakte
geest niet minder zwaar om vanuit gene zijde naar deze wereld terug te keren
-met name te midden van louter wereldse mensen - dan wanneer jij terug zou
willen keren in het lichaam van je moeder, dat de eerste en meest benauwde
wereld van ieder mens was, en daarin iets zou willen ordenen en
bewerkstelligen. Daarmee kun je de levenssituatie van de geesten in de grote
wereld aan gene zijde en die van de op deze benauwde aarde levende menselijke
pelgrims ongeveer met elkaar vergelijken.
[10] Een kleine cirkel heeft ruimte
genoeg in een grote; maar omgekeerd gaat dat moeilijk. Begrijp dat goed!'
[11] Daar dachten allen lang over na,
en Ik nam wat rust.
[12] Wij bleven tot ongeveer twee uur
na de middag op die heuvel. Daar werd nog over veel dingen gesproken en door
Rafaël ook daadwerkelijk aan de Romeinen getoond, wat naderhand door de
commandant en ook door zijn ondergeschikten opgeschreven is. Daarna begaven wij
ons weer naar het huis en namen een maal tot ons.
[13] De namiddag bracht Ik in rust
door; de leerlingen hadden echter van de commandant nog allerlei vragen te
beantwoorden gekregen. Johannes en Mattheus gingen aan het schrijven en maakten
korte aantekeningen van wat ze tot dan toe hadden gehoord en gezien; ook Mijn
Jacobus de Oudere maakte aantekeningen voor zichzelf, die hij echter pas na
verloop van enkele jaren ordende. De commandant maakte ook van deze gelegenheid
gebruik om in het Grieks aantekeningen te maken, die ook hij echter pas later
meer ordende.
[14] Ik bleef met de leerlingen nog
ongeveer acht volle dagen in Genezareth, en er kwamen nog meer vreemdelingen uit
de omgeving van Damascus en ook uit andere steden daar naartoe, die Mij leerden
kennen en het geloof in Mij aannamen.
[15] Alles wat daar verder nog geleerd
en gedaan is hoeft niet meer woord voor woord aangehaald te worden, aangezien
tot nu toe al uitputtend getoond is, waarin en hoe de mensen door Mij en door
Rafaël, die eveneens gedurende de genoemde tijd zichtbaar en werkzaam met Mij
in Genezareth bleef, onderwezen zijn. Want ze zijn niet alleen in de dingen van
het rijk Gods op aarde, maar ook in allerlei natuurlijke dingen en de
verschijnselen daarvan heel duidelijk en geheel en al naar waarheid onderwezen;
daardoor lieten ze hun oude bijgeloofvaren, omdat ze hun oude dwalingen inzagen
en begrepen.
[16] Op deze wijze vormde in Mijn naam
zich weldra een zeer aanzienlijke gemeente in Damascus, evenals in andere
plaatsen, en Mijn naam werd in de wijde omtrek geprezen.
25
Over de geestelijke omstandigheden in de eeuwen na Christus
tot
in de tweede helft van de 19e eeuw.
De
geestelijke wending door het instralen van het goddelijke licht
[1] NOTA BENE: een toelichting voor
déze tijd!
[2] Van de mededelingen over alles wat
Ik tijdens Mijn lichamelijke leven op deze aarde in het hele Joodse rijk heb
gedaan en geleerd, is reeds na verloop van vijfhonderd jaar na Mijn aardse
leven -met name wat de verklaringen van de dingen en verschijnselen in de
natuurlijke wereld betreft -het meeste voor een deel in vergetelheid geraakt,
grotendeels echter opnieuw zodanig met de oude onzin vermengd, dat niemand
daarin meer de zuivere waarheid heeft kunnen ontdekken.
[3] Er zijn wel veel tamelijk
gelijkluidende, meestal door Grieken en Romeinen vervaardigde handschriften
bewaard, deels in de tien steden in het lange en brede Jordaandal (waaronder
zeker ook de ongeveer zestig steden begrepen moeten worden, die in Mijn tijd,
maar ook daarvoor al en na Mij nog tot na de tijd van de verwoesting van
Jeruzalem en de omgeving daarvan allemaal grotendeels door Grieken en Romeinen
bewoond werden), deels in Essea (waarvan echter al twaalfhonderd jaar geleden
geen spoor meer te vinden was, omdat die orde te sterk vervolgd werd door de
heidense Romeinse christenen) , maar voor het merendeel in de grote bibliotheek
in Alexandrië
[4] Kijk echter eens naar al die
vernietigende oorlogen en grote volksverhuizingen, waardoor half Azië, het
noorden van Afrika en bijna heel Europa bezocht zijn, en wel omdat al heel gauw
na Mij -zoals de profeet Daniël en kort na Mij Mijn leerling Johannes op het eiland
Patmos in zijn door Mij aan hem gegeven openbaring heeft getoond -de mensen, en
met name de leiders van de gemeenten, Mijn leer begonnen te verdraaien en met
de oude onzin te vermengen, omdat die hun als de zuiverste waarheid uit de
hemelen te weinig winst opleverde.
[5] Toen was het wat Mij betreft: goed
dan, omdat jullie het oude, wereldse vuil liever hebben dan Mijn zuivere goud
uit de hemelen en jullie daarbij steeds meer op honden lijken die terugkeren
naar hun braaksel, en ook op zwijnen die in allerijl weer naar de poel
terugrennen waar ze zich al vaak vreselijk bevuild hebben, zal het goud der
hemelen jullie voor lange tijd ontnomen worden; in alle rampspoed, duisternis
en nood zullen jullie naar Mij smachten, en de dood zal voor jullie weer een
grote schrik op aarde worden!
[6] En zo werd het dan ook, tot in
deze tijd. Bijna alle steden en plaatsen, waarin geschriften over Mijn vele
werken en leren ruimschoots voorhanden waren, zijn vernietigd en verwoest;
alleen de kleine evangeliën van Johannes en Mattheus zijn, om tot zedenleer te
dienen voor de mensen van goede wil, tot nu toe nog min of meer taalkundig
juist als echte documenten over Mijn werken en leren bewaard gebleven, evenals
de geschriften van Lucas en Marcus, voorzover hij datgene wat hij van Paulus
heeft gehoord heel in het kort voor zichzelf heeft opgeschreven, en tevens
verschillende brieven van de apostelen, waarvan er echter ook vele verloren
zijn gegaan, en de openbaring van Johannes, maar welook met enkele taalkundige
onjuistheden, wat echter voor degene die door Mij geleid wordt, geen afbreuk
doet aan de hoofdzaak.
[7] Van de andere leringen over de
dingen en verschijnselen en de hoedanigheid daarvan, is tot in deze tijd hier
en daar heel verborgen nog slechts weinig bewaard gebleven; en waar er iets uit
de tijd van de Romeinen en Grieken werd gevonden, kwam het in de kloosters
terecht, maar aan de in het duister smachtende mensheid werd er nooit, zelfs
geen jota, van meegedeeld.
[8] Zons en maansverduisteringen,
kometen en andere heel natuurlijke verschijnselen hebben, wanneer ze
overeenkomstig de waarheid uitgelegd werden, de priesters niets opgeleverd;
men heeft ze maar al te gauw weer tot voorboden en verkondigers gemaakt van
straffen die ik de mensen had opgelegd, opdat de daardoor bang gemaakte mensen
in grote scharen bedevaarten zouden maken naar de tempels, die al gauw als
paddestoelen uit de grond schoten, en daar vele rijke offers aan de voeten van
de priesters zouden neerleggen.
[9] In de catacomben van Rome en in de
paapse burchten van Spanje en Italië en hier en daar ook van het Duitse rijk
bevinden zich nóg veel belangrijke handschriften uit Mijn tijd; maar de ook nu
nog grootste hebzucht, heerszucht en zucht naar pracht en praal van de hoer van
Babel laat daarvan niets onder de mensen komen, en wel uit vrees en grote
bezorgdheid dat ze zichzelf nu geweldig zou verraden en aan iedereen strenge
rekenschap zou moeten afleggen over de reden waarom zij de mensen zoveel eeuwen
de waarheid heeft onthouden. Aangezien die smadelijke reden voor ieder denkend
mens zonder meer duidelijk is, is het werkelijk niet nodig die hier nog nader
toe te lichten.
[10] Hoe kort is het nog maar geleden,
dat men het volk de vier evangeliën en de 'handelingen der apostelen' van
Lucas, de brieven van de apostelen en de openbaring van Johannes ten strengste
heeft onthouden en in verschillende landen doet men dat nog steeds?
[11] Wat heeft men zich verzet tegen
het licht van Mijn heldere bliksem der wetenschap, die overal van het oosten
naar het westen, alles wat er op aarde is opnieuw helder begon te verlichten,
en wel reeds driehonderd jaar geleden! En het licht ervan schijnt nu steeds
helderder, en wel zodanig dat in deze tijd zelfs de meest geheime en verborgen
vertrekken van de vroeger zo grote en machtige hoer van Babel als bij
klaarlichte dag open liggen!
[12] Men kan met recht vragen: ja, hoe
lang zal deze hoer van Babel haar gang nog kunnen gaan?
[13] Dan zeg Ik: wat een kleingeestige
vraag! Kijk naar het licht van Mijn bliksem, dat van dag tot dag steeds lichter
en machtiger wordt! Hoe kan de oude duistere, heidense Babylonische
wonderonzin, waarvan het bedrog tot in alle hoeken en gaten aan het licht is
gebracht, zich nog staande houden naast de duizenden, nu geheel mathematisch
bewezen waarheden, die voor alle mensen vrij te gebruiken zijn en open staan,
uit alle vakgebieden van de wetenschappen en techniek?
[14] Ze kan zich handhaven, zolang er
nog enkele oude en vanuit vroeger tijden nog dom gehouden, bijgelovige vrouwen
en enkele huichelachtige zogenaamde kwezelbroeders leven, die zich door de
priesters zand in de ogen laten strooien, en zolang die heersers nog enige
middelen bezitten om de troon van de hoer van Babel te beschermen. Maar dat kan
en zal nog maar een heel korte tijd duren, omdat er wel voor gezorgd wordt dat
dergelijke heersers hun middelen worden afgenomen, zoals die al velen zijn
afgenomen, en die nu zonder land en volk moeten aanzien hoe hun oude werkzaamheden,
inspanningen en duistere werken in rook opgaan!
[15] Zeg eens: kan de nacht haar
heerschappij op aarde uitoefenen, als de zon reeds hoog boven de horizon staat?
En zo is het nu ook al op aarde! Het licht is te machtig geworden, en de
machthebbers, die voorheen alle duisternis zozeer aanhingen -ter wille van hun
tronen en hun onbeschrijfelijk goede leventje - beginnen in de onoverwinnelijke
macht van dit licht hun grote machteloosheid in te zien. Als ze willen
voortbestaan, moeten ze nu een vriendelijke houding gaan aannemen tegen het
door hen eertijds zo gehate licht; en als ze ongemerkt weer op de oude
duisternis willen aansturen, dan merkt het volk dat, het weigert hun dan
gehoorzaamheid en brengt hen weldra in grote verlegenheid en -zoals nu al vele
voorbeelden laten zien verdrijft het hen ook van hun heerserstronen.
[16] Mijn wil is niet te weerstaan! Ik
laat de mensen weliswaar voortdurend hun vrije wil waar het de bijzonderheden
betreft; maar in het algemeen ben Ik de Heer en houd Ik geen rekening met de
machtigen van deze aarde! De tijd van het licht is er nu en kan door geen
aardse menselijke macht meer tegengehouden worden.
26 Over de weggeworpen hoeksteen –
waarvan de tijd nu gekomen is en over het
einde van de valse profeten
[1] Nu is ook de tijd van de hoeksteen
gekomen die de bouwlieden, met name die van Babel, weggeworpen hebben. Wie zich
nu aan deze steen stoot zal te pletter lopen, en degene op wie de bouwsteen
valt, zal vermorzeld worden, zoals dat nu binnenkort en zeer binnenkort bij
allen zal gebeuren die de hoeksteen aan de kant zetten en de hoer van Babel
willen aanhangen. O, wat zullen ze binnenkort jammeren en weeklagen; maar de
verworpen hoeksteen zal hun geen hulp brengen!
[2] Lange tijd heb Ik met het grootste
geduld het spel van de zwijnen aangezien, zoals tijdens Mijn aardse leven de
zwijnenhoeders in Gadara hun zwijnen; maar er waren twee erg bezetenen in de
oude basaltgroeven -want Gadara was een oude mijnstad.
[3] Op wie leken de twee bezetenen,
die met kettingen en touwen in de grote, oude groeven werden vastgehouden, die
toen Ik kwam hun ketenen en touwen stuktrokken, naar Mij toe liepen en tegen
Mij zeiden: 'Wat hebben wij met U te maken, vóór onze tijd gekomen is?' Kijk,
die twee leken op de laaghartige, oude geest van werelds winstbejag, waarin een
legioen andere kwade geesten zitten!
[4] Maar omdat die geesten wel zagen
dat het Mij ernst was, vroegen ze Mij hun toe te staan in de zwijnen te varen,
en de twee werden vrij en loofden Mij, hoewel de Gadarenen Mij daarna vroegen
hen te verlaten, omdat ze te bang voor Mij waren. En zo zullen in de toekomst
ook de echte geest van de wereld en zijn bedrijvigheid Mij loven, omdat hij
door de macht van Mijn licht bevrijd is van het legioen van zijn kwade,
zelfzuchtige geesten, die weliswaar in hun zwijnen voeren, maar daarmee ook in
de zee ten onder gingen.
[5] Tot de zwijnen behoren alle
ultramontaanse dienaren van de hoer van Babel, door hun oneerlijke, hebzuchtige
en heerszuchtige strevingen, waarvan ze maar al te openlijk en luid blijk gaven
door hun concordaten en missies, breven* (* Concordaat: overeenkomst tussen
kerk en staat. Breve: pauselijk schrijven.) en banvloeken. En al sinds de tijd
dat de hoer van Babel over de volkeren en hun koningen heerste, voeren de
legioenen kwade geesten in de bovengenoemde zwijnen, die zich vervolgens in zee
begonnen te storten; en in deze tijd ook het meest, vandaar dat hun ondergang
zeker is.
[6] De zee is hun hardnekkigheid om in
de oude duisternis te volharden en het licht, dat Ik nu in alle takken van wetenschap
en techniek vanuit de hemelen aan alle mensen laat toestromen, in alle
richtingen te vervolgen en te vervloeken.
[7] Kijk, dat is de zee waarin de
zwijnen worden gedreven door de geesten die al lange tijd in hen gevaren zijn,
en waarin ze hun zekere ondergang vinden!
[8] Ze hebben een kuil gegraven voor
Mijn oerlicht uit de hemelen om het daarin te verbergen voor de ogen van de
mensen en hen tot hun werelds voordeel in duisternis te houden; maar Ik heb het
licht vrijgemaakt, en nu storten ze zelf in het door hen gegraven graf, waarin
Mijn hemelse oerlicht had moeten verstikken en ten onder gaan.
[9] Aangezien dat nu voor ieders ogen
en kenbaar geworden wensen gebeurt, is het zinloos om te vragen wanneer dat zal
gebeuren.
[10] Het valt gemakkelijk in te zien
dat zoiets niet in één ogenblik kan gebeuren, evenmin als de nacht heel
plotseling voor de volle dag kan wijken; maar alles in deze wereld moet zijn
tijd hebben, en geen mens, hoe groot zijn talenten en capaciteiten ook zijn,
kan in één dag een geleerde of een kunstenaar worden, en geen enkele vrucht
van een boom wordt plotseling rijp en eetbaar. Maar als de bomen in het
naderende voorjaar vol sap raken en de knoppen sterk beginnen te zwellen, dan
is dat toch een zeker teken dat het warme voorjaar en de zegenrijke zomer heel
dichtbij zijn gekomen; enkele perioden van lichte vorst daar tussendoor geven
dan geen noemenswaardige doorslag meer.
[11] Wat de profeet Ezechiël in het
14e hoofdstuk voorspelt over de bestraffing van Israël en Jeruzalem, geldt nu
voor het hele valse profetendom: het zal en moet uitgeroeid worden.
[12] Waaruit het valse profetendom
bestaat en wie de Farizeeën van de huidige tijd zijn, dat hoeft voor geen
enkel enigszins helder denkend mens nader aangeduid te worden; want iedereen
kent de oude vijanden van het licht, van de waarheid en de liefde uit Mij .
[13] Als Ik Zelf tegen de apostelen
heb gezegd dat ze niemand mochten oordelen, verdoemen of vervloeken, opdat
datzelfde, van Mij uitgaand, hen niet zou overkomen -wie heeft hun dan het
recht verleend om diegenen die door Mijn geest de zuivere waarheid hebben
gezocht en nog zoeken, te veroordelen, te verdoemen en hun de meest
verschrikkelijke en afschuwelijke banvloeken op te leggen?! Daarom zullen ze
zelf in die kuil geworpen worden, die zij voor vele miljoenen mensen hebben
gegraven, en daarin zullen hun kwade werken eveneens onverbiddelijk en zonder
enig erbarmen gericht worden en zullen ze hun beloning ontvangen.
[14] Kijk naar alle werelddelen, dan
zul je ontdekken hoe gehaat het valse profetendom van de hoer van Babel bij
bijna alle ook maar enigszins betere volken op aarde is geworden, en hoe hun
zendelingen ontvangen en gerespecteerd worden! Zeker niet op de manier zoals je
in de aan de hoer van Babel dienstbare bedrieglijke bladen leest, maar heel
anders. Alleen bij zeer ruwe en wilde volken kunnen ze zich nog een korte tijd
handhaven. Maar wanneer ze daar -maar al te gauw -hun hebzuchtige en
heerszuchtige neigingen of de wolf onder hun schaapskleren merkbaar en gemakkelijk
herkenbaar laten zien, is het succes van hun zending ook voorbij, en kunnen ze
maken dat ze daar heelhuids vandaan komen.
[15] Hoe vaak hebben ze al niet naar
China en Japan, waar veel goud, zilver en andere schatten zijn, hun brutaalste zendelingen
gestuurd! Zolang ze hun schaapskleren niet aflegden, werden ze geduld en
trokken ze velen naar zich toe ter wille van de voorgewende leer van de hemelse
vrede; maar toen ze eenmaal -zoals men pleegt te zeggen -warm liepen en hun
schaapskleren hun ongemakkelijk begonnen te zitten en ze begonnen denken dat ze
nu in hun ware, innerlijke gedaante hun gang konden gaan, werden ze ook onmiddellijk
herkend in alle dingen die ze eigenlijk wilden, en men greep hen en gaf ze hun
welverdiende loon.
[16] Als men in Babel bericht ontving
over hun verdiende, kwade lot, verklaarde men hen met veel staatsie heilig,
hoewel Ikzelf heb gezegd en geleerd dat alleen God heilig is. Maar tegen zulke
heiligen kan Ik alleen maar zeggen: 'Ik ken jullie niet en heb jullie nooit
gekend; ga dus uit Mijn ogen en zoek jullie heil en beloning bij degenen in
wier naam jullie hebben gepredikt en gehandeld! Want in Mijn naam hebben jullie
nooit gepredikt en nog minder gehandeld; want sinds jullie kinderjaren hebben
jullie tegenover niemand een daad van ware naastenliefde verricht, zoals Ik die
geleerd heb, omdat jullie nog nooit in Mij hebben geloofd maar alleen Mijn naam
tot jullie wereldse voordeel hebben misbruikt, en daarom hebben jullie van Mij
ook geen loon en geen genade te verwachten. Ga nu dus maar naar degenen die
jullie hebben gediend en verlang je beloning van hen!'
27
De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen
[1] En zo gebeurt het in deze wereld
nu ook al. In de zogenaamde heilige stad wemelt het al van allerlei heilige
hongerlijders, en men weet niet meer wat men met hen aan moet en waar men hen
op deze aarde nog een klein paradijsje zou kunnen bezorgen, omdat men ondanks
het dreigen met vervloekingen over niet veel meer dan enkele vierkante mijlen
kan gebieden. Want noch de koningen van gewekte volkeren en nog minder de
volkeren zelf laten zich door die kant iets bevelen.
[2] Wat blijft er dan anders over voor
zulke niets doende en hongerige heiligen, dan hun heiligheid de rug toe te
keren en andere -diensten, die voorheen niet heilig genoeg voor hen waren, te
zoeken en aan te nemen om niet als heilige te hoeven verhongeren?
[3] Denk je dat er op de huidige
omstandigheden grote godsdienstoorlogen zullen volgen? Dat zou wel het geval
zijn, als de man in Babel nog zijn vroegere macht over koningen en volkeren
bezat en het grootste deel van de mensen nog even dom en verduisterd zou zijn
als driehonderd jaar geleden; maar de tegenwoordige aanhang van het oude, eens
zo machtige Babel is heel klein geworden, en de mensen zijn door Mijn bliksem
al teveel verlicht geraakt. Zelfs de meest eenvoudige landman met zijn hele
gezin gelooft niet meer dat de duivel de stoommachines op zee en op het land in
beweging zet ter wille van een aan hem verkochte ziel, of dat de duivel via de
draden van de telegrafen heen en weer springt en huppelt en aan groten en
kleinen de verlangde berichten uit verre landen en plaatsen brengt.
[4] Hoevelen zijn er nog, die serieus
in de zogenaamde wonderbeelden* (*Wonderbeeld: een beeld dat mirakelen doet.)
geloven? Waar is er nog een land waar men nog de zogenaamde goochelaars als
tovenaars verbrandt en lezers van de bijbel en andere geestrijke boeken en
geschriften voor een onverbiddelijke rechtbank van de inquisitie sleurt en
doodmartelt? Welk ook maar enigszins ontwikkeld mens hecht nog enige waarde aan
een bepaalde aflaat van zonden, aan al die lege en geestloze zogenaamde
godsdienstige ceremoniën, aan wijwater, wierook, gewijde afbeeldingen, klokken
en klokjes, waskaarsen, relikwieën, rouwmissen en dure begrafenissen,
vastendagen en norma-dagen** (** Van het Latijnse 'norma' (= regel, richtlijn).
Belangrijke kerkelijke feestdagen, waarop openbare vermakelijkheden verboden
zijn.) en nog veel meer van dergelijke
dingen?
[5] Men doet nog wel met die dingen
mee vanwege de uiterlijke, maar ook al zeer zwak geworden wet; maar van duizend
mensen geloven er nauwelijks tien meer in, en die niet meer werkelijk, zoals
dat in de voorbije, duistere tijd van bijgeloof helaas langdurig het geval was.
[6] Als de zaken er nu voor ieders
ogen zo en niet anders voor staan, hoe valt er dan ook maar in de verte aan een
grote of zelfs algemene godsdienstoorlog te denken ?
[7] Er zijn te weinig echte
duisterlingen om tegen de vele verlichten op te staan, ook al zouden ze dat
graag doen; en als de verlichten aangevallen zouden worden, zijn ze er zich
met zekerheid van bewust dat ze steeds en altijd over de weinige en volkomen
machteloze duisterlingen zullen zegevieren.
[8] Maar desondanks zal het tot
allerlei gevechten en kleine oorlogen komen, ter verdeemoediging van alle
machthebbers die Mijn licht willen tegenhouden. Want van nu af aan zal Ik met
al die machthebbers geen geduld en mededogen meer hebben. Dat kun je wel
geloven, omdat Ik het je Zelf verkondig.
[9] Kijk naar het rijk waar jij in
leeft! Om bepaalde, gemakkelijk te raden redenen heeft het, met name van de
zijde van de machthebbers, nog een erg Babylonische instelling. Het moet nu al
zijn macht bij elkaar rapen en zijn 'Heilige Vader' op de oude troon helpen,
als het kan en wil.
[10] Ja, als het nog een tijdlang
weifelt om zijn volkeren datgene te geven wat van Mij uit rechtmatig is
-aangezien immers overeenkomstig Mijn woord de zuivere waarheid, waar ieder
mens zich als enige aan dient te houden, iedereen vrij zal maken en nu moet
maken -zal het ook delen in het lot van degene van wie het tot nu toe zijn
heil verwachtte! De geldelijke middelen, die zeer noodzakelijk zijn voor een
krachtiger hulp, heeft het niet; en als het nog op vermeende hulp vertrouwt van
de kant van een zeven keer gewijd altaar en het wonderen verrichtende beeld
daarvan, zal het ook weldra aan elke andere kracht gaan ontbreken! Laat het
alleen maar kijken naar de gevolgen van zijn duistere concordaat, dan zal het
hele buitenland zeggen: ' Als je je zo trouw verbonden hebt aan die door ons
allemaal gehate vijand van het licht en de naastenliefde, dan is er met jou
geen vriendschapsband meer te smeden! Laat degene voor wie jij al je oude
vrienden vergeten hebt en die jij zozeer begunstigd hebt, dat je hem tot je
eigen zeer grote nadeel meer dan de helft van jouw macht in handen hebt
gegeven,jou nu helpen in je nood en verlatenheid!’
[11] Denk er zelf over na, of in jouw
land niet van alle kanten de uiterst bittere gevolgen van die ondoordachte
daad luid op die manier spreken! Het is nu zaak zo'n fout weer heel gauw goed
te maken, anders komt die boosaardige, dood brengende, algemene brand daar nog
bij* (* Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op het concordaat van 1855, dat de
kerk verregaande invloed gaf op gebieden als onderwijs, opvoeding, huwelijk en
dergelijke. De oorlog tussen Oostenrijk, Frankrijk en Italië in 1859 en de
oorlog tussen Oostenrijk, Italië en Pruisen van 1866 waren er het gevolg van.)
[12] Als bij een huis alle middelen
beginnen te ontbreken om het in stand te houden, en als zijn vrienden en zelfs
de betere huisgenoten het de rug toekeren en niets meer willen horen en weten
van het in stand houden van zo'n reeds lang verwaarloosd huis -hoe zal zo'n
huis dan verder nog kunnen bestaan of zelfs op de oude manier als een krachtig
huis kunnen bestaan?
[13] Ja, het kan zichzelf versterken
en opnieuw bestendig worden; maar daar is ten eerste een onbuigzame, vaste wil
voor nodig om alles wat oud en vermolmd is weg te doen, een nieuwe, stevige
bodem te leggen en met vele goede bouwlieden het hele huis inclusief een stevig
dak te herstellen; dan zal men dat overal zien en zeggen: kijk, nu heeft dit
huis, dat vroeger volkomen waardeloos was geworden, weer echt waarde en men kan
de fundamenten, kamers en daken ervan vertrouwen!
[14] Als de zaak zo ter hand genomen
zou worden, zou het geen gebrek hebben aan allerlei goede vrienden van buiten
en nog meer van binnen; maar wie zal ooit nog een huis vertrouwen schenken,
waarvan men niet meer weet door wie de huisheer zich tenslotte allemaal de wet
moet laten voorschrijven om nog een poosje huisheer te lijken?
28
De toekomst van de ceremoniële kerk
[1] Wat heeft het voor nut om een
nieuwe lap stof op een oude, versleten jas te naaien, opdat die op de
gerepareerde plek de naakte huid bedekt en een tijdlang tegen de wind
beschermt; als er dan slechts een lichte storm komt, dan rukt die met gemak
de nieuwe lap van de oude, versleten jas en tegelijk daarmee ook nog een
gedeelte van de jas. Wie zal dan in de storm zijn naakte huid tegen de kou
beschermen? Maak dus direct een volkomen nieuwe en sterke jas voor jezelf,
zolang je daar de middelen nog voor hebt, en verspil die niet aan het
aanschaffen van nieuwe lappen om de oude en meer dan versleten jas te
repareren, waar je niets aan hebt -en als er dan stormen zouden komen, zullen
die niet meer in staat zijn om jouw huid enige schade toe te brengen!
[2] Welke echte waard zal nieuwe wijn
in oude zakken willen doen? Wat zal er met die zakken gebeuren, als de nieuwe
wijn daarin begint te gisten? De wijn zal de zakken doen scheuren, en de
onverstandige waard zal zowel de zakken als de wijn verliezen. Hetzelfde staat
een onverstandige regeerder te wachten die een nieuwe grondwet in een oude wil
schuiven; de ene is noodzakelijkerwijs de ondergang van de andere, en de
regeerder raakt daarmee alles kwijt: zijn grondwet, zijn land en zijn volk,
zoals daar in Europa nu al verschillende voorbeelden van zijn en er weldra nog
meer zullen volgen.
[3] Ik zeg je: wie nog langer naar die
bepaalde man, die zichzelf vroom noemt, zal lonken en met gespleten tong met
hem zal praten, terwijl Mijn licht uit de hemelen almaar intensiever wordt, zal
er weldra geheel verlaten en alleen bijstaan. Want Ik wil dat er eindelijk een
einde komt aan het langdurige overspel van Babel. Van nu af aan zal alles
nieuw en anders worden, en Mijn woord, dat Ik tot de apostelen en heel veel
andere mensen heb gesproken, moet nu met nieuwe kracht en macht opstaan en
vervolgens tot aan het einde der tijden van deze aarde duren. Allen moeten zich
zonnen en warmen in het licht van Mijn leer uit de hemelen en zij die Mij
oprecht belijden en liefhebben, moeten weer, zoals het in de oertijd was, van
de wieg tot het graf in een voortdurend waarneembare gemeenschap met Mijn
engelen verkeren en zo ook met Mij Zelf.
[4] Nu vraag je ook hoe het in jouw
land zal gaan, als de oude zakken door de nieuwe wijn, die er met geweld in
gedaan wordt, scheuren en de wijn verspild wordt. Ik zegje: wel duizend keer
beter dan nu, nu bijna geen mens zelfs zijn eerlijkste broeder meer vertrouwt,
uit vrees voor wat er uit dat langdurige en kostbare getalm nog allemaal aan
ellende en nood zal voortkomen, en steeds zegt: 'Je kunt niet weten hoe het
allemaal nog zal aflopen!'
[5] Op het ogenblik dat die wijnzakken
barsten houden de grote consumeerders op te bestaan, en de staat zal ervoor
zorgen dat diegenen niets tekort komen, die de staat en het volk lange tijd
trouw gediend hebben met hun geest en verstand. Maar de meer dan een kwart
miljoen straatslijpers en leeglopers zonder verdienste, voor het merendeel uit
de rijen der geestelijkheid,
zullen
hun grote inkomens en pensioenen niet meer ontvangen*, (* Inderdaad zijn in de
jaren 1868-1874 de concordaatwetten vervangen door staatswetten, met natuurlijk
als gevolg dat veel kerkelijke autoriteiten werkeloos werden ) maar daarentegen
strikt verplicht worden de staatsschuld te betalen - want die zal onder alle
omstandigheden gerespecteerd worden, opdat niet de ene broeder een klacht tegen
de andere zal indienen ** (** Bij het afwikkelen van de naoorlogse zaken hoorde
onder meer dat Venetië bij Italië kwam. Tevens nam Italië de daarbij behorende
staatsschuld op zich, en zodoende hadden de twee landen geen verplichtingen
meer aan elkaar.)
[6] Onder alle omstandigheden sta Ik
nu weer aan het hoofd, en dan kan geen wanorde ten nadele van degenen die zich
naar Mij richten, bestaan. Dit jaar zal Ik met het land waarin jij leeft, nog
een beetje geduld hebben; maar niet veellanger, al zouden ook vele van Mijn
oude vrienden nog in hun lichaam en in alle liefde en trouw daar wonen. De
Mijnen en de nieuw verlichten zullen wel behouden blijven, maar alle anderen
zullen getuchtigd worden.
[7] Nu zeg je natuurlijk weer bij
jezelf: 'Ja, Heer, dat is allemaal wel in orde; want als de leiding van een
volk eenmaal bedorven en ondeugdelijk is geworden, moet het volk een andere
krijgen, die beantwoordt aan de materiële en vooral de geestelijke behoeften
van het volk. Maar zolang de oude afgodstempels, die men godshuizen of kerken
noemt, samen met hun dienaren voortbestaan en dienst doen, en zij met name in
de bedevaartplaatsen en kloosters aan de nog vele blinde mensen de buitengewoon
voortreffelijke werking van hun kerkelijke onderdanigheid aan God mogen
verkondigen, zal een nieuwe leiding van het volk - of die nu bestaat uit een
nieuwe grondwet of uit een nieuwe regeerder -altijd het gevaar lopen om
langzamerhand weer tot de oude duisternis te vervallen, en wel des te eerder
wanneer de dienaren van de tempels erop aangewezen zijn van de verdiensten uit
hun kerkelijke verrichtingen te leven. Als ze dan als leraren van het volk nog
enige tijd moeten voortbestaan, laat men hen dan net als iedere andere
staatsdienaar betalen; maar voor hun dienst aan de kerk zouden ze van niemand
een betaling mogen verlangen en aannemen, dan zou daardoor aan de praktijken
van de tempeldienaren, die het volk uitbuiten, bedriegen en verduisteren, vast
en zeker een heel duidelijke grens gesteld zijn, en aan de bedevaarten, wonderbeelden
en relikwieën en nog vele andere kerkelijke misgeboorten en misbruiken zou dan
snel een einde komen!'
[8] Daarop zeg Ik je, dat je aan de
ene kant helemaal juist en terecht hebt geoordeeld; en voor een poos zou het
ook goed gaan, omdat de zogenaamde geestelijke zich ontegenzeglijk meer zou
bezighouden met het onderrichten van het volk, waarvoor hij betaald wordt, dan
met de kerkelijke ceremoniën, die hem niets meer opleveren. Maar als hij zijn
kerkelijke dienst zonder vergoeding zou verrichten, zou het blinde volk hem
een nog grotere waarde toekennen vanwege zijn verdienste voor God, en op die
manier vanzelf tot het oude bijgeloof vervallen, en nog erger en dieper dan
voorheen. De geestelijke zou datgene wat hem bij het volk een groot en
luisterrijk aanzien verschaft, niet voorstellen als iets dat voor Mij geen
waarde heeft, maar als iets dat Mij buitengewoon welgevallig is, en op die
manier zou hij het volk in het oude bijgeloof versterken en een nieuwe troon
maken voor de hoge heerschappij van de hoer van Babel, die nu haar volkomen
einde nadert.
[9] Laat de geestelijkheid dus haar
gang maar gaan met het uitbuiten van het volk; laat het nog blinde volk maar op
bedevaart gaan en dure missen betalen; laat het biechten, naar de kerk gaan,
overdreven dure rouwstoeten vormen; laat zij op erfenissen jagen en dure
ontheffingen en aflaten verkopen. Kortom, laat die Babyloniërs nog erger tekeer
gaan, dan zal ook de meest blinde weldra tot bezinning komen en zeggen: 'Nee,
zo'n religie kan niet anders dan bedrog zijn, omdat degenen die het meest
overtuigd zijn van de zuivere waarheid van de leer van Christus en ernaar
zouden moeten handelen, door hun daden laten zien dat ze zelf helemaal geen
waarde aan die leer hechten, in geen enkele God geloven en derhalve louter
valse profeten zijn; ze zorgen voor niets anders dan hun buik, maken de mensen
door allerlei bedrog -en als dat niet meer voldoende is, door een soort wettelijke
dwang, die hun door de staat toegestaan is -dikwijls hun hele hebben en houden
afhandig en reiken geen enkele dorstige zielook maar een slok water van alles
wat ze gewoon geroofd hebben! Daarom weg met al die valse profeten; weg met die
verscheurende wolven in schaapskleren, en weg met alles waarmee zij zolang het
arme, blinde volk hebben gekweld, bedrogen en beroofd; weg met de tempels,
altaren, heiligenbeelden, relikwieën, klokken en alle nutteloze kerkelijke
gebruiksvoorwerpen, die geen enkele geestelijke levenswaarde hebben! Van nu af
aan zullen wijzelf de hele leer van Christus onderzoeken, ons die door een
ware, door God verlichte leraren laten uitleggen en er dan naar leven en
handelen, en de echte leraar zal aan onze tafel niet omkomen van honger en
dorst en ook niet naakt en barrevoets rondlopen!’
29
De toekomst van de staten van Europa en Amerika
[1] Kijk, zo gaat het nu in het tot
voor kort nog duistere Italië! Zo is het al vele jaren geleden in het Duitse
rijk gegaan, evenals vroeger in Engeland en in Noord-Amerika, dat zich in deze
tijd door harde strijd nog meer reinigt van alle tendensen die Mijn oerleer
weerstreven. Daar zegt men herhaaldelijk: 'Maar Heer, hoe kunt U de
confederatieven, die slaven willen houden, belangrijke overwinningen laten
behalen op de zeer menselijk ingestelde unionisten *?!' (* Confederatieven: de
zuidelijke staten van Noord-Amerika, die zich in 1861 van de Amerikaanse Unie
afscheidden ('secessie') en tot een confederatie aaneensloten. De unionisten
vertegenwoordigden de Unie van de noordelijke Amerikaanse staten. Deze twee
partijen voerden van 1861 tot 1865 de zgn.'secessieoorlog', waarbij de
afschaffing van de slavernij slechts één van de motieven was)
[2] Maar Ik zeg: bij de confederatieven
is niet alles zonde wat een zonde lijkt te zijn, en bij de unionisten niet
alles deugd; en zo trekken beide partijen nu elkaar de splinters en balken uit
de ogen, en de een veegt het straatje van de ander, wat volgens Mijn leer niet
zo moet zijn.
[3] Wanneer echter zowel de ene als de
andere partij zijn eigen ogen eerst zelf vrijmaakt van splinters en balken en
het vuil voor zijn eigen deur wegveegt, zullen de twee partijen elkaar weldra
gemakkelijk begrijpen en het eens worden.
[4] Dergelijke grote en ook kleine
twisten -zowel tussen volkeren alsook tussen afzonderlijke mensen -komen
altijd doordat men Mijn leer niet in acht neemt, die inhoudt dat niemand tegen
zijn buurman moet zeggen: 'Kom hier, dan zal ik de splinter uitje oog halen!'.
Dan zegt de buurman: 'Wat maak je je druk om de splinter in mijn oog, terwijl
ik in jouw oog een hele balk ontdek? Maak eerst je eigen oog schoon, daarna kun
je mij pas helpen met het schoonmaken van mijn oog!'
[5] Zulke gevechten zijn er al heel
veel geweest en er zullen er nog verschillende zijn, als de mensen zich niet
metterdaad volledig aan Mijn leer zullen houden.
[6] Maar in Amerika zal die
geschiedenis niet al te lang meer duren. In Zuid Amerika, waar het Babylon nog
veel erger vertegenwoordigd is dan waar ook nu op aarde, zal weldra een groot
strafgericht losgelaten worden; want het Babylon moet overal in een nieuw
Jeruzalem omgevormd worden, en de zwijnen van de heidense Gadarenen moeten in
het graf van hun nacht ten onder gaan.
[7] Ik denk dat Ik je als een
merkteken voor deze tijd nu meer dan genoeg heb gezegd, en iedereen die ook
maar enigszins kan tellen, zal gemakkelijk inzien hoe de zaken er voor staan en
waarom ze er zo voor staan en binnenkort hun beslag moeten krijgen.
[8] Naar het jaar, de dag en het uur
moetje Mij dus niet vragen, omdat al die dingen al voor ieder zichtbaar zijn en
iedereen het zeer nabije einde van de nacht toch vast en zeker moet zien
aankomen, als hij aan de horizon de helder door de zon verlichte wolkjes ziet.
[9] Laat de mensen die op een of
andere wijze macht bezitten maar eens proberen om in het voorjaar het gras en
alle kruiden, struiken en bomen te verbieden om opnieuw uit te groeien, nieuwe
scheuten te maken, groen te worden en te bloeien en dat allemaal proberen te
verhinderen, de wind te bevelen en de vrije bliksem de weg voor te schrijven,
dan zullen ze er weldra van overtuigd raken hoe groot hun machteloosheid als
gevolg van hun onnozelheid is.
[10] Wat Ik eenmaal zeg en wil gebeurt
even vast en zeker als de zon iedere ochtend moet opgaan en 's avonds moet
ondergaan. Meer hoef Ik je eigenlijk niet te zeggen, hoewel Ik nog een vraag
met betrekking tot Frankrijk in je gemoed zie, die erover gaat hoe dit rijk,
dat nu in aards opzicht zeer machtig is, zich zal gedragen in relatie tot de
huidige, algemene stroming van licht. Ik zeg je: tegen Mijn wil zal het
moeilijk en onmogelijk in kunnen gaan!
[1] Dat het (Frankrijk) zich nu voor de
vorm als beschermer van Babylon opstelt, maar er in feite een vijand van is, is
heel juist; want daardoor houdt het andere nog zeer Babylonisch ingestelde
staten en hun gebieders ervan af om met hun vereende macht de oude nacht weer
op haar hoge troon te helpen en hun volkeren dan nog meer dan ooit tevoren te
knechten. Want van een vrije, goede wil ten opzichte van hun volkeren is bij de
oude machthebbers nog maar bitter weinig aanwezig. Wat ze nu ten gunste van
het volk doen, wordt afgedwongen door de omstandigheden. Als ze die door een
voor hen gunstig middel van zich af konden schudden, zouden ze voor hun volkeren
onmiddellijk een ander, en wel zeer treurig lied beginnen te zingen en zouden
de mensen opnieuw naar de pijpen van de oude Spaanse inquisitie moeten gaan
dansen, wat vast niemand meer zal wensen.
[2] Alle huidige omstandigheden, die
nog tussen goed en slecht in zweven, in één klap te vernietigen, zou het
verwoesten van landen en volkeren betekenen. Daarom moet alles op deze wereld
een bepaalde tijd hebben en doorlopen. Zolang de nieuwe mostwijn niet goed is
uitgegist en zo door zijn eigen activiteit niet al het onzuivere uit zichzelf
heeft verwijderd, wordt hij geen zuivere en geestelijke wijn.
[3] Wie een nieuwe, goede woning wil
bouwen, mag de oude pas volkomen vernietigen als hij de nieuwe woning heeft
gebouwd; want als hij de oude direct vernietigt, waar zal hij dan wonen, en wie
zal hem beschermen tegen allerlei ongerief gedurende de tijd dat de nieuwe
woning gebouwd wordt? Dan is het verstandiger om een oude, nog zo afgedragen en
gerepareerde jas zolang voor nood te dragen tot er een nieuwe gereed is, dan
naakt rond te lopen. En zo moet volgens Mijn zeer goede orde het ene ding
steeds uit het andere voortvloeien, als het bestaansduur en bestendigheid zal
hebben.
[4] In de tijd dat Ik op aarde Mijn
leer aan de mensen gaf, was het heidendom in alle richtingen in allerlei vormen
wijd over de aarde verbreid, en Mijn leer was slechts een heldere morgenster in
de grote heidense nacht. De morgenster werd al gauw gemakkelijk door de zeer
dichte wolken van de heidenen zo totaal bedekt, dat de mensen slechts hier en
daar en met moeite zijn ware positie konden raden. Sommigen zeiden: 'Kijk,
hier!', en anderen: 'Kijk, daar!' En het gebeurde dat ze andere sterren voor de
morgenster aanzagen en hoog vereerden. En zo was het voor het destijds zo
oppermachtige heidendom heel gemakkelijk om de morgenster met zichzelf te
versmelten en te verenigen en op die manier zichzelf als de enige echte, oude
morgenster te presenteren aan het volk dat naar de morgenster vroeg, waar het
herhaaldelijk over had horen praten.
[5] De aldus door wolken bedekte en
vervormde morgenster doet voor het blinde volk ook wonderen, terwijl alleen
maar de naam van Zeus in die van Mij veranderd werd, en het volk was tevreden
en het oude heidendom bleef,
met zeer geringe wijzigingen. Maar
toch bleef Mijn leer ondanks alle vervol gingen bij enkelingen ongeschonden en
goed bewaard. Het edele zaad, dat in goede aarde viel, wortelde goed en stevig,
zette en droeg goede vruchten, alhoewel in het verborgene, onopgemerkt door de
blinde ogen van de hoer van Babel.
[ 6] De morgenster werd een zon, die
nu helemaal opgaat, en de wolken van het heidendom zullen nooit meer in staat
zijn deze zon zodanig af te dekken dat zelfs iemand met zwakke ogen de dag voor
de nacht zou kunnen houden.
[7] Het licht van Mijn bliksem is
machtig geworden en zal nooit meer door de heidense nacht verdrongen worden.
Hoe, dat heb Ik in dit 'nota bene' duidelijk laten zien.
[8] Ik wil dit geschrift* (* Bedoeld
is geschrift nr. 297 van de originele handschriften van Jakob Lorber) ermee
besluiten ieder van Mijn vrienden in al Mijn liefde te vermanen dit niet alleen
te lezen, maar het goed ter harte te nemen en te geloven dat Ik het ben, die
dit uit Mijn vrije genade aan Mijn vrienden heb geopenbaard om hun hart te
troosten en het verstand van hun ziel te verlichten, en in ruil daarvoor niets
anders verlang dan alleen jullie oprechte liefde en dus ook een levend geloof.
[9] Wie daarvoor uit liefde voor Mij
iets speciaals kan en wil doen voor Mijn steeds arme en nu aloude knecht, die
zal Ik het binnenkort veelvoudig vergelden, amen! Dat zeg Ik, de Heer, het
eeuwige Leven en de Waarheid.
[10] En nu in het volgende geschrift weer
terug naar het evangelie! Een halve dag houden we ons nog in Genezareth op,
daarna zullen we kort door de tien steden reizen.
De Heer
in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
[1] Zoals in het voorgaande geschrift
gezegd, bleef Ik nog een halve dag in Genezareth, van de vroege ochtend tot
meer dan een uur na de middag.
[2] In die tijd zegende Ik vooral Mijn
vrienden die hier nog aanwezig waren, de oude Marcus, Kisjonah, Philopold en
ook Maria, die eerst met Kisjonah en Philopold naar Kis ging, daar een poos
bleef en zich ook weer naar Nazareth begaf; daar vertelde ze Mijn broers alles
wat ze over Mijn leer en werken zelf had gehoord, gezien en meegemaakt, waar
Mijn broers zich erg over verbaasden, evenals nog andere oude bekenden en
vrienden van Jozef, Maria en de drie broers, die thuis timmerlieden waren en
voor het levensonderhoud zorgden.
[3] Maar ondanks al hun geloof in Mij
haalden verschillenden van hen toch de schouders op en zeiden: 'Hij doet
werkelijk grote dingen en Zijn leer is volkomen waar, zuiver en goed; maar als
Hij teveel tegen de tempeldienaren ingaat en tegen hen getuigt en met al Zijn
goddelijke macht en kracht tegen hen optreedt, gaat Hij ten onder.Want hun
gezindheid jegens Hem en Zijn stellig al wijd verbreide aanhang is, zoals wij
hebben gehoord, aan alle kanten van een onverzoenlijk boosaardig karakter.
[4] Onder de heidenen heeft Hij wel
veel goede vrienden en aanhangers, die helemaal in Hem geloven, maar onder de
Joden nog heel weinig, en zelfs die houden Hem meestal voor een grote profeet
en willen niet veel horen en weten van een Zoon van God, hoewel bij en met Hem
alles nog in vervulling is gegaan wat de profeten over Hem voorspeld hebben.
[5] Nu zou het nog wel eens zover met
Hem kunnen komen, dat Hij het kwade lot van Johannes de Doper zal moeten delen,
en dan zullen de weinige Joden die tot nu toe in Hem geloven direct weer
omkeren en zich uit grote vrees voor de tempel weer tot de Farizeeën wenden en
hen helpen om degenen die tot nu toe Zijn aanhangers waren, te vervolgen.
[6] Tot nu toe heeft Hij Zich overal
nog wel gehandhaafd en heeft Hij allen die Hem vervolgden op zeer krachtige
wijze weten te weerstaan, en wij hopen en geloven ook vast dat Hij door middel
van Zijn goddelijke aard en Wezen en overeenkomstig de macht van de goddelijke
wijsheid, die Hem ver vult, het begonnen werk heel goed en zonder verdere
verstoring zal voltooien. Maar de wereld is vals en slecht, en haar kinderen
zijn duister en zeer boosaardig en hebben tot nu toe nog altijd de kunst
verstaan, en doen dat nog, om alles wat God door de profeten ten behoeve van de
mensen geopenbaard heeft, hoe waar, goed en wijs dat ook was, te verdraaien en
in hun eigen slechtheid te veranderen. En dat doen ze op zo'n manier, dat zelfs
de van nature betere en meer verlichte mensen in het vele valse en slechte het
aloude, zuiver goddelijke ware en goede niet meer hebben kunnen ontdekken en
dus in het valse en slechte van de wereld moesten blijven.
[7] Welnu, onze goddelijke broeder
Jezus is reeds begonnen een krachtig licht te laten schijnen door de vreselijke
duisternis en boosaardigheid van de Farizeeën en hun trouwe aanhangers, op zo'n
manier, dat ook de heidenen zich al met vele honderden in Zijn licht koesteren
en warmen; maar in deze wereld is nog altijd de mogelijkheid denkbaar en
aanwezig, die aan de gerechtvaardigde ijver van onze Broeder een treurig einde
kan maken.'
[8] Met deze woorden waren velen het
eens -maar Maria en enkele van haar vrienden en vriendinnen niet.
[9] En een van hen zei: 'Luister, als
Hijzelf dat wil en toelaat, kan het wel gebeuren dat de slechten zich aan Zijn
lichaam kunnen vergrijpen, echter zeker niet tot hun vermeende voordeel, maar
tot hun ondergang, wat bij de oude en jongere profeten heel duidelijk over de
Messias wordt aangeduid! Laten we ons dus niet onnodig en tevergeefs zorgen om
Hem maken; want Hij weet het beste en duidelijkste wat Hem voor het ware heil
van alle mensen te doen staat.Wij willen en zullen altijd en onder alle
omstandigheden in Hem geloven en Hem als de Zoon van God ten volle vereren.'
[10] Daar was iedereen mee tevreden en
ze spraken daarna nog veel over Mijn lessén en daden, waardoor toen velen in Nazareth
waarachtiger en vaster in Mij begonnen te geloven dan tevoren het geval was.
Want zelfs Mijn thuisgebleven drie broers waardeerden Mij niet zoals ze hadden
gekund, en vanwege dat ongeloof bezocht Ik Nazareth niet zo vaak; en toen de
inwoners van Nazareth vroegen waar Ik, de hun welbekende zoon van de timmerman
jozef, die wijsheid en macht vandaan had, zei Ik tegen hen: een profeet wordt
nergens minder gewaardeerd dan in zijn vaderland! Daarna trok Ik met Mijn
leerlingen verder en kwam persoonlijk ook niet meer naar Nazareth terug.
[11] Maar na dat gesprek met Maria
over Mij werd hun geloof in Mij steviger, en velen begonnen Mij als de
beloofde en in Mijn persoon ook in deze wereld gekomen Messias en Zoon van
David te loven en te prijzen.
[1] Zoals opgemerkt, bleef Ik niet
langer meer in Genezareth toen Ik Mijn aan het begin genoemde vrienden gezegend
had en afscheid van hen had genomen, maar Ik stond op met Mijn leerlingen en
trok een eind verder over de heerweg, vergezeld door Ebal, Jarah en de drie
bekende Romeinen, naar de tien of eigenlijk zestig steden, die deels in het
Jordaandal zelf en deels op de bergen en heuvels daar vlakbij en verderop
verspreid lagen.
[2] Toen Ik buiten Genezareth met
allen die bij Mij waren een eerste, tamelijk hoge en vrij liggende heuvel had
bereikt, wendde Ik Mij tot degenen die Mij begeleid hadden en zei: 'jullie
hebben Mij uit grote liefde tot hiertoe vergezeld, omdat jullie wel weten en
geloven wie er in Mij bij jullie was en wie jullie vergezeld hebben. Blijf
voortaan zo in Mijn liefde, dan zal Ik in die liefde voortaan ook in jullie,
bij jullie en in jullie midden blijven, en wat jullie in deze wereld aan de
Vader in Mij zullen vragen, dat zal jullie ook gegeven worden. Maar vraag niet
om ijdele dingen van deze wereld, maar om de eeuwige schatten van het rijk
Gods; want al het andere dat jullie nodig hebben om in deze wereld te leven,
zal jullie toch wel gegeven worden!'
[3] Hierop zei de commandant: 'Heer en
Meester, hoe moeten wij bidden om op een U welgevallige manier en dus ook niet
vergeefs te vragen om iets wat gerechtvaardigd is ? Want een mens kan op deze
wereld in zeer uiteenlopende nood terechtkomen en zich dan met een echt
verzoek om hulp alleen tot U wenden. Maar hoe moet hij dan vragen en bidden?'
[4] Ik zei: 'Bid in iedere nood en
tegenspoed met natuurlijke woorden in je hart tot Mij, dan zullen jullie niet
tevergeefs bidden!'
[5] Maar als jullie Mij iets vragen,
gebruik dan niet veel woorden en absoluut geen ceremonie, maar bid heel stil in
het geheime liefdeskamertje van je hart:
[6] Onze lieve Vader, die in de hemel
woont, Uw naam worde altijd en eeuwig geheiligd! Uw rijk van het leven, het
licht en de waarheid kome tot ons en blijve bij ons! Uw wil die als enige heilig
en rechtvaardig is, geschiede op deze aarde onder ons mensen op dezelfde manier
als in Uw hemelen onder Uw volmaakte engelen! Geef ons op deze aarde ons
dagelijks brood! Vergeef ons onze zonden en zwakheden, evenals wij ze altijd
diegenen zullen vergeven, die tegenover ons hebben gezondigd! Laat geen
verzoekingen over ons komen die wij niet kunnen weerstaan, en bevrijd ons zo
van alle kwaad, waarin een mens als gevolg van een te sterke verleiding van
deze wereld en haar slechte geest terecht kan komen; want van U, o Vader in de
hemel, is alle macht, alle kracht, alle sterkte en alle heerlijkheid, die alle
hemelen vervullen, van eeuwigheid tot eeuwigheid!
[7] Kijk, Mijn vriend, zo moet
iedereen in zijn hart bidden, dan zal zijn bede verhoord worden, als die in
alle ernst is gemeend -maar niet enkel en alleen met de mond, maar waarachtig
en levend in zijn hart! Want God is in Zichzelf een zuiverste geest en moet dan
ook in de geest en de volle en ernstige waarheid daarvan aanbeden worden.
[8] Als je dat nu inziet en begrijpt,
handel daar dan ook naar, dan zul je leven, evenals iedereen die zo zal doen!'
[9] Na deze korte toespraak van Mij
dankten allen Mij, Ik zegende hen nogmaals en liet de nog altijd zichtbare
Rafaël gaan, die als een machtige bliksem omhoogschoot, de eeuwige ruimte in;
de Romeinen schrokken daarvan en keken lange tijd naar boven, of ze zijn
gestalte misschien in het oog konden krijgen, wat nu echter niet meer mogelijk
was.
[10] Daarop nam Ik ook afscheid van
degenen die Mij tot aan deze heuvel vergezeld hadden en trok met Mijn
leerlingen verder de heuvel op, over de vruchtbare hoogvlakte die daar begon.
Wij bereikten binnen enkele uren een kleine, oude stad, waarvan de inwoners
voor het merendeel Grieken en Romeinen waren; er leefden daar onder de heidenen
ook enkele geheel aan lager wal geraakte en verkommerde Joden, die voor
zichzelf een kleine herberg hadden, die hun voor nood tevens als synagoge
diende.
[1] Bij deze herberg hielden wij stil,
en de waard kwam ons tegemoet en verontschuldigde zich dat hij ons niet kon
opnemen; want ten eerste was zijn herberg veel te klein om ons plaats te kunnen
bieden, en ten tweede had hij zo weinig mondvoorraad dat het voor ons niet voldoende
zou zijn. Maar midden in de stad bevond zich een Griekse herberg, die van alles
voorzien was, en daar zouden wij goed onderdak kunnen vinden.
[2] Ik zei: 'Dat wist Ik allang
voordat jij geboren was; maar Ik ben nu niet ter wille van de heidenen, maar
alleen ter wille van de Joden hierheen gekomen, en als die Mij absoluut niet
willen opnemen, zal Ik wel weten wat Mij nog te doen staat. Laat ons dus de
ruimte van je herberg en je synagoge zien!'
[3] Daarop keek de waard Mij verbaasd
aan en zei: 'Vriend, wie ben jij eigenlijk, dat je ronduit gebiedend tegen mij
spreekt?'
[4] Ik zei:' Als je zou weten wie Ik
ben, zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, ik heb een zoon die aan jicht lijdt, waar
al vele artsen hun kunsten op hebben beproefd; daardoor ben ik arm geworden, en
mijn zoon lijdt elke dag ergere pijn! Help mijn zoon, want U kunt alles!' Maar
jij weet het niet, daarom heb Ik het je nu gezegd.'
[5] Toen de waard dat uit Mijn mond
had gehoord, dacht hij bij zichzelf: 'Hoe weet deze vreemdeling, die onze bergstad
Pella nog nooit heeft gezien, dat mijn zoon aan jicht lijdt en dat zijn lijden
van dag tot dag erger wordt?'
[6] Daarop wendde hij zich pas tot Mij
en zei (de waard): 'Heer, dat u geen gewoon mens bent, heb ik nu wel duidelijk
gemerkt; en als u mijn zoon kunt genezen, zal ook ik ondanks mijn armoede alles
geven om mij tegenover u en uw metgezellen dankbaar te betonen!'
[7] Ik zei: 'Breng Mij dan naar je
zoon, dan zal het beter met hem gaan!'
[8] Toen bracht de waard Mij naar het vertrek
van zijn zieke zoon, waar rond de jammerende en klagende zieke zijn moeder en
zijn zusters zaten te treuren en God baden of Hij de zieke toch eindelijk eens
van zijn lijden wilde bevrijden.
[9] Toen zei de waard tegen de zijnen:
'Houd op met klagen, want kijk, hier is een vreemde arts die mijn zoon kan en
zal helpen, en ik geloof stellig dat alleen Hij dat kan doen!'
[10] De treurenden zeiden: ' Als deze
arts dat kan, heeft God de Heer onze gebeden verhoord!'
[11] Ik zei: 'Ja, ja, Hij heeft ze
verhoord, en nu zeg Ik vanuit Mijn eigen macht, die in Mij is:jij,jichtlijder,
Ik wil datje gezond wordt, en zondig in het vervolg niet meer; want door jouw
geheime zonden ben je zo komen te lijden!'
[12] Op deze woorden van Mij werd de
zoon ogenblikkelijk volkomen gezond, en Ik zei dat hij zijn bed moest verlaten
en dat zijn moeder voor hem iets te eten klaar moest maken, maar vers en
zuiver. Dat gebeurde ook direct, en de waard en zijn genezen zoon wisten niet
hoe ze Mij op passende wijze zouden bedanken of zelfs aanbidden.
[13] Maar Ik zei: 'Breek jullie hoofd
en hart niet over de manier waarop jullie je dankbaarheid tegenover Mij moeten
betonen; want Ik kijk alleen naar het hart en weet nu wat daarin omgaat! Maar
laat Mij nu je herberg en de kleine synagoge zien!’
[14] Nu stribbelde de waard niet meer
tegen om aan Mijn wens te voldoen en bracht Mij naar de vertrekken van de
herberg, die uiteindelijk toch genoeg ruimte voor ons boden.
34
De Heer in de school in Pella
[1] Daarna bracht hij ons naar de
synagoge, waar enkele Joodse kinderen van een oude rabbi wat saai onderwijs in
de Schrift kregen.
[2] Ik zei tegen de rabbi: 'Vriend, op
deze manier zul je van deze kinderen eerder heidenen dan Joden maken! Als je
zelf zo slecht thuis bent in de Schrift, wat moeten die kinderen dan van jou
leren? Laat het lesgeven voor wat het is en doe iets anders, en laat een betere
leraar jouw plaats innemen en bekleden!’
[3] Geërgerd zei de rabbi: 'Vriend, ik
ben hier door de gemeente tot rabbi gekozen! Die is tevreden over mij, en jij
als vreemdeling hebt er niets mee te maken hoe ik de kinderen onderwijs geef.
Wij leven hier onder heidenen, en daarom moet ik mijn leerlingen behalve onze
Schrift ook de zeden en gebruiken van de Romeinen en Grieken bijbrengen en het
goede daarin ook levend erkennen, opdat ze mij niet ter verantwoording kunnen
roepen. Wij zijn nu eenmaal in deze wereld geplaatst en moeten naast God, die
voor ons geen manna uit de hemelen meer laat regenen, ook de wereld dienen, als
we van haar willen leven.'
[4] Ik zei: 'Omdat de Joden net als
jij God steeds meer zijn gaan vergeten en de wereld al zijn gaan dienen toen
Hij nog het manna uit de hemelen liet regenen, liet God hen ook in de harde
slavernij van de wereld terechtkomen en in het zweet huns aanschijns hun
schamel brood verdienen. En omdat de Joden God nu minder trouw zijn geworden
dan de heidenen, zal hen ook het weinige licht dat ze nog hebben, afgenomen en
aan de heidenen gegeven worden.
[5] Hoe kun jij een God welgevallige
rabbi zijn, als je vandaag voor de Joodse kinderen Joods en morgen in deze
zelfde synagoge voor de heidense kinderen heidens onderwijs geeft en je
daarvoor laat betalen?'
[6] De rabbi begon Mij voor een kleine
profeet te houden, omdat Ik hem dingen voorhield die Ik naar zijn mening als
gewoon mens en vreemdeling anders toch niet zou kunnen weten, en hij zei: 'God
geve dat ik kan leven, zonder dat ik hier ook de heidenen om brood hoef te
vragen, dan zal ik mijn dienst aan de heidenen onmiddellijk laten varen!'
[7] Ik zei: 'Vriend, tien jaar geleden
was jij als Jood in Efraïm nog een zeer welgesteld man, en je had eten en
drinken in overvloed.Waarom heb je dan destijds al meer voor de heidenen dan
voor de Joden gekozen?
[8] Kijk, omdat je dat hebt gedaan
zonder dat het nodig was, heeft God jou laten zakken en als rabbi voor de
heidenen in deze heidense stad laten komen! Dat je daarnaast nu sinds een paar
jaar ook een rabbi van de Joden bent geworden, dat hebben de heidenen die jou
vriendelijk gezind zijn, en niet de arme Joden van hier bewerkstelligd, en die
hebben ook de vroegere zuiver Joodse rabbi uit deze stad weggewerkt.
[9] Maar Ik zeg je dat het in de
toekomst niet meer zo kan gaan! Jij moet geheel en al Jood worden, zoals je
vroeger was, anders zul jij over enkele dagen uit deze stad verwijderd worden
en zal een waardiger persoon jouw plaats innemen; want Ik ben gekomen om deze
stad schoon te vegen, opdat die, wanneer wellicht reeds binnen vijftig jaar het
duistere Jeruzalem door de Romeinen tot de laatste steen verwoest zal worden,
een veilig toevluchtsoord zal worden voor allen die Ik de Mijnen zal noemen!
Denk goed na over wat Ik je nu heb gezegd; want Ik heb er de macht van boven
voor om je dit te zeggen!'
[10] Hierop wilde de rabbi nog iets
antwoorden; maar de waard nam hem terzijde en vertelde hem wat Ik bij zijn zoon
had gedaan. Toen zei de rabbi geen woord meer, liet de leerlingen van de
synagoge naar huis gaan en verliet de synagoge; onmiddellijk bezocht hij de
volkomen genezen zoon van de waard, waarover hij zich uitermate verbaasde, en
ging toen meteen naar alle hem bekende Joodse en heidense huizen om te
vertellen wat er in de Joodse herberg was gebeurd, waarop er weldra velen naar
de herberg kwamen om daar zichzelf van te overtuigen.
[1] Toen velen nu de hun welbekende
zoon van de waard zagen, die tevoren zo ziek en nu volkomen genezen was, werden
zelfs de heidenen door zo'n vrees voor Mij aangegrepen, dat ze niet naar Mij
durfden te vragen.
[2] En zelfs een Romeinse commandant zei:
'Achter deze arts en zijn metgezellen moeten hogere wezens schuilgaan; want
zoiets hebben wij mensen nog nooit zonder enig geneesmiddel kunnen
bewerkstelligen!’
[3] Ik bevond Mij met Mijn leerlingen
reeds in de herberg, en niemand van de velen, die naar de herberg waren
gekomen, heeft Mij deze dag te zien gekregen, temeer daar het toch al bijna
avond begon te worden.
[4] Toen de mensen weer vol verbazing
en voor een deel ook vol vrees voor Mij naar hun huizen waren gegaan, kwam de
waard naar ons toe en zei: 'O grote Heer en Meester, alles zou nu prachtig,
goed en in orde zijn, als ik voor jullie allemaal maar genoeg mondvoorraad
bezat! Wijn heb ik helemaal niet, maar ik zal in de Griekse herberg wat laten
halen! Ik heb wel wat tarwe en gerstebrood, en eveneens wat gerookt
schapenvlees; als jullie daar voor vandaag tevreden mee willen zijn, zal ik
daar heel blij om zijn. Morgen zal er naar mijn beste vermogen beter voor alles
gezorgd worden.'
[5] Ik zei: 'Vriend, wij zijn niet
hierheen gekomen om te eten en te drinken; maar met watje hebt zullen we ons
ook tevreden stellen. Maak je wat de wijn betreft geen zorgen en doe geen
onnodige uitgaven, maar ga naar je kelder, dan zul je daar je lege wijnzakken
gevuld met wijn aantreffen. Want Degene die jouw zoon heeft kunnen genezen, is
ook in staat je lege wijnzakken met wijn te vullen. Ga nu dus met je kinderen
naar de kelder, en breng ons een paar karaffen vol wijn!'
[6] Vol gelovige verbazing pakte de
waard direct een paar karaffen, maakte ze schoon, riep toen al zijn kinderen
alsook zijn vrouwen vertelde hun wat Ik tegen hem had gezegd. Toen liepen ze
ijlings naar de kelder, en wat stonden ze allemaal verbaasd, toen ze de
voorheen lege zakken vol uitstekende wijn aantroffen.
[7] De karaffen werden dan ook onmiddellijk
gevuld en naar ons toe gebracht, en opnieuw wisten de waard, zijn vrouwen zijn
kinderen niet hoe ze Mij daar voldoende voor konden bedanken. Daarbij ging het
hun nu minder om het wonder dan om Mijn wil, dat Ik hen zo gelukkig wilde
maken; want na de genezing van hun zoon twijfelden ze er niet in het minst aan
dat voor Mij alles mogelijk was wat Ik maar wilde.
[8] Maar Ik zei tegen hen wat Ik hun
na de genezing van hun zoon ook al had gezegd, namelijk dat Ik alleen op het
hart let; en toen gingen ze vol vreugde de kamer uit.
[9] De vrouw zei tegen haar man:'Zeg,
dat moet een grote profeet zijn! Zou het misschien de profeet Elia zijn, die
ooit zal wederkomen? Daarom moeten we hem met de hoogste achting en eerbied
bedienen! ,
[10] De waard zei: 'Zorg nu voor de
tafel! Of hij nu Elia of zelfs nog iets hogers is -of uiteindelijk de beloofde
Messias Zelf, dat is nu voorlopig onbelangrijk; nu is het zaak om deze
wonderbaarlijke gasten tevreden stellen!'
[11] Toen ging iedereen aan het werk
om de spijzen klaar te maken, en de waard bracht ons brood en vroeg ons dat te
willen eten, wat wij dan ook deden. Al gauw daarna werden de heel goed
klaargemaakte spijzen op tafel gezet, evenals verscheidene lampen, waardoor de
eetkamer heel goed verlicht werd.
[12] Wij namen de spijzen tot ons, en
de leerlingen spraken met elkaar over de geschiedenis van de Israëlieten, in de
eerste tijd dat ze vanuit de woestijn deze landstreek binnentrokken, en over de
oorlogen die zij met de Moabieten en later met de Filistijnen moesten voeren;
de waard vertelde het een en ander van wat hij wist over het ontstaan van de
oude stad Pella en over de lotgevallen die de stad al overkomen waren. Ik
rustte echter en sprak weinig.
[13] Zo verliepen er een paar uur, en
toen zei Ik tegen de waard, die Mij een goed rustbed kwam brengen: 'Laat maar
-wij blijven hier aan tafel en zullen hier onze nachtrust nemen!'
[14] Dat was de waard niet
onaangenaam, omdat hij maar heel matig voorzien was van rustbedden. Hijzelf
wilde ons echter niet verlaten en bleef de hele nacht bij ons aan tafel. De
nacht ging heel kalm voorbij, en niemand werd in zijn rust gestoord.
[1] 's Morgens vroeg was de waard het
eerste op de been en regelde alles voor de bereiding van een goed ochtendmaal,
waarna zijn vrouw, zijn kinderen en zijn knechten en dienstmaagden volop aan
het werk werden gezet. Direct daarop stonden wij ook op van onze ruststoelen en
banken aan de tafel en gingen een stukje naar buiten; want vanuit deze stad had
men werkelijk een prachtig uitzicht over een groot deel van het mooie
Jordaandal en over de wijde, brede en nog zeer vruchtbare hoogvlakte.
[2] Deze ochtend verliep echter niet
zo rustig als de nacht; want toen wij weer naar het huis terugkeerden voor het
ochtendmaal, troffen we voor het huis al veel volk aan, dat voor het merendeel
uit heidenen bestond. De reeds genoemde commandant met nog enkelen van zijn
ondergeschikten ontbrak niet en evenmin de oude rabbi.
[3] Allen informeerden naarstig naar
de wonderbaarlijke genezing van de Zoon die aan jicht leed; ze vertelden het
hun zoals het was gebeurd, waarover allen zich buitengewoon verbaasden.
[4] Daarop zei de commandant met een
ernstig gezicht: 'Zal ik jullie eens Wat zeggen?! Iemand die in staat is zulke
dingen te doen zonder enige hulp van uiterlijke middelen, is een God en geen
mens meer! Ik heb al verschillende keren door bepaalde tovenaars wonderen zien
doen -maar ik kwam er al gauw achter hoe ze zulke wonderen deden; maar wie kan
hier achterhalen hoe deze man de zieke heeft genezen?'
[5] Sommigen vonden wel dat Ik met
andere magiërs gemeen had dat ook Ik door een groot gezelschap begeleid werd,
en dat men tenslotte niet kon weten waarom dat precies was.
[6] Maar de commandant bleef bij zijn
bewering, liet zich niet van de wijs brengen en zei: 'Zijn begeleiders zullen
nooit in staat zijn Zijn woord en Zijn wil te versterken; want als men zo'n
zieke geneest als de zoon van de Joodse waard, kan er nooit iets bereikt worden
door een bepaalde afspraak of door een geheime samenwerking. Wij zouden hier
allemaal samen kunnen afspreken om onze wil er vast op te richten dat mijn
oudste dochter, die al drie jaar te bed ligt met een ongeneeslijke ziekte,
gezond wordt, dan zullen wij daar niets mee bewerkstelligen; maar als die man
dat helemaal alleen zou willen, zal mijn dochter zeker heel gauw even gezond
worden als de zoon van deze waard!’
[7] Zo spraken de mensen voor het huis
van de waard over Mij, terwijl Ik met de leerlingen reeds aan het ochtendmaal
zat; want wij waren onopgemerkt door het volk aan de achterkant weer het huis
binnengegaan, en het personeel en de kinderen van de waard hadden van hem de
opdracht gekregen om Mijn aanwezigheid niet te verraden, behalve wanneer iemand
daar van Mijzelf opdracht voor kreeg. Evenmin mochten ze tegen het volk iets
zeggen over het wonderbaarlijke ontstaan van de wijn.
[8] Toen wij klaar waren met het
ochtendmaal, zei Ik tegen de waard: 'Laat nu de commandant met zijn
ondergeschikten, de oude rabbi en de waard van de Griekse herberg binnenkomen,
dan zal Ik met hen spreken!’
[9] Daarop ging de waard onmiddellijk
naar buiten om de boodschap aan de genoemden over te brengen.
[10] Ze gaven direct gehoor aan de
oproep, en toen ze bij ons in de kamer waren, vroeg de commandant bij de waard
direct naar Mij.
[11] De waard bracht hem naar Mij toe
en zei: 'Voor Degene die op deze stoel zit, zal ik altijd mijn knieën buigen!'
[12] Daarop zei de commandant: 'Ook
ik, mijn vriend!'
[13] Hierop maakte de commandant een diepe
buiging voor Mij en zei toen: 'Grote Meester, een ongehoord wonder hebt U
alleen in dit huis verricht, en mij daarmee een getuigenis gegeven dat U geen
mens bent zoals wij, maar naar volle waarheid een God moet zijn! Als U dat
echter onmiskenbaar bent, bewijs ons dan de grote genade en zeg ons wat wij
eigenlijk van onze verschillende geloofszaken moeten denken!
[14] Ik heb alles onderzocht: onze
leer van de veelgoderij, de opvattingen van de oude Egyptische, Griekse en onze
Romeinse filosofen. Verder heb ik ook de Joodse leer van de ene God, al hun
profeten en wijzen nauwkeurig bestudeerd; die laatste zijn echter moeilijk en
voor het grootste deel zelfs helemaal niet te begrijpen, omdat ze een al te
fantastische, dikwijls onsamenhangende taal gebruiken en beelden gebruiken die
zijzelf wel, maar behalve zij zeer weinigen hebben begrepen. Ik heb ook
gesproken met velen uit de ver gelegen morgenlanden over bovennatuurlijke
dingen, over hun godsbegrippen en over de wijze waarop de menselijke ziel na de
dood voortleeft en dat heb ik ook gedaan met de mensen in het zuidwesten en
noorden van Europa.
[15] Maar wat heb ik daar gevonden? Ik
zeg het eerlijk: alles -behalve datgene wat ik zocht, namelijk een waarheid
die mij overtuigt en die ik kan begrijpen.
[16] Het geloof in één of ook
verscheidene onzichtbare goddelijke wezens is overal wel aanwezig -maar hoe
verschillend! Het is niet nodig hier de vrijwel eindeloze wirwar weer te geven
van al die bovennatuurlijke fantasieën van de mensen met betrekking tot hun
godsbegrip en het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam, maar het
gaat hier alleen om de echte levensvraag: welke leer bevat de waarheid? Hebben
al die mensen die op verschillende manieren in vele goden geloven gelijk, of
degenen die in één God geloven?
[17] Als we naar de wetten van ons
Romeinse recht kijken, die alleszins goed zijn, en derhalve het meest dienstig
voor het voortbestaan van de gemeenschappen van mensen en zelfs volkeren, dan
lijkt ook onze veelgodenleer, die natuurlijk erg vervormd is maar uiteindelijk
toch de grondslag gevormd heeft voor onze wijze en zo rechtvaardig mogelijke
staatswetten, nog altijd de leer te zijn die het meest gelding heeft. Maar de
Joodse leer van één God, die veel overeenkomst vertoont met de oer-Egyptische
leer, lijkt toch veel dichter bij de grote levenswaarheid te staan, hoewel ze
nu onder de Joden veel sterker vervormd is dan die van ons; want men hoeft maar
met een enigszins scherpe blik naar het uiterst goddeloze en gewetenloze doen
en laten van de Joodse priesters in Jeruzalem te kijken, om te zien en te
erkennen dat het veel dommer en slechter is dan dat van onze veelsoortige en
verschillende priesters.
[18] U, goddelijke wonderdoener, zult
mij zeker in een paar woorden het juiste licht der waarheid kunnen geven!'
[19] Ik zei: 'Mijn vriend Pellagius,
commandant over deze stad en drie andere steden, Abila, Golan en Afek! Ik ben
hoofdzakelijk ter wille van jou hierheen gekomen, omdat Ik wel wist dat jij al
sinds bijna dertig jaar ijverig de waarheid hebt gezocht, maar toch niet in
staat was die te vinden.
[20] Maar omdat je de waarheid gezocht
hebt zoals maar weinigen van jouw volk en rang, ben Ik, de eeuwige Oerwaarheid
Zelf, naar je toegekomen; in Mij heb je dan ook al de volle, heldere en zuivere
waarheid gevonden en
Mijn licht zal je zó door en door
verlichten, dat jijzelf nog een licht voor vele anderen zult worden.
[21] Maar jouw oudste dochter Veronica
is ziek, en geen arts kan haar helpen; als jij het gelooft en wenst, zal het
beter met haar gaan!'
[22] Helemaal overweldigd van
blijdschap zei de commandant: 'Ja, Heer en Meester vol goddelijke kracht, ik
geloof dat, zoals misschien maar weinigen in het hele Joodse rijk, en wens ook
als haar vader de genezing van mijn dochter uit alle kracht; maar ik ben niet
waardig dat U, Heilige, onder mijn heidense dak komt om daar mijn dochter, die
al dicht bij de dood staat, te genezen.
[23] En dat ik het volste geloof
schenk aan Uw woorden, bewijst reeds het feit dat ik mij niet verwonderd heb
toen U, die een vreemdeling bent en deze streek nog nooit hebt bezocht, mijn
naam kende, die ik als bewijs van eer van deze stad heb gekregen en wist van
mijn gezag over de drie steden die U ook nog noemde en nu ook de naam van mijn
zieke dochter; want mijn gemoed zei mij immers dat U een God bent en dat voor U
alles mogelijk is. Ik geloof dan ook dat mijn dochter vast en zeker gezond
wordt, als U ook maar één woord over haar uitspreekt!’
[24] Ik zei: 'Waarlijk, zo'n geloof
heb Ik in het volk Israël niet aangetroffen! Jou geschiede dan ook naar je
geloof! Stuur nu iemand naar je huis en laatje dochter, die nu reeds gezond is,
hierheen brengen, opdat ze zich versterkt met deze wijn en dit brood!'
37
De genezen Veronica bedankt de Heer
[1] Toen de commandant dat uit Mijn
mond had gehoord, werd hij buitengewoon opgewekt en blij en stuurde
onmiddellijk één van zijn ondergeschikten naar zijn huis. Die trof de dochter
weliswaar nog in haar ziekbed aan, maar zo volkomen gezond, dat ze er heel
fris, monter en kerngezond uitzag en, omdat ze dat ook was, haar bed wilde
verlaten; alleen hield haar moeder haar daarvan af, omdat ze van mening was
dat deze plotselinge beterschap een laatste oplaaien van de levenskrachten was,
waarna een even plotselinge uitputting van alle levenskrachten zou volgen en
daarmee ook een zekere dood.
[2] De ondergeschikte vertelde de
moeder nu over de even plotselinge genezing van de zoon van de waard die nu
helemaal sterk en gezond was. Slechts enkele ogenblikken geleden had dezelfde
wonderbaarlijk machtige arts op het gelovige verzoek van de commandant ook haar
dochter zonder enig geneesmiddel en alleen door zijn onbegrijpelijk almachtige
woord van al haar lijden genezen.
[3] Hij zei dat de moeder dat moest
geloven en haar volkomen gezonde dochter uit haar bed moest laten gaan en haar
onmiddellijk naar de Joodse waard moest brengen, waar de wonderbaarlijke arts
verbleef met enkele van zijn metgezellen en ook de commandant. Verder zei hij
dat de dochter daar wat wijn en ook voedsel tot zich moest nemen, om zich nog
meer te versterken.
[4] Na die woorden liet de moeder
Veronica haar bed verlaten.
[5] Die deed dat pijlsnel en kleedde
zich zo mooi mogelijk; want ze wilde even zuiver en mooi voor Mij verschijnen
als wanneer ze bij een koning moest komen.
[6] Toen ze nu helemaal gekleed en
getooid was, nam ze ook een mooie gouden beker met zich mee om Mij daarmee te
eren.
[7] Zo kwam ze dan ook naar ons toe,
begeleid door haar moeder en de ondergeschikte, en haar eerste vraag was
(Veronica) : 'Waar is mijn Heiland, mijn God en mijn Heer?'
[8] Ik zei: 'Ik ben het! Kom hier en
versterk je hart met de wijn en het brood, dat Ik uit de hemelen op deze tafel
heb gezet!'
[9] Toen Veronica dat van Mij had gehoord,
viel ze voor Mij op haar knieën en zei: 'O mijn goede, lieve en goddelijke
Heiland, hoe kan ik, een arme, zondige heidin, U danken voor de meer dan grote
en eeuwig onverdiende genade die U mij bewezen hebt, zodanig dat mijn dank Uw
goddelijke hart welgevallig kan zijn?'
[10] Ik zei: 'Sta maar op en kom naast
Mij zitten, en drink en eet -want daardoor worden je hart en ziel nog sterker;
daarna zullen wij in alle liefde en tederheid van de hemelen spreken over de
enige dank die Mij welgevallig is.'
[11] Hierop stond de nu buitengewoon
mooie Veronica op, zette de gouden beker voor Mij neer en zei volontroering,
maar tevens met Romeinse waarachtige ernst: 'O Heerlijkste van alle
heerlijken, Heer van alle heren, Koning van alle koningen, God van alle goden,
versmaad dit kleinood van mij niet! Ik weet en voel in mijn ziel dat het U te
onwaardig is; maar bedenk dat het een hart is dat U liefheeft en alleen door U
genezen is, dat het U aanbiedt, en versmaad het daarom niet!'
[12] Ik zei: 'Ja, wat Mij door zo'n
hart wordt aangeboden wordt door Mij ook aangenomen, en Ik zal nu uit deze
beker de wijn drinken; en hier heb jij Mijn beker, waar Ik uit gedronken heb;
drink jij daar de wijn uit!'
[13] Toen nam Veronica Mijn beker die
slechts van aardewerk was, dronk eruit en zei toen: 'O, hoeveel koninkrijken is
deze beker meer waard dan die ik gewaagd heb aan U op te dragen; want nu ik uit
deze beker heb gedronken, voel ik dat ik niet alleen de meest versterkende
wijn voor mijn lichaam,
maar ook de kracht van het eeuwige
leven van mijn ziel heb gedronken!
[14] O, drink toch allemaal met mij
uit deze beker, als jullie nog twijfelen aan het eeuwige leven van jullie ziel,
dan zullen jullie gesterkt worden tot het eeuwige leven!’
[15] Nu schonk ze de beker vol en
reikte hem aan haar vader, die tot nu toe nog niets van onze wijn geproefd had;
hij dronk hem helemaal leeg, kuste toen de beker en zette hem, terwijl hij Mij
bedankte, weer voor zijn dochter neer.
[16] De commandant verbaasde zich over
de buitengewone kwaliteit van de wijn en zei ook, dat hij nu gewaar begon te
worden dat hij een ziel had, die een eeuwig voortduren van het leven in zich
voelde, en dat hij daar buitengewoon blij om was. Daarna dronken ook zijn
vrouw, zijn ondergeschikten en tenslotte de Griekse heidense waard.
[17] Toen deze de wijn had geproefd,
vroeg hij direct aan de Joodse waard (de Griekse waard): 'Waar heb je deze wijn
gekocht? Want zolang ik leef en zelf Waard ben heb ik nooit zo'n wijn geproefd!
Voor bijzondere gasten heb ik, als Ze dat wensen, toch ook heel goede wijn in
mijn kelder en heb je daar al herhaalde malen mee geholpen, en jij kunt zeggen
dat ik je nooit iets slechts heb aangeboden. Maar zo'n wijn heb ik nog nooit
gehad. Waar heb je die vandaan? Zeg het mij, opdat ik die ook aanschaf!'
[18] De Joodse waard zei: 'Vriend, dat
zul je waarschijnlijk niet kunnen; want dergelijke wijn groeit er op de hele
aarde niet! Heb je dan niet gehoord dat de grote wonderheiland tegen de dochter
van onze rechtvaardige commandant heeft gezegd waar deze wijn vandaan is
gekomen? Kijk, uit de hemelen Gods, echter niet die van jullie fantasiegod
Bacchus, maar uit de hemelen van onze ene en enig ware God, wiens afgezant zeer
zeker deze verheven wonderheiland is! Zo is het en niet anders, en het zal je
moeilijk vallen om voorjouw geld in deze omgeving een dergelijke wijn te
kopen!'
[19] De Griekse waard zei: 'Hoe ben
jij er dan aangekomen?'
[20] De Joodse waard zei: 'Dat moet je
niet aan mij, maar aan de grote Meester vragen, voor wie alle dingen mogelijk
lijken te zijn, en van wie ik nu ook geloof wat de commandant en zijn dochter
onder woorden hebben gebracht. Spreek dus met de Meester; want ik als zwak
mens, die nog vol geestelijke blindheid en dwaasheid zit, weet niets en begrijp
niets!'
[21] Daarop zweeg de Griekse waard.
38
De Heer waarschuwt de rabbi
[1] Maar de oude rabbi, die het tot nu
toe nog niet gewaagd had iets van de wijn te proeven, kwam naar Mij toe en
vroeg Mij toestemming om ook iets van de wonderwijn te mogen proeven.
[2] Ik zei: 'Je bent weliswaar
heidenser dan alle andere heidenen, zonder er aan te denken dat niemand twee
heren kan dienen die elkaars vijanden zijn, omdat hij in het verborgene of de
één of de ander vijandig gezind moet zijn en daarbij toch voor ieder moet doen
wat er van hem verlangd wordt. Of kan iemand God en de mammon van de wereld
tegelijk dienen? En toch heb je dat al lange tijd gedaan! Verander dus je hart
en drink van de wijn der waarheid, opdat het licht wordt in je ziel!'
[3] Hierop nam de rabbi ook een beker
vol wijn en dronk hem tot op de bodem leeg.
[4] Toen hij de wijn gedronken had,
barstte ook hij uit in een grote lofprijzing op de wijn en Mijn macht, en tot
slot van zijn lofprijzing, de opnieuw gevulde beker hoog opheffend, zei hij
(de rabbi): 'Ja, U bent inderdaad Degene op wie alle Joden en ook de heidenen
zolang hebben gewacht. Daarom heil U, Zoon van David, en heilook alle mensen op
aarde door U! Eer zij God in den hoge en eer aan U, Zijn Zoon!'
[5] Ik zei: 'Nu waren je woorden goed;
maar als je nog eens 'Heil de hoge goden van Rome!' zult roepen, zal de dood
niet ver van je zijn! Voor alle mensen, of ze nu Joden zijn of heidenen, naar
waarheid een vriend te zijn is goed en juist, en is ook Mijn wil - want ook Ik
laat Mijn zon in gelijke mate over joden en heidenen schijnen en stralen. Maar
mensen die in hun oude blindheid naar licht smachten, nog in hun dwaling te
versterken in plaats van hen uit ware, zuivere en belangeloze naastenliefde
naar de weg van het oerlicht te leiden, is slechter dan een dief en een
straatrover te zijn. Onthoud dat, oude dubbelzinnige leraar, die de joden de
God van Abraham, Isaak en Jacob vaak met vurige ijver hebt onderwezen, maar
direct daarna naar de school van de heidenen ging en tegenover hen laatdunkend
deed over de God van Abraham, Isaak en Jacob en Hem belachelijk maakte! Wees
ofwel een volmaakte jood, of word een heiden, als je in het heidendom een
grotere bevrediging vindt voor je kameleonachtige ziel!'
[6] De rabbi zei: 'Heer, wees mij,
grote zondaar tegenover U, genadig en barmhartig, en vergeef mij mijn vele
grote zonden!'
[7] Ik zei: 'Wat Mij betreft zijn ze
je vergeven; maar zorg ervoor dat ze je ook door de mensen vergeven worden, aan
wier zielen jij ter wille van de beloning veel schade hebt toegebracht!’
[8] Hierop zei de commandant tegen
Mij: 'Heer, ik zal de zaak wel voor hem in orde maken, en hij zal nu zelf wel
begrepen hebben wat hem in het vervolg te doen staat! Maar ik denk dat wij in de
toekomst geen heidense priester meer nodig zullen hebben. Of onze kinderen door
heidense of Joodse leraren in het lezen, schrijven en rekenen onderwezen worden
zal wel om het even zijn, en dus kan deze rabbi onze kinderen in die drie
vakken wel verder onderwijzen; wat de godsdienst echter betreft, zal ik er zelf
wel voor zorgen dat ons oude veelgodendom zo snel mogelijk in een één godendom
wordt veranderd. Maar nu vraag ik U, goddelijke Meester en Heer en van nu af
aan onze God, of U ons, die tot nu toe heidenen zijn geweest, de juiste weg zou
willen wijzen die wij in de toekomst dienen te gaan; want tot nu toe bevinden
wij ons nog in de oude duisternis.'
[9] Hierop begon Ik over het rijk Gods
op aarde te vertellen en onderwees deze heidenen in alle dingen op dezelfde
manier als Ik op andere plaatsen had gedaan.
[10] Die leerrede duurde zeven volle
uren, dus tot bijna drie uur na de middag, en allen geloofden in Mij -ook
degenen die buiten het huis waren, aangezien ze Mijn woorden door de open
ramen gehoord hadden.
[11] Pas toen Ik Mijn prediking had
beëindigd werd het middagmaal opgediend, waar ook diegenen aan deel moesten
nemen, die buiten gelovig waren geworden.
39
De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella
[1] Na de maaltijd, die meer dan een
uur had geduurd, liep Ik met de commandant de stad rond en maakte alle zieken
gezond, en steeds meer volk volgde Mij. Mijn leerlingen bleven echter in de
herberg en onderrichtten de joden.
[2] Tegen de avond keerde Ik samen met
de commandant weer terug naar de herberg, waar de leerlingen nog volop met de
joden in gesprek waren. Die begonnen Mij tenslotte toch als de beloofde Messias
te beschouwen, maar konden daarbij toch niet begrijpen waarom Ik als zo'n
onopvallende verschijning in deze wereld was gekomen, omdat immers de grote
koning David als volgt over Mij had gesproken: 'Maak de poorten wijd en de
deuren hoog, opdat de koning der ere binnentrekt! Wie is de koning der ere? Het
is de Heerjehova Zebaoth!'
[3] Zij, de joden van Pella, wisten
echter niet dat er bij Mijn komst in deze wereld in de een of andere stad een
poort verwijd en een deur verhoogd was.
[4] Mijn leer en de tekenen die Ik
deed stemden wel overeen met datgene wat met name de profeet Jesaja en de
profeet Ezechiël over de beloofde Messias voorspeld hadden; maar Mijn optreden
onder de mensen op deze wereld kwam volgens hen niet volkomen overeen met wat
de profeten over de Messias hadden voorspeld. En zodoende hadden de leerlingen
het moeilijk met de joden.
[5] Toen Ik met de commandant, zijn
ondergeschikten, zijn vrouwen zijn genezen dochter alsook met de genezen zoon
van de waard de kamer binnenkwam, viel er een stilte onder de joden en ze
bekeken Mij, om te zien of ze aan Mijn persoon ook iets buitengewoons konden
ontdekken.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'De vrede
zij met jullie! Wat jullie bij Mij zoeken en proberen te vinden komt nooit ofte
nimmer met groot uiterlijk vertoon, maar het bevindt zich inwendig in de mens.
[7] ja, de joden hadden bij Mijn komst
in deze wereld de poorten van hun harten wijd en de deuren van hun zielen hoog
moeten maken; maar ze sloegen al sinds heel lange tijd geen acht meer op de
oproep van David. Daarom kwamen ze ook in de Babylonische gevangenschap en zijn
ze. slaven van de heidenen geworden, uit welke slavernij ze nooit verlost
zullen worden als ze in hun oude halsstarrigheid volharden.
[8] Maar daar staan de heidenen; zij
hebben de poorten van hun harten bij Mijn verschijnen wel direct wijd gemaakt
en de deuren van hun zielen verhoogd tot ver boven alle sterren. Daarom ook
zal het licht de joden worden afgenomen en zal het aan de heidenen worden
gegeven!'
[9] Toen Ik dat tegen de joden had
gezegd, ergerden sommigen zich daarover; maar de heidenen hieven een grote
lofprijzing over Mij aan.
[10] Daarop zei de commandant heel
luid tegen de joden: 'Wat blijven jullie daar nog onderzoekend zitten, als
jullie ondanks alles wat de Heer hier voor ons heeft gedaan nog niet kunnen
geloven?! Trek je terug in jullie duistere kamers en blijf in jullie oude nacht
van alle twijfels, en hinder ons niet in deze toch al kleine ruimte!'
[11] Op die heel gebiedende woorden
van de commandant trokken de meer ongelovige joden zich terug en gingen naar
buiten; de joden die geloviger waren bleven echter en wilden nog met de
leerlingen over het een en ander spreken.
[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Uit de
mond van Mijn leerlingen hebben jullie de volle waarheid gehoord, en een
andere, uitgebreidere waarheid is er niet; geloof het en handel ernaar, dan
zullen jullie harten en zielen nog breder en hoger verlicht worden!
[13] Gaan jullie maar eens kijken
buiten bij de heidenen hoevelen van hen Ik vanmiddag gezond heb gemaakt en
hoevelen Ik van al hun lijden heb bevrijd, opdat jullie door de heidenen
verlicht worden, en niet de heidenen door jullie! Het licht ging weliswaar uit
van de joden -maar de heidenen hebben het eerder dan de joden gezien en
herkend; zij zullen het licht daarom ook behouden, en de joden zullen het bij
hen moeten halen, als ze het willen hebben. Gaan ook jullie nu dus maar naar
buiten en laatje door de heidenen verlichten!'
[14] Toen de meer gelovige joden dat
uit Mijn mond hadden gehoord, liepen ze direct naar buiten naar de juichende
heidenen, en ze hoorden hoe die de God van Abraham, Isaäk en Jacob in Mij hoog
loofden en prezen; en ze waren niet weinig verbaasd, toen ze dat hoorden uit de
mond van de heidenen en hun genezen zieken. Toen werden ook de meeste joden
gelovig, gingen naar huis en spraken met elkaar over alles wat ze eerder van de
leerlingen hadden gehoord en wat Ik tegen hen had gezegd. De lovende woorden
van de heidenen hadden hun harten veel wijder gemaakt en de gedachten van hun
zielen verhoogd, en ze begonnen te begrijpen wat David met zijn psalm had
bedoeld.
[15] Wij namen echter het welbereide
avondmaal tot ons en spraken met elkaar over de dingen die die middag allemaal
waren gebeurd.
40
De Heer kijkt met de commandant op een heuvel
naar de aanbrekende ochtend
[1] Na de maaltijd bedankten de commandant,
zijn vrouwen zijn dochter Veronica Mij voor alles wat ze door Mij bereikt
hadden.
[2] Ik zei: 'Enerzijds heeft jullie
geloof je geholpen en anderzijds Ik door jullie geloof en door jullie
snelontbrande liefde voor Mij en daarmee ook voor Degene die in Mij woont en
die jullie nog duidelijker zullen leren kennen Wanneer Mijn geest van eeuwige
waarheid en wijsheid binnenkort over jullie uitgegoten zal worden. Maar nu
moeten ook jullie naar huis gaan en tot morgen rusten; maar kom dan weer
hierheen, dan zullen we nog over veel dingen met elkaar spreken!'
[3] Daarop stonden de commandant en
allen die bij hem waren op, gaven Mij alle eer en begaven zich naar hun
woningen; daar spraken ze nog enkele nachtelijke uren lang met elkaar over
alles wat er overdag gebeurd was.
[4] De oude rabbi en de Griekse waard
bleven nog tot middernacht bij ons en spraken in een hoek van de kamer met
elkaar over het ongeloof van sommige joden, die toch het dichtst bij de
waarheid zouden moeten staan.
[5] De rabbi zei tot slot: 'Dat
bevestigt ook de uitspraak van de profeet: 'Voor wereldse wijzen en
verstandigen blijft het verborgen, en aan onmondige kinderen wordt het
geopenbaard!' Van ouds hebben de kinderen van het licht altijd bij volle
schalen met lichtbrood uit de hemelen gezeten en hoefden geen honger te lijden;
maar omdat ze nooit honger en dorst hoefden te lijden, vergaten ze de hoge
waarde van de spijzen uit de hemelen en keerden ze zich naar de walgelijke
spijzen van de wereld, zoals ik dat zelf helaas ook hebgedaan.
[6] Maar de heidenen met hun honger
naar licht merkten hoe de uitverkoren kinderen van het licht hun hemelse kost
steeds meer de rug begonnen toe te keren, en ze kwamen om zich meester te maken
van de volle schotels. Met grote ijver lazen ze onze boeken en verzadigden zich
op die manier reeds van tevoren met ons brood uit de hemelen, en daarom zijn ze
nu veel sterker dan wij en hebben de Heer ook veel gemakkelijker en met meer
zekerheid herkend dan wij. Maar Hij zal ook door onsjoden herkend worden.'
[7] Zowel de joodse als de Griekse
waard gaven de rabbi gelijk en begaven zich daarna ter ruste.
[8] Ik rustte ook deze nacht samen met
de leerlingen tot de ochtend aan de eettafel.
[9] 's Morgens stond Ik op van de
tafel en liet de leerlingen rusten. Ik begaf Mij snel naar buiten, en wel tot
buiten het andere eind van deze stad. In huis wist niemand waar Ik heengegaan
was.
[10] Alleen een dienaar van de
commandant zag Mij door de stad wandelen en bracht dat snelover aan de
commandant, die al wakker was. Die kleedde zich snel aan en kwam Mij vlug
achterna in de richting die de dienaar hem had aangeduid.
[11] Toen hij bij het genoemde eind
van de stad kwam, zag hij Mij op een heuvel. Snel klom hij de heuvel op naar
Mij toe.
[12] Bij Mij gekomen, boog hij diep
voor Mij en vroeg wat Mij ertoe gebracht kon hebben om zonder leerlingen een
ochtendwandeling naar deze oostelijke zijde van de stad Pella te maken.
[13] Ik zei: 'Heb maar een klein
beetje geduld, dan zul je dat straks wel te weten komen! Laat nu eerst de zon
boven de horizon komen, dan zal Ik je daarna onthullen waarom Ik voor deze
ochtend dit punt heb uitgekozen!'
[14] Daarop namen wij plaats op een
glad blok basalt, vanwaar wij in alle rust de gebeurtenissen van de ochtend in
ogenschouw konden nemen.
[15] Goudomrande wolken zweefden boven
de horizon, waar, vanaf onze plek gezien, heel weinig bergen waren met een
hoogte van enige betekenis, omdat het land vanaf onze stad al gedeeltelijk
vlakker begon te worden in de richting van de verre Eufraat woestijnen; maar
daar was de opgang van de zon des te mooier, omdat ze als het ware vanuit een
diepte in bloedrode kleuren opsteeg en in westelijke richting de hoge
bergtoppen begon te kleuren, wat ook de commandant erg prees als een prachtig
schouwspel van de natuur.
[16] Alleen vroeg hij Mij hoe Ik, die
toch ieder ogenblik over alle eindeloos veel grotere schoonheden van de hemel
kon beschikken, welbehagen kon hebben aan deze aardse natuurlijke schoonheden.
[17] Ik zei tegen hem: 'Vriend, als de
Meester Zelf geen welbehagen zou hebben aan Zijn werken, wie zou het dan wel
hebben? Of denk je dat de Meester al die werken geschapen zou hebben, als Hij
ze niet al heel lang van tevoren duidelijk in Zijn geest had gezien en er een
buitengewoon groot welbehagen in had? Maar als je ziet dat Ik welbehagen heb
aan dit ochtendtafereel, dan zal de reden daarvan je nu wel duidelijk zijn?'
[18] De commandant zei: 'Kijk, o Heer
en Meester, als ik nu Uw antwoord overdenk, dat toch helderder is dan de
helderste waterdruppel, dan verbaas ik mij over mijn eigen domheid, dat zoiets
niet vanzelf in mijn overigens toch niet zo zwakke verstand is opgekomen, omdat
ik immers niet alleen vast geloof, maar ook overtuigd ben wie ik in U zo
onmetelijk genadig voor mij heb!'
[19] Ik zei: 'Maak je daar niet druk
om; want de wereld is door Mij zo ingericht, dat alles zich heel geleidelijk
aan moet ontplooien en ontwikkelen! Kijk naar het ontstaan van de dag, kijk
naar de ontwikkeling van de planten, de dieren en tenslotte nog meer van de
mensen; dan zul je gemakkelijk begrijpen om welke reden jou bij je eerste
binnenkomst in Mijn rijk nog niet alles zo duidelijk kan zijn als het je later
ooit zal worden, wanneer Mijn geest zich meer en meer in jou zal uitbreiden en
jij in één ogenblik meer zult vatten en beter begrijpen dan je tot nu toe kon
door jarenlang te denken! Daar kun je nu dus helemaal gerust over zijn, omdat
jij je al op de beste weg bevindt!
Laten we daarom nu verder naar de
taferelen van de mooie ochtend kijken!'
[1] Daarna keken we naar de
uiteenlopende verschijnselen van de ochtend, en Ik verklaarde ze voor de
commandant, die daar heel dankbaar voor was en zich erg verbaasde, want er zat
in hem nog veel verborgen van de oude mythische elementen van het fantasierijke
heidendom uit zijn vroege jeugd, Wat hij niet allemaal in één ogenblik kon
kwijtraken.
[2] Hoe ging het op deze ochtend
echter intussen in onze joodse herberg?
[3] Toen Mijn leerlingen wakker werden
en Mij misten, evenals de waard met zijn gezin, werden ze allemaal bang en
vroegen zich af waar Ik deze ochtend helemaal alleen heen kon zijn gegaan, en
waarom.
[4] Petrus zei: 'jullie weten toch dat
Hij, zolang wij bij Hem zijn, steeds elke ochtend voor zonsopgang naar buiten
pleegt te gaan. Hij zal op de juiste tijd wel weer terugkeren; laten we dus
niet angstig bezorgd om Hem zijn!'
[5] Daarop zei Jacobus: 'je hebt wel
gelijk; maar ik weet ook beter dan ieder van jullie, omdat ik al vanaf Zijn
kinderjaren steeds in Zijn nabijheid was en met Hem omging, dat Hij Zichzelf
soms graag voor een korte tijd verbergt voor degenen die Zijn lievelingen zijn,
en dat Hij dan graag ziet dat ze Hem vol ijver zoeken, Hem ook vinden en hun
grote vreugde daarover uiten, als ze Hem hebben teruggevonden! Wij zouden Hem
ook deze keer dus moeten gaan zoeken, en wel vol ijver!'
[6] Nu wilde ook judas Iskariot een
opmerking in tegengestelde zin maken; maar Johannes viel hem direct scherp in
de rede, met de woorden: 'jij was, bent en blijft een leerling van Hem, die nog
geen vonk van de geest van waarheid in zich heeft opgenomen.je bent voor het
grootste deel een ingebeelde wijze en daarmee lieg je jezelf en vele anderen
voor; jij doet er dus het beste aan te zwijgen en diegenen te laten praten, die
in Zijn geest willen praten en dat door Zijn genade ook kunnen!'
[7] Daarop zei de terechtgewezen
leerling niets meer en ging alleen naar buiten, waar hij enkele joden trof,
die hem vroegen of Ik in huis was, en wat Ik deed.
[8] Maar de leerling zei: 'Ga Hem zelf
maar zoeken; want ik heb geen opdracht gekregen iemand iets over Hem te
zeggen!'
[9] Daarmee liep de leerling verder en
bekeek de oude stad, waarvan de huizen merendeels van zwarte stukken basalt
waren gebouwd, omdat er in deze omgeving weinig hout aanwezig was om te bouwen.
[10] De in huis gebleven leerlingen
overlegden nog verder met elkaar wat ze moesten doen. Tenslotte stemden ze
allemaal in met Jacobus en wilden Mij gaan zoeken.
[11] Er kwam echter een dienaar van de
commandant - maar niet degene die Mij 's ochtends vroeg het huis van de
commandant voorbij had zien gaan, maar een dienaar die door zijn dochter was
gestuurd om te informeren naar Mij en naar de commandant, of hij misschien bij
Mij was, aangezien hij zo vroeg en zo haastig het huis uit was gegaan. Maar
deze dienaar kon van de leerlingen ook niets wijzer worden.
[12] Toen zei Jacobus: 'Hé, daar gaat
me een licht op! Omdat de commandant zo vroeg het huis uit is gegaan, heeft
hij de Heer zien lopen en is hij Hem gevolgd! Een van zijn dienaren zal wel
weten in welke richting hij van zijn huis vertrokken is. Laten we daarheen
gaan, dan zullen we een goed bericht krijgen!'
[13] Na deze woorden van Jacobus
stonden allen op en gingen naar het huis van de commandant; daar troffen ze al
gauw de wachthoudende dienaar, die hun vertelde in welke richting hij Mij en
daarna ook de commandant had zien gaan.
[14] Toen de leerlingen, en met hen
ook de waard dat hadden vernomen, gingen ze onmiddellijk in dezelfde richting
voort en kwamen weldra op de plek buiten de stad, waar Ik Mij samen met de
commandant bevond.
[15] Maar omdat Ik en de commandant op
een blok basalt zaten, waarvan de achterwand ons verborg, ontdekten de
zoekenden ons niet zo snel.
[16] Jacobus zei: 'Laten we deze
steenachtige hoogte maar opgaan want van daar af zullen we vast ver kunnen
kijken en de Heer zeker ergens zien wandelen! ,
[17] Toen klommen allen omhoog en
helemaal boven gekomen zagen zij Mij en de commandant ook al gauw.
[18] Allen waren blij dat ze Mij
gevonden hadden; alleen Simon Juda liep naar Mij toe en zei met een vriendelijk
gezicht: 'Maar Heer en Meester, kijk, wij waren angstig en bedroefd, omdat wij
niet wisten waar U deze ochtend heen was gegaan! Als U ons daar maar iets over
gezegd had, zouden wij zoals altijd meteen met U mee zijn gegaan en hadden we
ons geen zorgen om U hoeven te maken. Wij vragen U of U ons dat in deze vreemde
omgeving niet meer wilt aandoen; maar als U volgens Uw wijsheid ergens alleen
heen wilt gaan, zeg ons dan dat wij alleen moeten blijven; dan zullen wij zeker
nooit tegen Uw heilige wil ingaan! Want kijk, wij hebben U boven alles lief, en
daarom worden wij ongerust als wij ook maar enkele ogenblikken niet weten waar
U bent en wat U doet!'
[19] Ik zei: 'Nou, nou, Ik zou het
jullie wel gezegd hebben, als Ik niet van tevoren had geweten dat jullie Mij
zouden zoeken en zeker zouden vinden! Bovendien heeft het geen van jullie kwaad
gedaan dat Ik jullie liefde voor Mij opnieuw weer sterker heb gemaakt. Maar Ik
had met deze nieuwe vriend alleen iets te bespreken en ben dus ook alleen
hierheen gewandeld.
[20] Deze stad en haar omgeving zal in
de tijd van de grote verdeemoediging van Jeruzalem een toevluchtsoord worden
voor degenen die in Mij geloven, zoals Ik jullie al heb aangeduid, en daarom
moet hier door deze vriend, die over vele heidenen te gebieden heeft, nu al een
goede basis gelegd worden voor een stevige gemeente in Mijn naam. En hiermee
weten jullie nu ook waarom Ik met de commandant alleen wilde zijn.
[21] Maar als Mijn afwezigheid van
slechts enkele ogenblikken jullie al zo ongerust heeft gemaakt, wat zullen
jullie dan doen als Ik jullie met Mijn lichaam voor langere tijd zal verlaten?'
[22] Simon Juda zei weer: 'Heer en
Meester, wij weten wel wat U ons daarmee wilt zeggen! Als het volgens
Uw raadsbesluit zo moet zijn zullen wij Uw afwezigheid, die erg bedroevend voor
ons zal zijn, wel verdragen in de hoop dat al het andere wat U ons daarover
hebt onthuld, ook vast en zeker in vervulling zal gaan. Maar dat niet een van
ons die tijd nabij wenst, dat leest Uzelf in onze harten! Maar altijd geschiede
alleen Uw wil!'
42
De commandant troost de leerlingen
[1] Nu zei de commandant, tegen wie Ik
ook zojuist had gezegd wat Mij binnenkort in Jeruzalem zou overkomen, en dat
hij zich daar niet aan moest storen als hij erover zou horen: 'Vrienden, ook ik
weet nu wat jullie harten treurig stemt! Maar als dit het enige middel is om de
halsstarrigheid van vele ongelovigen in Jeruzalem te breken en hen ziende en
gelovig te maken, kan ik niet anders dan onze Heer en Meester en God des te
meer te loven, te prijzen en lief te hebben; want zoiets kan alleen de hoogste
en zuiverste liefde van God zich door haar schepselen laten welgevallen -onze
menselijke liefde zou dat nooit kunnen.
[2] Bovendien zal de Heer na drie
dagen weer in ons midden zijn en ons vervullen met Zijn machtige geest, en op
die manier tot aan het einde van deze aarde bij de Zijnen blijven; ik denk dus
dat wij alle reden hebben om ons te verheugen over alles, wat Hij voor het
mogelijke heil van alle mensen heeft bepaald en over Zich laat komen. Want die
dwazen, die vol blindheid zitten, kunnen zich in hun dolle woede wel aan het
lichaam van de Heer vergrijpen en Hem ook doden, als Hij dat ter verbetering
van de blinden Zelf toelaat, daartoe genoodzaakt door Zijn liefde voor ons
mensen; maar wie zal in staat zijn de eeuwige, almachtige Godheid in Zijn
lichaam te doden? Die zal Zijn verheven lichaam weer tot leven wekken, en op de
derde dag zal Hij weer net als nu bij ons zijn, zodat wij ons buitengewoon
kunnen verheugen.
[3] Vrienden, als ik daarover ook maar
de geringste twijfel in mijzelf kon laten opkomen, zouden er door mijn toedoen
-aangezien ik commandant van de eerste en hoogste rang ben en alle volmacht uit
Rome heb -reeds binnen twee weken honderdduizend van de dapperste krijgers voor
de muren van Jeruzalem staan, en binnen enkele weken zou er geen steen meer op
de andere staan. Maar omdat de Heer in die goddeloze stad eerst nog het
grootste wonder wil doen, is er voor de verwoesting van die slechte stad altijd
nog tijd genoeg; want als de mensen na dat grootste teken van de Heer, door hun
slechte maar toch vrije wil en als gevolg van hun liefde voor de wereld en hun
eigenliefde, zich toch niet zouden bekeren, wat ook mogelijk is, dan zullen
wij Romeinen komen en hun met het zwaard een heel ander evangelie verkondigen,
het evangelie van het rijk van de duivel en al zijn furiën!
[4] Dan zal het niet meer zijn: 'De
vrede zij met jullie!', maar: 'De dood kome over jullie, omdat jullie de tijd
waarin God de Heer Zelf jullie persoonlijk heeft bezocht, niet hebt willen
herkennen!'
[5] Laten wij nu dus opgewekt en
vrolijk zijn; want alles wat de Heer wil, doet of toelaat is zo eindeloos goed,
dat wij daar geen voorstelling van hebben! Wij kunnen nu heel opgewekt naar
huis gaan en een stellig goed toebereid ochtendmaal tot ons nemen, als U, o
Heer, dat welgevallig is?'
[6] Ik zei: 'Zeer zeker, want de
dienaren van onze waard hebben hun uiterste best gedaan om een heel goed
ochtendmaal voor ons klaar te maken; ook jouw vrouwen je dochter zijn spoedig
na het vertrek van de leerlingen naar de vrouw van de waard gegaan om daar naar
Mij te informeren, en ze hebben heel ijverig meegewerkt aan het klaarmaken van
het ochtendmaal. We kunnen dus nu wel opbreken en op ons gemak naar de herberg
gaan; maar laten we er via een kleine omweg buiten de stad naartoe gaan, opdat
ons in de stad niet teveel mensen opmerken die ons dan massaal zullen volgen!'
[7] Dat
vond de commandant heel goed, en wij sloegen de voorgestelde weg in..
[8] Onderweg verwonderden de
leerlingen zich over de wijsheid van de commandant, en Simon Juda zei: 'Dat
heeft hem ook niet zijn vlees en bloed gegeven, maar de Heer -echter in één keer
meer dan aan ons, sinds wij bij Hem zijn; maar de Heer zal wel weten waarom!'
[9] Ik zei: 'Omdat hij Mij in één keer
met meer tegemoet is gekomen dan jullie, sinds jullie bij Mij zijn! Maar als na
Mijn verheerlijking Mijn geest jullie hart zal vervullen, zullen ook jullie in
alle wijsheid binnengeleid worden!'
[10] Daarmee waren Mijn leerlingen dan
ook tevreden en ze werden allemaal heel opgewekt; want de woorden van de
commandant hadden een goede invloed op hen gehad, die daarna langere tijd bij
hen aanhield, maar natuurlijk geleidelijk aan weer aan kracht verloor.
[11] Nu bereikten we onze herberg,
waar de leerling Judas Iskariot met enkele Joden in gesprek was. Toen hij ons
in het oog kreeg, ging hij het huis binnen en liet de Joden staan; want de geur
van de spijzen had hem al heel erg aangetrokken.
[12] Ook die Joden wilden nu het huis
binnengaan, maar de waard zei: 'Vrienden, jullie kennen de beperkte ruimte in
mijn herberg; blijf dus voorlopig hier op de voorplaats, en als jullie iets
willen hebben, zal het jullie wel gebracht worden! Als wij het ochtendmaal
hebben genuttigd, zal er nog wel tijd zijn om jullie verzoek kenbaar te maken;
maar laat ons tijdens de maaltijd met rust!'
[13] Hierop bleven de Joden op de
voorplaats en lieten zich tegen betaling van zes penningen wat brood en wijn
geven.
43
Het ontbijt van Veronica
[1] Wij gingen naar de eetkamer, waar
de dochter van de commandant Mij vriendelijk tegemoet kwam en Mij bedankte voor
de genade, dat ze waardig Was Mij nog een keer te zien en Mij de spijzen voor
te zetten, die zij voor Mij klaargemaakt had.
[2] Ik prees haar en ging aan tafel
zitten, en de dochter zette Mij een gouden schaal met enkele uitstekend
klaargemaakte vissen voor en een wit tarwebrood en de gouden beker vol wijn.
Voor de anderen werd een heel kalf gebraden en op verschillende schalen voor de
leerlingen neergezet.
[3] Voor de commandant, zijn tevens
aanwezige ondergeschikten en zijn vrouwen dochter werd naar Romeins gebruik
gekookt rundvlees met een zeer kruidig ruikende bouillon opgediend. En het
ochtendmaal smaakte allen buitengewoon goed, en men deed zich tegoed aan de
wijn en het brood.
[4] Veronica vroeg Mij of de door haar
klaargemaakte vissen Mij goed smaakten.
[5] Ik zei: 'Kijk maar eens of Ik iets
in de schaal heb overgelaten! Iedere spijs die door de liefde van de mensen
voor Mij is klaarmaakt, smaakt Mij goed;jij hebt deze vissen van de edelste
soort uit het Meer van Galilea met het vuur van je liefde klaargemaakt, en
daarom hebben ze Mij dan ook bijzonder goed gesmaakt!
[6] Ik zou weliswaar bij jullie mensen
geen voedsel voor Mijn lichaam hoeven nemen; maar Ik neem het toch uit liefde
voor hen. Want ze kunnen Mij immers niets geven wat Ik hun niet van tevoren al
heb gegeven; maar als ze Mij met echte liefde teruggeven wat Ik hun tevoren heb
gegeven, neem Ik het ook met alle liefde en grote blijdschap aan, alsof ze het
Mij van hun eigendom hadden geschonken.
[7] Maar dat geldt ook als je ter
wille van Mij een arm mens iets geeft; want wat iemand uit ware liefde voor Mij
en van daaruit voor zijn arme naaste doet, dat neem Ik helemaal aan alsof hij
het voor Mijzelf had gedaan, en Ik zal het hem hier en aan gene zijde
vergelden.
[8] Onthoud deze woorden van Mij heel
goed en handel ernaar, dan zul je steeds Mijn volle liefde te verwachten
hebben! Maar jij hebt dergelijke vissen toch ook altijd heel graag gegeten;
waarom heb je er vandaag niet ook een paar voor jezelf klaargemaakt?'
[9] Enigszins verlegen zei Veronica:
'Ja, Heer en Meester, dat zou ik anders wel gedaan hebben; maar in onze
visbewaarplaatsen waren er geen meer, en zelfs deze vier die ik U heb
aangeboden moeten er door een wonder ingekomen zijn! Want de dienaar die voor
onze voedselvoorraad zorgt, heeft het mij zelf gezegd toen ik hem om vis vroeg,
en hij dacht dat er helemaal geen vissen meer zouden zijn; maar toen hij toch
ging kijken en de vissen daarin aantrof, zei hij: 'Werkelijk, dat is een
wonder; want een paar maanden lang zijn daar al geen vissen meer te zien
geweest! 'En ik geloof die dienaar, omdat ik hem nog nooit op een leugen heb
betrapt; deze vissen zijn dus echt een wonder, en ik heb U dus, o Heer en
Meester, werkelijk ook alleen maar gegeven wat U mij tevoren hebt gegeven!'
[10] Ik zei: 'Mijn lieve Veronica,
voor een deel kan het wel zo gegaan zijn met jouw vissen zoals je nu denkt;
want in ieder geval zijn ze Mijn gave, ook al is die niet zo wonderbaarlijk als
jij nu beweerde. Jullie visbewaarplaats is al heel oud en heeft verschillende
hoeken, waarin dergelijke vissen zich heel goed geruime tijd kunnen verstoppen
om dan op een bepaald moment weer tevoorschijn te komen, wat met jouw vissen
dan ook het geval was; maar dat ze zich juist tot vandaag verborgen hebben en
niemand ze kon ontdekken, dat was Mijn wil.
[11] Als je echter een liefhebster van
dergelijke vissen bent, stuur dan een dienaar naar jullie visbewaarplaats, dan
zullen er vast nog wel een paar zijn! En als er een paar zijn, maak ze dan voor
het middagmaal klaar voor Mij, voor jou en ook voor de anderen! We zullen
allemaal genoeg hebben.'
44
Het grote belang van de leer van de Heer ten opzichte van Zijn daden
[1] Toen Veronica, de commandant, zijn
vrouwen zijn ondergeschikten dat van Mij hadden gehoord, gingen ze, zonder er verder
nog een woord aan te verspillen, snel naar de visbewaarplaats, die zich in de
buurt van een bron op het grondgebied van de waard bevond en die de commandant
van de waard had gepacht, omdat de waard toch nooit vissen had, en ze troffen
de hele visbewaarplaats vol met de edelste vissen aan.
[2] Vol verbazing kwamen ze vlug
allemaal weer terug en zeiden: 'O Heer en Meester in Uw geest reeds van
eeuwigheid! Dat is wel een heel wonder, en wij zien nu allemaal heel duidelijk
in dat geen mens op aarde U iets kan geven wat hij niet eerst van U heeft
ontvangen. U zij alle dank voor deze gave, alsook voor elke andere; want U
alleen bent op wonderbaarlijke wijze de eeuwige Gever van alle gaven, en wij,
maar al te vaak ondankbare mensen, zijn vooral de ontvangers! Daarom zij U
alleen alle eer, alle lof, alle prijs en al onze liefde!’
[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed
zo; maar maak daar tegenover de mensen geen ophef over!’
[4] De commandant zei: 'Heer, wij
zullen nooit iets tegen Uw wil doen en ondernemen; maar sta mij toe dat ik
hierover een geheime brief stuur aan vele van mijn vrienden in Rome -want zulke
dingen moeten voor de meer verstandige mensen die ik ken niet verborgen
blijven!'
[5] Ik zei: 'Vriend, voor Rome is al
gezorgd, en jouw vriend Agricola en ook verschillende van zijn metgezellen
kennen Mij nog veel beter dan jij nu; maar voor deze aan jou toevertrouwde
gemeente kun je wel in Mijn naam zorg dragen, dan zal Mijn loon voorjou niet
achterwege blijven!
[6] Maar spreek ook daar niet teveel
over de tekenen die Ik in speciale gevallen heb gedaan, maar des te meer over
Mijn leer, waardoor alle mensen tot het eeuwige leven in Mijn rijk zijn
geroepen! Want door Mijn wonderen alleen wordt niemand zalig, maar alleen als
hij in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt.
[7] Door Mijn tekenen kan een mens wel
tot geloof in Mij gedwongen worden wat voor zijn ziel niet van groot nut is -
maar wie Mij door Mijn woorden herkent, in Mij gelooft en overeenkomstig Mijn
leer leeft en handelt vanuit zijn niet gedwongen, volkomen vrije wil, die
staat in Mijn rijk veel hoger dan degene die door Mijn tekenen tot geloof in
Mij en Mijn leer is gebracht. Onthouden jullie dat goed en maak niet
teveelophef over Mijn tekenen!
[8] Degene in wie de geest van waarheid
overheerst, zal de waarheid van Mijn woorden ook zonder enig uiterlijk teken
herkennen en zal in die waarheid geheel en al vrij worden en alle knechtschap
afwijzen.
[9] Mijn leer zal blijven en eeuwig
nooit vergaan; maar alle tekenen die Ik heb gedaan en nog zal doen, zullen in
de loop van de tijd precies als ieder ander historisch verhaal voor het
grootste deel van mond tot mond met vele veranderingen en vervalsingen hier en
daar bewaard blijven en in later tijden bij de meer verlichte mensen weinig of
geen geloof vinden. Maar door de zuivere waarheid van Mijn leer zullen de
mensen zich ook in veellatere tijden gemakkelijk bewust worden wie Degene was
die die waarheid aan de mensen heeft gegeven. Maak nu dus ook niet al
teveelophef over Mijn daden, behalve over die van Mijn liefde!'
[10] Dat had een goede invloed op de
Rómeinen, die anders wel heel veel waarde hechtten aan tekenen en wonderen,
maar door deze les van Mij de dingen heel anders en beter gingen zien.
45
De tegenwerpingen van de onderaanvoerder
[1] Toch zei een onderaanvoerder, die
een geleerde Romein was, na een poosje diep nagedacht te hebben: 'Heer en
Meester, ik zie de waarheid van de wijze raad die U ons hier hebt gegeven wel
in, maar toch kan ik het niet laten om een kleine tegenwerping te maken!
[2] Als men bij het verbreiden van Uw
leer geen ophef mag maken van Uw tekenen en daden, die alleen een God kan doen,
dan bent in de ogen van de gewoonlijk alleen maar natuurlijk denkende mens
weliswaar een heel wijze leraar van het volk die uit de beste verstandelijke
overwegingen put en van daaruit zijn medemensen ook het beste onderricht geeft,
maar daarmee nog geen God. Want bij alle volken die we kennen, met name die in
reeds lang vervlogen tijden, zijn er immers heel wijze leraren geweest, die de
mensen in allerlei nuttige dingen hebben onderricht en hun ook de
voorstellingen van een God hebben bijgebracht, die in de loop der tijd
weliswaar erg vervormd zijn.
[3] Die leraren zijn voor hun ambt
stellig ook door Uw geest onderricht, maar daarmee waren ze nog niet direct
Uzelf; en zo was het dan ook goed mogelijk dat hun leringen niet als een levend
Godswoord zijn beschouwd, maar alleen
werden gezien als een wijs menselijk woord dat voortkwam uit de ervaring en
oplettende waarneming van de natuur en haar wisselende verschijnselen van vele
mensen in vele eeuwen, dat tot nut van de mensen op verschillende manieren in
het praktische leven werd opgenomen.
[4] De mijnwerker leerde de metalen
kennen en bewerken; de landman begon op de velden graan te verbouwen; de
tuinder veredelde de fruitbomen, de wijnstokken en nog andere vruchten en
geneeskrachtige kruiden; de herder begon zijn kudden op een geordende manier
te verzorgen; men begon betere woonhuizen en tenslotte grote steden te bouwen,
en ging ook zijn lichaam steeds doelmatiger te kleden.
[5] Al deze nuttige dingen voor het
leven en nog veel meer hebben de mensen aan verschillende, oerwijze leraren te
danken, en wijzelf zijn hun zeker ook nog veel dank verschuldigd, aangezien wij
zonder hen nog op de uiterst ruwe en meer dan barbaarse Scythenhorden zouden
lijken, die met hun wilde kudden in holen in de aarde wonen en in oude, holle
bomen. Zij hebben niet echt een taal maar huilen als de dieren in het bos, en
hebben geen enkele voorstelling van een Godheid en ook geen enkele andere
ontwikkeling.
[6] Bij die volkeren is er vast nog
nooit een wijze leraar opgestaan, en daarom bevinden ze zich ook nog in een
toestand die weinig verschilt van die van wilde dieren. Als er onder hen ook
ooit een of meerdere wijze leraren opstaan, zullen ze ook langzamerhand een
hoger menselijk ontwikkelingsniveau bereiken. Maar al zal zo'n leraar voor
zijn volk nog zulke wijze grondbeginselen voor het leven opstellen en daardoor
zijn volk verheffen -zal hij daarmee net als U een enig ware God zijn, en zal
hij in staat zijn enkel door zijn wil en door zijn levende woord zieken te
genezen, lege wijnzakken met de beste wijn te vullen en de vijvers in één
ogenblik met vissen?!
[7] Het is dus een hemelsbreed
verschil of de mensen door een gewekte menselijke leraar of zoals hier nu
overduidelijk en onmiskenbaar het geval is direct door God Zelf over alles
onderricht worden!
[8] Daarom zouden de mensen naar mijn
menselijk verstandelijke mening niet alleen Uw zeer wijze en waarachtige leer
moeten ontvangen, maar ook te horen krijgen dat die leer niet zoals in de
oertijd uit de mond van een wijs mens is gekomen, maar direct uit de mond van
God, die overeenkomstig Zijn eeuwige raadsbesluit de menselijke natuur en
gestalte lichamelijk heeft aangenomen; maar tevens dat deze daden, die alleen
God kan doen en waar duizenden getuigen borg voor kunnen staan, meer dan
overduidelijk hebben bewezen dat hij geen mens, maar naar volle en
onbetwistbare waarheid de enig ware God Zelf was!
[9] Om de blinde mensen, die nog lang
niet het minste begrip van de eigenlijke levenswaarheid hebben, dat te laten
begrijpen en duidelijk te maken, kan en mag men Uw wonderen niet verzwijgen,
maar men moet ze getrouwen naar waarheid -namelijk hoe, waar en bij welke
gelegenheid ze door U gedaan zijn -samen met de heilsleer aan de mensen
verkondigen.
[10] Ik wil nu niet direct beweren dat
men echt alles wat U hebt gedaan op de vele plaatsen die Uw goddelijke voeten betreden
en bezocht hebben, aan de mensen moet overleveren; maar de belangrijkste daden
mogen niet vergeten Worden!
[11] Of de mensen die veel later
zullen leven ze misschien enkel en alleen als vrome histórische mythen zullen
beschouwen, zal naar mijn mening de waarheid van Uw leer niet erg nadelig
beïnvloeden. Want voor wie de goddelijk heid van Uw persoon in de leer zal
ontdekken, zullen Uw daden ook waar en heel begrijpelijk voorkomen; maar wie Uw
leer niet zal aannemen vanwege de daden die U in ons bijzijn hebt gedaan, omdat
ze hem wellicht te ongeloofwaardig voorkomen, zal ook zonder Uw daden te
kennen de levenswaarheid in Uw leer evenmin vinden als tot nu toe de
tempeldienaren in Jeruzalem en de Farizeeën in andere plaatsen die hebben
gevonden! - Heer en Meester, heb ik gelijk of niet?'
46
Het belang van de waarheid
[1] Ik zei: 'Je had niet zoveel
woorden hoeven gebruiken, dan zou Ik de goede wil en de zuivere instelling van
je zeer heldere verstand ook begrepen hebben. Maar omdat je nu eenmaal
gesproken hebt, is het ook goed vanwege de anderen, omdat je heel goed hebt
gesproken!
[2] Ik heb toch ook niet gezegd dat
degene die Mijn leer aan andere mensen verkondigt, Mijn daden helemaal niet
moet vermelden, maar er moet niet teveelophef over gemaakt worden; en dan
moeten bij voorkeur alleen die daden vermeld worden, die Ik de mensen uit pure
liefde bewezen heb, als Arts en Helper in de grootste nood van één of ook van
verschillende mensen.
[3] Er moet echter geen ophef gemaakt
worden van die daden echter, die Ik - weliswaar uit liefde voor de mensen
-gedaan heb om hen sneller van de waarheid van Mijn leer te overtuigen -wat
alleen speciaal in deze tijd nodig is, maar niet in de toekomstige tijd, waarin
Mijn woord op zichzelf al tekenen zal doen. Want dat zou de mensen al gauw meer
doen verlangen en begerig maken naar allerlei wonderen dan naar de invloed van
het ware leven die Mijn leer in de mens heeft; en op wonderen beluste mensen
zijn ook zeker veel gemakkelijker en eerder door valse wonderen, die door valse
leraren en profeten worden gedaan, van de eigenlijke, innerlijke levenswaarheid
af te brengen dan degenen die alles nauwkeurig onderzoeken en alleen het goede
en ware voor zichzelf behouden.
[4] Ik zal allen die zonder twijfel en
metterdaad aan de waarheid van Mijn leer vasthouden, zonder meer wel de macht
geven om in Mijn naam allerlei tekenen van zuivere liefde te doen; zo zal Mijn
woord vanzelf al wonderen
doen, wat voor het verspreiden van
Mijn leer zeker nuttiger zal zijn dan wan . neer jullie al de vele duizenden
tekenen die Ik heb gedaan aan de mensen zouden vertellen.
[5] Als jullie echter vanuit de
levende geest van Mijn woord de gave verleend wordt om tekenen te doen, moeten
jullie daar ook niet al te openlijk en opvallend mee omgaan, want daardoor
zouden jullie de goede zaak van de waarheid van Mijn leer veel meer schade dan
nut brengen. Want alles wat opgedrongen en afgedwongen is wekt Mijn geest in de
ziel niet, of hier en daar slechts gedeeltelijk.
[6] Alleen de vrije, zelfgekozen en
niet opgelegde waarheid, die het eigenlijke licht en leven van Mijn geest van
liefde in de menselijke ziel is, is daartoe in staat. Doe dus bij de mensen die
naar de waarheid dorsten, zo weinig mogelijk wonderen, als jullie geen halfdode
geloofspoppen van hen willen maken!
[7] Als jullie echter bij mensen die
meer in allerlei wereldse wetenschappen thuis zijn, een of ander teken hebben
gedaan, verzuim dan nooit om hun ook de oorzaak van het welslagen te tonen,
opdat daardoor ook hun geloof in Mij meer levend wordt! De oorzaak echter ben
altijd alleen Ik, en zonder Mij is niemand in staat iets waarachtigs tot stand
te brengen.
[8] Hoe het aan mensen met een reeds
helderder geest en krachtiger wil verklaard moet worden, daar hoeft niemand
van jullie zijn hoofd over te breken; want als iemand van jullie dat nodig
heeft, zal het hem ook woord voor woord in de mond worden gelegd! Want naar
degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden houden, zal Ikzelf in de geest van
alle waarheid toe komen en Mij aan hen openbaren. Zij zullen dan van Mijzelf te
horen krijgen wat Ik allemaal in deze tijd heb geleerd en gedaan.
[9] Want als jullie dat nu met alle
omstandigheden en bijkomende gebeurtenissen allemaal in boeken zouden willen
opschrijven, zouden jullie daar honderd jaar lang meer dan duizend schrijvers
voor nodig hebben; en als dan alles in die bijna ontelbaar vele boeken
opgeschreven zou zijn, wie zou die dan allemaal doorlezen en tevens direct ook
kunnen handelen volgens Mijn leer, die hij uit die vele boeken zelfs in
verscheidene honderden jaren nauwelijks vluchtig zou kunnen doorlezen? Daarmee
zullen .jullie nu allemaal wel inzien waarom jullie van de tekenen die Ik
gedaan heb niet veelophef moeten maken! De waarheid zal wel voor zichzelf
werken.
[10] Als jullie dit nu hebben
begrepen, laten we dan naar buiten gaan, dan zal Ik jullie sterken en daarna
zeggen wat er vandaag nog allemaal moet gebeuren!'
[11] Nu loofden allen Mijn wijsheid,
stonden tegelijk met Mij van tafel op en gingen samen met Mij naar buiten, een
heuvel op vlakbij de stad Pella.
47
De vraag van commandant Pellagius over bezetenheid
[1] Toen wij ons allemaal op de
genoemde heuvel bevonden, vanwaar men een deel van het Meer van Galilea alsook
de steden Abila, Golan en Afek kon overzien, legde Ik alle aanwezigen de handen
op en verleende hun de macht om door het opleggen van hun handen in Mijn naam
allerlei zieken te genezen en de boze geesten uit bezetenen te verdrijven.
[2] Na deze handeling vroeg de
commandant aan Mij: 'Heer en Meester, ik heb al verscheidene keren mensen
gezien en gadegeslagen, die zich heel zonderling gedroegen en bewogen. Een
tijdlang waren ze heel kalm, en als men hun het een of ander vroeg, gaven ze
heel verstandige antwoorden en merkte men niets van een of andere geestelijke
gestoordheid. Maar plotseling werden ze door de een of andere onzichtbare
macht gegrepen, verwrongen hun hele wezen, begonnen te razen en misdroegen zich
door allerlei gruwelijke lasteringen, zelfs ten aanzien van alom bekend staande
goede mensen en tegen de goden of over de ene God van de Joden en tegen de
profeten, en sloegen zichzelf vreselijk met hun vuisten; en als men hen met
geweld wilde boeien, barstten ze uit in een huiveringwekkend gelach, en wie hen
aanraakte, kwam er slecht vanaf.
[3] In de oude mijnstad Gadara, niet
ver hiervandaan, heb ik er twee gekend, waar een heel Romeins legioen weinig of
niets mee kon uitrichten. Ze hielden zich op in de oude groeven en waren een
grote kwelling voor de reizigers en ook voor de inwoners.Als men hen ving en
met kettingen en touwen vastbond, dan hielp dat niets; want als ze door die
geheime macht werden gegrepen, rukten ze zelfs de sterkste kettingen en touwen
in één ogenblik kapot, sloegen zichzelf en ook anderen die het waagden hen te
naderen, en als ze door soldaten omsingeld werden, werden deze zodanig met
stenen bekogeld, dat ze ijlings op de vlucht moesten slaan om niet
verschrikkelijk verminkt te raken. En als men van een afstand met scherpe
pijlen op hen schoot, lachten ze; want zelfs de beste en meest geoefende
boogschutters kregen geen enkele pijl in hun buurt.
[4] Dat waren toch zeker mensen die
door zeer boze geesten bezeten waren? Wie en wat zijn die demonen, en waarom
wordt het toegelaten dat vaak de meest onschuldige mensen, ja zo nu en dan
zelfs onschuldige kinderen door hen worden gekweld?'
[5] Ik zei: 'Over alles waar je naar
vraagt zijn Mijn leerlingen en ook al verschillende van jouw vrienden in Rome
en ook elders volledig onderricht, en jij zult daarover ook nog wel op de juiste
tijd duidelijkheid verkrijgen. Laat het je voorlopig voldoende zijn, dat Ik ook
jou nu de macht geschonken heb om dergelijke boze geesten bij mensen uit te
drijven door de macht en de kracht die in Mijn naam heerst; wat je Mij nu
echter gevraagd hebt, zul je in eerste instantie te weten komen van degenen die
door jou worden genezen, en je kunt veel te weten komen van Mijn leerlingen,
die er getuige van waren dat Ik de bezetenen in Gadara heb genezen.'
[6] Toen de commandant dat van Mij had
gehoord, bedankte hij Mij voor de sterking, evenals alle anderen, behalve Judas
Iskariot, die niet met ons mee deze heuvel opgegaan was, maar intussen in de
stad rondzwierf om bij allen die Ik had genezen om een zogenaamde fooi te
bedelen -een bezigheid, die bij hem niet nieuw of ongewoon was; want hij was en
bleef een regelrechte dief en was nooit tevreden. Niemand informeerde verder
ook naar hem, en ook niemand miste hem.
48
Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht
[1] Toen allen Mij veelvuldig hun dank
voor de aan hen verleende macht en kracht hadden betuigd, kwamen er twee
burgers uit de stad naar ons toe op de heuvel. De een was de bekende Griekse
waard en de andere, zijn buurman, was een Romein die smid van beroep was, en
zich ook af en toe bezighield met het genezen van zieke dieren en bij tijd en
wijle ook van zieke mensen, in het bijzonder halve dwazen en epileptici, en zo
nu en dan met goed resultaat.
[2] Juist deze ochtend had men vanuit
de nabijgelegen stad Abila twee nog jonge mensen tussen de twintig en bijna
dertig jaar oud, die naar de mening van de smid een drievoudige epilepsie
hadden, naar de herberg van de Griek gebracht om hen daar door de smid te laten
genezen. De smid probeerde zijn middelen direct uit; maar ze baatten niets, en
daarna begonnen de twee pas goed te razen, stootten tegen de smid en ook tegen
de waard de smadelijkste beledigingen uit en dreigden hen schade toe te brengen
in al hun bezigheden en aan lichaam en goed.
[3] Toen had de ontzettend geschrokken
waard tegen de smid gezegd: 'De grote Heer en Meester, die met alle goddelijke
kracht en macht vervuld moet zijn omdat Hij anders gistermiddag niet zoveel
mensen met anders ongeneeslijke ziekten volkomen had kunnen genezen, zal vast
nog hier zijn; laten we Hem gaan zoeken! In de Joodse herberg kunnen we wel
naar Hem vragen!'
[4] Daarop waren ze meteen naar de
Joodse herberg gegaan, vroegen naar Mij, en er werd hun gezegd en gewezen waar
Ik Mij ophield. Van daaruit kwamen ze dan ook haastig naar Mij toe en vertelden
Mij alles wat er die ochtend bij hen was voorgevallen.
[5] Ik zei tegen hen: 'Dat zijn geen
mensen met epilepsie, maar dat zijn twee heel erg bezeten mensen; in de een
bevinden zich vijfkwade geesten en in de ander, die de oudste is, zelfs
zeventien. Breng ze hierheen, dan zullen ze hier geholpen worden!’
[6] De waard zei: 'O Heer en Meester,
dat zal wat moeilijk gaan; want die twee zijn totaal onbedwingbaar en zo sterk,
dat twintig sterke mensen niet een van hen kunnen vasthouden en zij ook niemand
bij zich toelaten!'
[7] Ik zei: 'Zoals ze door hun
familieleden uit Abila bij jullie zijn gebracht, zo zullen ze door diezelfde
familieleden ook hierheen gebracht kunnen worden. Ga dus en breng ze hierheen!'
[8] Daarop gingen de waard en de smid
direct weer naar huis en brachten het onmiddellijk over aan degenen die de twee
bezetenen van Abila naar Pella hadden gebracht; en zij probeerden de twee
bezetenen naar Mij toe te brengen.
[9] Maar die wilden aanvankelijk niet,
en er waren verscheidene goed te onderscheiden stemmen uit de mond van de twee
te horen, die zeiden: 'Wat hebben wij met de Zoon van de allerhoogste God te
maken? Moeten wij ons voortijdig door de macht van Zijn wil en woord laten
kwellen?'
[10] Maar nu zei de waard: ' Als
jullie absoluut niet willen gaan, zullen jullie daar door Zijn almacht wel toe
gedwongen worden, en jullie verzet zal jullie niet baten!'
[11] Toen schreeuwden alle kwade
geesten vanuit de twee: 'We weten wel dat wij de macht van Zijn wil nooit
kunnen weerstreven; maar wij willen die trotseren zolang het maar kan!'
[12] Nu zei de waard:'Luister,jullie
kwade geesten, die de brutaliteit hebben de almachtige wil van de Heer te
trotseren; nu wil de Heer het, sta dus op en ga!'
[13] Toen de waard deze woorden had
gezegd, waarbij Ik voelbaar zijn wil met de Mijne ondersteunde, stonden de twee
op en lieten zich door hun familieleden, die de waard en de smid volgden,
direct zonder enig tegenspartelen naar Mij toe brengen.
49
Pellagius geneest een bezetene
[1] Toen ze bij Mij aankwamen, zei de
waard: 'Heer en Meester van eeuwigheid, hier zijn de twee! Het was niet
gemakkelijk om hen hierheen te brengen; alleen tegen de macht van Uw wil
konden ze zich niet verzetten.'
[2] Ik zei: 'Het is goed dat ze hier
zijn, opdat jullie het verschil tussen zogeheten dwazen, epileptici en
werkelijk door kwade geesten bezetenen eens goed leren kennen.
[3] Dezen behoren echter reeds tot de
heel erg bezetenen en kunnen door de mensen alleen door bidden en veel vasten
bevrijd worden van de echte Filistijnse geesten, die hen bezitten; maar hier is
bidden noch vasten nodig.
[4] De jongste, die door slechts
vijfgeesten is bezeten, kan door ieder van jullie, omdat jullie door Mij
gesterkt zijn, van zijn geesten bevrijd worden; maar de oudste, die door
zeventien geesten bezeten is, zou zonder Mijn speciale machtswil door niemand
van jullie van zijn kwade inwoning bevrijd kunnen worden, omdat voor dat doel
het geloof van jullie allemaal nog te weinig echt goddelijk levende kracht
bezit. Die zullen jullie pas ontvangen wanneer jullie volkomen van Mijn geest
doordrongen zullen zijn -wat bij jullie nu nog niet het geval is.
[5] Maar nu wijs Ik jou, Pellagius,
aan voor de jongste. Leg hem in Mijn naam je handen op en zeg: in de naam van
Jezus, de Heer, beveel ik jullie om voor ons allen zichtbaar uit deze mens te
varen, en wel in de gedaante die jullie door jullie oude, hardnekkige
slechtheid eigen is!
[6] Als jij dat doet, vriend, zullen
de vijfdemonen onmiddellijk uit deze man varen en hem voor altijd verlaten. Ga het
dus maar doen!'
[7] Toen liep de commandant naar de
bezetene en deed zoals Ik hem aangeraden had; en de vijf slechte geesten
voeren in de gedaante van vijf nevelige, van vleermuisvleugels voorziene
slangen uit de man en vlogen een tijdje boven onze hoofden rond.
[8] En er werd door ons allemaal
duidelijk een stem gehoord, die van de geesten uitging en zei: 'Heer,
Almachtige, wanneer zal er dan voor ons in onze harde gevangenschap verlossing
dagen?'
[9] Ik zei: 'Als jullie je wil
veranderen! Jullie geesten kennen toch de waarheid en het licht van het leven
is jullie niet vreemd -waarom blijven jullie dan al sinds duizend jaar naar de
tijd van deze aarde gerekend aan de oude leugen en haar werken van starre
eigenzinnigheid vasthouden? Verander jullie wil en smeek Degene die van
eeuwigheid Heer over alles is en dat ook verder eeuwig zal zijn, om genade en
erbarmen, dan zal ook voor jullie de verlossing dagen!'
[10] De geesten zeiden: 'Heer, dat
willen wij; maar geeft U ons een andere en betere wil, en betoon ons op die
manier Uw genade en ontferming! Verlos ons van het oude kwaad van de leugen en
haar werken; want ook wij zijn nakomelingen van Abraham, zij het ook afstammend
van Ezau!'
[11] Ik zei: 'Jullie geschiede zoals
jullie zelf willen! Begeef je nu weer daarheen, waar jullie liefde en wil
jullie heen drijven!'
[12] De geesten zeiden: 'Heer, wij
bespeuren in onszelf nu noch enige liefde noch een wil! Laat U dus met ons
gebeuren zoals U wilt en overeenkomstig Uw genade; want wij hebben genoeg van
onze wil en onze liefde!'
[13] Ik zei: 'Verhef je dan naar die
regio van deze aarde, waar zuiverder broeders jullie verder zullen leiden!'
[14] Toen Ik dit had gezegd, kregen de
vijf geesten menselijke gedaanten, als het ware gevormd uit lichte waterdamp,
grepen elkaar vast en zweefden daarna weg in de gedaante van een steeds
doorzichtiger wordend en daarna snel verdwijnend en niet meer zichtbaar
schapenwolkje.
[15] De man, die van zijn
vijfkwelgeesten was bevrijd, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, in
de eerste plaats bedank ik U, omdat U mij van mijn grote kwelling hebt bevrijd;
maar ook beken ik als heiden, dat ik van nu af aan in geen enkele van onze vele
goden meer zal geloven en hen vereren,
maar U alleen bent de God van alle
goden, mensen en schepselen van deze aarde, en alle demonen moeten hun knieën
buigen voor Uw naam! Daarom zij U alleen eeuwig alle eer, alle liefde en alle
lof!
[16] En wat ik nu hardop heb gezegd,
zweer ik ook ten overstaan van alle mensen en alle goden, aan wie nog talloze
mensen vasthouden en aan wie ze offeren, maar die niets zijn en geen macht en
geen gezag bezitten.
[17] Als er echter nog een of andere
hogere God zou zijn, tegen wie ik nu misschien door deze openlijke belijdenis
van mij heb gezondigd, laat hij dan een bliksem uit de hemelen naar mij
slingeren en mij doden!
[18] Zijn familieleden, die nog
heidenen waren, schrokken van deze eed van de jonge man en verwachtten dat Zeus
het hem heel kwalijk zou nemen en de bevrijde zeker met een bliksem uit de
hemel zou vernietigen.
[19] Maar omdat er geen bliksem kwam,
zei de jonge man tegen zijn familie: 'Waarom wachten jullie op een straf van
een plek, vanwaar geen straf te verwachten valt, omdat er geen Zeus, en al
helemaal geen bliksem in zijn hand en macht bestaat en nooit bestaan heeft?
[20] Kijk, Hij hier, voor wie ik
dankbaar kniel,. is de. Ware en almachtige Zeus! Wanneer Hij zou zeggen dat er
nu onmiddellijk duizend bliksems uit de wolken of uit de onbewolkte hemel op
aarde moesten neerdalen, dan zullen ze ook neerdalen en datgene vernietigen wat
Hij tot vernietiging bestemd heeft.'
[21] Ik zei tegen de bevrijde
jongeman: 'Sta op, Mijn zoon, en blijf bij je nieuwe geloof, dan zul je nooit
meer enige schade lijden! Maar laten we nu ook jouw broer van zijn zeventien kwelgeesten
bevrijden!'
50
De Heer drijft zeventien geesten uit een bezetene
[1] Toen Ik dat zei, werden de
aanwezige heidenen door vrees en grote angst bevangen; want ze hadden voor de
vijf geesten al groot ontzag gekregen.
[2] Maar Ik stond snel op van Mijn
plaats, liep naar de bezetene toe en zei met opgeheven hand: 'Ik wil het; vaar
dus zichtbaar voor alle aanwezigen uit de ingewanden van deze man; jullie
hebben immers geen recht hem te bezitten en te kwellen!’
[3] Toen rukten ze de man nog een paar
keer heen en weer, zodat hij daardoor op de grond viel; maar hij stond vlug
weer op toen de boze geesten in de gedaante van kleine, zwarte krokodillen uit
hem voeren
[4] Deze
zagen er echter veel compacter uit en konden zich met in de lucht verheffen,
maar kropen rond op de grond, richtten tenslotte hun bek naar MIJ toe en
krijsten Mij woedend toe (de geesten): 'Wat hebben wij met U te maken? We
kennen U niet en hebben op aarde nooit in strijd met Uw wetten kunnen handelen
omdat die er nooit waren! Met welk recht wilt U ons nu tuchtigen? Waarom hebt U
ons met Uw overmacht uit deze woning van ons verdreven, die wij met moeite
hadden veroverd?' .
[5] Ik zei:
'Waren jullie er niet bij, toen Ik op de berg Sinaï de wetten gaf? Wie heeft jullie
er destijds toe aangezet om Mij te trotseren, met Mij de spot te drijven, een
gouden kalf te maken en dat vervolgens te aanbidden in plaats van Mij? Jullie
waren toen de grootste raddraaiers en hebben veel volk overreed en Mij de rug
doen toekeren; hoezo zeggen jullie nu dat Ik volkomen vreemd en onbekend voor
jullie ben en jullie ook nooit wetten heb gegeven, volgens welke Ik jullie nu
met recht kan bevelen?!
[6] Wat er destijds met jullie
gebeurde, toen Mozes naar jullie in het dal kwam en in gerechtvaardigde vurige
toorn de stenen tafelen van de wet kapotsloeg, dat dient ook nu met jullie te
gebeuren. Verdwijn dus van hier; want voor jullie zal er nog lang geen
verlossing dagen!’
[7] Daarop begonnen ze onder gehuil en
wild gekras ijlings van ons weg te kruipen over de steile helling van de heuvel
naar een moerassige en dicht met allerlei onkruid begroeide kloof.
[8] Toen zei de commandant tegen Mij:
'O Heer en Meester, die kloof zal alle inwoners van deze plaats tot onheil
worden, als U hem niet van die zeventien kwade demonen reinigt; want voor deze
werkelijk beestachtige geesten ben zelfs ik bang geworden! Laat U ze daarom
niet in die kloof blijven!'
[9] Ik zei: 'Wacht maar even tot Ik
klaar ben met de genezene, dan zullen we wel zien hoe deze kloof gereinigd kan
worden!'
[10] Hierop viel ook de tweede
genezene voor Mij op zijn knieën, bedankte Mij voor zijn genezing van de al
enkele jaren durende kwelling en legde toen dezelfde geloofsbelijdenis af die
zijn broer al eerder had gedaan. Daarna vroeg hij Mij of Ik het verzoek van de
commandant niet wilde vergeten; want ook hij kon nu niet zonder afschuw in deze
smerige kloof kijken.
[11] Ik zei: 'Nog een klein poosje het
nodige geduld; want wij willen eerst nog zien of er niet een van de zeventien
in een andere gedaante terugkeert en Mij Mijn rechten zal gaan betwisten! Want
ook deze geesten hebben nog een volkomen vrije wil.'
[12] De commandant zei: 'Heer en
Meester, hoe komt het eigenlijk dat deze geesten in de gedaante van mij
bekende, heel afschuwelijke dieren zichtbaar voor ons werden? De eerste vijf
zijn uiteindelijk weliswaar van gedaante veranderd; maar die zeventien
behielden hun gruwelijk lelijke gedaante waarin ze voor ons zichtbaar werden,
en in diezelfde gedaante verdwenen ze ook van hier. Hoe komt het dat zulke
geesten in zo'n gedaante voor de mensen zichtbaar worden?'
[1] Ik zei: 'Omdat die gedaante
overeenkomt met hun innerlijke, boosaardige begerige liefde! De gevleugelde
slang komt weliswaar overeen met een zekere mate van wereldse wijsheid en kan
met de verfijnde krijgslistigheid van een veldheer vergeleken worden; maar als
je die wijsheid beter bekijkt, zul je daarin heel weinig naastenliefde, maar in
plaats daarvan ongelooflijk veel zelfzucht, heerszucht en ongeremde hoogmoed
ontdekken. En kijk, die innerlijke gesteldheid van een ziel verschijnt in Mijn
allerhoogste licht der waarheid in een gedaante, die daarmee volkomen
overeenstemt!
[2] Stel je eens een gevleugelde slang
voor, waarvan er in het midden en zuiden van Afrika nog hier en daar enkele in
de natuur bestaan, en ten tijde van de Filistijnen in heel hete jaren ook hier
te lande hebben bestaan! Het is al moeilijk om met een ongevleugelde slang de
strijd aan te binden -vanwege haar geheime listigheid -en voor een gewoon mens
is het vluchten ervoor nog altijd het beste middel om haar listigheid tegemoet
te treden.
[3] Bij een gevleugelde slang echter
helpt ook vluchten dikwijls niets, maar alleen ijzeren kleding en een scherp
zwaard in de hand van een goed geoefend krijger. En die ijzeren kleding is
hier de kracht van Mijn liefde in jullie, het scherpe zwaard is hier Mijn
woord, en de waarheid van Mijn woord, die in staat is alles te overwinnen, is
de goed geoefende krijger en een ware held aller helden.
[4] Hieruit kun je nu wel afleiden
waarom de eerste vijf geesten hier in de gedaante van gevleugelde slangen voor
Mij moesten verschijnen; want ten tijde van de oorlog tussen de Joden en hen
waren ze zeer geslepen veldheren, en hadden ze niets anders voor ogen dan
alleen hun eigen voordeel, winst en roem; want ieder van hen probeerde voor
zichzelf een koninkrijk te stichten.
[5] De man die zij nu enkele jaren
hebben gekweld, is een nakomeling van hun geslacht; ze vonden in hem een groot
veldheerstalent, nog diep sluimerend, en beslopen zijn ingewanden om dat
talent, waardoor ze hem mettertijd zelfs op de troon van Rome hoopten te
brengen, in hem te wekken; maar dat kon hun niet lukken, omdat zij door hun
manier van handelen met zijn lichaam de in zijn ziel sluimerende capaciteiten
alleen maar verzwakten, maar niet tot leven wekten.
[6] Het werd toegelaten dat zij hun
wil op deze man uitprobeerden, om henzelf tot de overtuiging te brengen dat
hun voornemen zinloos en dwaas is en niet overeenkomstig hun duistere
listigheid uit te voeren.
[7] Maar omdat ze het daardoor in hun
woede de laatste tijd met deze man te bont hebben gemaakt, was het ook tijd om
hem helemaal van hen te bevrijden.
[8] Dat was allemaal voorzien, en het
was goed voor deze man en ook voor de vijf geesten; want deze man heeft op die
manier Mij en tegelijk met Mij het eeuwige leven van zijn ziel gevonden, en de
vijf geesten zijn bij deze gelegenheid genezen van hun oude dwaasheid, d.w.z.
hun onbeduidende en nooit realiseerbare begeerte, en zijn nu de weg in de
deemoedscholen van reeds betere geesten ingeslagen. - Dat is nu in het kort
alles wat de eerste vijf geesten betreft.'
52
De achtergronden van de zeventien geesten
[1] (De Heer:) 'Wat echter de gedaante
van de zeventien geesten betreft: die komt overeen met de onverzadigbare
vraatzucht van de dieren, in wier gedaante zij hier zichtbaar moesten worden.
[2] Toen Ik op de berg Sinaï aan Mozes
onder bliksem, donder, vuur en rook eerst de wetten voor het volk Israël
dicteerde, verlangde Mozes op Mijn bevel en onder verwijzing naar Mijn
aanwezigheid een passende onthouding van het vraatzuchtige volk, opdat hun
zielen beter in staat zouden zijn de waarheden op te nemen die hun vanaf de
berg verkondigd werden.
[3] Het volk vroeg echter aan Mozes,
en via hem ook aan Mij, of het zich vanwege de grote vrees en angst voor het
voortdurende bliksemen en donderen en het vuur en de rook van de berg mocht
terugtrekken in een verafgelegen dal; het zou daar helemaal nuchter blijven,
en of Mozes met zijn broeder Aäron maar liever alleen de grote dingen met Mij
wilden afhandelen
[4] Nadat een groot deel van het volk
daar een poos op aangedrongen had, werd dat verlangen ingewilligd. Dat grote
deel van het volk trok direct met alle bezittingen naar een dal dat tamelijk
ver van de berg aflag. Enkele weken hield het zich tamelijk goed aan het
verzoek van Mozes. Toen Mozes echter langer wegbleef, begon het volk hem en Mij
te vergeten, slachtte kalveren en schapen en hield de ene maaltijd na de
andere.
[5] Toen trad een van deze zeventien
naar voren en verleidde het volk; want met de hulp van anderen goot hij een
gouden kalf, vroeg het volk bijeen te komen en zei: 'Dat is ons belangrijkste
voedsel, daaraan danken wij ons leven in deze magere woestijn, waar onze kudden
slechts met moeite nauwelijks voldoende voedsel vinden! Laten we dit kostbare
symbool hoog vereren en aanbidden! Maak nu een overvloed aan maaltijden klaar,
en laten we vrolijk en opgewekt zijn rond dit symbool! Daarna moeten jullie ons
als jullie legeraanvoerders kiezen, dan zullen wij eerder in staat zijn jullie
naar een vruchtbaar land te leiden dan Mozes, die ons helemaal vergeten is,
met zijn ark! In Egypte hebben wij van de sluwe krokodillen geleerd hoe men te
werk moet gaan om een goede prooi te bemachtigen; volg ons daarom, dan zal het
ons niet aan overvloedige maaltijden ontbreken!'
[6] En kijk, velen lieten zich
verleiden om te doen wat deze belangrijkste raddraaiers hun aanraadden!
[7] Ik liet Mozes echter naar hen
toekomen, toen er een menigte rond het gouden kalf danste. Door Mij aangedreven
ontstak hij in een gerechtvaardigde vurige woede en brak de stenen
wetstafelen; onmiddellijk daarop kwamen er gevleugelde slangen die als het ware
gloeiden, wat overeenkwam met de gerechtvaardigde vurige woede van Mozes, en
die beten de afvalligen, en wie gebeten werd, moest sterven. Onder hen bevonden
zich als eerste ook onze zeventien geesten, die met de sluwheid en vraatzucht van
krokodillen vruchtbare landen en vet gebraad wilden bemachtigen - en om die
reden moesten Ze hier dan ook nog in die gedaante verschijnen, die met hun
karakter overeenstemt.
[8] Deze man stamt niet af van de
zeventien; maar al van kind af aan was hij gewend veel te eten en daardoor is
hij later een echte veelvraat geworden; en die slechte hoedanigheid heeft de
zeventien boze geesten ingang tot zijn Ingewanden verschaft.
[9] Maar hij heeft er voordeel van
gehad. Omdat ze zijn lichaam aanvankelijk aanzetten om nog meer te eten,
verloor zijn maag al gauw het vermogen om voedsel te verteren; daarna kon hij
bijna niets meer eten, zodat men zich erover begon te verbazen dat hij vrijwel
zonder enig voedsel kon leven. Daardoor raakte hij echter ook van zijn grote
vraatzucht af, en daardoor werd zijn ziel geestelijker en krachtiger in
zichzelf. En omdat nu zowel zijn lichaam als nog meer zijn ziel op de juiste
manier in orde kwamen, was het ook het juiste moment om ook hem van zijn
kwelgeesten te bevrijden.
[10] Tegelijkertijd had deze
tweevoudige bezetenheid nog een ander groot voordeel, en wel met name voor de
inwoners van Abila, die bijna hun hele geloof zijn kwijtgeraakt; want zij waren
voor het merendeel aanhangers van de leer van Diogenes -stoïcijnen dus in de
hoogste graad -en geloofden niet in een voortleven van de menselijke ziel na de
dood van het lichaam.
[11] Welnu, de bezetenheid van deze
beiden heeft bij menigeen het geloof in het voortleven van de ziel na de
lichamelijke dood wakker geroepen, zij het niet geheel, dan toch zeker voor de
helft, en nu zal het door hetgeen de twee bezetenen en hun familieleden hebben
meegemaakt en gezien, gemakkelijk zijn om de inwoners van Abila helemaal van
hun al diep gewortelde stoïcisme te bevrijden.
[12] En zo gebeurt er in deze wereld
niets wat door Mij is toegelaten, dat niet tot heil van de mensen zou kunnen
dienen; en jij, Mijn vriend, en ook de andere aanwezigen, zullen dat met jou
heel goed inzien.
[13] Aangezien je nu ook weet waar je
met de zeventien geesten aan toe bent, zullen we nu afwachten of er een van hen
terug zal keren.'
[1] Toen ik dit tamelijk lange, alles
verklarende betoog met betrekking tot bezetenheid had beëindigd, waarvoor allen
Mij uit de grond van hun hart bedankten, verhief zich uit de reeds bekende
kloof plotseling een zwarte nevel - zoals die vaak uit de schoorsteen van een
pottenbakker opstijgt - die naar ons toe kroop en weldra heel dicht bij ons
kwam.
[2] Toen die ons tot op tien passen
was genaderd, zei Ik heel luid: 'Tot daar en niet verder! Onthul jezelf en toon
je in jouw vorm!'
[3] Toen ontstond er uit de zwarte
nevel een uiterst ruwe gestalte van een man, zichtbaar voor allen die aanwezig
waren. De gestalte was echter even bruinzwart als die van een Moor en droeg op
zijn arm een gouden kalf, alsof hij daarmee wilde laten zien dat dat nog steeds
zijn God en zijn liefde was.
[4] Ik liet echter met luid gekraak
een geweldige bliksem in de gedaante van een gevleugelde slang uit de hemel
afdalen; die trof het gouden kalf en vernietigde het in één enkel ogenblik.
[5] Toen begon de gestalte te bewegen
en te kronkelen, en bracht tenslotte de woorden uit: 'Heer, waarom laat U ons
niet ongestoord genieten van datgene wat onze liefde wil? We hebben U toch
nooit gevraagd om ons te scheppen en dan naar Uw believen duizenden jaren en
hele eeuwigheden lang te kwellen! Maar nu U ons zonder dat wij dat wilden
eenmaal hebt geschapen en ons ook een liefde en een vrije wil hebt ingeademd -waarom
straft U ons dan, als wij volgens onze liefde en onze wil handelen?'
[6] Ik zei weer met zeer luide stem:
'Wie in de hele eeuwige oneindigheid kan Mij, de enige Heer vol alle macht en
kracht, voorschrijven wat Ik moet doen? Alleen Mijn eeuwige liefde schrijft Mij
voor wat er dient te gebeuren, en Mijn eeuwige en eindeloze wijsheid is de
handlanger van de almacht van Mijn wil en brengt er de orde in aan!
[7] Ik heb jullie door Mijn
rechtvaardige knecht Mozes uit de harde slavernij van Egypte verlost, toen
jullie je eerstgeborenen moesten doden; Ik heb jullie in de woestijn gevoed, en
niemand heeft honger of dorst geleden -behalve enkelen van jullie die zich in
het land van de gruwelen teveel hadden overgegeven aan voor mensenzielen
uiterst verderfelijke zwelgerij. Hun, heb Ik aangeraden nuchter te zijn, tot
heil van hun lichaam en vooral tot heil van hun ziel.
[8] Waarom verlangden jullie ernaar je
van Mij te verwijderen, terwijl Ik jullie bij de berg der kennis tot Mijn
kinderen wilde omvormen? Omdat jullie onder Mijn licht niet durfden te zwelgen!
Toen hebben jullie je verwijderd, om te zwelgen en in plaats van Mij als Vader
een dood, door jullie handen vervaardigd gouden kalf te aanbidden!
[9] Wie heeft jullie liefde eigenlijk die
behoefte ingeblazen? Ik werkelijk niet, maar jullie zelf, door jullie vrije
wil, zonder welke jullie dieren zouden zijn en je nooit tot Mijn kinderen
zouden kunnen ontwikkelen!
[10] Maar aangezien jullie door je
vrije wil van Mij afvallig zijn geworden waarom verheffen jullie jezelf dan
niet weer opnieuw tot Mij door jullie nog altijd vrije wil?
[11] Jullie denken dat Ik jullie kwel?
O, absoluut niet! Iedere duivel kwelt zichzelf door zijn verkeerdheid en
verstoktheid, als hij zich daarmee tegen Mijn wijze orde verzet en meent dat
hij die overeenkomstig zijn boosaardige liefde kan omvormen.
[12] Ik blijf eeuwig een en dezelfde
onveranderlijke Heer over de hele zintuiglijke en geestelijke wereld. Met de
zuivere liefde voor Mij en van daaruit voor zijn naaste kan ieder mens en
iedere geest met Mij alles bewerkstelligen en alles van Mij krijgen, maar met
een soort geweld of trots eeuwig niets; Want Ik ben de Geweldigste van alle
geweldigen en de Machtigste van alle machtigen.
[13] Maar Ik ben ook de Zachtmoedigste
van alle zachtmoedigen, de Beste van alle goeden en de Barmhartigste van alle
barmhartigen. Wie in ware, berouwvolle liefde tot Mij komt en Mij om erbarmen
vraagt, die zal Ik dat niet onthouden. Maar wie Mij, als hij Mij heeft leren
kennen, afwijst, zal eeuwig geen verlossing verkrijgen, maar slechts zichzelf
in steeds grotere ellende storten.
[14] Laat iedere boze geest en iedere
duivel dat bedenken! Ik ben de Heer, en buiten Mij is er niet nog een andere!
En maak nu dat je wegkomt!'
[15] Toen Ik dat had gezegd verdween
de geest direct, en spoedig daarna zag men vanuit de kloof zeventien donkere
nevelwolken opstijgen, die door de wind naar het noorden werden gedreven.
[16] Ik zei tegen de commandant:
'Kijk, nu is ook jullie wens vervuld; want die zeventien donkere nevelbundels
waren de zeventien boze geesten. Degene die hier was heeft tegen de andere
zestien gezegd wat hij hier had gehoord, en toen hebben ze het besluit genomen
deze streken voor altijd te verlaten en in het woeste noorden met elkaar te
overleggen wat ze zullen doen. Want in deze streken zouden ze door een bepaalde
overeenkomstige invloed te zeer door de dingen van deze wereld geprikkeld
worden en niet in zichzelf kunnen keren, zichzelf beschouwen en hun zondige
lelijkheid zien. Er zal dus ook bij deze zeventien geesten nog verbetering
intreden; maar voor het zover is zal op deze aarde de zomer nog heel vaak de
winter moeten verdringen!'
[1] De commandant zei:'O Heer en
Meester, vertel ons toch ook waar dergelijke geesten zich op aarde het meest
plegen op te houden, opdat wij zulke onheilspellende plaatsen en streken
gemakkelijker kunnen vermijden! Want als men in zulke streken komt en iets
heeft dat verwant is aan zo'n boze geest, kan het gemakkelijk gebeuren dat men
door hem beslopen en tenslotte zelfs in bezit genomen en beschadigd wordt, wat
niet bepaald wenselijk is!'
[2] Ik zei: 'Vriend, daar hoeft
niemand bang voor te zijn die van harte in Mij gelooft en Mij liefheeft door de
werken te doen die Mijn liefde in hem aangeeft! Maar mensen die nog diep in
allerlei heidens bijgeloof staan dienen overal en te allen tijde voor
dergelijke geesten te vrezen en zijn ook steeds min of meer door hen omringd of
zelfs bezeten; want alle onzuivere hartstochten van de mensen worden
gestimuleerd en beïnvloed door geesten die vroeger zelfhun hele leven lang door
dezelfde onzuivere hartstochten werden beheerst en zich daar naar hartelust aan
overgaven.
[3] Zulke onzuivere geesten - voor een
deel geesten die al eens in het vlees in deze wereld hebben geleefd, maar
merendeels natuurgeesten, die nog nooit in een menselijk lichaam tot leven zijn
geroepen -zijn er overal: in de lucht, op en in de aarde, in het water en het
vuur, in stenen, metalen, planten, dieren en ook in het bloed en vlees van de
mensen; daarom moeten de mensen ook geen vlees van gestikte en onreine dieren
eten.
[4] In geval van nood kan het vlees
van onreine dieren ook wel gegeten worden; maar het moet eerst goed
schoongemaakt, met zout en goede kruiden gemarineerd, bij het vuur gedroogd en
daarna samen met goede kruiden gerookt worden, om het van de onreine geesten
te bevrijden.
[5] Het vlees van roofdieren is, ook
bij alle voorzorgsmaatregelen die Ik jullie aanraadde, schadelijk voor de
mensen, omdat de onreine geesten daar nooit helemaal uit verwijderd kunnen
worden.
[6] Evenzo moeten de mensen ook geen
water uit onreine bronnen drinken en moeten ze hun bronnen schoon houden, zoals
Mozes dat namens Mij ook de Israëlieten allemaal strikt heeft bevolen.
[7] Wie wat zijn lichaam betreft
volgens de aanwijzingen van Mozes leeft, zal het altijd en overal bespaard
blijven door slechte en onzuivere geesten in bezit genomen te worden, en des te
zekerder als hij werkelijk in Mij en Mijn vaderlijke zorg gelooft en alles in
Mijn naam begint, doet en beëindigt. Maar zonder dat is hij ieder ogenblik
blootgesteld aan duizend gevaren van allerlei soort, helaas door zijn eigen
traagheid, onwetendheid en domheid.
[8] Als Ik die mensen, die reeds van
nature een betere wil en instelling hebben, niet door Mijn engelen zou laten
beschermen, zouden er maar weinig niet-bezeten mensen op deze aarde zijn! Maar
daar moeten de mensen zich niet al te zeer op verlaten, omdat Mijn engelen de
wil van de mensen niet beteugelen. -En dat is ook voor jullie iets om over na
te denken!'
[9] Toen Ik was uitgesproken,
bedankten allen Mij en prezen Mijn wijsheid en macht, en de inwoners van Abila
vroegen Mij of Ik ook hun stad zou willen bezoeken; want ze zouden Mij daar
aankondigen.
[10] Ik zei: 'Dat kunnen jullie wel
doen -maar Ik noem niet met zekerheid de tijd en het uur dat Ik naar jullie
toekom; maar Ik zal toch ook naar jullie toekomen! Nu kunnen jullie weer terug
naar huis gaan! Maar neem eerst bij
jullie waard wat brood en wijn tot je;
maar eet pas vlees van varkens als je het hebt klaargemaakt zoals Ik je heb
aangeraden!'
[11] Daarop bedankten ze Mij allemaal
nog eens en begaven zich toen met de Griekse waard en de smid naar de stad.
[12] Wij bleven nog een poos op de
heuvel, en de commandant en ook de andere Romeinen vroegen Mij nog vele dingen,
en Ik nam hun twijfels weg.
[13] Op die manier werd het helemaal
middag, en er kwam een bode van onze waard, die bij ons was gebleven, de heuvel
op om ons voor het middagmaal uit te nodigen. En wij stonden op en volgden de
bode.
[1] Toen wij bij onze waard aankwamen,
stonden daar voor de hal van het huis een groot aantal mensen die Mij nogmaals wilden
zien en spreken, aangezien ze zelf getuige waren geweest van Mijn daden en ook
al het een en ander over Mijn leer hadden gehoord.
[2] Ik verwees hen echter naar
commandant Pellagius en zei tegen hen dat ze Mijn volledige leer van hem zouden
krijgen.
[3] De commandant beloofde hun dat hij
hen in alles zou onderwijzen.
[4] Daar waren de mensen tevreden mee
en ze gingen geleidelijk aan uiteen; wij gingen het huis binnen, waar het
middagmaal al op tafel stond. We namen het maal tot ons en waren daarbij heel
goed gestemd.
[5] Toen
wij na korte tijd klaar waren met de maaltijd en Ik alle aanwezigen aankondigde
dat Ik over een uur met Mijn leerlingen naar Abila zou vertrekken, vroeg de
commandant Mij of hij samen met zijn onderofficieren en Veronica Mij mocht
begeleiden naar die stad en ook naar de andere plaatsen en steden die onder
zijn bevel stonden.
[6] Ik stond hem dat toe, waar hij
heel blij om was, en hij trof direct voorbereidingen voor het vertrek.
[7] Na een uur verlieten wij het huis
van de waard, die Mij samen met zijn genezen zoon ook nog een flink eind buiten
de stad vergezelde, evenals de Griekse waard en de bekende smid en dierenarts.
[8] Toen Ik buiten de stad van hen
vieren afscheid nam, verleende Ik ook de smid de macht om boze geesten bij de
mensen uit te drijven, waarvoor hij Mij niet genoeg kon loven en prijzen.
[9] Daarna trokken wij met tamelijk
gezwinde pas over een goede heerweg naar Abila, en bereikten deze niet zo
kleine stad een uur voor zonsondergang.
[10] Ook deze stad werd voor het
merendeel door heidenen bewoond. Slechts tien Joodse gezinnen hadden in deze
stad een onaanzienlijk onderkomen, en ze moesten de heidenen dienen en van hen
leven. Alle tien gezinnen hadden slechts
één oeroud en vervallen huis om te bewonen; ze hadden in deze stad daarom ook
geen eigen herberg en geen synagoge.
[11] Toen wij de stad naderden, zei Ik
tegen de commandant: 'Ga met jouw gezelschap nu voor ons uit de stad in, en
laat de tien Joodse gezinnen weten dat Ik naar hen toe zal komen en bij hen zal
overnachten! Al het overige zal dan later wel vanzelf duidelijk worden.'
[12] Toen de commandant dat van Mij
had gehoord, liep hij met de zijnen onmiddellijk vooruit, ging direct naar de
Joden en vertelde hun wat hun te wachten stond.
[13] De straatarme Joden zeiden echter
tegen de commandant: 'O hoge gebieder in naam van de keizer! Dat zou allemaal
wel goed zijn; maar waar moeten die meer dan veertig mensen in dit vervallen
huis een toereikend onderkomen vinden? Oude, vervallen kamers zijn er nog wel voldoende;
maar wie wil daar wonen? Padden, adders, salamanders en schorpioenen zijn daar
meer dan genoeg, maar men kan daar toch geen mensen herbergen. Wat onze eigen
kamers betreft hebben wijzelf nauwelijks voldoende ruimte om te wonen, met name
's nachts, en het zou moeilijk zijn om behalve ons nog een paar mensen
behoorlijk onderdak te geven. Van enige verzorging ,kan al helemaal geen
sprake zijn, aangezien wij zelf meer dan straatarm zijn.
[14] Probeer dus die grote heer en
meester, over wiens wonderbaarlijke daden wij reeds hebben gehoord, ervan te
doen afzien om bij ons onderdak voor de nacht te zoeken en te willen nemen; er
zijn in deze stad immers verscheidene goed ingerichte herbergen.'
[15] Toen zei de commandant: 'Ik zal
Hem jullie nood, die ik wel ken, uitleggen; maar ik weet ook al van tevoren
dat ik Hem niet van Zijn voornemen zal afbrengen -want wat Hij eenmaal besluit
en zegt, dat gebeurt! Hij zal jullie benarde toestand en jullie ellende ook
allang kennen en komt vast en zeker naar jullie toe om jullie te helpen en de
ware troost te brengen, maar niet om jullie te kwellen en met grote zorgen te
belasten. Kom Zijn wil dus maar vriendelijk tegemoet, dan zullen jullie genade
en een grote liefde en erbarmen bij Hem vinden!’
[16] De oudste van het huis zei: 'Ja,
ja, laat hem maar komen als hem dat goeddunkt! Als hij er is, zal het hem
vanzelf wel duidelijk worden hoe het er met ons voorstaat. Wij zijn allemaal
werkelijk blij dat hij naar ons toe wil komen; maar wij zijn verdrietig, omdat
wij hem voor zo'n genade geen tegen offer kunnen brengen!'
[17] Terwijl de commandant nog met de
oudste sprak, arriveerde Ik met de leerlingen al voor het Joodse huis, dat zich
als een verbrokkelde oude burcht op een hoogte buiten de stadsmuur bevond.
[18] De commandant merkte Mij
onmiddellijk op, snelde Mij tegemoet en wilde Mij beginnen te vertellen hoe het
er met het Joodse huis en haar bewoners voorstond.
[19] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend,
bespaar je de woorden, aangezien Ik alles allang weet! Maar Ik ben inderdaad -
zoals jij reeds tegen deze mensen hebt opgemerkt - juist naar hen toe gekomen
omdat Ik heel goed weet hoe het met hun huis en met henzelf gesteld is. Laten
we dus direct naar de oudste gaan!'
[1]
Vergezeld door de commandant liep Ik naar de oudste van het huis, bij wie zich
ook nog enkele bezorgde huisvaders bevonden, die ons bekeken om te zien wat wij
zouden doen als we zagen wat voor oude ruïne het huis was.
[2] Toen Ik bij de oudste kwam, zei
deze (de oudste): 'U bent bij ons allen wel welkom, heer en meester; maar wat
wij tegenover de grote genade die u ons bewijst kunnen doen, zal u vast niet
welkom zijn! Kijk eens naar ons huis, en onze kleren zullen u, zonder verder
iets te hoeven zeggen, vanzelf wel laten zien hoe het er met ons allemaal voor
staat!’
[3] Ik zei: 'Vrede zij met jullie! Hoe
het er met jullie voor staat, weet Ik welmaar voor het grootste deel is die
armzalige toestand jullie eigen schuld; want door traagheid en door haast geen
vertrouwen op God, de enige Heer en Gever van alle goede gaven, zal geen enkel
mens het op deze aarde ver brengen.
[4] Zolang jullie nog middelen en
kracht hadden, deden jullie niets om jullie oude huis te verbeteren, lieten je
niets gelegen liggen aan Jehova en maakten jullie jezelf vertrouwd met de
blinde leer van de Griekse wijzen, waardoor jullie nog vele malen
beklagenswaardiger zijn geworden dan jullie ooit eerder waren.
[5] Nu zijn jullie zelfs slaven van de
heidenen geworden en moeten eerder met zwaar werk karig brood van hen bedelen
dan dat jullie tegen hen kunnen zeggen: 'Wij hebben het in het zweet van ons
aangezicht verdiend!'Want het is niet gemakkelijk om mensen te dienen die in
geen enkele God geloven en ook niet in een voortleven van de ziel na de dood
van het lichaam en derhalve ook aan geen enkele vergelding in de grote wereld
aan gene zijde, en die derhalve geen naastenliefde hebben en zelfs vijanden van
hun eigen leven zijn.
[6] Welnu, in jullie grootste nood
zijn jullie aan de oude Jehova gaan denken en bij Hem om hulp gaan smeken, en
dat heeft Mij er dan ook toe gebracht om naar jullie toe te komen en jullie te
helpen, voor het aangezicht van de vele, al te blinde heidenen, die eveneens
ter wille van hun Diogenes het geloof in hun goden hebben laten varen. Ik zal
dat doen opdat ook zij merken dat de oude God nog leeft en degenen helpt die
in Hem geloven, Zijn geboden houden en in waarachtig en onwankelbaar vertrouwen
van Hem de juiste hulp verwachten.
[7] Laat Mij jullie oude, meer dan
half vervallen huis zien, dan zullen we kijken of daarin overnacht kan worden
en of datgene wat beschadigd is gerepareerd kan worden! Daarna zullen we
jullie provisiekamers onderzoeken, om te zien hoeveel voorraad daar nog
aanwezig is!'
[8] De oudste zei: 'O grote heer en
meester! Dit huis moet vroeger wel heel veel grote en kleinere kamers hebben
gehad; maar wij hebben er maar nauwelijks zeven in gebruik kunnen nemen, en
zelfs die zijn al erg beschadigd. Alle andere zitten vol met allerlei soort ongedierte
en zijn grotendeels voor mensen zelfs niet meer begaanbaar. ook onze
provisiekamers verkeren vooreerst in een zeer miserabele staat. Slechts één is
er nog half bruikbaar; maar zelfs die ene is leeg op een paar beschimmelde
broodkruimels na. Maar laten we uw wil volgen en toch gaan kijken, opdat u, o
grote heer en meester, met uw eigen ogen aanschouwt hoe het met ons,
afstammelingen van Gad en Ruben, in hun land gesteld is!'
[9] Hierop liepen we door alle
vertrekken van het grote huis, en het zag er allemaal zo uit als de oudste had
beschreven.
[10] Toen wij ons echter in het
buitenste en laatste vertrek bevonden, zei Ik: 'Nu zul je Gods macht in Mij,
die wat Mijn lichaam betreft ook een mensenzoon ben, leren kennen! Kijk, wij
zijn over brokstukken van muren, delen van zuilen, doornstruiken en allerlei
ongedierte tot dit vertrek doorgedrongen, en door koninklijk versierde, fraaie
vertrekken, die van alles voorzien zijn en waarin goed overnacht kan worden,
zullen we onze tocht terug maken. Ik wil het, en zo zij het!'
[11] Nauwelijks had Ik dit zo gezegd,
of het hele huis was al volkomen veranderd, en toen wij daarna door alle
kamers en vertrekken heen liepen, was er nergens meer enige beschadiging te
ontdekken.
[12] De Joden van dit huis sloegen de
handen boven hun hoofd tegen elkaar en riepen vol blijde verwondering: 'Dat kan
alleen Hij doen, die hemel en aarde heeft geschapen; daarom zij U alle lof, o
grote God, die aan een mens zo'n macht heeft gegeven!'
[13] Daarna bezochten we de
provisiekamers, die eveneens gevuld waren met alles wat de mensen nodig hebben
om hun honger en dorst te stillen. Toen werd de verbazing nog groter, en lange
tijd konden ze van louter verbijstering met praten.
[1] Na een poosje sprak de oudste de
volgende woorden: 'Nee, nee, nee - dat is ongehoord! Mozes en Elia, de twee
grootste profeten, hebben grote dingen gedaan, ja, groter dan een mens met het
zuiverste verstand ooit in staat is te Vatten en te begrijpen en zelfs het meest
gelovige gemoed nauwelijks kan geloven! Maar wat zijn vergeleken bij dit
wonderbaarlijke werk al die wonderen, die door de genoemde twee profeten zijn
gedaan volgens de wil van Jehova, van wiens geest van macht zij vervuld waren?!
Alle profeten, zowel de grote als de kleine, hebben gezegd: 'De Heer wil het,
en de Heer spreekt!' Maar U, o grote Heer, zei: 'Ik wil het, en het zij zo!' En
in één ogenblik gebeurde er wat U wilde! Daarom bent U meer dan Mozes en Elia!
[2] Uw Ik is de Heer Zelf in alle
volheid, en ik heb nu als oude man in U mijn heil gezien en zou nu willen
zeggen: 'O Heer, Heer, laat Uw oude dienaar in vrede overgaan naar de grote
wereld aan gene zijde! Want U bent de Beloofde vanuit Uzelf! Uw eeuwige geest
heeft uit de mond van de profeten gesproken en Uw neerdalen voorspeld, en U,
die de eeuwige Waarheid en Trouw zelfbent, hebt Uw woord gehouden en bent in
een lichaam van vlees en bloed naar ons zondige mensen toegekomen om ons weer
opnieuw op te richten, zowel de Joden als de heidenen, die ook kinderen van
Noach zijn en eens samen met de voor-Abrahamieten één volk vormden onder de
grote opperkoning en allerhoogste priester Melchizédek van Salem. Daarom zij U
alleen alle eer en alle lof, o Heer, Heer, Heer!'
[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed
en waar zo! Dat jullie weggezakte geloof door deze daad van Mij in één keer
weer opgericht is, is wel goed te begrijpen, evenals het feit dat jullie Mij
onmiddellijk hebben herkend; maar in de toekomst moeten jullie je geloof door
werken van ware naastenliefde eerst levend maken, anders heeft het in Mijn ogen
geen waarde voor het leven van jullie ziel. Want Ik ben enkel door Mijn
overgrote liefde naar jullie mensen toegekomen, en zo kunnen jullie mensen ook
alleen maar weer door liefde voor Mij en voor je naaste tot Mij komen en op die
manier tot het eeuwige leven van jullie zielen, als Mijn echte kinderen; dat
dienen jullie goed te onthouden!
[4] Het
geloof in Mij is wel een levend licht uit de hemelen, maar pas door de werken
der liefde. Zoals echter een licht, dat schijnt in de nacht, uitdooft als het
niet gevoed wordt door steeds nieuwe olie toe te voegen, zo dooft ook zonder de
voortdurende werken der liefde zelfs het aanvankelijk meest onwankelbare geloof
uit.
[5] Door dit wonder, dat voor Mij gemakkelijk
was om te doen, heb Ik niet alleen jullie helemaal weggevallen geloof in jullie
ziel opgericht, maar ook jullie liefde voor Mij aangewakkerd; en in het licht
van die ware, eeuwige levensvlam hebben jullie toen ook snel en gemakkelijk
gezien Wie er in Mij naar jullie toe is gekomen.
[6] En nu jullie dat onmiddellijk en
zonder veel moeite en prediking hebben gezien, moeten jullie er ook naar
handelen, zodat jullie en jullie nakomelingen door de werken der liefde in
Mijn naam in het levende geloof blijven!'
[7] De oudste zei: 'O Heer, Heer, dit
werk zal in deze streek van de zestig steden zeer groot opzien baren, zowel bij
de weinige Joden als bij de vele heidenen, en zowel in deze stad als mettertijd
ook in de andere steden. Als de mensen van alle kanten hierheen komen en zien
dat ons al zo lang vervallen huis plotseling in een echt koninklijke burcht is
veranderd, en aan ons vragen hoe dat gebeurd is -wat voor antwoord zullen wij
hun dan kunnen geven?'
[8] Ik zei: 'Maak je daar geen zorgen
om; want als jullie genoodzaakt zijn tegenover de mensen over deze daad en over
Mij te spreken, zal jullie wel in de mond gelegd worden wat jullie moeten
zeggen! De al te opdringerige mensen kunnen jullie naar de commandant en zijn
onderofficieren verwijzen, die het allemaal hebben zien gebeuren -dan zullen
ze de juiste opheldering krijgen; want deze mensen kennen Mij al heel goed en
weten dat niets voor Mij onmogelijk is.'
[1] (De Heer:) 'Maar opdat ook jullie
weten waarom Ik nu deze oude, vervallen burcht, waar vroeger koningen in
hebben gewoond, weer heb opgericht en als het ware weer helemaal opnieuw heb
opgebouwd, moeten jullie letten op wat Ik jullie nog ga zeggen:
[2] In de eerste plaats komt het
opnieuw oprichten van deze oude koningsburcht overeen met het feit dat Ik het
oude, geheel vervallen geloof in de ene, enig ware God, nu weer overal opnieuw
tot leven breng.
[3] Er zijn van de oude burcht des
geloofs nog wel enkele verweerde, verbrokkelde en vervallen waarheidsresten
aanwezig; maar die deugen niet meer als levenswoning van Mijn liefde en
erbarmen voor de zielen van Mijn kinderen, zoals ze ten tijde van de koning
van Salem waren, maar ze deugen nog slechts als woning voor degenen wier gemoed
geheel en al op het ongedierte lijkt dat deze burcht al lange tijd
herhaaldelijk en in vele vormen heeft bewoond.
[4] De burcht was zodoende een getrouw
beeld van hoe het er nu met het geloof in God en met het houden van Zijn wetten
uitziet, en wel met name in en rond Jeruzalem.
[5] Als daar geen volledige
verbetering en ommekeer naar Mij plaats zal vinden, zal Ik die stad en
iedereen die aan haar kant staat nog erger bezoeken dan Ik ten tijde van Lot
Sodom en Gomorra heb bezocht; en daarmee wijs Ik jullie op de tweede reden
waarom Ik deze burcht nu opgericht en weer helemaal opnieuw opgebouwd en van
alles voorzien heb!
[6] Als Mijn gericht over de
goddelozen in Jeruzalem en wijde omgeving komt en Mijn weinige getrouwen op de
vlucht zullen slaan, zullen ze ook hierheen komen. Neem hen dan op, en maak
zodoende het in jullie nu opnieuw opgewekte geloof helemaal levend door de
werken der liefde in Mijn naam!
[7] Het gericht dat over de stad
Jeruzalem toegelaten zal worden zullen jullie, oude lieden van deze plaats, in
je lichaam wel niet meer meemaken, maar de jongeren onder jullie en hun
kinderen zullen het meemaken. En als het gebeurt, denk dan aan wat Ik jullie nu
heb gezegd!'
[8] Nu zei de oudste met diep ontzag
tegen Mij: 'O Heer, Heer! Groot en meer dan heerlijk is Uw naam! Enkele maanden
geleden hebben wij 's nachts een uiterst merkwaardig lichtverschijnsel aan het
firmament waargenomen, waarvan de beelden ons met grote vrees en angst hebben
vervuld. Aanvankelijk verschenen er grote vuurzuilen, die naar het scheen tot
de sterren reikten. De zuilen verenigden zich op wonderbaarlijke wijze en
stegen op, en omdat we er niets meer van zagen, dachten wij dat het een vuurverschijnsel,
weliswaar zeldzaam, maar toch van natuurlijke aard was. Maar al gauw daarna
begon de hele hemel te gloeien. Wij zagen de stad van Salomo en grote legers,
die de stad belegerden en uiteindelijk met tempel en al geheel verwoestten.
[9] Later, al meer tegen de ochtend,
was er helemaal in het westen nogmaals een lichtverschijnsel te zien. Wat dat
voorstelde kon niemand van ons ontraadselen. Maar het middelste verschijnsel
vertoonde sterke overeenkomst met wat U, o Heer, Heer, ons nu over Jeruzalem
hebt verkondigd. Het had zeker betrekking op de voorspelling die U nu deed?'
[10] Ik zei: 'Jawel, Mijn vriend, maar
nu zullen we daar niet verder over praten! Zorg in plaats daarvan nu voor een
avondmaal; voor al het andere heb Ik al gezorgd!'
[11] De oudste zei tegen Mij: 'Heer,
Heer! Misschien wil onze aardse gebieder, de wijze commandant, ons iemand
bezorgen die de kookkunst machtig is; want wij hebben al vele jaren niets meer
gekookt, hebben geen vuur en in deze omgeving ook geen brandhout voor de haard.
Daarom is het ons in drieërlei opzicht onmogelijk om voor U en hen die bij U
zijn, een gekookt avondmaal te bereiden, hoewel alle grote en kleine
provisiekamers door Uw genade meer dan vol zijn met allerlei voorraden. Er zal
door Uw genade ook wel voor brandhout en vuur gezorgd zijn; maar wat helpt dat,
als wij geen van allen in staat zijn te koken en eten klaar te maken?'
[12] Ik zei: 'Oude man, je eerlijkheid
bevalt Me, want wat jullie kookkunst betreft heb je de volle waarheid
gesproken. Maar de commandant heeft zijn dochter en twee van zijn
ondergeschikten al opdracht gegeven om met een paar van jouw mensen in de grote
keuken, waar zich ook een visbekken bevindt, dat nu vol vis is, voor ons en
jullie allemaal een goed avondmaal klaar te maken.'
[1] (De Heer:) 'Maar in deze burcht
bevindt zich toch ook nog een grote, van basaltstenen gemetselde kelder! Heb je
die nog nooit ontdekt en gezien?'
[2] De oude en een paar van zijn bijna
even oude neven zeiden: 'Ja, er moet vroeger wel een kelder vol uitstekende
wijn hebben bestaan, en daar moeten ook andere schatten in verborgen zijn, maar
niemand van ons heeft het ooit gewaagd zich in de onderaardse ruimten te
begeven en daarin tussen allerlei kwaadaardig ongedierte en andere boze machten
naspeuringen te doen, en zodoende kent niemand de echte, juiste toegang tot de
genoemde kelder. Waar en hoe kan men daarin komen? Door Uw macht zal ook die,
net als al het andere, zich nu wel in een uitstekende staat bevinden?'
[3] Ik zei: 'Zeker, als jullie dat
geloven; maar aangezien niemand van jullie de ingang kent, volg Mij, dan zal Ik
jullie naar de kelder brengen!'
[4] Daarop volgden de oude en nog tien
van zijn familieleden Mij met een aangestoken fakkel van was, die wij uit de
keuken haalden, waar er veel van in voorraad waren, en die we daar ook
aanstaken. Van de genoemde grote keuken leidde een zuilengang naar een grote
poort, die van een plaat basalt was gemaakt. Ik liet zien hoe de poort heel
gemakkelijk geopend kon worden, en Ikzelf opende de grote, zware poort. Toen de
poort open was, werd er direct een brede trap zichtbaar, waarlangs men heel
goed in de zeer ruime, grote kelder kon komen.
[5] Toen wij in de kelder waren, waar
deze arme joden weer buitengewoon verbaasd over waren, troffen we daar een
groot aantal grote en kleine stenen vaten en een nog grotere hoeveelheid
stenen, lemen, zilveren en ook gouden drinkgerei aan, waar de arme joden
natuurlijk heel verbaasd naar keken en waarvan ze niet wisten of deze dingen
ook op wonderbaarlijke wijze door Mij waren geschapen of dat ze, wat het
uiterlijk ervan deed vermoeden, nog uit de oertijd stamden.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Wat we
hier hebben gevonden stamt allemaal nog uit de tijd van de grote koning en hogepriester
van Salem. Dit was op aarde zijn burcht die evenals de bergen met hun vaak zeer
wonderbaarlijke grotten en holen niet door mensenhanden gebouwd is, maar door
dezelfde macht waardoor ze nu weer opnieuw is opgebouwd. Want Ik alleen ben de
ware Koning van Salem en Hogepriester Melchizédek in eeuwigheid!
[7] Maar neem nu de karaffen in de
hand en vul ze met wijn, waarvan jullie hier in de grote vaten een meer dan
grote voorraad hebben!'
[8] Nu pakten de arme joden wel vol
vreugde het drinkgerei, maar ze wisten niet hoe ze de wijn uit de grote stenen
vaten moesten krijgen, die met zware, gladde stenen platen volkomen hermetisch
waren afgedekt.
[9] Toen toonde Ik hun onderaan de
vaten een met een stop dichtgemaakte, enigszins uitspringende opening, trok de
stop met gemak uit de opening, en onmiddellijk stroomde er rijkelijk een oude,
uitstekende wijn uit in het drinkgerei, dat eronder werd gehouden; want de
uiterst krachtige geur ervan vertelde direct alle aanwezigen, waar ook de
commandant en een van zijn onderofficieren bij was, dat men hier met een oude,
uitstekende wijn te maken had.
[10] Toen alle kannen gevuld en de een
na de ander in de grote eetzaal op tafel gezet waren en degenen die de wijn
opdienden weer naar ons toekwamen, terwijl wij nog in de kelder waren
gebleven, zei Ik tegen de oude: 'Kijk, deze wijn is weliswaar ook geperst van
druiven die in dit land gegroeid zijn maar hij is bijna even oud als deze
burcht! Dit is een tiendwijn, die door alle koningen waar de koning van Salem
over heerste aan Hem als offer werd gebracht, en hij moest tot nu bewaard
blijven, opdat Ik nu, als geheel dezelfde Koning, samen met al degenen die in
Mij geloven en Mij volgen, van die oude tIendwijn drink.
[11] Zolang deze burcht in Mijn naam
zal bestaan, zal ook de wijn niet uitgeput raken; maar toch zal driehonderd
jaar na Mijn hemelvaart deze burcht en een groot gedeelte van deze stad door de
macht van onze tegenstanders dermate verwoest worden, dat men de plaats waar
ze nu staat niet meer zal herkennen. Maar dat is niet belangrijk; want Ik bouw
nu een nieuwe burcht voor Mijzelf in de harten die, wanneer zij eenmaal stevig
gevestigd is, nooit meer vernietigd zal kunnen worden.
[12] Deze oude gedenktekens zullen dan
ook helemaal verdwenen zijn, opdat de mensen er geen afgoderij mee kunnen
bedrijven. Maar tot bijna driehonderd jaar na Mijn hemelvaart zal de burcht er
nog staan en zal deze wijn niet uitgeput raken, en deze zullen voor degenen die
uit Jeruzalem gevlucht zijn, als onderkomen dienen en om hen te sterken.'
[1] Nu vroeg de oude vol diep ontzag:
'Heer, Heer, als men het zo leest, was die geheimzinnige koning van Salem er
toch al gauw nadat Noach uit de ark stapte en de aarde begon te bebouwen. Zijn
kinderen kunnen zich in die korte tijd toch niet zo geweldig vermeerderd
hebben, dat er in de tijd van de koning van Salem op aarde al zo'n groot aantal
andere kleine koningen geweest zou kunnen zijn, die Hem de tiend als offer
brachten? Evenals vele andere dingen in onze boeken klinkt dit zeer mysterieus
en kan met ons verstand niet begrepen worden.
[2] En U zei ook dat U zou opvaren!
Wat is dat? Waar vaart U heen, en wanneer? Heer, Heer, verklaar ons dat wat
nader, opdat wij het uiteindelijk in Uw geest van waarheid, liefde en leven ook
aan ons nageslacht kunnen uitleggen en zij ons geloven wanneer we hun zeggen
dat U, o Heer, Heer, Zelf Degene bent geweest die ons die buitengewone dingen
hebt geopenbaard!'
[3] Ik zei: 'Wat de tijd van de koning
van Salem betreft: Hij was er al eeuwig vóór enig schepsel en derhalve ook
eerder dan Noach. Wat echter de aardse tijd betreft waarin Hijzelf in de
gestalte en persoonlijkheid van een engel uit de hemelen de mensen over
Zichzelf en over hun bestemming onderwees: Hij was er al van tijd tot tijd
tijdens het leven van Noach en sprak met hem, maar een werkelijk koning en
priesterschap werd pas ingesteld een paar d honderd jaar nadat Noach de
ark had verlaten, en die tijd hebben Noach zelf ~ en zijn drie zonen nog
meegemaakt. In die tijd was de aarde alweer dichtbevolkt, en de vele
stamvaders van kleine volken voerden de titel koning, brachten ieder jaar hun
offers naar Salem en werden door de Koning onderwezen.
[4] Toen de volken zich echter meer
over de wijde aarde hadden verspreid, vergaten ze de Koning der koningen en
begonnen zich van Hem af te scheiden; ook degenen die dicht bij Hem woonden
trokken niet meer naar Salem. Toen verliet de Koning ook de burcht en bezocht
nog maar zelden enkele patriarchen die Hem trouw waren gebleven, zoals
bijvoorbeeld Abraham, Isaak en Jacob, en later alle grote en kleine profeten en
nu in vlees en bloed ook jullie.
[5] Wat Mijn hemelvaart betreft, die
heeft een dubbele betekenis. De eerste zal van nu af gerekend geen jaar meer op
zich laten wachten; de tweede echter zal in ieder mens die werkelijk in Mij
gelooft, bewerkstelligd worden doordat de geest van Mijn liefde in zijn hart
zal opstaan en het verstand van die mens in alle wijsheid van de hemelen zal
binnenleiden.
[6] Mijn persoonlijke hemelvaart zal
echter plaatsvinden kort nadat dit lichaam van Mij, weer uit het graf zal
opstaan en zo in Mijn goddelijk wezen zal overgaan, drie dagen nadat het gedood
is door de handen van Gods vijanden.
[7] Zoals jullie hebben gehoord dat
Elia vroeger zichtbaar en als in een vurige wagen naar de hemel is opgestegen,
zo zal ook Ik, zichtbaar voor veel van Mijn vrienden, van de materiële bodem
van deze aarde opstijgen naar de zichtbare hemel. En voortaan zal Ik niet zoals
nu persoonlijk zichtbaar rondwandelen onder alle mensen - goede en slechte -
en hen onderrichten; maar Ik zal alleen in de geest, goed waarneembaar en
herhaaldelijk ook zichtbaar, onder diegenen wandelen en hen onderrichten en
leiden, die in Mij geloven en Mij boven alles liefhebben en hun naaste als
zichzelf. Want in het hart van zulke mensen zal Ik voor Mijzelf de genoemde
nieuwe burcht bouwen en daarin Mijn intrek nemen.'
[1] (De Heer:) 'Degenen bij wie Ik zal
wonen zullen Mij dan ook wel waarnemen en Ik zal hen Zelf onderrichten en
leiden, en zo zullen zij die Mij echt liefhebben altijd door Mij onderricht en
geleid worden en zullen het eeuwige leven in zich hebben. Maar de
harten-burchten van hen die zich van Mij verwijderen, zoals in de oude tijd de
koningen zich puur uit liefde voor de wereld van de koning van Salem hebben
verwijderd en Hem niet meer ten offer brachten wat ze Hem hadden moeten
brengen, zullen ook door Mij verlaten worden. En zoals het was in de tijd van
de Koning van Salem, toen Hij deze burcht samen met alle engelen die Hem
dienden verliet en er onder de volkeren en hun koningen maar al te gauw
allerlei tweedracht, nijd, afgunst en daardoor ook oorlogen ontstonden, zo zal
het in de toekomst ook zijn onder degenen wier harten-burchten Ik zal verlaten.
Dan zal het ene volk tegen het andere opstaan en het trachten te onderwerpen.
[2] In degene die in Mijn leer en
liefde zal blijven, zal ook Ik blijven, en werkelijk: uit zijn lendenen zullen
stromen levend water vloeien, en wie van dat water zal drinken, zal in
eeuwigheid nooit meer dorst hebben!
[3] Mijn leer en de goddelijke
wijsheid daarin is het ware, levende water. Wie daarvan drinkt, diens ziel zal
weldra met alle wijsheid gevuld en voor eeuwig verzadigd worden, en dan zal ze nooit
meer dorsten en hongeren naar een hogere waarheid en wijsheid.
[4] En zo heb Ik nu jou, Mijn oude
jood, verklaard wat jou tevoren duister en onverklaarbaar leek! Maar denk nu
niet dat je nu al in alle waarheid en wijsheid ingevoerd bent; dat zal je pas
ten deel vallen wanneer Ik in de geest van alle waarheid en wijsheid ook in
jouw hart opgestaan en dan naar de levenshemel van jouw ziel opgevaren zal
zijn.
[5] En laten we nu uit deze kelder
weggaan en ons naar de eetzaal begeven; want het avondmaal staat al klaar, en
wij zullen het tot ons nemen en daarmee ons lichaam versterken.'
[6] Na deze woorden van Mij gingen wij
de kelder uit en kwamen al gauw in de grote eetzaal, die met honderd lampen
helder verlicht was, terwijl het nog maar kort geleden zo'n ruïne was geweest,
dat niemand had kunnen opmerken dat daar ooit een grote eetzaal had bestaan.
[7] Twee grote stenen tafels, die op
stevige zuilen rustten, waren op passende wijze in de zaal opgesteld en
sierlijk met het fijnste byssus* (* Weefsel van fijn linnen.) bedekt. Rond elk
van de twee tafels waren een juist aantal gemakkelijke stoelen neergezet, en
beide tafels waren goed voorzien van smakelijk toebereide vissen, brood en
wijn.
[8] We gingen dan ook aan de tafel
zitten die voor ons gedekt was, en de eigenaars en bewoners van deze burcht
gingen aan de tweede tafel zitten, die voor hen bestemd was, en we aten en
dronken allemaal met mate.
[9] Tijdens het eten werd er over veel
dingen gesproken, en de commandant vroeg Mij hoe hij het de volgende dag met de
Romeinen en Grieken moest aanpakken, als die dit wonder maar al te gauw in de
gaten zouden krijgen. Want dan zouden ze zoveel vragen gaan stellen als men
waarschijnlijk nog niet eerder meegemaakt had.
[10] Ik zei: 'Als er iemand komt, zeg
hem dan de waarheid; maar zeg ook tegen hem dat hij dat allemaal voor zich moet
houden en niet naar de nabij gelegen plaatsen en steden moet lopen om Mij
voortijdig bekend te maken!
[11] Opdat dit wonder niet zo snel van
buiten zichtbaar zal zijn, ziet deze burcht er wat de buitenkant betreft weinig
veranderd uit, maar hij is dat alleen van binnen; en zo moeten ook jullie niet
voortijdig veelophef maken over deze daad van Mij! Ik zal morgen Zelf nog
enkele van de betere heidenen bezoeken en een uur na de middag met Mijn
leerlingen van hier naar Golan gaan, waarheen je Mij ook kunt vergezellen.
[12] Als je op een bepaald moment weer
hierheen komt, kun je Mijn woord aan de heidenen bekend maken, en dan kan dit
door Mij gedane wonder je als een getuigenis dienen, opdat zij Degene herkennen
die het gedaan heeft, en dan volgens Zijn wil leven en handelen!'
[13] Toen de commandant dat van Mij
had gehoord, beloofde hij dat hij zich in alle opzichten strikt volgens Mijn
wil zou gedragen.
[1] Terwijl wij allemaal nog aan tafel
zaten, ontstond er buiten op straat een rumoer. Verscheidene arbeiders keerden
terug naar huis van hun dagelijks werk, zagen het huis goed verlicht - wat
anders bij deze arme Joden bijna nooit het geval was - en wilden kijken wat er
in deze ruïne aan de hand was. Daarom riepen ze naar de hun bekende Joden dat
ze naar buiten moesten komen om hun te vertellen wat er was gebeurd, omdat de
slechte vertrekken zo helder en feestelijk verlicht waren.
[2] Ik zei
tegen de commandant: 'Ga jij nu naar buiten naar de lawaaimakers! Ze zullen je
direct herkennen en zich daardoor ook onmiddellijk realiseren waarom het huis
nu zo verlicht is; dan zullen ze zich direct heel rustig gedragen, zich naar
huis begeven en niet meer vragen waarom dit huis van de Joden nu zo verlicht
is.'
[3] De commandant deed dat, begeleid
door een van zijn ondergeschikten.
[4] Toen hij bij de lawaaimakers kwam,
zei hij luid en ernstig (de commandant) : 'Wat willen jullie van de arme
Joden, terwijl ik met hen bezig ben alsook een nog veel grotere Machthebber?
Moet ik op dit uur van de nacht het huis van binnen soms niet voor mij laten
verlichten ter wille van jullie?!'
[5] Toen de arbeiders, die de commandant
direct hadden herkend, dit hadden gehoord, verontschuldigden ze zich dat ze dat
niet hadden geweten, vroegen hem om vergeving en gingen toen heel rustig naar
huis. Maar ze vertelden direct aan hun familie wat ze hadden gezien en
vernomen, en daarop werd er veel gedacht en over en weer gevraagd en gegist wat
het te betekenen had dat de commandant met een nog hogere machthebber zijn
intrek had genomen in het armzalige huis van de Joden. Maar niemand durfde uit
de stad naar het huis van de Joden te gaan om te kijken wat daar aan de hand
was, en zo hadden wij de hele nacht rust.
[6] Toen de commandant met zijn
ondergeschikte weer bij ons kwam, vertelde hij hoe hij het had gedaan, en dat
het goed had gewerkt; alleen was hij bang dat hij 's ochtends vroeg al door de
erg klagerige Grieken overlopen zou worden, en hij wenste dat dat zoveel
mogelijk voorkomen zou kunnen worden.
[7] Ik zei: 'Wees daar niet bezorgd
om! Ook morgen zullen we wel een middel vinden om de nieuwsgierigen ver van
dit huis te houden. Maar aangezien het nu al tamelijk laat in de nacht is
geworden, zullen we ons nu ter ruste begeven! Ik blijf hier aan tafel rusten;
laat echter degene die een bed wil naar de vele rustvertrekken gaan, dan zal
hij daar een groot aantal rustbedden aantreffen!’
[8] Allen die aan Mijn tafel zaten
gaven er echter de voorkeur aan om net als Ik tot de ochtend aan tafel te
blijven; alleen de Joden bleven niet aan hun tafel, maar begaven zich naar hun
oude kamers, die nu echter ook helemaal veranderd' waren. We lieten de lampen
de hele nacht door branden en de vertrekken verlichten, opdat enkele
nieuwsgierigen, die het toch gewaagd had den in de nacht heel zachtjes dicht
naar het huis van de joden te gaan om van enige afstand af te luisteren wat er
in het huis gaande was, bang zouden worden. Maar toen ze de lichten gewaar
werden, durfden ze het huis niet te naderen, uit vrees door de commandant zelf
of door een van zijn dienaren ontdekt en daarna bestraft te worden.
63
De ware sabbatheiliging
[1] Wij rustten dan ook allemaal
ongestoord tot de ochtend van een sabbat, die bij deze joden echter niet van
bijzonder belang was, omdat ze al bijna meer heidens dan joods gezind waren.
Maar toch kwam de oudste 's ochtends vroeg al naar Mij toe en vroeg Mij, of Ik
en Mijn leerlingen ons strikt aan de sabbat hielden, aangezien die door Mozes
was vastgesteld als een dag des Heren, die strikt geheiligd moest worden.
[2] Ik zei: 'De sabbat te heiligen
volgens de inzettingen van Mozes is voor iedere jood passend en goed; maar van
nu af aan is iedere dag een dag des Heren, en wie elke dag overeenkomstig Mijn
leer zijn naaste goed doet, heiligt de sabbat werkelijk. jullie hoeven je
vandaag, nu het sabbat is, dus niet anders te gedragen dan op iedere andere
dag!
[3] De mens heeft op een sabbat
dezelfde behoeften voor zijn lichaam als op iedere andere dag, en moet die
voorzover mogelijk evenzeer bevredigen. Alleen moet hij zich onthouden van
zware, slaafse arbeid in ruil voor loon.Als hij daarmee echter voor een of
meerdere van zijn naasten iets nuttigs kan doen, wordt de sabbat daardoor niet
ontheiligd, ook al pakt hij nog zo'n zwaar slaafs werk aan, en Ik zal hem
daarvoor zegenen. Maar als zich zo'n gelegenheid niet voordoet, is het goed om
op een sabbat uit te rusten en zijn gemoed met de dingen van de geest bezig te
houden. Want bij het zware werk van een werkdag is de ziel niet goed in staat
in zichzelf diepe geestelijke dingen te bespiegelen en zich tot God te
verheffen; en daar heeft Mozes de sabbat dus voor ingesteld.
[4] Maar dat men op een sabbat na
zonsopgang en eveneens vóór zonsondergang niets zou mogen eten en drinken en
ook niemand een lichamelijke weldaad zou mogen bewijzen, zoals de Farizeeën in
Jeruzalem en ook in andere plaatsen in de synagogen onderwijzen, dat is een
onzin die er van getuigt dat de leraren de leer van Mozes zelf nooit hebben
begrepen en in acht hebben genomen; en door dat te leren hebben zij de geest
van Mozes' leer en die van de profeten voor de joden totaal verdraaid. Doe dus vandaag
zoals jullie steeds hebben gedaan, dan zullen jullie de sabbat in Mijn ogen
niet ontheiligen!
[5] Alleen hoeven jullie voor de
heidenen noch vandaag noch op een andere dag voor een armzalig loon het laagste
werk te verrichten; als ze echter ook Mijn leer aannemen en jullie als hun
naasten beschouwen en behandelen, kunnen jullie .hun ook in alle liefde en
broederlijke vriendschap allerlei goede diensten. bewijzen, opdat er vrede en
eenheid onder jullie heerst. Daarmee hebben Jullie nu alles wat de ware
heiliging van de sabbat betreft.
[6] Zelfs de wijzere heidenen zeggen
immers dat het beter is om een medemens te dienen -als de omstandigheden
daarom vragen - dan naar de tempel te gaan en daar een god te dienen, die de
dienst van mensen niet nodig heeft. En zo heeft de enig ware God de dienst van
de mensen voor zichzelf nooit nodig; maar wat Hij nodig heeft, is dat de mensen
uit liefde voor Hem en vanuit diezelfde liefde elkaar over en weer goede
diensten bewijzen.
[7] Want de
liefde is de ware levensmest voor de ziel voor het eeuwige leven, en God heeft
de mensen immers geschapen met de bedoeling dat ze in het eeuwige leven zullen
overgaan. De ware godsdienst, die Mij als enige welgevallig is, bestaat er dus
hoofdzakelijk uit, dat de mensen elkaar over en weer in Mijn liefde dienen; en
als dat de godsdienst is die Mij het meest welgevallig is, wordt de sabbat
daardoor zeker nooit ontheiligd.
[8] Er staat immers geschreven door
een profeet, in de tijd dat de joden zich helemaal op uiterlijke ceremoniën begonnen
te richten -zoals de Farizeeën nu do,en: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen,
maar zijn hart is ver van Mij!'
[9] Dien Mij dus van nu af aan alleen
in je hart en laat de dode ceremonie achterwege; dan zullen jullie zo iedere
dag de sabbat op een manier heiligen die Mij het meest welgevallig is! - Heb je
dat nu begrepen?'
[10] De Jood zei: 'ja, o Heer,
Heer, en daarom zullen wij de sabbat ook overeenkomstig Uw bedoeling
heiligen!'
[11] Hierop
ging de oude man meteen naar de zijnen en legde hun uit hoe Ik de sabbat
geheiligd wilde hebben, waarmee allen het volkomen eens waren . daarna begonnen
ze dan ook al gauw met het bereiden van het ochtendmaal' waarbij Veronica hun
weer goede diensten verleende.
[1] Wij gingen echter naar buiten naar
een heuvel buiten deze burcht, die nog hoger .was dan die waar de burcht op
stond en waar we naar alle kanten een prachtig uitzicht hadden. Men overzag
vandaar ook een groot deel van het dal van de Jordaan -en aan de andere kant in
oostelijke richting in de verre vlakten van de Eufraat - een groot aantal
bergen en omliggende plaatsen. Van hieruit kon men tot Jeruzalem kijken; maar
deze keer was die streek helemaal m een dichte ochtendnevel gehuld, zodat men
niets kon onderscheiden van de plaatsen van Judea.
{2] De commandant merkte op: 'Heer en
Meester, de dichte nevel boven de plaatsen en velden van Judea lijkt mij dat
volk te karakteriseren, wiens hart en verstand door een nog dichtere nevel
omgeven is dan die welke nu hun velden voor onze blikken verbergt?'
[3] Ik zei: 'Ja, vriend, zo is het
ook; daarom zullen ook velen in de zeer dichte nevel van hun dwalingen en de
daaruit voortkomende zonden van allerlei aard de dood vinden. Maar laten we nu
dergelijke beschouwingen terzijde laten en onze ogen naar de opgang van de zon
wenden; want er zal vandaag weer een prachtige zonsopgang te zien zijn! Daarom
zullen we nu allemaal even rusten en van de zonsopgang genieten!'
[4]
Daarop werden allen rustig en genoten van de mooie, voortdurend wisselende
taferelen van de ochtend; want in deze streek is de ochtend altijd veel
prachtiger vanwege de verre gezichtseinder naar het oosten; daar plegen zich
voor zonsopgang bijzonder veel zeldzame meteoren te ontwikkelen, waarvan de
oorzaak in natuurlijk opzicht in de uitgestrekte vulkanische bodem gezocht moet
worden. De bijgelovige heidenen en volkeren van die streken hielden dergelijke
verschijnselen voor de halfgoddelijke begeleiders van de godin Aurora, die
steeds voor Apollo de weg bereidt* (* In de Griekse mythologie is het de godin
Aurora (dageraad) , die de komst aankondigt van haar broeder Helios, de
zonnegod. Later werd deze nogal eens gelijkgesteld aan Apollo, hoewel de deze
laatste meer de god van het licht, en Helios die van de zon is.)
[5] Het was nu het moment om de
heidenen dat dwaze geloof af te nemen en hun de ware oorzaak van dergelijke
verschijnselen te tonen en begrijpelijk te verklaren; dat deed Ik hier dan ook
bij de commandant en zijn onderofficieren, en zij begonnen ook te begrijpen,
waarom Ik hen eigenlijk 's morgens vroeg mee deze heuvel op had genomen.
[6] Toen ze in alles onderwezen waren
en zij Mij daar ook hartelijk voor bedankten, merkte een hoge onderofficier van
de commandant op: 'Het zal uiteindelijk toch wel heel moeilijk zijn om met name
het gewone volk van zijn bijgeloof af te brengen, want volgens de leer van de
heidense priesters ziet het in iedere wolk en iedere nevelige vorm, bij het
opstijgen van de rook uit de keuken, bij het verbranden en het meer of minder
knetteren van hout, alleen maar allerlei soorten geesten en gnomen en verwacht
al naargelang de beweging daarvan geluk of ongeluk!
[7] Want uiteindelijk ligt er aan al
die vele verschijnselen, die dikwijls heel zeldzaam van aard zijn, iets
geestelijks ten grondslag, omdat er geen enkel verschijnsel tot uiterlijk
zichtbaar bestaan kan komen zonder een diepste innerlijke en derhalve eerste
ontstaansoorzaak. En om die voornaamste oorzaak voor het volk begrijpelijk en
aanschouwelijk te maken, hebben de oude wijzen die in een overeenkomstig beeld
gepersonifieerd -maar dat beeld wordt nu natuurlijk door zeer weinigen meer
begrepen en ze houden in plaats daarvan het verschijnsel zelf voor de meest
innerlijke en eerste ontstaansoorzaak. Het is dus moeilijk om dergelijke mensen
op overtuigende wijze duidelijk te maken dat datgene wat ze zien, niet is wat
ze zien en waar ze het voor houden, maar -op deze of gene wijze -een
noodzakelijke uiterlijke verschijningsvorm van een meest innerlijke, eerste en
voor het lichamelijke oog nooit zichtbare oorzaak.
[8] Nu doet zich nog een andere vraag
voor, en die is, of het uiteindelijk niet beter is dergelijke mensen in één
keer hun bijgeloof af te nemen. Want daardoor raken ze dat wat ze hadden wel
kwijt, maar kunnen zich datgene wat ze in plaats daarvan ontvangen, niet zo
gauw met volle, overtuigende duidelijkheid eigen maken; en daardoor kunnen ze,
zoals reeds bij vele Grieken en Romeinen het geval is geweest, maar al te
gemakkelijk tot het allerdichtste en uiterst moeilijk uit te roeien
materialisme overgaan, waar de inwoners van deze stad toch al geen gebrek aan
hebben. -Heer en Meester, wat vindt U daarvan?'
[1] Ik zei: 'Ik kan jou niets anders zeggen
dan Ik jullie en Mijn leerlingen heb gezegd: leer hen vóór alles de ene, enig
ware God kennen en Zijn rijk van eeuwige liefde en waarheid, en leer hen door
jullie voorbeeld te handelen volgens de leer die jullie van Mij hebben
ontvangen! Dan zullen ze door Mijn geest in hen wel tot alle waarheid en
wijsheid verheven worden.
[2] Dat alle verschijnselen, zowel op
de hele aarde alsook bij de mens, een meest innerlijke en geestelijke, levende
oorzaak hebben, dat heb Ik jullie in Pella voldoende laten zien. Maar daarom is
het nog niet nodig de mensen daar meteen in het begin al bekend en vertrouwd
mee te maken, maar alleen met de hoofdzaak, die jullie goed kennen; als die
wortel heeft geschoten, zal al het andere zich gemakkelijk en als vanzelf laten
bewerkstelligen.
[3] Jullie moeten je trouwens met name
in het begin niet met het verklaren van de verschijnselen in de natuurlijke
wereld bezighouden -ten eerste omdat jullie dat zelf nog niet volledig
duidelijk is, en in de tweede plaats omdat het eigenlijke ware levensheil van
een mensenziel niet afhangt van het kennen daarvan -maar jullie moeten de
mensen alleen maar leren echt in Mij te geloven en te leven en te handelen
volgens Mijn wil, zoals jullie die kennen; voor al het overige zal Ikzelf dan
wel zorgen! Want bij degene die Mijn geboden houdt en Mij werkelijk metterdaad
boven alles liefheeft, zal Ikzelf komen, en Ik zal Mijzelf in alles aan hem
openbaren, al naargelang zijn bevattingsvermogen.
[4] Want de talenten zijn door Mij
verschillend onder de mensen verdeeld, opdat een ieder zijn naaste
overeenkomstig zijn eigen talent in de door Mij bevolen naastenliefde kan
dienen. Daarom hoeven jullie bij de mensen voorlopig minder voor het
ontwikkelen van speciale talenten te zorgen, maar alleen voor de hoofdleer, die
jullie van Mij hebben ontvangen; voor al het andere -zoals gezegd -zal Ikzelf
dan zorgen.'
[5]. Toen de
onderofficier dat van Mij had gehoord, bedankte hij Mij en vroeg Mij verder
niets meer over dergelijke dingen.
[6] Tijdens deze leerzame gelegenheid
was de zon echter ook al helemaal boven de horizon geklommen, en er kwam een
bode uit het huis om ons te zeggen dat het ochtendmaal klaar stond. Toen
stonden wij op en begaven ons naar het huis.
[7] Bij het huis aangekomen, bleek het
gewoonweg belegerd door verscheidene burgers van deze stad; want ze hadden
gehoord dat de commandant de hele nacht in het huis van de Joden was geweest,
en ze zouden van een van de bewoners van het huis tegen een beloning graag te
weten komen wat daar eigenlijk aan de hand was geweest. Toen ze echter reeds
van enige afstand de commandant en zijn dienaren zagen en herkenden, hieven ze
hun regelrechte belegering van het huis onmiddellijk op en trokken zich wat
terug, zodat wij ongehinderd het huis konden binnengaan.
[8] In huis namen wij weldra het goed
klaargemaakte ochtendmaal tot ons, en niemand bekommerde zich speciaal om de
burgers van deze stad, die het huis gade sloegen.
[9] Spoedig daarna kwam de
burgemeester van deze stad om bij de commandant zijn opwachting te maken.
[10] Toen hij zich door een van zijn
meegenomen dienaren liet aankondigen, vroeg de commandant Mij of hij hem moest
binnen laten of niet.
[11] Ik zei: 'Laat deze man maar naar
ons toekomen; want ook hij zal een instrument voor Mij worden!'
66
De burgemeester van Abila
{1] Hierna liet de commandant de
burgemeester binnenkomen, en vroeg hem direct bij zijn binnenkomst in onze
grote en prachtig ingerichte eetzaal wat hij wenste.
[2] De burgemeester, die een man met
veel verstand en uitgebreide ervaring was en het huis van de Joden tevoren
zowel van binnen als van buiten maar al te goed kende, zei vol verbazing: 'Hoge
gebieder in naam van de grote en machtige keizer in Rome, de grootste en
machtigste stad ter wereld! Omdat ik hoorde dat u hier was vanwege vast en
zeker dringende ambtszaken, is het toch niet meer en niet minder dan mijn
gezworen heilige plicht mijn opwachting bij u te maken en u vol dienstbetoon te
vragen of u wellicht mijn diensten nodig hebt. En zo sta ik nu dan ook vol
verbazing hier voor u, en ik denk bij voorbaat al dat u mijn diensten
nauwelijks nodig zult hebben; want u bent in staat geweest om in het geheim het
volkomen geruïneerde huis van de arme Joden in een waar paleis te veranderen,
zonder mij daarvan zelfs maar in kennis te stellen en mijn hulp in te roepen
-daarom zal ik ook deze keer wel helemaal overbodig voor u zijn. Maar mocht u
mij toch voor iets kunnen gebruiken, dan sta ik u zelfs met mijn leven ten
dienste!'
[3] De commandant zei: 'Blijf nu maar
hier; want deze keer zul je mij nog in menig opzicht moeten dienen! Maar ga
eerst zitten en drink een beker van de oudste en beste wijn, die uit oeroude
tijden stamt en goed bewaard in schone stenen vaten gevonden is, in een kelder
die geheel bedolven is geweest!’
[4] De burgemeester ging direct bij de
commandant zitten, pakte de beker aan en proefde de wijn eerst; toen hij
volledig overtuigd raakte van de kwaliteit ervan, dronk hij de wijn uit de
beker met flinke slokken en zei: 'Ik heb toch al menige druppel geproefd van de
beste wijnen die ik ken; maar een betere dan deze is nog nooit over mijn lippen
gevloeid! O commandant, u staat algemeen bekend als een in alle opzichten groot
man en een held zonder weerga, die vanwege zijn daden door velen geroemd en
geëerd wordt, maar vergeef mij dat ik hier een kleine opmerking maak: als dat
het werk van II alleen is, dan bent u wel meer een god dan een mens! Want deze
oude burcht in korte tijd zo koninklijk te herstellen zonder dat ik dat heb
gemerkt, dat kan alleen voor goden mogelijk zijn, maar nooit voor mensen, al
werken ze nog zo hard en hebben ze nog zoveel inzicht; want zelfs de beste en
kundigste bouwlieden zouden met het herstellen van zo'n ruïne zeker meer dan
tien jaar volop werk hebben gehad!'
[5] De commandant zei: 'Je opmerking
is geheel juist - alleen is die niet op mij van toepassing! Maar op wie wel,
dat zul je weldra te horen krijgen en mij daarna pas ten dienste staan; maar
drink nu!’
[6] Hierop liet de burgemeester zijn
beker nog eens vullen en dronk hem ter ere van de wonderbaarlijke, met ware
goddelijke kracht begiftigde restaurateur van deze oude burcht tot op de
laatste druppelleeg. Daarna zei hij: 'Hoge gebieder, nu zou ik -als u dat
goedvindt -mij ervan willen overtuigen of de hele burcht die vroeger zeer veel
vertrekken gehad moet hebben, te oordelen naar de zeer grote ruïne, zich in
dezelfde goede bouwkundige staat bevindt als deze grote eetzaal, die voorheen
door allerlei ongedierte bewoond werd!'
[7] De commandant zei: 'Dat kunnen we
zeker doen, als de Ene onder ons, die jij nog niet kent, het goedvindt!'
[8] Ik zei: 'Die vindt het helemaal
goed zo; want de heidenen, en met name de starre stoïcijnen zoals deze
burgemeester er één is, kunnen alleen maar door grote tekenen bekeerd worden
tot het geloof in de ene, enig ware God en Heer van hemel en aarde van
eeuwigheid, voor wie alle dingen mogelijk zijn en die door Zijn woord alles uit
Zichzelf heeft geschapen en vormgegeven.'
[1] Toen Ik dit had gezegd, stonden we
allemaal van tafel op, liepen door alle grote en kleine vertrekken en ook de
zeer grote kelder, en de burgemeester raakte daarbij zo vol verbazing en
verwondering, dat hij van louter ontzag nauwelijks durfde spreken.
[2] Toen wij na een paar uur opnieuw
in de grote eetzaal waren teruggekeerd en om de tafel hadden plaatsgenomen, zei
hij pas (de burgemeester): 'Nu geloof ik pas dat er een God van eeuwigheid
bestaat, en wel alleen Degene in Wie de ]oden geloven - maar nog maar heel zwak
- en die zij van tijd tot tijd aanbidden en ter ere van wie zij één dag in de
week wijden.Want dergelijke dingen kunnen alleen maar mogelijk zijn voor Degene
die de wijde hemel en deze aarde, waarvan ook nog geen mens het einde heeft
ontdekt, uit Zichzelf door Zijn eeuwig machtwoord heeft opgebouwd en met
talloze planten, dieren en mensen in grote verscheidenheid heeft bebouwd,
gesierd, tot leven gebracht en bevolkt. O commandant, leer mij die God nader
kennen!'
[3) De commandant zei: 'Zie daar de
man die rechts van mij zit en met mijn dochter spreekt, die Hij in Pella op
wonderbaarlijke wijze van een zeer kwaadaardige ziekte heeft genezen! Meer hoef
ik je voorlopig niet te zeggen; naderhand zul je wel meer details en
uitgebreidere informatie krijgen!'
[41 Hierop begon de burgemeester Mij
nauwkeurig te bekijken en zei toen zachtjes tegen de commandant: 'Hij is wat
zijn uiterlijk betreft ook een mens en wat zijn kleding betreft een Jood uit
Galilea; maar hij moet een uiterst vrome man zijn en volkomen toegewijd aan de
grote God van de loden, omdat de grote God hem tot zo'n ongehoorde macht heeft
verheven, zoals dat in vroeger tijden ook met andere zeer vrome Joden gebeurd
moet zijn!'
[5] De commandant zei: 'Voor een deel
heb je wel gelijk, maar nog lang niet helemaal. Maar mettertijd zal alles je
nog wel duidelijk worden!'
[6] Nu wendde Ik Mij tot de commandant
en zei: 'Nu kun je hem wel meer vertellen; want hij zal het begrijpen.'
[7] Toen begon de commandant de
burgemeester over Mij te onderrichten, zelfs tot verbazing van Mijn leerlingen,
en hij begreep en vatte alles, en er bleef geen twijfel meer in zijn ziel.
[8] Toen de burgemeester nu goed inzag
met wie hij in Mij te doen had, stond hij op, liep vol eerbied naar Mij toe en
zei vol toewijding: 'Heer, Heer, U alleen bent Degene in wie ik met mijn hele
huis van nu af aan zonder twijfel werkelijk zal geloven! Maar zegt U mij ook
wat ik moet doen om te zorgen dat mijn geloof in korte tijd mogelijk ook in de
harten van andere mensen zou kunnen overgaan! Want mijn gemoed is nu eenmaal
zo, dat ik met datgene wat mij meer dan gelukkig en zalig en tevreden maakt,
ook direct alle andere mensen even gelukkig en tevreden zou willen maken, wat
echter met onze zwakke menselijke krachten natuurlijk dikwijls niet zo snel
gaat als wij wensen en graag zouden zien. Maar U, o Heer, Heer, zijn alle
middelen reeds sinds eeuwigheid volkomen bekend, en daarom kunt ook alleen U
mij die bekend maken!'
[1] Ik zei: 'Liefde en geduld zijn de
twee grootste dingen voor alles in deze wereld alsook in de eeuwige
oneindigheid. Aan liefde ontbreekt het je niet. Daarom heb Ik Me ook door jou
laten vinden en al gauw laten herkennen; maar aan het juiste geduld, dat volledig
hand in hand dient te gaan met de liefde, ontbreekt het je nog.
[2] Doe vandaag in Mijn naam alleen
maar zoveel als je mogelijk is, dan zal de daaropvolgende dagje wel zeggen
watje voor het bereiken van een edel doel verder te doen staat! Want zie, in
deze meer dan grote, voor jullie mensen bestemde wereld kan men niets zo
gemakkelijk over de knie breken als een oud vermolmd stuk hout; want als dat zo
zou zijn, zou Ik nooit een lichaam van vlees en bloed hebben aangenomen en zou
Ik nooit als mens naar jullie mensen toe gekomen zijn om Zelf met veel moeite
en heel veel geduld jullie in de dingen van Mijn rijk te onderwijzen.
[3] Ieder mens heeft zijn volkomen
vrije wil, en die moet vóór alles in het oog gehouden en gerespecteerd worden.
Het zou dus niet zo goed zijn om met name de mensen die zich nog niet intensief
met de leer der stoïcijnen hebben beziggehouden, direct op dit grote wonder te
wijzen dat Ik heb gedaan, maar ze moeten onderwezen worden over Mijn bestaan
dat in de geest geen begin en geen einde heeft, d. w.z. over de ene, enig ware
God; daarna moet hun duidelijk gemaakt worden wat Zijn wil is, en dat de mens
die aan die wil voldoet, het juiste doel heeft bereikt.
[4] En als de mensen dat zonder enige
-fysieke dan wel morele - dwang aannemen en ernstig volgens die leer gaan
leven, dan kunnen jullie met hen ook over Mijn bijzondere tekenen en over Mijn
alomtegenwoordigheid beginnen te spreken, en dat zal hen sterken in hun geloof
en om daarnaar te handelen.
[5] Maar, de starre stoïcijnen kunnen
jullie wel beginnen te bekeren met de door MIJ gedane tekenen; want zij, die
het leven verachten en dood wensen te zijn en niet willen bestaan, kunnen wel
een hardere stoot verdragen, zonder dat daardoor de vrijheid van hun wil enige
schade lijdt.
[6] Praat echter niet meteen teveel
over dit teken hier want in deze stad wonen immers al twee mensen die Ik in
Pella heb genezen, waar de commandant en zijn onderofficieren de nadere
bijzonderheden goed van kennen, en die twee genezenen zullen wel een goed getuigenis
over Mij geven! Daarna kunnen jullie pas beginnen te spreken over wat er hier
gebeurd is.
[7] Doe datgene wat Ik jullie nu
gezegd heb met alle liefde en geduld, dan zullen jullie op die manier in Mijn
naam een rijke mensenoogst voor Mijn levensrijk verkrijgen!
[8] Want zie, de heer van een
wijngaard had twee arbeiders in zijn wijngaard laten komen en beloofde ieder
van hen hetzelfde, zeer aanzienlijke loon. Toen verdeelden de twee ingehuurde
arbeiders de wijngaard onder elkaar in gelijke delen.
[9] De ene arbeider wilde tegenover de
heer laten zien dat hij heel ijverig en actiefwas, om achteraf een goede
beloning van hem te krijgen, en hij werkte zonder één moment te rusten. Hij was
dan ook al gauw klaar met zijn werk; maar door de grote haast en het ongeduld
bleek zijn werk voor het grootste deel erg slordig te zijn, en de wijngaard
leverde de heer een magere oogst op.
[10] De tweede arbeider gaf zichzelf
de tijd en overwoog bij ieder wijnstok goed hoe die behandeld moest worden om
de heer een rijke opbrengst te geven. Hij was met zijn gedeelte dan ook langer
bezig dan zijn medearbeider; maar toen de oogst kwam, was zijn gedeelte meer
dan vol met de mooiste druiven.
[11] En toen de heer van de wijngaard
de oogst binnenhaalde, prees hij de tweede arbeider ten zeerste en gaf hem zijn
beloning; maar aan de eerste arbeider, die met te grote haast had gewerkt, gaf
hij geen loon, omdat hij in de wijngaard eerder schade dan enige opbrengst had
bewerkstelligd.
[12] Bedenk dat ook, als jullie in
Mijn wijngaard van mensenlevens een waarlijk nuttig werk willen doen!
[13] De mensen zijn de wijnstokken en
dienen al naargelang hun verschillende aard en karakter ook verschillend
behandeld te worden; doe dus zoals Ik jullie nu heb getoond, dan zullen jullie
goede vruchten oogsten en in Mijn rijk een uitstekend loon ontvangen!
[14] Onderwijs de mensen vooral alleen
de waarheid, dan zullen jullie hen vrijmaken van alles wat hun zielen gevangen
houdt, en jullie zelf zullen daarbij de gelukzaligheid van de grootste
vrijheid in je hart ervaren en genieten!'
[1] Allen bedankten Mij voor deze les,
en de burgemeester stond op van tafel om weg te gaan omdat hij zag dat de
oudste zijn personeel opdracht gaf het middageten op tafel te zetten. Maar Ik
vroeg hem te blijven en samen met ons het middagmaal te gebruiken; en hij bleef
en at met ons.
[2] Toen hij de edele vissen zag,
vroeg hij aan de commandant of hij deze Joden de vissen misschien uit
Genezareth of Gadara had verschaft, en wanneer.
[3] Maar de commandant zei: 'Vriend,
niet ik heb dat gedaan, maar enkel en alleen de Heer, voor wie -waar je je
vandaag al voldoende van hebt kunnen overtuigen -alles mogelijk is - en zo
zijn deze vissen ook een teken van Zijn goddelijke macht en heerlijkheid! Eet
ze, en versterk je ermee naar je lichaam en in het hart van je ziel!'
[4] Hierop nam de burgemeester een vis
en at hem meteen op, aangezien hem die buitengewoon goed smaakte; maar hij nam
geen tweede meer, omdat hij zich door die ene vis al volkomen gesterkt voelde.
[5] Tijdens de maaltijd werd er nog
heel veel over de verschijnselen en dingen in de natuurlijke wereld gesproken,
en de burgemeester beleefde daar grote vreugde aan.
[6] Het gesprek kwam ook op dromen, en
Ikzelf verklaarde hun de innerlijke wereld van de dromen en toonde hun daarbij
de goddelijke, scheppende kracht die in de ziel nog niet ontplooid is en door
het trouw handelen volgens Mijn leer haar hoogste ontwikkeling en volmaaktheid
kan bereiken.
[7] Dat verheugde ook de Griek,
evenals de commandant, en hij zei: 'O, de mensen weten met z'n allen toch
absoluut niets, en wat stellen ze toch niets voor vergeleken bij U, o Heer
Heer!'
[8] Ik zei: 'Daarom ben Ik naar jullie
in deze wereld toe gekomen, om jullie de weg te tonen waarlangs jullie al voort
wandelend die volmaaktheid in alle dingen zullen bereiken, die Ik
onveranderlijk en van eeuwigheid af aan bezit. Ik ben alles in alles, en alles
is in Mij en uit Mij! En zo zullen ook jullie als Mijn kinderen met Mij zijn!
[9] Ik zeg jullie: geen oog heeft ooit
gezien, geen oor gehoord en in geen menselijke gedachte is ooit
opgekomen wat voor zaligheden er bereid zijn voor degenen die Mij liefhebben en
Mijn geboden trouw houden! Wees dus nuchter, ijverig in al het goede en ware en
werkzaam met alle liefde en geduld, opdat Mijn geest in jullie zal ontwaken en
opstaan en jullie in het helderste licht de innerlijke goddelijke wereld in
het hart van jullie ziel zal tonen; want daarin ligt een voor de uiterlijke
mens onontdekte zalige oneindigheid verborgen, en niemand behalve Ik kent de
weg daarheen! Maar Ik heb jullie die weg getoond; volg die dus, opdat jullie de
goddelijke wereld in jezelf mogen bereiken!'
[10] Na die woorden van Mij zei de
Griek: 'Dat is wel een zeer diepe innerlijke wijsheid; maar ik heb die niet
helemaal kunnen begrijpen, omdat ik vast nog in alles een op de uiterlijke
dingen gericht mens ben. Ik zal daarom proberen die uiterlijke mens
geleidelijk aan helemaal uit te trekken, om zodoende de innerlijke mens steeds
beter te kunnen begrijpen. O Heer, Heer, wees en blijf mij behulpzaam bij dat
zware werk! Want alleen met Uw hulp kan de op zichzelf arme en zwakke mens
alles bereiken, maar zonder die hulp eeuwig niets anders dan de dood, die
ieder mens eenmaal zal moeten ondergaan - een lot dat zich er werkelijk niet
voor leent een dieper denkend mens opgewekt en blij te stemmen, en daarom
heeft ook nooit iemand ons, aanhangers van Diogenes, met een blij gezicht rond
zien lopen.
[11] Maar vanaf dit moment, nu ik de
Schepper en Heer van het leven en van alle dingen Zelf heb gezien en gesproken
en uit Zijn mond overtuigend heb vernomen dat er voor de mensen geen dood
bestaat, ben ik dan ook heel blij geworden in mijn hart. O Heer, Heer, houd mij
in deze blijheid; want een treurig mens kan geen plezier hebben in een goed
werk!'
[12] Ik zei: ' Als jullie je aandeel
doen, zal ook Ik het Mijne doen! Maar verlang niet teveellevensblijheid,
zolang jullie nog in het vlees zijn; want daardoor verdwaalt de ziel gemakkelijk
in het wereldse en materiële en vindt dan de juiste weg naar het leven heel
moeilijk meer in de juiste volmaaktheid.
[13] Verdraag vreugde en leed met het
juiste geduld en in volle overgave aan Mijn wil, dan zullen jullie later in
Mijn rijk met de kroon des levens getooid worden!
[14] Maar nu is voor deze plaats Mijn
tijd ook gekomen, en Ik zal jullie nu verlaten en Mij naar een andere plaats
begeven, waar ook veel doden zijn die Ik tot leven wil wekken. En jou,
commandant, staat het nu vrij om Mij naar Golan te vergezellen.'
[15] De commandant zei: 'O Heer en
Meester, ik zou U nog wel verder willen vergezellen als U dat goedvindt want in
deze herfsttijd heb ik daar wat mijn werk betreft nu ook de tijd voor; maar
naar de plaatsen die onder mijn bevel staan vergezel ik U in ieder geval, omdat
ik die toch al in ogenschouw moet nemen. Mijn onderofficieren gaan derhalve ook
mee, evenals mijn dochter, en we kunnen dus wel op weg gaan!'
[16] Nu kwamen ook de Joden van dit
huis, die Mij diep ontroerd bedankten voor de wonderbaarlijke genade die Ik hun
had bewezen, en ze vroegen Mij of Ik hen ook verder niet wilde verlaten met
Mijn hulp bij een of andere nood.
[17] Ik beloofde hun dat Ik in de
geest bij hen zou blijven, als zij in Mijn leer zouden blijven; de commandant
beloofde hun ook dat hij hen zou beschermen, en ook de burgemeester deed dat.
70
De aankomst in Golan
[1] Toen dat allemaal afgehandeld was,
stonden we op van tafel en begaven ons op weg naar Golan. We maakten echter een
kleine omweg buiten de stad om, om in de stad geen onnodig opzien te baren, en
op die weg vergezelde ook de burgemeester ons; want ook hij wilde voorlopig de
vele op hem wachtende vragenstellers vermijden. Aan de andere kant van de stad,
op de weg naar Golan, had de burgemeester een oude vriend; die bezocht hij en
hij nam dus afscheid van ons, en wij gingen onze weg rustig verder.
[2] De weg van Abila naar Golan is
tamelijk moeizaam, en pas tegen de avond bereikten wij de genoemde plaats. Toen
wij voor de poort van de stad kwamen, troffen wij daar verscheidene Joden aan
die in deze stad woonden en deze tijd benutten om een wandeling te maken;
vanwege de sabbat hadden ze dat niet kunnen doen, omdat dat volgens de strenge
verordeningen pas na zonsondergang toegestaan was.
[3] Toen zij ons aan zagen komen en
ons als Joden herkenden, kwam er direct een oudste op ons af die ons vroeg waar
we vandaan waren gekomen en of wij niet wisten dat een echte Jood de sabbat
niet mocht ontheiligen, ook niet door een noodzakelijke reis buiten, zolang de
zon aan de hemel staat en schijnt.
[4] Nu trad de commandant de oudste
tegemoet en zei met ernstige stem: 'Er zijn hier niet alleen Joden, maar ook
wij, gebiedende Romeinen, zijn bij en te midden van hen;jullie wetten gaan ons niets
aan, en als wij het willen en noodzakelijk achten, moeten ook de onnozele Joden
op een sabbat doen :vat wij willen. Jullie hebben het recht niet om een van
jullie geloofsgenoten in ons gezelschap staande te houden en te vragen waarom
hij dit of dat op een van jullie sabbatten doet of niet doet. Want hier en over
een nog veel groter gebied ben ik de gebieder in naam van de keizer, en heb ik
het scherpe zwaard van de gerechtigheid in mijn hand! Wie het waagt in strijd
daarmee te handelen -of hij nu een Jood, een Griek of een Romein is, en of het
nu een sabbat of een andere dag is, dat is om het even -die zal te voelen
krijgen hoe scherp het is!'
[5] Toen de Joden de commandant
herkenden en die opmerkingen uit zijn mond hoorden, schrokken ze erg en vroegen
hem om vergeving met de verontschuldiging dat ze hem onder de aankomende Joden
en Grieken niet hadden gezien en dus ook niet herkend hadden; want als ze hem
gezien en herkend zouden hebben, hadden ze de joden zeker niet staande
gehouden en ondervraagd, omdat ze op de sabbat een reis hadden gemaakt; want
ook zij waren steeds trouwe onderdanen van de Romeinen en hadden een hoge achting
voor hun wijze wetten.
[6] Nu zei de commandant: 'Deze keer
is het jullie vergeven; maar vraag voortaan niet meer aan joden, ook als ze
hier op een sabbat aankomen, waarom ze die dag niet op een passende manier
vieren! Want als jullie dat in jullie blinde ijver nog eens doen, zal ik jullie
daarvoor weten te tuchtigen; en ga nu verder, of keer weer terug naar jullie
vervuilde huizen!'
[7] Daarop maakten de joden een diepe
buiging voor de commandant en trokken zich vlug terug in de stad; want ze
dachten bij zichzelf dat er binnen niet al te lange tijd misschien wel honderd
soldaten de commandant zouden volgen en die wilden ze niet tegenkomen. Zij
achtten het dus raadzamer om weer naar hun huizen terug te keren.
[8] Toen deze joden zich in hun
woonhuizen terugtrokken, vroeg de commandant aan Mij, waar Ik in deze stad
onderdak voor de nacht zou nemen.
[9] Ik zei: 'Vriend, aan de andere
kant van de stad bevindt zich een joodse herberg; daar zullen we heengaan en de
nacht doorbrengen. De dag van morgen zal ons wel duidelijk maken wat er verder
gedaan moet worden. Laten we ons dus naar de genoemde joodse herberg begeven!'
[10] Terwijl het al tamelijk begon te
schemeren trokken wij door de behoorlijk grote stad en bereikten weldra de
genoemde herberg.
[11] Toen wij voor deze herberg, die
niet zo erg groot was, aankwamen en daar bleven staan, kwam de waard direct
naar het voorportaal en vroeg ons wat we wensten.
[12] Ik zei: ' Als er 's avonds
reizigers voor een herberg aankomen, willen ze een onderkomen voor de nacht
hebben; en dat willen wij ook.'
[13] De waard zei: 'Vriend, jullie
zijn zeker met z'n veertigen, en voor zoveel mensen zal er in mijn huis
nauwelijks voldoende ruimte te vinden zijn! Verderop is een grote Griekse
herberg; daar kunnen jullie heel goed en aangenaam onderdak krijgen. Bovendien
is mijn vrouw, die met de keuken weet om te gaan, helaas ziek. En mijn twee dochters,
die vandaag ook enigszins onwel zijn, kunnen dat ook als ze gezond zijn nog
lang niet, omdat hun daarvoor de nodige kracht en kennis ontbreekt. Ik kan
jullie daarom slechts een zeer schraal onderkomen bieden, terwijl jullie in de
herberg verderop alles kunnen krijgen wat jullie nodig hebben.'
[14] Ik zei: 'Dat weet Ik ook, en al
sinds lange tijd; maar Ik wil juist in jouw herberg overnachten, opdat jij van
ons zult ontvangen en krijgen watje nodig hebt. Laat ons bij jou onze intrek
nemen!'
[15] Toen de waard dat hoorde, zei
hij: 'ja, als jullie genoegen willen nemen met mijn herberg, waar het in alle
opzichten mager mee gesteld is, kunnen jullie wel binnenkomen om te zien hoe
mijn herberg er van binnen uitziet; als hij jullie bevalt, kunnen jullie ook
blijven! Wat wijn en brood kan ik jullie nog wel aanbieden, en ook een paar
tafels met merendeels stenen banken eromheen; maar met de rustplaatsen zal het
erg krap zijn.'
[16] Daarop gingen we direct de
herberg binnen, waar we een tamelijk ruime eetkamer aantroffen en ook vele
tafels, stoelen en banken, zodat we allemaal tamelijk gemakkelijk plaats
hadden.
[17] De waard liet direct lampen in de
eetzaal brengen en was niet weinig verbaasd, toen hij ook commandant Pellagius
in ons midden zag, die hij heel goed kende. Nu begon hij zich. nog meer te
verontschuldigen voor zijn armoede, waarmee hij, zoals hij zei, zulke gasten
maar heel slecht zou kunnen bedienen, en ook moest vandaag de sabbat gehouden
worden, waarop het de Joden met toegestaan was zich op passende wijze op de
avond voor te bereiden.
[18] De commandant stelde hem echter
gerust en zei: 'Als ik hier een zo goed en aangenaam mogelijk onderdak voor de
nacht had willen hebben had ik gebruik kunnen maken van de burcht, die mij
steeds ter beschikking staat; maar omdat mij eindeloos veel meer aan dit
gezelschap gelegen is dan aan al die ijdele en vergankelijke wereldse pracht en
praal, blijf ook ik met mijn dochter en mijn voornaamste onderofficieren bij
jou. En ik blijf ook bij jou, omdat de ene ware Heer en Meester, die voor mij
alles in alles is, reeds voordat we bij de stad waren de wens heeft
uitgesproken vandaag juist in jouw herberg te willen overnachten.
[19] Wie die Heer en Meester nu
eigenlijk is, zul je nog wel nader te weten komen,. waardoor jij ook het heil
zult vinden en bewaren voor jezelf en je hele huis. Maar laat nu wat brood en
wijn voor ons op tafel zetten!'
[20] Nu riep de waard onmiddellijk
zijn niet zo talrijke personeel en beval hun brood, zout, en wijn op tafel te
zetten, wat direct uitgevoerd werd.
[21] Wij namen ook meteen wat brood en
wijn tot ons, en de waard zelf, die een heel eerbiedwaardig voorkomen had en
overigens ook een rechtschapen man was, nam deel aan het opgediende avondmaal.
[1] Nadat we ons met brood en wijn
voldoende hadden verkwikt en onze waard spraakzamer was geworden, wendde hij
zich tot Mij en zei: 'U lijkt mij ontegenzeglijk de heer en meester te zijn,
bij wie -volgens de woorden van onze commandant en gebieder - ik en mijn hele
huis ons heil zullen vinden en .het ook voor altijd zullen behouden en bewaren.
Hoe zal dat gaan? U lijkt mij naar uw kleding te oordelen een Galileeër te
zijn; hoezo en waarin bent u dan een heer en meester?'
[2] Ik zei: 'Laat je zieke vrouw nu
hierheen brengen en ook je beide ziekelijke dochters, dan zal Ik hen op
dezelfde manier genezen als Ik de dochter van de commandant heb genezen, die je
hier aan zijn zijde ziet zitten. En als Ik jouw vrouwen dochters niet genees,
geneest geen enkele arts op de hele wereld hen! Handel dus overeenkomstig Mijn
woorden, dan zul je de kracht en heerlijkheid Gods in de mens, die Ik ben,
aanschouwen!'
[3] De waard zei: 'Ik ben weliswaar
een strenggelovige Jood en houd mij aan de wet; maar eerlijk gezegd ben ik in
het eigenlijke geloof wel wat zwak geworden, en wel om twee redenen. Ten eerste
hebben onze profeten allerlei dingen voorspeld in het voordeel van de Joden en
ook een Messias, die met grote macht en heerlijkheid zal komen en ons vervallen
en verwoeste rijk voor alle tijden der tijden weer zal oprichten! Maar tot nu
toe is er van al die voorspellingen maar bitter weinig uitgekomen - en als er
iets uitgekomen is, is zeker alleen het erge uitgekomen, en het goede zal wel
tot het einde der tijden op zich laten wachten! En bij zulke, op ervaring
berustende, kwalijke omstandigheden is het wel moeilijk om sterk in het geloof
te blijven.
[4] Ten tweede moeten wij Joden onder
de heidenen leven en met hen omgaan, en zij hebben meestel geen enkel geloof en
lachen ons uit, als wij met hen over onze enig ware en enige God beginnen te
praten; want deze heidenen zijn voor het merendeel wereldse wijzen, geloven
niet in hun goden en evenmin in de onsterfelijkheid van de zielen, en met
handige welbespraaktheid tonen zij de nietigheid van alle oude geloofszaken
aan. Bij hen bestaat er geen God, maar alleen allerlei krachten in de natuur.
Die scheppen aan één stuk door, volgens bepaalde aan hen ten grondslag liggende
wetten, en vernietigen na korte of lange tijd weer wat ze hebben geschapen.
[5] Zo ziet u, beste heer en meester,
dat het met ons geloof erg aan de grens zit; maar deze keer wil ik toch vast
geloven dat u mijn vrouwen mijn twee dochters zult genezen, en mijn zieke vrouw
moet samen met mijn dochters onmiddellijk hierheen gebracht worden!'
[6] Hierop brachten de dienaren van de
waard weldra de vrouw in haar bed bij Mij in de eetzaal, en de twee dochters
kwamen zelf, begeleid door de waard, die hen vlak bij Mij plaatste en tegen hen
drieën zei (de waard): 'Kijk, dat is de heer en meester die jullie op een
wonderbaarlijke en voor ons onbegrijpelijke manier zal genezen; geloof het, en
vraag hem erom!'
[7] De vrouwen de dochters deden dat
op een ontroerende manier, en daarop zei Ik: 'Jullie geloof helpe jullie, en
Ik wil het! Sta dus op en wandel!'
[8] Op datzelfde ogenblik voelden de
vrouwen ook haar twee dochters dat ze volkomen gezond en sterk waren, en de
vrouw verliet haar bed, probeerde te lopen en voelde in geen enkellichaamsdeel
enige pijn en evenmin enige zwakheid; ook de beide dochters deden dat en
voelden hetzelfde als hun moeder.
[9] Alle drie kwamen ze dan ook
onmiddellijk naar Mij toe en bedankten Mij van gans er harte voor hun genezing,
wat ook de waard deed, die zich buitengewoon verwonderde over deze wonderlijke
manier van genezen.
72
De waard en zijn vrouw verbazen zich
over
de wondermacht van de Heer
[1] Na een poosje zei hij tegen zijn
vrouwen twee dochters (de waard): ‘Aangezien jullie nu door deze wonderheer en
meester genezen zijn, moeten jullie de dankbaarheid die je verschuldigd bent
ook laten zien door aan het werk te gaan! Ga naar de keuken en maak voor
allemaal een beter maal klaar dan ik hun kon aanbieden! Neem het beste uit de
provisiekamer en maak het goed klaar!’
[2] De drie gingen samen met de andere
dienaren vol vreugde aan het opgedragen werk.
[3] Ik zei tegen de waard: 'Vriend,
die moeite had je de genezenen wel kunnen besparen, want voor ons zijn het
goede brood en de eveneens zeer goede wijn voldoende; maar omdat de drie met
grote vreugde aan het koken en braden zijn begonnen, moeten ze het ook
afmaken!’
[4] Ik had dat nog maar nauwelijks
gezegd, of de vrouw kwam weer vol blijdschap de eetzaal binnen en zei tegen de
waard: 'Maar wat is er tijdens mijn zware ziekte, die een half jaar geduurd
heeft, toch allemaal gebeurd, zonder dat ik ervan wist? De grote en de kleine
provisiekamer zijn boordevol met allerlei soorten goed voedsel! Er zijn een
grote hoeveelheid linzen, bonen, meel, olie, boomvruchten, grote druiven,
verscheidene van de grootste potten met honing, gedroogde en gerookte vissen,
en de broodmanden zijn vol met de mooiste broden; ook de kleinste provisiekamer
zit tot de nok toe gevuld met melk, boter, kaas en verse eieren en nog andere
dingen, met zout, goede kruiden en wortels. Wanneer is dat allemaal in de
provisiekamers gekomen? Ik heb het de kinderen en de bedienden gevraagd, en die
konden mij geen opheldering geven, maar ze dachten dat jij dat wel zou weten. Hoe,
hoe is dat toch in z'n werk gegaan?'
[5] De waard was daardoor op zijn
beurt uiterst verbaasd en zei: 'Als het er in de provisiekamers zo voorstaat,
begin ik weer opnieuw de oude wonderen te geloven, en dan is de mannaregen en
het neervallen van de kwakkels geen verzinsel, maar waarheid! Ik geloof dat
deze heer en meester, die jou genezen heeft, wel het beste zal weten wie onze
provisiekamers gevuld heeft; want een meester die zieken enkel door zijn woord
kan genezen, zal ook wel andere dingen tot stand kunnen brengen!’
[6] Daarop ging ook de waard kijken
hoe het er in zijn provisiekamers uitzag en trof alles aan zoals zijn vrouw
hem zojuist verteld had, en hij zei: 'Deze man moet van buitengewone afkomst
zijn! Of hij is een grote profeet, of hij is een magiër die door en door
vertrouwd is met de geheime krachten van de natuur, en die in Egypte of ergens
anders zijn kennis heeft verworven.'
[7] Zijn vrouw zei: 'Toen hij mij
genas zag ik uit zijn hoofd een helder licht komen, en zijn hele wezen was met
een lichtschijnsel omgeven - en dat zal bij een magiër wel nooit het geval
zijn! Achter deze man en misschien ook ach ter degenen die bij hem zijn moet
iets buitengewoon groots en verhevens verborgen zijn; misschien is hij
tenslotte -wie zal het zeggen - zelfs de profeet Elia, die aan de Messias
voorafgaat -of misschien is Hij zelfs de Messias Zelf!'
[8] De waard zei: 'Daar zou je wel
eens gelijk in kunnen hebben; want wie dat enkel door de macht van zijn wil kan
bewerkstelligen, moet sterk vervuld zijn van Gods eeuwige geest. Dat dit
allemaal op een bovennatuurlijke wijze hier in huis gekomen is, dat is zo
helder als glas, en wij kunnen die grote meester alleen maar van gans er harte
danken. Maar zorg ervoor dat er weldra een goede en rijkelijke maaltijd klaargemaakt
wordt!'
[9] Daarop ging iedereen in de keuken
aan de gang, en de waard kwam diep in gedachten weer naar ons toe in de
eetzaal.
[1] Toen hij weer bij ons was, bekeek hij
Mij een tijdje van top tot teen en zei toen (de waard): 'Mijn vrouw zal wel
gelijk hebben; want U, o Heer en Meester, bent ofwel de beloofde profeet Elia,
die aan de Messias vooraf zal gaan, zoals dat in de Schrift geschreven staat,
ofwel U bent uiteindelijk de grote Messias Zelf! Want als Hij komt, zal Hij
geen grotere tekenen kunnen doen! In degene die in staat is te doen wat alleen
God mogelijk is, moet de hele volheid van Gods geest wonen. Uw lichaam, o Heer
en Meester, is weliswaar hetzelfde als dat van een mens, maar Uw ziel is vol
goddelijke kracht en macht; daarom zij die kracht en macht in Uw ziel boven
alles hoog geloofd en geprezen!’
[2] Daarop zei Ik: 'Heil jou en jouw
huis, dat jullie dat in Mij hebben herkend; maar zalig zullen alleen diegenen
worden die de wil doen en vervullen van de Vader in de hemel, die Mij in deze
wereld heeft gezonden.
[3] Ik en de Vader zijn één. Wie Mij
ziet en hoort, ziet en hoort ook de Vader; zonder Mij kan echter niemand de
Vader zien of horen. Wie dus in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en
handelt, zal van Mij het eeuwige leven ontvangen!’
[4] Vol hoogachting en ontzag voor Mij
zei de waard: 'Hoe luidt Uw leer dan? Wat moet men doen om van U het eeuwige
leven te ontvangen?'
[5] Ik zei: 'Wie nu in Mij gelooft en
aan Mij geen aanstoot neemt, en bovendien de geboden houdt die Mozes heeft
gegeven, heeft reeds het eeuwige leven in zich; want Ik geef jullie geen andere
wet dan Mozes ook alleen van Mij heeft ontvangen en aan de mensen heeft
gegeven.
[6] Erken God, heb Hem lief boven
alles en je naaste als jezelf, dan vervul je de hele wet en daarmee de wil van
Degene die nu met jou spreekt! Het resultaat daarvan zal zich in je ziel
tonen. - Begrijp je dat?'
[7] De waard zei: 'Ja, o Heer en
Meester, en ik heb bij alle zwakheid van Mijn geloof de wet van Mozes toch
steeds trouw in acht genomen, en zal hem van nu af aan nog trouwer in acht
nemen; maar omdat er ook geschreven staat dat de Messias een echt Godsrijk op
deze aarde zal vestigen, dat voortaan geen einde zal hebben, is de vraag: hoe,
waar en wanneer? Zal Uw troon in Jeruzalem of ergens anders opgericht worden,
en wanneer zal dat gebeuren?'
[8] Ik zei: 'Mijn rijk, dat Ik nu
onder de mensen op deze aarde vestig, is geen werelds rijk, maar een Godsrijk
zonder enige wereldse pracht en praal; het heeft niets uiterlijks maar is
inwendig in de mens, en Mijn stad, Mijn sterke stad en de burcht waar Ik woon
is een zuiver hart, dat Mij boven alles liefheeft. Kijk, zo zit het met het
vestigen van Mijn rijk op deze aarde!
[9] Allen die wachten op het vestigen
van een nieuw rijk Gods op aarde met uiterlijk prachtvertoon, zullen zich in
hun blinde hoop erg vergissen en zichzelf misleiden; want zo'n rijk wordt er
op aarde nooit in de levende waarheid uit en in Mij gevestigd.
[10] Valse profeten zullen dat wel
doen, terwijl ze Mijn naam voeren; maar Ik zal nooit in zo'n rijk wonen en
tronen. Kijk, zo staat het naar volle waarheid met het vestigen van Mijn rijk
op deze aarde! -Heb je dat begrepen?'
[11] De waard zei: 'Ja, o Heer en
Meester, nu heb ik dat ook begrepen! Maar velen die aan de wereld hangen,
zullen dat niet begrijpen en op een uiterlijk groots werelds rijk wachten; maar
omdat zoiets volgens Uw zeggen nooit naar waarheid op aarde zal plaatsvinden,
zullen velen ook in hun oude blindheid vol gericht en dood blijven.
[12] Wil echter ook de blinden genadig
en barmhartig zijn, o Heer, en verlaat ons niet, die de waarheid herkend
hebben, maar houd ons in de levende waarheid van Uw rijk op deze aarde, opdat
wij steeds overeenkomstig Uw wil kunnen leven en handelen!’
[13] Ik zei: 'Dat was een goede bede,
en die zal zeker verhoord en ingewilligd worden. - Maar nu komt het reeds
klaargemaakte avondmaal, en wij zullen het tot ons nemen!'
74
De waard en de commandant worden onderricht
[1] Nu openden de dienaren de deur en
brachten de welbereide spijzen op tafel, en tevens nog meer brood en wijn, en
wij namen het maal dan ook tot ons; ook de waard verkwikte zich aan onze tafel,
en zijn vrouwen kinderen, die aan een andere tafel zaten, aten en dronken ook
met grote vreugde en Wendden hun ogen niet van Mij af.
[2] Na de maaltijd kwamen de vrouwen
de kinderen naar Mij toe om Mij te bedanken voor de genade die Ik hun had
bewezen.
[3] Enkele leerlingen raakten echter
wat geïrriteerd door het langdurige bedanken van de vrouwen de kinderen, en ze
beduidden hun dat ze nu wel genoeg bedankt hadden.
[4] Ik merkte dat wel en zei tegen de
ongeduldige leerlingen: 'Hoe vaak heb Ik niet in jullie bijzijn tekenen gedaan,
en hoe vaak hebben jullie je niet aan Mijn tafel verzadigd; maar Ik heb van
jullie nog maar weinig openlijke dank ontvangen. Laat deze kinderen daarom hun
vreugde! Werkelijk, het dankbare gebrabbel van een kind is Mij veel liever dan
vele wijze woorden uit de mond van een geleerde, wat wel een genoegen is voor
het verstand, maar wat het hart weinig doet. Waarlijk Ik zeg jullie: wie Mij
niet tegenover de wereld belijdt, die zal Ik ook niet tegenover de Vader in de
hemel belijden! Laat deze kinderen daarom hun vreugde! ,
[5] Toen de leerlingen die berisping
van Mij hadden gehoord, beheersten ze zich en lieten de kinderen hun vreugde;
en Ik prees de kinderen, legde hun Mijn handen op en liet ze toen gaan. Toen
ging de vrouw met de kinderen weer naar de keuken, waar ze voor de volgende dag
veel voor te bereiden hadden.
[6] Ik heb de waard nog tot midden in
de nacht in verschillende dingen onderwezen, waar ook de commandant met zijn
onderofficieren en Veronica met de grootste aandacht naar luisterden.
[7] De commandant zei: 'Heer, ik heb
in Pella en Abila naar U geluisterd en alles wat ik van U heb gehoord en
gezien, goed onthouden; maar nu moet ik openlijk bekennen dat U nu met de waard
heel duidelijk over dingen hebt gesproken, die geheel nieuw en vreemd voor mij
zijn, en ik kan U, o beste Heer en Meester, daar niet genoeg voor danken; want
nu krijg ik een veel dieper inzicht dan tevoren in de geheimen van Uw eindeloos
grote schepping van het kleinste tot het ondoorgrondelijke grote.'
[8] Ik zei: 'la, Mijn beste vriend, Ik
zou jou en al deze leerlingen van Mij nog veel te zeggen en te onthullen
hebben, maar jullie zouden dat nu nog niet verdragen en begrijpen; maar als Ik
jullie de eeuwige geest der waarheid zal zenden en hij jullie zielen zal
doordringen, zullen jullie daardoor in alle wijsheid verheven worden.
[9] Dat Ik nu met onze waard over
zoveel dingen heb kunnen spreken die jou vreemd en nieuw moesten voorkomen,
komt doordat deze waard wel goed thuis is in de Schrift, maar niet zo in het
zuivere begrip ervan. lij kent ook veel dingen uit de Schrift van de loden,
maar niet zoals deze waard; Ik heb met hem dan ook over dingen kunnen spreken
die voor jou vreemd en nieuw moesten zijn. Als je de hele Schrift, die bijna
tot aan deze dagen reikt, met de juiste aandacht doorgelezen hebt, zul je nog
heel veel dingen tegenkomen die jou heel nieuw en vreemd zullen voorkomen. Dan
zul je ze met je verstand onderzoeken, maar de betekenis van de verborgen
innerlijke waarheid niet vinden en herkennen. Maar met de geest, die Ik ook jou
zal zenden, zul je de innerlijke betekenis wel herkennen.
[10] Als je echter over de dingen van
de natuurlijke wereld nog diepere opheldering wilt, bezoek dan je ambtgenoot in
Genezareth, dan zul je van hem veel horen wat jou tot n toe ook nog vreemd is; want
Ik onderwijs de mensen steeds overeenkomstig hun vermogen om de dingen op te
nemen en overeenkomstig datgene waar ze al eerder zelf vaak over hebben
nagedacht, maar waarin ze ondanks al hun inspanning niet tot enige waarheid
konden komen. En zo komt het dus dat Ik overal als het ware met iets nieuws
tevoorschijn kom; toch is het eigenlijk niet iets volkomen vreemds en nieuws,
maar iets wat er al is, maar door de mensen nog niet herkend en begrepen is.'
[11] Dit begreep de commandant en ook
alle anderen, die behalve Mijn leerlingen samen met de commandant hier
aanwezig waren. De leerlingen zelf begrepen echter ook nu pas dieper, waarom Ik
op verschillende plaatsen behalve de hoofdleer, die natuurlijk altijd hetzelfde
was, de mensen ook over verschillende dingen op zo'n manier had onderricht, dat
ze het konden vatten en waar ze min of meer behoefte aan hadden.
[1] Toen Ik. ook met de commandant dit
alles goed verhelderende gesprek had beëindigd, zei de waard tegen Mij: 'Heer
en Meester, we zijn nu de halve nacht wakker gebleven, tot buitengewoon grote
zegen voor mijn huis; maar als Iemand van de aanwezigen zich nu ter ruste wil
begeven, verzoek ik U, o Heer, het mij aan te geven, dan zal ik onmiddellijk al
het mogelijke doen om aan Uw wens te voldoen.'
[2] Ik zei: 'Vriend, doe maar geen
moeite; wij blijven zoals gewoonlijk de hele nacht aan tafel rusten. Als jij je
op een comfortabeler manier ter ruste wilt begeven, dan ben je daar natuurlijk
vrij in; maar wij blijven hier.
[3] Het zal echter raadzaam zijn deze
nacht niet al teveel aan de slaap te wijden,. maar meer wakker te blijven;
want over nog geen uur zal blijken dat het nodig en verstandig is dat wij
wakker zijn. Deze streek is in deze tijd meestal aan flinke stormen en
aardbevingen blootgesteld, en iets dergelijks zal weldra hierheen komen; en dan
is het raadzaam om wakker te blijven en gade te slaan in welke richting de
storm zal gaan!’
[4] De waard zei: 'Maar Heer en
Meester vol goddelijke wijsheid en macht! U bent toch ook Heer over iedere boze
macht, die steeds van de slechte duivels in de hel uitgaat of op zijn minst
erg en heel vaak zichtbaar door hen ondersteund wordt. Het kost U toch slechts
één almachtig woord, en dan kan er geen storm komen!’
[5] Ik zei: 'In bepaald opzicht heb je
juist gesproken, maar alleen voorzover jouw kennis van de dingen van de
natuurlijke wereld reikt.
[6] Het is. wel waar dat dergelijke
stormen af en toe ook door de duivels ondersteund worden; maar dat kan de goddelijke
liefde en wijsheid niet verhinderen de natuurlijke storm los te laten breken.
Want in de aarde rusten nog talloze natuurgeesten, die mettertijd allemaal tot
verlossing moeten komen, en aangezien deze streek buitengewoon rijk is aan
dergelijke ruwe natuurgeesten van allerlei soort, ligt het ook helemaal binnen
de orde om de natuurgeesten die rijp zijn geworden te laten losbreken om in
een enigszins vrijer bestaan op te kunnen gaan. En het is ontegenzeglijk beter
om dergelijke geesten in kleinere groepen tot uitbarsting te laten komen dan
om hen geruime tijd tegen te houden, waarna dan in één keer vele groepen zouden
doorbreken en noodzakelijkerwijs meer dan grote verwoestingen aanrichten. Dat
is op aarde hier en daar al het geval geweest, waar dergelijke geesten, na
geruime tijd tegengehouden te zijn, bij hun uiteindelijke doorbraak hele
landen dermate hebben verwoest dat die er nu nog als woestijnen bij liggen,
waar niets groeit en nog lange tijd niets zal groeien.
[7] Zo kun je nu wel begrijpen waarom
Ik de zojuist aangekondigde storm moet laten losbarsten. Niemand. hier hoeft er
weliswaar bang voor te zijn, maar het is beter tijdens een storm wakker te zijn
dan in een bed te slapen.'
[8] De waard nam genoegen met deze
verklaring.
[9] Maar de leerling Simon Juda zei
tegen Mij: 'Heer en Meester, U zei zojuist dat het beter is om tijdens een
storm te waken dan in een bed te slapen, en U hebt een keer geslapen toen wij
ons tijdens een grote storm op het Meer van Galilea bevonden, in een geweldig
slingerend schip, zodat wij genoodzaakt waren U wakker te maken om niet te
gronde te gaan. U werd toen ook direct wakker en bedreigde het onstuimige
geweld van de storm, en onmiddellijk zweeg de orkaan en er bewoog geen golfmeer
op het wateroppervlak; de schippers en enkele andere mensen die bij ons in het
schip waren, verwonderden zich en zeiden onder elkaar, met hun ogen op U
gericht: ' Zie toch, wie kan hij wel zijn, dat de wind en het meer hem
gehoorzamen?'
[10] Ik zie wel in dat het veel
raadzamer is om tijdens een storm wakker te blijven; maar ik zie tot nu toe nog
niet helemaal in waarom U destijds juist tijdens het ergste woeden van de
storm hebt geslapen!'
[11] Ik zei:'Ik sliep destijds ten
behoeve van jullie zelf, om jullie nog enigszins zwakke geloof een beetje op de
proef te stellen en het daardoor te versterken. Bovendien heb Ik ook niet tegen
de waard gezegd dat het ook voor Mij raadzamer zou zijn om tijdens de storm,
die nu weldra zal losbarsten, te waken dan te slapen; want Ik ben niet degene voor
wie Mijn raad als richtsnoer van zijn leven en bestaan moet gelden, maar Ik
geef allerlei adviezen en lessen alleen ten behoeve van jullie mensen, opdat
jullie je daarnaar richten en in alles volmaakt worden. Als Ik dat wilde zou Ik
Mij dus ook nu bij het begin van de storm tot het einde ervan aan de slaap
kunnen overgeven, aangezien Ik die raad niet voor Mijzelf heb gegeven; maar
vanwege jullie kleinmoedigheid zal ook Ik samen met jullie wakker blijven.'
[12] Toen Simon Juda dat uit Mijn mond
had gehoord, vroeg hij Mij verder niets meer; want hij en ook alle anderen
begrepen nu wel wat Ik tegen hen had gezegd, en allen wachtten nu met grote
spanning op het uitbreken van de storm.
[13] De waard, die ondanks Mijn
aanwezigheid toch steeds angstiger werd, zei tegen Mij: '0 Heer en Meester, zou
ik misschien niet ook degenen in mijn huis moeten wekken, die nu zeker al
slapen?'
[14] Ik zei: 'Laat maar; want het is
nu voldoende dat wij wakker zijn! De storm zal echter zelf de inwoners van deze
stad wel wakker roepen en hen uit hun huizen naar buiten drijven, en wij zullen
bij die gelegenheid nog veel te doen krijgen.'
76
De stormnacht
[1] Ik had deze woorden nog maar
nauwelijks gezegd, of daar k;wam al een eerste machtige windstoot, waarna er
ook meteen een lichte beving van de aardbodem te voelen was.
[2] Daarna stak er een hevig gieren en
razen op, dat klonk alsof het een half uur gaans verwijderd was, maar dat van
moment tot moment in hevigheid toenam. Al heel gauw kwam het dicht bij de stad
en wekte het door zijn enorme gieren, kletteren en razen en donderen heel veel
inwoners van deze stad, die uit hun huizen de straten en pleinen van de stad
opgingen, uit grote vrees begraven te worden in hun huizen, die dreigden in te
storten.
[3] Velen haastten zich ondanks de
razende orkaan jammerend van angst en vrees naar het open veld. Toen de wind
echter steeds heviger werd, kwamen verscheidene van hen weer terug naar de stad
en zeiden tegen hun buren, dat het op het open veld nog veel slechter uit te
houden was dan in de stad achter stevige muren.
[4] Velen die voorbij onze herberg
renden, verwonderden zich over onze moed en standvastigheid, en een paar buren
van de herberg kwamen naar ons toe in de eetzaal en riepen de waard toe dat hij
ook naar buiten moest gaan, omdat de aarde van tijd tot tijd zo geweldig
beefde, dat te vrezen viel dat weldra het ene huis na het andere in zou
storten. Ze dachten dat wel alle Joodse duivels en heidense furiën losgebroken
moesten zijn, want anders was het niet te begrijpen hoe na zo'n kalme dag zo'n
stormnacht had kunnen optreden.
[5] De waard zei: 'Beste buren, mijn
huis is al heel oud en heeft al veel van zulke beproevingen meegemaakt, en het
zal hopelijk ook deze nog wel zonder schade doorstaan! Ik vertrouw op mijn God
en Heer, die almachtig en vol liefde is, en Hij zal mijn huis door jullie
losgebroken duivels en furiën geen schade laten toebrengen.'
[6] De twee buren zeiden: 'Ach, hou
toch op met alle goden, of het nu Joodse of heidense zijn! Wat hebben ze er aan
als ze de arme, zwakke mensheid 's nachts zo volkomen zinloos kwellen? Wij
Romeinen hebben alle goden aangeroepen en enkele priesters maken groot misbaar,
en ook de Joden van deze stad roepen in hun synagoge tot hun Jehova om hulp,
hulp, hulp; maar de storm en het hevige beven van de aarde houden niet op, maar
worden van moment tot moment steeds maar erger. Dan is het parool: mens, help
jezelf, zo goed, zoveel en voorzover je kunt; want de goden luisteren niet naar
je smeken en kijken niet naar je angst en nood!'
171 De waard zei: 'Vrienden, als
jullie geloof en vertrouwen op een god zo zwak zijn, rest jullie natuurlijk
niets anders dan jezelf te helpen, zo goed en zo kwaad als dat gaat; maar mijn
enig ware God en Heer heeft mij getrouw duidelijk gemaakt dat deze storm in
deze nacht om heel wijze redenen over deze streek zou komen en dat ik er geen
angst voor hoef te hebben - en kijk, zoals het mij voorzegd is, is het ook
gekomen, en daarom heb ik dus ook geen angst!
[8] Jullie nemen toch
altijd jullie trotse lijfspreuk: SI TOTUS ILLABATUR ORBIS, IMPAVIDUM FERIE-NT
RUINAE* (* Latijn voor: ' Al zou de hele wereld instorten en zouden haar
brokstukken over mij heen vallen, ik zou onverschrokken blijven'.) in de mond?
Waaruit blijkt bij jullie nu de waarheid daarvan?
[9] Ik ben een gelovige Jood, die op
mijn enig ware en levende God vertrouwt en bouwt, en ik heb mij nog nooit op
zo'n moed laten voorstaan, maar in plaats daarvan leef ik steeds in de juiste
eerbied voor God -en kijk, die geeft mij nu meer moed en ware zelfbeheersing
dan jullie hoogdravende lijfspreuk. Als jullie zouden doen zoals ik, hadden ook
jullie rustig in jullie huizen kunnen blijven!'
[10] De twee buren zeiden: 'Vriend, je
hebt in feite wel gelijk -maar wij kunnen er niets aan doen dat wij jouw geloof
niet hebben; maar wat jouw geloof betreft, daar zullen we met elkaar morgen
verder over doorpraten, als we het er levend vanaf brengen!’
[11] De twee merkten nu bij het reeds
zwak geworden lamplicht in onze zaal ook de andere gasten op, en ze wilden de
waard vragen wie die gasten waren; maar hun vrouwen en kinderen riepen uit
angst en vrees vanuit het voorportaal naar hen, en de twee gingen weer naar
buiten de straat op, en bekeken hun huizen om te zien of die nog geen schade
hadden opgelopen. Dat was bij het zwakke maanlicht weliswaar niet te ontdekken,
maar ze durfden toch hun huizen niet binnen te gaan, omdat de aardbodem van
tijd tot tijd nog altijd goed voelbaar beefde.
[12] De waard vroeg Mij hoe lang de
storm nog zou duren.
[13] Ik zei tegen hem: 'Nog een uur,
en deze keer zal hij bij niemand schade aanrichten! Maar jij hebt een juist
woord tegen je buren gesproken, en ze zullen morgen ook bij ons opgenomen
worden. Nu kunnen we echter wel tot de ochtend rusten, en de ochtend zal ons
heel wat werk geven.'
[14] Daarop sliepen allen weldra in en
rustten tot de ochtend, die deze keer nevelig was.
77
Buiten na de storm
[1] Toen wij 's ochtends helemaal
gesterkt wakker werden en de leerlingen zagen dat het een zeer nevelige ochtend
was, vroegen ze Mij of Ik ook deze ochtend buiten zou doorbrengen.
[2] Ik zei: 'We hebben toch al vaker
zulke nevelige ochtenden en grauwe dagen meegemaakt, en dan ben Ik toch met
jullie naar buiten gegaan; zo kunnen we ook deze ochtend wel een uur buiten
doorbrengen. Ik wil door deze grijze ochtend een teken doen voor de heidenen
die geen enkel geloof hebben, opdat ze daardoor gemakkelijker tot het geloof
in één, enig ware God bekeerd kunnen worden, en daarom zullen we deze ochtend
ook naar buiten gaan. Maar wie in huis wil blijven, moet dan doen!'
[3] Allen zeiden: 'Heer, wij laten U
niet in de steek; wij gaan waar U gaat, en wij willen steeds bij U zijn!'
[4] Ik zei: 'Sta dan op, dan gaan we
naar buiten!'
[5] Op deze oproep van Mij stonden
allen op, ook de waard, en wij maakten ons klaar om naar buiten te gaan; en
toen de waard instructies voor het ochtendmaal had gegeven, gingen we naar
buiten de brede weg op, die langs de herberg liep.
[6] Buiten gekomen, zagen we een grote
massa volk, die op de brede weg was gaan liggen; want de mensen hadden de nacht
niet in hun huizen durven doorbrengen.
[7] De storm, waarmee de tamelijk
krachtige aardbevingen gepaard gingen was wel helemaal gaan liggen; maar
iedereen was bang dat het weer opnieuw kon beginnen; daarom durfde men niet
naar huis terug te keren en bracht men de nacht in de open lucht door.
[8] Wij troffen ook de twee buren van
de waard, die ons 's nachts in hun grote angst hadden bezocht, toen de storm
het ergste woedde, maar die ons niet hadden herkend, omdat het in de eetzaal
tamelijk donker was.
[9] Toen ze de waard en naast hem ook
de hun welbekende commandant zagen, liepen ze op hen toe, begroetten vooral de
commandant en zijn ondergeschikten en prezen hem gelukkig, dat hij deze nacht
door was gekomen zonder schade geleden te hebben.
[10] De commandant beantwoordde de
ochtendgroet en vroeg aan de twee of zij net als de overige inwoners van deze
plaats de nacht buiten hadden doorgebracht.
[11] De twee antwoordden: 'Hoge
gebieder! Daar hadden we aanvankelijk de moed niet voor! Totdat de storm
losbrak waren we wel in onze huizen, maar toen de aardbodem begon te beven,
verlieten wij onze huizen, evenals bijna alle andere burgers van deze stad om
buiten bescherming te zoeken. Voor het leven van onszelf en onze familieleden
[12] Als onze oude huizen van hout
waren gebouwd, zoals de meeste huizen van Galilea, Judea en nog andere
landstreken die rijk aan hout zijn, zouden de storm en de aardbeving ons niet
naar buiten hebben gedreven; maar omdat onze huizen gebouwd zijn van de
gemakkelijk brekende stenen die in deze buurt voorkomen en bij een hevige
aardbeving gemakkelijk kunnen instorten, is het vanzelfsprekend heel raadzaam
om bij zulke hevige calamiteiten de huizen zo snel mogelijk te verlaten en zich
naar buiten te begeven.'
[13] De commandant zei: 'Hoe zit het
dan met de bescherming van de goden, waar de meeste Grieken en Romeinen toch
zo'n hoge dunk van hebben?'
[14] Kijk, ik heb mij onder de
bescherming van één God en in het volste geloof en vertrouwen op Hem zeer wel
en zonder enige vrees of angst in deze Joodse herberg bevonden! Als jullie ook
zo'n geloof en zo'n vertrouwen hadden, zouden jullie zeker in jullie huizen
zijn gebleven zonder enige vrees of angst dat jullie enig ongemak zou kunnen
overkomen, terwijl jullie bovendien nog weten dat de huizen al heel veel en
misschien wel grotere stormen getrotseerd hebben. Tegen zulke angst en vrees
beschermen alleen een vast geloof en een werkelijk vertrouwen op de ene ware,
almachtige, uiterst wijze, uiterst goede, alwetende en alziende God. Wie zo'n
geloof en zo'n vertrouwen niet heeft, is bij alle stormachtige verschijnselen,
die op aarde altijd weer voorkomen, aan alle mogelijke kwelling en pijn
blootgesteld, en aan de grootste, wanneer zijn laatste uur onafwendbaar voor
de deur staat! – Begrijpen jullie dat?'
78
De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken
[1] Een van de twee zei: 'Hoge
gebieder, wij zien dat u werkelijk meer dan volkomen gelijk hebt, en gelukkig
en zalig is ieder mens te prijzen die in staat is om zo vast te geloven en te
vertrouwen als u; want die verdraagt zonder enige moeite ieder ongemak dat hem
op deze aarde kan overkomen en is steeds vol troost in zijn gemoed!
[2] Maar waar moeten wij zo'n geloof
en zo'n vertrouwen vandaan halen? Kijk, daarginds op het breedste stuk van onze
hoofdweg liggen onze belangrijkste priesters van Zeus en Apollo, en niet ver
bij hen vandaan twee Joodse rabbi's! Onze priesters tonen ons door hun gedrag
hoe weinig waarde zij voor hun eigen heil aan de goden hechten, en zo laten ook
de Joodse priesters zien dat hun geloof en vertrouwen in hun ene en enig ware
God geen haar beter is dan dat van onze priesters.
[3] O, zo gauw al het gevaar voor een
eventuele nakomende storm voorbij is, zullen ze direct optreden en flink over
de goden beginnen te preken, die vertoornd zijn omdat ons geloof in hen te
zwak is en wij veel te weinig offeren; en ze zullen zeggen dat als wij in ons
ongeloof volharden en te weinig rijke offers in de tempels van de goden blijven
brengen, de goden nog toorniger zullen worden en dit hele land tot een woestijn
zullen maken!
[4] Misschien zullen ze vandaag nog op
die manier in hun tempels beginnen te jammeren, en ze zouden daar al mee begonnen
zijn, als een heldere ochtend hun aangeduid zou hebben dat ze niet bang hoeven
te zijn dat de storm terugkeert; maar de zeer trieste en nog dreigend uitziende
ochtend houdt hen daar nog vanaf.
[5] En zo is het ook met de priesters
van de Joodse god. Zij zouden ook al in hun synagoge luid boete en offer
predikingen houden, als de zeer donkere en onheilspellende ochtend hen er niet
van zou weerhouden hun synagogen binnen te gaan om enkel voor hun eigen welzijn
te gaan jammeren.
[6] Zie, hoge gebieder, wij zien de nu
reeds lang bestaande bedriegerijen van zowel onze als de Joodse priesters maar
al te duidelijk in en maken ook bij iedere enigszins gevaarlijke gelegenheid
mee, hoe de priesters als eersten op de vlucht slaan en daarmee duidelijk te
kennen geven hoe weinig geloof en vertrouwen ze ten opzichte van de door hen zo
hoog geprezen goden bezitten! Als bij een leger de legeraanvoerders op de
vlucht slaan voor de vijand waar moeten hun soldaten dan hun moed vandaan
halen? Maar als de goden, in het licht van het verstand beschouwd, voor de
priesters zo goed als niets betekenen -wat moeten en kunnen zij dan voor ons
betekenen?
[7] En zo, hoge gebieder, is het voor
ons wel erg moeilijk, zelfs onmogelijk om tot een vast geloof en vertrouwen in
onze goden dan wel in de ene God van de Joden te komen, en daarom valt onze
oude lijfspreuk ons niet kwalijk te nemen, volgens welke ieder mens zichzelf
dient te helpen; en als hij dat niet kan, dan laten zowel de goden als zijn
medemensen hem in de steek.
[8] Maar u, hoge gebieder, hebt een
goed en waar woord tot ons gesproken, en er moet per slot van rekening toch
zo'n God bestaan, zoals u Hem ons hebt beschreven! Maar waar is Hij? Hoe kan
men in waarheid de weg naar Hem vinden?'
[9] De commandant zei: 'Dat is voor
een werelds mens natuurlijk niet zo gemakkelijk als een werelds verstandig mens
misschien wel denkt, terwijl hij zegt: ' Als er één of verscheidene goden
bestaan, moeten ze zich door ons mensen niet al te moeilijk laten vinden, als
ze door ons gekend en vereerd willen worden, zoals alle priesters dat overal
als zeer strenge plicht aan de mensen opleggen; en als de goden zich niet snel
en gemakkelijk door de mensen laten vinden, dan willen ze helemaal niet gekend
en vereerd worden, ofwel ze bestaan helemaal niet, en dan is al het zoeken
vergeefse moeite!'
[10] Maar ik .zeg jullie dat het niet
zo is! Want ten eerste is er van eeuwigheid maar een, enig ware God, en die God
wil door ons mensen gezocht, gevonden, gekend en vereerd worden door het
strikt houden van Zijn geboden, die Hij tot ons heil heeft gegeven. En ten
tweede, omdat er een God bestaat die door iedereen die ook maar enigszins
moeite doet om te zoeken, heel goed in Zijn werken waargenomen kan worden, moet
de mens die God ook vol echt liefdesverlangen zoeken; maar niet van vandaag op
morgen, zoals lichtzinnige kinderen, maar van dag tot dag met steeds toenemende
ijver en vlijt en met en m liefde voor Hem groeiend verlangen, en dan zal God
Zich door zo'n zoeker net zo laten vinden als Hij Zich door mij en al door heel
velen heeft laten vinden.
[11] En als Hij Zich heeft laten
vinden door één of ook meerdere mensen die Hem op de juiste manier zoeken, dan
zal Hij zulke trouwe zoekers wel meedelen wat zij overeenkomstig Zijn uiterst
wijze wil verder moeten doen en hoe ze dienen te leven om in Zijn liefde en
genade te blijven en door Hem tot het eeuwige leven van hun ziel gewekt te
worden.
[12] En zo iemand zal zelfs onder de
meest bedreigende omstandigheden op deze materiële beproevingswereld niet zwak
worden of gaan wankelen in zijn werkelijk levende geloof en vertrouwen, maar
hij zal alles met alle geduld en in volle overgave aan de hem bekende
goddelijke wil zonder veel angst en vrees verdragen; en tenslotte zal hij God
voor alles danken, omdat hij inziet dat God alle gebeurtenissen in deze wereld
alleen maar voor het echte heil van de mensen heeft ingesteld. En wie God zo
heeft gevonden, heeft zeker de hoogste en meest waardevolle schat van zijn
leven gevonden!
[13] En omdat dat de allerhoogste en meest
waardevolle schat van het menselijk leven is -wat jullie nu wel zullen inzien
-loont het zeker de moeite zo'n schat met de grootste ijver en ernst net zo
lang te zoeken tot men hem heeft gevonden.
[14] Wat beulen de mensen zich af bij
het najagen en zoeken van aardse, vergankelijke schatten en goederen! De één
boort in de bergen om goud, zilver en edelstenen te vinden; een ander duikt in
de diepte van de zee om enkele parels te vinden; een derde vaart op een
gebrekkig schip over de wijde, stormachtige zee om in een vreemd land de waren
uit zijn eigen land voor een paar penningen duurder aan de man te brengen - en
zo is de één hiermee en de ander daarmee bezig, en daarbij is geen moeite
teveel, wanneer hij daarmee maar een of ander vergankelijk levensvoordeel te
pakken kan krijgen. Waarom wil men bij het zoeken van de allerhoogste
levensschat die moeite eigenlijk niet ook nemen, terwijl men toch weet dat de
mensen die die schat met de ware ijver zochten, die ook wis en waarachtig
hebben gevonden?'
79
De goede voornemens van de buren
[1] De ene van de twee buren zei weer:
'Ja, hoge gebieder, u hebt volkomen gelijk met al uw liefdevolle woorden, die
een echte leidraad zijn voor het zoeken van de allerhoogste levensschat, en wij
zullen aan de hand daarvan die schat ook gaan zoeken, aangezien een bepaald
innerlijk vertrouwen in ons nu al te kennen geeft dat wij niet tevergeefs
zullen zoeken.
[2] Maar tot nu toe was dat nog nooit
mogelijk; want aan de ene kant zaten onze priesters ons op de nek, en aan de
andere kant hebben we de gelegenheid gehad het jodendom gade te slaan, waarbij
we slechts uiterst weinig goddelijke wijsheid hebben aangetroffen en een nog
grotere woestenij van allerlei soorten bijgeloof dan bij ons. Wij zijn daarom
de middenweg ingeslagen, observeerden de natuur, vonden daarin wetten en
leefden daar voor onszelf naar, hoewel wij vanwege de staatswetten uiterlijk
aan onze godencultus meededen, natuurlijk slechts met tegenzin.
[3] Het was dus voor ons, maar ook voor
vele anderen die onze opvattingen helemaal delen, zoals gezegd tot nu toe
volkomen onmogelijk om de allerhoogste en meest waardevolle levensschat te
gaan zoeken. Wat men niet kan gaan zoeken, omdat alle vereiste middelen
ontbreken, kan men ook nooit vinden.
[4] Maar nu hebben we door uw goedheid
en ware genade een middel ontvangen dat beslist betrouwbaar is; en op de grond
daarvan zullen we ook de hoogste levensschat gaan zoeken en niet eerder rusten,
voor we hem hebben gevonden.Want het loont de moeite om zo'n schat te zoeken,
omdat daarvan het eeuwige voortleven van de ziel afhangt.'
[5] Nu zei Ik: 'Weet, dat een volkomen
ernstige wil om een werk te doen, waardoor een zeer hoog en werkelijk
uitstekend levensdoel bereikt kan worden, op zichzelf al zo goed als het werk
zelf is; want het voltooide werk in zijn volle omvang volgt des te sneller op
de eenmaal opgevatte wil, naarmate de wil van degene die een werk begint te
verwezenlijken, ernstiger is. Jullie commandant heeft jullie al de juiste weg
getoond en de juiste middelen aan de hand gedaan.'
[6] De eerdere spreker zei: 'Vriend,
jij schijnt die allerhoogste levensschat al gevonden te hebben, omdat je
helemaal in de geest van onze hoge gebieder spreekt! Naar.je kleding te
oordelen ben je een Galileeër; ook de anderen zijn meer Galileeërs dan Judeërs,
en van de Galileeërs weten wij dat die geen bijzondere geloofshelden zijn.
Maar dat maakt niets uit; want ook onder de Galileeërs kunnen er mensen zijn
die de weg hebben ontdekt om de allerhoogste schat des levens te zoeken, hem
zijn gaan zoeken en hem ook hebben gevonden. Wij zijn dus heel blij met jullie;
want dat jullie deze nacht vol verschrikkingen hebben kunnen doorbrengen in
een huis dat gemakkelijk vernietigd had kunnen worden, dient ons als bewijs
dat jullie evenals onze hoge gebieder ook de ene, ware God hebben gevonden, die
jullie uitstekend kan beschermen in alle gevaren.'
[7] Ik zei: 'Dat heb je goed
beoordeeld; maar hier op deze plek kunnen we daar met veel verder over spreken,
omdat het volk zich steeds meer om ons heen begint te verzamelen - want het
heeft de commandant opgemerkt en is daarom heel nieuwsgierig, welke orders hij
hier op de vroege ochtend zal geven. .Laten we dus naar een vrije plek buiten
de stad gaan, van waaruit men een.ruim uitzicht heeft! Daar zullen we verder
over dit onderwerp kunnen spreken.'
[8] Dat vonden de twee buren goed, en
ze gingen samen met hun huisgenoten: met..ons mee de stad uit.waar een
tamelijk hoge heuvel was, waarop een de ruïne stond, die de Filistijnen vroeger
als vesting had gediend.
[1] Toen wij ons op de genoemde heuvel
bevonden, zagen wij in het oosten, op een afstand van enkele uren gaans, op
verschillende plaatsen rook uit de aarde opstijgen, en hier en daar laaide er
ook een vlam op, maar slechts voor enkele ogenblikken, en die duurde niet voort
zoals de rook.
[2] We keken een poos naar dit
natuurlijke schouwspel.
[3] Toen wij zogezegd verzadigd waren
van het kijken, kwam de commandant naar Mij toe en zei: '0 Heer en Meester,
kijk, de natuurgeesten hebben nog geen rust, en zoals ik al herhaaldelijk heb
meegemaakt duren die rook en vuurverschijnselen na zo'n storm, zoals wij die
vannacht hebben beleefd, vaak nog verscheidene dagen en vaker zelfs enkele
weken, en daarbij voelt men van tijd tot tijd duidelijk waarneembare trillingen
van de aarde, die nu niet bepaald geschikt zijn om een zwak menselijk gemoed
opgewekt te stemmen. Waarom moeten die naweeën van een grote storm eigenlijk
zo lang voortduren?'
[4] Ik zei: 'Vriend, in Pella, waar je
eigenlijke verblijfplaats is, heb je een tamelijk grote visvijver, die je voor
veel geld hebt laten aanleggen! Als je in die vijver goede en gezonde vissen
wilt kweken, moetje er van tijd tot tijd de modder uit laten halen. Daarvoor
moet je hem echter eerst helemaal laten leeglopen. Als de hoofdafvoer van de
vijver geopend wordt, stort het water aanvankelijk ook met veel geweld uit de
vijver door de geopende afvoer; geleidelijk aan stroomt het echter rustiger, en
tegen het einde zie je het water slechts druppelsgewijs uit de afvoer stromen,
en dan kun je met het reinigen van de vijver beginnen.Ja, waarom heb je bij je
vijver eigenlijk niet zo'n soort afwateringssysteem aangebracht, dat bij het
openen daarvan al het water van de vijver in één ogenblik zou kunnen
wegstromen?
[5] Kijk, vriend, alles in de wereld
gebeurt binnen een bepaalde tijdgebonden orde, zonder welke er niets kan
gebeuren; en als er hier en daar iets niet volkomen binnen de juiste
chronologisch volgorde gebeurt, heeft dat steeds een daarmee samenhangende
verstoring tot gevolg.
[6] Jullie kortzichtige mensen zorgen
bij jullie handelingen en werk al voor een bepaalde orde om met zekerheid het
doel te bereiken dat jullie je hebben gesteld, en jullie zeggen dat snel en
slordig werk nergens goed voor is -zou God, de eeuwige Werkmeester van Zijn
grote werken, soms minder wijs en verstandig zijn dan jullie mensen? Laat alles
dus maar gebeuren zoals het gebeurt, dan is het wel goed zo!'
[7] Daar stelde de commandant zich
tevreden mee, en hij bedankte Mij voor deze les.
[8] Ook de twee buren hadden deze
woorden van Mij met grote aandacht aangehoord, en ze zeiden tegen de waard:
'Het lijkt wel of die Galileeër nog veel wijzer is dan onze commandant! We hebben
weliswaar niet begrepen waar het eigenlijk over ging, maar zoveel is ons wel
duidelijk geworden, dat de commandant, die de ene, enig ware God stellig goed
kent, dit lastige natuurverschijnsel wat te lang vindt duren; maar deze
Galileeër heeft hem met een schitterend voorbeeld de orde getoond, die God bij
al Zijn handelen steeds in acht neemt, en waarom. En kijk, de commandant
bedankte de wijze Galileeër ten zeerste voor deze les!
[9] Maar wat zal die Galileeër dan nog
meer zijn? Want hoewel onze commandant overigens een buitengewoon goed en
rechtschapen man is, zegt hij niet gemakkelijk heer en meester tegen iemand, en
al helemaal niet tegen een Jood! Waarom bewijst hij hem dan zo'n hoge eer?'
[10] De waard zei: 'Dat begrijpen
jullie nu weliswaar nog niet; maar er zal nu waarschijnlijk heel gauw een
moment komen dat jullie het zullen begrijpen.'
[11] Die woorden maakten de twee buren
van de waard nog veel nieuwsgieriger naar wie en wat Ik eigenlijk was. Maar ze
waagden het niet de commandant en nog minder Mij daarnaar te vragen.
[12] Er begon nu een tamelijk harde
wind uit het oosten te waaien, en het duurde niet lang of wij kregen de sterk
naar zwavel en pek ruikende rook te verduren, en de commandant, zijn dochter en
zijn ondergeschikten alsook enkelen van Mijn leerling.en, die een afkeer hadden
van die rook, vroegen Mij of Ik de wind wilde gebieden de kwalijke zwavel en
pekdamp een andere kant op te blazen, waar geen mensen waren, en ze vroegen of
we ons anders in de herberg terug konden trekken om hier niet te stikken.
[13] Ik zei: 'Kijk maar eens achterom
naar de stad, dan zie je een menigte nieuwsgierigen toestromen om te kijken en
te luisteren naar wat wij hier doen! En voorop lopen de heidense priesters en
ook de twee rabbi 's en enkele Joden, die ons bij onze aankomst staande
hielden; die staan Mij meer tegen dan deze uit het oosten waaiende zwavel en
pekdamp.
[14] Daarom heb Ik nu juist die wind
laten komen om ons die lastige bespieders van het lijf te houden. Kijk maar
hoe ze al beginnen om te keren om weer naar de stad terug te gaan, omdat ze
bang zijn dat de zaak nog erger zou kunnen worden! Ze zullen zich ook voor het
merendeel naar de stad en naar hun huizen begeven, en dan hebben wij een
vrijere speelruimte voor wat wij doen.'
[15] Er stonden rond de heuvel echter
ook enkele inwoners van de stad die tegelijk met ons de stad uit waren gegaan,
en de commandant wilde hen door een onderofficier flink duidelijk laten maken
dat zij zich ook naar de stad moesten terugtrekken.
[16] Maar Ik zei tegen de commandant:
'Dat zijn betere zielen; die moeten maar hier blijven als getuigen voor de
anderen!'
[17] Daar stemde ook de commandant mee
in, en degenen die beneden rond de heuvel hadden plaats genomen, bleven.
[18] De twee buren van de waard stonden
steeds meer versteld en zeiden tegen hem: ‘Luister eens vriend dat is toch een
hoogst merkwaardige man! Hij heeft in zekere zin de wind bevolen die kwalijk
riekende damp uit het oosten hierheen te drijven om e lastige, massaal naar ons
toestromende gasten terug te drijven; en toen de commandant de mensen wilde
wegsturen die rond de heuvel waren gaan liggen en die, naar wij weten, arme
maar echt eerlijke zielen zijn, wilde die man daar niet van horen, en de
anders nooit zo toegeeflijke commandant gehoorzaamde hem op zijn woord!
[19] Ook kent hij al van verre het
karakter van de mensen, behoudt hij de goeden en drijft op wonderbaarlijke
wijze degene bij zich vandaan, van wie wij ook weten dat het geen goede mensen
zijn, die behalve zichzelf nog nooit iemand een weldaad hebben bewezen.
[20] Werkelijk, een bijzondere man,
die Galileeër! Hij moet God wel veel beter en nader kennen dan onze overigens
zeer wijze commandant. Nu, wij zijn toch wel heel nieuwsgierig wat daar nog uit
voort zal komen!'
[21] De waard zei: 'Denk aan wat die
man jullie in de stad buiten de herberg gezegd heeft, dan zullen jullie het
punt, waar jullie je nu bevinden, weldra beter en duidelijker leren kennen!'
[1] Bij deze gelegenheid hadden allen
die door een kwalijke nieuwsgierigheid uit de stad naar ons waren gedreven,
zich weer naar de stad begeven.
[2] Toen de omgeving aldus gereinigd
was beval Ik de wind met luide stem, zodat degenen die zich rond de heuvel
bevonden het goed konden verstaan, dat hij de zwavel en pekdampen niet meer
naar ons toe, maar van ons weg naar de woestenijen van de Eufraat moest dragen.
[3] En onmiddellijk draaide de wind,
zodat wij binnen enkele ogenblikken van de dampen bevrijd waren.
[4] Toen de twee buren van de waard
dat merkten, zeiden ze tegen de waard: 'Nu is het toch wel duidelijk dat die
man in zeer innige verbinding moet staan met een God en zich van Diens
allerhoogste macht kan bedienen, wanneer hij wil. Dat is nu boven de minste twijfel
verheven; maar hoe, waar en waardoor kan een mens tot zo'n verbinding komen?
[5] Jullie Joden hebben uiteindelijk
toch gelijk dat jullie aan slechts één God geloven; want die ene God zal wel de
enig ware zijn, die door de macht van Zijn alwijze wil alles heeft geschapen
wat wij met onze ogen kunnen zien en met onze andere zintuigen kunnen
waarnemen.
[6] Maar hoe komt het toch dat jullie
Joden zelf zo weinig moeite doen om die enig ware God van jullie nader te leren
kennen en jullie handelingen volgens Zijn wil, die jullie toch bekend moet
zijn, zodanig in te richten dat ook jullie met Hem in net zo'n verbinding komen
te staan als deze zeer te vereren Galileeër, die ook een Jood is?
[7] Als jullie wel de wegen kennen om
dat onschatbare doel, een schat aller schatten, te bereiken en je toch niet
inspannen je die eigen te maken, maar de vergankelijke, dode schatten van deze
aarde vaak nog meer najagen dan wij blinde heidenen, dan zijn jullie zeer
beklagenswaardige dwazen.
[8] Wij
willen jou niet tot die reeks van Joden rekenen zoals wij die in onze stad
hebben en maar al te goed kennen -maar ook van jou weten wij dat jij ten
aanzien van jullie enig ware, ene God ook de nodige twijfels had; het beste aan
jou was dat je geen huichelaar was net als de anderen van jouw stam.
[9] Maar merkwaardig is het wel van de
andere Joden, en in het bijzonder van hun priesters, die doen en preken alsof
enkel van hen af zou hangen wat God zou mogen doen -en toch zijn ze evenmin als
onze priesters in staat iets tot stand te brengen wat op een puur goddelijke
macht lijkt.
[10] Dat, vriendelijke buurman, is
voor ons nu des te meer een raadsel, omdat wij bij deze Galileeër zelf hebben
kunnen vaststellen dat hij met de ene, enig ware God in zeer nauwe, innige
verbinding moet staan, omdat de wind hem anders niet zou gehoorzamen zoals een
soldaat zijn veldheer!'’
[11] Nu zei de waard: 'Vrienden,
jullie hebben volkomen gelijk dat jullie in je verbazing over de macht van God
aan één stuk door zo praten en vragen stellen over onze Joodse dwaasheid en
blindheid; maar nu wij met elkaar praten, zwijgen de anderen die over de ware
zaak meer weten te zeggen dan wij, en dat is ook niet wijs gehandeld! Daarom
zullen we een andere keer over al die dingen praten en nu de anderen laten
praten en handelen.'
[12] Met die opmerking van de waard
waren de twee buren het volkomen eens en ze vroegen verder niets meer, maar
wachtten tot Ik iets zou zeggen of doen.
[13] Nu zei de commandant tegen Mij:
'Heer en Meester, kijk, de mensen daar beneden rond de heuvel weten niet wat ze
nu moeten doen en wat ze van U moeten denken! Zou het geen tijd zijn om een van
mijn mensen naar beneden te sturen om hen wat opheldering te geven?'
[14] Ik zei: 'Laat dat nu nog maar! Ik
zal eerst nog een teken doen, en daarna zullen wij weer naar de herberg gaan.
Deze mensen zullen dan ook naar hun families in de stad terugkeren en hun met
veel ijver vertellen wat ze gehoord en gezien hebben; daardoor zullen ze onder
elkaar heel wat gaan nadenken, zoeken en gissen, en dan zal het ook tijd zijn
om hun geleidelijk aan steeds meer te tonen wie Degene was aan wie de elementen
gehoorzamen.
[15] Maar nu wil Ik de zeer bedekte
ochtend volkomen helder maken en de natuurgeesten, die hier en daar nog actief
zijn, tot rust brengen; want tot nu toe zijn er werkelijk voldoende bevrijd
geraakt.'
[16] Hierop beval Ik de dampen op de
aarde en de dichte wolken in de lucht te verdwijnen en de zon te laten schijnen
en stralen.
[17] En onmiddellijk gebeurde wat Ik
had bevolen. Het werd direct een heel mooie en zonnige ochtend, en men genoot
tot in de wijde omgeving van een stralend uitzicht.
[18] Maar uit de spleten en scheuren
in de aardbodem, die 's nachts waren ontstaan, schoten hier en daar -weliswaar op
een tamelijke afstand - nog steeds vlammen omhoog die, ondanks dat de ochtend
plotseling helder was geworden, de verbaasde heidenen beneden aan de heuvel
niet zo goed bevielen.
[19] Een klein halfuur later beval Ik
ook deze vuurgeesten zich geheel en al ter ruste te begeven; en ze doofden uit,
en er was, waar de mensen hun blik ook heen wendden, geen uit de aardbodem
opschietende vlam meer te ontdekken, noch dichtbij noch in de verte. Ook de
wind ging liggen, en zo ver het oog reikte was de aardbodem helemaal
schoongeveegd.
82
De terugkeer naar de herberg
[1] Nu begon men zich pas echt te
verbazen, en de heidenen onderaan de heuvel begonnen elkaar te vragen wie en
wat Ik was, waar Ik vandaan was gekomen, en wat de commandant met Mij van doen
had, aangezien Ik immers geen Romeinse kledij droeg.
[2] Sommigen, die meer met de
godsdienst van de Joden vertrouwd waren dan hun buren, hielden Mij voor een
profeet; want dat soort halfgoddelijke mensen hadden ook wel dergelijke dingen
gedaan. Anderen hielden Mij voor een als Jood verklede grote magiër. Weer
anderen bestreden dat, omdat ze bij Mij geen magiërtekens en in Mijn handen
geen toverstaf bespeurden. Nog weer anderen hielden Mij voor een halfgod in
menselijke gedaante, die zich aan de altijd strikt rechtvaardige commandant
openbaarde en nu, om zijn geloofwaardigheid te vergroten, deze tekenen deed die
geen enkel mens kon doen.
[3] En zo waren er onder deze mensen
nog een heleboel meningen over Mij; maar geen van hen durfde de heuvel op naar
ons toe te komen om daar aan iemand te vragen wie Ik was. Wij maakten echter
aanstalten om van onze enigszins vormeloze stenen zitplaatsen op te staan en
ons gereed te maken om naar de herberg terug te keren.
[4] Toen de heidenen, die nog rond de
heuvel verbleven en voor wie alles nog een raadsel was, dat in de gaten kregen,
werden ze door vrees voor Mij overvallen, en ze trokken snel voor ons uit naar
de stad en begaven zich ook onmiddellijk in hun huizen, waar hun verwanten al
op hen wachtten. Dat daar aan het vragen en vertellen bijna geen einde kwam,
spreekt vanzelf.
[5] Toen de genoemde heidenen zich in
de stad bevonden, verlieten ook wij de heuvel en begaven ons in een rustig
tempo naar onze herberg, waar het reeds klaargemaakte ochtendmaal al op ons
wachtte.
[6] In de stad aangekomen, troffen we
de heidense priesters aan, die al volop bezig waren de mensen te vertellen dat
zij het alleen aan hen te danken hadden dat deze stad voor de ondergang
gespaard was gebleven. De dag, die er 's ochtends nog zo schrikwekkend en vol
dreigend gevaar had uitgezien, was door de goden, die door hun priesterlijke,
geheime beden en beloften milder gestemd waren, opeens in een prachtige en
ieder menselijk gemoed verblijdende dag veranderd -en daarom moesten de
inwoners van deze en ook van de andere steden zich als tegenprestatie zonder
uitstel en met alle ijver inzetten om de tempel rijkelijk van offers te
voorzien.
[7] Ook de twee Joodse priesters deden
niet minder moeite om in hun synagoge de Joden te bewerken. Maar noch de
heidenen noch de Joden toonden een grote bereidwilligheid om te doen wat de
priesters van hen verlangden.
[8] Wij bleven nog een poosje voor de
herberg staan kijken hoe de priesters en het volk bezig waren, en de twee buren
van onze waard zeiden: 'Hadden we geen gelijk, toen we zojuist zeiden wat de
priesters, die zelf geen enkel geloof hebben, zouden doen als de dag zo helder
zou worden dat men geen navolgende storm meer hoefde te vrezen? De dag is door
de wondermacht van de met onmiskenbaar goddelijke macht begiftigde Galileeër
in een oogwenk helemaal helder geworden, en we zijn de stad nog niet binnengekomen,
of we troffen de priesters al aan, bezig met de meest zelfzuchtige activiteiten,
terwijl ze tijdens de storm vannacht zo buitengewoon vreesachtig waren en
ontbloot van ieder geloof en vertrouwen op goddelijke hulp!
[9] Als juist degene die op deze aarde
de vertegenwoordigers van de goden willen zijn -van verscheidene goden of enkel
van de ene, enig ware God, dat is voorshands niet van belang -bij een gevaar,
waarin zij zich het sterkst in het geloof zouden moeten betonen, de eersten
zijn om er vandoor te gaan en weg te lopen -hoe moet een ook maar enigszins
helder denkend mens dan bij mooi en kalm weer enig geloof aan hun woorden
schenken?
[10] Wij zien nu maar al te duidelijk
in, dat niemand anders dan alleen de priesters door hun overmatige hebzucht en
heerszucht het volk onvermijdelijk ieder waarachtig geloof en ieder levend
vertrouwen in een allesbeheersende en almachtige God afhandig hebben gemaakt.
[11] Maar als het arme volk dan
eenmaal alle geloof en vertrouwen kwijt is wie zal het dan weer op kunnen
heffen tot het ware geloof en het oude vertrouwen in bovennatuurlijke
goddelijke hulp?
[12] Voor mensen is dat niet
gemakkelijk of al helemaal niet mogelijk, maar dan moeten de -ene of vele
-goden het werk aanpakken; want alleen door grote tekenen kunnen geheel blinde
mensen weer tot geloof en vertrouwen in de hulp van een godheid worden
gebracht.
[13] Dat jullie je vannacht in de
herberg niet door angst of vrees voor enig gevaar uit huis hebben laten
drijven, dat begrijpen wij nu ook pas goed; want als je iemand in je huis
herbergt aan wie alle elementen op één wenk gehoorzamen, omdat hij vervuld is
van goddelijke macht en kracht, is het gemakkelijk om te geloven en te
vertrouwen. Maar in wie hadden wij moeten geloven en vertrouwen? Soms in onze
half stukgebroken stenen godenbeelden, in de beschermgeesten van ons huis of in
de priesters, die door hun grote angst en vrees als eersten uit hun woonhuizen
en tempels weggelopen waren en hun bescherming op het plein zochten, en voor
geen prijs meer de tempel in te krijgen waren ?
[14] Wij hebben dan ook buiten
bescherming gezocht, omdat onze vertegenwoordigers van de goden die ook liever
daar zochten, waar de natuur die nog het eerst biedt en laat vinden.
[15] Maar deze grootmeester in de ware
goddelijke macht en wijsheid zou ook die luid schreeuwende priesters eens
moeten laten zien wie de meester is, dan zou het bij ons weldra heel anders
gaan met het ware geloof en vertrouwen in de ene, enig ware en levende God;
ook de twee joodse priesters zouden weldra op andere gedachten komen en
misschien weer tot het oude geloof van de eerste vaderen terugkeren.'
[16] Nu zei Ik tegen de twee buren:
'Ga nu met jullie gezinnen naar onze herberg en gebruik het ochtendmaal met
ons! En laat die priesters maar doorgaan met hun gejammer; want van de rijken
zullen ze weinig van de verlangde offers krijgen, en de armen, die bij ons
rond de heuvel waren, zullen hun wel weten te vertellen hoe Degene eruit zag,
aan wie de hele natuur van de aarde gehoorzaamde, en dan zal er nog tijd genoeg
zijn om aan hun praktijken een einde te maken!'
[17] Daarmee waren de twee buren heel
tevreden; ze riepen hun gezinnen, begaven zich samen met ons naar de herberg en
nuttigden samen met ons heel welgemoed en opgewekt het rijkelijke en goed
klaargemaakte ochtendmaal.
83
De commandant vraagt hoe hij zich
tegenover
de priesters moet opstellen
[1] Toen de goede wijn hun tongen losser
had gemaakt waren ze des te meer in de stemming om te praten, en ze brachten
dingen naar voren, waar zelfs Mijn leerlingen zich erg over begonnen te
verbazen.
[2] Terwijl de twee heel veel goede
dingen bespraken, kwam ook een van de beide rabbi's naar ons toe in de eetzaal,
om onze waard er met klem op te wijzen dat ook hij, als jood, de God van
Abraham, Isaäk en Jacob een offer moest brengen, omdat Hij Zich door het vrome
gebed van Zijn beide dienaren in deze oude stad Golan ertoe had laten bewegen
al zijn bezittingen voor vernietiging te behoeden.
[3] Deze voorstelling van zaken door
de rabbi deed een van de twee buren gewoonweg uit zijn vel springen van
ergernis, en hij stond dan ook snel op van zijn stoel, liep naar de brutale
rabbi toe en zei (een buurman van de waard): 'Vriend, heeft geen van jullie
oude wijzen en profeten bij een of andere gelegenheid eens voorspeld, wanneer
de tijd zou komen dat er geen leugenachtige en werkschuwe priester meer geduld
zal worden?
[4] Schaam je je dan werkelijk niet om
als priester, ons, mensen die zich aan de waarheid wijden, met een meer dan
grove leugen onder ogen te komen?
[5] Wanneer en waar heb jij tot jullie
God gebeden om de bezittingen van deze achtenswaardige buurman en vriend van
mij te sparen?
[6] Kijk, :we hebben jou en je
collega, die precies zo is als jij, 's nacht op het grote plein vol.vrees en
angst zien jammeren en klappertanden, en jullie hadden een plek uitgezocht die
het veiligst leek te zijn!
[7] Waarom zijn jullie eigenlijk niet
in jullie synagoge gebleven, waarvan je toch zelf zegt dat God daar jullie
gebeden verhoort? Hebben jullie bij de sterke muur aan het plein voor het
welzijn van jullie volk gebeden?
[8] O, wij kennen jullie precies en
even goed als onze eigen afgodendienaren, en zeggen: jullie hebben hier niets
meer te zoeken! Maak dat je wegkomt, anders zou een heel machtig man onder ons
wel eens kunnen zorgen dat je wegkomt!’
[9] Nu kreeg de rabbi de commandant in
het oog, zei geen woord meer en verliet snel onze herberg.
[10] Daarop zei de buurman: 'De ene,
enig ware God van de ware joden zij alle lof want we zijn een van de smerigste
godloochenaars kwijt!'
[11] De commandant zei: 'ja, ja, die
heeft zich als een dief uit de voeten gemaakt, en zijn collega zal het wel
achterwege laten ons te bezoeken. maar onze heidense priesters, die nu al wel
gehoord zullen hebben dat ik mij hier bevind, zullen mi} waarschijnlijk niet
onbezocht laten. Als zij komen - hoe zal Ik mij als Romeins commandant moeten
gedragen? Want ik moet in naam van.de keizer de beschermer van de priesters
zijn; maar hoe moet ik dat doen, nu Ik de ene, ware, levende God heb leren
kennen, Hem boven alles liefheb en ons veelgodendom en hun priesters, dat vol
is van dwalingen en schandelijk bedrog, boven alles veracht en haat?'
[12] Ik.zei: 'Niet.zo, Mijn vriend!
Kijk, ook de priesters van jullie goden -die natuurlijk nooit in werkelijkheid
hebben bestaan, maar enkel ontsproten zijn aan de fantasie van mensen die over
hun medemensen wilden heersen -zijn in deze tijd als veel minder schuldig aan
het bestaan van het duistere heiden?om te beschouwen dan degenen die in het
begin, toen de mensen nog volop in de ene, ware God geloofden, het heidendom
begonnen te prediken en de mensen door valse tekenen steeds uitgebreider en
talrijker daartoe begonnen te bekeren!
[13] Ze geloven zelf niet in hun
goden, maar houden het volk toch in het oude. bijgeloof, in de eerste plaats om
hun broodwinning bij het volk te vinden, in de tweede plaats omdat ze de
waarheid niet bezitten, en in de derde plaats omdat ze er ook door de
staatswetten toe verplicht zijn en tevens door ?u~ aan een opperpriester
afgelegde eed op de naam Pantheon *, (* Grieks voor: (tempel voor) alle goden.)
waarin al jullie goden begrepen zijn.
[14] .Als het echter zo met jullie
priesters gesteld is, zul je zeker ook inzien dat ze niet zozeer te haten als
wel te beklagen zijn. Probeer jij dus ook hen op de weg van de waarheid te
brengen, en als ze die hebben betreden, zorg er dan voor dat.ze ander werk
krijgen!Want voor de keizer is het niet van belang of iemand jood of helden is,
als hij hem maar geeft wat hem toekomt - en je hoeft je dus wat de keizer
betreft geen zorgen te maken dat hij je misschien ter verantwoording zou roepen
vanwege enkele priesters van Zeus en Apollo, die naar het ware en in God
levende jodendom zijn overgestapt.
[15] Bovendien zijn door Mijn toedoen
de voornaamste machthebbers in dit werelddeel in hun hart al sinds vele jaren
tot het levende jodendom overgegaan, zoals de opperstadhouder Cyrenius, zijn
jongste broer Cornelius, in Rome de staatsman Agricola en verschillende mensen
aan zijn zijde, zij het ook pas sinds een halfjaar of iets langer.
[16] Aangezien de mannen die Ik je nu
heb genoemd en nog vele anderen nog geen harde maatregelen van de keizer te
verduren hebben gekregen, zul ook jij daar des te minder van te vrezen hebben,
omdat Ik jou, als je Mij trouw blijft, van Mijn speciale bescherming verzeker
en je ook het vermogen heb geschonken om in Mijn naam zieken te genezen en
bezetenen van hun kwelgeesten te bevrijden. En meer heb je voorlopig niet
nodig.'
[17] Toen de commandant dat van Mij
had gehoord, werd hij meer dan gelukkig van grote blijdschap in zijn hart en
zei: 'Heer van mijn bestaan en leven! U alleen zij alle lof, alle eer en alle
dank voor die zo grote, nooit door mij verdiende genade; Uw wil zal door ons
allemaal worden uitgevoerd, gelijk Uw engelen in de hemel dat doen, en Uw
heilige naam worde altijd hoog geloofd en geprezen!'
84
Het belang van de liefde
{1} Deze woorden van de commandant
brachten de twee buren tot opperste verbazing, en ze zeiden tegen de
commandant: 'Hoge gebieder in de plaats van de grote keizer, nu danken ook wij
u en onze rechtschapen buurman, omdat jullie in ons bevestigd hebben wat wij
daar buiten op de heuvel heimelijk al hadden gedacht, maar niet hardop durfden
uitspreken! Deze man, die wij vanwege zijn kleding een Galileeër noemden, is de
ene, enig ware God, niet alleen van de Joden, maar van alle mensen en alle
schepselen! Aan Hem alleen zijn alle machten en krachten van de aarde
onderworpen, en de maan, de zon en alle sterren loven en prijzen Zijn eeuwige
wijsheid en macht. Hij is in Zichzelf de eeuwige oergeest, en God heeft
Zichzelf ter wille van de blinde mensen op deze aarde als een volmaakt mens
getoond, om ons te laten zien dat Hij als enige van eeuwigheid de Heer is over
alles wat de aarde en de hemelen bevatten, die evenals deze aarde Zijn werk
zijn.
[2] O, wat zijn we nu eindeloos
gelukkig dat we Hem nu in onze gedaante kunnen zien en herkennen! Laat nu onze
priesters maar komen, dan zullen we hun Zeus tonen!'
[3] Hierop vielen de twee buren voor
Mij op hun knieën en wilden Mij aanbidden; maar Ik beval hun op te staan en
naar Mijn woorden te luisteren. Dat deden ze, en tot aan de middag onderwees Ik
hun Mijn wil en verklaarde hun veel andere dingen. En ze werden Mijn dienaren.
[4] Toen Ik de twee buren van onze
waard goed had onderricht in alles wat voorlopig voor hun zielenheil
noodzakelijk was, en zij het ook goed hadden begrepen, bedankten ze Mij uit de
diepste grond van hun hart, en de ene, die het beste kon spreken, zei:
'Werkelijk, bij zo'n onderricht over God, wiens volheid in U woont, o Heer en
Meester, en over de bestemming van de mensen op deze aarde, wier ware vorm en
hoedanigheid U overduidelijk voor ons hebt beschreven, zou voor ons geen van de
grote tekenen die U hier hebt gedaan nodig geweest zijn, en wij zouden U enkel
aan Uw woord herkend hebben; want in onszelf werden wij al heel gauw gewaar dat
elk van Uw woorden levend is en als een vuur uit de hemelen alles wat dood was
in ons doorstroomde en tot leven wekte. En dat had een veel sterker
overtuigende invloed op ons dan de tekenen die, al zijn ze ook buitengewoon en
bijzonder, tenslotte toch enige overeenkomst vertonen met de tekenen die door
menige magiër en priester gedaan worden met behulp van geheel natuurlijke, maar
ons onbekende middelen en krachten, en die de vrije wil en het verstand van de
mensen altijd veel meer geschaad dan ooit, waar of wanneer ook, nut gebracht
hebben.
[5] Maar toch danken wij U, o Heer en
Meester, ook voor de grote tekenen die U hier hebt gedaan en ook voor de mooie,
heldere dag, die ons door Uw goddelijke macht ten deel is gevallen; want de
tekenen die U hier hebt gedaan zullen op onze blinde of bijgelovige dan wel
stoïcijnse mensen, die ieder geloof verwerpen, pas in de toekomst, wanneer zij
door ons bewerkt worden, een blijvende goede uitwerking hebben.
[6] Wij zijn hier nu met voldoende getuigen,
en we hebben nu ook de moed om met alle machten van nacht en duisternis onder
de mensen de strijd aan te gaan en in Uw naam te overwinnen; en U, o Heer en
Meester, aan wie alle machten en krachten van alle hemelen en van deze aarde
onderworpen zijn, zult ons zeker niet in de steek laten bij die strijd voor de
levende waarheid, die wij uit Uw heilige mond hebben vernomen!'
[7] Ik zei: 'Daar kunnen jullie, die
nu Mijn goede vrienden zijn, volkomen zeker van zijn, en Ik verleen jullie nu
ook de macht om zieken in Mijn naam te genezen door jullie handen op te leggen,
wat voor ziekte ze ook mogen hebben, en om boze geesten uit te drijven bij
degenen van hen die bezetenen zijn. En zodanig door Mij toegerust kunnen jullie
wel -maar steeds behoedzaam en wijs -de strijd met de leugen en het zwarte
bedrog aangaan, en dan zal de zegepalm niet achterwege blijven.
[8] Maar alles wat jullie in Mijn naam
doen en zullen doen, moeten jullie uit liefde doen, om in het hart van degenen
die jullie voor Mijn rijk hebben gewonnen, de liefde te wekken en tot leven te
roepen.
[9] Als de liefde in hun harten
krachtig en volleven is geworden en zij jullie wederliefde willen bewijzen,
laat dat dan met een blijmoedig hart ook toe; want alleen de machtige liefde en
wederliefde brengen elkaar tot leven en wekken een volmaakt, nieuw leven!
[10] Maar in het begin moeten jullie,
aangezien jullie als eersten vanuit Mij met de ware liefde zijn vervuld, ook
alleen met die liefde beginnen te werken! Want als iemand, die graag een goede
vrouw zou willen nemen, naar de hand van een jonge vrouw dingt, en naar haar
ouders toegaat om zijn wens uit te spreken, maar daarbij zowel de jonge vrouw
als haar ouders niets van liefde laat blijken, maar alleen direct naar de
omvang en waarde van haar schatten informeert -zal die ooit de liefde van de
jonge vrouwen haar ouders voor zich winnen? Ik denk dat hij het gewenste doel
maar moeilijk zal bereiken. Want wie de liefde niet heeft, zal waarschijnlijk
ook geen wederliefde vinden. Wie echter met alle liefde wederliefde zoekt, zal
die ook vinden; en als hij die heeft gevonden, moet hij zich er niet van
afkeren, als ze hem met alle vreugde metterdaad tegemoet komt.
[11] Kijk naar Mij, en neem allen een
voorbeeld aan Mij! Ik ben ongeroepen uit zuivere liefde voor jullie hierheen
gekomen en heb jullie direct ook alle liefde bewezen, zonder van iemand enige
vergoeding te verlangen; maar omdat jullie Mij herkend hebben en Mij nu met
alle liefde tegemoetkomen, neem Ik die liefde van jullie ook met een blijmoedig
hart aan en versmaad het niet om met Mijn leerlingen aan jullie tafel te eten
en te drinken. Als Ik dat niet zou doen, zou dat jullie in je hart dan blij
maken?Vast niet! Bewijs de mensen dus eerst liefde zonder vergoeding, en als de
mensen op hun beurt jullie dan met alle liefde tegemoet komen, neem dan -maar
altijd met mate van hen aan wat ze jullie aanbieden!
[12] Als jullie zo handelen, zullen
jullie Mijn rijk op deze aarde wereld: ruimschoots onder de mensen verbreid
hebben en geen nood hoeven te lijden.
[13] Zoals
hoogmoed, toorn, afgunst, hebzucht en meer van dergelijke Zonden hetzelfde bij
andere mensen oproept, zo roept ook de ware, belangeloze liefde zichzelf op bij
de andere mensen; doe daarom alles uit liefde, dan zullen jullie daardoor het
zaad van de liefde in de harten van andere mensen zaaien, en die zal voor hen
en voor jullie reeds hier weldra tot een zegenrijke oogst worden, en meer nog
aan gene zijde, in het andere, eeuwige leven van de ziel door Mijn geest van
liefde in haar!' .
[14] Allen begrepen deze woorden van
Mij goed, en ze beloofden ze in de geest van de volle waarheid uit te voeren.
[1] Terwijl ze vol blijdschap met
elkaar over deze leerrede van Mij spraken, kwamen er twee van de voornaamste
heidense priesters onze herberg binnen om de commandant te begroeten, over
wiens aanwezigheid ze van die armere mensen hadden vernomen, die zich 's
ochtends om onze heuvel hadden verzameld; maar ze kwamen voornamelijk naar onze
herberg om de man in Galilese kledij zelf nader te leren kennen, want ze hadden
bij monde van de armeren gehoord dat op die grijze ochtend de machtige
elementen aan zijn woord en wil hadden gehoorzaamd.
[2] Toen ze de eetzaal binnenkwamen,
maakten ze direct een diepe buiging voor de commandant en zeiden (de
priesters); 'Vergeef ons, hoge gebieder in naam van de grote en machtige keizer
door de almacht van de goden en hun voornaamste dienaren onder de mensen, die
zij door hun onzichtbaar werkzame wil hebben uitverkoren en aangesteld! Als u
ook voor ons een nieuw gebod hebt vanuit de grote keizer en godenstad Rome,
wees dan zo genadig het ons bekend te maken op de manier en het tijdstip,
waarop u dat het meest geschikt acht, opdat wij ons daarnaar kunnen richten! ,
[3] De commandant zei: 'Deze keer heb
ik geen nieuw gebod, noch voor jullie noch voor het volk; want onze wetten zijn
vastgesteld en tot nu toe is er geen nieuwe bijgekomen. Maar er is mij iets
over jullie ter ore gekomen wat mijn gemoed niet blij stemt.
[4] Waarom bedriegen en beliegen
jullie het volk en willen jullie het daardoor offers afpersen voor jullie eigen
lichamelijke welzijn, omdat jullie voorwenden dat het alleen aan jullie te
danken zou zijn, dat de vertoornde goden vannacht de stad en de hele omgeving
niet tot een woestenij hebben gemaakt, en ?at de nevelige en nog
onheilspellende ochtend plotseling in een heldere dag IS veranderd? Zulke
dingen verkondigen jullie heel brutaal aan het volk, dat jullie tijdens de
storm en de aardbeving toch als eersten uit jullie tempels en woningen heeft
zien vluchten en in de open lucht bescherming heeft zien Zoeken! Wordt daardoor
het geloof bij het volk opgericht - of vernietigd?
[5] Als het volk bij zulke
gelegenheden bij de priesters, die zich toch steeds als trouwe dienaren en
vrienden van de goden laten eren en roemen en die het dapperst en moedigst
zouden moeten zijn, niets anders dan de grootste angst, vrees en een volkomen
gebrek aan vertrouwen en geloof vindt - hoe moet het dan, als het gevaar
voorbij is, nog iets geloven van de woorden van zulke priesters - zoals jullie
zich, naar men zegt, al herhaalde malen hebben laten kennen terwijl het volk
uit ervaring maar al te goed weet dat zij zelf nog geen vonkje geloof en
vertrouwen in een hogere goddelijke macht bezitten? En hoe kunnen zulke
priesters daarna voor het volk gaan staan en het op een grove en brutale manier
gaan voorliegen?'
[6] Daarop zei een van de twee
heidense priesters: 'Vergeef mij, hoge gebieder, maar op dit terrein van ons
hebt u geen volkomen juist oordeel geveld! Het is inderdaad waar dat een
priester bij veel gevaarlijk gelegenheden tegenover het weifelende volk steeds
de grootste moed en een buitengewoon vast vertrouwen op eventuele hulp van de
hoge goden aan de dag dient te leggen om het moed in te boezemen en in hun
gemoed geloof en een vast vertrouwen te wekken; maar bij buitengewoon
gevaarlijke gelegenheden moet ook de priester aan het volk laten zien dat hij
de goden vreest, als ze hun toorn door het geweldige razen van de elementen aan
de mensen openbaren.
[7] Een priester is weliswaar een
middelaar tussen de goden en de mensen, maar hij is geen heer zoals de
onsterfelijke goden en dat zal hij nooit zijn; want ook een priester moet
sterven, net als ieder mens, en dus dient ook hij de goden te vrezen.
[8] Zolang de goden de mensen alleen
maar door bliksem, donder, harde winden, geweldige regenbuien, hagel, sneeuwen
hevige koude op een ongebruikelijke tijd, waarin die de vruchten van de aarde
schaadt, duidelijk maken dat ze bestaan en almachtig zijn, dan kan een priester
nog wel met grotere moed voor het angstig geworden volk gaan staan, het
troosten en sterken en het geloof en vertróuwen tot leven wekken en in stand
houden; maar soms grijpen de goden met hun macht naar de grondvesten van de
aarde, schudden die heen en weer en dreigen dan alles ondersteboven te keren
-en dan heeft ook het geloof van een priester het recht om samen met de bodem
van de aarde te wankelen.
[9] Hij kan bij zichzelf natuurlijk
wel door gebeden en passende geloften de goden milder trachten te stemmen, maar
daarbij tevens laten blijken dat ook hij maar een zwak mens is en de goden
altijd dient te vrezen.
[10] Kijk, hoge gebieder, omdat deze
dingen zo liggen, hebben we er deze nacht van ware verschrikking echt niet
verkeerd aan gedaan om inderdaad onze gerechtvaardigde vrees voor de almacht
van de goden aan het volk te laten blijken! Maar aangezien de vertoornde goden
zich door ons priesters weer milder hebben laten stemmen vanwege de aan hen
gedane beloften, is het nu tijd om het volk ervan in kennis te stellen wat het
samen met ons moet doen om de beloften, die wij priesters getrouw aan de goden
hebben gedaan, zonder terughoudendheid of strafbaar verzuim ook geheel en al na
te komen; want anders zou er bij een toekomstige gelegenheid, waarbij de goden
zich nog meer vertoornd zouden kunnen betonen, nauwelijks meer op enige verzachting
daarvan gehoopt kunnen worden. Want de goden hebben slechts zeven keer geduld
met de voornaamste zwakheden van de mensen; bij de achtste keer vindt men
waarschijnlijk geen toegevendheid en geduld meer bij hen.
[11] En omdat wij dat nu op
indringende wijze aan het volk bekend maken, handelen wij vaste en zeker goed
en juist ten aanzien van de goden en van de mensen die nog enig geloof en een
goede wil bezitten; en er kan niet gezegd worden dat wij daarmee het volk in
zijn geloof en vertrouwen in de goden zwakker maken.
[12] Ik geloof dat ik met deze korte
uiteenzetting onze handelwijze tegenover u, hoge gebieder, meer dan voldoende
gerechtvaardigd heb. Ik heb gezegd!’
86
De commandant onderricht de priesters
over de nutteloosheid van de afgodendienst
[1] Daarop zei de commandant: 'Je hebt
nu wel heel goed gesproken, en jouw woorden waren heel verstandig; maar voor
mij hebben ze toch maar een heel geringe waarde, omdat de inhoud ervan en de
waarheid in jouzelf ver uit elkaar liggen. Want kijk, ten eerste heb jijzelf
geen vonkje geloof en vertrouwen in de goden, wat ik jou evenals al je
collega's vanuit mijn ervaring overduidelijk zou kunnen bewijzen -en omdat
jijzelf geen enkel geloof in een god hebt, is ten tweede jouw betoog voor mij
niets anders dan een zinloos pronken met woorden zonder enige waarde.
[2] Maar ik zegje dat niet met de
bedoeling jou en je collega’s vanwege jullie gedrag te willen straffen; maar
ik wil je ermee duidelijk maken dat jullie met al jullie schijnbaar wijze
geschreeuw tegenover het volk, waarvan het betere deel jullie allang haarfijn
doorzien heeft, niet veel goeds zullen bereiken. Want met name in deze tijd
begint zich onder de Joden de helderste waarheid over het bestaan van een enig
ware God, over de manier waarop men Hem moet vereren en over de bestemming van
de mens uiterst duidelijk te verspreiden, en zeer velen van de betere heidenen
keren zich reeds tot het nieuwe geloof van de Joden en vinden daarin echte
troost en een zeer goed en stevig gefundeerde geruststelling.
[3] Jullie hebben daar vast en zeker
ook al over gehoord -maar waarom hebben jullie nog niet geprobeerd je ervan te
overtuigen, en waarom houden jullie tegenover het volk hardnekkig vol, wat
jullie zelf nog nooit geloofd hebben maar door jullie loze geschreeuw het volk
toch willen doen geloven?
[4] Als jullie er voor jezelf van
overtuigd zijn dat onze goden geen enkele betekenis hebben en jullie er zelf
niet in geloven, zoek dan eerst voor jezelf de waarheid; en als jullie die
hebben gevonden, onthoud die dan niet aan het volk dat slechts naar de volle
waarheid dorst, dan zullen jullie daardoor voor het volk en voor de staat van
meer nut zijn dan met jullie loze geschreeuw!
[5] Maak van de afgodstempels
onderkomens voor de armen en zieken, en keer ook vreemdelingen niet de rug toe;
dan zullen jullie daardoor de ware, levende genade bij de ene, enig ware God
vinden, die jullie zeker meer van nut zal zijn dan al die dode aardse schatten,
die jullie door je onzinnige geschreeuw bij al dergelijke gelegenheden zoals
die van vannacht, van het volk hebben afgeperst!'
[6] Hierop zei de heidense priester:
'Hoge gebieder, u hebt nu volkomen de waarheid gesproken, en zo is het precies
met ons gesteld; maar tot wie moeten we ons wenden om die levende waarheid te
vinden, die ons en het volk meer van nut zou zijn dan het bezit van alle
schatten van de hele aarde? En als wij die waarheid hebben gevonden en het volk
overeenkomstig die waarheid hebben onderricht en bekeerd, wat moeten wij onze
opperpriesters dan ten antwoord geven, als ze ons ter verantwoording zouden
roepen voor het feit dat wij het volk afkeren van hetgeen zij onderwijzen en
willen hebben, en het tot het zuivere jodendom bekeren?'
[7] De commandant zei: 'Tot wie jullie
je moeten wenden om de zuivere, levende waarheid en de ene, enig ware God en
dus ook Zijn wil te leren kennen, daarvoor kan ik jullie de allerkortste weg
tonen.
[8] Kijk, hier rechts van mij zit de
man die jullie de zuivere waarheid in al haar volheid kan tonen, en Hij is ook
in Zichzelf Degene aan wie alle krachten en machten van hemel en aarde
gehoorzamen! Als jullie dat erkennen en inzien, zal je vanzelf wel duidelijk
worden wat jullie tegen diegenen moeten zeggen die jullie zullen vragen waarom
jullie samen met het aan jullie toevertrouwde volk tot het ware jodendom zijn
overgegaan.
[9] Wij Romeinen zijn wat de
verschillende godsdiensten betreft trouwens erg verdraagzaam en ontzeggen
niemand de wijze waarop hij zich een of andere godheid voorstelt, erin gelooft
en erop vertrouwt; dat weten jullie even goed als ik; want al hebben de
Romeinen ook vele volkeren in Azië, Afrika en Europa overwonnen en tot
onderdanen van Rome gemaakt, ze hebben de godenleer van die volkeren toch
steeds onaangetast gelaten en hebben voor de vreemde afgoden ook in Rome
tempels opgericht. In dit opzicht is Rome dus verdraagzaam en hebben jullie dus
niets te vrezen, en hier in Azië al helemaal niet, aangezien het jodendom hier
immers de heersende godsdienst is.
[10] Ik heb jullie nu de weg naar de
zuivere, levende waarheid getoond, en jullie kunnen nu doen wat jullie willen.'
87
De priesters worden door hun collega 's ondervraagd
[1] Na deze woorden van de commandant
bekeken de twee priesters Mij van top tot teen, en de ene vroeg aan Mij: 'Wie
bent u eigenlijk, aangezien onze gebieder een getuigenis over u gaf dat men
werkelijk alleen over een God kan geven? Spreek over uzelf, en wij zullen u
geloven, wat u ook zegt!
[2] Bent u
soms degene van wie onze armen ons buiten vertelden dat hij de winden, de
wolken en het vuur vanaf de heuvel Talba bevelen gaf en dat die hem
gehoorzaamden?' .
[3] Ik zei: 'Ja, dat ben Ik inderdaad!
Het getuigenis van de commandant is waar, houd je eraan - al het overige dat
jullie en jullie volk nodig hebben, zullen jullie van deze waard en zijn twee
buren te horen krijgen.
[4] Als jullie daar vol geloof naar
zullen handelen, zullen jullie in jezelf het eeuwige leven wekken en het dan
ook voor eeuwig behouden. Want Ikzelf - hoewel Ik in jullie ogen een
mensenzoon ben - ben de Weg, de Waarheid en het eeuwige Leven. Wie in Mij gelooft
en volkomen volgens Mijn leer handelt, zal wat zijn ziel betreft eeuwig leven,
al zou hij wat zijn lichaam betreft ook vele malen sterven.
[5] Hoe Mijn leer luidt - heel kort en
voor iedereen gemakkelijk te vatten zullen jullie wel horen van degenen die Ik
jullie genoemd heb. En nu kunnen jullie wel weer naar jullie collega 's buiten
gaan en hun vertellen wat jullie hebben gehoord! Ze moeten het volk geen offers
meer afpersen om niet bestaande goden te verzoenen; want als ze daarmee
doorgaan, zal Ik de machten van de aarde nog een keer de vrije loop laten, en
dan kunnen ze zien hoe het hun zal vergaan!'
[6] Toen de twee heidense priesters
dat van Mij hadden gehoord, zeiden ze geen woord meer, maar bogen diep voor Mij
en ook voor de commandant en begaven zich snel naar buiten de brede weg op naar
hun collega's, die het volk nog allerlei sprookjes over de goden vertelden en
zo vele penningen binnenhaalden.
[7] Toen de twee naar buiten kwamen, zagen
hun metgezellen hen, liepen op hen toe en vroegen hun vol nieuwsgierigheid wat
ze bij de commandant hadden kunnen bereiken en hoe het met Mij zat.
[8] Maar de twee zeiden: 'Beste
vrienden van ons, luister! De zaak is van het grootste belang, en wij zullen
daar later in onze woning nog uitvoerig over spreken; maar hier op straat is
het niet de plaats om over zulke dingen te spreken.
[9] Maar de Man, van wie de armen ons
vertelden dat alle machten, krachten en elementen van de aarde Hem gehoorzamen,
schijnt meer te zijn dan enkel mens! En Hij heeft heel beslist tegen ons gezegd
dat wij direct moeten ophouden zoenoffers in te zamelen voor de goden, die
niets zijn; anders zullen wij van Hem iets nog ergers te verduren krijgen dan
wat wij vannacht te verduren hadden. Laten we dus onmiddellijk afzien van onze
inzameling en ons naar onze burcht begeven; daar zullen we overleggen wat ons
verder te doen staat! Want de zaak van die buitengewone Man moet werkelijk heel
belangrijk zijn, anders zou onze commandant, die zeer kritisch is, die Man niet
zo toegedaan zijn en tegenover ons een getuigenis over Hem afleggen dat men
alleen kan geven over iemand waarvan men klaar en duidelijk herkent dat hij
God is. Maar hier nu niets meer daarover!'
[10] Deze woorden van de twee
priesters raakten allen hevig, ze lieten het inzamelen achterwege en begaven
zich naar hun burcht, en enkelen van de voornaamste burgers van deze stad
vergezelden hen in grote spanning
[11] Toen ze in de burcht aankwamen,
die met allerlei afgodsbeelden was versierd, klom een van de twee die bij Mij
in de herberg waren geweest op het spreekgestoelte en zei: 'Wees nu zo goed mij
aan te horen! Ik zal jullie zo kort mogelijk meedelen wat ik in de Joodse
herberg van onze wijze commandant en daarna hoofdzakelijk van die buitengewone
Man heb gehoord, en wat wij allemaal in hoge mate ter harte dienen te nemen;
want een mens aan wie alle machten en krachten van de hemelen en de aarde
gehoorzamen, is zeker meer, groter en achtenswaardiger dan al onze goden, van
wie niemand met enige overtuigende zekerheid kan zeggen dat ze ooit bestaan
hebben of nu in werkelijkheid bestaan behalve in de tempels, die door
mensenhanden zijn gemaakt.
[12] Niemand heeft ooit meegemaakt dat
een van onze vele goden een echt wonder heeft gedaan. Wat tegenover het blinde
volk als wonder gedaan werd onder het aanroepen van een of andere god, dat deed
niet die aangeroepen God, maar -zoals wij wel weten -slechts een in de kunst
der magie bedreven priester met behulp van de hem ten dienste staande middelen;
zonder zulke middelen heeft voorzover wij weten zelfs de pontifex maximus* (*
Titel van de opperpriester, hoofd van het hoogste priestercollege in Rome, dat
de verantwoording had voor de godsdienstzaken in het rijk.) in Rome nog nooit een
wonder gedaan.
[13] Maar als die Man, over wie ik
spreek, zonder enig tastbaar middel, maar enkel door Zijn woord en door Zijn
wil alle machten van de hemelen en de aarde beveelt en zij Hem gehoorzamen, dan
is zo'n Man geheel als enige een ware God; dan is alles wat wij met het woord
God aanduiden niets anders dan een gewrocht van de menselijke fantasie, dat
voortaan door geen enkel weldenkend en de waarheid zoekend mens als werkelijk
bestaand geaccepteerd dient te worden.
[14] Dit is een noodzakelijke inleiding
op wat ik jullie beloofd heb te zeggen en te vertellen. Maar voordat ik jullie
meedeel wat ik van de commandant en daarna van die Godsman heb gehoord, willen
jullie misschien je mening geven over wat jullie van deze Godsman denken!'
[15] Allen zeiden: 'Spreek nu maar
verder en vertel ons wat je van de commandant en in het bijzonder van de
Godsman hebt gehoord; want van al datgene waar jij van overtuigd bent dat het
de volle waarheid is, daar zijn wij evenzo van overtuigd! Kom dus maar meteen
ter zake; wij zullen met de grootste aandacht naar je luisteren!'
[1] Hierop begon de spreker, zoals hij
beloofd had, heel uitvoerig te vertellen wat hij van de commandant en van Mij
had gehoord, en allen raakten reeds tijdens het vertellen uiterst verbaasd; en
toen de spreker alles wat hij in de herberg had gehoord en ook waar hijzelf met
de commandant en met Mij over had gesproken, precies had weergegeven, zeiden
allen: 'Als dat zo is, hebben wij natuurlijk geen andere keus dan volkomen te
geloven dat die Godsman werkelijk een levende God is, naast wie geen ander
wezen als God aangenomen en vereerd kan worden. En als wij Zijn leer en
daardoor ook Zijn wil uit de mond van de commandant horen of uit de mond van
een ander die ter zake kundig is, zullen wij dat tot onze levenswet maken en
daar strikt naar handelen.
[2] Maar onze godenleer en mythen
alsook de standbeelden en afbeeldingen zullen wij voor altijd wegdoen, en we
zullen ook onze kinderen in de nieuwe leer onderrichten; jullie priesters
zullen er echter vooral voor zorgen dat deze nieuwe leer door iedereen gehoord,
goed begrepen en wat het wettelijke deel betreft strikt in acht genomen wordt.
[3] Maar nu is het tijd dat wij
allemaal naar de Godsman toegaan en Hem onze eerste, Hem alleen toekomende en
zo hoog mogelijke verering brengen en daarmee ook onze dank voor de onverdiende
genade die Hij ons heeft bewezen, door naar ons toe te komen en Zich zichtbaar
aan ons te doen kennen.’
[4] Met dat voorstel waren allen het
volkomen eens, ze verlieten de priesterburcht, begaven zich naar onze herberg
en wilden er ook direct binnengaan.
[5] Omdat de commandant -evenals allen
die zich in de herberg bevonden alles wat er in de priesterburcht besproken
was van Mij hoorde, vroeg hij Mij of degenen die eraan kwamen wel binnengelaten
moesten worden in de herberg, waar de ruimte beperkt was, of dat men hun
duidelijk moest maken dat ze buiten moesten wachten tot Ik van plan was naar
buiten te komen.
[6] Maar Ik zei: 'Laat hen allemaal
tot Mij komen, die belast en met allerlei duisternis beladen zijn, dan zal Ik
hen allen verkwikken! Voor degenen die naar Mij toe willen zal de deur
opengedaan worden, en zij zullen in Mij Degene vinden die ze zolang vergeefs
hebben gezocht en met al hun wereldse wijsheid niet konden vinden. Waar Ik
ben, is ook ruimte voor iedereen die Mij liefheeft en Mij zoekt.'
[7] Toen de commandant dat van Mij
hoorde, liep hij zelf naar de deur en opende die, terwijl de aangekomenen al
voor de deur wachtten en onder elkaar beraadslaagden wie van hen het eerst naar
binnen zou gaan; want toen het bewuste gezelschap bij de herberg arriveerde met
het voornemen direct naar binnen te gaan, overviel hun een lichte angst, en
geen van hen durfde als eerste de deur te openen.
[8] Toen de commandant echter zelf de
deur opende, bogen de aangekomenen voor hem, en de twee priesters vroegen hem
of ze binnen mochten komen om Mij de eer en dank te betuigen voor de genade,
dat Ik ook naar hen in deze oude en zeer afgelegen stad was gekomen en Mij door
de blinde mensen als de ene, enig ware God had laten herkennen.
[9] De commandant zei: 'De Heer heeft
welbehagen in jullie, omdat Hij wel weet welk besluit jullie allemaal in de
burchtzaal hebben genomen, en daarom kunnen jullie de herberg nu wel
binnengaan!'
[10] Na dit antwoord van de commandant
liepen allen met diep ontzag de eetzaal binnen, bogen heel diep voor Mij, en de
twee priesters hielden een welgeformuleerde toespraak tot Mij en beëindigden
die met de dank, waarvan ze meenden dat ze Mij die verschuldigd waren en die
zij Mij allemaal wilden brengen.
[11] Toen zij klaar waren met hun
toespraak stond Ik op, zegende hen en zei: 'Heil zij iedereen die naar Mij
toekomt en Mij herkent, zoals jullie nu! Want wie Mij herkent, heeft het licht
daarvoor reeds van Mij ontvangen, zodat hij Mij kan herkennen en dan werkelijk
in Mij kan geloven.
[12] Dit licht is bij jullie nu
slechts een klein vlammetje in jullie ziel; pas als jullie Mijn leer en daarmee
ook Mijn wil ontvangen hebben en daarnaar handelen en leven, zal jullie licht,
dat nu nog klein is, tot een zon worden, en dan pas zullen jullie tot de volle
waarheid van al het leven en bestaan komen en in jezelf het eeuwige leven
wekken.
[13] De waard hier zal jullie de leer
geven die hij van Mij heeft ontvangen, en zijn twee buren en zijn personeel
zullen echte getuigen voor jullie zijn en jullie veel dingen vertellen die
jullie nu nog niet weten; pas als jullie die weten, zullen jullie volledige
duidelijkheid over Mij verkrijgen.
[14] Maar ga nu aan een tafel zitten
en neem wat brood en wijn tot je en versterk je; daarna zullen we nog een paar
dingen met elkaar bespreken en regelen.'
[15] Daarop gingen de heidense priesters
met enkele vooraanstaande burgers van deze stad aan een nog onbezette tafel
zitten; er werd hun direct brood en wijn aangeboden en ze aten en dronken heel
welgemoed, want ze hadden al honger en dorst.
[1] Toen de wijn hun tongen
beweeglijker had gemaakt, begonnen ze onder elkaar over allerlei bekende wijzen
uit de oertijd te praten en te oordelen, en ze waren nu eens deze, dan weer een
andere mening toegedaan. Tenslotte kwamen ze ook op de Joodse wijzen en
profeten, en de eerste priester wist veel over Mozes en Jesaja, die hij als de
twee grootste wijzen van de Joden beschouwde; alleen beviel hem de vaak te zeer
verhulde taal niet, en hij dacht dat het over het algemeen een fout van de
meeste oude wijzen was, dat ze zelden helder en openlijk tot het volk hadden
gesproken en geschreven, en dat het volk juist daardoor veel verkeerde
inzichten had opgenomen, wat bij een duidelijke en onverhulde wijze van zeggen
nooit had kunnen gebeuren.
[2] Terwijl ze nog zo onder elkaar praatten,
gaf Ik Jacobus de Oudere een teken om hun een juiste opheldering te
verschaffen, aangezien ze de dingen verkeerd beoordeelden; want deze leerling
was op dat gebied heel goed thuis en begreep de overeenstemmingen tussen de
geestelijke en natuurlijke dingen goed.
[3] Hij ging daarom naar de priesters
van de heidenen toe, begroette hen en begon hun de redenen uit te leggen,
waarom Mozes en ook de andere wijzen en profeten alleen maar zó hadden
gesproken en geschreven en niet anders hadden kunnen spreken of schrijven.
[4] De priesters en ook de burgers
hadden dat snel begrepen; ze prezen de leerling daarvoor en gaven Mij de eer en
oprechte dank, omdat Ik ook aan een mens zo’n diep inzicht in de zuiver
goddelijke dingen had gegeven.
[5] Daarna ging de leerling weer naar
zijn plaats, en de heidense priesters en de burgers die bij hen waren
oordeelden nu heel anders over de manier van spreken en schrijven van de oude
wijzen en brachten vele goede dingen naar voren, waarover ook onze commandant
zich erg verwonderde; hij ging naar hen toe, begon met hen te praten en
vertelde hun openlijk ook zo het een en ander dat hij over Mij wist, waarover
de heidense priesters en aanwezige burgers hun grote vreugde lieten blijken.
[6] De commandant gaf ook in kort
bestek zo begrijpelijk mogelijk een uiteenzetting over de ware gestalte van de
aarde, de aard van haar beweging en haar omvang, evenals van de maan, de zon,
de planeten en de overige sterren, en degenen die zo onderricht werden waren
daar zeer verheugd over.
[7] Een van hen zei: 'Als het zo is en
niet anders, in hoeveel dwalingen zijn ontelbare mensen dan nog heel diep
begraven, en wanneer zal het bij hen ook in dat opzicht licht en helder
worden?'
[8] De commandant zei: 'Vrienden, dat
laten we aan de Heer over. want Hij alleen weet het allerbeste op welk moment
Hij een volk een groter licht in alle dingen moet geven! Maar van nu af aan zal
het juiste, heldere licht overeenkomstig Zijn wil heel snel verspreid worden
onder de mensen die van goede wil zijn, en bij dat werk zullen wij zelf onze
handen niet in de schoot van de traagheid leggen!’
[9]. Allen zeiden: 'Dat zullen we
nooit doen; want nu weten wij in alle waarheid wat ons te doen staat, en voor
wie en waarom!
[10] O, die lange geestelijke nacht,
die reeds onze aartsvaders en nu ook ons met.ijzeren boeien gevangen hield! De
Heer en enig ware God zonder begin of einde, in wie alle machten en krachten
verenigd zijn, zij alle eer, alle lof en alle dank, omdat Hij Zich zo diep
vernederd heeft dat Hij Zichzelf in een lichaam van vlees en bloed heeft gehuld
om ons uit de oude nacht van de dood te verlossen! Want iemand die over alle
dingen en verschijnselen die hem omringen in de grootste dwaling en volslagen
geestelijke blindheid verkeert, is er welbeschouwd uiteindelijk veel erger aan
toe dan welk dier dan ook, en hij is eigenlijk zo goed als dood.
[11] Pas wanneer hij in de geest gewekt wordt, word