Het grote Johannes evangelie

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

Jakob Lorber

 

Deel 10

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

 

 


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 


 

 

Inhoud

 

Hoofdstuknummer / omschrijving / tussen haakjes.

Indien bekend, de datum waarop het geschreven is.

 

De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

  1 Het voorstel van de Romein om de leer van de Heer zo snel mogelijk te verspreiden

  2 De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods

  3 De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden

  4 Rafaël redt Perzen en Indiërs

  5 De reis van de Heer naar Genezareth (8.7.1862)

  6 De maaltijd bij Ebal

  7 De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd

  8 Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen

  9 Over de opstanding van het vlees

 10 De filosofische vragen van de commandant

 11 De bedenkingen van de commandant tegen de goddelijkheid van de Heer

      (12.7.1862)

 12 De voortdurende inspanningen van de Heer voor de mensen

 13 De commandant vraagt om uitleg over het wezen van de aarde

 14 Rafaël als leraar in de astronomie

 15 Rafaël verklaart de verhoudingen van de planeten tot de zon

 16 De voorwaarden om wijsheid te verkrijgen

 17 Rafaël verklaart zijn macht (25.7.1862)

 18 De vraag van de commandant over het doden van dieren

 19 De commandant vraagt naar het doel van de strijd in de natuur

 20 De voornaamste redenen voor de verscheidenheid in de schepping op aarde

 21 De zielensubstantie en haar trapsgewijze bevrijding uit de materie

 22 De samenstelling van de menselijke ziel

 23 Over het verval van de zuivere leer

 24 Het voorstel van de commandant om de valse profeten te ontmaskeren (11.8.1862)

 

Een 'nota bene', gegeven op 11 augustus 1862

 

 25 Over de geestelijke omstandigheden in de eeuwen na Christus tot in de tweede helft  van de 19de eeuw

De geestelijke wending door het instralen van het goddelijke licht.

 26 Over de weggeworpen hoeksteen - waarvan de tijd nu gekomen is - en over het einde  van de valse profeten

 27 De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen

 28 De toekomst van de ceremoniële kerk

 29 De toekomst van de staten van Europa en Amerika

 30 De orde der ontwikkeling

 

De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

 31 De twijfels van de aanhangers Het gebed van de Heer

 32 Het gebed van de Heer.

 

De Heer in de bergstad Pella

 

 33 De Heer bij de waard in Pella

 34 De Heer in de school in Pella

 35 Het avondmaal in de herberg

 36 De Heer en de Romeinse commandant

 37 De genezen Veronica bedankt de Heer

 38 De Heer waarschuwt de rabbi

 39 De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella (31.8.1862)

 40 De Heer kijkt met de commandant op een heuvel naar de aanbrekende ochtend

 41 De leerlingen zoeken de Heer

 42 De commandant troost de leerlingen

 43 Het ontbijt van Veronica

 44 Het grote belang van de leer van de Heer ten opzichte van Zijn daden

 45 De tegenwerpingen van de onderaanvoerder

 46 Het belang van de waarheid

 47 De vraag van commandant Pellagius over bezetenheid (13.9.1862)

 48 Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht

 49 Pellagius geneest een bezetene

 50 De Heer drijft zeventien geesten uit een bezetene

 51 Het wezen van de eerste vijf uitgedreven geesten

 52 De achtergronden van de zeventien geesten

 53 De Heer vermaant de aanvoerder van de uitgedreven geesten

 54 Over de gevaren bij het eten van onreine spijzen

 

De Heer in Abila

 

 55 De reis naar Abila

 56 De Heer in de woning van de tien Joodse gezinnen

 57 Het getuigenis van de oudste over de Heer (21.9.1862)

 58 De geestelijke overeenstemming van de vernieuwing van de vervallen burcht

 59 De burcht van Melchizédek

 60 Uit de tijd van de koning van Salem

 61 Het avondmaal in de oude eetzaal

 62 Het rumoer voor het huis van de Joden

 63 De ware sabbatheiliging

 64 Hoe men bijgelovige heidenen dient te onderrichten

 65 Over de manier van onderrichten

 66 De burgemeester van Abila

 67 De commandant onderricht de burgemeester over de Heer (5.10.1862)

 68 Liefde en geduld, de twee grootste deugden van de mens

 69 Het middagmaal en het afscheid van de Heer

 

De Heer in Golan

 

 70 De aankomst in Golan

 71 De Heer geneest de zieke vrouwen de twee dochters van de waard 

 72 De waard en zijn vrouw verbazen zich over de wondermacht van de Heer

 73 Het wezen van het rijk Gods

 74 De waard en de commandant worden onderricht

 75 De aankondiging van een op handen zijnde storm

 76 De stormnacht

 77 Buiten na de storm (23.10.1862)

 78 De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken

 79 De goede voornemens van de buren

 80 De naweeën van de storm en de aardbeving

 81 De woorden van de buren over de macht van de Galileeër

 82 De terugkeer naar de herberg

 83 De commandant vraagt hoe hij zich tegenover de priesters moet opstellen

 84 Het belang van de liefde (7.11.1862)

 85 De heidense priesters verdedigen hun gedrag in de stormnacht

 86 De commandant onderricht de priesters over de nutteloosheid van de afgodendienst

 87 De priesters worden door hun collega’s ondervraagd.

 88 Het besluit van de priesters.

 89 De dank van de priesters

 90 Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen

 

De Heer in Afek

 

 91 Het vertrek naar Afek

 92 Bij de Romeinse waard in Afek (29.11.1862)

 93 De gedachten van de waard over de Heer

 94 De Heer geneest de zieken in de herberg

 95 De Heer vertelt de ontwikkelingsgang van de priester

 96 De Heer geeft onderricht over het verval van de mensheid

 97 Het juiste zoeken van God

 98 De Heer maakt het juiste zoeken van God aanschouwelijk 

 99 De priester wil zijn wereldse leven rechtvaardigen

100 De eerdere openbaringen van de Heer aan de priester

101 De bedenkingen van de commandant over de schoonheden van de natuur

       (11.12.1862)

102 Het verzoek en de belofte van de priesters

103 Een wonder met symbolische betekenis voor de priesters

104 De leerling Andréas spreekt over de werken en woorden van de Heer

105 Het wonderbaarlijke ochtendmaal

106 Over het uitroeien van het heidendom

107 Over de naastenliefde

108 De belofte en vermaning van de Heer (2.1.1863)

109 De almacht van de Heer en de beperkingen ervan

110 De commandant vraagt naar de hel

111 Waarom uiterlijke vormen vernietigd dienen te worden

112 Waartoe ziektes dienen

113 Hoe moeilijk het is voor verdwaalde zielen aan gene zijde om te keren

114 De vergeefse poging om een tiran op te voeden

115 Een voorspelling van de Heer over de Laatste Tijd

116 De geestelijke omgeving van de Heer

117 De burgers van Afek bewonderen de nu vruchtbare omgeving (21.1.1863)

118 Het vertrek van de Heer uit Afek

 

De Heer onderweg naar Bethsaïda

 

119 De ontmoeting met de karavaan uit Damascus

120 De Heer richt enkele woorden tot de karavaan

121 De Heer neemt zijn intrek in een herberg bij Bethsaïda

122 De Heer onthult de waard de oorzaak van het uitblijven van zijn zonen

123 Het geloof en het vertrouwen van de waard

124 De Heer vraagt naar de Messias (26.1.1863)

125 De Heer getuigt over Zichzelf

126 De vismaaltijd

127 De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer en de leiding van Zijn genade

128 Over het verbreiden van de leer van de Heer en over het zegenen

129 Ter bestrijding van het bijgeloof verklaart de Heer de kosmos

130 Over de Egyptische astrologie en andere dwalingen

131 De noodzaak om voorzichtig te zijn bij het onderrichten

132 Het gezegende landschap

133 De tweede uitzending van de leerlingen (1.2.1863)

134 De organisatie van de leerlingen van de Heer

135 De visvijver van de waard

136 De waard onderricht de gasten over het veranderde land

137 De gasten herkennen de Heer

138 De bekentenis van de oudste

139 De vraag naar de naaste

140 De gelijkenis van de landheer

141 De Heer voorspelt Zijn dood en Zijn opstanding

 

De Heer in nog twee andere steden

 

142 Op doorreis (4.3.1863)

143 De Heer in de arme herberg van de basaltstad

144 Het viswonder

145 De waardin en haar dienstboden

146 Over de liefde tegenover mensen met een ander geloof

147 Over het toelaten van wantoestanden en verval onder de mensen.

148 De oorzaken van de ziekte van de zoon van de waard

149 De twee vreemdelingen uit Nineve

150 De religieuze situatie in het land van de twee vreemdelingen

       (11.4.1864, vanaf vers 6)

151 Over de gerichten van God en de gevolgen daarvan

152 Wat voor invloed het verbreiden van het evangelie heeft

       Over de wederkomst van de Heer

153 De vraag over de opwekking van de gelovigen op de jongste dag

154 De Heer motiveert Zijn genade

155 Het begrip eeuwigheid

156 Over het Laatste Gericht

157 De Heer geeft Johannes en Mattheus aanwijzingen voor hun aantekeningen

158 De historie van de basaltstad en haar omgeving

159 Wat de zon eigenlijk is

160 De Heer voorspelt dat de vreemdelingen bij hun koning worden opgenomen

161 Het verbreiden van de leer van de Heer in Babylon

162 De Heer zegent het woeste gebied van de roofzuchtige herders

 

De Heer in de stad bij de Nebo

 

163 De Heer en de Farizeeën voor de stadspoort

164 Het wijnwonder in de Romeinse herberg

165 Het gesprek over het wijnwonder

166 De bevrijding en bekering van de Farizeeën, die voor door leeuwen worden

       bewaakt (16.4.1864)

167 De voorspelling van de Heer aan Barnabas

168 De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter

169 De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de ontwikkeling van de

       mens

170 De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot nadenken stemmen

171 Over het werken van krachten

172 Het verkeer met gene zijde

      Het innerlijk geestelijk gezicht

173 Een geestverschijning

174 Belevenissen aan gene zijde

175 Leiding in de wereld aan gene zijde

176 De vraag naar de hel en haar geesten

177 De afgodsbeelden in het huis van de waard

178 Op de berg Nebo

179 De merkwaardige zonsopgang

180 De ontaarding van de Joodse leer

181 De huisgoden in de herberg worden vernietigd (27.4.1864)

182 De oorzaken van lichamelijke ziekten

183 De strijd in de natuur

184 Het doel van de strijd in de natuur

185 Het voorbeeld van een vereniging van dierlijke zielen

186 Dat de Heer de heidenen schijnbaar begunstigt

187 De liefde van de Heer voor het Joodse volk

188 Over valse Christussen, valse profeten en valse wonderen

       Wenken voor het gedrag van de leerlingen

189 De moeilijkheid van het ambt van leraar

190 De priester van Apollo informeert naar de Heer

191 Het ware vereren van God en afgodendienst

192 Het ontstaan van het afgodendom

193 Het ontstaan van de Apollo verering

194 De vermaning van de Heer tot liefde en geduld bij het verbreiden van Zijn leer

195 De alomtegenwoordigheid van de Heer en Zijn almacht

       Over het wezen van de ziel en het proces van het zien

196 Een beeld van de geestelijke ontwikkeling van de mens (10.5.1864)

197 Over het opstijgen en neerdalen van engelen

198 Het verschijnen van de engelen

199 Over het werken van de engelen

200 Een bewijs van de macht van Rafaël

201 De veranderde omgeving bij de berg Nebo

202 Rafaëls bewijs van zijn snelheid

203 De stralende steen van de zon

204 De dierenwonderen van Rafaël

205 De verbaasde dienaren vangen en temmen de olifanten (13.5.1864)

206 Waarom volmaakte geesten zalig zijn

207 Over de onbevattelijkheid van de schepping

208 De wonderbare spijziging in de herberg

209 Het voedingsproces in het menselijke lichaam

210 De belangrijkste voedingsmiddelen voor de mens

211 De Heer als almachtige Schepper

212 De belijdenis van Petrus en zijn verzoek om de gelijkenis van de zaaier uit te leggen

213 Over het verkondigen van het evangelie aan alle schepselen

214 De beelden van het uitrukken van de ogen, het afhakken van de handen en van het eten en drinken van het vlees en bloed van de Heer (20.5.1864)                           

215 De juiste toepassing van het gebod van de naastenliefde

216 Over de ontrouwe rentmeester

217 De verklaring van de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester en van het

        koninklijke gastmaal

218 De gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe

219 De kenmerken van een valse profeet

220 Over het doen van wonderen

221 Over het bekeren door wonderen

222 Noodrijpe en volledig rijpe zielen

223 Judas Iskariot (30.5.1864)

224 De Heer waarschuwt tegen traagheid

225 Over spaarzaamheid

226 Een ochtendgroet van de kraanvogels

227 Over de uiterlijke levenssfeer (de aura)

228 Waarom de vogels water opnemen

229 Over het vliegen van de mensen

 

De Heer in het dal van de Jordaan

 

229 De Heer met de Zijnen in het dal van de Jordaan

230 De ontoeschietelijke waard

231 De Heer kondigt de waard een karavaan aan

232 Het oordeel van de waard over de Joden

233 Nog meer oordelen van de waard over de Joden (4.6.1864)

234 De Heer getuigt over Zichzelf en Zijn zending

235 Het ontstaan van de Dode Zee

236 Het ontstaan van de Kaspische Zee

237 De waard vraagt naar de reden voor het verwoesten van Babylon en Nineve

238 De pest van de traagheid

239 Kritiek op de voedselvoorschriften van Mozes

240 Wenken voor de voeding

       De gebreken van de wetten der profeten

241 De onvolkomenheid van menselijke kennis

242 De verdraagzaamheid van de Romeinen

243 De slechte bedoelingen van de Farizeeërs (19.7.1864)

       De kritiek van de waard op de Joodse priesters

 

De voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever.

Voor zover Jakob Lorber zijn geschriften van data voorzien heeft, zijn deze in de inhoudsopgave vermeld.

 

 


 

 

De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

 

1 Het voorstel van de Romein om de leer van de Heer

zo snel mogelijk te verspreiden

 

[1] Daarop begaven wij ons weer naar buiten, en wel naar de oever, waar wij ons 's morgens vroeg al bevonden.

[2] Nadat wij daar een tijd hadden doorgebracht zonder een woord te wisse­len, kwam de Romein naar Mij toe en zei: 'Enige en enig ware Heer en Meester, vol van de zuiverste liefde en wijsheid en goddelijke kracht, er is nu een bijzondere gedachte in mij opgekomen, Voor de mensen kan er op deze aarde toch niets zaligmakender, gelukkiger en dus ook begerenswaardiger zijn dan dat Uw leer met haar levende, wonderbaarlijke kracht in zo kort mogelij­ke tijd onder hen wordt verspreid; en dat zou naar mijn mening toch niet al te moeilijk gaan.

[3] Kijk, U bent almachtig; één gedachte van U, vervuld van de almacht van Uw wil -en op de hele aarde bestaat er geen afgodstempel en geen afgods­beeld meer. Als die voornaamste steunpilaren van het oude, duistere en boze bijgeloof uit de weg geruimd zijn, en wel bliksemsnel op alle plaatsen op aarde tegelijk, dan zullen de mensen daar zeker van schrikken en er weldra over gaan nadenken, hoe en waarom dat gebeurd is en wat dat te betekenen heeft.

[4] Daarna moeten die velen die goed en naar waarheid van U en Uw rijk op d,e hoogte zijn, naar de mensen toegaan, die enerzijds geschrokken zijn en zich anderzijds verbazen en naar de reden van dat verschijnsel vragen, en hen gaan onderrichten in Uw naam; en als ze ergens zieken aantreffen, moeten zij die op dezelfde manier genezen als Uw reeds uitgezonden leerlingen in Joppe de,hier aanwezige zieken hebben genezen - en ik denk dat Uw leer op die buitengewone manier het snelst en meest zeker bij alle mensen ingang zou moeten vinden. De mensen zijn daar niet toe in staat omdat ze er de midde­len niet voor oor hebben; maar U hebt de middelen waarmee een heel groot

werk snel tot stand zou komen. Zou dat niet mogelijk zijn, of zou het in tegenspraak zijn met Uw wijsheid en orde?'

[5] Ik zei: 'Ja, vriend, als Ik slechts een mens zou zijn en op jouw manier zou denken en oordelen, zou dat verhaal wel opgaan; maar als eeuwige Meester van alle bestaan en leven zie en beoordeel Ik dat heel anders dan jij; daarom kan Ik niet op je voorstel ingaan.

[6] Als Ik alle afgoden samen met hun door de mensen gebouwde tempels in één keer zou vernietigen, zou Ik eerst hun priesters compleet van de aardbo­dem weg moeten vagen; maar priesters zijn ook mensen, begiftigd met een vrije wil en ertoe bestemd om zichzelf te ontplooien en het geestelijke leven in zich te grondvesten. Ook zijn er onder de afgodenpriesters een groot aan­tal die bij zichzelf in het geheim allang naar de waarheid van het leven van de ziel aan gene zijde zoeken; daarom zou het ongepast zijn om hen te vernieti­gen vanwege het feit dat ze afgodenpriesters zijn.

[7] Als nu alle afgodstempels samen met de afgoden in één keer vernietigd zouden worden en de priesters zouden blijven, dan zouden ze tegenover het volk een dergelijk verschijnsel als de toorn van de goden uitleggen en het met alle hun ten dienste staande middelen maar al te gauw tot onbetaalbare en ook wrede offers dwingen. Op veel plaatsen doen de priesters dat toch al als het volk niet meer zoveel offert door 's nachts de een of andere tempel te vernietigen en dan luid aan het volk de toorn en wraak van een beledigde god te verkondigen, waarna het volk nog duisterder en bijgeloviger wordt en moeilijker te bekeren is.

[8] Bovendien zijn wonderen en allerlei tekenen niet de juiste, ware middelen om te bekeren, met name voor een volk dat nog veel te weinig in de geest gewekt is. Ze ontnemen de mens snel en gemakkelijk hun vrijheid en dwin­gen hem met onweerstaanbaar geweld om zonder twijfel te geloven wat hem wordt voorgehouden om te geloven; in deze tijd zijn er echter vooral onder de priesters allerlei soorten magiërs -zoals die er in vroegere tijden geweest zijn en ook in de toekomst zullen zijn -die allerlei valse wonderen en teke­nen doen. Maar waar haalt het volk het inzicht vandaan en het heldere beoor­delingsvermogen om de valse wonderen en tekenen van de echte en ware te  kunnen onderscheiden?

[9] Als Ik jou het vermogen zou schenken om echte, ware tekenen onder de heidenen te doen, maar de heidense priesters zouden net als de vroegere Essenen tegenover jou valse tekenen doen die er precies op lijken; hoe zul jij dan aan het blinde volk bewijzen dat alleen jouw tekenen de echte zijn?'

[10] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, U hebt helemaal gelijk; alleen door de lichte waarheid kunnen de mensen mettertijd tot de ware, innerlijke levensvrijheid komen!

[11] Om Uw goddelijkheid te bewijzen is het van Uw kant zeker noodzake­lijk om voor ons, blinde heidenen, zodanige tekenen en wonderen te doen die - voorzover wij inzicht hebben in de oude kunsten van de magiërs -door geen enkel mens gedaan kunnen worden; en U komt het dan ook toe om naast Uw leer, die op zichzelf al een groot wonder is, tevens andere tekenen en wonderen te doen, opdat wij des te duidelijker inzien dat Uw woorden niet menselijk, maar goddelijk zijn. Maar als Uw leer eenmaal door Uw leer­lingen aan de andere mensen wordt verkondigd en geleerd zoals U die aan Uw leerlingen hebt onderwezen, zal die ook als de zuiverste, levende waar­heid uit de hemelen worden aangenomen, begrepen en al handelend in acht worden genomen; en .het grootste wonder zal de leer zelf tot stand brengen, doordat de mensen die er getrouw naar handelen in zichzelf datgene zullen bereiken wat ze belooft. Maar het zal natuurlijk lange tijd duren voordat deze heilige leer alle mensen op aarde onvervalst zal bereiken. Maar U bent de Heer en weet het beste waar, hoe en wanneer een volk rijp is voor Uw leer.'

[12] Ik zei: 'Ja, vriend, zo is het, en nu heb je een juister oordeel gegeven dan zojuist, met je onmiddellijke vernietiging van alle afgoden en hun tempels!'

 

2 De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods

 

[1] (De Heer:) ‘Als je een zaadkorrel in de aarde legt, heeft hij toch ook tijd nodig voor hij begint te ontkiemen en geleidelijk aan een volledig rijpe vrucht wordt. Voor een landbouwer is het natuurlijk wel een kwestie van geduld, als hij van het zaaien tot de oogst bijna een half jaar lang moet wach­ten; hij zou zeker ook liever hebben dat hij vandaag kon zaaien en morgen al zou kunnen oogsten! En kijk, zoals bij God alle dingen mogelijk zijn, zou God ook dat gemakkelijk kunnen bewerkstelligen; maar dan zou het er met de geestelijke ontwikkeling van de mens veel slechter uitzien dan zoals het nu is! De op winst beluste mens zou aan één stuk door zaaien en oogsten, maar de trage zou in een steeds grotere traagheid wegzakken, wat vanzelfsprekend en heel begrijpelijk is. Daarom is de orde zoals die door God in alle dingen op deze aarde bepaald is, voor de geestelijke ontwikkeling van de mens toch de beste en het meest doelmatig.

[2] Datgene wat van tijd tot tijd snel moet ontstaan heeft vanaf het allereerste begin van het ontstaan tot aan de volle, feitelijke uitwerking echt geen half jaar nodig, zoals bijvoorbeeld wind, bliksem, regen en nog allerlei soortgelijke verschijnselen die er, indien noodzakelijk, overeenkomstig Gods wil ook direct moeten zijn; maar andere dingen, waar de mensen zich mee bezig moeten houden, hebben net als de mens hun bepaalde tijd. En zo is het ook met het verbreiden van Mijn leer, die uitsluitend en alleen voor de mensen in deze tijd en ook in de toekomst door Mij naar deze wereld wordt gebracht en hun wordt gegeven.'

[3] Daarop zei de Romein: 'O Heer en Meester, ik zie nu heel duidelijk in dat op deze aarde ter wille van de mensen alles juist zo moet zijn en bestaan zoals het nu is en bestaat. Maar als ik eraan denk dat men alleen door het geloof in U en door naar Uw leer te handelen het ware, eeuwige leven van zijn ziel kan verwerven, en dat om die reden miljarden mensen die nog heel lang mets over U en Uw leer zullen horen, zeker schade aan hun ziel zullen lijden, wordt het mij angstig te moede, en alleen vanuit dat gezichtspunt heb ik een zo snel mogelijke verbreiding van Uw leer gewenst!'

[4] Ik zei: 'Een dergelijke wens op zichzelf doet jouw hart echt en waarachtig eer aan en is voor Mijn hart een ware vreugde! Het is waar dat alleen Ik de deur ben naar het eeuwige leven van de ziel van ieder mens; wie in Mij gelooft en overeenkomstig Mijn leer leeft en handelt, ontvangt het eeuwige leven.

[5] Gisteren op de berg heb je toch de ziel van je vader en de zielen van ver­schillende bekenden van je gezien en zelfs gesproken, en je hebt ook het zin­loze bestaan van heel veel zielen aan gene zijde gezien. Ik zeg je dat door Mijn talloze engelen ook aan hen het evangelie verkondigd wordt. Degenen die daar naar luisteren, het aannemen en zich ernaar richten, zullen ook de zaligheid bereiken, maar niet zo gemakkelijk en snel als op deze aarde, waar de mens veel en dikwijls heel zware strijd heeft te leveren met de wereld, met zijn vlees en met nog heel veel andere dingen -al is dat ook maar van korte duur -en waardoor hij alle mogelijke geduld, zelfverloochening, zachtmoe­digheid en deemoed leert.

[6] Wees daarom voor niemand in de wereld aan gene zijde al te zeer bezorgd; want Gods liefde, wijsheid en grote ontferming heersen overal, ook in de grote wereld aan gene zijde. Zij die ze grijpen en zich ernaar zullen voegen en richten, zullen niet verloren gaan; maar voor degenen die dat hier en ook aan gene zijde niet zullen doen geldt de stelregel dat hem, die het kwade dat hem schaadt zelfwil, geen onrecht geschiedt. Ben je tevreden met deze heel duidelijke verklaring van Mij, vriend?'

[7] De Romein zei: 'Ja, Heer en Meester, met deze verklaring ben ik nu vol­komen tevreden; want hij voldoet aan alle eisen van het gemoed van een ver­standig mens en is vol ware troost voor onze zielen. U zij daarom al onze lief­de, eer en lofprijzing nu en in alle eeuwigheid!'

[8] Daarmee was onze Romein dan ook volkomen tevreden, en hij stelde daarna weinig vragen van dien aard meer aan Mij.

 

3 De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden

 

[1] Daarop kwam er een dienaar van Marcus naar ons toe, en wel met een boodschap voor de Romein namens verschillende van zijn vrienden in het grote kuuroord, die daar belangstellend naar hem waren begonnen te infor­meren, omdat hij, terwijl hij naar hun mening nog niet genezen was, te lang buiten het kuuroord was gebleven.

[2] Hierop vroeg de Romein aan Mij wat hij nu moest doen; want hij wilde Mij niet bekend maken bij de andere gasten in het kuuroord.

[3] Maar Ik zei tegen hem: 'Met jouw vrienden en bekenden kun je wel in vertrouwen over Mij praten en vertellen hoe je in lichamelijk opzicht gezond bent geworden.

[4] Als ze geloven, zal het met hen ook beter gaan; maar als ze niet helemaal geloven, zal het ook niet beter met hen gaan. Als ze Mijzelf wensen te zien en te spreken, probeer ze daar dan van af te brengen, waarin de dienaar van Marcus je wel zal steunen. Willen ze Mij ondanks dat alles nog steeds spreken, laat. hen dan hierheen komen; maar zeg niets over Mij waar de Joden Farizeeën en andere priesters bij zijn!    

[5] En nu kun je wel met de dienaar naar het kuuroord gaan, opdat jouw lange afwezigheid de gasten niet al te erg opvalt.'

[6] Na deze woorden van Mij stond de Romein op en ging, vergezeld van de dienaar, naar het kuuroord.

[7] Daar aangekomen, zagen zijn vrienden en bekenden hem onmiddellijk, stormden op hem toe en bestookten hem met duizend vragen.

[8] Maar hij (de genezen Romein) zei: 'Geef me toch even tijd, en kijk eerst eens wat aandachtiger naar mij, en zeg mij dan hoe jullie mij vinden'’

[9] Hierop keken allen heel oplettend naar hem, en een Romein ook uit Tyrus afkomstig, zei: 'Maar bij Zeus,jij lijkt wel kerngezond te zijn! Hoe ben jij daar buiten zo volledig gezond geworden, terwijl jouw gezondheidstoe­stand gisteren. toch in geen enkelopzicht aanleiding gaf zo'n spoedige en vol­komen genezing te verwachten?

[10] Heb je in het huis van Marcus soms een betere arts gevonden dan de drie artsen in het kuuroord, of een nieuwe, misschien nog geheim gehouden geneeskrachtige bron? Vertel het ons uitvoerig, opdat wij ook naar buiten kunnen gaan en net als jij ons heil vinden!'

[11] Hierop vertelde de Romein hun alles wat hij had gehoord, gezien en meegemaakt.

[12] Toen zijn vrienden dat allemaal hoorden,.haalden ze hun schouders op. En één  van hen zei: Vriend, dat zijn dingen die bijna nog moeilijker te gelo­ven zijn dan de dingen van onze mythische afgoden!

[13] Ik heb uit de mond van betrouwbare getuigen al heel veel gehoord over de uitzonderlijke daden en werken van jouw nieuwe God, die echter toch net als wij allemaal uit een vrouw geboren en een mens van vlees en bloed is en evengoed als wij. allemaal zal sterven; maar ik kon niet anders dan mijn oude overtuiging, die Ik uit de boeken over al die vele grote, beroemde mensen heb verkregen, ook bij deze Godmens van jou weer opnieuw bevestigd te zien.

[14] Het vergoddelijken van een groot en op het een of andere vakgebied beroemd mens is al zo oeroud, dat men de oorsprong ervan niet meer kan vaststellen, en het is bij ons al van oudsher spreekwoordelijk geworden dat er geen grote, beroemd.e man bestaat zonder goddelijke inspiratie. En ook voor jouw nieuwe God, die naar men zegt een Galileeër is, geldt vast en zeker pre­cies hetzelfde.

[15] Hij is een mens met ongetwijfeld uitzonderlijke talenten en vermogens, die hij in een of andere vanouds beroemde school ontwikkeld heeft en nu presteert hij fabelachtige dingen die voor ons leken wonderbaarlijk zijn, en daarvoor komt hem ook alle eer toe; maar dat hij zich daarom tegenover ons mensen, evenals de wijzen uit de oude oertijd, als een god presenteert, dat gaat te ver, dat zal iemand met natuurlijk gezond verstand nooit helemaal goedkeuren. Ik zou mij heel graag door hem laten genezen en hem daarvoor ook de gewenste beloning geven; maar dat ik hem voor die genezing direct als de ene, enig ware God moet aannemen en vereren, dat gaat er bij mij niet in, vriend, ondanks zijn leer, die werkelijk heel zuiver is.

[16] Wie datgene wat je ons hier over hem hebt verteld als vaststaande waar­heid kan geloven, goed, laat die het geloven en in dat geloof van hem zo gelukkig mogelijk leven en sterven; wat mij aangaat zal ik dat geluk waar­schijnlijk nooit met hem delen!'

[17] De Romeinse rechter zei: 'Jullie zijn toch allemaal net als ik wakkere mannen met veel ervaring, en zouden voor de waarheid aller waarheden dus welontvankelijker kunnen zijn dan jullie nu zijn!

[18] Overal geloven de mensen in één of ook verscheidene goddelijke wezens; maar geen mens kan naar volle waarheid beweren dat hij ooit zo'n goddelijk wezen onder de mensen aan het werk heeft gezien en daarbij zelf op onbedrieglijke wijze heeft ervaren wat ik hier heb meegemaakt.’

[19] Als jullie nu niet van mij kunnen geloven dat een mens, aan wie alle krachten en elementen gehoorzamen en aan wie op wonderbaarlijke wijze de genieën uit de hemelen ten dienste staan, een God is en dat ook onfeilbaar moet zijn, dan begrijp ik nu pas goed hoe moeilijk Zijn zuiver goddelijke leer bij de mensen van de aarde ingang zal vinden.

[20] Hebben jullie soms ooit een nog echtere God gezien, dat jullie nu kun­nen beoordelen of Hij, van wie ik tot in details heb verteld wat Hijzelf alle­maal zegt en doet, een echte God is of niet? Kortom, jullie kunnen nu gelo­ven wat jullie willen - maar ik zal mijn leven lang bij mijn geloof blijven en zal daarvoor het eeuwige leven van mijn ziel ontvangen, en wel des te werke­lijker omdat ik het nu diep in mijzelf voel en het in de toekomst nog duide­lijker in mijzelf zal voelen.

[21] Wie zal en kan er eerder een ware God zijn: een verzonnen god, waarvan wij er helaas ontelbare hebben, die allemaal dood zijn en van wie wij mensen nog nooit een wonderbaarlijke werking hebben ondergaan, of een levend mens, voor wiens almachtige woord en wil alle krachten van de hemelen en van deze aarde zich totaal gehoorzaam buigen?

[22] Ik denk dat zo iemand de God is, van wie alle Joodse en ons niet onbe­kende wijzen hebben voorspeld dat Hij in deze tijd in vlees en bloed als de Heer naar de mensen van deze aarde toe zal komen en hun zal teruggeven wat ze door hun traagheid, liefde voor de wereld en heerszucht hebben ver­loren.

[23] En nu is deze Godmens er, en Hij leert en werkt volkomen in overeen­stemming met de oude beloften. Waarom zou ik eigenlijk ter wille van jullie niet tot het grootste heil van mijn leven geloven, wat jullie om zeer opper­vlakkige redenen niet kunnen geloven? Ik beklaag werkelijk iedereen wiens geloofsogen nu niet te openen zijn.'

[24] Na deze woorden van de rechter wisten de anderen niet wat ze daar tegenin moesten brengen; want hij was door Mij in zijn hart verlicht en legde hun steeds de meest gefundeerde bewijzen voor,

[25] Pas de derde dag lukte het hem om hen gelovig te maken, waarna hij hen dan ook 's middags naar Mij toe bracht, en Ik hen ook heb genezen. Daarop raakten ze vervuld van geloof en prezen de moeite die de rechter had gedaan, omdat hij ook hen tot het grootste levensheil had gebracht. Ze bleven samen met de rechter de hele vierde dag nog bij Mij en lieten zich in alles onder­richten, waarbij onze Rafaël weer heel veel te doen had.

[26] De vijfde dag reisden ze 's morgens na het ochtendmaal vol dankbaarheid en geloof en met een volkomen gezond lichaam terug naar hun families; sommigen naar Tyrus en anderen naar Sidon.

 

4 Rafaël redt Perzen en Indiërs

 

[1] Tijdens de vijf dagen, die Ik samen met de nu bekende en volledig bekeer­de Romeinen bij Marcus doorbracht, gebeurde er niets wat bijzonder van belang was. We maakten kleine tochten in de omgeving, hier en daar genas Ik een zieke, en de tweede dag had Marcus op Mijn woord een grote visvangst ondernomen en een meer dan rijke vangst gedaan.

[2] De zesde dag naderde vroeg in de ochtend een schip het kuuroord. Zoals gewoonlijk waren wij voor het ochtendmaal aan de oever van het meer bij elkaar en keken naar de uiteenlopende ochtendtaferelen en verschijnselen; Rafaël verklaarde die aan de leerlingen en aan Kisjonah en Philopold, die nog aanwezig waren, waar allen behalve Judas Iskariot een meer dan grote vreug­de aan beleefden.

[3] Het schip dat de oever naderde had Perzen en zelfs enkele Indiërs aan boord, en het had met behoorlijk hoge golven te kampen. De schippers waren Gadarenen en kenden onze oever vol klippen; daarom laveerden ze ook tweehonderd passen van de oever heen en weer, om te zien waar en hoe ze de oever met minder gevaar konden naderen. Maar omdat de tamelijk hevige ochtendwind niet minder werd, gaven de schippers signalen naar de oever dat ze in nood waren en hulp nodig hadden.

[4] Nu vroeg Marcus Mij wat er gedaan kon worden, als Ik om de een of andere reden geen wonder wilde doen.

[5] Ik zei: 'Die Perzen en Indiërs kunnen zich met hun dieren en toverspul­len best wel even bang laten maken door de golven, totdat wij klaar zijn met het ochtendmaal; als we dan weer naar de oever terugkeren, zal wel duidelijk worden hoe het schip geholpen kan worden.'

[6], Daarmee was Marcus tevreden, en vervolgens begaven wij ons direct naar huls, naar het welbereide ochtendmaal.

[7] Na een uur gingen we allemaal weer naar de oever en troffen daar het schip in dezelfde nood en moeilijkheden aan. Nu pas gaf Ik Rafaël een wenk om het schip naar de oever te brengen. Om bij de aankomenden niet op te vallen klom hij nu in een roeiboot en roeide snel naar het grote schip.

[8] Toen hij daar aankwam vroegen de schippers hem, heel verbaasd over zijn moed: 'Wat wil jij, zwakke jongen, hier eigenlijk? Ben je ons te hulp gekomen? Daar zullen we niet veel aan hebben, want je hebt niet eens een touw of een haak in je boot! Waarmee wil jij ons sterke, grote schip aanjouw lichte roeiboot vastmaken en ons dan helpen het via veilig diep water naar de oever te brengen?'

[9] Rafaël zei met luide stem: 'Laat dat maar aan mij over! Als jullie willen en je aan mij toevertrouwen, kan en zal ik jullie wel helpen; maar als jullie den­ken dat ik daar te zwak voor ben, laat je dan bij deze sterke golfslag door iemand anders helpen!'

[10] Een schipper zei: 'Laat ons dan zien watje kunt en hoe sterk je bent, en welonmiddellijk, nu we je het vragen; want anders moeten we weldra ver­gaan!'

[11] Nu greep Rafaël een van het grote schip uitstekende balk en trok het pijlsnel naar de oever; en omdat hij zodoende, maar ook door zijn wil, een grote massa water in zekere zin naar de oever duwde, raakte de bodem van het schip de ondiepe grond niet en leed derhalve ook geen schade.

[12] De schippers en reizigers verbaasden zich buitengewoon over de voor hen volkomen onbegrijpelijke kracht van de jongeman, die zo speels met de macht van de elementen omging, alsof hij met een aan een grashalm hangen­de dauwdruppel en een heel zacht ochtendbriesje te maken had, in plaats van met het meer en de harde wind.

[13] Toen de schippers zich nu op de rustige en veilige oever bevonden, pre­zen ze de moed en de goede wil van de jongeman en heel in het bijzonder zijn uitzonderlijke kracht en handigheid bij het gebruik ervan, die voor hen allemaal aan het echt wonderbaarlijke grensde, en ze vroegen hem hoeveel ze hem als beloning daarvoor moesten geven.

[14] Rafaël zei: 'Ik persoonlijk heb jullie beloning niet nodig. Maar als jullie iemand tegenkomen die nog armer is dan jullie zelfvoor het merendeel zijn, bewijs hem dan liefde en barmhartigheid!'

[15] Dat deed hen allemaal versteld staan, en zelfs de vreemdelingen zeiden: 'Werkelijk, dat is een buitengewone jongeman!'

[16] Dit voorval had groot opzien gebaard, en alle dienaren van Marcus kwa­men naar de oever om te zien wat er weer voor groots en ongehoords was gebeurd.

[17] Toen de zaak hun nader werd uitgelegd, zeiden ze allemaal: 'Ja,ja, als de hemel en de aarde zich door de Heer verenigen, worden wonderen al bijna heel natuurlijke verschijnselen; maar als de Heer eenmaal weer terug zal gaan naar achter alle sterren, zal er weer een groot gebrek zijn aan dergelijke groot­se en buitengewone gebeurtenissen onder de mensen op de aarde!'

[18] Daarop begonnen de reizigers hun bagage aan land te brengen, en ze informeerden hoe ze hun reis over land tot aan de grote zee konden voort­zetten. Dat werd hun ook uitgelegd, en onze Rafaël nam het op Mijn aan­wijzing op zich om hen verder te brengen, zonder dat hij de reizigers ook maar in het minst verraadde dat hij meer was dan een gewoon aards mens. Wel deelde hij daarna in Tyrus de reizigers mee in wiens nabijheid ze zich hadden bevonden, daar waar hij hen op wonderbaarlijke wijze had gered.

[19] Toen de reizigers dat hadden gehoord, wilden ze weer omkeren om Mij persoonlijk te leren kennen, en ze boden Rafaël daar grote sommen geld voor. Maar toen verdween Rafaël heel plotseling uit hun gezicht en bevond hij zich weer bij ons.

 

5 De reis van de Heer naar Genezareth

 

[1] Het was nu echter al de achtste dag die Ik met Mijn leerlingen bij Marcus in rust had doorgebracht; en Marcus en ook de leerlingen vroegen Mij waar­om Ik deze dagen in nagenoeg volkomen rust had doorgebracht, wat ze bij Mij nog niet hadden meegemaakt.

[2] Ik zei: 'We hebben nu bijna tweeënhalfjaar dag aan dag zonder onderbre­king gewerkt, en Mijn leer is al wijd en zijd verbreid; daarom was het nu ook eens een keer tijd dat wij hier een echte sabbatsrust hielden, en bovendien hebben jullie tijd gekregen om veel dingen op te schrijven.

[3] Maar van nu af aan zal het afgelopen zijn met de rust.Wij zullen nu echt in de tIjd van de grote stormen komen, en binnen nauwelijks een halfjaar zal wel de grootste storm komen; die zal de Herder doden, en vele schapen van Zijn kudde zullen verstrooid raken in de wereld en zullen van het ene einde van de wereld tot het andere omwille van Mijn naam vervolgd worden! Pas als dat gebeurt, zullen jullie geheel en al inzien en te weten komen waarom Ik hier nu een paar dagen heb gerust.'

[4] Deze woorden van Mij hadden allen treurig gestemd, en ook Maria zei: 'Heer, U is alle macht gegeven, ook over satan; laat die stormen niet over Uw hoofd komen!’

[5] Ik zei: 'Dat zijn dingen die Ik alleen begrijp; zeg er verder dus niets meer over! Want de dood en het gericht van de wereld en haar materie moeten voor eeuwig overwonnen worden!'

[6] Daarna zei niemand meer iets. En omdat Ik dit na het middagmaal aan tafel had gezegd, wilde Marcus nog meer wijn laten brengen om Mij vrolijker te stemmen.

[7] Maar Ik zei: 'Vriend, laat dat maar; we hebben allemaal genoeg!

[8] Laat echter een goed schip in orde maken, want over een uur moet Ik naar Ebal* (* De waard van een herberg in Genezareth, waar de Heer al eerder was geweest. Zie deel 2, hfdst. 103-154.) in Genezareth! Wie Mij daarheen wil vergezellen kan dat doen. Mijn leerlingen kunnen Mij vergezellen samen met Kisjonah, die evenals Maria en Philopold met Mij mee moet komen naar Genezareth.'

[9] Na deze woorden stonden allen op, en binnen een uur voeren wij al naar Genezareth. De tocht over het Meer van Galilea duurde ongeveer drie uur, en toen bereikten wij de behoorlijk grote inham van Genezareth, die wij reeds kennen en die ook de naam 'Meer van Genezareth' droeg.

[10] Toen we deze inham bereikten troffen we daar de vissers van Ebal, die juist bezig waren met het vangen van vis voor onze Ebal, maar sinds de vroe­ge ochtend vanwege het nog steeds flink golvende water nog maar heel wei­nig vis hadden gevangen.

[11] Toen onze schepen bij hen in de buurt kwamen hielden wij een beetje in, en Ik vroeg aan de vissers of ze soms al een rijke vangst hadden gedaan.

[12] De vissers antwoordden: 'Vriend, het gaat heel slecht met ons werk vandaag! ' Het meer is al een paar dagen erg onrustig, en dan ziet het er met ons werk altijd slecht en schraal uit. De visbewaarplaatsen van onze heer zijn al leeg, en hij moet nu al vissen uit andere plaatsen laten brengen om de steeds vele gasten enigszins tevreden te kunnen stellen. Als jullie soms naar Genezareth reizen, zullen jullie met vissen heel karig bediend worden.'

[13] Ik zei: 'Gooi jullie netten nu nog een keer in het water, dan zullen jullie tevreden zijn met de vangst!'

[14] Toen Ik dat tegen de vissers had gezegd, herkenden verschillende van hen Mij en zeiden: 'Heilons, en U zij alle lof en eer! O Heer en Meester, ver­geef ons onze blindheid; want wij hadden U op het eerste gezicht wel moe­ten herkennen, omdat U een jaar geleden ons dorp immers ook al met Uw heilige aanwezigheid hebt gezegend! Ja, op Uw bekende, almachtige woord zullen wij vast en zeker een rijke vangst doen, en Ebal en zijn hele huis zullen direct zien wie hier de grote vismeester was!'

[15] Daarop wierpen ze hun netten in het meer en vingen zoveel van de beste vissen, dat ze die nauwelijks in hun schepen en roeiboten kwijt konden.

[16] Toen ze klaar waren met dat werk, ontstond er een groot gejuich onder hen waarmee ze Mij prezen, en ze voeren voor ons uit naar Genezareth; daar wachtte Ebal met zijn mensen op de oever hen op, omdat hij sterk hoopte op een rijke vangst, aangezien hij veel gasten had. En deze ochtend hoopte hij des te zekerder op een rijke vangst, omdat zijn dochter Jarah een voorspellen­de droom had gehad, waarin ze Mij met Mijn leerlingen en vrienden over het water had zien aankomen, en dat de vissers daardoor ook een gezegende vangst zouden doen.

[17] Toen de vissers na een half uur bij de oever van Genezareth aankwamen en Ebal zag, wat voor rijke vangst ze hadden gedaan, zei hij direct met opge­heven handen: '0, mijn dochter, die vrome ziel, heeft een waar visioen gehad! Dat is een zegen van mijn Heer, van mijn God! Hem zij daarvoor alle lof en alle eer!’

[18] Daarna vroeg hij de vissers of ze Mij soms bij hen in de buurt op een schip of ergens op de oever hadden gezien.

[19] De schippers wezen direct naar de schepen die zich nog op enige afstand op het meer bevonden en zeiden: 'Kijk, daar komt Hij met Zijn leer­lingen en vrienden! Heilons en het hele dorp, omdat Hij ons weer bezoekt!'

[20] Toen Ebal dat had gehoord, riep hij direct zijn vrouw, zijn kinderen en zijn oude, trouwe dienaren en droeg hun op voor de tafel te zorgen; verder zei hij dat de nieuwe eetzaal goed in orde gemaakt moest worden voor Mij en voor degenen die met Mij meekwamen, en dat daar alleen diegenen mochten komen die Ik uit zou kiezen.

[21] op dit bevel van Ebal ging iedereen onmiddellijk aan het werk om uit te voeren wat hij bevolen had. Zelf stapte hij echter samen met Jarah in een klein schip en voer Mij tegemoet; toen hij en Jarah Mij vanuit de verte zagen en naast Mij Mijn moeder Maria, die ze reeds kenden, en Rafaël, Kisjonah, Philopold, Johannes, Petrus, Jacobus en de oude Marcus, die Mij ook naar Genezareth vergezelde, hieven ze van meer dan grote blijdschap hun handen in de hoogte en begroetten ons heel hartelijk met de gebruikelijke tekenen. Toen ze vlak bij ons waren, wilde er maar geen eind komen aan de liefdevol­le begroetingen. Ebal en Jarah stapten beiden bij ons in het schip en lieten het aan hun schippers over om hun schip terug te varen.

[22] Er werd heel veel gevraagd, en Ikzelf vertelde Ebal in het kort de belang­rijkste momenten van Mijn werkzaamheden na de tijd dat Ik de eerste keer van Marcus verder reisde, en hij en Jarah lieten daar hun grote vreugde over blijken.

[23] Terwijl wij zo bezig waren bereikten we de oever van Genezareth en troffen daar de vissers, die nog volop bezig waren hun vissen in de visbewaar­plaatsen te brengen.

[24] Nu pas zei Ebal tegen Mij: 'O Heer, vergeef mij; omdat ik helemaal dronken was van vreugde ben ik bijna helemaal vergeten om U direct open­lijk en luid te bedanken voor het grote geschenk van de vissen, waar ik reeds groot gebrek aan had!'

[25] Ik zei: 'Vriend Ebal, laat dat maar achterwege; want jij weet toch wel waar Ik bij de mens naar kijk en luister, en iets anders is er tussen ons niet nodig! Wees dus maar heel opgewekt en blijf voortaan zoals je tot nu toe geweest bent, dan zul je je voortaan ook in Mijn liefde, genade en vriend­schap kunnen verheugen. Maar laten we ons nu naar de nieuwe zaal begeven, waar we nog verder met elkaar zullen spreken!

 

6 De maaltijd bij Ebal

 

[1] Daarop begaven wij ons naar de zaal, en allen verbaasden zich over de omvang, de schoonheid, de netheid en het comfort van het gebouw, dat door een Griekse bouwmeester was gebouwd. Daarna gingen we aan de grote tafel zitten, waar met gemak voor ongeveer honderd gasten plaats was, en Ebal liet direct een juiste hoeveelheid brood en wijn brengen, opdat we een kleine maaltijd voorafkonden houden tot de eigenlijke hoofdmaaltijd klaargemaakt was, wat echter ook niet lang op zich liet wachten. Gehoor gevend aan de wens van Ebal namen we dan ook direct wat brood en wijn tot ons, en weldra werd het levendig in de zaal.

[2] Onze Jarah, die weer nauwelijks van Mijn zijde wilde wijken, sprak nu met Mijn moeder Maria en met Rafaël. Aan hem vroeg ze veel dingen die ze in haar dromen had gezien en gehoord, en hij legde het haar heel vriendelijk uit. En Maria was erg verbaasd over de wijsheid van Jarah en liefkoosde haar hartelijk. En Ebal, die rechts van Mij zat, informeerde naar de namen van enkele leerlingen die hij niet kende, die Ik hem ook vertelde.

[3] Toen wij zo in alle vriendelijkheid een uurtje hadden doorgebracht, brachten de andere kinderen en dienaren reeds het uitstekend klaargemaakte maal, waar wij dan ook direct aan begonnen.

[4] Toen de kinderen en dienaren van Ebal alle spijzen op tafel hadden gezet, kwamen ze naar Mij toe en groetten Mij hartelijk en dankten Mij dat Ik deze plaats nogmaals de liefde bewees om hier persoonlijk te komen. Ik legde hun de handen op en sterkte hen, waarvoor ze Mij opnieuw bedankten en daarna weer aan het werk gingen -want ze hadden deze keer veel vreemde gasten te bedienen, die hier nu ook vanwege hun gezondheid verblijf hielden. Want sinds Mijn eerste verblijf hier was het voorheen zeer ongezonde Genezareth veranderd in een kuuroord, en heel in het bijzonder de door Mij speciaal gezegende weide.

[5] Toen wij na ruim een uur het goede middagmaal hadden genuttigd, vroeg Ebal Mij wat Ik die middag zou gaan doen.

[6] Ik zei: 'Mijn vriend, er zal zich weldra een geducht werk voor ons aandie­nen, dat ons veel te doen zal geven tot de nacht valt! Jijzelf zult Mij vanwege dat volbrachte werk niet genoeg kunnen loven. Maar laten we nu nog een poosje in deze eetzaal rusten; want deze keer hoeven wij het werk dat ons wacht niet op te zoeken - het zal ons gauw genoeg vanzelf vinden!'

[7] Hierna rustten wij allemaal nog ongeveer een half uur aan tafel, en de leerlingen vroegen elkaar wat het nu weer zou zijn, dat de Heer Zelf een ‘geducht werk tot de nacht valt' noemde. Sommigen dachten dat zich waar­schijnlijk weer een ergerlijke Farizeeëngeschiedenis zou voordoen, of dat er misschien wel weer nieuw uitgezonden soldaten van Herodes op Hem loer­den of op de leerlingen van Johannes, die naar men zei de hitsige vos ook een doorn in het oog waren.

[8] Toen de leerlingen zich zo onder elkaar nog afvroegen wat dat voor een geducht werk zou zijn, dat Ik had aangekondigd, en wat het zou inhouden, kwam er een heel verlegen uitziende dienaar haastig de zaal binnen.

[9] Ebal, die de dienaar natuurlijk goed kende en wiens verlegen gezicht hem direct opviel, stond snel op, liep op hem toe en zei: 'Benjamin, mijn oude, trouwe dienaar, wat voor slecht bericht breng je mij? Want in je onrustige ogen lees ik niets goeds!’

[10] De dienaar zei: 'Ebal, mijn heer en gebieder, ik heb niet de indruk dat er iets ergs in aantocht is, maar noch voor jou noch voor de aanwezige gasten zal het echt aangenaam zijn. Je kent de nieuwe Romeinse commandant wel, die pas enkele weken geleden uit de omgeving van Bethlehem hiernaartoe overgeplaatst is. Hij is hier dus een nieuwe bezem en wil om zijn aanzien te vergroten buitengewoon schoon vegen. Hij heeft via zijn alziende spionnen en oplettende wachters gehoord over de aankomst van dit hoge gezelschap, en is van mening dat hem direct bij aankomst van dit gezelschap gemeld had moeten worden wie er allemaal aangekomen zijn, waarvandaan, waarom en waarheen men verder zal reizen, en of iedereen voor zich of één persoon voor allemaal zich kan legitimeren.

[11] Welnu, die melding is bij deze gelegenheid vast achterwege gebleven vanwege de grote, algemene vreugde over de komst van de Heiland, naar wie wij allemaal al lange tijd vurig verlangd hebben, en daarom is nu bij de trotse Romeinen direct al de hel losgebarsten. Hij wacht buiten op je en wil met je spreken.'

[12] Toen Ebal dat uit de mond van de oude dienaar Benjamin had gehoord, raakte hij flink geërgerd en zei: 'Nee, het is in deze wereld toch raar dat er zelfs voor de meest eerlijke en ootmoedige mensen nooit een geheel zalige dag kan bestaan waarop niet zo'n echt slechte wereldse demon iemand zijn toch al van zorgen vervulde leven wil vergallen!’

[13] Ik zei: 'Vriend, laat je ergernis daarover varen! Als deze wereld niet door God tot een oefenplaats voor het leven bestemd zou zijn, waar ieder mens zich tot aan zijn volledige geestelijke wedergeboorte voortdurend moet oefe­nen in alle geduld, zachtmoedigheid, deemoed en liefde via de weg van uiter­ste zelfverloochening, dan zou Ikzelf niet naar jullie toe zijn gekomen om jul­lie in alles met het beste en meest levensechte voorbeeld voor te gaan. Als de mensen van deze aarde voor eeuwig kinderen van God willen worden op de manier zoals je hier in Rafaël, die jij goed kent, een voorbeeld kunt zien, dan moeten ze zich in dit slechts kort durende proefleven met alle geduld en overgave aan de wil van de alwijzeVader ook de middelen laten welgevallen, die door God vastgesteld zijn om dat hoogste levensdoel te bereiken.

[14] Ga daarom maar naar buiten en onderhandel met de Romeinse com­mandant, opdatjij de eerste bent die zich overtuigt van het geduchte werk dat ons vandaag te wachten staat tot de nacht valt!’

[15] Ebal zei: 'In Uw naam, o Heer en Meester; ik zal direct wel merken wat er allemaal uit voortkomt! ,

[16] Hierop begaf hij zich onmiddellijk naar buiten naar de commandant, die reeds met echt Romeins ongeduld met verschillende ondergeschikten op hem wachtte.

 

7 De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd

 

[1] Toen Ebal voor de commandant stond, snauwde deze hem direct met van woede gloeiende ogen toe (de commandant): 'Is dat bij jou de manier waarop mijn bevelen hier in acht worden genomen, en weet je nog niet wat degene te wachten staat, die de wetten van Rome niet in acht neemt?! Waarom heb je deze keer achterwege gelaten onmiddellijk bij mij aangifte te doen van de aankomst van een aanzienlijk aantal vreemdelingen, opdat ik mij er via deze dienaren van mij van had kunnen overtuigen of de aangekomenen hier al dan niet voor een bepaalde tijd opgenomen kunnen en mogen wor­den?

[2] Hierop zei Ebal: 'Gestrenge heer en gebieder, sinds u hier uw wetten toe­past met een gestrengheid die wij, bewoners van deze stad, niet gewend zijn, heb ik nog nooit een berisping van u gekregen vanwege het niet tegemoet komen aan uw wil. Ook deze keer heb ik niet uit onwil tegen uw steeds moeilijker te verdragen verordeningen achterwege gelaten aangifte te doen van de komst van mensen, die geen vreemde gasten, maar mijn sinds lang bekende en oprecht beste vrienden zijn; maar alleen vanwege mijn grote vreugde over hun komst ben ik puur vergeten mijn plicht na te komen, waar ik mij nu goed van bewust ben, en ik denk dat ik niet tevergeefs een verzoek tot u richt, als ik u voor deze ene keer om genadige toegevendheid smeek.'

[3] De commandant zei: 'De wet kent geen mededogen of toegevendheid! Je hebt mijn wet overtreden –ofwel omdat je het vergeten bent of uit onwil, wat bij mij hetzelfde is – en je bent derhalve ook zonder meer strafbaar. Enkel en alleen omdat je een voorname en in aanzien staande burger van deze stad bent, zal ik de strafniet in een lichamelijke, maar in een aanzienlijke geldstraf omzetten; en als je niet aan mijn gerechtvaardigde eis voldoet, laat ik je kin­deren als gijzelaars gevangen nemen, en je zult hen niet weer in je bezit krij­gen, zolang je mij het verlangde bedrag niet tot op de laatste stater betaald zult hebben! De straf bedraagt duizend pond goud en tienduizend pond zilver, en moet binnen drie uur aan mij betaald worden! Je weet nu watje te doen staat, en met jou ben ik klaar. En nu richt ik mijn ambtsuitoefening op jouw aan­gekomen vrienden, dus breng mij nu onmiddellijk naar je nieuwe zaal!'

[4] Ebal werd heel kleinmoedig door de meedogenloze en onredelijke straf in geld, waarvan hij bij lange na niet de verlangde hoeveelheid bezat, maar tege­lijk vertrouwde hij intens op Mij; hij vertrouwde erop dat Ik hem zeker zou helpen, en bracht met dat vertrouwen de commandant en zijn duistere hand­langers dan ook direct naar ons toe in de zaal, die de commandant ook aan de buitenkant goed door zijn soldaten liet bewaken.

[5] Wij zaten nog heel opgewekt aan de grote tafel, toen de Romein met een werkelijk van woede gloeiend heerszuchtig gezicht en met grote barsheid en arrogantie de zaal binnenstapte en direct heel fel aan ons vroeg: 'Is ieder van jullie zijn eigen heer, of is er één heer voor allen, zoals dat vaak bij reizigers voorkomt?'

[6] Ik z.ei: 'Ik ben voor allemaal de ware, enige Heer! Wat wil je nog meer van ons, bulten de onmenselijke geldstraf die je voor onze dierbare vriend Ebal hebt uitgesproken, maar die op geen enkele Romeinse wet gebaseerd is? Wil je ons soms ook dergelijke straffen opleggen?'

[7] De commandant zei: 'Degenen over wie jij de heer bent, zijn vrij van straf; maar jij, die weinig respect voor mij lijkt te hebben, omdat je een kwa­lijk oordeel over mijn strafmaat hebt uitgesproken, zult mij binnen drie uur hetzelfde bedrag overhandigen datje voor je vriend Ebal te onmenselijk vond en waarvan Je meent dat het op geen enkele Romeinse wet gebaseerd is! Ik zal jullie Joden wel eens laten zien en begrijpen dat de wetten van Rome wel degelijk gefundeerd zijn! Ik heb gesproken, en jullie weten wat je te doen staat! ,

[8] Ik zei: 'Maar wat, als wij aan jouw zeer ongerechtvaardigde eis ten eerste met tegemoet kunnen komen en ten tweede ook niet zullen komen? Want waar staat geschreven dat een Romeins commandant het onvoorwaardelijke recht heeft om in een bevriend land op dezelfde manier afpersingen te plegen als in vijandelijke landen?

[9] Laat Mij jouw volmacht eens zien, die van de keizer zelf of van zijn opperstadhouder Cyrenius uitgaat! Als je niet zo'n volmacht hebt, zul je met Iemand te doen krijgen die voor je ogen de allerhoogste volmacht in Zichzelf draagt; en als Ik die niet zou hebben, zou Ik niet zo tegen je spreken!

[10]. Je bent hier nu wel een trotse, harde en bijna niet meer te verdragen gebieder, maar toch staan er nog anderen bovenjou, bij wie degenen die door jou al te onmenselijk worden onderdrukt, stellig meer rechtvaardigheid zullen vinden dan bij jou. Toon Mij dus je instructies van de keizer zelf of van de opperstadhouder, anders zal Ik je Mijn volmacht tonen!'

[11] Deze ernstige woorden van Mij deden de commandant versteld staan, en na een poosje nagedacht te hebben zei hij (de commandant): 'Een geschre­ven. volmacht heb ik niet, omdat geen enkele Romeinse commandant in mijn positie die nodig heeft; maar iedereen staat onder de eed van trouw aan de keizer en het uitsluitende welzijn van Rome. Als ik bij mijn handelen die twee punten.in het oog houd, kan niemand mij vanwege mijn strengheid ter verantwoording roepen! Waar heb jij dan wel jouw allerhoogste volmacht?'

[12] Ik zei: 'Verlang die maar niet voortijdig te leren kennen!'

[13] De commandant zei:'Denk je soms dat een Romein een angstige haas is, die direct voor een sluwe Joodse vos op de vlucht slaat? O nee, een Romein is als een leeuw, die zonder enige angst of vrees op alle dieren jacht maakt!’

[14] Hierop gaf hij aan een van zijn dienaren een wenk, en deze opende de deur, waardoor onmiddellijk dertig tot de tanden gewapende soldaten naar binnen drongen.

[15] Toen deze zich in een bepaalde orde rond onze tafel opstelden, zei de commandant met een zeer heerszuchtige stem: 'Kijk, buitengewoon gevol­machtigde Jood, dat is mijn effectieve volmacht, die jullie net zo lang gevan­gen zal houden tot jullie aan mijn eis zullen voldoen! Ken je die volmacht?'

[16] Ik zei: 'Ja, Mijn trotse en tot nu toe nog zeer blinde Romein met je handlangers en soldaten, die volmacht ken Ik al sinds lange tijd; maar deze keer zal die je niet baten! Want omdat je Mij nu de volle scherpte van je tan­den hebt getoond, zal Ik jou ook Mijn alomvattende volmacht tonen -maar slechts zoveel als een zonnestofje ervan; dan zal je daardoor helemaal duidelijk worden dat niet jij Mijn heer, maar alleen Ik voor altijd jouw Heer zal zijn en blijven!

[17] Kijk, de ruimte van deze zaal is hoog en wijd; het plafond is ruim zeven manslengten hoog, en hij is ongeveer twintig manslengten lang en twaalf breed! Nu wil Ik dat jullie door Mijn alomvattende volmacht samen met jul­lie scherpe wapens halverwege de hoogte van deze zaal vrij in de lucht zullen zweven, en dan zullen we zien wat jullie scherpe en leeuwachtige volmacht jullie zal baten; en totdat je helemaal zult afzien van je onrechtvaardige eis aan Ebal en Mij, zal je voet geen vaste grond raken. Het geschiede zoals Ik nu heb gezegd!’

 

8 Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen

 

[1] Ik had dat nog nauwelijks gezegd, of ze zweefden allemaal al op de voor­af bepaalde hoogte in de lucht van de zaal, en omdat ieder van hen elk vast steunpunt en daarmee ook zijn evenwicht kwijtraakte, hingen de meesten vanwege hun heftig spartelende bewegingen op hun kop in de lucht; en een wind, die door de hoge vensters van de zaal wervelde, dreef hen van de ene wand van de zaal naar de andere, en geen van allen konden elkaar ook maar enige hulp bieden. Sommigen probeerden hun wapens naar ons te gooien; maar ook die bleven in de lucht hangen.

[2] Toen de commandant zich samen met zijn helpers bijna een half uur lang in die voor hem ongehoorde positie had bevonden, vroeg Ik hem: 'Hoe denk je nu over Mijn algehele volmacht? Vind je niet dat de leeuw van Juda mach­tiger is dan jouw scherpe Romeinse volmacht, die jij ook een leeuw noem­de, die jacht maakt op alle dieren en niet zoals een haas direct voor een sluwe Joodse vos op de vlucht slaat?'

[3] Daarop schreeuwde de commandant vanuit de lucht naar Mij:'Ik smeek je, hoofd van alle magiërs of halve of hele god, bevrijd ons uit deze uiterst onverdraaglijke toestand, dan zal ik helemaal afzien van de uitgesproken straf; want ik zie nu maar al te duidelijk in, dat alle macht van zelfs het grootste rijk op aarde geen wedstrijd met jou kan aangaan! Bevrijd mij uit deze bekla­genswaardige toestand, dan zal ik niet alleen de straf die ik jullie heb opgelegd helemaal kwijtschelden, maar me ook verder niet meer in het minst om jullie bekommeren en over deze kwestie zwijgen als een Egyptische piramide, en jullie kunnen in deze stad blijven zolang jullie willen en ik zal niemand van jullie dwingen deze plaats te verlaten!'

[4] Ik zei: 'Luister eens, Ik doorzie je hart en zie datje het met je beloften nog niet helemaal ernstig meent; maar aangezien Ik Mijn macht zeker beter ken dan jij de jouwe, zal Ik je bede dan ook verhoren; laat de aardbodem dus weer een vast steunpunt voor je voeten worden!'

[5] Toen Ik dat had gezegd, kwamen allen rechtop te staan in de lucht en daalden toen heel kalmpjes weer naar de aardbodem, die hier tevens de vloer van de zaal vormde.

[6] Toen ze weer vaste voet hadden gekregen, stuurde de commandant zijn soldaten direct weg en gaf ook de wachten, die buiten om de zaal heen ston­den, het bevel om zich naar hun woonhutten en kampementen te begeven, wat ook onmiddellijk gebeurde. Zelf bleef hij echter met twee van zijn hoog­ste onderaanvoerders bij ons in de zaal, ging aan een kleine bijtafel zitten en liet zich brood en wijn geven, en nu zei hij tegen Ebal (de commandant): 'Dat kunnen jij en die almachtige ons voor de volledige kwijtschelding wel toestaan! Had je mij buiten iets gezegd over de macht van deze zeer uitzon­derlijke mens, dan zou ik vast en zeker meer menselijke eisen aan je hebben gesteld! Maar wie had ook kunnen vermoeden dat zich onder deze mensen, die volgens jou je oude vrienden zijn, een aan de goden gelijke almachtige magiër bevindt?

[7] Bij ons Romeinen geldt dat als iets wat zich midden in een hevige strijd als een wenk van de goden voordoet, en dan is de strijd volledig afgelopen.

[8] Ik heb in de lucht van jouw zaal veel angst doorstaan, waardoor ik heel zwak ben geworden, en daarom wil ik mij hier nu ook weer versterken; maar ten tweede zou ik nu tot niemands schade in goede en volle ernst nader ken­nis willen maken met die wonderman, wat hij mij wel waardig zal achten, aangezien ik hem op geen enkele manier meer dreigend in de weg zal staan. Laat mij en ook mijn twee dienaren nu derhalve zeer goede wijn en wat brood en zout brengen! ,

[9] Ebal liet dat direct gebeuren, en de drie werden uitstekend verzorgd en aten en dronken. Toen ze zich bij de wijn enigszins hersteld hadden van hun angst en vrees voor Mij, begonnen ze ook harder en moediger te praten, en de commandant wilde al verschillende keren van zijn stoel opstaan en naar Mij toegaan om een gesprek met Mij te beginnen; maar zijn twee dienaren raadden hem dat af, omdat het volgens hen niet raadzaam was zich met grote magiërs in een gesprek te begeven, voordat die dat zelf wensten. Zodoende bleef de commandant nog rustig en liet zich nog meer wijn brengen.

 

9 Over de opstanding van het vlees

 

[1] Aangezien het nu al zo tegen het einde van de dag begon te lopen en wij al geruime tijd met allerlei nuttige gesprekken aan tafel hadden doorgebracht, vroegen de leerlingen Mij of het geen goed idee zou zijn om een poos naar buiten te gaan.

[2] Ik zei: 'Vandaag is het werk, waarvan het moeilijkste deelons nog te wach­ten staat, belangrijker dan de omgeving buiten, die hier in Genezareth niet veel liefelijks te bieden heeft. Wie van jullie echter naar buiten wil gaan, is daar vrij in; maar Ik blijf hier.'

[3] Toen Ik Mij zo had uitgedrukt, zeiden de leerlingen: 'Heer, waar U blijft, blijven wij ook! Want alleen bij U is het altijd goed; zonder U is er overal gericht, verderf en de starre dood.'

[4] Ik zei: 'Blijf dan, waar het Godsrijk en het eeuwige geestelijke leven ervan heerst; want Ikzelf ben de Waarheid, het Godsrijk, de Opstanding en het eeu­wige Leven. Wie in Mij gelooft zal het eeuwige Leven ontvangen, wanneer Ik hem op de jongste dag zal opwekken. In degene die in geloof en in liefde in Mij blijft, zal Ik ook blijven; en in wie Ik blijf, heeft het eeuwige leven reeds in zich en zal de dood nooit zien, voelen of smaken. Blijf dus hier bij Mij, en door jullie liefde in Mij!'

[5] Nu vroeg Ebal Mij: 'Heer en Meester, de Joden geloven voor het meren­deel in een opstanding ook van het vlees in het dal van Josafat. Toch vind ik dat enigszins merkwaardig! Want ten eerste wordt slechts het kleinste deel van hen in het dal van Josafat begraven, en ten tweede: wat zal er op die mysteri­euze jongste dag gebeuren met de lichamen van de mensen die nog nooit van een dal van Josafat hebben gehoord en derhalve op andere, ver verwijderde plaatsen zijn gestorven, die voor een deel verbrand zijn en die voor een deel misschien net als bij ons Joden direct in de aarde begraven zijn? En tenslotte, als derde: wat zal er op de jongste dag gebeuren met degenen die door de zee en andere wateren verzwolgen zijn en die door wilde dieren zijn opgegeten? Wanneer zal volgens onze tijdrekening die jongste dag komen, die de Farizeeën ons als heel verschrikkelijk beschrijven?

[6] Heer en Meester, U ziet dat deze dingen er zelfs bij het zuiverste mense­lijke verstand niet in kunnen! Slechts het meest duistere bijgeloof, dat nooit iets denkt en onderzoekt, zoals dat van de meest gewone en laagstaande Joden alsook de heidenen als zodanig, kan zulke ongerijmdheden aannemen; voor een denkend mens zijn ze echter schadelijk en ze ontnemen hem zijn geloof in een zuiver goddelijke openbaring, aan de onsterfelijkheid van de ziel na de dood van het lichaam en eveneens het geloof in een toekomstige opstanding van het vlees op die bepaalde jongste dag. - Wat moeten we daar nu van den­ken?'

[7] Ik zei: 'Op de manier zoals de Farizeeën het jullie leren, helemaal niets! Want het lichaam, dat voor een korte tijd de ziel als een naar buiten toe han­delend instrument dient, zal noch in het dal van ]Josafat noch ergens anders op deze aarde op een bepaalde jongste dag opgewekt en weer met zijn ziel ver­enigd worden in de vorm waarin het de ziel hier voor een korte tijd heeft gediend.

[8] Naar waarheid houdt de opstanding van het vlees het volgende in: onder het 'vlees' moeten de werken worden verstaan die de ziel met haar lichaam heeft verricht.

[9] Het dal van Josafat betekent de toestand van innerlijke zielenrust, als haar handelen steeds gerechtvaardigd was. Die rust, die door geen enkele wereldse liefde en begeerte en daarmee gepaard gaande hartstocht wordt verstoord en die te vergelijken is met een volkomen rustige waterspiegel, waarin je de weerspiegeling van ver verwijderde en nabije streken onvertroebeld kunt zien, is dan ook reeds het eerste begin van de ware jongste dag van de ziel, van haar opwekking door Mijn geest in haar en tegelijk ook van haar opstanding tot het eeuwige leven.

[10] In die toestand ziet de ziel dan reeds de goede vruchten van haar werken en begint zich daar steeds meer over te verheugen; en dat aanschouwen is dan de ware opstanding van het vlees.

[11] Er staat immers geschreven: een sterfelijk en vergankelijk lichaam wordt in de aarde gezaaid, en onsterfelijk en onvergankelijk zal het weer opstaan. Als je dat op je materiële lichaam betrekt, moet je natuurlijk wel helemaal het spoor bijster raken; maar als je het betrekt op de goede werken van de ziel, die haar ware lichaam zijn, dan kom je daardoor tot de waarheid. Want kijk, ieder goed werk dat een ziel met haar lichaam op deze aarde tegenover haar naas­ten heeft verricht, gaat net als alles op deze aarde voorbij en sterft reeds na de daad; want als je een hongerige hebt verzadigd, een dorstig mens gelaafd, een naakte gekleed en een gevangene bevrijd hebt, dan duurt die edele daad niet voort, maar hij duurt slechts de korte tijd van de handeling zelf! Daarna wordt hij dikwijls door jou vergeten evenals door degene aan wie je die daad hebt bewezen, en derhalve is hij ten grave gedragen en als sterfelijk en vergankelijk in het aardrijk van de vergetelheid gezaaid; maar op de ware jongste dag van de ziel, zoals Ik je die heb aangeduid, wordt die daad als eeuwigdurend door Mijn geest in de zielopgewekt, echter niet meer in de vorm van de vergan­kelijke aardse daad, maar in de vorm van de eeuwigdurende vrucht.

[12] Hoe zal die er echter uitzien? Kijk, die zal aan gene zijde voor eeuwig tot de prachtigste, van alles uitstekend en rijk voorziene woonomgeving van de ziel worden, waar ze zich in uiterste zaligheid van de ene volmaaktheid naar de andere zal verheffen!

[13] Zoals het dus hier met de werken van een ziel gesteld is, zó zullen die haar later eenmaal als woonomgeving dienen. En kijk, daaruit bestaat de ware opstanding van het vlees! Geloof dat en houd je eraan; want zo is het, en absoluut niet anders!'

[14] Ebal zei: 'Ja, dat klinkt wel totaal anders dan wat de blinde Farizeeën tegenover het volk hebben staan bazelen; ook het zuivere verstand van de mens is het er volkomen mee eens en er gaat haar een nieuw, groot licht op.

Maar van het vlees, dat de ziel hier heeft gediend, zal dus zelfs niet een zon­nestofje verenigd met de ziel aan gene zijde opstaan tot een eeuwig leven?'

[15] Ik zei: 'Niet als bestanddeel van de door Mijn geest eeuwig levende ziel, omdat die zelf puur geest wordt wat haar innerlijk betreft! Maar wat de con­touren van haar uiterlijke vorm en met name haar kleding betreft, zullen de zielen etherdeeltjes van haar aardse lichaam weer in geestelijke zuiverheid met haar verenigd worden, maar van het grove organische lichaam niets, nog geen atoom! Want de bestemming van dat lichaam is dezelfde als die van alle andere materie van de aarde -die wordt namelijk ook steeds verder in betere natuurgeesten opgelost, zoals ze ook oorspronkelijk uit veel minder zuivere en op een zeer laag niveau staande natuurgeesten wordt samengesteld.

[16] De natuurgeesten die de grove materie reeds verlaten kunnen mettertijd ook mensenzielen worden; maar meer op dit gebied zul je pas inzien, als je ziel zich in dat dal van Josafat zal bevinden. Daarom nu niets meer daarover!

[17] De commandant en zijn twee dienaren hebben nu weliswaar met grote aandacht geluisterd naar jouw vragen en de uitleg die Ik je gegeven heb, maar ze hebben er niets van begrepen; daarom zullen ze ons nu weldra met hun Griekse wijsheid lastigvallen - daarom zullen we met alle geduld en rust hun aanval op ons afwachten!’

 

10 De filosofische vragen van de commandant

 

[1] Nauwelijks had Ik dat tegen Ebal gezegd, of de commandant stond onmiddellijk op van zijn stoel en kwam met een vriendelijk gezicht naar Mij toe.Toen hij bij Mij was, zei hij: 'Grote en machtige meester op het mysteri­euze gebied van uw kunst en wetenschap, waardoor u alle geheime krachten van de natuur aan u hebt onderworpen, ik heb jullie gesprekken met gespan­nen aandacht beluisterd en daaruit afgeleid dat jullie allemaal tot die Joodse godsdienstige cultus behoren, die veel goeds, maar daarnaast heel veel slechts bevat, waaruit zich langzamerhand de vele misbruiken van jullie priesters in nog veel ergere mate ontwikkeld hebben dan bij ons heidenen, zoals wij door jullie rechtzinnigen worden genoemd.

[2] Maar hoe het ook zij, u, machtige meester, schijnt veel dieper ingewijd te zijn in jullie godsdienst dan de overigens ook heel wijze Ebal?! Alleen begrijp ik niet wat u ermee hebt willen zeggen toen u zei dat alleen u het grondbe­ginsel van alle bestaan, leven en voortbestaan bent! U zou de waarheid en het eeuwige leven zijn; wie in u gelooft en u liefheeft, zou nooit de dood zien, voelen en smaken. Evenzo zou u ook degene zijn die de zielen op de jongste dag tot het eeuwige leven zal opwekken, en nog meer van dergelijke dingen.

[3] Is dat alleen maar uw wijze manier van spreken, of bent u zelf die of dat geheimzinnige 'ik', die zichzelf aan ons mensen presenteert als de grondslag van alle zijn, leven en bestaan? Ik ben geen leek in de oude Griekse wijsheid, en u zou met mij ook wel kunnen spreken vanuit van uw wijsheid, die ik nu graag nader zou willen leren kennen!'

[4] Ik zei: 'Kom dan samen met je twee ondergeschikten aan deze tafel zitten; dan zullen we zien hoever jullie gebracht kunnen worden!'

[5] Hierop riep de commandant direct zijn twee ondergeschikten naar onze tafel.

[6] Toen deze bij ons waren, zei Ik tegen de commandant: 'Zeg nu eerlijk wat je van Mij wilt weten! Maar spreek niet over hetgeen Ik zojuist met vriend Ebal heb besproken; want jouw verstand vat dat niet!'

[7] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, raakte hij in grote ver­legenheid, en hij wist niet wat hij Mij eigenlijk moest vragen. Na een poosje nagedacht te hebben zei hij: 'Volmaakt machtige meester, op welke school, die ik vast en zeker niet ken, bent u eigenlijk opgeleid?'

[8] Ik zei: 'Op Mijn hoogst eigen school, en wel sinds eeuwigheid; want voor er nog enig bestaan was in de eindeloze ruimte, was Ik er wat 'Mijn meest innerlijke geest betreft en vulde Ik de eeuwige oneindigheid!'

[9] Toen de commandant dat hoorde, keek hij Mij verbaasd aan en zei: 'Is uw innerlijk dan groter dan uw uiterlijk? U praat wartaal! Hoe moeten we dat begrijpen? Wat bedoelt u daarmee?'

[10] Ik zei: 'De volle waarheid; maar omdat er in jou tot nu toe nog geen waarheid is, kun je deze voornaamste waarheid ook niet begrijpen. Maar luis­ter, Ik zal je meer onthullen!

[11] Kijk, in het begin van ieder begin en voor het bestaan van ieder bestaan was het Woord! Dit Woord was bij God, want God Zelf was het Woord, en alles wat er is en wat de eindeloze ruimte vult, waar jullie wijzen al over gesproken hebben, is door het Woord geschapen en zonder dat Woord is er niets geschapen.

[12] Het eeuwige Woord heeft nu vanuit Zichzelf vlees aangenomen en is nu als een mens naar Zijn mensen in deze wereld gekomen, en de Zijnen her­kennen het niet! En jij bent ook een mens en herkent het eeuwige Woord in Mij niet, omdat je blind van hart bent. – Heb je de profeten van de Joden dan niet gelezen?'

[13] De commandant zei: 'Gelezen heb ik ze wel, evenals veel andere din­gen; maar wie kan ze begrijpen? Jullie priesters begrijpen ze niet; hoe zou ik als Romein ze moeten begrijpen? Ze hebben net zo onbegrijpelijk geschre­ven als u nu tegen mij over uzelf hebt gesproken!

[14] Ik zie wel dat ik bij u nooit duidelijkheid zal krijgen; laten we als u het goedvindt, liever over andere dingen gaan praten! Zeg mij toch, wonderlijke, oppermachtige meester, in welk land bent u eigenlijk geboren, en tot welk volk behoort u wat uw lichaam betreft!?'

[15] Ik zei: 'Kijk - hier naast Mij zit de moeder van Mijn lichaam; spreek daar met haar over!’

[16] Daarop wendde de commandant zich tot Maria, en zij vertelde hem zeer omstandig en uiterst precies alles, vanaf haar ontvangenis tot aan Mijn twaalf­de jaar, en hoe wonderbaarlijk alles steeds met Mij was.

[17] Dit verhaal deed de drie Romeinen erg versteld staan, en ze wisten nu niet wat ze eigenlijk van Mij moesten denken.Want ze geloofden allang niet meer in hun goden, en nog minder in de God van de Joden; ze leefden vol­gens Epicurus, en een Godheid was voor hen een onding. Maar nu ontdekten ze goddelijke eigenschappen aan Mij, en ze wisten niet hoe die te verenigen waren met iemand die naar hun mening ook alleen maar tijdelijk als mens leefde en bestond.

[18] Daarom vroeg de commandant Mij: 'Grote heer en meester! Zeg mij nu of u wat uw lichaam betreft ook zult sterven, of dat u eeuwig voort zult leven?'

[19] Ik zei: 'Nog maar een korte tijd -en dan zal Ik, zoals Ik nu ben, weer daarheen terugkeren vanwaar Ik ben gekomen, en de Mijnen zullen voor eeuwig bij Mij zijn.'

[20] De commandant zei: 'Wie zijn dan degenen die u de uwen noemt, en waar is de plaats waarheen u binnenkort al zult terugkeren?'

[21] Ik zei: 'De Mijnen zijn degenen die in Mij geloven, Mij liefhebben en Mijn geboden houden; de plaats is echter niet zoals de plaatsen op deze aarde zijn, maar het is het rijk Gods, dat nu door Mij onder de mensen en in de har­ten van de mensen gevestigd wordt.

[22] Dit rijk van het ware, eeuwige leven bereikt men niet langs de brede heerwegen van deze wereld, maar alleen langs een zeer smal pad, en dat heet deemoed, geduld, zelfverloochening bij alle bekoringen die van deze wereld uitgaan, en volledige overgave aan de wil van de ene, enig ware God.'

[23] De commandant zei: 'Waar kan men dan te weten komen wat God wil, en hoe luiden uw geboden eigenlijk, die de uwen moeten houden?'

[24] Ik zei: 'Mijn wil is Gods wil en Mijn geboden zijn Gods geboden. Wie Mijn wil doet en dus Mijn geboden houdt, wandelt op de goede weg naar het rijk Gods! Jij kunt dat ook doen, dan zul jij ook op de juiste weg naar Gods rijk wandelen! ,

[25] Hierop stond de commandant op van zijn stoel, liep naar een van Mijn leerlingen en vroeg hem hoe hij over Mij dacht.

[26] Deze zei: 'Wij denken allemaal van Hem wat Hij je Zelf heeft gezegd! Hij is de Heer, en wij zijn Zijn leerlingen. In Hem woont de volheid van God; buiten Hem is er geen God!'

[27] Bij deze woorden verliet de commandant de leerling en begaf zich weer naar Mij.

 

11 De bedenkingen van de commandant tegen de goddelijkheid van de Heer

 

[1] De commandant ging weer op zijn stoel zitten en vroeg in het Romeins aan zijn twee ondergeschikten wat hun mening over Mij was, na alles wat ze hadden gehoord.

[2] Een van hen zei: 'Het is moeilijk voor ons om daar een oordeel over te vellen! Met de buitengewone macht van zijn wil hebben we daar boven in de lucht ervaring opgedaan, en wij hebben geen ander bewijs nodig dat er in deze man een goddelijke kracht moet wonen, anders had hij ons vast niet zonder enig hulpmiddel in de lucht kunnen heffen en ons daar kunnen hou­den.Wij zijn echter allemaal al te ver van het geloof in een almachtig godde­lijk wezen afgeraakt, omdat onze goden voor de zintuigen en het verstand van ieder denkend mens volslagen onbeduidend blijken te zijn; en nu komen we plotseling een reële god in de gestalte van een mens tegen en weten nu niet wat we van hem moeten denken. Ik denk dat dat niet zomaar in één klap te begrijpen is.

[3] Wij hebben echter reeds in Bethlehem en ook in de omgeving van Jeruzalem veel over deze man gehoord en bij onszelf gedacht dat hij ofwel zelf een god zou kunnen zijn ofwel een zeldzaam grote magiër, zoals die bij­voorbeeld uit de school van de Essenen voortkomen. Maar wat wij hier nu zelf hebben meegemaakt, gaat veel verder dan onze eerdere vermoedens. Hier houdt alle magie op, en in de plaats daarvan treedt een onmiskenbaar godde­lijke kracht en almacht!

[4] Daarbij komt nog ten eerste het getrouwe verhaal van zijn moeder, hoe hij lichamelijk op deze wereld is gekomen en over zijn leven, en dat hij nooit iets op een of andere school hoefde te leren, omdat hij reeds met de hoogste wijs­heid toegerust in deze wereld is gekomen, en ten tweede wat hij nu over zichzelf beweerde. En ik voor mijzelf kan er echt niet omheen hem in volle ernst te beschouwen als wat hijzelf tegenover ons zegt te zijn, al is het ook op een voor ons Romeinen onbegrijpelijke manier, en wat ook de man, waar jij zojuist mee sprak, over hem getuigde. Dat is mijn mening, en ik denk dat ik mij niet vergist heb.'

[5] De commandant zei: 'Ik wil je over het geheel genomen geen ongelijk geven; maar op de achtergrond heb ik toch een paar belangrijke bedenkin­gen; als die man die oplost, zal ik jouw mening delen en daar ook bij blijven.'

[6] Hierop richtte de commandant zich weer tot Mij en zei: 'Grote Heer en Meester, ik ben nu bijna zover dat ik U aanneem zoals al deze Uwen U heb­ben aangenomen; maar toch heb ik nog een paar aanzienlijke bedenkingen. Als die opgelost zijn, dan ben ook ik gewonnen.

[7] Die bedenkingen van mij zijn de volgende: in U woont dus in ernst de volheid van een enig ware God!? Als dat zo is -waarom hebt U dan al die tal­loze mensen zolang op U laten wachten ?

[8] U zegt dat alleen de Uwen, die in U geloven, U liefhebben en Uw gebo­den houden, het eeuwige leven in Uw Godsrijk zullen ontvangen. Als dat zo is, en als alles wat er bestaat door de macht van Uw eeuwige woord gescha­pen is, evenals alle mensen die helaas te eniger tijd hebben geleefd zonder U te kennen -wat niet hun schuld kon zijn -hoe zal het dan gaan met die men­sen die U nooit hebben kunnen kennen? Hoe zal het er met het eeuwige leven van hun ziel in Uw Godsrijk uitzien?Want ze hebben niet in U kunnen geloven, U niet kunnen liefhebben en ook Uw geboden niet kunnen hou­den, omdat ze niets over U te weten hebben kunnen komen.

[9] Kijk, dat zijn mijn goed gefundeerde bedenkingen! Wil die voor mij oplossen, dan zal ik ook vast in U geloven, U meer dan een van de Uwen liefhebben en Uw geboden houden; want ik ben een echte Romein en geen Griek, wiens trouw niet standvastig is! Maar ik ben ook iemand die niet zo gemakkelijk iets aanneemt en gelooft, wat mij niet als een diamantharde waarheid onomstotelijk bewezen is. Los derhalve mijn twijfels op!'

 

12 De voortdurende inspanningen van de Heer voor de mensen

 

[1] Ik zei: 'Vriend, je hebt je wel het een en ander eigen gemaakt door de Griekse filosofen te lezen, maar de boeken van de oude Egyptenaren heb je nooit doorgrond en van de Schrift van de Joden sinds Mozes heb je maar vluchtig enkele brokstukken gelezen en ook die heb je nooit begrepen!

[2] Kijk, Degene die nu in Mij met jou spreekt, heeft ook al zo met het eer­ste mensenpaar van deze aarde gesproken en het dezelfde geboden gegeven die Ik nu weer geef aan jullie mensen, die de ene ware God en Heer helemaal vergeten zijn. Maar de met een volkomen vrije wil begiftigde mensen lieten zich maar al te gemakkelijk verblinden door de wereld en haar verleidende geest, vluchtten weg van God en handelden naar waar ze zin in hadden. Daardoor raakten hun zielen verduisterd en hun hart raakte verhard.

[3] Ik heb altijd boden uit de hemelen gezonden om de verblinde mensen te onderrichten; maar slechts weinigen sloegen acht op hen -de grote massa wilde niets van hen horen en weten.

[4] Van tijd tot tijd wekte Ik door Mijn geest mannen en jongemannen op, die het volk onderrichtten en alle moeite deden het naar de oude waarheid terug te brengen. Slechts weinigen luisterden naar hen, en nog minder mensen lie­ten zich er iets aan gelegen liggen; de grote massa vervolgde hen echter, mar­telde hen en doodde hen zelfs.

[5] Ik liet ook niet na om een al te zeer ontaard volk met grote en kleine tuchtigingen en gerichten te bezoeken. Die brachten echter ook slechts wei­nigen voor korte tijd verbetering; maar al te gauw trad de slechte wereldse geest weer in Mijn plaats.

[6] Toen ten tijde van Mozes het Israëlitische volk op de Sinaï in de woestijn onder bliksem, donder en vuur weer opnieuw wetten van Mij kreeg, luister­de het aanvankelijk onder vrees en beven wel naar Mijn van verre goed hoor­bare woorden -maar toen de verkondiging langere tijd duurde, raakte het volk er voor een deel aan gewend en trok het zich er niet veel meer van aan. Voor een ander deel kreeg het echter genoeg van Mijn aanhoudende onder­richt en vroeg Mij om in plaats van aan het hele volk alleen aan Mozes Mijn wil te openbaren -het zou die wil dan wel van hem horen en opvolgen; het volk wilde zich intussen echter verwijderen van de berg Sinaï, omdat het daar al te hevig toeging, en in een ver daarvandaan gelegen dal zijn woonhutten bouwen.

[7] Na lang smeken werd dat het volk toegestaan; maar het duurde niet lang voor het volk Mij en de grote gebeurtenissen op de berg Sinaï geheel en al begon te vergeten, van het vele goud dat ze uit Egypte hadden meegenomen een kalf goot, daar toen omheen danste en het goddelijke eer bewees.

[8] Ik maakte dat Mozes duidelijk, stuurde hem naar het volk, dat helemaal niet meer aan Mij dacht, en liet het met geweld tuchtigen op de manier die Mozes later nauwkeurig heeft beschreven.

[9] Daarop keerde het volk wel weer naar Mij terug; maar er waren er steeds velen die zich door allerlei slechte wereldse begeerten lieten verleiden om het een of andere gebod van Mij te overtreden en zo tegen Mijn verordeningen te zondigen.

[10] Er moesten door Mozes tijdelijke straffen vastgesteld worden voor het overtreden van Mijn geboden en verordeningen, om het volk in het gareel te houden.

[11] Toen het volk later vanuit de woestijn het Beloofde Land binnen werd geleid en het als het ware uit Mijn hand in bezit nam, werd het geruime tijd door wijze richters, die steeds met Mij in verbinding en contact stonden, vrijwel volledig door Mijzelf geregeerd; onder Mijn persoonlijke regering werd het groot en machtig, en zijn welstand was groter dan die van welk ander volk ter wereld ook.

[12] Toen werd het overmoedig en keek het naar de glans van andere volke­ren, die op tirannieke wijze door een wereldse koning werden overheerst. De ijdele wereldse glans verblindde het volk -het wilde ook glanzen, werd onte­vreden met Mijn regering en verlangde middels de van Mijn geest vervulde richter Samuël een wereldse koning, en zo beging het de grootste en grofste van alle zonden.

[13] Zo viel het volk steeds dieper, hoewel Ik nooit nagelaten heb het steeds door gewekte en van Mijn geest vervulde profeten te vermanen zijn leven te beteren en boete te doen en het de gevolgen duidelijk te maken, die het door zijn verstoktheid zou kunnen verwachten; en zo heb Ik tot nu toe met dit volk gehandeld en ben nu Zelf gekomen, in het vlees.

[14] Maar kijk nu eens naar het meer dan grote aantal Joden die, in plaats van Mij aan te nemen en in Mij te geloven -aangezien Ik Mij toch overal door ongehoorde wonderen en tekenen boven iedere twijfel verheven kenbaar maak als Degene die Ik zeker ben -Mij haten, vervolgen, trachten Mij te grij­pen en dit lichaam van Mij te doden!

[15] Maar als er nu op die manier te allen tijde en overal van Mijn kant zon­der onderbreking voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen gezorgd is, zoals Ik je nu in het kort heb getoond -hoe kun jij, een met veel verstand begiftigde Romein, Mij dan vragen waarom Ik nu pas naar jullie mensen toe ben gekomen om het rijk Gods, dat het rijk van het eeuwige leven is, bij jul­lie weinigen te vestigen!?

[16] Reis maar naar alle landen die je kent en waarvan de bewoners nog enigszins in hun hart het vermogen hebben Mijn leer aan te nemen, en stel je ervan op de hoogte of ze zelfs in deze tijd niet op de hoogte zijn van Mijn aanwezigheid hier en Mijn werkzaamheid!

[17] In vele landen en rijken die jij nog niet kent, hebben de betere mensen innerlijke visioenen van wat nu hier is en gebeurt. Slechts werkelijk dierlijke mensen, die in de meest verborgen uithoeken van de aarde leven, kunnen geen bericht over Mij ontvangen, omdat ze nog lang niet in staat zijn dat op te nemen; maar mettertijd zal er ook voor hen worden gezorgd.

[18] En zo zie je, dat de vraag die je Mij stelde geheel zinloos was. Als je Mij verder nog vragen wilt stellen, vraag Mij dan betere dingen, die je meer van nut zullen zijn dan wat je me nu hebt gevraagd!'

 

13 De commandant vraagt om uitleg over het wezen van de aarde

 

[1] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, werd hij heel nadenkend gestemd, evenals zijn twee ondergeschikten, en het duurde nu een poos voor iemand aan de hele tafel ook maar een woord met zijn buurman begon te wisselen. Zelf zweeg Ik ook; maar aller ogen en oren waren op Mij gericht.

[2] Tenslotte doorbrak een harde windstoot het stilzwijgen, en de comman­dant vroeg onmiddellijk aan Ebal wat dat was geweest; want hij had het idee dat het gedonderd had. Zijn metgezellen meenden ook een donder te hebben gehoord.

[3] Ebal zei: 'Hier aan het meer en met name in deze baai zijn dergelijke ver­schijnselen in deze tijd niet echt zeldzaam; maar deze windstoot, die zo plot­seling ontstond en op een donder leek, zou als gevolg van de allerhoogste aanwezigheid van de Heer over alle dingen in hemel en op aarde wel eens iets hogers kunnen betekenen! Maar wat dat is, zal Hij wel het allerbeste weten; ik kan je daar verder geen uitsluitsel over geven.'

[4] Toen Ebal dat tegen de commandant had gezegd, wendde deze zich direct weer tot Mij en zei, nu vol echte Romeinse soldatenmoed: 'Hoogste Heer en Meester, ik heb uit Uw woorden geconcludeerd dat in U werkelijk de hoogste geest van de enig alleen ware Godheid woont! Zonder Uw wil kan er noch in de hemel noch op deze aarde iets gebeuren, ontstaan, werk­zaam zijn, bestaan en vergaan; en als er iets gebeurt, ontstaat, werkzaam is en bestaat, zult U in Uw eeuwige geest van eeuwigheid zeker de reden en de oorzaak daarvan kennen, volgens welke U Uw wijze bedoelingen gerealiseerd wilt hebben. Voor U zal ook deze windstoot zeker niet vreemd en onbekend zijn! Hoe is die dan ontstaan, en met welk doel?'

[5] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, er zal nog wel geruime tijd overheen gaan, voordat je zult inzien waar de wind vandaan komt, hoe hij ontstaat en met welk doel; want zolang jouw voorstellingen van de vorm en het wezen van de aarde totaalonjuist zijn, zul je nooit kunnen begrijpen hoe de wind ontstaat, waar hij vandaan komt, waar hij heen gaat en waarom hij ontstaan is.

[6] Je moet eerst de grond en de bodem die jou draagt goed kennen; daarna kun je pas vragen naar de oorzaak van de verschijnselen op deze aarde.'

[7] De commandant zei: 'Heer en Meester! Wie, behalve U, zou mij nu de ware gedaante van de aarde uit de doeken moeten en kunnen doen? U weet toch wel welke denkbeelden wij over deze aarde van ons hebben; maar ik heb ook met velen van jullie schriftgeleerden over het wezen van deze aarde van ons gesproken en kreeg geen betere informatie, maar integendeel nog veel onduidelijker en verwarder berichten.

[8] Ook met de Essenen, die alles weten en kunnen, heb ik over het wezen van de aarde, de maan, de zon en de sterren gesproken, maar de verklaring die ik kreeg was geen haar beter dan die ik al had.

[9] U kunt mij vast en zeker de beste verklaring geven over deze aarde, de maan, de zon en ook de sterren! Ik en mijn twee metgezellen vragen U daar­om! Want ik heb allang ingezien dat onze opvatting en onze oude, ingepren­te denkbeelden over de aarde alsook de sterren aan de hemel niet juist kun­nen zijn; want de verschijnselen die daarmee samenhangen laten zich absoluut niet of maar heel slecht verklaren door allerlei bijgelovige toevoeg­sels, waar iemand die in alle dingen de waarheid zoekt en nadenkt, slecht mee gediend is. O Heer en Meester, wij vragen U er nogmaals om!'

[10] Daarop zei Ik: 'Kijk, de zon is al aan het ondergaan, en er zal te weinig tijd zijn om jullie verlangen geheel en al te kunnen bevredigen!'

[11] De commandant zei weer: 'O Heer en Meester, als U er niets tegen hebt - wij willen met de grootste aandacht en rust de hele nacht naar U luis­teren!'

[12] Ik zei: 'Nu goed dan! Kijk eens naar deze schijnbare jongeman hier! Hij is al heel lang een van Mijn echte dienaren; laat hij jullie wens vervullen! In Wat hij doet en zegt zullen jullie Mijn macht in Hem herkennen.'

[13] Hierop gaf Ik Rafaël een wenk, en hij stond snel op, liep naar de drie toe en zei (Rafaël) : 'Voor alle anderen die hier aan tafel zitten hoeft dat allemaal niet meer uitgelegd te worden omdat ze al volledig in alles ingewijd zijn; maar voor jullie wil ik het overeenkomstig de wil van de Heer doen. Maar laten we naar buiten gaan, opdat we er des te sneller mee klaar zijn!'

[14] Hierop stonden onze commandant en zijn twee ondergeschikten op van tafel en gingen brandend van nieuwsgierigheid met Rafaël naar buiten.

 

14 Rafaël als leraar in de astronomie

 

[1] Buiten bracht Rafaël hen naar een grote, vrije plek bij het meer, die de Romeinen als militair oefenterrein diende en 's avonds door niemand meer betreden werd.

[2] Midden op die plek aangekomen zei Rafaël tegen de drie: 'Er zijn altijd twee wegen om tot een groot en belangrijk inzicht te komen: de eerste is de lange, vervelende en moeilijke weg door wijdlopige verklaringen, die bijna nooit tot een einde willen en kunnen komen; de tweede, korte en doelmati­ge weg is die door middel van voorbeelden. En die wil en kan ik nu bij jullie toepassen!’

[3] De commandant zei: 'Het zal niet gemakkelijk zijn om ons treffende voorbeelden te geven van iets waar we nog geen enkel idee van hebben.'

[4] Rafaël zei: 'Dat is mijn zaak, omdat ik dat in mijn macht heb die mij door de Heer verleend is - let dus goed op alles wat jullie nu zullen zien! Ik zal jul­lie eerst de hele aarde, dat wil zeggen haar oppervlak, precies zoals ze nu is in een zodanige grootte voor ogen stellen, dat jullie haar gemakkelijk kunnen overzien.

[5] Rafaël had dat nog niet gezegd, of er zweefde al een kleine aardbol, maar toch nog tweeënhalve manslengten in doorsnee, voor de ogen van de buiten­gewoon verbaasde Romeinen; door een eigen licht was die zo goed verlicht, dat men ondanks de gevorderde avondschemering op het oppervlak alles goed kon onderscheiden en, bekende plaatsen ook onmiddellijk kon zien lig­gen en herkennen als datgene wat het voorstelde.

[6] De aardbol draaide ook om zijn as, maar om hem sneller te kunnen over­zien in verhouding natuurlijk veel sneller dan de echte aarde. Alle continen­ten, een bijna ontelbaar groot aantal eilanden, alle zeeën, evenals alle meren, rivieren, bergen en dalen waren levensecht te zien, en wat de drie daarvan kenden, werd ook direct door hen herkend als dat wat het voorstelde.

[7] Toen de Romeinen deze aardbol bijna een uur lang heel aandachtig had­den bekeken, waarbij Rafaël hun alles met enkele woorden begrijpelijk uit­legde, en zij zo een juiste voorstelling van de aarde hadden gekregen, zeiden ze alledrie: 'O, wat zijn de mensen toch nog blind en wat hebben ze een belachelijk domme voorstellingen van de aarde, die hen draagt en voedt!'

[8] Hierop zei Rafaël: 'Kijk, zoals jullie door dit voorbeeld de juiste kennis over de hele aarde sneller hebben verkregen dan wanneer een ervaren aard­kundige het jullie met veel woorden nog zo duidelijk uiteengezet zou heb­ben, zo zal ik jullie nu ook de verhouding van de aarde tot de maan, de zon en de andere planeten duidelijk maken! We zullen de aardbol nu verder van ons weg in de lucht plaatsen, en de maan als haar begeleider zal op een naar verhouding juiste afstand hier voor jullie ogen weergegeven worden.'

[9] Toen Rafaël dat had gezegd, was de maan ook al - echter als een naar ver­houding kleine bol -voor de verbaasde ogen van de Romeinen tot een goed zichtbaar en gemakkelijk te herkennen bestaan geroepen.

[10] Eerst werd de zijde die steeds naar de aarde gekeerd is, van boven naar beneden nauwkeurig in ogenschouw genomen en ook verklaard, voorzover dat nodig was, en daarna pas de achterzijde, waarbij het ook niet ontbrak aan de juiste verklaring.

[11] Toen zei de commandant: 'Dat is vergeleken met onze aarde wel een treurige wereld! De mensen, die zoals jij uitlegde alleen aan deze zijde leven, kunnen geen grote wijsheid bereiken, omdat ze op zo'n kleine, uiterst schra­le wereld slechts in zeer beperkte mate de dingen kunnen aanschouwen die God geschapen heeft, en omdat ze door hun orde van dag en nacht, die geheel en al ongelijk en verschillend is ten opzichte van die van de aarde, ook bijna geen tijd kunnen krijgen om zelfs het weinige op die kleine wereld met aandacht te bekijken en te bestuderen, vergelijkingen te maken en daaruit de nodige lering te trekken. Ze zullen wel het meest op onze apen lijken?'

[12] Rafaël zei: 'Dan vergis je je geweldig, ook al heeft het er voorjouw ver­stand de schijn van! Ik zou jou niet met een maanbewoner willen laten omgaan; want dan zou jouw innerlijke wijsheid zeker aan het kortste eind trekken!

[13] Jullie mensen van deze aarde hebben weliswaar veel uiterlijke ervaringen en dus ook veel uiterlijke kennis; maar de innerlijke kennis van het leven ont­breekt jullie, en die is onbeschrijfelijk veel belangrijker dan al die uiterlijke, schreeuwerige, ijdele beuzelarij.

[14] De maanmensen staan daarentegen sterk in het innerlijke, beschouwen­de leven, waarin ze ook jullie bewoners van deze aarde heel goed kennen; maar ze hebben slechts zelden enig welbehagen in jullie, omdat jullie je door je uiterlijk gerichte mentaliteit te ver van de innerlijke waarheid des levens hebben verwijderd. Zij zeggen van jullie dat jullie dode zielen zijn. Als het er nu zo met de maanbewoners voorstaat, staan ze zeker op een hoger levensni­veau dan jouw aardse apen.'

[15] De commandant zei: 'Als het met de bewoners van de maan inderdaad zo gesteld is, neem ik mijn oordeel natuurlijk onmiddellijk terug en vraag ik hun via jou vele malen om vergeving.'

[16] Rafaël zei: 'Laat dat maar voor wat het is, en laten we naar onze zaak terugkeren! N a de aarde hebben we nu de maan goed leren kennen *(* Dit wordt uitvoerig beschreven in het boek Aarde en maan van Jakob Lorber. ) Maar hoe zit het met deze twee hemellichamen in verhouding tot de zon?Voordat ik jullie dat geheel kan laten begrijpen, moet ik jullie in het kort nog bekend en vertrouwd maken met de planeten, die jullie op zijn minst wat de naam betreft kennen.

[17] Er zijn weliswaar nog enkele planeten die ook bij deze zon, die de aarde licht en warmte schenkt, horen en die net als de aarde licht en warmte van haar ontvangen. Maar ik zal me beperken tot enkel de planeten waarvan jul­lie de naam kennen, en ze jullie in hun ware gedaante één voor één voor ogen stellen. Daar is bijvoorbeeld Mercurius, de planeet die het dichtst bij de zon staat!’

[18] Onmiddellijk zagen de drie Romeinen deze planeet en bewonderden de tamelijke overeenkomst met veel op onze aarde, en Rafaël gaf daarbij uitge­breide verklaringen.

[19] Toen de drie al gauw klaar waren met Mercurius, kwam Venus aan de beurt en daarna Mars, die de drie aanvankelijk met enige schroom bekeken. Maar omdat ze er in plaats van hun oorlogsgod ook alleen maar een planeet in zagen, die tamelijk veel op de aarde leek, werden ze ook daar snel ver­trouwd mee. Na Mars kwam in overeenkomstige grootte Jupiter met zijn vier manen aan de beurt, waar de drie Romeinen zich zeer over verbaasden. Rafaël verklaarde hun in het kort het belangrijkste ervan, waardoor ze zijn macht en wijsheid zeer hoog prezen. Daarna liet hij Saturnus tevoorschijn komen, die de Romeinen nog meer bewondering ontlokte dan alle voor­gaande planeten* (* Deze planeet wordt uitvoerig beschreven in het boek Der Saturn van Jakob Lorber.) En Rafaël hield zich bij deze uitzonderlijke planeet langer bezig met zijn verklaringen dan bij een van de voorgaande, met uitzondering van de aarde.

 

15 Rafaël verklaart de verhoudingen van de planeten tot de zon

 

[1] Toen Rafaël alle genoemde planeten op de beschreven wijze aan de Romeinen had getoond, zei hij verder tegen hen: 'Het is niet voldoende dat jullie nu weten, dat het met deze sterren heel anders gesteld is dan zoals het tot nu toe totaalonjuist in jullie voorstelling bestond. jullie moeten ook heel duidelijk begrijpen in wat voor verhouding alle planeten, die jullie nu hebben gezien, tot de zon staan; dus let nu op!

[2] Ik zal jullie de zon in heel kleine afmeting voor jullie ogen plaatsen. In eerste instantie zien jullie hier een tamelijk grote bol met een manslengte doorsnede, omgeven door een krachtig, wit schijnsel; want deze bol die de zon voorstelt mag niet omgeven zijn met de volle lichtsterkte van de zon, omdat jullie hem dan niet nader zouden kunnen bekijken -laat het jullie dus voldoende zijn te weten dat deze bol de zon voorstelt.

[3] Kijk, het schijnsel, dat deze bol omgeeft, is de eigen atmosfeer van dit hemellichaam, die het aan alle kanten omringt! Bij de echte zon, die als geheel ongeveer duizendmaal duizend keer groter is dan deze aarde, is dit lichtschijnsel heel veel krachtiger. Maar let nu goed op, ik zal dit lichtende omhulsel enkele ogenblikken openen, opdat jullie kunnen zien hoe het eigenlijke vaste zonnelichaam eruit ziet en tevens opmerken dat dit hemelli­chaam voor nog heel andere doeleinden door de Heer geschapen is dan alleen om de andere hemellichamen te verlichten en te verwarmen! ,

[4] Hierop liepen de drie dichter naar de bol toe, naar de plaats waar hij ont­huld was, en bekeken hem met grote aandacht; Rafaël gaf daar uitgebreide en gemakkelijk te begrijpen verklaringen bij* (* De gesteldheid van de zon wordt uitvoerig beschreven in het boek Die naturliche Sonne van Jakob Lorber )

[5] Toen de drie in de korte tijd van nauwelijks een kwartier een geheel juist overzicht van de zon hadden gekregen -van haar inrichting, haar bewoon­baarheid en haar activiteit, invloed en verhouding ten opzichte van de andere planeten, waarvan ze de overeenkomstige inrichting in bepaalde zonnegordels terugvonden -en het ook hadden begrepen, zei Rafaël: 'Let nu buitenge­woon goed op; want nu komt voor jullie Romeinen de eigenlijke hoofdzaak! Pas als jullie die begrijpen, zullen jullie ook volledig van het waangeloof bevrijd worden, waardoor jullie denken dat de aarde in het centrum staat en alles -de zon, de maan en alle sterren -om de aarde bewegen en iedere dag hun reis door de zee moeten maken, die naar jullie mening van het ene einde van de hemel tot het andere reikt.

[6] Daar is onze zonnebol, en kijk, ik zal nu eerst alle planeten die jullie ken­nen in een rechte lijn vanaf de zonnebol in hun juiste proporties en afstand opstellen!’

[7] Daarna zagen de Romeinen eerst Mercurius, daarna Venus, toen de aarde en één voor één de overige planeten, allemaal in de juiste proporties en juiste afstand, en ze moesten natuurlijk een aardig eindje langs de vlakke oever van het meer wandelen, voor ze bij Saturnus kwamen. Bovendien merkten ze op een nog veel grotere afstand twee op planeten lijkende lichtpunten op, en ze vroegen Rafaël wat die te betekenen hadden.

[8] Rafaël zei: 'Ik heb jullie toch al direct in het begin gezegd dat er behalve de planeten die jullie bij name kennen nog enkele zijn. Maar die zijn voor Jullie nu nog niet van belang; in latere tijden zullen ze door bepaalde wijze mensen ook nog wel ontdekt en nader beschreven worden.

[9] Tussen Mars en Jupiter zien jullie ook nog een groot aantallichtpunten die op planeten lijken. Ook die zijn voor jullie nu nog niet van belang; mettertijd zullen ook die en vele andere door die wijze mensen ontdekt en nauwkeuriger beschreven worden. Als jullie daar later ook meer over willen weten, spreek er dan over met de leerlingen van de Heer; want zij zijn ingewijd in alle geheimen van de zichtbare sterrenhemel. Ook in Kis bij de grote tolwachter Kisjonah, die nu hier aanwezig is, zullen jullie gemakkelijk een Griek vinden met de naam Philopold, die nu ook hier is en evenals enkele hooggeplaatste Romeinen zelfs in Rome in al die dingen ingewijd is; van hem kunnen jullie veel leren.

[10] Maar we zullen dat nu laten rusten en weer terugkeren naar onze zon­nebol, opdat ik jullie nog de bewegingen van de verschillende planeten rond de zon laat zien!

[11] N u keerden de drie met Rafaël weer terug naar de zonnebol.

[12] Rafaël plaatste hem zo hoog in de lucht, dat alle planeten er omheen konden cirkelen; hij was te midden van alle planeten nog wel zichtbaar, en de planeten cirkelden er omheen in de juiste verhoudingen, alhoewel in korte tijd. Rafaël deelde echter de korte tijd van een uur zo goed in, dat bijvoor­beeld Saturnus slechts een uur nodig had voor zijn volledige omlooptijd en dat alle dichterbij staande planeten zich in evenredige, mathematisch nauw­keurige kortere tijdsspannen bewogen, evenals de manen rond de planeten waar ze bij hoorden. Dat gaf voor de Romeinen een buitengewoon verba­zingwekkend schouwspel, en te meer omdat Rafaël hun al die bewegingen grondig en heel begrijpelijk verklaarde.

[13] Toen Saturnus na een uur weer op de plaats kwam waar hij begonnen was te bewegen, liet Rafaël alles weer verdwijnen en zei: 'Nu hebben we de voorbeelden niet meer nodig, aangezien ze hun goede dienst voor jullie heb­ben gedaan! Als jullie deze zaak nu vanuit de ware grondslag begrijpen en ook inzien dat het alleen maar zo en niet anders kan zijn, zullen we nu weer naar het huis van de rechtschapen Ebal terugkeren!'

[14] Daar waren de Romeinen mee tevreden en liepen nu vol blijdschap met Rafaël naar het huis van Ebal, waar ze ons allemaal opgewekt aan tafel bij het avondmaal aantroffen.

[15] Het eerste wat ze deden was dat ze Mij bedankten voor alles wat ze in zo'n korte tijd door die wonderbaarlijke jongeman hadden geleerd.

[16] Ik zei tegen hen: 'Komen jullie nu bij ons zitten, en eet en drink en ver­sterk je -daarna zullen we weer met elkaar spreken!'

[17] Dat deden de drie ook direct en verkwikten zich nu met vissen, brood en wijn.

 

16 De voorwaarden om wijsheid te verkrijgen

 

[1] Toen wij ons allemaal lichamelijk hadden versterkt, informeerde de com­mandant naar Kisjonah en Philopold.

[2] Ik zei tegen hem: 'Zie de mannen hier rechts van Mij; de eerste is Kisjonah en de tweede is Philopold! Je zult nog vaak in de gelegenheid zijn om met hen te spreken; maar Ik weet wel waarover jij nu allemaal met Philopold zou willen spreken -waar het nu echter niet de juiste gelegenheid voor is; stel daarom je voornemen liever uit tot een ander moment. Voor vandaag heb je veel gezien en geleerd om je oude heidense bijgeloof uit te roeien; denk daar maar over na, opdat het in je geheugen en in je hart blijft en je het niet weer kwijtraakt, als je binnenkort weer naar je wereldse dingen en bezigheden terugkeert!

[3] Wat jij en je metgezellen nu hebben leren kennen, wisten de mensen in de oude tijden ook; maar toen hun nakomelingen zich steeds meer met de din­gen van deze wereld bezig gingen houden en trots en heerszuchtig werden, vergaten ze weldra de oude wijsheid, sloegen er geen acht meer op en dach­ten dat het niet nodig was dergelijke dingen te weten om het leven in stand te houden. Volgens hen was het voldoende als alleen bepaalde wijzen ervan op de hoogte waren; het volk zou zich daarentegen alleen moeten bezighouden met zijn kudden en met zijn akkers, tuinen, weiden en dierenjachten en niet met de dingen aan de hemel. Kijk, daardoor raakte het volk en zijn leiders niet alleen in deze, maar ook in andere dingen dom en blind en tenslotte vol duister bijgeloof, zoals het dat nu nog is, en terugschrikt voor de waarheid en voor het licht ervan vlucht!

[4] Men kan bij alle wijsheid ook zorg dragen voor wat de mens voor zijn lichaam nodig heeft; maar vooral moet ieder mens zorgen voor hetgeen zijn ziel betreft en de geest van het leven in de ziel en daar bekommerd om zijn. Want geen mens is op deze wereld gezet ter wille van eten, drinken en voor­naam doen, maar om te leven volgens de orde die God getrouw aan hem geopenbaard heeft, enkel voor het enige doel dat God hem gesteld heeft.

[5] Nu je hier de lang verloren waarheid aangaande de dingen van de hemel hebt verkregen, verteer dan in je ziel hetgeen je ontvangen hebt; als je daarin sterk bent geworden, kun je je bij Philopold met verdere dingen inlaten!’

[6] De commandant zei: 'Ja, Heer en Meester, U hebt in alle dingen gelijk; ik zie nu wel in hoeveel en hoe grootse dingen ik door Uw genade van de wonderbaarlijke jongeman heb ontvangen wat de dingen van de zichtbare hemel betreft! Als ik dat allemaal in mezelf volkomen geordend heb en er ook tekeningen van heb gemaakt -wat ik goed kan -om er anderen mee te onderrichten, zal ik mij daarna pas om verdere dingen bekommeren.'

[7] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in; maar het beste is om vooral het rijk Gods en de gerechtigheid daarvan in zichzelf te zoeken, door volgens Mijn leer te leven en te handelen. Wie dat in zichzelf heeft gevonden, zal ook waarlijk al het andere als een vrije toegift ontvangen; want de geest in de mens is uit God, en als die heer is geworden in de mens, leert hij de ziel in een uur veel meer dan je op aarde zelfs van de meest wijze leraren in duizend jaar zou kunnen leren.

[8] Mijn Rafaël, die een volkomen zuivere geest is -wat je van Mij kunt geloven en niet moet vergeten -heeft jullie drieën laten zien in wat voor korte tijd hij jullie dingen onderwezen heeft, die de mensen met al hun scherpzinnigheid en met alle ijver van hun zoeken, onderzoeken en denken In meer dan duizend jaar niet in die zuiverheid en waarheid zullen kennen.

Op die manier kan een ziel van een geest in één ogenblik eindeloos veel meer leren dan de mensen onder elkaar met hun natuurlijke verstand. Onthoud dat goed en handel ernaar!’

[9] De commandant zei: Heer en Meester, de grondbeginselen van Uw leer zijn mij welbekend, namelijk dat men ten eerste in U gelooft en in U ook de ene, enig ware God erkent, dat men die erkende God dan ook als het beste en meest volmaakte eeuwige wezen boven alles liefheeft en zijn medemens als zichzelf, en dat men ook de geboden van Mozes in acht neemt en zich eraan houdt.

[10] Welnu, wat Uw eisen betreft: die zouden gemakkelijk op te volgen zijn; maar Mozes heeft een groot aantal wetten, voorschriften en verordeningen gegeven, die in de eerste plaats moeilijk te onthouden en te begrijpen zijn, en vervolgens ook moeilijk in acht te nemen en te houden zijn.

[11] Moet ieder mens die in zichzelf Uw geest tot volledige heerschappij wil brengen en aldus Uw rijk en de volle gerechtigheid daarvan in zichzelf wil ontvangen, ook al die wetten, voorschriften en verordeningen houden en trouw in acht nemen?'

[12] Ik zei: ' Als je in Mij de ene enig ware God erkent, in Hem gelooft en Hem metterdaad boven alles liefhebt en je medemens als jezelf, dan vervul je daarmee ook alles wat Mozes en alle profeten hebben onderwezen; want zij zeggen met hun vele woorden met betrekking tot de plichten van de mensen tegenover God en elkaar niets anders dan wat Ik je in die paar woorden heb gezegd.

[13] Maar dan is het wel zaak dat je als Romeins commandant bij een onschuldig vergrijp van iemand als Ebal tegen jouw uit blinde ijver gestelde verordeningen niet direct eigenmachtig een zodanig grote boete in goud en zilver eist dat, met uitzondering van Jeruzalem en de tempel, bijna heel Palestina, Samaria en Galilea die niet zouden kunnen opbrengen. Want zo'n eis bevat niet één vonkje naastenliefde of gerechtigheid van het rijk Gods in de mens, omdat uit een dergelijke eis niet eens een vonkje van jullie Romeinse recht blijkt; en die eis getuigde datje slecht thuis bent in de grond­beginselen daarvan!

[14] Als je volgens Mijn leer wilt leven en handelen, moet je je eigenmachtige, scherpe verordeningen in de toekomst ook rigoureus veranderen; want met zulke verordeningen sta je nog heel ver af van de ware naastenliefde en derhalve van het rijk Gods, waartoe de kennis die je nu van de aarde, de maan, de zon en de overige planeten hebt, op zichzelf jou niet zou verheffen­. Want alles wat je in de grote, zichtbare ruimte met je lichamelijke ogen kunt bekijken, heeft pas waarde voor het rijk Gods in de mens, wanneer het ook van daaruit beschouwd en geestelijk verlicht wordt. Op zichzelf heeft het als materie geen waarde voor de hele mens, maar alleen een uiterst vluchtige en vergankelijke waarde voor het lichaam. -Dat, Mijn vriend, zeg Ik je opdat je je ernaar zult richten!'

[15] De commandant zei: 'Heer en Meester, ik dank U ook voor deze bui­tengewoon ware en goede raad, die ik zeker ook zal opvolgen voorzover dat in mijn vermogen ligt! Ter wille van de orde zal ik uiterlijk gezien streng moeten lijken, -maar in mijn hart zal het er anders uitzien; en dat zal in Uw ogen, o Heer en Meester, toch niet verkeerd zijn?'

[16] Ik zei: 'O nee, in geen geval, maar wees alleen streng volgens de echte wetten van Rome, waarin veel verzachtende omstandigheden bij bepaalde kleine vergrijpen te vinden zijn! Een zachtmoedige rechter in deze wereld zal in de andere wereld ook door Mij zacht geoordeeld worden, en een barm­hartige zal ook bij Mij barmhartigheid vinden. Kortom, met dezelfde maat waarmee jij meet, zal ook jij gemeten worden!'

[17] De commandant nam dat ter harte, en nu zei Ik tegen alle aanwezigen: 'Daarmee is een zwaar stuk werk, waar Ik jullie al eerder nog tijdens het mid­dagmaal op heb gewezen, goed beëindigd, en we hebben drie nieuwe leerlin­gen. Maar omdat het nu al tamelijk laat in de nacht is geworden, zullen we onze ledematen ook weer de nodige rust gunnen!'

[18] Hierop stond Ik met enkele leerlingen op en begaf Mij in een ander ver­trek ter ruste, en zo deden ook Maria en Jarah; de anderen bleven echter nog zitten en spraken met elkaar over Mij, Mijn leringen en daden.

 

17 Rafaël verklaart zijn macht

 

[1] Het gezelschap, waar ook onze Ebal, Kisjonah en Philopold nog steeds bij waren, bleef samen met Rafaël, die ook bij hen was gebleven, bijna tot de ochtend aan tafel. Mijn Jacobus de Oudere was daarbij het meest aan het woord, omdat hij Mij al vanaf Mijn geboorte goed kende en steeds het mees­te in Mijn buurt was. Rafaël verklaarde dan weer, wat de anderen raadselach­tig toescheen.

[2] Tegen de ochtend vroeg de commandant aan Rafaël: 'Nu we al zoveel heerlijke en grootse dingen uitjouw mond hebben gehoord, wil je misschien Voor ons drieën, Romeinen, zo goed zijn om uit te leggen wat voor wezen jij eigenlijk bent, en wat het voor stof was, waaruit je de dingen van de zichtba­re hemel zo meer dan prachtig voor ons geconstrueerd hebt, met al die ontel­bare dingen die zich erop bevinden! ,

[3] Rafaël zei: 'In de eerste plaats ben ik in alle opzichten een mens zoals jij, maar wel met het belangrijke verschil dat ik dit lichaam, dat jij nu kunt zien, in mijn zuiver geestelijke wezen kan veranderen, en dat ik als mens van vlees en bloed reeds bijna vierduizend jaar geleden, nog voor de zondvloed van Noach, in trouwe overgave aan God gedurende vele jaren op deze aarde heb geleefd en gehandeld.

[4] Nu ben ik echter een burger van de hemelen Gods en voor eeuwig Zijn dienaar en knecht. Mijn macht is Gods macht; daarom kan ik alles wat de Geest in mij wil. Als je dat nu weet, zul je ook wel weten van welke stof ik de dingen van de zichtbare hemel voor jullie gemaakt heb.

[5] Er is geen andere stof in de hele oneindigheid dan alleen de wil van God. Alles wat je ziet, hoort voelt en door een of ander zintuig waarneemt, zijn gedachten van God, en als Hij het wil, bestaan ze ook meteen.

[6] Wat God als de oereeuwige Geest in Zichzelf en door Zichzelf in staat is te doen, kan de geest Gods ook in de mens doen. Want God Zelf is in Zichzelf de zuiverste liefde, dus in Zichzelf ook het zuiverste levensvuur, zodoende ook het zuiverste en helderste licht en derhalve in Zichzelf de hoogste wijsheid en daardoor ook de hoogste alom werkzame macht en kracht.

[7] De volmaakt wijze orde van deze hoogste macht en kracht is de eeuwige wet, waar alle dingen zich naar moeten richten. Deze wet heerst ook over het lichaam van de mens; maar aan de ziel van de mens is een vrije wil gegeven en de wet is aan haar geopenbaard, opdat ze die in zich opneemt en haar wil daarnaar richt, ernaar leeft en handelt, om zo de volledige gelijkenis met God te bereiken, hetgeen haar bestemming is.

[8] Aan de ziel is echter in deze wereld, die tot haar ontwikkeling dient, slechts een zeer klein deel uit de wet van de goddelijke orde toevertrouwd om in acht te nemen; als ze in dat kleine deel getrouw is, zal ze ook over grote dingen gesteld worden -maar niet voordat ze in het toepassen van het kleine, haar geopenbaarde deel van de wet van de orde zo'n grote vaardigheid heeft verkregen, dat die haar volledig eigen en als het ware aangeboren is. Want anders kan ze in zichzelf immers ook niet tot het innerlijke bewustzijn van haar vrije zelfstandigheid komen en derhalve ook niet werkelijk waarnemen wat de goddelijke wil allemaal in haar en door haar in staat is te doen.

[9] Waartoe ik, die ook maar een mens ben, door de volle macht van de god­delijke wil in staat ben, daar hoef ik jullie geen verdere bewijzen van te geven. Als je een grote vaardigheid hebt bereikt om de goddelijke wil op te volgen, die je hier volkomen hebt leren kennen, en ook om jezelf volkomen te ver­loochenen in alle dingen van de wereld die jou bekoren, dan zul je in jezelf ook gewaar worden wat voor macht jouw ziel heeft verkregen.

[10] Maar voor alles geldt: oefening baart kunst; als de mens te weinig oefent blijft hij een eeuwige knoeier en kan hij voor niets groots en buitengewoons gebruikt worden. Of zou jij als Romeins commandant, die goed doorkneed is in de krijgskunde, aan iemand een belangrijk ambt toevertrouwen, voordat jij je ervan overtuigd hebt dat hij alle kennis bezit die voor dat ambt vereist is?

[11] God hoeft de mens niet op allerlei manieren te testen en op de proef stellen om Zich te overtuigen of hij al bekwaam is voor een groot en belang­rijk ambt; want Hij weet altijd heel duidelijk hoever een ziel het in haar innerlijke levensvoleinding heeft gebracht. Maar laat de ziel zichzelf onder­zoeken, in hoeverre ze gevorderd is in alle zelfverloochening wat de bekoor­lijkheden van deze wereld betreft, in hoeverre ze geheel en al één is geworden met de verkozen en metterdaad opgevolgde wil van God en of ze nog een knoeier is of misschien al een meester -en dan zal God de Heer niet aarzelen om de macht van Zijn wil in haar kenbaar te maken.

[12] Kijk eens naar verschillende leerlingen van de Heer! Als zij iets zouden willen doen vanuit de wil van de Heer, die in hen al heel machtig is gewor­den, zou de een of de ander van hen ook in staat zijn iets te doen wat jou vast en zeker niet minder wonderbaarlijk zou voorkomen dan wat ik bij jullie heb gedaan; maar hun echte liefde voor de Heer en hun ware deemoed tegenover Hem zegt hun: 'O, wat zijn wij nog zwakke leerlingen vergeleken bij U!' En daarom wachten ze nog tot de Heer hun zal zeggen: 'Ga nu de wereld in, onderricht alle mensen Mijn wil en doe werken in Mijn naam!' Dan zullen ze, waar dat nodig is, ook dezelfde tekenen doen die de Heer nu Zelf doet, en ook ik van tijd tot tijd doe door de wil van de Heer in mij .

[13] De macht van de goddelijke wil wordt de mens echter niet ingegoten, zoals bijvoorbeeld de melk bij een kind, maar hij moet die zelf met zijn eigen wilskracht, die bij ieder mens volkomen vrij is, als het ware met geweld naar zich toetrekken.

[14] Dat het zo is en niet anders, blijkt duidelijk uit het feit dat de Heer Zelf, voor wie toch alle dingen mogelijk zijn, Zijn leerlingen onderricht, hen naar Zich toetrekt en hun laat zien wat ze moeten doen om zich Zijn wil tot hun eigen wil te maken, die dan voor eeuwig hun zelf toebehoort.

[15] Wat de door de Heer Zelf uitgekozen leerlingen moeten doen om in zichzelf volledig op God te gaan gelijken, dat moet ook ieder ander mens doen, als hij de macht van de goddelijke wil in zijn ziel wil verkrijgen.

[16] Ik heb je nu heel duidelijk getoond uit welke stof ik de dingen van de zichtbare hemel voor jullie heb gevormd; maar zorgen jullie nu dat jullie mettertijd worden wat ik nu ben. Het 'hoe' heb ik jullie getoond. -En nu kunnen jullie nog voor een korte tijd je lichaam rust gaan geven; want de ochtend zal niet lang meer op zich laten wachten!’                                                              ,

[17] Na deze woorden van Rafaël stonden de drie Romeinen op, bedankten Rafaël voor deze les en gingen vol goede voornemens naar huis, waar ze alles in de gewenste orde aantroffen; maar alledrie rustten ze weinig, omdat ze in de geest van hun natuurlijke verstand nog te druk waren en niet wisten hoe ze het moesten aanleggen om hun wereldse ambt te verenigen met datgene wat ze van Mij en ook van Rafaël als Mijn wil hadden vernomen.

[18] Onder veel heen-en-weergepraat werd het volop ochtend, en de com­mandant moest de soldaten orders geven voor deze dag. De soldaten verwon­derden zich in stilte over het feit dat de commandant, die anders meer dan streng was, vandaag alleen maar heel zachtmoedige en mensvriendelijke beve­len uitdeelde, en ze dachten dat er iets heel bijzonders gebeurd moest zijn­. Maar ze lieten natuurlijk wijselijk niet merken dat de zachtmoedigheid van de commandant hun was opgevallen; want ze hadden immers ook liever een gemakkelijke dienst dan een zware

 

18 De vraag van de commandant over het doden van dieren

 

[1] Toen het volop ochtend was, maar nog even vóór zonsopgang, was Ik met enkele leerlingen reeds buiten, en ook Rafaël was bij ons. Spoedig daarna volgden ook alle anderen; ook de drie Romeinen lieten niet lang op zich wachten.

[2] We bevonden ons aan de oever van het meer en keken naar het spel van de golven, en de leerlingen wasten hun voeten en handen met het schone water. De drie Romeinen zouden graag het een en ander willen vragen en waren daarom ook dicht bij Mij en Rafaël komen staan.

[3] Maar Ik zei tegen hen: 'De dag heeft nog zijn volle tien uur, en in die tijd zal er nog menige vraag beantwoord kunnen worden; laten we nu eerst in alle rust van de ochtend genieten!’

[4] Daarmee waren de drie tevreden en ze wasten hun gezichten met het water van het meer om hun ogen, die de nachtelijke slaap enigszins misten, weer op te frissen en te sterken.

[5] Zo bleven wij in volledige rust ongeveer een uur vlak aan de oever van het meer en begaven ons toen naar een kleine heuvel, die zich in zuidelijke richting boven de waterspiegel verhief. Vanaf deze heuvel had men een mooi uitzicht naar het westen, en aan de oever, die hier over een tamelijk groot stuk met veel riet en biezen begroeid was, zag men enkele watervogels, die in het water hun ochtendmaal zochten en het ook gretig opaten.

[6] Nu kon de commandant niet meer zwijgen; hij ging snel naar Rafaël toe en zei: 'Luister, wijze en machtige burger van een betere wereld dan deze aarde! Ik ben over het algemeen zeer tevreden met de vaak prachtige inrich­ting van deze aarde van ons, hoe ze gevormd is en hoe de plantenwereld geordend is; maar wat de dieren betreft, in de omstandigheden waarin ze onder elkaar leven en bezig zijn, absoluut niet.

[7] Bij alle planten en gewassen is ervoor gezorgd dat ze hun voeding uit de aarde, het water, de lucht en uit de warmte van het zonlicht halen en zo voor­treffelijk gedijen; alleen de dieren en voor een groot deel ook wij mensen moeten om ons lichaam te voeden dieren vangen, doden en hun vlees eten.

[8] Kijk, dat doet het hart en het gemoed van de mens onmiskenbaar verwil­deren, wat ik in Rome maar al te vaak heb waargenomen bij de dikwijls vre­selijke stierengevechten en andere gevechten van wilde, verscheurende dieren in speciaal daarvoor gebouwde en ingerichte kooien; want in Rome en ook in heel veel andere plaatsen houdt men dergelijke dierengevechten om met name bij de soldaten en de burgers de oorlogszuchtige en dappere strijdlust steeds opnieuw aan te wakkeren en gaande te houden.

[9] En van wie hebben de mensen dat woeste oorlog voeren geleerd, waarbij er geen spoor van de liefde voor God en van de liefde voor de naaste te vin­den is ?

[10] Hier, kijk eens naar beneden in het water! Wat hebben die arme visjes eigenlijk misdaan, dat ze door die vraatzuchtige watervogels vaak met duizen­den worden gevangen en opgegeten? Zouden al die talloze verschillende soorten dieren in de lucht, op de aarde en in het water zich niet allemaal net als de tamme huisdieren kunnen voeden met de eveneens talloze verschillen­de soorten planten? Moeten allerlei soorten vleesetende roofdieren hun voedsel in de kudden van de zachtmoedige dieren zoeken en zodoende de mensen door hun wreedheid, die hun door de macht van God is ingeplant, uitlokken tot een woest gevecht?!

[11] De mens heeft kunstmatige wapens moeten uitvinden om tegen de ver­scheurende beesten te kunnen vechten. Daardoor heeft hij welleren vechten, doden en overwinnen; maar heeft hij daarbij iets gewonnen voor de verede­ling van zijn hart en gemoed, zoals God hem dat heeft aanbevolen?

[12] Kijk eens, ik heb heel vaak over dit onderwerp nagedacht en nog van geen enkel mens ook maar een half bevredigende oplossing voor dit ware sfinxenraadsel kunnen krijgen! Overal werd gezegd: 'De wijze goden zullen wel weten waarom ze dat allemaal zo hebben toegelaten!’

[13] Ja, dat is zeker zo; maar hebben de mensen daardoor iets gewonnen voor hun hart en gemoed? Ja, voor het jagen, vechten en oorlog voeren hebben ze wel winst geboekt, en vervolgens voor het geven van wetten en om dikwijls zo wreed als een hyena te zijn door hun rechtspraak ten opzichte van die mensen, die tegen hun wetten hebben gezondigd; maar voor het overige is er werkelijk niet veel goeds voortgekomen uit het feit dat ze geleerd hebben te vechten, eerst met de wilde dieren en al gauw daarna ook onder elkaar.

[14] Jij bent wijs en machtig vanuit de geest Gods in jou; onderwijs mij nu ook op de juiste wijze over deze kwestie, die mij heel belangrijk lijkt!'

 

19 De commandant vraagt naar het doel van de strijd in de natuur

 

[1] Rafaël zei: 'Je hebt me wel een echt belangrijke vraag gesteld, en ik zou je die ook zeker kunnen beantwoorden; maar jij bent nog lang niet diep genoeg doorgedrongen in het gebied van het zuiver geestelijke en zou de volle waar­heid over die dingen niet vatten.

[2] Maar ik geef je de verzekering dat ten eerste de leerlingen van de Heer allang volkomen onderricht zijn op dat gebied, en behalve zij ook vele ande­re mensen,Joden en heidenen, en ten tweede dat ook jij daarover nog tot een duidelijk inzicht zult komen. Er zullen zich vandaag nog wel gelegenheden voordoen, waarbij je ook in dit opzicht de liefde en wijsheid van de Heer zult kunnen loven en prijzen.

[3] Neem maar van mij aan dat de Heer Zich juist naar deze kleine heuvel heeft begeven, opdat jij bij de aanblik van de watervogels, die de kleine visjes opeten, tevoorschijn zou komen met je oude bedenkingen over de liefde, goedheid en wijsheid van een ware God! Je bent ermee voor de dag geko­men, zoals ook ik allang van tevoren wist, en er zal je dan ook op het juiste moment een juist licht in deze kwestie gegeven worden.

[4] Vriend, het leven is in zichzelf een strijd! Wie kan er als een goed en vroom mens naar het hoogste, vrije geestelijke leven overgaan, als hij er niet eerst met alle ernst voor gevochten heeft? Maar door wat moet de mens anders leren vechten -dan door de gevaren die hem aan alle kanten omge­ven? En die zijn door de Heer op deze aarde geplaatst en toegelaten, opdat de mens ze herkent en er net zo lang strijd tegen levert tot hij ze heeft overwon­nen. Maar nu genoeg daarover; na het ochtendmaal zullen we het er verder over hebben!'

[5] Toen onze Rafaël dat had gezegd, kwam een bode ons meedelen dat het ochtendmaal klaar stond, waarop wij onze kleine heuvel verlieten en ons naar het huis van Ebal begaven om het ochtendmaal tot ons te nemen.

[6] Na het ochtendmaal gingen we direct weer naar buiten, maar naar een andere, grotere heuvel, van waaruit men niet alleen de baai van Genezareth, maar ook een groot deel van het Meer van Galilea kon overzien. Op deze heuvel hadden de Romeinen een soort vesting, om van daaruit alles te kun­nen overzien wat er op het meer en in de niet onbelangrijke baai van Genezareth bewoog en als ongewoon te beschouwen was. Om die reden waren er op deze heuvel ook steeds Romeinse wachten geplaatst, die niet gemakkelijk iemand op dit punt toelieten, behalve wanneer de commandant zelf of een andere bevelvoerende ondergeschikte als leider aanwezig was bij een gezelschap dat deze heuvel wilde bezoeken.

[7] Aangezien de commandant nu zelf met twee van zijn onderofficieren bij ons was, hadden wij ook niet het minste probleem om van deze mooie heu­vel gebruik te maken.

[8] Er waren daar verschillende open tenten geplaatst, voorzien van banken, die de commandant onmiddellijk voor ons inruimde om te gebruiken, en ook liet hij nog een paar nieuwe tenten voor ons opzetten.

[9] Toen wij onze plek in de tenten hadden ingenomen, heerste er een tijd­lang rust, en allen keken naar de taferelen aan de oever en in de baai.

[10] Plotseling zag de commandant enkele grote adelaars vanaf de hogere bergen naar de laaggelegen oevers van het meer vliegen en zei: 'Daar komen vanaf die hoogte alweer enkele ongenode gasten, op dezelfde tijd als anders, om aan de oevers van het meer een goed smakend ochtendmaal te halen!

[11] Watervogels zijn weliswaar ook roofdieren, die zich voeden met vissen en allerlei andere waterdieren; maar ze zien er voor ons gemoed toch zachtmoe­diger uit, en hun roven en moorden van onschuldige waterdieren maakt op ons hart en gevoel niet zo'n storende indruk als wanneer een machtige ade­laar vanuit de hoogte als een pijl op een van de vele watervogels omlaag schiet, hem met zijn klauwen grijpt en daarna omhoog naar een of andere rots draagt, hem daar verscheurt en zijn vlees opeet!'

[12] Terwijl de commandant nog zo zijn humane beschouwingen hield, liet een adelaar zich in een rietveld aan de oever van het meer neervallen en greep daar een met vis verzadigde kropgans, die natuurlijk, omdat hij door de scherpe klauwen van de adelaar werd vastgehouden, in de lucht groot spekta­kel maakte.

[13] Het duurde niet lang of de andere adelaars volgden het voorbeeld van de eerste, wat de Romein zó boos maakte, dat hij naar Mij toeliep en zei: 'O Heer en Meester, hebt U soms niet gezien of niet willen verhinderen dat die vraatzuchtige roofvogels zich vergrepen aan de veel zachtmoediger watervo­gels op een manier, die voor ieder mens met een beetje gevoel ten hemel schreiend is? Moeten dergelijke afschuwwekkende taferelen, die in de wereld der natuur .herhaaldelijk voorkomen, ertoe bijdragen dat het menselijke hart zachtmoediger wordt en wordt aangespoord tot daadwerkelijke naastenliefde en barmhartigheid?

[14] Nee, dan blijf ik bij mijn oude grondbeginsel, dat ik enkele jaren geleden uit de.mond van een oude wijze Griek in Alexandrië heb gehoord: 'De hele aarde is een roofnest en een. tranendal voor de edele mens; want alles wat hij ziet en wat hem overkomt is beladen met de eeuwige vloek van de goden. Het is. mets anders dan een voortdurend ontstaan en tot een ellendig en­ vluchtig bestaan komen; en een wrede dood is steeds het gevolg van het ont­staan! En toch moet de mens, die het meest door zijn bestaan wordt gekweld, een volledig goed, edel, humaan leven leiden en de voortdurend vervloeken­de goden eren? Maar hoe kan hij dat, als hij niets anders dan alleen een wreed woeden van de hele natuur om zich heen ziet? Laat de mens dus ook als een leeuw, een tijger .of een adelaar worden en zich op zijn medeschepselen wre­ken - onverschillig of het mensen of dieren zijn - voor de ook over hem uit­gestorte vloek van de goden; laat hij proberen koning te worden en van zijn toch al korte leven te genieten, in weerwil van de goden!'

[15] Heer en Meester, ik zeg nu niet dat die wijze Griek daarmee een echt en waarachtig principe voor het welzijn van de mensen onder woorden heeft gebracht, aangezien ik bij U een heel ander levensprincipe heb gevonden volgens welk ik ook voortaan zal leven en handelen; maar zegt U nu Zelf of de geheel natuurlijke mens, met name in een land waar het wemelt van aller­lei roofdieren, als gevolg van zijn waarnemingen en ervaringen uiteindelijk wel tot een ander grondbeginsel voor het menselijke leven op deze aarde kan komen, ook al heeft hij in aanleg een goed gemoed, zoals dat vaak bij nog onmondige kinderen goed kan worden waargenomen.

[16] Laten we eens kijken naar de landen waar het wemelt van allerlei soor­ten roofdieren en de mensen voortdurend jacht op hen moeten maken, om met door hen opgevreten te worden! Hoe zijn die mensen zelf? Ze zijn net zo woest als de dieren die hen omringen! Ze roven en moorden en onder hen is geen liefde en nog minder echte barmhartigheid te vinden en geen verlangen of neiging naar een goed geordende, vreedzame bezigheid.

[17] Kijken we daarentegen naar een volk, zoals ik eens in Armenië heb aan­getroffen! In het land van dit volk heeft een vroegere, wijze koning met alle ijver alle wilde dieren door veel bekwame jagers zoveel mogelijk laten uit­roeien -en ook de adelaars en gieren werden niet ontzien; alleen zachtmoe­dige en nuttige huisdieren mochten worden gehouden, en de akkerbouw was de voornaamste bezigheid van dat volk -en ik zeg U, o Heer en Meester, dat ik nooit een zachtmoediger en vreedzamer volkje op een continent ben tegengekomen!

[18] Overdag en 's nachts kan men in dat land over alle grote en kleine wegen reizen, zonder dat men bang hoeft te zijn om door een wild dier en nog min­der door een roofzuchtig mens aangevallen te worden. En in welk huis men ook binnenkomt, hoe eenvoudig het ook is: men wordt er allervriendelijkst opgenomen en met alle liefde en vriendelijkheid verzorgd met alles wat men in dat huis voor de menselijke behoeften bezit.

[19] En aan wie heeft het volk van het genoemde land die uitstekende, goede, lieve en zachte ontwikkeling van het gemoed te danken? Aan die wijze koning, die zijn land van alle wilde roofdieren wist te zuiveren.

[20] Voor U, o Heer en Meester, zou het nog veel gemakkelijker zijn om de hele aarde van alle wilde dieren te reinigen -en dan zouden de mensen, die niet zouden hoeven te vechten met leeuwen, panters, tijgers, hyena's, beren, wolven, vossen en nog andere wilde beesten, bij een goed onderricht weldra op de genoemde Armeniërs lijken!'

 

20 De voornaamste redenen voor de verscheidenheid

in de schepping op aarde

 

[1] Ik zei: 'Mijn vriend, in natuurlijk, werelds opzicht heb je natuurlijk hele­maal gelijk, en er zou weinig tegenin te brengen zijn; maar op het vlak van de ziel en de geest, dat jou tot nu toe nog volkomen onbekend is, zou je iets van Mij verlangen wat helemaal tegen iedere orde op deze aarde in zou gaan.

[2] Kijk, op een hemellichaam waar de mensen de bestemming hebben om wat hun ziel en hun geest betreft volmaakte kinderen Gods te worden, moet alles juist zo ingericht zijn als het op deze aarde ingericht is!

[3] Jouw oog en je verstand zien weliswaar niets anders dan gericht, vervol­ging, roof, moord, dood, ontbinding en vergankelijkheid; maar het is niet zoals jij je die dingen voorstelt, maar heel anders.

[4] Ten eerste is de traagheid, die een onvermijdelijk gerichtsaanhangsel van de lichamelijke materie is, de grootste vijand van de ziel, die steeds wakkerder en actiever moet worden -want alleen daardoor kan ze volledig gelijk wor­den aan de geest Gods in haar en zodoende aan God gelijk worden -en hoe warmer de landen zijn waar de mensen hun woningen hebben gebouwd, des te meer worden ze door deze belangrijkste vijand van de ziel bedreigd.

[5] Als er in zulke landen niet allerlei dieren waren die lastig zijn voor de mens, en als hij niet voor de voeding van zijn lichaam hoefde te zorgen, dan zou hij ook niet zorgen voor de ontwikkeling van de krachten van zijn ziel. Hij zou weldra lijken op een zeepoliep of op de wortels van een boom, die niets anders hoeven te doen dan door de mechanische en organische inrich­ting de bij hen passende voeding uit het water, de aarde en de lucht naar zich toe te zuigen.

[6] Kijk, dat is de voornaamste reden waarom er voor de mens op deze aarde allerlei dingen zijn geschapen, die hem tot uiteenlopende activiteit opwekken -eerst wat zijn lichaam, en daarna ook wat zijn ziel betreft, wat de hoofdzaak is!

[7] Wat de tweede reden aangaat, die kan iedere denker gemakkelijk zelf ont­dekken. Stel je de aarde eens voor als een helemaal eenvormige, grote wereld­bol! Op de uitgestrekte bodem ervan zouden alleen maar geheel gelijke beken, meren en zeeën voorkomen, geen bergen, geen andere dieren dan schapen, geen vogels behalve kippen, en geen andere waterdieren dan alleen een overal precies gelijke soort vissen; op dezelfde manier zou er op de aard­bodem maar één soort gras groeien als voedsel voor de schapen, en slechts één soort vruchten om de mensen en kippen te voeden, verder ook maar één soort fruitboom en één soort boom om een eenvoudige woonhut van te kunnen bouwen, en zo zou er ook maar één overal gelijke soort steen bestaan alsook maar één soort metaal, waar de mensen het meest eenvoudige gereed­schap voor hun huishouden van zouden kunnen maken.

[8] Zeg nu zelf, hoever de mensen zouden kunnen komen met het ontwik­kelen van hun voorstellingen, ideeën en fantasieën!

[9] Hoe buitengewoon schraal het eruit zou zien met het inzicht en verstand, die hoger en zuiverder moeten worden, hoef ik je niet nader uit de doeken te doen. Maar Ik maak je opmerkzaam op de zeer geringe staat van ontwikke­ling van de ziel en de geest van op aarde levende mensen die in gebieden wonen waar in de wijde omtrek geen bergen zijn, waar alleen hier en daar wat eenvormig gras op de bodem groeit, en verder wat schrale en verkom­merde struiken aan de oevers van een paar onaanzienlijke beken en op poe­len lijkende meren.

[10] Jij kent dergelijke streken wel. Hoe is het bij de bewoners van die gebie­den echter gesteld met de cultuur van de geest? Kijk, ze zijn voor het groot­ste deel helemaal verwilderd! En waarom? Omdat ze door gebrek aan een zo groot mogelijke verscheidenheid van de hen omringende dingen en schepse­len, die noodzakelijk is voor de hogere ontwikkeling van de ziel, niet tot enige ontwikkeling van hun voorstellingen, ideeën en de voor de ontwikke­ling van inzicht en verstand vruchtbare fantasie kunnen komen.

[11] Kijk daarentegen eens naar mensen, wier land rijkelijk met alle denkba­re verscheidenheid is toegerust. Je zult ontdekken dat ze ontwikkeld zijn, zij het niet op het vlak van het diepste innerlijke leven van ziel en geest, dan toch op het vlak van het uiterlijke verstand, het inzicht en de fantasie; en dat moet er bij een mens toch zijn, als hij wil overgaan naar een hogere ontwikkeling van het innerlijke leven van ziel en geest! Want als je vanwege het prachtige uitzicht een berg wilt beklimmen, moet er ten eerste wel een berg zijn, en als die er is, dan moetje bij het beklimmen geen genoegen nemen met de halve hoogte van de berg -hoewel die ook al een heel wijds uitzicht biedt -maar daarenboven de moeite nemen om ook de hoogste toppen te beklimmen, om van daaruit van het volle uitzicht te genieten.

[12] Zo moeten ook de mensen, wier inzicht, verstand en fantasie eenmaal ruimschoots ontwikkeld zijn, geen genoegen nemen met deze halve hoogte van het leven, maar zich inspannen om de volle hoogte ervan te bereiken.

[13] Wat Ik je daarmee wil zeggen, zul je wel begrijpen. En dat is de tweede reden waarom God deze aarde met zo'n grote verscheidenheid aan dingen, schepselen en verschijnselen heeft uitgerust, waarvan jij met al je Alexan­drijnse ontwikkeling tot nu toe nauwelijks nog het eerste haaltje van de klei­ne alfa * (* De 'alfa' is de eerste letter van het Griekse alfabet.) kent.'

 

21 De zielensubstantie en haar trapsgewijze bevrijding uit de materie

 

[1] (De Heer:) 'Er is echter nog een derde reden, die al Mijn leerlingen ook al kennen, en die zul jij in de toekomst ook nog preciezer leren kennen dan men je nu kan uitleggen; want je innerlijke verstand zou het niet kunnen begrijpen. Maar zoveel kan Ik je als aanduiding nu wel zeggen, dat alles en nog meer, wat de aarde van haar middelpunt tot ver boven de hoogste lucht­regio bevat, zielensubstantie is; maar die substantie verkeert gedurende een bepaalde tijd, totdat ze bevrijd is in zeer uiteenlopende gerichtstoestanden, van zwaar tot minder zwaar, en daardoor wordt ze voor het lichamelijke oog alsook voor het gevoel van de mens op deze wereld zichtbaar en voelbaar als volkomen dode, hardere of zachtere materie. Hiertoe behoren om te begin­nen alle steensoorten, mineralen, aardsoorten, water, lucht en alle nog onge­bonden stoffen daarin.

[2] Dan komt het hele plantenrijk in het water en op de aarde, samen met de overgang ervan naar het dierenrijk. In dit rijk neemt het gericht al mildere vormen aan en bevindt de zielensubstantie zich al meer in de fase van een zekere bevrijding dan in de eerdere harde gerichtstoestand; de zielensubstan­tie, die voorheen als het ware chaotisch dooreen gemengd was, wordt nu met het oog op het ontwikkelen van intelligentie gesorteerd en tot op zichzelf staande eenheden gevormd, en vertoont in dit tweede rijk dan ook een grote verscheidenheid.

[3] Terwijl de zielensubstantie in het tweede rijk vanwege haar speciale intel­ligentieontwikkeling een grote sortering moest ondergaan, moet ze in het derde rijk van de dieren, dat een nog veel grotere verscheidenheid kent, tot een steeds grotere vereniging van afzonderlijke intelligenties gebracht Wor­den, om tot een helderder en vrijere individuele intelligentie te komen. Daarom verenigen zich in dat dierenrijk dan ook talloze zielensubstantiedeel­tjes van allerlei verschillende kleine diertjes tot één grotere dierenziel, bij­voorbeeld die van een grotere worm of een insect.

[4] Als ze het materiële omhulsel waarin ze besloten waren, kwijtgeraakt zijn, verenigen talloze verschillende soorten insecten zich weer tot een dierenziel van grotere en volmaaktere aard; en dat gaat zo door tot de grote en vol­maakte dieren, die deels nog wild en later voor een deel zachtaardig zijn. En uit de laatste eenwording van die dierenzielen komen dan pas de mensenzie­len voort, die voorzien zijn van alle mogelijke begaafdheden qua intelligentie.

[5] Als een mens in deze wereld wordt geboren en ter wille van zijn volledi­ge vrijwording nog een lichaam te dragen krijgt, dan is het uiterst wijs door God zo ingericht dat hij zich als complete ziel evenmin iets kan herinneren van alle noodzakelijke voorafgaande toestanden in afzonderlijke bestaansvor­men die zij als overgang heeft doorgemaakt, als jouw oog de afzonderlijke druppels van de zee kan zien en onderscheiden. Want als dat aan een mensen­ziel gegeven zou zijn, zou zij die eenwording van zo eindeloos verschillende zielensubstantie­ en intelligentiedeeltjes niet verdragen, maar zichzelf zo snel mogelijk trachten op te lossen, net als een waterdruppel op gloeiend ijzer.

[6] Om de ziel van de mens te behouden moet haar door de inrichting van het lichaam dat haar omsluit iedere herinnering aan voorgaande bestaansvor­men volledig ontnomen worden, tot de tijd dat ze innerlijk volledig één wordt met haar geest van liefde uit God. Want die geest is als het ware de kit waardoor al die eindeloos verschillende zielenintelligentiedeeltjes tot één eeuwig onvernietigbaar wezen vast met elkaar verbonden worden; dan door­lichten, herkennen en begrijpen ze zichzelf in alle helderheid, en loven en prijzen ze als een voleindigd, op God gelijkend wezen Gods liefde, wijsheid en macht.'

 

22 De samenstelling van de menselijke ziel

 

[1] (De Heer:) 'Dat een menselijke ziel en op overeenkomstige wijze zelfs haar aanvankelijk zeer onbeholpen lichaam op die manier zijn samengevoegd, zal een dieper denkend en voelend mens uit vele verschijnselen die hij bij zichzelf waarneemt in grote lijnen kunnen vermoeden.

[2] Neem het ontelbare aantal zeer uiteenlopende begrippen en ideeën, die een ziel met slechts enige ontwikkeling uit zichzelf kan ontwikkelen en waarvan ze zich ook een voorstelling kan maken -juist of minder juist, dat is vooralsnog niet belangrijk; als ze niet in zekere zin tot een alomvattend geheel samengesteld zou zijn, zou ze evenmin als een os of een ezel in staat zijn om een ontwerp voor de bouw van een koninklijke burcht te tekenen en de burcht volgens die tekening te bouwen.

[3] Als je alle verschillende dieren bekijkt, zowel die in de lucht -zoals insec­ten en vogels -alsook de dieren op de vaste aardbodem en die in het water, dan zul je bij de meesten het vermogen om iets te bouwen ontdekken. Kijk maar naar de bijen en andere diertjes in de lucht die daar min ofmeer op lij­ken; bekijk de zeer verschillend gebouwde nesten van de vogels maar eens; en de mieren en nog andere insecten in de aarde, de spinnen en de rupsen, ver­der alle soorten muizen, de bever, die een echte hut bouwt, de vossen, wol­ven, beren en nog een groot aantal andere dieren, en zie hoe ze hun wonin­gen heel doelmatig voor henzelf bouwen en inrichten; kijk verder eens naar de verschillende dieren in zee, met name de schaaldieren -dan zie je bij hen zo'n geweldig vermogen om te bouwen, dat vaak zelfs de beste architect daar hoogst verbaasd over is!

[4] Welnu, ieder dier, van het kleinste tot het grootste, heeft natuurlijk een vermogen tot bouwen dat aansluit bij de eenvoudige intelligentie van zijn dierenziel; het kent bovendien het bouwmateriaal en gebruikt het op zijn eigen manier, die altijd hetzelfde is. Maar in de menselijke ziel zijn er ontel­bare aantallen van al die dierlijk intelligente vermogens tot bouwen aanwe­zig, en daaruit kan ze, als het ware door een stilzwijgende bewustwording, ook een ontelbaar aantal voorstellingen en ideeën samenstellen en zo geheel nieuwe en grote vormen scheppen.

[5] En zo kan de mens dus, wanneer hij ook maar enigszins ontwikkeld is, allerlei woonhuizen in zeer grote verscheidenheid en talloze andere dingen uit zichzelf uitvinden en ze met zijn wil, verstand en ijver ook ten uitvoer brengen. Zou hij dat kunnen, als in zijn ziel niet al die verschillende vermo­gens op de getoonde wijze aanwezig zouden zijn? Zeker niet; want zelfs het na de mens meest intelligente dier heeft geen fantasie en derhalve ook geen alomvattende gave om dingen vorm te geven.

[6] Nu zeg je bij jezelf: 'Ja, maar waarom moest een mensenziel die vermogens eigenlijk via zo'n lange en moeizame weg verkrijgen?'

[7] Ik zeg je: de eeuwig beste en meest wijze Bouwmeester van alle dingen en wezens weet het allerbeste, waarom Hij op deze aarde juist die weg voor de ontwikkeling van een volmaakte mensenziel heeft ingericht, en Mijn woord moet voorjou hierin voldoende zijn. Als je in jezelf meer voleindigd zult zijn, zul je ook de reden voor jouw lange en moeizame weg inzien.

[8] Jullie Romeinen, de Grieken en de Feniciërs en ook de Egyptenaren geloofden in zielsverhuizing en geloven er heden ten dage nog net zo in als de Perzen, Indiërs, de Chinezen aan de andere kant van de hoge bergen in het wijde, grote en verre oosten en nog een volk, dat nog verder naar het oosten op grote eilanden woont* (* De japanners. ) , die omspoeld worden door de grootste zee van deze aarde, en ook nog vele andere volksstammen op de wijde aarde. Maar overal is de waarheid, die de oervaderen van de aarde heel goed kenden, geheel vervormd en volkomen verdraaid doordat in de loop der tijd heb­zuchtige mensen opstonden die aanvankelijk leraren van het volk en later priesters vol eerzucht en heerszucht werden - want de ware toedracht van de zielsverhuizing zou hun geen tribuut en offers opgeleverd hebben, en daarom lieten ze de menselijke zielen weer terugverhuizen in de dieren en in die die­ren lijden, van welk lijden alleen de priesters hen in ruil voor grote offers konden bevrijden.'

 

23 Over het verval van de zuivere leer

 

[1] (De Heer:) 'Nu zeg je bij jezelf: 'Maar hoe kon het volk, dat reeds in de waarheid stond, zich zo dwaas door die slechte en leugenachtige priesters dom laten maken en verblinden?'

[2] Ik zegje: niets was gemakkelijker dan dat! De oude, ware wijzen zijn in de loop van de tijd van de aarde verdwenen, en reeds tijdens hun aardse leven hebben zich bepaalde tovenaars en waarzeggers opgeworpen die datgene wat ze leerden, bekrachtigden met allerlei wonderen, die hun door een kwade geest werden getoond en als goddelijke bewijzen werden beschouwd door de blinde en van dergelijke bedriegerijen volkomen onkundige mensen, en op die manier was het gemakkelijk om de mensen, die overal een grote hang naar wonderen hebben, volkomen van de oude waarheid af te brengen en zover te krijgen, dat ze rotsvast alles geloofden wat de valse wijzen, die op hun eigen voordeel uit waren, hun wilden leren.

[3] Vele van zulke magiërs, waaruit al heel gauw priesters en valse profeten voortkwamen, verstonden -en verstaan ook nu nog - de kunst om bijvoor­beeld hun stem zo te verdraaien, dat die door de mensen gehoord werd alsof die van een afstand of uit een boom of uit een dier kwam.

[4] Ze bootsten de klank van de stem en ook de tongval van bekende, maar reeds gestorven mensen na, waarbij het leek alsof die stem uit een boom, steen, bron of ook willekeurig welk dier kwam, en wel zo bedrieglijk echt, dat iedere aanwezige moest zeggen: 'Ja, dat is de ziel van onze bekende gestor­vene, die overigens een oud, goed en waarachtig mens was! Wat kan hij toch tegenover God misdaan hebben, dat zijn ziel nu in een kameel moet ver­smachten en vast veel moet lijden?'

[5] Wie had zijn antwoord sneller klaar dan zo'n magiër en priester, die zijn stem kon verdraaien! Al gauw hoorden de bange toehoorders uit de kameel de volgende zin: 'Ik wilde met mijn hele huis streng bij de leer van de oude vaderen blijven -en heb daardoor de nieuwe, door God opgewekte wijzen en profeten geminacht! Zodoende heb ik gezondigd en ben ik voor tien jaar in deze kameel verbannen om ondraaglijk te lijden. Geloof in de nieuwe profe­ten Gods, en geef hun als boete voor mijn zonde een door hen verlangd offer uit de schatten die ik heb achtergelaten; dan zullen ze bij God om genade voor mij vragen en zal ik van mijn grote kwelling verlost worden, en jullie zullen er na je lichamelijke dood van bevrijd zijn!'

[6] Na zo'n antwoord van de kameel zul je waarschijnlijk wel kunnen begrij­pen hoe de blinde mensen maar al te gauw de oude waarheid verlieten en vast in de leringen van de valse profeten gingen geloven.

[7] En zoals het toen was, zal het na Mij weer worden, als bij het verbreiden van Mijn leer, die als enige volmaakt waar is, niet alle voorzichtigheid betracht wordt.

[8] Kijk, op die manier is het veelgodendom ontstaan en het hele heidendom, het totaal verkeerde geloof in jullie zielsverhuizing en in vele duizenden andere afschuwelijke domheden!

[9] Al zijn er door God steeds echte leraren onder het eenmaal blind gemaak­te volk gezonden, ze hebben weinig uitgericht -want de vrije wil, zonder welke de mens tot een dier zou worden, moet bij de menselijke ziel van deze aarde onaangetast gelaten worden; het is dus zaak geduld te hebben met de mensheid en waarschijnlijk het grootste deel ervan in een andere wereld tot een beter inzicht te laten komen.

[10] Maar wee eenmaal alle valse leraren, priesters en profeten, die de oude, zuivere waarheid zelf nog wel heel goed kennen, maar die leer vanwege hun hebzucht en heerszucht steeds hardnekkig aan het volk onthouden; ze zullen later niet ontkomen aan Mijn toorngericht!

[11] Op deze aarde hebben ook zij een vrije wil en kunnen tot een bepaalde tijd ook doen wat ze willen; maar als ze het op deze aarde eenmaal te bont gaan maken, zal Ikzelf als een felle bliksem Mijn licht der eeuwige waarheid in alle dingen over de mensen op aarde uitgieten, zoals Ik dat nu Zelf aan jul­lie heb getoond en geleerd. Dan zullen alle valse leraren, priesters en profeten beginnen te weeklagen en zich voor Mijn verlichte mensen en voor de macht van Mijn licht proberen te verbergen. Maar hun moeite en grote inspanning zal helemaal tevergeefs zijn; want ze zullen door de verlichte volkeren van het ene einde der aarde naar het andere als wilde, verscheurende dieren met vuri­ge gesels worden opgejaagd en nergens meer een veilige plaats vinden waar ze opgenomen worden en veilig onderdak hebben, en hun rijk en duistere heer­schappij zal voor altijd volkomen ten einde zijn.

[12] Daarmee, vriend, heb je nu behalve de derde reden, die Ik je zo duidelijk mogelijk voor jouw verstand heb getoond, nog vele andere dingen, die niet alleen jij, maar ook alle anderen goed ter harte moeten nemen!'

 

24 Het voorstel van de commandant om de valse profeten te ontmaskeren

 

[1] Hierop bedankte de commandant Mij van ganser harte voor Mijn geduld en moeite, en zei: 'O Heer en Meester, al is mij van alles wat U mij nu hebt uitgelegd ook nog niet alles even duidelijk als wellicht een van Uw leer­lingen - toch ben ik zover in de geest van de waarheid doorgedrongen dat ik deze aarde nu met heel andere ogen bekijk dan ooit tevoren in mijn leven!

[2] Maar één ding kwam in mij op, toen U uitlegde hoe de nieuwe valse lera­ren, priesters en profeten door allerlei bedrog, van de aard waarvan de onwe­tende mensen natuurlijk geen idee kunnen hebben, zo'n volk ter wille van aardse voordelen gemakkelijk en snel van de oude, zuivere waarheid afbren­gen: als zulke laaghartige mensen uit puur eigenbelang het volk zo beginnen te bewerken, zou een uitzonderlijk teken uit de hemelen toch een heel doel­treffend middel zijn om die valse leraren voor altijd de mond te snoeren. Als bijvoorbeeld bij die zogenaamd sprekende kameel de geestelijke mens, die aan gene zijde voortleeft, met een ernstig gezicht goed herkenbaar aan allen zou verschijnen en op een voor iedereen goed te begrijpen manier tegen de valse leraren zou getuigen, zou het toch wel erg gek moeten lopen als de valse profeten verder nog iets tot stand zouden kunnen brengen bij een volk dat opnieuw vanuit de wereld aan gene zijde verlicht is! -Wat is Uw mening daarover?'

[3] Ik zei: 'Daar valt enerzijds veel op te zeggen, maar anderzijds maar heel weinig van enig belang! Want zie, ten eerste is het middel dat jij Me nu voor­stelt in alle tijden en bij alle volkeren met min of meer gunstig effect toege­past!

[4] Zolang een volk voor het grootste deel nog trouw was aan de oude waar­heid, maar hier en daar een deel van het volk door de gevonden schatten van deze aarde te werelds begon te worden en zich meer en meer van de waar­heid begon te verwijderen, hadden jouw middelen vaak gedurende twee, vaak ook drie generaties een heel gunstige uitwerking; bij de vierde generatie ech­ter, die zich nog meer bezig ging houden met het najagen van wereldse schat­ten en er uit eigen vrije wil toe overging de wereld lief te hebben, werden dergelijke toegepaste middelen tot fabels, en slechts weinigen geloofden er nog zo half en half in.

[5] Als zulke middelen weer werden toegepast, sorteerden ze over het alge­meen al weinig effect meer en werden ze door de aanzienlijken alleen maar belachelijk gemaakt en bespot, en de valse wonderdoeners, die ook de kunst verstonden voor de buidels van de trage groten en aanzienlijken te werken,

waren al in het voordeel. En zo ging het vele eeuwen lang door eigen schuld bij de verschillende volkeren steeds verder bergafwaarts.

[6] Kijk, nu is in Mijzelf het allerhoogste Middel, dat jij Me voorstelde om al het valse onder de mensen uit te roeien, vanuit de allerhoogste hemelen al lang daadwerkelijk aanwezig bij de Joden, die nog het meest en het zuiverst vertrouwd zijn met de oude waarheid, en Het heeft verschillende keren in Jeruzalem en in vele andere steden en plaatsen tekenen gedaan die alleen God kan doen, en de meest lichtende waarheid uit de hemelen onderwezen! Ga maar eens onderzoeken hoeveel mensen zich door dit allerhoogste Middel nog van hun oude dwalingen en zonden hebben bekeerd!

[7] Maar als het allerhoogste Middel zo weinig tot stand brengt, waarbij de vrije wil van de mensen noodzakelijkerwijs behouden moet blijven, hoe wei­nig zou dan wel niet een andere geest uit de grote wereld aan gene zijde kun­nen bewerkstelligen!

[8] Bovendien is het voor iedere geest die in de grote wereld aan gene zijde al meer dan zalig is een heel zware opgave om weer op deze wereld te moeten verschijnen. Als hij dat vrijwillig doet, dan wordt het door Mij ook toegela­ten; maar geen enkele geest wordt daartoe gedwongen.

[9] Het is voor een minder volmaakte geest niet minder zwaar om vanuit gene zijde naar deze wereld terug te keren -met name te midden van louter wereldse mensen - dan wanneer jij terug zou willen keren in het lichaam van je moeder, dat de eerste en meest benauwde wereld van ieder mens was, en daarin iets zou willen ordenen en bewerkstelligen. Daarmee kun je de levens­situatie van de geesten in de grote wereld aan gene zijde en die van de op deze benauwde aarde levende menselijke pelgrims ongeveer met elkaar ver­gelijken.

[10] Een kleine cirkel heeft ruimte genoeg in een grote; maar omgekeerd gaat dat moeilijk. Begrijp dat goed!'

[11] Daar dachten allen lang over na, en Ik nam wat rust.

[12] Wij bleven tot ongeveer twee uur na de middag op die heuvel. Daar werd nog over veel dingen gesproken en door Rafaël ook daadwerkelijk aan de Romeinen getoond, wat naderhand door de commandant en ook door zijn ondergeschikten opgeschreven is. Daarna begaven wij ons weer naar het huis en namen een maal tot ons.

[13] De namiddag bracht Ik in rust door; de leerlingen hadden echter van de commandant nog allerlei vragen te beantwoorden gekregen. Johannes en Mattheus gingen aan het schrijven en maakten korte aantekeningen van wat ze tot dan toe hadden gehoord en gezien; ook Mijn Jacobus de Oudere maakte aantekeningen voor zichzelf, die hij echter pas na verloop van enkele jaren ordende. De commandant maakte ook van deze gelegenheid gebruik om in het Grieks aantekeningen te maken, die ook hij echter pas later meer ordende.

[14] Ik bleef met de leerlingen nog ongeveer acht volle dagen in Genezareth, en er kwamen nog meer vreemdelingen uit de omgeving van Damascus en ook uit andere steden daar naartoe, die Mij leerden kennen en het geloof in Mij aannamen.

[15] Alles wat daar verder nog geleerd en gedaan is hoeft niet meer woord voor woord aangehaald te worden, aangezien tot nu toe al uitputtend getoond is, waarin en hoe de mensen door Mij en door Rafaël, die eveneens gedurende de genoemde tijd zichtbaar en werkzaam met Mij in Genezareth bleef, onderwezen zijn. Want ze zijn niet alleen in de dingen van het rijk Gods op aarde, maar ook in allerlei natuurlijke dingen en de verschijnselen daarvan heel duidelijk en geheel en al naar waarheid onderwezen; daardoor lieten ze hun oude bijgeloofvaren, omdat ze hun oude dwalingen inzagen en begre­pen.

[16] Op deze wijze vormde in Mijn naam zich weldra een zeer aanzienlijke gemeente in Damascus, evenals in andere plaatsen, en Mijn naam werd in de wijde omtrek geprezen.

 

Een 'nota bene', gegeven op 11 augustus 1862

 

25 Over de geestelijke omstandigheden in de eeuwen na Christus

tot in de tweede helft van de 19e eeuw.

De geestelijke wending door het instralen van het goddelijke licht

 

[1] NOTA BENE: een toelichting voor déze tijd!

[2] Van de mededelingen over alles wat Ik tijdens Mijn lichamelijke leven op deze aarde in het hele Joodse rijk heb gedaan en geleerd, is reeds na verloop van vijfhonderd jaar na Mijn aardse leven -met name wat de verklaringen van de dingen en verschijnselen in de natuurlijke wereld betreft -het meeste voor een deel in vergetelheid geraakt, grotendeels echter opnieuw zodanig met de oude onzin vermengd, dat niemand daarin meer de zuivere waarheid heeft kunnen ontdekken.

[3] Er zijn wel veel tamelijk gelijkluidende, meestal door Grieken en Romeinen vervaardigde handschriften bewaard, deels in de tien steden in het lange en brede Jordaandal (waaronder zeker ook de ongeveer zestig steden begrepen moeten worden, die in Mijn tijd, maar ook daarvoor al en na Mij nog tot na de tijd van de verwoesting van Jeruzalem en de omgeving daarvan allemaal grotendeels door Grieken en Romeinen bewoond werden), deels in Essea (waarvan echter al twaalfhonderd jaar geleden geen spoor meer te vin­den was, omdat die orde te sterk vervolgd werd door de heidense Romeinse christenen) , maar voor het merendeel in de grote bibliotheek in Alexandrië­

[4] Kijk echter eens naar al die vernietigende oorlogen en grote volksverhui­zingen, waardoor half Azië, het noorden van Afrika en bijna heel Europa bezocht zijn, en wel omdat al heel gauw na Mij -zoals de profeet Daniël en kort na Mij Mijn leerling Johannes op het eiland Patmos in zijn door Mij aan hem gegeven openbaring heeft getoond -de mensen, en met name de leiders van de gemeenten, Mijn leer begonnen te verdraaien en met de oude onzin te vermengen, omdat die hun als de zuiverste waarheid uit de hemelen te weinig winst opleverde.

[5] Toen was het wat Mij betreft: goed dan, omdat jullie het oude, wereldse vuil liever hebben dan Mijn zuivere goud uit de hemelen en jullie daarbij steeds meer op honden lijken die terugkeren naar hun braaksel, en ook op zwijnen die in allerijl weer naar de poel terugrennen waar ze zich al vaak vre­selijk bevuild hebben, zal het goud der hemelen jullie voor lange tijd ontno­men worden; in alle rampspoed, duisternis en nood zullen jullie naar Mij smachten, en de dood zal voor jullie weer een grote schrik op aarde worden!

[6] En zo werd het dan ook, tot in deze tijd. Bijna alle steden en plaatsen, waarin geschriften over Mijn vele werken en leren ruimschoots voorhanden waren, zijn vernietigd en verwoest; alleen de kleine evangeliën van Johannes en Mattheus zijn, om tot zedenleer te dienen voor de mensen van goede wil, tot nu toe nog min of meer taalkundig juist als echte documenten over Mijn werken en leren bewaard gebleven, evenals de geschriften van Lucas en Marcus, voorzover hij datgene wat hij van Paulus heeft gehoord heel in het kort voor zichzelf heeft opgeschreven, en tevens verschillende brieven van de apostelen, waarvan er echter ook vele verloren zijn gegaan, en de openbaring van Johannes, maar welook met enkele taalkundige onjuistheden, wat echter voor degene die door Mij geleid wordt, geen afbreuk doet aan de hoofdzaak.

[7] Van de andere leringen over de dingen en verschijnselen en de hoedanig­heid daarvan, is tot in deze tijd hier en daar heel verborgen nog slechts weinig bewaard gebleven; en waar er iets uit de tijd van de Romeinen en Grieken werd gevonden, kwam het in de kloosters terecht, maar aan de in het duister smachtende mensheid werd er nooit, zelfs geen jota, van meegedeeld.

[8] Zons­ en maansverduisteringen, kometen en andere heel natuurlijke ver­schijnselen hebben, wanneer ze overeenkomstig de waarheid uitgelegd wer­den, de priesters niets opgeleverd; men heeft ze maar al te gauw weer tot voorboden en verkondigers gemaakt van straffen die ik de mensen had opge­legd, opdat de daardoor bang gemaakte mensen in grote scharen bedevaarten zouden maken naar de tempels, die al gauw als paddestoelen uit de grond schoten, en daar vele rijke offers aan de voeten van de priesters zouden neer­leggen.

[9] In de catacomben van Rome en in de paapse burchten van Spanje en Italië en hier en daar ook van het Duitse rijk bevinden zich nóg veel belang­rijke handschriften uit Mijn tijd; maar de ook nu nog grootste hebzucht, heerszucht en zucht naar pracht en praal van de hoer van Babel laat daarvan niets onder de mensen komen, en wel uit vrees en grote bezorgdheid dat ze zichzelf nu geweldig zou verraden en aan iedereen strenge rekenschap zou moeten afleggen over de reden waarom zij de mensen zoveel eeuwen de waarheid heeft onthouden. Aangezien die smadelijke reden voor ieder den­kend mens zonder meer duidelijk is, is het werkelijk niet nodig die hier nog nader toe te lichten.

[10] Hoe kort is het nog maar geleden, dat men het volk de vier evangeliën en de 'handelingen der apostelen' van Lucas, de brieven van de apostelen en de openbaring van Johannes ten strengste heeft onthouden en in verschillen­de landen doet men dat nog steeds?

[11] Wat heeft men zich verzet tegen het licht van Mijn heldere bliksem der wetenschap, die overal van het oosten naar het westen, alles wat er op aarde is opnieuw helder begon te verlichten, en wel reeds driehonderd jaar geleden! En het licht ervan schijnt nu steeds helderder, en wel zodanig dat in deze tijd zelfs de meest geheime en verborgen vertrekken van de vroeger zo grote en machtige hoer van Babel als bij klaarlichte dag open liggen!

[12] Men kan met recht vragen: ja, hoe lang zal deze hoer van Babel haar gang nog kunnen gaan?

[13] Dan zeg Ik: wat een kleingeestige vraag! Kijk naar het licht van Mijn bliksem, dat van dag tot dag steeds lichter en machtiger wordt! Hoe kan de oude duistere, heidense Babylonische wonderonzin, waarvan het bedrog tot in alle hoeken en gaten aan het licht is gebracht, zich nog staande houden naast de duizenden, nu geheel mathematisch bewezen waarheden, die voor alle mensen vrij te gebruiken zijn en open staan, uit alle vakgebieden van de wetenschappen en techniek?

[14] Ze kan zich handhaven, zolang er nog enkele oude en vanuit vroeger tij­den nog dom gehouden, bijgelovige vrouwen en enkele huichelachtige zoge­naamde kwezelbroeders leven, die zich door de priesters zand in de ogen laten strooien, en zolang die heersers nog enige middelen bezitten om de troon van de hoer van Babel te beschermen. Maar dat kan en zal nog maar een heel korte tijd duren, omdat er wel voor gezorgd wordt dat dergelijke heersers hun middelen worden afgenomen, zoals die al velen zijn afgenomen, en die nu zonder land en volk moeten aanzien hoe hun oude werkzaamhe­den, inspanningen en duistere werken in rook opgaan!

[15] Zeg eens: kan de nacht haar heerschappij op aarde uitoefenen, als de zon reeds hoog boven de horizon staat? En zo is het nu ook al op aarde! Het licht is te machtig geworden, en de machthebbers, die voorheen alle duisternis zozeer aanhingen -ter wille van hun tronen en hun onbeschrijfelijk goede leventje - beginnen in de onoverwinnelijke macht van dit licht hun grote machteloosheid in te zien. Als ze willen voortbestaan, moeten ze nu een vriendelijke houding gaan aannemen tegen het door hen eertijds zo gehate licht; en als ze ongemerkt weer op de oude duisternis willen aansturen, dan merkt het volk dat, het weigert hun dan gehoorzaamheid en brengt hen weldra in grote verlegenheid en -zoals nu al vele voorbeelden laten zien ­verdrijft het hen ook van hun heerserstronen.

[16] Mijn wil is niet te weerstaan! Ik laat de mensen weliswaar voortdurend hun vrije wil waar het de bijzonderheden betreft; maar in het algemeen ben Ik de Heer en houd Ik geen rekening met de machtigen van deze aarde! De tijd van het licht is er nu en kan door geen aardse menselijke macht meer tegengehouden worden.

 

26 Over de weggeworpen hoeksteen –

waarvan de tijd nu gekomen is ­en over het einde van de valse profeten

 

[1] Nu is ook de tijd van de hoeksteen gekomen die de bouwlieden, met name die van Babel, weggeworpen hebben. Wie zich nu aan deze steen stoot zal te pletter lopen, en degene op wie de bouwsteen valt, zal vermorzeld wor­den, zoals dat nu binnenkort en zeer binnenkort bij allen zal gebeuren die de hoeksteen aan de kant zetten en de hoer van Babel willen aanhangen. O, wat zullen ze binnenkort jammeren en weeklagen; maar de verworpen hoeksteen zal hun geen hulp brengen!

[2] Lange tijd heb Ik met het grootste geduld het spel van de zwijnen aange­zien, zoals tijdens Mijn aardse leven de zwijnenhoeders in Gadara hun zwij­nen; maar er waren twee erg bezetenen in de oude basaltgroeven -want Gadara was een oude mijnstad.

[3] Op wie leken de twee bezetenen, die met kettingen en touwen in de grote, oude groeven werden vastgehouden, die toen Ik kwam hun ketenen en touwen stuktrokken, naar Mij toe liepen en tegen Mij zeiden: 'Wat hebben wij met U te maken, vóór onze tijd gekomen is?' Kijk, die twee leken op de laaghartige, oude geest van werelds winstbejag, waarin een legioen andere kwade geesten zitten!

[4] Maar omdat die geesten wel zagen dat het Mij ernst was, vroegen ze Mij hun toe te staan in de zwijnen te varen, en de twee werden vrij en loofden Mij, hoewel de Gadarenen Mij daarna vroegen hen te verlaten, omdat ze te bang voor Mij waren. En zo zullen in de toekomst ook de echte geest van de wereld en zijn bedrijvigheid Mij loven, omdat hij door de macht van Mijn licht bevrijd is van het legioen van zijn kwade, zelfzuchtige geesten, die wel­iswaar in hun zwijnen voeren, maar daarmee ook in de zee ten onder gingen.

[5] Tot de zwijnen behoren alle ultramontaanse dienaren van de hoer van Babel, door hun oneerlijke, hebzuchtige en heerszuchtige strevingen, waarvan ze maar al te openlijk en luid blijk gaven door hun concordaten en missies, breven* (* Concordaat: overeenkomst tussen kerk en staat. Breve: pauselijk schrijven.) en banvloeken. En al sinds de tijd dat de hoer van Babel over de vol­keren en hun koningen heerste, voeren de legioenen kwade geesten in de bovengenoemde zwijnen, die zich vervolgens in zee begonnen te storten; en in deze tijd ook het meest, vandaar dat hun ondergang zeker is.

[6] De zee is hun hardnekkigheid om in de oude duisternis te volharden en het licht, dat Ik nu in alle takken van wetenschap en techniek vanuit de hemelen aan alle mensen laat toestromen, in alle richtingen te vervolgen en te vervloeken.

[7] Kijk, dat is de zee waarin de zwijnen worden gedreven door de geesten die al lange tijd in hen gevaren zijn, en waarin ze hun zekere ondergang vin­den!

[8] Ze hebben een kuil gegraven voor Mijn oerlicht uit de hemelen om het daarin te verbergen voor de ogen van de mensen en hen tot hun werelds voordeel in duisternis te houden; maar Ik heb het licht vrijgemaakt, en nu storten ze zelf in het door hen gegraven graf, waarin Mijn hemelse oerlicht had moeten verstikken en ten onder gaan.

[9] Aangezien dat nu voor ieders ogen en kenbaar geworden wensen gebeurt, is het zinloos om te vragen wanneer dat zal gebeuren.

[10] Het valt gemakkelijk in te zien dat zoiets niet in één ogenblik kan gebeuren, evenmin als de nacht heel plotseling voor de volle dag kan wijken; maar alles in deze wereld moet zijn tijd hebben, en geen mens, hoe groot zijn talenten en capaciteiten ook zijn, kan in één dag een geleerde of een kunste­naar worden, en geen enkele vrucht van een boom wordt plotseling rijp en eetbaar. Maar als de bomen in het naderende voorjaar vol sap raken en de knoppen sterk beginnen te zwellen, dan is dat toch een zeker teken dat het warme voorjaar en de zegenrijke zomer heel dichtbij zijn gekomen; enkele perioden van lichte vorst daar tussendoor geven dan geen noemenswaardige doorslag meer.

[11] Wat de profeet Ezechiël in het 14e hoofdstuk voorspelt over de bestraffing van Israël en Jeruzalem, geldt nu voor het hele valse profetendom: het zal en moet uitgeroeid worden.

[12] Waaruit het valse profetendom bestaat en wie de Farizeeën van de huidi­ge tijd zijn, dat hoeft voor geen enkel enigszins helder denkend mens nader aangeduid te worden; want iedereen kent de oude vijanden van het licht, van de waarheid en de liefde uit Mij .

[13] Als Ik Zelf tegen de apostelen heb gezegd dat ze niemand mochten oor­delen, verdoemen of vervloeken, opdat datzelfde, van Mij uitgaand, hen niet zou overkomen -wie heeft hun dan het recht verleend om diegenen die door Mijn geest de zuivere waarheid hebben gezocht en nog zoeken, te veroorde­len, te verdoemen en hun de meest verschrikkelijke en afschuwelijke ban­vloeken op te leggen?! Daarom zullen ze zelf in die kuil geworpen worden, die zij voor vele miljoenen mensen hebben gegraven, en daarin zullen hun kwade werken eveneens onverbiddelijk en zonder enig erbarmen gericht worden en zullen ze hun beloning ontvangen.

[14] Kijk naar alle werelddelen, dan zul je ontdekken hoe gehaat het valse profetendom van de hoer van Babel bij bijna alle ook maar enigszins betere volken op aarde is geworden, en hoe hun zendelingen ontvangen en gerespecteerd worden! Zeker niet op de manier zoals je in de aan de hoer van Babel dienstbare bedrieglijke bladen leest, maar heel anders. Alleen bij zeer ruwe en wilde volken kunnen ze zich nog een korte tijd handhaven. Maar wanneer ze daar -maar al te gauw -hun hebzuchtige en heerszuchtige nei­gingen of de wolf onder hun schaapskleren merkbaar en gemakkelijk herken­baar laten zien, is het succes van hun zending ook voorbij, en kunnen ze maken dat ze daar heelhuids vandaan komen.

[15] Hoe vaak hebben ze al niet naar China en Japan, waar veel goud, zilver en andere schatten zijn, hun brutaalste zendelingen gestuurd! Zolang ze hun schaapskleren niet aflegden, werden ze geduld en trokken ze velen naar zich toe ter wille van de voorgewende leer van de hemelse vrede; maar toen ze eenmaal -zoals men pleegt te zeggen -warm liepen en hun schaapskleren hun ongemakkelijk begonnen te zitten en ze begonnen denken dat ze nu in hun ware, innerlijke gedaante hun gang konden gaan, werden ze ook onmid­dellijk herkend in alle dingen die ze eigenlijk wilden, en men greep hen en gaf ze hun welverdiende loon.

[16] Als men in Babel bericht ontving over hun verdiende, kwade lot, ver­klaarde men hen met veel staatsie heilig, hoewel Ikzelf heb gezegd en geleerd dat alleen God heilig is. Maar tegen zulke heiligen kan Ik alleen maar zeggen: 'Ik ken jullie niet en heb jullie nooit gekend; ga dus uit Mijn ogen en zoek jullie heil en beloning bij degenen in wier naam jullie hebben gepredikt en gehandeld! Want in Mijn naam hebben jullie nooit gepredikt en nog minder gehandeld; want sinds jullie kinderjaren hebben jullie tegenover niemand een daad van ware naastenliefde verricht, zoals Ik die geleerd heb, omdat jullie nog nooit in Mij hebben geloofd maar alleen Mijn naam tot jullie wereldse voordeel hebben misbruikt, en daarom hebben jullie van Mij ook geen loon en geen genade te verwachten. Ga nu dus maar naar degenen die jullie heb­ben gediend en verlang je beloning van hen!'

 

27 De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen

 

[1] En zo gebeurt het in deze wereld nu ook al. In de zogenaamde heilige stad wemelt het al van allerlei heilige hongerlijders, en men weet niet meer wat men met hen aan moet en waar men hen op deze aarde nog een klein para­dijsje zou kunnen bezorgen, omdat men ondanks het dreigen met vervloe­kingen over niet veel meer dan enkele vierkante mijlen kan gebieden. Want noch de koningen van gewekte volkeren en nog minder de volkeren zelf laten zich door die kant iets bevelen.

[2] Wat blijft er dan anders over voor zulke niets doende en hongerige heili­gen, dan hun heiligheid de rug toe te keren en andere -diensten, die voorheen niet heilig genoeg voor hen waren, te zoeken en aan te nemen om niet als heilige te hoeven verhongeren?

[3] Denk je dat er op de huidige omstandigheden grote godsdienstoorlogen zullen volgen? Dat zou wel het geval zijn, als de man in Babel nog zijn vroe­gere macht over koningen en volkeren bezat en het grootste deel van de mensen nog even dom en verduisterd zou zijn als driehonderd jaar geleden; maar de tegenwoordige aanhang van het oude, eens zo machtige Babel is heel klein geworden, en de mensen zijn door Mijn bliksem al teveel verlicht geraakt. Zelfs de meest eenvoudige landman met zijn hele gezin gelooft niet meer dat de duivel de stoommachines op zee en op het land in beweging zet ter wille van een aan hem verkochte ziel, of dat de duivel via de draden van de telegrafen heen en weer springt en huppelt en aan groten en kleinen de verlangde berichten uit verre landen en plaatsen brengt.

[4] Hoevelen zijn er nog, die serieus in de zogenaamde wonderbeelden* (*Wonderbeeld: een beeld dat mirakelen doet.) geloven? Waar is er nog een land waar men nog de zogenaamde goochelaars als tovenaars verbrandt en lezers van de bijbel en andere geestrijke boeken en geschriften voor een onverbiddelijke rechtbank van de inquisitie sleurt en doodmartelt? Welk ook maar enigszins ontwikkeld mens hecht nog enige waarde aan een bepaalde aflaat van zonden, aan al die lege en geestloze zoge­naamde godsdienstige ceremoniën, aan wijwater, wierook, gewijde afbeeldin­gen, klokken en klokjes, waskaarsen, relikwieën, rouwmissen en dure begrafe­nissen, vastendagen en norma-dagen** (** Van het Latijnse 'norma' (= regel, richtlijn). Belangrijke kerkelijke feestdagen, waarop openbare vermakelijkheden verboden zijn.)  en nog veel meer van dergelijke dingen?

[5] Men doet nog wel met die dingen mee vanwege de uiterlijke, maar ook al zeer zwak geworden wet; maar van duizend mensen geloven er nauwelijks tien meer in, en die niet meer werkelijk, zoals dat in de voorbije, duistere tijd van bijgeloof helaas langdurig het geval was.

[6] Als de zaken er nu voor ieders ogen zo en niet anders voor staan, hoe valt er dan ook maar in de verte aan een grote of zelfs algemene godsdienstoorlog te denken ?

[7] Er zijn te weinig echte duisterlingen om tegen de vele verlichten op te staan, ook al zouden ze dat graag doen; en als de verlichten aangevallen zou­den worden, zijn ze er zich met zekerheid van bewust dat ze steeds en altijd over de weinige en volkomen machteloze duisterlingen zullen zegevieren.

[8] Maar desondanks zal het tot allerlei gevechten en kleine oorlogen komen, ter verdeemoediging van alle machthebbers die Mijn licht willen tegenhou­den. Want van nu af aan zal Ik met al die machthebbers geen geduld en mede­dogen meer hebben. Dat kun je wel geloven, omdat Ik het je Zelf verkondig.

[9] Kijk naar het rijk waar jij in leeft! Om bepaalde, gemakkelijk te raden redenen heeft het, met name van de zijde van de machthebbers, nog een erg Babylonische instelling. Het moet nu al zijn macht bij elkaar rapen en zijn 'Heilige Vader' op de oude troon helpen, als het kan en wil.

[10] Ja, als het nog een tijdlang weifelt om zijn volkeren datgene te geven wat van Mij uit rechtmatig is -aangezien immers overeenkomstig Mijn woord de zuivere waarheid, waar ieder mens zich als enige aan dient te houden, ieder­een vrij zal maken en nu moet maken -zal het ook delen in het lot van dege­ne van wie het tot nu toe zijn heil verwachtte! De geldelijke middelen, die zeer noodzakelijk zijn voor een krachtiger hulp, heeft het niet; en als het nog op vermeende hulp vertrouwt van de kant van een zeven keer gewijd altaar en het wonderen verrichtende beeld daarvan, zal het ook weldra aan elke andere kracht gaan ontbreken! Laat het alleen maar kijken naar de gevolgen van zijn duistere concordaat, dan zal het hele buitenland zeggen: ' Als je je zo trouw verbonden hebt aan die door ons allemaal gehate vijand van het licht en de naastenliefde, dan is er met jou geen vriendschapsband meer te smeden! Laat degene voor wie jij al je oude vrienden vergeten hebt en die jij zozeer begunstigd hebt, dat je hem tot je eigen zeer grote nadeel meer dan de helft van jouw macht in handen hebt gegeven,jou nu helpen in je nood en verla­tenheid!’

[11] Denk er zelf over na, of in jouw land niet van alle kanten de uiterst bit­tere gevolgen van die ondoordachte daad luid op die manier spreken! Het is nu zaak zo'n fout weer heel gauw goed te maken, anders komt die boosaardi­ge, dood brengende, algemene brand daar nog bij* (* Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op het concordaat van 1855, dat de kerk verregaande invloed gaf op gebieden als onderwijs, opvoeding, huwelijk en dergelijke. De oorlog tussen Oostenrijk, Frankrijk en Italië in 1859 en de oorlog tussen Oostenrijk, Italië en Pruisen van 1866 waren er het gevolg van.)

[12] Als bij een huis alle middelen beginnen te ontbreken om het in stand te houden, en als zijn vrienden en zelfs de betere huisgenoten het de rug toeke­ren en niets meer willen horen en weten van het in stand houden van zo'n reeds lang verwaarloosd huis -hoe zal zo'n huis dan verder nog kunnen bestaan of zelfs op de oude manier als een krachtig huis kunnen bestaan?

[13] Ja, het kan zichzelf versterken en opnieuw bestendig worden; maar daar is ten eerste een onbuigzame, vaste wil voor nodig om alles wat oud en ver­molmd is weg te doen, een nieuwe, stevige bodem te leggen en met vele goede bouwlieden het hele huis inclusief een stevig dak te herstellen; dan zal men dat overal zien en zeggen: kijk, nu heeft dit huis, dat vroeger volkomen waardeloos was geworden, weer echt waarde en men kan de fundamenten, kamers en daken ervan vertrouwen!

[14] Als de zaak zo ter hand genomen zou worden, zou het geen gebrek heb­ben aan allerlei goede vrienden van buiten en nog meer van binnen; maar wie zal ooit nog een huis vertrouwen schenken, waarvan men niet meer weet door wie de huisheer zich tenslotte allemaal de wet moet laten voorschrijven om nog een poosje huisheer te lijken?

 

28 De toekomst van de ceremoniële kerk

 

[1] Wat heeft het voor nut om een nieuwe lap stof op een oude, versleten jas te naaien, opdat die op de gerepareerde plek de naakte huid bedekt en een tijdlang tegen de wind beschermt; als er dan slechts een lichte storm komt, dan rukt die met gemak de nieuwe lap van de oude, versleten jas en tegelijk daarmee ook nog een gedeelte van de jas. Wie zal dan in de storm zijn naak­te huid tegen de kou beschermen? Maak dus direct een volkomen nieuwe en sterke jas voor jezelf, zolang je daar de middelen nog voor hebt, en verspil die niet aan het aanschaffen van nieuwe lappen om de oude en meer dan versle­ten jas te repareren, waar je niets aan hebt -en als er dan stormen zouden komen, zullen die niet meer in staat zijn om jouw huid enige schade toe te brengen!

[2] Welke echte waard zal nieuwe wijn in oude zakken willen doen? Wat zal er met die zakken gebeuren, als de nieuwe wijn daarin begint te gisten? De wijn zal de zakken doen scheuren, en de onverstandige waard zal zowel de zakken als de wijn verliezen. Hetzelfde staat een onverstandige regeerder te wachten die een nieuwe grondwet in een oude wil schuiven; de ene is nood­zakelijkerwijs de ondergang van de andere, en de regeerder raakt daarmee alles kwijt: zijn grondwet, zijn land en zijn volk, zoals daar in Europa nu al verschillende voorbeelden van zijn en er weldra nog meer zullen volgen.

[3] Ik zeg je: wie nog langer naar die bepaalde man, die zichzelf vroom noemt, zal lonken en met gespleten tong met hem zal praten, terwijl Mijn licht uit de hemelen almaar intensiever wordt, zal er weldra geheel verlaten en alleen bijstaan. Want Ik wil dat er eindelijk een einde komt aan het langduri­ge overspel van Babel. Van nu af aan zal alles nieuw en anders worden, en Mijn woord, dat Ik tot de apostelen en heel veel andere mensen heb gespro­ken, moet nu met nieuwe kracht en macht opstaan en vervolgens tot aan het einde der tijden van deze aarde duren. Allen moeten zich zonnen en warmen in het licht van Mijn leer uit de hemelen en zij die Mij oprecht belijden en liefhebben, moeten weer, zoals het in de oertijd was, van de wieg tot het graf in een voortdurend waarneembare gemeenschap met Mijn engelen verkeren en zo ook met Mij Zelf.

[4] Nu vraag je ook hoe het in jouw land zal gaan, als de oude zakken door de nieuwe wijn, die er met geweld in gedaan wordt, scheuren en de wijn ver­spild wordt. Ik zegje: wel duizend keer beter dan nu, nu bijna geen mens zelfs zijn eerlijkste broeder meer vertrouwt, uit vrees voor wat er uit dat langduri­ge en kostbare getalm nog allemaal aan ellende en nood zal voortkomen, en steeds zegt: 'Je kunt niet weten hoe het allemaal nog zal aflopen!'

[5] Op het ogenblik dat die wijnzakken barsten houden de grote consumeer­ders op te bestaan, en de staat zal ervoor zorgen dat diegenen niets tekort komen, die de staat en het volk lange tijd trouw gediend hebben met hun geest en verstand. Maar de meer dan een kwart miljoen straatslijpers en leeg­lopers zonder verdienste, voor het merendeel uit de rijen der geestelijkheid,

zullen hun grote inkomens en pensioenen niet meer ontvangen*, (* Inderdaad zijn in de jaren 1868-1874 de concordaatwetten vervangen door staatswetten, met natuurlijk als gevolg dat veel kerkelijke autoriteiten werkeloos werden ) maar daar­entegen strikt verplicht worden de staatsschuld te betalen - want die zal onder alle omstandigheden gerespecteerd worden, opdat niet de ene broeder een klacht tegen de andere zal indienen ** (** Bij het afwikkelen van de naoorlogse zaken hoorde onder meer dat Venetië bij Italië kwam. Tevens nam Italië de daarbij behorende staatsschuld op zich, en zodoende hadden de twee lan­den geen verplichtingen meer aan elkaar.) 

[6] Onder alle omstandigheden sta Ik nu weer aan het hoofd, en dan kan geen wanorde ten nadele van degenen die zich naar Mij richten, bestaan. Dit jaar zal Ik met het land waarin jij leeft, nog een beetje geduld hebben; maar niet veellanger, al zouden ook vele van Mijn oude vrienden nog in hun lichaam en in alle liefde en trouw daar wonen. De Mijnen en de nieuw verlichten zul­len wel behouden blijven, maar alle anderen zullen getuchtigd worden.

[7] Nu zeg je natuurlijk weer bij jezelf: 'Ja, Heer, dat is allemaal wel in orde; want als de leiding van een volk eenmaal bedorven en ondeugdelijk is gewor­den, moet het volk een andere krijgen, die beantwoordt aan de materiële en vooral de geestelijke behoeften van het volk. Maar zolang de oude afgod­stempels, die men godshuizen of kerken noemt, samen met hun dienaren voortbestaan en dienst doen, en zij met name in de bedevaartplaatsen en kloosters aan de nog vele blinde mensen de buitengewoon voortreffelijke werking van hun kerkelijke onderdanigheid aan God mogen verkondigen, zal een nieuwe leiding van het volk - of die nu bestaat uit een nieuwe grondwet of uit een nieuwe regeerder -altijd het gevaar lopen om langzamerhand weer tot de oude duisternis te vervallen, en wel des te eerder wanneer de dienaren van de tempels erop aangewezen zijn van de verdiensten uit hun kerkelijke verrichtingen te leven. Als ze dan als leraren van het volk nog enige tijd moe­ten voortbestaan, laat men hen dan net als iedere andere staatsdienaar betalen; maar voor hun dienst aan de kerk zouden ze van niemand een betaling mogen verlangen en aannemen, dan zou daardoor aan de praktijken van de tempeldienaren, die het volk uitbuiten, bedriegen en verduisteren, vast en zeker een heel duidelijke grens gesteld zijn, en aan de bedevaarten, wonder­beelden en relikwieën en nog vele andere kerkelijke misgeboorten en mis­bruiken zou dan snel een einde komen!'

[8] Daarop zeg Ik je, dat je aan de ene kant helemaal juist en terecht hebt geoordeeld; en voor een poos zou het ook goed gaan, omdat de zogenaamde geestelijke zich ontegenzeglijk meer zou bezighouden met het onderrichten van het volk, waarvoor hij betaald wordt, dan met de kerkelijke ceremoniën, die hem niets meer opleveren. Maar als hij zijn kerkelijke dienst zonder ver­goeding zou verrichten, zou het blinde volk hem een nog grotere waarde toekennen vanwege zijn verdienste voor God, en op die manier vanzelf tot het oude bijgeloof vervallen, en nog erger en dieper dan voorheen. De gees­telijke zou datgene wat hem bij het volk een groot en luisterrijk aanzien ver­schaft, niet voorstellen als iets dat voor Mij geen waarde heeft, maar als iets dat Mij buitengewoon welgevallig is, en op die manier zou hij het volk in het oude bijgeloof versterken en een nieuwe troon maken voor de hoge heer­schappij van de hoer van Babel, die nu haar volkomen einde nadert.

[9] Laat de geestelijkheid dus haar gang maar gaan met het uitbuiten van het volk; laat het nog blinde volk maar op bedevaart gaan en dure missen betalen; laat het biechten, naar de kerk gaan, overdreven dure rouwstoeten vormen; laat zij op erfenissen jagen en dure ontheffingen en aflaten verkopen. Kortom, laat die Babyloniërs nog erger tekeer gaan, dan zal ook de meest blinde wel­dra tot bezinning komen en zeggen: 'Nee, zo'n religie kan niet anders dan bedrog zijn, omdat degenen die het meest overtuigd zijn van de zuivere waar­heid van de leer van Christus en ernaar zouden moeten handelen, door hun daden laten zien dat ze zelf helemaal geen waarde aan die leer hechten, in geen enkele God geloven en derhalve louter valse profeten zijn; ze zorgen voor niets anders dan hun buik, maken de mensen door allerlei bedrog -en als dat niet meer voldoende is, door een soort wettelijke dwang, die hun door de staat toegestaan is -dikwijls hun hele hebben en houden afhandig en rei­ken geen enkele dorstige zielook maar een slok water van alles wat ze gewoon geroofd hebben! Daarom weg met al die valse profeten; weg met die verscheurende wolven in schaapskleren, en weg met alles waarmee zij zolang het arme, blinde volk hebben gekweld, bedrogen en beroofd; weg met de tempels, altaren, heiligenbeelden, relikwieën, klokken en alle nutteloze kerke­lijke gebruiksvoorwerpen, die geen enkele geestelijke levenswaarde hebben! Van nu af aan zullen wijzelf de hele leer van Christus onderzoeken, ons die door een ware, door God verlichte leraren laten uitleggen en er dan naar leven en handelen, en de echte leraar zal aan onze tafel niet omkomen van honger en dorst en ook niet naakt en barrevoets rondlopen!’

 

29 De toekomst van de staten van Europa en Amerika

 

[1] Kijk, zo gaat het nu in het tot voor kort nog duistere Italië! Zo is het al vele jaren geleden in het Duitse rijk gegaan, evenals vroeger in Engeland en in Noord-Amerika, dat zich in deze tijd door harde strijd nog meer reinigt van alle tendensen die Mijn oerleer weerstreven. Daar zegt men herhaaldelijk: 'Maar Heer, hoe kunt U de confederatieven, die slaven willen houden, belangrijke overwinningen laten behalen op de zeer menselijk ingestelde unionisten *?!' (* Confederatieven: de zuidelijke staten van Noord-Amerika, die zich in 1861 van de Amerikaanse Unie afscheidden ('secessie') en tot een confederatie aaneensloten. De unionisten vertegenwoordigden de Unie van de noordelijke Amerikaanse staten. Deze twee partijen voer­den van 1861 tot 1865 de zgn.'secessieoorlog', waarbij de afschaffing van de slavernij slechts één van de motieven was)

[2] Maar Ik zeg: bij de confederatieven is niet alles zonde wat een zonde lijkt te zijn, en bij de unionisten niet alles deugd; en zo trekken beide partijen nu elkaar de splinters en balken uit de ogen, en de een veegt het straatje van de ander, wat volgens Mijn leer niet zo moet zijn.

[3] Wanneer echter zowel de ene als de andere partij zijn eigen ogen eerst zelf vrijmaakt van splinters en balken en het vuil voor zijn eigen deur wegveegt, zullen de twee partijen elkaar weldra gemakkelijk begrijpen en het eens wor­den.

[4] Dergelijke grote en ook kleine twisten -zowel tussen volkeren alsook tus­sen afzonderlijke mensen -komen altijd doordat men Mijn leer niet in acht neemt, die inhoudt dat niemand tegen zijn buurman moet zeggen: 'Kom hier, dan zal ik de splinter uitje oog halen!'. Dan zegt de buurman: 'Wat maak je je druk om de splinter in mijn oog, terwijl ik in jouw oog een hele balk ontdek? Maak eerst je eigen oog schoon, daarna kun je mij pas helpen met het schoonmaken van mijn oog!'

[5] Zulke gevechten zijn er al heel veel geweest en er zullen er nog verschil­lende zijn, als de mensen zich niet metterdaad volledig aan Mijn leer zullen houden.

[6] Maar in Amerika zal die geschiedenis niet al te lang meer duren. In Zuid­ Amerika, waar het Babylon nog veel erger vertegenwoordigd is dan waar ook nu op aarde, zal weldra een groot strafgericht losgelaten worden; want het Babylon moet overal in een nieuw Jeruzalem omgevormd worden, en de zwijnen van de heidense Gadarenen moeten in het graf van hun nacht ten onder gaan.

[7] Ik denk dat Ik je als een merkteken voor deze tijd nu meer dan genoeg heb gezegd, en iedereen die ook maar enigszins kan tellen, zal gemakkelijk inzien hoe de zaken er voor staan en waarom ze er zo voor staan en binnen­kort hun beslag moeten krijgen.

[8] Naar het jaar, de dag en het uur moetje Mij dus niet vragen, omdat al die dingen al voor ieder zichtbaar zijn en iedereen het zeer nabije einde van de nacht toch vast en zeker moet zien aankomen, als hij aan de horizon de hel­der door de zon verlichte wolkjes ziet.

[9] Laat de mensen die op een of andere wijze macht bezitten maar eens pro­beren om in het voorjaar het gras en alle kruiden, struiken en bomen te ver­bieden om opnieuw uit te groeien, nieuwe scheuten te maken, groen te wor­den en te bloeien en dat allemaal proberen te verhinderen, de wind te bevelen en de vrije bliksem de weg voor te schrijven, dan zullen ze er weldra van overtuigd raken hoe groot hun machteloosheid als gevolg van hun onnozel­heid is.

[10] Wat Ik eenmaal zeg en wil gebeurt even vast en zeker als de zon iedere ochtend moet opgaan en 's avonds moet ondergaan. Meer hoef Ik je eigenlijk niet te zeggen, hoewel Ik nog een vraag met betrekking tot Frankrijk in je gemoed zie, die erover gaat hoe dit rijk, dat nu in aards opzicht zeer machtig is, zich zal gedragen in relatie tot de huidige, algemene stroming van licht. Ik zeg je: tegen Mijn wil zal het moeilijk en onmogelijk in kunnen gaan!

 

30 De orde der ontwikkeling

 

[1] Dat het (Frankrijk) zich nu voor de vorm als beschermer van Babylon opstelt, maar er in feite een vijand van is, is heel juist; want daardoor houdt het andere nog zeer Babylonisch ingestelde staten en hun gebieders ervan af om met hun vereende macht de oude nacht weer op haar hoge troon te hel­pen en hun volkeren dan nog meer dan ooit tevoren te knechten. Want van een vrije, goede wil ten opzichte van hun volkeren is bij de oude machtheb­bers nog maar bitter weinig aanwezig. Wat ze nu ten gunste van het volk doen, wordt afgedwongen door de omstandigheden. Als ze die door een voor hen gunstig middel van zich af konden schudden, zouden ze voor hun volke­ren onmiddellijk een ander, en wel zeer treurig lied beginnen te zingen en zouden de mensen opnieuw naar de pijpen van de oude Spaanse inquisitie moeten gaan dansen, wat vast niemand meer zal wensen.

[2] Alle huidige omstandigheden, die nog tussen goed en slecht in zweven, in één klap te vernietigen, zou het verwoesten van landen en volkeren beteke­nen. Daarom moet alles op deze wereld een bepaalde tijd hebben en doorlo­pen. Zolang de nieuwe mostwijn niet goed is uitgegist en zo door zijn eigen activiteit niet al het onzuivere uit zichzelf heeft verwijderd, wordt hij geen zuivere en geestelijke wijn.

[3] Wie een nieuwe, goede woning wil bouwen, mag de oude pas volkomen vernietigen als hij de nieuwe woning heeft gebouwd; want als hij de oude direct vernietigt, waar zal hij dan wonen, en wie zal hem beschermen tegen allerlei ongerief gedurende de tijd dat de nieuwe woning gebouwd wordt? Dan is het verstandiger om een oude, nog zo afgedragen en gerepareerde jas zolang voor nood te dragen tot er een nieuwe gereed is, dan naakt rond te lopen. En zo moet volgens Mijn zeer goede orde het ene ding steeds uit het andere voortvloeien, als het bestaansduur en bestendigheid zal hebben.

[4] In de tijd dat Ik op aarde Mijn leer aan de mensen gaf, was het heidendom in alle richtingen in allerlei vormen wijd over de aarde verbreid, en Mijn leer was slechts een heldere morgenster in de grote heidense nacht. De morgen­ster werd al gauw gemakkelijk door de zeer dichte wolken van de heidenen zo totaal bedekt, dat de mensen slechts hier en daar en met moeite zijn ware positie konden raden. Sommigen zeiden: 'Kijk, hier!', en anderen: 'Kijk, daar!' En het gebeurde dat ze andere sterren voor de morgenster aanzagen en hoog vereerden. En zo was het voor het destijds zo oppermachtige heidendom heel gemakkelijk om de morgenster met zichzelf te versmelten en te verenigen en op die manier zichzelf als de enige echte, oude morgenster te presenteren aan het volk dat naar de morgenster vroeg, waar het herhaaldelijk over had horen praten.

[5] De aldus door wolken bedekte en vervormde morgenster doet voor het blinde volk ook wonderen, terwijl alleen maar de naam van Zeus in die van Mij veranderd werd, en het volk was tevreden en het oude heidendom bleef,

met zeer geringe wijzigingen. Maar toch bleef Mijn leer ondanks alle vervol­ gingen bij enkelingen ongeschonden en goed bewaard. Het edele zaad, dat in goede aarde viel, wortelde goed en stevig, zette en droeg goede vruchten, alhoewel in het verborgene, onopgemerkt door de blinde ogen van de hoer van Babel.

[ 6] De morgenster werd een zon, die nu helemaal opgaat, en de wolken van het heidendom zullen nooit meer in staat zijn deze zon zodanig af te dekken dat zelfs iemand met zwakke ogen de dag voor de nacht zou kunnen houden.

[7] Het licht van Mijn bliksem is machtig geworden en zal nooit meer door de heidense nacht verdrongen worden. Hoe, dat heb Ik in dit 'nota bene' dui­delijk laten zien.

[8] Ik wil dit geschrift* (* Bedoeld is geschrift nr. 297 van de originele handschriften van Jakob Lorber) ermee besluiten ieder van Mijn vrienden in al Mijn liefde te vermanen dit niet alleen te lezen, maar het goed ter harte te nemen en te geloven dat Ik het ben, die dit uit Mijn vrije genade aan Mijn vrienden heb geopenbaard om hun hart te troosten en het verstand van hun ziel te ver­lichten, en in ruil daarvoor niets anders verlang dan alleen jullie oprechte lief­de en dus ook een levend geloof.

[9] Wie daarvoor uit liefde voor Mij iets speciaals kan en wil doen voor Mijn steeds arme en nu aloude knecht, die zal Ik het binnenkort veelvoudig ver­gelden, amen! Dat zeg Ik, de Heer, het eeuwige Leven en de Waarheid.

[10] En nu in het volgende geschrift weer terug naar het evangelie! Een halve dag houden we ons nog in Genezareth op, daarna zullen we kort door de tien steden reizen.

 

De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

31 De twijfels van de aanhangers van de Heer

 

[1] Zoals in het voorgaande geschrift gezegd, bleef Ik nog een halve dag in Genezareth, van de vroege ochtend tot meer dan een uur na de middag.

[2] In die tijd zegende Ik vooral Mijn vrienden die hier nog aanwezig waren, de oude Marcus, Kisjonah, Philopold en ook Maria, die eerst met Kisjonah en Philopold naar Kis ging, daar een poos bleef en zich ook weer naar Nazareth begaf; daar vertelde ze Mijn broers alles wat ze over Mijn leer en werken zelf had gehoord, gezien en meegemaakt, waar Mijn broers zich erg over verbaas­den, evenals nog andere oude bekenden en vrienden van Jozef, Maria en de drie broers, die thuis timmerlieden waren en voor het levensonderhoud zorg­den.

[3] Maar ondanks al hun geloof in Mij haalden verschillenden van hen toch de schouders op en zeiden: 'Hij doet werkelijk grote dingen en Zijn leer is volkomen waar, zuiver en goed; maar als Hij teveel tegen de tempeldienaren ingaat en tegen hen getuigt en met al Zijn goddelijke macht en kracht tegen hen optreedt, gaat Hij ten onder.Want hun gezindheid jegens Hem en Zijn stellig al wijd verbreide aanhang is, zoals wij hebben gehoord, aan alle kanten van een onverzoenlijk boosaardig karakter.

[4] Onder de heidenen heeft Hij wel veel goede vrienden en aanhangers, die helemaal in Hem geloven, maar onder de Joden nog heel weinig, en zelfs die houden Hem meestal voor een grote profeet en willen niet veel horen en weten van een Zoon van God, hoewel bij en met Hem alles nog in vervulling is gegaan wat de profeten over Hem voorspeld hebben.

[5] Nu zou het nog wel eens zover met Hem kunnen komen, dat Hij het kwade lot van Johannes de Doper zal moeten delen, en dan zullen de weini­ge Joden die tot nu toe in Hem geloven direct weer omkeren en zich uit grote vrees voor de tempel weer tot de Farizeeën wenden en hen helpen om degenen die tot nu toe Zijn aanhangers waren, te vervolgen.

[6] Tot nu toe heeft Hij Zich overal nog wel gehandhaafd en heeft Hij allen die Hem vervolgden op zeer krachtige wijze weten te weerstaan, en wij hopen en geloven ook vast dat Hij door middel van Zijn goddelijke aard en Wezen en overeenkomstig de macht van de goddelijke wijsheid, die Hem ver­ vult, het begonnen werk heel goed en zonder verdere verstoring zal voltooi­en. Maar de wereld is vals en slecht, en haar kinderen zijn duister en zeer boosaardig en hebben tot nu toe nog altijd de kunst verstaan, en doen dat nog, om alles wat God door de profeten ten behoeve van de mensen geopen­baard heeft, hoe waar, goed en wijs dat ook was, te verdraaien en in hun eigen slechtheid te veranderen. En dat doen ze op zo'n manier, dat zelfs de van nature betere en meer verlichte mensen in het vele valse en slechte het alou­de, zuiver goddelijke ware en goede niet meer hebben kunnen ontdekken en dus in het valse en slechte van de wereld moesten blijven.

[7] Welnu, onze goddelijke broeder Jezus is reeds begonnen een krachtig licht te laten schijnen door de vreselijke duisternis en boosaardigheid van de Farizeeën en hun trouwe aanhangers, op zo'n manier, dat ook de heidenen zich al met vele honderden in Zijn licht koesteren en warmen; maar in deze wereld is nog altijd de mogelijkheid denkbaar en aanwezig, die aan de gerechtvaardigde ijver van onze Broeder een treurig einde kan maken.'

[8] Met deze woorden waren velen het eens -maar Maria en enkele van haar vrienden en vriendinnen niet.

[9] En een van hen zei: 'Luister, als Hijzelf dat wil en toelaat, kan het wel gebeuren dat de slechten zich aan Zijn lichaam kunnen vergrijpen, echter zeker niet tot hun vermeende voordeel, maar tot hun ondergang, wat bij de oude en jongere profeten heel duidelijk over de Messias wordt aangeduid! Laten we ons dus niet onnodig en tevergeefs zorgen om Hem maken; want Hij weet het beste en duidelijkste wat Hem voor het ware heil van alle men­sen te doen staat.Wij willen en zullen altijd en onder alle omstandigheden in Hem geloven en Hem als de Zoon van God ten volle vereren.'

[10] Daar was iedereen mee tevreden en ze spraken daarna nog veel over Mijn lessén en daden, waardoor toen velen in Nazareth waarachtiger en vas­ter in Mij begonnen te geloven dan tevoren het geval was. Want zelfs Mijn thuisgebleven drie broers waardeerden Mij niet zoals ze hadden gekund, en vanwege dat ongeloof bezocht Ik Nazareth niet zo vaak; en toen de inwoners van Nazareth vroegen waar Ik, de hun welbekende zoon van de timmerman jozef, die wijsheid en macht vandaan had, zei Ik tegen hen: een profeet wordt nergens minder gewaardeerd dan in zijn vaderland! Daarna trok Ik met Mijn leerlingen verder en kwam persoonlijk ook niet meer naar Nazareth terug.

[11] Maar na dat gesprek met Maria over Mij werd hun geloof in Mij stevi­ger, en velen begonnen Mij als de beloofde en in Mijn persoon ook in deze wereld gekomen Messias en Zoon van David te loven en te prijzen.

 

32 Het gebed van de Heer

 

[1] Zoals opgemerkt, bleef Ik niet langer meer in Genezareth toen Ik Mijn aan het begin genoemde vrienden gezegend had en afscheid van hen had genomen, maar Ik stond op met Mijn leerlingen en trok een eind verder over de heerweg, vergezeld door Ebal, Jarah en de drie bekende Romeinen, naar de tien of eigenlijk zestig steden, die deels in het Jordaandal zelf en deels op de bergen en heuvels daar vlakbij en verderop verspreid lagen.

[2] Toen Ik buiten Genezareth met allen die bij Mij waren een eerste, tame­lijk hoge en vrij liggende heuvel had bereikt, wendde Ik Mij tot degenen die Mij begeleid hadden en zei: 'jullie hebben Mij uit grote liefde tot hiertoe ver­gezeld, omdat jullie wel weten en geloven wie er in Mij bij jullie was en wie jullie vergezeld hebben. Blijf voortaan zo in Mijn liefde, dan zal Ik in die lief­de voortaan ook in jullie, bij jullie en in jullie midden blijven, en wat jullie in deze wereld aan de Vader in Mij zullen vragen, dat zal jullie ook gegeven wor­den. Maar vraag niet om ijdele dingen van deze wereld, maar om de eeuwige schatten van het rijk Gods; want al het andere dat jullie nodig hebben om in deze wereld te leven, zal jullie toch wel gegeven worden!'

[3] Hierop zei de commandant: 'Heer en Meester, hoe moeten wij bidden om op een U welgevallige manier en dus ook niet vergeefs te vragen om iets wat gerechtvaardigd is ? Want een mens kan op deze wereld in zeer uiteenlo­pende nood terechtkomen en zich dan met een echt verzoek om hulp alleen tot U wenden. Maar hoe moet hij dan vragen en bidden?'

[4] Ik zei: 'Bid in iedere nood en tegenspoed met natuurlijke woorden in je hart tot Mij, dan zullen jullie niet tevergeefs bidden!'

[5] Maar als jullie Mij iets vragen, gebruik dan niet veel woorden en absoluut geen ceremonie, maar bid heel stil in het geheime liefdeskamertje van je hart:

[6] Onze lieve Vader, die in de hemel woont, Uw naam worde altijd en eeu­wig geheiligd! Uw rijk van het leven, het licht en de waarheid kome tot ons en blijve bij ons! Uw wil die als enige heilig en rechtvaardig is, geschiede op deze aarde onder ons mensen op dezelfde manier als in Uw hemelen onder Uw volmaakte engelen! Geef ons op deze aarde ons dagelijks brood! Vergeef ons onze zonden en zwakheden, evenals wij ze altijd diegenen zullen verge­ven, die tegenover ons hebben gezondigd! Laat geen verzoekingen over ons komen die wij niet kunnen weerstaan, en bevrijd ons zo van alle kwaad, waarin een mens als gevolg van een te sterke verleiding van deze wereld en haar slechte geest terecht kan komen; want van U, o Vader in de hemel, is alle macht, alle kracht, alle sterkte en alle heerlijkheid, die alle hemelen vervullen, van eeuwigheid tot eeuwigheid!

[7] Kijk, Mijn vriend, zo moet iedereen in zijn hart bidden, dan zal zijn bede verhoord worden, als die in alle ernst is gemeend -maar niet enkel en alleen met de mond, maar waarachtig en levend in zijn hart! Want God is in Zichzelf een zuiverste geest en moet dan ook in de geest en de volle en ernstige waar­heid daarvan aanbeden worden.

[8] Als je dat nu inziet en begrijpt, handel daar dan ook naar, dan zul je leven, evenals iedereen die zo zal doen!'

[9] Na deze korte toespraak van Mij dankten allen Mij, Ik zegende hen nog­maals en liet de nog altijd zichtbare Rafaël gaan, die als een machtige bliksem omhoogschoot, de eeuwige ruimte in; de Romeinen schrokken daarvan en keken lange tijd naar boven, of ze zijn gestalte misschien in het oog konden krijgen, wat nu echter niet meer mogelijk was.

[10] Daarop nam Ik ook afscheid van degenen die Mij tot aan deze heuvel vergezeld hadden en trok met Mijn leerlingen verder de heuvel op, over de vruchtbare hoogvlakte die daar begon. Wij bereikten binnen enkele uren een kleine, oude stad, waarvan de inwoners voor het merendeel Grieken en Romeinen waren; er leefden daar onder de heidenen ook enkele geheel aan lager wal geraakte en verkommerde Joden, die voor zichzelf een kleine her­berg hadden, die hun voor nood tevens als synagoge diende.

 

De Heer in de bergstad Pella

 

33 De Heer bij de waard in Pella

 

[1] Bij deze herberg hielden wij stil, en de waard kwam ons tegemoet en ver­ontschuldigde zich dat hij ons niet kon opnemen; want ten eerste was zijn herberg veel te klein om ons plaats te kunnen bieden, en ten tweede had hij zo weinig mondvoorraad dat het voor ons niet voldoende zou zijn. Maar midden in de stad bevond zich een Griekse herberg, die van alles voorzien was, en daar zouden wij goed onderdak kunnen vinden.

[2] Ik zei: 'Dat wist Ik allang voordat jij geboren was; maar Ik ben nu niet ter wille van de heidenen, maar alleen ter wille van de Joden hierheen gekomen, en als die Mij absoluut niet willen opnemen, zal Ik wel weten wat Mij nog te doen staat. Laat ons dus de ruimte van je herberg en je synagoge zien!'

[3] Daarop keek de waard Mij verbaasd aan en zei: 'Vriend, wie ben jij eigenlijk, dat je ronduit gebiedend tegen mij spreekt?'

[4] Ik zei:' Als je zou weten wie Ik ben, zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, ik heb een zoon die aan jicht lijdt, waar al vele artsen hun kunsten op hebben beproefd; daardoor ben ik arm geworden, en mijn zoon lijdt elke dag ergere pijn! Help mijn zoon, want U kunt alles!' Maar jij weet het niet, daarom heb Ik het je nu gezegd.'

[5] Toen de waard dat uit Mijn mond had gehoord, dacht hij bij zichzelf: 'Hoe weet deze vreemdeling, die onze bergstad Pella nog nooit heeft gezien, dat mijn zoon aan jicht lijdt en dat zijn lijden van dag tot dag erger wordt?'

[6] Daarop wendde hij zich pas tot Mij en zei (de waard): 'Heer, dat u geen gewoon mens bent, heb ik nu wel duidelijk gemerkt; en als u mijn zoon kunt genezen, zal ook ik ondanks mijn armoede alles geven om mij tegenover u en uw metgezellen dankbaar te betonen!'

[7] Ik zei: 'Breng Mij dan naar je zoon, dan zal het beter met hem gaan!'

[8] Toen bracht de waard Mij naar het vertrek van zijn zieke zoon, waar rond de jammerende en klagende zieke zijn moeder en zijn zusters zaten te treuren en God baden of Hij de zieke toch eindelijk eens van zijn lijden wilde bevrij­den.

[9] Toen zei de waard tegen de zijnen: 'Houd op met klagen, want kijk, hier is een vreemde arts die mijn zoon kan en zal helpen, en ik geloof stellig dat alleen Hij dat kan doen!'

[10] De treurenden zeiden: ' Als deze arts dat kan, heeft God de Heer onze gebeden verhoord!'

[11] Ik zei: 'Ja, ja, Hij heeft ze verhoord, en nu zeg Ik vanuit Mijn eigen macht, die in Mij is:jij,jichtlijder, Ik wil datje gezond wordt, en zondig in het vervolg niet meer; want door jouw geheime zonden ben je zo komen te lij­den!'

[12] Op deze woorden van Mij werd de zoon ogenblikkelijk volkomen gezond, en Ik zei dat hij zijn bed moest verlaten en dat zijn moeder voor hem iets te eten klaar moest maken, maar vers en zuiver. Dat gebeurde ook direct, en de waard en zijn genezen zoon wisten niet hoe ze Mij op passende wijze zouden bedanken of zelfs aanbidden.

[13] Maar Ik zei: 'Breek jullie hoofd en hart niet over de manier waarop jul­lie je dankbaarheid tegenover Mij moeten betonen; want Ik kijk alleen naar het hart en weet nu wat daarin omgaat! Maar laat Mij nu je herberg en de kleine synagoge zien!’

[14] Nu stribbelde de waard niet meer tegen om aan Mijn wens te voldoen en bracht Mij naar de vertrekken van de herberg, die uiteindelijk toch genoeg ruimte voor ons boden.

 

34 De Heer in de school in Pella

 

[1] Daarna bracht hij ons naar de synagoge, waar enkele Joodse kinderen van een oude rabbi wat saai onderwijs in de Schrift kregen.

[2] Ik zei tegen de rabbi: 'Vriend, op deze manier zul je van deze kinderen eerder heidenen dan Joden maken! Als je zelf zo slecht thuis bent in de Schrift, wat moeten die kinderen dan van jou leren? Laat het lesgeven voor wat het is en doe iets anders, en laat een betere leraar jouw plaats innemen en bekleden!’

[3] Geërgerd zei de rabbi: 'Vriend, ik ben hier door de gemeente tot rabbi gekozen! Die is tevreden over mij, en jij als vreemdeling hebt er niets mee te maken hoe ik de kinderen onderwijs geef. Wij leven hier onder heidenen, en daarom moet ik mijn leerlingen behalve onze Schrift ook de zeden en gebruiken van de Romeinen en Grieken bijbrengen en het goede daarin ook levend erkennen, opdat ze mij niet ter verantwoording kunnen roepen. Wij zijn nu eenmaal in deze wereld geplaatst en moeten naast God, die voor ons geen manna uit de hemelen meer laat regenen, ook de wereld dienen, als we van haar willen leven.'

[4] Ik zei: 'Omdat de Joden net als jij God steeds meer zijn gaan vergeten en de wereld al zijn gaan dienen toen Hij nog het manna uit de hemelen liet regenen, liet God hen ook in de harde slavernij van de wereld terechtkomen en in het zweet huns aanschijns hun schamel brood verdienen. En omdat de Joden God nu minder trouw zijn geworden dan de heidenen, zal hen ook het weinige licht dat ze nog hebben, afgenomen en aan de heidenen gegeven worden.

[5] Hoe kun jij een God welgevallige rabbi zijn, als je vandaag voor de Joodse kinderen Joods en morgen in deze zelfde synagoge voor de heidense kinde­ren heidens onderwijs geeft en je daarvoor laat betalen?'

[6] De rabbi begon Mij voor een kleine profeet te houden, omdat Ik hem dingen voorhield die Ik naar zijn mening als gewoon mens en vreemdeling anders toch niet zou kunnen weten, en hij zei: 'God geve dat ik kan leven, zonder dat ik hier ook de heidenen om brood hoef te vragen, dan zal ik mijn dienst aan de heidenen onmiddellijk laten varen!'

[7] Ik zei: 'Vriend, tien jaar geleden was jij als Jood in Efraïm nog een zeer welgesteld man, en je had eten en drinken in overvloed.Waarom heb je dan destijds al meer voor de heidenen dan voor de Joden gekozen?

[8] Kijk, omdat je dat hebt gedaan zonder dat het nodig was, heeft God jou laten zakken en als rabbi voor de heidenen in deze heidense stad laten komen! Dat je daarnaast nu sinds een paar jaar ook een rabbi van de Joden bent geworden, dat hebben de heidenen die jou vriendelijk gezind zijn, en niet de arme Joden van hier bewerkstelligd, en die hebben ook de vroegere zuiver Joodse rabbi uit deze stad weggewerkt.

[9] Maar Ik zeg je dat het in de toekomst niet meer zo kan gaan! Jij moet geheel en al Jood worden, zoals je vroeger was, anders zul jij over enkele dagen uit deze stad verwijderd worden en zal een waardiger persoon jouw plaats innemen; want Ik ben gekomen om deze stad schoon te vegen, opdat die, wanneer wellicht reeds binnen vijftig jaar het duistere Jeruzalem door de Romeinen tot de laatste steen verwoest zal worden, een veilig toevluchtsoord zal worden voor allen die Ik de Mijnen zal noemen! Denk goed na over wat Ik je nu heb gezegd; want Ik heb er de macht van boven voor om je dit te zeggen!'

[10] Hierop wilde de rabbi nog iets antwoorden; maar de waard nam hem terzijde en vertelde hem wat Ik bij zijn zoon had gedaan. Toen zei de rabbi geen woord meer, liet de leerlingen van de synagoge naar huis gaan en verliet de synagoge; onmiddellijk bezocht hij de volkomen genezen zoon van de waard, waarover hij zich uitermate verbaasde, en ging toen meteen naar alle hem bekende Joodse en heidense huizen om te vertellen wat er in de Joodse herberg was gebeurd, waarop er weldra velen naar de herberg kwamen om daar zichzelf van te overtuigen.

 

35 Het avondmaal in de herberg

 

[1] Toen velen nu de hun welbekende zoon van de waard zagen, die tevoren zo ziek en nu volkomen genezen was, werden zelfs de heidenen door zo'n vrees voor Mij aangegrepen, dat ze niet naar Mij durfden te vragen.

[2] En zelfs een Romeinse commandant zei: 'Achter deze arts en zijn met­gezellen moeten hogere wezens schuilgaan; want zoiets hebben wij mensen nog nooit zonder enig geneesmiddel kunnen bewerkstelligen!’

[3] Ik bevond Mij met Mijn leerlingen reeds in de herberg, en niemand van de velen, die naar de herberg waren gekomen, heeft Mij deze dag te zien gekregen, temeer daar het toch al bijna avond begon te worden.

[4] Toen de mensen weer vol verbazing en voor een deel ook vol vrees voor Mij naar hun huizen waren gegaan, kwam de waard naar ons toe en zei: 'O grote Heer en Meester, alles zou nu prachtig, goed en in orde zijn, als ik voor jullie allemaal maar genoeg mondvoorraad bezat! Wijn heb ik helemaal niet, maar ik zal in de Griekse herberg wat laten halen! Ik heb wel wat tarwe­ en gerstebrood, en eveneens wat gerookt schapenvlees; als jullie daar voor van­daag tevreden mee willen zijn, zal ik daar heel blij om zijn. Morgen zal er naar mijn beste vermogen beter voor alles gezorgd worden.'

[5] Ik zei: 'Vriend, wij zijn niet hierheen gekomen om te eten en te drinken; maar met watje hebt zullen we ons ook tevreden stellen. Maak je wat de wijn betreft geen zorgen en doe geen onnodige uitgaven, maar ga naar je kelder, dan zul je daar je lege wijnzakken gevuld met wijn aantreffen. Want Degene die jouw zoon heeft kunnen genezen, is ook in staat je lege wijnzakken met wijn te vullen. Ga nu dus met je kinderen naar de kelder, en breng ons een paar karaffen vol wijn!'

[6] Vol gelovige verbazing pakte de waard direct een paar karaffen, maakte ze schoon, riep toen al zijn kinderen alsook zijn vrouwen vertelde hun wat Ik tegen hem had gezegd. Toen liepen ze ijlings naar de kelder, en wat stonden ze allemaal verbaasd, toen ze de voorheen lege zakken vol uitstekende wijn aantroffen.

[7] De karaffen werden dan ook onmiddellijk gevuld en naar ons toe gebracht, en opnieuw wisten de waard, zijn vrouwen zijn kinderen niet hoe ze Mij daar voldoende voor konden bedanken. Daarbij ging het hun nu min­der om het wonder dan om Mijn wil, dat Ik hen zo gelukkig wilde maken; want na de genezing van hun zoon twijfelden ze er niet in het minst aan dat voor Mij alles mogelijk was wat Ik maar wilde.

[8] Maar Ik zei tegen hen wat Ik hun na de genezing van hun zoon ook al had gezegd, namelijk dat Ik alleen op het hart let; en toen gingen ze vol vreugde de kamer uit.

[9] De vrouw zei tegen haar man:'Zeg, dat moet een grote profeet zijn! Zou het misschien de profeet Elia zijn, die ooit zal wederkomen? Daarom moeten we hem met de hoogste achting en eerbied bedienen! ,

[10] De waard zei: 'Zorg nu voor de tafel! Of hij nu Elia of zelfs nog iets hogers is -of uiteindelijk de beloofde Messias Zelf, dat is nu voorlopig onbe­langrijk; nu is het zaak om deze wonderbaarlijke gasten tevreden stellen!'

[11] Toen ging iedereen aan het werk om de spijzen klaar te maken, en de waard bracht ons brood en vroeg ons dat te willen eten, wat wij dan ook deden. Al gauw daarna werden de heel goed klaargemaakte spijzen op tafel gezet, evenals verscheidene lampen, waardoor de eetkamer heel goed verlicht werd.

[12] Wij namen de spijzen tot ons, en de leerlingen spraken met elkaar over de geschiedenis van de Israëlieten, in de eerste tijd dat ze vanuit de woestijn deze landstreek binnentrokken, en over de oorlogen die zij met de Moabieten en later met de Filistijnen moesten voeren; de waard vertelde het een en ander van wat hij wist over het ontstaan van de oude stad Pella en over de lot­gevallen die de stad al overkomen waren. Ik rustte echter en sprak weinig.

[13] Zo verliepen er een paar uur, en toen zei Ik tegen de waard, die Mij een goed rustbed kwam brengen: 'Laat maar -wij blijven hier aan tafel en zullen hier onze nachtrust nemen!'

[14] Dat was de waard niet onaangenaam, omdat hij maar heel matig voorzien was van rustbedden. Hijzelf wilde ons echter niet verlaten en bleef de hele nacht bij ons aan tafel. De nacht ging heel kalm voorbij, en niemand werd in zijn rust gestoord.

 

36 De Heer en de Romeinse commandant

 

[1] 's Morgens vroeg was de waard het eerste op de been en regelde alles voor de bereiding van een goed ochtendmaal, waarna zijn vrouw, zijn kinderen en zijn knechten en dienstmaagden volop aan het werk werden gezet. Direct daarop stonden wij ook op van onze ruststoelen en banken aan de tafel en gingen een stukje naar buiten; want vanuit deze stad had men werkelijk een prachtig uitzicht over een groot deel van het mooie Jordaandal en over de wijde, brede en nog zeer vruchtbare hoogvlakte.

[2] Deze ochtend verliep echter niet zo rustig als de nacht; want toen wij weer naar het huis terugkeerden voor het ochtendmaal, troffen we voor het huis al veel volk aan, dat voor het merendeel uit heidenen bestond. De reeds genoemde commandant met nog enkelen van zijn ondergeschikten ontbrak niet en evenmin de oude rabbi.

[3] Allen informeerden naarstig naar de wonderbaarlijke genezing van de Zoon die aan jicht leed; ze vertelden het hun zoals het was gebeurd, waarover allen zich buitengewoon verbaasden.

[4] Daarop zei de commandant met een ernstig gezicht: 'Zal ik jullie eens Wat zeggen?! Iemand die in staat is zulke dingen te doen zonder enige hulp van uiterlijke middelen, is een God en geen mens meer! Ik heb al verschillen­de keren door bepaalde tovenaars wonderen zien doen -maar ik kwam er al gauw achter hoe ze zulke wonderen deden; maar wie kan hier achterhalen hoe deze man de zieke heeft genezen?'

[5] Sommigen vonden wel dat Ik met andere magiërs gemeen had dat ook Ik door een groot gezelschap begeleid werd, en dat men tenslotte niet kon weten waarom dat precies was.

[6] Maar de commandant bleef bij zijn bewering, liet zich niet van de wijs brengen en zei: 'Zijn begeleiders zullen nooit in staat zijn Zijn woord en Zijn wil te versterken; want als men zo'n zieke geneest als de zoon van de Joodse waard, kan er nooit iets bereikt worden door een bepaalde afspraak of door een geheime samenwerking. Wij zouden hier allemaal samen kunnen afspre­ken om onze wil er vast op te richten dat mijn oudste dochter, die al drie jaar te bed ligt met een ongeneeslijke ziekte, gezond wordt, dan zullen wij daar niets mee bewerkstelligen; maar als die man dat helemaal alleen zou willen, zal mijn dochter zeker heel gauw even gezond worden als de zoon van deze waard!’

[7] Zo spraken de mensen voor het huis van de waard over Mij, terwijl Ik met de leerlingen reeds aan het ochtendmaal zat; want wij waren onopgemerkt door het volk aan de achterkant weer het huis binnengegaan, en het perso­neel en de kinderen van de waard hadden van hem de opdracht gekregen om Mijn aanwezigheid niet te verraden, behalve wanneer iemand daar van Mijzelf opdracht voor kreeg. Evenmin mochten ze tegen het volk iets zeggen over het wonderbaarlijke ontstaan van de wijn.

[8] Toen wij klaar waren met het ochtendmaal, zei Ik tegen de waard: 'Laat nu de commandant met zijn ondergeschikten, de oude rabbi en de waard van de Griekse herberg binnenkomen, dan zal Ik met hen spreken!’

[9] Daarop ging de waard onmiddellijk naar buiten om de boodschap aan de genoemden over te brengen.

[10] Ze gaven direct gehoor aan de oproep, en toen ze bij ons in de kamer waren, vroeg de commandant bij de waard direct naar Mij.

[11] De waard bracht hem naar Mij toe en zei: 'Voor Degene die op deze stoel zit, zal ik altijd mijn knieën buigen!'

[12] Daarop zei de commandant: 'Ook ik, mijn vriend!'

[13] Hierop maakte de commandant een diepe buiging voor Mij en zei toen: 'Grote Meester, een ongehoord wonder hebt U alleen in dit huis verricht, en mij daarmee een getuigenis gegeven dat U geen mens bent zoals wij, maar naar volle waarheid een God moet zijn! Als U dat echter onmiskenbaar bent, bewijs ons dan de grote genade en zeg ons wat wij eigenlijk van onze ver­schillende geloofszaken moeten denken!

[14] Ik heb alles onderzocht: onze leer van de veelgoderij, de opvattingen van de oude Egyptische, Griekse en onze Romeinse filosofen. Verder heb ik ook de Joodse leer van de ene God, al hun profeten en wijzen nauwkeurig bestu­deerd; die laatste zijn echter moeilijk en voor het grootste deel zelfs helemaal niet te begrijpen, omdat ze een al te fantastische, dikwijls onsamenhangende taal gebruiken en beelden gebruiken die zijzelf wel, maar behalve zij zeer weinigen hebben begrepen. Ik heb ook gesproken met velen uit de ver gele­gen morgenlanden over bovennatuurlijke dingen, over hun godsbegrippen en over de wijze waarop de menselijke ziel na de dood voortleeft en dat heb ik ook gedaan met de mensen in het zuidwesten en noorden van Europa.

[15] Maar wat heb ik daar gevonden? Ik zeg het eerlijk: alles -behalve datge­ne wat ik zocht, namelijk een waarheid die mij overtuigt en die ik kan begrij­pen.

[16] Het geloof in één of ook verscheidene onzichtbare goddelijke wezens is overal wel aanwezig -maar hoe verschillend! Het is niet nodig hier de vrijwel eindeloze wirwar weer te geven van al die bovennatuurlijke fantasieën van de mensen met betrekking tot hun godsbegrip en het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam, maar het gaat hier alleen om de echte levensvraag: welke leer bevat de waarheid? Hebben al die mensen die op verschillende manieren in vele goden geloven gelijk, of degenen die in één God geloven?

[17] Als we naar de wetten van ons Romeinse recht kijken, die alleszins goed zijn, en derhalve het meest dienstig voor het voortbestaan van de gemeen­schappen van mensen en zelfs volkeren, dan lijkt ook onze veelgodenleer, die natuurlijk erg vervormd is maar uiteindelijk toch de grondslag gevormd heeft voor onze wijze en zo rechtvaardig mogelijke staatswetten, nog altijd de leer te zijn die het meest gelding heeft. Maar de Joodse leer van één God, die veel overeenkomst vertoont met de oer-Egyptische leer, lijkt toch veel dichter bij de grote levenswaarheid te staan, hoewel ze nu onder de Joden veel sterker vervormd is dan die van ons; want men hoeft maar met een enigszins scherpe blik naar het uiterst goddeloze en gewetenloze doen en laten van de Joodse priesters in Jeruzalem te kijken, om te zien en te erkennen dat het veel dom­mer en slechter is dan dat van onze veelsoortige en verschillende priesters.

[18] U, goddelijke wonderdoener, zult mij zeker in een paar woorden het juiste licht der waarheid kunnen geven!'

[19] Ik zei: 'Mijn vriend Pellagius, commandant over deze stad en drie ande­re steden, Abila, Golan en Afek! Ik ben hoofdzakelijk ter wille van jou hier­heen gekomen, omdat Ik wel wist dat jij al sinds bijna dertig jaar ijverig de waarheid hebt gezocht, maar toch niet in staat was die te vinden.

[20] Maar omdat je de waarheid gezocht hebt zoals maar weinigen van jouw volk en rang, ben Ik, de eeuwige Oerwaarheid Zelf, naar je toegekomen; in Mij heb je dan ook al de volle, heldere en zuivere waarheid gevonden en

Mijn licht zal je zó door en door verlichten, dat jijzelf nog een licht voor vele anderen zult worden.

[21] Maar jouw oudste dochter Veronica is ziek, en geen arts kan haar helpen; als jij het gelooft en wenst, zal het beter met haar gaan!'

[22] Helemaal overweldigd van blijdschap zei de commandant: 'Ja, Heer en Meester vol goddelijke kracht, ik geloof dat, zoals misschien maar weinigen in het hele Joodse rijk, en wens ook als haar vader de genezing van mijn dochter uit alle kracht; maar ik ben niet waardig dat U, Heilige, onder mijn heidense dak komt om daar mijn dochter, die al dicht bij de dood staat, te genezen.

[23] En dat ik het volste geloof schenk aan Uw woorden, bewijst reeds het feit dat ik mij niet verwonderd heb toen U, die een vreemdeling bent en deze streek nog nooit hebt bezocht, mijn naam kende, die ik als bewijs van eer van deze stad heb gekregen en wist van mijn gezag over de drie steden die U ook nog noemde en nu ook de naam van mijn zieke dochter; want mijn gemoed zei mij immers dat U een God bent en dat voor U alles mogelijk is. Ik geloof dan ook dat mijn dochter vast en zeker gezond wordt, als U ook maar één woord over haar uitspreekt!’

[24] Ik zei: 'Waarlijk, zo'n geloof heb Ik in het volk Israël niet aangetroffen! Jou geschiede dan ook naar je geloof! Stuur nu iemand naar je huis en laatje dochter, die nu reeds gezond is, hierheen brengen, opdat ze zich versterkt met deze wijn en dit brood!'

 

37 De genezen Veronica bedankt de Heer

 

[1] Toen de commandant dat uit Mijn mond had gehoord, werd hij buitenge­woon opgewekt en blij en stuurde onmiddellijk één van zijn ondergeschikten naar zijn huis. Die trof de dochter weliswaar nog in haar ziekbed aan, maar zo volkomen gezond, dat ze er heel fris, monter en kerngezond uitzag en, omdat ze dat ook was, haar bed wilde verlaten; alleen hield haar moeder haar daar­van af, omdat ze van mening was dat deze plotselinge beterschap een laatste oplaaien van de levenskrachten was, waarna een even plotselinge uitputting van alle levenskrachten zou volgen en daarmee ook een zekere dood.

[2] De ondergeschikte vertelde de moeder nu over de even plotselinge gene­zing van de zoon van de waard die nu helemaal sterk en gezond was. Slechts enkele ogenblikken geleden had dezelfde wonderbaarlijk machtige arts op het gelovige verzoek van de commandant ook haar dochter zonder enig genees­middel en alleen door zijn onbegrijpelijk almachtige woord van al haar lijden genezen.

[3] Hij zei dat de moeder dat moest geloven en haar volkomen gezonde dochter uit haar bed moest laten gaan en haar onmiddellijk naar de Joodse waard moest brengen, waar de wonderbaarlijke arts verbleef met enkele van zijn metgezellen en ook de commandant. Verder zei hij dat de dochter daar wat wijn en ook voedsel tot zich moest nemen, om zich nog meer te verster­ken.

[4] Na die woorden liet de moeder Veronica haar bed verlaten.

[5] Die deed dat pijlsnel en kleedde zich zo mooi mogelijk; want ze wilde even zuiver en mooi voor Mij verschijnen als wanneer ze bij een koning moest komen.

[6] Toen ze nu helemaal gekleed en getooid was, nam ze ook een mooie gou­den beker met zich mee om Mij daarmee te eren.

[7] Zo kwam ze dan ook naar ons toe, begeleid door haar moeder en de ondergeschikte, en haar eerste vraag was (Veronica) : 'Waar is mijn Heiland, mijn God en mijn Heer?'

[8] Ik zei: 'Ik ben het! Kom hier en versterk je hart met de wijn en het brood, dat Ik uit de hemelen op deze tafel heb gezet!'

[9] Toen Veronica dat van Mij had gehoord, viel ze voor Mij op haar knieën en zei: 'O mijn goede, lieve en goddelijke Heiland, hoe kan ik, een arme, zon­dige heidin, U danken voor de meer dan grote en eeuwig onverdiende gena­de die U mij bewezen hebt, zodanig dat mijn dank Uw goddelijke hart wel­gevallig kan zijn?'

[10] Ik zei: 'Sta maar op en kom naast Mij zitten, en drink en eet -want daar­door worden je hart en ziel nog sterker; daarna zullen wij in alle liefde en tederheid van de hemelen spreken over de enige dank die Mij welgevallig is.'

[11] Hierop stond de nu buitengewoon mooie Veronica op, zette de gouden beker voor Mij neer en zei volontroering, maar tevens met Romeinse waar­achtige ernst: 'O Heerlijkste van alle heerlijken, Heer van alle heren, Koning van alle koningen, God van alle goden, versmaad dit kleinood van mij niet! Ik weet en voel in mijn ziel dat het U te onwaardig is; maar bedenk dat het een hart is dat U liefheeft en alleen door U genezen is, dat het U aanbiedt, en ver­smaad het daarom niet!'

[12] Ik zei: 'Ja, wat Mij door zo'n hart wordt aangeboden wordt door Mij ook aangenomen, en Ik zal nu uit deze beker de wijn drinken; en hier heb jij Mijn beker, waar Ik uit gedronken heb; drink jij daar de wijn uit!'

[13] Toen nam Veronica Mijn beker die slechts van aardewerk was, dronk eruit en zei toen: 'O, hoeveel koninkrijken is deze beker meer waard dan die ik gewaagd heb aan U op te dragen; want nu ik uit deze beker heb gedron­ken, voel ik dat ik niet alleen de meest versterkende wijn voor mijn lichaam,

maar ook de kracht van het eeuwige leven van mijn ziel heb gedronken!

[14] O, drink toch allemaal met mij uit deze beker, als jullie nog twijfelen aan het eeuwige leven van jullie ziel, dan zullen jullie gesterkt worden tot het eeuwige leven!’

[15] Nu schonk ze de beker vol en reikte hem aan haar vader, die tot nu toe nog niets van onze wijn geproefd had; hij dronk hem helemaal leeg, kuste toen de beker en zette hem, terwijl hij Mij bedankte, weer voor zijn dochter neer.

[16] De commandant verbaasde zich over de buitengewone kwaliteit van de wijn en zei ook, dat hij nu gewaar begon te worden dat hij een ziel had, die een eeuwig voortduren van het leven in zich voelde, en dat hij daar buitengewoon blij om was. Daarna dronken ook zijn vrouw, zijn ondergeschikten en tenslotte de Griekse heidense waard.

[17] Toen deze de wijn had geproefd, vroeg hij direct aan de Joodse waard (de Griekse waard): 'Waar heb je deze wijn gekocht? Want zolang ik leef en zelf Waard ben heb ik nooit zo'n wijn geproefd! Voor bijzondere gasten heb ik, als Ze dat wensen, toch ook heel goede wijn in mijn kelder en heb je daar al her­haalde malen mee geholpen, en jij kunt zeggen dat ik je nooit iets slechts heb aangeboden. Maar zo'n wijn heb ik nog nooit gehad. Waar heb je die van­daan? Zeg het mij, opdat ik die ook aanschaf!'

[18] De Joodse waard zei: 'Vriend, dat zul je waarschijnlijk niet kunnen; want dergelijke wijn groeit er op de hele aarde niet! Heb je dan niet gehoord dat de grote wonderheiland tegen de dochter van onze rechtvaardige com­mandant heeft gezegd waar deze wijn vandaan is gekomen? Kijk, uit de hemelen Gods, echter niet die van jullie fantasiegod Bacchus, maar uit de hemelen van onze ene en enig ware God, wiens afgezant zeer zeker deze ver­heven wonderheiland is! Zo is het en niet anders, en het zal je moeilijk vallen om voorjouw geld in deze omgeving een dergelijke wijn te kopen!'

[19] De Griekse waard zei: 'Hoe ben jij er dan aangekomen?'

[20] De Joodse waard zei: 'Dat moet je niet aan mij, maar aan de grote Meester vragen, voor wie alle dingen mogelijk lijken te zijn, en van wie ik nu ook geloof wat de commandant en zijn dochter onder woorden hebben gebracht. Spreek dus met de Meester; want ik als zwak mens, die nog vol geestelijke blindheid en dwaasheid zit, weet niets en begrijp niets!'

[21] Daarop zweeg de Griekse waard.

 

38 De Heer waarschuwt de rabbi

 

[1] Maar de oude rabbi, die het tot nu toe nog niet gewaagd had iets van de wijn te proeven, kwam naar Mij toe en vroeg Mij toestemming om ook iets van de wonderwijn te mogen proeven.

[2] Ik zei: 'Je bent weliswaar heidenser dan alle andere heidenen, zonder er aan te denken dat niemand twee heren kan dienen die elkaars vijanden zijn, omdat hij in het verborgene of de één of de ander vijandig gezind moet zijn en daarbij toch voor ieder moet doen wat er van hem verlangd wordt. Of kan iemand God en de mammon van de wereld tegelijk dienen? En toch heb je dat al lange tijd gedaan! Verander dus je hart en drink van de wijn der waar­heid, opdat het licht wordt in je ziel!'

[3] Hierop nam de rabbi ook een beker vol wijn en dronk hem tot op de bodem leeg.

[4] Toen hij de wijn gedronken had, barstte ook hij uit in een grote lofprijzing op de wijn en Mijn macht, en tot slot van zijn lofprijzing, de opnieuw gevul­de beker hoog opheffend, zei hij (de rabbi): 'Ja, U bent inderdaad Degene op wie alle Joden en ook de heidenen zolang hebben gewacht. Daarom heil U, Zoon van David, en heilook alle mensen op aarde door U! Eer zij God in den hoge en eer aan U, Zijn Zoon!'

[5] Ik zei: 'Nu waren je woorden goed; maar als je nog eens 'Heil de hoge goden van Rome!' zult roepen, zal de dood niet ver van je zijn! Voor alle mensen, of ze nu Joden zijn of heidenen, naar waarheid een vriend te zijn is goed en juist, en is ook Mijn wil - want ook Ik laat Mijn zon in gelijke mate over joden en heidenen schijnen en stralen. Maar mensen die in hun oude blindheid naar licht smachten, nog in hun dwaling te versterken in plaats van hen uit ware, zuivere en belangeloze naastenliefde naar de weg van het oer­licht te leiden, is slechter dan een dief en een straatrover te zijn. Onthoud dat, oude dubbelzinnige leraar, die de joden de God van Abraham, Isaak en Jacob vaak met vurige ijver hebt onderwezen, maar direct daarna naar de school van de heidenen ging en tegenover hen laatdunkend deed over de God van Abraham, Isaak en Jacob en Hem belachelijk maakte! Wees ofwel een vol­maakte jood, of word een heiden, als je in het heidendom een grotere bevre­diging vindt voor je kameleonachtige ziel!'

[6] De rabbi zei: 'Heer, wees mij, grote zondaar tegenover U, genadig en barmhartig, en vergeef mij mijn vele grote zonden!'

[7] Ik zei: 'Wat Mij betreft zijn ze je vergeven; maar zorg ervoor dat ze je ook door de mensen vergeven worden, aan wier zielen jij ter wille van de belo­ning veel schade hebt toegebracht!’

[8] Hierop zei de commandant tegen Mij: 'Heer, ik zal de zaak wel voor hem in orde maken, en hij zal nu zelf wel begrepen hebben wat hem in het vervolg te doen staat! Maar ik denk dat wij in de toekomst geen heidense priester meer nodig zullen hebben. Of onze kinderen door heidense of Joodse leraren in het lezen, schrijven en rekenen onderwezen worden zal wel om het even zijn, en dus kan deze rabbi onze kinderen in die drie vakken wel verder onderwijzen; wat de godsdienst echter betreft, zal ik er zelf wel voor zorgen dat ons oude veelgodendom zo snel mogelijk in een één godendom wordt veranderd. Maar nu vraag ik U, goddelijke Meester en Heer en van nu af aan onze God, of U ons, die tot nu toe heidenen zijn geweest, de juiste weg zou willen wijzen die wij in de toekomst dienen te gaan; want tot nu toe bevinden wij ons nog in de oude duisternis.'

[9] Hierop begon Ik over het rijk Gods op aarde te vertellen en onderwees deze heidenen in alle dingen op dezelfde manier als Ik op andere plaatsen had gedaan.

[10] Die leerrede duurde zeven volle uren, dus tot bijna drie uur na de mid­dag, en allen geloofden in Mij -ook degenen die buiten het huis waren, aan­gezien ze Mijn woorden door de open ramen gehoord hadden.

[11] Pas toen Ik Mijn prediking had beëindigd werd het middagmaal opge­diend, waar ook diegenen aan deel moesten nemen, die buiten gelovig waren geworden.

 

39 De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella

 

[1] Na de maaltijd, die meer dan een uur had geduurd, liep Ik met de com­mandant de stad rond en maakte alle zieken gezond, en steeds meer volk volgde Mij. Mijn leerlingen bleven echter in de herberg en onderrichtten de joden.

[2] Tegen de avond keerde Ik samen met de commandant weer terug naar de herberg, waar de leerlingen nog volop met de joden in gesprek waren. Die begonnen Mij tenslotte toch als de beloofde Messias te beschouwen, maar konden daarbij toch niet begrijpen waarom Ik als zo'n onopvallende verschij­ning in deze wereld was gekomen, omdat immers de grote koning David als volgt over Mij had gesproken: 'Maak de poorten wijd en de deuren hoog, opdat de koning der ere binnentrekt! Wie is de koning der ere? Het is de Heerjehova Zebaoth!'

[3] Zij, de joden van Pella, wisten echter niet dat er bij Mijn komst in deze wereld in de een of andere stad een poort verwijd en een deur verhoogd was.

[4] Mijn leer en de tekenen die Ik deed stemden wel overeen met datgene wat met name de profeet Jesaja en de profeet Ezechiël over de beloofde Messias voorspeld hadden; maar Mijn optreden onder de mensen op deze wereld kwam volgens hen niet volkomen overeen met wat de profeten over de Messias hadden voorspeld. En zodoende hadden de leerlingen het moeilijk met de joden.

[5] Toen Ik met de commandant, zijn ondergeschikten, zijn vrouwen zijn genezen dochter alsook met de genezen zoon van de waard de kamer bin­nenkwam, viel er een stilte onder de joden en ze bekeken Mij, om te zien of ze aan Mijn persoon ook iets buitengewoons konden ontdekken.

[6] Maar Ik zei tegen hen: 'De vrede zij met jullie! Wat jullie bij Mij zoeken en proberen te vinden komt nooit ofte nimmer met groot uiterlijk vertoon, maar het bevindt zich inwendig in de mens.

[7] ja, de joden hadden bij Mijn komst in deze wereld de poorten van hun harten wijd en de deuren van hun zielen hoog moeten maken; maar ze sloe­gen al sinds heel lange tijd geen acht meer op de oproep van David. Daarom kwamen ze ook in de Babylonische gevangenschap en zijn ze. slaven van de heidenen geworden, uit welke slavernij ze nooit verlost zullen worden als ze in hun oude halsstarrigheid volharden.

[8] Maar daar staan de heidenen; zij hebben de poorten van hun harten bij Mijn verschijnen wel direct wijd gemaakt en de deuren van hun zielen ver­hoogd tot ver boven alle sterren. Daarom ook zal het licht de joden worden afgenomen en zal het aan de heidenen worden gegeven!'

[9] Toen Ik dat tegen de joden had gezegd, ergerden sommigen zich daarover; maar de heidenen hieven een grote lofprijzing over Mij aan.

[10] Daarop zei de commandant heel luid tegen de joden: 'Wat blijven jul­lie daar nog onderzoekend zitten, als jullie ondanks alles wat de Heer hier voor ons heeft gedaan nog niet kunnen geloven?! Trek je terug in jullie duis­tere kamers en blijf in jullie oude nacht van alle twijfels, en hinder ons niet in deze toch al kleine ruimte!'

[11] Op die heel gebiedende woorden van de commandant trokken de meer ongelovige joden zich terug en gingen naar buiten; de joden die geloviger waren bleven echter en wilden nog met de leerlingen over het een en ander spreken.

[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Uit de mond van Mijn leerlingen hebben jullie de volle waarheid gehoord, en een andere, uitgebreidere waarheid is er niet; geloof het en handel ernaar, dan zullen jullie harten en zielen nog breder en hoger verlicht worden!

[13] Gaan jullie maar eens kijken buiten bij de heidenen hoevelen van hen Ik vanmiddag gezond heb gemaakt en hoevelen Ik van al hun lijden heb bevrijd, opdat jullie door de heidenen verlicht worden, en niet de heidenen door jul­lie! Het licht ging weliswaar uit van de joden -maar de heidenen hebben het eerder dan de joden gezien en herkend; zij zullen het licht daarom ook behouden, en de joden zullen het bij hen moeten halen, als ze het willen heb­ben. Gaan ook jullie nu dus maar naar buiten en laatje door de heidenen ver­lichten!'

[14] Toen de meer gelovige joden dat uit Mijn mond hadden gehoord, liepen ze direct naar buiten naar de juichende heidenen, en ze hoorden hoe die de God van Abraham, Isaäk en Jacob in Mij hoog loofden en prezen; en ze waren niet weinig verbaasd, toen ze dat hoorden uit de mond van de heidenen en hun genezen zieken. Toen werden ook de meeste joden gelovig, gingen naar huis en spraken met elkaar over alles wat ze eerder van de leerlingen hadden gehoord en wat Ik tegen hen had gezegd. De lovende woorden van de heide­nen hadden hun harten veel wijder gemaakt en de gedachten van hun zielen verhoogd, en ze begonnen te begrijpen wat David met zijn psalm had bedoeld.

[15] Wij namen echter het welbereide avondmaal tot ons en spraken met elkaar over de dingen die die middag allemaal waren gebeurd.

 

40 De Heer kijkt met de commandant op een heuvel

 naar de aanbrekende ochtend

 

[1] Na de maaltijd bedankten de commandant, zijn vrouwen zijn dochter Veronica Mij voor alles wat ze door Mij bereikt hadden.

[2] Ik zei: 'Enerzijds heeft jullie geloof je geholpen en anderzijds Ik door jul­lie geloof en door jullie snelontbrande liefde voor Mij en daarmee ook voor Degene die in Mij woont en die jullie nog duidelijker zullen leren kennen Wanneer Mijn geest van eeuwige waarheid en wijsheid binnenkort over jullie uitgegoten zal worden. Maar nu moeten ook jullie naar huis gaan en tot mor­gen rusten; maar kom dan weer hierheen, dan zullen we nog over veel dingen met elkaar spreken!'

[3] Daarop stonden de commandant en allen die bij hem waren op, gaven Mij alle eer en begaven zich naar hun woningen; daar spraken ze nog enkele nachtelijke uren lang met elkaar over alles wat er overdag gebeurd was.

[4] De oude rabbi en de Griekse waard bleven nog tot middernacht bij ons en spraken in een hoek van de kamer met elkaar over het ongeloof van sommi­ge joden, die toch het dichtst bij de waarheid zouden moeten staan.

[5] De rabbi zei tot slot: 'Dat bevestigt ook de uitspraak van de profeet: 'Voor wereldse wijzen en verstandigen blijft het verborgen, en aan onmondige kin­deren wordt het geopenbaard!' Van ouds hebben de kinderen van het licht altijd bij volle schalen met lichtbrood uit de hemelen gezeten en hoefden geen honger te lijden; maar omdat ze nooit honger en dorst hoefden te lij­den, vergaten ze de hoge waarde van de spijzen uit de hemelen en keerden ze zich naar de walgelijke spijzen van de wereld, zoals ik dat zelf helaas ook hebgedaan.

[6] Maar de heidenen met hun honger naar licht merkten hoe de uitverkoren kinderen van het licht hun hemelse kost steeds meer de rug begonnen toe te keren, en ze kwamen om zich meester te maken van de volle schotels. Met grote ijver lazen ze onze boeken en verzadigden zich op die manier reeds van tevoren met ons brood uit de hemelen, en daarom zijn ze nu veel sterker dan wij en hebben de Heer ook veel gemakkelijker en met meer zekerheid her­kend dan wij. Maar Hij zal ook door onsjoden herkend worden.'

[7] Zowel de joodse als de Griekse waard gaven de rabbi gelijk en begaven zich daarna ter ruste.

[8] Ik rustte ook deze nacht samen met de leerlingen tot de ochtend aan de eettafel.

[9] 's Morgens stond Ik op van de tafel en liet de leerlingen rusten. Ik begaf Mij snel naar buiten, en wel tot buiten het andere eind van deze stad. In huis wist niemand waar Ik heengegaan was.

[10] Alleen een dienaar van de commandant zag Mij door de stad wandelen en bracht dat snelover aan de commandant, die al wakker was. Die kleedde zich snel aan en kwam Mij vlug achterna in de richting die de dienaar hem had aangeduid.

[11] Toen hij bij het genoemde eind van de stad kwam, zag hij Mij op een heuvel. Snel klom hij de heuvel op naar Mij toe.

[12] Bij Mij gekomen, boog hij diep voor Mij en vroeg wat Mij ertoe gebracht kon hebben om zonder leerlingen een ochtendwandeling naar deze oostelijke zijde van de stad Pella te maken.

[13] Ik zei: 'Heb maar een klein beetje geduld, dan zul je dat straks wel te weten komen! Laat nu eerst de zon boven de horizon komen, dan zal Ik je daarna onthullen waarom Ik voor deze ochtend dit punt heb uitgekozen!'

[14] Daarop namen wij plaats op een glad blok basalt, vanwaar wij in alle rust de gebeurtenissen van de ochtend in ogenschouw konden nemen.

[15] Goudomrande wolken zweefden boven de horizon, waar, vanaf onze plek gezien, heel weinig bergen waren met een hoogte van enige betekenis, omdat het land vanaf onze stad al gedeeltelijk vlakker begon te worden in de richting van de verre Eufraat woestijnen; maar daar was de opgang van de zon des te mooier, omdat ze als het ware vanuit een diepte in bloedrode kleuren opsteeg en in westelijke richting de hoge bergtoppen begon te kleuren, wat ook de commandant erg prees als een prachtig schouwspel van de natuur.

[16] Alleen vroeg hij Mij hoe Ik, die toch ieder ogenblik over alle eindeloos veel grotere schoonheden van de hemel kon beschikken, welbehagen kon hebben aan deze aardse natuurlijke schoonheden.

[17] Ik zei tegen hem: 'Vriend, als de Meester Zelf geen welbehagen zou hebben aan Zijn werken, wie zou het dan wel hebben? Of denk je dat de Meester al die werken geschapen zou hebben, als Hij ze niet al heel lang van tevoren duidelijk in Zijn geest had gezien en er een buitengewoon groot welbehagen in had? Maar als je ziet dat Ik welbehagen heb aan dit ochtend­tafereel, dan zal de reden daarvan je nu wel duidelijk zijn?'

[18] De commandant zei: 'Kijk, o Heer en Meester, als ik nu Uw antwoord overdenk, dat toch helderder is dan de helderste waterdruppel, dan verbaas ik mij over mijn eigen domheid, dat zoiets niet vanzelf in mijn overigens toch niet zo zwakke verstand is opgekomen, omdat ik immers niet alleen vast geloof, maar ook overtuigd ben wie ik in U zo onmetelijk genadig voor mij heb!'

[19] Ik zei: 'Maak je daar niet druk om; want de wereld is door Mij zo inge­richt, dat alles zich heel geleidelijk aan moet ontplooien en ontwikkelen! Kijk naar het ontstaan van de dag, kijk naar de ontwikkeling van de planten, de dieren en tenslotte nog meer van de mensen; dan zul je gemakkelijk begrij­pen om welke reden jou bij je eerste binnenkomst in Mijn rijk nog niet alles zo duidelijk kan zijn als het je later ooit zal worden, wanneer Mijn geest zich meer en meer in jou zal uitbreiden en jij in één ogenblik meer zult vatten en beter begrijpen dan je tot nu toe kon door jarenlang te denken! Daar kun je nu dus helemaal gerust over zijn, omdat jij je al op de beste weg bevindt!

Laten we daarom nu verder naar de taferelen van de mooie ochtend kijken!'

 

41 De leerlingen zoeken de Heer

 

[1] Daarna keken we naar de uiteenlopende verschijnselen van de ochtend, en Ik verklaarde ze voor de commandant, die daar heel dankbaar voor was en zich erg verbaasde, want er zat in hem nog veel verborgen van de oude mythische elementen van het fantasierijke heidendom uit zijn vroege jeugd, Wat hij niet allemaal in één ogenblik kon kwijtraken.

[2] Hoe ging het op deze ochtend echter intussen in onze joodse herberg?

[3] Toen Mijn leerlingen wakker werden en Mij misten, evenals de waard met zijn gezin, werden ze allemaal bang en vroegen zich af waar Ik deze ochtend helemaal alleen heen kon zijn gegaan, en waarom.

[4] Petrus zei: 'jullie weten toch dat Hij, zolang wij bij Hem zijn, steeds elke ochtend voor zonsopgang naar buiten pleegt te gaan. Hij zal op de juiste tijd wel weer terugkeren; laten we dus niet angstig bezorgd om Hem zijn!'

[5] Daarop zei Jacobus: 'je hebt wel gelijk; maar ik weet ook beter dan ieder van jullie, omdat ik al vanaf Zijn kinderjaren steeds in Zijn nabijheid was en met Hem omging, dat Hij Zichzelf soms graag voor een korte tijd verbergt voor degenen die Zijn lievelingen zijn, en dat Hij dan graag ziet dat ze Hem vol ijver zoeken, Hem ook vinden en hun grote vreugde daarover uiten, als ze Hem hebben teruggevonden! Wij zouden Hem ook deze keer dus moeten gaan zoeken, en wel vol ijver!'

[6] Nu wilde ook judas Iskariot een opmerking in tegengestelde zin maken; maar Johannes viel hem direct scherp in de rede, met de woorden: 'jij was, bent en blijft een leerling van Hem, die nog geen vonk van de geest van waar­heid in zich heeft opgenomen.je bent voor het grootste deel een ingebeelde wijze en daarmee lieg je jezelf en vele anderen voor; jij doet er dus het beste aan te zwijgen en diegenen te laten praten, die in Zijn geest willen praten en dat door Zijn genade ook kunnen!'

[7] Daarop zei de terechtgewezen leerling niets meer en ging alleen naar bui­ten, waar hij enkele joden trof, die hem vroegen of Ik in huis was, en wat Ik deed.

[8] Maar de leerling zei: 'Ga Hem zelf maar zoeken; want ik heb geen opdracht gekregen iemand iets over Hem te zeggen!'

[9] Daarmee liep de leerling verder en bekeek de oude stad, waarvan de hui­zen merendeels van zwarte stukken basalt waren gebouwd, omdat er in deze omgeving weinig hout aanwezig was om te bouwen.

[10] De in huis gebleven leerlingen overlegden nog verder met elkaar wat ze moesten doen. Tenslotte stemden ze allemaal in met Jacobus en wilden Mij gaan zoeken.

[11] Er kwam echter een dienaar van de commandant - maar niet degene die Mij 's ochtends vroeg het huis van de commandant voorbij had zien gaan, maar een dienaar die door zijn dochter was gestuurd om te informeren naar Mij en naar de commandant, of hij misschien bij Mij was, aangezien hij zo vroeg en zo haastig het huis uit was gegaan. Maar deze dienaar kon van de leerlingen ook niets wijzer worden.

[12] Toen zei Jacobus: 'Hé, daar gaat me een licht op! Omdat de comman­dant zo vroeg het huis uit is gegaan, heeft hij de Heer zien lopen en is hij Hem gevolgd! Een van zijn dienaren zal wel weten in welke richting hij van zijn huis vertrokken is. Laten we daarheen gaan, dan zullen we een goed bericht krijgen!'

[13] Na deze woorden van Jacobus stonden allen op en gingen naar het huis van de commandant; daar troffen ze al gauw de wachthoudende dienaar, die hun vertelde in welke richting hij Mij en daarna ook de commandant had zien gaan.

[14] Toen de leerlingen, en met hen ook de waard dat hadden vernomen, gin­gen ze onmiddellijk in dezelfde richting voort en kwamen weldra op de plek buiten de stad, waar Ik Mij samen met de commandant bevond.

[15] Maar omdat Ik en de commandant op een blok basalt zaten, waarvan de achterwand ons verborg, ontdekten de zoekenden ons niet zo snel.

[16] Jacobus zei: 'Laten we deze steenachtige hoogte maar opgaan want van daar af zullen we vast ver kunnen kijken en de Heer zeker ergens zien wan­delen! ,

[17] Toen klommen allen omhoog en helemaal boven gekomen zagen zij Mij en de commandant ook al gauw.

[18] Allen waren blij dat ze Mij gevonden hadden; alleen Simon Juda liep naar Mij toe en zei met een vriendelijk gezicht: 'Maar Heer en Meester, kijk, wij waren angstig en bedroefd, omdat wij niet wisten waar U deze ochtend heen was gegaan! Als U ons daar maar iets over gezegd had, zouden wij zoals altijd meteen met U mee zijn gegaan en hadden we ons geen zorgen om U hoeven te maken. Wij vragen U of U ons dat in deze vreemde omgeving niet meer wilt aandoen; maar als U volgens Uw wijsheid ergens alleen heen wilt gaan, zeg ons dan dat wij alleen moeten blijven; dan zullen wij zeker nooit tegen Uw heilige wil ingaan! Want kijk, wij hebben U boven alles lief, en daarom worden wij ongerust als wij ook maar enkele ogenblikken niet weten waar U bent en wat U doet!'

[19] Ik zei: 'Nou, nou, Ik zou het jullie wel gezegd hebben, als Ik niet van tevoren had geweten dat jullie Mij zouden zoeken en zeker zouden vinden! Bovendien heeft het geen van jullie kwaad gedaan dat Ik jullie liefde voor Mij opnieuw weer sterker heb gemaakt. Maar Ik had met deze nieuwe vriend alleen iets te bespreken en ben dus ook alleen hierheen gewandeld.

[20] Deze stad en haar omgeving zal in de tijd van de grote verdeemoediging van Jeruzalem een toevluchtsoord worden voor degenen die in Mij geloven, zoals Ik jullie al heb aangeduid, en daarom moet hier door deze vriend, die over vele heidenen te gebieden heeft, nu al een goede basis gelegd worden voor een stevige gemeente in Mijn naam. En hiermee weten jullie nu ook waarom Ik met de commandant alleen wilde zijn.

[21] Maar als Mijn afwezigheid van slechts enkele ogenblikken jullie al zo ongerust heeft gemaakt, wat zullen jullie dan doen als Ik jullie met Mijn lichaam voor langere tijd zal verlaten?'

[22] Simon Juda zei weer: 'Heer en Meester, wij weten wel wat U ons daar­mee wilt zeggen! Als het volgens Uw raadsbesluit zo moet zijn zullen wij Uw afwezigheid, die erg bedroevend voor ons zal zijn, wel verdragen in de hoop dat al het andere wat U ons daarover hebt onthuld, ook vast en zeker in ver­vulling zal gaan. Maar dat niet een van ons die tijd nabij wenst, dat leest Uzelf in onze harten! Maar altijd geschiede alleen Uw wil!'

 

42 De commandant troost de leerlingen

 

[1] Nu zei de commandant, tegen wie Ik ook zojuist had gezegd wat Mij binnenkort in Jeruzalem zou overkomen, en dat hij zich daar niet aan moest storen als hij erover zou horen: 'Vrienden, ook ik weet nu wat jullie harten treurig stemt! Maar als dit het enige middel is om de halsstarrigheid van vele ongelovigen in Jeruzalem te breken en hen ziende en gelovig te maken, kan ik niet anders dan onze Heer en Meester en God des te meer te loven, te prij­zen en lief te hebben; want zoiets kan alleen de hoogste en zuiverste liefde van God zich door haar schepselen laten welgevallen -onze menselijke liefde zou dat nooit kunnen.

[2] Bovendien zal de Heer na drie dagen weer in ons midden zijn en ons ver­vullen met Zijn machtige geest, en op die manier tot aan het einde van deze aarde bij de Zijnen blijven; ik denk dus dat wij alle reden hebben om ons te verheugen over alles, wat Hij voor het mogelijke heil van alle mensen heeft bepaald en over Zich laat komen. Want die dwazen, die vol blindheid zitten, kunnen zich in hun dolle woede wel aan het lichaam van de Heer vergrijpen en Hem ook doden, als Hij dat ter verbetering van de blinden Zelf toelaat, daartoe genoodzaakt door Zijn liefde voor ons mensen; maar wie zal in staat zijn de eeuwige, almachtige Godheid in Zijn lichaam te doden? Die zal Zijn verheven lichaam weer tot leven wekken, en op de derde dag zal Hij weer net als nu bij ons zijn, zodat wij ons buitengewoon kunnen verheugen.

[3] Vrienden, als ik daarover ook maar de geringste twijfel in mijzelf kon laten opkomen, zouden er door mijn toedoen -aangezien ik commandant van de eerste en hoogste rang ben en alle volmacht uit Rome heb -reeds binnen twee weken honderdduizend van de dapperste krijgers voor de muren van Jeruzalem staan, en binnen enkele weken zou er geen steen meer op de ande­re staan. Maar omdat de Heer in die goddeloze stad eerst nog het grootste wonder wil doen, is er voor de verwoesting van die slechte stad altijd nog tijd genoeg; want als de mensen na dat grootste teken van de Heer, door hun slechte maar toch vrije wil en als gevolg van hun liefde voor de wereld en hun eigenliefde, zich toch niet zouden bekeren, wat ook mogelijk is, dan zul­len wij Romeinen komen en hun met het zwaard een heel ander evangelie verkondigen, het evangelie van het rijk van de duivel en al zijn furiën!

[4] Dan zal het niet meer zijn: 'De vrede zij met jullie!', maar: 'De dood kome over jullie, omdat jullie de tijd waarin God de Heer Zelf jullie persoonlijk heeft bezocht, niet hebt willen herkennen!'

[5] Laten wij nu dus opgewekt en vrolijk zijn; want alles wat de Heer wil, doet of toelaat is zo eindeloos goed, dat wij daar geen voorstelling van heb­ben! Wij kunnen nu heel opgewekt naar huis gaan en een stellig goed toebe­reid ochtendmaal tot ons nemen, als U, o Heer, dat welgevallig is?'

[6] Ik zei: 'Zeer zeker, want de dienaren van onze waard hebben hun uiterste best gedaan om een heel goed ochtendmaal voor ons klaar te maken; ook jouw vrouwen je dochter zijn spoedig na het vertrek van de leerlingen naar de vrouw van de waard gegaan om daar naar Mij te informeren, en ze hebben heel ijverig meegewerkt aan het klaarmaken van het ochtendmaal. We kun­nen dus nu wel opbreken en op ons gemak naar de herberg gaan; maar laten we er via een kleine omweg buiten de stad naartoe gaan, opdat ons in de stad niet teveel mensen opmerken die ons dan massaal zullen volgen!'

[7] Dat vond de commandant heel goed, en wij sloegen de voorgestelde weg in..

[8] Onderweg verwonderden de leerlingen zich over de wijsheid van de commandant, en Simon Juda zei: 'Dat heeft hem ook niet zijn vlees en bloed gegeven, maar de Heer -echter in één keer meer dan aan ons, sinds wij bij Hem zijn; maar de Heer zal wel weten waarom!'

[9] Ik zei: 'Omdat hij Mij in één keer met meer tegemoet is gekomen dan jullie, sinds jullie bij Mij zijn! Maar als na Mijn verheerlijking Mijn geest jullie hart zal vervullen, zullen ook jullie in alle wijsheid binnengeleid worden!'

[10] Daarmee waren Mijn leerlingen dan ook tevreden en ze werden allemaal heel opgewekt; want de woorden van de commandant hadden een goede invloed op hen gehad, die daarna langere tijd bij hen aanhield, maar natuur­lijk geleidelijk aan weer aan kracht verloor.

[11] Nu bereikten we onze herberg, waar de leerling Judas Iskariot met enke­le Joden in gesprek was. Toen hij ons in het oog kreeg, ging hij het huis bin­nen en liet de Joden staan; want de geur van de spijzen had hem al heel erg aangetrokken.

[12] Ook die Joden wilden nu het huis binnengaan, maar de waard zei: 'Vrienden, jullie kennen de beperkte ruimte in mijn herberg; blijf dus voor­lopig hier op de voorplaats, en als jullie iets willen hebben, zal het jullie wel gebracht worden! Als wij het ochtendmaal hebben genuttigd, zal er nog wel tijd zijn om jullie verzoek kenbaar te maken; maar laat ons tijdens de maaltijd met rust!'

[13] Hierop bleven de Joden op de voorplaats en lieten zich tegen betaling van zes penningen wat brood en wijn geven.

 

43 Het ontbijt van Veronica

 

[1] Wij gingen naar de eetkamer, waar de dochter van de commandant Mij vriendelijk tegemoet kwam en Mij bedankte voor de genade, dat ze waardig Was Mij nog een keer te zien en Mij de spijzen voor te zetten, die zij voor Mij klaargemaakt had.

[2] Ik prees haar en ging aan tafel zitten, en de dochter zette Mij een gouden schaal met enkele uitstekend klaargemaakte vissen voor en een wit tarwe­brood en de gouden beker vol wijn. Voor de anderen werd een heel kalf gebraden en op verschillende schalen voor de leerlingen neergezet.

[3] Voor de commandant, zijn tevens aanwezige ondergeschikten en zijn vrouwen dochter werd naar Romeins gebruik gekookt rundvlees met een zeer kruidig ruikende bouillon opgediend. En het ochtendmaal smaakte allen buitengewoon goed, en men deed zich tegoed aan de wijn en het brood.

[4] Veronica vroeg Mij of de door haar klaargemaakte vissen Mij goed smaak­ten.

[5] Ik zei: 'Kijk maar eens of Ik iets in de schaal heb overgelaten! Iedere spijs die door de liefde van de mensen voor Mij is klaarmaakt, smaakt Mij goed;jij hebt deze vissen van de edelste soort uit het Meer van Galilea met het vuur van je liefde klaargemaakt, en daarom hebben ze Mij dan ook bijzonder goed gesmaakt!

[6] Ik zou weliswaar bij jullie mensen geen voedsel voor Mijn lichaam hoe­ven nemen; maar Ik neem het toch uit liefde voor hen. Want ze kunnen Mij immers niets geven wat Ik hun niet van tevoren al heb gegeven; maar als ze Mij met echte liefde teruggeven wat Ik hun tevoren heb gegeven, neem Ik het ook met alle liefde en grote blijdschap aan, alsof ze het Mij van hun eigendom hadden geschonken.

[7] Maar dat geldt ook als je ter wille van Mij een arm mens iets geeft; want wat iemand uit ware liefde voor Mij en van daaruit voor zijn arme naaste doet, dat neem Ik helemaal aan alsof hij het voor Mijzelf had gedaan, en Ik zal het hem hier en aan gene zijde vergelden.

[8] Onthoud deze woorden van Mij heel goed en handel ernaar, dan zul je steeds Mijn volle liefde te verwachten hebben! Maar jij hebt dergelijke vissen toch ook altijd heel graag gegeten; waarom heb je er vandaag niet ook een paar voor jezelf klaargemaakt?'

[9] Enigszins verlegen zei Veronica: 'Ja, Heer en Meester, dat zou ik anders wel gedaan hebben; maar in onze visbewaarplaatsen waren er geen meer, en zelfs deze vier die ik U heb aangeboden moeten er door een wonder ingeko­men zijn! Want de dienaar die voor onze voedselvoorraad zorgt, heeft het mij zelf gezegd toen ik hem om vis vroeg, en hij dacht dat er helemaal geen vis­sen meer zouden zijn; maar toen hij toch ging kijken en de vissen daarin aan­trof, zei hij: 'Werkelijk, dat is een wonder; want een paar maanden lang zijn daar al geen vissen meer te zien geweest! 'En ik geloof die dienaar, omdat ik hem nog nooit op een leugen heb betrapt; deze vissen zijn dus echt een won­der, en ik heb U dus, o Heer en Meester, werkelijk ook alleen maar gegeven wat U mij tevoren hebt gegeven!'

[10] Ik zei: 'Mijn lieve Veronica, voor een deel kan het wel zo gegaan zijn met jouw vissen zoals je nu denkt; want in ieder geval zijn ze Mijn gave, ook al is die niet zo wonderbaarlijk als jij nu beweerde. Jullie visbewaarplaats is al heel oud en heeft verschillende hoeken, waarin dergelijke vissen zich heel goed geruime tijd kunnen verstoppen om dan op een bepaald moment weer tevoorschijn te komen, wat met jouw vissen dan ook het geval was; maar dat ze zich juist tot vandaag verborgen hebben en niemand ze kon ontdekken, dat was Mijn wil.

[11] Als je echter een liefhebster van dergelijke vissen bent, stuur dan een die­naar naar jullie visbewaarplaats, dan zullen er vast nog wel een paar zijn! En als er een paar zijn, maak ze dan voor het middagmaal klaar voor Mij, voor jou en ook voor de anderen! We zullen allemaal genoeg hebben.'

 

44 Het grote belang van de leer van de Heer ten opzichte van Zijn daden

 

[1] Toen Veronica, de commandant, zijn vrouwen zijn ondergeschikten dat van Mij hadden gehoord, gingen ze, zonder er verder nog een woord aan te verspillen, snel naar de visbewaarplaats, die zich in de buurt van een bron op het grondgebied van de waard bevond en die de commandant van de waard had gepacht, omdat de waard toch nooit vissen had, en ze troffen de hele vis­bewaarplaats vol met de edelste vissen aan.

[2] Vol verbazing kwamen ze vlug allemaal weer terug en zeiden: 'O Heer en Meester in Uw geest reeds van eeuwigheid! Dat is wel een heel wonder, en wij zien nu allemaal heel duidelijk in dat geen mens op aarde U iets kan geven wat hij niet eerst van U heeft ontvangen. U zij alle dank voor deze gave, alsook voor elke andere; want U alleen bent op wonderbaarlijke wijze de eeuwige Gever van alle gaven, en wij, maar al te vaak ondankbare mensen, zijn vooral de ontvangers! Daarom zij U alleen alle eer, alle lof, alle prijs en al onze liefde!’

[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed zo; maar maak daar tegenover de men­sen geen ophef over!’

[4] De commandant zei: 'Heer, wij zullen nooit iets tegen Uw wil doen en ondernemen; maar sta mij toe dat ik hierover een geheime brief stuur aan vele van mijn vrienden in Rome -want zulke dingen moeten voor de meer verstandige mensen die ik ken niet verborgen blijven!'

[5] Ik zei: 'Vriend, voor Rome is al gezorgd, en jouw vriend Agricola en ook verschillende van zijn metgezellen kennen Mij nog veel beter dan jij nu; maar voor deze aan jou toevertrouwde gemeente kun je wel in Mijn naam zorg dragen, dan zal Mijn loon voorjou niet achterwege blijven!

[6] Maar spreek ook daar niet teveel over de tekenen die Ik in speciale geval­len heb gedaan, maar des te meer over Mijn leer, waardoor alle mensen tot het eeuwige leven in Mijn rijk zijn geroepen! Want door Mijn wonderen alleen wordt niemand zalig, maar alleen als hij in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt.

[7] Door Mijn tekenen kan een mens wel tot geloof in Mij gedwongen wor­den­ wat voor zijn ziel niet van groot nut is - maar wie Mij door Mijn woor­den herkent, in Mij gelooft en overeenkomstig Mijn leer leeft en handelt van­uit zijn niet gedwongen, volkomen vrije wil, die staat in Mijn rijk veel hoger dan degene die door Mijn tekenen tot geloof in Mij en Mijn leer is gebracht. Onthouden jullie dat goed en maak niet teveelophef over Mijn tekenen!

[8] Degene in wie de geest van waarheid overheerst, zal de waarheid van Mijn woorden ook zonder enig uiterlijk teken herkennen en zal in die waarheid geheel en al vrij worden en alle knechtschap afwijzen.

[9] Mijn leer zal blijven en eeuwig nooit vergaan; maar alle tekenen die Ik heb gedaan en nog zal doen, zullen in de loop van de tijd precies als ieder ander historisch verhaal voor het grootste deel van mond tot mond met vele veranderingen en vervalsingen hier en daar bewaard blijven en in later tijden bij de meer verlichte mensen weinig of geen geloof vinden. Maar door de zuivere waarheid van Mijn leer zullen de mensen zich ook in veellatere tij­den gemakkelijk bewust worden wie Degene was die die waarheid aan de mensen heeft gegeven. Maak nu dus ook niet al teveelophef over Mijn daden, behalve over die van Mijn liefde!'

[10] Dat had een goede invloed op de Rómeinen, die anders wel heel veel waarde hechtten aan tekenen en wonderen, maar door deze les van Mij de dingen heel anders en beter gingen zien.

 

45 De tegenwerpingen van de onderaanvoerder

 

[1] Toch zei een onderaanvoerder, die een geleerde Romein was, na een poosje diep nagedacht te hebben: 'Heer en Meester, ik zie de waarheid van de wijze raad die U ons hier hebt gegeven wel in, maar toch kan ik het niet laten om een kleine tegenwerping te maken!

[2] Als men bij het verbreiden van Uw leer geen ophef mag maken van Uw tekenen en daden, die alleen een God kan doen, dan bent in de ogen van de gewoonlijk alleen maar natuurlijk denkende mens weliswaar een heel wijze leraar van het volk die uit de beste verstandelijke overwegingen put en van daaruit zijn medemensen ook het beste onderricht geeft, maar daarmee nog geen God. Want bij alle volken die we kennen, met name die in reeds lang vervlogen tijden, zijn er immers heel wijze leraren geweest, die de mensen in allerlei nuttige dingen hebben onderricht en hun ook de voorstellingen van een God hebben bijgebracht, die in de loop der tijd weliswaar erg vervormd zijn.

[3] Die leraren zijn voor hun ambt stellig ook door Uw geest onderricht, maar daarmee waren ze nog niet direct Uzelf; en zo was het dan ook goed mogelijk dat hun leringen niet als een levend Godswoord zijn beschouwd,  maar alleen werden gezien als een wijs menselijk woord dat voortkwam uit de ervaring en oplettende waarneming van de natuur en haar wisselende ver­schijnselen van vele mensen in vele eeuwen, dat tot nut van de mensen op verschillende manieren in het praktische leven werd opgenomen.

[4] De mijnwerker leerde de metalen kennen en bewerken; de landman begon op de velden graan te verbouwen; de tuinder veredelde de fruitbomen, de wijnstokken en nog andere vruchten en geneeskrachtige kruiden; de her­der begon zijn kudden op een geordende manier te verzorgen; men begon betere woonhuizen en tenslotte grote steden te bouwen, en ging ook zijn lichaam steeds doelmatiger te kleden.

[5] Al deze nuttige dingen voor het leven en nog veel meer hebben de men­sen aan verschillende, oerwijze leraren te danken, en wijzelf zijn hun zeker ook nog veel dank verschuldigd, aangezien wij zonder hen nog op de uiterst ruwe en meer dan barbaarse Scythenhorden zouden lijken, die met hun wilde kudden in holen in de aarde wonen en in oude, holle bomen. Zij hebben niet echt een taal maar huilen als de dieren in het bos, en hebben geen enkele voorstelling van een Godheid en ook geen enkele andere ontwikkeling.

[6] Bij die volkeren is er vast nog nooit een wijze leraar opgestaan, en daarom bevinden ze zich ook nog in een toestand die weinig verschilt van die van wilde dieren. Als er onder hen ook ooit een of meerdere wijze leraren opstaan, zullen ze ook langzamerhand een hoger menselijk ontwikkelingsni­veau bereiken. Maar al zal zo'n leraar voor zijn volk nog zulke wijze grond­beginselen voor het leven opstellen en daardoor zijn volk verheffen -zal hij daarmee net als U een enig ware God zijn, en zal hij in staat zijn enkel door zijn wil en door zijn levende woord zieken te genezen, lege wijnzakken met de beste wijn te vullen en de vijvers in één ogenblik met vissen?!

[7] Het is dus een hemelsbreed verschil of de mensen door een gewekte men­selijke leraar of­ zoals hier nu overduidelijk en onmiskenbaar het geval is ­direct door God Zelf over alles onderricht worden!

[8] Daarom zouden de mensen naar mijn menselijk verstandelijke mening niet alleen Uw zeer wijze en waarachtige leer moeten ontvangen, maar ook te horen krijgen dat die leer niet zoals in de oertijd uit de mond van een wijs mens is gekomen, maar direct uit de mond van God, die overeenkomstig Zijn eeuwige raadsbesluit de menselijke natuur en gestalte lichamelijk heeft aange­nomen; maar tevens dat deze daden, die alleen God kan doen en waar dui­zenden getuigen borg voor kunnen staan, meer dan overduidelijk hebben bewezen dat hij geen mens, maar naar volle en onbetwistbare waarheid de enig ware God Zelf was!

[9] Om de blinde mensen, die nog lang niet het minste begrip van de eigen­lijke levenswaarheid hebben, dat te laten begrijpen en duidelijk te maken, kan en mag men Uw wonderen niet verzwijgen, maar men moet ze getrouwen naar waarheid -namelijk hoe, waar en bij welke gelegenheid ze door U gedaan zijn -samen met de heilsleer aan de mensen verkondigen.

[10] Ik wil nu niet direct beweren dat men echt alles wat U hebt gedaan op de vele plaatsen die Uw goddelijke voeten betreden en bezocht hebben, aan de mensen moet overleveren; maar de belangrijkste daden mogen niet verge­ten Worden!

[11] Of de mensen die veel later zullen leven ze misschien enkel en alleen als vrome histórische mythen zullen beschouwen, zal naar mijn mening de waar­heid van Uw leer niet erg nadelig beïnvloeden. Want voor wie de goddelijk­ heid van Uw persoon in de leer zal ontdekken, zullen Uw daden ook waar en heel begrijpelijk voorkomen; maar wie Uw leer niet zal aannemen vanwege de daden die U in ons bijzijn hebt gedaan, omdat ze hem wellicht te onge­loofwaardig voorkomen, zal ook zonder Uw daden te kennen de levenswaar­heid in Uw leer evenmin vinden als tot nu toe de tempeldienaren in Jeruzalem en de Farizeeën in andere plaatsen die hebben gevonden! - Heer en Meester, heb ik gelijk of niet?'

 

46 Het belang van de waarheid

 

[1] Ik zei: 'Je had niet zoveel woorden hoeven gebruiken, dan zou Ik de goede wil en de zuivere instelling van je zeer heldere verstand ook begrepen heb­ben. Maar omdat je nu eenmaal gesproken hebt, is het ook goed vanwege de anderen, omdat je heel goed hebt gesproken!

[2] Ik heb toch ook niet gezegd dat degene die Mijn leer aan andere mensen verkondigt, Mijn daden helemaal niet moet vermelden, maar er moet niet teveelophef over gemaakt worden; en dan moeten bij voorkeur alleen die daden vermeld worden, die Ik de mensen uit pure liefde bewezen heb, als Arts en Helper in de grootste nood van één of ook van verschillende mensen.

[3] Er moet echter geen ophef gemaakt worden van die daden echter, die Ik - weliswaar uit liefde voor de mensen -gedaan heb om hen sneller van de waarheid van Mijn leer te overtuigen -wat alleen speciaal in deze tijd nodig is, maar niet in de toekomstige tijd, waarin Mijn woord op zichzelf al tekenen zal doen. Want dat zou de mensen al gauw meer doen verlangen en begerig maken naar allerlei wonderen dan naar de invloed van het ware leven die Mijn leer in de mens heeft; en op wonderen beluste mensen zijn ook zeker veel gemakkelijker en eerder door valse wonderen, die door valse leraren en profeten worden gedaan, van de eigenlijke, innerlijke levenswaarheid af te brengen dan degenen die alles nauwkeurig onderzoeken en alleen het goede en ware voor zichzelf behouden.

[4] Ik zal allen die zonder twijfel en metterdaad aan de waarheid van Mijn leer vasthouden, zonder meer wel de macht geven om in Mijn naam allerlei tekenen van zuivere liefde te doen; zo zal Mijn woord vanzelf al wonderen

doen, wat voor het verspreiden van Mijn leer zeker nuttiger zal zijn dan wan­ . neer jullie al de vele duizenden tekenen die Ik heb gedaan aan de mensen zouden vertellen.

[5] Als jullie echter vanuit de levende geest van Mijn woord de gave verleend wordt om tekenen te doen, moeten jullie daar ook niet al te openlijk en opvallend mee omgaan, want daardoor zouden jullie de goede zaak van de waarheid van Mijn leer veel meer schade dan nut brengen. Want alles wat opgedrongen en afgedwongen is wekt Mijn geest in de ziel niet, of hier en daar slechts gedeeltelijk.

[6] Alleen de vrije, zelfgekozen en niet opgelegde waarheid, die het eigenlij­ke licht en leven van Mijn geest van liefde in de menselijke ziel is, is daartoe in staat. Doe dus bij de mensen die naar de waarheid dorsten, zo weinig mogelijk wonderen, als jullie geen halfdode geloofspoppen van hen willen maken!

[7] Als jullie echter bij mensen die meer in allerlei wereldse wetenschappen thuis zijn, een of ander teken hebben gedaan, verzuim dan nooit om hun ook de oorzaak van het welslagen te tonen, opdat daardoor ook hun geloof in Mij meer levend wordt! De oorzaak echter ben altijd alleen Ik, en zonder Mij is niemand in staat iets waarachtigs tot stand te brengen.

[8] Hoe het aan mensen met een reeds helderder geest en krachtiger wil ver­klaard moet worden, daar hoeft niemand van jullie zijn hoofd over te breken; want als iemand van jullie dat nodig heeft, zal het hem ook woord voor woord in de mond worden gelegd! Want naar degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden houden, zal Ikzelf in de geest van alle waarheid toe komen en Mij aan hen openbaren. Zij zullen dan van Mijzelf te horen krijgen wat Ik allemaal in deze tijd heb geleerd en gedaan.

[9] Want als jullie dat nu met alle omstandigheden en bijkomende gebeurte­nissen allemaal in boeken zouden willen opschrijven, zouden jullie daar hon­derd jaar lang meer dan duizend schrijvers voor nodig hebben; en als dan alles in die bijna ontelbaar vele boeken opgeschreven zou zijn, wie zou die dan allemaal doorlezen en tevens direct ook kunnen handelen volgens Mijn leer, die hij uit die vele boeken zelfs in verscheidene honderden jaren nauwelijks vluchtig zou kunnen doorlezen? Daarmee zullen .jullie nu allemaal wel inzien waarom jullie van de tekenen die Ik gedaan heb niet veelophef moeten maken! De waarheid zal wel voor zichzelf werken.

[10] Als jullie dit nu hebben begrepen, laten we dan naar buiten gaan, dan zal Ik jullie sterken en daarna zeggen wat er vandaag nog allemaal moet gebeu­ren!'

[11] Nu loofden allen Mijn wijsheid, stonden tegelijk met Mij van tafel op en gingen samen met Mij naar buiten, een heuvel op vlakbij de stad Pella.

 

47 De vraag van commandant Pellagius over bezetenheid

 

[1] Toen wij ons allemaal op de genoemde heuvel bevonden, vanwaar men een deel van het Meer van Galilea alsook de steden Abila, Golan en Afek kon overzien, legde Ik alle aanwezigen de handen op en verleende hun de macht om door het opleggen van hun handen in Mijn naam allerlei zieken te genezen en de boze geesten uit bezetenen te verdrijven.

[2] Na deze handeling vroeg de commandant aan Mij: 'Heer en Meester, ik heb al verscheidene keren mensen gezien en gadegeslagen, die zich heel zon­derling gedroegen en bewogen. Een tijdlang waren ze heel kalm, en als men hun het een of ander vroeg, gaven ze heel verstandige antwoorden en merk­te men niets van een of andere geestelijke gestoordheid. Maar plotseling wer­den ze door de een of andere onzichtbare macht gegrepen, verwrongen hun hele wezen, begonnen te razen en misdroegen zich door allerlei gruwelijke lasteringen, zelfs ten aanzien van alom bekend staande goede mensen en tegen de goden of over de ene God van de Joden en tegen de profeten, en sloegen zichzelf vreselijk met hun vuisten; en als men hen met geweld wilde boeien, barstten ze uit in een huiveringwekkend gelach, en wie hen aanraak­te, kwam er slecht vanaf.

[3] In de oude mijnstad Gadara, niet ver hiervandaan, heb ik er twee gekend, waar een heel Romeins legioen weinig of niets mee kon uitrichten. Ze hiel­den zich op in de oude groeven en waren een grote kwelling voor de reizi­gers en ook voor de inwoners.Als men hen ving en met kettingen en touwen vastbond, dan hielp dat niets; want als ze door die geheime macht werden gegrepen, rukten ze zelfs de sterkste kettingen en touwen in één ogenblik kapot, sloegen zichzelf en ook anderen die het waagden hen te naderen, en als ze door soldaten omsingeld werden, werden deze zodanig met stenen beko­geld, dat ze ijlings op de vlucht moesten slaan om niet verschrikkelijk ver­minkt te raken. En als men van een afstand met scherpe pijlen op hen schoot, lachten ze; want zelfs de beste en meest geoefende boogschutters kregen geen enkele pijl in hun buurt.

[4] Dat waren toch zeker mensen die door zeer boze geesten bezeten waren? Wie en wat zijn die demonen, en waarom wordt het toegelaten dat vaak de meest onschuldige mensen, ja zo nu en dan zelfs onschuldige kinderen door hen worden gekweld?'

[5] Ik zei: 'Over alles waar je naar vraagt zijn Mijn leerlingen en ook al ver­schillende van jouw vrienden in Rome en ook elders volledig onderricht, en jij zult daarover ook nog wel op de juiste tijd duidelijkheid verkrijgen. Laat het je voorlopig voldoende zijn, dat Ik ook jou nu de macht geschonken heb om dergelijke boze geesten bij mensen uit te drijven door de macht en de kracht die in Mijn naam heerst; wat je Mij nu echter gevraagd hebt, zul je in eerste instantie te weten komen van degenen die door jou worden genezen, en je kunt veel te weten komen van Mijn leerlingen, die er getuige van waren dat Ik de bezetenen in Gadara heb genezen.'

[6] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, bedankte hij Mij voor de sterking, evenals alle anderen, behalve Judas Iskariot, die niet met ons mee deze heuvel opgegaan was, maar intussen in de stad rondzwierf om bij allen die Ik had genezen om een zogenaamde fooi te bedelen -een bezigheid, die bij hem niet nieuw of ongewoon was; want hij was en bleef een regelrechte dief en was nooit tevreden. Niemand informeerde verder ook naar hem, en ook niemand miste hem.

 

48 Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht

 

[1] Toen allen Mij veelvuldig hun dank voor de aan hen verleende macht en kracht hadden betuigd, kwamen er twee burgers uit de stad naar ons toe op de heuvel. De een was de bekende Griekse waard en de andere, zijn buur­man, was een Romein die smid van beroep was, en zich ook af en toe bezig­hield met het genezen van zieke dieren en bij tijd en wijle ook van zieke mensen, in het bijzonder halve dwazen en epileptici, en zo nu en dan met goed resultaat.

[2] Juist deze ochtend had men vanuit de nabijgelegen stad Abila twee nog jonge mensen tussen de twintig en bijna dertig jaar oud, die naar de mening van de smid een drievoudige epilepsie hadden, naar de herberg van de Griek gebracht om hen daar door de smid te laten genezen. De smid probeerde zijn middelen direct uit; maar ze baatten niets, en daarna begonnen de twee pas goed te razen, stootten tegen de smid en ook tegen de waard de smadelijkste beledigingen uit en dreigden hen schade toe te brengen in al hun bezigheden en aan lichaam en goed.

[3] Toen had de ontzettend geschrokken waard tegen de smid gezegd: 'De grote Heer en Meester, die met alle goddelijke kracht en macht vervuld moet zijn omdat Hij anders gistermiddag niet zoveel mensen met anders ongenees­lijke ziekten volkomen had kunnen genezen, zal vast nog hier zijn; laten we Hem gaan zoeken! In de Joodse herberg kunnen we wel naar Hem vragen!'

[4] Daarop waren ze meteen naar de Joodse herberg gegaan, vroegen naar Mij, en er werd hun gezegd en gewezen waar Ik Mij ophield. Van daaruit kwamen ze dan ook haastig naar Mij toe en vertelden Mij alles wat er die ochtend bij hen was voorgevallen.

[5] Ik zei tegen hen: 'Dat zijn geen mensen met epilepsie, maar dat zijn twee heel erg bezeten mensen; in de een bevinden zich vijfkwade geesten en in de ander, die de oudste is, zelfs zeventien. Breng ze hierheen, dan zullen ze hier geholpen worden!’

[6] De waard zei: 'O Heer en Meester, dat zal wat moeilijk gaan; want die twee zijn totaal onbedwingbaar en zo sterk, dat twintig sterke mensen niet een van hen kunnen vasthouden en zij ook niemand bij zich toelaten!'

[7] Ik zei: 'Zoals ze door hun familieleden uit Abila bij jullie zijn gebracht, zo zullen ze door diezelfde familieleden ook hierheen gebracht kunnen worden. Ga dus en breng ze hierheen!'

[8] Daarop gingen de waard en de smid direct weer naar huis en brachten het onmiddellijk over aan degenen die de twee bezetenen van Abila naar Pella hadden gebracht; en zij probeerden de twee bezetenen naar Mij toe te bren­gen.

[9] Maar die wilden aanvankelijk niet, en er waren verscheidene goed te onderscheiden stemmen uit de mond van de twee te horen, die zeiden: 'Wat hebben wij met de Zoon van de allerhoogste God te maken? Moeten wij ons voortijdig door de macht van Zijn wil en woord laten kwellen?'

[10] Maar nu zei de waard: ' Als jullie absoluut niet willen gaan, zullen jullie daar door Zijn almacht wel toe gedwongen worden, en jullie verzet zal jullie niet baten!'

[11] Toen schreeuwden alle kwade geesten vanuit de twee: 'We weten wel dat wij de macht van Zijn wil nooit kunnen weerstreven; maar wij willen die trotseren zolang het maar kan!'

[12] Nu zei de waard:'Luister,jullie kwade geesten, die de brutaliteit hebben de almachtige wil van de Heer te trotseren; nu wil de Heer het, sta dus op en ga!'

[13] Toen de waard deze woorden had gezegd, waarbij Ik voelbaar zijn wil met de Mijne ondersteunde, stonden de twee op en lieten zich door hun familieleden, die de waard en de smid volgden, direct zonder enig tegenspar­telen naar Mij toe brengen.

 

49 Pellagius geneest een bezetene

 

[1] Toen ze bij Mij aankwamen, zei de waard: 'Heer en Meester van eeuwig­heid, hier zijn de twee! Het was niet gemakkelijk om hen hierheen te bren­gen; alleen tegen de macht van Uw wil konden ze zich niet verzetten.'

[2] Ik zei: 'Het is goed dat ze hier zijn, opdat jullie het verschil tussen zogehe­ten dwazen, epileptici en werkelijk door kwade geesten bezetenen eens goed leren kennen.

[3] Dezen behoren echter reeds tot de heel erg bezetenen en kunnen door de mensen alleen door bidden en veel vasten bevrijd worden van de echte Filistijnse geesten, die hen bezitten; maar hier is bidden noch vasten nodig.

[4] De jongste, die door slechts vijfgeesten is bezeten, kan door ieder van jul­lie, omdat jullie door Mij gesterkt zijn, van zijn geesten bevrijd worden; maar de oudste, die door zeventien geesten bezeten is, zou zonder Mijn speciale machtswil door niemand van jullie van zijn kwade inwoning bevrijd kunnen worden, omdat voor dat doel het geloof van jullie allemaal nog te weinig echt goddelijk levende kracht bezit. Die zullen jullie pas ontvangen wanneer jullie volkomen van Mijn geest doordrongen zullen zijn -wat bij jullie nu nog niet het geval is.

[5] Maar nu wijs Ik jou, Pellagius, aan voor de jongste. Leg hem in Mijn naam je handen op en zeg: in de naam van Jezus, de Heer, beveel ik jullie om voor ons allen zichtbaar uit deze mens te varen, en wel in de gedaante die jullie door jullie oude, hardnekkige slechtheid eigen is!

[6] Als jij dat doet, vriend, zullen de vijfdemonen onmiddellijk uit deze man varen en hem voor altijd verlaten. Ga het dus maar doen!'

[7] Toen liep de commandant naar de bezetene en deed zoals Ik hem aange­raden had; en de vijf slechte geesten voeren in de gedaante van vijf nevelige, van vleermuisvleugels voorziene slangen uit de man en vlogen een tijdje boven onze hoofden rond.

[8] En er werd door ons allemaal duidelijk een stem gehoord, die van de geesten uitging en zei: 'Heer, Almachtige, wanneer zal er dan voor ons in onze harde gevangenschap verlossing dagen?'

[9] Ik zei: 'Als jullie je wil veranderen! Jullie geesten kennen toch de waarheid en het licht van het leven is jullie niet vreemd -waarom blijven jullie dan al sinds duizend jaar naar de tijd van deze aarde gerekend aan de oude leugen en haar werken van starre eigenzinnigheid vasthouden? Verander jullie wil en smeek Degene die van eeuwigheid Heer over alles is en dat ook verder eeu­wig zal zijn, om genade en erbarmen, dan zal ook voor jullie de verlossing dagen!'

[10] De geesten zeiden: 'Heer, dat willen wij; maar geeft U ons een andere en betere wil, en betoon ons op die manier Uw genade en ontferming! Verlos ons van het oude kwaad van de leugen en haar werken; want ook wij zijn nakomelingen van Abraham, zij het ook afstammend van Ezau!'

[11] Ik zei: 'Jullie geschiede zoals jullie zelf willen! Begeef je nu weer daar­heen, waar jullie liefde en wil jullie heen drijven!'

[12] De geesten zeiden: 'Heer, wij bespeuren in onszelf nu noch enige liefde noch een wil! Laat U dus met ons gebeuren zoals U wilt en overeenkomstig Uw genade; want wij hebben genoeg van onze wil en onze liefde!'

[13] Ik zei: 'Verhef je dan naar die regio van deze aarde, waar zuiverder broe­ders jullie verder zullen leiden!'

[14] Toen Ik dit had gezegd, kregen de vijf geesten menselijke gedaanten, als het ware gevormd uit lichte waterdamp, grepen elkaar vast en zweefden daar­na weg in de gedaante van een steeds doorzichtiger wordend en daarna snel verdwijnend en niet meer zichtbaar schapenwolkje.

[15] De man, die van zijn vijfkwelgeesten was bevrijd, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, in de eerste plaats bedank ik U, omdat U mij van mijn grote kwelling hebt bevrijd; maar ook beken ik als heiden, dat ik van nu af aan in geen enkele van onze vele goden meer zal geloven en hen vereren,

maar U alleen bent de God van alle goden, mensen en schepselen van deze aarde, en alle demonen moeten hun knieën buigen voor Uw naam! Daarom zij U alleen eeuwig alle eer, alle liefde en alle lof!

[16] En wat ik nu hardop heb gezegd, zweer ik ook ten overstaan van alle mensen en alle goden, aan wie nog talloze mensen vasthouden en aan wie ze offeren, maar die niets zijn en geen macht en geen gezag bezitten.

[17] Als er echter nog een of andere hogere God zou zijn, tegen wie ik nu misschien door deze openlijke belijdenis van mij heb gezondigd, laat hij dan een bliksem uit de hemelen naar mij slingeren en mij doden!

[18] Zijn familieleden, die nog heidenen waren, schrokken van deze eed van de jonge man en verwachtten dat Zeus het hem heel kwalijk zou nemen en de bevrijde zeker met een bliksem uit de hemel zou vernietigen.

[19] Maar omdat er geen bliksem kwam, zei de jonge man tegen zijn fami­lie: 'Waarom wachten jullie op een straf van een plek, vanwaar geen straf te verwachten valt, omdat er geen Zeus, en al helemaal geen bliksem in zijn hand en macht bestaat en nooit bestaan heeft?

[20] Kijk, Hij hier, voor wie ik dankbaar kniel,. is de. Ware en almachtige Zeus! Wanneer Hij zou zeggen dat er nu onmiddellijk duizend bliksems uit de wol­ken of uit de onbewolkte hemel op aarde moesten neerdalen, dan zullen ze ook neerdalen en datgene vernietigen wat Hij tot vernietiging bestemd heeft.'

[21] Ik zei tegen de bevrijde jongeman: 'Sta op, Mijn zoon, en blijf bij je nieuwe geloof, dan zul je nooit meer enige schade lijden! Maar laten we nu ook jouw broer van zijn zeventien kwelgeesten bevrijden!'

 

50 De Heer drijft zeventien geesten uit een bezetene

 

[1] Toen Ik dat zei, werden de aanwezige heidenen door vrees en grote angst bevangen; want ze hadden voor de vijf geesten al groot ontzag gekregen.

[2] Maar Ik stond snel op van Mijn plaats, liep naar de bezetene toe en zei met opgeheven hand: 'Ik wil het; vaar dus zichtbaar voor alle aanwezigen uit de ingewanden van deze man; jullie hebben immers geen recht hem te bezitten en te kwellen!’

[3] Toen rukten ze de man nog een paar keer heen en weer, zodat hij daardoor op de grond viel; maar hij stond vlug weer op toen de boze geesten in de gedaante van kleine, zwarte krokodillen uit hem voeren

[4] Deze zagen er echter veel compacter uit en konden zich met in de lucht verheffen, maar kropen rond op de grond, richtten tenslotte hun bek naar MIJ toe en krijsten Mij woedend toe (de geesten): 'Wat hebben wij met U te maken? We kennen U niet en hebben op aarde nooit in strijd met Uw wet­ten kunnen handelen omdat die er nooit waren! Met welk recht wilt U ons nu tuchtigen? Waarom hebt U ons met Uw overmacht uit deze woning van ons verdreven, die wij met moeite hadden veroverd?'   .

[5] Ik zei: 'Waren jullie er niet bij, toen Ik op de berg Sinaï de wetten gaf? Wie heeft jullie er destijds toe aangezet om Mij te trotseren, met Mij de spot te drijven, een gouden kalf te maken en dat vervolgens te aanbidden in plaats van Mij? Jullie waren toen de grootste raddraaiers en hebben veel volk over­reed en Mij de rug doen toekeren; hoezo zeggen jullie nu dat Ik volkomen vreemd en onbekend voor jullie ben en jullie ook nooit wetten heb gegeven, volgens welke Ik jullie nu met recht kan bevelen?!

[6] Wat er destijds met jullie gebeurde, toen Mozes naar jullie in het dal kwam en in gerechtvaardigde vurige toorn de stenen tafelen van de wet kapotsloeg, dat dient ook nu met jullie te gebeuren. Verdwijn dus van hier; want voor jullie zal er nog lang geen verlossing dagen!’

[7] Daarop begonnen ze onder gehuil en wild gekras ijlings van ons weg te kruipen over de steile helling van de heuvel naar een moerassige en dicht met allerlei onkruid begroeide kloof.

[8] Toen zei de commandant tegen Mij: 'O Heer en Meester, die kloof zal alle inwoners van deze plaats tot onheil worden, als U hem niet van die zeventien kwade demonen reinigt; want voor deze werkelijk beestachtige geesten ben zelfs ik bang geworden! Laat U ze daarom niet in die kloof blij­ven!'

[9] Ik zei: 'Wacht maar even tot Ik klaar ben met de genezene, dan zullen we wel zien hoe deze kloof gereinigd kan worden!'

[10] Hierop viel ook de tweede genezene voor Mij op zijn knieën, bedankte Mij voor zijn genezing van de al enkele jaren durende kwelling en legde toen dezelfde geloofsbelijdenis af die zijn broer al eerder had gedaan. Daarna vroeg hij Mij of Ik het verzoek van de commandant niet wilde vergeten; want ook hij kon nu niet zonder afschuw in deze smerige kloof kijken.

[11] Ik zei: 'Nog een klein poosje het nodige geduld; want wij willen eerst nog zien of er niet een van de zeventien in een andere gedaante terugkeert en Mij Mijn rechten zal gaan betwisten! Want ook deze geesten hebben nog een volkomen vrije wil.'

[12] De commandant zei: 'Heer en Meester, hoe komt het eigenlijk dat deze geesten in de gedaante van mij bekende, heel afschuwelijke dieren zicht­baar voor ons werden? De eerste vijf zijn uiteindelijk weliswaar van gedaante veranderd; maar die zeventien behielden hun gruwelijk lelijke gedaante waar­in ze voor ons zichtbaar werden, en in diezelfde gedaante verdwenen ze ook van hier. Hoe komt het dat zulke geesten in zo'n gedaante voor de mensen zichtbaar worden?'

 

51 Het wezen van de eerste vijf uitgedreven geesten

 

[1] Ik zei: 'Omdat die gedaante overeenkomt met hun innerlijke, boosaardige begerige liefde! De gevleugelde slang komt weliswaar overeen met een zeke­re mate van wereldse wijsheid en kan met de verfijnde krijgslistigheid van een veldheer vergeleken worden; maar als je die wijsheid beter bekijkt, zul je daarin heel weinig naastenliefde, maar in plaats daarvan ongelooflijk veel zelf­zucht, heerszucht en ongeremde hoogmoed ontdekken. En kijk, die innerlij­ke gesteldheid van een ziel verschijnt in Mijn allerhoogste licht der waarheid in een gedaante, die daarmee volkomen overeenstemt!

[2] Stel je eens een gevleugelde slang voor, waarvan er in het midden en zui­den van Afrika nog hier en daar enkele in de natuur bestaan, en ten tijde van de Filistijnen in heel hete jaren ook hier te lande hebben bestaan! Het is al moeilijk om met een ongevleugelde slang de strijd aan te binden -vanwege haar geheime listigheid -en voor een gewoon mens is het vluchten ervoor nog altijd het beste middel om haar listigheid tegemoet te treden.

[3] Bij een gevleugelde slang echter helpt ook vluchten dikwijls niets, maar alleen ijzeren kleding en een scherp zwaard in de hand van een goed geoe­fend krijger. En die ijzeren kleding is hier de kracht van Mijn liefde in jullie, het scherpe zwaard is hier Mijn woord, en de waarheid van Mijn woord, die in staat is alles te overwinnen, is de goed geoefende krijger en een ware held aller helden.

[4] Hieruit kun je nu wel afleiden waarom de eerste vijf geesten hier in de gedaante van gevleugelde slangen voor Mij moesten verschijnen; want ten tijde van de oorlog tussen de Joden en hen waren ze zeer geslepen veldheren, en hadden ze niets anders voor ogen dan alleen hun eigen voordeel, winst en roem; want ieder van hen probeerde voor zichzelf een koninkrijk te stichten.

[5] De man die zij nu enkele jaren hebben gekweld, is een nakomeling van hun geslacht; ze vonden in hem een groot veldheerstalent, nog diep sluime­rend, en beslopen zijn ingewanden om dat talent, waardoor ze hem mettertijd zelfs op de troon van Rome hoopten te brengen, in hem te wekken; maar dat kon hun niet lukken, omdat zij door hun manier van handelen met zijn lichaam de in zijn ziel sluimerende capaciteiten alleen maar verzwakten, maar niet tot leven wekten.

[6] Het werd toegelaten dat zij hun wil op deze man uitprobeerden, om hen­zelf tot de overtuiging te brengen dat hun voornemen zinloos en dwaas is en niet overeenkomstig hun duistere listigheid uit te voeren.

[7] Maar omdat ze het daardoor in hun woede de laatste tijd met deze man te bont hebben gemaakt, was het ook tijd om hem helemaal van hen te bevrij­den.

[8] Dat was allemaal voorzien, en het was goed voor deze man en ook voor de vijf geesten; want deze man heeft op die manier Mij en tegelijk met Mij het eeuwige leven van zijn ziel gevonden, en de vijf geesten zijn bij deze gele­genheid genezen van hun oude dwaasheid, d.w.z. hun onbeduidende en nooit realiseerbare begeerte, en zijn nu de weg in de deemoedscholen van reeds betere geesten ingeslagen. - Dat is nu in het kort alles wat de eerste vijf geesten betreft.'

 

52 De achtergronden van de zeventien geesten

 

[1] (De Heer:) 'Wat echter de gedaante van de zeventien geesten betreft: die komt overeen met de onverzadigbare vraatzucht van de dieren, in wier gedaante zij hier zichtbaar moesten worden.

[2] Toen Ik op de berg Sinaï aan Mozes onder bliksem, donder, vuur en rook eerst de wetten voor het volk Israël dicteerde, verlangde Mozes op Mijn bevel en onder verwijzing naar Mijn aanwezigheid een passende onthouding van het vraatzuchtige volk, opdat hun zielen beter in staat zouden zijn de waarhe­den op te nemen die hun vanaf de berg verkondigd werden.

[3] Het volk vroeg echter aan Mozes, en via hem ook aan Mij, of het zich vanwege de grote vrees en angst voor het voortdurende bliksemen en donde­ren en het vuur en de rook van de berg mocht terugtrekken in een verafgele­gen dal; het zou daar helemaal nuchter blijven, en of Mozes met zijn broeder Aäron maar liever alleen de grote dingen met Mij wilden afhandelen­

[4] Nadat een groot deel van het volk daar een poos op aangedrongen had, werd dat verlangen ingewilligd. Dat grote deel van het volk trok direct met alle bezittingen naar een dal dat tamelijk ver van de berg aflag. Enkele weken hield het zich tamelijk goed aan het verzoek van Mozes. Toen Mozes echter langer wegbleef, begon het volk hem en Mij te vergeten, slachtte kalveren en schapen en hield de ene maaltijd na de andere.

[5] Toen trad een van deze zeventien naar voren en verleidde het volk; want met de hulp van anderen goot hij een gouden kalf, vroeg het volk bijeen te komen en zei: 'Dat is ons belangrijkste voedsel, daaraan danken wij ons leven in deze magere woestijn, waar onze kudden slechts met moeite nauwelijks voldoende voedsel vinden! Laten we dit kostbare symbool hoog vereren en aanbidden! Maak nu een overvloed aan maaltijden klaar, en laten we vrolijk en opgewekt zijn rond dit symbool! Daarna moeten jullie ons als jullie leger­aanvoerders kiezen, dan zullen wij eerder in staat zijn jullie naar een vrucht­baar land te leiden dan Mozes, die ons helemaal vergeten is, met zijn ark! In Egypte hebben wij van de sluwe krokodillen geleerd hoe men te werk moet gaan om een goede prooi te bemachtigen; volg ons daarom, dan zal het ons niet aan overvloedige maaltijden ontbreken!'

[6] En kijk, velen lieten zich verleiden om te doen wat deze belangrijkste rad­draaiers hun aanraadden!

[7] Ik liet Mozes echter naar hen toekomen, toen er een menigte rond het gouden kalf danste. Door Mij aangedreven ontstak hij in een gerechtvaardig­de vurige woede en brak de stenen wetstafelen; onmiddellijk daarop kwamen er gevleugelde slangen die als het ware gloeiden, wat overeenkwam met de gerechtvaardigde vurige woede van Mozes, en die beten de afvalligen, en wie gebeten werd, moest sterven. Onder hen bevonden zich als eerste ook onze zeventien geesten, die met de sluwheid en vraatzucht van krokodillen vrucht­bare landen en vet gebraad wilden bemachtigen - en om die reden moesten Ze hier dan ook nog in die gedaante verschijnen, die met hun karakter over­eenstemt.

[8] Deze man stamt niet af van de zeventien; maar al van kind af aan was hij gewend veel te eten en daardoor is hij later een echte veelvraat geworden; en die slechte hoedanigheid heeft de zeventien boze geesten ingang tot zijn Ingewanden verschaft.

[9] Maar hij heeft er voordeel van gehad. Omdat ze zijn lichaam aanvankelijk aanzetten om nog meer te eten, verloor zijn maag al gauw het vermogen om voedsel te verteren; daarna kon hij bijna niets meer eten, zodat men zich erover begon te verbazen dat hij vrijwel zonder enig voedsel kon leven. Daardoor raakte hij echter ook van zijn grote vraatzucht af, en daardoor werd zijn ziel geestelijker en krachtiger in zichzelf. En omdat nu zowel zijn lichaam als nog meer zijn ziel op de juiste manier in orde kwamen, was het ook het juiste moment om ook hem van zijn kwelgeesten te bevrijden.

[10] Tegelijkertijd had deze tweevoudige bezetenheid nog een ander groot voordeel, en wel met name voor de inwoners van Abila, die bijna hun hele geloof zijn kwijtgeraakt; want zij waren voor het merendeel aanhangers van de leer van Diogenes -stoïcijnen dus in de hoogste graad -en geloofden niet in een voortleven van de menselijke ziel na de dood van het lichaam.

[11] Welnu, de bezetenheid van deze beiden heeft bij menigeen het geloof in het voortleven van de ziel na de lichamelijke dood wakker geroepen, zij het niet geheel, dan toch zeker voor de helft, en nu zal het door hetgeen de twee bezetenen en hun familieleden hebben meegemaakt en gezien, gemakkelijk zijn om de inwoners van Abila helemaal van hun al diep gewortelde stoïcisme te bevrijden.

[12] En zo gebeurt er in deze wereld niets wat door Mij is toegelaten, dat niet tot heil van de mensen zou kunnen dienen; en jij, Mijn vriend, en ook de andere aanwezigen, zullen dat met jou heel goed inzien.

[13] Aangezien je nu ook weet waar je met de zeventien geesten aan toe bent, zullen we nu afwachten of er een van hen terug zal keren.'

 

53 De Heer vermaant de aanvoerder van de uitgedreven geesten

 

[1] Toen ik dit tamelijk lange, alles verklarende betoog met betrekking tot bezetenheid had beëindigd, waarvoor allen Mij uit de grond van hun hart bedankten, verhief zich uit de reeds bekende kloof plotseling een zwarte nevel - zoals die vaak uit de schoorsteen van een pottenbakker opstijgt - die naar ons toe kroop en weldra heel dicht bij ons kwam.

[2] Toen die ons tot op tien passen was genaderd, zei Ik heel luid: 'Tot daar en niet verder! Onthul jezelf en toon je in jouw vorm!'

[3] Toen ontstond er uit de zwarte nevel een uiterst ruwe gestalte van een man, zichtbaar voor allen die aanwezig waren. De gestalte was echter even bruinzwart als die van een Moor en droeg op zijn arm een gouden kalf, alsof hij daarmee wilde laten zien dat dat nog steeds zijn God en zijn liefde was.

[4] Ik liet echter met luid gekraak een geweldige bliksem in de gedaante van een gevleugelde slang uit de hemel afdalen; die trof het gouden kalf en ver­nietigde het in één enkel ogenblik.

[5] Toen begon de gestalte te bewegen en te kronkelen, en bracht tenslotte de woorden uit: 'Heer, waarom laat U ons niet ongestoord genieten van dat­gene wat onze liefde wil? We hebben U toch nooit gevraagd om ons te scheppen en dan naar Uw believen duizenden jaren en hele eeuwigheden lang te kwellen! Maar nu U ons zonder dat wij dat wilden eenmaal hebt geschapen en ons ook een liefde en een vrije wil hebt ingeademd -waarom straft U ons dan, als wij volgens onze liefde en onze wil handelen?'

[6] Ik zei weer met zeer luide stem: 'Wie in de hele eeuwige oneindigheid kan Mij, de enige Heer vol alle macht en kracht, voorschrijven wat Ik moet doen? Alleen Mijn eeuwige liefde schrijft Mij voor wat er dient te gebeuren, en Mijn eeuwige en eindeloze wijsheid is de handlanger van de almacht van Mijn wil en brengt er de orde in aan!

[7] Ik heb jullie door Mijn rechtvaardige knecht Mozes uit de harde slavernij van Egypte verlost, toen jullie je eerstgeborenen moesten doden; Ik heb jullie in de woestijn gevoed, en niemand heeft honger of dorst geleden -behalve enkelen van jullie die zich in het land van de gruwelen teveel hadden overge­geven aan voor mensenzielen uiterst verderfelijke zwelgerij. Hun, heb Ik aan­geraden nuchter te zijn, tot heil van hun lichaam en vooral tot heil van hun ziel.

[8] Waarom verlangden jullie ernaar je van Mij te verwijderen, terwijl Ik jul­lie bij de berg der kennis tot Mijn kinderen wilde omvormen? Omdat jullie onder Mijn licht niet durfden te zwelgen! Toen hebben jullie je verwijderd, om te zwelgen en in plaats van Mij als Vader een dood, door jullie handen vervaardigd gouden kalf te aanbidden!

[9] Wie heeft jullie liefde eigenlijk die behoefte ingeblazen? Ik werkelijk niet, maar jullie zelf, door jullie vrije wil, zonder welke jullie dieren zouden zijn en je nooit tot Mijn kinderen zouden kunnen ontwikkelen!

[10] Maar aangezien jullie door je vrije wil van Mij afvallig zijn geworden ­waarom verheffen jullie jezelf dan niet weer opnieuw tot Mij door jullie nog altijd vrije wil?

[11] Jullie denken dat Ik jullie kwel? O, absoluut niet! Iedere duivel kwelt zichzelf door zijn verkeerdheid en verstoktheid, als hij zich daarmee tegen Mijn wijze orde verzet en meent dat hij die overeenkomstig zijn boosaardige liefde kan omvormen.

[12] Ik blijf eeuwig een en dezelfde onveranderlijke Heer over de hele zin­tuiglijke en geestelijke wereld. Met de zuivere liefde voor Mij en van daaruit voor zijn naaste kan ieder mens en iedere geest met Mij alles bewerkstelligen en alles van Mij krijgen, maar met een soort geweld of trots eeuwig niets; Want Ik ben de Geweldigste van alle geweldigen en de Machtigste van alle machtigen.

[13] Maar Ik ben ook de Zachtmoedigste van alle zachtmoedigen, de Beste van alle goeden en de Barmhartigste van alle barmhartigen. Wie in ware, berouwvolle liefde tot Mij komt en Mij om erbarmen vraagt, die zal Ik dat niet onthouden. Maar wie Mij, als hij Mij heeft leren kennen, afwijst, zal eeuwig geen verlossing verkrijgen, maar slechts zichzelf in steeds grotere ellende storten.

[14] Laat iedere boze geest en iedere duivel dat bedenken! Ik ben de Heer, en buiten Mij is er niet nog een andere! En maak nu dat je wegkomt!'

[15] Toen Ik dat had gezegd verdween de geest direct, en spoedig daarna zag men vanuit de kloof zeventien donkere nevelwolken opstijgen, die door de wind naar het noorden werden gedreven.

[16] Ik zei tegen de commandant: 'Kijk, nu is ook jullie wens vervuld; want die zeventien donkere nevelbundels waren de zeventien boze geesten. Degene die hier was heeft tegen de andere zestien gezegd wat hij hier had gehoord, en toen hebben ze het besluit genomen deze streken voor altijd te verlaten en in het woeste noorden met elkaar te overleggen wat ze zullen doen. Want in deze streken zouden ze door een bepaalde overeenkomstige invloed te zeer door de dingen van deze wereld geprikkeld worden en niet in zichzelf kunnen keren, zichzelf beschouwen en hun zondige lelijkheid zien. Er zal dus ook bij deze zeventien geesten nog verbetering intreden; maar voor het zover is zal op deze aarde de zomer nog heel vaak de winter moeten ver­dringen!'

 

54 Over de gevaren bij het eten van onreine spijzen

 

[1] De commandant zei:'O Heer en Meester, vertel ons toch ook waar der­gelijke geesten zich op aarde het meest plegen op te houden, opdat wij zulke onheilspellende plaatsen en streken gemakkelijker kunnen vermijden! Want als men in zulke streken komt en iets heeft dat verwant is aan zo'n boze geest, kan het gemakkelijk gebeuren dat men door hem beslopen en tenslotte zelfs in bezit genomen en beschadigd wordt, wat niet bepaald wenselijk is!'

[2] Ik zei: 'Vriend, daar hoeft niemand bang voor te zijn die van harte in Mij gelooft en Mij liefheeft door de werken te doen die Mijn liefde in hem aan­geeft! Maar mensen die nog diep in allerlei heidens bijgeloof staan dienen overal en te allen tijde voor dergelijke geesten te vrezen en zijn ook steeds min of meer door hen omringd of zelfs bezeten; want alle onzuivere harts­tochten van de mensen worden gestimuleerd en beïnvloed door geesten die vroeger zelfhun hele leven lang door dezelfde onzuivere hartstochten werden beheerst en zich daar naar hartelust aan overgaven.

[3] Zulke onzuivere geesten - voor een deel geesten die al eens in het vlees in deze wereld hebben geleefd, maar merendeels natuurgeesten, die nog nooit in een menselijk lichaam tot leven zijn geroepen -zijn er overal: in de lucht, op en in de aarde, in het water en het vuur, in stenen, metalen, planten, dieren en ook in het bloed en vlees van de mensen; daarom moeten de mensen ook geen vlees van gestikte en onreine dieren eten.

[4] In geval van nood kan het vlees van onreine dieren ook wel gegeten wor­den; maar het moet eerst goed schoongemaakt, met zout en goede kruiden gemarineerd, bij het vuur gedroogd en daarna samen met goede kruiden ge­rookt worden, om het van de onreine geesten te bevrijden.

[5] Het vlees van roofdieren is, ook bij alle voorzorgsmaatregelen die Ik jullie aanraadde, schadelijk voor de mensen, omdat de onreine geesten daar nooit helemaal uit verwijderd kunnen worden.

[6] Evenzo moeten de mensen ook geen water uit onreine bronnen drinken en moeten ze hun bronnen schoon houden, zoals Mozes dat namens Mij ook de Israëlieten allemaal strikt heeft bevolen.

[7] Wie wat zijn lichaam betreft volgens de aanwijzingen van Mozes leeft, zal het altijd en overal bespaard blijven door slechte en onzuivere geesten in bezit genomen te worden, en des te zekerder als hij werkelijk in Mij en Mijn vaderlijke zorg gelooft en alles in Mijn naam begint, doet en beëindigt. Maar zonder dat is hij ieder ogenblik blootgesteld aan duizend gevaren van allerlei soort, helaas door zijn eigen traagheid, onwetendheid en domheid.

[8] Als Ik die mensen, die reeds van nature een betere wil en instelling heb­ben, niet door Mijn engelen zou laten beschermen, zouden er maar weinig niet-bezeten mensen op deze aarde zijn! Maar daar moeten de mensen zich niet al te zeer op verlaten, omdat Mijn engelen de wil van de mensen niet beteugelen. -En dat is ook voor jullie iets om over na te denken!'

[9] Toen Ik was uitgesproken, bedankten allen Mij en prezen Mijn wijsheid en macht, en de inwoners van Abila vroegen Mij of Ik ook hun stad zou wil­len bezoeken; want ze zouden Mij daar aankondigen.

[10] Ik zei: 'Dat kunnen jullie wel doen -maar Ik noem niet met zekerheid de tijd en het uur dat Ik naar jullie toekom; maar Ik zal toch ook naar jullie toekomen! Nu kunnen jullie weer terug naar huis gaan! Maar neem eerst bij

jullie waard wat brood en wijn tot je; maar eet pas vlees van varkens als je het hebt klaargemaakt zoals Ik je heb aangeraden!'

[11] Daarop bedankten ze Mij allemaal nog eens en begaven zich toen met de Griekse waard en de smid naar de stad.

[12] Wij bleven nog een poos op de heuvel, en de commandant en ook de andere Romeinen vroegen Mij nog vele dingen, en Ik nam hun twijfels weg.

[13] Op die manier werd het helemaal middag, en er kwam een bode van onze waard, die bij ons was gebleven, de heuvel op om ons voor het middag­maal uit te nodigen. En wij stonden op en volgden de bode.

 

De Heer in Abila

 

55 De reis naar Abila

 

[1] Toen wij bij onze waard aankwamen, stonden daar voor de hal van het huis een groot aantal mensen die Mij nogmaals wilden zien en spreken, aan­gezien ze zelf getuige waren geweest van Mijn daden en ook al het een en ander over Mijn leer hadden gehoord.

[2] Ik verwees hen echter naar commandant Pellagius en zei tegen hen dat ze Mijn volledige leer van hem zouden krijgen.

[3] De commandant beloofde hun dat hij hen in alles zou onderwijzen.

[4] Daar waren de mensen tevreden mee en ze gingen geleidelijk aan uiteen; wij gingen het huis binnen, waar het middagmaal al op tafel stond. We namen het maal tot ons en waren daarbij heel goed gestemd.

[5] Toen wij na korte tijd klaar waren met de maaltijd en Ik alle aanwezigen aankondigde dat Ik over een uur met Mijn leerlingen naar Abila zou vertrek­ken, vroeg de commandant Mij of hij samen met zijn onderofficieren en Veronica Mij mocht begeleiden naar die stad en ook naar de andere plaatsen en steden die onder zijn bevel stonden.

[6] Ik stond hem dat toe, waar hij heel blij om was, en hij trof direct voorbe­reidingen voor het vertrek.

[7] Na een uur verlieten wij het huis van de waard, die Mij samen met zijn genezen zoon ook nog een flink eind buiten de stad vergezelde, evenals de Griekse waard en de bekende smid en dierenarts.

[8] Toen Ik buiten de stad van hen vieren afscheid nam, verleende Ik ook de smid de macht om boze geesten bij de mensen uit te drijven, waarvoor hij Mij niet genoeg kon loven en prijzen.

[9] Daarna trokken wij met tamelijk gezwinde pas over een goede heerweg naar Abila, en bereikten deze niet zo kleine stad een uur voor zonsondergang.

[10] Ook deze stad werd voor het merendeel door heidenen bewoond. Slechts tien Joodse gezinnen hadden in deze stad een onaanzienlijk onderko­men, en ze moesten de heidenen dienen en van hen leven. Alle tien gezinnen  hadden slechts één oeroud en vervallen huis om te bewonen; ze hadden in deze stad daarom ook geen eigen herberg en geen synagoge.

[11] Toen wij de stad naderden, zei Ik tegen de commandant: 'Ga met jouw gezelschap nu voor ons uit de stad in, en laat de tien Joodse gezinnen weten dat Ik naar hen toe zal komen en bij hen zal overnachten! Al het overige zal dan later wel vanzelf duidelijk worden.'

[12] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, liep hij met de zijnen onmiddellijk vooruit, ging direct naar de Joden en vertelde hun wat hun te wachten stond.

[13] De straatarme Joden zeiden echter tegen de commandant: 'O hoge gebieder in naam van de keizer! Dat zou allemaal wel goed zijn; maar waar moeten die meer dan veertig mensen in dit vervallen huis een toereikend onderkomen vinden? Oude, vervallen kamers zijn er nog wel voldoende; maar wie wil daar wonen? Padden, adders, salamanders en schorpioenen zijn daar meer dan genoeg, maar men kan daar toch geen mensen herbergen. Wat onze eigen kamers betreft hebben wijzelf nauwelijks voldoende ruimte om te wonen, met name 's nachts, en het zou moeilijk zijn om behalve ons nog een paar mensen behoorlijk onderdak te geven. Van enige verzorging ,kan al hele­maal geen sprake zijn, aangezien wij zelf meer dan straatarm zijn.

[14] Probeer dus die grote heer en meester, over wiens wonderbaarlijke daden wij reeds hebben gehoord, ervan te doen afzien om bij ons onderdak voor de nacht te zoeken en te willen nemen; er zijn in deze stad immers verscheidene goed ingerichte herbergen.'

[15] Toen zei de commandant: 'Ik zal Hem jullie nood, die ik wel ken, uit­leggen; maar ik weet ook al van tevoren dat ik Hem niet van Zijn voornemen zal afbrengen -want wat Hij eenmaal besluit en zegt, dat gebeurt! Hij zal jullie benarde toestand en jullie ellende ook allang kennen en komt vast en zeker naar jullie toe om jullie te helpen en de ware troost te brengen, maar niet om jullie te kwellen en met grote zorgen te belasten. Kom Zijn wil dus maar vriendelijk tegemoet, dan zullen jullie genade en een grote liefde en erbarmen bij Hem vinden!’

[16] De oudste van het huis zei: 'Ja, ja, laat hem maar komen als hem dat goeddunkt! Als hij er is, zal het hem vanzelf wel duidelijk worden hoe het er met ons voorstaat. Wij zijn allemaal werkelijk blij dat hij naar ons toe wil komen; maar wij zijn verdrietig, omdat wij hem voor zo'n genade geen tegen offer kunnen brengen!'

[17] Terwijl de commandant nog met de oudste sprak, arriveerde Ik met de leerlingen al voor het Joodse huis, dat zich als een verbrokkelde oude burcht op een hoogte buiten de stadsmuur bevond.

[18] De commandant merkte Mij onmiddellijk op, snelde Mij tegemoet en wilde Mij beginnen te vertellen hoe het er met het Joodse huis en haar bewo­ners voorstond.

[19] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, bespaar je de woorden, aangezien Ik alles allang weet! Maar Ik ben inderdaad - zoals jij reeds tegen deze mensen hebt opgemerkt - juist naar hen toe gekomen omdat Ik heel goed weet hoe het met hun huis en met henzelf gesteld is. Laten we dus direct naar de oud­ste gaan!'

 

56 De Heer in de woning van de tien Joodse gezinnen

 

[1] Vergezeld door de commandant liep Ik naar de oudste van het huis, bij wie zich ook nog enkele bezorgde huisvaders bevonden, die ons bekeken om te zien wat wij zouden doen als we zagen wat voor oude ruïne het huis was.

[2] Toen Ik bij de oudste kwam, zei deze (de oudste): 'U bent bij ons allen wel welkom, heer en meester; maar wat wij tegenover de grote genade die u ons bewijst kunnen doen, zal u vast niet welkom zijn! Kijk eens naar ons huis, en onze kleren zullen u, zonder verder iets te hoeven zeggen, vanzelf wel laten zien hoe het er met ons allemaal voor staat!’

[3] Ik zei: 'Vrede zij met jullie! Hoe het er met jullie voor staat, weet Ik wel­maar voor het grootste deel is die armzalige toestand jullie eigen schuld; want door traagheid en door haast geen vertrouwen op God, de enige Heer en Gever van alle goede gaven, zal geen enkel mens het op deze aarde ver bren­gen.

[4] Zolang jullie nog middelen en kracht hadden, deden jullie niets om jullie oude huis te verbeteren, lieten je niets gelegen liggen aan Jehova en maakten jullie jezelf vertrouwd met de blinde leer van de Griekse wijzen, waardoor jullie nog vele malen beklagenswaardiger zijn geworden dan jullie ooit eerder waren.

[5] Nu zijn jullie zelfs slaven van de heidenen geworden en moeten eerder met zwaar werk karig brood van hen bedelen dan dat jullie tegen hen kunnen zeggen: 'Wij hebben het in het zweet van ons aangezicht verdiend!'Want het is niet gemakkelijk om mensen te dienen die in geen enkele God geloven en ook niet in een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en derhal­ve ook aan geen enkele vergelding in de grote wereld aan gene zijde, en die derhalve geen naastenliefde hebben en zelfs vijanden van hun eigen leven zijn.

[6] Welnu, in jullie grootste nood zijn jullie aan de oude Jehova gaan denken en bij Hem om hulp gaan smeken, en dat heeft Mij er dan ook toe gebracht om naar jullie toe te komen en jullie te helpen, voor het aangezicht van de vele, al te blinde heidenen, die eveneens ter wille van hun Diogenes het geloof in hun goden hebben laten varen. Ik zal dat doen opdat ook zij mer­ken dat de oude God nog leeft en degenen helpt die in Hem geloven, Zijn geboden houden en in waarachtig en onwankelbaar vertrouwen van Hem de juiste hulp verwachten.

[7] Laat Mij jullie oude, meer dan half vervallen huis zien, dan zullen we kij­ken of daarin overnacht kan worden en of datgene wat beschadigd is gerepa­reerd kan worden! Daarna zullen we jullie provisiekamers onderzoeken, om te zien hoeveel voorraad daar nog aanwezig is!'

[8] De oudste zei: 'O grote heer en meester! Dit huis moet vroeger wel heel veel grote en kleinere kamers hebben gehad; maar wij hebben er maar nau­welijks zeven in gebruik kunnen nemen, en zelfs die zijn al erg beschadigd. Alle andere zitten vol met allerlei soort ongedierte en zijn grotendeels voor mensen zelfs niet meer begaanbaar. ook onze provisiekamers verkeren voor­eerst in een zeer miserabele staat. Slechts één is er nog half bruikbaar; maar zelfs die ene is leeg op een paar beschimmelde broodkruimels na. Maar laten we uw wil volgen en toch gaan kijken, opdat u, o grote heer en meester, met uw eigen ogen aanschouwt hoe het met ons, afstammelingen van Gad en Ruben, in hun land gesteld is!'

[9] Hierop liepen we door alle vertrekken van het grote huis, en het zag er allemaal zo uit als de oudste had beschreven.

[10] Toen wij ons echter in het buitenste en laatste vertrek bevonden, zei Ik: 'Nu zul je Gods macht in Mij, die wat Mijn lichaam betreft ook een mensen­zoon ben, leren kennen! Kijk, wij zijn over brokstukken van muren, delen van zuilen, doornstruiken en allerlei ongedierte tot dit vertrek doorgedrongen, en door koninklijk versierde, fraaie vertrekken, die van alles voorzien zijn en waarin goed overnacht kan worden, zullen we onze tocht terug maken. Ik wil het, en zo zij het!'

[11] Nauwelijks had Ik dit zo gezegd, of het hele huis was al volkomen ver­anderd, en toen wij daarna door alle kamers en vertrekken heen liepen, was er nergens meer enige beschadiging te ontdekken.

[12] De Joden van dit huis sloegen de handen boven hun hoofd tegen elkaar en riepen vol blijde verwondering: 'Dat kan alleen Hij doen, die hemel en aarde heeft geschapen; daarom zij U alle lof, o grote God, die aan een mens zo'n macht heeft gegeven!'

[13] Daarna bezochten we de provisiekamers, die eveneens gevuld waren met alles wat de mensen nodig hebben om hun honger en dorst te stillen. Toen werd de verbazing nog groter, en lange tijd konden ze van louter verbijstering met praten.

 

57 Het getuigenis van de oudste over de Heer

 

[1] Na een poosje sprak de oudste de volgende woorden: 'Nee, nee, nee - dat is ongehoord! Mozes en Elia, de twee grootste profeten, hebben grote dingen gedaan, ja, groter dan een mens met het zuiverste verstand ooit in staat is te Vatten en te begrijpen en zelfs het meest gelovige gemoed nauwelijks kan geloven! Maar wat zijn vergeleken bij dit wonderbaarlijke werk al die wonde­ren, die door de genoemde twee profeten zijn gedaan volgens de wil van Jehova, van wiens geest van macht zij vervuld waren?! Alle profeten, zowel de grote als de kleine, hebben gezegd: 'De Heer wil het, en de Heer spreekt!' Maar U, o grote Heer, zei: 'Ik wil het, en het zij zo!' En in één ogenblik gebeurde er wat U wilde! Daarom bent U meer dan Mozes en Elia!

[2] Uw Ik is de Heer Zelf in alle volheid, en ik heb nu als oude man in U mijn heil gezien en zou nu willen zeggen: 'O Heer, Heer, laat Uw oude die­naar in vrede overgaan naar de grote wereld aan gene zijde! Want U bent de Beloofde vanuit Uzelf! Uw eeuwige geest heeft uit de mond van de profeten gesproken en Uw neerdalen voorspeld, en U, die de eeuwige Waarheid en Trouw zelfbent, hebt Uw woord gehouden en bent in een lichaam van vlees en bloed naar ons zondige mensen toegekomen om ons weer opnieuw op te richten, zowel de Joden als de heidenen, die ook kinderen van Noach zijn en eens samen met de voor-Abrahamieten één volk vormden onder de grote opperkoning en allerhoogste priester Melchizédek van Salem. Daarom zij U alleen alle eer en alle lof, o Heer, Heer, Heer!'

[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed en waar zo! Dat jullie weggezakte geloof door deze daad van Mij in één keer weer opgericht is, is wel goed te begrij­pen, evenals het feit dat jullie Mij onmiddellijk hebben herkend; maar in de toekomst moeten jullie je geloof door werken van ware naastenliefde eerst levend maken, anders heeft het in Mijn ogen geen waarde voor het leven van jullie ziel. Want Ik ben enkel door Mijn overgrote liefde naar jullie mensen toegekomen, en zo kunnen jullie mensen ook alleen maar weer door liefde voor Mij en voor je naaste tot Mij komen en op die manier tot het eeuwige leven van jullie zielen, als Mijn echte kinderen; dat dienen jullie goed te ont­houden!

[4] Het geloof in Mij is wel een levend licht uit de hemelen, maar pas door de werken der liefde. Zoals echter een licht, dat schijnt in de nacht, uitdooft als het niet gevoed wordt door steeds nieuwe olie toe te voegen, zo dooft ook zonder de voortdurende werken der liefde zelfs het aanvankelijk meest onwankelbare geloof uit.

[5] Door dit wonder, dat voor Mij gemakkelijk was om te doen, heb Ik niet alleen jullie helemaal weggevallen geloof in jullie ziel opgericht, maar ook jullie liefde voor Mij aangewakkerd; en in het licht van die ware, eeuwige levensvlam hebben jullie toen ook snel en gemakkelijk gezien Wie er in Mij naar jullie toe is gekomen.

[6] En nu jullie dat onmiddellijk en zonder veel moeite en prediking hebben gezien, moeten jullie er ook naar handelen, zodat jullie en jullie nakomelin­gen door de werken der liefde in Mijn naam in het levende geloof blijven!'

[7] De oudste zei: 'O Heer, Heer, dit werk zal in deze streek van de zestig steden zeer groot opzien baren, zowel bij de weinige Joden als bij de vele hei­denen, en zowel in deze stad als mettertijd ook in de andere steden. Als de mensen van alle kanten hierheen komen en zien dat ons al zo lang vervallen huis plotseling in een echt koninklijke burcht is veranderd, en aan ons vragen hoe dat gebeurd is -wat voor antwoord zullen wij hun dan kunnen geven?'

[8] Ik zei: 'Maak je daar geen zorgen om; want als jullie genoodzaakt zijn tegenover de mensen over deze daad en over Mij te spreken, zal jullie wel in de mond gelegd worden wat jullie moeten zeggen! De al te opdringerige mensen kunnen jullie naar de commandant en zijn onderofficieren verwij­zen, die het allemaal hebben zien gebeuren -dan zullen ze de juiste ophelde­ring krijgen; want deze mensen kennen Mij al heel goed en weten dat niets voor Mij onmogelijk is.'

 

58 De geestelijke overeenstemming van de

vernieuwing van de vervallen burcht

 

[1] (De Heer:) 'Maar opdat ook jullie weten waarom Ik nu deze oude, ver­vallen burcht, waar vroeger koningen in hebben gewoond, weer heb opge­richt en als het ware weer helemaal opnieuw heb opgebouwd, moeten jullie letten op wat Ik jullie nog ga zeggen:

[2] In de eerste plaats komt het opnieuw oprichten van deze oude konings­burcht overeen met het feit dat Ik het oude, geheel vervallen geloof in de ene, enig ware God, nu weer overal opnieuw tot leven breng.

[3] Er zijn van de oude burcht des geloofs nog wel enkele verweerde, ver­brokkelde en vervallen waarheidsresten aanwezig; maar die deugen niet meer als levenswoning van Mijn liefde en erbarmen voor de zielen van Mijn kin­deren, zoals ze ten tijde van de koning van Salem waren, maar ze deugen nog slechts als woning voor degenen wier gemoed geheel en al op het ongedierte lijkt dat deze burcht al lange tijd herhaaldelijk en in vele vormen heeft bewoond.

[4] De burcht was zodoende een getrouw beeld van hoe het er nu met het geloof in God en met het houden van Zijn wetten uitziet, en wel met name in en rond Jeruzalem.

[5] Als daar geen volledige verbetering en ommekeer naar Mij plaats zal vin­den, zal Ik die stad en iedereen die aan haar kant staat nog erger bezoeken dan Ik ten tijde van Lot Sodom en Gomorra heb bezocht; en daarmee wijs Ik jullie op de tweede reden waarom Ik deze burcht nu opgericht en weer hele­maal opnieuw opgebouwd en van alles voorzien heb!

[6] Als Mijn gericht over de goddelozen in Jeruzalem en wijde omgeving komt en Mijn weinige getrouwen op de vlucht zullen slaan, zullen ze ook hierheen komen. Neem hen dan op, en maak zodoende het in jullie nu opnieuw opgewekte geloof helemaal levend door de werken der liefde in Mijn naam!

[7] Het gericht dat over de stad Jeruzalem toegelaten zal worden zullen jullie, oude lieden van deze plaats, in je lichaam wel niet meer meemaken, maar de jongeren onder jullie en hun kinderen zullen het meemaken. En als het gebeurt, denk dan aan wat Ik jullie nu heb gezegd!'

[8] Nu zei de oudste met diep ontzag tegen Mij: 'O Heer, Heer! Groot en meer dan heerlijk is Uw naam! Enkele maanden geleden hebben wij 's nachts een uiterst merkwaardig lichtverschijnsel aan het firmament waargenomen, waarvan de beelden ons met grote vrees en angst hebben vervuld. Aanvankelijk verschenen er grote vuurzuilen, die naar het scheen tot de ster­ren reikten. De zuilen verenigden zich op wonderbaarlijke wijze en stegen op, en omdat we er niets meer van zagen, dachten wij dat het een vuurver­schijnsel, weliswaar zeldzaam, maar toch van natuurlijke aard was. Maar al gauw daarna begon de hele hemel te gloeien. Wij zagen de stad van Salomo en grote legers, die de stad belegerden en uiteindelijk met tempel en al geheel verwoestten.

[9] Later, al meer tegen de ochtend, was er helemaal in het westen nogmaals een lichtverschijnsel te zien. Wat dat voorstelde kon niemand van ons ont­raadselen. Maar het middelste verschijnsel vertoonde sterke overeenkomst met wat U, o Heer, Heer, ons nu over Jeruzalem hebt verkondigd. Het had zeker betrekking op de voorspelling die U nu deed?'

[10] Ik zei: 'Jawel, Mijn vriend, maar nu zullen we daar niet verder over pra­ten! Zorg in plaats daarvan nu voor een avondmaal; voor al het andere heb Ik al gezorgd!'

[11] De oudste zei tegen Mij: 'Heer, Heer! Misschien wil onze aardse gebie­der, de wijze commandant, ons iemand bezorgen die de kookkunst machtig is; want wij hebben al vele jaren niets meer gekookt, hebben geen vuur en in deze omgeving ook geen brandhout voor de haard. Daarom is het ons in drieërlei opzicht onmogelijk om voor U en hen die bij U zijn, een gekookt avondmaal te bereiden, hoewel alle grote en kleine provisiekamers door Uw genade meer dan vol zijn met allerlei voorraden. Er zal door Uw genade ook wel voor brandhout en vuur gezorgd zijn; maar wat helpt dat, als wij geen van allen in staat zijn te koken en eten klaar te maken?'

[12] Ik zei: 'Oude man, je eerlijkheid bevalt Me, want wat jullie kookkunst betreft heb je de volle waarheid gesproken. Maar de commandant heeft zijn dochter en twee van zijn ondergeschikten al opdracht gegeven om met een paar van jouw mensen in de grote keuken, waar zich ook een visbekken bevindt, dat nu vol vis is, voor ons en jullie allemaal een goed avondmaal klaar te maken.'

 

59 De burcht van Melchizédek

 

[1] (De Heer:) 'Maar in deze burcht bevindt zich toch ook nog een grote, van basaltstenen gemetselde kelder! Heb je die nog nooit ontdekt en gezien?'

[2] De oude en een paar van zijn bijna even oude neven zeiden: 'Ja, er moet vroeger wel een kelder vol uitstekende wijn hebben bestaan, en daar moeten ook andere schatten in verborgen zijn, maar niemand van ons heeft het ooit gewaagd zich in de onderaardse ruimten te begeven en daarin tussen allerlei kwaadaardig ongedierte en andere boze machten naspeuringen te doen, en zodoende kent niemand de echte, juiste toegang tot de genoemde kelder. Waar en hoe kan men daarin komen? Door Uw macht zal ook die, net als al het andere, zich nu wel in een uitstekende staat bevinden?'

[3] Ik zei: 'Zeker, als jullie dat geloven; maar aangezien niemand van jullie de ingang kent, volg Mij, dan zal Ik jullie naar de kelder brengen!'

[4] Daarop volgden de oude en nog tien van zijn familieleden Mij met een aangestoken fakkel van was, die wij uit de keuken haalden, waar er veel van in voorraad waren, en die we daar ook aanstaken. Van de genoemde grote keu­ken leidde een zuilengang naar een grote poort, die van een plaat basalt was gemaakt. Ik liet zien hoe de poort heel gemakkelijk geopend kon worden, en Ikzelf opende de grote, zware poort. Toen de poort open was, werd er direct een brede trap zichtbaar, waarlangs men heel goed in de zeer ruime, grote kelder kon komen.

[5] Toen wij in de kelder waren, waar deze arme joden weer buitengewoon verbaasd over waren, troffen we daar een groot aantal grote en kleine stenen vaten en een nog grotere hoeveelheid stenen, lemen, zilveren en ook gouden drinkgerei aan, waar de arme joden natuurlijk heel verbaasd naar keken en waarvan ze niet wisten of deze dingen ook op wonderbaarlijke wijze door Mij waren geschapen of dat ze, wat het uiterlijk ervan deed vermoeden, nog uit de oertijd stamden.

[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Wat we hier hebben gevonden stamt allemaal nog uit de tijd van de grote koning en hogepriester van Salem. Dit was op aarde zijn burcht die evenals de bergen met hun vaak zeer wonderbaarlijke grotten en holen niet door mensenhanden gebouwd is, maar door dezelfde macht waardoor ze nu weer opnieuw is opgebouwd. Want Ik alleen ben de ware Koning van Salem en Hogepriester Melchizédek in eeuwigheid!

[7] Maar neem nu de karaffen in de hand en vul ze met wijn, waarvan jullie hier in de grote vaten een meer dan grote voorraad hebben!'

[8] Nu pakten de arme joden wel vol vreugde het drinkgerei, maar ze wisten niet hoe ze de wijn uit de grote stenen vaten moesten krijgen, die met zware, gladde stenen platen volkomen hermetisch waren afgedekt.

[9] Toen toonde Ik hun onderaan de vaten een met een stop dichtgemaakte, enigszins uitspringende opening, trok de stop met gemak uit de opening, en onmiddellijk stroomde er rijkelijk een oude, uitstekende wijn uit in het drinkgerei, dat eronder werd gehouden; want de uiterst krachtige geur ervan vertelde direct alle aanwezigen, waar ook de commandant en een van zijn onderofficieren bij was, dat men hier met een oude, uitstekende wijn te maken had.

[10] Toen alle kannen gevuld en de een na de ander in de grote eetzaal op tafel gezet waren en degenen die de wijn opdienden weer naar ons toekwa­men, terwijl wij nog in de kelder waren gebleven, zei Ik tegen de oude: 'Kijk, deze wijn is weliswaar ook geperst van druiven die in dit land gegroeid zijn ­maar hij is bijna even oud als deze burcht! Dit is een tiendwijn, die door alle koningen waar de koning van Salem over heerste aan Hem als offer werd gebracht, en hij moest tot nu bewaard blijven, opdat Ik nu, als geheel dezelfde Koning, samen met al degenen die in Mij geloven en Mij volgen, van die oude tIendwijn drink.

[11] Zolang deze burcht in Mijn naam zal bestaan, zal ook de wijn niet uitge­put raken; maar toch zal driehonderd jaar na Mijn hemelvaart deze burcht en een groot gedeelte van deze stad door de macht van onze tegenstanders der­mate verwoest worden, dat men de plaats waar ze nu staat niet meer zal her­kennen. Maar dat is niet belangrijk; want Ik bouw nu een nieuwe burcht voor Mijzelf in de harten die, wanneer zij eenmaal stevig gevestigd is, nooit meer vernietigd zal kunnen worden.

[12] Deze oude gedenktekens zullen dan ook helemaal verdwenen zijn, opdat de mensen er geen afgoderij mee kunnen bedrijven. Maar tot bijna driehonderd jaar na Mijn hemelvaart zal de burcht er nog staan en zal deze wijn niet uitgeput raken, en deze zullen voor degenen die uit Jeruzalem gevlucht zijn, als onderkomen dienen en om hen te sterken.'

 

60 Uit de tijd van de koning van Salem

 

[1] Nu vroeg de oude vol diep ontzag: 'Heer, Heer, als men het zo leest, was die geheimzinnige koning van Salem er toch al gauw nadat Noach uit de ark stapte en de aarde begon te bebouwen. Zijn kinderen kunnen zich in die korte tijd toch niet zo geweldig vermeerderd hebben, dat er in de tijd van de koning van Salem op aarde al zo'n groot aantal andere kleine koningen geweest zou kunnen zijn, die Hem de tiend als offer brachten? Evenals vele andere dingen in onze boeken klinkt dit zeer mysterieus en kan met ons ver­stand niet begrepen worden.

[2] En U zei ook dat U zou opvaren! Wat is dat? Waar vaart U heen, en wan­neer? Heer, Heer, verklaar ons dat wat nader, opdat wij het uiteindelijk in Uw geest van waarheid, liefde en leven ook aan ons nageslacht kunnen uitleggen en zij ons geloven wanneer we hun zeggen dat U, o Heer, Heer, Zelf Degene bent geweest die ons die buitengewone dingen hebt geopenbaard!'

[3] Ik zei: 'Wat de tijd van de koning van Salem betreft: Hij was er al eeuwig vóór enig schepsel en derhalve ook eerder dan Noach. Wat echter de aardse tijd betreft waarin Hijzelf in de gestalte en persoonlijkheid van een engel uit de hemelen de mensen over Zichzelf en over hun bestemming onderwees: Hij was er al van tijd tot tijd tijdens het leven van Noach en sprak met hem, maar een werkelijk koning­ en priesterschap werd pas ingesteld een paar d honderd jaar nadat Noach de ark had verlaten, en die tijd hebben Noach zelf ~ en zijn drie zonen nog meegemaakt. In die tijd was de aarde alweer dichtbe­volkt, en de vele stamvaders van kleine volken voerden de titel koning, brach­ten ieder jaar hun offers naar Salem en werden door de Koning onderwezen.

[4] Toen de volken zich echter meer over de wijde aarde hadden verspreid, vergaten ze de Koning der koningen en begonnen zich van Hem af te schei­den; ook degenen die dicht bij Hem woonden trokken niet meer naar Salem. Toen verliet de Koning ook de burcht en bezocht nog maar zelden enkele patriarchen die Hem trouw waren gebleven, zoals bijvoorbeeld Abraham, Isaak en Jacob, en later alle grote en kleine profeten en nu in vlees en bloed ook jullie.

[5] Wat Mijn hemelvaart betreft, die heeft een dubbele betekenis. De eerste zal van nu af gerekend geen jaar meer op zich laten wachten; de tweede ech­ter zal in ieder mens die werkelijk in Mij gelooft, bewerkstelligd worden doordat de geest van Mijn liefde in zijn hart zal opstaan en het verstand van die mens in alle wijsheid van de hemelen zal binnenleiden.

[6] Mijn persoonlijke hemelvaart zal echter plaatsvinden kort nadat dit lichaam van Mij, weer uit het graf zal opstaan en zo in Mijn goddelijk wezen zal overgaan, drie dagen nadat het gedood is door de handen van Gods vijan­den.

[7] Zoals jullie hebben gehoord dat Elia vroeger zichtbaar en als in een vuri­ge wagen naar de hemel is opgestegen, zo zal ook Ik, zichtbaar voor veel van Mijn vrienden, van de materiële bodem van deze aarde opstijgen naar de zichtbare hemel. En voortaan zal Ik niet zoals nu persoonlijk zichtbaar rond­wandelen onder alle mensen - goede en slechte - en hen onderrichten; maar Ik zal alleen in de geest, goed waarneembaar en herhaaldelijk ook zichtbaar, onder diegenen wandelen en hen onderrichten en leiden, die in Mij geloven en Mij boven alles liefhebben en hun naaste als zichzelf. Want in het hart van zulke mensen zal Ik voor Mijzelf de genoemde nieuwe burcht bouwen en daarin Mijn intrek nemen.'

 

61 Het avondmaal in de oude eetzaal

 

[1] (De Heer:) 'Degenen bij wie Ik zal wonen zullen Mij dan ook wel waar­nemen en Ik zal hen Zelf onderrichten en leiden, en zo zullen zij die Mij echt liefhebben altijd door Mij onderricht en geleid worden en zullen het eeuwige leven in zich hebben. Maar de harten-burchten van hen die zich van Mij verwijderen, zoals in de oude tijd de koningen zich puur uit liefde voor de wereld van de koning van Salem hebben verwijderd en Hem niet meer ten offer brachten wat ze Hem hadden moeten brengen, zullen ook door Mij verlaten worden. En zoals het was in de tijd van de Koning van Salem, toen Hij deze burcht samen met alle engelen die Hem dienden verliet en er onder de volkeren en hun koningen maar al te gauw allerlei tweedracht, nijd, afgunst en daardoor ook oorlogen ontstonden, zo zal het in de toekomst ook zijn onder degenen wier harten-burchten Ik zal verlaten. Dan zal het ene volk tegen het andere opstaan en het trachten te onderwerpen.

[2] In degene die in Mijn leer en liefde zal blijven, zal ook Ik blijven, en wer­kelijk: uit zijn lendenen zullen stromen levend water vloeien, en wie van dat water zal drinken, zal in eeuwigheid nooit meer dorst hebben!

[3] Mijn leer en de goddelijke wijsheid daarin is het ware, levende water. Wie daarvan drinkt, diens ziel zal weldra met alle wijsheid gevuld en voor eeuwig verzadigd worden, en dan zal ze nooit meer dorsten en hongeren naar een hogere waarheid en wijsheid.

[4] En zo heb Ik nu jou, Mijn oude jood, verklaard wat jou tevoren duister en onverklaarbaar leek! Maar denk nu niet dat je nu al in alle waarheid en wijs­heid ingevoerd bent; dat zal je pas ten deel vallen wanneer Ik in de geest van alle waarheid en wijsheid ook in jouw hart opgestaan en dan naar de levens­hemel van jouw ziel opgevaren zal zijn.

[5] En laten we nu uit deze kelder weggaan en ons naar de eetzaal begeven; want het avondmaal staat al klaar, en wij zullen het tot ons nemen en daarmee ons lichaam versterken.'

[6] Na deze woorden van Mij gingen wij de kelder uit en kwamen al gauw in de grote eetzaal, die met honderd lampen helder verlicht was, terwijl het nog maar kort geleden zo'n ruïne was geweest, dat niemand had kunnen opmer­ken dat daar ooit een grote eetzaal had bestaan.

[7] Twee grote stenen tafels, die op stevige zuilen rustten, waren op passende wijze in de zaal opgesteld en sierlijk met het fijnste byssus* (* Weefsel van fijn linnen.) bedekt. Rond elk van de twee tafels waren een juist aantal gemakkelijke stoelen neergezet, en beide tafels waren goed voorzien van smakelijk toebereide vissen, brood en wijn.

[8] We gingen dan ook aan de tafel zitten die voor ons gedekt was, en de eige­naars en bewoners van deze burcht gingen aan de tweede tafel zitten, die voor hen bestemd was, en we aten en dronken allemaal met mate.

[9] Tijdens het eten werd er over veel dingen gesproken, en de commandant vroeg Mij hoe hij het de volgende dag met de Romeinen en Grieken moest aanpakken, als die dit wonder maar al te gauw in de gaten zouden krijgen. Want dan zouden ze zoveel vragen gaan stellen als men waarschijnlijk nog niet eerder meegemaakt had.

[10] Ik zei: 'Als er iemand komt, zeg hem dan de waarheid; maar zeg ook tegen hem dat hij dat allemaal voor zich moet houden en niet naar de nabij gelegen plaatsen en steden moet lopen om Mij voortijdig bekend te maken!

[11] Opdat dit wonder niet zo snel van buiten zichtbaar zal zijn, ziet deze burcht er wat de buitenkant betreft weinig veranderd uit, maar hij is dat alleen van binnen; en zo moeten ook jullie niet voortijdig veelophef maken over deze daad van Mij! Ik zal morgen Zelf nog enkele van de betere heidenen bezoeken en een uur na de middag met Mijn leerlingen van hier naar Golan gaan, waarheen je Mij ook kunt vergezellen.

[12] Als je op een bepaald moment weer hierheen komt, kun je Mijn woord aan de heidenen bekend maken, en dan kan dit door Mij gedane wonder je als een getuigenis dienen, opdat zij Degene herkennen die het gedaan heeft, en dan volgens Zijn wil leven en handelen!'

[13] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, beloofde hij dat hij zich in alle opzichten strikt volgens Mijn wil zou gedragen.

 

62 Het rumoer voor het huis van de Joden

 

[1] Terwijl wij allemaal nog aan tafel zaten, ontstond er buiten op straat een rumoer. Verscheidene arbeiders keerden terug naar huis van hun dagelijks werk, zagen het huis goed verlicht - wat anders bij deze arme Joden bijna nooit het geval was - en wilden kijken wat er in deze ruïne aan de hand was. Daarom riepen ze naar de hun bekende Joden dat ze naar buiten moesten komen om hun te vertellen wat er was gebeurd, omdat de slechte vertrekken zo helder en feestelijk verlicht waren.

[2] Ik zei tegen de commandant: 'Ga jij nu naar buiten naar de lawaaimakers! Ze zullen je direct herkennen en zich daardoor ook onmiddellijk realiseren waarom het huis nu zo verlicht is; dan zullen ze zich direct heel rustig gedra­gen, zich naar huis begeven en niet meer vragen waarom dit huis van de Joden nu zo verlicht is.'

[3] De commandant deed dat, begeleid door een van zijn ondergeschikten.

[4] Toen hij bij de lawaaimakers kwam, zei hij luid en ernstig (de comman­dant) : 'Wat willen jullie van de arme Joden, terwijl ik met hen bezig ben als­ook een nog veel grotere Machthebber? Moet ik op dit uur van de nacht het huis van binnen soms niet voor mij laten verlichten ter wille van jullie?!'

[5] Toen de arbeiders, die de commandant direct hadden herkend, dit hadden gehoord, verontschuldigden ze zich dat ze dat niet hadden geweten, vroegen hem om vergeving en gingen toen heel rustig naar huis. Maar ze vertelden direct aan hun familie wat ze hadden gezien en vernomen, en daarop werd er veel gedacht en over en weer gevraagd en gegist wat het te betekenen had dat de commandant met een nog hogere machthebber zijn intrek had genomen in het armzalige huis van de Joden. Maar niemand durfde uit de stad naar het huis van de Joden te gaan om te kijken wat daar aan de hand was, en zo had­den wij de hele nacht rust.

[6] Toen de commandant met zijn ondergeschikte weer bij ons kwam, vertel­de hij hoe hij het had gedaan, en dat het goed had gewerkt; alleen was hij bang dat hij 's ochtends vroeg al door de erg klagerige Grieken overlopen zou worden, en hij wenste dat dat zoveel mogelijk voorkomen zou kunnen wor­den.

[7] Ik zei: 'Wees daar niet bezorgd om! Ook morgen zullen we wel een mid­del vinden om de nieuwsgierigen ver van dit huis te houden. Maar aangezien het nu al tamelijk laat in de nacht is geworden, zullen we ons nu ter ruste begeven! Ik blijf hier aan tafel rusten; laat echter degene die een bed wil naar de vele rustvertrekken gaan, dan zal hij daar een groot aantal rustbedden aan­treffen!’

[8] Allen die aan Mijn tafel zaten gaven er echter de voorkeur aan om net als Ik tot de ochtend aan tafel te blijven; alleen de Joden bleven niet aan hun tafel, maar begaven zich naar hun oude kamers, die nu echter ook helemaal veranderd' waren. We lieten de lampen de hele nacht door branden en de ver­trekken verlichten, opdat enkele nieuwsgierigen, die het toch gewaagd had­ den in de nacht heel zachtjes dicht naar het huis van de joden te gaan om van enige afstand af te luisteren wat er in het huis gaande was, bang zouden wor­den. Maar toen ze de lichten gewaar werden, durfden ze het huis niet te nade­ren, uit vrees door de commandant zelf of door een van zijn dienaren ontdekt en daarna bestraft te worden.

 

63 De ware sabbatheiliging

 

[1] Wij rustten dan ook allemaal ongestoord tot de ochtend van een sabbat, die bij deze joden echter niet van bijzonder belang was, omdat ze al bijna meer heidens dan joods gezind waren. Maar toch kwam de oudste 's ochtends vroeg al naar Mij toe en vroeg Mij, of Ik en Mijn leerlingen ons strikt aan de sabbat hielden, aangezien die door Mozes was vastgesteld als een dag des Heren, die strikt geheiligd moest worden.

[2] Ik zei: 'De sabbat te heiligen volgens de inzettingen van Mozes is voor iedere jood passend en goed; maar van nu af aan is iedere dag een dag des Heren, en wie elke dag overeenkomstig Mijn leer zijn naaste goed doet, hei­ligt de sabbat werkelijk. jullie hoeven je vandaag, nu het sabbat is, dus niet anders te gedragen dan op iedere andere dag!

[3] De mens heeft op een sabbat dezelfde behoeften voor zijn lichaam als op iedere andere dag, en moet die voorzover mogelijk evenzeer bevredigen. Alleen moet hij zich onthouden van zware, slaafse arbeid in ruil voor loon.Als hij daarmee echter voor een of meerdere van zijn naasten iets nuttigs kan doen, wordt de sabbat daardoor niet ontheiligd, ook al pakt hij nog zo'n zwaar slaafs werk aan, en Ik zal hem daarvoor zegenen. Maar als zich zo'n gelegenheid niet voordoet, is het goed om op een sabbat uit te rusten en zijn gemoed met de dingen van de geest bezig te houden. Want bij het zware werk van een werkdag is de ziel niet goed in staat in zichzelf diepe geestelijke din­gen te bespiegelen en zich tot God te verheffen; en daar heeft Mozes de sab­bat dus voor ingesteld.

[4] Maar dat men op een sabbat na zonsopgang en eveneens vóór zonsonder­gang niets zou mogen eten en drinken en ook niemand een lichamelijke wel­daad zou mogen bewijzen, zoals de Farizeeën in Jeruzalem en ook in andere plaatsen in de synagogen onderwijzen, dat is een onzin die er van getuigt dat de leraren de leer van Mozes zelf nooit hebben begrepen en in acht hebben genomen; en door dat te leren hebben zij de geest van Mozes' leer en die van de profeten voor de joden totaal verdraaid. Doe dus vandaag zoals jullie steeds hebben gedaan, dan zullen jullie de sabbat in Mijn ogen niet ontheiligen!

[5] Alleen hoeven jullie voor de heidenen noch vandaag noch op een andere dag voor een armzalig loon het laagste werk te verrichten; als ze echter ook Mijn leer aannemen en jullie als hun naasten beschouwen en behandelen, kunnen jullie .hun ook in alle liefde en broederlijke vriendschap allerlei goede diensten. bewijzen, opdat er vrede en eenheid onder jullie heerst. Daarmee hebben Jullie nu alles wat de ware heiliging van de sabbat betreft.

[6] Zelfs de wijzere heidenen zeggen immers dat het beter is om een mede­mens te dienen -als de omstandigheden daarom vragen - dan naar de tempel te gaan en daar een god te dienen, die de dienst van mensen niet nodig heeft. En zo heeft de enig ware God de dienst van de mensen voor zichzelf nooit nodig; maar wat Hij nodig heeft, is dat de mensen uit liefde voor Hem en vanuit diezelfde liefde elkaar over en weer goede diensten bewijzen.

[7] Want de liefde is de ware levensmest voor de ziel voor het eeuwige leven, en God heeft de mensen immers geschapen met de bedoeling dat ze in het eeuwige leven zullen overgaan. De ware godsdienst, die Mij als enige welge­vallig is, bestaat er dus hoofdzakelijk uit, dat de mensen elkaar over en weer in Mijn liefde dienen; en als dat de godsdienst is die Mij het meest welgevallig is, wordt de sabbat daardoor zeker nooit ontheiligd.

[8] Er staat immers geschreven door een profeet, in de tijd dat de joden zich helemaal op uiterlijke ceremoniën begonnen te richten -zoals de Farizeeën nu do,en: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij!'

[9] Dien Mij dus van nu af aan alleen in je hart en laat de dode ceremonie achterwege; dan zullen jullie zo iedere dag de sabbat op een manier heiligen die Mij het meest welgevallig is! - Heb je dat nu begrepen?'

[10] De Jood zei: 'ja, o Heer, Heer, en daarom zullen wij de sabbat ook over­eenkomstig Uw bedoeling heiligen!'

[11] Hierop ging de oude man meteen naar de zijnen en legde hun uit hoe Ik de sabbat geheiligd wilde hebben, waarmee allen het volkomen eens waren . daarna begonnen ze dan ook al gauw met het bereiden van het ochtendmaal' waarbij Veronica hun weer goede diensten verleende.

 

64 Hoe men bijgelovige heidenen dient te onderrichten

 

[1] Wij gingen echter naar buiten naar een heuvel buiten deze burcht, die nog hoger .was dan die waar de burcht op stond en waar we naar alle kanten een prachtig uitzicht hadden. Men overzag vandaar ook een groot deel van het dal van de Jordaan -en aan de andere kant in oostelijke richting in de verre vlak­ten van de Eufraat - een groot aantal bergen en omliggende plaatsen. Van hieruit kon men tot Jeruzalem kijken; maar deze keer was die streek helemaal m een dichte ochtendnevel gehuld, zodat men niets kon onderscheiden van de plaatsen van Judea.

{2] De commandant merkte op: 'Heer en Meester, de dichte nevel boven de plaatsen en velden van Judea lijkt mij dat volk te karakteriseren, wiens hart en verstand door een nog dichtere nevel omgeven is dan die welke nu hun velden voor onze blikken verbergt?'

[3] Ik zei: 'Ja, vriend, zo is het ook; daarom zullen ook velen in de zeer dich­te nevel van hun dwalingen en de daaruit voortkomende zonden van allerlei aard de dood vinden. Maar laten we nu dergelijke beschouwingen terzijde laten en onze ogen naar de opgang van de zon wenden; want er zal vandaag weer een prachtige zonsopgang te zien zijn! Daarom zullen we nu allemaal even rusten en van de zonsopgang genieten!'

[4] Daarop werden allen rustig en genoten van de mooie, voortdurend wisse­lende taferelen van de ochtend; want in deze streek is de ochtend altijd veel prachtiger vanwege de verre gezichtseinder naar het oosten; daar plegen zich voor zonsopgang bijzonder veel zeldzame meteoren te ontwikkelen, waarvan de oorzaak in natuurlijk opzicht in de uitgestrekte vulkanische bodem gezocht moet worden. De bijgelovige heidenen en volkeren van die streken hielden dergelijke verschijnselen voor de halfgoddelijke begeleiders van de godin Aurora, die steeds voor Apollo de weg bereidt* (* In de Griekse mythologie is het de godin Aurora (dageraad) , die de komst aankondigt van haar broeder Helios, de zonnegod. Later werd deze nogal eens gelijkgesteld aan Apollo, hoewel de deze laatste meer de god van het licht, en Helios die van de zon is.)

[5] Het was nu het moment om de heidenen dat dwaze geloof af te nemen en hun de ware oorzaak van dergelijke verschijnselen te tonen en begrijpelijk te verklaren; dat deed Ik hier dan ook bij de commandant en zijn onderofficie­ren, en zij begonnen ook te begrijpen, waarom Ik hen eigenlijk 's morgens vroeg mee deze heuvel op had genomen.

[6] Toen ze in alles onderwezen waren en zij Mij daar ook hartelijk voor bedankten, merkte een hoge onderofficier van de commandant op: 'Het zal uiteindelijk toch wel heel moeilijk zijn om met name het gewone volk van zijn bijgeloof af te brengen, want volgens de leer van de heidense pries­ters ziet het in iedere wolk en iedere nevelige vorm, bij het opstijgen van de rook uit de keuken, bij het verbranden en het meer of minder knetteren van hout, alleen maar allerlei soorten geesten en gnomen en verwacht al naarge­lang de beweging daarvan geluk of ongeluk!

[7] Want uiteindelijk ligt er aan al die vele verschijnselen, die dikwijls heel zeldzaam van aard zijn, iets geestelijks ten grondslag, omdat er geen enkel ver­schijnsel tot uiterlijk zichtbaar bestaan kan komen zonder een diepste inner­lijke en derhalve eerste ontstaansoorzaak. En om die voornaamste oorzaak voor het volk begrijpelijk en aanschouwelijk te maken, hebben de oude wij­zen die in een overeenkomstig beeld gepersonifieerd -maar dat beeld wordt nu natuurlijk door zeer weinigen meer begrepen en ze houden in plaats daar­van het verschijnsel zelf voor de meest innerlijke en eerste ontstaansoorzaak. Het is dus moeilijk om dergelijke mensen op overtuigende wijze duidelijk te maken dat datgene wat ze zien, niet is wat ze zien en waar ze het voor hou­den, maar -op deze of gene wijze -een noodzakelijke uiterlijke verschij­ningsvorm van een meest innerlijke, eerste en voor het lichamelijke oog nooit zichtbare oorzaak.

[8] Nu doet zich nog een andere vraag voor, en die is, of het uiteindelijk niet beter is dergelijke mensen in één keer hun bijgeloof af te nemen. Want daar­door raken ze dat wat ze hadden wel kwijt, maar kunnen zich datgene wat ze in plaats daarvan ontvangen, niet zo gauw met volle, overtuigende duidelijk­heid eigen maken; en daardoor kunnen ze, zoals reeds bij vele Grieken en Romeinen het geval is geweest, maar al te gemakkelijk tot het allerdichtste en uiterst moeilijk uit te roeien materialisme overgaan, waar de inwoners van deze stad toch al geen gebrek aan hebben. -Heer en Meester, wat vindt U daarvan?'

 

65 Over de manier van onderrichten

 

[1] Ik zei: 'Ik kan jou niets anders zeggen dan Ik jullie en Mijn leerlingen heb gezegd: leer hen vóór alles de ene, enig ware God kennen en Zijn rijk van eeuwige liefde en waarheid, en leer hen door jullie voorbeeld te handelen volgens de leer die jullie van Mij hebben ontvangen! Dan zullen ze door Mijn geest in hen wel tot alle waarheid en wijsheid verheven worden.

[2] Dat alle verschijnselen, zowel op de hele aarde alsook bij de mens, een meest innerlijke en geestelijke, levende oorzaak hebben, dat heb Ik jullie in Pella voldoende laten zien. Maar daarom is het nog niet nodig de mensen daar meteen in het begin al bekend en vertrouwd mee te maken, maar alleen met de hoofdzaak, die jullie goed kennen; als die wortel heeft geschoten, zal al het andere zich gemakkelijk en als vanzelf laten bewerkstelligen.

[3] Jullie moeten je trouwens met name in het begin niet met het verklaren van de verschijnselen in de natuurlijke wereld bezighouden -ten eerste omdat jullie dat zelf nog niet volledig duidelijk is, en in de tweede plaats omdat het eigenlijke ware levensheil van een mensenziel niet afhangt van het kennen daarvan -maar jullie moeten de mensen alleen maar leren echt in Mij te geloven en te leven en te handelen volgens Mijn wil, zoals jullie die ken­nen; voor al het overige zal Ikzelf dan wel zorgen! Want bij degene die Mijn geboden houdt en Mij werkelijk metterdaad boven alles liefheeft, zal Ikzelf komen, en Ik zal Mijzelf in alles aan hem openbaren, al naargelang zijn bevat­tingsvermogen.

[4] Want de talenten zijn door Mij verschillend onder de mensen verdeeld, opdat een ieder zijn naaste overeenkomstig zijn eigen talent in de door Mij bevolen naastenliefde kan dienen. Daarom hoeven jullie bij de mensen voorlopig minder voor het ontwikkelen van speciale talenten te zorgen, maar alleen voor de hoofdleer, die jullie van Mij hebben ontvangen; voor al het andere -zoals gezegd -zal Ikzelf dan zorgen.'

[5]. Toen de onderofficier dat van Mij had gehoord, bedankte hij Mij en vroeg Mij verder niets meer over dergelijke dingen.

[6] Tijdens deze leerzame gelegenheid was de zon echter ook al helemaal boven de horizon geklommen, en er kwam een bode uit het huis om ons te zeggen dat het ochtendmaal klaar stond. Toen stonden wij op en begaven ons naar het huis.

[7] Bij het huis aangekomen, bleek het gewoonweg belegerd door verscheidene burgers van deze stad; want ze hadden gehoord dat de commandant de hele nacht in het huis van de Joden was geweest, en ze zouden van een van de bewoners van het huis tegen een beloning graag te weten komen wat daar eigenlijk aan de hand was geweest. Toen ze echter reeds van enige afstand de commandant en zijn dienaren zagen en herkenden, hieven ze hun regelrech­te belegering van het huis onmiddellijk op en trokken zich wat terug, zodat wij ongehinderd het huis konden binnengaan.

[8] In huis namen wij weldra het goed klaargemaakte ochtendmaal tot ons, en niemand bekommerde zich speciaal om de burgers van deze stad, die het huis gade sloegen.

[9] Spoedig daarna kwam de burgemeester van deze stad om bij de comman­dant zijn opwachting te maken.

[10] Toen hij zich door een van zijn meegenomen dienaren liet aankondigen, vroeg de commandant Mij of hij hem moest binnen laten of niet.

[11] Ik zei: 'Laat deze man maar naar ons toekomen; want ook hij zal een in­strument voor Mij worden!'

 

66 De burgemeester van Abila

 

{1] Hierna liet de commandant de burgemeester binnenkomen, en vroeg hem direct bij zijn binnenkomst in onze grote en prachtig ingerichte eetzaal wat hij wenste.

[2] De burgemeester, die een man met veel verstand en uitgebreide erva­ring was en het huis van de Joden tevoren zowel van binnen als van buiten maar al te goed kende, zei vol verbazing: 'Hoge gebieder in naam van de grote en machtige keizer in Rome, de grootste en machtigste stad ter wereld! Omdat ik hoorde dat u hier was vanwege vast en zeker dringende ambtsza­ken, is het toch niet meer en niet minder dan mijn gezworen heilige plicht mijn opwachting bij u te maken en u vol dienstbetoon te vragen of u wellicht mijn diensten nodig hebt. En zo sta ik nu dan ook vol verbazing hier voor u, en ik denk bij voorbaat al dat u mijn diensten nauwelijks nodig zult hebben; want u bent in staat geweest om in het geheim het volkomen geruïneerde huis van de arme Joden in een waar paleis te veranderen, zonder mij daarvan zelfs maar in kennis te stellen en mijn hulp in te roepen -daarom zal ik ook deze keer wel helemaal overbodig voor u zijn. Maar mocht u mij toch voor iets kunnen gebruiken, dan sta ik u zelfs met mijn leven ten dienste!'

[3] De commandant zei: 'Blijf nu maar hier; want deze keer zul je mij nog in menig opzicht moeten dienen! Maar ga eerst zitten en drink een beker van de oudste en beste wijn, die uit oeroude tijden stamt en goed bewaard in schone stenen vaten gevonden is, in een kelder die geheel bedolven is geweest!’

[4] De burgemeester ging direct bij de commandant zitten, pakte de beker aan en proefde de wijn eerst; toen hij volledig overtuigd raakte van de kwali­teit ervan, dronk hij de wijn uit de beker met flinke slokken en zei: 'Ik heb toch al menige druppel geproefd van de beste wijnen die ik ken; maar een betere dan deze is nog nooit over mijn lippen gevloeid! O commandant, u staat algemeen bekend als een in alle opzichten groot man en een held zon­der weerga, die vanwege zijn daden door velen geroemd en geëerd wordt, maar vergeef mij dat ik hier een kleine opmerking maak: als dat het werk van II alleen is, dan bent u wel meer een god dan een mens! Want deze oude burcht in korte tijd zo koninklijk te herstellen zonder dat ik dat heb gemerkt, dat kan alleen voor goden mogelijk zijn, maar nooit voor mensen, al werken ze nog zo hard en hebben ze nog zoveel inzicht; want zelfs de beste en kun­digste bouwlieden zouden met het herstellen van zo'n ruïne zeker meer dan tien jaar volop werk hebben gehad!'

[5] De commandant zei: 'Je opmerking is geheel juist - alleen is die niet op mij van toepassing! Maar op wie wel, dat zul je weldra te horen krijgen en mij daarna pas ten dienste staan; maar drink nu!’

[6] Hierop liet de burgemeester zijn beker nog eens vullen en dronk hem ter ere van de wonderbaarlijke, met ware goddelijke kracht begiftigde restau­rateur van deze oude burcht tot op de laatste druppelleeg. Daarna zei hij: 'Hoge gebieder, nu zou ik -als u dat goedvindt -mij ervan willen overtuigen of de hele burcht die vroeger zeer veel vertrekken gehad moet hebben, te oordelen naar de zeer grote ruïne, zich in dezelfde goede bouwkundige staat bevindt als deze grote eetzaal, die voorheen door allerlei ongedierte bewoond werd!'

[7] De commandant zei: 'Dat kunnen we zeker doen, als de Ene onder ons, die jij nog niet kent, het goedvindt!'

[8] Ik zei: 'Die vindt het helemaal goed zo; want de heidenen, en met name de starre stoïcijnen zoals deze burgemeester er één is, kunnen alleen maar door grote tekenen bekeerd worden tot het geloof in de ene, enig ware God en Heer van hemel en aarde van eeuwigheid, voor wie alle dingen mogelijk zijn en die door Zijn woord alles uit Zichzelf heeft geschapen en vormgege­ven.'

 

67 De commandant onderricht de burgemeester over de Heer

 

[1] Toen Ik dit had gezegd, stonden we allemaal van tafel op, liepen door alle grote en kleine vertrekken en ook de zeer grote kelder, en de burgemeester raakte daarbij zo vol verbazing en verwondering, dat hij van louter ontzag nauwelijks durfde spreken.

[2] Toen wij na een paar uur opnieuw in de grote eetzaal waren teruggekeerd en om de tafel hadden plaatsgenomen, zei hij pas (de burgemeester): 'Nu geloof ik pas dat er een God van eeuwigheid bestaat, en wel alleen Degene in Wie de ]oden geloven - maar nog maar heel zwak - en die zij van tijd tot tijd aanbidden en ter ere van wie zij één dag in de week wijden.Want dergelijke dingen kunnen alleen maar mogelijk zijn voor Degene die de wijde hemel en deze aarde, waarvan ook nog geen mens het einde heeft ontdekt, uit Zichzelf door Zijn eeuwig machtwoord heeft opgebouwd en met talloze planten, die­ren en mensen in grote verscheidenheid heeft bebouwd, gesierd, tot leven gebracht en bevolkt. O commandant, leer mij die God nader kennen!'

[3) De commandant zei: 'Zie daar de man die rechts van mij zit en met mijn dochter spreekt, die Hij in Pella op wonderbaarlijke wijze van een zeer kwaadaardige ziekte heeft genezen! Meer hoef ik je voorlopig niet te zeggen; naderhand zul je wel meer details en uitgebreidere informatie krijgen!'

[41 Hierop begon de burgemeester Mij nauwkeurig te bekijken en zei toen zachtjes tegen de commandant: 'Hij is wat zijn uiterlijk betreft ook een mens en wat zijn kleding betreft een Jood uit Galilea; maar hij moet een uiterst vrome man zijn en volkomen toegewijd aan de grote God van de loden, omdat de grote God hem tot zo'n ongehoorde macht heeft verheven, zoals dat in vroeger tijden ook met andere zeer vrome Joden gebeurd moet zijn!'

[5] De commandant zei: 'Voor een deel heb je wel gelijk, maar nog lang niet helemaal. Maar mettertijd zal alles je nog wel duidelijk worden!'

[6] Nu wendde Ik Mij tot de commandant en zei: 'Nu kun je hem wel meer vertellen; want hij zal het begrijpen.'

[7] Toen begon de commandant de burgemeester over Mij te onderrichten, zelfs tot verbazing van Mijn leerlingen, en hij begreep en vatte alles, en er bleef geen twijfel meer in zijn ziel.

[8] Toen de burgemeester nu goed inzag met wie hij in Mij te doen had, stond hij op, liep vol eerbied naar Mij toe en zei vol toewijding: 'Heer, Heer, U alleen bent Degene in wie ik met mijn hele huis van nu af aan zonder twij­fel werkelijk zal geloven! Maar zegt U mij ook wat ik moet doen om te zor­gen dat mijn geloof in korte tijd mogelijk ook in de harten van andere men­sen zou kunnen overgaan! Want mijn gemoed is nu eenmaal zo, dat ik met datgene wat mij meer dan gelukkig en zalig en tevreden maakt, ook direct alle andere mensen even gelukkig en tevreden zou willen maken, wat echter met onze zwakke menselijke krachten natuurlijk dikwijls niet zo snel gaat als wij wensen en graag zouden zien. Maar U, o Heer, Heer, zijn alle middelen reeds sinds eeuwigheid volkomen bekend, en daarom kunt ook alleen U mij die bekend maken!'

 

68 Liefde en geduld, de twee grootste deugden van de mens

 

[1] Ik zei: 'Liefde en geduld zijn de twee grootste dingen voor alles in deze wereld alsook in de eeuwige oneindigheid. Aan liefde ontbreekt het je niet. Daarom heb Ik Me ook door jou laten vinden en al gauw laten herkennen; maar aan het juiste geduld, dat volledig hand in hand dient te gaan met de liefde, ontbreekt het je nog.

[2] Doe vandaag in Mijn naam alleen maar zoveel als je mogelijk is, dan zal de daaropvolgende dagje wel zeggen watje voor het bereiken van een edel doel verder te doen staat! Want zie, in deze meer dan grote, voor jullie mensen bestemde wereld kan men niets zo gemakkelijk over de knie breken als een oud vermolmd stuk hout; want als dat zo zou zijn, zou Ik nooit een lichaam van vlees en bloed hebben aangenomen en zou Ik nooit als mens naar jullie mensen toe gekomen zijn om Zelf met veel moeite en heel veel geduld jullie in de dingen van Mijn rijk te onderwijzen.

[3] Ieder mens heeft zijn volkomen vrije wil, en die moet vóór alles in het oog gehouden en gerespecteerd worden. Het zou dus niet zo goed zijn om met name de mensen die zich nog niet intensief met de leer der stoïcijnen hebben beziggehouden, direct op dit grote wonder te wijzen dat Ik heb gedaan, maar ze moeten onderwezen worden over Mijn bestaan dat in de geest geen begin en geen einde heeft, d. w.z. over de ene, enig ware God; daar­na moet hun duidelijk gemaakt worden wat Zijn wil is, en dat de mens die aan die wil voldoet, het juiste doel heeft bereikt.

[4] En als de mensen dat zonder enige -fysieke dan wel morele - dwang aan­nemen en ernstig volgens die leer gaan leven, dan kunnen jullie met hen ook over Mijn bijzondere tekenen en over Mijn alomtegenwoordigheid beginnen te spreken, en dat zal hen sterken in hun geloof en om daarnaar te handelen.

[5] Maar, de starre stoïcijnen kunnen jullie wel beginnen te bekeren met de door MIJ gedane tekenen; want zij, die het leven verachten en dood wensen te zijn en niet willen bestaan, kunnen wel een hardere stoot verdragen, zon­der dat daardoor de vrijheid van hun wil enige schade lijdt.

[6] Praat echter niet meteen teveel over dit teken hier want in deze stad wonen immers al twee mensen die Ik in Pella heb genezen, waar de com­mandant en zijn onderofficieren de nadere bijzonderheden goed van kennen, en die twee genezenen zullen wel een goed getuigenis over Mij geven! Daarna kunnen jullie pas beginnen te spreken over wat er hier gebeurd is.

[7] Doe datgene wat Ik jullie nu gezegd heb met alle liefde en geduld, dan zullen jullie op die manier in Mijn naam een rijke mensenoogst voor Mijn levensrijk verkrijgen!

[8] Want zie, de heer van een wijngaard had twee arbeiders in zijn wijngaard laten komen en beloofde ieder van hen hetzelfde, zeer aanzienlijke loon. Toen verdeelden de twee ingehuurde arbeiders de wijngaard onder elkaar in gelij­ke delen.

[9] De ene arbeider wilde tegenover de heer laten zien dat hij heel ijverig en actiefwas, om achteraf een goede beloning van hem te krijgen, en hij werkte zonder één moment te rusten. Hij was dan ook al gauw klaar met zijn werk; maar door de grote haast en het ongeduld bleek zijn werk voor het grootste deel erg slordig te zijn, en de wijngaard leverde de heer een magere oogst op.

[10] De tweede arbeider gaf zichzelf de tijd en overwoog bij ieder wijnstok goed hoe die behandeld moest worden om de heer een rijke opbrengst te geven. Hij was met zijn gedeelte dan ook langer bezig dan zijn medearbei­der; maar toen de oogst kwam, was zijn gedeelte meer dan vol met de mooi­ste druiven.

[11] En toen de heer van de wijngaard de oogst binnenhaalde, prees hij de tweede arbeider ten zeerste en gaf hem zijn beloning; maar aan de eerste arbeider, die met te grote haast had gewerkt, gaf hij geen loon, omdat hij in de wijngaard eerder schade dan enige opbrengst had bewerkstelligd.

[12] Bedenk dat ook, als jullie in Mijn wijngaard van mensenlevens een waar­lijk nuttig werk willen doen!

[13] De mensen zijn de wijnstokken en dienen al naargelang hun verschillen­de aard en karakter ook verschillend behandeld te worden; doe dus zoals Ik jullie nu heb getoond, dan zullen jullie goede vruchten oogsten en in Mijn rijk een uitstekend loon ontvangen!

[14] Onderwijs de mensen vooral alleen de waarheid, dan zullen jullie hen vrijmaken van alles wat hun zielen gevangen houdt, en jullie zelf zullen daar­bij de gelukzaligheid van de grootste vrijheid in je hart ervaren en genieten!'

 

69 Het middagmaal en het afscheid van de Heer

 

[1] Allen bedankten Mij voor deze les, en de burgemeester stond op van tafel om weg te gaan omdat hij zag dat de oudste zijn personeel opdracht gaf het middageten op tafel te zetten. Maar Ik vroeg hem te blijven en samen met ons het middagmaal te gebruiken; en hij bleef en at met ons.

[2] Toen hij de edele vissen zag, vroeg hij aan de commandant of hij deze Joden de vissen misschien uit Genezareth of Gadara had verschaft, en wan­neer.

[3] Maar de commandant zei: 'Vriend, niet ik heb dat gedaan, maar enkel en alleen de Heer, voor wie -waar je je vandaag al voldoende van hebt kun­nen overtuigen -alles mogelijk is - en zo zijn deze vissen ook een teken van Zijn goddelijke macht en heerlijkheid! Eet ze, en versterk je ermee naar je lichaam en in het hart van je ziel!'

[4] Hierop nam de burgemeester een vis en at hem meteen op, aangezien hem die buitengewoon goed smaakte; maar hij nam geen tweede meer, omdat hij zich door die ene vis al volkomen gesterkt voelde.

[5] Tijdens de maaltijd werd er nog heel veel over de verschijnselen en dingen in de natuurlijke wereld gesproken, en de burgemeester beleefde daar grote vreugde aan.

[6] Het gesprek kwam ook op dromen, en Ikzelf verklaarde hun de innerlijke wereld van de dromen en toonde hun daarbij de goddelijke, scheppende kracht die in de ziel nog niet ontplooid is en door het trouw handelen vol­gens Mijn leer haar hoogste ontwikkeling en volmaaktheid kan bereiken.

[7] Dat verheugde ook de Griek, evenals de commandant, en hij zei: 'O, de mensen weten met z'n allen toch absoluut niets, en wat stellen ze toch niets voor vergeleken bij U, o Heer Heer!'

[8] Ik zei: 'Daarom ben Ik naar jullie in deze wereld toe gekomen, om jullie de weg te tonen waarlangs jullie al voort wandelend die volmaaktheid in alle dingen zullen bereiken, die Ik onveranderlijk en van eeuwigheid af aan bezit. Ik ben alles in alles, en alles is in Mij en uit Mij! En zo zullen ook jullie als Mijn kinderen met Mij zijn!

[9] Ik zeg jullie: geen oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord en in geen menselijke gedachte is ooit opgekomen wat voor zaligheden er bereid zijn voor degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden trouw houden! Wees dus nuchter, ijverig in al het goede en ware en werkzaam met alle liefde en geduld, opdat Mijn geest in jullie zal ontwaken en opstaan en jullie in het hel­derste licht de innerlijke goddelijke wereld in het hart van jullie ziel zal tonen; want daarin ligt een voor de uiterlijke mens onontdekte zalige onein­digheid verborgen, en niemand behalve Ik kent de weg daarheen! Maar Ik heb jullie die weg getoond; volg die dus, opdat jullie de goddelijke wereld in jezelf mogen bereiken!'

[10] Na die woorden van Mij zei de Griek: 'Dat is wel een zeer diepe inner­lijke wijsheid; maar ik heb die niet helemaal kunnen begrijpen, omdat ik vast nog in alles een op de uiterlijke dingen gericht mens ben. Ik zal daarom pro­beren die uiterlijke mens geleidelijk aan helemaal uit te trekken, om zodoen­de de innerlijke mens steeds beter te kunnen begrijpen. O Heer, Heer, wees en blijf mij behulpzaam bij dat zware werk! Want alleen met Uw hulp kan de op zichzelf arme en zwakke mens alles bereiken, maar zonder die hulp eeu­wig niets anders dan de dood, die ieder mens eenmaal zal moeten ondergaan - een lot dat zich er werkelijk niet voor leent een dieper denkend mens opge­wekt en blij te stemmen, en daarom heeft ook nooit iemand ons, aanhangers van Diogenes, met een blij gezicht rond zien lopen.

[11] Maar vanaf dit moment, nu ik de Schepper en Heer van het leven en van alle dingen Zelf heb gezien en gesproken en uit Zijn mond overtuigend heb vernomen dat er voor de mensen geen dood bestaat, ben ik dan ook heel blij geworden in mijn hart. O Heer, Heer, houd mij in deze blijheid; want een treurig mens kan geen plezier hebben in een goed werk!'

[12] Ik zei: ' Als jullie je aandeel doen, zal ook Ik het Mijne doen! Maar ver­lang niet teveellevensblijheid, zolang jullie nog in het vlees zijn; want daar­door verdwaalt de ziel gemakkelijk in het wereldse en materiële en vindt dan de juiste weg naar het leven heel moeilijk meer in de juiste volmaaktheid.

[13] Verdraag vreugde en leed met het juiste geduld en in volle overgave aan Mijn wil, dan zullen jullie later in Mijn rijk met de kroon des levens getooid worden!

[14] Maar nu is voor deze plaats Mijn tijd ook gekomen, en Ik zal jullie nu verlaten en Mij naar een andere plaats begeven, waar ook veel doden zijn die Ik tot leven wil wekken. En jou, commandant, staat het nu vrij om Mij naar Golan te vergezellen.'

[15] De commandant zei: 'O Heer en Meester, ik zou U nog wel verder willen vergezellen als U dat goedvindt want in deze herfsttijd heb ik daar wat mijn werk betreft nu ook de tijd voor; maar naar de plaatsen die onder mijn bevel staan vergezel ik U in ieder geval, omdat ik die toch al in ogenschouw moet nemen. Mijn onderofficieren gaan derhalve ook mee, evenals mijn dochter, en we kunnen dus wel op weg gaan!'

[16] Nu kwamen ook de Joden van dit huis, die Mij diep ontroerd bedankten voor de wonderbaarlijke genade die Ik hun had bewezen, en ze vroegen Mij of Ik hen ook verder niet wilde verlaten met Mijn hulp bij een of andere nood.

[17] Ik beloofde hun dat Ik in de geest bij hen zou blijven, als zij in Mijn leer zouden blijven; de commandant beloofde hun ook dat hij hen zou bescher­men, en ook de burgemeester deed dat.

 

De Heer in Golan

 

70 De aankomst in Golan

 

[1] Toen dat allemaal afgehandeld was, stonden we op van tafel en begaven ons op weg naar Golan. We maakten echter een kleine omweg buiten de stad om, om in de stad geen onnodig opzien te baren, en op die weg vergezelde ook de burgemeester ons; want ook hij wilde voorlopig de vele op hem wachtende vragenstellers vermijden. Aan de andere kant van de stad, op de weg naar Golan, had de burgemeester een oude vriend; die bezocht hij en hij nam dus afscheid van ons, en wij gingen onze weg rustig verder.

[2] De weg van Abila naar Golan is tamelijk moeizaam, en pas tegen de avond bereikten wij de genoemde plaats. Toen wij voor de poort van de stad kwa­men, troffen wij daar verscheidene Joden aan die in deze stad woonden en deze tijd benutten om een wandeling te maken; vanwege de sabbat hadden ze dat niet kunnen doen, omdat dat volgens de strenge verordeningen pas na zonsondergang toegestaan was.

[3] Toen zij ons aan zagen komen en ons als Joden herkenden, kwam er direct een oudste op ons af die ons vroeg waar we vandaan waren gekomen en of wij niet wisten dat een echte Jood de sabbat niet mocht ontheiligen, ook niet door een noodzakelijke reis buiten, zolang de zon aan de hemel staat en schijnt.

[4] Nu trad de commandant de oudste tegemoet en zei met ernstige stem: 'Er zijn hier niet alleen Joden, maar ook wij, gebiedende Romeinen, zijn bij en te midden van hen;jullie wetten gaan ons niets aan, en als wij het willen en noodzakelijk achten, moeten ook de onnozele Joden op een sabbat doen :vat wij willen. Jullie hebben het recht niet om een van jullie geloofsgenoten in ons gezelschap staande te houden en te vragen waarom hij dit of dat op een van jullie sabbatten doet of niet doet. Want hier en over een nog veel gro­ter gebied ben ik de gebieder in naam van de keizer, en heb ik het scherpe zwaard van de gerechtigheid in mijn hand! Wie het waagt in strijd daarmee te handelen -of hij nu een Jood, een Griek of een Romein is, en of het nu een sabbat of een andere dag is, dat is om het even -die zal te voelen krijgen hoe scherp het is!'

[5] Toen de Joden de commandant herkenden en die opmerkingen uit zijn mond hoorden, schrokken ze erg en vroegen hem om vergeving met de ver­ontschuldiging dat ze hem onder de aankomende Joden en Grieken niet had­den gezien en dus ook niet herkend hadden; want als ze hem gezien en her­kend zouden hebben, hadden ze de joden zeker niet staande gehouden en ondervraagd, omdat ze op de sabbat een reis hadden gemaakt; want ook zij waren steeds trouwe onderdanen van de Romeinen en hadden een hoge ach­ting voor hun wijze wetten.

[6] Nu zei de commandant: 'Deze keer is het jullie vergeven; maar vraag voortaan niet meer aan joden, ook als ze hier op een sabbat aankomen, waar­om ze die dag niet op een passende manier vieren! Want als jullie dat in jullie blinde ijver nog eens doen, zal ik jullie daarvoor weten te tuchtigen; en ga nu verder, of keer weer terug naar jullie vervuilde huizen!'

[7] Daarop maakten de joden een diepe buiging voor de commandant en trokken zich vlug terug in de stad; want ze dachten bij zichzelf dat er binnen niet al te lange tijd misschien wel honderd soldaten de commandant zouden volgen en die wilden ze niet tegenkomen. Zij achtten het dus raadzamer om weer naar hun huizen terug te keren.

[8] Toen deze joden zich in hun woonhuizen terugtrokken, vroeg de com­mandant aan Mij, waar Ik in deze stad onderdak voor de nacht zou nemen.

[9] Ik zei: 'Vriend, aan de andere kant van de stad bevindt zich een joodse herberg; daar zullen we heengaan en de nacht doorbrengen. De dag van mor­gen zal ons wel duidelijk maken wat er verder gedaan moet worden. Laten we ons dus naar de genoemde joodse herberg begeven!'

[10] Terwijl het al tamelijk begon te schemeren trokken wij door de behoor­lijk grote stad en bereikten weldra de genoemde herberg.

[11] Toen wij voor deze herberg, die niet zo erg groot was, aankwamen en daar bleven staan, kwam de waard direct naar het voorportaal en vroeg ons wat we wensten.

[12] Ik zei: ' Als er 's avonds reizigers voor een herberg aankomen, willen ze een onderkomen voor de nacht hebben; en dat willen wij ook.'

[13] De waard zei: 'Vriend, jullie zijn zeker met z'n veertigen, en voor zoveel mensen zal er in mijn huis nauwelijks voldoende ruimte te vinden zijn! Verderop is een grote Griekse herberg; daar kunnen jullie heel goed en aan­genaam onderdak krijgen. Bovendien is mijn vrouw, die met de keuken weet om te gaan, helaas ziek. En mijn twee dochters, die vandaag ook enigszins onwel zijn, kunnen dat ook als ze gezond zijn nog lang niet, omdat hun daar­voor de nodige kracht en kennis ontbreekt. Ik kan jullie daarom slechts een zeer schraal onderkomen bieden, terwijl jullie in de herberg verderop alles kunnen krijgen wat jullie nodig hebben.'

[14] Ik zei: 'Dat weet Ik ook, en al sinds lange tijd; maar Ik wil juist in jouw herberg overnachten, opdat jij van ons zult ontvangen en krijgen watje nodig hebt. Laat ons bij jou onze intrek nemen!'

[15] Toen de waard dat hoorde, zei hij: 'ja, als jullie genoegen willen nemen met mijn herberg, waar het in alle opzichten mager mee gesteld is, kunnen jullie wel binnenkomen om te zien hoe mijn herberg er van binnen uitziet; als hij jullie bevalt, kunnen jullie ook blijven! Wat wijn en brood kan ik jullie nog wel aanbieden, en ook een paar tafels met merendeels stenen banken eromheen; maar met de rustplaatsen zal het erg krap zijn.'

[16] Daarop gingen we direct de herberg binnen, waar we een tamelijk ruime eetkamer aantroffen en ook vele tafels, stoelen en banken, zodat we allemaal tamelijk gemakkelijk plaats hadden.

[17] De waard liet direct lampen in de eetzaal brengen en was niet weinig verbaasd, toen hij ook commandant Pellagius in ons midden zag, die hij heel goed kende. Nu begon hij zich. nog meer te verontschuldigen voor zijn armoede, waarmee hij, zoals hij zei, zulke gasten maar heel slecht zou kunnen bedienen, en ook moest vandaag de sabbat gehouden worden, waarop het de Joden met toegestaan was zich op passende wijze op de avond voor te berei­den.

[18] De commandant stelde hem echter gerust en zei: 'Als ik hier een zo goed en aangenaam mogelijk onderdak voor de nacht had willen hebben had ik gebruik kunnen maken van de burcht, die mij steeds ter beschikking staat; maar omdat mij eindeloos veel meer aan dit gezelschap gelegen is dan aan al die ijdele en vergankelijke wereldse pracht en praal, blijf ook ik met mijn dochter en mijn voornaamste onderofficieren bij jou. En ik blijf ook bij jou, omdat de ene ware Heer en Meester, die voor mij alles in alles is, reeds voor­dat we bij de stad waren de wens heeft uitgesproken vandaag juist in jouw herberg te willen overnachten.

[19] Wie die Heer en Meester nu eigenlijk is, zul je nog wel nader te weten komen,. waardoor jij ook het heil zult vinden en bewaren voor jezelf en je hele huis. Maar laat nu wat brood en wijn voor ons op tafel zetten!'

[20] Nu riep de waard onmiddellijk zijn niet zo talrijke personeel en beval hun brood, zout, en wijn op tafel te zetten, wat direct uitgevoerd werd.

[21] Wij namen ook meteen wat brood en wijn tot ons, en de waard zelf, die een heel eerbiedwaardig voorkomen had en overigens ook een rechtschapen man was, nam deel aan het opgediende avondmaal.

 

71 De Heer geneest de zieke vrouwen de twee dochters van de waard

 

[1] Nadat we ons met brood en wijn voldoende hadden verkwikt en onze waard spraakzamer was geworden, wendde hij zich tot Mij en zei: 'U lijkt mij ontegenzeglijk de heer en meester te zijn, bij wie -volgens de woorden van onze commandant en gebieder - ik en mijn hele huis ons heil zullen vinden en .het ook voor altijd zullen behouden en bewaren. Hoe zal dat gaan? U lijkt mij naar uw kleding te oordelen een Galileeër te zijn; hoezo en waarin bent u dan een heer en meester?'

[2] Ik zei: 'Laat je zieke vrouw nu hierheen brengen en ook je beide ziekelij­ke dochters, dan zal Ik hen op dezelfde manier genezen als Ik de dochter van de commandant heb genezen, die je hier aan zijn zijde ziet zitten. En als Ik jouw vrouwen dochters niet genees, geneest geen enkele arts op de hele wereld hen! Handel dus overeenkomstig Mijn woorden, dan zul je de kracht en heerlijkheid Gods in de mens, die Ik ben, aanschouwen!'

[3] De waard zei: 'Ik ben weliswaar een strenggelovige Jood en houd mij aan de wet; maar eerlijk gezegd ben ik in het eigenlijke geloof wel wat zwak geworden, en wel om twee redenen. Ten eerste hebben onze profeten allerlei dingen voorspeld in het voordeel van de Joden en ook een Messias, die met grote macht en heerlijkheid zal komen en ons vervallen en verwoeste rijk voor alle tijden der tijden weer zal oprichten! Maar tot nu toe is er van al die voorspellingen maar bitter weinig uitgekomen - en als er iets uitgekomen is, is zeker alleen het erge uitgekomen, en het goede zal wel tot het einde der tij­den op zich laten wachten! En bij zulke, op ervaring berustende, kwalijke omstandigheden is het wel moeilijk om sterk in het geloof te blijven.

[4] Ten tweede moeten wij Joden onder de heidenen leven en met hen omgaan, en zij hebben meestel geen enkel geloof en lachen ons uit, als wij met hen over onze enig ware en enige God beginnen te praten; want deze heidenen zijn voor het merendeel wereldse wijzen, geloven niet in hun goden en evenmin in de onsterfelijkheid van de zielen, en met handige wel­bespraaktheid tonen zij de nietigheid van alle oude geloofszaken aan. Bij hen bestaat er geen God, maar alleen allerlei krachten in de natuur. Die scheppen aan één stuk door, volgens bepaalde aan hen ten grondslag liggende wetten, en vernietigen na korte of lange tijd weer wat ze hebben geschapen.

[5] Zo ziet u, beste heer en meester, dat het met ons geloof erg aan de grens zit; maar deze keer wil ik toch vast geloven dat u mijn vrouwen mijn twee dochters zult genezen, en mijn zieke vrouw moet samen met mijn dochters onmiddellijk hierheen gebracht worden!'

[6] Hierop brachten de dienaren van de waard weldra de vrouw in haar bed bij Mij in de eetzaal, en de twee dochters kwamen zelf, begeleid door de waard, die hen vlak bij Mij plaatste en tegen hen drieën zei (de waard): 'Kijk, dat is de heer en meester die jullie op een wonderbaarlijke en voor ons onbe­grijpelijke manier zal genezen; geloof het, en vraag hem erom!'

[7] De vrouwen de dochters deden dat op een ontroerende manier, en daar­op zei Ik: 'Jullie geloof helpe jullie, en Ik wil het! Sta dus op en wandel!'

[8] Op datzelfde ogenblik voelden de vrouwen ook haar twee dochters dat ze volkomen gezond en sterk waren, en de vrouw verliet haar bed, probeerde te lopen en voelde in geen enkellichaamsdeel enige pijn en evenmin enige zwakheid; ook de beide dochters deden dat en voelden hetzelfde als hun moeder.

[9] Alle drie kwamen ze dan ook onmiddellijk naar Mij toe en bedankten Mij van gans er harte voor hun genezing, wat ook de waard deed, die zich buiten­gewoon verwonderde over deze wonderlijke manier van genezen.

 

72 De waard en zijn vrouw verbazen zich

over de wondermacht van de Heer

 

[1] Na een poosje zei hij tegen zijn vrouwen twee dochters (de waard): ‘Aangezien jullie nu door deze wonderheer en meester genezen zijn, moeten jullie de dankbaarheid die je verschuldigd bent ook laten zien door aan het werk te gaan! Ga naar de keuken en maak voor allemaal een beter maal klaar dan ik hun kon aanbieden! Neem het beste uit de provisiekamer en maak het goed klaar!’

[2] De drie gingen samen met de andere dienaren vol vreugde aan het opge­dragen werk.

[3] Ik zei tegen de waard: 'Vriend, die moeite had je de genezenen wel kun­nen besparen, want voor ons zijn het goede brood en de eveneens zeer goede wijn voldoende; maar omdat de drie met grote vreugde aan het koken en braden zijn begonnen, moeten ze het ook afmaken!’

[4] Ik had dat nog maar nauwelijks gezegd, of de vrouw kwam weer vol blijdschap de eetzaal binnen en zei tegen de waard: 'Maar wat is er tijdens mijn zware ziekte, die een half jaar geduurd heeft, toch allemaal gebeurd, zon­der dat ik ervan wist? De grote en de kleine provisiekamer zijn boordevol met allerlei soorten goed voedsel! Er zijn een grote hoeveelheid linzen, bonen, meel, olie, boomvruchten, grote druiven, verscheidene van de groot­ste potten met honing, gedroogde en gerookte vissen, en de broodmanden zijn vol met de mooiste broden; ook de kleinste provisiekamer zit tot de nok toe gevuld met melk, boter, kaas en verse eieren en nog andere dingen, met zout, goede kruiden en wortels. Wanneer is dat allemaal in de provisiekamers gekomen? Ik heb het de kinderen en de bedienden gevraagd, en die konden mij geen opheldering geven, maar ze dachten dat jij dat wel zou weten. Hoe, hoe is dat toch in z'n werk gegaan?'

[5] De waard was daardoor op zijn beurt uiterst verbaasd en zei: 'Als het er in de provisiekamers zo voorstaat, begin ik weer opnieuw de oude wonderen te geloven, en dan is de mannaregen en het neervallen van de kwakkels geen verzinsel, maar waarheid! Ik geloof dat deze heer en meester, die jou genezen heeft, wel het beste zal weten wie onze provisiekamers gevuld heeft; want een meester die zieken enkel door zijn woord kan genezen, zal ook wel andere dingen tot stand kunnen brengen!’

[6] Daarop ging ook de waard kijken hoe het er in zijn provisiekamers uit­zag en trof alles aan zoals zijn vrouw hem zojuist verteld had, en hij zei: 'Deze man moet van buitengewone afkomst zijn! Of hij is een grote profeet, of hij is een magiër die door en door vertrouwd is met de geheime krachten van de natuur, en die in Egypte of ergens anders zijn kennis heeft verworven.'

[7] Zijn vrouw zei: 'Toen hij mij genas zag ik uit zijn hoofd een helder licht komen, en zijn hele wezen was met een lichtschijnsel omgeven - en dat zal bij een magiër wel nooit het geval zijn! Achter deze man en misschien ook ach­ ter degenen die bij hem zijn moet iets buitengewoon groots en verhevens verborgen zijn; misschien is hij tenslotte -wie zal het zeggen - zelfs de pro­feet Elia, die aan de Messias voorafgaat -of misschien is Hij zelfs de Messias Zelf!'

[8] De waard zei: 'Daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben; want wie dat enkel door de macht van zijn wil kan bewerkstelligen, moet sterk vervuld zijn van Gods eeuwige geest. Dat dit allemaal op een bovennatuurlijke wijze hier in huis gekomen is, dat is zo helder als glas, en wij kunnen die grote meester alleen maar van gans er harte danken. Maar zorg ervoor dat er weldra een goede en rijkelijke maaltijd klaargemaakt wordt!'

[9] Daarop ging iedereen in de keuken aan de gang, en de waard kwam diep in gedachten weer naar ons toe in de eetzaal.

 

73 Het wezen van het rijk Gods

 

[1] Toen hij weer bij ons was, bekeek hij Mij een tijdje van top tot teen en zei toen (de waard): 'Mijn vrouw zal wel gelijk hebben; want U, o Heer en Meester, bent ofwel de beloofde profeet Elia, die aan de Messias vooraf zal gaan, zoals dat in de Schrift geschreven staat, ofwel U bent uiteindelijk de grote Messias Zelf! Want als Hij komt, zal Hij geen grotere tekenen kunnen doen! In degene die in staat is te doen wat alleen God mogelijk is, moet de hele volheid van Gods geest wonen. Uw lichaam, o Heer en Meester, is wel­iswaar hetzelfde als dat van een mens, maar Uw ziel is vol goddelijke kracht en macht; daarom zij die kracht en macht in Uw ziel boven alles hoog geloofd en geprezen!’

[2] Daarop zei Ik: 'Heil jou en jouw huis, dat jullie dat in Mij hebben her­kend; maar zalig zullen alleen diegenen worden die de wil doen en vervullen van de Vader in de hemel, die Mij in deze wereld heeft gezonden.

[3] Ik en de Vader zijn één. Wie Mij ziet en hoort, ziet en hoort ook de Vader; zonder Mij kan echter niemand de Vader zien of horen. Wie dus in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt, zal van Mij het eeuwige leven ontvangen!’

[4] Vol hoogachting en ontzag voor Mij zei de waard: 'Hoe luidt Uw leer dan? Wat moet men doen om van U het eeuwige leven te ontvangen?'

[5] Ik zei: 'Wie nu in Mij gelooft en aan Mij geen aanstoot neemt, en boven­dien de geboden houdt die Mozes heeft gegeven, heeft reeds het eeuwige leven in zich; want Ik geef jullie geen andere wet dan Mozes ook alleen van Mij heeft ontvangen en aan de mensen heeft gegeven.

[6] Erken God, heb Hem lief boven alles en je naaste als jezelf, dan vervul je de hele wet en daarmee de wil van Degene die nu met jou spreekt! Het resul­taat daarvan zal zich in je ziel tonen. - Begrijp je dat?'

[7] De waard zei: 'Ja, o Heer en Meester, en ik heb bij alle zwakheid van Mijn geloof de wet van Mozes toch steeds trouw in acht genomen, en zal hem van nu af aan nog trouwer in acht nemen; maar omdat er ook geschre­ven staat dat de Messias een echt Godsrijk op deze aarde zal vestigen, dat voortaan geen einde zal hebben, is de vraag: hoe, waar en wanneer? Zal Uw troon in Jeruzalem of ergens anders opgericht worden, en wanneer zal dat gebeuren?'

[8] Ik zei: 'Mijn rijk, dat Ik nu onder de mensen op deze aarde vestig, is geen werelds rijk, maar een Godsrijk zonder enige wereldse pracht en praal; het heeft niets uiterlijks maar is inwendig in de mens, en Mijn stad, Mijn sterke stad en de burcht waar Ik woon is een zuiver hart, dat Mij boven alles lief­heeft. Kijk, zo zit het met het vestigen van Mijn rijk op deze aarde!

[9] Allen die wachten op het vestigen van een nieuw rijk Gods op aarde met uiterlijk prachtvertoon, zullen zich in hun blinde hoop erg vergissen en zich­zelf misleiden; want zo'n rijk wordt er op aarde nooit in de levende waarheid uit en in Mij gevestigd.

[10] Valse profeten zullen dat wel doen, terwijl ze Mijn naam voeren; maar Ik zal nooit in zo'n rijk wonen en tronen. Kijk, zo staat het naar volle waarheid met het vestigen van Mijn rijk op deze aarde! -Heb je dat begrepen?'

[11] De waard zei: 'Ja, o Heer en Meester, nu heb ik dat ook begrepen! Maar velen die aan de wereld hangen, zullen dat niet begrijpen en op een uiterlijk groots werelds rijk wachten; maar omdat zoiets volgens Uw zeggen nooit naar waarheid op aarde zal plaatsvinden, zullen velen ook in hun oude blind­heid vol gericht en dood blijven.

[12] Wil echter ook de blinden genadig en barmhartig zijn, o Heer, en verlaat ons niet, die de waarheid herkend hebben, maar houd ons in de levende waarheid van Uw rijk op deze aarde, opdat wij steeds overeenkomstig Uw wil kunnen leven en handelen!’

[13] Ik zei: 'Dat was een goede bede, en die zal zeker verhoord en ingewilligd worden. - Maar nu komt het reeds klaargemaakte avondmaal, en wij zullen het tot ons nemen!'

 

74 De waard en de commandant worden onderricht

 

[1] Nu openden de dienaren de deur en brachten de welbereide spijzen op tafel, en tevens nog meer brood en wijn, en wij namen het maal dan ook tot ons; ook de waard verkwikte zich aan onze tafel, en zijn vrouwen kinderen, die aan een andere tafel zaten, aten en dronken ook met grote vreugde en Wendden hun ogen niet van Mij af.

[2] Na de maaltijd kwamen de vrouwen de kinderen naar Mij toe om Mij te bedanken voor de genade die Ik hun had bewezen.

[3] Enkele leerlingen raakten echter wat geïrriteerd door het langdurige bedanken van de vrouwen de kinderen, en ze beduidden hun dat ze nu wel genoeg bedankt hadden.

[4] Ik merkte dat wel en zei tegen de ongeduldige leerlingen: 'Hoe vaak heb Ik niet in jullie bijzijn tekenen gedaan, en hoe vaak hebben jullie je niet aan Mijn tafel verzadigd; maar Ik heb van jullie nog maar weinig openlijke dank ontvangen. Laat deze kinderen daarom hun vreugde! Werkelijk, het dankbare gebrabbel van een kind is Mij veel liever dan vele wijze woorden uit de mond van een geleerde, wat wel een genoegen is voor het verstand, maar wat het hart weinig doet. Waarlijk Ik zeg jullie: wie Mij niet tegenover de wereld belijdt, die zal Ik ook niet tegenover de Vader in de hemel belijden! Laat deze kinderen daarom hun vreugde! ,

[5] Toen de leerlingen die berisping van Mij hadden gehoord, beheersten ze zich en lieten de kinderen hun vreugde; en Ik prees de kinderen, legde hun Mijn handen op en liet ze toen gaan. Toen ging de vrouw met de kinderen weer naar de keuken, waar ze voor de volgende dag veel voor te bereiden hadden.

[6] Ik heb de waard nog tot midden in de nacht in verschillende dingen onderwezen, waar ook de commandant met zijn onderofficieren en Veronica met de grootste aandacht naar luisterden.

[7] De commandant zei: 'Heer, ik heb in Pella en Abila naar U geluisterd en alles wat ik van U heb gehoord en gezien, goed onthouden; maar nu moet ik openlijk bekennen dat U nu met de waard heel duidelijk over dingen hebt gesproken, die geheel nieuw en vreemd voor mij zijn, en ik kan U, o beste Heer en Meester, daar niet genoeg voor danken; want nu krijg ik een veel dieper inzicht dan tevoren in de geheimen van Uw eindeloos grote schep­ping van het kleinste tot het ondoorgrondelijke grote.'

[8] Ik zei: 'la, Mijn beste vriend, Ik zou jou en al deze leerlingen van Mij nog veel te zeggen en te onthullen hebben, maar jullie zouden dat nu nog niet verdragen en begrijpen; maar als Ik jullie de eeuwige geest der waarheid zal zenden en hij jullie zielen zal doordringen, zullen jullie daardoor in alle wijs­heid verheven worden.

[9] Dat Ik nu met onze waard over zoveel dingen heb kunnen spreken die jou vreemd en nieuw moesten voorkomen, komt doordat deze waard wel goed thuis is in de Schrift, maar niet zo in het zuivere begrip ervan. lij kent ook veel dingen uit de Schrift van de loden, maar niet zoals deze waard; Ik heb met hem dan ook over dingen kunnen spreken die voor jou vreemd en nieuw moesten zijn. Als je de hele Schrift, die bijna tot aan deze dagen reikt, met de juiste aandacht doorgelezen hebt, zul je nog heel veel dingen tegen­komen die jou heel nieuw en vreemd zullen voorkomen. Dan zul je ze met je verstand onderzoeken, maar de betekenis van de verborgen innerlijke waarheid niet vinden en herkennen. Maar met de geest, die Ik ook jou zal zenden, zul je de innerlijke betekenis wel herkennen.

[10] Als je echter over de dingen van de natuurlijke wereld nog diepere opheldering wilt, bezoek dan je ambtgenoot in Genezareth, dan zul je van hem veel horen wat jou tot n toe ook nog vreemd is; want Ik onderwijs de mensen steeds overeenkomstig hun vermogen om de dingen op te nemen en overeenkomstig datgene waar ze al eerder zelf vaak over hebben nagedacht, maar waarin ze ondanks al hun inspanning niet tot enige waarheid konden komen. En zo komt het dus dat Ik overal als het ware met iets nieuws tevoor­schijn kom; toch is het eigenlijk niet iets volkomen vreemds en nieuws, maar iets wat er al is, maar door de mensen nog niet herkend en begrepen is.'

[11] Dit begreep de commandant en ook alle anderen, die behalve Mijn leer­lingen samen met de commandant hier aanwezig waren. De leerlingen zelf begrepen echter ook nu pas dieper, waarom Ik op verschillende plaatsen behalve de hoofdleer, die natuurlijk altijd hetzelfde was, de mensen ook over verschillende dingen op zo'n manier had onderricht, dat ze het konden vat­ten en waar ze min of meer behoefte aan hadden.

 

75 De aankondiging van een op handen zijnde storm

 

[1] Toen Ik. ook met de commandant dit alles goed verhelderende gesprek had beëindigd, zei de waard tegen Mij: 'Heer en Meester, we zijn nu de halve nacht wakker gebleven, tot buitengewoon grote zegen voor mijn huis; maar als Iemand van de aanwezigen zich nu ter ruste wil begeven, verzoek ik U, o Heer, het mij aan te geven, dan zal ik onmiddellijk al het mogelijke doen om aan Uw wens te voldoen.'

[2] Ik zei: 'Vriend, doe maar geen moeite; wij blijven zoals gewoonlijk de hele nacht aan tafel rusten. Als jij je op een comfortabeler manier ter ruste wilt begeven, dan ben je daar natuurlijk vrij in; maar wij blijven hier.

[3] Het zal echter raadzaam zijn deze nacht niet al teveel aan de slaap te wij­den,. maar meer wakker te blijven; want over nog geen uur zal blijken dat het nodig en verstandig is dat wij wakker zijn. Deze streek is in deze tijd meestal aan flinke stormen en aardbevingen blootgesteld, en iets dergelijks zal weldra hierheen komen; en dan is het raadzaam om wakker te blijven en gade te slaan in welke richting de storm zal gaan!’

[4] De waard zei: 'Maar Heer en Meester vol goddelijke wijsheid en macht! U bent toch ook Heer over iedere boze macht, die steeds van de slechte dui­vels in de hel uitgaat of op zijn minst erg en heel vaak zichtbaar door hen ondersteund wordt. Het kost U toch slechts één almachtig woord, en dan kan er geen storm komen!’

[5] Ik zei: 'In bepaald opzicht heb je juist gesproken, maar alleen voorzover jouw kennis van de dingen van de natuurlijke wereld reikt.

[6] Het is. wel waar dat dergelijke stormen af en toe ook door de duivels ondersteund worden; maar dat kan de goddelijke liefde en wijsheid niet verhinderen de natuurlijke storm los te laten breken. Want in de aarde rusten nog talloze natuurgeesten, die mettertijd allemaal tot verlossing moeten komen, en aangezien deze streek buitengewoon rijk is aan dergelijke ruwe natuur­geesten van allerlei soort, ligt het ook helemaal binnen de orde om de natuur­geesten die rijp zijn geworden te laten losbreken om in een enigszins vrijer bestaan op te kunnen gaan. En het is ontegenzeglijk beter om dergelijke gees­ten in kleinere groepen tot uitbarsting te laten komen dan om hen geruime tijd tegen te houden, waarna dan in één keer vele groepen zouden doorbre­ken en noodzakelijkerwijs meer dan grote verwoestingen aanrichten. Dat is op aarde hier en daar al het geval geweest, waar dergelijke geesten, na gerui­me tijd tegengehouden te zijn, bij hun uiteindelijke doorbraak hele landen dermate hebben verwoest dat die er nu nog als woestijnen bij liggen, waar niets groeit en nog lange tijd niets zal groeien.

[7] Zo kun je nu wel begrijpen waarom Ik de zojuist aangekondigde storm moet laten losbarsten. Niemand. hier hoeft er weliswaar bang voor te zijn, maar het is beter tijdens een storm wakker te zijn dan in een bed te slapen.'

[8] De waard nam genoegen met deze verklaring.

[9] Maar de leerling Simon Juda zei tegen Mij: 'Heer en Meester, U zei zojuist dat het beter is om tijdens een storm te waken dan in een bed te sla­pen, en U hebt een keer geslapen toen wij ons tijdens een grote storm op het Meer van Galilea bevonden, in een geweldig slingerend schip, zodat wij genoodzaakt waren U wakker te maken om niet te gronde te gaan. U werd toen ook direct wakker en bedreigde het onstuimige geweld van de storm, en onmiddellijk zweeg de orkaan en er bewoog geen golfmeer op het waterop­pervlak; de schippers en enkele andere mensen die bij ons in het schip waren, verwonderden zich en zeiden onder elkaar, met hun ogen op U gericht: ' Zie toch, wie kan hij wel zijn, dat de wind en het meer hem gehoorzamen?'

[10] Ik zie wel in dat het veel raadzamer is om tijdens een storm wakker te blijven; maar ik zie tot nu toe nog niet helemaal in waarom U destijds juist tij­dens het ergste woeden van de storm hebt geslapen!'

[11] Ik zei:'Ik sliep destijds ten behoeve van jullie zelf, om jullie nog enigszins zwakke geloof een beetje op de proef te stellen en het daardoor te versterken. Bovendien heb Ik ook niet tegen de waard gezegd dat het ook voor Mij raad­zamer zou zijn om tijdens de storm, die nu weldra zal losbarsten, te waken dan te slapen; want Ik ben niet degene voor wie Mijn raad als richtsnoer van zijn leven en bestaan moet gelden, maar Ik geef allerlei adviezen en lessen alleen ten behoeve van jullie mensen, opdat jullie je daarnaar richten en in alles volmaakt worden. Als Ik dat wilde zou Ik Mij dus ook nu bij het begin van de storm tot het einde ervan aan de slaap kunnen overgeven, aangezien Ik die raad niet voor Mijzelf heb gegeven; maar vanwege jullie kleinmoedigheid zal ook Ik samen met jullie wakker blijven.'

[12] Toen Simon Juda dat uit Mijn mond had gehoord, vroeg hij Mij verder niets meer; want hij en ook alle anderen begrepen nu wel wat Ik tegen hen had gezegd, en allen wachtten nu met grote spanning op het uitbreken van de storm.

[13] De waard, die ondanks Mijn aanwezigheid toch steeds angstiger werd, zei tegen Mij: '0 Heer en Meester, zou ik misschien niet ook degenen in mijn huis moeten wekken, die nu zeker al slapen?'

[14] Ik zei: 'Laat maar; want het is nu voldoende dat wij wakker zijn! De storm zal echter zelf de inwoners van deze stad wel wakker roepen en hen uit hun huizen naar buiten drijven, en wij zullen bij die gelegenheid nog veel te doen krijgen.'

 

76 De stormnacht

 

[1] Ik had deze woorden nog maar nauwelijks gezegd, of daar k;wam al een eerste machtige windstoot, waarna er ook meteen een lichte beving van de aardbodem te voelen was.

[2] Daarna stak er een hevig gieren en razen op, dat klonk alsof het een half uur gaans verwijderd was, maar dat van moment tot moment in hevigheid toenam. Al heel gauw kwam het dicht bij de stad en wekte het door zijn enorme gieren, kletteren en razen en donderen heel veel inwoners van deze stad, die uit hun huizen de straten en pleinen van de stad opgingen, uit grote vrees begraven te worden in hun huizen, die dreigden in te storten.

[3] Velen haastten zich ondanks de razende orkaan jammerend van angst en vrees naar het open veld. Toen de wind echter steeds heviger werd, kwamen verscheidene van hen weer terug naar de stad en zeiden tegen hun buren, dat het op het open veld nog veel slechter uit te houden was dan in de stad ach­ter stevige muren.

[4] Velen die voorbij onze herberg renden, verwonderden zich over onze moed en standvastigheid, en een paar buren van de herberg kwamen naar ons toe in de eetzaal en riepen de waard toe dat hij ook naar buiten moest gaan, omdat de aarde van tijd tot tijd zo geweldig beefde, dat te vrezen viel dat weldra het ene huis na het andere in zou storten. Ze dachten dat wel alle Joodse duivels en heidense furiën losgebroken moesten zijn, want anders was het niet te begrijpen hoe na zo'n kalme dag zo'n stormnacht had kunnen optreden.

[5] De waard zei: 'Beste buren, mijn huis is al heel oud en heeft al veel van zulke beproevingen meegemaakt, en het zal hopelijk ook deze nog wel zon­der schade doorstaan! Ik vertrouw op mijn God en Heer, die almachtig en vol liefde is, en Hij zal mijn huis door jullie losgebroken duivels en furiën geen schade laten toebrengen.'

[6] De twee buren zeiden: 'Ach, hou toch op met alle goden, of het nu Joodse of heidense zijn! Wat hebben ze er aan als ze de arme, zwakke mens­heid 's nachts zo volkomen zinloos kwellen? Wij Romeinen hebben alle goden aangeroepen en enkele priesters maken groot misbaar, en ook de Joden van deze stad roepen in hun synagoge tot hun Jehova om hulp, hulp, hulp; maar de storm en het hevige beven van de aarde houden niet op, maar wor­den van moment tot moment steeds maar erger. Dan is het parool: mens, help jezelf, zo goed, zoveel en voorzover je kunt; want de goden luisteren niet naar je smeken en kijken niet naar je angst en nood!'

171 De waard zei: 'Vrienden, als jullie geloof en vertrouwen op een god zo zwak zijn, rest jullie natuurlijk niets anders dan jezelf te helpen, zo goed en zo kwaad als dat gaat; maar mijn enig ware God en Heer heeft mij getrouw duidelijk gemaakt dat deze storm in deze nacht om heel wijze redenen over deze streek zou komen en dat ik er geen angst voor hoef te hebben - en kijk, zoals het mij voorzegd is, is het ook gekomen, en daarom heb ik dus ook geen angst!

[8] Jullie nemen toch altijd jullie trotse lijfspreuk: SI TOTUS ILLABATUR ORBIS, IMPAVIDUM FERIE-NT RUINAE* (* Latijn voor: ' Al zou de hele wereld instorten en zouden haar brokstukken over mij heen vallen, ik zou onverschrokken blijven'.) in de mond? Waaruit blijkt bij jullie nu de waar­heid daarvan?

[9] Ik ben een gelovige Jood, die op mijn enig ware en levende God ver­trouwt en bouwt, en ik heb mij nog nooit op zo'n moed laten voorstaan, maar in plaats daarvan leef ik steeds in de juiste eerbied voor God -en kijk, die geeft mij nu meer moed en ware zelfbeheersing dan jullie hoogdravende lijfspreuk. Als jullie zouden doen zoals ik, hadden ook jullie rustig in jullie huizen kunnen blijven!'

[10] De twee buren zeiden: 'Vriend, je hebt in feite wel gelijk -maar wij kunnen er niets aan doen dat wij jouw geloof niet hebben; maar wat jouw geloof betreft, daar zullen we met elkaar morgen verder over doorpraten, als we het er levend vanaf brengen!’

[11] De twee merkten nu bij het reeds zwak geworden lamplicht in onze zaal ook de andere gasten op, en ze wilden de waard vragen wie die gasten waren; maar hun vrouwen en kinderen riepen uit angst en vrees vanuit het voorpor­taal naar hen, en de twee gingen weer naar buiten de straat op, en bekeken hun huizen om te zien of die nog geen schade hadden opgelopen. Dat was bij het zwakke maanlicht weliswaar niet te ontdekken, maar ze durfden toch hun huizen niet binnen te gaan, omdat de aardbodem van tijd tot tijd nog altijd goed voelbaar beefde.

[12] De waard vroeg Mij hoe lang de storm nog zou duren.

[13] Ik zei tegen hem: 'Nog een uur, en deze keer zal hij bij niemand schade aanrichten! Maar jij hebt een juist woord tegen je buren gesproken, en ze zul­len morgen ook bij ons opgenomen worden. Nu kunnen we echter wel tot de ochtend rusten, en de ochtend zal ons heel wat werk geven.'

[14] Daarop sliepen allen weldra in en rustten tot de ochtend, die deze keer nevelig was.

 

77 Buiten na de storm

 

[1] Toen wij 's ochtends helemaal gesterkt wakker werden en de leerlingen zagen dat het een zeer nevelige ochtend was, vroegen ze Mij of Ik ook deze ochtend buiten zou doorbrengen.

[2] Ik zei: 'We hebben toch al vaker zulke nevelige ochtenden en grauwe dagen meegemaakt, en dan ben Ik toch met jullie naar buiten gegaan; zo kun­nen we ook deze ochtend wel een uur buiten doorbrengen. Ik wil door deze grijze ochtend een teken doen voor de heidenen die geen enkel geloof heb­ben, opdat ze daardoor gemakkelijker tot het geloof in één, enig ware God bekeerd kunnen worden, en daarom zullen we deze ochtend ook naar buiten gaan. Maar wie in huis wil blijven, moet dan doen!'

[3] Allen zeiden: 'Heer, wij laten U niet in de steek; wij gaan waar U gaat, en wij willen steeds bij U zijn!'

[4] Ik zei: 'Sta dan op, dan gaan we naar buiten!'

[5] Op deze oproep van Mij stonden allen op, ook de waard, en wij maakten ons klaar om naar buiten te gaan; en toen de waard instructies voor het och­tendmaal had gegeven, gingen we naar buiten de brede weg op, die langs de herberg liep.

[6] Buiten gekomen, zagen we een grote massa volk, die op de brede weg was gaan liggen; want de mensen hadden de nacht niet in hun huizen durven doorbrengen.

[7] De storm, waarmee de tamelijk krachtige aardbevingen gepaard gingen was wel helemaal gaan liggen; maar iedereen was bang dat het weer opnieuw kon beginnen; daarom durfde men niet naar huis terug te keren en bracht men de nacht in de open lucht door.

[8] Wij troffen ook de twee buren van de waard, die ons 's nachts in hun grote angst hadden bezocht, toen de storm het ergste woedde, maar die ons niet hadden herkend, omdat het in de eetzaal tamelijk donker was.

[9] Toen ze de waard en naast hem ook de hun welbekende commandant zagen, liepen ze op hen toe, begroetten vooral de commandant en zijn onder­geschikten en prezen hem gelukkig, dat hij deze nacht door was gekomen zonder schade geleden te hebben.

[10] De commandant beantwoordde de ochtendgroet en vroeg aan de twee of zij net als de overige inwoners van deze plaats de nacht buiten hadden doorgebracht.

[11] De twee antwoordden: 'Hoge gebieder! Daar hadden we aanvankelijk de moed niet voor! Totdat de storm losbrak waren we wel in onze huizen, maar toen de aardbodem begon te beven, verlieten wij onze huizen, evenals bijna alle andere burgers van deze stad om buiten bescherming te zoeken. Voor het leven van onszelf en onze familieleden

[12] Als onze oude huizen van hout waren gebouwd, zoals de meeste huizen van Galilea, Judea en nog andere landstreken die rijk aan hout zijn, zouden de storm en de aardbeving ons niet naar buiten hebben gedreven; maar omdat onze huizen gebouwd zijn van de gemakkelijk brekende stenen die in deze buurt voorkomen en bij een hevige aardbeving gemakkelijk kunnen instor­ten, is het vanzelfsprekend heel raadzaam om bij zulke hevige calamiteiten de huizen zo snel mogelijk te verlaten en zich naar buiten te begeven.'

[13] De commandant zei: 'Hoe zit het dan met de bescherming van de goden, waar de meeste Grieken en Romeinen toch zo'n hoge dunk van heb­ben?'

[14] Kijk, ik heb mij onder de bescherming van één God en in het volste geloof en vertrouwen op Hem zeer wel en zonder enige vrees of angst in deze Joodse herberg bevonden! Als jullie ook zo'n geloof en zo'n vertrouwen hadden, zouden jullie zeker in jullie huizen zijn gebleven zonder enige vrees of angst dat jullie enig ongemak zou kunnen overkomen, terwijl jullie boven­dien nog weten dat de huizen al heel veel en misschien wel grotere stormen getrotseerd hebben. Tegen zulke angst en vrees beschermen alleen een vast geloof en een werkelijk vertrouwen op de ene ware, almachtige, uiterst wijze, uiterst goede, alwetende en alziende God. Wie zo'n geloof en zo'n vertrou­wen niet heeft, is bij alle stormachtige verschijnselen, die op aarde altijd weer voorkomen, aan alle mogelijke kwelling en pijn blootgesteld, en aan de groot­ste, wanneer zijn laatste uur onafwendbaar voor de deur staat! – Begrijpen jul­lie dat?'

 

78 De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken

 

[1] Een van de twee zei: 'Hoge gebieder, wij zien dat u werkelijk meer dan volkomen gelijk hebt, en gelukkig en zalig is ieder mens te prijzen die in staat is om zo vast te geloven en te vertrouwen als u; want die verdraagt zonder enige moeite ieder ongemak dat hem op deze aarde kan overkomen en is steeds vol troost in zijn gemoed!

[2] Maar waar moeten wij zo'n geloof en zo'n vertrouwen vandaan halen? Kijk, daarginds op het breedste stuk van onze hoofdweg liggen onze belang­rijkste priesters van Zeus en Apollo, en niet ver bij hen vandaan twee Joodse rabbi's! Onze priesters tonen ons door hun gedrag hoe weinig waarde zij voor hun eigen heil aan de goden hechten, en zo laten ook de Joodse priesters zien dat hun geloof en vertrouwen in hun ene en enig ware God geen haar beter is dan dat van onze priesters.

[3] O, zo gauw al het gevaar voor een eventuele nakomende storm voorbij is, zullen ze direct optreden en flink over de goden beginnen te preken, die ver­toornd zijn omdat ons geloof in hen te zwak is en wij veel te weinig offeren; en ze zullen zeggen dat als wij in ons ongeloof volharden en te weinig rijke offers in de tempels van de goden blijven brengen, de goden nog toorniger zullen worden en dit hele land tot een woestijn zullen maken!

[4] Misschien zullen ze vandaag nog op die manier in hun tempels beginnen te jammeren, en ze zouden daar al mee begonnen zijn, als een heldere och­tend hun aangeduid zou hebben dat ze niet bang hoeven te zijn dat de storm terugkeert; maar de zeer trieste en nog dreigend uitziende ochtend houdt hen daar nog vanaf.

[5] En zo is het ook met de priesters van de Joodse god. Zij zouden ook al in hun synagoge luid boete­ en offer predikingen houden, als de zeer donkere en onheilspellende ochtend hen er niet van zou weerhouden hun synagogen binnen te gaan om enkel voor hun eigen welzijn te gaan jammeren.

[6] Zie, hoge gebieder, wij zien de nu reeds lang bestaande bedriegerijen van zowel onze als de Joodse priesters maar al te duidelijk in en maken ook bij iedere enigszins gevaarlijke gelegenheid mee, hoe de priesters als eersten op de vlucht slaan en daarmee duidelijk te kennen geven hoe weinig geloof en vertrouwen ze ten opzichte van de door hen zo hoog geprezen goden bezit­ten! Als bij een leger de legeraanvoerders op de vlucht slaan voor de vijand ­waar moeten hun soldaten dan hun moed vandaan halen? Maar als de goden, in het licht van het verstand beschouwd, voor de priesters zo goed als niets betekenen -wat moeten en kunnen zij dan voor ons betekenen?

[7] En zo, hoge gebieder, is het voor ons wel erg moeilijk, zelfs onmogelijk om tot een vast geloof en vertrouwen in onze goden dan wel in de ene God van de Joden te komen, en daarom valt onze oude lijfspreuk ons niet kwalijk te nemen, volgens welke ieder mens zichzelf dient te helpen; en als hij dat niet kan, dan laten zowel de goden als zijn medemensen hem in de steek.

[8] Maar u, hoge gebieder, hebt een goed en waar woord tot ons gesproken, en er moet per slot van rekening toch zo'n God bestaan, zoals u Hem ons hebt beschreven! Maar waar is Hij? Hoe kan men in waarheid de weg naar Hem vinden?'

[9] De commandant zei: 'Dat is voor een werelds mens natuurlijk niet zo gemakkelijk als een werelds verstandig mens misschien wel denkt, terwijl hij zegt: ' Als er één of verscheidene goden bestaan, moeten ze zich door ons mensen niet al te moeilijk laten vinden, als ze door ons gekend en vereerd willen worden, zoals alle priesters dat overal als zeer strenge plicht aan de mensen opleggen; en als de goden zich niet snel en gemakkelijk door de mensen laten vinden, dan willen ze helemaal niet gekend en vereerd worden, ofwel ze bestaan helemaal niet, en dan is al het zoeken vergeefse moeite!'

[10] Maar ik .zeg jullie dat het niet zo is! Want ten eerste is er van eeuwigheid maar een, enig ware God, en die God wil door ons mensen gezocht, gevon­den, gekend en vereerd worden door het strikt houden van Zijn geboden, die Hij tot ons heil heeft gegeven. En ten tweede, omdat er een God bestaat die door iedereen die ook maar enigszins moeite doet om te zoeken, heel goed in Zijn werken waargenomen kan worden, moet de mens die God ook vol echt liefdesverlangen zoeken; maar niet van vandaag op morgen, zoals lichtzinnige kinderen, maar van dag tot dag met steeds toenemende ijver en vlijt en met en m liefde voor Hem groeiend verlangen, en dan zal God Zich door zo'n zoeker net zo laten vinden als Hij Zich door mij en al door heel velen heeft laten vinden.

[11] En als Hij Zich heeft laten vinden door één of ook meerdere mensen die Hem op de juiste manier zoeken, dan zal Hij zulke trouwe zoekers wel mee­delen wat zij overeenkomstig Zijn uiterst wijze wil verder moeten doen en hoe ze dienen te leven om in Zijn liefde en genade te blijven en door Hem tot het eeuwige leven van hun ziel gewekt te worden.

[12] En zo iemand zal zelfs onder de meest bedreigende omstandigheden op deze materiële beproevingswereld niet zwak worden of gaan wankelen in zijn werkelijk levende geloof en vertrouwen, maar hij zal alles met alle geduld en in volle overgave aan de hem bekende goddelijke wil zonder veel angst en vrees verdragen; en tenslotte zal hij God voor alles danken, omdat hij inziet dat God alle gebeurtenissen in deze wereld alleen maar voor het echte heil van de mensen heeft ingesteld. En wie God zo heeft gevonden, heeft zeker de hoogste en meest waardevolle schat van zijn leven gevonden!

[13] En omdat dat de allerhoogste en meest waardevolle schat van het mense­lijk leven is -wat jullie nu wel zullen inzien -loont het zeker de moeite zo'n schat met de grootste ijver en ernst net zo lang te zoeken tot men hem heeft gevonden.

[14] Wat beulen de mensen zich af bij het najagen en zoeken van aardse, ver­gankelijke schatten en goederen! De één boort in de bergen om goud, zilver en edelstenen te vinden; een ander duikt in de diepte van de zee om enkele parels te vinden; een derde vaart op een gebrekkig schip over de wijde, stormachtige zee om in een vreemd land de waren uit zijn eigen land voor een paar penningen duurder aan de man te brengen - en zo is de één hiermee en de ander daarmee bezig, en daarbij is geen moeite teveel, wanneer hij daar­mee maar een of ander vergankelijk levensvoordeel te pakken kan krijgen. Waarom wil men bij het zoeken van de allerhoogste levensschat die moeite eigenlijk niet ook nemen, terwijl men toch weet dat de mensen die die schat met de ware ijver zochten, die ook wis en waarachtig hebben gevonden?'

 

79 De goede voornemens van de buren

 

[1] De ene van de twee buren zei weer: 'Ja, hoge gebieder, u hebt volko­men gelijk met al uw liefdevolle woorden, die een echte leidraad zijn voor het zoeken van de allerhoogste levensschat, en wij zullen aan de hand daarvan die schat ook gaan zoeken, aangezien een bepaald innerlijk vertrouwen in ons nu al te kennen geeft dat wij niet tevergeefs zullen zoeken.

[2] Maar tot nu toe was dat nog nooit mogelijk; want aan de ene kant zaten onze priesters ons op de nek, en aan de andere kant hebben we de gelegen­heid gehad het jodendom gade te slaan, waarbij we slechts uiterst weinig god­delijke wijsheid hebben aangetroffen en een nog grotere woestenij van aller­lei soorten bijgeloof dan bij ons. Wij zijn daarom de middenweg ingeslagen, observeerden de natuur, vonden daarin wetten en leefden daar voor onszelf naar, hoewel wij vanwege de staatswetten uiterlijk aan onze godencultus mee­deden, natuurlijk slechts met tegenzin.

[3] Het was dus voor ons, maar ook voor vele anderen die onze opvattingen helemaal delen, zoals gezegd tot nu toe volkomen onmogelijk om de aller­hoogste en meest waardevolle levensschat te gaan zoeken. Wat men niet kan gaan zoeken, omdat alle vereiste middelen ontbreken, kan men ook nooit vinden.

[4] Maar nu hebben we door uw goedheid en ware genade een middel ont­vangen dat beslist betrouwbaar is; en op de grond daarvan zullen we ook de hoogste levensschat gaan zoeken en niet eerder rusten, voor we hem hebben gevonden.Want het loont de moeite om zo'n schat te zoeken, omdat daarvan het eeuwige voortleven van de ziel afhangt.'

[5] Nu zei Ik: 'Weet, dat een volkomen ernstige wil om een werk te doen, waardoor een zeer hoog en werkelijk uitstekend levensdoel bereikt kan wor­den, op zichzelf al zo goed als het werk zelf is; want het voltooide werk in zijn volle omvang volgt des te sneller op de eenmaal opgevatte wil, naarmate de wil van degene die een werk begint te verwezenlijken, ernstiger is. Jullie commandant heeft jullie al de juiste weg getoond en de juiste middelen aan de hand gedaan.'

[6] De eerdere spreker zei: 'Vriend, jij schijnt die allerhoogste levensschat al gevonden te hebben, omdat je helemaal in de geest van onze hoge gebieder spreekt! Naar.je kleding te oordelen ben je een Galileeër; ook de anderen zijn meer Galileeërs dan Judeërs, en van de Galileeërs weten wij dat die geen bij­zondere geloofshelden zijn. Maar dat maakt niets uit; want ook onder de Galileeërs kunnen er mensen zijn die de weg hebben ontdekt om de aller­hoogste schat des levens te zoeken, hem zijn gaan zoeken en hem ook hebben gevonden. Wij zijn dus heel blij met jullie; want dat jullie deze nacht vol ver­schrikkingen hebben kunnen doorbrengen in een huis dat gemakkelijk ver­nietigd had kunnen worden, dient ons als bewijs dat jullie evenals onze hoge gebieder ook de ene, ware God hebben gevonden, die jullie uitstekend kan beschermen in alle gevaren.'

[7] Ik zei: 'Dat heb je goed beoordeeld; maar hier op deze plek kunnen we daar met veel verder over spreken, omdat het volk zich steeds meer om ons heen begint te verzamelen - want het heeft de commandant opgemerkt en is daarom heel nieuwsgierig, welke orders hij hier op de vroege ochtend zal geven. .Laten we dus naar een vrije plek buiten de stad gaan, van waaruit men een.ruim uitzicht heeft! Daar zullen we verder over dit onderwerp kunnen spreken.'

[8] Dat vonden de twee buren goed, en ze gingen samen met hun huisgeno­ten: met..ons mee de stad uit.waar een tamelijk hoge heuvel was, waarop een de ruïne stond, die de Filistijnen vroeger als vesting had gediend.

 

80 De naweeën van de storm en de aardbeving

 

[1] Toen wij ons op de genoemde heuvel bevonden, zagen wij in het oosten, op een afstand van enkele uren gaans, op verschillende plaatsen rook uit de aarde opstijgen, en hier en daar laaide er ook een vlam op, maar slechts voor enkele ogenblikken, en die duurde niet voort zoals de rook.

[2] We keken een poos naar dit natuurlijke schouwspel.

[3] Toen wij zogezegd verzadigd waren van het kijken, kwam de comman­dant naar Mij toe en zei: '0 Heer en Meester, kijk, de natuurgeesten hebben nog geen rust, en zoals ik al herhaaldelijk heb meegemaakt duren die rook­ en vuurverschijnselen na zo'n storm, zoals wij die vannacht hebben beleefd, vaak nog verscheidene dagen en vaker zelfs enkele weken, en daarbij voelt men van tijd tot tijd duidelijk waarneembare trillingen van de aarde, die nu niet bepaald geschikt zijn om een zwak menselijk gemoed opgewekt te stem­men. Waarom moeten die naweeën van een grote storm eigenlijk zo lang voortduren?'

[4] Ik zei: 'Vriend, in Pella, waar je eigenlijke verblijfplaats is, heb je een tame­lijk grote visvijver, die je voor veel geld hebt laten aanleggen! Als je in die vij­ver goede en gezonde vissen wilt kweken, moetje er van tijd tot tijd de mod­der uit laten halen. Daarvoor moet je hem echter eerst helemaal laten leeglopen. Als de hoofdafvoer van de vijver geopend wordt, stort het water aanvankelijk ook met veel geweld uit de vijver door de geopende afvoer; geleidelijk aan stroomt het echter rustiger, en tegen het einde zie je het water slechts druppelsgewijs uit de afvoer stromen, en dan kun je met het reinigen van de vijver beginnen.Ja, waarom heb je bij je vijver eigenlijk niet zo'n soort afwateringssysteem aangebracht, dat bij het openen daarvan al het water van de vijver in één ogenblik zou kunnen wegstromen?

[5] Kijk, vriend, alles in de wereld gebeurt binnen een bepaalde tijdgebonden orde, zonder welke er niets kan gebeuren; en als er hier en daar iets niet vol­komen binnen de juiste chronologisch volgorde gebeurt, heeft dat steeds een daarmee samenhangende verstoring tot gevolg.

[6] Jullie kortzichtige mensen zorgen bij jullie handelingen en werk al voor een bepaalde orde om met zekerheid het doel te bereiken dat jullie je hebben gesteld, en jullie zeggen dat snel en slordig werk nergens goed voor is -zou God, de eeuwige Werkmeester van Zijn grote werken, soms minder wijs en verstandig zijn dan jullie mensen? Laat alles dus maar gebeuren zoals het gebeurt, dan is het wel goed zo!'

[7] Daar stelde de commandant zich tevreden mee, en hij bedankte Mij voor deze les.

[8] Ook de twee buren hadden deze woorden van Mij met grote aandacht aangehoord, en ze zeiden tegen de waard: 'Het lijkt wel of die Galileeër nog veel wijzer is dan onze commandant! We hebben weliswaar niet begrepen waar het eigenlijk over ging, maar zoveel is ons wel duidelijk geworden, dat de commandant, die de ene, enig ware God stellig goed kent, dit lastige natuurverschijnsel wat te lang vindt duren; maar deze Galileeër heeft hem met een schitterend voorbeeld de orde getoond, die God bij al Zijn handelen steeds in acht neemt, en waarom. En kijk, de commandant bedankte de wijze Galileeër ten zeerste voor deze les!

[9] Maar wat zal die Galileeër dan nog meer zijn? Want hoewel onze com­mandant overigens een buitengewoon goed en rechtschapen man is, zegt hij niet gemakkelijk heer en meester tegen iemand, en al helemaal niet tegen een Jood! Waarom bewijst hij hem dan zo'n hoge eer?'

[10] De waard zei: 'Dat begrijpen jullie nu weliswaar nog niet; maar er zal nu waarschijnlijk heel gauw een moment komen dat jullie het zullen begrijpen.'

[11] Die woorden maakten de twee buren van de waard nog veel nieuwsgie­riger naar wie en wat Ik eigenlijk was. Maar ze waagden het niet de com­mandant en nog minder Mij daarnaar te vragen.

[12] Er begon nu een tamelijk harde wind uit het oosten te waaien, en het duurde niet lang of wij kregen de sterk naar zwavel en pek ruikende rook te verduren, en de commandant, zijn dochter en zijn ondergeschikten alsook enkelen van Mijn leerling.en, die een afkeer hadden van die rook, vroegen Mij of Ik de wind wilde gebieden de kwalijke zwavel­ en pekdamp een andere kant op te blazen, waar geen mensen waren, en ze vroegen of we ons anders in de herberg terug konden trekken om hier niet te stikken.

[13] Ik zei: 'Kijk maar eens achterom naar de stad, dan zie je een menigte nieuwsgierigen toestromen om te kijken en te luisteren naar wat wij hier doen! En voorop lopen de heidense priesters en ook de twee rabbi 's en enke­le Joden, die ons bij onze aankomst staande hielden; die staan Mij meer tegen dan deze uit het oosten waaiende zwavel­ en pekdamp.

[14] Daarom heb Ik nu juist die wind laten komen om ons die lastige bespie­ders van het lijf te houden. Kijk maar hoe ze al beginnen om te keren om weer naar de stad terug te gaan, omdat ze bang zijn dat de zaak nog erger zou kunnen worden! Ze zullen zich ook voor het merendeel naar de stad en naar hun huizen begeven, en dan hebben wij een vrijere speelruimte voor wat wij doen.'

[15] Er stonden rond de heuvel echter ook enkele inwoners van de stad die tegelijk met ons de stad uit waren gegaan, en de commandant wilde hen door een onderofficier flink duidelijk laten maken dat zij zich ook naar de stad moesten terugtrekken.

[16] Maar Ik zei tegen de commandant: 'Dat zijn betere zielen; die moeten maar hier blijven als getuigen voor de anderen!'

[17] Daar stemde ook de commandant mee in, en degenen die beneden rond de heuvel hadden plaats genomen, bleven.

[18] De twee buren van de waard stonden steeds meer versteld en zeiden tegen hem: ‘Luister eens vriend dat is toch een hoogst merkwaardige man! Hij heeft in zekere zin de wind bevolen die kwalijk riekende damp uit het oosten hierheen te drijven om e lastige, massaal naar ons toestromende gas­ten terug te drijven; en toen de commandant de mensen wilde wegsturen die rond de heuvel waren gaan liggen en die, naar wij weten, arme maar echt eer­lijke zielen zijn, wilde die man daar niet van horen, en de anders nooit zo toe­geeflijke commandant gehoorzaamde hem op zijn woord!

[19] Ook kent hij al van verre het karakter van de mensen, behoudt hij de goeden en drijft op wonderbaarlijke wijze degene bij zich vandaan, van wie wij ook weten dat het geen goede mensen zijn, die behalve zichzelf nog nooit iemand een weldaad hebben bewezen.

[20] Werkelijk, een bijzondere man, die Galileeër! Hij moet God wel veel beter en nader kennen dan onze overigens zeer wijze commandant. Nu, wij zijn toch wel heel nieuwsgierig wat daar nog uit voort zal komen!'

[21] De waard zei: 'Denk aan wat die man jullie in de stad buiten de herberg gezegd heeft, dan zullen jullie het punt, waar jullie je nu bevinden, weldra beter en duidelijker leren kennen!'

 

81 De woorden van de buren over de macht van de Galileeër

 

[1] Bij deze gelegenheid hadden allen die door een kwalijke nieuwsgierig­heid uit de stad naar ons waren gedreven, zich weer naar de stad begeven.

[2] Toen de omgeving aldus gereinigd was beval Ik de wind met luide stem, zodat degenen die zich rond de heuvel bevonden het goed konden verstaan, dat hij de zwavel­ en pekdampen niet meer naar ons toe, maar van ons weg naar de woestenijen van de Eufraat moest dragen.

[3] En onmiddellijk draaide de wind, zodat wij binnen enkele ogenblikken van de dampen bevrijd waren.

[4] Toen de twee buren van de waard dat merkten, zeiden ze tegen de waard: 'Nu is het toch wel duidelijk dat die man in zeer innige verbinding moet staan met een God en zich van Diens allerhoogste macht kan bedienen, wanneer hij wil. Dat is nu boven de minste twijfel verheven; maar hoe, waar en waardoor kan een mens tot zo'n verbinding komen?

[5] Jullie Joden hebben uiteindelijk toch gelijk dat jullie aan slechts één God geloven; want die ene God zal wel de enig ware zijn, die door de macht van Zijn alwijze wil alles heeft geschapen wat wij met onze ogen kunnen zien en met onze andere zintuigen kunnen waarnemen.

[6] Maar hoe komt het toch dat jullie Joden zelf zo weinig moeite doen om die enig ware God van jullie nader te leren kennen en jullie handelingen vol­gens Zijn wil, die jullie toch bekend moet zijn, zodanig in te richten dat ook jullie met Hem in net zo'n verbinding komen te staan als deze zeer te vereren Galileeër, die ook een Jood is?

[7] Als jullie wel de wegen kennen om dat onschatbare doel, een schat aller schatten, te bereiken en je toch niet inspannen je die eigen te maken, maar de vergankelijke, dode schatten van deze aarde vaak nog meer najagen dan wij blinde heidenen, dan zijn jullie zeer beklagenswaardige dwazen.

[8] Wij willen jou niet tot die reeks van Joden rekenen zoals wij die in onze stad hebben en maar al te goed kennen -maar ook van jou weten wij dat jij ten aanzien van jullie enig ware, ene God ook de nodige twijfels had; het beste aan jou was dat je geen huichelaar was net als de anderen van jouw  stam.

[9] Maar merkwaardig is het wel van de andere Joden, en in het bijzonder van hun priesters, die doen en preken alsof enkel van hen af zou hangen wat God zou mogen doen -en toch zijn ze evenmin als onze priesters in staat iets tot stand te brengen wat op een puur goddelijke macht lijkt.

[10] Dat, vriendelijke buurman, is voor ons nu des te meer een raadsel, omdat wij bij deze Galileeër zelf hebben kunnen vaststellen dat hij met de ene, enig ware God in zeer nauwe, innige verbinding moet staan, omdat de wind hem anders niet zou gehoorzamen zoals een soldaat zijn veldheer!'’

[11] Nu zei de waard: 'Vrienden, jullie hebben volkomen gelijk dat jullie in je verbazing over de macht van God aan één stuk door zo praten en vragen stellen over onze Joodse dwaasheid en blindheid; maar nu wij met elkaar pra­ten, zwijgen de anderen die over de ware zaak meer weten te zeggen dan wij, en dat is ook niet wijs gehandeld! Daarom zullen we een andere keer over al die dingen praten en nu de anderen laten praten en handelen.'

[12] Met die opmerking van de waard waren de twee buren het volkomen eens en ze vroegen verder niets meer, maar wachtten tot Ik iets zou zeggen of doen.

[13] Nu zei de commandant tegen Mij: 'Heer en Meester, kijk, de mensen daar beneden rond de heuvel weten niet wat ze nu moeten doen en wat ze van U moeten denken! Zou het geen tijd zijn om een van mijn mensen naar beneden te sturen om hen wat opheldering te geven?'

[14] Ik zei: 'Laat dat nu nog maar! Ik zal eerst nog een teken doen, en daarna zullen wij weer naar de herberg gaan. Deze mensen zullen dan ook naar hun families in de stad terugkeren en hun met veel ijver vertellen wat ze gehoord en gezien hebben; daardoor zullen ze onder elkaar heel wat gaan nadenken, zoeken en gissen, en dan zal het ook tijd zijn om hun geleidelijk aan steeds meer te tonen wie Degene was aan wie de elementen gehoorzamen.

[15] Maar nu wil Ik de zeer bedekte ochtend volkomen helder maken en de natuurgeesten, die hier en daar nog actief zijn, tot rust brengen; want tot nu toe zijn er werkelijk voldoende bevrijd geraakt.'

[16] Hierop beval Ik de dampen op de aarde en de dichte wolken in de lucht te verdwijnen en de zon te laten schijnen en stralen.

[17] En onmiddellijk gebeurde wat Ik had bevolen. Het werd direct een heel mooie en zonnige ochtend, en men genoot tot in de wijde omgeving van een stralend uitzicht.

[18] Maar uit de spleten en scheuren in de aardbodem, die 's nachts waren ontstaan, schoten hier en daar -weliswaar op een tamelijke afstand - nog steeds vlammen omhoog die, ondanks dat de ochtend plotseling helder was geworden, de verbaasde heidenen beneden aan de heuvel niet zo goed bevie­len.

[19] Een klein halfuur later beval Ik ook deze vuurgeesten zich geheel en al ter ruste te begeven; en ze doofden uit, en er was, waar de mensen hun blik ook heen wendden, geen uit de aardbodem opschietende vlam meer te ont­dekken, noch dichtbij noch in de verte. Ook de wind ging liggen, en zo ver het oog reikte was de aardbodem helemaal schoongeveegd.

 

82 De terugkeer naar de herberg

 

[1] Nu begon men zich pas echt te verbazen, en de heidenen onderaan de heuvel begonnen elkaar te vragen wie en wat Ik was, waar Ik vandaan was gekomen, en wat de commandant met Mij van doen had, aangezien Ik immers geen Romeinse kledij droeg.

[2] Sommigen, die meer met de godsdienst van de Joden vertrouwd waren dan hun buren, hielden Mij voor een profeet; want dat soort halfgoddelijke mensen hadden ook wel dergelijke dingen gedaan. Anderen hielden Mij voor een als Jood verklede grote magiër. Weer anderen bestreden dat, omdat ze bij Mij geen magiërtekens en in Mijn handen geen toverstaf bespeurden. Nog weer anderen hielden Mij voor een halfgod in menselijke gedaante, die zich aan de altijd strikt rechtvaardige commandant openbaarde en nu, om zijn geloofwaardigheid te vergroten, deze tekenen deed die geen enkel mens kon doen.

[3] En zo waren er onder deze mensen nog een heleboel meningen over Mij; maar geen van hen durfde de heuvel op naar ons toe te komen om daar aan iemand te vragen wie Ik was. Wij maakten echter aanstalten om van onze enigszins vormeloze stenen zitplaatsen op te staan en ons gereed te maken om naar de herberg terug te keren.

[4] Toen de heidenen, die nog rond de heuvel verbleven en voor wie alles nog een raadsel was, dat in de gaten kregen, werden ze door vrees voor Mij over­vallen, en ze trokken snel voor ons uit naar de stad en begaven zich ook onmiddellijk in hun huizen, waar hun verwanten al op hen wachtten. Dat daar aan het vragen en vertellen bijna geen einde kwam, spreekt vanzelf.

[5] Toen de genoemde heidenen zich in de stad bevonden, verlieten ook wij de heuvel en begaven ons in een rustig tempo naar onze herberg, waar het reeds klaargemaakte ochtendmaal al op ons wachtte.

[6] In de stad aangekomen, troffen we de heidense priesters aan, die al volop bezig waren de mensen te vertellen dat zij het alleen aan hen te danken had­den dat deze stad voor de ondergang gespaard was gebleven. De dag, die er 's ochtends nog zo schrikwekkend en vol dreigend gevaar had uitgezien, was door de goden, die door hun priesterlijke, geheime beden en beloften milder gestemd waren, opeens in een prachtige en ieder menselijk gemoed verblij­dende dag veranderd -en daarom moesten de inwoners van deze en ook van de andere steden zich als tegenprestatie zonder uitstel en met alle ijver inzet­ten om de tempel rijkelijk van offers te voorzien.

[7] Ook de twee Joodse priesters deden niet minder moeite om in hun syna­goge de Joden te bewerken. Maar noch de heidenen noch de Joden toonden een grote bereidwilligheid om te doen wat de priesters van hen verlangden.

[8] Wij bleven nog een poosje voor de herberg staan kijken hoe de priesters en het volk bezig waren, en de twee buren van onze waard zeiden: 'Hadden we geen gelijk, toen we zojuist zeiden wat de priesters, die zelf geen enkel geloof hebben, zouden doen als de dag zo helder zou worden dat men geen navolgende storm meer hoefde te vrezen? De dag is door de wonder­macht van de met onmiskenbaar goddelijke macht begiftigde Galileeër in een oogwenk helemaal helder geworden, en we zijn de stad nog niet binnengeko­men, of we troffen de priesters al aan, bezig met de meest zelfzuchtige activi­teiten, terwijl ze tijdens de storm vannacht zo buitengewoon vreesachtig waren en ontbloot van ieder geloof en vertrouwen op goddelijke hulp!

[9] Als juist degene die op deze aarde de vertegenwoordigers van de goden willen zijn -van verscheidene goden of enkel van de ene, enig ware God, dat is voorshands niet van belang -bij een gevaar, waarin zij zich het sterkst in het geloof zouden moeten betonen, de eersten zijn om er vandoor te gaan en weg te lopen -hoe moet een ook maar enigszins helder denkend mens dan bij mooi en kalm weer enig geloof aan hun woorden schenken?

[10] Wij zien nu maar al te duidelijk in, dat niemand anders dan alleen de priesters door hun overmatige hebzucht en heerszucht het volk onvermijde­lijk ieder waarachtig geloof en ieder levend vertrouwen in een allesbeheer­sende en almachtige God afhandig hebben gemaakt.

[11] Maar als het arme volk dan eenmaal alle geloof en vertrouwen kwijt is ­wie zal het dan weer op kunnen heffen tot het ware geloof en het oude ver­trouwen in bovennatuurlijke goddelijke hulp?

[12] Voor mensen is dat niet gemakkelijk of al helemaal niet mogelijk, maar dan moeten de -ene of vele -goden het werk aanpakken; want alleen door grote tekenen kunnen geheel blinde mensen weer tot geloof en vertrouwen in de hulp van een godheid worden gebracht.

[13] Dat jullie je vannacht in de herberg niet door angst of vrees voor enig gevaar uit huis hebben laten drijven, dat begrijpen wij nu ook pas goed; want als je iemand in je huis herbergt aan wie alle elementen op één wenk gehoor­zamen, omdat hij vervuld is van goddelijke macht en kracht, is het gemakke­lijk om te geloven en te vertrouwen. Maar in wie hadden wij moeten geloven en vertrouwen? Soms in onze half stukgebroken stenen godenbeelden, in de beschermgeesten van ons huis of in de priesters, die door hun grote angst en vrees als eersten uit hun woonhuizen en tempels weggelopen waren en hun bescherming op het plein zochten, en voor geen prijs meer de tempel in te krijgen waren ?

[14] Wij hebben dan ook buiten bescherming gezocht, omdat onze vertegen­woordigers van de goden die ook liever daar zochten, waar de natuur die nog het eerst biedt en laat vinden.

[15] Maar deze grootmeester in de ware goddelijke macht en wijsheid zou ook die luid schreeuwende priesters eens moeten laten zien wie de meester is, dan zou het bij ons weldra heel anders gaan met het ware geloof en ver­trouwen in de ene, enig ware en levende God; ook de twee joodse priesters zouden weldra op andere gedachten komen en misschien weer tot het oude geloof van de eerste vaderen terugkeren.'

[16] Nu zei Ik tegen de twee buren: 'Ga nu met jullie gezinnen naar onze herberg en gebruik het ochtendmaal met ons! En laat die priesters maar doorgaan met hun gejammer; want van de rijken zullen ze weinig van de ver­langde offers krijgen, en de armen, die bij ons rond de heuvel waren, zullen hun wel weten te vertellen hoe Degene eruit zag, aan wie de hele natuur van de aarde gehoorzaamde, en dan zal er nog tijd genoeg zijn om aan hun prak­tijken een einde te maken!'

[17] Daarmee waren de twee buren heel tevreden; ze riepen hun gezinnen, begaven zich samen met ons naar de herberg en nuttigden samen met ons heel welgemoed en opgewekt het rijkelijke en goed klaargemaakte ochtend­maal.

 

83 De commandant vraagt hoe hij zich

tegenover de priesters moet opstellen

 

[1] Toen de goede wijn hun tongen losser had gemaakt waren ze des te meer in de stemming om te praten, en ze brachten dingen naar voren, waar zelfs Mijn leerlingen zich erg over begonnen te verbazen.

[2] Terwijl de twee heel veel goede dingen bespraken, kwam ook een van de beide rabbi's naar ons toe in de eetzaal, om onze waard er met klem op te wij­zen dat ook hij, als jood, de God van Abraham, Isaäk en Jacob een offer moest brengen, omdat Hij Zich door het vrome gebed van Zijn beide dienaren in deze oude stad Golan ertoe had laten bewegen al zijn bezittingen voor ver­nietiging te behoeden.

[3] Deze voorstelling van zaken door de rabbi deed een van de twee buren gewoonweg uit zijn vel springen van ergernis, en hij stond dan ook snel op van zijn stoel, liep naar de brutale rabbi toe en zei (een buurman van de waard): 'Vriend, heeft geen van jullie oude wijzen en profeten bij een of andere gelegenheid eens voorspeld, wanneer de tijd zou komen dat er geen leugenachtige en werkschuwe priester meer geduld zal worden?

[4] Schaam je je dan werkelijk niet om als priester, ons, mensen die zich aan de waarheid wijden, met een meer dan grove leugen onder ogen te komen?

[5] Wanneer en waar heb jij tot jullie God gebeden om de bezittingen van deze achtenswaardige buurman en vriend van mij te sparen?

[6] Kijk, :we hebben jou en je collega, die precies zo is als jij, 's nacht op het grote plein vol.vrees en angst zien jammeren en klappertanden, en jullie had­den een plek uitgezocht die het veiligst leek te zijn!

[7] Waarom zijn jullie eigenlijk niet in jullie synagoge gebleven, waarvan je toch zelf zegt dat God daar jullie gebeden verhoort? Hebben jullie bij de ster­ke muur aan het plein voor het welzijn van jullie volk gebeden?

[8] O, wij kennen jullie precies en even goed als onze eigen afgodendienaren, en zeggen: jullie hebben hier niets meer te zoeken! Maak dat je wegkomt, anders zou een heel machtig man onder ons wel eens kunnen zorgen dat je wegkomt!’

[9] Nu kreeg de rabbi de commandant in het oog, zei geen woord meer en verliet snel onze herberg.

[10] Daarop zei de buurman: 'De ene, enig ware God van de ware joden zij alle lof­ want we zijn een van de smerigste godloochenaars kwijt!'

[11] De commandant zei: 'ja, ja, die heeft zich als een dief uit de voeten gemaakt, en zijn collega zal het wel achterwege laten ons te bezoeken. maar onze heidense priesters, die nu al wel gehoord zullen hebben dat ik mij hier bevind, zullen mi} waarschijnlijk niet onbezocht laten. Als zij komen - hoe zal Ik mij als Romeins commandant moeten gedragen? Want ik moet in naam van.de keizer de beschermer van de priesters zijn; maar hoe moet ik dat doen, nu Ik de ene, ware, levende God heb leren kennen, Hem boven alles liefheb en ons veelgodendom en hun priesters, dat vol is van dwalingen en schande­lijk bedrog, boven alles veracht en haat?'

[12] Ik.zei: 'Niet.zo, Mijn vriend! Kijk, ook de priesters van jullie goden -die natuurlijk nooit in werkelijkheid hebben bestaan, maar enkel ontsproten zijn aan de fantasie van mensen die over hun medemensen wilden heersen -zijn in deze tijd als veel minder schuldig aan het bestaan van het duistere heiden­?om te beschouwen dan degenen die in het begin, toen de mensen nog volop in de ene, ware God geloofden, het heidendom begonnen te prediken en de mensen door valse tekenen steeds uitgebreider en talrijker daartoe begonnen te bekeren!

[13] Ze geloven zelf niet in hun goden, maar houden het volk toch in het oude. bijgeloof, in de eerste plaats om hun broodwinning bij het volk te vin­den, in de tweede plaats omdat ze de waarheid niet bezitten, en in de derde plaats omdat ze er ook door de staatswetten toe verplicht zijn en tevens door ?u~ aan een opperpriester afgelegde eed op de naam Pantheon *, (* Grieks voor: (tempel voor) alle goden.) waarin al jullie goden begrepen zijn.

[14] .Als het echter zo met jullie priesters gesteld is, zul je zeker ook inzien dat ze niet zozeer te haten als wel te beklagen zijn. Probeer jij dus ook hen op de weg van de waarheid te brengen, en als ze die hebben betreden, zorg er dan voor dat.ze ander werk krijgen!Want voor de keizer is het niet van belang of iemand jood of helden is, als hij hem maar geeft wat hem toekomt - en je hoeft je dus wat de keizer betreft geen zorgen te maken dat hij je misschien ter verantwoording zou roepen vanwege enkele priesters van Zeus en Apollo, die naar het ware en in God levende jodendom zijn overgestapt.

[15] Bovendien zijn door Mijn toedoen de voornaamste machthebbers in dit werelddeel in hun hart al sinds vele jaren tot het levende jodendom overge­gaan, zoals de opperstadhouder Cyrenius, zijn jongste broer Cornelius, in Rome de staatsman Agricola en verschillende mensen aan zijn zijde, zij het ook pas sinds een halfjaar of iets langer.

[16] Aangezien de mannen die Ik je nu heb genoemd en nog vele anderen nog geen harde maatregelen van de keizer te verduren hebben gekregen, zul ook jij daar des te minder van te vrezen hebben, omdat Ik jou, als je Mij trouw blijft, van Mijn speciale bescherming verzeker en je ook het vermogen heb geschonken om in Mijn naam zieken te genezen en bezetenen van hun kwelgeesten te bevrijden. En meer heb je voorlopig niet nodig.'

[17] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, werd hij meer dan gelukkig van grote blijdschap in zijn hart en zei: 'Heer van mijn bestaan en leven! U alleen zij alle lof, alle eer en alle dank voor die zo grote, nooit door mij verdiende genade; Uw wil zal door ons allemaal worden uitgevoerd, gelijk Uw engelen in de hemel dat doen, en Uw heilige naam worde altijd hoog geloofd en geprezen!'

 

84 Het belang van de liefde

 

{1} Deze woorden van de commandant brachten de twee buren tot opper­ste verbazing, en ze zeiden tegen de commandant: 'Hoge gebieder in de plaats van de grote keizer, nu danken ook wij u en onze rechtschapen buurman, omdat jullie in ons bevestigd hebben wat wij daar buiten op de heuvel hei­melijk al hadden gedacht, maar niet hardop durfden uitspreken! Deze man, die wij vanwege zijn kleding een Galileeër noemden, is de ene, enig ware God, niet alleen van de Joden, maar van alle mensen en alle schepselen! Aan Hem alleen zijn alle machten en krachten van de aarde onderworpen, en de maan, de zon en alle sterren loven en prijzen Zijn eeuwige wijsheid en macht. Hij is in Zichzelf de eeuwige oergeest, en God heeft Zichzelf ter wille van de blinde mensen op deze aarde als een volmaakt mens getoond, om ons te laten zien dat Hij als enige van eeuwigheid de Heer is over alles wat de aarde en de hemelen bevatten, die evenals deze aarde Zijn werk zijn.

[2] O, wat zijn we nu eindeloos gelukkig dat we Hem nu in onze gedaante kunnen zien en herkennen! Laat nu onze priesters maar komen, dan zullen we hun Zeus tonen!'

[3] Hierop vielen de twee buren voor Mij op hun knieën en wilden Mij aan­bidden; maar Ik beval hun op te staan en naar Mijn woorden te luisteren. Dat deden ze, en tot aan de middag onderwees Ik hun Mijn wil en verklaarde hun veel andere dingen. En ze werden Mijn dienaren.

[4] Toen Ik de twee buren van onze waard goed had onderricht in alles wat voorlopig voor hun zielenheil noodzakelijk was, en zij het ook goed hadden begrepen, bedankten ze Mij uit de diepste grond van hun hart, en de ene, die het beste kon spreken, zei: 'Werkelijk, bij zo'n onderricht over God, wiens volheid in U woont, o Heer en Meester, en over de bestemming van de men­sen op deze aarde, wier ware vorm en hoedanigheid U overduidelijk voor ons hebt beschreven, zou voor ons geen van de grote tekenen die U hier hebt gedaan nodig geweest zijn, en wij zouden U enkel aan Uw woord herkend hebben; want in onszelf werden wij al heel gauw gewaar dat elk van Uw woorden levend is en als een vuur uit de hemelen alles wat dood was in ons doorstroomde en tot leven wekte. En dat had een veel sterker overtuigende invloed op ons dan de tekenen die, al zijn ze ook buitengewoon en bijzonder, tenslotte toch enige overeenkomst vertonen met de tekenen die door menige magiër en priester gedaan worden met behulp van geheel natuurlijke, maar ons onbekende middelen en krachten, en die de vrije wil en het verstand van de mensen altijd veel meer geschaad dan ooit, waar of wanneer ook, nut gebracht hebben.

[5] Maar toch danken wij U, o Heer en Meester, ook voor de grote tekenen die U hier hebt gedaan en ook voor de mooie, heldere dag, die ons door Uw goddelijke macht ten deel is gevallen; want de tekenen die U hier hebt gedaan zullen op onze blinde of bijgelovige dan wel stoïcijnse mensen, die ieder geloof verwerpen, pas in de toekomst, wanneer zij door ons bewerkt worden, een blijvende goede uitwerking hebben.

[6] Wij zijn hier nu met voldoende getuigen, en we hebben nu ook de moed om met alle machten van nacht en duisternis onder de mensen de strijd aan te gaan en in Uw naam te overwinnen; en U, o Heer en Meester, aan wie alle machten en krachten van alle hemelen en van deze aarde onderworpen zijn, zult ons zeker niet in de steek laten bij die strijd voor de levende waarheid, die wij uit Uw heilige mond hebben vernomen!'

[7] Ik zei: 'Daar kunnen jullie, die nu Mijn goede vrienden zijn, volkomen zeker van zijn, en Ik verleen jullie nu ook de macht om zieken in Mijn naam te genezen door jullie handen op te leggen, wat voor ziekte ze ook mogen hebben, en om boze geesten uit te drijven bij degenen van hen die bezetenen zijn. En zodanig door Mij toegerust kunnen jullie wel -maar steeds behoed­zaam en wijs -de strijd met de leugen en het zwarte bedrog aangaan, en dan zal de zegepalm niet achterwege blijven.

[8] Maar alles wat jullie in Mijn naam doen en zullen doen, moeten jullie uit liefde doen, om in het hart van degenen die jullie voor Mijn rijk hebben gewonnen, de liefde te wekken en tot leven te roepen.

[9] Als de liefde in hun harten krachtig en volleven is geworden en zij jullie wederliefde willen bewijzen, laat dat dan met een blijmoedig hart ook toe; want alleen de machtige liefde en wederliefde brengen elkaar tot leven en wekken een volmaakt, nieuw leven!

[10] Maar in het begin moeten jullie, aangezien jullie als eersten vanuit Mij met de ware liefde zijn vervuld, ook alleen met die liefde beginnen te wer­ken! Want als iemand, die graag een goede vrouw zou willen nemen, naar de hand van een jonge vrouw dingt, en naar haar ouders toegaat om zijn wens uit te spreken, maar daarbij zowel de jonge vrouw als haar ouders niets van liefde laat blijken, maar alleen direct naar de omvang en waarde van haar schatten informeert -zal die ooit de liefde van de jonge vrouwen haar ouders voor zich winnen? Ik denk dat hij het gewenste doel maar moeilijk zal bereiken. Want wie de liefde niet heeft, zal waarschijnlijk ook geen wederlief­de vinden. Wie echter met alle liefde wederliefde zoekt, zal die ook vinden; en als hij die heeft gevonden, moet hij zich er niet van afkeren, als ze hem met alle vreugde metterdaad tegemoet komt.

[11] Kijk naar Mij, en neem allen een voorbeeld aan Mij! Ik ben ongeroepen uit zuivere liefde voor jullie hierheen gekomen en heb jullie direct ook alle liefde bewezen, zonder van iemand enige vergoeding te verlangen; maar omdat jullie Mij herkend hebben en Mij nu met alle liefde tegemoetkomen, neem Ik die liefde van jullie ook met een blijmoedig hart aan en versmaad het niet om met Mijn leerlingen aan jullie tafel te eten en te drinken. Als Ik dat niet zou doen, zou dat jullie in je hart dan blij maken?Vast niet! Bewijs de mensen dus eerst liefde zonder vergoeding, en als de mensen op hun beurt jullie dan met alle liefde tegemoet komen, neem dan -maar altijd met mate ­van hen aan wat ze jullie aanbieden!

[12] Als jullie zo handelen, zullen jullie Mijn rijk op deze aarde wereld: ruim­schoots onder de mensen verbreid hebben en geen nood hoeven te lijden.

[13] Zoals hoogmoed, toorn, afgunst, hebzucht en meer van dergelijke Zon­den hetzelfde bij andere mensen oproept, zo roept ook de ware, belangeloze liefde zichzelf op bij de andere mensen; doe daarom alles uit liefde, dan zullen jullie daardoor het zaad van de liefde in de harten van andere mensen zaaien, en die zal voor hen en voor jullie reeds hier weldra tot een zegenrijke oogst worden, en meer nog aan gene zijde, in het andere, eeuwige leven van de ziel door Mijn geest van liefde in haar!'                                                                                                              .

[14] Allen begrepen deze woorden van Mij goed, en ze beloofden ze in de geest van de volle waarheid uit te voeren.

 

85 De heidense priesters verdedigen hun gedrag in de stormnacht

 

[1] Terwijl ze vol blijdschap met elkaar over deze leerrede van Mij spraken, kwamen er twee van de voornaamste heidense priesters onze herberg binnen om de commandant te begroeten, over wiens aanwezigheid ze van die arme­re mensen hadden vernomen, die zich 's ochtends om onze heuvel hadden verzameld; maar ze kwamen voornamelijk naar onze herberg om de man in Galilese kledij zelf nader te leren kennen, want ze hadden bij monde van de armeren gehoord dat op die grijze ochtend de machtige elementen aan zijn woord en wil hadden gehoorzaamd.

[2] Toen ze de eetzaal binnenkwamen, maakten ze direct een diepe buiging voor de commandant en zeiden (de priesters); 'Vergeef ons, hoge gebieder in naam van de grote en machtige keizer door de almacht van de goden en hun voornaamste dienaren onder de mensen, die zij door hun onzichtbaar werkzame wil hebben uitverkoren en aangesteld! Als u ook voor ons een nieuw gebod hebt vanuit de grote keizer­ en godenstad Rome, wees dan zo genadig het ons bekend te maken op de manier en het tijdstip, waarop u dat het meest geschikt acht, opdat wij ons daarnaar kunnen richten! ,

[3] De commandant zei: 'Deze keer heb ik geen nieuw gebod, noch voor jullie noch voor het volk; want onze wetten zijn vastgesteld en tot nu toe is er geen nieuwe bijgekomen. Maar er is mij iets over jullie ter ore gekomen wat mijn gemoed niet blij stemt.

[4] Waarom bedriegen en beliegen jullie het volk en willen jullie het daardoor offers afpersen voor jullie eigen lichamelijke welzijn, omdat jullie voorwen­den dat het alleen aan jullie te danken zou zijn, dat de vertoornde goden van­nacht de stad en de hele omgeving niet tot een woestenij hebben gemaakt, en ?at de nevelige en nog onheilspellende ochtend plotseling in een heldere dag IS veranderd? Zulke dingen verkondigen jullie heel brutaal aan het volk, dat jullie tijdens de storm en de aardbeving toch als eersten uit jullie tempels en woningen heeft zien vluchten en in de open lucht bescherming heeft zien Zoeken! Wordt daardoor het geloof bij het volk opgericht - of vernietigd?

[5] Als het volk bij zulke gelegenheden bij de priesters, die zich toch steeds als trouwe dienaren en vrienden van de goden laten eren en roemen en die het dapperst en moedigst zouden moeten zijn, niets anders dan de grootste angst, vrees en een volkomen gebrek aan vertrouwen en geloof vindt - hoe moet het dan, als het gevaar voorbij is, nog iets geloven van de woorden van zulke priesters - zoals jullie zich, naar men zegt, al herhaalde malen hebben laten kennen­ terwijl het volk uit ervaring maar al te goed weet dat zij zelf nog geen vonkje geloof en vertrouwen in een hogere goddelijke macht bezitten? En hoe kunnen zulke priesters daarna voor het volk gaan staan en het op een grove en brutale manier gaan voorliegen?'

[6] Daarop zei een van de twee heidense priesters: 'Vergeef mij, hoge gebieder, maar op dit terrein van ons hebt u geen volkomen juist oordeel geveld! Het is inderdaad waar dat een priester bij veel gevaarlijk gelegenhe­den tegenover het weifelende volk steeds de grootste moed en een buitenge­woon vast vertrouwen op eventuele hulp van de hoge goden aan de dag dient te leggen om het moed in te boezemen en in hun gemoed geloof en een vast vertrouwen te wekken; maar bij buitengewoon gevaarlijke gelegenheden moet ook de priester aan het volk laten zien dat hij de goden vreest, als ze hun toorn door het geweldige razen van de elementen aan de mensen open­baren.

[7] Een priester is weliswaar een middelaar tussen de goden en de mensen, maar hij is geen heer zoals de onsterfelijke goden en dat zal hij nooit zijn; want ook een priester moet sterven, net als ieder mens, en dus dient ook hij de goden te vrezen.

[8] Zolang de goden de mensen alleen maar door bliksem, donder, harde winden, geweldige regenbuien, hagel, sneeuwen hevige koude op een onge­bruikelijke tijd, waarin die de vruchten van de aarde schaadt, duidelijk maken dat ze bestaan en almachtig zijn, dan kan een priester nog wel met grotere moed voor het angstig geworden volk gaan staan, het troosten en sterken en het geloof en vertróuwen tot leven wekken en in stand houden; maar soms grijpen de goden met hun macht naar de grondvesten van de aarde, schudden die heen en weer en dreigen dan alles ondersteboven te keren -en dan heeft ook het geloof van een priester het recht om samen met de bodem van de aarde te wankelen.

[9] Hij kan bij zichzelf natuurlijk wel door gebeden en passende geloften de goden milder trachten te stemmen, maar daarbij tevens laten blijken dat ook hij maar een zwak mens is en de goden altijd dient te vrezen.

[10] Kijk, hoge gebieder, omdat deze dingen zo liggen, hebben we er deze nacht van ware verschrikking echt niet verkeerd aan gedaan om inderdaad onze gerechtvaardigde vrees voor de almacht van de goden aan het volk te laten blijken! Maar aangezien de vertoornde goden zich door ons priesters weer milder hebben laten stemmen vanwege de aan hen gedane beloften, is het nu tijd om het volk ervan in kennis te stellen wat het samen met ons moet doen om de beloften, die wij priesters getrouw aan de goden hebben gedaan, zonder terughoudendheid of strafbaar verzuim ook geheel en al na te komen; want anders zou er bij een toekomstige gelegenheid, waarbij de goden zich nog meer vertoornd zouden kunnen betonen, nauwelijks meer op enige ver­zachting daarvan gehoopt kunnen worden. Want de goden hebben slechts zeven keer geduld met de voornaamste zwakheden van de mensen; bij de achtste keer vindt men waarschijnlijk geen toegevendheid en geduld meer bij hen.

[11] En omdat wij dat nu op indringende wijze aan het volk bekend maken, handelen wij vaste en zeker goed en juist ten aanzien van de goden en van de mensen die nog enig geloof en een goede wil bezitten; en er kan niet gezegd worden dat wij daarmee het volk in zijn geloof en vertrouwen in de goden zwakker maken.

[12] Ik geloof dat ik met deze korte uiteenzetting onze handelwijze tegen­over u, hoge gebieder, meer dan voldoende gerechtvaardigd heb. Ik heb gezegd!’

 

86 De commandant onderricht de priesters

 over de nutteloosheid van de afgodendienst

 

[1] Daarop zei de commandant: 'Je hebt nu wel heel goed gesproken, en jouw woorden waren heel verstandig; maar voor mij hebben ze toch maar een heel geringe waarde, omdat de inhoud ervan en de waarheid in jouzelf ver uit elkaar liggen. Want kijk, ten eerste heb jijzelf geen vonkje geloof en vertrouwen in de goden, wat ik jou evenals al je collega's vanuit mijn ervaring overduidelijk zou kunnen bewijzen -en omdat jijzelf geen enkel geloof in een god hebt, is ten tweede jouw betoog voor mij niets anders dan een zin­loos pronken met woorden zonder enige waarde.

[2] Maar ik zegje dat niet met de bedoeling jou en je collega’s vanwege jul­lie gedrag te willen straffen; maar ik wil je ermee duidelijk maken dat jullie met al jullie schijnbaar wijze geschreeuw tegenover het volk, waarvan het betere deel jullie allang haarfijn doorzien heeft, niet veel goeds zullen berei­ken. Want met name in deze tijd begint zich onder de Joden de helderste waarheid over het bestaan van een enig ware God, over de manier waarop men Hem moet vereren en over de bestemming van de mens uiterst duidelijk te verspreiden, en zeer velen van de betere heidenen keren zich reeds tot het nieuwe geloof van de Joden en vinden daarin echte troost en een zeer goed en stevig gefundeerde geruststelling.

[3] Jullie hebben daar vast en zeker ook al over gehoord -maar waarom heb­ben jullie nog niet geprobeerd je ervan te overtuigen, en waarom houden jul­lie tegenover het volk hardnekkig vol, wat jullie zelf nog nooit geloofd heb­ben maar door jullie loze geschreeuw het volk toch willen doen geloven?

[4] Als jullie er voor jezelf van overtuigd zijn dat onze goden geen enkele betekenis hebben en jullie er zelf niet in geloven, zoek dan eerst voor jezelf de waarheid; en als jullie die hebben gevonden, onthoud die dan niet aan het volk dat slechts naar de volle waarheid dorst, dan zullen jullie daardoor voor het volk en voor de staat van meer nut zijn dan met jullie loze geschreeuw!

[5] Maak van de afgodstempels onderkomens voor de armen en zieken, en keer ook vreemdelingen niet de rug toe; dan zullen jullie daardoor de ware, levende genade bij de ene, enig ware God vinden, die jullie zeker meer van nut zal zijn dan al die dode aardse schatten, die jullie door je onzinnige geschreeuw bij al dergelijke gelegenheden zoals die van vannacht, van het volk hebben afgeperst!'

[6] Hierop zei de heidense priester: 'Hoge gebieder, u hebt nu volkomen de waarheid gesproken, en zo is het precies met ons gesteld; maar tot wie moeten we ons wenden om die levende waarheid te vinden, die ons en het volk meer van nut zou zijn dan het bezit van alle schatten van de hele aarde? En als wij die waarheid hebben gevonden en het volk overeenkomstig die waarheid hebben onderricht en bekeerd, wat moeten wij onze opperpriesters dan ten antwoord geven, als ze ons ter verantwoording zouden roepen voor het feit dat wij het volk afkeren van hetgeen zij onderwijzen en willen heb­ben, en het tot het zuivere jodendom bekeren?'

[7] De commandant zei: 'Tot wie jullie je moeten wenden om de zuivere, levende waarheid en de ene, enig ware God en dus ook Zijn wil te leren ken­nen, daarvoor kan ik jullie de allerkortste weg tonen.

[8] Kijk, hier rechts van mij zit de man die jullie de zuivere waarheid in al haar volheid kan tonen, en Hij is ook in Zichzelf Degene aan wie alle krach­ten en machten van hemel en aarde gehoorzamen! Als jullie dat erkennen en inzien, zal je vanzelf wel duidelijk worden wat jullie tegen diegenen moeten zeggen die jullie zullen vragen waarom jullie samen met het aan jullie toever­trouwde volk tot het ware jodendom zijn overgegaan.

[9] Wij Romeinen zijn wat de verschillende godsdiensten betreft trouwens erg verdraagzaam en ontzeggen niemand de wijze waarop hij zich een of andere godheid voorstelt, erin gelooft en erop vertrouwt; dat weten jullie even goed als ik; want al hebben de Romeinen ook vele volkeren in Azië, Afrika en Europa overwonnen en tot onderdanen van Rome gemaakt, ze hebben de godenleer van die volkeren toch steeds onaangetast gelaten en hebben voor de vreemde afgoden ook in Rome tempels opgericht. In dit opzicht is Rome dus verdraagzaam en hebben jullie dus niets te vrezen, en hier in Azië al helemaal niet, aangezien het jodendom hier immers de heersende godsdienst is.

[10] Ik heb jullie nu de weg naar de zuivere, levende waarheid getoond, en jullie kunnen nu doen wat jullie willen.'

 

87 De priesters worden door hun collega 's ondervraagd

 

[1] Na deze woorden van de commandant bekeken de twee priesters Mij van top tot teen, en de ene vroeg aan Mij: 'Wie bent u eigenlijk, aangezien onze gebieder een getuigenis over u gaf dat men werkelijk alleen over een God kan geven? Spreek over uzelf, en wij zullen u geloven, wat u ook zegt!

[2] Bent u soms degene van wie onze armen ons buiten vertelden dat hij de winden, de wolken en het vuur vanaf de heuvel Talba bevelen gaf en dat die hem gehoorzaamden?'        .

[3] Ik zei: 'Ja, dat ben Ik inderdaad! Het getuigenis van de commandant is waar, houd je eraan - al het overige dat jullie en jullie volk nodig hebben, zul­len jullie van deze waard en zijn twee buren te horen krijgen.

[4] Als jullie daar vol geloof naar zullen handelen, zullen jullie in jezelf het eeuwige leven wekken en het dan ook voor eeuwig behouden. Want Ikzelf - ­hoewel Ik in jullie ogen een mensenzoon ben - ben de Weg, de Waarheid en het eeuwige Leven. Wie in Mij gelooft en volkomen volgens Mijn leer han­delt, zal wat zijn ziel betreft eeuwig leven, al zou hij wat zijn lichaam betreft ook vele malen sterven.

[5] Hoe Mijn leer luidt - heel kort en voor iedereen gemakkelijk te vatten ­zullen jullie wel horen van degenen die Ik jullie genoemd heb. En nu kunnen jullie wel weer naar jullie collega 's buiten gaan en hun vertellen wat jullie hebben gehoord! Ze moeten het volk geen offers meer afpersen om niet­ bestaande goden te verzoenen; want als ze daarmee doorgaan, zal Ik de mach­ten van de aarde nog een keer de vrije loop laten, en dan kunnen ze zien hoe het hun zal vergaan!'

[6] Toen de twee heidense priesters dat van Mij hadden gehoord, zeiden ze geen woord meer, maar bogen diep voor Mij en ook voor de commandant en begaven zich snel naar buiten de brede weg op naar hun collega's, die het volk nog allerlei sprookjes over de goden vertelden en zo vele penningen binnen­haalden.

[7] Toen de twee naar buiten kwamen, zagen hun metgezellen hen, liepen op hen toe en vroegen hun vol nieuwsgierigheid wat ze bij de commandant hadden kunnen bereiken en hoe het met Mij zat.

[8] Maar de twee zeiden: 'Beste vrienden van ons, luister! De zaak is van het grootste belang, en wij zullen daar later in onze woning nog uitvoerig over spreken; maar hier op straat is het niet de plaats om over zulke dingen te spre­ken.

[9] Maar de Man, van wie de armen ons vertelden dat alle machten, krachten en elementen van de aarde Hem gehoorzamen, schijnt meer te zijn dan enkel mens! En Hij heeft heel beslist tegen ons gezegd dat wij direct moeten ophouden zoenoffers in te zamelen voor de goden, die niets zijn; anders zul­len wij van Hem iets nog ergers te verduren krijgen dan wat wij vannacht te verduren hadden. Laten we dus onmiddellijk afzien van onze inzameling en ons naar onze burcht begeven; daar zullen we overleggen wat ons verder te doen staat! Want de zaak van die buitengewone Man moet werkelijk heel belangrijk zijn, anders zou onze commandant, die zeer kritisch is, die Man niet zo toegedaan zijn en tegenover ons een getuigenis over Hem afleggen dat men alleen kan geven over iemand waarvan men klaar en duidelijk her­kent dat hij God is. Maar hier nu niets meer daarover!'

[10] Deze woorden van de twee priesters raakten allen hevig, ze lieten het inzamelen achterwege en begaven zich naar hun burcht, en enkelen van de voornaamste burgers van deze stad vergezelden hen in grote spanning­

[11] Toen ze in de burcht aankwamen, die met allerlei afgodsbeelden was versierd, klom een van de twee die bij Mij in de herberg waren geweest op het spreekgestoelte en zei: 'Wees nu zo goed mij aan te horen! Ik zal jullie zo kort mogelijk meedelen wat ik in de Joodse herberg van onze wijze commandant en daarna hoofdzakelijk van die buitengewone Man heb gehoord, en wat wij allemaal in hoge mate ter harte dienen te nemen; want een mens aan wie alle machten en krachten van de hemelen en de aarde gehoorzamen, is zeker meer, groter en achtenswaardiger dan al onze goden, van wie niemand met enige overtuigende zekerheid kan zeggen dat ze ooit bestaan hebben of nu in werkelijkheid bestaan behalve in de tempels, die door mensenhanden zijn gemaakt.

[12] Niemand heeft ooit meegemaakt dat een van onze vele goden een echt wonder heeft gedaan. Wat tegenover het blinde volk als wonder gedaan werd onder het aanroepen van een of andere god, dat deed niet die aangeroepen God, maar -zoals wij wel weten -slechts een in de kunst der magie bedreven priester met behulp van de hem ten dienste staande middelen; zonder zulke middelen heeft voorzover wij weten zelfs de pontifex maximus* (* Titel van de opperpriester, hoofd van het hoogste priestercollege in Rome, dat de verantwoording had voor de godsdienstzaken in het rijk.) in Rome nog nooit een wonder gedaan.

[13] Maar als die Man, over wie ik spreek, zonder enig tastbaar middel, maar enkel door Zijn woord en door Zijn wil alle machten van de hemelen en de aarde beveelt en zij Hem gehoorzamen, dan is zo'n Man geheel als enige een ware God; dan is alles wat wij met het woord God aanduiden niets anders dan een gewrocht van de menselijke fantasie, dat voortaan door geen enkel wel­denkend en de waarheid zoekend mens als werkelijk bestaand geaccepteerd dient te worden.

[14] Dit is een noodzakelijke inleiding op wat ik jullie beloofd heb te zeggen en te vertellen. Maar voordat ik jullie meedeel wat ik van de commandant en daarna van die Godsman heb gehoord, willen jullie misschien je mening geven over wat jullie van deze Godsman denken!'

[15] Allen zeiden: 'Spreek nu maar verder en vertel ons wat je van de com­mandant en in het bijzonder van de Godsman hebt gehoord; want van al dat­gene waar jij van overtuigd bent dat het de volle waarheid is, daar zijn wij evenzo van overtuigd! Kom dus maar meteen ter zake; wij zullen met de grootste aandacht naar je luisteren!'

 

88 Het besluit van de priesters

 

[1] Hierop begon de spreker, zoals hij beloofd had, heel uitvoerig te vertellen wat hij van de commandant en van Mij had gehoord, en allen raakten reeds tijdens het vertellen uiterst verbaasd; en toen de spreker alles wat hij in de herberg had gehoord en ook waar hijzelf met de commandant en met Mij over had gesproken, precies had weergegeven, zeiden allen: 'Als dat zo is, heb­ben wij natuurlijk geen andere keus dan volkomen te geloven dat die Godsman werkelijk een levende God is, naast wie geen ander wezen als God aangenomen en vereerd kan worden. En als wij Zijn leer en daardoor ook Zijn wil uit de mond van de commandant horen of uit de mond van een ander die ter zake kundig is, zullen wij dat tot onze levenswet maken en daar strikt naar handelen.

[2] Maar onze godenleer en mythen alsook de standbeelden en afbeeldingen zullen wij voor altijd wegdoen, en we zullen ook onze kinderen in de nieu­we leer onderrichten; jullie priesters zullen er echter vooral voor zorgen dat deze nieuwe leer door iedereen gehoord, goed begrepen en wat het wettelij­ke deel betreft strikt in acht genomen wordt.

[3] Maar nu is het tijd dat wij allemaal naar de Godsman toegaan en Hem onze eerste, Hem alleen toekomende en zo hoog mogelijke verering brengen en daarmee ook onze dank voor de onverdiende genade die Hij ons heeft bewezen, door naar ons toe te komen en Zich zichtbaar aan ons te doen ken­nen.’

[4] Met dat voorstel waren allen het volkomen eens, ze verlieten de priester­burcht, begaven zich naar onze herberg en wilden er ook direct binnengaan.

[5] Omdat de commandant -evenals allen die zich in de herberg bevonden ­alles wat er in de priesterburcht besproken was van Mij hoorde, vroeg hij Mij of degenen die eraan kwamen wel binnengelaten moesten worden in de her­berg, waar de ruimte beperkt was, of dat men hun duidelijk moest maken dat ze buiten moesten wachten tot Ik van plan was naar buiten te komen.

[6] Maar Ik zei: 'Laat hen allemaal tot Mij komen, die belast en met allerlei duisternis beladen zijn, dan zal Ik hen allen verkwikken! Voor degenen die naar Mij toe willen zal de deur opengedaan worden, en zij zullen in Mij Degene vinden die ze zolang vergeefs hebben gezocht en met al hun wereld­se wijsheid niet konden vinden. Waar Ik ben, is ook ruimte voor iedereen die Mij liefheeft en Mij zoekt.'

[7] Toen de commandant dat van Mij hoorde, liep hij zelf naar de deur en opende die, terwijl de aangekomenen al voor de deur wachtten en onder elkaar beraadslaagden wie van hen het eerst naar binnen zou gaan; want toen het bewuste gezelschap bij de herberg arriveerde met het voornemen direct naar binnen te gaan, overviel hun een lichte angst, en geen van hen durfde als eerste de deur te openen.

[8] Toen de commandant echter zelf de deur opende, bogen de aangekome­nen voor hem, en de twee priesters vroegen hem of ze binnen mochten komen om Mij de eer en dank te betuigen voor de genade, dat Ik ook naar hen in deze oude en zeer afgelegen stad was gekomen en Mij door de blinde mensen als de ene, enig ware God had laten herkennen.

[9] De commandant zei: 'De Heer heeft welbehagen in jullie, omdat Hij wel weet welk besluit jullie allemaal in de burchtzaal hebben genomen, en daarom kunnen jullie de herberg nu wel binnengaan!'

[10] Na dit antwoord van de commandant liepen allen met diep ontzag de eetzaal binnen, bogen heel diep voor Mij, en de twee priesters hielden een welgeformuleerde toespraak tot Mij en beëindigden die met de dank, waar­van ze meenden dat ze Mij die verschuldigd waren en die zij Mij allemaal wilden brengen.

[11] Toen zij klaar waren met hun toespraak stond Ik op, zegende hen en zei: 'Heil zij iedereen die naar Mij toekomt en Mij herkent, zoals jullie nu! Want wie Mij herkent, heeft het licht daarvoor reeds van Mij ontvangen, zodat hij Mij kan herkennen en dan werkelijk in Mij kan geloven.

[12] Dit licht is bij jullie nu slechts een klein vlammetje in jullie ziel; pas als jullie Mijn leer en daarmee ook Mijn wil ontvangen hebben en daarnaar handelen en leven, zal jullie licht, dat nu nog klein is, tot een zon worden, en dan pas zullen jullie tot de volle waarheid van al het leven en bestaan komen en in jezelf het eeuwige leven wekken.

[13] De waard hier zal jullie de leer geven die hij van Mij heeft ontvangen, en zijn twee buren en zijn personeel zullen echte getuigen voor jullie zijn en jul­lie veel dingen vertellen die jullie nu nog niet weten; pas als jullie die weten, zullen jullie volledige duidelijkheid over Mij verkrijgen.

[14] Maar ga nu aan een tafel zitten en neem wat brood en wijn tot je en ver­sterk je; daarna zullen we nog een paar dingen met elkaar bespreken en rege­len.'

[15] Daarop gingen de heidense priesters met enkele vooraanstaande burgers van deze stad aan een nog onbezette tafel zitten; er werd hun direct brood en wijn aangeboden en ze aten en dronken heel welgemoed, want ze hadden al honger en dorst.

 

89 De dank van de priesters

 

[1] Toen de wijn hun tongen beweeglijker had gemaakt, begonnen ze onder elkaar over allerlei bekende wijzen uit de oertijd te praten en te oordelen, en ze waren nu eens deze, dan weer een andere mening toegedaan. Tenslotte kwamen ze ook op de Joodse wijzen en profeten, en de eerste priester wist veel over Mozes en Jesaja, die hij als de twee grootste wijzen van de Joden beschouwde; alleen beviel hem de vaak te zeer verhulde taal niet, en hij dacht dat het over het algemeen een fout van de meeste oude wijzen was, dat ze zelden helder en openlijk tot het volk hadden gesproken en geschreven, en dat het volk juist daardoor veel verkeerde inzichten had opgenomen, wat bij een duidelijke en onverhulde wijze van zeggen nooit had kunnen gebeuren.

[2] Terwijl ze nog zo onder elkaar praatten, gaf Ik Jacobus de Oudere een teken om hun een juiste opheldering te verschaffen, aangezien ze de dingen verkeerd beoordeelden; want deze leerling was op dat gebied heel goed thuis en begreep de overeenstemmingen tussen de geestelijke en natuurlijke dingen goed.

[3] Hij ging daarom naar de priesters van de heidenen toe, begroette hen en begon hun de redenen uit te leggen, waarom Mozes en ook de andere wijzen en profeten alleen maar zó hadden gesproken en geschreven en niet anders hadden kunnen spreken of schrijven.

[4] De priesters en ook de burgers hadden dat snel begrepen; ze prezen de leerling daarvoor en gaven Mij de eer en oprechte dank, omdat Ik ook aan een mens zo’n diep inzicht in de zuiver goddelijke dingen had gegeven.

[5] Daarna ging de leerling weer naar zijn plaats, en de heidense priesters en de burgers die bij hen waren oordeelden nu heel anders over de manier van spreken en schrijven van de oude wijzen en brachten vele goede dingen naar voren, waarover ook onze commandant zich erg verwonderde; hij ging naar hen toe, begon met hen te praten en vertelde hun openlijk ook zo het een en ander dat hij over Mij wist, waarover de heidense priesters en aanwezige bur­gers hun grote vreugde lieten blijken.

[6] De commandant gaf ook in kort bestek zo begrijpelijk mogelijk een uit­eenzetting over de ware gestalte van de aarde, de aard van haar beweging en haar omvang, evenals van de maan, de zon, de planeten en de overige sterren, en degenen die zo onderricht werden waren daar zeer verheugd over.

[7] Een van hen zei: 'Als het zo is en niet anders, in hoeveel dwalingen zijn ontelbare mensen dan nog heel diep begraven, en wanneer zal het bij hen ook in dat opzicht licht en helder worden?'

[8] De commandant zei: 'Vrienden, dat laten we aan de Heer over. want Hij alleen weet het allerbeste op welk moment Hij een volk een groter licht in alle dingen moet geven! Maar van nu af aan zal het juiste, heldere licht overeenkomstig Zijn wil heel snel verspreid worden onder de mensen die van goede wil zijn, en bij dat werk zullen wij zelf onze handen niet in de schoot van de traagheid leggen!’

[9]. Allen zeiden: 'Dat zullen we nooit doen; want nu weten wij in alle waar­heid wat ons te doen staat, en voor wie en waarom!

[10] O, die lange geestelijke nacht, die reeds onze aartsvaders en nu ook ons met.ijzeren boeien gevangen hield! De Heer en enig ware God zonder begin of einde, in wie alle machten en krachten verenigd zijn, zij alle eer, alle lof en alle dank, omdat Hij Zich zo diep vernederd heeft dat Hij Zichzelf in een lichaam van vlees en bloed heeft gehuld om ons uit de oude nacht van de dood te verlossen! Want iemand die over alle dingen en verschijnselen die hem omringen in de grootste dwaling en volslagen geestelijke blindheid ver­keert, is er welbeschouwd uiteindelijk veel erger aan toe dan welk dier dan ook, en hij is eigenlijk zo goed als dood.

[11] Pas wanneer hij in de geest gewekt wordt, wordt hij levend en staat hij met zijn zuivere kennis van God en liefde voor Hem hoog verheven boven alle andere materiële schepselen.

[12] Tot nu toe was ons leven slechts een ijdele droom, waarin de dromer weliswaar ook een verward bestaan voelt, maar zich nergens werkelijk rekenschap van kan geven en daarom ook niets inziet en naar waarheid begrijpt.

[13] Aan onze droomtoestand is nu door de genade van de Heer een einde gekomen, wij zijn wakker geworden en leven nu in de werkelijkheid. En wat een zaligheid is dan het leven waarin men tot het volledige bewustzijn komt dat men werkelijk, waarachtig leeft en het leven ook niet meer kan verliezen, als men met de juiste liefde in Hem blijft, die Zelf eeuwig het oerleven van al het leven zonder begin of einde is. O, wat voelen wij ons nu reeds gelukkig in de volle tegenwoordigheid van God, de eeuwige Heer over alle dingen, hoe­wel de zwaarte en het gericht van ons lichaam nog op ons drukt; hoe einde­loos gelukkig zullen we ons echter voelen, als de Heer ons weldra ook van die last bevrijdt!

[14] Maar eerst moeten nog zoveel mogelijk van onze arme medebroeders door ons uit hun doodsslaap en ijdele droom tot het leven van de geest wor­den gewekt; want wat ons nu zo gelukkig heeft gemaakt, moet door onze inspanning in de toekomst vele duizendmaal duizenden mensen even geluk­kig maken! ,

[15] Na deze goede woorden raakte de spreker zelf helemaal ontroerd en kon door zijn tranen niet meer verder spreken.

 

90 Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen te gedragen

 

[1] Nu stond ook Ik op van Mijn stoel, liep met een vriendelijk gezicht naar de heidense priesters en de burgers van deze stad toe en zei: 'Luister, als jullie in Mijn naam met de juiste, onbaatzuchtige naastenliefde Mijn licht en rijk uitbreiden onder jullie broeders en zusters, die nog in diepe duisternis smach­ten, zullen jullie zelf steeds meer verlicht en zal jullie leven steeds volkomener worden, en dan pas zullen jullie dingen geopenbaard worden waar jullie nu nog geen vermoeden van hebben en ook niet kunnen hebben!

[2] Blijf voortaan trouw aan dit voornemen, en laat het niet verdringen door de bekoringen van deze wereld; dan zullen jullie in Mij blijven en Ik in jullie!

[3] Probeer eerst de wereld in jezelf te overwinnen, dan zal het daarna ook gemakkelijker voor jullie zijn om haar ook in je broeders te overwinnen! Niemand kan zijn naaste iets geven wat hij niet eerst zelf bezit. Wie in zijn broeder liefde wil wekken moet hem met liefde tegemoet komen, en wie in zijn medemens deemoed wil opwekken, moet met deemoed naar hem toe­komen. Zo wekt zachtmoedigheid weer zachtmoedigheid op, geduld, geduld, goedheid, goedheid en barmhartigheid, barmhartigheid.

[4] Neem allemaal een voorbeeld aan Mij! Ik ben de Heer over alles in de hemel en op aarde, in Mij is alle macht, heerschappij en kracht, en toch ben Ik van gans er harte volliefde, deemoed, zachtmoedigheid, geduld, goedheid en barmhartigheid. Jullie moeten allen net zo zijn; dan zal men daaraan dui­delijk zien dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn!

[5] Heb elkaar onderling lief als broeders, en bewijs elkaar goede dingen! Laat niemand zich boven een ander verheffen en de eerste willen zijn; want Ik alleen ben de Heer -jullie zijn allemaal enkel broeders. In Mijn rijk zal alleen hij de eerste zijn, die de minste is en steeds bereid is om zijn broeders in al het goede en ware te dienen.

[6] In de hel aan deze en aan gene zijde, het rijk van de duivels en alle boos­aardige geesten, is de meest hoogmoedige, trotse, zelfzuchtige en heerszuchti­ge geest de eerste, en een kwaal voor de lageren en kleineren; zij zijn erop uit om de anderen in meerdere of mindere mate in een bepaald soort deemoed, gehoorzaamheid en onderdanigheid te houden; maar in Mijn rijk is het niet zo, maar het is zoals Ik jullie nu heb gezegd.

[7] Kijk naar de groten van deze wereld, die op hun tronen zitten en over de volkeren heersen! Wie mag hen anders dan enkel met de grootste onderda­nigheid benaderen? Als iemand het zou wagen een heerser met een gebie­dende houding te benaderen -wat zou zijn lot dan zijn?  .

[8] Kijk, zo is de orde in de hel ook; maar onder jullie, Mijn leerlingen, moet het niet zo zijn, maar alleen zoals Ik jullie heb getoond!

[9] De groten der wereld laten zich lang smeken, voor ze iemand een weldaad bewijzen alsof het een buitengewone genade is; maar jullie moeten het bewij­zen van een weldaad niet eerst door een van jullie naasten laten vragen. Want jullie kunnen wel God, de ware Heer en Vader van eeuwigheid, om alle goede dingen vragen, en dan zullen jullie ze ontvangen; maar broeders onder elkaar moeten zich niet om weldaden laten vragen.

[10] Als echter een deemoedige, arme broeder zijn rijkere broeder iets vraagt, moet de rijkere niet weigeren voor de armere te doen wat hij hem heeft gevraagd; want de ene hardvochtigheid wekt de andere op, en daarin is Mijn rijk niet.

[11] Wat voor nut zou het hebben voor de mens om in zichzelf te zeggen en te belijden: Heer, Heer, God van hemel en aarde, ik geloof zonder twijfel dat U de, enige, eeuwige enige ware, alwijze en almachtige Schepper van alle materiële en geestelijke werelden bent, en dat alles wat leeft, denkt en wil alleen vanuit U leeft, denkt en wil!'

[12] Ik zeg jullie dat dat niemand ook maar enigszins tot werkelijk heil van zijn ziel zou dienen, maar zo'n geloof zal alleen heilzaam zijn voor zijn ziel als iemand met alle vreugde doet wat Ik hem aangeraden heb te doen; want iemand die vriendelijk en bereidwillig Mijn wil doet, doet met het weinige dat hij kan doen tien keer meer dan degene die zich lang laat smeken en zich daarna beroemt op de daad van liefde voor zijn naaste en er prat op gaat.

[13] Doe, zoals jullie nu uit Mijn mond hebben gehoord, dan zal het jullie daardoor pas werkelijk in jezelf duidelijk worden dat Mijn woorden waarach­tig Gods woorden zijn; daardoor zullen jullie Mijn geest in jezelf wekken, en die zal jullie in alle wijsheid van de hemelen binnenleiden, jullie reinigen Voor het eeuwige leven en tot ware kinderen Gods maken.

[14] En nu weten jullie voorlopig genoeg om het eeuwige leven van jullie ziel te bereiken; meer hierover zullen jullie -zoals al gezegd is - van deze waard en diens twee buren te horen krijgen, en het meest volkomen pas daar­na, door Mijn geest van liefde in jullie. - Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?'

 

De Heer in Afek

 

91 Het vertrek naar Afek

 

[1] De spreker zei: 'O Heer en Meester van eeuwigheid! Begrepen hebben we het allemaal heel goed, want U hebt in zuivere, goed begrijpelijke taal tot ons gesproken; maar wij zien ook in dat wij nog heel ver van het werkelijke levensdoel verwijderd zijn en dat wij nog menige strijd met onszelf en met de andere mensen van deze wereld te verduren krijgen!'

[2] Ik zei: 'Dat heb je heel juist en terecht gezegd; want omwille van Mijn naam zullen jullie vele vervolgingen en belasteringen door de wereld te ver­duren krijgen. Maar verlies dan je geduld en moed niet en vecht met alle lief­de en zachtmoedigheid tegen de vijanden van de waarheid en van het licht uit de hemelen, dan zullen jullie de overwinningskroon verwerven!’

[3] Geef alleen de echte liefde in jullie hart nooit op; want die verdraagt alles en overwint uiteindelijk alles! Als jullie in liefde samen met Mij handelen en wandelen, zullen jullie over slangen, salamanders en schorpioenen kunnen lopen en zullen hun giftige beten jullie geen schade kunnen berokkenen; en als men jullie vergif te drinken zal geven, zal het jullie ingewanden niet ziek maken. En Ik, de Heer, zeg daarop: amen, zo zij het en blijve het voor ieder­een die werkelijk in Mijn liefde blijft!

[4] Maar wie naast Mijn liefde ook van tijd tot tijd naar de wereld zal lonken, zal ook niet veilig zijn voor alle schade door werelds vergif.

[5] Als iemand Mij werkelijk liefheeft en Mijn lichte geboden houdt, zal Ik naar hem toekomen als hij het in zijn hart maar steeds heel oprecht wenst en verlangt; dan zal Ik Mij aan hem openbaren en hem allerlei kracht en macht geven om tegen alle boosaardige geesten van de wereld en de hel te vechten, en dan zullen ze hem geen schade kunnen toebrengen. En nu weten jullie nog beter waar jullie met Mij aan toe zijn!

[6] Wie Mij niet verlaat, zal Ik ook niet verlaten; en wie samen met Mij tegen de wereld en de hel vecht, zal ook steeds zeker zijn van de overwinning.'

[7] Toen Ik dat tegen de heidense priesters had gezegd, bedankten ze Mij alle­maal met grote geestdrift in hun hart voor dit onderricht en de daarmee ver­bonden belofte, stonden op van hun zitplaatsen en wilden naar hun burcht gaan om daar alles in orde te brengen om Mijn leer en Mij op waardige wijze onder de heidenen te verkondigen.

[8] Maar Ik zei tegen hen: 'Vrienden, voor wat jullie nu al willen doen zal morgen nog meer dan genoeg tijd zijn; blijf nu nog hier en gebruik met ons het middagmaal, en versterk jullie daarmee!

[9] Na de maaltijd zal Ikzelf met Mijn leerlingen en jullie commandant ver­der trekken, en dan kunnen jullie met de waard en zijn twee buren verder over Mij spreken en je erop voorbereiden hoe jullie misschien morgen al met de inwoners van deze stad en haar omgeving over Mij dienen te praten.'

[10] Toen de heidense priesters en de vooraanstaande burgers dat van Mij hadden gehoord, bedankten ze nogmaals voor dit aanbod en gingen weer aan hun tafel zitten, waarop direct daarna welbereide spijzen en een juiste hoe­veelheid brood en wijn werden gezet, en meteen ook op de andere tafels. Ik ging ook weer aan onze tafel zitten, en we namen allen in een vrolijke stem­ming de maaltijd tot ons.

[11] Onmiddellijk na de maaltijd stond Ik samen met Mijn leerlingen op, evenals de commandant met zijn dochter, die zich gedurende de tijd dat wij met de heidense priesters spraken in de keuken had bevonden en heel actief meegeholpen had bij het bereiden van het middagmaal.

[12] De waard bracht nog een keer zijn vrouw, zijn kinderen en ook zijn per­soneel bij Mij en vroeg Mij om Mijn zegen; en Ik zegende allen die zich in het huis bevonden, ook de heidense priesters en de burgers en vanzelfspre­kend ook de twee buren met hun hele gezin, waarvoor zij Mij allemaal heel ontroerd bedankten.

[13] Daarna zei Ik tegen de commandant: 'Nu reizen we naar Afek, echter niet over de heerweg, maar langs een voetpad, opdat we geen opzien baren bij de inwoners, die bij de weg hebben postgevat.'

[14] Dat vond de commandant goed, en op die manier verlieten wij Golan en bereikten tegen de avond de bergstad Afek.

 

92 Bij de Romeinse waard in Afek

 

[1] De weg van Golan naar Afek was tamelijk moeilijk, omdat we over een diepe kloof, die in het Jordaandal uitkwam, heen moesten, wat ons een paar uur kostte.

[2] Toen wij tegen de avond de bergstad Afek naderden, vroeg de comman­dant Mij: 'Heer en Meester! Waar zullen wij in deze stad eigenlijk onderdak voor de nacht zoeken? Want voorzover ik weet is er in deze stad helemaal geen joodse herberg en verder zijn er ook geen joodse burgers; misschien zul­len er zo hier en daar enkele joodse huisbedienden te vinden zijn -maar, zoals gezegd, geen gevestigde joden. Ik heb ook in deze stad een goed inge­richte woonburcht; als U dat goed vindt, wilt U dan niet in die burcht over­nachten?'

[3] Ik zei: 'je hebt wel een burcht, en die is voorzien van allerlei rustbedden, tafels, banken en stoelen – maar jouw provisiekamers zijn leeg; en je hebt ook geen wijn, geen brood en geen zout. Wij zijn echter moe geworden - met name de al tamelijk oude leerlingen op enkelen na, die ongeveer even oud zijn als Ik -en allemaal zouden ze met wat spijs en drank gesterkt moeten worden. Denk je dat dat in jouw woonburcht mogelijk is?

[4] Ik weet dat je nu denkt en bij jezelf zegt: 'Heer, U is alles mogelijk!' Daar heb je wel gelijk in; maar wij reizen niet naar deze stad om alleen maar uit te rusten en onze vermoeide ledematen met wonderbaarlijke spijs te versterken, maar om Mijn levensrijk ook hier onder de heidenen te verbreiden.

[5] Wij zullen daarom niet jouw woonburcht betrekken, maar midden in de stad in een Romeinse herberg onderdak zoeken en nemen. Daar zullen zich weldra buitengewone gelegenheden voordoen om Mijn rijk onder de heide­nen te verbreiden.'

[6] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, was hij het onmiddellijk helemaal met Mij eens; alleen maakte hij de opmerking dat de waard van de genoemde herberg een verstokte heiden was, en dat het in zijn overigens zeer ruime huis zodanig wemelde van alle mogelijke afgodsbeelden, dat men het eerder een echt pantheon* (* Een aan alle goden gewijde tempel) dan een herberg kon noemen. Ook waren er vol­gens hem steeds verscheidene heidense priesters aanwezig, die daar heel gewichtig deden.

[7] Ik zei: 'Kijk,juist daarom heb Ik die herberg uitgekozen om te overnach­ten, en daar zal veel te bewerken en te bewerkstelligen zijn! Laten we er nu dus maar snel heengaan, opdat wij daar onderdak kunnen vinden!'

[8] Daarop liepen we met snelle pas naar de stad en bereikten die nog voor de sluitingstijd van de poort.

[9] Aangekomen bij de poort, stond daar een Romeinse wacht, die ons aan­hield.

[10] De commandant trad naar voren en vroeg degene te spreken die over de wacht te bevelen had; toen deze kwam, herkende hij de commandant direct en beval de wacht ons ongehinderd de stad binnen te laten gaan, omdat de commandant dat van hem had verlangd.

[11] Het was al tamelijk donker toen wij bij de reeds genoemde herberg aan­kwamen, en de commandant stuurde direct een ondergeschikte naar binnen om de waard te zeggen dat hij naar ons toe moest komen, wat ook direct gebeurde.

[12] Toen de waard bij ons kwam, vroeg de commandant of wij bij hem goed onderdak konden krijgen.

[13] De waard zei: 'Ik zal u geven wat ik heb; maar met de nodige bediening voor de gasten die met u, hoge gebieder, meekomen, zal het er deze keer wel schraal uitzien, want meer dan tweederde van hen ligt ziek te bed. De grote angst die ze de afgelopen nacht tijdens de hevige storm en de aardbeving te doorstaan hadden, en de vrees dat zo'n ramp nog een keer terugkomt, heeft met name mijn vrouwelijke personeel volledig uitgeschakeld.

[14] Onze priesters hebben wel alle moeite gedaan om mijn mensen enerzijds door praten en anderzijds met andere middelen te genezen, maar tot nu toe was alles tevergeefs. De tijd zal nog de beste arts van mijn zieke bedienden worden.

[15] Wij hebben het allemaal pas een uur geleden gewaagd het huis binnen te gaan; want de hele halve nacht waren we buiten, uit begrijpelijke vrees voor het instorten van onze huizen, wat gemakkelijk had gekund. Want als de op elkaar gelegde stenen eenmaal enorm gaan kieren en rammelen, is het de hoogste tijd om het huis uit te gaan.

[16] Ik zeg u in alle onderdanigheid, hoge gebieder, dat meer dan driekwart van de inwoners van deze stad zich nu nog buiten bevindt, en dus ook ver­scheidene van mijn beste bedienden; slechts weinigen hebben de moed gehad om met mij en mijn gezin pas een uur geleden het huis binnen te gaan. Met reeds klaargemaakte spijzen ziet het er vandaag dus heel slecht uit; maar brood, zout en wijn kan ik jullie wel aanbieden.

[17] Ja, hoge gebieder, deze nacht heeft mij grote schade toegebracht! Maar wat vermag een zwak en sterfelijk mens tegen de almacht van de onsterfelij­ke goden en hun elementen!

[18] De priesters -ik zou dat eigenlijk niet moeten zeggen -hebben met hun toespraken over boete en offers bij het toch al wankelmoedige volk heel veel bijgedragen tot de grote verwarring. Nu, tegen het einde van de dag, zijn ze weliswaar begonnen hun lieren met betere snaren te bespannen; maar dat baat weinig, omdat het volk nog altijd denkt dat de goden te weinig verzoend zijn, waardoor men vreest dat die verschrikkelijke noodtoestand weer terug kan komen.

[19] En ook dat is weer de schuld van onze uiterst hebzuchtige priesters, omdat ze het volk voorhouden dat de goden, als ze eenmaal zodanig ver­toornd zijn op de lichtzinnige mensen dat daardoor de grondvesten van de aarde beginnen te schudden, niet met geringe offers milder te stemmen zijn. Op de beden van de priesters -zo zeggen ze -geven ze wel een poosje toe; maar als het volk daarna te weinig acht slaat op de vermanende woorden van de door de goden geïnspireerde dienaren en niet onmiddellijk met zijn hele bezit toesnelt om het aan de voeten van de plaatsvervangers der goden neer te leggen, met name zoveel mogelijk goud en zilver, dan zullen de goden nog toorniger worden dan eerst en het volk hun woede dan honderd keer erger laten voelen.

[20] Welnu, onze bergstad is voor het grootste deel arm, en de mensen heb­ben bij lange na niet aan de eisen van de priesters kunnen voldoen; daarom vrezen ze dat die grote ramp terugkomt en zijn ze voor geen geld ter wereld meer de stad in te krijgen.

[21] Zo staan de zaken bij ons, en u, hoge gebieder, zult wel begrijpen om welke reden ik u en uw ongetwijfeld hoge gezelschap vannacht slechts zeer karig en mager zal kunnen bedienen.

[22] Wees dus zo goed mijn grote huis binnen te gaan, dan zullen we wel zien wat daar allemaal nog gedaan kan worden!’

 

93 De gedachten van de waard over de Heer

 

[1] Na deze zeer steekhoudende, verontschuldigende uiteenzetting van de waard gingen wij het huis binnen en werden direct naar de grootste en sier­lijkst ingerichte zaal gebracht, die tot nu toe slechts heel spaarzaam met één lamp verlicht was, maar onmiddellijk beter en met meerdere lampen vol­doende verlicht werd.

[2] Nu merkte de waard dat wij in het gezelschap van de commandant, op zijn gevolg na, allemaal Joden waren. Daarom vroeg hij de commandant hoe het kwam dat hij, die anders niet bekend stond als een speciale vriend van de Joden, nu in hun gezelschap een reis ondernam, en dan ook nog te voet. En hoe zou hij, een Romeinse waard, die voor de Joden een gruwel is, nu in staat zijn deze mensen tevreden te stellen?

[3] De commandant zei: 'Bekommer je nu maar nergens anders om dan dat je ons een juiste hoeveelheid brood, zout en wijn brengt; daarna zal al het andere je vanzelf duidelijk worden.'

[4] Toen werd er direct de juiste en voldoende hoeveelheid brood, zout en wijn gebracht. Wij gingen aan een grote tafel zitten, die helemaal van steen was gemaakt, en namen wat brood met zout tot ons en dronken daarna de wijn.

[5] Het viel de waard echter op dat de dochter van de commandant, toen Ik wilde drinken, Mij direct de gouden beker met wijn voorzette, die Mij in Pella was aangeboden, en dat Ik die naar Mijn mond bracht en eruit dronk, terwijl alle andere aanwezigen de wijn uit aarden bekers dronken.

[6] De waard en ook een paar dienaren bekeken Mij van enige afstand van top tot teen en wisten niet wat ze van Mij moesten denken.

[7] De waard zei bij zichzelf 'Die moet iets hoogs zijn, anders zou onze commandant hem niet zo'n eer bewijzen!'

[8] Toen wij ons allemaal voldoende met brood en wijn gesterkt hadden, zei Ik tegen de waard: 'Je moet weten, waard, dat jouw huis een groot heil ten deel is gevallen! De meesten van jullie Grieken en Romeinen zijn behoorlijk thuis in de geschriften van de Joden, en jullie weten dat de ene, enig ware God, de Schepper van hemel en aarde en van alles wat daarop, daarin en daar­boven was, is en zal zijn reeds vanaf het eerste begin van de mensheid bij monde van de profeten aan de Joden en door hen ook aan jullie heidenen een Messias heeft beloofd! En kijk, deze beloofde Messias ben Ik, en Ik ben nu dan ook naar jullie heidenen toegekomen, om ook onder jullie het rijk Gods te vestigen en te verbreiden!

[9] Ik ben door God de Vader vanuit de hemelen gezonden, en de Vader, die Mij gezonden heeft, is de eeuwige liefde, en Mijn hart is haar troon; zij is in Mij en Ik in haar. In Mij woont derhalve ook alle macht, kracht en heer­schappij over alles in de hemel en op aarde; Ik ben het Leven, het Licht, de Weg en de eeuwige Waarheid Zelf.

[10] Wie in Mij gelooft, Mij meer dan alles ter wereld liefheeft en volgens Mijn leer leeft en handelt en zijn medemensen liefheeft als zichzelf, zal van Mij het eeuwige leven ontvangen en Ik zal hem opwekken op de jongste dag.

[11] Jij hebt Mij zojuist van top tot teen bekeken en bij jezelf gezegd: 'Achter die man moet iets hoogs verborgen zijn, anders zou onze commandant hem niet zo'n eer bewijzen!' En kijk,je hebt juist geoordeeld!

[12] Maar opdat je je ervan kunt overtuigen dat het inderdaad zo met Mij gesteld is als Ik je heb gezegd, moetje nu alle zieken in jouw huis hier bij Mij brengen, dan zal Ik hen gezond maken! - Geloof je dat?'

[13] De waard zei: 'Heer, Heer, Uw woorden zijn diep in mijn ziel doorge­drongen en hebben daar een leven in wakker geroepen dat ik nog nooit eer­der gevoeld heb, en daarom moet alles wat U tegen mij hebt gezegd waar zijn! Ik geloof dan ook zonder twijfel dat U al mijn zieken zeker zult gene­zen.

[14] Hierop werden de vele zieken onze grote eetzaal binnengebracht. Er waren er bij die door kwade koortsen werden gekweld, sommigen door val­lende ziekte, anderen door jicht, één was er blind, en twee hadden door de angst tijdens de aardbeving hun stem en spraakvermogen verloren.

 

94 De Heer geneest de zieken in de herberg

 

[1] Toen binnen een half uur alle zieken, ongeveer dertig in totaal, in de zaal waren gebracht, zei de waard: 'Kijk, o Heer, Heer, hier zijn nu de zieken van mijn huis! Als U hen wilt genezen, doe het dan, dan zal mijn gehele huis in U geloven en U buitengewoon eren en liefhebben!’

[2] Ik zei: 'Dan geschiede hun naar jouw geloof!'

[3] Toen Ik dat had gezegd, werden allen plotseling zo volkomen gezond, alsof hun nooit iets gemankeerd had.

[4] Daarna hield het loven en prijzen van Mijn wezen maar niet op, en de genezenen hielden Mij voor een god in de zin van hun heidense leer en vroegen Mij, terwijl ze op hun knieën lagen, of Ik zo genadig wilde zijn hun te zeggen of Ik misschien Jupiter zelf of een andere god was, opdat ze die god dan steeds de grootste eer en dankbaarheid konden betonen.

[5] Maar Ik zei: 'Ik ben noch Jupiter noch een ander uit jullie reeks goden, die nooit hebben bestaan, niet bestaan en nooit zullen bestaan!

[6] Ga nu allemaal naar jullie kamers en neem voedsel en wat wijn tot je en versterk je leden! Alles wat jullie verder van Mij moeten geloven en denken zal jullie morgen verkondigd worden!'

[7] Daarop begaven de genezenen zich onmiddellijk naar hun kamers, en sommigen liepen naar enkele priesters, die in een andere zaal van deze her­berg bij elkaar zaten en nog steeds met elkaar beraadslaagden hoe ze het volk nog grotere offers konden afpersen, en ze vertelden hun hoe ze op wonder­baarlijke wijze genezen waren door een man, die naar zijn kleding te oorde­len een Jood was maar door zijn woord en wil gewerkt had als een ware, levende God.

[8] Toen de priesters dat over Mij hadden gehoord en zagen dat de hun wel­bekende zieken nu volkomen genezen voor hen stonden, wisten ze niet wat ze moesten doen.

[9] Een van de priesters zei: 'Laten we zelf naar die wonderbaarlijke man toegaan, dan zal wel blijken wat er achter hem schuilgaat; want het domme volk kan niet over dergelijke dingen oordelen! Maar laat eerst een van ons erheen gaan, die wonderman aan de tand voelen en ons dan vertellen wat voor iemand het is! Waarschijnlijk is het een van de Essenen, die geweldig goed thuis zijn in alle soorten toverij!'

[10] Daarop ging een van hen, een Romein die goed thuis was in veel kun­sten en wetenschappen, naar ons toe in de eetzaal, begroette de commandant en vroeg toen direct naar Mij.

[11] De commandant zei heel bars tegen hem: 'Hier rechts van mij zit Degene wiens naam wij niet waardig zijn uit te spreken!'

[12] Toen de priester dat hoorde werd hij minder brutaal, wendde zich tot Mij en zei: 'Vergeef mij dat ik de vrijheid neem u met alle eerbied en beschei­denheid te vragen hoe u zonder enig hulpmiddel de zieken hebt kunnen genezen! Ik begrijp veel dingen en heb veel ervaring, en weet dan ook te beoordelen wat iemand die heel vertrouwd is met de geheime krachten van de natuur, tot stand kan brengen. Zonder bepaalde geheime middelen heeft voorzover ik weet nog geen enkele magiër of priester ooit een wonder gedaan dat alleen de goden zouden kunnen doen - als ze naar waarheid en in werkelijkheid zouden bestaan; maar bij u lijkt het toch zo te zijn, dat u enkel door uw woord en uw wil daden kunt volbrengen, en u hebt daar geen hulp­middel bij nodig?

[13] Hoe hebt u zo'n wilskracht verkregen, en hoe zou een ander mens die kunnen verkrijgen? Want dat er bij de mensen in de macht van hun wil grote verschillen bestaan is zeker, en daaruit valt te concluderen dat iemand die reeds van nature een sterke wil bezit het met de juiste ontwikkeling van zijn wil uiteindelijk tot een verbazingwekkende kracht zou moeten brengen, vooral als hij ook volkomen vertrouwd zou zijn met de geheime krachten, machten en vermogens van de grote natuur.

[14] Maar waar en hoe kan men zo'n ontwikkeling van zijn wil bereiken? Waar en hoe hebt u zo'n macht van uw wil verkregen, zoals er nog bijna nooit bestaan heeft?'

 

95 De Heer vertelt de ontwikkelingsgang van de priester

 

[1] Ik zei: 'Jij hebt toch ook de geschriften van de Joden bestudeerd, en wel vroeger reeds in Rome en vijf jaar later, toen je als priester van Zeus, Mars, Minerva en Mercurius onder keizer Augustus naar Opper-Egypte bent gestuurd, naar Thebe, waar je je ook in de oude mysteriën hebt laten inwij­den.

[2] Vanaf Mozes heb je je aandacht met name op de vier grote profeten gericht; maar omdat ze ondanks jouw lezen en piekeren onbegrijpelijk voor je zijn gebleven, heb je je nog weer vijf jaar later, toen je als priester voor het volk en de soldaten hierheen overgeplaatst bent, in het geheim tot een Joodse schriftgeleerde gewend en opheldering van hem gevraagd over datgene wat voor jou duister was. Maar omdat die schriftgeleerde je die niet kon geven, heb je de Schrift van de Joden net zo aan de kant geschoven als je met jullie eigen geschriften allang daarvoor had gedaan.

[3] Maar omdat je de Schrift van de Joden toch nog altijd in je geheugen bewaard hebt, moeten de daden van Mozes, Aäron, Jozua, Elia en de andere profeten je toch hebben laten zien dat die mensen alleen door de hulp van de ene, enig ware God van de Joden zulke dingen en daden tot stand konden brengen, die op de hele aarde bij geen enkel volk ooit voorgekomen zijn.

[4] Als je Mij nu ook zo ziet werken, zal Ik toch zeker ook wel door en met God werken. Jullie Romeinen zeggen immers zelf dat er zonder goddelijke inspiratie en aandoening geen grote wijze zou bestaan? Dan zal ook Ik wel zeer sterk door de ene, enig ware God van de Joden geïnspireerd en aange­daan zijn!'

[5] De priester zei: 'Ja, ja, daar kunt u wel eens gelijk in hebben, en u bent beslist dieper ingewijd in de mysteriën van jullie geschriften dan die schrift­geleerde die zich wijs voordeed, van wie ik een echt licht probeerde te krij­gen en die ikzelf tenslotte nog als de meest wijze van ons beiden verliet.

[6] Maar u hebt mij vroeger evenmin kunnen zien en leren kennen als ik u ooit tevoren heb gezien en gekend -hoe kent u dan mijn geheime streven over een tamelijk lange reeks van jaren, alsof ik het u zelf pas kort geleden onthuld had? Want u zou van mij gehoord moeten hebben wat ik in het geheim heb gedaan en waar ik naar streefde, omdat ik als priester nooit aan iemand heb verraden wat ik ten behoeve van mijn eigen geruststelling deed en ondernam!

[7] Hoe weet derhalve u, die voor mij een volkomen vreemdeling bent, wat ik in Rome, daarna in Thebe en uiteindelijk hier in Azië heb gedaan?'

[8] Ik zei: 'Kijk, ook dat kan ik door de hulp van de ene, enig ware God van de Joden, die van eeuwigheid almachtig en ook alwetend is, zonder begin en zonder einde!'

[9] De priester zei: 'Ik zal dat niet betwisten, en u zult nu evenals zojuist wel helemaal gelijk hebben; maar toch is het merkwaardig van jullie ene en vol­gens u enig ware God, dat Hij Zich maar uiterst zelden door een Jood laat vinden en zelfs gebruiken zoals nu door u!

[10] Ik beken eerlijk dat ik voor mijzelf zowel in de ene als in de andere godheid heel weinig geloof en vertrouwen heb; want hoe meer men die met de grootst mogelijke ijver zoekt, des te meer raakt men ervan verwijderd, en het is echt nuttiger en zinvoller voor een mens om nooit te proberen de sluier van Isis op te lichten, dan zich door zo'n zinloze inspanning in de meest duis­tere afgrond van alle denkbare twijfels te storten. Het is beter om net als de apen blind en dom te blijven dan naar de ene of de andere godheid te zoeken, die waarschijnlijk nergens anders heeft bestaan en nog bestaat dan in de fan­tasie van mensen die over de anderen wilden heersen.

[11] U zult uw godheid waarschijnlijk wel gevonden hebben; maar hoe en waar, dat zult u evenzeer voor uzelf houden als de ouden het voor zichzelf hebben gehouden, die hun leer over één god of ook meerdere goden in zo'n diep duister hebben gehuld dat die door geen enkele zon meer verlicht kan worden.

[12] Ik ben toch ook een mens en heb er vanaf mijn jeugd al vurig naar ver­langd om slechts één keer met een godheid vertrouwd te raken; maar waarom heeft mij tot nu toe, terwijl ik al tegen de zeventig loop, nog altijd geen enke­le godheid genaderd en mij met een of andere bijzonder vermogen begenadigd, en waarom behalve u, wonderbaarlijke vriend, ook alle mij bekende Joden niet? Daarom, vriend, hecht ik weinig waarde aan alle goden; het ove­rige kunt u zelf wel bedenken!’

 

96 De Heer geeft onderricht over het verval van de mensheid

 

[1] Daarop zei Ik tegen de heidense priester: 'In jouw betoog tot Mij heb je met geheel onjuist opgemerkt dat bepaalde godheden enkel uit de fantasie van zulke mensen zijn ontstaan, die wilden heersen over hun medemensen die voor hen moesten werken en vechten, opdat de heersende mensen buitengewoon goed konden leven en zich konden vermaken.

[2] Maar kijk, in het begin van de tijd dat de mensen op aarde leefden was het niet zo! Toen.kende ieder mens de ene, enig.ware God, en vele duizendmaal duizenden zijn door Hem onderricht, geleid en beschermd. Aan iedereen werd .diepgaand en grondig getoond dat hij zich niet vrijwillig door alle bekoringen gevangen moest laten nemen, omdat die de ziel in het gericht van de materie en naar dood trekken en doof, blind en gevoelloos maken voor al het goddelijke en zuiver geestelijke.

[3] Maar omdat God aan ieder mens de grootst mogelijke vrijheid van wil gaf om Zijn raad op te volgen, dan wel de aantrekkingskracht van de wereld te volgen, lieten vele mensen zich al heel gauw door de wereld bekoren en ver­blinden; daardoor verloren ze God uit het oog, omdat hun innerlijk gezicht door de slechte liefde tot de wereld volkomen blind was geworden.

[4] En kijk, pas toen een groot deel van de mensen door de wereld verblind was geraakt en daardoor de enig ware God volkomen uit het oog verloor, begonnen de blinde mensen allerlei goden voor zichzelf te maken, die deze blinde wereldse mensen, omdat ze door God met allerlei plagen bezocht wer­den om hen van de wereld af te keren, moesten helpen in hun grote nood; en dat gebeurde tegen betaling van allerlei offers en door de gebeden van de priesters -waaruit maar al te gauw trotse heersers ontstonden.

[5] Maar ze werden niet geholpen; want de ene, enig ware God kon en mocht hen niet helpen, opdat ze niet nog meer gesterkt zouden worden in hun ver­blinding en goddeloosheid. Want als God hun na het aanroepen van hun valse en totaal niet-bestaande goden de gewenste hulp zou hebben gegeven, zou dat pas echt een ware triomfvoor de hebzuchtige en boven alles heerszuchti­ge priesters zijn geweest, en degene die geholpen zou zijn, zou zich uitgeput hebben in het brengen van offers om te zorgen dat de priesters en goden hem nooit meer vijandig gezind zouden worden.

[6] En kijk, omdat de Joden -die het uitverkoren volk van God zijn omdat hun vaderen zich uit liefde voor Hem het langst niet door de wereld hebben laten bekoren en verblinden -zich mettertijd ook van God hebben afgewend en zich net als de heidenen naar de wereld hebben gekeerd, zijn zij ook doof en blind geworden, en nu erger dan de heidenen; want die zijn weer begon­nen het verlorene te zoeken, en velen van hen hebben het alweer helemaal teruggevonden.

[7] Maar bij de meeste echte Joden is het nog niet opgekomen om het verlo­rene, de eeuwige waarheid, te zoeken; ze voelen zich heel behaaglijk in hun levensnacht. Hoewel ze bij zichzelf wel voelen dat ze goddeloos zijn, willen ze daarvan vanwege de rijke offers niets aan het volk laten merken en zijn ze de bitterste vijanden van degene die het volk een juist licht zou geven, het de juiste weg naar God zou tonen en het werkelijk zou helpen Hem te zoeken en zeker ook te vinden.

[8] Daarom zal het beetje licht dat zulke Joden, helemaal verkommerd, nog hebben, ook nog van hen worden afgenomen en aan de heidenen worden gegeven, die daar werkelijk naar verlangen.'

 

97 Het juiste zoeken van God

 

[1] (De Heer:) 'Je zei ook dat je zelf aan geen enkele godheid meer waarde hecht, omdat je al zolang naar een ware godheid hebt gezocht en er jou ondanks je ijverige zoeken nog nooit een ook maar uit de verte genaderd is.

[2] Nu heb je voor jezelf natuurlijk wel lange tijd een echte godheid gezocht, en je hebt er nog geen te zien gekregen; maar je moet ook bedenken dat jij die ware godheid maar heel eenzijdig en egoïstisch hebt gezocht. Je wilde er alleen zelfzeker van zijn dat er een ware godheid bestaat, als een grote levens­vriend voor jou, en dat de ziel van de mens na de lichamelijke dood eeuwig voortleeft; maar het volk moest in zijn oude domheid en volkomen blindheid versmachten en aan jullie priesters offeren als tevoren!

[3] Bij de ene, enig ware God geniet een priester echter niet de minste voor­keur boven zelfs de meest onbeduidend lijkende mens uit het volk. Bij God bestaat er geen rangorde voor de mensen; bij Hem staan keizer en bedelaar op dezelfde trede. Alleen diegene geniet bij God de voorkeur, die Hem naar volle waarheid herkent, Hem dan boven alles liefheeft en zijn medemens als zich­zelf en die de geboden van God, zoals die door Mozes gegeven zijn, in acht neemt, in alles deemoedig is en van niemand iets onrechtvaardigs verlangt dat in strijd is met de orde en de wil van God; noch met geweld noch met list, want al zulke daden zijn in de ogen van God een gruwel.

[4] Maar jullie priesters hebben het volk altijd heel grof voorgelogen en bedrogen, en dus zul je nu wel inzien waarom de ene en enig ware Godheid Zich ondanks al jullie zoeken niet door jullie heeft willen laten vinden; want de Godheid zag maar al te duidelijk dat jullie het volk louter uit wereldse oogmerken toch in de oude duisternis zouden hebben gelaten, zoals dat ook bij vele priesters van Egypte het geval was.

[5] Die wisten wel waar ze met de ene, enig ware God aan toe waren, maar het gewone volk moest geloven wat zij hen voorhielden om te geloven; en omdat die priesters zo handelden, heeft God hen ook met blindheid geslagen -en in die blindheid bevinden jullie je nog en zullen jullie je nog lange tijd bevinden, als jullie je niet van de wereld afkeren en met de juiste en in alle opzichten volkomen waarachtige beweegreden God, Zijn geestelijke rijk en de zuivere gerechtigheid ervan zoeken.

[6] Wie God niet met alle liefde, zachtmoedigheid, deemoed, geduld en vol­komen zelfverloochening zoekt, vindt Hem, die het hoogste levensgoed is, niet; en wie God niet op die manier zoekt en vindt, heeft van Hem ook geen buitengewone hulp te verwachten.

[7] God zorgt in Zijn onmetelijke liefde weliswaar voor alle mensen, zoals Hij volgens Zijn eeuwige, onveranderbare orde ook voor alle schepselen in het eindeloos grote geheel zorgt; maar op een speciale en buitengewone manier Zorgt Hij alleen voor degenen die Hem werkelijk herkend hebben, Zijn aan hen geopenbaarde wil doen en Hem zo waarachtig in al hun handelen boven alles liefhebben.

[8] Jij hebt de ene, enig ware God werkelijk lange tijd met grote ijver gezocht; maar vraag jezelf nu eens af of je God ooit gezocht hebt op de manier die Ik je nu heb getoond.

[9] Ik zeg je: niet degene die zegt: 'Heer, Heer, waar bent U? Als ik als Uw schepsel U zoek en vanuit de duistere diepte van mijn levensnacht tot U roep, waarom laat U zich niet vinden, en waarom antwoordt U mij niet en zegt: 'Hier ben Ik!'?', zal God de Heer vinden en bij Hem komen, maar alleen degene die God zoekt op de manier die Ik je nu heb getoond.

[10] Kijk, jij hebt Mozes en de profeten gelezen en hebt wat God van de mensen wil duidelijk uitgesproken gezien in de welbekende tien geboden; en die geboden bevielen je zo goed, datje heel vaak bij jezelf zei: 'Waarlijk, wij­zere wetten, die geschikter zijn om voor het ware geluk en welzijn van alle mensen te zorgen bestaan er op de hele wereld niet, en men kan gevoeglijk aannemen dat ze werkelijk van een goddelijk wezen afkomstig zijn!'

[11] Maar als je zo bij jezelf kon spreken -waarom is het dan niet één keer in je opgekomen om die wetten bij jezelf in daden om te zetten? Als je dat gedaan zou hebben, zou je God ook al gevonden hebben; maar je vond aller­lei wereldse redenen om die wetten weliswaar te bewonderen, maar niet in daden om te zetten.

[12] Laat echter van nu af aan die wetten bij jou tot daden worden, vergoed iedereen zoveel mogelijk wat je hem aan kwaad hebt berokkend en vat daar­toe voorlopig de vaste wil op, dan zul je snel en gemakkelijk Degene vinden die je zolang tevergeefs hebt gezocht!'

 

98 De Heer maakt het juiste zoeken van God aanschouwelijk

 

[1] Op deze woorden van Mij zei de priester: 'Waarlijk zeer wijze en van God bezielde meester, ik bezit een groot vermogen - is het voldoende als ik driekwart daarvan besteed voor weldaden aan degenen die door mij enige schade hebben geleden volgens de wetten van Mozes, die ik van nu af aan allemaal op wil en zal volgen, en als ik met dat ene kwart tot aan het einde van mijn leven andere werken van naastenliefde beoefen?'

[2] Ik zei: 'Vriend, dat is meer dan voldoende; want kijk, God is in Zichzelf de eeuwig zuiverste en puurste liefde!

[3] Als iemand een vrouw zou willen nemen omdat hij een vrouw nodig heeft, maar geen liefde heeft en de vrouw ook niet met liefde zoekt, maar alleen met zijn droge wereldse verstand - denk je dat zo iemand ooit een goede vrouw vol liefde voor hem zal vinden? Een dwaze vrouw zal hij vin­den, jawel, één die niet met die man maar alleen met zijn goud trouwt, om het daarna met anderen te verbrassen, maar geen vrouw volliefde voor hem! Wie derhalve een vrouw volliefde wil vinden, moet haar ook met liefde zoe­ken.

[4] Wie derhalve God, die de zuiverste liefde is, wil zoeken en vinden, moet Hem ook zoeken met de zuiverste liefde in zijn eigen hart, waaraan geen enkele nog zo onbeduidend schijnende liefde voor de vuile wereld kleeft; en als hij Hem zo zoekt, zal hij Hem ook zeer zeker vinden.

[5] Toen je nog een jonge man was, had je het geluk een heel mooie en zeer rijke dochter van een patriciër te behagen; jij had ook een grote liefde voor haar en je zou haar ook tot vrouw hebben gekregen, als jouw grote liefde voor haar helemaal zuiver geweest zou zijn. Maar terwijl die dochter, die men destijds een parel van Rome noemde,jou erg liefhad, zonder dat jij daar meer van kon merken dan nodig was, was het haar bedoeling om zich langs gehei­me,jou onbekende wegen nauwkeurig op de hoogte te stellen van jouw lief­de voor haar, en ze ontdekte al gauw dat jij ook nog andere vriendinnen had, voor wie jij ook je hart openhield.

[6] Toen die parel van Rome dat te weten kwam, keerde ze zich al snel van jou af en gaf je geen teken meer dat ze jou liefhad, en zo keerde ze dan ook haar aangezicht van je af.

[7] Toen werd jij natuurlijk heel verdrietig en je deed nog enkele vergeefse pogingen om haar jou weer toegenegen te maken, en dat had je ook wel kunnen lukken; maar jij kon jezelf niet verloochenen en je vrijmaken van je hartstocht voor die anderen, waardoor je de parel helemaal verloor.

[8] En kijk, ongeveer zo is het ook met God, die de eeuwig zuiverste liefde is! Alleen met de zuiverste en geheel vlekkeloze liefde kun en zul je Hem vin­den, zien en prijzen en van Hem het eeuwige leven ontvangen.

[9] Voor iemand wiens hart vol van allerlei wereldse dingen is, is het natuur­lijk wel moeilijk om zich daarvan te reinigen; maar een vaste wil is een flinke arbeider en maakt datgene waarvan je vandaag nog denkt dat het onmogelijk is, voor morgen gemakkelijk en voor nog verder in de toekomst steeds gemakkelijker uitvoerbaar.

[10] Maar vraag jezelf nu in je gemoed af, of je datgene wat Ik je nu verklaard heb, ook begrepen hebt zoals het behoort!'

 

99 De priester wil zijn wereldse leven rechtvaardigen

 

[1] De priester zei: 'Waarlijk bovenmenselijk wijze meester, ik heb u goed begrepen en zie nu nog beter dan eerst in, dat u door een werkelijk bestaan­de, levende God geholpen moet worden, omdat het anders voor u absoluut onmogelijk zou zijn zo nauwkeurig op de hoogte te zijn van de omstandig­heden in mijn jonge jaren, terwijl geen mens in heel Rome die dingen ooit geweten heeft en nu nog veel minder!

[2] In alles wat u tegen mij hebt gezegd hebt u volkomen gelijk, en ik zou kunnen zeggen: niet u, als een mens zoals ik, maar een god heeft uit u gespro­ken.

[3] Maar denk toch aan al onze menselijke omstandigheden en daarnaast aan de betrekkingen binnen de staat, die ons met ijzeren dwingende ketenen bin­den en die wij, nu levende priesters, beslist niet hebben gemaakt!

[4] leder mens, die onbewust en ongewild in deze wereld is gekomen en reeds direct na zijn geboorte gevoed moet worden om zijn zeer sterfelijke leven te behouden en volgens de strakke wetten van de natuur een krachtig mens te worden, is redelijk bezien een zeer arm wezen.

[5] Als je eenmaal zover bent opgegroeid dat je de dag van de nacht en rood van groen kunt onderscheiden, wordt er door de ouders ijverig begonnen met de opvoeding, die geen kind voor zichzelf kan bepalen.

[6] Als je door veelleren een ontwikkeld man bent geworden, dan is het zaak een beroep te kiezen waarmee je je hele leven in je onderhoud kunt voor­zien. Maar je wilt in de wereld niet slecht, maar zo goed mogelijk leven, omdat je nu eenmaal leven moet, en zo kies je dan ook al naargelang je mogelijkheden logischerwijs een beroep waarin je onder de boeien van de macht van de staat nog het meest vrij en ook het best kunt leven. En dat was voor mij het beroep van priester; ik werd priester, ongeacht of datgene waar ik voor stond op de leugen en het bedriegen van het volk of op waarheid gebaseerd was -kortom, ik moest volgens de staatswetten zijn wat ik nu nog ben.

[7] De wereld en de eigen zo goed mogelijke verzorging waren immers reeds van kind af aan het allervoornaamste waar men voor moest zorgen. Bovendien ontwaakten er in mij natuurlijk al gauw nog allerlei andere behoeften, en omdat je er de middelen voor had om ook die behoeften te bevredigen­ natuurlijk steeds in overeenstemming met de staatswetten -dan bevredigde je die ook zoveel mogelijk, en er verscheen geen Godheid uit de hemel of uit de aarde, die gezegd zou hebben: 'Luister eens, priester, jij leeft en handelt geheel en al in strijd met Mijn wil en Mijn orde! Leef in het ver­volg zus en zo, anders zal Ik je op een geweldige manier tuchtigen!’

[8] Dat je onder zulke levensomstandigheden in hart en gemoed enkel met materiële, onzuivere en niet-geestelijke liefde vervuld raakte, terwijl je daar­entegen door niets zuiver geestelijks of goddelijks aangespoord werd, bleef je uiterlijk gezien op zijn minst zoals je kon blijven en uiteindelijk volgens de staatswetten ook moest blijven, hoewel ik me geleidelijk aan steeds meer, met name op oudere leeftijd, inwendig begon af te vragen: ja, maar is er eigenlijk wel één vonkje waarheid in datgene waar je voor staat en wat je uitoefent? Alles wat ik onderwijs en doe is duidelijk en onmiskenbaar leugen en bedrog. Is er dan geen fundamentele waarheid meer op de hele aarde?

[9] Ik onderzocht, zocht en onderzocht en zocht aan één stuk door bijna tot nu toe -en ik vond niets! Hoe had ik een ware Godheid ooit met de zuiver­ste liefde tegemoet kunnen treden, terwijl die zich nooit op een of andere wijze aan mij had willen openbaren? Wat er niet is kun je ook niet liefhebben, of dat nu een God is dan wel een ander voorwerp dat door de verbeel­ding van de mensen een grote waarde wordt toegekend.

[10] En kijk nu eens, zeer wijze meester, kan ik er iets aan doen dat ik per slot van rekening toch datgene moest liefhebben wat voor mij bereikbaar was om een genoeglijk leven te leiden; want de beelden van je eigen fantasie liefheb­ben, betekent volgens het natuurlijke zuivere verstand, datje een dwaas bent!

[11] Als ik dus de ene, enig ware en levende God al sinds lange tijd boven alles had moeten liefhebben en de voor ieders zintuigen aanwezige genoegens van de wereld had moeten verachten en ontvluchten, dan had zo'n God Zich aan mij moeten openbaren ofwel had mijn fantasie er een in alle levende gloed moeten scheppen; maar noch het een noch het andere is gebeurd, en dus was het vanzelfsprekend dat ik de wereld en haar schatten en goederen, die de mensheid voeden en verrukken en voor het genieten waarvan ik geboren en opgevoed ben, niet opzij kon zetten voor een wezen, dat voor mij helemaal niet en nergens bestond.

[12] Maar hoe het ook zij - ik zit werkelijk nog vol wereld in mijn hart; laat vandaag, op dit ogenblik, een ene, enig ware godheid zich aan mij openbaren en mij duidelijk maken wat ik moet doen, dan is mijn oude wereld in één keer uit mij verbannen!

[13] Had die parel van Rome mij maar één keer een zekere toezegging gedaan dat zij de mijne zou worden als ik dit of dat zou doen of nalaten -dan zou ik de man geweest zijn voor wie geen offer te zwaar zou zijn geworden! Maar aangezien zoiets niet heeft plaatsgevonden, bleef ik dan ook bij wat voor mij gemakkelijker te bereiken was.

[14] Ik zie en weet heel goed dat alle mensen die ik heb leren kennen al sinds mensenheugenis in grote ellende en verwarring leven en tenslotte ook vaak vol vertwijfeling sterven; maar wat heeft al dit zien en weten voor nut als er niemand komt die hun de volle waarheid toont?

[15] Zie wijze meester, u hebt werkelijk in alles wat u mij hebt gezegd volko­men gelijk; maar ook ik heb volgens menselijke inzichten geen ongelijk! Kunnen de arme mensen er soms iets aan doen dat ze in alle blindheid in deze wereld zijn geboren en zich geheel onder leugens en bedrog hebben moeten laten opvoeden? -Heb ik gelijk of niet?'

 

100 De eerdere openbaringen van de Heer aan de priester

 

[1] Ik zei: 'Je hebt weliswaar in menig opzicht gelijk, maar over het geheel genomen toch volkomen ongelijk; want jij beschuldigt de Godheid van nala­tigheid en volledige onverschilligheid tegenover de mensen -en dat, vriend, is niet waar, ook al lijkt het zo voor jouw verstand!

[2] God heeft Zich altijd aan de mensen geopenbaard, en dus ook aan jou, in Rome al en nog duidelijker in Thebe, en één keer, toen je aan de oever van de Nijl zat, heb je een duidelijke stem gehoord die zei: 'Lees Mozes, en leef volgens de wetten die daarin geschreven staan, dan zul je vinden wat je zoekt!'

[3] Toen begon je Mozes en ook de andere profeten weer te lezen; maar toch heb je om allerlei redenen nagelaten om volgens de wetten te leven en te handelen.

[4] Een jaar later kwam je nogmaals bij dezelfde plaats aan de rivier, hoorde opnieuw dezelfde stem en dacht daar lang over na. Maar toch kwam je niet tot handelen.Want ten eerste was je een Romeinse priester en wilde je naar jouw idee niet in strijd met de wetten van Rome handelen, omdat daaruit een werelds nadeel voorjou had kunnen voortkomen, hoewel je wel wist dat het een priester niet verboden was om ook in de God van de joden te gelo­ven. En ten tweede leek het handelen volgens de wetten van Mozes je te las­tig en hield je tenslotte de stem die je duidelijk had gehoord toch slechts voor een zinsbegoocheling, die gemakkelijk kon voorkomen; en je dacht bij jezelf dat, als er iets waars in die stem stak, die zich wel vaker zou laten horen.

[5] En zo heb je daarna nog wel verder nagevorst en gezocht, maar tot han­delen kwam je niet en je leek op een bouwmeester, die de ene bouwtekening na de andere maakt; als het echter op het praktisch uitvoeren van het bouw­plan aankomt, laat hij zich door de moeite en de kosten afschrikken en komt hij niet tot bouwen.

[6] Denken, bezinnen, oordelen, navorsen of zoeken is geen daad, vriend, maar alleen het voornemen tot een daad -maar aangezien het leven zelf geen voornemen tot een daadwerkelijk leven, maar het daadwerkelijke en werkza­me leven zelf is, moet het voornemen om te leven ook een daadwerkelijk leven worden, als je daardoor wilt bereiken wat je zoekt.

[7] Weliswaar heb je af en toe iets gedaan, maar dat was te weinig om je inner­lijke gezindheid een andere richting te geven, en zo bleef je steeds op een en dezelfde plek staan; pas nu heb je voor het eerst de volkomen vaste wil opge­vat om een geheel ander mens te worden, en wel volgens de door Mij aan jou bekend gemaakte wil van de ene, enig ware God van de joden, en daarom zul je ook in een overvloed van waarheid datgene vinden watje zolang tevergeefs hebt gezocht.

[8] je hebt het eigenlijk al gevonden; alleen ben je nu nog te vergelijken met iemand die midden in een dicht bos door de bomen het bos niet ziet.'

[9] De priester zei: 'Luister, werkelijk zeer wijze meester, hoe moet ik dat begrijpen en opvatten?'

[10] Ik zei: 'Kijk daar eens! Daar staat een lege beker, maar Ik wil dat die vol wijn komt, en jij moet van die wijn drinken! Pak hem maar en drink, en beoordeel dan of een magiër dat ook kan bewerkstelligen!

[11] Toen de priester dat zag en de wijn proefde, die buitengewoon kruidig smaakte, keek hij Mij met grote ogen aan en zei: 'Waarlijk goddelijk wijze meester, dat is nog nooit door een mens tot stand gebracht! U moet met die enig ware God van de Joden wel in een heel machtige verbinding staan; want uw wil en de wil van uw God lijken wel volkomen één te zijn.

[12] De beker was toch volkomen leeg, en u hebt hem enkel door uw wil helemaal gevuld met een uitgelezen, uitstekende wijn, zoals ik slechts één enkele keer in Rome bij de hoogste priester een dergelijke wijn heb geproefd, die de naam vinum olympicum * (* Latijn voor: 'Olympische wijn' ofwel godenwijn.) droeg.

[13] Omdat u dat hebt kunnen doen, zult u nog wel heel veel andere dingen kunnen! Wie het met de vriendschap van de Godheid zo ver gebracht heeft als u, kan zich tenslotte natuurlijk ook volledig onsterfelijk maken.

[14] Ja, als ik ook als jood op deze wereld was gekomen, had ik het misschien ook tot een hoog niveau van eenwording met God kunnen brengen -want aan de wil en de ijver zou het bij mij niet ontbroken hebben; maar omdat ik als heiden in diepe nacht op deze wereld ben gekomen, heb ik de juiste weg nooit kunnen vinden, en zodoende bleef ik in steeds dezelfde nacht hangen en kon ik tot nu toe geen waarachtig licht verkrijgen. Maar van nu af aan moet het anders worden!            .

[15] Sta mij nu echter toe dat ik naar mijn collega's ga en hun meedeel wat ik hier heb vernomen; want ook zij voelen net als ik wat hun ontbreekt.'

[16] Ik zei: 'Ga dan, en spreek de waarheid!'

 

101 De bedenkingen van de commandant

over de schoonheden van de natuur

 

[1] Daarop ging de priester naar zijn collega's, die al met vurig verlangen op zijn terugkeer wachtten. Toen hij bij zijn collega's kwam, vertelde hij hun alles wat hij had gezien en meegemaakt, en zij stonden volkomen verbaasd.

[2] En een van hen, een oude Griek, zei: 'Wat hebben wij verder nog nodig? Die man is een God; wij zullen doen wat Hij heeft voorgeschreven, dan zul­len wij leven.'

[3] En zo werden die avond de heidense priesters Mijn leerlingen in de stad Afek, en ze legden de volgende dag bij Mij hun belijdenis en hun gelofte af.

[4] Wij begaven ons na het vertrek van de priester echter ter ruste en rustten goed tot de óchtend.

[5] Zoals altijd bevond Ik Mij ook deze keer met Mijn leerlingen en de com­mandant al ruim een uur voor zonsopgang buiten; en omdat het een heel hel­dere ochtend was, genoten wij vanaf een heuvel buiten de bergstad van een buitengewoon mooi uitzicht en menig verrassend mooie ochtendschouw­spel.

[6] Terwijl de commandant en ook onze waard naast Mij helemaal verrukt de mooie natuur bewonderden, zei de commandant na een tijdje van zalige bewondering tegen Mij: 'Heer en Meester, het is de mensen nauwelijks kwa­lijk te nemen dat ze langzamerhand de wereld zijn gaan liefhebben en ten­slotte zelfs goddeloos zijn geworden; want wat de mens met al zijn zintuigen waarneemt in zijn aanvankelijk duidelijk natuurlijke toestand neemt hem met een vaak onweerstaanbare macht gevangen, en zelfs de meest geestelijke leringen en woorden kunnen hem niet van vandaag op morgen verlossen van de boeien die de talloze bekoringen van de wereld hem hebben aangelegd. Zoals de ochtend vandaag met talloze bekoorlijkheden gesierd is, is het vast al talloze malen geweest. En dat de mensen bij de aanblik van zulke schoonhe­den tot allerlei merkwaardige fantasieën zijn gekomen, is voor mij nu heel goed te begrijpen; en dat ze zich daar steeds meer in verdiept hebben en geworteld zijn geraakt, komt ook door het al te mooie en steeds wisselende beeld van het natuurlijke landschap.

[7] Om zich helemaal van alle bekoorlijkheden van de wereld terug te kun­nen trekken, heeft een mens wel een hoogste graad van heldhaftige zelfver­loochening nodig.

[8] Ik stel mezelf nu voor dat mensen die niet in zulke bekoorlijke streken van de aarde wonen en leven, voor zuiver geestelijke en derhalve bovennatuurlij­ke waarheden waarschijnlijk ontvankelijker zijn dan mensen die inwoners van een al te mooi land zijn.

[9] Ik kijk alleen maar naar het oude, uiterst treurig ogende Egypte. Zolang de mensen het door hun vlijt nog niet gecultiveerd hadden, waren daar een groot aantal geestelijk gewekte mensen; maar zodra de vlijt van de mensen de steriele natuur van dit grote land zeer is gaan verfraaien, verloren zij hun gees­telijke instelling ook steeds meer en nam de natuurlijke gezindheid maar al te gauw de overhand. Er ontstonden allerlei afbeeldingen en daaruit allerlei goden, en de geest van de mens, die zijn grootste levensgoed is, ging helemaal verloren; en Mozes zelf moest het al te zinnelijk geworden volk Israël bijna veertig jaar in een onherbergzame en in natuurlijk opzicht helemaal niet mooie woestijn vasthouden om het ontvankelijk te maken voor het innerlij­ke goddelijk geestelijke.

[10] Ik ben derhalve ook van mening dat deze aarde voor een groot deel eigenlijk toch veel te bekoorlijk en mooi is voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen.

[11] Mij bevalt deze ochtend natuurlijk onbeschrijfelijk goed; maar ik voel ook wat voor betoverend machtige indruk die moet maken op een gezond, jong gemoed.'

[12] Ik zei: 'Je hebt aan één kant wel gelijk, maar aan de andere kant met! Want als Ik de mensen niet zodanig had uitgerust dat ze als gevolg van hun vrije wil, hun inzicht en hun verstand zichzelf moesten ontwikkelen en Mijn geest in zichzelf moesten zoeken, had Ik hen ook wel als poliepen in de duis­tere afgrond van de zee kunnen laten rusten. Maar zo kan het niet zijn, omdat de mens een volkomen vrij wezen is en zichzelf dient te ontwikkelen.

[13] Kijk, deze gehele grote en mooie wereldse natuur is daarom voor de mens uiterst noodzakelijk voor de ontwikkeling van zichzelf; want zonder die natuur zou het er met zijn denken, voelen en beleven heel mager uitzien en zou hij zich niet ver boven het rijk der dieren verheffen! Maar omdat de aarde zo buitengewoon veelvoudig met allerlei schepselen toegerust is, moet de mens die nu eenmaal met een verwonderd welgevallen gaan beschouwen, en vanuit dat beschouwen en vergelijken van de verschillende dingen in alle rijken der natuur van deze aarde en zo ook van het steeds wisselen van dag en nacht en de verschillende jaargetijden en ook van de sterren aan de hemel komt de mens noodgedwongen tot steeds dieper nadenken en begint hij daardoor ook de fundamentele oorzaak van al het bestaan van zo talloos vele dingen te zoeken en na te vorsen. En als de mens door die eigen werkzaam­heid eenmaal zo ver is gekomen, dan kom Ik ook hem tegemoet en openbaar Ik Mij steeds meer en steeds duidelijker aan hem.

[14] Daarom, Mijn vriend, is het heel goed dat de aarde, waarop de mensen geroepen zijn Gods kinderen te worden, in alle opzichten zo mooi en buiten­gewoon verscheiden toegerust is!          .

[15] Maar natuurlijk moet de mens deze mooie wereld niet met teveelliefde in zich opnemen en er met al zijn zintuigen aanhangen; want daardoor wordt hij materieel in zijn ziel en verwijdert hij zich steeds verder van wat hij moet nastreven, en wordt hij blind, duister en slecht in dit korte leven ter beproe­ving van zijn vrije wil.

[16] Hoe moeilijk zulke mensen dan op de juiste baan van het leven te bren­gen zijn, dat leert de ervaring van alle tijden, en jijzelf hebt daar al heel veel ervaringen mee opgedaan en zult er nog vele opdoen.

[17] Maar nu komen er enkele priesters naar ons toe met degene die Ik giste­ren onderwezen heb, en ze willen zien en te weten komen wat voor iemand Ik eigenlijk ben; want de priester die Ik al onderwezen heb heeft bij hen een lichtje ontstoken en hen gedwongen diep na te denken. We zullen de zoekers daarom naar ons toe laten komen en hen laten vinden wat ze zoeken name­lijk de waarheid des levens!'

 

102 Het verzoek en de belofte van de priesters

 

[1] Terwijl Ik daar met de commandant over sprak, waren de priesters al bij ons aangekomen en begroetten ons vriendelijk.

[2] Daarop zei degene die al door Mij onderwezen was tegen zijn met­gezellen: 'Kijk, daar staat de grote en verheven wonderman, naar wiens wil zich alles in alle gehoorzaamheid moet voegen en in wiens woorden de diep­ste waarheid en wijsheid heersen! Daarom kome hem van ons dan ook alle eer, alle prijs en alle lof toe!'

[3] Ik zei: 'Vrienden, Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mij door de mensen te laten eren, prijzen en loven, maar met de bedoeling dat alle men­sen door Mij en in Mij Hem terugvinden en herkennen die ze door hun eigen schuld zijn kwijtgeraakt en geheel en al miskend hebben, en dat ze Zijn wil leren kennen en daarnaar handelen en leven.Wie Mij werkelijk wil eren, prijzen en loven, moet Mijn leer aannemen en daarnaar handelen en leven!

[4] Maar zolang jullie je ijzeren, stenen en houten afgoden vereren, zullen jul­lie het ware levenslicht uit God niet bereiken, Hem niet in Mij herkennen en derhalve ook geen deel hebben aan Zijn rijk, dat in Mij uit de hemelen nu op deze aarde is gekomen.'

[5] Hierop zei een van hen, die nog sterk aan de veelgoderij hing: 'Het zal allemaal wel kloppen wat u zegt, en wij zouden wat ons betreft met onze goden ook wel gauw afgedaan hebben; maar wat zal het volk dan doen, en wat zal het tegen ons zeggen, aangezien wij degenen waren die met alle over­tuigingskracht en ook met allerlei tekenen het volk de goden als werkelijk bestaand hebben aangeprezen en het aangezet hebben die te vereren? Het volk hangt nog sterk aan datgene wat het zich van kindsbeen af eigen heeft gemaakt, en het zal moeilijk zijn om het datgene wat het heeft gehad, hele­maal te ontnemen en in. plaats daarvan iets anders en beters te geven.'

[6] Ik zei: 'Dat hangt allemaal af van wat jullie willen! Zelfs een kind begrijpt de waarheid eerder dan iets wat vals en derhalve een leugen is; een volwassen mens zal daarom de waarheid ook vast nog des te eerder begrijpen en zich die met liefde eigen maken. Het komt nu dus alleen aan op wat jullie willen, en dan zal Mijn wil jullie helpen om in Mijn naam een goed werk tot stand te brengen.

[7] Maar verwacht van Mij geen dwang; want wat Mij aangaat heeft ieder mens een volkomen vrije wil en kan doen wat hij wil. Maar wee later dege­ne die de waarheid wel herkend maar toch ter wille van wereldse voordelen uit zichzelf verbannen heeft, die niet volgens de grondbeginselen daarvan gehandeld maar haar uiteindelijk nog te vuur en te zwaard vervolgd heeft. Werkelijk, voor hem zou het beter zijn als hem een molensteen om zijn nek werd gehangen en hij in zee verdronken werd, daar waar die op het diepst is!

[8] Dat jullie goden en hun door mensenhanden vervaardigde afbeeldingen niets voorstellen, en de manier waarop jullie daar tegenaan kijken nog dui­zendmaal minder, dat is duidelijk; want wat er volgens de oude leer der over­eenstemmingen nog enige innerlijke, geestelijk levende betekenis had, is al sinds heel lange tijd in de dichtste en duisterste onzin en daarmee ook in de grofste leugen veranderd.

[9] Als Ik jullie nu opnieuw de volle waarheid over de ene, enig ware God breng en jullie Zijn wil bekend maak, geef dan ook die volkomen betekenis­loze afgoden op en doe hun beelden weg - neem de waarheid aan!

[10] En als jullie die hebben aangenomen, geefhaar dan ook aan degenen die daar al heel lang naar hongeren en dorsten, dan zullen ze daardoor niet jullie vijanden worden, maar enkel jullie echte vrienden; want als ze jullie niet ver­volgd hebben toen jullie hun louter slechte dingen hebben onderwezen, dan zullen ze jullie des te minder vervolgen wanneer jullie hun in Mijn naam goede dingen zullen geven voor dit aardse leven, maar meer nog voor hun leven aan gene zijde.

[11] Maar hoe Ik heet en wie Ik eigenlijk ben, dat zullen jullie allemaal wel­dra te weten komen.'

[12] Hierop zei een van de heidense priesters: 'Luister, wonderbaarlijke meester in de kracht van uw wil en woord! Gisteren hebt u kort na uw aan­komst in onze herberg alle zieken bij de waard genezen, van welke daad wij al gauw volledig op de hoogte waren en waarvan wij nu ook geloven dat het alleen mogelijk is zoiets te doen met de zekere hulp van een ware God. Dat u zulke hulp steeds kunt verwachten is gemakkelijk voor te stellen en tenslotte ook te begrijpen; en aangezien dat bij u zeker het geval is, zouden wij nu graag willen dat u ook hier een teken van de macht van uw woord en wil aan ons laat zien! Als ook wij daar een bewijs van hebben, zullen wij vandaag nog al onze goden vernietigen en in de tempel van Zeus aan de ene, enig ware God een offer brengen op de manier van Mozes en Aäron.'

[13] Ik zei: 'Zo'n offer heeft de ene, enig ware God niet alleen van de Joden, maar van alle mensen, schepselen en dingen waarlijk niet meer nodig. In al die offers was in de innerlijke, zuiver geestelijke betekenis alleen Ikzelf uitge­beeld en het Godsrijk, dat Ik nu niet voor vlees en bloed, maar voor de zielen en de geest van de mensen op deze aarde vestig.

[14] Maar als Ik nu Zelf voor ieders ogen hier onder jullie mensen rondwan­del, dan is de Schrift vervuld en is er verder niets meer nodig wat Mij zou moeten uitbeelden op een wijze die met Mij overeenstemt.

[15] Het nieuwe, Mij welgevallige offer dient voor de hele toekomst enkel en alleen hieruit te bestaan, dat jullie mensen in Mij geloven, in Mij God boven alles liefhebben en jullie medemensen als jezelf door je aan Mijn geboden te houden.

[16] Jullie moeten voor Mij geen tempels van hout, steen en van goud en zil­ver bouwen en Mij daar vereren met allerlei ijdele, betekenisloze ceremoniën, waarin Ik nooit enig welbehagen had en nooit zal hebben; de echte tempel, waarin jullie Mij moeten vereren, moet jullie hart zijn dat Mij liefheeft! Alleen het offer van degene die Mij in zijn hart een offer brengt door de wer­ken der liefde voor Mij en voor zijn naaste, zal bij Mij waarde hebben, en Ik zal hem belonen met het eeuwige en zalige leven in Mijn hemelen.

[17] Jullie moeten derhalve ook geen feestdag of werkeloze rustdag te Mijner ere instellen; want iedere dag is van Mij, en jullie dienen iedere dag aan Mij te denken en goed te doen in Mijn naam.

[18] En als jullie Mij om iets vragen, zonder je dan afin een kamertje en bid In het verborgene, dan zal Ik jullie bede verhoren -zo spreekt de Here God Zebaoth tot jullie mensen.

[19] Weg met alle tempels, afgoden, met alle feestdagen en met al die zinloze en waardeloze ceremoniën; maar richt in plaats daarvan ware, Mij welgevalli­ge tempels op in jullie harten, en breng Mij offers van zuivere onbaatzuchti­ge liefde! Maak de schade goed die door jullie toedoen aan de arme, blinde en voor het merendeel door jullie voorgelogen en bedrogen mensen is berok­kend, dan zullen jullie de genade Gods deelachtig worden!'

 

103 Een wonder met symbolische betekenis voor de priesters

 

[1] (De Heer:) 'Jullie hebben Mij gevraagd een teken te doen, en daarom zal Ik er ook een voor jullie ogen doen; maar niet door het teken zullen jullie zalig worden, maar alleen door jullie geloof in Mij en het leven volgens Mijn leer!

[2] Kijk, hier op deze heuvel, die helemaal kaal en woest is, staat nog een oude vijgenboom die al meer dan dertig jaar verdord is! Toentertijd ontlaadde zich hier een geweldig onweer, de regen viel in stromen uit de wolken neer op de aarde en spoelde de toch al schaarse aarde weg van de rotsachtige bodem, en zo verdorden weldra gras en bomen, omdat ze niet meer gevoed konden worden.

[3] Kijk, met deze heuvel en met de tamelijk uitgestrekte omgeving ervan en dus ook met deze boom is het precies zo gesteld als met jullie kennis van de ene, enig ware God! Zonder het ware, innerlijke kennen van de ene, enig ware en levende God is voor de mens alles dood en woest en dor en moet dat ook zijn; hij verdort en kwijnt weg omdat hij geen voedsel voor zijn ziel en geest kan vinden, omdat de storm van zijn wereldse gezindheid de voedende en leven brengende aarde, die Gods levende woord is, van hem heeft wegge­spoeld. Zo is ook deze boom en al het gras eromheen verdord en hij kan niet uit zichzelf tot leven komen, omdat er geen aarde aanwezig is, maar hij kan dat alleen door Gods macht, die nieuwe aarde kan scheppen, die alles bevat wat voor het leven van planten nodig is. En zo wil Ik dat deze hele streek en in de eerste plaats deze heuvel, ongeveer twee ellen hoog met vruchtbare aarde wordt bedekt! -Het geschiede!'

[4] Toen Ik dat had gezegd, was de hele streek en ook de heuvel met duide­lijk zeer vruchtbare aarde bedekt, waardoor de heidense priesters zo verbaasd en van hun stuk raakten, dat ze begonnen te beven en de ene, die de vorige avond al onderwezen was, uitriep: 'Ja, Degene die ik zolang tevergeefs heb gezocht heb ik hier gevonden! U, o Heer, groot, heilig en boven alles mach­tig, bent waarlijk Zelf Degene over wie U zei dat ik Hem nog zou vinden! Want alleen een God kan een woest landschap door Zijn woord in één ogen­blik met de meest vruchtbare aarde bedekken; voor mensen is dat onmoge­lijk!

[5] Heil ons, dat wij U eindelijk geheel zo gevonden hebben, als wij al lange tijd verlangd hebben U te vinden! Nu is de noodlottige sluier van Isis in één klap voor onze ogen opgelicht. O alle eer en alle liefde zij U alleen, eeuwig grote, enig ware God en Heer!

[6] O, vergeef ons onze vele zonden, die wij in onze grote blindheid tegen­over U en ook tegen tegenover onze medemensen hebben begaan! Wij wil­len en zullen van nu af aan met Uw boven alles machtige hulp zoveel moge­lijk alles weer goedmaken wat wij ooit aan kwaad hebben gedaan; wees ons genadig en barmhartig, stoot ons zondaars niet te ver van U weg, onze God en onze Heer!'

[7] Ik zei: 'Je hebt nu goed gesproken, maar jouw vlees en bloed hebben je dat niet Ingegeven, maar de geest van Mijn woord, dat jij in je gemoed hebt opgenomen. Ook jij bent nu met geestelijk vruchtbare aarde bedekt zoals ook deze heuvel en deze zeer wijde omgeving, en wat in jou woest en dor was en geen vrucht ten leven kon voortbrengen, zal overal groen beginnen te worden en een rijke verscheidenheid aan vruchten voortbrengen, die je ziel werkelijk voeden en volledig verzadigen voor haar eeuwige leven.

[8] Blijf dus werkzaam zoals je je hebt voorgenomen; dan zul je binnenkort opbloeien tot leven voor velen, zoals deze heuvel en de hele omgeving ervan nu door Mijn woord groen zullen gaan worden en zullen opbloeien; en ter­wijl je een mens was wiens geest van levenswaarheid tot nu toe dood is geweest, zul jij ook enkel door Mijn woord, dat je als een levend Godswoord hebt aangenomen en in je hebt opgenomen, geheel en al tot leven gewekt worden om ware levensvruchten voort te brengen, zoals ook deze vijgen­boom nu voor jullie ogen zal doen, terwijl hij dertig volle jaren dor en dood is. geweest en hier alleen nog de stam en enkele sterkere wortels en takken te zien zijn.

[9] Ik wil nu, dat deze heuvel samen met de hele omgeving groen wordt en opbloeit om rijkelijk vruchten voort te brengen, en dat deze oude en ver­molmde vijgenboom weer levend wordt en vruchten voortbrengt als voeding voor de mensen en vogelen des hemels! Het zij zo!'

[10] Op deze woorden van Mij werden de heuvel en de hele omgeving groen en bloeiden op, en de vijgenboom kwam vol bladeren en bloesem te zitten en kreeg ook vele nieuwe takken en wortels.

 

104 De leerling Andreas spreekt over de werken en woorden van de Heer

 

[1] Dat maakte onze heidense priesters helemaal stom van louter verbazing; Want ze merkten nu pas echt duidelijk wie ze in Mij voor zich hadden.

[2] Hoewel ook onze waard, die bij ons was, Mij 's avonds het grote gene­zingsteken had zien doen en daar heel verbaasd over was, raakte hij er na het teken van deze ochtend pas van overtuigd dat Ik niet zoals een grote profeet vervuld met de geest uit God handelde en werkte, maar helemaal zelfstandig uit eigen macht en kracht; hij zei dan ook tegen de commandant, die zelf met de zijnen hoogst verbaasd stond te kijken: 'Hoge gebieder, deze man is geen mens die met hulp van de ene, enig ware God van de Joden zulke ongehoor­de tekenen doet, maar in Hem woont zichtbaar voor ons de gehele, eeuwig eindeloze volheid van de Godheid lichamelijk! Want Hij zei: 'Ik wil het!' en niet: 'God heeft aldus tot Mij gesproken dat dit of dat moest gebeuren en ont­staan!'

[3] De commandant zei tegen de waard: 'Vriend, dat weet ik al sinds Pella, waar Hij naartoe kwam en evenals hier onderwees en grote tekenen deed; maar zo'n teken als dit heb ikzelf nog niet gezien, ofschoon wel enkele die hierop lijken en die mij maar al te luid en duidelijk zeiden: 'Zie, dat is op bui­tengewoon wonderbaarlijke wijze de Heer Zelf!'

[4] Hij zegt weliswaar: 'Ik ben door de Vader in deze wereld gezonden!', maar Hij is Degene die Zichzelf door Zijn liefde voor ons mensen in deze wereld heeft gezonden, om voortaan geen onzichtbare en onbegrijpelijke God en Vader voor ons te zijn, maar goed zichtbaar en begrijpelijk, zodat wij in het vervolg echt kunnen geloven dat Hij de enig ware God is en dat er buiten Hem geen andere God en Heer bestaat en kan bestaan.

[5] In Hem woont het Oerzijn van alle zijn, de oerkracht van alle krachten, de oermacht van alle machten, het helderste Zelfbewustzijn van al het bewust­zijn van alle schepselen in de hele eeuwige oneindigheid, die vervuld is van Zijn werken, en zo woont in Hem dan ook de hoogste en eeuwig ondoor­grondelijke wijsheid. En kijk, dit alles geloof ik niet alleen maar zoals een mens gewoonlijk een vernomen waarheid pleegt te geloven -want behalve dat hij het gelooft, vorst hij het met zijn verstand toch nog na en vraagt zich af, of die grote waarheid ook wel in de volledige samenhang van haar onder­delen volledig is en hoe men zich daar volkomen van zou kunnen overtuigen -maar ik ben van al die dingen volkomen en ten volle overtuigd en ben bereid voor die volkomen en diepe overtuiging mijn leven te geven!'

[6] De waard zei: 'Hoge gebieder, zo diep als u kan ik in dit hoogheilige mysterie nog niet ingewijd zijn; maar ik geloof nu zonder twijfel alles wat u nu hebt gezegd, en ik hoop dat ook ik en mijn hele huis van dat alles ten vol­ste overtuigd zullen raken! Daarom zij alle eer en liefde nu aan de ene, zicht­bare God hier voor ons!'

[7] Zoals de commandant en de waard spraken ook de priesters en ook de leerlingen onder elkaar.

[8] Eén priester liep naar een leerling toe en vroeg hem of Ik dergelijke teke­nen al vaker had gedaan.

[9] De leerling zei: 'Ga naar alle plaatsen van heel Galilea,Judea, Samaria en nog andere landstreken in het zuiden en noorden en van het oosten naar het westen, en stel daar een onderzoek in, dan zal men je zeggen en tonen wat de Heer heeft gedaan!

[10] Tekenen, zoals dit hier, zijn er veel gedaan, en alle landstreken waar we met Hem doorheen zijn gereisd, zijn vol van Zijn daden en vol van Zijn eer; want Hij is Degene die Zijns gelijke niet heeft, noch in de hemel noch op aarde. Maar Hij wil niet dat wij veel over de grote tekenen spreken, die Hij gedaan heeft om de waarheid te bekrachtigen van Zijn leer, waarvan jullie nu de hoofdzaken al kennen. Want de tekenen zullen verouderen en mettertijd vergaan, zoals alles op deze wereld vergankelijk en veranderlijk is, en als men er na vele jaren over zal spreken, zullen de mensen het niet geloven en niet vatten; maar Zijn woorden zullen niet vergaan, maar als de Waarheid van alle waarheden eeuwig blijven bestaan in alle hemelen en op de hele aarde en in de grote wereld van de geesten!

[11] Hij wil zodoende alleen dat dit woord van leven, dat door Hem vanuit de hemelen naar deze wereld is gebracht, aan alle mensen verkondigd wordt en dat zij het levende geloof in Hem verkrijgen door overeenkomstig dat woord te handelen.

[12] Als de mensen dat doen, zullen ze zodanig door Hem gewekt en gesterkt worden dat ze in Zijn naam zelftekenen zullen doen, evenals ook wij in Zijn naam al heel veel tekenen hebben gedaan, door allerlei zieken onze handen op te leggen, waardoor zij volkomen gezond zijn geworden.Voor jullie zal dat teken pas van nut worden als jullie volgens Zijn leer leven en handelen.

[13] Zo'n teken kan wel als een buitengewoon groot wonder beschouwd worden, als de mensen die daar persoonlijk getuige van waren nog geen vol­doende duidelijkheid hebben verkregen over wie Degene is die het teken doet; maar als de mensen eenmaal herkend hebben wie Degene is die de tekenen doet, is het teken als zodanig geen wonder meer, want dan zien ze immers in dat voor God, de eeuwig Almachtige, geen enkel ding onmogelijk is.

[14] Wat is deze aarde anders dan het woord en de wil van de Heer vanuit Zijn liefde en wijsheid? Wat zijn de maan, de zon en alle talloze sterren met alles wat ze dragen en bevatten, terwijl het -zoals wij met zekerheid weten ­ook hemellichamen zijn waarvan de meeste, die wij met onze ogen kunnen zien, onvergelijkelijk veel groter zijn dan deze aarde, die ons draagt en voedt?

[15] Als het voor God de Heer van eeuwigheid mogelijk is om zulke grote ~erken enkel door Zijn wil hetzij in één ogenblik dan wel op grond van Zijn liefde en wijsheid in langere tijdsperioden tot leven te roepen, dan kan Hij toch even gemakkelijk door Zijn woord en Zijn wil een kleine plek kale bodem met vette aarde bedekken en op die plek overeenkomstig zijn aard zulke vruchten laten groeien als de gesteldheid van het land volgens de door Hem vastgestelde orde vereist.

[16] Jullie Romeinen, die toch heel verstandig zijn en veel ervaring hebben, kunnen dat gemakkelijk inzien en begrijpen, en zo zullen jullie ook inzien en begrijpen dat niet de tekenen die de Heer nu doet de hoofdzaak voor ons mensen zijn, maar Zijn woord en Zijn leer, die ons de weg naar het eeuwige leven toont. Het woord uit Gods mond is daarom voor ons allemaal alles in alles; daardoor zullen wij eeuwig bestaan en leven en daar zijn, waar Hij is, en Werken doen door Zijn woord en Zijn wil in ons.'

[17] Toen de priester dat van de leerling had gehoord, zei hij: 'Vriend, jij bent in de echte wijsheid uit God al ver gevorderd, en nu verwondert het mij niet dat jullie, oude leerlingen van de Heer, na dit ongehoord grote wonder veel minder verbaasd gereageerd hebben dan wij heidenen! Maar wat je mij nu hebt gezegd zal ik net zo onthouden als wanneer de Heer Zelf het tegen mij had gezegd, en ik dank je voor je vriendschap en je geduld.'

[18] Daarna ging de priester weer naar zijn collega's terug en sprak met hen over wat hij van de leerling, die Andreas heette, had gehoord.

 

105 Het wonderbaarlijke ochtendmaal

 

[1] Nu kwam er een bode uit de stad om ons mee te delen dat het ochtend­maal klaarstond; van louter verbazing over de totaal veranderde omgeving kon hij echter nauwelijks een woord uitbrengen. Daarom zei Ik tegen de waard waarom deze man, ook een door Mij genezen dienaar van het huis, naar ons toe was gekomen, waarop wij ons direct naar de stad begaven. De priesters volgden ons op de voet de stad in, omdat de liefde voor Mij, die in hen was ontwaakt, hen met alle geweld naar Mij toe trok.

[2] Toen wij allemaal het huis van de waard binnenkwamen en ook direct aan tafel gingen zitten, zei de ene hoofdpriester tegen Mij, toen hij zag dat Ik het ochtendmaal tot Mij nam: 'O Heer, Almachtige en hoogst Wijze! Het is toch ook een wonder dat U aards voedsel tot U wilt nemen, aangezien immers alles wat op deze aarde voeding heet, ook een werk is van Uw woord en wil! U zou hier toch ook kunnen zeggen: 'Deze tafel worde in alle rein­heid met spijs en drank uit de hemelen gedekt!', en dan zou gebeuren wat U wilde! Want kijk, ons heidense voedsel is in de ogen van een streng mozaïsche Jood onrein, en toch eet U er samen met Uw leerlingen naar hartelust van!'

[3] Ik zei: 'Kijk, voor de reine is alles rein, en dus zeker ook voor Mij! Waar Ik mensen ontmoet die vol goede wil zijn en daardoor ook al voor het grootste deel rein van hart zijn, is ook hun voedsel rein; want Ikzelf reinig het voor allen, en dan wordt niemand erdoor verontreinigd.

[4] Maar omdat je al gelooft dat Ik door Mijn woord en Mijn wil een tafel met rein voedsel en reine drank vanuit de hemelen kan laten dekken en klaarzetten, kun je aan de tafel hiernaast gaan zitten, dan zal gebeuren zoals je gelooft!

[5] Als de tafel straks met spijs en drank gevuld is, eet en drink dan zonder vrees en schroom; want zulke spijs en drank zal jullie versterken en zeer moe­dig maken in de strijd tegen de vorst van de nacht en van de leugen en het bedrog ten opzichte van heidenen en Joden!'

[6] Hierop gingen alle priesters aan de genoemde tafel zitten, die op hetzelf­de ogenblik met het fijnste byssus gedekt en van het benodigde eetgerei voor­zien was. De schalen stonden echter nog leeg voor de verbaasde gasten en in de kristallen bekers schitterde nog geen wijn, en Ik zei tegen de priesters: 'Kijk, jullie tafel is nu eigenlijk al voorzien van de zuiverste spijs en de zuiver­ste wijn uit de hemelen, wat jullie weliswaar met jullie ogen nog niet zien en ook niet met je tong proeven; maar toch is het er allemaal al!

[7] Maar nu wil Ik dat het geestelijke zich met materie omhult, en daar zien jullie al allerlei spijzen en de beste wijn, en nu kunnen jullie ervan eten en de wijn drinken!'

[8] Nu wisten de priesters helemaal niet meer wat ze moesten denken, en ze putten zich uit in het lofprijzen en eren van Mijn naam.

[9] Daarna begonnen ze te eten en konden de goede smaak van de spijzen, die allemaal op Romeinse wijze klaargemaakt waren, niet genoeg loven, en ook vonden ze de wijn zo buitengewoon voortreffelijk, dat ze allemaal ver­klaarden nog nooit zo'n wijn geproefd te hebben.

[10] onze waard werd dan ook heel begerig om iets van het wonderbaarlijke voedsel van de tafel van de priesters te proeven.

[11] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, wees daar niet al te gretig naar; want wat je aan onze tafel eet, heeft een en dezelfde oorsprong, dezelfde smaak en dezelfde kracht - want ook deze spijzen zijn Mijn woord en Mijn wil.'

[12] Toen de waard dat van Mij had gehoord, zette hij zijn nieuwsgierigheid van zich af en was zo ook helemaal tevreden.

 

106 Over het uitroeien van het heidendom

 

[1] Toen wij ons voldoende met het ochtendmaal hadden gesterkt, evenals de Romeinse priesters, bedankten de priesters Mij luid voor deze wonderbaar­lijke maaltijd, en zeiden toen: 'O almachtige Heer en enig ware God, wij geloven nu allemaal zonder twijfel in U en hebben ook de vaste wil opgevat om de overige heidenen tot dit geloof te bekeren; maar wij zien ook dat dat geen gemakkelijk werk zal zijn, omdat met name het gewone volk nog sterk aan de heidense goden hangt en hun beeltenissen aanbidt en vereert.

[2] Hier in deze stad zal nauwelijks een huis te vinden zijn dat niet helemaal vol staat met beschermgeesten van het huis en duizend andere hele en halve goden, waar voor een deel ook de beschermgeesten van het huis toe behoren, als ze als schutspatroon bij de naam van een familie behoren en als zodanig ook vereerd worden.

[3] Welnu, al die beelden van het duistere heidendom in één keer door onze gesprekken en onderricht over U uit de weg te ruimen, zal ons wel erg zwaar vallen; voor U, o Heer, Heer, zou dat gemakkelijk zijn, want U hoeft het maar te willen en dan zijn in de hele stad al die onbeduidende afgodsbeelden, van welk materiaal ze ook gemaakt zijn, in één keer niet meer aanwezig, en dan zouden wij het gemakkelijker hebben om het volk op de juiste weg van licht en leven te brengen.'

[4] Ik zei: 'Dat zou Ik natuurlijk wel kunnen doen, maar daardoor zou jullie werk voor Mij en Mijn rijk op deze aarde niet gemakkelijker, maar alleen veel moeilijker worden; want een erg verstokt en buitengewoon verduisterd gemoed en de vrije wil van de mensen laten zich niet zo gemakkelijk door nieuwe tekenen en wonderen breken als jullie denken. Want als Mijn tekenen die Ik in Jeruzalem heb gedaan, dat zouden kunnen bewerkstelligen, zouden alle Farizeeën en schriftgeleerden samen met de hogepriester reeds bij Mij zijn en zouden ze Mijn leerlingen zijn; maar ze zijn te zeer verduisterd en ver­stokt, en haten en vervolgen Mij overal als een opruier en verleider van het volk.

[5] Ik zou ook de tempel en hun drogmiddelen* (*nl. van de Farizeeën en schriftgeleerden.) in één ogenblik kunnen vernietigen; maar dat zou de duistere en verstokte mensen niet in het minst verbeteren, maar hen nog hardnekkiger maken in hun grote boosaardigheid. En daarom laat Ik de tempel nog een poos staan en laat Ik de trots en de heerszucht van degenen die daar wonen en van hun vereerders zover komen, dat zij zich tegen Rome zullen richten, en dat zal het einde zijn van Jeruzalem, zijn tempel en zijn inwoners.

[6] Ook jullie moeten daarom bij de overigens goedmoedige inwoners van deze stad en omgeving het oude net zo lang laten bestaan, totdat zijzelf door het licht dat jullie uit Mij hebben zover verlicht raken dat ze zelf inzien dat hun afgodsbeelden niets voorstellen, en dan zullen degenen die verlicht zijn zelf aan het werk gaan om de oude bedriegerijen te vernietigen.Want voor­lopig is het voldoende dat de afgoden in het gemoed van de mensen verwoest en vernietigd worden; als dat tot stand gebracht is, volgt de rest vanzelf wel.

[7] Maar eerst met het vernietigen van de oude geloofsmonumenten begin­nen, en daarna pas de buitengewoon ontstelde en geschokte gemoederen en harten met het nieuwe licht willen verlichten, dat zou hetzelfde zijn als wan­neer iemand zijn oude huis helemaal zou laten afbreken en verwoesten, voor­dat hij een tekening had gemaakt van hoe het nieuwe huis eruit zou moeten zien.

[8] Waar moet hij intussen wonen totdat het nieuwe huis klaar is? Maar als hij het nieuwe huis gebouwd heeft, dan zal het gemakkelijk voor hem zijn het oude omver te halen en het te laten verdwijnen.

[9] Als Ik nu in één ogenblik door de macht van Mijn woord en wil al jullie afgodsbeelden zou vernietigen, zou dat nog deze zelfde dag onvermijdelijk een volksoproer teweegbrengen, dat jullie moeilijk zouden kunnen bezwe­ren, ook al zouden jullie overal in de hele stad nog zo luid en scherp over de grote toorn van de beledigde goden gaan preken; want het volk zou tenslotte heel kwaad gaan vragen waarmee het, terwijl het voortdurend dezelfde offer­bereidheid en deugdzaamheid toont, zozeer tegen de goden gezondigd heeft dat dezen zelfs hun beelden, die het volk steeds hoog in ere hield, hebben weggenomen.

dat dezen zelfs hun beelden, die het volk steeds hoog in ere hield, hebben weggenomen.

[10] Uiteindelijk zou het volk jullie van hebzucht beschuldigen, die het heel goed van jullie kent, en de mensen zouden zeggen: 'Luister eens, priesters, niet de goden, maar jullie hebben dat gedaan! Breng ons de goden terug, anders vallen jullie ten prooi aan onze gerechtvaardigde toorn!'

[11] En kijk, onder zulke omstandigheden zouden jullie Mijn leer en het geloof in Mij moeilijk onder de heidenen kunnen verbreiden.

[12] Bouw dus eerst een nieuw huis voor hen, dan zullen ze jullie zelf helpen het oude helemaal te verwoesten; wat echter de goden in jullie woningen betreft, die voor het merendeel van edele metalen zoals goud en zilver zijn gemaakt, smelt die, verkoop het metaal en verdeel het geld onder de armen, die jullie dan zeker niet zullen verachten.

[13] Mijn rijk, dat Ik nu op deze aarde vestig, is een rijk van vrede. en niet een rijk van tweedracht, vervolging en oorlog; en zo moeten jullie het ook in vrede onder de mensen verbreiden en je daarbij niet van een zwaard bedie­nen!

[14] Als Mijn leer echter eenmaal met het zwaard onder de volkeren verbreid zal gaan worden, zal het er weldra heel ellendig uitzien op deze aarde. Het bloed zal in stromen vloeien, en alle zeeën zullen op treurige wijze gekleurd worden. Wees daarom allemaal vreedzame arbeiders in Mijn naam, en vermijd alle getwist en geruzie! Werk alleen door Mijn liefde in jullie harten; want in de liefde ligt de grootste kracht en macht verborgen!

[15] Bedenk dat jullie heidendom weliswaar een oude, vermolmde en leven­loze boom is -maar hij heeft toch nog wel zoveel stevige houten gedeelten en bijna versteende wortels, dat hij zich niet direct met één bijlslag laat vellen;

maar mettertijd, met de juiste wijsheid, geduld en volharding zal hij onder de vele slagen met de bijl toch moeten wijken. De scherpe bijl, die Ik jullie nu geef, heet wijsheid; voor deze bijl zal uiteindelijk zelfs het meest duistere en harde verzet moeten wijken.

[16] Zo is Mijn wil; handel daarnaar, dan zullen jullie door Mijn liefde in jul­lie gouden vruchten voor Mijn rijk oogsten!'

 

107 Over de naastenliefde

 

[1] Toen de priesters deze aanwijzing van Mij ontvingen werden ze heel blij, bedankten Mij daarvoor, stonden op van hun tafel­ behalve een van hen, die een soort opperpriester was; ze gingen naar hun kamer die zich, zoals reeds meegedeeld, op dat moment ook in het huis van de waard bevond, dat groot Was en stevig gebouwd, en ze overlegden onder elkaar hoe ze deze zaak zou­den aanpakken, om hem zo rustig en goed mogelijk te laten verlopen.

[2] De ene priester die bij ons was gebleven sprak echter met de commandant over het verkopen van de gouden en zilveren afgodsbeelden, omdat ze hier geen gelegenheid hadden die eerst te smelten en daarna als metaal te verko­pen; ook was er in de hele wijde omtrek geen goudsmid die zulke metalen zou kunnen kopen en dan naar believen gebruiken.

[3] De commandant zei: 'Ik zal alles voor jullie doen wat de Heer en Meester over alles goed zal vinden -maar Hij moet Zich er eerst genadig over uitspreken wat helemaal juist is om te doen; want óns willen moet van nu af aan Zijn willen in ons zijn!'

[4] Hierop zei Ik: 'Doe zoals jullie zelf goeddunkt; de hoofdzaak is dat de opbrengst op een doelmatige manier aan de armen ten goede komt, wat jul­lie door Mijn geest in jullie kunnen beoordelen.

[5] Maak waar mogelijk alles goed wat jullie -zoals Ik al eens heb opgemerkt -aan kwaad hebben aangericht, dan zullen jullie daardoor Mijn genade in jullie ziel deelachtig worden! Als jullie een onrecht, dat jullie iemand hebben aangedaan, niet weer goed kunnen maken, heb dan toch de goede wil daartoe en wend je vol geloof tot Mij, dan zal Ik jullie terechte bede niet onverhoord laten!

[6] Maar jullie allen zij ook gezegd dat iemand die niet de allerkleinste scha­de die hij iemand heeft toegebracht weer goed heeft gemaakt, Mijn rijk niet binnen zal gaan! Want wat jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook jullie naaste niet aan!

[7] Wanneer iemand jullie echter schade toebrengt en aldus tegen jullie Zon­digt, vermaan hem dan met alle zachtmoedigheid en vergeef het hem! Als hij zijn leven betert, zal dat jullie ten goede komen; als hij zijn leven echter niet betert, verdoem hem daarvoor dan niet, maar wend je in je hart weer tot Mij, en ook dan zal Ik jullie gerechtvaardigde bede werkelijk niet onverhoord laten!

[8] Doe alles wat jullie doen, met alle liefde in Mijn naam, dan zullen jullie daardoor kinderen Gods en erfgenamen van het hemelrijk worden, en aan jullie zaligheid zal nooit een einde komen, maar die zal eeuwig voortduren!

[9] Als jullie dat allemaal goed hebben begrepen, handel er dan vooral zelf naar en leer ook jullie medemensen ernaar te handelen; want daardoor zullen jullie Mijn rijk, dat niet van deze wereld is, het meest verbreiden onder de mensen, waarvoor jullie later een groot loon in Mijn rijk ten deel zal vallen ­want wat Ik jullie beloof, is en blijft eeuwige waarheid!'

[10] Hierop zei de commandant: 'Heer en Meester! Ik zie de eeuwig grote waarheid van al Uw woorden en lessen zeker in, en voel ook ten diepste in mijzelf dat het onder de mensen zo zou moeten zijn als U ons hebt getoond; maar er zijn onder de mensen niettemin heel veel booswichten, zoals dieven, rovers, moordenaars, echtbrekers, knapen­ en maagdenschenders, zowel onder de Joden als onder de heidenen, en wij hebben heel strenge wetten om der­gelijke misdadigers onverbiddelijk met alle strengheid te bestraffen als afschrikwekkend voorbeeld voor de rest van de mensheid.

[11] Welnu, zo'n misdadiger is toch ook onze medemens en die zou zijn leven mettertijd misschien ook nog kunnen beteren, als men hem het leven liet en hem onderwees in datgene wat als enige goed, waar en juist is, en als men ook de kleinere misdadigers naar een goede school zou sturen en hen de waarheid leerde, in plaats van hen langdurig in kerkers gevangen te zetten.

[12] Maar zolang wij onze onverbiddelijke wetten hebben, kan deze wens van mij slechts een vrome wens blijven; want als ikzelf aan een misdaad schuldig gemaakt zou kunnen worden, zou het mij toch ook liever zijn als men met mij overeenkomstig mijn vrome,wens te werk zou gaan dan dat men mij zon­der enige liefde en toegevendheid zou verdoemen.

[13] Bij de rechters is het nooit: 'Wat jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook Jullie naasten -onze medemensen dus -niet aan!', maar daar is het: 'Ik veroordeel je volgens de wet!', en daarbij is er van enige liefde en erbarmen ook niet het geringste spoor.

[14] Nu ben ik zelf een hoge rechter in dit gebied, dat U, o Heer, goed kent, en Ik heb heel wat misdadigers in de kerkers moeten zetten! Moet ik nu ook aan hen in plaats van de gestrengheid van de wet liefde betonen?'

[15] Ik zei: 'Daar zul je zeker veel goed aan doen, wanneer dat mogelijk is! Wie, de gevangenen lichamelijk en geestelijk van de boeien van de duivel bevrijd~, zal ook bevrijd worden van de boeien van de eeuwige dood!

[16] Wie rechter is en zijn ambt over verblinde mensen zachtmoedig en rechtvaardig uitoefent, zal later ook door Mij zo gericht worden. Met de maat waarmee jullie meten, zal jullie ook weer gemeten worden!

[17] Wie barmhartig is, zal ook bij Mij barmhartigheid vinden; wie echter een strenge rechter is, zal in Mij ook een strenge rechter vinden -want juist die strengheld, waarmee hij zijn medemensen heeft gericht zal later zijn eigen rechter zijn!

[18] Ieder mens draagt dus zijn eigen toekomstige rechter al in zich. Dat zij jou tot een richtlijn, Mijn vriend Pellagius!'

[19] Daarmee was hij volkomen tevreden, en wij begaven ons toen weer naar buiten, maar naar een andere kant van de stad Afek.

 

108 De belofte en vermaning van de Heer

 

[1] De heuvel, waar we ons 's ochtends hadden bevonden, lag aan de oostkant van de stad; het gedeelte waar we nu na het ochtendmaal heengingen lag aan de westkant buiten de stad, en was een nog hogere heuvel. Deze heuvel was voorheen ook helemaal kaal; maar 's ochtends werd ook deze met vette aarde bedekt en rijkelijk voorzien van allerlei gras en welriekende kruiden.

[2] Toen we bij deze heuvel kwamen verwonderden allen zich en de waard en de Romeinse priester zeiden: ' Zie nu toch eens hoe ver de goddelijke kracht en macht in al zijn volheid reikt! Dat het oosten van de stad door Uw machtwoord, o Heer, groen werd, dat hebben wij vanmorgen gezien; maar . dat U, o Heer, ook ons nog ruwere en kalere westen met Uw macht hebt bedacht, daarvoor zij U nu nogmaals onze dank gebracht!

[3] Dit gedeelte buiten onze stad, van waaruit men een mooi en wijds uitzicht naar het westen en zuiden heeft, werd door ons burgers van deze stad vanwe­ge de zeer onverkwikkelijke kaalheid ervan maar heel zelden bezocht, en in de zomer, die hier heel heet is, al helemaal nooit; want het zwarte gesteente werd door de stralen van de zon steeds zo erg verhit, dat men er absoluut niet op kon lopen.

[4] Nu is door Uw overgrote goedheid en genade, o Heer, ook dit dorre en woeste gedeelte buiten onze stad, die overigens zeer aanzienlijk is, in vrucht­baar land veranderd, en onze kudden, die nu erg klein zijn en die wij alleen in de lager gelegen dalen in stand konden houden, zullen hier in deze hoger gelegen streken ruim voldoende voer kunnen vinden en zich ook weldra aanzienlijk kunnen vermeerderen, waardoor wij in staat zullen zijn de armen en ook de vreemdelingen meer weldaden te bewijzen dan tot nu toe moge­lijk was.

[5] 0 Heer en Meester van eeuwigheid zonder begin of einde! Nu is de hele wijde omgeving van deze stad door Uw genade in een waar Elysium* (* Het zijn Romeinen die dit zeggen, en voor hen betekent 'Elysium' het gezegende oord van eeuwige gelukzaligheid, ons 'paradijs'.) veran­derd, en het aanschouwen ervan schenkt ons grote vreugde; maar één ding willen wij U nog voor deze streek vragen.

[6] Kijk, deze hele streek is erg arm aan water en heeft maar heel weinig goede waterbronnen! Maar voor U is alles mogelijk! Zou U deze streek niet ook van verschillende goede, zuivere waterbronnen willen voorzien?'

[7] Ik zei: 'Ook dat zullen jullie op de juiste tijd ontvangen; alleen zal Ik nu op deze heuvel voor jou, onze waard, omdat hij tot jouw bezit behoort, een zeer rijke waterbron laten ontstaan, die deze hele stad voldoende van water zal kunnen voorzien. Wat deze hele wijde omgeving echter betreft, daar zul­len in de winter, die niet lang op zich zal laten wachten, vanzelf bronnen ont­staan die deze streek van water voorzien.

[8] Zorg er echter voor dat jullie niet opdrogen in het geloof in Mij en in liefde voor Mij en jullie naasten, en droog worden in jullie harten; want als dat bij jullie of bij jullie nakomelingen zou optreden, dan zouden ook deze bronnen opdrogen en zou deze hele wijde omgeving nog droger worden dan ze tot nu toe geweest is.

[9] Toen deze streek in de tijd van Jozua en de richters aan de Israëlieten werd gegeven, was ze net zo vruchtbaar als ze nu is, en ze bleef dat ook onder de eerste koningen van Israël; toen later echter nijd, afgunst, vervolging en oor­logen onder de stammen van Israël optraden en de joden zich van Mij afkeer­den en Mij steeds meer begonnen te vergeten, liet Ik deze streek door hevig onweer en grote stormen in de wijde omtrek verwoesten, en alle vlijt van de mensen die zich hier vestigden, was niet meer in staat deze velden vruchtbaar te maken.

[10] Nu heb Ik deze streek weer vruchtbaar gemaakt, en daar helemaal boven op deze heuvel zien jullie ook al een rijke bron ontspringen, en jullie vlijt zal het water daarvan weten te verzamelen en naar de juiste plaatsen te leiden; maar blijf in de liefde die jullie Mij beloofd hebben en wordt niet afvallig in het geloof in Mij, dan zal ook Ik met Mijn zegeningen bij jullie blijven!

[11] Wat jullie de Vader in Mijn naam zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden, en waar ook maar twee of drie van jullie in Mijn naam vol geloof bij elkaar zullen komen, zal Ik in de geest van Mijn liefde, macht en kracht in jul­lie midden zijn. Wat jullie dan vol vertrouwen vragen zal Ik jullie ook geven, als datgene wat jullie vragen, bevorderlijk is voor het heil van jullie ziel.

[12] Als jullie echter om ijdele dingen van deze wereld zouden vragen, dan zullen die jullie niet gegeven worden, zoals ook jullie een kind geen scherp mes in handen zouden geven om ermee te spelen, ook al zou het jullie nog zo smeken, aangezien jullie wel weten dat jullie kinderen zichzelf maar al te gauw en zeker met het scherpe mes letsel zouden toebrengen. .

[13] Jullie zijn in geestelijke dingen ook nog min of meer onervaren, en Ik alleen weet het allerbeste wat jullie nodig hebben om het eeuwige leven te bereiken. Zoek dus vooral Mijn rijk en zijn gerechtigheid, dan zal al het ove­rige jullie erbij gegeven worden; want Ik weet altijd en eeuwig waar jullie behoefte aan hebben.

[14] Maar als jullie Mij in de toekomst het een of ander willen vragen, vraag Mij dan iets dat gerechtvaardigd, goed en waar is!’

 

109 De almacht van de Heer en de beperkingen ervan

 

[1] De waard zei: 'O Heer, dat ik en de priester U om de bewatering van deze streek hebben gevraagd, was toch niet ongerechtvaardigd, niet goed of onwaarachtig?'

[2] Ik zei: 'Neen, helemaal niet; maar als jullie Mij in het vervolg om puur aardse dingen zouden vragen, zou dat volgens Mijn orde niet zo gerechtvaardigd, goed en waar zijn, omdat al te grote aardse voordelen steeds nadelen voor de ziel zijn.

[3] Ik ben echter niet in deze wereld gekomen ten behoeve van het lichaam, maar alleen ten behoeve van de ziel van de mens; daarom moeten jullie Mij vooral alleen datgene vragen wat jullie ziel tot echt, eeuwig voordeel strekt. Want wat voor nut zou het voor een mens hebben als hij alle dode schatten van deze wereld zou winnen, maar daardoor aan zijn ziel zeker de grootste schade zou lijden? Hoe zou hij die kunnen redden uit de dood en het gericht van de wereldse materie?

[4] Jullie zeggen bij jezelf nu wel: 'Heer, bij U zijn alle dingen heel goed mogelijk, en ook de materie van deze aarde is Uw werk!' Daar hebben jullie wel gelijk in -maar toch zeg Ik jullie dat bij de mens voor Mij niet alles mogelijk is en mogelijk mag zijn; want als Mij bij de mens alles mogelijk zou zijn, had Ik nooit Zelf als volmaakt mens naar jullie in deze wereld toe hoe­ven komen om jullie met Mijn hoogst eigen mond te onderrichten.

[5] Want Ik heb de mens een vrije wil gegeven en zijn verstand het ware en goede getoond en daarnaast het slechte en boosaardige, opdat hij zichzelf onderzoekt, richting geeft en ontwikkelt; want daardoor is hij pas een mens en geen dier, dat door Mijn macht wordt vastgehouden en gericht, dat over­eenkomstig Mijn dwingende wetmatigheden moet handelen zoals die in hem zijn gelegd en dat derhalve geen vrijheid, zelfbepaling en geen aan hem toe­vertrouwde zelfstandigheid in zich heeft.

[6] Afgezien van zijn lichaam heeft de mens echter van Mij uit geen dwin­gende wet, maar een geheel vrije wet in zijn wil en een volkomen onbeperkt verstand, waarmee hij alles kan onderzoeken, beproeven, begrijpen en ont­houden en dan datgene tot richtlijn voor zijn handelen kan nemen wat hij als waar en goed heeft onderkend.

[7] Onderzoeken ook jullie dus alles, behoud datgene wat jullie waar en goed bevonden hebben, en handel en leef daarnaar; dan zullen jullie je daardoor tot ware, Mij altijd en eeuwig geliefde kinderen ontwikkelen en net als Ik vrij en zelfstandig worden!

[8] Als jullie je zodoende Mijn wil, die jullie nu kennen, volledig eigen gemaakt hebben en daardoor ook sterk zijn geworden in het levende geloof in Mij, zal ook de hele schepping jullie onderdanig zijn, net zoals aan Mijzelf, en zullen jullie nooit meer een overtreding kunnen begaan en kunnen zondi­gen tegen Mijn eeuwige orde, die de grondslag van al het ontstaan, zijn en bestaan is. Daaruit zal dan ook het ware en uiterst zalige eeuwige leven van jullie ziel bestaan, en waar Ik zal zijn, zullen ook jullie als Mijn geliefde kin­deren bij Mij zijn en werken zoals Ik.

[9] Opdat de mens die hoogste zaligheid kan bereiken, moet hij volgens zijn volkomen vrije wil en onbegrensde verstand en inzicht zichzelf richting geven en zichzelf bepalen en ontwikkelen overeenkomstig Mijn wil, die Ik hem bekend heb gemaakt -en Ik kan en mag met Mijn almacht zijn vrije wil niet aan banden leggen en hem tot handelen dwingen zoals een ander schep­sel dat nog gericht is, wat jullie nu allemaal grondig en naar waarheid zullen

[12] Daarmee wil Ik echter helemaal niet gezegd hebben dat jullie in licha­melijke nood Mij niet om hulp zouden mogen bidden.Ja, Ik zeg jullie boven­dien nog dat jullie, als jullie je naasten uit liefde voor Mij en in Mijn naam lichamelijke weldaden bewijzen, daarvoor tot heil van jullie ziel zeer rijkelijk met geestelijke goederen beloond zullen worden, en dat jullie, als jullie door de werken der liefde in het levende geloof in Mij zullen blijven, van Mij de kracht zullen ontvangen om door het opleggen van jullie handen de zieken te genezen en degenen die door boze geesten bezeten worden, waar er met name in deze tijd erg veel van zijn, van zulke kwellingen te bevrijden.

[13] Maar die dingen zullen jullie alleen kunnen bewerkstelligen in het volste en werkelijk vaste geloof in Mij. Kortom, met Mij zullen jullie tot alles in staat zijn, maar zonder Mij tot niets! Blijf daarom voortdurend in Mij door de liefde en door het geloof, dan zal Ik evenzo in jullie blijven met Mijn liefde, waarheid, macht en kracht!'

 

110 De commandant vraagt naar de hel

 

[1] Na die uitgebreide woorden bedankten allen Mij, omdat Ik hen met zoveel geduld over zulke belangrijke dingen had onderwezen, en ze beloof­den Mij vast dat ze die leer onmiddellijk in hun leven zouden toepassen, al zou dat ook menige strijd kosten.

[2] 'Want geen enkele goede en grote zaak ten behoeve van het leven van de mensen' , zeiden ze, 'kan zonder moeite en veel strijd bereikt worden; hier gaat het echter om het bereiken van het hoogste levensbezit van de mensen, en dus is het des te meer zaak om geen inspanning, werk en strijd te schuwen.

[3] Wij Romeinen zijn echter geen mensen die de strijd schuwen en wij heb­ben geen vrees voor een vijand, en daarom zullen wij in korte tijd menige overwinning behalen; in eerste instantie op onze eigen zwakheden, die onze meest nabije en vaak hardnekkigste vijanden zijn, en daarna ook gemakkelijk de vijanden buiten ons overwinnen -als U, o Heer, ons niet met Uw genade zult verlaten, ook dan niet als wij die nog mensen van deze aarde zijn, ooit in de een of andere levenssituatie een fout zouden maken en vallen.

[4] Maar laat niet al te grote verzoekingen over ons komen, daar vragen wij U nu om in de blijde hoop, dat U dat verzoek niet onverhoord zult laten!'

[5] Ik zei: 'Kijk, deze aarde en de hele zichtbare hemel met alles wat die bevat zullen vergaan, maar Mijn woorden en Mijn beloften zullen eeuwig niet ver­gaan! Ik zal jullie gerechtvaardigde beden ook nooit onverhoord laten; maar in deze tijd heeft het rijk Gods geweld nodig, en alleen zij zullen het in alle volheid bezitten, die het met geweld naar zich toe trekken. Daarom zal het Volledig bereiken ervan nog heel veel innerlijke en uiterlijke strijd kosten.

[6]Vrees echter niet voor de vijanden, die wel het lichaam van een mens kun­nen doden, maar de ziel geen schade kunnen toebrengen; als jullie iemand vrezen, vrees dan God, die een boze ziel naar de hel kan verstoten! ,

[7] Nu trad de commandant naar voren en zei: 'O Heer en Meester, aange­zien U nu gewag hebt gemaakt van de hel -het oord waarvan de Joden gelo­ven dat de slechte zielen daar door de ergste duivels eeuwig gemarteld wor­den, terwijl ook de heidenen zo'n oord van verschrikking kennen onder de naam Orcus of ook wel Tartarus -zeg ons nu ook, zo helder dat ook wij het kunnen begrijpen, hoe het met die hel gesteld is, waar die is, en wie er na zijn lichamelijke dood in dat oord van verschrikking terechtkomt!

[8] Want nu wij heel duidelijk uit Uw mond hebben gehoord wat voor zalig­heden de mensen te wachten staan die overeenkomstig Uw leer leven en handelen, geloof ik dat het niet minder noodzakelijk is om ook nader op de hoogte te raken van het lot van verschrikking van diegenen die op deze wereld uitgesproken en onverbeterlijk Uw vijanden en tegenstanders zijn, opdat wij hun ook kunnen zeggen en tonen hoe, waar en wat ze daarvoor aan gene zijde kunnen verwachten, om hen zo mogelijk gemakkelijker van hun boze verkeerdheid af te brengen en voor Uw rijk te winnen.'

[9] Ik zei: 'Mijn vriend, je hebt wel gelijk datje Mij dat vraagt; maar nu is het nog moeilijk omjou daar iets begrijpelijks over te zeggen, omdat jouw inner­lijke liefde levensgeest nog niet volkomen in je ziel is overgegaan. Maar Ik wil je wel zoveel zeggen als jij en de anderen kunnen begrijpen, dus luister en let goed op!

[10] Kijk, zoals de hemel overal is waar goede mensen zijn die Mij lief en welgevallig zijn, zo is ook de heloveral waar verachters van God, vijanden van al het goede en ware, leugenaars, bedriegers, boosaardige dieven, rovers, moordenaars, gierigaards, heerszuchtige mensen die op wereldse eer belust zijn, en boosaardige, liefdeloze hoereerders en echtbrekers zijn.

[11] Als je wilt weten hoe het er in zo'n hel uitziet, kijk dan alleen maar naar het gemoed, de boze liefde en de kwade wil van zo'n mens, in wie de hel heerst; dan zul je je daardoor gemakkelijk realiseren hoe het er uitziet in de hel, die juist een werk van dergelijke mensen is!

[12] In de hel wil iedereen de eerste, de hoogste en meest onbeperkte heerser en gebieder zijn, de hoogste macht en heerschappij hebben, alles bezitten, en allen moeten hem gehoorzamen en voor een zeer slecht loon voor hem wer­ken.

[13] Van een waarheid, die zulke boosaardige onzinnigheid en zeer slechte blindheid en dwaasheid verlicht, kan daar vanzelfsprekend nog minder sprake zijn dan op deze wereld, waar een heerszuchtige tiran zich door een lichten­de waarheid over het onrecht dat hij op wrede wijze de mensen heeft aange­daan, ook nooit zodanig zal laten bekeren, dat hij zijn gouden troon zou ver­laten, echte boete zou gaan doen, zijn onrecht in zou zien en zou proberen om het onrecht dat hij zoveel mensen heeft aangedaan, weer zoveel mogelijk goed te maken.

[14] Probeer jij zo'n woesteling maar eens te bekeren; dan zal je maar al te gauw duidelijk worden hoe hij jou tegemoet zal treden!'

 

111 Waarom uiterlijke vormen vernietigd dienen te worden

 

[1] (De Heer:) , Als men echter zelfs met het helderste licht van de waarheid niets kan uitrichten, met welk ander middel zou men dergelijke mensen dan kunnen bekeren zonder hun vrije wil met almacht gevangen te nemen -wat niet anders kan gebeuren dan door zo'n mens zijn geheel verkeerde, boosaar­dige eigenliefde volkomen te ontnemen. Maar iemand die liefde te ontnemen zou hetzelfde betekenen als de gehele mens geheel en al te doden en te ver­nietigen. Maar dat is niet de bedoeling volgens de eeuwige en onveranderlij­ke orde, omdat alles, van het kleinste tot het grootste -of het volgens jullie menselijke verstand nu goed of slecht is -evenmin vernietigd kan worden als God, de oereeuwige kracht en macht, en Zijn liefde en wijsheid Zelf, van waaruit alles zijn bestaan heeft.

[2] Overgangen van het onvolmaakte naar het volmaakte zijn heel goed mogelijk, omdat God daardoor -op menselijke wijze gesproken -Zijn grote gedachten en ideeën vrije zelfstandigheid wil verschaffen; die overgangen zijn echter geen vernietigingen, maar slechts schijnbare vernietigingen op het meest uiterlijke, natuurlijke gebied. Slechts de materiële vormen, waarin de geestelijke levenskracht een tijdlang in zekere zin afgezonderd en gescheiden van het algemene, goddelijke, geestelijke wezen sluimerend en verborgen is, kunnen vernietigd worden, maar hun innerlijke wezen nooit.

[3] Deze uiterlijke vormen moeten daarom wat hun uiterlijke verschijnings­vorm betreft vernietigd kunnen worden, omdat anders een geestelijke vervol­making, d. w.z. het tot een vrij, zelfstandig individu worden van een wezen, volkomen onmogelijk zou zijn. Want voor jullie mensen, die nu ook nog in een laatste materiële vorm zitten, is het zichtbare en waarneembare geschape­ne immers ook niets anders dan de door Mijn wil tijdelijk vastgehouden gedachten en ideeën die Ik, als het nodig is, kan veranderen zoals en wanneer Ik dat overeenkomstig Mijn liefde en wijsheid wil?

[4] Ik doe dat echter niet uit een soort gril, om Mijzelf daardoor op menselij­ke wijze een zeker heerszuchtig genoegen te verschaffen, maar Ik doe dat overeenkomstig Mijn eeuwig wijze en liefdevolle orde uit de eeuwige nood­zaak om Mijn gedachten en ideeën een volledig vrije, individuele en werke­lijk ware zelfstandigheid te verschaffen. Als dat langs een andere weg mogelijk zou zijn -die er echter niet is en ook niet kan zijn, wat jullie nu evenwel nog niet helemaal kunnen inzien en begrijpen -dan zou Ik daar zeker de voor­keur aan hebben gegeven boven deze weg, die jullie als te langdurend en in zekere zin moeizaam beschouwen; maar de weg die jullie kennen is en blijft de enig mogelijke en derhalve ook de enige ware en beste, omdat alleen daar­langs Mijn doelen volkomen bereikt kunnen worden.

[5] Als nu de mensen op deze aarde zich deze orde van Mij niet willen laten welgevallen en aan de hand van hun verstand en vrije wil een andere en naar zij menen betere en wijzere orde voor zichzelf willen scheppen -wat zowel aan deze als aan gene zijde heel vaak het geval is -moeten ze het aan zichzelf toeschrijven, wanneer ze daardoor in plaats van in een betere, in een steeds maar slechtere toestand van leven en bestaan terechtkomen en tenslotte zozeer verdwaald en uitgeput raken, dat zij -helaas -op geen enkele andere manier geholpen kunnen worden dan door het voelen van alle denkbare kwellende toestanden, die ze zichzelf bezorgd hebben; en dergelijke gevoe­lens duren dan net zo lang, tot een ziel in zichzelf begint te keren en steeds meer inziet dat zij, door zich tegen Mijn orde te verzetten, noodzakelijkerwijs haar toestand nooit zal verbeteren, maar alleen verslechteren.

[6] Kijk, Mijn vriend Pellagius, zo'n uit vrije wil volgehouden weerstreven van Mijn orde is de eigenlijke hel met al haar duisternis, kwaad, slechtheid en onbeschrijfelijke kwellingen!'

 

112 Waartoe ziektes dienen

 

[1] (De Heer:) 'En kijk ook eens naar een mens op deze wereld, die licha­melijk kerngezond is! Omdat die mens zo gezond is, misbruikt hij zijn gezondheid door allerlei onmatig zinnelijk genot en onnodige krachtsinspan­ningen.

[2] Er komen wel echt ervaren mensen naar hem toe die tegen hem zeggen: 'Vriend, vriend, misbruik je gezondheid toch niet zo -want die gaat door zo'n onnatuurlijke en onverstandige leefwijze snel en gemakkelijk verloren; en als die eenmaal weg is, kan geen arts en geen geneesmiddel je die weer teruggeven en blijf je je leven lang een ziekelijk en lijdend mens!' - Maar de gezonde mens stoort zich daar niet aan en blijft ermee doorgaan.

[3] Na enkele jaren overkomt hem echter een ernstige lichamelijke ziekte en wordt hij aanvankelijk ontzettend boos vanwege die ziekte, die buitengewoon hinderlijk voor hem is. Hij laat artsen komen, en het lukt hun om hem weer te genezen, zij het ook niet helemaal, maar toch zo, dat het draaglijk is. Na zijn genezing zeggen de artsen hem heel ernstig: 'Vriend, wees nu verstandig en val niet weer terug in je oude leefwijze, anders overkomt je opnieuw een ziekte, nog veel erger dan deze waar wij je ternauwernood van hebben gered, en dan zul je moeilijker te helpen zijn dan deze keer!'

[4] De genezene neemt deze raad wel een tijdlang in acht; maar dan bekruipt hem zijn begeerte opnieuw. Hij begint weer in strijd met de orde te leven; en hoewel hij al duidelijke waarschuwingen bespeurt dat hij opnieuw ernstig ziek zal worden, stoort hij zich daar toch niet aan en zondigt verder tegen zijn toch al sterk verzwakte natuur.

[5] Hij krijgt dan ook noodzakelijkerwijs een nog ergere ziekte en krijgt ont­zettende pijn. De artsen komen nogmaals en proberen hem te genezen. Maar deze keer wil het hun niet zo snel lukken, en ze manen hem tot geduld; want omdat hij hun raad niet heeft opgevolgd, moet hij het nu aan zichzelf toe­schrijven dat hij door zijn oude lichtzinnigheid een veel ergere en langer durende kwaal heeft gekregen.

[6] Deze mens moet nu meer dan een jaar lang lijden en wordt heel zwak en vertwijfeld; maar na een jaar gaat het weer iets beter met hem, en hij zweert bij alles wat hem heilig is dat hij de raad van de artsen en andere verstandige en ervaren mensen nooit meer in de wind zal slaan.

[7] Ja, deze tweede, zeer bittere ervaring heeft die mens al aanzienlijk verstan­diger en behoedzamer gemaakt, en hij komt weer op krachten. Maar als hij zich weer helemaal goed voelt, denkt hij bij zichzelf: 'Och, als ik mijzelf slechts één keer een oud genoegen gun, zal dat vast niets uitmaken!' Hij doet dat ook één keer, en komt er deze keer nog heelhuids vanaf. Maar omdat hij er die keer heelhuids vanaf is gekomen, denkt hij weer: 'Welnu, omdat het helemaal niet fout is gegaan, zal het mij een tweede en derde keer vast ook niet schaden!' En zo zondigt hij een tweede, derde en ook vierde keer.

[8] En kijk, de oude ziekte werpt hem opnieuw voor enkele jaren zodanig op bed, dat geen arts meer in staat is hem te helpen zoals de eerste en de tweede keer.

[9] Na vier lange jaren van bitter lijden gaat het beter met hem, meer doordat hij gewend raakt aan het lijden dan door de geneesmiddelen, en nu pas ziet hij in dat al zijn hevig lijden een genade van God was, waardoor hij van al zijn lichtzinnigheid in zoverre is genezen, dat hij daardoor zijn ziel toch zuiverder en God welgevalliger heeft kunnen maken; want door het lijden van het lichaam wordt de ziel van de mens deemoediger, geduldiger en ernstiger en wint zij aan kracht om de zinnelijkheid van het vlees meester te worden.'

 

113 Hoe moeilijk het is voor verdwaalde zielen aan gene zijde om te keren

 

[1] (De Heer:) 'En kijk, de ziel van deze mens, die Ik je nu heb getoond, is door veellijden en pijn, die hij door zijn leven in strijd met de orde zichzelf had bezorgd, nuchter, geduldig, bescheiden, zuiverder geworden en krachtiger om aan haar innerlijk leven te werken, en ze is ernstiger en dieper in zichzelf gaan keren. Zo worden ook de zielen in de grote wereld aan gene zijde door allerlei soorten lijden, wederwaardigheden en ook pijn, die ze echter alleen maar zichzelf bezorgen, mettertijd gelouterd, en wel doordat zijzelf een echte afkeer krijgen van hun verkeerde handelwijze en die in zichzelf steeds dieper beginnen te verafschuwen; zodoende veranderen ze hun liefde, hun wil en daarmee ook hun denken en streven volkomen, keren in zichzelf, d.w.z. in hun ware levensgeest en gaan op die manier als het ware van trede tot trede over naar een helderder en gelukkiger bestaan.

[2] In de grote wereld aan gene zijde gaat dat evenwel moeilijker en moeiza­mer dan op deze wereld, en bij heel veel zielen, die te diep gezonken zijn in hun leven dat in strijd met Mijn orde is, zal er een voor jou onvoorstelbaar lange tijd nodig zijn, voor ze in zichzelf de weg naar Mijn eeuwige en onver­anderlijke orde gevonden zullen hebben.

[3] Op deze aarde staat ieder mens op een vaste bodem en heeft vóór zich een groot aantal goede en slechte wegen en om zich heen allerlei raadgevers, lei­ders en leraren; hij kan met slechts weinig onderzoek gemakkelijk voor al het goede kiezen en zo dan ook zijn liefde en zijn wil veranderen, en op die manier kan hij in al zijn handelen volgens Mijn orde, die hem steeds duidelij­ker wordt, steeds volmaakter worden. Maar in het andere leven heeft de ziel van de mens niets anders dan alleen zichzelf en schept ze haar eigen wereld, net zoals in een droom.

[4] In zo'n wereld kunnen er dan ook geen andere wegen zijn dan die, welke een ziel vanuit haar liefde, wil en fantasie voor zichzelf gebaand heeft.

[5] Als haar liefde en wil volgens Mijn orde goed en gerechtvaardigd zijn, al is het ook slechts voor het grootste deel, dan zal zo’n ziel ook spoedig na enke­le bittere ervaringen, die ze waarschijnlijk opdoet langs de een of andere weg die in strijd is met mijn orde, natuurlijk eerder en gemakkelijker voor de weg van de orde kiezen, daarop voorwaarts gaan en op die manier van haar bestaan in fantasie en droom overgaan naar een waar en reëel bestaan, waar in het steeds helderder licht alles wat vroeger nooit in haar gedachten op kon komen, steeds begrijpelijker voor haar wordt.

[6] En zo'n ziel, die al zuiverder is geworden doordat zij zelfhaar leven gebe­terd heeft, komt dan natuurlijk snel en gemakkelijk vooruit. Maar een ziel die in een wereld van dromen en boze fantasieën leeft - die zijn voortgekomen uit haar eigen liefde en haar eigen wil, beide in strijd met de orde - en waar vaak nauwelijks een weg half binnen de orde bestaat en kan bestaan, zal daar­entegen heel veel moeite hebben er in zichzelf voor te kiezen om op haar weg, die nauwelijks merkbaar zo half binnen de orde loopt, na lange tijd een weg op te gaan die geheel binnen de orde loopt en naar het ware licht des levens leidt, en daarop met nog heel veel hindernissen te strijden en geheel en al binnen Mijn orde op te stijgen.

[7] Hoe zal het in de andere wereld dan een ziel vergaan, die nog geen halve of kwart weg binnen Mijn orde heeft en er dus ook geen zal kunnen vinden? Kijk, dat is dan al de eigenlijke hel!

[8] Zo'n ziel zal al haar talloze slechte wegen in haar duistere wereld van dro­men en fantasieën opgaan en zich tot heerschappij zelfs over Mij willen ver­heffen.

[9] Maar omdat ze daar niet alleen niets mee zal bereiken, maar alleen maar steeds meer verliest, wordt ze ook steeds toorniger, grimmiger en in steeds grotere woede wraakzuchtiger, maar daardoor ook steeds duisterder en mach­telozer.

[10] Stel je nu eens de talloze slechte wegen in de dwaze fantasiewereld van zo'n ziel voor! Wanneer zal ze die allemaal doorlopen hebben, voor ze zover zal komen dat ze ook maar heellicht gaat vermoeden dat al haar strevingen en inspanningen zinloze dwaasheid zijn, en dat er daarna in haar een zeker verlangen wakker en actief wordt, om in het vervolg liever te gehoorzamen dan zelf over alles te heersen?!'

 

114 De vergeefse poging om een tiran op te voeden

 

[1] (De Heer:) 'Ga maar eens naar de jou eerder getoonde heerszuchtige tiran, wiens denken en streven er alleen op gericht is de hele wereld te vero­veren, alle andere regeerders tot zijn laagste slaven te maken en zich door alle volkeren op aarde als een over alles gebiedende God te laten eren en aanbid­den, breng een machtig oorlogsleger bijeen, overval zijn landen, neem hem al zijn steden en burchten af, neem tenslotte hemzelf gevangen en zeg dan tegen hem: 'Kijk eens, trotse en zeer hoogmoedige dwaas van een koning, die de hele wereld wilde veroveren en alle andere heersers der volkeren tot slaven wilde maken - nu ben je in mijn macht en moet je je naar mijn wil voegen! Ik wil echter niet hard tegen je zijn, maar ik wil je genade voor recht laten wedervaren, als jij je in je gemoed zelf verdeemoedigt en een mens wordt die voor al zijn medemensen het goede wil en het onrecht, dat je zo ongehoord vaak aan hen bedreven hebt, wil goedmaken. Ik zal je weliswaar in verzeker­de bewaring nemen en alle richtingen gadeslaan die jouw gedachten en stre­vingen uitgaan. Als ik merk dat je helemaal veranderd bent, heb ik de macht en de goede wil omjou weer naar je rijk te brengen en als ware regeerder op de troon te zetten, tot heil, maar nooit meer tot onheil van de volkeren die onder jouw tirannie hebben geleden!'

[2] En kijk nu verder, Mijn vriend Pellagius! Jouw gevangene zal je daarop beloven alles te doen wat je hem ook maar zult opdragen, omdat je beloofde hem in ruil daarvoor zijn rijk en zijn troon terug te geven. Maar denk je dat zijn gemoed daardoor geheel en al anders zal worden? Voor de schijn, ja, maar in werkelijkheid zeker niet; want als je hem weer op de troon zet, zal zijn hele streven er in het geheim op gericht zijn zich op jou te wreken. Want een hoogmoedige en trotse koning zozeer te verdeemoedigen dat hij van de hoogste schitterende troon ver beneden de bedelstaf terechtkomt, betekent hetzelfde als een volmaakte duivel van hem te maken, die dan in het rijk van de eeuwige duisternis vrijwel nooit meer te helpen is.

[3] Als zo'n mens geheel van de grootste woede en de onverzoenlijkste wraakzucht vervuld is, of hij nu koning is of slaaf, is hij niet meer te bekeren en te verbeteren. Het is het beste om dergelijke mensen met alle geduld te verdragen en hen bij gelegenheid te vermanen, zoals Ik dat Zelf heb gedaan door de mond van Mijn vele profeten.

[4] Als ze zich - zoals gewoonlijk - daar niet aan storen, moet men enkele zeer gevoelige tuchtigingen over hen laten komen, waarbij hun tenminste half duidelijk wordt dat zij die zelf veroorzaakt hebben; als ze zichzelf dan toch niet veranderen, moet men hen volledig van de aarde wegvagen, wat natuur­lijk altijd alleen Mij toekomt, omdat Ik als enige altijd het duidelijkste zie wanneer de maat der gruwelen van zo'n mens vol is.

[5] Als je goed nadenkt over wat Ik je nu over de hel heb gezegd en getoond, zal je wel duidelijk worden wat de eigenlijke hel is, en hoe en waar die is.

[6] Zoals een goed en volgens Gods wil deugdzaam en vroom mens de hemel als het rijk Gods onverwoestbaar in zich draagt, zo draagt ook de uitgespro­ken tegenstander van Gods orde de helonverwoestbaar in zich; want dat is immers zijn liefde en zijn onwrikbare wil en zodoende ook zijn leven. - Heb je dat nu begrepen?'

 

115 Een voorspelling van de Heer over de Laatste Tijd

 

[1] Nu zei Pellagius: 'Ja, o Heer en Meester, wij danken U allemaal voor dit licht, dat zich er natuurlijk niet voor leent een goed menselijk hart vrolijk te stemmen. Maar toch is het goed dat een slecht mens zichzelf richt, verdoemt en geheel en al voor altijd van het goede afzondert.

[2] Maar als men in dit geval heel machtige engelengeesten vanuit de heme­len zichtbaar naar zulke mensen toe zou zenden, die hen hun onrecht duide­lijk zouden aantonen en hun zending ook door grote tekenen zouden beves­tigen, dan zou het toch heel vreemd moeten lopen als ze niet in zichzelf zouden keren en zich bekeerden!'

[3] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, het strekt jouw hart tot grote eer dat jij zo denkt; maar de wens die jij nu uitspreekt, is op deze wereld alsook bij tijd en wijle in de andere wereld al heel vaak door Mij ten uitvoer gebracht en had op dege­nen die nog steeds te redden waren ook steeds een uitstekende en vaak lang aanhoudende invloed, maar op degenen die al helemaal verstokt slecht waren helemaal niet.

[4] Kijk eens naar het verhaal over Sodom en Gomorra! Toen zijn er werke­lijk engelen uit de hemelen naar Lot toegekomen -en wat hebben ze bereikt? Lees maar, dan zul je het zien! Lees, wat er ten tijde van Noach gebeurde! Wie, behalve Noach met de zijnen, stoorde zich daaraan? Wat deed Mozes niet ten overstaan van de tirannieke farao - en die werd steeds maar bozer en liet niets na om Mozes en de Israëlieten net zo lang zo erg mogelijk te ver­volgen, tot de zee hem samen met zijn leger verzwolg! Kijk naar het verhaal over Jericho! Daar gebeurden onder Jozua grote tekenen, en afgezien van een hoer stoorde niemand zich daaraan! Lees dan de verhalen van alle grote en kleine profeten, dan zul je zien hoe weinig ze bij de eigenlijke verstokte zon­daars tegen Gods orde hebben bereikt!

[5] Maar laten we niet kijken naar al die dingen die op deze aarde in de tijd vervlogen zijn, maar laten we naar de grote ongekende huidige tijd kijken!

[6] Kijk eens naar Mijn leerlingen! Wie zijn zij?Voor het merendeel arme vis­sers! Er zijn er hier ook wel enkelen uit Jeruzalem, die Mij nu al geruime tijd volgen. Maar waar zijn de eigenlijke grote gebieders van die stad, die toch ook Mijn woorden hebben gehoord, en waar Ik als de Heer Zelf in gezel­schap van een van de grootste engelen uit de hemelen voor hun ogen de grootste tekenen heb gedaan, evenals de engel naast Mij?

[7] Wat heeft dat alles echter tot stand gebracht? Wel, dat ze Mij nu aan een stuk door met de grootste haast vervolgen en Mij proberen te doden!

[8] Uiteindelijk zal Ik dat ook nog - zoals Ik je al duidelijk heb gemaakt - aan Mij laten gebeuren, d.w.z. aan Mijn lichaam, en zal op de derde dag weer opstaan, naar al Mijn vrienden toekomen en hen troosten en sterken -en toch zullen die verstokten zich daar niets van aantrekken, maar ook Mijn vrienden met dezelfde haast vervolgen, en wel net zo lang tot de maat van hun gruwelen vol raakt en Ik hen van de aarde zal wegvagen.

[9] In de toekomst zal Ik tot aan het einde van de wereld Mijn boden vanuit de hemelen zenden, opdat Mijn woord niet vernietigd zal worden en al te zeer zwart gemaakt wordt door de slechte kinderen van deze wereld; maar ook zij zullen omwille van Mijn naam min of meer vervolgd worden, tot de tijd dat Ik zal wederkomen als een bliksem, die van het oosten tot het westen alles wat er op aarde is en goede of kwade dingen doet heel helder zal ver­lichten.

[10] In die tijd zal Ik een grote schifting over de hele aardbodem laten gaan, en alleen de goeden en reinen zullen behouden worden.

[11] Daaraan kun je wel zien dat Ik aan jouw wens vanaf het allereerste begin van de mensen steeds heel getrouw heb voldaan, dat Ik daar zeker nu ten zeerste aan voldoe en evenzo tot aan het einde der tijden van deze wereld aan zal voldoen; maar de wil van de mens zal nochtans steeds vrij blijven, en ieder mens zal in iedere tijd de beproeving van het lichamelijke leven moeten doormaken, zal zichzelf in alle begeerten en lusten van het vlees zoveel mogelijk moeten verloochenen en in alles deemoedig en geduldig moeten zijn, om aldus Mijn rijk in zichzelf waarlijk te behoeden en te voltooien. Want iedereen die bij Mij wil komen, zal even volkomen moeten zijn als Ikzelf; en om ervoor te zorgen dat hij dat ook kan worden, ben Ikzelf in levende lijve naar jullie in deze wereld gekomen om jullie allemaal de weg daarheen te wijzen.

[12] Laten jullie je dus niet verleiden en verblinden door de wereld, door haar materie en de lusten van jullie vlees, opdat niet het gericht van de wereld, haar materie en jullie vlees in jullie ontwaakt en daarmee de eigenlijke hel, die de ware, tweede dood van de ziel is.'

 

116 De geestelijke omgeving van de Heer

 

[1] Deze woorden van Mij maakten diepe indruk op de ziel van de aanwezi­ge Romeinen, en allen zeiden bij zichzelf: 'Ja, ja, Hij heeft in alles gelijk, en wij mensen zijn Hem volle ernst, en geen grap of speelgoed van Zijn godde­lijke macht!'

[2] Daarop zei de commandant weer tegen Mij: 'Heer en Meester over alles! Tijdens Uw uiteenzetting, die bijzonder belangrijk was en vol goddelij­ke inhoud, hebt U er ook over gesproken dat een van de meest volmaakte engelen uit de hemelen geruime tijd zichtbaar voor de mensen samen met U rondgetrokken is, en dat hij getrouwen naar waarheid over U heeft getuigd dat in U Diegene in deze wereld naar de mensen toe is gekomen die door de mond van de profeten al heel lang beloofd was, waar ook wij heidenen al lange tijd van op de hoogte waren. Is het nu misschien ook nog mogelijk dat U, o Heer en Meester, ook voor ons een engel uit Uw hemelen hierheen roept, dat hij voor ons verschijnt en wij hem zien?'

[3] Ik zei: 'O zeker wel - hoewel het verschijnen van een engel jullie geloof in Mij niet nog sterker zal maken dan het al is!

[4] Maar Ik hoef zo'n engel niet uit een of andere verre hemel hierheen te roepen, zoals jij denkt; want waar Ik ben, is ook de allerhoogste hemel met de talloze engelenscharen die Mij altijd en eeuwig omgeven.

[5] Ik zal jullie ogen enkele ogenblikken lang openen, dan zullen jullie Mijn omgeving zien! En zo geschiede Mijn wil!’

[6] Toen Ik dat had gezegd, zagen allen hoe er als het ware in wijde cirkels ontelbaar vele engelen op lichte wolken stonden, zaten en knielden, terwijl ze allemaal hun blikken naar Mij richtten en Mij loofden en prezen.

[7] Dit verschijnsel verdoofde de Romeinen, en ze vroegen Mij of Ik de hemel voor hun nog te onwaardige ogen weer wilde sluiten. Ik sloot dan ook onmiddellijk hun innerlijke gezicht, en zij zagen geen engelen op lichte wol­ken meer; maar naast Mij zagen ze Rafaël in zijn bekende gestalte van een jongeman, gehuld in vlees en bloed.

[8] Vol verbazing over de grote bevalligheid van deze jongeman vroeg de commandant Mij wie hij was, en waar hij nu zo plotseling vandaan was geko­men.

[9] Ik zei: 'Dit is dezelfde engel die naar Mijn wil geruime tijd steeds om Mij heen was, als dat nodig was om het geloof verder op te wekken, en die even zichtbaar als nu de mensen onderwees en ook grote tekenen deed. Als jullie willen, kunnen jullie zelf met hem praten, net als met Mij.'

[10] Toen liep de commandant naar Rafaël toe en vroeg hem of hij altijd om Mij heen was om Mij te dienen.

[11] Rafaël zei: 'De Heer heeft onze diensten niet nodig; maar toch dienen wij Hem in alle liefde, doordat wij jullie mensen dienen overeenkomstig Zijn wil en jullie beschermen tegen al te erge vervolgingen van de hel.

[12] Hoe meer wij in naam van de Heer te doen krijgen, zowel op deze aarde als op nog talloos vele andere aarden in de eindeloze scheppingsruimte, des te gelukkiger en zaliger zijn wij. Doen jullie evenzo, dan zullen jullie worden en kunnen wat ik ben en kan!'

[13] Daarop zei de commandant: 'Watje bent weet ik al; maar watje kunt weet ik nog niet.'

[14] De engel zei: 'Wat de Heer Zelfkan, kan ik ook. Uit mijzelf kan ik wel­iswaar even weinig als jij; maar vanuit de wil van de Heer, die mijn hele wezen vervult en uitmaakt, kan ook ik alles. Maak ook jij de wil van de Heer volkomen tot de jouwe, dan zul jij ook kunnen wat ik kan!'

[15] Hierop verdween Rafaël plotseling, en de commandant nam zijn paar woorden goed ter harte.

[16] Daarop kwam er een bode van de herberg die ons uitnodigde voor het middagmaal, en wij begaven ons onmiddellijk naar de herberg, waar het klaargemaakte maal op ons wachtte.

 

117 De burgers van Afek bewonderen de nu vruchtbare omgeving

 

[1] Nadat wij in de herberg het welbereide middagmaal tot ons hadden genomen, waaraan ook de in de herberg achtergebleven heidense priesters deelnamen, kwamen er ook een paar andere vooraanstaande burgers van deze stad naar de herberg, die nog niets over Mij wisten.

[2] En een van hen zei vol verbazing tegen de waard (een burger): 'Weet je nog niet dat de hele wijde omgeving van onze stad groen is geworden en in bloei staat? Zou dat een gevolg van de aardbeving zijn, of hebben de goden zich over deze streek ontfermd, als gevolg van de gebeden van onze priesters en de offers die wij hun gewillig hebben gebracht? Het is echt geen grap, maar volkomen ernst!'

[3] De waard zei: 'Je vertelt ons niets nieuws; want wij weten dat ook en zijn er buitengewoon blij om! Maar wij weten nog meer dan jullie. Ga maar eens naar mijn heuvel, die in het westen buiten de muren van onze stad ligt, dan zullen jullie daar een nieuwe, zeer rijkelijk stromende waterbron vinden, Waarmee onze hele grote stad meer dan voldoende van uitstekend water voorzien kan worden! Wij zullen dan ook zo spoedig mogelijk ons uiterste best doen om het water naar de stad te leiden om daarmee onze reeds volko­men droog geraakte kelderputten te vullen; we zullen geen gebrek aan water hebben en zullen ook onze kudden niet meer in de diepe kloven en dalen hun schrale voer hoeven te laten zoeken. Ga nu maar naar buiten en overtuig jezelf'

[4] Toen de burgers dat van onze waard gehoord hadden, bogen ze voor de commandant, die ze goed kenden, en begaven zich allemaal direct naar de genoemde plaats.

[5] Toen ze de rijke bron aantroffen kwam er geen eind aan hun verbazing, en een van hen, die nog tamelijk sterk in de heidense goden geloofde, zei: 'Luister, nu moeten we vóór alles met de priesters overleggen dat er zo spoe­dig mogelijk op deze heuvel een tempel voor de god Neptunus gebouwd wordt, als dank voor de zo grote genade en weldaad die hij ons nu heeft bewezen, en ook dat er tot grotere eer van die god een eigen Neptunus priester door ons onderhouden moet worden, voor wie wij in de buurt van deze bron dan ook een mooie grote woning willen en zullen bou­wen!'

[6] Een ander zei: 'We zullen alles doen wat onze priesters ons opdragen; want alleen zij weten wat er gedaan moet worden. Wij weten dat niet; daarom zullen wij naar onze krachten doen, wat zij in naam van de goden zullen bepalen.'

[7] Daar waren allen het mee eens, ze gingen de stad in en wezen ook veel andere burgers erop. Want nog geen mens in de hele stad wist van dit wonder, ten eerste omdat het nauwelijks enkele uren bestond, en ten tweede omdat die plek van de stad vanwege zijn al genoemde onvruchtbaarheid maar zelden werd bezocht.

[8] Toen dan ook de andere burgers over deze bron hoorden, liep iedereen, jong en oud, naar de plaats van het wonder en bekeek het tot bijna tegen de avond, en zodoende bleven wij verschoond van al te opdringerige mensen en konden al gauw na het middagmaalongehinderd en gemakkelijk voorberei­dingen treffen om verder te reizen.

[9] Voordat Ik met Mijn leerlingen deze plaats verliet, vertelde Ik de com­mandant en ook de priesters wat de burgers bij de bron met elkaar hadden besproken, en dat de priesters nu wel zouden weten wat hun te doen stond, om te zorgen dat het heidendom niet nog dieper zou gaan wortelen dan het bij deze heidenen door deze gebeurtenis toch al het geval was.

[10] Toen zei de commandant: 'Dat, o Heer en Meester, zullen wij met Uw voortdurende hulp wel weten te voorkomen! In werelds opzicht ben ik hier de enige gebieder en sta alleen onder de overste Cornelius, die tegenwoordig in Kapernaüm zijn residentie heeft, en de opperstadhouder Cyrenius, die gewoonlijk in Tyrus en bij tijd en wijle ook in Sidon verblijft.

[11] Aangezien zij beiden U, o Heer en Meester, ook heel goed kennen en in de hoogste mate achter Uw heilige levenszaak ten behoeve van ons mensen staan en dus het verbreiden van Uw leer niet zullen belemmeren, hoeven wij niet bang te zijn dat wij bij ons werk voor het hoogste heil van de mensen op weerstand zullen stuiten.'

[12] Ik zei: 'Zonder weerstand zal het werk voor Mijn rijk weliswaar niet gaan; maar als jullie op allerlei kleine en af en toe ook grote weerstanden stui­ten, verlies dan niet de moed, het vertrouwen en het geloof in Mij, dan zullen jullie niet tevergeefs gewerkt hebben. Want - zoals Ik jullie al heb gezegd -in deze tijd, waarin de macht van de hel op deze aarde meer dan groot is gewor­den onder de mensen, heeft Mijn rijk geweld en grote inspanningen nodig, en alleen diegenen zullen het als hun eigendom bezitten, die het met geweld naar zich toe trekken.

[13] Er zullen derhalve ook over jullie nog allerlei beproevingen en verzoe­kingen komen; maar als die komen, bedenk dan dat Ik het jullie van tevoren heb meegedeeld.

[14] Wees dan moedig en strijd wijs en steeds met alle liefde tegen het aan­stormen van de wereld in jullie en ook buiten jullie, dan zullen jullie met Mijn voortdurende hulp in rijke mate gouden vruchten oogsten voor jullie werk voor de hemel, en jullie vreugde daarover zal groot en onvergankelijk zijn.

[15] Iedere flinke arbeider is zijn loon waard, en hoe zwaarder en moeizamer het werk is, des te groter en beter loon is de arbeider ook waard -wat jullie wel inzien. Maar wie niet meer wil werken, omdat de moeite hem te groot lijkt, kan ook geen loon verwachten en zal dan ook niet eten, maar honger lijden.

[16] Als lichamelijke honger al zo'n kwelling is, dan zal de geestelijke honger des te kwellender zijn voor iedereen die al eens van het brood uit de hemelen heeft gegeten maar verder geen moeite heeft gedaan om een grotere voorraad van dit brood deelachtig te worden, opdat zijn ziel voor eeuwig van die voor­raad kan leven.

[17] Het ware brood en de ware drank uit de hemelen ben Ik, in de eeuwige waarheid van alles wat Ik jullie heb geleerd.                                                  .

[18] Jullie hebben van dit brood en deze wijn weliswaar een grote voorraad ontvangen; zorg er echter nu zelf voor dat die bij jullie niet minder wordt! Om dat krachtig te voorkomen, moeten jullie voortdurend in Mijn naam werkzaam zijn! Moge Mijn liefde jullie sterken en Mijn wijsheid jullie lei­den!'

[19] Na deze woorden van Mij stonden wij allemaal op, en allen dankten Mij met vele tranen voor het onderricht en voor alle andere weldaden die Ik hun bewezen had.

 

118 Het vertrek van de Heer uit Afek

 

[1] Na deze vele dankbetuigingen vroeg de commandant Mij of hij Mij nog verder naar de volgende plaats mocht begeleiden.

[2] Ik zei: 'Vriend Pellagius, je hebt tot hier toe voldoende gedaan, evenals allen die bij jou waren; ga nu maar weer in jouw gebied aan het werk in je ambt, alsook in het ambt waarin Ik je nu heb aangesteld!

[3] Als je naar Pella terugkeert zul je ook veel werk aantreffen. Ik zal nu met Mijn leerlingen alleen Mijn reis voortzetten, en wij zullen elders onze weg ook zeker vinden; blijf jij dus nog een paar dagen hier en ondersteun de priesters in hun aanvankelijk zware werk voor Mijn rijk -maar begeef je dan naar Pella!

[4] Als er binnenkort vreemdelingen en ook Joden naar jullie toekomen, maak dan niet teveelophef over Mijn daden, en maak Mij niet onnodig voor­tijdig bekend!'

[5] Toen Ik dat tegen de commandant had gezegd, gaf Ik de leerlingen een wenk om de herberg te verlaten en in oostelijke richting verder te trekken en buiten de stad op Mij te wachten.

[6] Daarop pakten de leerlingen wat ze bij zich hadden en liepen vooruit -op Johannes na, die bij Mij bleef en daarna samen met Mij ook de andere leer­lingen volgde.

[7] Ik bleef echter nog een kwartiertje achter vanwege Veronica, om haar te troosten, omdat ze bij Mijn vertrek heel verdrietig was geworden.

[8] Toen Veronica na korte tijd weer monter was, verliet ook Ik de herberg en ging, alleen vergezeld door de commandant en Mijn leerling Johannes, de leerlingen achterna die vooruit waren gegaan.

[9] Bij de heuvel die wij 's ochtends hadden bezocht wachtten ze op Mij, en toen Ik daar aankwam, nam de commandant afscheid van Mij en begaf zich naar de zijnen in de stad; ook wij trokken vlug verder, en wel in oostelijke richting naar een andere stad, waarvan de naam niet zo belangrijk is.

 


 

[10] Menigeen zal nu vragen wat voor invloed Mijn leer in de loop van de tijd op de heidenen in Afek heeft gehad, hoe dat ging en hoe lang het duur­de voor deze heidenen geheel en al overgingen tot het geloof in Mij. Heel in het kort kan daarvan gezegd worden, dat er reeds na verloop van nauwelijks een jaar in deze hele stad en ook in de tamelijk uitgestrekte omgeving ervan niet een heiden meer woonde.

[11] Aanvankelijk was er natuurlijk wel flink verzet; maar omdat het volk door de priesters en bij tijd en wijle ook door de commandant zelfheel goed onderricht werd, zag het ook al gauw de oude dwalingen in en voelde het zich uitermate gelukkig in het kennen van de zuivere waarheid, en Ik liet zeker niet na om iedere trouwe belijder van Mijn leer in woord en daad Mijn kracht te schenken.

[12] Na Mijn opstanding bezocht Ik ook met name deze plaatsen en schonk de inwoners alle troost en gaf hun de juiste kracht om in Mijn naam te wer­ken.

[13] Ten tijde van de grote nood in Jeruzalem en in heel Judea diende ook de stad Afek als een toevluchtsoord voor de vluchtende Joden die Mijn leer vol­komen aanhingen, en allen die daarheen kwamen werden er goed opgeno­men.

[14] De commandant stichtte mettertijd zonder enig werelds opzien te baren zelf een gemeente, die later, toen ik hem bij Mij riep, ook zijn naam droeg.

[15] Hijzelf leefde na Mijn hemelvaart nog ongeveer dertig jaar en werd tot overste benoemd over al de tien grote steden waartussen zich een groot aantal kleinere steden bevonden, die allemaal tot de tien steden

werden gerekend

[16] Dat is zo in het kort een overzicht, dat laat zien hoe het in deze steden en plaatsen in de loop van de tijd verder ging met Mijn leer.

 

De Heer onderweg naar Bethsaïda

 

119 De ontmoeting met de karavaan uit Damascus

 

[1] En nu zullen we weer naar onszelf terugkeren en zien -maar ook zo kort mogelijk -hoe het vanaf Afek verder met ons ging.

[2] Toen wij ongeveer twee uur gaans van de eerdergenoemde stad verwijderd waren, ontmoetten wij een heel grote handelskaravaan, die vanuit Damascus naar de kuststeden trok om daar haar waren aan de man te brengen.

[3] Toen deze karavaan zich echter in plaats van in de haar maar al te bekende woeste streek in een bloeiende, gezegende streek bevond, wist ze de weg niet meer en verkeerde in de mening dat ze verdwaald was.

[4] Toen wij bij de karavaan kwamen, kwam de leider van karavaan naar Mij toe, omdat Ik voorop liep en de leerlingen Mij volgden, en hij vroeg Mij: 'Kijk eens, goede vriend, wij zijn handelslieden uit Damascus en trekken tweemaal per jaar naar de kuststeden, omdat wij onze waren daar gemakkelijk en goed kunnen verkopen! Wij hebben altijd de weg via Afek, Golan, Abila, Pella en Genezareth genomen en kennen de weg dus heel goed. Tot hier kunnen wij ons onmogelijk in de weg vergist hebben en zouden wij ons nu al zo dicht in de buurt van de stad Afek moeten bevinden, dat wij die binnen een paar uur zouden moeten bereiken. Wij kennen echter het onvruchtbare gebied waar de oude stad in ligt; die begon hier, waar de weg heel hobbelig wordt en tussen deze zwarte basaltrotsen door begint te lopen, en dan wisten wij dat wij in de buurt waren van onze halteplaats voor de nacht.

[5] Maar kijk eens -hier is geen sprake meer van een dor gebied! Alles is groen, en langs de weg staan groepen van allerlei vruchtbomen, terwijl je nog geen halfjaar geleden, toen wij ook over deze weg trokken, hier en daar nau­welijks een geheel verkommerde doornstruik zag! Wij moeten ons dus toch een keer vergist hebben in de weg, die wij al zolang kennen, en nu weten we niet waar we ons bevinden en in welke richting we moeten gaan om weer op de goede weg te komen. Maar jullie zullen hier ter plaatse wel bekend zijn en zo goed en vriendelijk zijn om ons te zeggen hoe dat zit.'

[6] Ik zei: ' Als jullie deze reis al heel vaak gemaakt hebben en tot aan deze plaats niet verkeerd zijn gegaan, zal hij van hieraf verder ook wel de goede zijn, aangezien wijzelf nu langs deze weg juist van Afek komen!'

[7] De leider van de karavaan zei: 'Jawel, jawel, je zou heel goed gelijk kunnen hebben, goede vriend; want de ligging van de hele omgeving lijkt toch te zijn zoals wij die heel goed kennen! Maar toch zijn er streken die qua vorm als twee druppels water op elkaar lijken, maar toch geheel anders zijn, zoals je langs de Eufraat dergelijke streken dikwijls aantreft.

[8] Maar ik geloof wat je zegt, namelijk dat wij ons hier al op de goede weg naar Afek bevinden. Maar wat hebben de burgers van de stad gedaan, dat zij het zeer grote dorre gebied, in het midden waarvan zich de stad met slechts enkele kleine boomgaarden bevond, in zo'n korte tijd in een zo'n weelderig en bloeiend land hebben veranderd? Waar hebben ze die duidelijk heel vette aarde vandaan gehaald om in de wijde omtrek het kale gesteente mee te bedekken, en met welke middelen hebben ze die hier naartoe gehaald?

[9] Wij kennen de mensen in Afek wel en weten, dat ze bij lange na niet de vereiste middelen en evenmin voldoende arbeidskrachten bezitten voor zo'n werk; en als dit de omgeving rond Afek is -waar ik nu niet meer aan wil twij­felen -dan zal dat echt niet op een natuurlijke manier gebeurd zijn.

[10] Als de inwoners van Afek nou strenge en vrome joden warelf, zoals er in Damascus nog enkele zijn, dan zou je je kunnen voorstellen dat er een groot profeet is opgestaan, iemand zoals Mozes of Elia, die deze woestenij op won­derbaarlijke wijze van aarde en daarna van allerlei soorten planten en vrucht­bomen heeft voorzien. Maar juist de mensen in Afek zijn verstokte heidenen en bekende vijanden van de joden, en aan hen zou iemand als Mozes of Elia vast niet in naam van Jehova zo'n weldaad bewezen hebben, maar hij zou zeer waarschijnlijk alleen voor hen gedaan hebben wat Mozes de farao en Elia die afgodspriesters heeft aangedaan.

[11] De verandering van dit behoorlijk grote gebied is dus echt een raadsel, en wij kunnen ons daar alleen maar steeds meer over verbazen. Ons verstand schiet daarbij echt te kort en is te onnozel om vast te stellen wat hier gebeurd moet zijn. Vergeef ons dat wij jullie, die ook reizigers zijn, langer dan betame­lijk is op deze plaats staande hebben gehouden!

[12] Maar sta mij nog één ding toe, beste en zeer gedienstige vriend, namelijk dat ik je nog met de volgende vraag lastigval: hebben jullie deze streek nooit eerder bezocht, toen die nog een volkomen woestijn was? Want ik vind het merkwaardig dat jullie het absoluut niet vreemd lijken te vinden dat deze streek nu een uiterst vruchtbaar land is.'

 

120 De Heer richt enkele woorden tot de karavaan

 

[1] Ik zei: 'Zodra jullie in Afek komen, zullen jullie wel meer te horen krijgen over de verandering van deze voormalige woestijn in vruchtbaar land. Wij weten allemaal heel goed hoe dat gebeurd is, en we kennen de machtige oorzaak van deze verandering. Maar de dag loopt zowel voor ons als voor jullie ten einde, en we hebben geen tijd meer om dat hier voor jullie uiteen te zet­ten.

[2] Maar laat jullie dit gezegd zijn: als farao zich door de waarschuwingen van Mozes op dezelfde manier van zijn afgodendom bekeerd zou hebben als de inwoners van Afek zich tot het zuivere, ware jodendom hebben bekeerd, zou hij de bekende plagen niet opgelegd hebben gekregen en zouden alle woes­tijnen van Egypte groen zijn gaan worden.

[3] De inwoners van Afek hebben zich tot de ene en enig ware God bekeerd, waar jullie je in de grote herberg weldra van zullen overtuigen, en ze zijn der­halve als een oude verdorde twijg aan de stam van Abraham weer volkomen groen en levend geworden. De God van Abraham, Isaak en Jacob is nog geheel Dezelfde die Hij sinds eeuwigheid was -en voor Hem zijn alle dingen mogelijk!

[4] Hij, die de hele aarde en alle schepselen door Zijn wil tot bestaan heeft kunnen roepen, zal ook wel zo'n kleine woestijn van vette aarde en planten en allerlei vruchtbomen kunnen voorzien. Aangezien jullie zelf ook Joden zijn, zullen jullie de betekenis van Mijn woorden waarschijnlijk wel kunnen begrijpen?

[5] Weliswaar is jullie jodendom ook al voor het grootste deel een wereldse leefwijze geworden, en de oude gebeurtenissen, waar jullie uit de Schrift nog zo half en half van op de hoogte zijn, zijn door jullie ook naar het rijk der fabelen verwezen; maar toch is het niet zoals jullie wereldse verstand je ingeeft, maar werkelijk volkomen anders!

[6] In jullie puur wereldse dingen, waarmee de innerlijke geest geen enkele binding mee heeft, kan jullie wereldse verstand wel oordelen en beslissen; maar in de goddelijke dingen oordeelt en beslist alleen een levend geloof in God en de zuivere liefde voor Hem en daardoor voor de naaste.'

[7] De leider zei: 'Werkelijk, vriend, jij bent nog een echte strenggelovige Jood, waarvan er bij ons ook nog enkele zijn; maar ondanks hun vaste geloof ziet het er rond onze stad toch voor het merendeel heel onvruchtbaar uit, en de goede Jehova schijnt Zich niet speciaal om ons, inwoners van Damascus, te bekommeren!’

[8] Ik zei: 'Hij bekommert zich om jullie precies evenveel als jullie je om Hem bekommeren!'

[9] De leider zei: 'Wij sturen toch ieder jaar onze voorgeschreven offers naar de tempel in Jeruzalem, en die is tevreden over ons!'

[10] Ik zei: 'Dat doen jullie weliswaar en jullie eren God met jullie lippen en runderen, maar jullie harten zijn ver van Hem!    ..

[11] De ware, door Mozes en de profeten verkondigde liefde voor Hem is in jullie niet groen en levend, en het is in jullie evenals in de tempel van Jeruzalem heel woest en dor geworden; zo is ook alles rond jullie stad woest en dor, en jullie zullen met al de inspanningen van jullie handen de woestijnen rond Damascus nooit in vruchtbare landstreken veranderen. Dat hebben jullie ook niet nodig, omdat jullie met iedereen handel drijven en jullie stad goed voorzien van brood en allerlei wereldse schatten, maar Je daardoor ook steeds verder van God verwijderen, terwijl jullie in plaats daarvan als ware Joden Hem in jullie gemoed steeds meer zouden moeten naderen.

[12] Maar als jullie zelf al verstandig, wijs en machtig genoeg zijn geworden om uitstekend in je eigen onderhoud te voorzien, dan hoeft God de Heer Zich ook echt niet speciaal om jullie te bekommeren.

[13] Maar reis nu naar Afek; daar zullen misschien ook jullie in je gemoed iets groener beginnen te worden dan tot nu toe, en dan zal een woestijn die is gaan bloeien,jullie niet meer laten geloven dat je de juiste weg bent kwijtge­raakt!

[14] Wie in zichzelf niet op de goede weg is, is ook in deze wereld nergens op de goede weg.'

[15] Toen de leider deze woorden uit Mijn mond had vernomen, zei hij: 'Vergeef mij dat ik jullie zo lang heb opgehouden! Maar ik en de hele kara­vaan hebben daar veel bij gewonnen. U bent een grote en uitzonderlijke schriftgeleerde van de echte oude stempel; als u naar ons in Damascus zou komen, zou het in en rond de stad weldra groen gaan worden en gaan bloei­en. Maar bij ons is het met de schriftgeleerdheid erg slecht gesteld, en daarom is ook het geloof lauw; want waar geen goede leraren zijn, kunnen ook geen goede leerlingen zijn. Maar ik dank u nu uit naam van de hele karavaan voor het geduld en de moeite die u voor mij over hebt gehad; kom een keer naar ons in Damascus, dan zult u door ons uitstekend ontvangen worden!’

[16} Ik zei: 'Ikzelf zal in deze persoon, die nu met je spreekt en zoals Ik nu ben, waarschijnlijk niet naar Damascus komen; maar je kunt er verzekerd van zijn dat Ik er binnenkort een echte leerling van Mij naartoe zal sturen!'

[17] Toen Ik dat tegen de leider had gezegd, bedankte hij nogmaals voor de vriendelijkheid die Ik hem betoond had. De hele karavaan bewoog zich toen verder, en Ik trok met Mijn leerlingen ook snel weer verder.

 

121 De Heer neemt zijn intrek in een herberg bij Bethsaïda

 

[1] Wij bereikten nog voor zonsondergang een stad niet ver van Bethsaïda; in die plaats en ook in de omgeving daarvan had Ik vroeger al eens onderricht en tekenen gedaan.

[2] De inwoners van deze plaats waren meest herders en vissers; want alle nu genoemde plaatsen, waar Ik vanaf Genezareth doorheen trok, bevonden zich als het ware in een grote halve cirkel min of meer in de buurt van het Meer van Galilea en langs de Jordaan, waar de rivier vanuit het meer zuidwaarts stroomt.

[3] De ligging van deze steden en ook hun namen zijn niet zo belangrijk, maar heel belangrijk is wat Ik daar heb geleerd evenals wat Ik daar heb gedaan; dat laatste is evenwel­ nota bene - in deze tijd voor het grootste deel in vergetelheid geraakt, terwijl veel wat van mond tot mond werd overgele­verd, zo misvormd werd, dat er nog geen jota waarheid meer van overbleef. Maar dat is niet zozeer of eigenlijk helemaal niet belangrijk, want, zoals gezegd, alleen de trouw bewaarde leer, die de waarheid van alle waarheden is, is het allerbelangrijkste en van levensbelang.

[4] In die kleine plaats, die wij zoals gezegd nog voor zonsondergang hadden bereikt, vonden wij bij de voor het merendeel arme inwoners een heel vrien­delijke ontvangst.

[5] Er was daar ook een kleine herberg, waarin het met alles wat een herberg zou moeten hebben, zeer armelijk gesteld was.

[6] Van brood en wijn was daar helemaal geen sprake; gedroogde vis, een bepaald soort wortels, gedroogde vijgen, pompoenen, hazelnoten en schapen­kaas was alles wat men daar kon krijgen.

[7] De waard, die een Griek en een heel goed en geduldig mens was, had een tamelijk groot gezin, waaronder ook drie zonen, die allemaal ouder waren dan twintig. Deze drie trokken iedere week naar het Meer van Galilea, dat een kleine dagreis van deze plaats verwijderd lag, vingen daar vissen en brach­ten die getrouw naar huis.

[8] Deze keer waren ze ook twee dagen geleden al van huis gegaan om vis te halen, maar waren nog niet zoals gewoonlijk tegen de avond van de derde dag na hun vertrek teruggekeerd, en daarom waren de waard, zijn vrouwen ook de andere kinderen heel angstig en bezorgd dat de drie misschien iets was overkomen.

[9] De waard klaagde direct zijn nood tegenover Mij en verontschuldigde zich ook voor het feit dat hij ons deze avond behalve wat kaas en schapen­ en geitenmelk niets te bieden zou hebben, als zijn drie zonen niet gauw met een lading vis naar huis zouden komen.

 

122 De Heer onthult de waard de oorzaak

van het uitblijven van zijn zonen

 

[1] Ik stelde de waard echter gerust en zei: 'Wees daar maar niet bang voor! Jouw drie zonen zullen via Bethsaïda binnen een uur hier aankomen met een rijke lading; want ze hebben deze keer zoveel vis gevangen, dat zij en hun drie lastdieren die maar ternauwernood kunnen vervoeren. Maar in Bethsaïda hebben ze bij een bekende twee lastdieren geleend, en nu gaat het vervoer van de vele goede vissen wel sneller.'

[2] De waard, die veel met het jodendom ophad, zei: 'De God van de Joden geve dat je de waarheid spreekt!'

[3] Ik zei: 'Vriend, als Ik niet heel zeker zou weten dat het zo is, zou Ik het je ook niet gezegd hebben; want bij Mij gaat de waarheid boven alles, en Ik ben de grootste vijand van iedere leugen!'

[4] De waard, die zich begon te verwonderen over Mijn zelfverzekerdheid­ zei: 'Vriend, ben jij soms een Joodse ziener, dat je bepaalde dingen zo zeker schijnt te weten, waar je op een natuurlijke manier nauwelijks van op de hoogte kunt zijn? Want jullie komen via Afek hierheen, en die stad ligt op de bergen die het Jordaandal begrenzen, tamelijk ver voorbij de plaats waar de Jordaan uit het meer stroomt; Bethsaïda ligt nog bij de bergen, waarvan de uitgestrekte uitlopers de oever van het meer zelf vormen -en zodoende kun je vanzelfsprekend absoluut niet op natuurlijke wijze weten hoe het mijn zonen vergaat, die op weg naar huis zijn.

[5] Maar omdat je mij met grote zelfverzekerdheid over hun toestand inlicht, moet je een ziener zijn; maar als je dat bent, zeg mij dan om mij nog meer gerust te stellen, hoeveel schapen en geiten ik bezit!'

[6] Ik zei: 'Vriend, als je Mij zou kennen zou Ik tegen je zeggen: het is niet zo erg betamelijk vanje datje Mij durft te verzoeken! Maar omdat je Mij tot nu toe nog niet kent, wil Ik je vraag wel beantwoorden.

[7] Wel, jij bezit dertig schapen, waarvan twee mannetjes en bijgevolg achten­twintig vrouwtjes, waarvan er echter maar veertien melk geven, de andere veertien niet; de oorzaak daarvan is jou als heer des huizes welbekend. En kijk, met jouw geiten is het precies zo gesteld! Ben je nu meer overtuigd dat Ik ook wel kan weten hoe het met jouw drie zonen gaat?'

[8] De waard zei: 'Ja, vriend, nu geloof ik jouw woorden zonder te twijfelen ­en watje me ook zult zeggen, ik zal het geloven; want nu ben ik er volkomen van overtuigd dat je werkelijk een ziener en derhalve ook een wijze van de Joden bent!

[9] Kijk, ik en ook mijn weinige buren zijn pas ongeveer dertig jaar geleden hierheen gekomen en hebben ons met toestemming van de Romeinse recht­bank hier gevestigd, omdat hier in deze oude plaats helemaal geen mensen woonden en er derhalve in de wijde omtrek geen eigenaren waren.

[10] Ongeveer vijftig tot zestig jaar geleden moeten hier nog enkele sterk verarmde Joden hebben gewoond; maar omdat ze behalve wat wortels niets uit de harde bodem konden halen, verlieten ze deze plaats en moeten zich nu ergens aan het Meer van Galilea gevestigd hebben. Wat er verder met hen gebeurd is, zal de God van de Joden waarschijnlijk wel het beste weten.

[11] Wij waren en zijn nog Grieken en kwamen uit Tyrus, waar wij visserij bedreven en daarbij een klein vermogen hadden verworven. We zouden ons ook graag in een betere omgeving gevestigd hebben; maar daarvoor was ons vermogen te klein. Met onze vlijt hebben we deze bodem voor een deel toch zo goed bewerkt dat ze ons voedt, zij het ook slechts karig.

[12] In Bethsaïda maakten we al gauw kennis met een oude, zeer wijze Jood, die tevens een zeer welgesteld man was en ons menige weldaad bewees.

[13] Deze Jood vertelde ons, dat deze nu zo verdorde landstreek vroeger tot de meest gezegende behoorde. Maar toen de Joden geleidelijk aan steeds meer afvallig werden van hun oude en enig ware God en Hem begonnen te vergeten, trok Hij ook Zijn zegeningen van deze bodem terug, liet grote onweersstormen komen waardoor de vette aarde van deze bergachtige gebie­den weggespoeld werd, en wat nog enigszins verschoond bleef van de stor­men, werd door herhaaldelijke en langdurige oorlogen verwoest. En zo werd deze vroeger zo rijk gezegende streek een echte woestijn en zou dat ook blij­ven, zolang de mensen zich niet opnieuw helemaal tot God zouden bekeren.

[14] Hij zei dat er voor de heidenen weinig goeds te verwachten viel; want hun goden, die louter fantasiebeelden van de mensen waren en anders niets, zouden hen niet kunnen helpen, en de ene, enig ware en almachtige God van de joden kenden zij niet; ze konden ook niet in Hem geloven, Zijn buitenge­woon wijze geboden houden en Hem vol vertrouwen, zoals goede kinderen hun vader, om Zijn hulp en genade vragen. Omdat die dingen bij de heide­nen niet konden plaatsvinden, konden ze zich wel voorstellen dat er bij hen geen sprake kan zijn van buitengewone zegeningen.'

 

123 Het geloof en het vertrouwen van de waard

 

[1] (De waard:) 'Toen de oude ons die onthullingen deed, vroeg ik hem een keer: 'Vriend, wij Grieken, die bij jullie joden als goddeloze heidenen staan aangeschreven, hebben niet veel op met onze goden en hebben ons reeds in Tyrus in de godsdienst van de joden laten inwijden, en houden ook zoveel mogelijk de wetten van Mozes, met als enige uitzondering de enigszins lasti­ge besnijdenis, waarin wij werkelijk niet veel echt heil voor de mensen zagen!'

[2] De oude zei daarop, dat de besnijdenis voor de geboren joden alleen van waarde was, als ze zich precies aan Gods geboden hielden. Voor de heidenen was het volgens hem voldoende voor God, als ze afstand deden van hun afgo­den, zonder twijfel in de enig ware God zouden geloven, Zijn tien geboden houden, Hem boven alles liefhebben en hun medemensen als zichzelf God zou van de heidenen geen andere offers verlangen dan dat van de ware liefde in hun hart.

[3] Toen ik en nog enkelen van mijn buren die werkelijk zeer wijze leer van de oude hadden gehoord, besloten wij om naar geloof en daad geheel en al joden te zijn maar voor de wereld Grieken te blijven, om geen onderdanen te worden van de uiterst zelfzuchtige, heerszuchtige en onbarmhartige opper­priesters, die zich oneindig veel inbeelden door te denken dat ze datgene zijn wat ze tegenover de joden beweren te zijn -maar als je hen in het juiste licht ziet, blijkt maar al te duidelijk dat juist zij degenen zijn die Gods geboden door hun handelen regelrecht met voeten treden.

[4] En zo zul jij, die zelf een wijze jood bent, ons Grieken zeker geen onge­lijk geven dat wij zijn zoals ik je nu uiteengezet heb; jullie hoeven werkelijk niet bang te zijn voor ons Grieken, die nu weliswaar arm zijn -want wij zijn ook joden!'

[5] Ik zei: 'Dat jullie wat je geloof en je daden betreft, joden zijn, dat wist Ik, en Ik ben ook naar jullie toe gekomen om jullie echte troost te brengen en jullie geloof nog meer te versterken.

[6] Maar omdat jullie al geruime tijd in de ene, enig ware God van de joden geloven, Hem loven, eren en prijzen en ook volgens Zijn geboden leven en handelen, zal God jullie huishouden zeker al verschillende keren duidelijk zichtbaar hebben gezegend en jullie geloof daardoor zeker beloond hebben?'

[7] De waard zei: 'Luister, beste, wijze vriend, ondanks ons vaste geloof is er van enige reeds van verre zichtbare zegeningen bij ons weliswaar nog niet in het bijzonder sprake geweest; maar dat doet er ook niet toe, en ons geloof in Hem is daardoor niet zwakker geworden. Maar wij zijn ook niet zonder zegening gebleven; want we hebben, al was het nog zo krap, toch altijd het nodige gehad en hebben nooit bijzonder merkbaar honger en dorst hoeven lijden, niet naakt rond hoeven lopen of zonder woning hoeven zijn.

[8] Onze kleine kudden bleven gezond en voorzagen ons voldoende van melk en kaas, en onze kleine tuinen, die wij natuurlijk wel heel ijverig ver­zorgden, brachten voor onze kleine behoeften meer dan voldoende zegenin­gen van God voort, en we hebben nog geen enkel jaar een mislukte oogst gehad.

[9] Dat de af en toe voorbijtrekkende stormen ook ons niet helemaal hebben ontzien, laat zich natuurlijk denken; maar we hebben daar toch niet om gemopperd, want we dachten: 'God heeft ons geloof, onze liefde en trouwen ons geduld opnieuw aan een kleine beproeving onderworpen en zal onze door de storm veroorzaakte schade door een andere zegen vergoeden' ; dat was dan ook altijd het geval, en ook onze tuinen bloeiden, weliswaar door onze vlijt, weer opnieuw op en leverden ons wat we nodig hadden.

[10] Ik moet er ook nog aan toevoegen dat deze streek slechts hoogst zelden door buitengewoon hevig onweer bezocht wordt; en als het af en toe losbarst, met name op de hoogvlakten, dan merken wij er in ons dorp minder van dan helemaal boven op de hoogvlakten, omdat dit dorp in een lager gedeelte van ons hoogland ligt, zoals jullie zien.

[11] En zo zijn wij steeds tevreden met de zegeningen van onze lieve Heer en God, en die tevredenheid is toch ook een ware zegen van God. Want wat zou het voor ons voor nut hebben om als een koning alles te bezitten, terwijl God ons zou straffen met een knagende ontevredenheid, die maar al te gauw een brug kan worden naar allerlei grote zonden? Zou dat ons geluk vergroten?

[12] En zo zie je, beste vriend, al ziet het er bij ons aan de buitenkant nog zo armzalig en verlaten uit en zou je kunnen denken dat God Zijn zegeningen ver van ons houdt, dat dat toch niet zo is; want wij hechten veel meer waarde aan de innerlijke en uiterlijk zelden zichtbare zegeningen, dan wanneer onze streek een waar Eden zou zijn en de gebraden duiven ons vanzelf in de mond zouden vliegen.

[13] Vriend, degene aan wie God de gouden tevredenheid en echt geduld schenkt, heeft van God meer ontvangen dan wanneer Hij hem vanwege zijn geloof, trouwen deugd een heel koninkrijk met onmetelijke schatten geschonken zou hebben!

[14] Als je dat echt vanuit je hart bekijkt, beste, zeer wijze vriend, dan zul je ook inzien dat wij niet zonder zegeningen van God zijn! -Heb ik gelijk of niet?'

 

124 De Heer vraagt naar de Messias

 

[1] Ik reikte de waard Mijn hand en zei: 'Vriend, zo'n geloof en zulke zuive­re gedachten heb Ik in heel Israël niet aangetroffen; daarom zal het ook gebeuren dat het licht van de Joden wordt weggenomen en aan de heidenen wordt gegeven.

[2] Jij en ook jouw buren zijn reeds geheel en al op de goede weg, en Ik ben naar jullie toe gekomen, om bij en in jullie de zegeningen Gods te vergroten en jullie ook te laten zien dat jullie geloof en trouw in Gods ogen volkomen goed, waar en rechtvaardig waren. Maar we zullen dat nu laten rusten, want wij zullen daar vandaag en morgen nog wel verder over praten!

[3] Maar heb jij, Mijn beste vriend, nog niet veel gehoord over het feit dat de Joden de hun beloofde Messias verwachten, en wanneer die zal komen?'

[4] De waard zei:'De oude in Bethsaïda heeft mij daar veel over voorgelezen uit de profeten en waar nodig ook toegelicht; maar ik denk dat de Messias, die niets minder dan God de Heer Zelf zal zijn, waarschijnlijk niet naar de Joden toe zal komen, zoals die nu met name in Jeruzalem en ook in veel andere plaatsen te vinden zijn en wier hart niet meer aan God, maar enkel aan de schatten en goederen van deze wereld hangt. En al zou Hij komen, dan zou­den ze Hem toch niet herkennen; want Hij zal vast niet met wereldse pracht en praal komen, maar in alle deemoed, liefde en geduld, de leefwijze die Hij van alle mensen op deze wereld verlangt -en dan zullen de zeer hoogmoedi­ge Joden en met name de voorname priesters, die overlopen van goud en edelstenen, Hem vast niet als de ware Messias accepteren.

[5] Maar wij hebben onze ware Messias al in onze harten, en wie Hem daar niet hebben, zullen waarschijnlijk tevergeefs op Hem wachten in hun met goud omzoomde gewaden.'

[6] Ik zei: 'Daarin heb je alweer helemaal juist en waar geoordeeld, en het is nu inderdaad zo; maar kijk, daar komen nu jouw drie zonen aan, zwaar bela­den met vissen! Stuur hun een paar buren tegemoet om hun last wat te ver­lichten!’

[7] Dat hoorden een paar aanwezige buren, die de aankomenden onmiddel­lijk tegemoet snelden; tot grote vreugde van het hele dorp waren ze er bin­nen enkele ogenblikken, en niemand kon er over uit dat ze zoveel vis hadden gevangen en ze loofden en prezen God daarvoor.

[8) En de waard zei: ' Zie hoe God ons nu zichtbaar heeft gezegend; daarom zij Hem alleen alle eer!'

[9] Onmiddellijk na dit aangrijpende tafereel werd voor de vissen gezorgd.

[10]Van het hele dorp bezat alleen de waard een bron en een kleine vijver, die vroeger moeizaam in de steen grond was uitgehakt; deze ontving zijn water van de bron en diende om de kleine kudden van dit dorp te drenken.

[11] Als de vissers af en toe nog levende vissen mee naar huis brachten uit het Meer van Galilea, werden die in de vijver gedaan; maar als dat - met name 's zomers - niet gebeurde, werden de vissen meteen opengemaakt, gereinigd, goed gezouten en daarna direct boven de eigen haard te drogen gehangen, waarvoor men een zacht vuurtje maakte en dat de hele nacht liet branden. Want het beste bij dit dorp was, dat daar dichtbij een tamelijk goed onder­houden klein bos van cipressen en mirten stond, dat het dorp het nodige brandhout leverde, en zo konden de inwoners hun vissen en ook ander vlees op hun goede eigen manier drogen en voor langere tijd bewaren tot ze het gebruikten.

[12] Maar deze keer was dat werk niet nodig, omdat er niet één vis dood was terwijl de reis toch de hele dag had geduurd, en de vissen niet in draagvaatjes: maar in zakken naar huis gebracht moesten worden.

[13] Daarover begonnen allen zich erg te verwonderen, en ze brachten de vis­sen naar de kleine vijver, waar ze weldra heel monter begonnen rond te zwemmen. Een klein gedeelte hield de waard in huis, om voor ons een avondmaal te bereiden.

[14] Omdat het in de avond al tamelijk kil was geworden, gingen wij het huis van de waard binnen, dat een kamer had die voor ons allemaal voldoende ruimte bood.

 

125 De Heer getuigt over Zichzelf

 

[1] Toen wij in huis, en wel in de grootste kamer, plaats hadden genomen aan een tafel die heel doelmatig van samengevoegde stenen was gemaakt, ging de waard en enkelen van zijn buren naast ons zitten, en de waard zei tegen Mij: 'Luister, :vriend, die op wonderbaarlijke wijze werkelijk alles weet, jouw wijsheid is niet van het gewone soort, want jij schijnt alles te weten!

[2] Je bent een Jood uit Galilea, en wij zijn allemaal tamelijk goed thuis in de geschriften en leringen van de Joden, zoals ik je al eerder uiteengezet heb; nu staat er ergens geschreven dat er uit Galilea geen profeet komt, en toch ben jij een heel grote profeet! Want als je dat niet was, hoe kon je dan weten dat mijn drie oudste zoons naar het zeer visrijke Meer van Galilea waren vertrokken om vis te vangen, en dat ze tegen de avond, vandaag dus, met een rijke vangst thuis zouden komen?

[3] En het klopte allemaal en was waar zoals je van tevoren hebt aangegeven; maar om zoiets geheel naar waarheid te kunnen aangeven, moet je een grote ziener en profeet zijn - en jij bent toch een Galileeër, uit het land waar nooit een profeet zal opstaan! Hoe moeten we dat opvatten en begrijpen?'

[4] Ik zei: 'Vriend, Ik heb wel de meeste tijd in Galilea gewoond, maar toch ben Ik niet in Galilea geboren, maar in Bethlehem, en Ik ben zoals voorge­schreven op de achtste dag na Mijn geboorte in de tempel in Jeruzalem besneden. Op grond daarvan zou Ik wel een profeet kunnen zijn!

[5] Maar toch ben Ik geen profeet, maar Ik ben Degene over wie de profeten voorspeld hebben dat Hij zou komen om allen die in Hem geloven te verlos­sen van de banden van het oude bedrog, van de nacht van de zonde, het gericht, de hel en haar eeuwige dood.

[6] Ik ben dus de Heer en Meester Zelf en geen dienaar; maar toch ben Ik nu in deze wereld om alle mensen die een goede gezindheid en wil hebben, met Mijn liefde, wijsheid en macht te dienen en hun het eeuwige leven te geven. Want waarlijk Ik zeg jullie: allen die in Mij geloven en geheel en al volgens Mijn leer leven en handelen, zullen de dood niet zien, voelen of smaken, maar na het afvallen van hun lichaam zullen ze in één ogenblik veranderd worden en bij Mij in het paradijs zijn, en aan hun zaligheid zal nooit meer een einde komen.

[7] Nu weet je, Mijn vriend, heel openlijk uit Mijn mond wie jij in Mij in jouw huis herbergt!

[8] Degenen die met Mij meegekomen zijn, zijn Mijn leerlingen - behalve één, die zijn blik naar de wereld richt, hoewel hij wel weet en ook vast gelooft wie Ik ben en wat Ik allemaal al heb geleerd en gedaan. -Wat vind je daar­van?'

[9] De waard zei: 'Heer en Meester, wat moet, wat kan ik als arm, zondig mens daarop zeggen? U bent de Heer van alle dingen en van ons leven, wees ons arme zondaars dan ook genadig en barmhartig!

[10] Nu U ons, onbesneden joden, eenmaal de genade hebt bewezen om ons in onze eenzaamheid op te zoeken, hopen wij dat U met Uw genade ook bij ons wilt blijven en ons en onze kinderen zult zegenen!'

[11] Ik zei: 'Daar zal het jullie nooit aan ontbreken; als jullie in het geloof in Mij en in de liefde voor Mij blijven, zal Ik ook met al Mijn genade bij jullie blijven.

[12] En nu, Mijn vrienden, zullen we het over iets anders hebben, en wel over jullie armoedige toestand, die Ik maar al te goed ken!

[13] jullie hebben brood noch wijn, en bedienen je in plaats van brood van jullie schapen­ en geitenkaas en jullie gedroogde vis.

[14] Maar Ik zal jullie landje, dat voor het merendeel dor en woest is, in een vruchtbaar stuk land veranderen, en in de toekomst zullen jullie gerst, rogge en de mooiste tarwe oogsten en daar goed brood van kunnen maken; maar vooreerst zullen jullie voorraadschuren met de genoemde drie graansoorten en jullie provisiekamers van meer dan voldoende brood voorzien worden.

[15] Evenzo kunnen jullie in de toekomst op daarvoor geschikte plaatsen ook wijnstokken planten, dan zullen die jullie voldoende wijn opleveren.

[16] Maar vul nu jullie lege vaten en leren zakken met schoon water! Dat zal overeenkomstig Mijn wil wijn worden, en dan zullen jullie daaraan onmid­dellijk zien dat Ik vanwege jullie geloof en jullie echte liefde voor Mij met Mijn genade, liefde en zegen bij jullie ben en ook zal blijven.Want Ik heb bij jullie een geloof aangetroffen zoals nergens onder de joden, waar Ik al eerder gewag van maakte, nog voordat jullie wisten met wie jullie in Mij te maken hebben. En ga nu doen wat Ik jullie heb gezegd!'

 

126 De vismaaltijd

 

[1] Hierop stonden de waard en alle aanwezige buren op en gingen doen wat Ik hun had aangeraden. Aangezien zijzelf en al hun verwanten het werk onmiddellijk aanpakten, duurde het ook niet lang voor alle, lege vaten en zak­ken met schoon water waren gevuld. Toen het zover was, proefden ze het water direct en verbaasden zich enorm toen ze de beste wijn in hun mond kregen; en allen prezen Gods macht in Mij .

[2] En zo werd het hele arme dorp ruim voorzien van brood, graan, meel en wijn.

[3] Nadat allen de wijn hadden geproefd, gingen ze naar hun voorraadschu­ren en hun provisiekamers en troffen daar een zeer grote hoeveelheid graan, meel en brood aan, en de waard vond in zijn provisiekamers ook nog een flinke hoeveelheid peulvruchten, waar met name hijzelf een vriend van was.

[4] Na een klein uur kwamen allen weer naar Mij toe en wilden Mij hals­overkop voor alles gaan bedanken.

[5] Maar Ik zei met een vriendelijk gezicht: 'Laat dat bedanken met de mond, dat Ik helemaal niet aangenaam vind, maar achterwege; want de dank van jul­lie harten is Mij liever dan het hooglied van Salomo, door heel Israël met stomme harten gezongen! Ga nu en zet een flinke hoeveelheid brood en wijn op tafel, dan zullen wij ons sterken!’

[6] Toen ging de waard met zijn drie reeds bekende zoons onmiddellijk vol­doende brood en wijn halen, en wij aten en dronken allemaal en sterkten onze ledematen, die moe waren geworden van de tamelijk lange reis. Ook de drie zonen, die van hun reis heel moe waren geworden en honger en dorst hadden, tastten flink toe bij het brood, dat hun buitengewoon goed smaakte, en lieten zich ook de wijn goed smaken.

[7] Toen wij ons met brood en wijn hadden gesterkt, kwamen ook de vrouw en enkele dochters van de waard, en de vrouw zei dat ze al een hoeveelheid vis op de Griekse manier hadden klaargemaakt, en ze vroeg of ze die op tafel mocht zetten.

[8] Ik zei: 'Heb maar geen schroom voor ons Joden! Wij hebben al verschil­lende keren Grieks en Romeins voedsel gegeten en zijn er niet onrein door geworden; want wat als voedsel, dat op een van ouds bekende manier zo zui­ver mogelijk voor de mensen bereid wordt, naar behoefte en in de juiste mate via de mond in de maag komt, verontreinigt de mens niet, maar wat via de mond uit het hart komt, zoals laster, eerroof, kwaadsprekerij en allerlei leu­gens, vuile praat en allerlei gescheld, dat verontreinigt de gehele mens. Zet dus je op Griekse wijze toebereide vissen maar zonder schroom op tafel, vrouw, dan zullen wij daar gerust van eten!'

[9] Daarop begaf de vrouw van de waard zich direct naar de keuken en bracht verscheidene schalen met vis naar de tafel, en de kinderen brachten het beno­digde eetgerei, natuurlijk van heel eenvoudig materiaal, zoals de arme inwo­ners van dit kleine plaatsje dat hadden.

[10] Ik deed dan ook meteen een vis op een bord van aardewerk, dat voor Mij stond, deelde hem in stukken en at hem op. Mijn oude leerlingen deden hetzelfde.

[11] De reeds bekende Joodse Grieken uit Jeruzalem en de paar leerlingen van Johannes, die bij Mij waren, durfden de Griekse vis echter toch niet te eten; en de waard vroeg Mij of zij soms zulke strenge navolgers van Mozes waren. Zij wisten immers toch heel goed wie Ik was!

[12] Ik zei: 'Dat weten ze wel en het zijn ook niet zulke strenge navolgers van Mozes; maar er zit nog menige oude ingeroeste gewoonte in hen, en daarom eten ze geen vissen die helemaal op Griekse wijze zijn klaargemaakt. Maar laat ze maar eens echt honger krijgen, dan zullen ze dergelijke vissen ook heel gretig opeten.

[13] Ik ben nu een ware Bruidegom, en zij zijn Mijn bruiden en Mijn brui­loftsgasten. Zolang Ik bij hen ben, hebben ze nog nooit gevast en honger of dorst geleden; maar als Ik, de Bruidegom, van hen weggenomen wordt, zullen ze ook heel vaak moeten vasten en honger en dorst lijden. En als ze dan naar jullie toekomen, zal jullie vis hun heel goed smaken.'

 

127 De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer

 en de leiding van Zijn genade

 

[1] Toen de leerlingen van Johannes en ook de Jeruzalemmers dat van Mij hadden gehoord, namen ze toch de vis en ontdekten dat die heel goed smaakte; ze hadden de vis al gauw helemaal opgegeten en dankten Mij voor Mijn woorden; ze zeiden ook, dat er ondanks het overvloedige licht dat ze van Mij hadden ontvangen, nog het een en ander aan oude farizeese resten in hen zat, die ze nog niet helemaal kwijt konden raken.

[2] Ik zei: 'Jullie zullen al dat oude slijk in jezelf wel kwijtraken, als Ik weldra niet meer lichamelijk in jullie midden zal zijn. Jullie zijn te zeer gewend geraakt aan Mijn persoon en kennen Mij, en Ik ben voor jullie geen buiten­gewone verschijning meer; maar wanneer Ik niet meer in deze zichtbare en tastbare persoonlijkheid van Mij onder jullie zal zijn, zullen jullie heel ver­drietig worden en dan pas volkomener beginnen in te zien wie Ik was, ben en eeuwig zal zijn.

[3] Ik zal in Mijn persoon ook wel bij jullie zijn, maar alleen geestelijk -en niet zichtbaar voor jullie lichamelijke ogen, maar alleen voor jullie hart door de echte, ware liefde voor Mij .'

[4] Deze woorden van Mij stemden Mijn leerlingen diepzinnig en naden­kend; maar geen van hen durfde Mij verder nog iets te vragen.

[5] De waard, die al helemaal geestdriftig was geworden van de goede wijn, zei echter tegen Mij: 'O Heer en Meester, ik weet heel goed dat U met deze meer dan heilige persoonlijkheid van U niet tot het einde van ons leven bij ons zult blijven, zoals U nu ook niet met Uw persoon onze voorraadschuren rijkelijk met graan en onze provisiekamers met brood, meel en andere vruch­ten hebt gevuld en evenzo het water in wijn hebt veranderd, maar enkel door de macht van Uw goddelijke wil! En aangezien nog veel zonden aan ons kle­ven, zouden wij ons dan ook veel te onwaardig voelen om Uw persoon steeds in ons midden te hebben; maar verlaat ons niet met Uw genade, Uw liefde en Uw zegeningen, o Heer en Meester!

[6] Wij waren heidenen en zijn U, de ene en enig ware God, in de boeken en geschriften van de Joden gaan zoeken, en we ontdekten al gauw dat alleen de God van de Joden de enig levende ware kan zijn.

[7] We hebben vertrouwen in Hem opgevat, hielden Zijn geboden zo goed wij konden, en kijk, we werden ons er al gauw van bewust dat de God van de Joden merkbaar aan ons begon te denken! Hij gaf ons het idee om ons vis­sersbedrijf te verlaten en ons hier in deze eenzaamheid te vestigen.

[8] Wij troffen hier zeker geen wereldse rijkdommen aan en geen bont gedoe van mensen, zoals dat in de steden het geval is, waar niets anders dan handel en nog eens handel, bedrog, leugens en huichelarij bedreven wordt, en alle mensen van God de enige Heer afgekeerd raken en de mensen dag en nacht elkaar opjagen, ruzie met elkaar maken en elkaar bedriegen en vervolgen;

toch troffen we datgene aan wat wij nodig hebben om in leven te blijven, maar vooral rust in ons gemoed en ook een goede gelegenheid om ons steeds meer vertrouwd te maken met de ene, enig ware God van de Joden, Zijn geboden steeds weer gewetensvol te houden en onze kinderen in Zijn ge­openbaarde orde op te voeden.

[9] En omdat wij dat gedaan hebben, heeft God ons in U, o Heer en Meester, ook persoonlijk bezocht en ons het loon voor ons betere streven overhan­digd, en Hij heeft ons allemaal er meer dan duidelijk van overtuigd dat ons streven niet tevergeefs was.

[10] Omdat U, o Heer en Meester, ons al zo genadig bent geweest dat U ons steeds grotere verlangen naar U hebt bevredigd en persoonlijk naar ons toe bent gekomen in een tijd dat wij dat niet konden verwachten, hopen wij nu allen overeenkomstig Uw heilig woord met vast vertrouwen dat U ons nooit meer zult verlaten met Uw genade, liefde en zegen, nu wij Uw welbekende wil van nu af aan zeker nog veel trouwer in acht zullen nemen dan tot nu toe het geval was en kon zijn.

[11] Wij zullen weliswaar ook treuren, als U ons binnenkort met Uw heilige persoonlijkheid zult verlaten; maar we zouden nog meer moeten treuren als U ons ook met Uw genade zou verlaten, wat U zeker niet zult doen, als wij door ons doen en laten en door onze liefde voor U en ook voor onze mede­mensen steevast bij U blijven.

[12] Maar laat geen al te grote beproevingen over ons komen, o Heer, waarin iemand van ons zwak zou kunnen worden in het geloof in U en in de liefde voor U! Moge Uw heilige wil bij ons blijven en altijd in ons werkzaam zijn tot aan het einde van onze dagen, en daarna aan gene zijde eeuwig!'

[13] Ik zei: '0, als iemand tot Mij zal bidden zoals jij nu doet, niet alleen met de mond, maar ook in zijn hart, zal zijn gebed bij Mij ook altijd volledig gehoor vinden! - Maar laten we het nu over iets anders hebben!'

 

128 Over het verbreiden van de leer van de Heer en over het zegenen

 

[1] (De Heer:) 'Kijk eens, waard en ook jullie overige inwoners van dit dorp, jullie zijn nu weliswaar geheel en al gedegen onderwezen in Mijn leer, omdat jullie werkelijk inzien dat alle wetten en ook alle profeten behelzen dat de mens de eenmaal goed herkende God boven alles en zijn naaste als zichzelf moet liefhebben! Wie dat doet, vervult Mijn steeds aan de mensen geopen­baarde wil volkomen, en daardoor zal ook Mijn geest in hem zijn ziel wekken en in alle wijsheid binnenleiden, zoals jullie allemaal weldra in jezelf zullen ervaren.

[2] Maar het gaat hier om nog iets anders, en dat is, dat ook alle andere men­sen op die manier in deze leer onderwezen moeten worden, om naar de geest daarvan te kunnen denken, willen, handelen en leven; want als een mens niets van een leer weet, kan hij die ook niet tot richtsnoer voor zijn denken, wil­len, handelen en leven maken.

[3] Maar het is niet eenvoudig om mensen wier overtuiging op allerlei ver­keerde opvattingen is gebaseerd, en degenen die uit die dwalingen aardse voordelen weten te halen, tot de zuivere waarheidsleer uit de hemelen te bekeren.Want ieder mens heeft een volkomen vrije wil en kan derhalve ook altijd denken, geloven, willen, handelen en leven zoals hij wil, en hij laat zich wel het allermoeilijkst van zijn grote dwalingen afbrengen, als deze hem, zoals reeds opgemerkt, grote aardse voordelen bieden.

[4] Maar bedenk eens hoeveel mensen op de hele aarde nu nog in de groot­ste dwalingen leven en in de diepste geestelijke duisternis wandelen! Zou het dan voor die mensen, die nu door Mij in het hoogste licht der levenswaarheid zijn geplaatst, niet zeer te wensen zijn dat alle mensen die in de oude, nauwe­lijks voorstelbaar vele dwalingen verkeren, zich ook zo snel mogelijk in dat licht zouden bevinden waar jullie je nu al in bevinden?

[5] Ik zie in jullie harten dat jullie die wens ten zeerste koesteren; maar hoe moet je beginnen om deze door Mij voor jullie uitgesproken en door jullie intens gevoelde wens ten uitvoer te brengen? Misschien door direct op weg te gaan, overal Mijn leer te verkondigen en op die manier de mensen Mijn licht uit de hemelen te brengen?

[6] Ja, Mijn beste vrienden, dat zou allemaal wel goed zijn, als er niet al te grote belemmeringen waren voor zo'n onderneming, vooral in deze tijd, waarin de hele hel zich met haar macht en kwade invloed over de hele aarde heeft gevestigd; want ten eerste is de aarde te groot, en een mens zou al bijna duizend jaar bezig zijn om alleen al heel Azië, Europa en slechts een deel van Afrika door te trekken, zodanig, dat hij op alle plekken en plaatsen waar men­sen leven Mijn leer zou brengen en de mensen daarvoor zou winnen.

[7] Maar nu zeggen jullie bij jezelf: 'Ja, voor een mens zou dat inderdaad vol­komen onmogelijk zijn, ook al zou hij met geen andere moeilijkheden te kampen hebben dan alleen de omvang en uitgestrektheid van de aarde; maar wat één mens niet kan, dat kunnen bij deze ene belemmering véle verlichte mensen wel! Laat men die in alle richtingen uitzenden, dan zullen er geen duizend jaar voor nodig zijn voor het levenslicht bij alle mensen is gebracht!' [8] Ik zeg jullie dat jullie helemaal juist gerekend hebben, als men op aarde alleen met deze moeilijkheden te kampen zou hebben, die op zichzelf een puur natuurlijke en geen helse hindernis is.

[9] Maar hoe moet je de belemmeringen van de hel tegemoet treden, hoe moet je de bijna talloze priesters tot het licht van de eeuwige waarheid uit de hemelen bekeren, die bij hun volkeren en koningen in een zeer hoog, zeer gevreesd en vrijwel goddelijk aanzien staan en door hun toverkunsten en dwaalleren al heel lang onmetelijke wereldse rijkdommen en daardoor ook een meer dan grote wereldse macht hebben vergaard?

[10] Kijk, langs de geheel natuurlijke weg, die Ik nu ter wille van het ware heil van de mensen heb getoond, zou dat voor Mijzelf net zo onmogelijk zijn als voor ieder van jullie, zelfs met de allerbeste en ernstigste wil!

[11] Met Mijn almacht werken zou echter betekenen al die mensen zo goed als geheel vernietigen en dieren van hen maken. Want dieren hebben voor hun gerichte natuurlijke leven geen onderricht nodig, maar ze handelen alle­maal volgens hun aandrift, die al naargelang de soort door Mijn wijsheid en macht in hen gewekt en in stand wordt gehouden, en daarom zijn ze niet in staat tot een ware, uit henzelf voortkomende vervolmaking van hun leven; alleen bepaalde huisdieren kunnen door het verstand en de vaste wil van de mens zover boven hun natuurlijke staat uit opgevoed worden, dat zij hem de bekende, zeer grove en meest ondergeschikte diensten kunnen bewijzen.

[12] Als Ik nu alle mensen die in die duizendmaal duizenden dwalingen ver­keren, ook zo zou behandelen -wat voor verschil zou er dan tussen hen en de dieren zijn?

[13] Wat moet er derhalve gedaan worden om alle mensen de leer te verkon­digen die Ikzelf nu opnieuw vanuit Mijn hemelen naar jullie betere mensen heb gebracht, en wel met het meeste succes?

[14] Dan is het zaak om nooit tijd en geduld buiten beschouwing te laten en tevens steeds de vaste wil te hebben om bij iedere geschikte gelegenheid Mijn naam te belijden tegenover de mensen, van welk geloof ze ook mogen zijn, en Mijn wil aan hen bekend te maken. Want wie Mij zonder schroom en vrees tegenover de mensen belijdt met de bedoeling om hen te verlichten tot hun eeuwige heil, die zal Ik in de hemel ook belijden voor de troon van Mijn Vader, die de eeuwige en zuivere liefde in Mij is.

[15] Kijk, langs deze weg hier, die vanuit het verre morgenland naar de vele avondlanden voert, reizen gedurende het jaar talrijke mensen heen en weer! Ze hebben bij jullie weliswaar slechts zelden iets tot zich genomen -afgezien van water -en zijn hier vandaan naar Afek gereisd; maar als nu jullie landje door Mijn zegen allerlei vruchten zal dragen, veel meer dan jullie voor eigen gebruik nodig hebben, en ook jullie kudden talrijker worden, zullen jullie ook menig reiziger goed kunnen herbergen! En als hij jullie zal vragen hoe deze omgeving, waarvan hij wist dat die woest was, zo bloeiend en rijk is geworden, maak dan van die gelegenheid gebruik en toon de nog blinde rei­ziger het licht der waarheid uit de hemelen, en noem hem Mijn naam!

[16] En als hij jullie licht en jullie geloof aanneemt, zegen hem dan in Mijn naam, dan zal hij die al snel kunnen waarnemen en zal dan later in zijn land veel vrienden, bekenden en verwanten tot zijn geloof bekeren, en zodoende een goede voorloper worden voor de verkondigers van Mijn leer, die Ik op de juiste tijd daarheen zal zenden!

[17] Als mensen uit Bethsaïda en ook van andere plaatsen naar jullie toeko­men en vragen, wanneer en op welke manier jullie landje zo bloeiend is geworden, doe dan hetzelfde als wat Ik jullie aanraadde met de vreemdelin­gen te doen: zegen in Mijn naam degenen die zonder moeite volledig gelo­ven, dan zullen zij die zegen zeker gewaarworden!

[18] Laat die zegen echter daaruit bestaan, dat jullie degenen die zijn gaan geloven de handen opleggen en in jullie vaste vertrouwen op Mij en in jullie levende geloof in Mij tegen hen zeggen: 'God de Heer, die in de mensenzoon Jezus naar ons toe is gekomen en door de macht van Zijn woord en wil betuigde dat Hij de beloofde Messias is, zij met jullie, en door Hem zij de vrede met de mensen op aarde die in Hem geloven, Zijn geboden houden en van goede wil zijn!'

[19] Als jullie dat over de bekeerden hebben uitgesproken, zullen zij zich Mijn zegen weldra bewust worden en ook zeker jullie ware vrienden worden . -maar doe dit bij degenen die slechts half en half zijn gaan geloven, pas wan­neer ze mettertijd helemaal zijn gaan geloven; want een half geloof is niet geschikt om Mijn zegen te ontvangen!

[20] En nu over nog weer iets anders!'

 

129 Ter bestrijding van het bijgeloof verklaart de Heer de kosmos

 

[1] (De Heer) 'Kijk, een kleine verkeerde opvatting over de dingen van deze wereld, dat wil zeggen van deze aarde, alsook van de verschillende sterren aan de hemel, heeft noodgedwongen ook al gauw een groot aantal andere dwa­lingen en onwaarheden tot gevolg!

[2] Als jullie zelf.niet weer ten prooi willen vallen aan de oude dwalingen en allerlei duister bijgeloof van het duiden van tekenen op deze aarde en dat van die valse Zieners, die het lot van de mensen uit de sterren lezen, moeten jullie ook geheel naar waarheld weten hoe de aarde eruit ziet en hoe groot ze is en hoe dag en nacht ontstaan.

[3] Evenzo moeten jullie weten wat de maan, de zon en de talloze andere sterren zijn! Want jullie voorstelling van de aarde, van hoe dag en nacht ont­staan, van de maan,. de zon, de planeten en de vaste sterren en hun bewegin­gen, van verduisteringen, van kometen en nog andere verschijnselen aan de hemel en in de lucht alsook in het water is tot nu toe geheel onjuist, en er is geen jota van waar.

[4] Ik wil jullie dan ook in die natuurlijke dingen een waar licht geven. Maar zonder aanschouwelijke hulpmiddelen gaat dat natuurlijk niet goed, en daar­om zal Ik nu vanuit Mijn alvermogende macht zulke hulpmiddelen voor jul­lie scheppen en jullie dan de gestalte van de aarde en haar beweging de maan

de zon, de dwaalsterren* (* Andere benaming voor de planeten.) alsook de vaste sterren en ook de andere verschijnselen aan de hemel, in de lucht, in het water en op en in de aarde tonen. Let nu dus allemaal goed op wat jullie gaan zien en hoe al die dingen jullie uitge­legd worden!'

[5] Hierop riep Ik, zoals al verschillende keren elders, een geheel natuurlijke aardbol van een zodanige grootte tot bestaan, dat op het oppervlak daarvan alles voorkwam -in de natuurlijke verhouding, maar heel klein - wat zich daar als groter object op bevindt, en Ik verklaarde hun alles zo beknopt en begrijpelijk mogelijk.

[6] Zoals Ik dat met de aarde deed, deed Ik dat ook met alle andere hemelli­chamen; Ik liet zien wat de vaste sterren eigenlijk zijn en de centraalzonnen en ook de hulsgloben, en zo ook de kometen en alle overige eerdergenoem­de verschijnselen.

[7] Deze uitleg duurde wel tot enkele uren na middernacht, en omdat Ik ervoor zorgde dat hun geest zoveel als nodig was in hun ziel overging, begre­pen allen datgene wat uitgelegd werd goed, en ze konden zich niet genoeg verbazen over de eindeloze grootheid van Mijn wijsheid en macht.

[8] Na zich een poos verbaasd te hebben, zei de waard: 'Ja, grote Heer en Meester in Uw goddelijke geest van eeuwigheid, dat alles kan alleen Hij ken­nen en het aan ons, zwakke kinderen van deze aarde, tonen en uitleggen, die van dat alles de eeuwige Werkmeester is en dat ook altijd eeuwig zal blijven! Alles wat wij U als dank zouden kunnen brengen voor deze genade, die U ons zo wonderbaar bewijst, zou nog minder dan absoluut niets betekenen!

[9] Ja, als ik nu mijn vorige denkbeelden over de aarde en over alle sterren aan de hemel vergelijk met wat ik nu heb gehoord, kan ik mij er in feite alleen maar over verbazen hoe de mensen zich over al die dingen zulke totaal ver­keerde denkbeelden hebben kunnen vormen! Mozes en ook de andere grote wijzen van de Joden, die zich Gods volk noemden, moeten behalve veel andere wijsheid, waarin ze steeds door God onderwezen waren, toch ook betere denkbeelden en kennis gehad hebben op het gebied van wat U, o Heer en Meester, ons nu hebt getoond -en toch bestaat er juist onder de Joden in dat opzicht een bijna nog grotere onwetendheid dan onder de Romeinen en Grieken, die hun kennis op dit gebied ontleenden aan de oude Egyptenaren, die daar toch veel dingen van begrepen, hoewel ook zij de zon voor een pla­neet hielden die zich om de aarde heen beweegt.'

 

130 Over de Egyptische astrologie en andere dwalingen

 

[1] Ik zei: 'Vriend, de oude Egyptenaren kenden die dingen voor het grootste deel, en ook Mozes en vele andere wijzen kenden die, en Mozes heeft daar een groot boek over geschreven, dat tot in de tijd van de koningen bewaard bleef. Maar voor de priesters, die de aardse goederen najaagden, leverde die kennis veel te weinig op; daarom grepen ze naar de Egyptische astrologie en voorspelden de blinde mensen daaruit allerlei goede en slechte dingen en lie­ten zich daar zo goed mogelijk voor betalen.

[2] Dat datgene wat ze de mensen uit de sterren voorspelden, meestal in ver­vulling ging, daar wisten ze door hun geheime machinaties wel voor te zor­gen. Degene voor wie ze iets goeds voorspelden betaalde vanzelf al graag meer dan ze van hem vroegen -en degene voor wie ze iets slechts voorspel­den moest zich daarna tot de priesters wenden, opdat die zich voor hem tot God zouden wenden en iets beters voor hem afsmeken. Daarvoor moest hij echter ook de verlangde offers brengen, en zo waren de priesters nooit in het nadeel, of ze iemand nu iets goeds dan wel iets slechts voorspelden; het slech­te kwam echter veel vaker tevoorschijn dan het goede, omdat het hun meer winst opleverde dan het goede.

[3] Daaraan kunnen jullie nu heel gemakkelijk zien, om welke reden de pries­ters in de loop der tijd meestal de natuurlijke waarheden in valsheden en leu­gens veranderden. Want ze dachten dat het er niet zoveel toe deed of iemand het ene of het andere over de sterren geloofde, want erheen gaan en zichzelf ervan overtuigen, of het met de dingen zo of anders gesteld was, zou immers toch niet mogelijk zijn.

[4] Als hij volgens hen maar in een God geloofde en Zijn geboden hield deed hij genoeg; wat de gedaante van de aarde en de sterren van de hemel betreft was het beter voor hem als hij daar geen gegronde en ware kennis over bezat.

[5] Maar in hun wereldse blindheid bedachten ze niet, dat een kleine dwaling de mens maar al te gauw en gemakkelijk tot een grotere en van daaruit tot een groot aantal dwalingen en onwaarheden van allerlei aard verleidt.

[6] En dat dit nu bij alle volkeren het geval is, dat leert jullie de goede kennis die jullie van alle kanten over de staat van blindheid van de mensen bezitten.

[7] Als ooit de mensen over alle zichtbare dingen van deze wereld waarheids­getrouwe kennis zullen hebben, zullen de op goud en schatten beluste pries­ters hun niet meer hun oude domheden als geloofwaardige waarheden kun­nen voorhouden en zal de oude, boze nacht van de priesters een einde nemen.’

[8] De waard zei: 'O Heer en Meester, dat zie ik nu wel heel duidelijk in; maar niet minder duidelijk zie ik ook de grote moeilijkheid, die vanzelf zal optreden, als wij de een of ander die in die oude dwalingen geworteld is, geheel naar waarheid in deze natuurlijke dingen gaan onderrichten. Want ten eerste zullen wij dat heel moeilijk en gebrekkig aanschouwelijk voor hem kunnen maken zonder de passende middelen, die U er vanuit Uw goddelijke macht zonder moeite bij kon halen, en ten tweede zal iedere leek ons vragen waar wij die kennis vandaan hebben.

[9] Dan zullen we natuurlijk niet nalaten ons op U te beroepen; maar er zal nog veel aan vooraf moeten gaan, voordat zo iemand begrijpt wie U bent!

[10] Mettertijd zullen er natuurlijk in Uw allerheiligste naam heel grote din­gen tot stand gebracht kunnen worden; maar in heel korte tijd zal er niet bij­zonder veel bereikt kunnen worden.

[11] We zullen wel al het mogelijke doen en de mensen waarheidsgetrouw meedelen wat hier allemaal gebeurd is en wat wij gezien en gehoord hebben, en wij zijn er ook al bij voorbaat van overtuigd dat onze moeite niet voor niets zal zijn; maar toch zullen er velen bij zijn die ons niet zullen geloven.

[12] Alleen, dat alles moet ons er toch niet in het minst van weerhouden om U als de enige ware God, Heer en Schepper van hemel en aarde te verkondi­gen aan de andere mensen, waarvandaan ze ook naar ons toe mogen komen.

[13] Maar nu nog één ding, Heer en Meester! Zou U niet vanuit Uw almacht zulke blijvende hulpmiddelen voor ons willen scheppen, met behulp waarvan wij voor de andere mensen gemakkelijker aanschouwelijk kunnen maken hoe het in waarheid gesteld is met al die grote kosmische dingen, waarover wij van u zo'n heel duidelijke uitleg hebben gekregen?' .

[14] Ik zei:'O ja, niets is gemakkelijker dan dat -maar niet van het soort zoals Ik die voor jullie gemaakt heb, maar als het ware van leem, om te bewaren, en natuurlijk op een kleinere schaal dan die, welke Ik jullie op geheel natuurlij­ke wijze heb laten zien; de rest moet jullie verstand en jullie wijsheid er dan

aan toevoegen.

 

131 De noodzaak om voorzichtig te zijn bij het onderrichten

 

[1] (De Heer:) 'Let er echter altijd op dat er geen vijanden van de waarheid als verscheurende wolven in schaapskleding naar jullie toekomen en dergelij­ke hulpmiddelen van jullie lenen onder allerlei beloften en ze dan niet terug­geven, opdat datgene wat jullie de mensen leren, niet te ver onder de mensen komt en de waarzeggerij de priesters dan niets meer zou opleveren!

[2] Want als jullie onderwijzen dat Ik de echte Messias ben, zal dat met name de Joden in Jeruzalem en ook jullie priesters niet erg veel uitmaken; want ze zullen zeggen: 'De heidenen mogen geloven wat ze willen, maar wij in Jeruzalem blijven wat we zijn en laten ons door de heidenen niets voorschrij­ven!'

[3] En jullie priesters zullen zeggen: 'Dat zijn voor ons nog heel bruikbare mensen, die nog werkelijk in de een of andere god geloven; want er is ons toch al een heelleger van niets meer gelovende wereldse wijzen boven het hoofd gegroeid, en dus moeten we blij zijn dat we nog mensen aantreffen die in een god geloven, omdat wij die veel beter kunnen gebruiken dan al die hoogdravende wereldse wijzen, die ons geen offers meer willen geven.'

[4] Maar als jullie de mensen de ware gedaante van de aarde en ook alle ver­schijnselen - dichtbij, erop en erbuiten -, en evenzo de maan, de zon, de pla­neten en de overige sterren op heel begrijpelijke wijze aan de mensen gaan verklaren, en de verschillende priesters, die nu voor het merendeel van de waarzeggerij leven, dat te weten komen, zullen jullie problemen met hen krij­gen.

[5] Wees dus voorzichtig, en onderwijs zulke dingen alleen aan die mensen die van tevoren al heel sterk zijn geworden in het geloof in Mij en de liefde voor Mij, en zeg hun dan hetzelfde als wat Ik jullie nu heb gezegd; dan zullen degenen die dat in acht nemen, niets te vrezen hebben.

[6] Ik zeg jullie: voordat datgene wat Ik nu over de natuurlijke dingen van deze wereld heb bekend gemaakt, de grote massa van de mensen zal bereiken, zullen er meer dan duizend aardse jaren verstrijken.

[7]Van dat alles is weliswaar het eeuwige leven van de mensen niet afhanke­lijk, want die vallen hem ten deel door zijn geloof in de ene, enig ware God en door het trouw vervullen van Zijn wil -maar toch is het voor de mens van groot nut, en wel voor zijn ziel en geest, als hij tevens van al het oude bijge­loof gereinigd wordt, God daardoor steeds helderder en duidelijker herkent en Hem zodoende steeds meer zal liefhebben.'

[8] Op deze woorden van Mij zeiden allen: 'Wij kunnen een kwestie nog zo goed en naar onze mening volkomen juist uiteenzetten -maar alleen U, o Heer en Meester, hebt tenslotte toch als enige helemaal in alles gelijk! Wij zien nu volkomen in dat het verbreiden van deze natuurlijke leer heel twijfel­achtig zal zijn omdat die te diep ingrijpt in de aardse voordelen van de pries­ters, en wij zullen ons ook niet buitengewoon haasten om die aan de eerste de beste op te dringen; maar toch vragen wij U om ons voor dat doel van de nodige hulpmiddelen te voorzien, opdat wij bij een goede gelegenheid ook op dit gebied Uw naam hoog kunnen verheerlijken.'

[9] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Kijk, je hebt hier in jouw huis nu wel erg weinig geschikte ruimte waarin men dergelijke dingen doelmatig onder zou kunnen brengen. Er blijft Mij na jullie goede vraag dan ook niets anders over dan zo'n ruimte aan je huis toe te voegen, waarin de eerder besproken hulp­middelen waarmee je alles uit kunt leggen, ordelijk en doelmatig onderge­bracht en op de juiste tijd ook in Mijn naam door jullie gebruikt kunnen worden.

[10] Ik heb dat nu ook al ten uitvoer gebracht; laten we daarom nu door het kleine vertrek hiernaast lopen, dan zullen we van daaruit door een open deur in het genoemde nieuwe vertrek komen, waarin zich alles bevindt wat jullie bij het uitleggen nodig zullen hebben!'

[11] Daarop stonden allen op, jong en oud, behalve enkelen van Mijn oude leerlingen, die al veel slaap hadden, en gingen met Mij mee om het nieuwe wonder te bekijken en te bewonderen.

[12] Toen wij het zogenoemde astronomische en geologische vertrek binnen kwamen, dat wel vier keer zo groot was als onze eetzaal, waren de inwoners van dit dorp helemaal verbluft. Ik toonde en verklaarde de waard de hulp­middelen, en hij begreep alles direct en vond alles in hoge mate doelmatig.

[13] Onder vele lofprijzingen van Mijn macht, liefde en wijsheid keerden wij weer naar onze kamer terug, en de waard vroeg Mij of hij voor de nacht, die nog een paar uur zou duren, een goede rustplaats voor Mij zou gereedmaken.

[14] Ik zei: 'Laat dat maar; want Ik blijf hier aan de tafel, zoals ook al Mijn leerlingen hier aan tafel rusten! De ochtend begint trouwens al te schemeren, en wij zullen geen lange nachtrust nodig hebben.'

[15] Daarmee was de waard tevreden en hij ging ook aan tafel zitten; zijn buren begaven zich echter naar hun woningen en probeerden te gaan slapen; maar hun zielen waren nog te zeer opgewonden, en dus lukte het met het sla­pen niet zo goed.

 

132 Het gezegende landschap

 

[1] 's Ochtends, nog meer dan een uur voor zonsopgang, kwamen enkelen van hen al aan de deur van onze waard, die ook niet kon slapen -hoewel hij met het oog daarop nog enkele slokken wijn had genomen. Toen de waard zijn buren aan hun stemmen herkende, stond hij stilletjes van tafel op en ging naar buiten om te weten te komen wat zijn buren al zo vroeg in de ochtend voor de deur van zijn huis deden.

[2] Buiten gekomen kende zijn verbazing geen grenzen en hij zei (de waard): 'Maar hoor eens, waar zijn wij nu eigenlijk? Mijn huis is nog wel het­zelfde; maar de omgeving is helemaal vreemd! Er zijn geen kale stenen meer, alles is groen en bloeit! En daar boven, op de steenachtige heuvel, waar nog nooit, zelfs niet de meest armzalige distel tevoorschijn is gekomen, staat een heel bos weelderige vruchtbomen, die bovendien vol rijpe vruchten zitten, hoewel het al laat in de herfst is! Nu zou ik echt graag naar boven gaan om mij daar geheel van te overtuigen; maar het is allemaal een heilig wonder van de Heer, en wij zullen er pas gebruik van maken als Hij aan onze zijde ons toestemming zal geven om dat allemaal te gebruiken.'

[3] Daar waren ook al zijn buren, die diep geroerd waren, het mee eens.

[4] Ze liepen rondom het huis om alle plekken van hun stukje land in ogen­schouw te nemen, en toen ze aan alle kanten van hun stukje land een waar Eden zagen, kwam er geen einde meer aan het lofprijzen van Mijn naam.

[5] Tenslotte kwam Ikzelf nog voordat de zon helemaal op was naar buiten, en zij vielen allemaal op hun knieën en bedankten Mij voor zo'n zegening.

[6] Ik kalmeerde hen echter al gauw en raadde hun aan samen met Mij de voormalige steenachtige heuvel op te gaan om daar naar het opgaan van de zon te kijken en zich ook in de grote natuur ervan te overtuigen dat Mijn uitleg van die nacht de volle waarheid was.

[7] Wij beklommen de heuvel die, gerekend vanaf het huis, ongeveer drie­honderd span * (* Een span is ongeveer 20 cm. Oorspronkelijk de afstand tussen de maximaal gespreide duim en wijsvinger.) hoger was dan het punt waar het huis stond.

[8] Vanaf deze geheel vrij liggende heuvel had men met name naar het oosten een wijd uitzicht en kon men ook de muren van Bethsaïda nog heel goed onderscheiden. Ook kon men in de richting van Afek kijken, maar vanwege de tamelijk grote afstand van enkele uren gaans niet veelonderscheiden.

[9] De waard bekeek echter eerst de vele, louter edele vruchtbomen van zijn heuvel, waar wij ons nu op bevonden.

[10] Toen hij klaar was met dit voor hem zalige bekijken en de zon al bijna zou opgaan, richtte ook hij zijn blik vol aandacht naar de zonsopgang en zei, toen de zon boven de lage horizon begon te stijgen (de waard): 'Nu zie ik duidelijk dat de grote zon werkelijk stilstaat en alleen de aarde, die van het westen naar het oosten draait, haar landen en plaatsen onder de stilstaande zon doorschuift!’

[11] En wat de waard zag, dat zagen ook zijn buren, en allemaal waren ze zeer verheugd dat ze dat nu ook zelf in de grote natuur hadden waargenomen.

[12] Terwijl wij zo ongeveer een uur lang naar het ochtendschouwspel keken kwamen er al enkele reizigers uit het oosten over de heerweg, die naar Damascus. en nog verder naar Perzië leidde. Deze reizigers, kleine kooplieden, die allerlei houten en aarden keukengerei op hun rug meedroegen om te ver­kopen, kwamen uit de omgeving van Damascus.

[13] Toen ze bij ons kleine dorp kwamen -dat ze wel kenden omdat ze twee tot drie keer per jaar over deze weg gingen en in de tien, eigenlijk ongeveer zestig steden vaste afnemers vonden voor hun waren, die ze heel goedkoop aanboden -bleven ze staan, en de een vroeg aan de ander of dit wel het dorp was waar ze af en toe wat zaken hadden gedaan.

[14] Aangezien ze nauwelijks een halfjaar geleden ook in deze streek waren toen die nog helemaal kaal was, begrepen ze niet hoe deze onbemiddeld~ bewoners dit voor het grootste deel kale landje in zo'n korte tijd dermate in cultuur hadden kunnen brengen -iets wat zelfs de rijkste mensen met de grootste vlijt nauwelijks in tien jaar hadden kunnen doen.

[15] Een van hen, die een jood van de oude stempel was, zei tegen zijn met­gezellen: ' Als deze streek dezelfde is als die wij kennen, dan moet er ontegen­zeglijk een wonder gebeurd zijn! Bij een van de profeten staat geschreven dat dit land nog eens groen zal worden, en wel ten tijde van de komst van de beloofde Messias. Men zegt dat er in Galilea een man uit de stam van David is opgestaan die wonderbaarlijke dingen doet.

[16] Alleen moet er in deze tijd niet veel waarde gehecht worden aan derge­lijke wonderlijke dingen, omdat wij van alle kanten werkelijk belaagd worden door grote aantallen wonderdoeners.Want zolang alleen joden deze landstre­ken tot ver voorbij Damascus bezaten, hadden vreemde magiërs bij hen geen toegang; maar sinds dat allemaal aan de Romeinen toebehoort, mogen ze van alle kanten binnendringen en hun toverijen bedrijven, en zo nu en dan doen ze echt verbazingwekkende dingen -waar wij ons al verscheidene keren van overtuigd hebben.

[17] Waarschijnlijk zijn hier kort geleden ook zulke magiërs doorheen gereisd en hebben deze arme mensen een buitengewone weldaad bewezen. In Damascus hebben een paar jaar geleden enkele magiërs voor een rijke Immers ook een stuk kaal veld binnen een paar dagen in een groene weide veranderd.'

[18] De anderen zeiden: 'Nou ja, hier kan inderdaad wel iets dergelijks gebeurd zijn! Als we terugkomen zullen we wel meer te weten komen!'

[19] Daarna trokken ze verder in de richting van Afek

[20] Ik zei tegen de waard wat deze mensen tegen elkaar hadden gezegd, en zei verder: ' Als ze in de buurt van Afek komen, zullen ze nog minder herken­nen waar ze zijn dan hier; want rond Afek is in een wijde omtrek van uren gaans gebeurd wat hier in jullie kleine landstreek gebeurd is. Als deze mensen terugkomen zullen jullie gemakkelijk met hen kunnen praten; want in de genoemde stad zullen ze wel dusdanige dingen te horen krijgen over hun man uit Galilea, dat ze hem niet meer met heidense tovenaars zullen verwis­selen.'

[21] Daarna proefden we verschillende vruchten op de heuvel, die allemaal voortreffelijk smaakten, en begaven ons daarna weer naar de herberg, waar reeds een goed klaargemaakt ochtendmaal op ons wachtte.

 

133 De tweede uitzending van de leerlingen

 

[1] Toen wij de herberg binnenkwamen waren alle leerlingen ook al op, en ze vroegen Mij om vergeving omdat ze deze ochtend hadden verslapen.

[2] Maar Ik zei: 'Wees gerust, want Ik heb het zo gewild!'

[3] Daarop werden ze allemaal rustig, gingen aan tafel zitten en namen samen met Mij het welbereide ochtendmaal tot zich. Deze keer smaakte de Griekse vis allen goed.

[4] Na het ochtendmaal zei Ik tegen de leerlingen: 'Slechts één keer, bij het begin van Mijn ambt als leraar, heb Ik jullie voor Mij uit gezonden om in de dorpen en steden de mensen over Mij en Mijn rijk te vertellen, en heb Ik jul­lie de macht gegeven om zieken te genezen door hen in Mijn naam de han­den op te leggen en de duivels en boze geesten, waar zo vele mensen van bezeten zijn, uit te drijven; jullie zijn voor een korte tijd gegaan, en jullie weten waar en wanneer Ik jullie weer bij Mij heb gebracht. En kijk, dat voor­uitzenden had een langdurig goede invloed.

[5] Wij bevinden ons nu in de grote landstreek Hauran*, (* Ook genoemd in Ezechiël 47:16 en 18.) die bijna vanaf de oorsprong van de Jordaan tot aan de uitmonding daarvan in de Dode Zee de zeer bergachtige, oostelijke oever vormt. In deze landstreek, die vroeger bui­tengewoon gezegend was, liggen de tien grote steden, waarvan wij er nu in korte tijd enkele met zeer goed gevolg bewerkt hebben.

[6] Maar er zijn er nog vele waar we doorheen moeten reizen; want van de tien grote steden hebben we er pas drie bezocht - namelijk Pella, Abila en Golan (want Afek behoort tot de kleinere steden) - en zodoende blijven er nog zeven grote steden en een groot aantal kleinere steden en andere plaatsen over, en Mijn tijd loopt ten einde.

[7] Ik heb nu ruim tweeënhalfjaar bijna helemaal alleen zonder enige rust en onderbreking gewerkt, en nu wil Ik hier in dit lievelingsoord van Mij een rustpauze van zeven dagen nemen.

[8] Johannes, Jacobus de Oudere en Mattheus onze schrijver moeten bij Mij blijven; jullie overigen moeten je echter in twee groepen verdelen! De ene groep gaat naar Hippos, een kleine stad, die niet verder van Afek ligt dan dit kleine dorp, en de tweede moet zich naar Edreï begeven, dat ook eerder een kleine dan een grote stad is, die van hieruit in het zuidoosten ligt en gemak­kelijk binnen enkele uren bereikt kan worden!

[9] In deze twee steden zullen jullie voor het merendeel Grieken en ook Romeinen aantreffen. In elk van deze steden zijn verscheidene herbergen; blijf in de herberg waar men jullie zal opnemen, en eet en drink wat men jul­lie voor zal zetten!

[10] Als jullie werkelijk in Mijn naam zullen handelen, zullen jullie overal goed opgenomen worden. Als jullie echter je intrek nemen in een herberg, zeg dan: 'De vrede zij met jullie! Wij zijn gekomen om jullie het grote levens­licht uit de hemelen van de ene, enig ware God te verkondigen en jullie Hemzelf te leren kennen.Als jullie in Hem geloven, zullen jullie aan ons, Zijn uitgezondenen, Zijn goddelijke kracht ervaren.'

[11] Daar, waar men jullie na die begroetingswoorden opneemt, moeten jul­lie blijven en het huis Mijn naam en Mijn leer verkondigen.

[12] Jullie zullen in beide steden en ook in enkele kleine plaatsjes daar omheen een groot aantal zieken vinden; genees die, dan zullen jullie in Mijn naam een rijke oogst vergaren! Maar laatje door niemand met geld voor jul­lie moeite betalen; want zolang Ik lichamelijk op deze aarde ben, zullen jullie geen geld nodig hebben om te leven. Als iemand jullie echter uit pure liefde iets zou aanbieden, kunnen jullie dat wel aannemen, ook als het geld is; want overal zijn armen, aan wie jullie het op jullie beurt weer kunnen geven!

[13] Over zeven dagen moeten jullie weer hier zijn, dan zullen we daarna verder reizen! Jullie weten nu wat je te doen staat, zodat jullie nu wel op weg kunnen gaan!’

 

134 De organisatie van de leerlingen van de Heer

 

[1] Toen de leerlingen dat hadden gehoord, zei Simon Juda tegen Mij: 'Heer en Meester, nu wij ons in twee groepen verdelen, moet dan niet iedere groep een leider hebben?'

[2] Ik zei: 'Wanneer heeft de zuivere liefde en de volle, heldere waarheid uit de hemelen ooit een leider nodig gehad?

[3] De liefde alsook de waarheid in haar hoogste zuiverheid en volmaaktheid is immers in zichzelf zozeer het allerhoogste, dat daarboven niet nog iets hogers voor te stellen en aan te nemen valt!

[4] En als die liefde en waarheid uit Mij in ieder van jullie is, die Ik nu in Mijn naam uitzend -wie van jullie zou dan een leider van zijn broeder wil­len zijn? Hoezo wil je je enig leiderschap aanmeten, als je zegt en ten diepste gelooft dat alleen Ik de Heer ben – terwijl ook alle anderen hetzelfde zeggen en geloven? Wie van jullie wil, als je dat aanneemt en gelooft, de eerste zijn?

[5] Als een goede rekenaar zegt en bewijst dat drie geheel dezelfde dingen en nog eens drie geheel dezelfde dingen samen zes van zulke geheel gelijke din­gen zijn, en een tweede en een derde, vierde, honderdste even goede rekenaar zegt en bewijst precies hetzelfde -vraag je dan eens af: wie van hen moet de meest voortreffelijke zijn, en wie van hen zou door de honderd even goede rekenaars tot een overbodige leider boven zich gekozen moeten worden, en waarom?

[6] Kijk, Ik alleen ben de Heer! Jullie zijn onder elkaar allemaal geheel gelij­ke broeders, en geen van jullie moet meer of minder zijn; want ieder nog zo gering leiderschap wekt in het gemoed van de leider de satanische heerszucht en bederft dan maar al te gauw de zuivere liefde en de daaruit voortvloeien­de waarheid volleven, wat direct bij de eerste koningen maar al te duidelijk gebleken is en nu in de tempel in Jeruzalem steeds meer en duidelijker blijkt.

[7] Wie van jullie echter absoluut de eerste van Mijn leerlingen wil zijn, laat die de laatste en minste zijn van hen en hun aller knecht en dienaar! Want zo is de orde in Mijn hemelen onder Mijn engelen!

[8] Waarlijk, Ik zeg jullie: allen die zich op deze aarde op een of andere manier als leiders zullen laten roepen, zullen het aan gene zijde zwaar te verduren krijgen! Want de zwaarste levensopgave voor een hoogmoedige -wat vrijwel iedere leider uiteindelijk wordt -is, dat zijn gemoed verdeemoedigd wordt.

[9] Blijf daarom allemaal volkomen gelijke broeders, en laat geen van jullie ook maar de minste voorkeur boven de anderen willen hebben; dan zullen alle mensen aan het feit, dat jullie elkaar als ware, volkomen gelijkgerechtigde broeders liefhebben en respecteren, zien en weten dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn.

[10] Als jullie dat nu naar volle waarheid begrepen en in je opgenomen heb­ben, vertrek dan nu en handel overeenkomstig Mijn wil!'

[11] Toen de leerlingen dit duidelijke antwoord van Mij hadden gekregen, bedankten ze Mij daarvoor en begaven zich direct op weg; in die zeven dagen hebben ze in de genoemde plaatsen vele heidenen en ook hun priesters tot Mij bekeerd.

[12] Alleen met Judas Iskariot hadden degenen die naar Edreï waren getrok­ken enkele problemen vanwege zijn onverbeterlijke geldzucht; maar omdat ook Thomas zich bij de naar Edreï gereisde groep bevond, werd er snel een eind gemaakt aan zijn geldzuchtige pogingen; en de hele uitzending heeft goede vruchten opgeleverd.

[13] En wat heb Ik die zeven dagen lang met de drie leerlingen gedaan die bij Mij waren gebleven, en met de inwoners van dit dorp?

[14] Over het algemeen nam Ik hier - zoals hiervoor al opgemerkt - rust voor Mijn lichaam, dat ook van vlees en bloed was; maar toch verliepen deze zeven dagen niet in zo'n volkomen ledigheid als iemand zich wellicht voorstelt.

 

135 De visvijver van de waard

 

[1] Deze dag, direct na het vertrek van de uitgezonden leerlingen, liep Ik samen met de drie leerlingen en de inwoners van dit dorp over hun stukje land, dat zij als hun door de Romeinen vastgesteld eigendom mochten beschouwen en waarvoor zij aan Herodes, die ook hier leenvorst over de Joden was, geen tribuut hoefden te betalen.

[2] Terwijl wij op ons gemak en gemakkelijk binnen twee uur het stukje land rondliepen, zei de waard tegen Mij: 'Heer en Meester, kijk, het uitgestrekte land buiten de grenzen van ons grondbezit, dat heel woest is en voorzover wij weten uren in de omtrek geen eigenaar heeft, levert geen mens ook maar het minste voordeel op! Als wij het met onze vlijt mettertijd buiten onze grenzen in cultuur zouden brengen en gebruiken, zouden we daar dan een fout mee begaan?'

[3] Ik zei: 'Niet in het minst! Wat jullie door je vlijt in cultuur brengen, kun­nen jullie ook gebruiken, en geen mens zal jullie daarvoor ter verantwoor­ding roepen. Maar het zal jullie veel inspanning en werk kosten, en jullie zul­len van die kale stenen een magere oogst halen.

[4] Maar Ik zal ook in dit opzicht nog iets voor jullie doen; maar wees voor­lopig tevreden met wat Ik voor jullie heb gezegend!

[5] Zeer binnenkort zullen er al een groot aantal reizigers bij jullie aanleggen en zullen jullie heel welvarend maken, en dan zullen jullie dit landje tot ver voorbij de huidige grenzen ervan vruchtbaar kunnen maken, en jullie nako­melingen zullen daar de nodige voeding vinden; maar denk er voorlopig nog niet al teveel aan!

[6] Met dit antwoord waren allen tevreden, en wij begaven ons naar de reeds bekende kleine visvijver. Daarin wemelde het van de vissen, waar alle inwo­ners heel blij mee waren, hoewel de vijver eigendom was van de waard; want hoewel alle inwoners van dit dorp een soort commune vormden en een gemeenschappelijk leven leidden, waren hun stukken grond toch volgens de wetten van Rome gemarkeerd en had ieder zijn precies uitgemeten deel.

[7] De visvijver en ook de bron behoorden tot het grondstuk van de waard. Het water was weliswaar bestemd voor gebruik door het hele dorp, maar de kleine vijver niet, en dus ook niet de vissen die erin zwommen. Deze vijver had zich natuurlijk slechts zelden in een voorraad verheugd, maar deze keer zat er een grote voorraad in.

[8] Daarom zei Ik bij de vijver: 'Omdat alleen door Mijn macht en wil ten eerste de grote hoeveelheid vis in het Meer van Galilea is gevangen en ten tweede volkomen vers en gezond in de zakken hierheen is gebracht, en ten derde omdat deze vissen in deze vijver zich voortdurend rijkelijk zullen ver­meerderen, in stand zullen blijven en het hele dorp rijkelijk kunnen voorzien, zal van nu af aan ieder huis het recht hebben om zoveel vissen uit deze vijver te halen als het redelijkerwijs nodig heeft. Maar opdat de vissen mettertijd, als ze zich sterk gaan vermeerderen, ook voldoende ruimte zullen hebben, zullen wij deze vijver tot de juiste en passende afmetingen vergroten!'

[9] Ik had deze woorden nog maar nauwelijks uitgesproken, of daar had de voorheen zeer kleine vijver al de passende afmetingen, en alle inwoners pre­zen Mij en loofden Gods macht in Mij.

[10] Van de vijver keerden wij weer terug naar de herberg, omdat het al na de middag was geworden, en we spraken met elkaar over veel dingen en omstan­digheden in het leven van de mensen op deze aarde, namen onderwijl ook een klein middagmaal tot ons en begaven ons daarna weer naar buiten, waar het met name op de bekende heuvel heel goed rusten was.

[11] Op deze heuvel rustten wij bijna drie uur lang.

[12] Toen de zon bijna onderging, ontdekte de waard dat er op de weg vanaf Bethsaïda enkele mensen het kleine dorp naderden, die ieder ogenblik bleven staan en de omgeving bekeken en niet wisten waar ze aan toe waren. Maar ze gingen toch naar het dorp en herkenden het aan de welbekende armelijke huizen. Ze bereikten nu de herberg en vroegen naar de waard.

[13] Toen de waard dat van Mij hoorde, vroeg hij Mij wat hij nu moest doen; want hij zou met duizend vragen lastig gevallen worden, en hij wist niet wat hij hun ten antwoord moest geven.

[14] Ik zei: 'Ga nu maar naar beneden naar hen toe, en omdat het Joden zijn die je wel kent, kun je hun wel zeggen wat het nu voor een tijd is en wat er nu allemaal in de wereld gebeurt; daarna zal Ik met Mijn drie leerlingen naar het huis komen en met de drie mensen spreken!'

 

136 De waard onderricht de gasten over het veranderde land

 

[1] Toen de waard dat van Mij had gehoord, ging hij onmiddellijk met zijn buren naar zijn huis en verwelkomde de drie aangekomenen.

[2] Zij overvielen hem onmiddellijk met een groot aantal vragen over de oor­zaak van de zo verbazingwekkende verandering van dit dorp, en hoe dat in zo'n korte tijd tot zo'n bloeiende gecultiveerde staat was gebracht.

[3] De waard zei: ' Als alleen ik jullie zou zeggen dat dit dorp door een waar Godswonder tot zo'n gecultiveerde staat is gebracht, zouden jullie mij waar­schijnlijk niet geloven; maar daar staan al mijn buren en daar mijn kinderen en mijn vrouw, en ze kunnen er allemaal als getuigen voor instaan! Zoiets zal op deze aarde onder de mensen buitengewoon zelden en op deze manier waarschijnlijk nog nooit plaatsgevonden hebben; maar er was op aarde ook nog nooit een tijd zoals nu, waarin de beloofde Messias werkelijk als mens van vlees en bloed Zelf naar ons mensen toe is gekomen.

[4] Die grote belofte is weliswaar alleen aan de Joden, maar daarnaast ook aan alle mensen op de hele aarde gegeven, en derhalve ook aan ons heidenen, die nu toch al geruime tijd hetzelfde geloof  hebben als jullie Joden.

[5] Zie en luister: deze Messias, die nu vanuit de hoogste hemelen naar deze wereld is afgedaald, die werkelijk God en mens tegelijk is, is ook naar ons toe gekomen en heeft Zich over onze geestelijke en daarnaast ook over onze lichamelijke armoede ontfermd; Hij heeft onze woestijn gezegend en die door Zijn almachtige wil in een vruchtbaar landje veranderd.

[6] Ook heeft Hij ons rijkelijk voorzien van alles wat een mens nodig heeft om zijn lichaam te voeden en te sterken; bovendien heeft Hij ons ook op aan­schouwelijke en heel begrijpelijke wijze vertrouwd gemaakt met het wezen van onze aarde en de verschijnselen daarin en die op het oppervlak ervan en in de omringende lucht, en ook met de hele sterrenhemel. En op die wijze heeft Hij ons van al het oude, duistere bijgeloof van de heidenen en de Joden verlost.

[7] Maar daar kunnen wij nu met jullie nog niet verder over spreken, omdat er ook in jullie Joden nog te veeloud bijgeloof zit; maar bij een volgende gelegenheid zullen wij daar met jullie nog wel over te spreken komen.

[8] Daarmee heb ik jullie nu volkomen overeenkomstig de waarheid meege­deeld op welke wijze dit kleine gebied van ons plotseling zo bloeiend rijk is geworden, en hier voor jullie staan voldoende getuigen; als jullie het hun wil­len vragen, zullen ze jullie hetzelfde zeggen!'

[9] Een van de Joden, die een oudste en schriftgeleerde in Bethsaïda was en al verschillende keren met onze waard had gesproken, zei: 'Ja, wij moeten van jullie geloven dat jullie dorp en stukje land inderdaad zo in cultuur is gebracht als jij ons zojuist hebt meegedeeld, omdat dat bij de onvruchtbaar­heid van de grond op een natuurlijke manier ondenkbaar zou zijn. Want waar zouden jullie de vruchtbare aarde vandaan hebben gehaald om daarmee dit voor het grootste deel kale, steenachtige landje te bedekken, dat -wat jullie deel betreft -toch meer dan duizend morgen* (* Oude oppervlaktemaat, per landstreek sterk verschillend van 0,25 tot 1,2 ha. Van oorsprong zoveel land als een span paarden in één ochtend kon ploegen of een man in één ochtend kon maaien. De Oostenrijkse morgen lag waarschijnlijk in de buurt van 0,25 ha.) zal meten, en waar zouden jul­lie dat grote aantal vruchtbomen van allerlei soort vandaan gehaald hebben en hoe zouden jullie die hier zo geplant hebben, dat ze er nu zo groot en vol vruchten bij staan alsof ze hier al dertig jaar geleden geplant waren?

[10] Dat is dus een volmaakt godswonder, waarover geen twijfel kan bestaan, en wij willen dan ook geloven dat de man die dit ongehoorde wonder hier voor jullie heeft gedaan vast en zeker de beloofde Messias Zelf of op zijn minst een grote profeet is; maar wanneer was hij dan bij jullie, en hoe lang had hij ervoor nodig om dit landje van jullie zo te zegenen, en waar is hij van jullie heen gegaan?'

[11] De waard zei: 'Vrienden, gisteren tegen de avond is Hij hier met Zijn leerlingen aangekomen! De meesten van Zijn leerlingen heeft Hij vooruitge­stuurd om Zijn leer te verkondigen; Hijzelf verblijft hier nog met drie van Zijn leerlingen en Hij zal hier nog zeven dagen blijven. Daarmee heb ik jul­lie vast nog meer verteld dan jullie van mij hadden willen weten.

[12] Hij zal zo direct Zelf verschijnen, en dan kunnen jullie met Hemzelf al het overige bespreken en bepraten!'

 

137 De gasten herkennen de Heer

 

[1] Toen de drie joden dat van de waard hadden gehoord, werden ze erg ver­legen en wisten niet wat ze daarop moesten zeggen of doen: blijven of weg­ gaan.

[2] Pas na een poosje vroeg de oudste aan de waard, die juist bezig was de drie brood en wijn te geven: 'Hoe ziet hij er dan uit, zodat wij hem direct kunnen begroeten als hij komt?'

[3] De waard zei: 'Neem nu maar brood en wijn tot je, en als Hij hier bin­nenkomt zullen jullie geen moeite hebben Hem meteen te herkennen! Als wij heidenen Hem snel hebben herkend, dan zullen jullie, echte, oude joden, Hem nog wel eerder kunnen herkennen!’

[4] Hierop namen de drie onmiddellijk brood en wijn tot zich. en vonden beide rein en voortreffelijk, en ze vroegen de waard waar hij dat brood en die wijn vandaan had, omdat ze wel wisten dat hij hun nog nooit eerder iets der­gelijks had kunnen aanbieden.

[5] De waard zei: 'Ik heb jullie zojuist al gezegd dat de Messias ons rijkelijk van alles heeft voorzien, ook voor ons lichaam. Wie een woestijn door Zijn wil kan laten bloeien, zal ook wel in staat zijn ons armen, die al lange tijd naar Hem hebben verlangd, van brood en wijn te voorzien! jullie eten nu echt brood uit de hemelen evenals de wijn, die ook geen vrucht van deze aarde is!'

[6] Toen de driejoden ook dat hadden gehoord, zei de oudste: 'Mozes heeft in de woestijn ook het manna voor de Israëlieten van God ontvangen, en de rots waar hij met zijn herdersstaf op sloeg, gaf direct zoet, zuiver drinkwater; maar zulk brood en zulke wijn heeft Mozes niet uit de hand van jehova gekregen, en ook wilde de woestijn in al die veertig jaar niet groen worden voor Israël en zijn magere kudden. Hier is dus kennelijk meer dan Mozes, Aäron, Jozua, Elia en alle andere profeten!'

[7] Terwijl de oudste dit zo uitsprak, kwam Ik met de drie leerlingen de her­berg binnen en zei tegen de drie: 'De vrede zij met jullie! Laat je door ons niet storen, maar eet en drink en versterk je met de wijn; want zulk brood en zulke wijn hebben jullie in Bethsaïda en Gadara niet!'

[8] Toen Ik deze woorden tot de drie had gesproken, stonden ze onmiddel­lijk op van hun stoelen, bogen diep voor Mij en zeiden: 'Heer! U bent Degene voor wie alles mogelijk is, en U bent ook de beloofde grote Messias, de nieuwe grote koning der joden, die een rijk zal vestigen dat geen vijand ons tot aan het einde der wereld meer zal kunnen ontnemen! Daarom: heil U, de grote zoon van David!'

[9] Ik zei: 'Ik vestig wel een eindeloos groot rijk, echter geen aards, maar een Waar Godsrijk voor de ziel en de geest van de mens, dat eeuwig zal bestaan; in dat rijk zullen allen het eeuwige leven hebben die in Mij geloven en over­eenkomstig Mijn leer zullen leven.

[10] jullie verstaan de Schrift wel naar de letter, maar naar de meest innerlijke geest van de waarheid hebben jullie die nog nooit begrepen als jullie denken dat Ik als de beloofde en nu in deze wereld gekomen Messias, de eeuwige Zoon van de eeuwige Vader, voor de joden een onvergankelijk rijk zal vesti­gen op deze aarde, waar toch alles inclusief de aarde zelftijdelijk en verganke­lijk is.Want niet alleen deze hele aarde, maar ook het hele firmament dat jul­lie zien zal vergaan; hoe zou er dan op deze aarde voor de joden een eeuwigdurend rijk gevestigd kunnen worden? Versterk je nu dus, opdat jullie de innerlijke geest van de Schrift kunnen vatten en begrijpen!'

[11] Na deze woorden van Mij keken de drie elkaar verbaasd aan, en de oud­ste zei: 'Maar, dat klinkt heel anders dan in de tempel in Jeruzalem! Waar moeten wij ons aan houden? In de tempel onderwijzen de Farizeeën en schriftgeleerden, gezeten op de stoelen van Mozes en Aäron rondom de hogepriester, en lezen en verklaren voor het volk de Schrift geheel naar de letter; maar op gezag van hun woord en hun wil wordt er geen woestijn groen en wordt er geen kaal gesteente met vruchtbare aarde bedekt.

[12] Deze Meester onderricht heel anders en laat zien dat wij de Schrift nog nooit naar de geest hebben begrepen, en Zijn uitspraken zijn rechtstreeks in tegenspraak met die van de tempel -maar op Zijn woord en Zijn wil bloeit de woestijn en is het gesteente daarvan bedekt met een juiste hoeveelheid vette aarde; dan moet dus ook alleen in Hem de volle waarheid te vinden zijn!

[13] Wij willen daarom dan ook bij deze Meester blijven en de tempel voor altijd de rug toekeren, laten we daarom drinken op het welzijn van allen die reeds hebben gedaan wat wij nu doen!'

[14] Hierop hieven de drie hun bekers en leegden die tot op de laatste drup­pel.

 

138 De bekentenis van de oudste

 

[1] Toen zij nu heel vrolijk waren geworden, wendde de oudste zich weer tot Mij en zei: 'Heer en Meester uit de hoogste hoogten des hemels! U zult Jeruzalem toch ook wel bezocht hebben? Hebben zij in de tempel U ook herkend, net als wij hier? Wat zeiden ze over Uw verschijnen in deze wereld?'

[2] Ik zei: 'De grote, uiterst zelfzuchtige blindheid van de joden in Jeruzalem zal het goddelijke licht niet herkennen en er ook geen deel aan hebben; want het licht zal van de joden weggenomen en aan de heidenen gegeven worden.

[3] Ik heb al verscheidene keren in de tempel onderwezen en wonderen gedaan, en van al degenen die zichzelf groot achten en zich door iedereen hoog laten prijzen, heeft niemand in Mij geloofd; en zo gebeurt het nu ook als een getuigenis over hen, dat Mijn licht hun wordt ontnomen en rijkelijk aan de heidenen gegeven wordt, wat ook over hen geschreven staat.

[4] Kijk naar deze heidenen, en praat ook eens met de vele heidenen van andere dorpen en steden, en vraag hun wat ze van Mij denken. Werkelijk, jul­lie zullen bij hen veellicht ontvangen!

[5] Maar ga eens naar Jeruzalem en veel andere joodse steden en dorpen, dan zullen jullie verbaasd staan over de meest smadelijke oordelen over Mij! En toch heb Ik overal dezelfde zuivere levenswaarheid onderwezen en grote tekenen gedaan.Wat moet Ik nu met dit ontaarde soortjoden doen?'

[6] De oudste zei: 'Heer en Meester, doe met hen wat U met de inwoners van Sodom hebt gedaan!'

[7] Ik zei: 'Nu nog niet; want er zijn nog enkele rechtvaardigen in die steden en dorpen. Maar het zal niet lang meer duren, omdat die weinige rechtvaar­digen ter wille van Mijn naam en Mijn leer zodanig door de blinde en hoog­moedige, trotse wereldse mensen vervolgd zullen worden, dat er tenslotte niet één rechtvaardige in Mijn licht in zo'n stad zal kunnen blijven; dan zal hun maat vol zijn en zal het hun nog veel slechter vergaan dan het eens Sodom en Gomorra vergaan is. Maar laten we dat nu laten rusten en over iets anders praten!

[8] Zeg Mij eens, of jullie nog niets over Mij en Mijn optreden ter ore is gekomen! Want twee jaar geleden ben Ik ook in de buurt van Gadara geweest en heb daar de twee erg bezeten mensen bevrijd van hun vele boze geesten, die zich vervolgens van een kudde varkens meester maakten en zich met hen in het meer hebben gestort. En hebben jullie niet gehoord dat Ik ooit in de buurt van Bethsaïda in een woestijn een paar duizend mensen met slechts een paar broden en vissen zodanig heb gevoed, dat er na die spijziging verschil­lende manden overbleven met wat ze niet op konden?'

[9] De oudste zei: 'Ja, Heer en Meester, daar hebben wij allemaal wel veel over horen praten, en we hielden de wonderdoener - die naar men zegt een Nazarener was en wel de zoon van jozef de timmerman, die ik persoonlijk goed heb gekend - voor een magiër, die zijn wonderen wellicht bij de beruchte Essenen had geleerd en die Jezus heette.

[10] Destijds had het blinde volk zo geoordeeld, en wij konden ons ook niet zo gemakkelijk iets anders voorstellen; want wat konden wij van de zoon van een timmerman uit Nazareth anders denken dan dat hij een heel handige magiër was, die de oude leer van de joden kende en zichzelf aan het gemak­kelijk te misleiden volk als een profeet presenteerde om het naar zich toe te trekken met een bedoeling die hij alleen kende?

[11] Als wijzelf getuige waren geweest van die daden van U, zouden wij zeker anders over U geoordeeld hebben - al zou U ook tien keer de zoon van jozef geweest zijn!

[12] Maar nu zijn wijzelf getuigen van Uw daad, die geen enkele Esseen, maar alleen God kan verrichten, en al bent U nu als mens de zoon van jozef, de timmerman uit Nazareth -wat U ook wel zult zijn - dan brengt dat ons geloof in U niet in het minst van de wijs en bent en blijft U voor ons de beloofde Messias!

[13] Neem deze bekentenis van ons niet onwelwillend aan, en onthoud ons Uw zegen niet!'

 

139 De vraag naar de naaste

 

[1] Ik zei: 'Daar zal jullie levende geloof in Mij jullie voor beschermen; en als jullie je geloof in Mij door werken van ware naastenliefde zullen bewijzen, zullen jullie je er ook geheel en al van bewust worden dat Ik werkelijk de beloofde Messias ben, en jullie zullen dan bij de profeten nalezen en alles door Mij vervuld en in Mij alles bevestigd zien wat er in de Schrift over Mij geschreven staat.'

[2] De oudste zei: 'Heer en Meester, naastenliefde aan de mensen bewijzen zou wel in orde zijn, als we maar heel duidelijk zouden weten wie nu werke­lijk onze naaste is!'

[3] Ik zei: 'Jullie naaste is ieder mens, vriend of vijand, die jullie hulp nodig heeft op wat voor goede, met Gods geboden overeenstemmende manier ook; maar het spreekt vanzelf dat jullie iemand die in strijd met Gods geboden handelt, daar niet behulpzaam bij zijn, maar hem er vanaf moeten houden.Als jullie dat doen, beoefenen jullie de naastenliefde en zal jullie loon in de hemelen groot zijn.

[4] Als er armen naar jullie toekomen en jullie hun nood klagen, help hen dan naar kracht en vermogen; want wat jullie voor de armen doen zal Ik beschou­wen alsof jullie dat voor Mij hadden gedaan, en Ik zal het jullie reeds hier en nog meer later in Mijn rijk eeuwigdurend vergoeden.

[5] Als er een ware volgeling en profeet in Mijn naam naar jullie toekomt, neem hem dan op, luister naar hem en bewijs hem liefde; want door dat te doen hebben jullie Mij opgenomen en zullen jullie ook het loon van een profeet waardig geacht worden.

[6] Maar er zullen weldra ook een groot aantal valse profeten in Mijn naam opstaan; ze zullen het volk onderrichten ter wille van hun eigen gewin en het verleiden door valse tekenen, die ze van de magiërs hebben geleerd. Neem dergelijke valse leraren en profeten niet op, ook al zullen ze luid roepen: 'Kijk, hier, of daar is de Messias, de Gezalfde Gods!', maar toon hun met liefde en ernst dat ze tegen Mij zijn en handelen.Als ze naar jullie luisteren en van hun verkeerdheid afzien, dan mogen jullie hen ook als vrienden beschouwen en behandelen; als ze echter niet naar jullie luisteren en zich niet bekeren, verjaag hen dan uit de gemeente!

[7] Een valse leraar en profeet zullen jullie gemakkelijk herkennen aan zijn zelfzuchtige werken en daden vol eigenliefde; want van distels oogst men geen vijgen en van doornen geen druiven.

[8] Wees steeds vol liefde, zachtmoedigheid, deemoed, erbarmen, rechtvaar­digheid en waarheid tegenover iedereen, dan zal Ik ook zo tegenover jullie zijn! Word niet doof en hardvochtig van hart tegenover de stem van de armoede, zowel wat de geest als het lichaam betreft, dan zal Ik dat ook niet tegenover jullie zijn als jullie in een of andere nood je stem tot Mij zullen ver­heffen. Met de maat waarmee jullie meten zal jullie ook weer gemeten wor­den.

[9] Als jullie, zoals Ik heel goed weet, wel een groot aards vermogen bezitten en het alleen tegen goede rente lenen aan degenen die het op een vastgesteld tijdstip weer kunnen terugbetalen, dan hebben jullie daarmee ook wel een soort naastenliefde beoefend - maar bij Mij komt een dergelijke naastenlief­de, die jullie zelf met goede rente beloont, niet in aanmerking voor vergoe­ding. Als jullie echter je vermogen ook zonder rente aan de armen lenen, van wie jullie kunnen weten dat ze het jullie niet gemakkelijk weer zullen kun­nen terugbetalen, dan zal Ik Degene zijn die de rente betaalt en jullie vermo­gen terugbetaalt, en niemand zal bij Mij tekort komen!

[10] Kijk eens naar de inwoners van dit dorp, die arm waren! Zij konden zelf altijd maar heel schamelleven; maar als er arme en noodlijdende mensen bij hen kwamen, werden die direct opgenomen en naar mogelijkheid zonder vergoeding verzorgd. Ik wist dat wel en ben, als de beste Vergoeder, nu op het juiste moment naar hen toe gekomen, en geen van hen zal zeggen dat Ik te vroeg dan wel te laat ben gekomen. Doen jullie evenzo, dan zal Ik te zijner tijd ook jullie Vergoeder zijn!'

 

140 De gelijkenis van de landheer

 

[1] (De Heer:) 'De Farizeeën, die woekeraars, die hun vele goud en zilver steeds tegen hoge rente veilig aan andere grote makelaars en woekeraars weten te lenen en hun hoge rentewinst dan met hoeren en meinedige echt­breeksters verspillen en kwalijk verbrassen, maar als er armen en noodlijden­de mensen naar hen toekomen tegen hen zeggen: 'Wend je tot God, die zal jullie wel helpen; want wij zijn zelfarm en moeten bedelen!' - die zullen zich later tegenover Mij zwaar moeten verantwoorden!

[2] Zulke valse dienaren Gods, die tegen het volk wel over liefde voor God en de naaste prediken maar die zelf nog nooit hebben beoefend, zijn voor Mij de ergste zondaren en misdadigers en zullen aan gene zijde hun loon daarvoor bij de vorst van de hel krijgen, die zij hebben gediend. Want dergelijke hoe­reerders, echtbrekers, woekeraars, brassers en daarmee de grootste godlooche­naars zullen Mijn rijk niet binnengaan; richt je dus niet naar hun voorbeeld!

[3] Wie van jullie kan tegen zijn naaste zeggen: 'Wend je in je nood tot God, die je boven alles moet liefhebben, dan zal Hij je helpen!' -als hijzelf niet in God gelooft en Hem al helemaal niet boven alles liefheeft!

[4] Wie zijn noodlijdende naaste, die hij ziet, al niet liefheeft, hoe zal hij dan God, die hij niet ziet, boven alles liefhebben? Liefde voor God van de kant van de mens wordt bepaald door de liefde voor zijn naaste. Wie zegt dat het Voor zijn zaligheid voldoende is om enkel God boven alles lief te hebben, maar daarbij zijn hart en deur sluit voor zijn arme naaste, verkeert in grote dwaling! Want liefde voor God is zonder liefde voor de naaste eeuwig niet denkbaar en ook niet mogelijk. Heb jullie naasten daarom lief, omdat zij net als jullie Gods kinderen zijn, dan zullen jullie door dat te doen ook God boven alles liefhebben!

[5] Kijk, er was eens een heel rijke landheer die een heleboel bezittingen had, en iedereen die bij hem in dienst was had een goed leven. Deze landheer had ook veel kinderen, die hij liefhad, en die hij naar wereldse scholen stuurde, opdat ze ervaren mensen zouden worden.

[6] Hij gaf hun echter slechts het meest noodzakelijke mee naar de wereldse scholen, opdat ze zich niet te buiten zouden gaan, traag zouden worden en dan ongeschikt zouden kunnen worden om zijn bezittingen te beheren.

[7] Deze kinderen hadden het op die wereldse scholen niet zo goed, en vaak moesten ze een echt schamel bestaan leiden en niet zelden vreemde mensen om een aalmoes vragen.

[8] Enkelen van de mensen die zij benaderden zeiden: 'Och, jullie hebben immers een heel rijke vader! Vraag hem maar, hij zal jullie wel helpen!', en gaven de kinderen niets.

[9] Enkele anderen, slechts weinigen, dachten echter in hun mildere hart bij zichzelf: 'Wij weten wel dat de vader van deze kinderen heel rijk is en zijn hier studerende kinderen wel zou kunnen helpen, als hij niet heel wijze rede­nen zou hebben om dat niet te doen - maar die kinderen lijden bij ons nu eenmaal zichtbaar nood, en wij zullen hen helpen zo goed we kunnen.' En zo gezegd, zo gedaan!

[10] Na enige tijd kwam de zeer rijke landheer zelfnaar die vreemde wereld­se stad, waar zijn kinderen zich de verschillende kennis en ervaringen eigen moesten maken, en hij stelde zich ervan op de hoogte wie zijn kinderen lief­de bewezen had.

[11] En zie, de kinderen brachten hun vader overal heen, waar men hun lief­de bewezen had, en de vader beloonde de weldoeners van zijn kinderen hon­derdvoudig en nam de grootste weldoeners bij zich op zijn bezittingen en behandelde hen als zijn eigen kinderen.

[12] Kijk, hier voor jullie staat in Mij die landheer! De armen in deze wereld zijn overal werkelijk Mijn kinderen; de rijken zijn echter voor het merendeel kinderen van deze wereld.

[13] Opdat Mijn kinderen zich niet te buiten zullen gaan, laat Ik hen in deze harde, maar voor hen buitengewoon heilzame levensschool ook nood lijden en in hun nood bij de rijken van de wereld komen; wat die voor Mijn kinde­ren doen, zal Ik ook voor hen doen en Ik zal hen reeds hier veelvoudig en in Mijn rijk eindeloos veel belonen.

[14] Wie derhalve de liefde van de kinderen heeft door zijn liefde voor de kinderen, die heeft ook de liefde van de Vader en daarmee het eeuwige loon verworven. -Begrijpen jullie nu wat 'God liefhebben boven alles' wil zeggen?'

 

141 De Heer voorspelt Zijn dood en Zijn opstanding

 

[1] De oudste zei: 'O Heer en Meester en ware Vader van de mensen, ja, nu begrijp ik pas voor het eerst wat 'God boven alles liefhebben' wil zeggen.

[2] Wie Zijn kinderen werkelijk liefheeft en de wijsheid van de Vader inziet, heeft God boven alles lief als de enig ware Vader van alle mensen; en zo is de naastenliefde de hoogste levensdeugd in deze wereld, en wij zullen ons inspannen om die overal met al onze krachten te beoefenen.'

[3] Na deze woorden van de oudste kwam de vrouw van de waard ons zeg­gen dat het avondmaal klaar was. De waard vroeg Mij of hij op de tafel die nog niet gedekt was de gebraden vissen moest laten brengen.

[4] Ik zei: 'Toen Ik in de woestijn een paar duizend mensen met weinig brood en vissen verzadigde was er ook geen gedekte tafel; als men brood en wijn van een ongedekte tafel kan eten, waarom dan ook niet enkele gebraden vis­sen? Laat de vissen nu dus maar op deze ongedekte tafel zetten, dan zullen wij ze eten!’

[5] Ik had dat echter zo bepaald vanwege de drie joden, omdat die nog heel veel belang hechtten aan een tafel die met een geheel rein laken gedekt was; want volgens hun wet zou een jood die warm voedsel tot zich nam van een tafel die niet met een rein laken gedekt was, verontreinigd kunnen worden.

[6] De drie keken Mij dan ook vragend aan, terwijl ze heimelijk bij zichzelf dachten: 'Wat, houdt U Zich niet meer aan alle voorschriften van Mozes?'

[7] Maar Ik zei: 'Wat denken jullie dan? Hadden de Israëlieten in de woestijn ook met reine doeken gedekte tafels, toen ze manna aten?'

[8] De oudste zei: 'Heer en Meester, die hadden ze vast niet!'

[9] Ik zei: 'Welnu, dan kunnen wij ook vissen eten die op een ongedekte tafel zijn neergezet! Wat voor Mij rein is, laat dat ook voor jullie rein zijn! Er staat immers ook geschreven dat men brood niet met ongewassen handen moet eten, en toch hebben jullie zojuist in Mijn bijzijn brood met ongewassen han­den naar je mond gebracht en zijn daarmee in Mijn ogen toch rein gebleven! Maar als jullie in Mijn ogen rein zijn, wie zal jullie dan van onreinheid betichten? Een blinde Farizeeër in de tempel in Jeruzalem misschien? Waard, laat de vissen maar binnenbrengen, dan zullen wij ze eten en tevens rein blij­ven!'

[10] Met dit antwoord waren de drie joden volkomen tevreden, en ze aten samen met ons de vissen zonder enige verdere bedenking.

[11] Deze drie joden bleven daarna nog drie volle dagen bij Mij, en Ik en de drie bij Mij gebleven leerlingen hebben hun veel uit de Schrift uitgelegd, met name wat de schepping, de profeten Jesaja en Ezechiël betreft, en hun ook het juiste licht gegeven over de natuurlijke dingen van deze aarde.

[12] Op de vierde dag trokken ze op Mijn aanraden naar Afek, om zich er daar ook zelf van te overtuigen wat Ik voor de gelovig geworden heidenen had gedaan. Voordat ze afscheid van Mij namen, vroeg de oudste aan Mij, of Ze niet ook naar Jeruzalem zouden reizen om daar de ogen van de blinde tempeldienaren te openen ten aanzien van Mij .

[13] Ik zei: 'Laat dat maar; want als ze niet naar Mijzelf willen luisteren en Mij niet geloven, ondanks de vele tekenen die Ik voor hun ogen heb gedaan, dan zullen ze nog minder naar jullie luisteren en jullie woorden geloven -maar ze zouden jullie wel in de gevangenis gooien en jullie laten tuchtigen! Laat dat dus maar achterwege, en blijf waar jullie zijn; verkondig Mijn evangelie bij een passende gelegenheid aan de heidenen, en geef hun het licht der waar­heid dat Ik jullie heb gegeven; maar voeg er niets aan toe en laat ook niets weg!

[14] Voor niets heb Ik het jullie gegeven; geef het evenzo weer aan iedereen die ernaar hongert en dorst. Maar werp deze parels niet voor de wereldse zwijnen van mensen!

[15] Tegen Pasen zal Ikzelf nog één keer naar Jeruzalem gaan, en dan zal met Mij gebeuren wat Ik jullie uit de profeten omstandig verklaard heb; als jullie daarvan horen, erger je dan niet, en bedenk dat Ik jullie dit van tevoren heb meegedeeld en dat daardoor de Schrift tot de laatste letter vervuld wordt.

[16] Als Ik op de derde dag weer zal opstaan van de dood van Mijn lichaam, zal Ik ook weer bij jullie komen, zoals Ik nu voor jullie sta, en dan zal Ik jul­lie sterken met Mijn geest.

[17] Wij zullen elkaar dus slechts een korte tijd niet zien en daarna elkaar tot jullie troost weerzien!'

[18] Daarop zegende Ik de drie oude Joden en zij trokken naar Afek, zoals Ik al eerder heb aangegeven.

[19] Het spreekt vanzelf dat deze drie, toen ze in de buurt van de stad kwa­men, zich steeds meer begonnen te verbazen over het grote teken, en toen ze helemaal in de stad en in dezelfde herberg kwamen en ook met grote vrien­delijkheid door de waard werden opgenomen, kwam er zowel van de kant van de drie als van de kant van de waard en allen die bij hem waren en die aankwamen, geen einde aan het loven en prijzen van Mijn naam.

[20] En wat deed Ik die paar dagen in ons vriendelijke kleine dorp nog?

[21] Iedere dag kwamen er reizigers, die bij de waard hun intrek namen en ijverig informeerden hoe deze streek zo bloeiend gemaakt had kunnen wor­den. Enkelen werd er wel iets verteld, maar de meesten niet; want die reizigers waren voor het merendeel handelslieden, die geen zintuig hadden voor zulke geestelijke dingen, en zo nam niemand van ons dan ook de moeite om zulke puur wereldse mensen in de waarheden des levens in te wijden, en ook de bewoners van het dorp zagen in dat men voor wereldse zwijnen geen parels als gewoon voer moest werpen.

[22] De zevende dag brak aan, en tegen de avond kwamen Mijn uitgezonden leerlingen weer goed gestemd in het dorp naar Mij toe, en ze raakten maar niet uitgepraat over hoe ze in Mijn naam voor het grootste deel goede zaken hadden gedaan.

[23] En Ik zei: 'Jullie weten dat Ik ervan op de hoogte ben hoe jullie gewerkt hebben, en jullie zijn dan ook het loon waard Mijn leerlingen te zijn; maar nu moeten jullie rusten en jezelf versterken met spijs en drank!'

[24] Er werd direct wijn en brood gebracht en daarna ook vis.

[25] Na het avondmaal begaven de teruggekeerde leerlingen zich onmiddel­lijk ter ruste; Ik bleef met de waard en de drie bij Mij gebleven leerlingen echter wakker tot de ochtend.

 

De Heer in nog twee andere steden

 

142 Op doorreis

 

[1] 's Ochtends gingen we verder op reis, nadat Ik eerst het hele dorp had gezegend.

[2] De waard en verscheidene inwoners vergezelden ons dankbaar een heel

eind en keerden toen weer naar huis terug, en wij trokken naar een stad die ongeveer een dagreis ver lag; we bereikten die pas tegen de avond, en werden heel goed opgenomen in een oude herberg.

[3] In deze stad, waar voor het merendeel heidenen woonden, bleef Ik met de leerlingen ook enkele dagen; evenals in de vorige steden en dorpen onder­richtte Ik de mensen over het rijk Gods op deze aarde en ondersteunde Mijn leer met doelmatige en voor de mensen nuttige tekenen.

[4] Ook hier werden de meeste heidense priesters tot het jodendom bekeerd, en vele andere mensen met hen; alleen met enkele joden in deze stad die het geloof der Sadduceeërs hadden, verliep het niet zo goed als met vele heide­nen, die in deze behoorlijk grote stad leefden en handel dreven.

[5] Na enkele dagen verlieten wij onder Mijn zegeningen op een ochtend ook deze stad weer en trokken naar een andere, meer naar het zuiden, en bereikten die eveneens tegen de avond.

[6] Halverwege hadden enkele leerlingen honger en dorst, want er waren langs deze verlaten weg ook alleen maar oude, verlaten waterputten en twee eveneens verlaten herbergen, die door enkele arme herders werden bewoond, die ons behalve wat kaas en melk niets te bieden hadden.

[7] Toen vroegen de leerlingen Mij halverwege of Ik nu ook voor hen een teken wilde doen om hun lichaam te versterken.

[8] Maar Ik zei: 'Dat zou Ik wel kunnen doen, als het strikt noodzakelijk zou zijn; maar als Ik nu een beetje kan vasten, waarom kunnen jullie dat dan niet? In de plaats die wij over een paar uur bereiken zullen wij veel te doen krij­gen, en het is goed dat wij daar nuchterder aan komen dan elders. In die plaats zal er voor jullie lichaam wel een matige versterking te vinden zijn!'

[9] Daar namen de leerlingen genoegen mee.

 

143 De Heer in de arme herberg van de basaltstad

 

[1] Daarna reisden we rustig verder, bereikten de stad nog een uur voor Zons­ondergang en werden daar door een orthodoxe jood, die hier een herberg bezat, vriendelijk ontvangen; we kregen direct brood en wat wijn, die de inwoners van deze stad zelf uit in het wild groeiende wijndruiven wisten te bereiden en die ook heel geschikt was om de dorst te lessen.

[2] De waard merkte wel aan enkele leerlingen dat de wijn hun niet zo goed smaakte, en daarom zei hij ook: 'Mijn beste vrienden, ik zie wel dat onze wijn jullie niet al te best smaakt; maar toch kan ik jullie geen andere aanbieden dan die, welke onze schrale streek voortbrengt. Om betere wijn hierheen te laten brengen, ontbreken ons de middelen, en daarom danken wij de Heer dat Hij ons zulke wijn heeft gegeven, waarmee wij op hete dagen onze dorst beter kunnen lessen dan de mensen in de grote steden, die de beste wijn alleen drinken om hun verwende verhemelte een groot genoegen te doen. Wij leven hier in deze stad, die heel ver van Jeruzalem ligt, niet op de manier van de wellustige veelvraten, maar op de manier van arme herders, en daarbij zijn wij gezonder en tevredener dan de rijken in de grote wereldse steden, die de hele dag zitten te bedenken hoe ze het overvloedigst kunnen zwelgen, maar geen tijd hebben om aan God te denken en Hem alleen de eer te geven. Drink onze wijn dus maar; hij zal jullie echt niet schaden!'

[3] Toen de leerlingen dat van onze waard hoorden, loofden ze zijn gelovige trouw aan God, aten toen met graagte het gerstebrood en dronken met veel genoegen de wijn, die natuurlijk een beetje zuur was.

[4] Toen wij ons aldus spoedig hadden gesterkt, vroeg de waard ons of wij misschien handelaren waren uit de een of andere streek, waar wij in handel­den en hoe lang wij hier vanwege zaken van plan waren te blijven.

[5] Ik zei: 'Vriend, wij zijn inderdaad een soort handelaren, maar wij hande­len in waar die jij nu met je ogen niet kunt zien, vandaar dat je zou kunnen denken dat Ik een grapje maak; toch is dat niet zo, maar het is werkelijk zoals Ik je heb gezegd!

[6] Mijn waar is werkelijk onzichtbaar en heeft toch de hoogste waarde voor ieder mens die die waar met een gelovig hart en zuivere wil van Mij wil aan­nemen.

[7] Maar opdat je kunt zien waar Mijn onzichtbare waar uit bestaat, moet je nu de ene zoon van je, die blind en lam is, bij Mij brengen, dan zal Ik hem in één enkelogenblik ziende en recht van leden maken!'

[8] Toen de waard dat van Mij had gehoord, zei hij: 'Dan bent u dus een hei­land, en het gezond maken van zieken is uw onzichtbare waar? ja, als dat het geval is met u en uw metgezellen, zult u bij ons zeker uitstekende zaken doen; want bij ons is er geen gebrek aan allerlei zieken, die door onze artsen niet geholpen kunnen worden. Ik zal mijn blinde en lamme zoon onmiddel­lijk zelf hierheen halen!'

[9] Daarop ging de waard zijn zoon halen en zette hem voor Mij neer.

[10] Toen deze zich op een bed voor Mij bevond, vroeg Ik hem of hij ziende en niet meer verlamd zou willen zijn.

[11] De zoon zei: 'Meester, als u dat kunt -waar ik niet aan twijfel - bewijs mij die genade dan!'

[12] Ik zei: 'Dan wil Ik, datje op dit moment ziende en recht wordt!'

[13] Zodra Ik dat gezegd had was de zoon ook al ziende en wat zijn lichaam betreft helemaal recht.

[14] De waard sloeg zijn handen voor zijn borst en zei: 'Nee, dat is geen gewone manier van genezen! U moet dat door de geest van jehova hebben gedaan, en u moet derhalve een groot profeet zijn.'

[15] Daarop sprak de genezen zoon, die goed thuis was in de Schrift en met name in de profeten: 'Vader, voorzover ik weet hebben de profeten, die ook van tijd tot tijd wonderen hebben gedaan, nooit gezegd: 'Ik wil, dat dit of dat gebeurt!', maar altijd: 'De Heer zegt, en het is Zijn wil dat dit of dat gebeurt en zal plaatsvinden, als het volk Israël zich niet van zijn zonden zal afkeren!'. Maar deze heiland heeft gezegd: 'Ik wil dat jij ziende en recht wordt!', en kijk, in één ogenblik werd ik ziende en recht in al mijn ledematen, waarvan de verlamming mij al verscheidene jaren en voor een deel ook al van kind af aan heeft gekweld!

[16] Als deze heiland dat allemaal door de macht van zijn woord en wil tot stand kan brengen, moet hij ontegenzeglijk meer zijn dan een profeet.

[17] Het wonder dat hij nu heeft gedaan doet mij sterk denken aan het bete­kenisvolle woord van een profeet, die uit de geest van jehova het volgende heeft gezegd: ' Als de grote Held, de Leeuw van Juda, de Koning der konin­gen, de Heer aller heerscharen in deze wereld zal komen, zullen de blinden ziende worden, de doven horen, de krommen recht, en de verlamde zal rond­springen als een hert, en dat zal Hij allemaal doen vanuit Zijn macht en Hij zal een rijk vestigen, waaraan geen einde zal komen.'

[18] Welnu, dat komt helemaal overeen met de manier van handelen en spre­ken van deze wonderheiland, en ik denk dat ik mij niet vergis als ik beweer, dat in Hem de zo vaak beloofde en door alle ware joden met vurig verlangen verwachte Verlosser schuilgaat.

[19] Reeds Zijn eerste woorden, die Hij tot mij richtte toen ik nog blind en verlamd te bed lag, hebben mij zo opgewekt, dat ik er niet meer aan kon twij­felen dat Hij mij zou genezen, en zo twijfel ik er nu ook niet meer aan dat Hij de Beloofde is; en omdat Hij naar ons toe is gekomen, is ons huis en daar­mee ook deze hele plaats een groot heil ten deel gevallen. De tijd zal leren of ik mij vergist heb.'

[20] De waard, de vader van de genezene, zei: 'Mijn zoon, je zou wel eens heel erg gelijk kunnen hebben; want ook ik ben stil in mijzelf op die gedach­te gekomen! Maar laten we niet al te sneloordelen; want deze goede Wonderheiland zal vast wel bereid zijn om ons naar waarheid meer uitsluitsel over Zichzelf te geven!'

[21] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen, en dan zullen jullie je daar erg over verheu­gen. Maar, waard, ga eens in je provisiekamer kijken of je nog een paar vissen in voorraad hebt! Die moet je op jullie manier laten klaarmaken en ze voor ons op tafel zetten; en jij en je zoon zullen zich daar ook mee verzadigen!'

[22] Toen de waard die wens van Mij hoorde, werd hij heel verdrietig en zei: 'O wonderbaarlijke Heiland! Daar hebben we het al heel lang zonder moeten doen; want van hier naar het Meer van Galilea is het te ver, evenals naar de rivier de Jordaan, en niet minder naar de Eufraat. Onze twee kleine beken, waarvan we het water in een vijver verzamelen voor onze huisdieren, zijn niet geschikt om vissen in te houden, en zo hebben we in deze stad eerlijk gezegd geen enkele vis.

[23] In vroeger tijden moeten zich in de buurt van deze stad wel een paar heel grote vijvers met zoet water bevonden hebben, die heel rijk aan vis waren. Maar als gevolg van herhaaldelijke aardbevingen, waardoor deze streek ieder jaar wordt getroffen, zijn die vijvers hun water en daarmee ook hun vis­sen kwijtgeraakt, en daarom hebben wij hier in de wijde omtrek geen vissen en zal ik nu dus niet aan Uw wens kunnen voldoen.'

[24] Ik zei: 'Maar op de grote binnenplaats van je huis heb je toch een bron die zoet water bevat, en daarnaast een behoorlijk grote vijver, die in de steen­achtige bodem is uitgehakt en het water goed vasthoudt. Waarom kweek je daar geen vissen in?'

[25] De waard zei: 'Dat U in mijn huishouding van alles op de hoogte bent, heb ik al afgeleid uit het feit dat U direct toen U mijn huis binnenkwam van de ziekte van mijn Zoon wist; en zo is het ook met de bron en de stenen vij­ver, die zeer zeker een grote hoeveelheid vis zou kunnen bevatten. Maar waar moet ik de vissen vandaan halen om in de vijver te zetten? In alle richtingen is het te ver om levende en volkomen gezonde, verse vissen hierheen te halen en ze in de vijver te doen om ze verder te kweken. Omdat dat duidelijk ver­geefse moeite zou zijn, is mijn vijver dan ook de hele tijd zonder vis gebleven - en om begrijpelijke redenen mijn provisiekamer dus ook!'

[26] Ik zei: 'Als je kunt geloven, ga dan toch maar eens in je provisiekamer kijken, dan zullen zich daar zeker zoveel vissen reeds geslacht en schoonge­maakt bevinden, dat er voldoende zullen zijn voor vanavond; en voortaan zal jouw vijver steeds een goede hoeveelheid edele vissen bezitten!'

[27] Hierop zette de waard heel verbaasd grote ogen op, en hij ging kijken hoe het met de vissen stond.

 

144 Het viswonder

 

[1] Toen hij samen met zijn vrouwen enkele van zijn andere kinderen de provisiekamer binnenkwam, trof hij daar tot zijn grote verbazing een hele mand aan met al helemaal schoongemaakte vissen van de beste en edelste soort, en hij beval dan ook zijn vrouwen zijn kinderen, die goed thuis waren in de keuken, om deze vissen heel goed te bereiden.

[2] Zijn vrouw wist echter niet wat ze van dit wonder moest denken.

[3] Maar de waard zei: 'Denk daar nu maar niet teveel over na; want de man Gods, die mijn zoon enkel door Zijn woord en Zijn wil gezond heeft kunnen maken, terwijl alle geneeskundigen hem allang ongeneeslijk hadden ver­klaard, kan ook heel goed deze vissen op wonderbaarlijke wijze in onze pro­visiekamer gezet hebben. Gaan jullie nu aan het werk, en zorg dat jullie snel klaar zijn; al het overige zullen jullie later wel horen!'

[4] Daarop gingen de vrouwen de kinderen aan het werk om de vissen klaar te maken, en de waard kwam vervuld van dankbaarheid weer naar ons toe.

[5] En Ik zei tegen hem: 'Nu, hoe staat het met de vissen?'

[6] De waard zei: 'Wonderbaarlijke Meester, alles is volkomen in orde; maar die vissen komen toch zeker niet uit enig water van deze aarde, maar ze zijn door U nieuw geschapen! Ik zie nu dat mijn zoon, die door U genezen is, zojuist volkomen gelijk had toen hij U voor de grote Beloofde hield; U bent dus wat Uw innerlijke geest betreft niet de dienaar van een die hoger is dan U, maar met de Allerhoogste samen Zelf een Heer, die noch op deze aarde noch in de hemelen Zijns gelijke heeft.

[7] U bent wat Uw geest betreft met God een en hetzelfde Wezen; dat U nu echter als mens onder ons leeft, moet ook alleen Uw wil zijn -want voor U kan niets onmogelijk zijn!

[8] Er staat weliswaar bij Mozes geschreven dat niemand God kan zien en daarbij kan leven; maar die uitspraak zal vast ook een andere betekenis heb­ben. Want vader Abraham heeft God gezien en gesproken en heeft daarbij zijn leven niet verloren, en zo ook vader Jacob en nog vele anderen die wij uit de Schrift kennen; zelfs Mozes zag de rug van jehova en behield zijn leven, en wij zien U nu en behouden ook ons leven.

[9] Ik ben van mening dat een mens God alleen in Zijn oneindige en eeuwi­ge oerbestaan nooit ofte nimmer zal kunnen aanschouwen en daarbij zijn leven behouden; want datgene wat eindig is, kan het oneindige nooit met enig zintuig begrijpen en ook de eeuwigheid nooit meten. -Heb ik daar als jood van de oude stempel gelijk in of niet?'

[10] Ik zei: 'je hebt een volkomen juist en waar oordeel gegeven, hoewel ook aan ieder mens die trouw volgens de geboden Gods handelt en leeft, getrouw en waarachtig het eeuwige leven beloofd is.

[11] Kijk, zolang de mens op deze aarde binnen tijd en ruimte leeft, kan hij het eeuwige en oneindige van de geest weliswaar nooit met zijn verstand en al helemaal niet met enig ander lichamelijk zintuig bevatten of begrijpen; maar als de geest Gods, die puur liefde is, de gelouterde ziel van de mens vol­ledig doordringt en zo de eigenlijke mens, die de ziel is, op die manier door en door verlicht wordt en met het eeuwige leven tot leven wordt gewekt, dan wordt hij één met God en dringt dan ook door in de eindeloze en eeuwige diepten Gods en kan hij ze begrijpen -en zo moet je datgene begrijpen waarvan gezegd wordt dat een volmaakt mens in zijn geest God van aange­zicht tot aangezicht zal aanschouwen.

[12] Maar laten we dat nu laten rusten; want daar komen de klaargemaakte vissen al, waarmee wij ons lichaam willen en zullen versterken!’

[13] Ik had dat nog maar nauwelijks gezegd, of daar brachten de vrouw van de waard en zijn overige kinderen op verschillende schalen de werkelijk goed bereide vissen binnen; daarna legden de kinderen heel behendig volgens de gewoonte van deze plaats voor iedere gast een kleine aardewerk schaal, hou­ten vorken en benen messen neer. leder van ons nam een vis, ook de waard en zijn genezen zoon, en de vissen werden dan ook snel gegeten en iedereen raakte volkomen verzadigd van het warme voedsel.

[14] Toen iedereen zoveel vis had gegeten als hij maar op kon, bleven er op de grote schalen toch nog enkele vissen over, en de waard vroeg Mij of hij die vissen voor morgen moest bewaren.

[15] Maar Ik zei: 'Degenen die deze vissen hebben klaargemaakt moeten ze helemaal opeten - want iedere arbeider is zijn loon waard; roep dus je vrouw en je andere kinderen, laat hen de tafel afruimen en zeg hun dat ze in de keu­ken hetgeen er over is, moeten opeten!'

[16] Dat deed de waard, en de tafel werd afgeruimd.

 

145 De waardin en haar dienstboden

 

[1] Toen de vrouwen de andere kinderen dat hadden gedaan en ook gehoord hadden dat ze de overgebleven vis in de keuken moesten opeten, werden ze heel blij, omdat ze allemaal erge honger hadden.

[2] Toen ze de vis begonnen op te eten, kwamen er ook enkele dienaren en dienstmaagden de keuken binnen om hun avondbrood in ontvangst te nemen en op te eten. Die waren ook direct erg verbaasd en vroegen de waardin waar ze in deze streek die vissen had gekregen.

[3] De waardin zei: 'Er zijn vreemdelingen aangekomen die zelf voor deze vissen hebben gezorgd; meer kan ik jullie niet zeggen. Maar neem jullie avondbrood, en omdat er nog genoeg vissen zijn, zal ik ieder van jullie van­wege jullie bewezen trouwe diensten er nog wat van deze vissen bij geven.'

[4] Dat deed de waardin, en ieder van de twintig huisbedienden, bestaande uit knechten en dienstmaagden, kreeg zoveel dat ze het nauwelijks konden op­eten.

[5] Ze konden er maar niet over uit en ze zeiden (de huisbedienden): 'Daar moet een speciale zegen van Jehova op rusten; want je hebt ons bij ons brood slechts kleine stukken vis gegeven, waardin, maar het stuk vis leek telkens gro­ter te worden en we konden het nauwelijks op, hoe goed het ons ook smaak­te!'

[6] De waardin zei: 'Blijf dan steeds het huis trouw in alle plichten en vroomheid, dan zal de zegen van Jehova in alles steeds bij ons blijven!'

[7] Na deze goede opmerking van de waardin verlieten de huisbedienden de keuken en begaven zich ter ruste; want ze hadden deze dag allemaal hard gewerkt en waren moe geworden.

[8] Daarna kwam de waardin naar onze kamer en vertelde ons over de won­derbaarlijke vermeerdering van de stukken vis, die zij onder het personeel had verdeeld vanwege hun vlijt.

[9] De waard zei: 'Luister, mijn steeds vrome en aan God toegewijde vrouw: voor Degene die almachtig is, is niets onmogelijk, maar wij mensen kunnen alleen maar de Almachtige steeds bewonderen, loven, liefhebben, prijzen en Zijn geboden houden! God kan alles uit Zichzelf, maar een mens en een engel niets zonder God.

[10] Kijk, omdat ons huis steeds in God heeft geloofd en voorzover mogelijk onder de vele heidenen de oude trouw in hart en daad heeft bewaard, heeft Hij aan ons gedacht, is Hij op wonderbaarlijke wijze in deze Heiland zicht­baar naar ons toe gekomen en heeft onze zielen geweldig verkwikt! Laten we dus blijven zoals we waren en steeds rechtvaardig volgens de ons bekende geboden Gods handelen, dan zal Hij voortaan met Zijn genade, liefde, mild­heid en erbarmen bij ons blijven!'

[11] Daarop zei Ik: 'Jij bent nog een echte Jood uit de oude tijd van Samuël en bent daardoor ook verlicht, zoals een Jood dat behoort te zijn; maar toch heb je een kleine fout, en dat is dat je tegenover vreemdelingen die geen Joden zijn, erg gesloten en onvriendelijk bent; heimelijk ben je een vijand van de heidenen, en wel zozeer, dat je hen allemaal zou willen vernietigen, als je dat zou kunnen.

[12] Ik weet wel dat je zo bent door je ware ijver voor een waarheid vanuit God, en omdat dit bij de oude, ware Joden ook steeds voorkwam, waarbij van hen geëist werd dat ze het zwaard trokken tegen de vijanden van Gods volk. Maar dat moet nu niet meer zo zijn, en ook aan alle heidenen moet Mijn evangelie verkondigd worden -dat de vestiging inhoudt van het rijk Gods op deze aarde om alle mensen zalig te maken. Want er zullen tijden komen en ze zijn er al, dat heel veel heidenen dichter bij God zullen staan dan veel Joden, die God met hun lippen loven en prijzen, maar wier harten ver van Hem ver­wijderd zijn.

[13] Kijk, heel veel heidenen zoeken nu de waarheid die de ware kinderen Gods vroeger bezaten vanaf Adam tot in deze tijd, en als zij die waarheid vin­den, herkennen ze die direct, nemen die met een zeer bereidwillig hart aan en komen geheel en al tot een levend geloof! En dat is immers ook Mijn wil, spreekt de Heer, dat ook de heidenen, die zolang buiten hun schuld in de diepste duisternis van het zeer domme bijgeloof hebben gesmacht onder de tirannen en hun heerszuchtige priesters met hun zucht naar een goed leven­tje, zalig zullen worden door het geloof in de ene, enig ware God.'

 

146 Over de liefde tegenover mensen met een ander geloof

 

[1] (De Heer:) 'Kijk, toen Ik bijna drieëndertig jaar geleden in een schapen­stal in Bethlehem in deze wereld kwam, geboren uit een zeer zuivere en vrome maagd - die Maria heette en de enige dochter was van Joachim en de oude Anna, die in de tijd van de vrome Simeon altijd in de tempel hun bezig­heden hadden -waren het heidenen, die als eersten reeds van verre hadden gezien dat in Mij iets buitengewoons in deze wereld was gekomen. Ze brach­ten Mij allerlei offers - goud, wierook en mirre -en de machtigste gezagsdra­gers van Rome in Judea en over alle Romeinse landen in Azië en ook Afrika bewezen Mij alle liefde en verleenden Mij alle hulp, met name bij die treuri­ge gelegenheid, toen het de oude Herodes ter ore was gekomen dat in Mij een zeer machtige koning der Joden geboren was en hij alle mannelijke kin­deren tot twaalf jaar wilde laten vermoorden. Mijn aardse moeder en Mijn pleegvader Jozef en zijn vijf zonen, die hij uit een eerder huwelijk had gekre­gen, moesten toen met Mij naar Egypte vluchten, en de Romeinse comman­dant Cornelius en zijn broer Cyrenius hebben Mij bij die vlucht veelliefde bewezen en voor een goed onderkomen in een vreemd land gezorgd* .( * Zie voor deze gebeurtenissen ook De jeugd van Jezus van Jakob Lorber. Volgens hfdst. 33:3, 17 ,24-25 was Herodes oorspronkelijk van plan alle kinderen tot 12 jaar om te laten bren­gen, maar Cornelius wist hem door zijn wijsheid hiervan af te brengen. Volgens hfdst. 41:2 en Matth. 2:16 konden echter de kinderen tot 2 jaar niet gespaard worden.)

[2] En kijk, dat deden de door de Joden zo gehate heidenen voor Mij, terwijl de Joden, dat wil zeggen de machtige, Mij uit deze wereld wilden helpen, uit vrees dat ze hun troon, die ze van Rome gepacht hadden, door Mij kwijt zouden kunnen raken, als Ik volwassen zou zijn geworden.

[3] Als dat nu zo is, dan is het toch ook volkomen in orde dat nu door Mij, evenals door iedere ware Jood, aan de heidenen dezelfde liefde betoond wordt als die zij Mij reeds vanaf Mijn kinderjaren hebben betoond; en de afgelopen tweeënhalf jaar heb Ik tijdens Mijn reizen als leraar steeds wijd en zijd meer geloof en liefde bij de heidenen gevonden dan bij de Joden, die Mij voor een valse profeet, bedrieger, volksopruier en een tovenaar houden die een verbond met de duivel heeft en tegenover het volk beweren zij ook dat Ik dat ben. En hoe meer de gewone Joden in Mij geloven, des te meer staan zij Mij naar het leven.

[4] Maar Ik zegje ook dat juist daarom het licht van de eeuwige waarheid van de Joden zal worden weggenomen en aan de heidenen zal worden gegeven. De Joden zullen verstrooid raken over de hele wereld en zullen nooit meer een eigen land bezitten, maar als gehate slaven onder de koningen van heidense volkeren alle smaad en vervolging te lijden hebben, als blijvend getuigenis van hun ongeloof en hun algehele liefdeloosheid. Ze zullen de beloofde Messias wel altijd verwachten, maar tevergeefs; want die Messias ben Ik en verder niemand in eeuwigheid.

[5] Daarom moet ook jij je oude gezindheid ten opzichte van de heidenen volkomen veranderen, dan zullen ze daardoor je vrienden worden en gemak­kelijk jouw ware geloof aannemen; want de meesten geloven toch al niet meer in hun goden, maar houden zich aan de leringen van hun wereldse wijsgeren en zijn daardoor zeer scherpzinnige denkers en sprekers, en door hen zul jij heel veel ontvangen wat je waarschijnlijk niet bij hen gezocht zou hebben.

[6] Mensen die intelligent en scherpzinnig zijn in wereldse dingen, worden dat ook snel en gemakkelijk in de dingen van de geest, hetgeen tot diepzinni­ge wijsheid en levensbeschouwing leidt; het komt er alleen maar op aan hoe men hen behandelt.

[7] Wie direct met het zwaard en de knuppels van de oude haat op hen in begint te hakken zal bij hen zeker slechte zaken doen; maar wie met alle zachtmoedigheid en liefde naar hen toekomt, die zullen ze al gauw op han­den dragen en hem alle wederliefde bewijzen.

[8] Kijk, dat is tot nu toe dus jouw fout geweest, die je in het vervolg moet afleggen, als je net als Ik een volmaakte Jood en voleindigd mens wilt worden! [9] Laat God Zijn zon soms niet zowel over de heidenen als over de Joden schijnen, wat je toch iedere dag wel gemerkt zult hebben? Maar als God, de Heer over alle dingen in de wereld en in de hemelen, geen onderscheid maakt, moet ook een ware Jood daarin volledig gelijk proberen te worden aan God, die zijn eeuwige Vader is.

[10] Maar je hoeft hen daarom niet behulpzaam te zijn bij het bouwen van bijvoorbeeld een afgodstempel, want dat zou geen ware naastenliefde zijn en in Mijn ogen ook geen waarde hebben; maar de heidenen in alle vriendelijk­heid van al hun oude dwalingen te bevrijden en hun het oude licht der waar­heid te geven, dat heeft in Mijn ogen zeer grote waarde.

[11] Hetzelfde is het geval als er een arme heiden aan je deur om een aalmoes komt smeken, maar je geeft hem die niet omdat hij een heiden is -dan heb je in Mijn ogen niets verdienstelijks voor het eeuwige leven gedaan; maar als je je ook over een arme, hongerige en dorstige heiden ontfermt en hem geeft wat hij nodig heeft, dan heb je in Mijn ogen een Mij zeer welgevallig werk van ware naastenliefde gedaan, en Ik zal je dat hier al honderdvoudig en later aan gene zijde oneindigvoudig vergoeden.Want de ware naastenliefde in het hart van een mens - of hij nu Jood of heiden is, dat is om het even - is het enige waarachtig geestelijke element van het leven, waardoor de hele zintuig­lijke wereld en alle hemelen in hun bestaansorde worden gehouden. Als een mens de ware naastenliefde bezit en beoefent, leeft hij daardoor in de juiste orde van God en vestigt hij in zichzelf het eeuwige leven van zijn ziel.

[12] Heb dus van nu af aan echte naastenliefde voor zowel heidenen als Joden, dan zul je door de kracht van Mijn geest tot het eeuwige leven gewekt worden en in de diepten van Mijn goddelijke wijsheid doordringen; daardoor zul je in Mij jouw God ook werkelijk boven alles liefhebben -en dat is alles wat Ik van de mensen verlang om hen het eeuwige leven te doen verkrijgen. Wie die liefde heeft, heeft in Mijn ogen geen zonde en hoeft niet die lange zinloze, voor Mij geheel waardeloze gebeden van de Joden te bidden, geen vasten en geen boete in zak en as te doen. -Heb je dat begrepen?'

 

147 Over het toelaten van wantoestanden

en verval onder de mensen

 

[1] De waard zei:'O Heer en Meester, ik heb U helemaal begrepen en het is mij nu volkomen duidelijk wie ik in U voor me heb! Mijn zoon, die door Uw genade en macht genezen is, heeft U direct na zijn wonderbaarlijke genezing volkomen juist beoordeeld en U herkend als Degene die U zonder enige twijfel ook bent.                                                                         .

[2] Mijn oude fout zal ik van nu af aan geheel en al afleggen en mijn gedrag tegenover Joden en heidenen precies overeenkomstig Uw heilige ware raad veranderen.

[3] Maar voor mensen als wij is één ding moeilijk te begrijpen, namelijk waarom op deze aarde het geheel goede en ware steeds door het boze en valse vaak volledig onderdrukt en onderworpen moet worden en pas weer tevoor­schijn komt, maar steeds sporadisch, wanneer het boze en valse noodgedwon­gen zichzelf uit vertwijfeling het scherpe zwaard op de borst begint te zetten.

[4] Hoeveel duizendmaal duizenden mensen smachten in de grootste nood, duisternis en veelvoudige vertwijfeling, kunnen zichzelf niet helpen en kla­gen hun hele leven lang! Wij, de weinige mensen die nog in de oerwaarheid staan, kunnen alleen maar diep medelijden met hen hebben, maar hen met de beste wil van de wereld niet helpen. Ja, iemand die honger heeft kunnen wij met onze kleine overvloed wel verzadigen, iemand die dorst heeft te drinken geven en iemand die naakt is kleden, en ook als het nodig is, iemand die ver­driet heeft, wat schrale troost geven -maar daarmee is al onze hulp ook ten einde !

[5] Alleen U, o Heer en Meester, die de nood van alle mensen op deze aarde maar al te goed kent, zou de hele geestelijke en ook lichamelijke nood van alle mensen net zo snel kunnen verhelpen als U mijn zoon van al zijn lijden hebt afgeholpen; maar dat gebeurt door U - zoals de Schrift zelf ons leert ­maar heel zelden.

[6] O Heer en Meester, waarom moet het eigenlijk zo zijn op deze aarde? Zijn de meeste mensen dan werkelijk door U bestemd om te vallen en slechts weinigen voor de opstanding?'

[7] Ik zei: 'Dat zij verre -niet één mens is door Mij bestemd om te vallen; maar ieder mens is pas werkelijk mens door zijn vrije wil, die hem door Mij is gegeven, en hij dient zichzelf te oefenen, te beproeven en te bepalen in het goede en ware, dat Ik hem altijd getrouw heb geopenbaard. En dan gebeurt het dat de mensen zich door de bekoringen van de wereld, waarin op verbor­gen wijze het rijk van satan heerst, maar al te gauw gevangen laten nemen, Mij ondanks Mijn voortdurende vermaningen geleidelijk aan vergeten, Mijn geboden in de wind slaan en ze tenslotte met voeten treden. Van de naasten­liefde gaan zij over naar eigenliefde, worden traag in alle goede werken en in die traagheid beginnen zij te bedenken hoe ze het moeten aanleggen om alle andere mensen voor zich te laten werken en hen blindelings te laten gehoor­zamen.

[8] Bij dat soort overwegingen nemen ze al gauw hun toevlucht tot allerlei bedrieglijke kunsten, bedrijven die tegenover hun nieuwsgierige medemen­sen en presenteren zichzelf door allerlei valse toverwonderen en mysterieuze woorden al heel gauw als door de Godheid bezielde profeten.

[9] De andere mensen beginnen die leeglopers dan te geloven en hen voor een soort hogere wezens te houden; ze voelen zich gelukkig als ze regelmatig bij hen kunnen zijn en hun allerlei offers kunnen brengen, en uiteindelijk vragen ze de bedriegers zelfs of die hen in bescherming willen nemen.

[10] En kijk, onder zulke omstandigheden hebben die bedriegers hun doel al bereikt; door hun nietsdoen en hun bedrieglijke kunsten worden ze aldoor machtiger, ze verdraaien Mijn openbaringen in hun voordeel, worden heer­sers over hun verblinde medemensen en geven hun wetten, volgens welke hun medemensen uiteindelijk alleen voor hen moeten werken en desnoods ook nog al hun bezit, bloed en leven voor hun tirannen moeten inzetten en opofferen.

[11] Steeds wanneer dergelijke ontwikkelingen op gang komen, wordt het volk door Mij vermaand en gewaarschuwd door middel van werkelijk door Mij in de geest gewekte profeten, zoals dat ten tijde van Samuël gebeurde, toen het volk der Joden ook een koning wilde hebben zoals de omringende heidense volkeren die hadden.'

 

148 De oorzaken van de ziekte van de zoon van de waard

 

[1] (De Heer:) 'Lees Samuël en het boek van de richters maar, dan zul je zien hoezeer Ik het volk der Joden overduidelijk en indringend voor een koning heb gewaarschuwd! Maar wat hebben al Mijn vele waarschuwingen uiteinde­lijk opgeleverd? Ik zeg je: helemaal niets! Het volk wilde nu eenmaal een koning, en dus kreeg het die ook, als terechte straf voor zijn onverbeterlijke eigenzinnigheid.

[2] Zou je Mij dan het verwijt kunnen maken dat Ik het volk niet wilde hel­pen en liever wilde dat het ten val kwam? Je zult nu wel inzien dat dat bij Mij nooit het geval was en ook nooit kon zijn. Want aan degenen die het zelf wil­len geschiedt geen onrecht, en als iemand geen acht slaat op Mijn vele ver­maningen en alleen de lusten van de wereld en zijn vlees najaagt, kan Ik er echt niets aan doen als hij zichzelf en ook zijn medemensen, als ze zijn voor­beeld volgen, in het verderf stort.

[3] Ben Ikzelf nu niet persoonlijk in deze wereld, onderricht Ik de blinde mensen niet en doe Ik geen tekenen die buiten Mij niemand anders kan doen? Maar ga eens naar Jeruzalem en vele andere steden, zowel in Judea als in Galilea, en vraag daar de Joodse priesters wat ze van Mij vinden!

[4] Vangen en doden willen ze Mij, omdat Ik hen hun vele en uiterst grove en grote zonden voorhoud! Ze willen niet afzien van hun wereldse instelling, hun wereldse eer en hun grenzeloos goede leventje.

[5] Is het dan Mijn schuld dat die Joodse priesters onverbeterlijk zijn? Jij vindt natuurlijk dat Ik hen in één ogenblik allemaal te gronde zou kunnen richten en vernietigen. Dat zou Ik wel kunnen; maar ook de afvalligen zijn Mijn kin­deren, en Mijn liefde heeft geduld met hen en wacht voortdurend af of uit­eindelijk niet toch de een of ander weer naar Mij terugkeert.

[6] Nu zul je dus wel inzien dat Ik, als hoogste liefde en geduld, dat niet doe, opdat bij het einde, wanneer het grote strafgericht over het volk zal komen, niemand als verontschuldiging kan aanvoeren dat Ik het te weinig liefde en geduld betoond zou hebben.

[7] Ik zeg je: als Jeruzalem in zijn slechtheid blijft volharden en daarin alleen maar toeneemt, in plaats van minder te worden, zullen er van nu af gerekend geen volle vijftig jaar meer verstrijken voor het Jeruzalem en het hele land nog slechter zal vergaan dan vroeger Sodom en Gomorra.'

[8] De waard zei: 'O Heer en Meester, nu zie ik heel duidelijk in dat alleen U uiterst wijs bent en in alles gelijk hebt; de mensen zijn altijd zelf de schuld van alle kwalen, waardoor ze lichamelijk en wat hun ziel betreft getroffen worden.

[9] Maar wiens schuld was het eigenlijk dat deze zoon van Mij, die steeds vanaf zijn vroegste jeugd mijn allerbeste en vroomste zoon was, blind en ver­lamd is geraakt?'

[10] Ik zei: 'Kijk, vriend, daar hebben drie samenlopende omstandigheden toe bijgedragen! De eerste omstandigheid was jouw te grote voorliefde voor hem. Als hij ook maar enigszins door een beetje hoofdpijn bedreigd werd, moesten direct alle bekende artsen bij hem komen om hem te genezen. Die hebben met hun zeer sterke middelen een tamelijk hevige hoofdcatarre naar zijn ogen verdreven, waardoor je zoon blind werd.

[11] Tweede omstandigheid: toen je zoon blind was geworden, wilden de art­sen hem weer ziende maken, gebruikten inwendig en uitwendig sterke, maar geheel verkeerde middelen, waardoor jouw zoon dan ook al gauw over zijn hele lichaam verlamd raakte.

[12] Derde omstandigheid: Ik wist dat wel en liet ook toe dat jou dat over­kwam, en wel om de volgende reden. Ten eerste heb je toen ook je overige kinderen grotere liefde betoond en ben je hen allemaal beter op gaan voeden. Ten tweede ben je gaan inzien dat een echte Jood ook bij lichamelijke kwa­len zijn vertrouwen altijd meer op God dan op merendeels blinde en onwe­tende wereldse artsen moet stellen; want waar geen arts meer kan helpen, kan alleen God nog heel goed helpen. En ten derde heb Ik het ook toegelaten, omdat Ik wel wist dat Ik naar je toe zou komen, om jou in de genezing van ~e zoon een teken te geven dat Ik de Heer ben en voor Mij niets onmogelijk is.

[13] Daardoor zul je nu wel inzien waar het allemaal door kwam dat jouw zoon voor een poos blind en verlamd is geworden.

[14] Er is weliswaar nog een geheime, innerlijke, geestelijk reden, die jij nu nog niet kunt begrijpen, maar die jou pas in het andere leven duidelijk zal worden. Maar aangaande jouzelf en je zoon mag je nu uit Mijn mond horen, dat zowel jij als je zoon wat jullie zielen betreft niet van deze aarde, maar van boven stammen, dat wil zeggen van een andere aarde in de eindeloos wijde ruimte van de hemel. Want alles wat zich aan de wijde en diepe hemel als vaste sterren voordoet, is het ene hemellichaam na het andere, en geen daar­van is zonder met rede begaafde menselijke wezens die op jullie lijken; maar alleen deze aarde draagt Mijn kinderen.

[15] Maar vraag Mij daar verder niets over. Als je in de geest voleindigd zult zijn, zal je innerlijke gezicht je ook wat dat betreft grotere duidelijkheid ver­schaffen.'

 

149 De twee vreemdelingen uit Nineve

 

[1] Toen Ik dat tegen de steeds verbaasder kijkende waard had gezegd, wilde hij nog iets zeggen; maar er kwamen juist twee vreemdelingen aan de deur van de herberg, die klopten en binnengelaten wilden worden.

[2] De waard vroeg Mij onmiddellijk wat hij moest doen.

[3] Ik zei: 'Vraag je hart naar de grondbeginselen van de ware naastenliefde, dan zal het je onmiddellijk zeggen wat je te doen staat!'

[4] De waard dacht nu direct aan wat Ik hem in Mijn lange betoog had gezegd, en wat zijn oude fout was; hij stond direct van tafel op en liet de twee vreemdelingen binnen.

[5] Toen de twee bij ons de kamer binnenkwamen, vroeg de waard hun waar ze vandaan waren gekomen en wat ze wensten.

[6] Een van beiden, die wat gebrekkig Hebreeuws kon spreken, zei: 'O vriend, wij komen van heel ver! Misschien weet je wel waar vroeger het bui­tengewoon grote en machtige Nineve heeft gestaan, en nog twee flinke dag­reizen voorbij die stad wonen wij in een meer dan ellendige toestand.

[7] Wij waren onze tiran van een koning enkele zilverstukken schuldig aan uiterst brutaal opgelegde belasting, en binnen de ons toegestane termijn van slechts zeven dagen konden wij dat bedrag nergens bij elkaar krijgen. We vroegen om genade en geduld, maar allemaal tevergeefs. Men gaf ons ten ant­woord: als aan één mens die genade wordt verleend, dan zal ten tijde dat de belasting betaald moet worden weldra het hele volk voor de troon van de koning komen staan en om genade smeken. Daarom geen genade! En direct greep men alles wat wij bezaten en ontzag ook onze vrouwen en kinderen niet, maar namen hen gevangen. Na veel smeken gaf men ons eindelijk een termijn van drie maanden om te bedelen, om de verlangde zilverstukken bij elkaar te krijgen en ze naar de kas van de koning te brengen; als wij dat niet konden, zouden onze vrouwen en kinderen aan Indische slavenhandelaren verkocht worden en wij het land niet meer in mogen.

[8] Kijk, gelukkige onderdaan van de wijze heersers van Rome, zo gaat het nu onder onze tiran, die behalve zichzelf en zijn grote hofhouding niemand als een mens beschouwt; en wij hebben deze verre reis ondernomen om bij jullie, die vast betere medemensen zijn, om onze zilverstukken te vragen, zodat we weer zonder problemen naar ons land kunnen terugkeren en onze vrouwen en kinderen uit de harde gevangenschap kunnen bevrijden. Daarmee weet je, gelukkige waard, nu helemaal waar wij vandaan komen en wat wij wensen en zoeken.'

[9] De waard zei: ' Als er verder niets van jullie dienst is, kunnen jullie snel uit de nood geholpen worden! Maar nu heb ik nog een vraag, en die is, of jullie honger en dorst hebben!’

[10] De ene zei: 'Allebei; want wij komen vandaag van het gebied van de Eufraat en hebben onderweg niets te eten of te drinken gekregen. onze waterflessen, die wij heel vroeg in de ochtend met water uit de Eufraat heb­ben gevuld, hebben wij tegen de middag leeg gemaakt, en tot nu toe hebben wij nergens meer water kunnen ontdekken.'

[11] De waard had erg te doen met de twee vreemdelingen, stond snel op, bracht hun zout, brood en wijn en zei tegen de vreemdelingen dat ze meteen aan een tafel konden gaan zitten om zich met brood en wijn te sterken.

[12] Met een dankbare blik naar boven gericht reikten de twee onmiddellijk naar het brood en ook naar de wijn, en laafden en sterkten zich.

[13] De waard vroeg aan Mij wat voor godsdienst de twee eigenlijk beleden.

[14] Ik zei tegen hem: 'Vriend, voor deze twee mensen is het op dit moment nog niet de tijd, dat Ik met hen ga spreken! Spreek jij nu dus maar alleen; Ik zal er later wel bij komen!'

 

150 De religieuze situatie in het land van de twee vreemdelingen

 

[1] Toen de twee verzadigd waren, vroeg de waard aan hen wat voor goden er in hun land vereerd en aanbeden werden.

[2] De ene zei: 'O  beste vriend, bij ons is er helemaal niet een bepaalde god­heid; want onze priesters verkeren onderling in een voortdurende vete, en bijna ieder van hen heeft zelf zijn eigen god, laat hem wonderen doen en schreeuwt alleen over de macht en heerlijkheid van zijn god. De koning maakt zich daar echter niet druk om; want hij beschouwt alleen goud, zilver en edelstenen als zijn goden -alle andere goden interesseren hem niet!

[3] Wij tweeën behoren echter nog tot de Joodse stam, die zich sinds de gevangenschap onder koning Nebukadnezar hier en daar in ons land heeft gevestigd, en daarom zijn wij in het geheim volgelingen van Mozes, maar natuurlijk zonder Schrift, zonder Ark des Verbonds en zonder tempel. De hemel met zijn sterren is alles wat we hebben.

[4] Wij geloven in de God die Mozes aan onze vaderen heeft getoond, en wij houden nog de sabbat en de overige geboden; maar de oude Jehova schijnt niet meer zo veel aan ons te denken.'

[5] De waard zei: 'Ook ik ben een Jood, en ik kan jullie verzekeren dat de oude Jehova heel erg aan jullie heeft gedacht, omdat Hij jullie in je grote nood hierheen heeft geleid. Morgen zal jullie dat waarschijnlijk wel helemaal duidelijk worden; vandaag kunnen jullie echter uitrusten en je verder sterken met brood en wijn!'

[6]* (De voorafgaande hoofdstukken zijn in maart 1863 nog in Lorbers eigen handschrift opge­schreven. Daarna volgde een onderbreking van ongeveer een jaar. Pas op 11 april 1864 werden de dictaten voortgezet. Omdat Lorber tijdens zijn laatste ziekte (jicht met waterzucht) drie maanden lang aan het ziekbed gekluisterd was, kon hij hetgeen hij hoorde niet meer zelf opschrijven, maar moest hij het aan iemand anders dicteren.)

Toen de waard de twee vreemdelingen gerust gesteld had, doordat hij hun - behalve nog meer brood en wijn om hen te sterken - de verzekering gaf dat ze de volgende ochtend in alle opzichten tevreden gesteld zouden worden, kwam hij weer terug naar onze tafel, terwijl hij geen woorden kon vinden voor zijn grote verwondering over hetgeen hij van de twee vreemde­lingen over de priesters en de koning van hun land had gehoord.

[7] Maar Ik zei: 'Laat dat maar rusten - want ook onder de Grieken, Romeinen en Joden gaat het in deze tijd niet beter; ook bij hen dienen de goden geen ander doel dan door hen en met behulp van allerlei toverij het volk zoveel mogelijk te verblinden en het zoveel mogelijk tot offeren aan te zetten. Ze hebben weliswaar geen ius gladii** (** Latijn voor: zwaardrecht, het recht over leven en dood.) en geen ius potioris et fortio­ris *** (*** Latijn voor: het recht van de machtige c.q. bevoorrechte en de sterkste.) , maar de tegenwoordige heersers over het volk zien graag dat de pries­ters het volk echt blind en bijgelovig maken, opdat zij - d.w.z. de koningen ­het volk gemakkelijker tot gehoorzaamheid kunnen dwingen en daar niet een groot aantal dure soldaten voor nodig hebben.

[8] Over wie God eigenlijk is, bekommert een heerser over het volk zich uiterst weinig of helemaal niet. Af en toe doet hij uiterlijk wel mee met de voorgeschreven ceremoniën, om het volk te doen geloven hoe hoog hijzelf hun goden vereert; maar zelf blijft hij wat zijn wereldse leven betreft een epi­curist en wat zijn geloof betreft een cynicus of Sadduceeër, die niet in een voortleven van de ziel na de dood gelooft. En zoals de heerser bij zichzelf denkt, zo denken ook met name de hoge priesters.

[9] Wil hij tegen een of ander buurland een oorlog beginnen, dan weten de hoge priesters wel hoe ze het moeten aanleggen dat de grote massa van tevo­ren door .de lagere priesters zodanig wordt bewerkt, dat de naderende oorlog van de wil van de goden uit gaat en dat de koning, als vertegenwoordiger van zijn mensen tegenover de goden, er niet omheen kan om hun door de hoge priesters bekendgemaakte wil heel ijverig op te volgen.

[10] .Daardoor worden de mensen geïntimideerd, zodat ze bereidwillig en ijverig de extra oorlogsbelasting betalen, die de koning nodig heeft, en ze stel­len er voor zichzelf een grote eer in om, als ze nog krachtig zijn, met de wapenen in de hand aan de oorlog mee te doen.

[11] Kijk, Mijn beste waard, zo gaat het nu niet alleen in het land waar onze twee vreemdelingen in hun grote nood vandaan zijn gekomen, maar op de hele aarde, en er zal nog een zeer lange tijd voor nodig zijn voordat de volke­ren tot het inzicht zullen komen dat ze sinds de tijd van Mozes en de na hem volgende richters menselijke lastdieren van de groten en machtigen zijn geweest, zijn en nog lang zullen zijn.'

 

151 Over de gerichten van God en de gevolgen daarvan

 

[1] (De Heer:) 'Nu denk je natuurlijk -zoals enkelen in Mijn aanwezigheid reeds hebben gedacht - dat Ik toch de macht heb om voor eens en altijd een einde te maken aan dat soort wereldse praktijken! Daar heb je natuurlijk wel gelijk in; maar dan zou ten eerste de mens, die zonder onderscheid naar geboorte of stand geroepen is een kind van God te worden, zijn vrije wil geheel en al afgenomen moeten worden, en in plaats van zijn vrije inzicht en verstand zou de mensenziel net als de ziel van dieren van een instinct voor­zien moeten worden, waarna ieder mens alleen nog maar datgene zou kun­nen doen waar zijn instinct hem toe aan zou drijven. En ten tweede zou Ik ook de hele aarde volslagen anders moeten maken en er enkel het voer voor dergelijke instinctmatige mensen moeten laten groeien, net als voor de ande­re dieren. Bovendien zou Ik ten derde daarvoor nog heel veel planten en diersoorten volkomen moeten laten uitsterven; want die zijn er alleen maar omdat zich daaruit noodzakelijkerwijs de volledig vrije menselijke ziel moet ontwikkelen in een schier eindeloze reeks van ontwikkelingsniveaus.

[2] Je begrijpt dus wel, aangezien je nog een echte volgeling van Mozes bent, dat het er op deze aarde nu niet anders aan toe kan gaan; en als het er beter aan toe zou gaan dan het nu doet, dan had Ik nog lang niet Zelf als mens op deze aarde hoeven komen om tenminste bij die mensen, bij wie nog een betere mentaliteit uit de vroegere tijd van de profeten over is gebleven, het oude geloof weer levend te maken en door hen ook de andere mensen ervan te overtuigen, dat de voorspellingen van de profeten niet uit de lucht gegre­pen zijn zoals de geschriften en voorspellingen van de valse afgodsleraren.

[3] Het hele menselijke geslacht op deze aarde zal echter nog meer dan twee­duizend jaar nodig hebben om tot een zuiverder licht over te gaan.

[4] Je weet dat na de zondvloed van Noach de weinige overgebleven mensen tamelijk lang een betere weg van licht hebben bewandeld; maar de wereld en haar materie, waarin de eigenlijke satan verborgen zit, heeft hen al gauw weer naar zich toe getrokken, en reeds ten tijde van Abraham was de goddeloos­heid van de mensen aanzienlijk ver voortgeschreden. Kijk eens naar al die gerichten, waarmee Ik dergelijke volkeren heel pijnlijk en scherp heb bezocht!

[5] Hoe lang duurde het effect van zo'n gericht? In het algemeen hoogstens drie tot vier generaties, en daarna ging het weer als vroeger, en nog veel erger! Een Sodom en Gomorra, een Babylon en een Nineve zouden nu haast als een paradijs beschouwd kunnen worden vergeleken bij Jeruzalem, vergeleken bij vele andere steden van het vroegere Beloofde Land en ook vergeleken bij vele steden van de heidenen.

[6] Ook over al deze steden zal zeer binnenkort het ene gericht na het ande­re komen; maar het effect ervan zal hetzelfde zijn als dat van de voorgaande gerichten. Voor een tijdlang zullen vele mensen hun leven beteren, zich beke­ren en boete doen; maar als ze zich daardoor aards beschouwd in een uitste­kende toestand gebracht voelen, zal bij hen al gauw weer de ledigheid optre­den, en de slimmeren zullen zich weer voor allerlei schijnbeloningen door de minder gewieksten laten bedienen.

[7] En als de mensen eenmaal dat punt hebben bereikt, dan begint onder hen ook de verduistering van hun gemoed weer; de zon des levens gaat onder, en zegevierend breekt aan de tegenovergestelde kant de volle nacht aan, en dan duurt het opnieuw lange tijd voor het weer begint te dagen.

[8] En nu kun je, Mijn beste waard en vriend, voor jezelf en je hele huis tevreden zijn met wat Ik je nu over de huidige staat van de mensen heb gezegd.

[9] Bij een goede gelegenheid kun je dat ook aan je trouwe vrienden meede­len en hen aanmanen tot geduld en volharden in Mijn naam; en je kunt hen ook verzekeren van Mijn liefde en genade, en dat het er weldra lichter en beter uit zal zien, zowel onder vele Joden alsook onder de heidenen.'

 

152 Wat voor invloed het verbreiden van het evangelie heeft.

Over de wederkomst van de Heer

 

[1] Met deze uitleg van Mij was de waard volkomen tevreden, en hij was het er mee eens.

[2] Maar enkelen van Mij? leerlingen, met name de bij Mij aanwezige leer­lingen van Johannes, zelden: 'Heer, als het altijd zo zal gaan zoals het sinds de tijd van Noach tot nu toe is gegaan, dan is de aarde toch eerder een kweekschool voor de hel dan voor de hemel! Want wat zal het baten de vol­keren het evangelie te verkondigen om hen tot echte boete of tot ommekeer van hun oude duisternis naar Uw levenslicht te bekeren, als satan direct daar­na zijn oude spel weer zal voortzetten, waaraan we niet hoeven te twijfelen?

[3] Want behalve ons, die Uw ware leerlingen zijn, zullen er maar al te gauw een heleboel valse leraren en profeten opstaan en van U maken wat ze willen en de mensen zullen zich net als in alle tijden door allerlei bedrieglijke kun~ sten ,en toverwonderen zodanig door hen laten misleiden dat wij, Uw echte leerlingen, naast en onder hen ons leven niet zeker zullen zijn.

[4] Wat zal Uw huidige neerdaling de mensen in het algemeen baten? Weinigen zullen wel met angst en beven in Uw naam geloven en in het ver­borgene ook naar Uw leer handelen en leven -maar wee hen in deze wereld als ze als zodanig door de anderen herkend worden! Dan zal er aan de vervolging waarschijnlijk geen einde komen totdat het kleine aantal van degenen die U echt belijden van deze aardbodem zal zijn weggevaagd!

[5] Als de Israëlieten in Uw tegenwoordigheid een gouden kalf konden maken, en het vereerd en geprezen hebben -hoeveel te meer zullen de tegenwoordig geheel verstokte mensen en zondaren van allerlei soort dat doen! Heer, hebben wij gelijk of niet?'

[6] Ik zei: 'Enerzijds wel - maar anderzijds niet; want van nu af aan zal Ik degenen die Mij echt belijden tot aan het einde der tijden wel zodanig weten te beschermen en te bewaren, dat de macht van satan hun weinig of niets zal kunnen doen.

[7] Maar zorg ervoor dat jullie het na Mij niet onderling oneens worden, omdat Ik ook jullie je vrije wil en je vrije inzicht moet laten! Als jullie het oneens worden, en de een dit en de ander dat als beter zijnde aanprijst, dan zullen jullie zelf de eerste steen leggen voor het valse profetendom en veel­vuldige splijtingen veroorzaken in de leer die Ik jullie heb verkondigd.'

[8] Nu zeiden de leerlingen weer: 'Heer, dat zal wat ons betreft nooit gebeu­ren, aangezien wij getuige zijn van Uw leer en Uw daden!'

[9] Ik, zei: 'Dat zijn jullie wel, maar toch zal er van nu af gerekend geen jaar voorbijgaan en zullen jullie je aan Mij ergeren, Mij verloochenen en verra­den! Waarlijk Ik zeg jullie nog meer: als Ik als jullie Herder binnenkort gedood wordt, zullen jullie als Mijn schapen verstrooid raken. Ik zal jullie na Mijn opstanding wel weer bij elkaar brengen en jullie, voorzien van alles, de wereld insturen om alle mensen Mijn evangelie over de komst van het rijk Gods op deze aarde te verkondigen, en jullie zullen vele aanhangers krijgen ­maar uit deze aanhangers zullen weldra volgelingen opstaan, die in jullie voet­stappen treden en eveneens in Mijn naam zullen onderrichten.

[10] Degenen die geroepen zijn zullen niets bederven, maar naast hen de velen die niet geroepen zijn des te meer, en dan zal er weldra ruzie en twist onder hen optreden, en ieder van hen zal het doen voorkomen dat hij de volle, zuivere waarheid leert; Mijn leer zal weldra als aas zijn, dat de gieren al van verre ruiken, waar ze naartoe vliegen en dat ze tot op het bot opeten om hun lichaam te verzadigen.

[11] Het geraamte zal dan nog wel overblijven, maar slechts weinigen, die wijs zijn door Mijn geest, zullen onderkennen hoe het vlees, waarmee de botten vroeger bedekt waren, er naar waarheid uit heeft gezien. De meesten zullen echter nog zolang aan het geraamte blijven knagen, tot ze daarbij verhonge­ren.

[12] Dan zal er op de aarde natuurlijk veel geruzie zijn en tandengeknars, en de mensen die zo lang in de duisternis zijn geweest, zullen in hun nacht de troebele dwaallichten achterna rennen, in de mening daardoor een echt licht te verkrijgen; maar het herhaaldelijke uitdoven van zulke dwaallichten zal hen langzamerhand in henzelf tot de overtuiging brengen dat ze bedrogen zijn.

[13] Kijk, dan zal Ik wederkomen als een heldere bliksem, die van het oosten naar het westen licht verspreidt en alles verlicht wat er in, op en boven de aarde is; en dan zal de tijd komen, dat de valse leraren en profeten niets meer zullen bereiken bij de door de bliksem verlichte mensen!'

 

153 De vraag over de opwekking van de gelovigen op de jongste dag

 

[1] Daarop zei Simon Juda, die ook Petrus werd genoemd: 'Heer! U hebt ons herhaalde malen gezegd dat alleen iemand die werkelijk in U gelooft en vol­gens Uw leer leeft en handelt het eeuwige leven zal ontvangen, en dat U hem op de jongste dag zult opwekken! Kijk, Heer, dat zijn twee beloften uit Uw mond, die mij ondanks Uw veelvuldige verklaringen nog niet helemaal dui­delijk zijn.

[2] Hoe zal het met die talloze mensen aflopen, die nog lang niets over U zul­len horen en vernemen? Zijn die enkel op aarde om met hun lichamen de uitgestrekte bodem van deze aarde te bemesten voor een eventueel beter menselijk geslacht?

[3] Want bij die mensen kan er vanzelfsprekend geen opwekking door U op een jongste dag plaatsvinden, aangezien zij -buiten hun schuld - onmogelijk in U kunnen geloven en volgens Uw leer kunnen leven; en zo bezien is een jongste dag, waarop U alle levenden en doden wilt opwekken, altijd iets hards en raadselachtigs in Uw leer, ondanks de vele toelichtingen die U daar gedeeltelijk al over hebt gegeven. Want de ene keer lijkt het dat het een alge­mene dag is die ooit eens zal komen, en de andere keer een speciale dag voor ieder mens die naar de grote wereld aan gene zijde overgaat.

[4] Maar hoe het ook zij, ik begrijp toch niet waarvoor er nogmaals een opwekking nodig is voor degenen die toch al leven in Uw naam.

[5] Voor de eigenlijke doden lijkt mij een opwekking noodzakelijk; maar wanneer en waarvoor moeten ze na de opwekking nog meer dood worden dan ze daarvoor al waren? Of zal hun pas na die opwekking Uw evangelie verkondigd worden?

[6] Kijk, o Heer, geeft U ons daarover nu eindelijk eens een volledige uitleg, zodat wij niet steeds heimelijk moeten denken dat U van de duizend mensen slechts één voor het eeuwige leven en negenhonderd negenennegentig voor de eeuwige dood hebt geschapen!'

[7] Daarop zei Ik: 'Luister, Mijn Simon Juda! Ik geloof dat jij op dit punt, waar je voortdurend over twijfelt, nooit duidelijkheid zult krijgen, ook al zou je in het volledige bezit van Mijn geest zijn! Ik heb jullie toch al enkele keren gezegd dat Ik jullie nog heel veel te zeggen heb - maar dat jullie het nu nog niet kunnen verdragen, dat wil zeggen met jullie verstand begrijpen en ver­staan; daarom zal Ik jullie Mijn geest zenden en die over jullie uitstorten, en die zal jullie pas in alle waarheid en wijsheid binnenleiden!

[8] Ik hoef nu tegenover jullie maar een beetje hoger te grijpen met Mijn leer, en dan zeggen jullie: 'Nu hebt U weer in gelijkenissen en beelden gesproken!', en omdat jullie niet in staat zijn Mijn leer te begrijpen, noemen jullie die hard. 'Wie kan die vatten en begrijpen?'

[9] Weten jullie dan niet dat jullie nu met betrekking tot Mijn leer als kleine, onmondige kinderen zijn, die men met melk voedt, omdat ze nog geen hard en krachtig voedsel tot zich kunnen nemen en verteren?

[10] Als jullie er na Mij op uit zullen gaan om Mijn evangelie onder de men­sen te verbreiden, dan zullen jullie hetzelfde doen als wat Ik nu met jullie doe en met andere mensen, die wij ontmoeten.

[11] Of wat zouden jullie ervan vinden, als er op een school voor kinderen een zeer wijze schriftgeleerde zou komen en voordrachten over de meest ver­hulde tekstgedeelten van de profeten zou gaan houden voor zijn jonge en zwakke toehoorders -wat natuurlijk geen van de toehoorders zou kunnen begrijpen? Zou die zeer wijze schriftgeleerde het zich uiteindelijk niet moe­ten laten welgevallen dat zijn toehoorders hem toeroepen: 'Hooggeleerde en wijze vriend, leer ons toch liever eerst lezen, desnoods schrijven en rekenen; en kijk dan pas of wij al dan niet iets van je hoge wijsheid kunnen begrij­pen!'?

[12] En kijk, zo'n terechtwijzing zou Ik Mijzelf van jullie moeten laten wel­gevallen, als Ik jullie Mijn evangelie in het zuiver hemelse licht zou voorhou­den! Want als jullie de dingen van deze wereld al niet begrijpen, die toch zo duidelijk voor de hand liggen, hoe zouden jullie dan iets begrijpen, als Ik met jullie over dingen zou spreken die geheel en al van gene zijde en hemels zijn?'

 

154 De Heer motiveert Zijn genade

 

[1] (De Heer:) 'Waar jij, Simon Juda, Mij zojuist naar hebt gevraagd, hoort voor het allergrootste deel thuis aan gene zijde, en ondanks Mijn veelvuldige uitleg kun je het niet helemaal tot op de bodem begrijpen en beschuldig je Mij zodoende heimelijk van een bepaalde onrechtvaardigheid en tirannieke wreedheid. Dat is niet zo mooi van je, en des te minder omdat je nu wel weet wie Ik ben, en dat Ik alleen uit liefde voor jullie mensen en niet uit toorn en wraak een lichaam van jullie aardse vlees heb aangenomen om Mijzelf in al Mijn diepte en grootheid persoonlijk aan jullie te kunnen openbaren, zonder Mij van de mond van de een of andere profeet te hoeven bedienen om Mijn wil aan jullie mensen bekend te maken.

[2] Geloof je niet dat Ik nog veel beter het aantal mensen op aarde ken, die nog nooit iets over Mij hebben kunnen horen, die dat nu niet horen en nog lange tijd niets zullen horen? Hoe zou Ik hen kunnen richten en verdoemen, als ze buiten hun schuld niet in Mij kunnen geloven, terwijl Ik toch zelfs onder de vele Joden, die Mij hebben gehoord en Mij hebben zien werken, nog niemand heb gericht en verdoemd -behalve enkelen wat hun lichaam betreft, die ons met brutale haast en gretigheid wilden grijpen en doden? Hoe zou Ik dan onwetenden en onschuldigen richten en verdoemen?!

[3] Er bestaat geen volk op de hele aarde dat, aangezien het van Adam afstamt, niet uit de oertijd nog een restant van de aan de stamvaders geopenbaarde leer over de ene en ware God bezit. Dat de priesters en wereldse heersers later louter uit eigenbelang deze ene en ware God zeer verhuld en verborgen heb­ben en in Zijn plaats allerlei afgoden hebben gezet, waar het volk in geloofde en waaraan het ook offerde, is bekend.

[4] En zie: als het volk gewetensvol volgens die verschillende leren leeft en handelt, dan heeft het in Mijn ogen geen of weinig zonde! Het leeft welis­waar in de duisternis van allerlei dwalingen, maar wanneer hun zielen aan gene zijde komen en daar over alles Mijn licht ontvangen, zal het hun net zo vergaan als iemand hier, die 's nachts ergens naar toe moet gaan en onderweg op allerlei voorwerpen stuit, die hij nu eens voor mensen, voor dieren en dan weer voor iets anders houdt, maar niet voor wat ze eigenlijk waren en nog zijn.

[5] Laten we die nachtelijke wandelaar echter op klaarlichte dag over dezelf­de weg gaan, dan zal hij de dingen die voor hem 's nacht wonderlijke ver­schijningen waren, zeker zien als hetgeen ze werkelijk zijn en onmogelijk als iets anders; tenslotte zal hij om zichzelf lachen, omdat hij zo dom heeft kun­nen zijn een boomstronk voor een eventuele straatrover en een op de weg liggende steen voor een hyena te houden!

[6] Daaraan zul je nu gemakkelijk zien dat dergelijke zielen in de grote wereld aan gene zijde in Mijn licht des levens veel eerder en gemakkelijker hun weg vinden dan die zielen, die naar waarheid van Mij gehoord hebben en gemakkelijk kunnen zien en begrijpen dat Ik het licht, het leven en de waarheid ben - maar wier wereldse instelling en kwade wil hun dat niet toe­ staat.

[7] Als we die naar gene zijde laten komen, zullen ze het licht van het leven en van de waarheid, dat ze hier al zo verachtten, nog meer ontvluchten en verachten dan hier!

[8] Heb Ik dan ongelijk als Ik zeg: 'Ik zal ook deze geestelijk doden opwek­ken, wanneer ze uit het vlees van deze wereld treden, en Ik zal hen richten en hen het loon voor hun daden laten vinden!'?

[9] Ik zal hen zeker niet persoonlijk richten; maar de eeuwige waarheid, die ook in hen is en waar ze buitengewoon vijandig tegenover staan, zal hen rich­ten en voor Mijn aangezicht op de vlucht drijven. Kan Mij daarvoor enige schuld toegekend worden?

[10] Zeggen de wijzere wetten van Rome al niet: 'Volenti non fit iniuria*!'? (* Latijn voor: Aan degene die het zelf wil geschiedt geen onrecht.) Of zou Ik Mij soms uit een soort liefde voor Mijn tegenstanders van Mijn eeuwige levens­ en waarheidslicht moeten ontdoen en het kleed van leugen en bedrog aan moeten trekken? Dat zal hopelijk toch niemand van jullie wensen? Maar zelfs voor dergelijke door zichzelf verworpen zielen heb Ik jullie twee troostende dingen gezegd; één keer in de gelijkenis van de verlo­ren.zoon en later bij een soortgelijke omstreden kwestie als nu, toen Ik tegen Jullie heb gezegd dat er in het huis van Mijn Vader zeer veel woningen -maar om Mij nu duidelijker uit te drukken - zeer veel leerinstituten en opvoe­dingsinrichtingen zijn, waar zelfs de op deze wereld meest verworpen mense­lijke duivels bekeerd en verbeterd kunnen worden.

[11] Ik geloof, Simon Juda, dat je hieraan wel tamelijk duidelijk zult kunnen zien hoe je datgene moet begrijpen waarover Ik met jullie al zo vaak heb gesproken.'

 

155 Het begrip eeuwigheid

 

[1] (De Heer:) 'Dat Ik met jullie echter nog nooit over een algemene dag van opstanding en gericht heb gesproken, zullen jullie je allemaal wel weten te herinneren - maar wel over een speciale jongste dag voor ieder mens, die aan­breekt op het moment dat zijn ziel haar lichamelijke, aardse beproevingsom­hulsel verlaat. Die opwekking zal evenwel niet bij iedereen direct het verkrij­gen van het eeuwige leven tot gevolg hebben of andersom de eeuwige dood -waarbij echter opgemerkt moet worden dat jullie het woord 'eeuwig' niet als een eindeloos voortdurende tijd dienen te beschouwen; evenzo heeft ook de oneindigheid van Mijn scheppingsruimte niet uitsluitend betrekking op die ruimte, die evenwel nergens een begin of een einde heeft evenals God Zelf, van wie die ruimte uitgaat, en die overal in alle richtingen vervuld is van de werken van Zijn liefde en wijsheid en van de macht van Zijn wil.

[2] Die eeuwigheid is in de geestelijke wereld weliswaar te vergelijken met de tijdsduur in de materiële werelden; dus aan gene zijde in de geest is ze wat hier de tijd is. Daarmee is echter absoluut niet gezegd dat in de eeuwigheid geen verandering plaats zou vinden, maar alleen is ermee aangeduid dat de waarheid en het leven eeuwig en onveranderlijk hetzelfde is; het valse en onware blijft als tegenstelling tot het eeuwige waarheidslicht en leven derhal­ve ook eeuwig bestaan, zonder dat een wezen daardoor gedwongen zou zijn om ook eeuwig in die tegengestelde toestand te blijven. Want jullie weten dat God als de eeuwige liefde, wijsheid, macht en kracht ook eeuwig nooit wer­keloos kan en zal zijn, maar dat Hij uit Zichzelf eeuwig door scheppingen tevoorschijn zal roepen, zodoende Zijn gedachten zal belichamen en die van­uit Zijn liefde en wijsheid naar een toekomstig zelfstandig bestaan zal leiden, waarvoor in de eeuwigheid tijd genoeg en in de eindeloze ruimte plaats genoeg is.

[3] En zolang er een schepping zal bestaan, zal er tegenover het goddelijk zui­ver geestelijke ook een materieel scheppingsobject bestaan, dat in zekere zin tegenover de zuivere Godheid het duistere levensproefobject vormt. Daarmee is echter niet gezegd dat dit duistere object voor de hele eeuwigheid duister en slecht moet blijven, evenmin als deze hele aarde en de voor jullie zichtba­re hemel met zijn sterren eeuwig zullen blijven zoals jullie dat alles nu zien; maar hij zal vergaan en in de loop van de tijd der tijden geheel en al opgelost worden, en in plaats daarvan zal een nieuwe schepping komen. Daarom zeg Ik jullie nu al: zie, Ik maak alle dingen nieuw, en jullie zullen allemaal nog Mijn helpers aan de nieuwe schepping zijn!

[4] Jullie zijn hier nu weliswaar begrensd zowel wat tijd als wat ruimte betreft, maar toch bevatten jullie eeuwige en oneindige dingen in je; dat begrijpen jullie weliswaar nu nog niet helemaal, maar eenmaal zullen jullie geheel en al begrijpen hoe zelfs het kleinste zandkorreltje iets dergelijks in zich draagt. Want laat iemand van jullie die kan rekenen, eens proberen een zandkorreltje in stukjes te delen, en laat hij het Mij zeggen als hij daarmee klaar is! Ik geloof dat dat werk voor iedere rekenkundige, ook voor de beste, nog te lang zou gaan duren, omdat hij er eeuwig niet mee klaar zou komen. Zoals echter zelfs in het kleinste ding de oneindigheid aanwezig is, zo is ook de eeuwigheid dat.

[5] Als Ik dus over eeuwigheid en oneindigheid spreek, moeten jullie dat ook in de juiste betekenis verstaan -maar niet zoals jullie kortzichtige wereldse verstand jullie dat ingeeft.

[6] Kijk, hiermee heb Ik jullie nu mannelijk en vaster voedsel gegeven, omdat Ik wel zie dat enkelen van jullie al min of meer het vermogen hebben om dat voedsel te verteren!

[7] Als jullie in Mijn naam in de wereld uitgaan om de volkeren Mijn evan­gelie te verkondigen, zullen jullie het de kinderen ook als melkvoedsel moe­ten voorzetten. Want als jullie met leringen als deze zouden beginnen, zouden de mensen jullie als waanzinnigen beschouwen en helemaal niet luisteren naar wat jullie zouden onderwijzen en zeggen -waarover jullie je echter helemaal geen zorgen hoeven te maken, want er zal jullie altijd in de mond worden gelegd hoe en wat jullie moeten spreken. Al het overige zal Mijn geest dan doen bij allen die door jullie Mijn geest ontvangen en daarin wedergeboren worden. En daaruit zal dan ook het waarmerk bestaan, dat Mijn woorden niet uit de mond van een mens, maar uit de mond van God tot jullie zijn gekomen. En nu, Mijn Simon Juda, ben je nu meer verlicht dan voorheen?'

 

156 Over het Laatste Gericht

 

[1] Simon Juda zei: 'Heer en Meester, deze keer heb ik alles wat U nu hebt uitgelegd heel duidelijk begrepen, beter dan ooit tevoren; maar ik moet bekennen dat Uw te grote wijsheid mij bijna verpletterde. Voor U is het wel gemakkelijk om over dergelijke oneindig grote dingen nog gemakkelijker te praten dan een huisheer over zijn huisraad, maar ons aardse verstand voelt daarbij het gehele gewicht van Uw eindeloze alwetendheid tegenover zijn eigen volkomen onbeduidende onwetendheid.

[2] O Heer! U zult een grote massa van Uw eeuwige lichtgeest over ons moeten uitstorten, voor wij begrijpen wat U ons tot nu toe allemaal hebt geopenbaard! Ik dank U voor Uw zo grote genade, die U ons nu bewijst; maar toch zie ik ook in dat wij niet in staat zullen zijn om al die grote gehei­men, die U ons al uit de natuurlijke wereld hebt geopenbaard en daarnaast die nog grotere uit het geestelijke rijk ook aan onze leerlingen door te geven.'

[3] Ik zei: 'Dat is voorlopig ook helemaal niet nodig, maar Mijn geest zal dat wel doen bij velen die Ik daartoe zal roepen. Voor de kinderen van deze tijd is het voldoende dat de mensen in Mij geloven, dat Ik wat dit lichaam van Mij betreft uitgegaan ben van God de Vader en dat ieder mens door dat geloof zal overgaan tot de ware kennis van God, tot de ware liefde voor Hem en voor zijn naaste en daardoor ook tot het eeuwige leven.

[4] En zo zullen jullie de bazuinen zijn die iedereen zal horen, ook degenen die in de graven zijn en die door de zee gevangen worden gehouden vanwe­ge hun eindeloos vele dwaasheden en zonden, en ze zullen uit de graven komen, en ook degenen die door de zee gevangen zijn gehouden zullen vrij worden en met het kleed des levens bekleed worden.

[5] Want wie door de bazuin gewekt wordt, wordt niet ten dode opgewekt, maar ten leven; wie echter het geschal van de bazuin niet wil horen zal ook niet opgewekt worden, maar in de nacht van zijn graf en in gevangenschap van de zee blijven tot de tijd dat deze hele aarde door het vuur wordt opge­lost. Want evenals ten tijde van Noach zullen ze huwen en ten huwelijk wor­ den gegeven en zich niet bekommeren om de stem van Mijn gewekten. De eerstgenoemden zal Ik dan echter in één ogenblik van de aarde wegrukken en de laatstgenoemden met al hun lievelingen prijsgeven aan het allesvernie­tigende vuur, aan het ontstaan waarvan de dan levende onboetvaardige men­sen zelf het allermeest zullen bijdragen.

[6] En kijk, dat zal een laatste gericht op deze aarde zijn, waarvoor spoedig na jullie in het klein een eerste begin gemaakt zal worden! Maar jullie moeten natuurlijk ook niet denken dat zo’n vuur onmiddellijk in alle plaatsen en streken van de aarde tegelijk zal uitbreken, maar hier en daar, zo geleidelijk aan, opdat de mensen nog altijd de tijd en de ruimte zullen krijgen om hun leven te beteren.

[7] Nu komt echter in jullie in stilte weer de vraag op hoe het daarna met die losbandige zielen zal aflopen. Denk wat dat betreft alleen maar aan wat Ik jul­lie zojuist heb gezegd, namelijk dat er in Mijn Vaders huis vele woningen en opvoedingsinrichtingen zijn, dan zullen jullie je daardoor zonder moeite kunnen voorstellen wat er verder met zulke zielen zal gebeuren!

[8] Wat Ik jullie nu heb gezegd moeten jullie echter voor je houden; want de mensen, zoals ze nu zijn, kunnen die dingen niet vatten en begrijpen! Daarom hebben de Joden, toen ze in de tijd van de koningen steeds duister­der en halsstarriger werden, de laatste drie* (* Namelijk het 6e en 7e boek van Mozes en het profetische aanhangsel;/zie deel 6, hfdst. 216:6.) jullie reeds bekendgemaakte boe­ken niet meer kunnen begrijpen en ze als apocrief weggedaan.

[9] De jullie bekende Essenen hebben zich daar op het juiste moment nog meester van kunnen maken en hebben daar voor zichzelf ook vele aardse voordelen mee behaald, wat natuurlijk evenmin Mijn wil was als dat de men­sen zich met behulp van alle vermogens die Ik hun heb gegeven, volop in alle zonden zouden begeven en Mij geheel en al zouden vergeten. Maar deson­danks zijn de mensen allerlei goede en slechte ervaringen rijker geworden, zijn toen op verschillende tijden toch weer naar Mij teruggekeerd en hebben zichzelf daardoor wegen tot verbetering en naar het licht bereid. En zo zal er ook door de Essenen nog een juist licht onder vele mensen komen.'

 

157 De Heer geeft Johannes en Mattheus aanwijzingen

voor hun aantekeningen

 

[1] Daarop zei Mijn Johannes: 'Moet ik van datgene waarover U ons vandaag zo genadig hebt onderwezen, iets op mijn perkamentvellen noteren of niet? Het zou in ieder geval voor de geslachten na ons van belang kunnen zijn!'

[2] Ik zei: 'Laat dat maar; want in die tijd zal Ik, als het nodig is, die dingen door de mond van nieuw gewekte knechten, zieners en profeten laten open­baren aan de mensen die van goede wil zijn; maar in die tijd zullen degenen die door Mij gewekt zijn en die in Mijn geest zijn wedergeboren toch wel in alle voor hen noodzakelijke waarheid en wijsheid binnengeleid worden.

[3] Jij zult echter over het belangrijkste van Mijn ambt als leraar op deze aarde, dat je in het door jou geschreven en blijvende evangelie hebt opgeno­men, over de buitengewone leringen en daden bovendien nog vermelden, dat je daarvan alleen maar zegt dat Ik nog heel veel dingen geleerd en gezegd heb die niet in dat boek geschreven staan; en ook al zouden ze in boeken opge­schreven zijn, dan zou de wereld, dat wil zeggen de mensen, ze toch niet vat­ten. En dat is voldoende.

[4] Dat Ik Mijzelf overigens zal openbaren aan degene die in Mij gelooft, Mij liefheeft en Mijn geboden van de liefde houdt -wat je al geruime tijd gele­den hebt opgeschreven -moet voldoende zijn voor iedereen die in Mijn naam gedoopt en gesterkt wordt door Mijn geest uit de hemelen! ,

[5] Toen Ik Johannes dit duidelijke antwoord had gegeven, was hij daar vol­komen tevreden mee; maar de eveneens aanwezige evangelist en schrijver Mattheus zei: 'Heer, ik heb toch ook met alle vlijt een groot aantal notities over Uw leringen en daden verzameld, en U zegt niet dat die ook zullen blij­ven!'

[6] Ik zei: 'Ook jouw notities zullen blijven! De notities echter die jij met je eigen hand hebt geschreven zullen weliswaar ergens als geschrift ook blijven bestaan, maar de mensen bij wie ze blijven bestaan zullen er niet veel aan heb­ben; maar iemand anders, die in jouw naam zal schrijven, zal jou vervangen,

en zijn geschrift zal blijven bestaan. En ook jij kunt dus tevreden en gerustge­steld zijn.

[7] Maar omdat het nu al laat in de nacht is geworden, zullen wij ons enige rust gunnen; de dag van morgen zal het zijne weer met zich meebrengen!’

[8] De waard ging vol diepe achting voor Mij staan en wilde ons allemaal naar een slaapvertrek brengen.

[9] Maar Ik zei: 'Doe dat voor de twee pelgrims; wij blijven de hele nacht aan deze tafel zoals nu.'

[10] Daar stelde de waard zich mee tevreden en hij bracht de twee vreemde­lingen, die zich uitermate verbaasden over Mijn woorden, die ze niet hadden begrepen, naar hun slaapkamer; ze verheugden zich al op de komende dag om Mij en Mijn gezelschap nader te leren kennen, en bedankten de waard in hun slaapvertrek voor zijn gastvrijheid.

[11] Daarna rustten wij zoals gewoonlijk tot zonsopgang, en op die tijd ston­den wij allemaal op van tafel en gingen naar buiten.

[12] Enkele honderden passen buiten de stad bevond zich een tamelijk hoge heuvel, die ongeveer honderd voet uitstak boven het toch al hooggelegen landschap, en vanaf die hoogte had men een werkelijk prachtig en wijds uit­zicht over de grote vlakten van de Eufraat, en naar het westen overzag men een groot gedeelte van het Jordaandal tot aan de Dode Zee, een deel van Jeruzalem, Bethlehem en nog een heleboel plaatsen tot aan de Libanon.

[13] De waard ontbrak niet en vergezelde ons deze heuvel op, en begon ons uit te leggen wat er in oostelijke richting te zien was, in het zuiden, westen en noorden; want hij was zeer goed bekend in die streek, en Mijn leerlingen spraken met hem.

 

158 De historie van de basaltstad en haar omgeving

 

[1] Toen hij tenslotte ook wilde beweren dat de heuvel waar wij op stonden de berg Nebo was, waar Mozes' aardse leven beëindigd werd, zei Ik tegen hem: 'Vriend, nu ga je toch wat te ver met je kennis van deze streek; want de omgeving van de berg Nebo, van waaruit men ook de nevelige omgeving van Jericho helemaal kan overzien, ligt nog een kleine dagreis verder naar het zui­den. Maar aangezien je zo goed thuis bent in deze omgeving, kun je Mij mis­schien zeggen wie de bouwer van deze zwarte basaltstad is waar jij woont! Weet je hoe die heet?'

[2] De waard zei: 'Heer en Meester, in de geschiedenis ben ik slecht thuis; maar als ik mij niet vergis hebben de Gadieten deze stad gebouwd! Want men zegt dat vanaf daar verder naar het noorden het land aan de stam Gad heeft toebehoord, en verder naar het zuiden, samen met een gedeelte van het gelukkige Arabië tot aan de rivier de Eufraat moet alles aan de stam Ruben hebben toebehoord. De grenzen van deze twee landen schijnen in de boze tijd van de koningen echter sterk te zijn verschoven, en tegenwoordig weet men niet meer precies tot hoe ver de stam Ruben en tot hoe ver de stam Gad het land in bezit had. Wij houden deze stad van ons nog voor een werk van die stam.'

[3] Ik zei: 'Mijn beste vriend, dan heb je je bijna duizend jaar vergist, want de bouwer van deze stad alsook van nog verscheidene andere steden was Edon, die nog vóór Abraham leefde en die deze stukken land bezat, met nog een aanzienlijk deel van het gelukkige Arabië tot aan de Eufraat en samen met een groot gedeelte van het huidige Syrië tot ver voorbij Damascus; derhalve is deze stad, samen met verschillende andere steden, door Edon en zijn nako­melingen gebouwd en is daarom niet veel jonger in jaren dan Babylon.

[4] Kijk, Mijn beste, wij staan nu op de heuvel waar Abraham en Edon ston­den, terwijl ze God in het geloof van hun hart een offer brachten en de gren­zen van hun landen vaststelden. Alles in westelijke richting behoorde, zover het oog reikt, aan Abraham, en het land in oostelijke richting tot aan de Eufraat behoorde aan Edon en zijn nakomelingen, die zich later voor het grootste deel met de nakomelingen van Abraham hebben verenigd. Kijk, nu weet je wie de bouwer van deze zwarte steden was, die zo stevig gebouwd zijn dat men ze over meer dan duizend jaar gerekend vanaf nu de alles ver­nietigende tand des tijds niet echt duidelijk zal aanzien.

[5] De bevolking zal echter in de loop der tijd sterk afnemen en zeer arm zijn; want nu is het land nog vruchtbaar, maar dan zal het een woestijn Wor­den, en armelijke herdersvolken zullen er alleen in de natte wintertijd schaars voer voor hun magere kudden aantreffen en niet te kieskeurig zijn om een tijdlang nu eens in de ene, dan weer in een andere van deze vele steden te wonen.

[6] En toch zal deze nu al zeer woeste streek tot aan de Eufraat weer groen worden en dan een gezegende plek zijn om te wonen voor de mensen die in Mijn naam van goede wil zijn!'

[7] Daarop zei de waard: 'Ja, Heer en Meester! Eenzelfde voorspelling heb ik ook bij de profeet Jesaja gelezen! Maar wanneer zal die tijd komen? Daarover staat niets bij de profeet! Kunt U, o Heer en Meester, mij een preciezere tijd aangeven?'

[8] Ik zei: 'Het jaar, de dag en het uur niet - want dat is afhankelijk van het doen en laten van de mensen, namelijk wanneer ze zich weer van hun wereldse koningen zullen losmaken en zich net als in de tijd van Mozes en de richters onder Mijn heerschappij scharen; maar toch zeg Ik je met zekerheid, dat er tot dan toe niet veel meer dan tweeduizend jaar zullen verstrijken.

[9] Maar in het nu nog zeer woeste werelddeel, dat jullie Europa noemen en waarvan de volkeren nu over jullie heersen, zal die gelukkige toestand eerder optreden; want in dit oude werelddeel zijn nog een groot aantal -weltever­staan - zeer harde stenen, die niet zo snel en gemakkelijk in vruchtbaar land zijn te veranderen. Die harde stenen komen echter overeen met de even harde harten van de mensen, die eveneens moeilijk in vruchtbare akkers voor het opnemen van Mijn woord veranderd kunnen worden.

[10] Ik zeg je: eerder dan een tiende deel van de mensen van dit oude grote werelddeel zich in de volle zegen van Mijn leer zal bevinden, zal het slechtste deel van Europa in Mijn leer gezegender zijn dan in dit oude werelddeel het kleinste en beste deel; want er zal nog veel vuur nodig zijn voordat de zeer vele mensen van dit werelddeel de invloed van de stralen van Mijn levenszon ondergaan die hen tot het eeuwige leven zullen verwarmen.'

[11] De waard zei: 'O Heer, dan ziet het er voor ons nog heel treurig uit! Daarom heeft de profeet natuurlijk niets met zekerheid kunnen aangeven over de tijd dat die gelukkige toestand terugkeert?'

[12] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn beste vriend, kijk, daar in het zeer verre oosten gaat de zon veel eerder op dan in het veraf gelegen westen; daarom wordt het daar, waar de zon veel vroeger opgaat, ook veel eerder nacht, en die blijft dan zo lang tot de zon weer opgaat. Dat is een voor jou begrijpelijk, slechts natuur­lijk beeld -maar daarachter gaat ook het geestelijke schuil.

[13] In Mij is de geestelijke zon voor jullie ook het eerst en het vroegst opge­gaan; maar daarom zal ze voor jullie ook het eerste ondergaan. Als ze echter weer opgaat, zal ze voor jullie niet vanuit het westen opgaan, maar opnieuw vanuit een zeer ver hier vandaan gelegen oosten; want bij Mij gebeurt alles in een bepaalde orde, en er gebeurt niets in strijd met die orde, materieel noch geestelijk.

[14] Nu begrijp je deze dingen nog niet, maar weldra zal de tijd komen datje ze zult begrijpen.'

 

159 Wat de zon eigenlijk is

 

[1] De waard zei: 'O Heer en Meester, ik geloof dat zelfs de meest wijze engel-seraf in eeuwigheid niet volkomen zal kunnen begrijpen wat Uw mond uitspreekt! Maar ik moet U bij deze gelegenheid toch iets speciaals vragen, omdat de zon vandaag zo zuiver en prachtig opgaat als men haar anders in deze streek in oostelijke richting maar heel zelden ziet opgaan van­wege de vele nevels, die zich in deze onafzienbare vlakte aldoor ontwikkelen: is de zon een vuur op zichzelf, waarvan de vlammen de aarde verlichten, en wel zo sterk, dat men op aarde nooit zo'n enorm licht zou kunnen maken en kunnen zien?

[2] De buitengewone warmte van de zon, die zij ons tegelijk met het licht toezendt, doet ons vermoeden dat ze een uiterst hevig vuur moet zijn; maar omdat ze 's winters net zo schijnt als nu en wij van de hitte van haar veron­derstelde vuur dan maar heel weinig gewaarworden, zijn enkele mensen van mening dat ze waarschijnlijk in feite toch geen echt vuur is. Wij vormen hier een gemeenschap bestaande uit Romeinen, Joden, Grieken, Arabieren en Egyptenaren, en er heersen bij ons verschillende meningen, en toch kan men uit geen enkele daarvan ook maar enigszins wijs worden.'

[3] Ik zei: 'Jullie zullen er zo ook nog lang niet wijs uit worden, omdat jullie allemaal van oudsher door de diepste nacht van bijgeloof omringd zijn! Wie het wil begrijpen, moet weten dat het op­ en ondergaan van de zon slechts schijnbaar is; want wat jullie dag en nacht verschaft, wordt veroorzaakt door de draaiing van de aarde, die geen ronde schijf is -zoals jullie denken -maar een zeer aanzienlijke grote bol; de dag en de nacht zijn dus niets anders dan het gevolg van een omwenteling van de aardbol, voor welke omwenteling de aarde een tijd van ongeveer 24 van jullie uren nodig heeft.

[4] En zoals de aarde geen ronde schijfmaar een bol is, zo is de zon dat ook, alleen duizendmaal duizend keer groter dan deze aarde. Dat ze zich zo klein aan jullie voordoet, zoals jullie haar zien, komt door haar enorme afstand tot deze aarde. Ook als Ik je het aantal uren zou noemen dat ze van de aarde ver­wijderd is, zou je je daar toch geen voorstelling van kunnen maken omdat je te weinig thuis bent in het getallenstelsel volgens de Arabische methode. Maar stel je een afstand van bijna 44 miljoen uur voor -een paar Arabieren die hier wonen kunnen dat getal wel voor je omrekenen - dan zul je je enigszins kun­nen voorstellen hoever de zon van de aarde af staat. En ze draait niet rond de aarde om dag en nacht tot stand te brengen, en ook zakt ze niet, zoals het bij­geloof van de Romeinen en Grieken wil, iedere dag in de grote zee om zich daar in zekere zin te baden en schoon te wassen, om daarna weer met volle lichtsterkte de hele aarde te kunnen verlichten.

[5] De aarde draait echter wel om de zon heen in ongeveer 365 dagen, en deze tweede beweging van de aarde verschaft jullie een jaar met zijn lente, zomer, herfst en winter.

[6] De zon als zodanig is echter geen vuur, maar wat jullie als licht Waarne­men is het stralen van haar atmosferische oppervlak, dat veroorzaakt wordt door de rotatie van de zon zelf om haar eigen as en meer nog door haar bui­tengewoon snelle beweging rond een middenzon, die nog veel verder van haar af staat. Door die bewegingen van de zon in de uitgestrekte etherruimte wordt op haar atmosferische oppervlak een grote elektrisch werking teweeg­gebracht; daardoor is haar lichtglans hetzelfde als van jullie bliksem, maar dan in een veel hogere intensiteit -en dan met dit verschil, dat op het luchtop­pervlak van de zon de buitengewone ontwikkeling van de bliksem ononder­broken doorgaat, terwijl een bliksem op deze aarde slechts hier en daar door een verhoogde wrijving van luchtdelen in zeer geringe mate tot ontwikke­ling komt en daarom ook altijd maar zeer korte tijd flitst.

[7] Er zijn echter ook wel streken en bepaalde plekken op deze aarde, waar­boven zich bliksemstof in veel sterkere mate ontwikkelt en die plek daardoor ook urenlang met zijn licht geweldig verlicht.

[8] Wie zich daarvan wil overtuigen moet naar die streken in Midden-Afrika reizen, waar zich de hoogste en zeer uitgestrekte bergen van dit werelddeel verheffen, en daar zal hij genoeg te zien krijgen van dergelijke elektrische verschijnselen. Maar bij het aanschouwen van die verschijnselen zal het hem

nog erger te moede worden dan wanneer er boven deze streken dikwijls hevige elektrische stormen opsteken, waarbij de mensen zich dan vanwege de ontelbare bliksems en het gekraak daarvan liever in de diepste en donkerste kelder opsluiten dan het lichten van de gevaarlijke, vaak talloze bliksems bui­ten te bewonderen.

[9] Ja, vriend, niet alle natuurverschijnselen op deze aarde, die zelfklein is, zijn geschikt om de mens zo'n vertrouwen in te boezemen, dat hij ze welgemoed en zonder vrees en beven kan verdragen en gadeslaan!

[10] Maar als het er af en toe op deze kleine aarde in haar natuurverschijnse­len al enigszins merkwaardig toegaat voor jullie mensen, hoeveel te meer zal dat dan zo zijn op zo'n groot hemellichaam als de zon.

[11] In de geest zullen jullie dat later allemaal met de grootste vreugde en het grootste welbehagen kunnen bekijken; maar voor jullie vlees is dat niet mogelijk.

[12] Daarmee heb Ik je nu gezegd hoe het zit met het schijnen van de zon, en daarmee heb Ik je een klein vonkje licht gegeven; maar wat jij nu nog lang niet geheel en al zult begrijpen, dat zullen over duizend en nog enkele hon­derdenjaren Mijn kinderen in Europa en nog veel verder weg op hun vingers kunnen natellen, en dat zal heel veel bijdragen tot het verminderen en ten­slotte geheel en al verdwijnen van het oude, zeer primitieve bijgeloof. Voor jullie is het nu echter voldoende dat jullie in Mij geloven en volgens Mijn leer, leven en handelen; al het overige zal jullie er op het juiste moment bijgegeven worden.'

[13] Hierop bedankte de waard Mij voor deze uitleg, die hem buitengewoon had verrast, en hij vertelde Mij dat die sterk overeenkwam met een droom die hij eens had gehad, waarin hij door de geest van de profeet Elia, van wiens naaste verwanten ook hij afstamde, een beeld had gezien dat overeenstemde met wat Ik, de Heer, hem zojuist had verteld.

[14] 'In die droom', zei de waard verder, 'had ik het idee dat ik mij hoog boven de aarde bevond en dat ik die niet als een ronde schijf, maar als een grote bol onder mijn voeten waarnam. Toen vroeg ik aan de geest van Elia wat dat te betekenen had.

[15] Hij zei: 'Dat zul je te horen krijgen van Degene die vóór mij was en eeu­wig zijn zal!'

[16] Daarop werd ik weer wakker en bevond ik mij in Joppe, waar ik geboren ben; want hier in deze stad woon ik pas twintig jaar.'

[17] Terwijl de waard nog aan het vertellen was, kwam een bode ons uitnodi­gen voor het ochtendmaal, en wij verlieten onze berg en begaven ons naar het huis van onze buitengewoon vriendelijke waard.

 

160 De Heer voorspelt dat de vreemdelingen

 bij hun koning worden opgenomen

 

[1] Toen wij aan tafel zaten, kwamen ook de twee vreemdelingen tevoor­schijn en gingen heel schuchter aan hun eenzame kleine tafel zitten. Ik riep hen echter om maar aan onze tafel te komen zitten en samen met ons het ochtendmaal te gebruiken; dat deden ze dan ook onmiddellijk, hoewel met de schuchterheid die de armoede in weerwil van zichzelf eigen is.

[2] Maar Ik boezemde hun weldra moed en troost in, waarop ze vertrouwe­lijker en spraakzamer werden en ons veel over hun koning en hun priesters vertelden.

[3] Ik zei tegen hen: 'Voor jullie priesters zal weldra het laatste uur geslagen hebben; maar jullie huidige koning zal nog een goede man voor jullie worden als hij over enkele jaren over Mij zal horen. Als jullie van hieruit weer in jul­lie land komen en de koning de tribuut overhandigen - niet een -, maar tien­voudig, als hij het wil aannemen - zal hij vriendelijk tegenover jullie worden en vragen hoe jullie aan zoveel goud en zilver zijn gekomen. Vertel hem dan in alle bescheidenheid hoever jullie voorbij de Eufraat zijn getrokken, wat jul­lie hebben gezien en gehoord en hoe jullie aan het geld zijn gekomen!

[4] Hij zal jullie dan bij zich opnemen en graag met jullie over Abraham, Mozes en de andere profeten spreken, en vooral over Mij, aangezien Ik Degene ben - zij het ook in een lichaam van vlees en bloed - van wie alle profeten voorspellingen hebben gedaan; binnen afzienbare tijd zal Ik boden naar hem toe zenden, die hem alles wat ze van Mij hebben gezien en gehoord in het helderste licht zullen tonen. En als de boden naar die stad komen, waar jullie koning verblijf houdt, zullen ze eerst naar jullie toekomen, en jullie zul­len hen naar de koning brengen.'

[5] Daarna begonnen we aan het ochtendmaal, en toen we klaar waren zei Ik tegen hen: 'N u kunnen jullie gerust opstaan en op weg naar huis gaan; buiten voor het huis zullen jullie alles aantreffen wat jullie voor de thuisreis nodig hebben!'

[6] Toen bedankten de twee, stonden op van de tafel en wierpen door de deur snel een blik in de straat, om te zien wat voor nieuws daar voor de thuisreis stond; want omdat niemand hun in de kamer een gift ter hand had gesteld waren ze wat kleingelovig, en daarom nieuwsgierig wat ze op straat zouden aantreffen.

[7] Buiten gekomen troffen ze daar zes kamelen aan, waarvan er vier zwaar met goud en zilver beladen waren en twee voor hen in orde waren gemaakt om hen naar huis te brengen en eveneens van zoveel goud en zilver waren voorzien, dat de twee daarmee tot ze weer thuis waren heel goed in hun levensbehoeften konden voorzien.

[8] Hoewel de weg naar hun eigen land tamelijk afgelegen en hier en daar onveilig was door rovende bedoeïenen, kwamen de twee daar toch zonder enig probleem wel behouden aan; zij deden onmiddellijk wat Ik hun had aan­geraden, waarna de koning hun heel vriendelijk gezind werd, hen tot zijn zaakgelastigden aanstelde en hen hun vrouwen gezond en wel teruggaf,  gekleed in prachtige kleren.

 

161 Het verbreiden van de leer van de Heer in Babylon

 

[1] Bij deze koning werd een paar jaar later de apostel Mattheus met zijn begeleider tijdens zijn reis naar Indië heel goed opgenomen, en hij bleef een heel jaar bij hem.

[2] Toen hij met zijn begeleiders echter verder naar Indië wilde reizen, gaf de koning hem een veilig geleide tot aan de grenzen van zijn rijk, en zo was deze apostel een van de eerste getuigen van Mij bij deze koning; hij wilde in de stad, die destijds nog Babylon heette - hoewel het oude Babylon als een grote puinhoop tamelijk ver van deze stad lag - bekeringen maken onder de heide­nen, die voor het merendeel dienaren van Baal waren.

[3] De koning raadde hem dat echter af en zei: 'Het is voldoende dat ik en mijn hofhouding weten en inzien wat wij moeten geloven en waar wij met dit geloof aan toe zijn; voor de rest zullen mijn zoon en ik wel zorgen - want ik zou jullie niet prijs  willen geven aan de grenzeloze woede van mijn priesters. Als die geleidelijk aan uitgestorven zullen zijn en ik ervoor zorg dat er na hen geen plaatsvervangers meer komen, zal er gemakkelijker met het volk te onderhandelen zijn.'

[4] Met deze uitlating van de koning waren de twee apostelen tevreden, en ze deden geen moeite meer om Mijn leer onder de volkeren van deze koning te verbreiden.

[5] Maar toch kwam zeven jaar later Petrus met zijn zoon Marcus naar deze koning toe; hij werd eveneens buitengewoon goed ontvangen en deed ook voorstellen aan de koning om op zijn minst de stad geleidelijk aan met Mijn leer bekend te maken.

[6] De koning, die Petrus en ook Marcus erg liefhad, raadde Petrus dat af, aangezien hij wel wist door welke geest zijn Baalpriesters bezield waren, en hij zei speciaal tegen Petrus: 'Kijk eens, wij leven hier in een land waar zich vooral verder naar het oosten tot aan de grote rivier de Ganges overal allerlei wilde en verscheurende dieren bevinden en het ook vergeven is van allerlei giftig onkruid! Waar God de Heer echter zulke dieren en giftige planten in zulke grote aantallen laat groeien, daar is de aardbodem en met name ook de lucht vast en zeker vervuld van boze geesten en duivels, en die rennen rond als hongerige en brullende leeuwen, tijgers, panters en hyena's en proberen iemand uit de klasse der mensen te vinden om hem te verscheuren.

[7] De genoemde beesten zijn woest en zeer boosaardig, en men kan alleen met groot gevaar jacht op hen maken; maar mijn Baalpriesters zijn nog dui­zendmaal boosaardiger, want ieder van hen heeft minstens duizend duivels in zich, en behalve ik, met mijn uiterste gestrengheid en mijn soldaten, die voor het merendeel Joden, Grieken en Romeinen zijn, kan iemand anders niet zonder moeilijkheden tegen hen optreden, terwijl ik als koning zelf slechts een vazal van Rome ben, wat jullie beiden wel zullen weten, aangezien het Romeinse rijk tot aan de Ganges reikt, waarachter pas het grote Indische rijk begint, waarvan nog niemand van ons uit de grenzen kent.'

[8] Dat advies van de koning beviel Petrus wel, maar toch voelde hij heime­lijk een drang om met enkele burgers van deze stad over Mijn leer en Mijn rijk te spreken; daar hoorden de priesters natuurlijk ook al gauw van, en ze deden Petrus door middel van hun boodschappers het verzoek om ook hen met die zaligmakende leer bekend te maken.

[9] Petrus liet zich daar lange tijd niet toe verleiden, vooral omdat zijn zoon en helper Marcus hem daar ernstig voor waarschuwde en steeds zei: 'Laat hier de koning voor onze zaak het werk doen; wij zullen niet tegen de wil van de Heer handelen, als wij hier de raad van de koning opvolgen!'

[10] Maar na een paar jaar ging Petrus toch een keer buiten de stad, om zo­maar te wandelen, en daar trof hij verscheidene bedelaars en zieken. De armen schonk hij wat geld en de zieken genas hij door de kracht van Mijn geest die in hem woonde.

[11] Bij dit wonder kwamen er ook verscheidene Baalpriesters bij staan, ze herkenden Petrus en vroegen hem zeer dringend om met hen een stukje ver­derop het land in te gaan.

[12] En hij gaf gevolg aan hun aandringen en trouwe verzekeringen, omdat ze hem vertelden dat zich in een dichtbij gelegen dorp een groot aantal zieken bevond die door geen enkele arts genezen konden worden; als hij ook die zou genezen, zouden zij en alle overige priesters zijn leer aannemen en hun tem­pels eigenhandig vernietigen.

[13] Na die woorden ging Petrus met de priesters mee en kwam na een uur inderdaad met hen in een dorp, waar een groot aantal koortsende zieken en bezetenen waren, die hij allemaal genas en waarbij hij zelfs een dode tot leven wekte.

[14] De genezenen begonnen Petrus echter te loven en ze zeiden: 'Deze man moet door de waarachtige God gezonden zijn, anders zou het voor hem niet mogelijk zijn om enkel door zijn woord datgene bij ons te doen waartoe al onze vele goden nog nooit in staat waren.'

[15] Dat maakte de priesters die Petrus vergezelden buitengewoon kwaad. Ze dwongen hem ogenschijnlijk vriendelijk om samen met hen nog een klein dorp te bezoeken, waar men alleen door een bos van mirten en rozen kon komen. In dat bos grepen ze Petrus, trokken hem zijn kleren uit, sloegen hem dood en hingen hem toen met zijn voeten aan een dode mirtenboom waar­aan ze aan de onderkant een dwarsbalk bevestigden en daar zijn handen met touwen aan vastbonden; daar lieten ze hem zo hangen en trokken zich toen langs een andere weg terug in de stad.

[16] Omdat de koning vond dat Petrus te lang wegbleef liet hij hem overal zoeken, zowel binnen als buiten de stad, en het lukte hem pas de tweede dag om Petrus - dood en heel erg toegetakeld - in het mirtenbos te vinden.

[17] Daarbij werd hem door de genezenen ook verteld dat de priesters van de stad hem met alle vriendelijkheid naar hen toe hadden gebracht, dat hij hen op wonderbaarlijke wijze beter had gemaakt en bovendien een dode weer tot leven had gewekt. Ze voegden er nog aan toe dat hij daarna met de priesters verder landinwaarts was gegaan.

[18] Dat deed de koning groot verdriet, hij liet Petrus met koninklijke eer in de koninklijke tombe begraven en liet ook de mirtenboom in de tombe leg­gen.

[19] Maar de meer dan tweeduizend priesters in die stad verging het daarna slecht. De koning spaarde niet een van hen, liet hen door zijn soldaten alle­maal doden en daarna op meer dan vierhonderd wagens ver weg naar een woestijn brengen, waar hij hen uit de wagens liet gooien om daar als voedsel voor de vele wilde beesten te dienen.

[20] Daarna begon de leerling Marcus met hulp van de koning en onze twee bekende zaakwaarnemers de mensen van bijna de hele stad tot Mijn leer te bekeren, en het duurde nog lang geen jaar, of de hele stad en daardoor spoedig daarna ook bijna het hele land was zegenrijk tot Mijn leer bekeerd.

[21] (Hiermee stel Ik jullie, Mijn jongste leerlingen, bij deze gelegenheid op de hoogte waar en hoe de eerste apostel voor deze wereld aan zijn einde is gekomen; dus niet in Rome, nog minder in Jeruzalem, maar in de nieuwe stad Babylon, die later de Saraceense naam Bagdad kreeg.)

[22] Dat heb Ik echter bij de waard in de jullie bekende stad niet aan de leer­lingen verteld, maar alleen aan jullie in déze tijd, en nu kunnen we weer onze eerdere plaats, terwijl we nog aan de tafel van de waard zitten, innemen.

 

162 De Heer zegent het woeste gebied van de roofzuchtige herders

 

[1] De waard vroeg Mij of Ik niet nog enkele dagen bij hem wilde blijven.

[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Als je in Mij gelooft, Mij voortdurend liefhebt en volgens Mijn leer leeft en handelt, zal Ik in de geest altijd bij je blijven, maar met Mijn lichaam zal Ik niet lang meer op deze aarde zijn; want Mijn tijd loopt ten einde, en Ik heb nog veel te doen in andere steden en dorpen; daar­om zal Ik met Mijn leerlingen dan ook onmiddellijk verder naar het zuiden reizen.

[3] Daarop bracht de waard nog nieuwe wijn en vers brood; wij namen daar­van iets tot ons, stonden toen van tafel op en maakten ons gereed om verder te trekken.

[4] Toen Ik de waard en zijn hele huis had gezegend, bedankten allen Mij en de waard zelf vergezelde ons nog ongeveer twee uur gaans, bij welke gelegen­heid Ik hem nog menig levensgeheim onthulde, waardoor hij zeer getroost was.

[5] Daarna keerde hij weer terug naar huis en wij trokken nog ruim een halve dagreis verder naar het zuiden, en wel over zeer woeste en dorre grond; daar troffen wij slechts enkele herders met hun magere kudden, die op ons toelie­pen om ofwel een aalmoes van ons te vragen of in het ergste geval af te dwin­gen.

[6] Mijn leerlingen, die met elkaar een aanzienlijke groep mensen vormden, bedreigden hen echter en zeiden dat ze zich terug moesten trekken, anders zou hun wat kwaads overkomen; op dat dreigement zetten de te hoop gelo­pen herders, die met ongeveer dertig man waren, ook niet zulke tevreden gezichten, en ze begonnen te schelden en tegen hen tekeer te gaan. Enkele leerlingen, die de Arabische taal machtig waren, verstonden dat en - zelfs Mijn Johannes en de apostel Petrus - zeiden tegen Mij (de leerlingen): 'Heer, hebt U voor dit ellendige gespuis geen bliksems en geen vuur meer? Laat toch net als over de Sodomieten bliksem en vuur regenen over dit boosaardige rovers­gespuis!'

[7] Ik zei tegen de leerlingen: 'Altoran, dat betekent: o kinderen van de don­der en van de toorn! Moet Ik deze armen nog meer straffen dan ze al gestraft zijn? Doe hun liever goed in plaats van hen erg te bedreigen, dan zullen ze jullie direct een beter getuigenis en betere woorden geven!’

[8] Daarop liet Ik de herders bij Mij komen en zei tegen hen: 'Kijk eens, arme gebruikers van dit woeste gebied, goud en zilver hebben wij niet bij ons, en Ik als de Heer wel het allerminst; en ook al zouden wij jullie goud en zilver schenken, dan zou jullie dat in deze uitgestrekte woestenij van weinig nut zijn! Maar Ik kan iets anders voor jullie doen, dat jullie van nut zal zijn. Kijk, jullie en jullie kudden hebben weinig te eten en ook bijna geen water! Ik heb de macht om jullie gebied te zegenen, en dan zullen jullie en ook jullie kud­den al gauw geen gebrek meer hoeven te lijden. Als jullie dat goedvinden, zal Ik het ook doen.'

[9] Alle herders zeiden: 'Heer en Meester, als U dat kunt -waar wij niet aan twijfelen, omdat U het hebt gezegd – zal ons dat onuitsprekelijk veelliever zijn dan wanneer U al deze steenklompen in goud en zilver zou veranderen, terwijl wij te midden van die schatten samen met onze kudden aan de hon­gerdood prijsgegeven zouden zijn.'

[10] Na die woorden van de herders hief Ik Mijn handen op, dankte en zegende het gebied, en onmiddellijk had de hele streek voldoende gras en ook bronnen, en de hutten van de herders werden voorzien van brood en zout.

[11] Toen de herders dat zagen vielen ze voor Mij neer, prezen Mij uitbundig en zeiden dat Ik geen mens, maar een God was; want noch Mozes, wiens naam ze kenden, noch zijn volgelingen zouden daar ooit toe in staat zijn geweest.

[12] Daarop brachten ze ons melk en brood en wij namen daar allemaal wat van, zetten onze reis verder voort onder vele lofprijzingen van de herders en hoorden nog ver weg het luide gejuich van deze gelukkige herders.

[13] Onderweg zei Ik tegen Mijn leerlingen: 'Oordeel nu zelf wat het beste is: goed doen aan degenen die je kwaad willen doen, of kwaad met kwaad ver­gelden? Daarom moeten jullie in de toekomst jullie vijanden liefhebben en zegenen, en goed doen aan degenen die jullie kwaad willen doen; zo zullen jullie gloeiende kolen op hun hoofden stapelen en daardoor vele vrienden maken!

[14] Doe in alle dingen zoals Ik doe, dan zullen jullie op jullie reizen in Mijn naam met weinig stenen des aanstoots te maken hebben! Maar wee, als jullie degenen die dreigend op jullie afkomen ook dreigend tegemoet treden en het hen direct betaald willen zetten! Dan zullen jullie veel tegenspoed op aarde te verduren krijgen! Liefde wekt altijd weer liefde op -toorn en straf echter weer toorn en wraak! ,

[15] Dit griften de leerlingen in hun hart en ze beloofden Mij dat ze dat tot aan het einde van hun leven in acht zouden nemen.

[16] En Ik zei tegen hen: 'De meesten van jullie zullen dat wel doen, maar Ik zie ook enkelen onder jullie die zich ondanks deze raad van Mij bij vervelen­de gelegenheden toch van bedreiging en straf zullen bedienen; maar daardoor zullen ze nooit een goede vrucht tot volkomen rijpheid brengen.'

 

De Heer in de stad bij de Nebo

 

163 De Heer en de Farizeeën voor de stadspoort

 

[1] Terwijl Ik zo onderwees kwamen wij weer in de buurt van een oude, merendeels door Romeinen maar ook door Grieken en Joden bewoonde stad, en daar wilde -zoals men pleegt te zeggen - het geluk, of het ongeluk, hoe men het ook noemen wil, dat wij eerst enkele Joden en onder hen enke­le Farizeeën tegenkwamen.

[2] De Farizeeën herkenden Mij en zeiden tegen de Joden: 'Kijk, daar komt vast die man uit Nazareth met zijn leerlingen, die op het laatste feest verschillende zogenaamde wonderen heeft gedaan, die hij waarschijnlijk in de school van de Essenen heeft geleerd, waarna hij het volk onderwees en beweerde dat hij ouder is dan Abraham en nog meer van die dingen!

[3] Hij heeft toen nog geluk gehad dat hij niet helemaal gestenigd is; want zij raakten heel geërgerd toen wij merkten dat hij zich voorgenomen had ons in de ogen van het volk als dwazen neer te zetten.

[4] Tegelijkertijd beweerde hij overal Gods zoon te zijn, en zijn leerlingen en het volk geloven dat van hem. En hij geeft niets om de sabbat, is een vreter en een zuiper en gaat om met tollenaars en zondaars; maar over ons, die aan de inzettingen van Mozes vasthouden, spreekt hij overal met verachting en bij iedere gelegenheid stelt hij ons de eeuwige verdoemenis in het vooruitzicht.

[5] Dat wij met zo iemand niet bevriend kunnen zijn is begrijpelijk, vooral omdat we maar al te goed weten waar hij vandaan komt, wie zijn ouders en zijn broers en zusters zijn.

[6] Maar eigenlijk is hij niet dom; want hij verstaat heel goed de kunst om door zijn toespraken en wonderen de heidenen -zowel Romeinen als Grieken -voor zich te winnen, om ons later met hun hulp ten val te brengen. Maar dat zal hem niet lukken! Maar hij moet maar niet al te vaak naar Jeruzalem komen, anders zullen wij een einde maken aan dat goddelijke zoonschap van hem op een manier die hij echt niet prettig zal vinden.

[7] Hij bedrijft zijn kwalijke praktijken nu hier in deze heidense steden, zeker ook alleen met de bedoeling de inwoners zoveel mogelijk tegen ons op te zetten. Maar dat zal slecht voor hem uitpakken, want Jeruzalem zal Jeruzalem blijven, ook al zouden er duizend van zulke zonen van God als hij er tegen zijn’

[8] Die laatste woorden konden ook Mijn leerlingen helemaal verstaan, omdat wij in die tijd al dicht bij het gezelschap waren gekomen, en ze Vroe­gen zich af, hoe Ik dat toch kon dulden en verdragen.

[9] Maar Ik zei tegen de leerlingen: ' Als het jullie dan zo vreselijk ergert dat zij Mij zo'n slecht getuigenis geven, ga er dan heen en bindt ieder van hen zijn mond dicht, zodat hij niet verder kan praten! Ik denk dat dat een buiten­gewoon moeilijke bezigheid voor jullie zou worden; in ieder geval is het voor ons gemakkelijker om hen stilzwijgend te passeren.

[10] Laat de honden maar blaffen; want zolang ze blaffen bijten ze niet! Als ze ons echter in het voorbijgaan willen aanvallen en bijten, dan zullen we hun wel laten zien dat onze mond niet zonder tanden is en onze handen niet Zon­der nagels! ,

[11] Die woorden van Mij kalmeerden Mijn leerlingen voor het grootste deel, maar inwendig kookten ze toch, zodat enkelen bijna zin kregen om die Joden en Farizeeën ook iets te zeggen wat ze niet zo leuk gevonden zouden hebben; maar ze vermanden zich toch en volgden Mijn voorbeeld.

[12] Wij kwamen al snel bij hen, keken helemaal niet naar de plek waar zij stonden en liepen hen zwijgend voorbij.

[13] Deze Joden en Farizeeën werden echter door nieuwsgierigheid gedre­ven om te zien en gade te slaan wat wij in deze stad zouden doen. Maar voor wij de stadspoort bereikten, kwamen twee Farizeeën ons met haastige pas tegemoet, om ons juist bij de poort te verhinderen de stad binnen te gaan.

[14] Een van hen, die Dismas heette, vroeg Mij heel bars wat Ik hier in de stad te doen had, of Ik er zou blijven of er enkel doorheen reizen.

[15] Ik zei tegen hem: 'Ben jij hier soms een stadsrechter, die als enige het recht heeft om reizigers uit te vragen wat hen naar de stad heeft gebracht en inzage in hun reispapieren mag verlangen?'

[16] Toen zei die Farizeeër: 'Ik ben geen stadsrechter, maar ik ben een over­ste van de Joodse gemeente hier en heb als zodanig ook het recht om aan rei­zigers te vragen met welk doel ze naar deze stad zijn gekomen -en jou en je gezelschap wel in het bijzonder, omdat ik je uit Jeruzalem ken en maar al te goed weet dat jij geen vriend van ons bent en je in het geheel niet aan onze oude voorschriften houdt, omdat wij niet kunnen en willen aannemen wat jij tegenover ons en het volk maar al te duidelijk beweerd hebt te zijn.

[17] We weten wel dat je veel kunt, wijs kunt spreken en in staat bent tekenen te doen die alle mensen tot opperste verbazing brengen; maar je bent tevens onze vijand en probeert ons, die aan de oude wetten vasthouden, in het ver­derf te storten. Maar kijk eerst maar eens of jij je doel zult bereiken; want jouw wonderen, die je van de Essenen hebt geleerd, zullen weldra doorzien worden, en dan zal wel blijken watje nog meer kunt!

[18] De heidenen kun je daar wel mee misleiden, maar ons oude nakomelin­gen van Abraham niet. Maar als je werkelijk iets goddelijks kunt, doe dan nu Voor ons een teken, dan zullen wij geloven dat je meer kunt dan alle Essenen en andere tovenaars op aarde, en dat je werkelijk van de geest Gods vervuld bent!’

[19] Ik zei: 'Ik heb in jullie bijzijn al een groot aantal geweldige tekenen gedaan die nog nooit door een mens op deze aarde gedaan zijn, en jullie zei­den dat Beëlzebub, de overste van de duivels, Mij daarbij behulpzaam was. Als jullie dat geloven en ook jullie voorvaderen in dat geloof bijna alle oude pro­feten hebben gestenigd en gedood, omdat ze ook van hen beweerden dat zij de duivel hadden en met zijn hulp voorspellingen en tekenen deden -hoe zou er dan in jullie enig licht kunnen zijn om de waarheid van Mijn leer en Mijn daden te herkennen?

[20] Jullie hebben Beëlzebub als vader en leren en handelen volgens zijn ingeving, wat Ik maar al te goed zie. Ik ben echter herhaalde malen naar jul­lie toegekomen om je uit zijn boeien te bevrijden; maar het bevalt jullie beter om dienaren van de duivel te blijven dan dienaren van de ene en enig ware God te worden, die jullie niet kennen en nog nooit hebben gekend. Blijf dus dienaren van wie jullie willen; Ik zal dat ook doen, en binnenkort zal Ik voor de ogen van de hele wereld openbaar maken wie jullie zijn en wie Ik ben. En laat ons nu gaan, en het ga je goed in naam van degene die jullie dienen!'

[21] Deze woorden van Mij beledigden deze Farizeeërs in zo buitengewoon hoge mate, dat ze Mij en Mijn leerlingen onmiddellijk naar het kantoor van de stadsrechter wilden brengen.

[22] Maar Ik zei tegen hen: 'Ik ben de Heer, en Ik zal doen wat Ik wil; zorg liever dat jullie niet eerder dan Ik met de stadsrechter te maken krijgen!

[23] Ik ben met Mijn leerlingen heel rustig naar jullie toegekomen en heb niemand van jullie met ook maar één enkel woord of door een gelaatsuit­drukking lastig willen vallen, hoewel Ik al van enige afstand hoorde wat voor laaghartige praatjes jullie met elkaar over Mij hadden; derhalve zou Ik het recht hebben gehad om jullie ter verantwoording te roepen over wie jullie hier in den vreemde het recht heeft gegeven om opmerkingen over Mij te maken, die Mij noch een van Mijn leerlingen konden bevallen. En dus zeg Ik jullie nu nog één keer dat Ik de Heer ben en de macht heb om deze stad bin­nen te gaan en Mij daarin niet door jullie te laten hinderen; als dat echter niet genoeg is voor jullie en jullie bij je voornemen willen blijven, zal Ik daar wel met goed gevolg tegen op weten te treden!'

[24] Na deze woorden van Mij zei Dismas, die de hele kwestie toch wat pijnlijk vond, tegen zijn zeer hardnekkige metgezel: 'Laat hen in Godsnaam maar verder gaan! Laten wij eenvoudigweg naar ons gezelschap terugkeren; want met dergelijke mensen, die in het bezit zijn van geheime krachten, wil ik verder niets te maken hebben! Als ze in strijd met Gods wil handelen, zal God hen te zijner tijd wel weten te tuchtigen en vernietigen; als ze echter toch hoe dan ook overeenkomstig de wil van de Almachtige handelen, zullen wij niet in staat zijn iets tegen hen uit te richten.'

[25] De metgezel van Dismas wilde daar echter niet naar luisteren, maar riep de anderen, die langzaam achter hen aan liepen, om hem te hulp te komen en samen met hem Mij en Mijn leerlingen naar de stadsrechter te brengen.

[26] Ik zei: 'Tot hier en niet verder met jullie Beëlzebubwoede tegen Mij en Mijn leerlingen! Ik zal tot morgen wachters voor jullie neerzetten, die jullie aan geen enkele poort deze stad binnen zullen laten; en die wachters zullen ook het teken zijn dat jullie van Mij verlangden. Hopelijk zullen jullie daar­aan zien dat Ik volkomen naar waarheid Heer over alle schepselen op deze aarde ben en ook nog Heer oneindig ver daarbovenuit, veel verder dan jullie je ooit kunnen voorstellen. Ik wil het, en zo geschiede het!'

[27] Op datzelfde ogenblik stonden er al veertien grote, grimmige leeuwen voor de Joden die ons achtervolgden, en een van hen pakte de hardnekkige metgezel van Dismas beet en droeg hem terug naar zijn metgezellen.

[28] Dismas viel echter voor Mij op zijn knieën en vroeg Mij hem te sparen, aangezien hij persoonlijk een heel andere mening over Mij was toegedaan, en dat hij voorzover mogelijk al herhaalde malen woorden te Mijnen gunste in de Hoge Raad had laten vallen; maar dat was olie op het vuur gieten en bete­kende uiteindelijk noodgedwongen met de honden mee te moeten blaffen. N u moesten die halsstarrige metgezellen van hem maar tegen de leeuwen blaffen; die zouden waarschijnlijk niet bang zijn voor hun geblaf.

[29] Ik zei tegen hem: 'Ga voor ons uit de stad in en breng ons naar een rechtschapen herberg; daarna kun je naar stadsrechter Titus gaan en tegen hem zeggen dat Ik in die herberg op hem wacht.'

[30] Dismas bedankte Mij, stond op en bracht ons onmiddellijk naar een nabijgelegen herberg in deze stad.

 

164 Het wijnwonder in de Romeinse herberg

 

[1] Toen wij daar binnenkwamen, kwam de eigenaar van de herberg, een Romein in hart en nieren, ons direct vriendelijk tegemoet, zei ons plaats te nemen en vroeg ons wat we wensten.

[2] Ik zei tegen hem: 'De dag is weliswaar al gevorderd tot bijna zonsonder­gang, en behalve wat brood hebben wij sinds vanmorgen niets tot ons geno­men­ maar toch is het nog wat te vroeg voor een avondmaal; daarom kun je voorlopig wel wat brood en wijn voor ons op tafel zetten!'

[3] De waard zei: 'Mijn beste vrienden, brood heb ik wel, evenals gerookt varkens­ en schapenvlees, en ook melk heb ik nog in voorraad -maar gevo­gelte, vis en wijn zijn in deze stad maar zelden te krijgen en heel dure zaken op de tafel van reizigers; want van hier naar het diepe Jordaandal is het ten eerste heel ver en de weinige voetpaden van hier daar naartoe zijn uiterst moeilijk begaanbaar, en daarom zijn wij niet in staat om uit de gezegende westelijke landstreken iets goedkoops en eetbaars te halen. Onze grond is, zoals jullie onderweg zelf opgemerkt zullen hebben, maar heel weinig vruchtbaar door gebrek aan aarde en water. Onze stadsbronnen die nog water bevatten zijn waterkelders, en hier ver vandaan is een bron. Voor men in het gebied van de bronnen van de Arnon komt, treft men niet gauw ergens een bron aan, en die liggen hier nog ver vandaan. Ik zal jullie daarom brood en melk voorzetten.'

[4] Ik zei tegen de waard: 'Geef ons in plaats van melk liever water uit jouw waterput!’

[5] De waard deed wat Ik wenste, bracht een grote stenen kruik vol fris water uit de waterput en zette een paar gerstebroden voor ons op tafel, terwijl hij zei: 'Dit is de enige graansoort die hier nog tamelijk rijkelijk groeit, maar met tarwe lukt het hier heel moeilijk. Want hoe vroeg men die in de winter ook zaait, in het daarop volgende voorjaar verdort hij nog voor hij rijp wordt. Daarom moeten wij de tarwe voor ons eigen gebruik uit Damascus halen, welke stad hier ver vandaan ligt, of wij moeten de tarwe helemaal uit Babylonië halen, dat hier nog verder vandaan ligt dan Damascus. Maar gerst hebben wij zelf genoeg, en naast melk en vlees is dat het voornaamste bestanddeel van onze voeding. Daarom moeten jullie genoegen nemen met hetgeen ik jullie kan aanbieden!'

[6] Ik zei: 'Alles wat door God gezegend is, is goed!'

[7] De waard zei: 'Ik heb direct al gemerkt dat jullie Joden zijn, omdat jullie geen verlangen kenbaar maakten naar het goede varkensvlees dat wij hebben - maar ik geloof, als er een echte God bestaat, dat hij ook het varkensvlees heeft gezegend en niet alleen het vlees van kippen, schapen, geiten en runde­ren! Ik ben een eerlijke Romein en houd mij aan de wetten van Rome, die ik heel goed vind, hoewel ze slechts van mensen en niet van goden stammen.

[8] Wat heeft een mens ook voor baat bij bepaalde goddelijke wetten, die steeds in duistere en onbegrijpelijke bewoordingen geschreven zijn en door de priesters naar willekeur en in hun eigen belang worden uitgelegd? Laat de goden dus wetten voor zichzelf geven zoveel ze willen; wij mensen die door ervaring wijs zijn geworden, zullen onszelf wel wetten geven, en hebben dat ook gedaan, die wij kunnen begrijpen en ook opvolgen. Onze belangrijkste goden zijn goede, vruchtbare jaren en die krachten van de elementen, die zulke jaren tot stand hebben gebracht; en nu wens ik dat ons brood en water jullie goed smaakt en bevalt!'

[9] Ik zei: 'Beste waard, zet voor ieder van ons ook nog een beker neer, waar­van je er genoeg zult hebben!'

[10] Daarop zette de waard evenveel aarden drinkbekers voor ons neer als er van ons aan tafel zaten.

[11] Ik zei nog tegen de waard: 'Pak voor jezelf ook nog een beker, en drink met ons mee!'

[12] De waard deed dat in de veronderstelling dat hij zijn water eerst moest drinken om ons aan te moedigen, opdat wij het ook durfden te drinken. Hij schonk zijn eigen beker dus eerst vol en begon te drinken; maar na de eerste slok zette hij hem verrast neer en zei vol verbazing: 'Maar wat is dat dan, mijn beste heren gasten? Ik heb jullie toch alleen maar water gebracht, en nu ik het proefde is het zonder twijfel uitstekende wijn, zoals ik die slechts één keer op het eiland Cyprus heb gedronken.'

[13] Ik zei tegen de waard, nadat Ik ook Mijn beker volgeschonken had: 'Drink nu maar, net als wij allemaal; want waar jij die wijn vandaan hebt, daar zul je nog wel meer voorraad hebben!'

[14] De waard zei: 'O ja, mijn beste heren gasten, mijn waterkelder is nog voor meer dan de helft vol water, en als die in plaats van water alleen zulke wijn bevat, hebben we voldoende wijn voor meer dan een jaar! Maar hier is een wonder gebeurd, en nu geloof ik voor de eerste keer in wonderen, hoe­wel ik vanaf mijn kindertijd daar nooit aan geloofd heb, ofschoon ik in mijn jonge jaren vaak genoeg allerlei wonderen heb zien doen door bepaalde priesters en tovenaars. Mijn vader was namelijk zelf goed thuis in zulke kun­sten en heeft mij bij alles een goede verklaring gegeven, en zodoende heb ik als eerlijke, welopgevoede Romein een terecht ongeloof in en weerzin tegen alle wonderdoenerij en toverij opgevat. Maar met het water van mijn water­kelder is een wonder gebeurd! Maar hoe en door wie, dat maakt mij nu niet uit; mettertijd zal dat wel duidelijk worden, omdat het een goed en geen kwaad wonder is.'

 

165 Het gesprek over het wijnwonder

 

[1] Terwijl de waard zo nog zijn Romeins verstandige opmerkingen aan het maken was, kwam onze Dismas al aan met de opperstadsrechter, bracht hem naar Mij toe en zei tegen hem: 'Dit is de heer die u wenst te zien en te spre­ken!'

[2] Ik zei tegen de waard: ' Zet er nog maar twee stoelen en twee drinkbekers bij; want Ik ben eigenlijk naar deze stad gekomen om vooral deze twee men­sen een volkomen geldig bewijs van Mijn heerlijkheid te leveren!'

[3] Dat deed de waard onmiddellijk, en Ik schonk uit de kruik de twee bekers vol en zei tegen hen dat ze moesten drinken.

[4] Allebei zetten ze de bekers aan hun mond en zeiden: 'O waard, waar heb je deze wijn vandaan? Het is toch wel heel uitzonderlijk dat men bij jou een keer wijn krijgt, en dan nog wel de beste keizerswijn van het eiland Cyprus! Zeg ons, waar heb je die toch vandaan gehaald?'

[5] Enigszins verlegen zei de waard: 'Mijne heren, geloof het of niet - maar ik spreek eerlijk de waarheid als ik zeg: uit de waterkelder van mijn huis! Deze heren gasten vroegen om water in plaats van melk, ik heb het uit mijn waterkelder gehaald en met mijn eigen handen op tafel gezet, en niemand heeft de kruik aangeraakt voordat ik mijn beker uit deze kruik volgeschon­ken had; toen ik echter de beker aan mijn mond zette, was de inhoud ervan geen water, maar, zoals jullie zelf geproefd hebben, de allerbeste en duurste Cypruswijn. Jullie weten dat ik niet in wonderen geloof­ maar dit beschouw ik als een volmaakt wonder!’

[6] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Laat mij samen met jou met de kruik naar de waterkelder gaan en het water onmiddellijk proeven als we het eruit halen, dan zal direct blijken of jij zo'n wonderbaarlijke waterput bezit!'

[7] Daarop pakte de waard de toch al leeg geraakte waterkruik en ging onmiddellijk met de opperstadsrechter de kamer uit naar de waterkelder, die zich op de binnenplaats van de herberg bevond.

[8] De opperstadsrechter schepte hoogst eigenhandig het water, proefde het direct bij de waterput en ontdekte dat het weer dezelfde wijn was.

[9] Vol vreugde bracht hij de kruik eigenhandig naar de ruime gastenkamer, zette hem op tafel en zei luid (de opperstadsrechter): 'Dit is werkelijk een duidelijk wonder, zoals de mensen op deze aarde nog nooit hebben meege­maakt! Zo'n wonder kan een God wel doen, maar een mens nooit.'

[10] Dismas, die nu al de tweede beker wijn had leeggedronken en daarbij heel vrolijk en opgeruimd was geworden, deelde de mening van de waard en de opperstadsrechter en zei: 'Wat hebben die andere eigenzinnige tempeldwa­zen er nu aan, dat ze deze echte Heer der heerlijkheid Gods met hun duiste­re, ruwe grofheid tegemoet zijn getreden? Buiten voor de poort en bewaakt door veertien leeuwen zullen ze waarschijnlijk van angst en schrik bloed beginnen te zweten, terwijl wij hier vrolijk en opgeruimd de beste Cypruswijn uit de wijngaarden van de keizer drinken, waarvan ik in mijn hele leven nog maar één keer een beetje te drinken heb gekregen, terwijl ik het hier nu als het ware met bekers vol kan drinken.

[11] Daarom zeg ik en belijd ook ik dat Hij, die met Zijn wilskracht bliksem­snel die veertien leeuwen bij de stadspoort tevoorschijn kon roepen en nu even snel in staat was het water uit de waterput in de beste Cypruswijn te veranderen, geen gewoon mens is, maar in Hem woont werkelijk de volheid van de goddelijke geest! En dit getuigenis, dat ik nu heb uitgesproken, zal met mij het graf ingaan; en nu begrijp ik ook al Uw andere wonderen, die U, o Heer, in Jeruzalem en ook in andere plaatsen hebt gedaan!

[12] Maar zij daar buiten voor de poort zullen dat nauwelijks ooit begrijpen; misschien zullen die veertien leeuwen gedurende de nacht de duivels uitdrij­ven die hen beheersen, en dan zullen ze toegankelijker zijn voor de goddelij­ke waarheid dan vandaag. Maar U bent de Heer en kunt doen wat U wilt!'

 

166 De bevrijding en bekering van de Farizeeën,

die voor de stadspoort door leeuwen worden bewaakt

 

[1] Na deze woorden werd de opperstadsrechter pas nieuwsgierig naar de wacht buiten de stadspoort, en hij vroeg Mij of Ik hem naar bulten wilde ver­gezellen, omdat hij erg bang was voor de leeuwen.

[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Ga maar gerust samen met Dismas naar de stads­poort; geen van die dieren zal je enig kwaad doen!'

[3] Daarop vatte de opperstadsrechter evenals Dismas het volste vertrouwen en ging samen met hem moedig naar de stadspoort!

[4] Daar vroegen degenen die door de veertien leeuwen bewaakt werden of hij hen van die verschrikkelijke plaag wilde bevrijden.’

[5] De opperstadsrechter zei: 'Wend je tot de Heer, die jullie eerst zo afschuwelijk belasterd hebben; want het is alleen aan Hem om jullie van deze plaag te bevrijden!'

[6] De Joden en de paar Farizeeën riepen: 'Vraag Hem dan voor ons of Hij Zich over ons wil ontfermen, dan zullen wij in Hem geloven!'

[7] Toen kwamen de twee direct terug en brachten dat aan Mij over.

[8] Ik zei: 'Welnu, vergelden dan ook jullie nooit kwaad met kwaad; dan zul­len degenen voor de stadspoort bevrijd zijn van hun kwelling!'

[9] Op dat ogenblik weken de woeste wachters terug, en zij die bewaakt waren kwamen vol geloof naar ons toe en werden ook vlug gesterkt met het water uit de waterkelder.

[10] Toen de Joden en de paar Farizeeën zich aan een andere tafel niet ver van ons vandaan met het kelderwater hadden gesterkt, stond die meest grimmige Farizeeër op, die tevoren Mij samen met Dismas had willen verhinderen de stad binnen te gaan, en zei: 'Heer en Meester! Nu geloof ik ook dat U werke­lijk Degene bent op wie alle Joden en ook heidenen zolang tevergeefs heb­ben gewacht!

[11] Als U verschenen was op de manier zoals de meeste profeten, te begin­nen bij Mozes, U hebben aangekondigd, zouden wij nooit moeite hebben gehad om U in vol geloof tegemoet te komen; maar U bent op zo'n manier in deze wereld gekomen, dat men allerminst kon vermoeden dat U de beloofde Messias van de Joden en via hen ook van alle mensen op aarde bent.

[12] Vrijwel iedereen in Jeruzalem kende namelijk Uw afstamming, aangezien men Uw vader en moeder alsook Uw broers maar al te goed had gekend; want hoe vaak gebeurde het niet dat Uw vader, die algemeen bekend stond als een vaardig timmerman en schrijnwerker, bij ons in Jeruzalem werk te doen had en dat Uzelf niet zelden met hem en Uw broers als timmerman meewerkte. Plotseling bent U als dezelfde timmerman te midden van ver­scheidene leerlingen als leraar van het volk opgetreden, hebt in Jeruzalem onderricht en een scherp getuigenis tegen ons gegeven. Daarom zult U wel kunnen begrijpen dat onze haat tegen U enorm moest toenemen, toen U, iedere keer dat U in Jeruzalem verscheen, ons bij het volk in verlegenheid bracht en tegen ons getuigde dat wij geen dienaren van God, die wij niet zouden kennen, maar enkel verscheurende wolven in schaapskleren en der­halve dienaren van Beëlzebub zouden zijn; zodoende zouden wij het volk niet bij het licht en daarom ook niet in de hemel binnenlaten en zouden wij­zelf daar ook niet naar binnen willen, en zo waren er nog een groot aantal van dergelijke kleinerende getuigenissen, die wij met onze eigen oren hebben gehoord of die ons getrouw door anderen werden meegedeeld.

[13] Daarom zal ieder weldenkend mens wel begrijpen dat wij U nooit vriendelijk hebben kunnen bejegenen en dat onze haat tegen U steeds meer moest toenemen, omdat Uw verachtende woorden over ons ook steeds meer toenamen.

[14] Bovendien hebt U nog buitengewone wonderen gedaan en daardoor het volk zonder enige moeite geheel en al van ons afgekeerd en onze inkomsten in die tweeënhalf jaar over het geheel met meer dan tweeduizend pond goud verminderd. En ook hebt U het volk doen geloven dat U de Zoon van de ene levende God bent, waardoor U tot onze grote ergernis de oude wet van Mozes een zware slag hebt toegebracht, omdat er staat: 'Ik alleen ben jullie God en jullie Heer, in wie jullie moeten geloven, op wie jullie moeten bou­wen en vertrouwen. Buiten Mij is er geen God; daarom moeten jullie ook geen andere goden naast Mij hebben!'

[15] Maar nu hebt U gezegd dat U Gods Zoon bent en dat de enig ware God in de hemel Uw Vader is, die U alleen hebt gezien en kent, maar verder geen mens­ en wij, dienaren van de tempel, wel het allerminst.

[16] Daar komt nog bij dat David over de komst van de Messias heel anders heeft gesproken dan Uw komst heeft plaats gevonden, aangezien hij zei: 'Maak de deuren wijd en de poorten hoog, opdat de Koning der ere bij jullie binnentrekt! Wie is die Koning? Het is Jehova Zebaoth!'

[17] Nu zult U met Uw natuurlijke gezonde verstand al wel inzien en begrij­pen dat U, in Uw positie als timmerman in Galilea, ondanks al Uw wijsheid aangaande de Schrift niet als koning der ere gezien kon worden, zelfs niet eens als een profeet, omdat er immers uitdrukkelijk geschreven staat dat er uit Galilea nooit een profeet opstaat!

[18] Heer, vergeef mij dat ik U nu heel vrijmoedig en openhartig de reden uiteen heb gezet waarom U zo gehaat bent bij vele, verreweg de meeste Farizeeën, hogepriesters, Levieten en ook andere Joden, die het voor de tem­pel opnemen, en waarom ook Uzelf door Uw zeer uitzonderlijke wonderen niet alleen geen goede indruk hebt gemaakt, maar hen daardoor alleen maar steeds meer tegen U in het harnas hebt gejaagd. Ook ik behoorde voorheen tot hen en net als mijn collega's was ik van mening dat U Uw wonderdoene­rij bij de door ons bovenal gehate Essenen had geleerd, ons met hun hulp te gronde wilde richten en voor de Essenen een uitgebreide invloedssfeer wilde creëren -en wel om reden dat de Romeinen, die onze heren en voortduren­de vijanden zijn, veel met deze sekte ophebben en hun alle mogelijke privile­ges en voordelen schenken, omdat zij deze Essenen zeer goed en doeltreffend voor al hun heerszuchtige doeleinden kunnen gebruiken.

[19] Wij weten echter hoe de Essenen hun wonderen doen en hebben zelf in het geheim het een en ander van hen geleerd, en daarom hebben wij nooit welwillend en vriendelijk tegenover Uw wonderen kunnen staan, omdat wij ook bij hen soortgelijke dingen hebben gezien. Want in onze -zogezegd ­blinde woede hebben wij nooit de tijd willen nemen om Uw daden en die van de Essenen kritisch te vergelijken, en ik beken eerlijk dat mij hier in deze oude heidense stad voor het eerst een echt licht over U is opgegaan.

[20] De twee tekenen die U hier hebt gedaan plaatsen de tekenen die U hier­voor hebt gedaan pas in het juiste licht, waardoor alle andere tekenen geen enkele betekenis meer hebben en maken U voor onze ogen in volle ernst tot Degene die, zoals David heeft aangekondigd, naar ons toe zou komen. Want ten eerste komen er in deze hele streek geen leeuwen voor, omdat deze die­ren meestal alleen in Afrika thuishoren, en zo'n beest hoogst zelden naar Arabië afdwaalt en al gauw weer teruggaat als het in de uitgestrekte woestij­nen geen voedsel vindt; maar op een wenk van U stonden er direct veertien van zulke beesten voor ons! Zoiets zou al heel moeilijk gaan als die beesten hier in het land in grote aantallen thuishoorden. U, die Heer over alle schep­selen bent, moet ze dus werkelijk geschapen hebben, het kan niet anders!

[21] En als U dat kunt doen, dan hebt U ten tweede ook gemakkelijk het water uit de kelder van deze waard in prima Cyperse keizerswijn kunnen ver­anderen, waarvan ik slechts één keer -bij een diner van onze koning Herodes -een kleine beker vol te proeven heb gekregen.

[22] Of U mijn naam weet en kent, of niet, dat maakt mij niet uit; maar U zult hem vast ook wel kennen. Maar ik geef U hier de verzekering, dat ik en al deze metgezellen van mij nooit meer in een vergadering van de Hoge Raad onze stem tegen U zullen verheffen. Wij zullen de vele anderen welis­waar de mond niet kunnen snoeren, omdat we ons daar veel te machteloos voor voelen; maar -zoals gezegd -wij zullen in ons hart steeds in U geloven, wat er ook gebeurt! Maar, zoals gezegd, uit onze mond zal er nooit meer een stem tegen U klinken!’

 

167 De voorspelling van de Heer aan Barnabas

 

[1] Na deze tamelijk lange verontschuldiging van de Farizeeër, die Barnabas heette, zei Ik: 'Jouw verontschuldiging en je bekentenis van dit moment neem Ik als geldig aan en Ik vergeef je al je zonden; en wie Ik zijn zonden vergeef, zijn ze werkelijk vergeven, zowel in de hemel als op aarde.

[2] Jij zult nog eens een goede arbeider in Mijn wijngaard voor Mij worden, en je zult in Mijn naam nog veel te doorstaan krijgen. Maar als dat, wat Ik je nu van tevoren heb gezegd,je overkomt, zul je hier wel aan denken; maar blijf zonder vrees, want Ik zal je niet alleen laten!

[3] In deze dagen moet het hemelrijk echter groot geweld worden aange­daan; wie het niet met geweld naar zich toetrekt, zal het niet in bezit nemen.

[4] De tijd is nog maar kort, dat Ik Mij zoals nu onder de mensen in deze wereld zal bevinden en onder hen zal werken; daarna zal Ik op een voor deze wereld uiterst onaangename en treurige wijze verheerlijkt worden, en dan zal Ik pas voor allen die in Mij geloven, een eeuwig levensrijk vestigen, waarin Ik zal wonen en al de Mijnen zullen zijn waar Ik ben.

[5] Neem van Mij aan dat wie in Mij gelooft, volgens Mijn leer leeft en han­delt en Mij boven alles liefheeft en zijn medemens als zichzelf, reeds in dit leven het eeuwige leven zal ontvangen en nooit meer zal sterven, al zou hij ook -als het mogelijk zou zijn -wat zijn lichaam betreft honderd keer ster­ven; want evenals Ik voortdurend uit eigen macht en kracht zal leven, al wordt dit aardse lichaam Mij ook afgenomen, zal zijn ziel met Mijn geest in haar voortdurend leven, meer dan zalig zijn en met Mij in eeuwigheid heer­sen!'

[6] Met deze belofte van Mij waren allen tevreden, en toen geloofden ze.

[7] Omdat het al avond was geworden, vroeg de waard Mij of het niet al tijd was om een behoorlijk avondmaal klaar te maken.

[8] Ik zei: 'Het avondmaal dat Mij het liefste is, is dit, waarbij Ik al deze men­sen uit Mijn stam, die verloren waren, weer heb gevonden en gewonnen; maar vraag de anderen wat ze willen eten!’

[9] Barnabas stond op en zei: 'O Heer en Meester, ook voor ons bestaat het beste avondmaal uit het feit dat U naar ons toe bent gekomen en wij U her­kend hebben als Degene die U bent! Overigens hebben wij brood en wijn genoeg.Wat voor ander lichamelijk voedsel hebben we dan nog nodig?'

[10] Toch zei Ik tegen de waard: 'Ga maar naar je provisiekamer en kijk watje daar aantreft, dat door ons joden gegeten kan worden! Laat het goed klaar­maken, en zet het dan voor ons op tafel!’

[11] De waard ging de kamer uit en trof op een grote tafel, die daar voor het bereiden van spijzen was klaargezet, een grote hoeveelheid reeds openge­maakte en schoongemaakte vis aan, waardoor hij, zijn vrouwen zijn kinderen van louter verbazing hun handen in elkaar sloegen.

[12] De waard kwam onmiddellijk vol blijdschap weer naar ons terug en zei: 'Mijn beste heren gasten, een derde wonder! jullie weten hoe moeilijk er in deze streek vis te krijgen is, en kijk, de grote tafel in de provisiekamer waar wij het voedsel op klaarmaken ligt zo vol met heel verse, maar reeds schoon­gemaakte, edele vissen, dat wij daar voor drie dagen allemaal meer dan genoeg aan hebben; ze hoeven alleen maar toebereid te worden - waar ik al opdracht toe heb gegeven -en dan zullen wij verzadigd worden met een zeer zeldzame spijs.'

[13] Toen zeiden Barnabas en Dismas: 'Bij God zijn alle dingen mogelijk, en ons verwondert het nu helemaal niet meer, aangezien wij Hem in ons midden hebben, voor wie geen enkel ding onmogelijk is. Want Degene die alle zeeën, meren en rivieren met allerlei vissen en andere dieren kon bevol­ken, kan ook uit Zichzelf overal zoveel vissen tevoorschijn roepen als Hij maar wil; en wij belijden nu dat in deze mens Jezus uit Nazareth in Galilea de volheid van de Godheid lichamelijk woont! En wie anders gelooft, staat nog ver af van de waarheid!’

[14] Ik zei: 'Blijf bij dat geloof en laatje in je innerlijk door niemand mislei­den; want door dat geloof in Mij zullen jullie gerechtvaardigd voor Mij staan en zal Ik jullie het eeuwige leven geven en jullie op de jongste dag opwek­ken!'

[15] Met deze woorden van Mij waren zij tevreden.

 

168 De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter

 

[1] Nu stond ook de opperstadsrechter, die naast Mij aan onze tafel zat, op en zei: 'Heer en Meester, U weet dat ik een Romein ben die goed thuis is in alle wetenschappen, anders had men mij niet aangesteld als opperstadsrechter van een van de grootste gemeenschappen op het Haurangebergte. Omdat ik mij echter al van kind af aan op allerlei kennis en wetenschap heb moeten toeleggen, om na het afleggen van strenge examens te kunnen worden wat ik nu ben en nog steeds meer kan worden. Het is dus in zekere zin vanzelfspre­kend dat ik reeds in mijn vroegste jeugd de volstrekte leegheid en betekenis­loosheid van ons afgodendom voldoende heb leren kennen en verachten, en een wijs man, of het nu een Griek of een Romein was, was mij duizend keer liever dan al onze Egyptische, Griekse en Romeinse halfgoden en goden.

[2] Reeds de grote keizer Augustus heeft er veel toe bijgedragen om dat oude afgodendom zoveel mogelijk uit te roeien; in plaats daarvan heeft hijzelf de echte wetenschappen hoge eer bewezen en zich aan zijn hof in Rome weten te omringen met wetenschappelijke mannen uit alle landen, en de bekende dichter Ovidius, die in diezelfde tijd onder de naam 'Metamorfosen' een soort godenleer heeft geschreven -waar de priesters hem heimelijk en tegen goede betaling toe hadden aangezet -levenslang uit Rome verbannen.

[3] De gezindheid die Augustus had, had ook zijn opvolger onder wie ik geboren en opgevoed ben, en omdat ik zo afwijzend stond tegenover de goden, wat de keizer welgevallig was, heb ik reeds in mijn jonge jaren zo'n vooraanstaande positie als ik nu bekleed, verkregen, terwijl ik nog niet eens dertig jaar ben.

[4] Maar met het verwerpen van al onze afgoden heb ik ook het geloof in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel na de dood verworpen  -en naar ik meende met goed recht.

[5] Daardoor werd ik weliswaar geen epicurist wat mijn levenswijze betreft, maar des te meer wat mijn geloof betreft, dat zich bij mij niet alleen door het lezen van boeken van vele filosofen, maar door mijn veelzijdige ervaring tot volkomen duidelijkheid ontwikkeld had.

[6] ja, ik heb ook de werken van mensen als Socrates en Plato met veel aan­dacht gelezen; maar samen met henzelf zijn ook hun bewijzen voor het voortleven van de menselijke ziel verstomd, doordat ze in de gehele bekende natuur geen weerklank vonden.Als het anders zou zijn, dan zouden deze toch wel hoog te waarderen schrijvers een duidelijk teken hebben moeten geven van hun als het ware in een andere wereld voortlevende ideeën, waaraan te herkennen zou zijn dat zij niet gestorven en vergaan zijn; zo'n teken zou voor ons, zoekende en denkende mensen, beslist van groot belang zijn geweest, want ik geloof dat een ziel, die na de dood voortleeft, er tenminste voor zou moeten zorgen dat de geestelijke werken die zij in haar lichaam heeft voort­gebracht bij ons, mensen die nog op aarde leven, een positieve invloed heb­ben.

[7] Maar deze grote, door iedereen hooggewaardeerde mannen zijn overeen­komstig de wereldse natuurwetten gestorven, en na hun lichamelijke dood hebben ze nooit ook maar het minste teken gegeven dat wat zij hebben geleerd en beweerd, waar is! Ieder uur van de dag doen zich echter aan ieder mens des te meer en sprekender bewijzen voor dat het leven van de ziel niet voortbestaat na de dood van haar lichaam; want wat wij zien, bestaat slechts een bepaalde tijd; wat langer of korter, dat is in feite om het even.

[8] Wat eenmaal gestorven en vergaan is, is gestorven en vergaan en komt nooit weer als hetzelfde tevoorschijn. Een plant die gestorven, verdord en ver­gaan is, bemest weliswaar de aardbodem, maar zelf komt ze nooit weer als helemaal dezelfde plant tevoorschijn; en wie zegt dat de doden stom zijn en geen teken van leven meer geven heeft gelijk, en ook hij heeft gelijk die zegt dat alles wat gestorven is ons uit de graven der ontbinding nog de betekenis­volle woorden toeroept: 'Wij waren, wij zijn vergaan en zullen nooit meer zijn - behalve als een atoom dat korte tijd deze aarde bemest en vermeerdert.'

[9] Ik heb mij zozeer vertrouwd gemaakt met deze zienswijze, die in waar­heid erg voor de hand ligt, dat ik nu niet meer de allerminste vrees voor de dood heb, maar er alleen maar meer naar verlang; want mijn huidige bewust­zijn zegt mij dat er vóór dit bestaan van mij eeuwigheden na eeuwigheden zijn verstreken, en ik heb in mijzelf nooit verdriet en treurnis gevoeld om het feit dat ik niet voortdurend ooggetuige ben geweest van die eindeloos lange tijden.

[10] Het noodlot en de krachten van de natuur hebben mij evenwel tot een zelfbewust bestaan geroepen, waarvan ik nooit de reden en het doel te weten ben gekomen.Waarschijnlijk hebben ze in mij, evenals in andere schepselen, een momentane bewonderaar van hun bestaan en werken willen scheppen. Maar wat heb ik en wat hebben zij daar uiteindelijk aan? Als de bewonderaar er niet meer is, dan is met hem ook al het andere er niet meer; want of er nu één wereld of talloze werelden met hun wonderen bestaan, voor hem, die er zelf nooit was of er nooit meer zal zijn, bestaan ze niet meer en hebben ze ook zo goed als nooit bestaan.

[11] Maar daarom veracht ik datgene wat ik op de wereld heb gevonden, absoluut niet; maar ik acht het als iets wat bijna geheel zonder betekenis en waarde is. Mijn grootste waarde hecht ik aan het echte, reële, volkomen niet­ zijn; want als ik er niet ben dan denk ik ook niet, wil ik niets en doe ik niets, heb ik geen bewustzijn, goed noch slecht, en blijf ik zodoende in eeuwigheid niemand iets schuldig, hoef ik geen wet in acht te nemen en geen strafgericht te vrezen van de kant van de mensen en al helemaal niet van de kant van de niet bestaande goden.

[12] Kijk, buitengewone Heer en Meester, dat was sinds mijn jonge jaren mijn volkomen ware geloofsbelijdenis evenals die van mijn ouders, waarvoor wij in de natuur, die overal hetzelfde zegt, onweerlegbare bewijzen en rede­nen hebben gevonden! Wie deze grondbeginselen in zijn korte actieve leven geheel en al in acht neemt, zal tot zijn laatste uur nog een eerlijk mens blij­ven; want hij weet dat hij een volkomen niets is, en hij weet dan ook dat alles wat hem omringt met hem hetzelfde lot deelt.

[13] Toen ik met zulke geloofsbeginselen naar de Joden kwam en hen zag bidden en boete doen, kreeg ik werkelijk medelijden met hen omdat ze zo kortzichtig waren; er moest wel net als onder de heidenen allerlei bijgeloof in hen schuilen, dat hun gemoed misschien enigszins gelukkig maakte maar daarentegen meestal buitengewoon sterk verwoestte. En degenen die hun dat bijgeloof bijbrengen zullen, evenals bij alle andere volkeren, zeker de geza­menlijke priesters zijn, die zich door de mensen goed laten bedienen en voe­den voor het door hen bedachte bedrog, zich niet in het minst bekommeren om een heil van de mensen, dat ergens anders vandaan komt, en daarbij den­ken: ' Als de dood jullie eenmaal heeft gehaald, dan hebben jullie samen met ons voor eeuwig genoeg van alles!'

[14] Daar wilde ik echter geen genoegen mee nemen, en ik verschafte mijzelf de boeken van de Joden, las ze met grote aandacht door, en ik moet eerlijk bekennen dat ze mij te geheimzinnig en onbegrijpelijk voorkwamen. Het beste eraan was nog dat daarin van slechts één God sprake is, die zeer goed en rechtvaardig is; maar verschillende dreigementen met aan gene zijde te ver­wachten eeuwige straffen ontbreken daar evenmin als in de oeroude mythen­leer van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen. Ik legde de boeken dus aan de kant en zei: jullie zijn evenzeer een werk van zwakke mensen van deze aarde als onze afgoden, goden en de vele boeken over hen, waarvan de grote bibliotheek in Alexandrië er heel veel bezit.

[15] Grote Heer en Meester, dat was tot nu toe mijn geloot; maar nu, in Uw tegenwoordigheid, voel ik voor het eerst in mijzelf­ weliswaar veroorzaakt door Uw daden en weinige woorden -dat ik mij toch in een verkeerd geloof bevind. Daarom vraag ik U of U mij een goed licht wilt geven, met name over wat U geheel naar waarheid bedoeld hebt met Uw opwekking tot het eeuwige leven op een bepaalde jongste dag!'

 

169 De materialistische kritiek van de opperstadsrechter

op de ontwikkeling van de mens

 

[1] Ik zei: 'Van zulke gelovigen, zoals jij er een bent, heb Ik er al veel bekeerd, want ze zijn Mij veel liever dan waangelovigen en bijgelovigen - daarom zal Ik ook met jou geen moeilijkheden hebben. Maar daar komen de vissen! Na het avondmaal zal Ik er verder met je over spreken!'

[2] Toen Ik dat tegen de opperstadsrechter had gezegd, werden de vissen, uit­stekend klaargemaakt, op verscheidene grote stenen schalen de gastenkamer binnengebracht, evenals al het tafelgerei dat voor het eten van zo’n avondmaal nodig is.Wij namen meteen allemaal een vis op ons bord en aten die snel op, omdat hij geheel op Joodse wijze bereid was, zodat men tijdens het eten geen last had van de graten.

[3] Het smaakte de opperstadsrechter zo goed, dat hij nog een vis op zijn bord legde.Toen hij die ook op had, zei hij (de opperstadsrechter): 'Grote Heer en Meester, het leven heeft toch ook zijn aangename kanten, die de dood vanzelfsprekend niet kan hebben, en het aangename bestaat uit de omstandig­heid dat men af en toe het geluk heeft zich te midden van goede en wijze vrienden te bevinden, en in de tweede plaats dat men zich met een eetlustige maag versterkt met een goed smakende spijs en daarna met een beker goed smakende wijn.

[4] Ja, onder zulke omstandigheden zou een mens natuurlijk liever eeuwig voort blijven leven dan zich na een kort leven door een altijd ellendige en pijnlijke dood te laten vellen; in dat opzicht heb ik het nooit eens kunnen zijn met de hele natuur en haar steeds eender werkende krachten.

[5] Omdat de mens nu eenmaal moet sterven, zou hij toch ook op een aan­gename wijze kunnen sterven, die zijn hele wezen tot zoete vervoering brengt; maar nee, voor dat beetje meestal zeer kommervolle leven moet hij tenslotte nog onbarmhartig en smadelijk gemarteld worden, tot hij uiteinde­lijk door een of ander almachtig noodlot de hoge genade waardig geacht wordt om voor alle eeuwige tijden op te houden te bestaan.

[6] Deze inrichting van de overigens zo wondermooie natuur is echt iets wat zich aan ieder rechtschapen denkend mens in hoge mate weerzinwekkend, verachtelijk en verwerpelijk moet voordoen, zelfs aan iemand die op de een of andere manier nog met een gekoesterd bijgeloof in zijn vlees gelooft aan een eeuwigdurend leven van zijn arme ziel; zo iemand zou beslist ook liever op een aangenamere manier afscheid van deze jammerlijke wereld nemen dan op de manier waarop dat gewoonlijk gebeurt!'

[7] Ik zei: 'Je hebt dus scherpe kritiek op de schepping, en bent helemaal niet tevreden met de inrichting van alle bestaande levensomstandigheden op deze aarde? Wat klopt er nog meer niet, behalve wat je al bekritiseerd hebt?'

[8] De opperstadsrechter zei: 'Och, grote Heer en Meester, als ik alles zou willen bekritiseren wat ik op de beste rechtsgronden bij de inrichting van deze wereld absoluut niet rechtvaardig en billijk kan vinden, zou ik een heel jaar nodig hebben! Maar als vriend van het recht wil ik het heel kort houden en slechts enkele hoofdzaken noemen; al het overige kan men zich dan zelf wel voorstellen.

[9] Kijk eens naar de ellendige geboorte van de mens, die in zekere zin bestaat als kroon op de scheppende eigenschappen van de natuur! Waarom is zijn geboorte en zijn intrede in de wereld niet op zijn minst soortgelijk aan die van de dieren, en met name de vogels in de lucht, die reeds enkele dagen na hun intrede in deze natuurlijke wereld het volledige gebruik van hun levens­krachten verkrijgen en zich tot hun einde daarin kunnen verheugen?

[10] Maar nee, de mens moet armzaliger dan welk dier ook in deze wereld komen, naakt, zonder kracht, hulpeloos als een steen die op de weg ligt!

[11] Als zijn ouders niet door een soort instinctmatige liefde gedwongen waren de nieuwe wereldburger zo lang te verzorgen tot hij het geluk heeft een soort halve mens te worden, zou het met het leven en voortbestaan van ieder in deze wereld geboren mens wel afgelopen zijn -hij zou na zijn geboorte nog geen twee dagen lang in leven kunnen blijven.

[12] Met de verzorging van een pasgeboren kind door zijn ouders gedurende één, twee of drie jaar zou ik nog genoegen kunnen nemen, maar vaak meer dan twaalf, ja soms meer dan twintig jaar, totdat het kind door alle zorg van zijn ouders zover gebracht is dat het tenslotte zelf in de wereld vooruit kan komen, is echt teveel en ook te dom, en het doet de scheppende eigenschap van de werkzame natuurkrachten absoluut geen eer aan, maar in alle opzich­ten het tegendeel.

[13] Als die de mensen geen betere manier van ontstaan heeft kunnen schen­ken, had ze het voortbrengen ervan wel voor eeuwig achterwege kunnen laten; want daardoor heeft ze voor zichzelf bij de ontwikkelde mensheid op de wereld weinig lof verworven. Maar ik wil op deze ellendige gang van zaken in de scheppende natuur nu niet al te veel aanmerken.

[14] Als de natuur in de gestalte van een mens nu eenmaal koste wat kost een denkend en zich van zichzelf bewust wezen op deze aarde heeft willen heb­ben, met de bedoeling dat dit wezen zijn Schepper zou leren kennen, Hem loven en de eer geven; dan zou zij of die Schepper voor de mens de voorzie­ning moeten treffen, dat de mens het in zijn denken minstens zover gebracht zou hebben als ik; hij zou dan een onverwoestbare standvastigheid hebben moeten aannemen en daarin even wijs, sterk en gezond moeten voortbestaan als de aarde in al haar voornaamste delen weinig veranderd voortbestaat, evenals de maan, de zon en de overige sterren.

[15] Maar nee, de mens bereikt weliswaar na ongeveer dertig of hoogstens veertig jaar wel een daarop lijkend standpunt, als zijn oorspronkelijke levens­krachten daar tenminste op ingesteld zijn -wat echter tot de zeldzaamheden behoort, omdat vrijwel de meeste mensen gelukkig reeds als kind weer daar­heen terugkeren waar ze vandaan zijn gekomen. De mens, die in alle opzich­ten sterk is geworden, begint echter spoedig na dat hoogste punt van zijn leven min of meer ziekelijk te worden, en als hij het geluk heeft om wellicht zeventig, tachtig of negentig jaar oud te worden, dan is hij daarom niet te benijden; want zo'n ouderdom is geen leven meer, maar enkel een steeds gecompliceerdere ziekte, die hem net als ieder ander mens langzamerhand naar de dood en het niet-bestaan voert.

[16] Waar is dat voor nodig? Hoe kan een scheppende, wijze Kracht dat goed, rechtvaardig en doelmatig vinden, terwijl ieder slechts enigszins gewekt men­selijk verstand het als onwijs en ondoelmatig moet verwerpen en als kwaad, slecht en in strijd met de rechtvaardigheid moet verdoemen?

[17] Mijn beste grote Heer en Meester, dat is het voornaamste argument, op grond waarvan ik iedere andere reden van de scheppende natuur om te scheppen en voort te brengen in gelijke mate verwerpelijk en volslagen onwijs moet verklaren, en uiteindelijk moet ik nog die mensen loven, die zich in een zeer duister bijgeloof in slaap hebben laten sussen; want daarin vinden zij een zalige reden voor vergelding van al het bittere lijden, dat ze op deze wereld hebben doorstaan.

[18] Maar zelfs die zaligheid, die na de lichamelijke dood verwacht mag wor­den, staat onder zulke duimschroeven van dwang en bedrog, dat een eerlijk mens het horen en zien vergaat over de voorwaarden om tot die zaligheid te komen; want de mogelijkheid dat men die zaligheid niet bereikt vormt een buitengewoon brede weg, terwijl de mogelijkheid om die zaligheid te berei­ken in een zo steil, smal en doornig pad is geplaatst, dat men uiteindelijk lie­ver helemaal niet zalig zou willen worden dan zich het levenslange omhoog­klimmen onder alle martelingen en folteringen te laten welgevallen.

[19] En nu, Heer en Meester, ben ik uitgesproken op mijn echt Romeinse en stadsrechterlijke manier; wees nu zo goed mij iets beters te zeggen dan ik U heb kunnen vertellen!’

 

170 De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen

die tot nadenken stemmen

 

[1] Ik zei: 'Ja, Mijn beste opperstadsrechter! Als wereldse rechter heb je heel goed gesproken, en ieder die zoals jij alleen van wereldse dingen verstand heeft, kan deze dingen ook alleen maar zo zien! Maar desondanks verkeer jij wat het leven van de mensen en alle andere schepselen betreft in een onge­looflijk ernstige dwaling.

[2] Naar de schijn te oordelen - die echter altijd bedriegt - zou je natuurlijk wel gelijk hebben, maar wat de innerlijke levenswaarheid betreft absoluut niet; want alles wat jij op de wereld al als levend waarneemt, is in de sfeer van zijn leven duizendmaal onverwoestbaarder dan alles wat jij je als onverwoest­baar kun voorstellen.

[3] Jouw belangrijkste stelregel komt erop neer dat jij aan de ziel van een mens na het afvallen van zijn lichaam geen voortbestaan meer toekent.

[4] Op dat punt zou Ik je met één enkele verschijning uit het gebied van gene zijde tot een geheel tegenovergesteld geloof kunnen brengen; maar daar hebben we nog tijd genoeg voor - Ik wil je eerst langs een andere weg tot een geheel andere overtuiging brengen!

[5] Ik zal je nu heel korte vragen stellen, die jij gemakkelijk kunt beantwoor­den, en jouw eigen antwoorden zullen je weldra tot een andere visie op de wijsheid van de Schepper brengen, en dan zul je zelf om je huidige mening moeten lachen.

[6] Zeg Mij, Mijn beste vriend, heb je in je leven al eens gezien en meege­maakt dat een echte grote sufferd, die nauwelijks kan praten en nog veel min­der kan schrijven, rekenen en tekenen, in staat is een ontwerp te maken, aan de hand waarvan er onder zijn persoonlijke leiding een keizerlijke burcht gebouwd zou kunnen worden, die iedereen tot verbazing zou brengen?

[7] Je zegt bij jezelf: 'Nee, de bouwmeester moet goed toegerust zijn met alle kennis daarvoor, want zonder dat is hij onmogelijk in staat een enorme kei­zerlijke burcht te bouwen!'

[8] Kijk, vriend, hieruit moet je concluderen dat een mens of God, die in staat is een grote keizerlijke burcht te bouwen, onmogelijk dommer kan zijn dan de sufferd die Ik aanhaalde!

[9] Een enorme keizerlijke burcht is natuurlijk wel een verbazingwekkend werk, dat de Meester ervan zeker eer aandoet; maar denk je niet dat het bou­wen van een hele wereld, zoals de aarde is, nog aanzienlijk veel meer wijsheid en kracht vereist dan het bouwen van de majesteitelijke, kunstige keizerlijke burcht?

[10] Nu zeg je alweer bij jezelf: 'Zeer zeker! Maar hoe die kracht ook heten mag, die een hele wereld zoals de aarde tot bestaan heeft gebracht met alles wat erop, erboven en erin is, ze moet toch in het volle bewustzijn van haar scheppende kracht en diepgaande kennis bestaan hebben en nog steeds voort­bestaan; want als ze niet zou voortbestaan zou haar werk, evenals dat van een mens, maar al te gauw een volslagen ruïne moeten worden.

[11] Maar als deze scheppende kracht in het volle bezit van haar grote wijs­heid zo'n geweldig werk heeft kunnen voortbrengen, zal ze bij het voort­brengen van schijnbaar kleine werken op zo'n hemellichaam waarschijnlijk niet minder wijs zijn geweest. Of heb je wel eens gezien dat iets, wat in zich­zelf dood is en niet bestaat, iets levends buiten zichzelf tot bestaan kan roe­pen?

[12] Je zegt: 'Nee, zoiets is ondenkbaar en zelfs op logische gronden onmoge­lijk.

[13] Goed, zeg Ik je; denk je soms dat er minder voor nodig is om de kleinste worm tot bestaan en leven te roepen dan een hele aarde, de maan en de zon?

[14] Ik zeg je: als je in staat bent het meest eenvoudige wormpje tot een levend bestaan te roepen, dan ben je even goed in staat een hele aarde, de maan en de zon evenals de overige sterren tot bestaan te roepen! Want de zichtbare, lichamelijke levensmachine van zelfs het meest onbeduidende wormpje is in haar organische bouw zo kunstig, dat je je daar niet de minste voorstelling van kunt maken. Als die uiterlijke levensmachine niet zo kunstig en wijs was ingericht, hoe zou men daarin dan een substantieel zieltje kunnen plaatsen, en hoe zou dit zieltje zich dan van de levensmachine kunnen bedie­nen om zich verder te ontwikkelen?

[15] En als degene die het wormpje in leven roept, zelf niet een volmaakte heer over alle krachten en al het leven zou zijn - hoe zou hij zo'n machine dan tot leven kunnen brengen? En hij zou zelf behalve een heer over alle krachten en al het leven toch ook zonder meer het eeuwige leven zelf moe­ten zijn -want hoe zou hij anders het wormpje zelf tot leven kunnen bren­gen?'

 

171 Over het werken van krachten

 

[1] (De Heer:) 'Heb je in je leven wel eens een werkende kracht gezien?

[2] Je zegt: ' Absoluut niet! Krachten ziet en voelt men wel altijd werken ­maar ze zelf zien, dat is nog niemand gelukt. Wij zien wel dat grote stormen en orkanen groot geweld uitoefenen -maar waaruit de kracht en dat geweld bestaan, dat weten we niet. En ook moet een bepaalde kracht ons mensen aan de bodem van de aarde ketenen, anders zouden we ons immers wel vrij in de lucht kunnen verheffen wanneer we maar zouden willen -wat echter niet het geval is, zoals de dagelijkse ervaring ons leert. Deze kracht werkt aan één stuk door; maar geen menselijk oog heeft ooit gezien hoe die eruit ziet en hoe die werkt.'

[3] Goed; nu vraag Ik je verder of je al eens een drager hebt gezien die het licht van de zon naar deze aarde brengt! Of heb je de band al gezien, waarmee de hemellichamen zodanig met elkaar zijn verbonden, dat ze voortdurend op dezelfde afstand rond hun grotere hemellichamen moeten bewegen? Of heb je al eens die krachten gezien, die zowel in planten als in dieren werken en allerlei dingen voortbrengen?

[4] Kijk, dat zijn voor jou allemaal wereldvreemde dingen, louter vragen die jij naas jouw rechtsfilosofie allang aan jezelf had kunnen stellen, en waarop je misschien wel een veel verstandiger antwoord zou hebben gekregen dan op jouw filosofische, kritische rechtvaardigheidsspitsvondigheden!

[5] Welnu, om uiteenlopende redenen kan geen enkele nog zo kunstig geconstrueerde levensmachine voor een eeuwige bestaansduur worden geschapen; want het scheppen van zulke duurzame materiële levensmachines zou voor de Schepper betekenen: Zichzelf in oneindig veel delen verdelen, geleidelijk aan zwakker worden en Zichzelf onbekwaam maken om verder te scheppen!

[6] Als Hij echter een levensmachine schept met als enig doel dat een vonk van Zijn oerleven zich daarin sterker en steviger maakt om tot een eigen god­gelijke vrijheid en zelfstandigheid te komen, daarna de levensmachine aflegt en zich door de liefde en wijsheid daarin volkomen verenigt, dan gaat daar­door niet alleen niets van het oerscheppende fundamentele leven verloren, maar de Schepper en het schepsel winnen daardoor oneindig veel, wat voor jou nu natuurlijk niet te begrijpen is.

[7] Wanneer je echter in jouw ziel in de ware geest Gods wedergeboren zult zijn, zal het je duidelijk worden hoe de Liefde Gods door de liefde van Haar kinderen voor Haar steeds machtiger in Zichzelf wordt, evenals de Liefde Gods in de kinderen.

[8] God was van eeuwigheid een zuivere en volmaakte geest en kan daarom niets anders willen dan dat mettertijd al Zijn schepselen langs de door de Schepper voorziene wegen weer datgene worden wat Hijzelf is - alleen met het verschil dat zij, voordat ze in zekere zin tot materieel bestaan werden geroepen, niets anders waren dan enkel grote gedachten en ideeën van de Schepper. Die heeft Hij toen met de macht van Zijn wil in de loop van zeer lange tijden in zekere zin op zichzelf bestaand buiten Zichzelf geplaatst en hun een omhulsel gegeven, waarbinnen zij zichzelf geleidelijk aan steeds meer moesten beschouwen en leren kennen en door Mijn hen toch nog altijd doordringende kracht hun zin voor zelfstandigheid en vrijheid in zichzelf moesten laten ontkiemen.

[9] Vriend, als die kiem niet ook in jou zou bestaan – waar jij als uiterlijk zin­tuiglijk georiënteerd mens weliswaar niets van weet -zou jij de Schepper jouw verwijten niet hebben gemaakt; want alleen de onverwoestbare levens­zin in jou heeft je, onbewust voor jezelf, daartoe aangezet, en Ik ben Voorna­melijk ter wille van jou naar deze streek gekomen, om je in woord en daad te tonen hoe ver en laag je nog achter de pijler van leven en licht staat! En nu hebben we voorlopig genoeg woorden over en weer gebruikt, en we zullen ter wille van jou ook tot enkele feitelijkheden overgaan.'

 

172 Het verkeer met gene zijde

Het innerlijk geestelijk gezicht

 

[1] (De Heer:) 'Je hebt beweerd dat men met de mensen die eenmaal zijn gestorven, geen overleg kan voeren; maar daar vergis je je heel erg in.

[2] Voor mensen van jouw soort is dat inderdaad nauwelijks mogelijk, want die zijn vanaf het eerste begin te werelds ontwikkeld; ze hebben wel zoveel mogelijk hun natuurlijke gezichts­- en begripsvermogen gescherpt, maar daardoor hun innerlijk geestelijk gezicht op de achtergrond geplaatst. Want het gaat hun met dat innerlijke geestelijke gezicht ongeveer zoals iemand die glazen ruiten in zijn huis heeft aangebracht. Hij bevindt zich echter buiten en hoort plotseling een hard geluid in het huis. Hij gaat dus onmiddellijk naar een venster en wil het inwendige van het huis zien; maar ondanks al zijn inspanning kan hij vrijwel niets ontdekken, want de weerspiegeling van het daglicht op de ruiten maakt dat onmogelijk. Als hij dus de oorzaak van het geluid te weten wil komen, blijft hem niets anders over dan de voordeur van het huis en alle tussendeuren open te doen en naar binnen te gaan, om te zien Wat de oorzaak van het geluid was; of hij moet een ruit kapotslaan en, als dat te weinig is, nog meerdere, om beter naar binnen te kunnen kijken naar wat het geluid heeft veroorzaakt.

[3] Als de desbetreffende huisheer zich op het moment dat hij het geluid hoorde in het huis zelf in plaats van erbuiten had bevonden, dan zou hij eer­der en gemakkelijker achter de oorzaak van het geluid zijn gekomen; maar omdat hij zich buiten bevond, kon hij niet aanwezig zijn op het moment dat het geluid optrad, maar pas later en in ieder opzicht minder goed, omdat zowel de oorzaak als het gevolg al verdwenen waren. Hij zou dan langdurig en met veel moeite alle hoeken binnen in het huis moeten doorzoeken en tenslotte een gebroken stuk vaatwerk vinden, waarvan hij dan zou moeten vermoeden dat het door een of andere beweging van boven naar beneden op de grond is gevallen, daarbij gebroken is en het lawaai heeft veroorzaakt. Maar toch heeft hij zelfs over dit vermoeden geen volledige zekerheid, omdat het gebroken stuk vaatwerk ook wel eerder gebroken had kunnen zijn -daarom is zijn aanname ondanks alles niet zeker, maar slechts een vermoeden, en dat allemaal vanwege het feit dat hij zich op het moment dat hij het geluid hoor­de niet binnen, maar buiten zijn huis bevond.

[4] Kijk, met dit beeld wil Ik je er op wijzen dat een mens die alleen uiterlijk verstandelijk ontwikkeld is, helemaal niets of slechts zeer weinig en onduide­lijk kan horen en begrijpen van wat er geestelijk in hem gebeurt!

[5] Het lichaam is het huis van de ziel en de geest in haar is door God daar­aan toegevoegd opdat die de ziel onderwijst en wekt in alles wat geestelijk is, en het haar ook mogelijk maakt, ermee in contact te treden.

[6] Maar hoe kan de geest dat doen, als de ziel in het volledige bezit van haar vrije wil zich meestal buiten het huis bevindt en zich verkwikt en laaft aan het wereldse licht? Daardoor wordt ze zo verblind en verdoofd, dat ze dan niets meer ziet en gewaarwordt van wat er in haar huis gebeurt.

[7] Als ze daartoe aangemaand wordt wil ze mettertijd wel in haar huis rond­kijken en raakt ze daar erg bezorgd om; ze ziet dat het hier en daar al manke­menten heeft, wil dat herstellen en in orde maken en verenigt zich dan uit­eindelijk zelf met de materie van haar innerlijke en uiterlijke woonhuis.

[8] Dan zoekt ze evenwel de geest in haar huis, die haar door af en toe lawaai te maken bij zich in huis wilde roepen; maar dikwijls hoorde ze dat lawaai niet door het wereldse tumult. Af en toe wierp ze wel een vluchtige blik in het inwendige van haar huis, waar ze echter maar weinig en onbetrouwbare dingen zag. Dan keerde ze zich na zo'n klein onderzoek al gauw weer naar buiten, waar het haar beter beviel dan in de donkere vertrekken van haar huis, waarin ze niets duidelijks meer kon ontdekken, omdat haar gezichtsvermo­gen door het uiterlijke licht teveel verblind en haar innerlijke vermogen om te horen door het harde wereldse tumult te sterk verdoofd was.

[9] Hier en daar zijn er echter vreesachtige zielen, net als kinderen, die bang zijn voor het wereldse licht en het wereldse tumult. Die blijven dan liever thuis en houden zich bezig met wat zich in het huis bevindt. Als er nu lawaai te horen is, kunnen ze door een ruit, die niet verblind is door uiterlijk licht, heel goed van binnen naar buiten kijken en er snel en gemakkelijk achter komen wat het lawaai heeft veroorzaakt, en ze kunnen zich van veel dingen die ook in het huis gebeuren juister en eerder bewust worden dan degenen die zich buiten hun huis bevinden.

[10] Het geestelijke vermogen om te zien en te horen is dus steeds binnen in de mens en nooit buiten, in zijn wereldse zintuigen. Als je dus met een of andere ziel zou willen spreken en haar zou willen zien, dan kan dat alleen maar in jezelf, maar nooit buiten jezelf bewerkstelligd worden.

[11] Als je meer thuis was gebleven zou je allang dezelfde levenservaringen hebben opgedaan als heel veel anderen die jou daar wel over verteld hebben, maar wier verhaal jij steeds tot een lichtgelovige zelfbedrog verklaard hebt. Daardoor heb jij je ook steeds meer alleen maar buiten je huis opgehouden en er slechts zelden een vluchtige blik in geworpen; daarbij heb je je altijd maar meer geërgerd, omdat je als gevolg van de verblinding van je innerlijke gezicht door het licht van het uiterlijke wereldse verstand steeds minder en slechter kon onderscheiden wat er in jouw levenshuis aanwezig was. En je hebt jezelf gestraft doordatje met je uiterlijke wereldse licht de eeuwige dood en het eeuwige niet-zijn als de grootste weldaad beschouwde, en nog beschouwt, voor een wezen dat nu eenmaal tot een zelfbewust bestaan is geroepen.

[12] Maar kijk, Ik als ware Heer des levens heb de gave omjou in je innerlijk terug te brengen en je innerlijke gezicht gedurende enkele ogenblikken ster­ker te maken, en dan kun je je er onmiddellijk zelf van overtuigen hoe het gesteld is met het voortbestaan van de ziel na de dood van haar lichaam!

[13] Zeg Mij wie jij uit je vroegere tijd nu wilt zien en spreken, dan zal die­gene op hetzelfde ogenblik komen en je te woord staan, en je zult hem ook herkennen als degene die je tijdens zijn leven hebt gekend!'

 

173 Een geestverschijning

 

[1] De opperstadsrechter zei: 'Laat mij dan mijn vader zien en spreken, die al twaalf jaar geleden is gestorven en die ik zeer gemist heb, omdat hij voor mij een buitengewoon lieve en rechtschapen vader was!'

[2] Ik zei tegen de opperstadsrechter: 'Jou geschiede overeenkomstig je wens!'

[3] Op datzelfde ogenblik stond de vader van de opperstadsrechter in de gas­tenkamer, zichtbaar voor alle aanwezigen.

[4] Zijn zoon herkende hem onmiddellijk en zei tegen hem: 'Dus je leeft werkelijk verder na de dood van je lichaam?'

[5] De vader zei: 'Nu geloof je het wel, omdat ik gedwongen ben zo aanjou te verschijnen door de macht van Hem die bij jou is, en je ziet mij nu omdat Hij jouw innerlijke gezicht heeft geopend; waarom heb je je nog levende moeder en je drie zusters niet geloofd, die mij kort na mijn heengaan hebben gezien en gesproken? Daarbij heb ik hun in korte bewoordingen onthuld dat het leven van de ziel na de dood van het lichaam er heel anders uitziet dan het oordeel dat de mensen er in dit korte aardse leven, hoe dan ook, over heb­ben!

[6] Het slechtst zijn diegenen er voor dit korte leven aan toe, die helemaal niet geloven in een voortleven van de ziel na het afvallen van het lichaam; want het geloof, dat ze van hier hebben meegenomen, behouden ze aan gene zijde nog heel lang en ze verwachten nog altijd de eeuwige vernietiging, die echter nooit meer kan en zal volgen.

[7] Als gevolg van dat verkeerde geloof zijn ze ook lui en traag om iets ten behoeve van hun vooruitgang aan gene zijde te ondernemen, en zo leven ze aan gene zijde -zoals ik te horen heb gekregen -vaak nog enkele duizenden jaren lang en laten zich zelfs door de meest lichte geesten niet van hun onzin­nige geloof afbrengen. Zorg er dus voor, mijn zoon, dat jij niet met zo'n ver­keerd geloof van de wereld scheidt!’

[8] Hierop zei de opperstadsrechter: 'Werkelijk, vader, je bent het! Want je hebt nu dezelfde woorden tegen mij gesproken als tegen mijn moeder en mijn zusters; ik heb ze opgeschreven en bewaar ze nog als een heiligdom bij mij, hoewel ik er tot nu toe maar weinig geloof aan hechtte. Ik wilde je ook zelf zien en spreken; maar dat geluk wilde mij niet ten deel vallen.'

[9] Daarop zei de vader tegen hem: 'Hoe zou dat ook gekund hebben? Want hoe vaak ik ook naar je toekwam,je was nooit thuis en was altijd bezig in de uiterlijke wereld met haar licht, en daar is het onmogelijk voor ons om aan iemand te verschijnen en hem te onderrichten. Want zoals we nu zijn, zijn wij niet meer de verschijning die door een andere kracht bewerkstelligd wordt; wij zijn derhalve zelf de kracht die innerlijk in alle elementen werkzaam is. Die elementen kan de zintuiglijk ingestelde mens wel waarnemen -maar de werkzame kracht, die het eigenlijke, ware zijn in zichzelf is, kan een uiterlijk, op jou lijkend mens evenmin waarnemen als welke andere kracht ook die in de materiële wereld werkzaam is -tenzij hij in zichzelf in zijn ware zijn zou terugkeren en daardoor zijn innerlijk gezicht zou ontsluiten, dan zou hij ook het ware zijn van de werkzame krachten gewaar worden, ze in hun ware zijn aanschouwen en er ook mee in contact kunnen treden!’

 

174 Belevenissen aan gene zijde

 

[1] Hierop vroeg de opperstadsrechter aan zijn vader: 'Waar is de plaats dan, waar je verblijft, en hoe ziet die eruit?'

[2] De vader zei: 'In ons rijk is er helemaal geen plaats waarvan men zou kunnen zeggen: 'Kijk hier is het, of daar, en zo ziet het eruit, en zo is het inge­richt!'; want bij ons is iedereen zelfde plaats waar hij woont, en de aanblik en de hoedanigheid van die plaats komt in alle opzichten overeen met de inner­lijke hoedanigheid van de mens.

[3] Ik ben nu naar aardse tijdrekening toch al een zodanige tijd aan gene zijde, dat men toch wel iets bijzonders kan zien en ervaren; maar tot nu toe heb ik nog niets gezien wat enigszins overeenkomt met wat men in deze wereld over de wereld aan gene zijde geloofd, gedacht en verzonnen heeft. Ik heb de rivier de Styx gezocht en de schipper Charon, en heb geen van beide gevon­den. Ik heb ook wel een poosje een dodelijke angst gehad voor een furie of voor de drie onverbiddelijke rechters Minos, Aeacus en Rhadamanthys ­alleen, niets van dat al! Ik heb het Elysium willen zoeken, ben wijd en zijd als het ware door een grote zandwoestijn rondgelopen, en zie, er was ook geen Elysium te vinden - kortom, ik zag en vond niets en niemand, behalve mijzelf en de zeer losse bodem waar ik mij op bevond.

[4] Na­ volgens aardse tijdrekening - ongeveer twee jaar gezocht te hebben, in welke tijd ik nog altijd in alle richtingen door die eindeloze zandsteppe trok, ontdekte ik op tamelijk grote afstand eindelijk toch iemand, die zich in precies dezelfde toestand leek te bevinden als ik. Ik ging snel op die iemand af en was weldra helemaal bij hem.

[5] Bij hem gekomen, vroeg ik hem direct: 'Jij schijnt je in een soortgelijke toestand te bevinden als ik! Onder onze voeten niets dan een zandvlakte, waar geen einde aan komt, boven onze hoofden een meer donkere dan licht­grijze nevel, en verder ziet men alleen zichzelf en zijn in het zand gedrukte voetstappen. Er is ook geen wind, en van water of een ander object is hele­maal geen sprake. Ik dwaal nu naar aardse tijdrekening ongeveer twee jaar in deze zandwoestijn rond, en vind niets waarmee men zich zou kunnen verza­digen en zijn eventuele dorst zou kunnen stillen. Ik weet dat ik het tijdelijke verlaten heb en als een echte arme ziel in deze woestijn rondzwerf, wat ik werkelijk buitengewoon onaangenaam vind. Ik heb heel veel moeite gedaan om hier in deze wereld, die een geesten­ of zielenwereld moet zijn, alles te zoeken en te ontdekken waar ik in de wereld zo half en half in heb geloofd, maar niets van dat alles

[6] Jij bent nu na twee jaar de eerste op mij lijkende verschijning. Kun je mij misschien zeggen wat men hier kan doen en hoe men het moet aanpakken om toch eindelijk eens een plaats te vinden, waar het zo half en half uit te houden zou zijn? Want ik ben het zoeken in deze uitgestrekte zandsteppe wel moe geworden en heb echt geen zin meer om nog meer stappen voor­ en achteruit te doen!'

[7] Daarop zei de persoon, die op mij scheen te lijken en zich in dezelfde toe­stand als ik bevond: 'Ja, mijn vriend, er zijn er tallozen in dit rijk die net als jij wat je zoekt, al vele eeuwen lang zoeken! Als je hier iets wilt vinden, moet je het niet zo aanleggen als op de materiële wereld, waar men alles alleen buiten zichzelf zoekt. Wie dat hier doet, vindt eeuwig niets! Want er is hier geen andere plaats en streek meer dan hijzelf, al zou hij die ook op alle plekken van de oneindige ruimte willen vinden.

[8] Je moet dus met je gedachten, je streven en willen teruggaan in jezelf en in jezelf beginnen te zoeken, te denken en te vormen; dan pas zul je een plaats vinden die overeenkomt met jouw denken, vormen, willen en jouw liefde! Doe dus alsof je deze zandsteppe niet ziet, evenals de grauwe nevel boven je, maar begeef je in de fantasie van je innerlijke gemoed, dan zal weldra alles een andere vorm voor je krijgen! Ik heb me door jou laten vinden om je dat te vertellen.'

[9] Na deze woorden verliet die iemand mij plotseling weer en liet me op mijn zandsteppe staan. Ik nam zijn woorden ter harte en begon in mijzelf te gaan en heel levendig te denken; ik schetste in mijn fantasie zo goed en zo kwaad als het ging een streek en een plaats - en ziedaar, het duurde echt niet lang of daar zag ik mijn fantasie weldra voor mij uitgespreid.

[10] Het was een dal waar een beek doorheen liep. Links en rechts waren weiden en ook bomen en struiken, en op enige afstand ontdekte ik ook een dorp, bestaande uit lage boerenhutten, waarvan ik het gevoel had dat ik daar naartoe zou moeten gaan.

[11] Maar ik dacht bij mijzelf: ' Als ik weer begin te lopen, zal ik tenslotte weer alles kwijtraken wat ik moeizaam voor mijzelf heb geschapen! In plaats daar­van zal ik proberen om hier vlakbij maar zo'n hut te vormen -daar wil ik dan heel graag voor altijd in wonen en hem behouden!'

[12] Ik stelde mij zoiets voor, en daar stond de hut ook al gauw, omgeven door een tuin vol fruitbomen, waarmee ik volkomen tevreden was.

[13] Ik ging de hut binnen om in zekere zin in mijzelf te zien wat er nog meer zou zijn. Toen ik in de hut kwam, zag ik dat die volkomen leeg was, en ik begon nog dieper in mijzelf te gaan en mij dingen voor te stellen, waarop weldra allerlei spullen in die hut verschenen: stoelen, banken, tafels en ook een rustbed, helemaal zoals ik het mij had voorgesteld.

[14] Ik dacht verder: 'De tafel is er nu; maar er staan nog geen brood, wijn en andere spijzen op!'

[15] Terwijl ik daar levendig aan begon te denken, stond er ook al voldoende brood en wijn op tafel; bij de aanblik daarvan aarzelde ik niet lang, greep snel naar het brood en ook naar de wijn, want ik had al erge honger en dorst - en kijk, spoedig daarna voelde ik mij zeer gesterkt, en met mijn denken en fan­taseren begon het veel levendiger en krachtiger te gaan!’

 

175 Leiding in de wereld aan gene zijde

 

[1] (De vader:) 'Daarna liep ik weer mijn hut uit en trof alles nog precies zo aan als tevoren. Toen dacht ik bij mijzelf: ' Allemaal goed en wel; maar toch ben en blijf ik alleen! Als ik nu maar die eerdere vriend bij mij zou kunnen wensen om hem mijn dank te kunnen betuigen voor de goede raad die hij mij heeft gegeven!'. Bij deze wens keek ik in de richting van het verafgelegen dorp dat ik al eerder noemde, en zag hoe zich weldra vanuit dat dorp ver­scheidene mensen in mijn richting begonnen te bewegen.

[2] Ze kwamen weldra dichtbij, en onder hen herkende ik ook al gauw die vriend, die mij in de vroegere zandwoestijn die goede raad had gegeven, en hij zei tegen mij: 'Wek nu in jezelf een oprecht gevoel van liefde, medelijden, erbarmen en weldoen, dan zullen er weldra verscheidene mensen naar je toe­komen die het nu nog net zo vergaat als het jou is vergaan! Deel dan je levensbrood en je levenswijn met hen, dan zullen ze spoedig daarna gelukki­ger en jouw buren worden! Laat echter degenen die niets van je willen aan­nemen, overeenkomstig hun wil weer verder trekken en een plaats en een onderkomen zoeken, dan zal het hun verder net zo vergaan als het jou bij je zoeken is vergaan! Blijf jij echter van nu af aan steeds groeien in liefde, erbar­men en in het levende verlangen om arme blinden zoveel mogelijk goed te doen; daardoor zul je zelfsteeds maar rijker en daardoor ook gelukkiger wor­den!'

[3] Daarna keerden degenen die mij in mijn eenzaamheid hadden bezocht weer terug, en opnieuw volgde ik de verdere raad van mijn nog onbekende vriend op. En kijk, weldra kwam er een grote groep behoeftige zielen naar mij toe, en ik vroeg hen of ze iets zagen en waarnamen.

[4] Ze antwoordden: 'Tot nu toe alleen nog maar een eindeloze steppe onder onze voeten en een grauwe nevel boven ons!'

[5] Ik liep mijn hut in en bracht hun brood en wijn.

[6] Enkelen van hen zagen het brood en de wijn onmiddellijk, toen ik tegen hen zei: 'Hier hebben jullie brood en wijn; versterk jezelf!'

[7] Vele anderen merkten het echter niet op en dachten dat ik opzettelijk de spot met hen wilde drijven, en ze trokken verder.

[8] Degenen echter die brood en wijn aannamen, zagen ook direct mijn hut en het hele mooie landschap, en ze bleven bij mij. Ik onderwees hen op de manier zoals ikzelf onderwezen was, en weldra werd mijn voorheen eenzame hut omringd door een groot aantal andere goed ingerichte hutten; zodoende kreeg ik mijn eerste dorp en mijn eerste gezelschap en bleef daar zelf zolang, tot ik mijn innerlijk door de liefde voor mijn naaste steeds grootser en weidser had gemaakt.

[9] Na die verwijding werd ook al gauw de omgeving weidser, levendiger en mooier, en ik werd daar steeds gelukkiger en meer verlicht; en naarmate het innerlijke licht zich meer in mij uitbreidde en mij dingen voor de geest riep, waren die er ook heel snel.

[10] In die toestand begon ik ook te denken aan mijn verwanten die ik in de wereld had achtergelaten en hun mijn gedachten mee te delen, namelijk dat er na het wegvallen van het lichaam een onvernietigbaar leven van de ziel bestaat.

[11] En kijk, spoedig daarna kwamen jouw moeder en zusters naar mij toe, en ik kon met hen spreken, net als nu met jou! Ze geloofden wat ik hun vertel­de en hebben het ook aan jou verteld; maar bij jou vond het tot nu toe geen geloof, omdat je je met je hele denken, liefhebben en willen te veel in de star­re uiterlijke wereld hebt begeven.

[12] Tot slot wil ik nog opmerken dat die goede vriend, die mij als eerste in de woestijn die goede raad gaf, wat zijn gelaatstrekken betreft heel veel lijkt op deze Heer waar jij naast zit, en bij de eerste aanblik van Hem voelde ik in mijzelf het vage idee opkomen dat Hij de Heer van deze en ook van onze wereld is. Ik spreek nu wel met jou - maar niet alsof het op een andere plaats is, maar enkel op de plaats waar ik woon. Daaruit kun je concluderen dat het voor mij niet nodig is mijn verblijfplaats te verlaten om met iemand in deze wereld om te gaan -maar waar ik ben en spreek, daar is ook de plaats waar ik woon.

[13] Overigens vestig ik er nog je aandacht op dat jij, watje ziel betreft, in de uiterlijke wereld nu ook op louter zand rondzwerft en datje boven je, dat wil zeggen in je verstand, alleen maar donkergrijze nevel hebt.

[14] Deze aarde en watje erop en erboven ziet is ook enkel een door de aller­hoogste geest geschapen oord, precies zoals mijn dorp in het klein door mij is geschapen.

[15] De liefde van de grote Geest, Zijn buitengewoon heldere lichtgedachten, Zijn almachtige wil en Zijn grote barmhartigheid zijn de oerelementen waaruit Hij zulke wonderbaarlijke oorden vorm geeft en ook in stand houdt, zolang Hij wil. In deze wereld zie je dus niets anders dan zo'n oord, dat van­uit de grote Geest in een bepaalde orde tot bestaan werd gebracht; voorjouw ziel blijft het echter alleen maar zichtbaar als iets bestaands, zolang jouw ziel nog met materie omhuld is.

[16] Als dat omhulsel van je afwordt genomen, dan ben je zonder plaats, zon­der enige vaste bodem en zonder een bepaald licht boven je -behalve wan­neer je reeds in deze wereld de weg naar je innerlijk hebt gevonden. Dan gaat het aan gene zijde natuurlijk anders; want dan komt alles, de plaats en wat voor jou nodig is, al met je mee naar de andere kant en hoef je niet pas aan gene zijde door een vriend op de hoogte te worden gesteld hoe men bij ons een woonplaats en gezelschap verkrijgt. - Onthoud dat, mijn zoon!'

[17] Nu wilde de zoon nog verder met zijn vader spreken.

[18] Deze zei echter nog terwijl hij ging vertrekken (de vader): 'Voor al het overige wat je nog wilt weten moet je je in je hart wenden tot Degene die naast je zit; want Hij kent alle dingen, op deze wereld en in die van ons!'

[19] Na deze woorden verdween de geest.

 

176 De vraag naar de hel en haar geesten

 

[1] Nu wendde Ik Mij tot de opperstadsrechter en zei: 'Was dat de geest van je vader of niet?'

[2] De opperstadsrechter zei: 'Grote Heer en Meester, hij was het even zeker en beslist als ik zijn zoon ben, en hij kan geen fantoom van mijn eigen fantasie geweest zijn; want zo'n fantoom zou niet zo wijs met mij hebben kunnen praten, en wel over dingen die mij tot nu toe even vreemd waren als wat zich onder onze aarde bevindt. Van nu af aan geloof ik geheel en al aan een onvernietigbaar voortleven van de ziel na het afvallen van het lichaam!

[3] Slechts één ding vond ik wat merkwaardig, en dat was dat mijn vader, zolang hij daarginds is, geen boze geesten van de heidenen en nog minder een of andere duivel van de Joden is tegengekomen. Er wordt toch overal gezegd dat slechte mensen ook aan gene zijde voortbestaan en in hun onblus­bare woede voortdurend bezig zijn om alleen maar kwaad te doen. Hoe zien de oorden van die boze geesten er dan eigenlijk uit? En waarom heeft mijn vader er aan gene zijde nog niet één te zien gekregen?'

[4] Ik zei: 'Maak je daar maar niet zoveel of helemaal geen gedachten over! De boze geesten, die men duivels noemt, keren uiteindelijk ook in zichzelf, maar daar vinden ze enkel uiterst kwade dingen, die hun eigenlijke liefde zijn. ­Hieruit scheppen ze voor zichzelf oorden die volkomen gelijkenis vertonen met hun innerlijke karakter, en geleidelijk aan zonderen ze zich af in bepaal­de groepen -al naargelang de mate van hun boosaardigheid -en proberen iedereen te schaden. Als ze onder de mensen op deze aarde soortgelijke karakters bespeuren, vinden ze ook al gauw wegen om hen op bijna dezelfde manier te benaderen als jouw vader jou heeft benaderd, nemen dan eerst het vlees in bezit en vervullen het met van alles wat men maar slecht en boosaar­dig kan noemen.

[5] In het begin treden ze stilletjes op en proberen ze de ziel in het vlees te trekken. Als dat gebeurd is, is de ziel al zo goed als verloren voor alles wat juist, rein, goed en waar is. En Ik ben juist Zelf in het vlees in deze wereld gekomen om aan deze oude kwalijke praktijken een definitief einde te maken ten behoeve van al diegenen die in Mij geloven en volgens Mijn leer zullen leven en handelen -want kijk, Ik alleen ben de Heer over alles in de wereld en over alles in het rijk der geesten! Geloof dat, dan zul je leven!'

[6] Daarop dankte de opperstadsrechter Mij voor dit onderricht, maar stel­de als scherpzinnig verstandelijk criticus tot slot nog de volgende vraag: 'Maar, Heer en Meester, hoe hebt U zulke kwalijke praktijken eigenlijk kun­nen aanzien, zonder daar al heel lang geleden definitief een einde aan te maken?'

[7] Ik zei: 'Wat jij zou willen, is door Mij ook altijd gebeurd, en er is nog nooit een enigszins goed mens verloren gegaan; maar voor hetgeen nu gebeurt, was de mensheid op deze aarde nog te jong en is ze ook nu nog lang niet rijp genoeg.

[8] Maar ter wille van de weinige goeden heb Ik Mij over deze wereld ont­fermd en wil Ikzelf voor hen aan gene zijde een rijk vestigen, waar ze eeuwig bij Mij zullen zijn en samen met Mij zullen heersen.

[9] In de grote wereld aan gene zijde bevinden zich reeds talloze betere Joodse en heidense geesten zoals jouw vader; als Ik binnenkort naar Mijn eeuwige oer-zijn terugkeer, zal  ook aan al die betere heidenen en Joden aan gene zijde de juiste weg naar het volmaakte, eeuwige leven getoond worden. Alle slechte zielen zullen echter ook altijd de vrijheid hebben om hun leven te beteren en de weg van het licht op te gaan of in hun kwaad te blijven en zich daardoor eeuwig te laten kwellen; want in wat zijzelf willen, overkomt hun geen onrecht.

[10] En zo zal aan gene zijde het loon van de goede het goede zijn, maar het­ loon van de slechte het slechte; iedereen zal zich na het afleggen van zijn lichaam in zijn jongste dag bevinden, en Ik zal iedereen opwekken en hem het loon vanuit hemzelf geven, zoals hij was, goed of slecht.

[11] Daarmee zijn alle vragen die je Mij hebt gesteld wel meer dan voldoen­de beantwoord, en als Ik je nog diepgaander zou willen antwoorden, zou je het toch niet begrijpen; want jullie zijn allemaal wat jullie ziel betreft nog kinderen en zouden stevige, mannelijke kost nog niet kunnen verdragen. Daarom moeten jullie ook eerst met melk gevoed worden; maar wanneer jul­lie door dat voedsel eenmaal voldoende krachtig zijn geworden, zullen jullie ook in staat zijn krachtiger voedsel uit de hemel te verdragen.'

 

177 De afgodsbeelden in het huis van de waard

 

[1] Na deze woorden van Mij begonnen allen -ook zelfs mijn apostelen ­Mij zeer te loven, en ze zeiden: 'Nu, o Heer, hebt U weer eens heel duidelijk en verstaanbaar over verborgen dingen gesproken, en wij hebben een echt licht gekregen over het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en hoe het daar is; alles wat op deze manier bestaat kan alleen door U, o Heer, in een helder licht geplaatst worden, en daarvoor zij aan U de innige dank van ons aller hart luid en welgemeend uitgesproken!'

[2] Daarop zei Ik: 'Eet en drink nu nog wat er op tafel staat; daarna zullen wij ons ter ruste begeven en zien wat de dag van morgen ons zal brengen! ,

[3] Daarop aten en dronken allen en spraken veel met elkaar over Mij. Ik at en dronk echter niets meer en rustte in zekere zin uit van de vermoeienissen van de dag. Tegen middernacht begonnen ook de anderen slaap te krijgen, en de opperstadsrechter, de Farizeeën en de Joden gingen naar hun huizen. Ik bleef echter zoals gewoonlijk met Mijn leerlingen de hele nacht aan tafel zitten.

[4] Bij het weggaan zei de opperstadsrechter tegen de waard, dat hij het abso­luut niet moest wagen om enige betaling van ons te verlangen; want hij zou zelf voor allemaal de rekening betalen.

[5] De waard zei: 'Heer opperstadsrechter! Op dat punt kunt u mij gemak­kelijk bevelen geven -want bij deze rekening ben ik de enige schuldenaar, en alle gasten zijn mijn schuldeisers; want als zij mij in rekening zouden willen brengen wat zij voor mij hebben gedaan, dan zou ik een flink bedrag aan hen moeten betalen. Wees dus niet bezorgd, want bij deze gelegenheid ben ik geen waard, maar een mens en net als jij een echte vriend van al het goede, ware en buitengewone. Morgen zien we elkaar weer!'

[6] Daarop namen zij afscheid en ook onze waard begaf zich ter ruste, hoewel hij, voordat hij in slaap viel, nog veel met zijn vrouwen kinderen over de ver­schijning van de afgelopen avond sprak.

[7] Zijn vrouwen kinderen waren nog echte heidenen in hart en nieren, en hun slaapkamer stond, waar er maar een plekje te vinden was, helemaal vol met Romeinse en Griekse beeldjes, sommige van hout, andere van steen en weer andere van metaal gemaakt.

[8] De waard zei tegen haar: 'Luister eens, brave en trouwe vrouw! Nu wij het geluk hebben gehad de werkelijke, ene en enig ware God lichamelijk en persoonlijk te leren kennen, zullen wij morgen deze afgodsbeelden ter hand nemen en ze allemaal vernietigen; want ze zijn ons nog nooit van nut geweest en zullen ons ook in de toekomst nog minder van nut zijn.'

[9] Toen de waard dat tegen zijn vrouw had gezegd wilde zij aanvankelijk niet toestemmen; maar zijn oudste zoon, die een vrijdenker was, zei hardop: 'Vader, dat had ik met jouw toestemming allang willen doen - alleen, het geloof van de vrouwen hier is zo hardnekkig als steen en er valt geen verstan­dig woord mee te praten, hoewel ze zouden moeten inzien dat al die afgoden ten eerste niets anders dan dode materie zijn, en ten tweede zo slecht en arm­zalig gemaakt zijn, dat ze de menselijke kunstzin regelrecht te schande maken; want zo'n Diana van Efeze ziet er immers niet anders uit dan een verdroogde kikker, en van die Jupiter kan men maken wat men wil!

[10] Ik laat me die figuren nog welgevallen als het werken van echte kunste­naars zijn; maar deze figuren, die de slaapkamer van moeder sieren, zijn voor het merendeel werken van Griekse herders; naast het hoeden van hun vee maken zij dergelijke figuren van hout, leem, zachte steen of lood, laten ze daarna door de priesters wijden, pakken er tenslotte grote kisten mee vol en geven ze dan tegen een schandalige prijs aan bepaalde beeldenhandelaars om verder te verkopen. Die komen dan in onze streken, en onze vrouwen hebben in hun domme piëteit geld genoeg om die armzalige rommel van de hande­laars te kopen. En de keuken moet daar dan onder lijden, want alles wordt zuiniger en slechter op tafel gezet, en dan hebben vreemde gasten werkelijk geen reden om te bedanken voor een goede en overvloedige verzorging. Daarom liever wat meer vet en olie op tafel voor de gasten dan zoveel dwaze en belachelijke goden in de slaapkamer!

[11] In een hoek van de gastenkamer staat half levensgroot een Apollo, die al zo zwart en vies is, dat een eerlijk mens ervan moet walgen om naar zo'n figuur te kijken. Ik heb die al langer op het oog, en morgen zal ik die misera­bele figuur voor altijd opruimen!'

[12] Zijn moeder schrok nogal van het voornemen van haar zoon, en zei: 'Ja, ja, maar pas op dat de priester van Apollo je niet ziet en je dan als heilig­schenner bestraft!’

[13] De zoon zei: 'Ik ben helemaal niet bang meer voor hem! Want Degene die ons op wonderbaarlijke wijze van wijn en vissen heeft voorzien en ook in staat was om tegenover de Joden en hun priesters, die Hem wilden verhinde­ren de stad binnen te gaan, ogenblikkelijk veertien woeste leeuwen neer te zetten, die ik met eigen ogen heb gezien, zal ook wel in staat zijn mij tegen die meer dan domme Apollopriester in bescherming te nemen, en des te meer omdat onze opperstadsrechter geen vriend is van onze goden en hun priesters.

[14] Deze priester van ons is echter ook verstandelijk ongelooflijk dom en weet niets anders te vertellen dan oude, al meer dan duizend keer uitgekauw­de godenfabels; daarbij vreet hij als een wolf en zuipt hij als een os, vooral als hij ergens wijn vandaan kan halen. Daaruit bestaat zijn Apollinische wijsheid; en voor zo iemand zou ik vrees en respect moeten hebben? Werkelijk, dan zou ik me moeten schamen om zelf een mens en dan ook nog een Romein te zijn!'

[15] De waard, die heel tevreden was over zijn zoon, zei: 'Wees nu maar kalm; morgen zien we wel wat er allemaal gedaan kan worden! We zullen nu alles overlaten aan Hem, die vandaag in ons huis uitrust! Hij zal alles wel in orde maken.'

[16] Daarop werd het in de slaapkamer van de waard rustig tot de ochtend; de waard was een van de eersten die wakker werd en zich direct naar ons in de gastenkamer begaf.

 

178 Op de berg Nebo

 

[1] Omdat hij Mij al wakker aantrof, vroeg hij Mij direct met alle liefde en achting wat Ik voor de ochtend allemaal nodig zou hebben, en of Ik welrie­kend water voor het wassen nodig had.

[2] Ik zei: 'Bespaar je die moeite, want als Ik Mij wil wassen, kan Ik overal vol­doende fris water krijgen! Maar vlak bij deze stad is een berg, die beroemd is uit de tijd van de profeet Mozes, die Ik nog voor zonsopgang wil beklimmen. In de Oudhebreeuwse taal heet hij 'Nebo', maar jullie noemen hem 'mons Mosis'*. (* Latijn voor: 'berg van Mozes'.) Maak het ochtendmaal dus niet te vroeg klaar, want Ik wil daar ongeveer drie uur blijven!'

[3] De waard zei: 'O Heer en Meester, alles zal nauwkeurig volgens Uw wil gebeuren; maar sta ook mij en mijn oudste zoon toe om samen met U deze met name voor de Joden gedenkwaardige berg te bezoeken, want hij ligt hier helemaal niet ver vandaan; binnen een klein half uur komen we met gemak helemaal boven op de top.'

[4] Dat stond Ik de waard toe, en hij ging weg om instructies te geven hoe zijn vrouwen de overige kinderen voor het eten moesten zorgen.

[5] Toen hij terugkwam waren de leerlingen ook wakker, en ook de opper­stadsrechter en de twee Farizeeën Dismas en Barnabas stonden al voor de deur van de herberg en wilden naar binnen gaan; maar Ik stond ook al bij de deur om met de Mijnen, de waard en zijn zoon de berg van Mozes te beklim­men.

[6] De opperstadsrechter en de twee genoemde Farizeeën vroegen Mij aller­vriendelijkst of ze Mij daarbij mochten vergezellen, en wij vingen onmiddel­lijk onze reis aan en bevonden ons een klein half uur later al boven op de berg, waar de opperstadsrechter voor zijn genoegen banken had laten neer­zetten om te zitten. De banken bestonden voor het grootste deel weliswaar uit basaltblokken; maar ze waren heel geschikt voor het doel waarvoor ze gebruikt werden. Bovendien had hij het plateau van deze berg, dat tamelijk ruim was, beplant met rozenstruiken en andere geurende boompjes, en het was dus heel aangenaam om zich voor zonsopgang op deze heuvel te bevin­den, die vanaf onze kant van de stad gemakkelijk te beklimmen was, en daar de opgang van de zon af te wachten.

[7] Vanaf deze kant van de stad gezien verhief de berg zich nauwelijks meer dan honderd el*, (* Een el = 60 tot 80 cm.)  maar naar het Jordaandal toe had hij een zeer steile helling van iets meer dan tweeduizend el, en zodoende zag hij er vanuit het Jordaandal uit als een echte berg; alleen vanuit het oosten was het slechts een heuvel, zoals er langs het Haurangebied wel meer van zulke heuvels zijn.

[8] Wij bevonden ons nu op de heuvel ofwel berg van Mozes en keken uit over de onafzienbare vlakten van de Eufraat en de woestijn die, zover het oog reikte, volkomen onbewolkt waren.

[9] ook naar het zuiden was het helder en men kon de uit de bijbel bekende bergen zien, zoals de Hor, waar Mozes, ondersteund door Aäron en zijn zoon Eleazar, voor de overwinning van de Israëlieten op de vijandelijke Amalekieten moest bidden. Als hij zijn handen liet zakken, waren de Amalekieten aan de winnende hand; als hij zijn handen weer omhoog hief, wonnen de Israëlieten.Verder kon men de berg Hur zien, waar Aäron stierf, en helemaal in de verte op de achtergrond waren ook de toppen van de hoge Sinaï en zijn naaste buur de Horeb te zien.

[10] Naar het westen was het echter erg nevelig; slechts hier en daar staken de hoge toppen van de Libanon boven de nevel uit, en ook van de bergen in het noorden zag men enkel de top van de Hermon, waar de Jordaan ontspringt.

[11] In de vlakte van het Jordaandal viel door louter nevel niets te ontdekken; dat vond de opperstadsrechter erg jammer, waarna Ik tegen hem opmerkte dat hij slechts een paar uur geduld moest hebben. De zon zou die nevels wel verdrijven en deze streek van de Jordaan ook vrijmaken van de kwalijke dam­pen. 'Maar we zullen nu niet naar deze omgeving, maar naar die van het oos­ten kijken.'

[12] Nu zei de Farizeeër Dismas tegen Mij: 'O Heer en Meester, is deze berg, waar wij nu op staan, dezelfde als die waar de grote profeet Mozes, voor de ogen van degenen die hem vergezeld hadden, met achterlating van zijn lichaam als een vlam van licht naar de hemel opvoer en verdween, waarna, zoals de Schrift zegt, aan de ene kant de aartsengel Michaël en aan de andere kant satan als overste van de duivels verscheen, die drie dagen lang met de aartsengel om het lichaam van Mozes streed en tot overmaat van ramp ook nog van de aartsengel won en met het dode lichaam van Mozes verdween?

[13] Waar dat eigenlijk goed voor was, daar zwijgt en zweeg tot nu toe onze hele Joodse wijsheid over, en zelfs de vele grote profeten hebben ons daar geen opheldering over gegeven. Onze kabbalisten hebben de hele kwestie derhalve voor apocrief verklaard en houden die voor een fabel; maar menig oude Arabische stam verklaart die voor waar. - Wat heeft U, o Heer, daar over te zeggen?'

[14] Nu zei in Mijn plaats de opperstadsrechter: 'Dat is toch helemaal niet belangrijk, als de geest van Mozes toch nog onder jullie leeft en gered is? Het lichaam is toch maar een omhulsel van de menselijke geest, en het is niet zo belangrijk of satan of een andere geest dat naar zich toe heeft getrokken. Als ik in de plaats van de aartsengel was geweest, zou ik satan al eerder dat genoe­gen hebben gelaten, als hij dan zo'n honger had naar het lijk van Mozes!'

[15] Daarop zei Ik tegen de Farizeeën: 'De opperstadsrechter heeft jullie een heel goed antwoord gegeven; want Ik, de Heer van al het leven, heb Mozes in plaats van zijn zondige vlees allang een ander lichaam verschaft, en satan zou geen macht over het lichaam van Mozes hebben gehad als Mozes vroeger in zijn vlees nooit een zonde begaan zou hebben. Maar omdat hij ook gezon­digd had wat zijn vlees betreft, hoewel zijn ziel en zijn geest zuiver uit de hemelen stamden, wilde satan bezit nemen van wat bij Mozes van hem was. Daarbij won hij echter niet alleen niets, maar verloor hij wat zijn macht betreft vrijwel alles, en vanaf dat tijdstip mocht hij aan geen enkel sterfelijk mens op de hele aarde meer verschijnen, wat zijn invloed buitengewoon veel schade berokkende; want vanaf die tijd gingen veel heidenen over naar de leer van Mozes, en het grote orakel in Dodona, een zeer belangrijk werk van satan voor het verleiden van de mensen van deze aarde, werd vernietigd en mocht daarna nooit meer opnieuw opgericht worden. Ook het veel jongere orakel in Delphi verviel spoedig na de val van de stad Troje en werd later nooit meer helemaal opgericht. - Maar laten we ons nu niet verder met die dingen bezig­houden; want ze hebben geen waarde voor het innerlijk van de mens!

[16] Het is het beste om God, de ene en enig ware, te kennen, Hem boven alles lief te hebben en zijn naaste als zichzelf.

[17] Nu zal de zon zo direct opgaan, en dan zullen jullie veel dingen zien die jullie zullen bevreemden!'

 

179 De merkwaardige zonsopgang

 

[1] Op datzelfde ogenblik was er al een zon te zien, echter tamelijk hoog boven de horizon, die precies op de echte zon leek.

[2] De opperstadsrechter vroeg aan Mij: 'Heer en Meester, hoe heeft de zon deze keer zo snel boven de horizon kunnen klimmen, dat wij er pas iets van hebben gemerkt toen ze al behoorlijk hoog voor ons zichtbaar werd? En toch zien wij geen wolken, die hadden kunnen verhinderen dat de zon direct bij het opgaan zichtbaar voor ons werd!'

[3] Ik zei: 'Dat is echter ook geen echte zon, maar een afspiegeling van de zon die nog onder de horizon staat, zichtbaar in de spiegel van een volkomen rus­tig geworden luchtlaag; deze zon zal echter snel verdwijnen wanneer de echte opgaat.

[4] Kijk, dit beeld van de zon lijkt op het natuurlijke licht van het verstand van de mens, dat eveneens weldra zal vergaan, als in Mij de ware zon des levens voor hen op zal gaan en voor een klein deel al is opgegaan!’

[5] Daarop zei de Farizeeër Dismas: 'Ik ben van mening dat onze zon die nu schijnt nog bedrieglijker is dan deze schijnzon in het oosten, en ik wil geen onheilsprofeet zijn, maar toch zeg ik: voor ons zal de schijnzon ook weldra vergaan, en de echte zon van de geest en het leven zal voor de heidenen opgaan!'

[6] Ik zei: 'Ja, daar kun je wel gelijk in hebben -zoals er ook geschreven staat dat Ik Mijn licht van de Joden zal wegnemen en het aan de heidenen zal geven.

[7] Daarom zeg Ik je dat Ik dan ook het oude Verbond en het oude Testament zal opheffen en zowel voor de Joden als voor alle volkeren der aarde een nieuw zal vestigen volgens de orde van Melchizédek, die een Koning aller koningen en een Opperpriester aller opperpriesters was; vandaar dat alle koningen en patriarchen hem ook allemaal de tiende moesten geven, zelfs Abraham niet uitgezonderd.

[8] En deze Melchizédek, vanaf de tijd van Noach tot ver voorbij Abraham, met wie het Verbond werd gesloten door de aan hem gedane grote belofte, was Ikzelf. En nu ben Ik er weer als Dezelfde, maar niet om het oude Verbond te bevestigen en in stand te houden, maar om een nieuw Verbond met alle mensen te sluiten, en dan zal Ik ook voor eeuwig Koning en Heer en Opperpriester blijven, geheel en al volgens de orde van Melchizédek.

[9] De oude opperpriesters moesten het bloed van dieren offeren voor het delgen van hun zonden; maar dat was slechts een voorafbeelding van wat nu gauw op een andere manier zal gebeuren. Want de oude opperpriesters moes­ten ook voor hun zonden offeren, en daarna voor de zonden van het volk, maar zij bleven daarbij toch in hun zonden -anders had Ik Mijn volk niet veertig volle jaren onder alle mogelijke tegenspoed in de woestijn gelaten.

[10] Aäron en Mozes hebben wel jarenlang volgens de voorschriften geofferd, maar dat hielp noch hen noch het volk, dat in zijn zonden volhardde; maar Ik zal Mijzelf nu slechts één keer offeren voor alle mensen, en degenen die in Mij geloven zullen ook gerechtvaardigd en rein worden in Mijn ogen, en er zal bij hen geen zonde meer gevonden worden. En nu weten jullie waar jul­lie met Mij aan toe zijn!

[11] Mozes moest op deze berg de dood nog zien, voelen en smaken, en op de plaats, waar Ik nu zit, riep hij in zijn laatste uren dan ook uit: 'Heer, U hebt een Verbond met ons gesloten tegen de dood en tegen de zonde, en zie, ik moet hier sterven zonder het Beloofde Land des levens met mijn voeten te mogen betreden! ,

[12] Toen klonk er een stem boven hem: 'Je zult leven, maar niet vanuit de wet van het oude, maar vanuit de genade van Mijn nieuwe Verbond, dat Ik met de volkeren van de aarde zal sluiten!'

[13] En Mozes werd opgelost en opgenomen, niet door zijn verdienste, maar door Mijn genade.

[14] En op deze plek zeg Ik nu tegen jullie, Joden en heidenen, dat Ik nu al een nieuw Verbond met jullie sluit en nog meer zal sluiten, wat jullie allemaal binnen zeer korte tijd zullen meemaken. Laat nu de opgaande zon tegenover jullie Mij het getuigenis geven, dat Ik nu geen loze woorden uit Mijzelf tegen jullie heb gesproken!'

[15] Op dat ogenblik ging de zon op, en daarboven stond in lichtende letters geschreven: 'Eer en prijs aan de ene, enig ware God in de hoogte der hoogten en in de diepte der diepten!', en onder de zon: 'Melchizédek, de ware Koning der koningen en Opperpriester aller opperpriesters, de enig ware Vader van Zijn kinderen in de hemel en op deze aarde!'

 

180 De ontaarding van de Joodse leer

 

[1] Toen alle aanwezigen dit zeer veelzeggende opschrift hadden gelezen, waren ze uiterst verrast en verbaasd, met name de drie Romeinen en de Farizeeën.

[2] Want er waren nog enkele Farizeeën Dismas en Barnabas achterna gekomen, en die zeiden zelf: 'Ja, ja, wonderbaarlijk om te zien wat daar geschreven staat! Het oude Verbond met Abraham is ten einde en heeft geen geldigheid en werking meer; want wij weten immers allemaal dat de werking van de Ark des Verbonds al bijna dertig jaar geleden zo goed als geheel opge­houden is -alleen Simon en Zacharias kenden die nog in haar gebruikelijke kracht. De staf van Aäron werd niet meer groen en de zeven toonbroden wer­den door de motten tot stof stuk geknaagd. Alleen de twee stenen tafelen zijn nog gebleven; maar wat daarop geschreven stond werd van jaar tot jaar onlees­baarder, en daarom was het noodzakelijk om de hele oude Ark des Verbonds, met uitzondering van het goud ervan en de twee grote cherubs, reeds twintig jaar geleden te vernietigen en in plaats daarvan door een vooraanstaand en uitstekende schrijnwerker van hetzelfde hout een nieuwe te laten vervaardi­gen, overeenkomstig de vorm van de oude met het goud te beslaan en de twee cherubs er weer op te plaatsen. En in het midden van de Ark, waar de rookzuil of bij tijd en wijle ook een vuurzuil uit opsteeg, moest de Ark zo ingericht worden dat men er pas aangestoken kolen in kan doen en daar dan wierook en andere welriekende hars op kan leggen om zo een rookkolom te vormen, die echter de hele ruimte van het Allerheiligste dermate in alle rich­tingen vult, dat men het daar nauwelijks kan uithouden, en de vuurzuil moet met aangestoken nafta tot stand gebracht worden.

[3] De toenmalige hogepriester was evenwel van mening dat het met de nieuw gebouwde Ark net zo zou gaan als met de opnieuw opgebouwde tem­pel na de Babylonische gevangenschap; maar hij heeft zich erg vergist. Want met de nieuwe Ark des Verbonds ging het helemaal niet meer -vandaar dat de latere hogepriesters ook zonder enig gewetensbezwaar het Allerheiligste tegen betaling van een offer door de Romeinen en Grieken net zo lieten bezichtigen als elke andere plaats; want er overkwam niemand die in de buurt van de nieuwe Ark des Verbonds kwam, enig kwaad.

[4] Ons Farizeeën en schriftgeleerden is het dan ook allang duidelijk dat het met het oude Verbond helemaal afgelopen is; alleen moet men het volk toch in het oude geloof houden zolang dat lukt, en wel vooral omdat men het volk er geen beter geloof voor in de plaats kan geven, en ten tweede om te zorgen dat de tempel met zijn dienaren hun inkomsten blijven ontvangen, zonder welke de tempel noch zijn dienaren verder zouden kunnen voortbestaan.

[5] En dat is ook de voornaamste reden waarom deze Heer en Meester, die wij nu hebben herkend als de enig ware Vestiger van een eeuwig, nieuw Verbond, door de tempeldienaren zozeer gehaat wordt; want de tempeldiena­ren zien wel in dat Zijn leer vol goddelijke kracht is, maar ze weten ook maar al te goed dat het met hen volkomen afgelopen is, zodra zijzelf die nieuwe leer volgen en die volledig ingang doen vinden bij het volk.

[6] Dat zal hun echter -wat zij heel goed inzien -voor de toekomst weinig baten, omdat reeds velen in het volk weten dat de oude Ark des Verbonds haar kracht heeft verloren en de nieuwe geen andere kracht bezit dan die, welke de mensen haar met hun grove kunsten verlenen.

[7] Wij, die zelf nog met de tempel in verbinding staan, kunnen pro noch contra iets doen, maar wij willen met zaligmakende hoop afwachten wat deze enig ware Heer van de hemel en de aarde zal doen, en in de toekomst zullen wij volharden in het volste geloof in Hem en in alle liefde voor Hem. Dat Hij de beste en meest doeltreffende maatregelen zal treffen, daar zijn wij allemaal diep van overtuigd.'

[8] Na deze woorden zei de opperstadsrechter: 'Ik behoor ook tot degenen die de nieuwe Ark des Verbonds in de tempel hebben gezien en daarbij tot de overtuiging kwamen dat het geloof van de Joden van even weinig waarde is als het geloof in afgoden van de heidenen. De heidenen zijn tenminste nog bekwamer in allerlei toverij en kunnen het blinde volk nog lange tijd met Succes voor de gek houden; maar met de rook­ en vuurzuil in het Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem is het slecht gesteld, en de priesters van de tempel zorgen goed voor zichzelf als ze het blinde volk nog proberen wijs te maken dat de oude Ark des Verbonds van Mozes nog geheel en al werkzaam is. Maar als het volk eenmaal te weten komt dat dat allang niet meer het geval is, dan kunnen de priesters in Jeruzalem maar beter gauw maken dat ze wegkomen, anders zullen ze met het volk niet hun beste dagen meemaken.'

[9] Hierop wendde hij zich tot Mij en zei: 'Heer en Meester, die ons nu meer dan voldoende overduidelijke bewijzen van Uw goddelijkheid hebt gegeven, zeg mij of ik juist heb gesproken of niet?'

[10] Ik zei: 'Volkomen juist; want geen enkel bedrog kan lang stand houden, evenals ook de nacht niet, als de zon eenmaal is opgegaan.

[11] Dat de tempel met zijn dienaren en de hele stad Jeruzalem al zeer bin­nenkort volledig en voor alle tijden te gronde zal gaan, daar kun je volkomen zeker van zijn; er zal niet één steen op de andere blijven! Slechts om één ding kunnen de Joden van Jeruzalem bidden, namelijk dat hun grote vlucht niet midden in de winter of op een sabbat plaatsvindt; want dan zou het hun nog veel beklagenswaardiger vergaan dan in een beterjaargetijde ofop een werk­dag.'

[12] Toen Ik dat had gezegd, verdwenen de letters boven en onder de zon, en de nevels in het Jordaandal begonnen op te lossen, omdat de zon begon met haar stralen de landstreken van het Beloofde Land te beschijnen.

[13] De opperstadsrechter maakte de opmerking: 'Het is jammer dat de inwoners van Jeruzalem de zon met de woorden erboven en eronder niet hebben kunnen zien; want dat zou hen toch sterk tot nadenken hebben moe­ten stemmen over zo'n verschijnsel!'

[14] Maar Ik zei: 'Juist opdat ze dat niet zouden zien heb Ik toegelaten dat al deze streken van de Jordaan in een dichte nevel gehuld werden; want degenen die vreugde beleven aan de duisternis, moeten daar ook hun loon van ont­vangen!'

[15] Bij deze gelegenheid zagen we een vluchtende gazelle, die door een jak­hals achtervolgd werd. In korte tijd had de jakhals de gazelle ingehaald en zich daar een ochtendmaal mee verschaft, en het kostte hem, ongeveer vijfhonderd passen bij ons vandaan, niet veel tijd om met zijn buitgemaakte ochtendmaal klaar te komen. Daarna begaf hij zich heel langzaam verder naar het zuiden, om misschien elders nog een middagmaal buit te maken.

[16] Maar tamelijk hoog in de lucht vloog er een Arabische reuzenadelaar, die vanuit zijn hoge positie al gauw de sluipende jakhals zag; hij liet zich vanaf zijn hoogte pijlsnel bovenop hem vallen en droeg hem ondanks zijn verzet hoog de lucht in. Toen liet hij hem vallen op een plaats die overal erg steen­achtig was. Begrijpelijkerwijze bezorgde dat de jakhals de dood; de adelaar daalde snel naar beneden, overtuigde zich ervan dat de jakhals werkelijk dood was, pakte hem opnieuw in zijn klauwen en vloog met hem in zuidelijke richting naar een gunstige plek, waar de jakhals samen met de door hem opgegeten gazelle de reuzenadelaar tot ontbijt moest dienen.

[17] Na dit korte tafereel zei de opperstadsrechter: 'Heer en Meester, dit soort taferelen van elkaar over en weer opeten onder de dieren, en de ernsti­ge ziekten die aan de dood van een mens voorafgaan zijn voor mij steeds een onwijze en wrede aanblik geweest -terwijl de inrichting door een of ver­schillende goden toch wijs geacht moet worden. U zult wel weten waarom dat allemaal zo is en moet zijn; maar mensen als wij kunnen zich daar met de beste wil geen duidelijke voorstelling van maken!'

[18] Ik zei: 'Dat zal je nog wel duidelijk worden! Na het ochtendmaal zal er wel gelegenheid zijn om daarover te praten; maar nu zullen we nog een ogen­blik Mozes zien en ook de engel, die om zijn lijk streed.'

[19] Toen Ik dat had gezegd, stonden Mozes en de aartsengel Michaël voor Mij, bogen voor Mij en loofden en prezen Mijn naam. Daarna verdwenen ze, en wij stonden op en begaven ons naar de stad, waar het ochtendmaal al op ons wachtte.

 

181 De huisgoden in de herberg worden vernietigd

 

[1] Toen wij in het huis van onze waard de gastenkamer binnenkwamen, namen wij plaats aan de tafel en de Farizeeën en Joden aan hun bijtafel, en direct werd er een flinke hoeveelheid goed klaargemaakte vissen op tafel gezet, en er kwam brood en wijn bij. Wij namen de vissen en al het overige en aten ervan.

[2] Na het ochtendmaal bleven we aan tafel zitten; want Ik wilde niet dat wij ons overdag teveel buiten lieten zien als dat niet nodig was, omdat er in deze stad nog heel veel verstokte heidenen waren, die sterk aan hun tempels en afgoden gehecht waren.

[3] Nu kwam de zoon van de waard naar Mij toe, en vertelde Mij dat zijn moeder haar hele slaapkamer vol gezet had met afgodsbeelden en dat er ook in deze eetkamer een buitengewoon lelijke Apollo stond, wiens gestalte hij iedereen alleen maar het tegengestelde effect kon hebben van wat de bedoe­ling was, en dat hij daarom deze Apollo en ook de afgoden van zijn moeder graag verwijderd wilde hebben.

[4] (De zoon:) 'Want nu wij U hebben leren kennen, o Heer, deugen deze afgoden niet meer voor dit huis.'

[5] Ik zei: 'Je hebt een goede instelling, Mijn beste zoon -maar als je er zelf de hand aan slaat, kan dat problemen en veel vijandschap veroorzaken bij jul­lie nog blinde buren; maar Ik zal je steunen, en deze Apollo en de andere afgoden zullen direct verdwenen zijn. Ga maar naar de hoek en kijk of je nog een Apollo vindt, en dan kun je naar de kamer van je moeder gaan, en daar zul je ook geen afgoden meer vinden!'

[6] De jongeman stond nu direct op en liep naar de hoek waar tot dan toe Apollo had gestaan, en hij vond er geen spoor meer van. Daarna ging hij naar de slaapkamer van zijn moeder, en ook de vele honderden afgoden waren verdwenen; dat vertelde hij onmiddellijk vol vreugde aan zijn moeder, die in de keuken bezig was, maar die schrok daar van en zei tegen haar zoon:

[7] (De moeder:) 'Mijn beste zoon, dat is allemaal goed en wel; maar denk aan onze buren! Wat zullen die zeggen, als ze bij een bezoek in ons hele huis geen afgodsbeeld meer aantreffen?'

[8] De zoon zei: 'Laat mij dan maar het woord doen, dan zal ik hun zeggen dat de Heer en Meester, die in ons huis zulke grote tekenen heeft gedaan, al je afgoden met één gedachte heeft vernietigd, en dan zullen ze niets meer kunnen zeggen. Bovendien hebben wij onze strenge en rechtvaardige opper­stadsrechter aan onze kant, en dan zullen de buren er wel wijselijk voor oppassen hun ongenoegen tegen hem te uiten.'

[9] Met die verklaring was zijn moeder tevreden en kwam daarop samen met haar zoon in de gastenkamer om Mij te bedanken dat Ik haar op zo'n won­derbaarlijke wijze verlost had van iets, waar ze zelf toch al nooit zo in geloofd had.

[10] Ik zei tegen haar: 'Ga naar je slaapkamer, dan zul je op de plaats van je vele vroegere afgoden iets anders vinden, wat je liever zal zijn!'

[11] Daarop ging ze opnieuw naar haar slaapkamer en keek daar rond, en op de plaats waar haar meeste goden hadden gestaan trof ze een kist aan van zwart ebbenhout, voorzien van slot en grendel. Ze maakte de kist open en zag dat die vol Romeinse zilveren munten zat, die een flinke waarde hadden.

[12] Ze kwam snel weer terug en vertelde het waar allen bij waren, met name aan haar man en haar zoon.

[13] En de waard zei: 'Dat is veel meer waard om in ons bedrijf te gebruiken dan al je vroegere afgodsbeelden; maar de grootste waarde heeft toch altijd het woord dat wij van deze Heer en Meester hebben ontvangen en mis­schien, als wij het waardig zijn, nog meer zullen ontvangen. Laten we dus jouw zilveren munten rusten en de Heer en Meester vragen of Hij ons hart en gemoed van zulke geestelijke gouden en zilveren munten wil voorzien, die wij weldra in het andere leven zullen gebruiken!'

[14] Daarop bedankte de vrouw Mij, ging weer naar haar keuken en haar per­soneel, en regelde daar voor de hele dag alles waar aan gedacht en wat er gedaan moest worden.

[15] Direct daarna zei de opperstadsrechter tegen Mij: '0 meer dan grote Heer en Meester van eeuwigheid! Aangezien U mij vanmorgen op de berg N ebo beloofd hebt nog twee vragen te beantwoorden, die ik U al heb gesteld -en wel de ene gisteravond en de tweede vanmorgen op de berg Nebo, toen er een jakhals een arme gazelle achterna zat, haar verscheurde en opvrat en spoedig daarna zelf door een reuzenadelaar hetzelfde lot moest ondergaan ­wees zo genadig mij meer licht te geven!'

 

182 De oorzaken van lichamelijke ziekten

 

[1] Ik zei: 'Wat je vraag van gisteren betreft, namelijk over het dikwijls lang­durige en zware ziek zijn voorafgaand aan de dood van het lichaam en ook over de meestal zeer vroege dood van kinderen: dat wordt door Mij ook alleen maar toegelaten om de mensen te verbeteren, maar daarom is het nog geen beschikking die uit de almacht van Mijn wil voortkomt.

[2] Kijk, de oermensen, die steeds in de orde en eenvoud zijn gebleven die hun door Mijn geest was getoond, hadden helemaal geen weet van een ziek­te die aan de lichamelijke dood voorafgaat; ze bereikten meestal een zeer hoge leeftijd, werden nooit ziek en sliepen tenslotte heel rustig in, en daarbij voelde hun ziel geen pijn en geen doodsangst.

[3] Hun voeding was ook steeds hetzelfde, en niet vandaag zo en morgen anders. Meestal leefden ze van melk, brood en goede, rijpe boomvruchten; dat gerecht was gedurende hun hele leven hun lichamelijke voeding, en om hun dorst te stillen diende fris bronwater.

[4] Om die reden waren hun lichaamszenuwen steeds gevoed door dezelfde goede, onschadelijke zielensubstanties, en er kon geen kwade, onreine en der­halve schadelijke zielensubstantie het lichaam binnensluipen; daarom bleven die mensen steeds krachtig en gezond, zowel geestelijk als lichamelijk.

[5] Maar bezie in deze tijd en ook in de veel vroegere tijden eens de vele dui­zenden soorten lekkernijen waarmee de mensen hun maag en hun buik vul­len, dan zal je direct duidelijk worden wat een ongelooflijk grote hoeveelheid van allerlei ongegiste en derhalve onreine, kwade en schadelijke substanties bij zo'n gelegenheid vaak het hele menselijke lichaam in bezit nemen en het langzamerhand steeds meer beginnen te martelen en te kwellen! Want zulke uiteenlopende substanties raken dan in een menselijk lichaam in een constant gevecht, dat het alleen voor een poos kan temperen door zijn toevlucht te nemen tot allerlei uit ervaring bekende kruiden en wortels en met behulp daarvan de neiging van de inwendige zielensubstantie tot revolutie te stillen­

[6] Maar die gezondheid duurt nooit lang, met name bij een oud mens, ten­zij hij voor langere tijd zijn toevlucht tot heel eenvoudige lichamelijke voe­ding zou nemen, wat echter gewoonlijk niet gebeurt. Want als de mensen wat hun lichaam betreft door een gelukkig gekozen medicijn weer draaglijk gezonder worden, krijgen de meesten van hen al gauw weer zin in hun oude lekkernijen, worden daarna zieker dan ze voorheen waren, beginnen te suk­kelen en komen gewoonlijk smartelijk aan hun einde.

[7] Kijk, daarom heeft Mozes de Israëlieten, die uit de harde slavernij van Egypte waren verlost, de spijskaart voorgeschreven! Zij die daar strikt naar leefden, bleven gezond tot op hoge leeftijd; maar velen verlangden maar al te gauw naar hun Egyptische vleespotten, en het gevolg was dat ze spoedig daar­na ziek, zwak en vermoeid werden en met allerlei lichamelijke ziekten hun aardse leven moesten beëindigen.

[8] Een nog grotere droefenis in dit opzicht komt bij kinderen naar voren.

[9] Ten eerste hebben de ouders vroeger al her en der gezondigd en hun lichaam daardoor gevuld met een groot aantal kwade en schadelijke zielen­substanties, en het kind is dus door een zondige vader in het lichaam van een nog zondiger moeder verwekt. Vraag: hoe moet er uit zo'n lichaam een gezond kind voortkomen?

[10] Ten tweede is de moeder tijdens haar zwangerschap het meest belust op allerlei lekkernijen, en haar familieleden weten haar geen betere dienst te bewijzen dan zoveel mogelijk aan het verlangen van de zwangere vrouw tegemoet te komen.

[11] Bij die gelegenheid krijgt het kind de tweede stoot tegen zijn gezond­heid. Het is niet voldoende dat het al volkomen ziek uit het moederlichaam is gekomen, maar direct daarna moet het met een nog slechtere moedermelk gevoed worden. Dat is de tweede, nog veel hardere stoot tegen de grondves­ten van de gezondheid van een kind.

[12] Als een kind nog zo gelukkig mogelijk en zogezegd heelhuids deze twee gezondheidsstoten heeft doorstaan, komt er nog een derde gezondheidsstoot. Het kind wordt natuurlijk groter, guitiger en beminnenswaardiger voor zijn omgeving. Dan wordt het al gauw bovenmate vertroeteld en van allerlei snoepgoed voorzien; want zulke domme ouders kunnen hun oogappel niets verbieden. Maar wat is daar het gevolg van? Dat het kind al vroegtijdig zijn maag en de noodzakelijke verteringsorganen zodanig bederft en verzwakt, dat het dan al vroeg allerlei lichamelijke ziekten krijgt en ook spoedig sterft.

[13] Vele kinderen sterven al in het lichaam van hun moeder, een veel groter aantal spoedig na de geboorte binnen twee tot drie jaar, maar de meesten tus­sen vier en twaalf jaar. De kinderen die dan nog een rijpere leeftijd bereiken, moeten ten eerste verstandige ouders hebben, een kuis en gezond, eenvoudig leven leiden en zich niet kwaad maken en ergeren. Zo kunnen ze nog een heel goede en draaglijke gezondheid bereiken en ook zestig, zeventig, tachtig jaar en ouder worden; maar dan is hun hoge leeftijd zelf al zo goed als een ziekte, die nog altijd een gevolg is van het moederlichaam en voor het meren­deel ook afkomstig is van de jeugdzonden.

[14] Uit deze korte uiteenzetting zie je dat Ik absoluut nooit de veroorzaker van de menselijke lichamelijke ziekten ben geweest, maar de mensen zelf, en wel vanaf het tijdstip dat ze lichtzinnig en moedwillig Mijn geboden en regels, die Ik hun altijd heb gegeven, steeds meer begonnen te verlaten en hun verstand en hun wil volgden, die steeds meer verduisterd en verward raakte door de kwade geesten die zich in de lucht, de aarde en het water ophouden.

[15] De ouden wisten heel goed dat de nacht buiten geen vriend van de mensen is; maar toch trachtten zij 's nachts hun grote winstgevende plannen ten uitvoer te brengen. Al dergelijk overmatig speculeren is echter hetzelfde als diefstal of moord, die - zoals je wel weet - meestal 's nachts bedreven wor­den.

[16] De aarde is groot genoeg om nog duizendmaal zoveel mensen te voeden als er nu mensen op de aarde leven; maar de hebzucht, de gretigheid en de zucht zich te verrijken heeft de landerijen afgegrensd en gemarkeerd, en degenen die het rijkst, gierigst en machtigst zijn hebben vaak de grootste en beste stukken land tot hun eigendom gemaakt en iedereen vervolgd die zich daartegen wilde verzetten. En zo is het gekomen dat menig mens honderd­duizend maal meer uitstekend land bezit dan hij nodig heeft voor het levens­onderhoud van zichzelf en zijn gezinsleden.

[17] Daarentegen moesten dan weer vele honderdduizenden naar de kusten van de zee gaan en daar hun slechte en ongezonde voeding uithalen. Daardoor werd de scheepvaart uitgevonden, en de mensen voeren wijd en zijd langs de oevers van de zee en jaagden stoutmoedig op de schatten en rijkdommen die de zee in zich verborg; en zo leven er heden ten dage heel grote volkeren bij en van de zee, wat allemaal bij de eerste mensen op aarde niet het geval was.

[18] Maar als dat zo is -zoals de ervaring leert -hoe kan een enigszins ver­standig mens ook maar in de verte denken dat de volkeren, die in deze tijd buitengewoon ver buiten de vroegere orde zijn getreden, even gezond zou­den zijn en blijven als die eerste mensen op aarde, die reeds vanaf het moe­derlichaam nooit buiten die orde zijn getreden?

[19] Het ziek worden dat tegenwoordig voorafgaat aan de lichamelijke dood van de mensen is derhalve niets anders dan het gevolg van het bijna geheel verlaten van de aloude orde, maar is tegelijk ook een beschermer van de in menig mens nog gezonde ziel; want het zorgt ervoor dat de ziel zich geleide­lijk aan uit haar slechte vlees terugtrekt, zich daardoor losmaakt uit de boeien van de kwade zielensubstanties van haar lichaam en, als die te erg beginnen huis te houden, zich met hulp van haar betere geest van gene zijde nog bijtijds voor altijd uit haar lichaam verwijdert. Daarna heeft ze voor eeuwig nooit meer ook maar de geringste wens om zich ooit weer in een lichaam te bege­ven -behalve als ze al geheel en al boosaardig uit haar lichaam is getreden en dan, om zich bitter op het vlees te kunnen wreken, probeert binnen te drin­gen in het vlees van een mens die nog op aarde leeft om dat op de meest wrede en onbarmhartige wijze te martelen, wat jullie al dikwijls hebben gezien en meegemaakt bij door boze geesten bezeten mensen.

[20] En daarmee, Mijn vriend, heb Ik je vraag van gisteren zeker meer dan voldoende duidelijk beantwoord. We zullen nu de gazellenjacht van vandaag en meer van dat soort dingen wat nader in ogenschouw nemen!'

 

183 De strijd in de natuur

 

[1] (De Heer:) 'Je kunt op de hele aarde overal rondgaan, en je zult wat de uiterlijke verschijnselen betreft niets anders dan aartsvijandschap onder de schepselen aantreffen.

[2] Kijk maar eens naar de zon, die toch zeker de grootste weldoenster voor de aarde en alle schepselen is; want door haar licht en warmte komt alles opnieuw tot leven en groeit en wordt sterk. Het plantenrijk spruit als het ware nieuw uit de bodem van de aarde, zet vrucht binnen de orde van iedere soort, in de bomen komt de sapstroom op gang, ze krijgen knoppen, blade­ren, bloesem, en daarna volgt de geleidelijk aan rijpende vrucht.

[3] Een ontelbare hoeveelheid van de meest uiteenlopende insecten hebben eieren gelegd, het licht en de warmte van de zon broeden die uit, en ze vul­len de lucht met talloze kleine en grotere schepselen.

[4] Zo gaat het met de vogels, met de vissen in het water en talloze andere dieren in dat element, en zelfs de andere (land)dieren en de mensen beleven grote vreugde aan de zon; derhalve is ze, zoals Ik al zei, zeker de grootste wel­doenster van de aarde en haar schepselen -maar tegelijkertijd ook de groot­ste vijand ervan.

[5] Want kijk, het duurt niet lang of de zon heeft alles op de aardbodem tot leven geroepen; daarna neemt ze toe in licht en warmte, en wel zozeer dat ze in de zomer alles weer doodt wat ze in de winter en het voorjaar heeft geschapen.

[6] Jullie streek hier is daar zelf een voorbeeld van. In de tweede helft van de winter tot in de eerste helft van het voorjaar wordt alles groen, en jullie streek ziet er uit als een paradijs. En nu? Het is nog maar nauwelijks halverwege de herfst, en alles is een steppe, waar men maar zeer zelden nog iets groens vindt. Alles is verdord en uitgestorven.

[7] Maar ga eens naar Afrika, of de zuidelijkste gebieden van Arabië, dan zul je vele dagreizen ver moeten reizen zonder iets levends tegen te komen; want de hitte van de zon doodt alles wat ze eventueel in een winter nog tevoorschijn heeft gebracht.

[8] In de zogeheten gematigde zones van de aarde gaat het nog het minst extreem toe; maar daartegenover duren de winters daar veellanger dan hier, en de planten en dieren gedijen daar niet meer in zo'n weelderige overvloed als in deze warme aardstreken. En zo zul je overal op aarde zien dat de zon enerzijds de grootste weldoenster van de aarde is, maar aan de andere kant weer haar grootste vijand.

[9] Zelfs de zee in de heetste zones wordt, wanneer de zon haar grootste kracht ontwikkelt, heel weinig door vissen en andere zeedieren bewoond; die vluchten dan verder naar het noorden of het zuiden, al naargelang de zon meer op het ene of op het andere halfrond haar grootste hittekracht ont­plooit.

[10] En kijk, zoals de zon zich tot de aarde verhoudt, verhouden alle schepse­len op aarde zich min of meer ten opzichte van elkaar!

[11] Dat is bijvoorbeeld al onder de elementen het geval. Is het water na de zon niet een van de grootste weldoeners op aarde? Wenst niet iedere boer, wiens akkers, weiden en tuinen droog worden, een zegenrijke regen? En als die komt, begint in zekere zin al het geschapene vol blijdschap te juichen!

[12] Maar laten we nu in plaats van een zegenrijke regenbui de ene hevige wolkbreuk na de andere komen, dan zal niemand op aarde het nut daarvan prijzen; want door hun machtige waterstromen verwoesten ze alles wat ze tegenkomen, en dan laten ze in een uitgestrekt gebied een woeste bodem achter, waar de vlijt van de mens vaak na eeuwen ondanks alle inspanning nog geen nuttig gebruik meer van kan maken.

[13] Zo zijn ook de verschillende winden buitengewoon grote weldoeners voor de bodem van de aarde en de fysieke gezondheid van alle schepselen. Maar als ze ontaarden in grote stormen en orkanen, dan brengen ze weinig nut, maar enkel schade, dat wil zeggen vanuit jullie menselijke verstand bezien, omdat dat niet in staat is de gewelddadige verschijnselen te beoorde­len op hun doelmatigheid voor een groot nuttig doel.

[14] Evenzo .gaat het bij de planten, waar veel edele bij zijn, maar nog meer onedele, die jullie met het woord 'onkruid' aanduiden. Als iemand een scho­ne akker heeft om zijn tarwe en gerst te zaaien, zullen deze twee edele graan­soorten zich ook wel goed en zuiver ontwikkelen; maar als er een vijand zou komen die 's nachts een hoeveelheid onkruidzaad op de tarwe­ en gerstakker zou strooien, en het onkruid zou dan tussen het edele graan opkomen, dan zou het dat weldra verdrukken en verstikken.

[15] Er bestaan trouwens plantensoorten die ervoor zorgen dat er geen ande­re planten opkomen, wanneer ze zich meester hebben gemaakt van een gro­ter of kleiner stuk land.

[16] En zo zie je nu hetzelfde voor je in het rijk der dieren. Het ene dier dient het andere wat zijn vlees betreft tot prooi en voeding, en de mens, die wat zijn vlees betreft zelf van dierlijke aard is, is en blijft het grootste roofdier. Want een gazelle of een schaap vluchten als ze een wolf, een beer, een leeuw, een tijger en dergelijke verscheurende dieren in hun buurt zien komen; maar de mens slaat niet op de vlucht voor zulke boosaardige dieren als hij voorzien is van allerlei wapens, die hij met zijn verstand heeft uitgevonden, maar maakt gretig jacht op hen om hun pelzen te bemachtigen en zo nu en dan ook hun vlees bij het vuur in een goed smakend stuk gebraad te veranderen.'

 

184 Het doel van de strijd in de natuur

 

[1] (De Heer:) 'Jouw vraag is eigenlijk, waarom Ik die vijandelijkheden toe­laat op een hemellichaam, zoals de aarde er één is. Daarop zeg Ik je dat er behalve deze aarde ontelbare veel grotere hemellichamen zijn, en daar zul je helemaal geen of slechts zeer weinig van deze aardse vijandelijkheden onder het geschapene aantreffen.

[2] Ja, waarom dan juist op deze aarde? Ik zeg je: omdat de mensen van deze aarde wat hun ziel en geest betreft in de positie zijn om kinderen Gods te kunnen worden, waardoor ze dan tot hetzelfde in staat zijn als Ikzelf; daarom is door de mond van de profeten ook al tegen de ouden gezegd: 'Jullie zijn Mijn kinderen en derhalve goden, evenals Ik, jullie Vader, God ben!'

[3] Maar om een ziel in die positie te krijgen moet ze, zoals men pleegt te zeggen, na een lange reeks van jaren in zekere zin samengesteld worden uit een ontelbaar aantal zielenpartikels uit het rijk van alle schepselen op deze aarde, en dit samenvoegen van die vaak eindeloos vele zielen van schepselen is datgene wat de oude wijzen, die daar wel van op de hoogte waren, de 'ziels­verhuizing' noemden.

[4] De uiterlijke, materiële vormen van de schepselen vernietigen elkaar wel over en weer, maar daardoor worden vele zielen die in die schepselen wonen vrij; de gelijksoortige verenigen zich en worden op een volgend, hoger niveau weer in een materiële vorm verwekt, en zo voort tot aan de mens.

[5] En zoals het met de ziel gaat, zo gaat het ook met haar bijbehorende geest, die de eigenlijke opwekker, verdere begeleider, ontwikkelaar en instandhou­der van de zielen is tot aan de menselijke ziel toe, die daarna pas volledig haar sfeer van vrijheid binnentreedt en in staat is zichzelf in moreelopzicht verder te ontwikkelen.

[6] Pas wanneer de ziel zich door zichzelf tot een bepaalde graad van geeste­lijke volmaaktheid heeft verheven, verenigt zich haar licht­ en liefdegeest van gene zijde met haar, en vanaf dat moment begint de mens in alles steeds meer op God te lijken; en als het lichaam dan van de ziel wordt weggenomen, is ze al een geheel op God gelijkend wezen en kan ze vanuit zichzelf alles tot bestaan roepen en ook door haar wijsheid in stand houden.

[7] Wat Ik je nu heb gezegd vindt alleen op deze aarde plaats en op geen enkel ander hemellichaam in zo'n overweldigende overvloed als juist op deze aarde, en wie verstand heeft, moet het begrijpen om de volgende reden: omdat deze aarde overeenkomt met Mijn hart, maar ook Ikzelf slechts één hart en niet verschillende harten bezit, kan er ook maar één door Mij gesitueerd hemelli­chaam zijn, dat volkomen overeenstemt met Mijn hart, en wel met het meest innerlijke levenspunt daarvan.

[8] Dat zul je nu nog wel niet helemaal duidelijk inzien, en als Ik het aan jouw verstand zo duidelijk mogelijk wilde maken, zouden we meer dan dui­zend jaar bezig zijn voordat je Mijn innerlijke wijsheid ook maar een beetje duidelijker zou gaan begrijpen.

[9] Maar als je in je ziel één wordt met Mijn geest, zul je in één ogenblik meer inzien en begrijpen dan je nu zelf via de weg van moeizaam onderzoe­ken in duizend jaar zou doen.

[10] En omdat Ik nu juist hier ben en voor Mij alle dingen mogelijk zijn, zal Ik je tonen wat er van de jachtpartij die je vandaag hebt gezien en gadegesla­gen, met betrekking tot de ziel is geworden.'

 

185 Het voorbeeld van een vereniging van dierlijke zielen

 

[1] (De Heer:) 'Je hebt nog gezien hoe de reusachtige adelaar zich tenslotte meester maakte van de jakhals, die zich reeds met de gazelle had verzadigd, ermee omhoog vloog en hem toen op een steenachtige bodem liet vallen; bij die gelegenheid vond dat roofdier een zekere dood, maar daarna werd het weer door de adelaar gegrepen en ver naar het zuiden gedragen, waar de ade­laar tussen de steenrotsen zijn nest en thuisbasis had. Toen hij daar met zijn buit aankwam, liet hij zijn prooi nogmaals van een behoorlijke hoogte naar beneden vallen, omdat die hem al wat te zwaar werd.

[2] De buit sloeg echter tegen een rotswand en viel naar beneden in een tamelijk diepe kloof van het dal. In die kloof weidden Arabische herders hun magere kudden en zagen al gauw hoe de reuzenadelaar, die voor de herders een bekende vijand van hun kudden is, steeds lager daalde om zijn prooi op te halen, die te diep in het dal was gevallen.

[3] Toen de herders dat merkten, spanden ze onmiddellijk hun bogen en mik­ten op de steeds lager dalende adelaar, en toen die volgens hun berekening laag genoeg was gekomen, schoten ze met hun bogen scherpe pijlen af­ en zie, de adelaar werd door drie herders goed geraakt, viel dood in de kloof en werd als een echte overwinningstrofee door de herders in ontvangst geno­men. De arme jakhals met zijn gazelle ligt echter nog tussen de lage rotsen waar hij gevallen is, en zal pas na enige tijd door andere roofvogels opgegeten worden.

[4] En kijk! Daar voor de deur staat al een menselijke gestalte als die van een kind, en wacht om bij een volgende verwekking in het lichaam van een moe­der opgenomen te worden. En achter deze zielsverschijning zie je een lich­tende gestalte; dat is reeds van gene zijde de geest van die ziel, die ervoor zal zorgen dat deze ziel die nu nog tot het rijk der natuur behoort bij de eerst­volgende gelegenheid in een moederlichaam wordt verzorgd.

[5] En nu heb je ook gezien hoe uit de laatste drie, reeds voleindigde dierlij­ke niveaus -natuurlijk na vele duizenden voorafgaande processen -een men­selijke ziel tevoorschijn is gekomen.

[6] Daaruit zal een mannelijk kind ter wereld komen, waaruit, als het goed opgevoed wordt, een groot man kan worden. Het goedaardige van de gazelle zal zijn hart regeren, het slimme van de jakhals zijn inzicht en het krachtige van de reusachtige adelaar zijn verstand, zijn moed en zijn wil. Zijn karakter zal voornamelijk krijgslustig zijn, wat hij echter door zijn gemoed en zijn schranderheid kan matigen, waardoor hij een zeer bruikbaar mens in wat voor positie dan ook kan worden.Als hij echter soldaat wordt zal hij door zijn moed weliswaar geluk hebben, maar eveneens aan de oorlogswapens van anderen ten prooi vallen.

[7] Maar opdat jij het kind direct vanaf zijn geboorte kunt gadeslaan, zal je naaste buurman volgend jaar al als zijn vader kunnen optreden.

[8] Nu weetje alles, en Ik heb je nu iets gezegd en getoond wat Ik tot nu toe aan geen enkel ander mens op die manier heb gezegd en getoond. -Maar laten we nu weer wat brood en wijn nemen en ons na deze tamelijk lange verklaring versterken!'

 

186 Dat de Heer de heidenen schijnbaar begunstigt

 

[1] Mijn raad werd direct opgevolgd. We namen allemaal weer brood en wijn tot ons, en de aanwezige Farizeeën zeiden: 'Nu geloven we pas helemaal dat U de Heer en de waarachtige Christus bent! Want dergelijke geheimen in de grote natuur kunnen alleen aan U en verder aan geen mens op de hele aarde bekend zijn.'

[2] Daarop zeiden Mijn leerlingen: 'Heer en Meester! Zo hier en daar hebt U ons in het bijzijn van de mensen ook wel soortgelijke dingen getoond, maar onszelf hebt U eigenlijk nog nooit zo diepgaand onderwezen over zulke geheimen van de natuur, en ze ons ook niet op die manier uitgelegd; het blijft toch merkwaardig van U, dat U onder de heidenen veelopenhartiger spreekt dan onder onsjoden!'

[3] Ik zei: 'Zijn jullie dan nog zo kortzichtig en begrijpen jullie de reden daarvan niet? Zijn jullie soms vanaf je geboorte mensen geworden die in de natuur thuis zijn? jullie hebben nog nooit het een of andere verschijnsel onderzocht, lieten het gaan zoals het gekomen was, en het bleef jullie per slot van rekening volkomen onverschillig of een wolf een schaap verscheurt en opvreet of dat een moedige ram zelfs een wolf velt en hem van kant maakt of ijlings op de vlucht jaagt.

[4] jullie zijn wel altijd ijverig geweest in het opvolgen van de wetten van Mozes, maar om de wetten in de natuur hebben jullie je zelden of vrijwel nooit bekommerd, en Ik wist daarom wel wat Ik jullie het eerst moest onder­wijzen en voor jullie in een juist licht moest plaatsen; al het overige wat jullie nodig hebben zullen jullie bij gelegenheid bij Mij wel successievelijk te horen krijgen.

[5] Menigeen van jullie vond het aanvankelijk moeilijk en was vol bedenkin­gen om Mij als meer dan een profeet te beschouwen. Maar nu het jullie dui­delijk is geworden -hoewel niet ieder van jullie in dezelfde mate -dat Ik de waarachtige Messias ben, is ook voor jullie de tijd gekomen dat jullie vele andere dingen op het gebied van de natuur van de aarde nader verklaard en onthuld krijgen; maar tot op de bodem begrijpen en inzien zullen jullie al die dingen pas, wanneer jullie van Mijn geest vervuld zullen zijn.

[6] Dan zullen jullie ook inzien dat men met dergelijke verklaringen in deze nog totaal duistere tijd niet naar buiten kan treden, met name onder de joden, die tot nu toe - in het bijzonder van de betekenis van het eerste boek van Mozes - nog geen vleugje begrip hebben en bij wie de gezichtsbedekking van Mozes nog altijd hun innerlijk gezicht verhult.

[7] Daarom zullen jullie ook voldoende hebben gedaan als jullie je broeders tot geloof in Mij wekken; al het overige, voorzover nodig, zal Mijn geest dan in hen tot stand brengen.

[8] De Romeinen zijn echter mensen die goed thuis zijn in de natuur en veel ervaringen hebben opgedaan en waarnemingen gedaan; aan hen moeten daarom zulke verschijnselen en ook andere dingen op het gebied van de natuur onderwezen worden, en ze begrijpen het ook en hebben meer licht dan jullie; en Ik zeg jullie bovendien nog, dat het grote licht weldra van de joden weggenomen en volop aan de heidenen gegeven zal worden.'

[9] Daarop zei een leerling van Johannes: 'Heer en Meester! Dat zijn woorden uit Uw mond die ons joden niet blij, maar enkel treurig kunnen stemmen; want wij zijn volgens de Schrift toch het uitverkoren volk van God, en U bent Zelf uit ons voortgekomen. Nu zal aan de heidenen boven ons de voorkeur worden gegeven en zullen wij in zekere zin verstrooid wor­den onder alle volkeren der aarde en geen land en geen huis meer bezitten, en met de navolger van koning David zal het ook wel niets worden!’

 

187 De liefde van de Heer voor het Joodse volk

 

[1] Ik zei: 'Mijn vriend, nu spreek en oordeel je nog als een blinde! De joden waren weliswaar het uitverkoren volk van God - maar hebben ze zich er ook naar gedragen om datgene te zijn en te blijven, waartoe ze sinds de tijd van Abraham geroepen waren? Ze hebben zich uiterlijk wel op een heel dorre manier aan de wet gehouden en God met hun lippen geprezen, maar hun harten bleven verstokt en ver van God.

[2] Ze zijn door de mond van vele profeten en andere wijze leraren talloze keren vermaand over hoe ze zich tegenover God moesten gedragen; maar hebben ze ook maar enigszins naar die vermaningen gehandeld?

[3] Ze waren onderling voortdurend in strijd gewikkeld en voerden oorlog om het bezit van aardse goederen. Eenmaal heb Ik hen daarvoor bestraft met de Babylonische gevangenschap, en wel door het zwaard van de heidense koning Nebukadnezar, en liet Ik hen daar veertig volle jaren in alle smaad en nood, opdat ze hun leven zouden beteren; maar toch heb Ik hen niet zonder profeten en leraren gelaten.

[4] Toen ze hun leven weer begonnen te beteren, liet Ik weer gebeuren dat ze naar hun land mochten terugkeren en de stad Jeruzalem en de tempel weer opbouwen, en ze werden weer een volk dat aanzien had.

[5] Alleen, toen het weer goed met hen ging, vergaten ze Mij geleidelijk aan weer, luisterden niet naar de profeten en leraren, maar vervolgden hen en ste­nigden verschillende van hen.

[6] Toen Ik zag dat het Joodse volk opnieuw geen acht meer begon te slaan op Mijn vermaningen, wekte Ik de Romeinen op; die kwamen met een machtig oorlogsleger, veroverden niet alleen het Beloofde Land, maar boven­dien nog veel meer van Azië, en stelden hardvochtige leenvorsten over de Joden en ook voor andere volkeren aan, maar lieten hen toch hun geschriften en godsdienst houden.

[7] Nu ben Ik tenslotte Zelf gekomen, ben herhaalde malen naar Jeruzalem gegaan, heb in de tempel onderwezen en heb het volk als Vader, zoals een kip haar kuikens, onder de vleugels van Mijn liefde, macht en wijsheid in bescherming willen nemen. Alleen, wat hebben Mijn verschijnen, Mijn leer en Mijn daden tot nu toe bewerkstelligd? Niets anders dan dat men Mij van dag tot dag meer haat, in alle richtingen vervolgt en Mij in volle ernst wat Mijn lichaam betreft probeert te doden - wat de Joden binnenkort ook zal lukken, opdat het gericht dat hen door de Schrift dreigend wordt voorgehou­den aan hen in vervulling gaat.

[8] Het oude Verbond zal ophouden te bestaan, zoals ook de profeet Daniël reeds heeft voorspeld, en er zal een nieuw Verbond gesloten worden, waar­binnen ook alle heidenen erfgenamen en bezitters van het rijk Gods worden. Want de Romeinen hebben het Beloofde Land al een keer veroverd, maar daarin niets verwoest; korte tijd na Mij zullen de Romeinen het opnieuw veroveren en het dan zodanig verwoesten, dat van de vele steden - Jeruzalem niet uitgezonderd - niet één steen op de andere zal blijven, en korte tijd daar­na zal men niet eens meer kunnen vaststellen op welke plaats de ene of de andere stad heeft gestaan.

[9] Als Ik dan nu hier heb gezegd dat het licht van de Joden zal worden weg­genomen en aan de heidenen zal worden gegeven -ben Ik dan onrechtvaar­dig? Of ga jij maar alle Joden voor Mij bekeren, zodat ze in Mij geloven, dan zal Ik het laatste gericht voor hen tegenhouden, het oude Verbond hernieu­wen en het ook voortaan tot aan het einde der tijden staande houden.

[10] Maar pas op hoe het je bij die onderneming zal vergaan! Ik zeg je: nog veel erger dan het jouw leraar Johannes is vergaan, die in de woestijn boete predikte tot vergeving van zonden, maar spoedig daarna door Herodes in de gevangenis werd gegooid, die hem naderhand op verzoek van de overspelige vrouw Herodias liet onthoofden.

[11] Denk je dat het jou beter zou vergaan, als jij nu in Mijn naam de hoge en trotse Joden van hun zonden zou gaan bekeren en hen hun talloze zonden voor zou houden?

[12] Als je hier met ook maar een vonkje licht in je verstand naar kijkt, zul je toch wel inzien dat de maat van de zonden van dit volk vol is geworden, zoals ook de maat van de zonden van de Hanochieten ten tijde van Noach vol was geworden, waarna vervolgens de zondvloed kwam die alle vijanden van God verzwolg.

[13] Of zijn de Joden in Jeruzalem nu soms vrienden van God, als ze niets anders in de zin hebben dan in Mij God, hun Heer en Vader, gevangen te nemen en te doden? Zou men zo'n volk nog verder moeten laten bestaan?

[14] Kijk, dat gaat niet, ter wille van de vele andere uitverkorenen; daarom .zal Ik de tijd tot de ondergang van Jeruzalem en de bevolking ervan dan ook sterk verkorten en het gericht laten komen!’

 

188 Over valse Christussen, valse profeten en valse wonderen

Wenken voor het gedrag van de leerlingen

 

[1] (De Heer:) 'Ja, vele Joden zullen ook in Mij geloven, en velen geloven al; maar het .zal niet lang duren voor er onder hen een groot aantal op zal staan, waarvan Ieder over MIJ een ander evangelie zal schrijven en verkondigen, zoals dat nu al op veel plaatsen het geval is, waardoor dan vele valse Christussen zullen ontstaan.Want deze valse verbreiders van Mijn leer zullen tegen hun leerlingen zeggen: 'Kijk, hier is de ware Christus -en ik kan het weten, aangezien ik Zijn ooggetuige was!' En een ander zal over zijn Christus hetzelfde beweren.

[2] En zo zullen deze valse profeten weldra ook grote verwarring stichten onder de heidenen, omdat ze in eerste instantie als Joden gemakkelijker geloof zullen vinden dan door Mij gewekte heidenen, en onder het predikaat 'in Mijn naam' zullen ze ook valse wonderen en tekenen doen, daardoor veel mensen verleiden en hen voor hun valse Christussen winnen.

[3] Ik zeg jullie dat nu, opdat jullie het kunnen weten, als jullie zelf nog op zulke valse profeten zullen stoten, en jullie dan niet geloven wat ze onder­richten, maar in Mijn naam tegen hen getuigen en het volk voor hen waar­schuwen, de valse profeten zelf echter straffen en hen ervan weerhouden Mijn leer te verbreiden.

[4] Als jullie in die werkzaamheden lauw worden, zullen jullie op zout lijken dat krachteloos en nutteloos is geworden. En als het zout krachteloos en nut­teloos is geworden, waarmee moet men de spijzen dan op smaak brengen? Leer de volkeren dus vooral dat ze zich moeten hoeden voor de valse profe­ten en hun woorden noch hun tekenen geloven!

[5] Jullie zelf moeten het echter niet oneens worden, in woorden noch in daden -maar geef alles in de volle, zichzelf nergens tegensprekende waarheid we~r aan de mensen zoals jullie het van Mij hebben ontvangen en bij Mij gezien hebben! Want als jullie het onder elkaar oneens worden en de een dit en de ander dat zal zeggen, zullen jullie daardoor zelf het onheil brengende zaad van de .tweedracht in Mijn leer leggen en je daarvoor bij Mij in weinig lof en beloning kunnen verheugen. Het meest echter zal men jullie herken­nen als Mijn echte leerlingen, als jullie elkaar liefhebben, zoals Ik ook jullie steeds heb liefgehad, en nooit tot twisten en geruzie vervallen, wat bij de valse profeten al heel gauw het geval zal zijn; daarbij zal de ene door hen verkon­digde Christus de andere onder allerlei vervloeking en verdoemenis vervol­gen, waardoor Mijn leer, die Ik jullie heb gegeven, evenzeer in stukken gebro­ken zal worden als binnenkort Jeruzalem en andere steden, waar geen steen op de andere wordt gelaten.

[6] Maar Ik zal Mijn leer toch wel helemaal zuiver weten te bewaren tot aan het einde der tijden.Wee echter mettertijd alle antichristenen! Ze zullen hun kwade praktijken niet veellanger bedrijven dan de Joden sinds de tijd van Mozes tot aan Mij toe met Mij hebben gedaan, en Ik zal hen bezoeken met een wereldgericht dat nog erger zal zijn dan dat ten tijde van Noach, Sodom en Gomorra, en nog veel andere steden en volkeren meer tot in deze tijd.

[7] Ik zal echter tot aan het einde der tijden voortdurend bij de Mijnen blij­ven en op verschillende wijzen naar hen toekomen, nu eens hier en dan weer daar; Ik zal in alle dingen Zelfhun Leraar zijn -want in die tijd zal Ik dan ook komen als een bliksem, die van het oosten tot het westen oplicht en alles ver­licht wat op aarde duister en donker was.

[8] Kijk, dat sterke licht van die bliksem zal hen, de tegenstanders namelijk, net zo vernietigen als het licht van een bliksem kreeften doodt, als het op hen schijnt! Er bestaat een overeenkomst tussen dieren en mensen die het voort­gaan in Mijn licht schuwen en voortdurend net als de Israëlieten naar de volle vleespotten van het duistere Egypte terugverlangen. Zo heeft een kreeft, die bij voorkeur in Egypte voortkomt, ook de eigenschap dat hij gewoonlijk zijn voedsel in duister slijk zoekt; en als hij al van tijd tot tijd per ongeluk naar het licht kruipt, maakt hij snel weer een terugtrekkende beweging en zoekt hij weer zijn duistere slijk op.

[9] Zeg Mij eens: lijken de Joden van nu in het Beloofde Land niet nog vol­komen op de door Mozes uit Egypte bevrijde Israëlieten, die in de woestijn, in plaats van vooruit te gaan om in het Beloofde Land te komen, enkel terug­verlangden naar de Egyptische vleespotten en daarom Mozes verweten dat hij hen uit Egypte had weggeleid, waar het hun zo goed was gegaan? Zijn derge­lijke mensen niet te vergelijken met die lelijke slijkdieren, die het licht van een bliksem niet kunnen verdragen en zich steeds achterwaarts in plaats van naar voren bewegen om hun voedsel te zoeken?

[10] Daarom heb Ik bij hun uiteindelijke gericht voorzien en bepaald, dat ze tenslotte allemaal zullen omkomen door het vuur en het licht van Mijn blik­sem.

[11] En zo zal datgene in vervulling gaan wat Ik jullie al eens bij gelegenheid heb gezegd, namelijk dat Ik de aarde tenslotte door vuur van haar vuil zal laten reinigen.

[12] Ik denk dat Ik je daarmee meer dan voldoende de reden heb getoond waarom het licht van de Joden afgenomen en aan de heidenen gegeven wordt.

[13] Weliswaar zullen de Joden als zodanig nog onder de heidenen voortbe­staan onder alle volkeren op aarde, en ze zullen nog op een Messias hopen, die echter niet meer zal komen; daarom zullen ze voortdurend lijken op dieren z~als honden en zwijnen, want een hond keert altijd terug naar wat hij heeft uitgespuwd en een zwijn naar de modderpoel waarin hij zich heeft gebaad en bevuild.

[14] De drievoudige bedekking voor het gelaat van Mozes zal voor hun ogen blijven hangen, aangezien ze het.heldere licht van de hemelen niet verdragen en daarin de innerlijke betekenis van de geschriften van Mozes en de profe­ten nooit zullen vatten en begrijpen.

[15] Ben je nu tevreden met deze goed gefundeerde verklaring van Mij?"

[16] De leerling van Johannes zei: 'O Heer en Meester, ik moet daar wel tevreden mee zijn, omdat ik nu maar al te duidelijk inzie dat het precies zo is en ook in de toekomst zal zijn, zoals U hier nu in alle duidelijkheid aan ons allen hebt geopenbaard.

[17] O, wie kan er iets aan doen dat de mensen hun vrije wil zozeer misbrui­ken en zich liever aan de leiband van de duivel laten rondleiden en verleiden dan Uw raad op te volgen, die hen zo graag wil verheffen tot alle vrijheid en hun het eeuwige leven in Uw rijk wil geven!

[18] Ik hoop alleen dat U, o Heer en Meester, nog heel veel middelen over zult houden om in de loop van vele tijden ook uit de kreeften mensen tevoorschijn te roepen, die U zullen herkennen; want U hebt hen toch niet op deze wereld laten komen om hen voor eeuwig wat hun ziel betreft zulke kreeften te laten blijven?'

[19] Ik zei: 'Wat aan de langdurige tijden van de toekomst is voorbehouden ligt verborgen in het raadsbesluit van Mijn liefde en wijsheid; het zal echte; nog lange tijden duren voor het licht van de laatste zon uit zal doven. De mensen zullen vele sterren aan de hemel zien uitdoven en weer andere in hun plaats zien treden -maar de eigenlijke kreeften zullen daarbij nog niet veel van hun lelijke gedaante kwijtgeraakt zijn. Maar bij Mij zijn duizend aardse jaren als een ogenblik; wat één lange tijd niet tot stand kan brengen, kan misschien een volgende of de duizendste tijdsperiode wel.

[20] Wie wil dat hij geholpen wordt, zal ook binnen korte tijd geholpen wor­den; wie echter in zijn starheid wil volharden, laat die volharden zolang het hem belieft -en wil hij daar eeuwig in volharden, dan staat hem dat ook vrij! Want ook het inwendige materiële lichaam van de aarde, evenals dat van de eindeloos vele andere hemellichamen, heeft zijn voeding nodig om in stand te blijven, en het zal verschrikkelijk lang duren voor een atoom uit het inwendige van de aarde weer het oppervlak ervan zal bereiken.

[21] Je zult weliswaar niet begrijpen wat Ik hiermee wil zeggen: de verloren Zoon is weliswaar al op zijn weg terug, maar er zullen nog bijna eindeloos lange tijden nodig zijn, voor hij geheel en al in het oude Vaderhuis terug zal komen.

[22] Op kleine schaal lijkt evenwel iedere zondaar op een verloren zoon, over wiens ware terugkeer grotere blijdschap zal zijn dan over negenennegentig rechtvaardigen, voor wie boete niet noodzakelijk is.

[23] Het woord dat Ik tot jullie spreek geldt echter niet alleen voor deze aarde, maar op analoge wijze voor de hele oneindigheid; want Mijn woorden zijn geen menselijke woorden, maar Gods woorden, en ze worden ook door de talloze myriaden engelen gehoord en van het ene einde van Mijn einde­loos vele scheppingen naar het andere gedragen en zullen overal hun uitwer­king hebben.

[24] Dit begrijp je ook niet; maar wanneer je in de geest wedergeboren bent, zul je ook in de eindeloze diepte van Mijn ontferming kunnen blikken. Neem voorlopig genoegen met wat je nu hebt gehoord; want soortgelijke dingen als die Ik nu tegen jullie heb gezegd zal Ik in deze wereld niet veel meer zeggen! Houd het dus bij en in jezelf tot de tijd van jullie innerlijke ver­lichting, waarna ook jullie met begrijpende en verlichte mensen kunnen spreken over alles wat jullie van Mij hebben gehoord; maar houd het vóór je tegenover niet begrijpende mensen, en werp Mijn parels niet als voer voor de zwijnen!'

[25] De leerlingen hielden dit voor zich, hielden zich daar ook aan bij het verbreiden van Mijn leer en hebben met name aan de Joden weinig andere dingen over Mij geopenbaard dan vooral Mijn lijden en sterven en Mijn opstanding, en dat Ik dienovereenkomstig werkelijk de Messias was. Maar zelfs over deze laatste gebeurtenissen waren ze het niet volkomen met elkaar eens. Dat blijkt al uit het feit dat na het bericht van de vrouwen over Mijn opstanding -met name dat van Magdalena -enkelen van de leerlingen geloofden, anderen weer niet en de mededeling van de vrouwen voor een sprookje hielden, tot Ik persoonlijk aan hen verscheen en nog heel wat moei­te had om hen er volledig van te overtuigen dat Ik opgestaan was. Bij deze gelegenheid heb Ik de leerlingen weliswaar gezegd dat ze zich er vooral voor moesten hoeden dat ze het oneens met elkaar zouden worden; maar het ging bij en onder hen net zo als bij andere mensen: hun geest was gewillig, maar hun vlees zwak.

 

189 De moeilijkheid van het ambt van leraar

 

[1] Terwijl wij nog zo aan tafel bij elkaar zaten en brood en wijn tot ons namen, zei Barnabas, die een Farizeeër was, zoals jullie weten: 'Heer en Meester, als U mij ook als waardig zou beschouwen om Uw leer onder de mensen te verbreiden, zou ik niet één woord van Uw leer weglaten en er ook niet één aan toevoegen!'

[2] Ik zei: 'Je bent weliswaar een Jood en hebt het door je aanzienlijke ver­mogen zover gebracht dat je Farizeeër bent geworden, aangezien je kon aan­tonen dat je van de stam van Levi bent; maar je bent onder Grieken opgevoed en hebt daardoor ook veel Griekse onbuigzaamheid aangenomen, en na ver­loop van tijd zul je met een andere leerling van Mij niet zo goed overweg kunnen. Maar Ik zal jullie allemaal iets zeggen, dus luister naar Mij!

[3] Een ware verbreider van Mijn leer moet als een zeer ervaren, meegaande en buitengewoon bekwame arts zijn.

[4] Zo komt bijvoorbeeld een arts in een dorp, waar hij bij veel zieken wordt geroepen, die aan jicht en allerlei koortsen lijden. Nu denkt de arts bij zich­zelf: 'Dergelijke zieken heb ik al veel behandeld en hen met dit of dat genees­middel geholpen, en deze zieken hier lijden aan dezelfde ziekten; ik zal hun dus dezelfde geneesmiddelen geven, dan zullen ze gezond worden!' De arts doet dat - en zie, de zieken worden door zijn medicijnen steeds slechter in plaats van beter, verliezen het vertrouwen in hem en zoeken een andere arts! De arts wordt daar boos over en zegt bij zichzelf: 'Deze medicijnen van mij hebben al zoveel mensen geholpen; waarom nu juist deze dan niet?', en hij gaat geërgerd naar huis.

[5] Weldra kwam de arts die als tweede geroepen was. Hij was verstandiger dan de eerste en informeerde eerst hoe de zieke had geleefd, wat voor voed­sel hij tot zich had genomen en door welke ziekten hij al vanaf zijn jeugd gekweld werd. En zo informeerde hij naar nog meer dingen waar een wijze arts naar dient te informeren, en aan de hand daarvan stelde hij zijn genees­middelen vast: voor de ene zieke dit, voor een andere weer heel iets anders. En kijk, die arts die deze moeite nam genas spoedig de zieken in het hele dorp, omdat hij de kunst verstond zijn geneesmiddelen af te stemmen op de verschillende karakters en eigenschappen van zijn zieken.

[6] Zoals een arts alleen op deze manier -als het niet echt te laat is -gelukki­ge genezingen bij een zieke kan bewerkstelligen, zo kan een echte zielenarts dat ook bij de vele zielszieke mensen op deze wereld, waarvan de ene ziel lichtgelovig is, de andere weinig geneigd om te geloven, weer een andere hoogmoedig, of gierig, zelfzuchtig en vele van dergelijke dingen meer. Als nu de zielenarts bij zulke zielen komt en direct op starre wijze de leer die hij van Mij heeft ontvangen aan die uiteenlopende zielen begint te verkondigen, zal dat niet veel nut hebben.

[7] Wie niet met de wenenden weet te wenen, met de lachenden te lachen, met de opgewekten zelf opgewekt en met de ernstigen zelf ernstig te zijn, is nog niet geschikt om Mijn rijk op aarde te verbreiden en lijkt in dat opzicht op een landman die bij het omploegen van een veld wel zijn hand aan de ploeg slaat, maar steeds achter zich kijkt om te zien hoe de voren liggen; daar­bij vergeet hij de ploeg, die scheef ging door te weinig oplettendheid van de ploeger, en er rest hem niets anders dan de ploeg terug te trekken naar de plek waar hij nog recht ging, om daar weer opnieuw te beginnen met ploegen.

[8] Zo is het ook met de leraren die alle mensen -welk karakter en wat voor aangeboren eigenschappen ze ook hebben - op een en dezelfde manier ergens in willen onderrichten. Enkelen van die mensen zullen iets van dat onderricht vatten, omdat het onderricht precies geschikt was voor hun capa­citeiten; de anderen zullen echter onwetend en onbekwamer dan voorheen de leraar verlaten.

[9] Ook bij het verbreiden van Mijn leer moet er dus goed op gelet worden wat voor mensen het zijn aan wie jullie Mijn leer verkondigen, anders zal het weinig nut hebben.

[10] Een lichtgelovige zal al gauw alles geloven -met name wanneer jullie de leer nog met een wonder bekrachtigen; maar bedenk daarbij: wie al te gemakkelijk iets nieuws aanneemt, laat het ook even gemakkelijk weer varen, vooral als hij onder druk staat van een verzoeking. Met iemand die moeilijk iets gelooft zullen jullie weliswaar veel meer werk hebben -maar als jullie hem eenmaal hebben gewonnen, zal hij ook blijven bij wat hij heeft aange­nomen. Daarom moeten jullie bij hem ook meer moeite doen dan bij licht­gelovige mensen. Vertrouw die niet, omdat ze zo graag en zonder veel moei­te jullie leer hebben aangenomen. Want als jullie weer naar hen toekomen, zal misschien nauwelijks de helft van hen zich nog aan jullie leer houden, en de andere helft naar hun oude, onzuivere geloof terugkeren of een andere, valse profeet aanhangen.

[11] Wees dus volkomen eensgezind in datgene wat Mijn leer betreft -maar wat het overdragen ervan betreft moeten jullie eerst bekijken wat voor men­sen jullie vóór je hebben; begin hun daarna pas Mijn evangelie te verkondi­gen, dan zullen jullie overal nuttig werk verrichten!

[12] Denk daarbij ook aan het aloude Romeinse spreekwoord, volgens welk er van een zeer plomp en verrot houtblok geen Godheid gevormd kan wor­den en dat een zachtmoedige, vreesachtige duif nog nooit een adelaar uit haar eieren heeft uitgebroed! Wees dus ook -zoals Ik jullie al vaker heb gezegd ­sluwals slangen, maar toch vol zachtmoedigheid als de duiven!

[13] Het ambt van leraar is een van de moeilijkste beroepen; maar heil dege­ne die dat ambt bekwaam weet te vervullen!'

[14] Hierop zei Barnabas: 'O Heer en Meester, U hebt nu heel duidelijk de zuivere waarheid gesproken; want ik ben vroeger ook leraar geweest en heb ervaren hoe moeilijk het is om met uiteenlopende mensen om te gaan. Daarom zal ik deze raad van U ook boven alles goed ter harte nemen en hem in daden omzetten! ,

[15] Ik zei: 'Dat zul je wel doen; maar jij zult ook een van de eersten zijn die met een door Mij uitverkoren leerling van Mij zal botsen, en dan zullen jullie voor geruime tijd uit elkaar gaan. Ik vertel niet wanneer, bij welke gelegen­heid en met welke leerling; maar wanneer het gebeurt, zul je je herinneren wat Ik je zojuist heb gezegd.'

[16] Daarop zei Barnabas: 'Heer en Meester, aangezien U dat al van tevoren weet, zou het voor U toch ook mogelijk moeten zijn om zo'n onaangenaam voorval al van tevoren op de juiste manier te verhinderen!'

[17] Ik zei: 'Jullie, Mijn leerlingen, zijn nu de meest vrije mensen op de hele aarde, en juist jullie wil Ik niet de minste boei aanleggen vanuit Mijn almacht; want als Ik jullie de wereld instuur om andere mensen in Mijn naam van hun boeien van het harde knechtschap onder de wet te bevrijden -kan Ik jullie toch niet als geboeide knechten uitzenden? Als Ik dat zou doen, zou het er met het vrijmaken en verlossen slecht uitzien bij de mensen; want in dat geval zou hun een nieuw, zwaarder juk opgelegd worden dan het oude was en zou Mijn komst op deze aarde van geen enkel nut zijn.

[18] Ik wek jullie echter tot apostelen en profeten van het nieuwe en niet meer van het oude Verbond en maak jullie daardoor tot de eerste verlosten op deze aarde, opdat door jullie Mijn verlossing op de juiste manier en in de vol­maakte orde van Mijn eeuwige liefde, wijsheid en macht op alle mensen overgaat. -Heb jij, Barnabas, dat begrepen?'

[19] Barnabas zei dat hij het goed had begrepen, en allen zeiden hetzelfde.

[20] Ik zei tegen hen: 'Blijf in Mij, dan zal Ik bij jullie blijven tot aan het einde der tijden en zal ieder van jullie op zijn jongste dag in Mijn rijk opwekken!'

 

190 De priester van Apollo informeert naar de Heer

 

[1] Toen Ik dat had gezegd, liet de priester van Apollo via een bode aan de waard meedelen, dat hij met nog twee andere heidense priesters zou komen kijken hoe de God van de Joden, die naar verluidde onder zijn dak verbleef, er uitzag.

[2] Wij zeiden tegen de bode dat dit een openbare herberg was en dat het iedereen vrijstond om hier binnen te gaan.

[3] Deze Apollopriester en zijn twee ondergeschikte priesters hadden via het personeel van de waard gehoord dat er zich een God van de Joden bij de waard bevond, die vele ongehoorde wonderen deed, die nog nooit waren ver­richt.

[4] De bode ging onmiddellijk naar buiten en deelde de drie heidense pries­ters mee, dat ze vrij naar binnen konden gaan als ze wilden.

[5] Daarop aarzelden de priesters niet lang en kwamen dadelijk naar ons toe in de gastenkamer.

[6] De Apollopriester wendde zich direct tot de opperstadsrechter en zei: 'Door mijn god Apollo verlichte opperstadsrechter, zeg mij wie van deze vele Joden die aan de tafel zitten, de wonderendoende god van de Joden is, opdat ook ik voor hem buig en hem eer betoon; want wij priesters van de goden van Egypte, Griekenland en Rome weten ook de goden van andere volkeren te eren, naar de mate dat ze dat verdienen!’

[7] De opperstadsrechter keek Mij enigszins vragend aan, of hij deze inge­beelde opperpriester van Apollo antwoord moest geven of niet.

[8] Ik gaf hem echter een wenk dat hij hem eerst een volle beker wijn moest aanbieden en zeggen dat het water uit de waterkelder van de waard was.

[9] De opperstadsrechter begreep Mijn wenk en zei tegen de Apollo­priester, die er merkwaardig onnozel uitzag: 'Hier naast ons staat nog een klei­ne, lege tafel; ga daar zitten! En hier zijn ook drie bekers, gevuld met water uit de waterkelder van de waard, zodat jullie eerst je dorst kunnen lessen met dit beste water van onze hele stad!’

[10] Onmiddellijk werden er drie volle bekers voor de drie neergezet, en de Apollopriester, die weliswaar geen speciale vriend van water was, proefde het toch en ontdekte dat het geen water, maar de beste Cyperse wijn was, die alleen aan de tafels van de keizer werd gedronken. Hij dronk zijn beker dan ook meteen tot de laatste druppel leeg, en zijn twee onderpriesters volgden zijn voorbeeld.

[11] Toen de Apollopriester zijn beker leeggedronken had, zei hij vol ver­bazing: 'Wat, moet dat water uit de kelder van de waard zijn? Dat is een van de beste wijnen van het eiland Cyprus! Waar heeft ooit een waterkelder zulk water gehad? Dat is niet mogelijk, jullie houden me voor de gek!'

[12] De opperstadsrechter zei: 'Laat je dan maar door de waard zelf naar zijn waterput brengen en schep daar zelf water uit en drink het; kom dan weer terug en zeg of men je voor de gek heeft gehouden! Maar Je zult de waard toch niet voor zo onzinnig en onnozel houden dat hij voor ontzettend veel geld enkele honderden zakken van de beste wijn uit Cyprus heeft laten komen en die toen uit de zakken in zijn waterkelder heeft gegoten!'

[13] Hierop stond de Apollopriester onmiddellijk op, en de waard vergezel­de hem samen met zijn twee onderpriesters naar de waterkelder; hij gaf de opperpriester de putemmer in de hand en zei: 'Put nu zelf het water en proef het dan!'

[14] Dat deed de Apollopriester direct, en hij ontdekte dat het geen water, maar voortreffelijke wijn was. Zijn twee onderpriesters deden insgelijks en ontdekten hetzelfde; ze raadden de waard aan om zulk kostbaar water niet zo in de waterkelder te laten, maar er veel wijnzakken mee te vullen en het te bewaren voor voorname gasten, die hem er graag flink voor zouden willen betalen.

[15] De waard zei: 'Daar heb ik van Degene die het water in mijn waterput in de kostelijkste wijn veranderd heeft, geen bevel of bevoegdheid voor ont­vangen, en daarom moet het blijven zoals het is!'

[16] Daar konden de priesters niets tegenin brengen, en ze begaven zich weer samen met de waard naar ons in de gastenkamer.

[17] Toen ze hun vroegere plaatsen weer innamen, zei de Apollopriester met een zeker pathos tegen de opperstadsrechter: 'Heer, zoiets hebben we van al onze goden, van Jupiter tot de kleinste bronnimf, nog nooit gehoord; wij hebben al met vele honderden vooraanstaande magiërs te maken gehad en die konden veel wonderbaarlijke dingen tot stand brengen -maar om water in wijn te veranderen is nog bij geen van hen opgekomen! Ik vraag u dus mij in dit tamelijk talrijke gezelschap degene aan te wijzen, aan wie ik mijn grootste hoogachting en eerbied dien te betuigen!’

[18] Hierop zei de opperstadsrechter met Mijn toestemming: 'Degene die rechts van mij zit is de Heer van alle heerlijkheid, de Meester van alle mees­ters en de God van alle goden!’

[19] Toen de Apollopriester dat hoorde, zei hij: 'Dan zou hij zelfs het voor alle goden ondoorgrondelijke fatum zijn, waarvan zijzelf afhankelijk zijn, evenals de zon, de maan en alle sterren en de hele aarde met alles wat zich daarop en daarin bevindt. En er staat meen ik ook in een oud Egyptisch boek geschreven dat deze ondoorgrondelijke Godheid -het noodlot namelijk ­zich eenmaal aan de goden en ook aan de mensen van deze aarde nader zal openbaren.

[20] Vandaag heb ik zoals gewoonlijk bij het opgaan van de zon voor alle mensen mijn ochtendgroet aan de god Apollo gebracht, maar daarbij was ik buitengewoon verrast toen ik twee zonnen na elkaar zag opgaan. Maar ik was nog meer verrast, toen ik boven en onder de tweede zon heel duidelijk geschreven woorden waarnam, die ik echter niet kon lezen, omdat ze met Hebreeuwse letters waren geschreven, en derhalve de betekenis ervan nog minder kon begrijpen.

[21] Maar ik dacht wel bij mijzelf dat zoiets een zeer buitengewone betekenis moest hebben. En toen ik later overal informeerde of behalve ik nog iemand anders deze bijzondere zonsopgang had gadegeslagen, kwam ik daarbij ook bij de mensen van deze herberg, en dezen wisten mij te vertellen dat de God

van de Joden begeleid door verscheidene dienaren hier gisteren tegen de avond werkelijk Zijn intrek had genomen en hier nog verbleef.Als U, o Heer, Meester en God, diegene bent, vergeef mij dan dat ook ik -hoewel ik een heidense priester ben -U hier mijn volle hoogachting en eerbied betuig, en Uw goddelijke toestemming vraag om voor U in onze stad op het hoogste punt een tempel te mogen bouwen om U daarin te allen tijde zeer hoog te vereren!'

 

191 Het ware vereren van God en afgodendienst

 

[1] Ik zei: 'Laat dat maar achterwege; want Mijn tempel is overal, met name in het hart van de mensen die in Mij geloven, Mij boven alles liefhebben en Mijn geboden houden!

[2] Bekijk de aarde eens met alles wat zij draagt en bevat, en ook het firma­ment! Dat is ook allemaal Mijn tempel, die Ikzelf heb gebouwd; daarom heb Ik geen tempel nodig die door mensenhanden is gemaakt. Maar als jij gelooft dat Ik de Heer ben, keer je dan af van je afgoden en je tempels, die door men­senhanden zijn gemaakt! Als de mensen, die de goden met hun handen maak­ten en toen tempels voor hen bouwden, waar ze offers brachten en aan de mensen die ook offers brachten, allerlei voordelen beloofden, al niet zoveel macht bezaten om ook maar het allereenvoudigste mosplantje uit de aarde te laten groeien -wat moeten dan jullie goden en tempels, die door hen zijn gemaakt, voor macht bezitten?

[3] De priesters bezitten wel een slechte macht, namelijk die van bedrog en de macht om een zeer duister bijgeloof in het gemoed van de mensen op te wekken; die macht is afkomstig van de overste van de duivels, die langs zijn geheime wegen de harten van alle mensen weet te verduisteren, om daarna zijn rijk met hen te verrijken en te vergroten.

[4] Maar wee degenen die wel weten dat datgene wat ze de mensen leren, niets voorstelt, maar niettemin de mensen de duisternis in leiden om hen in het zweet van hun aangezicht voor hen te laten werken en zichzelf door de offers die ze van hen verlangen een buitengewoon goed werelds, moeiteloos en zorgeloos leven te verschaffen!

[5] Ik zeg jullie dat Ik Mij over de arme, misleide mensen wel zal ontfermen, maar nooit over degenen die misleiden; want die weten wat ze doen -maar de anderen weten het niet.

[6] Jijzelf hebt nog nooit serieus in een van je goden geloofd, maar toch heb je andere mensen gedwongen om in datgene te geloven, wat jij al lange tijd voor een pure fabel van de ouden hield.

[7] Als je jezelf van de ondergang wilt redden, keer dan al je goden de rug toe, onderricht de door jou bedrogen mensen over de ene, ware God van de Joden; dan kun jij ook eenmaal deelhebben aan Mijn rijk, dat niet van deze wereld is, maar van de geestelijke wereld aan gene zijde, waar jij geen weet van hebt!’

[8] Hierop zei de Apollopriester: 'O Heer, Meester en God, dat zal moeilijk voor ons worden! Want de mensen zijn nog te zeer doordrongen van de oude waan dat onze goden in alle realiteit bestaan; en als wij het tegenovergestelde gaan onderrichten, zullen wij gevaar lopen door het volk te worden vervolgd en mishandeld.'

[9] Ik zei: 'Als jullie zelf in Mij geloven, zal dat geloof jullie de kracht verle­nen om ook het onmogelijke gemakkelijk mogelijk te maken!'

[10] De Apollopriester zei: 'Wij hebben nu gezien dat voor Uw wil niets onmogelijk is; als U wilt, kunt U onze afgodstempels in één ogenblik vernie­tigen. Wij zijn dan aan het volk geen verantwoording schuldig en kunnen dan des te gemakkelijker tegen het volk over U beginnen te spreken. Want het ontbreekt hier niet aan getuigen over dat wat U bent; ten eerste is onze opperstadsrechter een volkomen geldige getuige, verder de waard en zijn huispersoneel en ook die Joden daar.'

[11] Ik zei: 'Dat zou wel kunnen -maar het is beter dat jullie eerst bij goede gelegenheden het volk over Mij onderrichten en dat het volk dan zelf de tempels en de heilige bossen eromheen aanpakt, die op zichzelf eerder dor struikgewas dan voorname heilige bossen zijn.'

[12] Daarop zei de Apollopriester: ' Meester, Heer en God!

[13] Na die uitroep zei Ik tegen hem: 'Als je met Mij spreekt, noem Mij dan enkel Heer en Meester; maar noem Mij pas God, als je in jezelf beseft wat de Godheid is. En nu kun je verder spreken!'

[14] Toen zei de Apollopriester: 'Maar hoe zijn al die goden ontstaan? Ik zal het niet hebben over de kleine goden, de bijgoden en halfgoden, en evenmin over de vrouwelijke godheden; maar die mannelijke godheden, die zover onze herinnering reikt de oudste Egyptenaren al hebben vereerd, moeten toch enige betekenis hebben -want deze goden kunnen toch niet zomaar uit het niets in het voorstellingsvermogen van de mensen zijn gekomen! U, o Heer en Meester, zult dat beslist geheel en al weten!

 

192 Het ontstaan van het afgodendom

 

[1] Ik zei: 'De oerbewoners van Egypte, die nakomelingen van Noach waren, hebben ook de kennis van de ene, enig ware God naar dit land gebracht en hebben de enig ware God meer dan zevenhonderd jaar lang vereerd, en er bestaat nog een tempel die uit een grote granietrots is gehouwen, die vier opeenvolgende leiders van de herders hebben gebouwd om de enig ware God te vereren.

[2] Helemaal achter in deze tempel heeft men een belangrijk opschrift in de stenen wand gebeiteld, en wel met de volgende paar woorden: Ja bu sim bil ­wat zoveel betekent als 'Ik was, ben en zal zijn!'

[3] Volgens deze opvatting van de Godheid vereerden de oerbewoners de ene en enige echt ware God, evenals Abraham in dit land, en de geest Gods was met hen en leerde hun grote dingen.

[4] Later begonnen deze door de geest Gods onderwezen oerbewoners ech­ter dieper over het wezen van de Godheid na te denken, en wel des te dieper naarmate ze meer vertrouwd raakten met de krachten van de natuur.

[5] Iedere kracht die zij onderkenden werd als een specifieke eigenschap van de ene oerkracht in de Godheid weergegeven. Om het volk daar gemakkelij­ker in te onderrichten begon men deze uit de ene Godheid vloeiende krach­ten door middel van overeenstemmende beelden aanschouwelijker te maken voor het volk, en men zei daarom ook tegen het volk, dat ieder van die krach­ten eveneens heilig en goddelijke verering waardig was, omdat hij van de ene en enig ware God uitging.

[6] Men stelde leraren aan en richtte ook scholen op, en er werd aanvankelijk op de scholen weliswaar over de Hoofd oergod onderwezen, maar daarna ging de leer het accent leggen op de specifieke uitstromingen van de godde­lijke kracht; daarna werden er al gauw voor iedere kracht weer eigen leraren en scholen opgericht, die iedere leerling eerst moest doorlopen, voor hij na het afleggen van examens op de hoofdschool aangenomen werd.

[7] Mettertijd werden deze leraren priesters van de afzonderlijke goddelijke krachten of eigenschappen, en iedere priester kon zodoende optimaal instaan voor wat hij moest onderwijzen.

[8] Toen het volk in de loop der tijd echter sterk in aantal toenam, werden de scholen, waarvan er aanvankelijk maar een paar waren, te weinig. Men bouw­de toen meerdere scholen en tempels, en voorzag die tempels van de daarbij­ behorende beelden van de goddelijke kracht; men ontdekte ook voortdurend nog meer afzonderlijke uit de ene Godheid vloeiende krachten, richtte daar eveneens weer kleinere scholen voor op en voorzag de tempels van nieuwe, daar weer bijbehorende godheden, die overeenstemmende afbeeldingen van krachten uit de ene, enig ware Godheid waren. Tenslotte stelde men voor de leraren en priesters gemakkelijke leringen op, volgens welke het voldoende was om slechts één zo'n kracht, die in een tempel werd voorgesteld, als god­delijk te erkennen en te vereren; want daardoor zou men ook de Hoofd oer­god in al Zijn afzonderlijke uitstromingen van kracht en werkzaamheid erkennen en vereren.

[9] Zodoende bleef de eigenlijke, belangrijkste kennis van de enig ware Godheid alleen nog onder de steeds trager en heerszuchtiger wordende pries­ters bestaan. Het volk werd echter, al naargelang het werk dat verricht werd, alleen maar verplicht tot het erkennen en vereren van de vele afzonderlijke krachtsuitstromingen van de ene Godheid, en slechts weinigen werd het meer toegestaan om zich in de hoge scholen in de diepere geheimen te laten inwij­den.

[10] Er kwamen ook van alle kanten vreemdelingen naar Egypte, die in de wijsheid van de Egyptenaren ingewijd wensten te worden. Maar de Egyptenaren, dat wil zeggen de priesters, voerden hen wel van tempel naar tempel en van school naar school, maar onderwezen hen alleen maar via de afbeeldingen in de tempels, welke afbeeldingen gerelateerd waren aan de ene Hoofdgod. De vreemdelingen namen behalve enkele leringen ook de vele beelden mee naar hun eigen land, die ze voor geld konden kopen, en bouw­den daar ook tempels en scholen voor, waar ze leraren en priesters aanstelden.

[11] En kijk, zo ontstond toen het afgodendom en de beeldenverering, en de mensen werden tot het geloof gebracht dat ze alles hadden gedaan, wanneer ze alleen maar één of ook verschillende beelden, die voor hen in de tempels werden neergezet, werkelijk vereerden en hun naar vermogen vlijtig offers brachten!

[12] De ene en enig ware Godheid heeft men met een zekere vrees en schroom vereerd als het onverbiddelijk noodlot, en de Grieken hebben voor dit noodlot zelfs een tempel gebouwd, en wel met de benaming: 'Gewijd aan de enige aan alle mensen onbekende God'. In die tempel was dan ook geen enkel beeld geplaatst, maar alleen een cirkel, die met de 'sluier van Isis' bedekt was, waar niemand achter kon en mocht kijken.

[13] Daarmee heb je nu in deze paar woorden van Mij een volledige uitleg over de achtergrond van de vele heidense afgodenbeelden.'

 

193 Het ontstaan van de Apollo verering

 

[1] (De Heer:) 'Jij noemt jezelf Apollopriester en weet niet eens welke speci­fieke, van God uitstromende kracht bij de oorspronkelijke Egyptenaren door Apollo werd voorgesteld.

[2] Kijk, reeds bij de eerste bewoners van dat land werd de behoefte aan een duidelijker tijdsindeling steeds sterker voelbaar; want ze zagen wel dat de tijd dag en nacht hetzelfde verliep en zichzelf door de duur van de dag en de nacht in stukken deelde!

[3] De dag deelde zichzelf weliswaar ook in verschillende delen, doordat de zon in een halve dag haar grootste hoogte bereikt; maar met de nacht hadden ze meer moeite. Bepaalde sterren dienden hun wel als houvast; maar ze merk­ten al gauw dat de sterren niet steeds op dezelfde tijd op­ en ondergaan. Het was zodoende moeilijker om de tijd 's nachts in te delen dan overdag.

[4] Eerst richtte men op tamelijk grote vlakten hoge zuilen op en observeer­de de loop van de schaduw daarvan. Met stenen gaf men de opgang en de ondergang van de zon aan, vanaf deze punten maakte men vervolgens op de lijn van de schaduw kleinere indelingen, en welovereenkomstig de tijdsduur die iemand bij een gemiddelde loopsnelheid nodig had om een bepaalde afstand af te leggen.

[5] Zo'n afstand werd dan een 'veldweg' genoemd, en maakte ongeveer een vierde deel van het huidige uur uit. De tijdsduur van een veldweg gaf men met kleine stenen aan, die van vier veldwegen met grotere stenen; de hoofd­zuil in het midden vormde de middag, en van daaruit werden natuurlijk al naargelang de stand van de zon op gemakkelijk te begrijpen wijze ook ver­schillende rijen van zulke stenen neergelegd om de tijd te meten.

[6] Men noemde die tijdmeters op de velden 'Sa-pollo', dat betekent: voor het veld, en men koos die benaming om voor de herders en andere veldarbei­ders de tijd vast te kunnen stellen.

[7] Zo'n zuil versierde men ook al gauw met een beeld, dat in zijn ene hand de zon hield, vervaardigd uit gloeiend brons, waartegen door de wachter van de veldtijdmeter met een hamer op een lange steel geslagen moest worden, en wel met evenveel slagen als de schaduw zich uren van de zonsopgang had ver­wijderd.

[8] Daaraan wisten de herders en de veldarbeiders hoe laat het was en wat ze op die tijd moesten doen.

[9] Dat men later het veldbeeld ook in allerlei verschillende gedaanten op de zuil plaatste, om daardoor de vlucht van de tijd nog aanschouwelijker te maken voor de mensen, spreekt vanzelf.

[10] Na verloop van tijd was men niet langer tevreden met dit instrument voor het meten van de veldtijd, waarmee men immers 's nachts de tijd niet kon meten; men wijdde steeds intensiever aandacht aan de sterren en ontdek­te de jullie bekende twaalf sterrenbeelden en gaf daar namen aan overeen­komstig in Egypte van maand tot maand optredende, geheel natuurlijke ver­schijnselen­ waaronder ook vier menselijke namen voorkwamen: de water­man, de tweelingen, de boogschutter en de maagd -en noemde die sterren­beelden samen de 'dierenriem'.

[11] Hoe meer aandacht men aan deze sterrenbeelden schonk, des te precie­zer begon men ook de tijd van de nacht in te delen, en in de stad Diadeira (Diathira) * (* Bij het huidige Dendera, ten noorden van Thebe.) richtte men een reusachtige, uit kunstig behouwen stenen samen­gestelde dierenriem op, die heden ten dage nog bestaat en door alle sterren­kundigen als een groot kunstwerk wordt bewonderd.

[12] Aan de hand van deze korte uitleg van Mij zul je nu gemakkelijk inzien hoe jouw god Apollo oorspronkelijk is ontstaan, en waarom de mensen hem later tot god van de zon en ook god van verscheidene kunsten en weten­schappen maakten; dan zul je ook begrijpen dat er in werkelijkheid nooit een god Apollo heeft bestaan. Maar omdat door de ouden de tijd ook gezien werd als een belangrijk uitvloeisel van de goddelijke kracht, werd ook dat beeld aan de twaalf hoofdgoden toegevoegd, terwijl die twaalf hoofdgoden op zichzelf niets anders waren dan de door mensen onderscheiden twaalf voornaamste uitvloeisels van de ene oergoddelijke kracht.

[13] Daaruit kun je nu wel afleiden hoe naderhand de vele andere goden en afgoden zijn ontstaan, en nu zul je ook wel weten hoe je jouw blinde heide­nen moet onderrichten, zodat ze weer terug kunnen keren naar Mij, het ene en enig ware oergoddelijke Wezen, het Zijn van al het zijn en het Leven van al het leven.'

 

194 De vermaning van de Heer tot liefde en geduld

bij het verbreiden van Zijn leer

 

[1] Hierop zei de Apollopriester: 'O Heer en Meester, wat zijn wij heide­nen tot nu toe nog onbeschrijfelijk blind en dwaas geweest! De zaak ligt nu zo duidelijk voor mij alsof ikzelf in de oertijd van de Egyptenaren had geleefd en eraan mee had gedaan en gewerkt; maar het is me nu ook duidelijk, dat er veel inspanning en werk voor nodig zal zijn om de vele heidenen tot de sfeer van het licht der waarheid te verheffen.

[2] In mijn kleine kring zal ik wel alle moeite doen, en ik hoop dat ik mijn volkje snel in orde zal hebben; maar de landen en volkeren van de heidenen zijn wijd over de aarde verspreid. Er zullen dan ook een veellangere tijd en heel veel moedige leraren nodig zijn, voordat zij met het neerhalen van de vele afgodstempels klaar zullen zijn.

[3] Maar vertrouwend op Uw hulp zal dat na geruime tijd wel in orde komen; want het beste van onze heidense godsdienst is, dat zij van de kant van de regering niet met dwang aan de mensen is opgelegd, en het staat iede­re echte Romein vrij om te geloven wat hij wil of ook om niet te geloven, maar te leven en te handelen volgens de leer van de filosofen, waar de Grieken en Romeinen er veel van hebben.

[4] Voor de regering is het voldoende dat men een trouw staatsburger is en zich haar wijze staatswetten laat welgevallen; maar om het geloof in deze of gene god bekommert de regering zich weinig of helemaal niet en laat een ieder zijn vrije wil.

[5] Of ik een cynicus, een pythagoreeër, een volgeling van Plato of Aristoteles dan wel een epicurist ben en daarnaar handel, dat staat mij allemaal vrij, even­als ook de leer van Mozes bij ons Romeinen nog nooit tot de van staatswege verboden leerstelsels heeft gehoord; en ik geloof daarom dat Uw leer, o Heer en Meester, bij de vele betere heidenen eerder ingang zal vinden dan bij vele Joden, die zelfhun eigen leer niet begrijpen en ook over de werkzame krach­ten in de natuur geen kennis bezitten en datgene wat ze daarvan weten, aan de heidenen hebben ontleend.

[6] Ik denk dus dat het veel vruchtbaarder zal zijn een natuurkundige Uw evangelie te verkondigen dan die mensen, die tot nu toe nog steeds niet weten waarom het water vanuit de hoogte steeds naar het laagste gebied bij de zee stroomt, en waarom een steen vanuit de hoogte naar beneden valt en niet omgekeerd. Dat weten wij Romeinen wel, hoewel niet tot in de grond van de zaak, maar toch voor het belangrijkste deel! Ik dank U, o Heer en Meester, voor Uw wijze les!'

[7] Hierop zei de opperstadsrechter: 'O Heer en Meester, ik heb bij deze gelegenheid ook enorm veel gewonnen, en ik weet wat mij te doen staat om de heidenen op de juiste wijze te bekeren!'

[8] Ik zei tegen hem: 'Wat jullie in Mijn naam doen, doe dat met alle liefde en geduld; want met het zwaard in de hand moeten jullie de mensen Mijn evan­gelie niet verkondigen! Ik denk echter dat het heel veel mensen buitenge­woon welkom zal zijn om uit hun langdurige, diepe duisternis in het zeer heldere licht des levens gebracht te worden.

[9] Neem aan Mij een voorbeeld, want ook Ik ben hier onder jullie vollief­de en geduld, heb tegen niemand ook maar één hard woord gezegd en heb niemand gedwongen om in Mij te geloven, behalve door de weinige wonde­ren uit liefde, die Ik in jullie bijzijn heb gedaan. Dergelijke tekenen zullen jul­lie zelf ook in Mijn naam kunnen doen; maar als jullie dat kunnen doen, wees er dan zo spaarzaam mogelijk mee!

[10] De oude Griekse, Egyptische en Romeinse wijzen hebben helemaal geen tekenen gedaan en toch een groot aantal aanhangers gekregen; het is dus beter voor iedereen, dat hij Mijn leer aanneemt door de kracht van de waar­heid die daarin overvloedig aanwezig is, dan wanneer hij de leer pas aanneemt als hij daar eerst door verscheidene wonderen toe gedwongen is. Want Ik zeg jullie: de letter, evenals ieder ander teken, brengt de geest van de mens niet tot leven, maar enkel de geest van waarheid in het woord maakt alles levend!

[11] Ik zou voor jullie ogen nog een groot aantal uitzonderlijke tekenen kun­nen doen; maar het is beter voor jullie om bij het woord te blijven dat Ik tot jullie heb gesproken.

[12] Mijn hele leer bestaat in het kort echter uit het volgende: herken in Mij de geest van de ene en enig ware God en heb Hem boven alles lief­ en jullie als broeders onder elkaar, heb elkaar ook in Mijn naam lief zoals ieder zichzelf liefheeft! Meer hebben jullie niet nodig; want van daaruit zullen jullie door Mijn geest tot alle waarheid en wijsheid vanuit Mij opgeheven worden.

[13] Ik zal wat dit lichaam van Mij betreft deze wereld weliswaar spoedig ver­laten, maar toch zal Ik in de kracht van Mijn geest bij jullie blijven tot aan het einde der tijden van de wereld; en wat jullie de Vader, die de eeuwige liefde in Mij is, in Mijn naam zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden.

[14] Maar om dingen van deze wereld moeten jullie je niet veel bekommeren en zorgen maken; want Ik weet wat jullie wat je lichaam betreft nodig heb­ben.

[15] Zoek dus allereerst Mijn rijk in de liefde tot Mij en tot jullie zelf onder elkaar; al het overige zal jullie er zonder meer bij gegeven worden!'

 

195 De alomtegenwoordigheid van de Heer en Zijn almacht

Over het wezen van de ziel en het proces van het zien

 

[1] Nu bedankten allen Mij heel innig voor deze les.

[2] De opperstadsrechter zei: 'Nu pas zie ik geheel en al in dat U werkelijk de Heer en Schepper van de hele materiële en geestelijke wereld bent! Ik had U nog wel willen vragen hoe U ook op afstand door de macht van Uw wil kunt werken, terwijl U nu toch persoonlijk alleen bij ons aanwezig bent.'

[3] Ik zei: 'Dit lichaam van Mij, dat net als dat van jullie uit vlees en bloed bestaat en eigenlijk datgene aan Mij is wat men de Zoon Gods noemt, is nu inderdaad hier bij jullie en niet tegelijkertijd ergens anders; maar de van Mij uitgaande kracht van de geest Gods vervult de gehele oneindigheid en werkt overeenkomstig de fundamentele wil in Mij, en wel op het ogenblik dat door Mij het 'Er zij' wordt uitgesproken -wat Ik evenwel niet hardop hoef uit te spreken, maar alleen in Mijn diepste innerlijk. En zo is alles wat je ziet in de grond van de zaak niets anders dan Mijn vaste, onveranderlijke wil.

[4] Deze eigenschap, waarvoor de geest van jouw vader je al heel betrouwba­re mededelingen heeft gedaan, hebben ook alle zuivere geesten - en heel in het bijzonder Mijn engelen, die steeds klaar staan om Mij te dienen -in een meer volmaakte graad dan de minder zuivere en nog onvolmaakte geesten.

[5] Dat kun je nu natuurlijk nog niet geheel begrijpen en inzien, omdat de wereld jouw ziel nog in zijn greep houdt; maar als jouw ziel vrij wordt door Mijn geest in haar, zal deze zichtbare wereld voorjou vergaan, dat wil zeggen: als je dat wilt zul je haar nog altijd kunnen zien, maar de materie, die nu voor jou overal hard is, en de daarin wonende krachten zullen je op geen enkele manier meer enige weerstand kunnen bieden. En je zult vanuit je eigen innerlijk zelf een wereld kunnen scheppen die voor jou, zolang jouw wil die in stand wil houden, een even volmaakte ondergrond zal zijn om te wonen als nu deze aarde voor jouw lichaam een ondergrond vormt om te wonen en bezig te zijn.

[6] Ik kan je een klein beeld tonen, en als je dat op de juiste wijze beschouwt, wordt datgene wat Ik zojuist tegen je heb gezegd begrijpelijker voor je. je hebt bijvoorbeeld 's nachts een heel levendige droom. In deze droom ben je volkomen bij bewustzijn en ben je je er steeds volkomen van bewust dat alleen jij het bent die droomt, en niemand anders in jouw plaats.je hebt ech­ter nog nooit een droom gehad waarin je geen omgeving hebt gezien waar je je bevond alsook mensen met wie je vaak een gesprek voerde, en wel steeds overeenkomstig jouw inzicht en manier van denken.

[7] Waar is die omgeving, waar je je in je droom hebt bevonden, en waar en wie waren de mensen met wie je hebt gesproken of iets anders te doen had? Kijk, nergens anders dan in jezelf!

[8] Als je ziel zich tijdens de slaap van je lichaam voor een korte tijd groten­deels vrij voelt van de banden met het lichaam, kan ze niet anders dan het­geen er diep in haar verborgen ligt, als het ware buiten zichzelf waarnemen in de vorm waarin het in haar ligt; wat het ook is, de ziel ziet het in volle wer­kelijkheid voor zich en is in haar omgeving dan evenzeer thuis als in waken­de toestand op deze aarde.

[9] Dat ze in een droom ook mensen kan ontmoeten, en wel enerzijds leven­de mensen en anderzijds mensen die al gestorven zijn, komt doordat de ziel van ieder mens in zekere zin een uiterst kleinschalige afbeelding in zich draagt van alle mensen die ooit op aarde hebben geleefd, nu leven en nog zul­len leven evenals van de gehele geestenwereld, precies zoals een spiegel uiter­lijke beelden in zich opneemt, zonder dat die beelden werkelijkheden zijn. Natuurlijk is een spiegel maar een heel zwakke vergelijking, omdat die op zichzelf dood is en daarom alleen dode vormen van tegenover hem staande dingen kan weergeven.

[10] De ziel is echter een levende spiegel; daarom kan ze de beelden die in haar aanwezig zijn tot leven brengen en ermee omgaan en handelen alsof ze reële werkelijkheid zijn; daarbij heeft ze het onschatbare voordeel dat ze zich via de beelden die in haarzelf tot leven zijn gekomen, zonder enige moeite met de werkelijke beelden in verbinding kan stellen.

[11] Zolang de ziel evenwel nog in deze wereld leeft, blijft dat vermogen in haar nog onvolmaakt en weet ze tenslotte zelf niet wat ze ermee moet doen; maar wanneer ze eenmaal geheel en al van deze wereld is bevrijd, zal ze zich in een steeds hogere graad bewust worden wat ze met dat vermogen moet doen.

[12] In dat opzicht lijkt ze op een jonge erfgenaam, die van zijn vader veel goederen heeft ontvangen en aanvankelijk ook niet weet hoe de goederen eruit zien en waar hij ze voor moet gebruiken. Maar mettertijd zal hij al zijn goederen leren kennen en ook de kennis verkrijgen hoe ze gebruikt moeten worden en wat hij moet doen om ze zich allemaal ten nutte te maken.

[13] Op dezelfde manier zal het iedere ook maar enigszins meer volmaakte ziel vergaan, namelijk dat ze zich langzamerhand steeds meer bewust wordt van wat er diep in haar verborgen ligt en hoe ze dat moet gebruiken.

[14] Met je lichamelijke ogen zie je de gebieden en mensen van deze aarde, evenals alle andere dode en levende objecten, alsof ze werkelijk buiten jezelf zijn; maar Ik zeg je dat je al die dingen die je ziet alleen in jezelf ziet. Jouw ziel heeft alleen te maken met de afbeeldingen van de uiterlijke werkelijkhe­den die buiten haar zijn, en niet met de werkelijkheden zelf. Pas jouw tastzin heeft met de werkelijkheden te maken.

[15] Je ziet in de verte een gebergte; maar je ziet niet het gebergte zelf, maar alleen een afbeelding daarvan door middel van je lichamelijke oog, dat zo ingericht is dat het de grote beelden van de werkelijkheid -of dingen, als je dat liever wilt -op een sterk verkleinde schaal in zich kan opnemen en die door een buitengewoon kunstige inrichting van het lichaam onmiddellijk de ziel voor ogen kan stellen om ernaar te kijken.

[16] Het lichaam zelf ziet niets, en als het lichaam zelf iets zou kunnen zien, zou zijn oog niet zo'n kunstige inrichting nodig hebben. Die is er dus alleen ter wille van de ziel en niet ter wille van het lichaam zelf. Want als je de wer­kelijkheden zou kunnen aanschouwen in hun werkelijke grootte, zoals ze uit Mijzelf buiten Mij zijn geplaatst, zou je met een steen, nauwelijks zo groot als een vuist, in duizend jaar nog niet klaar komen; want alleen op het oppervlak ervan zou je al zulke wonderbaarlijke, bijzondere dingen aanschouwen, dat je daar vele jaren niet van zou kunnen scheiden.

[17] In de toekomst zullen de mensen een soort instrumenten voor het oog ontdekken, waardoor ze zelfs de kleinste dingen sterk vergroot zullen zien en zich daardoor niet genoeg kunnen verbazen over Mijn macht en wijsheid; maar toch zullen ze het nooit zover brengen dat ze een nog zo klein voor­werp in de werkelijke grootte zien waarin het door Mij tot bestaan is gebracht.

[18] De kleinste diertjes, die nauwelijks met het oog te zien zijn, zullen ze met dergelijke instrumenten weliswaar in zo'n reusachtige grootte kunnen aanschouwen als jij nu met je oog een op zichzelf werkelijk groot dier kunt zien; maar al zouden ze zelfs het kleinste diertje in de reusachtige grootte van een olifant waarnemen, zou zo'n vergroting toch nagenoeg niets zijn vergele­ken bij de werkelijke, ware grootte van zo'n diertje, zoals het door Mij in de wereld is geplaatst.

[19] Ik heb je dit verteld opdat je gemakkelijker inziet dat de ziel niets buiten zichzelf, maar alles alleen maar in zichzelf te zien krijgt, en wel in de afmeting die ze het gemakkelijkst kan overzien.

[20] Als de ziel eenmaal met haar geest verenigd zal zijn, zal ze, als haar dat vreugde geeft, alles op ware grootte kunnen bekijken; maar Ik zegje ook dat zelfs de meest volmaakte engelen in de hemel er een behoorlijke schroom voor hebben om de door Mij geschapen dingen in hun ware grootte te bekij­ken en daarbij Mijn eeuwige en oneindige grootsheid te zien in alles wat ze kunnen zien, voelen, denken en begrijpen. - Mijn beste vriend, heb je iets begrepen van wat Ik je heb gezegd?'

 

196 Een beeld van de geestelijke ontwikkeling van de mens

 

[1] De opperstadsrechter zei: 'Heer en Meester, het lijkt alsof alles in mij ruimer begint te worden, en ik zie de grote waarheid van Uw lessen evenals de voorwerpen van deze aarde in een schemerig ochtendlicht; maar er hangt nog veel nevel in de lagere regionen, en ik zal nog wel moeten wachten voor de zon van de geest in mij zal opgaan. Dat er in U een oneindige grootheid aanwezig moet zijn, zelfs in het kleinste van Uw schepselen, dat bewijst Uw onderricht meer dan voldoende; want de fantasie en verbeeldingskracht van geen enkel mens zou ooit zo hoog en zo laag kunnen reiken om ons mensen zulke beelden voor ogen te stellen, die alleen hun oorsprong kunnen hebben in de eindeloze wijsheid en volheid van macht van de ene en enig ware Schepper van alle dingen.'

[2] Hierop zeiden alle aanwezigen: 'Heer en Meester, wij voelen ons bijna helemaal vernietigd tegenover Uw grootheid, die U ons door Uw woorden slechts een beetje en voor U waarschijnlijk met het grootste gemak hebt getoond! Wat zal er uit ons groeien, als wij U in de toekomst steeds volmaak­ter zullen leren kennen?!'

[3] Ik zei: 'Uit jullie zal datgene groeien, wat er uit een mosterdzaadje groeit, dat een heel klein zaadje is wanneer het in vruchtbare en tot leven brengen­de aarde wordt gelegd. Het zal weldra uitgroeien tot de grootte van een echte boom, en onder de takken ervan zullen zelfs de vogelen des hemels wonen. En dat mosterdzaadje zal dan in staat zijn om zich in zijn vrucht geleidelijk tot in het oneindige te vermeerderen, een eigenschap die niet alleen eigen is aan een mosterdzaadje, maar ook aan alle andere zaden.

[4] Nu zijn jullie weliswaar ook nog heel eenvoudige zaadkorrels. Mijn aan jullie gerichte leer is de goed bemeste aarde waarin Ikzelf jullie zaai, en als jul­lie de levenskracht van deze leer gretig in je opnemen, zullen jullie ook in Mijn rijk eindeloos overvloedig vrucht dragen; want geen oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord en geen zintuig gevoeld wat diegenen in Mijn rijk te wachten staat, die in Mij geloven, Mij liefhebben en Mijn gemakkelijke geboden houden.

[5] Maar het is nu al midden op de dag geworden, en onze lichamen hebben ook hun versterking nodig. Zorg er dus voor, Mijn beste waard, dat wij een flinke hoeveelheid wijn en brood en ook vis te eten krijgen; want na het mid­dagmaal zal Ik jullie met Mijn leerlingen weer verlaten en verder reizen!'

[6] Nadat Ik dit had gezegd was alles wat Ik gevraagd had er weldra, en wel­gemoed hielden wij een goed middagmaal.

[7] Na het middagmaal, dat ongeveer een uur duurde, vroegen de waard en de opperstadsrechter, evenals de drie Apollopriesters, de twee Farizeeën en de overige joden die hier aanwezig waren, of Ik nog tot de volgende ochtend bij hen wilde blijven.

[8] Ik vroeg het aan Mijn leerlingen en zei: ' Als jullie willen, kunnen we hier wel tot morgen blijven!'

[9] De leerlingen zeiden: 'O Heer, U weet toch wel dat wij alles goedvinden wat U goedvindt; laten we daarom hier blijven overeenkomstig de wens van Uw nieuwe fijne vrienden, want het is toch al ruim een uur na de middag, en wij zouden waarschijnlijk van hier verder naar het zuiden geen plaats meer kunnen bereiken.'

[10] Daarop zei de opperstadsrechter: 'O Heer en Meester, wat dat betreft hebben Uw leerlingen de waarheid gesproken, want van hier tot de volgende stad, die van hieruit helemaal in het zuidoosten ligt bij de bronnen van de beek de Arnon, is het meer dan een dagreis ver, en langs de weg van hier naar daar staat er slechts af en toe een uiterst armelijke herdershut.'

[11] Ik zei: 'Wat de afstand betreft zou het Mij wel mogelijk zijn die stad samen met Mijn leerlingen te bereiken; maar omdat jullie in je hart wensen Mij nog tot morgen bij jullie te hebben, zal Ik ook aan die wens tegemoet komen; Ik blijf daarom tot morgen bij jullie.

[12] Deze namiddag is echter heel mooi en zuiver; laten we daarom deze tijd van de dag buiten doorbrengen, en wel nogmaals op de berg Nebo! We zul­len er dan ook dadelijk heengaan!'

 

197 Over het opstijgen en neerdalen van engelen

 

[1] Nadat Ik dat gezegd had leegde iedereen zijn beker wijn, waarna wij alle­maal welgemoed opstonden en ons naar de genoemde berg begaven, waarop -zoals jullie al weten -Mozes, Mijn eerste grote profeet, gestorven is.

[2] Binnen een klein half uur bevonden we ons al op de berg, waar het er nu veellieflijker uitzag dan 's morgens; want nu was het ook in het hele westen helder en vrij van nevel, en men overzag het hele Jordaandal benevens een groot stuk van de Dode Zee en de hele streek van het Libanongebergte, en natuurlijk ook een buitengewoon groot aantal steden, plaatsjes en dorpen, evenals de oude Davidsstad Bethlehem en verder naar boven Jeruzalem.

[3] Ongeveer een uur lang werd er veel over de geschiedenis van het Beloofde Land gesproken, en dat het welzeker een van de meest gezegende landen van de hele aarde was.

[4] Tenslotte zei Ik: 'Ja, jullie hebben gelijk, maar binnenkort zal het er in dit land heel anders uitzien! Enkelen van jullie en jullie kinderen zullen aan den lijve ervaren dat dit aardse paradijs van de joden tot een woestijn gemaakt zal worden; want omdat dit volk de tijd van zijn grote beproeving niet heeft her­kend en ook niet heeft willen herkennen, zal er na de grote tijd van genade weldra een andere tijd van gericht komen, en vele joden zullen verjaagd en de hele wereld in gedreven worden, en velen zullen ook naar jullie in deze zestig oude steden vluchten.

[5] Houd degenen van wie jullie zien dat ze van goede wil zijn, bij jullie en geef hun onderdak; laat de eigenzinnigen echter verder trekken! Deze streek van jullie zal Ik daarvoor in de wijde omtrek zegenen en vruchtbaar maken zodat jullie grote kudden zullen kunnen houden en veel gerst en ook tarwe kunnen verbouwen; ook wijnstokken zullen jullie kunnen telen en daar een passende hoeveelheid goede wijn van oogsten.'

[6] Daarop zei de Farizeeër Barnabas: 'Afgaande op Uw woord, o Heer en Meester, zal de oude profeet inderdaad gelijk hebben, toen hij zei: 'Het gebied Hauran zal weliswaar door heidenen vertrapt worden; maar als de Heer der heerlijkheid het met Zijn voeten zal betreden, zal het weer groen worden en tot vruchtbaar land worden.'

[7] Ik zei: 'ja, ja, dat zal het ook, maar toch nog niet in het algemeen - want voordat dit uitgestrekte Haurangebied in zijn geheel weer vruchtbaar land wordt zal er nog wel heel lange tijd nodig zijn; maar voor enkele honderden jaren zal dit hoogland in de wijde omtrek vruchtbaar zijn op die plaatsen die Ik heb bezocht en waar Ik vruchtbare mensenharten heb aangetroffen. Wanneer de harten van de mensen echter weer hard en droog worden, zal ook dit gebied hetzelfde aanzien krijgen als de harten van de mensen.'

[8] Hierop zei de Farizeeër Dismas: 'O Heer en Meester, ik heb ook in de Schrift gelezen dat, als U op aarde bent, de hemelen open zullen staan en Uw engelen op en neer zullen zweven en U dienen. Hoe moeten we dat opvat­ten?'

[9] Ik zei: 'Ik denk dat dit voor jullie nu niet zo onbegrijpelijk hoeft te zijn, aangezien jullie zelf vanmorgen op deze plaats Mozes en een engel aan zijn zijde hebben gezien. Overigens heeft dit tekstgedeelte van de profeet ook een andere betekenis, die eigenlijk de enige volkomen ware is.

[10] Kijk, het hemelrijk, dat het eigenlijke rijk Gods is, bestaat voor de men­sen niet in uiterlijke pracht en praal, maar het is inwendig in de mens. De mensen die dit rijk Gods in zich hebben opgenomen -het rijk dat Ikzelf naar hen toe heb gebracht -zijn in hun hart, dat van liefde voor Mij en hun naas­te vervuld is, ten eerste de hemel zelf, die nu openstaat, en ten tweede de engelen zelf, die tussen Mij en hen opstijgen en neerdalen en Mij in hun lief­de dienen!

[11] Want wat jullie hemel noemen, is als zodanig geen hemel, maar door en door wereld, en is door Mij geschapen voor de periode waarin de mensen hun vrijheidsproef moeten doorstaan; maar wanneer jullie je eigen wereld tegelijk met je vlees afgelegd zullen hebben, zal deze uiterlijke, nu zichtbare wereld er zo goed als niet meer voor jullie zijn. Dan zullen jullie bewoners van een heel andere wereld worden, die niet Ik voor jullie vanuit Mij of van­uit jullie zelf heb geschapen, maar die voor jullie vanuit jullie zelf geschapen zal zijn, en wel voor iedereen al naargelang het soort liefde dat hij voor Mij en zijn naaste heeft -zoals jij, Mijn beste vriend en opperstadsrechter, gister­avond hier hebt gehoord uit de mond van je reeds tien jaar geleden gestorven vader, die Ik aan je heb laten verschijnen.'

 

198 Het verschijnen van de engelen

 

[1] (De Heer:) 'Maar opdat jullie toch zien dat Ik, als Ik wil, Mij ook kan laten bedienen door Mijn engelen die in Mijn hemel wonen - de hemel die de hele oneindigheid doordringt - zal Ik jullie daar een bewijs van geven. Kijk, Ik wil dat er nu verschillende hoge engelen hier verschijnen, en uit hen zal Ik er één roepen om Mij voor een korte tijd omwille van jullie te dienen - want Ikzelf heb noch de dienst van een engel noch van een mens nodig. En daarom wil Ik dat er nu meteen een groot aantal engelen om ons heen staat!'

[2] Ik had dat nog niet uitgesproken, of daar waren we al aan alle kanten omringd door een heellegioen van engelen, deels in witte, deels in blauwe en deels in rode gewaden gekleed.

[3] Toen met name de voormalige heidenen en ook de Joden en Farizeeën de vele engelen zagen, legden ze hun handen op de borst en durfden van louter ontzag voor Mij en de vele engelen niet te spreken.

[4] Enkele engelen liepen naar hen toe en zeiden: 'Beste vrienden en broe­ders, waarom zijn jullie bevreesd voor ons? Zien wij er soms zo verschrikke­lijk uit?'

[5] De opperstadsrechter zei: 'O beste vrienden uit de hemelen Gods, dat is het niet, maar juist het tegendeel, zodat ik moet bekennen dat ik nog nooit van zulke prachtige menselijke gestalten zelfs maar gedroomd heb! De Heer, die bij ons verblijft, is kennelijk ook jullie Heer, anders zouden jullie niet zo plotseling aan Zijn wil hebben gehoorzaamd; want ik zou met mijn wil jullie wel mijn leven lang hebben kunnen roepen, en dan zou er hoogstwaarschijn­lijk niet een van jullie aan mij verschenen zijn. Maar daarom is en blijft de Heer de Heer en is daardoor alles in alles, en hemel en aarde zijn onderwor­pen aan Zijn wil; alleen de grote blindheid van de mensen kan en wil niet erkennen wat voor grote genade de Heer hun in deze tijd heeft bewezen.'

[6] Nu kwam er een engel dichter naar de opperstadsrechter toe -het was de jullie reeds bekende aartsengel Rafaël - en zei tegen hem: 'Je hebt juist en naar waarheid gesproken - maar wat nu nog niet is, zal mettertijd steeds meer komen; want neem van mij aan dat wij -zoals je ons hier ziet - en nog tallo­zen van onze gelijken nooit stil hebben gezeten, en in deze tijd al helemaal niet!

[7] Wij reizen over de hele aarde en beproeven de harten van de mensen, om te zien of ze in staat zijn de levend makende genade van de Heer in zich op te nemen; als wij dergelijke harten vinden, sterken wij hen en als het woord van de Heer tot hen komt, wordt het ook weldra met veel vreugde en vol geloof opgenomen.

[8] Zo ben ik ook al eerder bij jullie geweest en heb jullie overeenkomstig de wil van de Heer gesterkt, en toen de Heer Zelf nu naar jullie toekwam, heb­ben jullie Hem dan ook snel en gemakkelijk herkend.

[9] Wij hoeven ons bij dit werk niet aan de mensen te vertonen, aangezien wij van de Heer de macht en de kracht bezitten om de mens op zo'n manier van nut te zijn, dat de vrije wil van de mens daarbij geen dwang of schade onder­vindt. Nu hebben jullie echter de Heer herkend en in jullie harten opgeno­men, en dan oefent ons zichtbare verschijnen geen dwang meer uit op jullie hele gemoed en kunnen jullie met ons praten zoals jullie met elkaar doen.'

[10] De opperstadsrechter zei: 'Beste en verheven vriend uit de hemelen Gods, als ik in de toekomst jouw zichtbare aanwezigheid voor iets belangrijks in naam van de Heer nodig zou hebben, en ik zou je roepen om aan mij te verschijnen, zou je dan inderdaad aan mij verschijnen?'

[11] Rafaël zei: 'Als het nodig zou zijn in naam van de Heer -altijd, wanneer je mij zou roepen; maar ik zou alleen aanjou verschijnen, en pas aan je mede­mensen, als mijn verschijnen geen geloofsdwang meer bij hen teweeg zou brengen. En op wat ik je nu heb gezegd kun je je wel verlaten -en dat ik jou in heel veel verschillende dingen kan dienen, daarvan zul je mij door toela­ting van de Heer vandaag en de komende nacht nog menig bewijs zien’

geven.

[12] Hierop deed Rafaël weer een paar stappen terug, en Ikzelf vroeg aan de opperstadsrechter en de anderen, of ze zich nu voldoende verzadigd hadden aan de aanwezigheid van de vele engelen.

[13] En ze zeiden allemaal: 'Heer, Uw wil geschiede; want wij hebben ons er nu allemaal van overtuigd dat de profeten geen letter te veel over U voorspeld hebben! leder woord over U is tot nu toe zelfs letterlijk in vervulling gegaan!'

[14] Hierop zei Ik eerst tegen de aartsengel Rafaël: 'Jij blijft zichtbaar zo lang bij ons, tot Ik je een wenk geef om overeenkomstig Mijn wil ergens anders heen te gaan.'

[15] En Rafaël bedankte Mij voor deze opdracht.

[16] Daarop zei Ik tegen de vele andere engelen: 'Gaan jullie weer daarheen, waar Mijn wil en Mijn wijsheid werk voor jullie heeft aangewezen!'

[17] Daarop verdwenen plotseling alle andere engelen.

 

199 Over het werken van de engelen

 

[1] Rafaël echter bleef, en hij kleedde zich plotseling in een donkergrijs gewaad, en zijn voeten waren voorzien van schoenen. Zijn hoofd werd bedekt door een Joodse hoed, die zoals gebruikelijk van zijde of kameelhaar in een willekeurige, maar gewoonlijk tamelijk lichte kleur was gemaakt. En zo was hij voor niemand meer een opvallende gedaante.

[2] Ik zei tegen de opperstadsrechter: 'Ga naar hem toe, geef hem een hand en begroet hem als vriend en broeder, en overtuig je ervan dat ook hij nu vlees, huid en beenderen heeft!'

[3] De opperstadsrechter deed onmiddellijk wat Ik hem aangeraden had, en hij verbaasde zich er buitengewoon over dat deze engelengeest zich nu in werkelijkheid als een geheel en al aards mens onder hen bevond. Hij vroeg Rafaël om dicht bij hem te komen, wat Rafaël ook direct deed door naast hem op een zodenbank plaats te nemen.

[4] Nu kwam ook de Apollopriester naar Rafaël toe, begroette hem en zei: 'Je zult aan mij wel geen grote vreugde beleven, aangezien ik al lange tijd een afgodspriester ben geweest -nu heb ook ik de ene en enig ware God en Heer herkend en ik zal er in de toekomst naar streven dat het hele afgodendom, voorzover zich dat in mijn gebied bevindt, zo snel mogelijk verdwijnt.'

[5] Rafaël zei tegen hem: 'En ik zal je helpen en je met mijn kracht onder­steunen, als het jou daaraan zou ontbreken; daar kun je van op aan; want ook bij jou was ik al nog voor je de Heer herkende, en ik heb je hart bereidwillig gemaakt. Later zal ik weer met je zijn en het nodige voorwerk voor je doen onder jouw heidenen.Want neem van mij aan dat wij niet stilzitten wanneer de Heer Zelf werk ter hand neemt, en wij volmaakte engelengeesten zijn zogezegd als het ware de vingers aan de hand van de Heer -en die vingers zijn bij iedereen elk moment aan het werk, zolang hij met zijn handen werk verricht.Vertrouw dus op de belofte van de Heer, dan zal ik je niet in de steek laten! Geloof je dat?'

[6] Hierop zei de opperstadsrechter: 'Kun jij ook alles -maar vanzelfspre­kend met toelating van de Heer! -wat de Heer Zelf kan?'

[7] Rafaël zei: 'Mijn beste vriend en broeder, dat was een nog wel erg men­selijke vraag uit jouw mond! Wij engelen des hemels, zijn evenmin als jullie mensen op aarde geen van allen in staat uit onszelf iets tot stand te brengen; maar ik heb je al gezegd dat wij in zekere zin de vingers aan Zijn hand en de uitvoerders van Zijn wil zijn. Daardoor zijn wij, als door niets beperkte, vrije wezens, zelf een uitvloeisel van de goddelijke kracht en kunnen dan ook alles tot stand brengen wat die kracht in ons openbaart en in ons wil; en wat wij dan tot stand brengen, is dan niet ons werk, maar alleen dat van de Heer.

[8] Wij zijn weliswaar volkomen zelfstandig en eveneens in alle opzichten volkomen vrij. Maar omdat de grootste volledigheid enkel en alleen in de wijsheid en de wil van de Heer bestaat, spreekt het toch vanzelf dat niet alleen een mens, maar met name ook een engelengeest, die in feite ook maar een mens is, zich in een steeds grotere zelfstandigheid en vrijheid bevindt, naar­mate hij zich meer van de wijsheid en de wil van de Heer eigen heeft gemaakt. Ik kan je daar zelfs een aards voorbeeld van geven -kijk maar:

[9] Jij bent hier een vooraanstaande opperstadsrechter en hebt niet alleen gezag over deze ene stad, maar ook nog over veertien andere steden; die macht is je door de keizer verleend, zelfs over leven en dood van mensen, geheel vrij en zonder verantwoording af te leggen; hoe heb je die aanzienlij­ke aardse macht eigenlijk verkregen?

[10] Kijk, ik zal het je uitleggen. Door je rechtenstudies heb je er bij de stren­ge examens in Rome duidelijk blijk van gegeven dat je je de wil van de kei­zer, die je door de wetten nauwkeurig hebt leren kennen, zodanig eigen hebt gemaakt dat je je eigen wil volkomen ondergeschikt hebt gemaakt aan de wil van de keizer, waardoor je dan ook een geheel nieuw mens bent geworden, die je bij het begin van je studie niet was. Omdat je dus de wet van de keizer diep hebt ingeprent, en dus ook zijn wil, zodat  jouw oude, schijnbaar vrije wil door de nieuwe keizerlijke wil in jezelf met onlosmakelijke boeien en kete­nen is gebonden, heb je daarbij niet alleen niets verloren, maar alleen maar buitengewoon veel gewonnen; want met jouw eigen, oude wil zou je voor altijd een slaaf van de keizerlijke wil gebleven zijn. Maar omdat je de keizer­lijke wil tot de jouwe hebt gemaakt, ben je daardoor zelf helemaal vrij gewor­den, kun je doen wat je wilt en ben je niemand verantwoording schuldig; en als iemand zich niet naar jouw wil zou willen voegen, dan heb je vanwege de keizer het ius gladii* (* Latijn voor: Zwaardrecht, ofwel het recht over leven en dood.) in de hand en kun je de weerspannigen door de macht en het gezag van de keizer tot gehoorzaamheid dwingen.

[11] En kijk, hoe meer je ernaar streeft om de wil van de keizer zo nauwkeu­rig mogelijk te vervullen -waarvan de keizer binnen zeer korte tijd in kennis gesteld kan worden -een des te hoger en qua invloedssfeer veel uitgestrekter ambt zal je door de keizer geschonken worden, waarin je nog veel vrijer zult kunnen handelen dan nu; en zo kun je je voortdurend steeds verder omhoog­werken, zodat je tenslotte zelf naar het hof van de keizer wordt gehaald en van daaruit beveelt en handelt, alsof je al bijna de keizer zelfwas.Vraag jezelf nu eens af hoe je die hoge macht verkregen hebt -en het antwoord in jezelf zal onmogelijk een ander kunnen zijn dan: 'Ik heb mijn oude menselijke wil zozeer geheel en al verloochend, dat daar niets anders van over is gebleven dan alleen, dat ik mij door die oude wil er heel ijverig op toe heb gelegd mij de wil van de keizer volkomen eigen te maken.'

[12] En kijk, precies zo vergaat het ons, volmaakte engelengeesten! Wij heb­ben ook onze eigen, volkomen vrije wil; maar die is desondanks oneindig veel beperkter dan de volkomen vrije wil van de Heer Zelf.

[13] En hoe meer we ons eigen maken van de wil van de Heer, alsof het onze eigen wil zelf was, des te meer vrije macht, kracht en gezag wordt ons dan volkomen eigen, en wij kunnen dan ook alles bewerkstelligen en voortbren­gen wat de Heer Zelf tot stand brengt en voort kan brengen.

[14] Maar nu zul je zelf ook inzien dat niet wij het zijn, die dat kunnen, maar alleen de Heer in en door ons.

[15] Als iemand in jouw gezagsgebied iemand anders heeft beroofd en ver­moord en daarna gepakt en voorjou gebracht wordt, zul je hem berechten en ook laten doden. Daarmee heb je juist gehandeld, omdat je volgens de wil van de keizer hebt gehandeld, en daarbij ben je evenals de keizer zelf ex lege*; (* Latijn voor: buiten, boven de wet.) de rover en moordenaar heeft echter volgens zijn eigen wil gehandeld en is daardoor ten onder gegaan.

[16] Begrijp je nu, hoe ook wij engelengeesten de macht en heerschappij bezitten om vrij en zonder verantwoording af te leggen alles te doen wat de Heer Zelf doet?'

 

200 Een bewijs van de macht van Rafaël

 

[1] Hierop zei de opperstadsrechter: 'Luister, mijn hemelse, buitengewoon wijze vriend, doorjouw verklaring is het me nu zo duidelijk geworden, dat ik er mijn hele leven verder geen vragen meer over zal hebben; en aan je wijs­heid, die gelijk is aan de wijsheid van de Heer, zie ik ook dat jij alles kunt wat de Heer zelf kan! Jouw hulp zal mij daarom, als de Heer het toelaat, buiten­gewoon goed van pas komen bij ieder werk van mij in Zijn naam.'

[2] Hierop zei Ik tegen de opperstadsrechter: 'Welnu, Mijn beste vriend, hoe bevalt Mijn hemelse dienaar je?'

[3] De opperstadsrechter zei: 'Heer en Meester, hij spreekt precies zoals Uzelf uit hem zou kunnen spreken, en daaraan herken ik heel duidelijk dat hij een hoge dienaar van Uw eindeloos goddelijke heerlijkheid en majesteit moet zijn. Ik geloof ook zonder twijfel dat hij door Uw wijsheid en Uw wil alles tot stand kan brengen wat Uzelf kunt bewerkstelligen en tot stand kunt brengen­ dat wil zeggen: te oordelen naar mijn menselijke wijsheid; maar dat Uw wijsheid en Uw wil vast nog eindeloos veel dieper en verder om zich heen zullen grijpen dan zelfs het meest verlichte verstand van al Uw engelen­geesten kan zien en begrijpen, daar ben ik volkomen van overtuigd!'

[4] Ik zei: 'Mijn beste vriend, dat heeft jouw vlees je niet ingegeven, maar jouw geest uit Mij van gene zijde; streef er dus naar om je ook Mijn wil eigen te maken, zoals je je de wil van de keizer eigen hebt gemaakt, dan zul je wel­dra en gemakkelijk steeds meer volkomen één worden met jouw geest uit Mij van gene zijde, die Mijn liefde, wijsheid en macht is, en dan zul je ook zo kunnen werken als deze engelengeest -die 'Rafaël' heet! Je hebt nu natuurlijk nog niet het flauwste idee van wat hij allemaal tot stand kan brengen; maar enkele bewijzen zullen je daar meer duidelijkheid over geven.

[5] Vraag nu aan hemzelf­ maar in redelijkheid -om voor jullie aller ogen een teken te doen, om jullie allemaal een besefte geven van waar Mijn macht en Mijn wil door hem toe in staat is, dan zal hij niet aarzelen jou en jullie alle­maal daarmee van dienst te zijn!'

[6] Daarop zei de opperstadsrechter: 'O Heer en Meester, ik vind mijzelf te midden van jullie nu opeens zo dom en onnozel, dat ik nu werkelijk niet weet wat voor redelijk teken ik van hem moet vragen! Het zou daarom beter zijn als U, o Heer en Meester, zo genadig wilde zijn hem Zelf te zeggen wat hij moet doen om ons onze voorstellingen over zijn macht te verhelderen!'

[7] Daarop zei Ik: 'O nee, Mijn vriend, dat is nergens voor nodig; want Mijn Rafaël is immers vervuld van alles wat Ik wil en wens! Maar Ik trek Mijn spe­ciale wil en Mijn macht terug, opdat hij zelf vanuit zijn rijkdom uit Mij, die hij zich eigen heeft gemaakt, kan werken en willen zoals hij maar wil, opdat jij daardoor pas goed ziet wat Mijn rijk in alle engelen en ook in de mensen geheel vrij, als het ware zelfstandig uit zichzelf, kan bewerkstelligen, zonder dat Ik al Mijn talloze engelengeesten en ook de mensen op deze aarde aan de leiband van Mijn almachtige wil hoef te leiden; kies dus in vrijheid iets wat jou goed dunkt en zeg het tegen hem, dan zal hij onmiddellijk uitvoeren wat jij wilt!'

[8] Nu zweeg de opperstadsrechter een poosje, wreef met zijn ene hand over zijn voorhoofd en krabde zich met zijn andere een beetje achter zijn oor, omdat hij nog niet goed kon besluiten wat voor echt redelijk verzoek hij tegenover Mij en Rafaël naar voren moest brengen. Tenslotte moest hij er weer aan denken dat Ik hem had beloofd -nog in het huis van de waard -dat deze steppeachtige streek, die arm was aan alles, groen zou worden en veel gras, graan, vruchtbomen en zelfs de wijnstok voort zou brengen, en dat legde hij precies zo aan Rafaël voor.

[9] Rafaël klopte hem vriendelijk op de schouder en zei: 'Mijn beste vriend en broeder, daarmee heb je werkelijk iets heel verstandigs van mij verlangd, en aan jouw verlangen zal ook onmiddellijk voldaan worden!'

[10] Daarop zei de opperstadsrechter, die zijn blik niet van Rafaël kon afwenden: 'Nee, nee, mijn beste hemelse vriend, het hoeft niet onmiddellijk te gebeuren; ik ben al tevreden als het zo geleidelijk aan gebeurt met medewer­king van onze armzalige menselijke vlijt.'

[11] Daarop zei Rafaël: 'Beste vriend en broeder, heb je nooit gehoord dat iemand aan wie iets gevraagd wordt, twee keer zoveel en nog meer geeft wanneer hij het onmiddellijk geeft, dan wanneer hij het degene die hem ergens om gevraagd heeft, pas stukje bij beetje schenkt, al naargelang hij tijd en gelegenheid heeft?'

[12] De opperstadsrechter zei: 'Dat is natuurlijk wel waar, en wij Romeinen hebben in onze burgerlijke wet ook een soortgelijke uitspraak, maar die wordt niet altijd zo ten uitvoer gebracht.'

[13] Daarop zei Rafaël: 'Beste vriend en broeder, dat is bij de burgers van deze wereld wel gebruikelijk, omdat jullie wil en de kracht om die ten uit­voer te brengen nog met veel zwakheden behept is; maar voor ons, burgers  van de hemel van de Heer, is dat niet meer het geval, maar wat wij wensen en willen is er al op hetzelfde ogenblik en zo volmaakt als maar mogelijk is. Sta nu op en bekijk deze streek een beetje, dan zul je volkomen overtuigd raken van de waarheid van wat ik je nu heb gezegd!'

 

201 De veranderde omgeving bij de berg Nebo

 

[1] De opperstadsrechter stond op en richtte zijn blikken naar alle kanten op de omgeving en herkende die niet meer; want hij zag een groot aantal zeer weelderige, volledig rijpe graanvelden, verder met dicht gras begroeide wei­den, die zich bijna onafzienbaar ver uitstrekten, en rond de stad grote tuinen, die vol stonden met de edelste fruitbomen. Ook de berg Nebo, waar wij ons op bevonden, was helemaal groen geworden en rondom begroeid met de prachtigste vijgenbomen en wijnstokken. Ook zag hij iets beneden de stad een behoorlijk grote vijver, van waaruit verscheidene beekjes in verschillende richtingen stroomden.

[2] Toen de opperstadsrechter en ook de anderen dat allemaal zagen, sloeg hij -evenals de waard, de drie Apollopriesters en ook de Farizeeën en de Joden -zijn handen van verbazing boven zijn hoofd en zei: '0 Heer, dat is haast oneindig veel te veel, en het gaat werkelijk al mijn voorstellingen te boven! Wat zullen de mensen, die in deze stad en in het tamelijk uitgestrekte gebied er omheen wonen, van dit verschijnsel zeggen? Er kan onmogelijk een andere gedachte bij hen opkomen dan dat een of andere barmhartig gewor­den god dat allemaal heeft gedaan door de bede van een van zijn priesters; maar ik zal het volk er heel gauw van op de hoogte brengen hoe en waardoor dit allemaal zo is geworden.

[3] Maar nu vraag ik U, o Heer, om noch voor mij noch voor deze hele streek een tweede teken te doen; want dit teken heeft mij, behalve mijn verbazing, tegelijk ook buitengewoon in verlegenheid gebracht, en er zullen daarover waarschijnlijk vandaag nog en morgen van alle kanten zoveel vragen komen, dat we daar niet voldoende passende antwoorden op kunnen geven!'

[4] Ik zei: 'Dat zal natuurlijk wel zo zijn; maar Ik zal er ook voor zorgen dat het jullie niet zal ontbreken aan de juiste antwoorden, en de hele bevolking van deze uitgestrekte streek zal blij en dankbaar naar huis gaan en vergaren wat er op ieders stuk grond is gegroeid. Maar je kunt het met de hulp van je vele ondergeschikten wel tot een wet voor jezelf maken dat je het volk ern­stig op het hart drukt hier geen ruchtbaarheid aan te geven, omdat het zich daardoor uit veel verder gelegen streken vele hebzuchtige en afgunstige lie­den op zijn hals zou halen en uiteindelijk naar de wapenen zou moeten grij­pen om de afgunstige vijanden weg te houden van de gezegende grenzen van deze landstreek.

[5] En ook jullie, Mijn leerlingen en jullie Joden, moeten er onder de Joden daar in het Beloofde Land geen ophef over maken; want velen zouden jullie niet geloven, maar jullie alleen maar uitlachen en vervolgen. En veel andere, zwakke Joden zouden jullie wel geloven, en door jullie ook in Mij geloven; maar dat geloof zou voor hen geen stevige basis hebben, omdat ze het ten eerste door hun eigen toevoegingen maar al te gauw groter zouden maken zoals ze met al hun bijgeloofdoen, en ten tweede zou zo'n manier van verder verbreiden te zeer naar het oude bijgeloof rieken en zodoende slechts een zeer twijfelachtig geloof bewerkstelligen; want als men later in deze streek zou komen om zich van het wonder te overtuigen, zou men zeggen dat ook echte vlijt en ijver van de mensen dit tot stand had kunnen brengen.

[6] Maar later kunnen jullie het wel op verstandige wijze vermelden bij die mensen, die Mijn leer al volkomen aangenomen hebben en daardoor Mijn rijk zijn binnengegaan. Die zullen jullie geloven, maar ook zeggen: 'Ja, wat zou er voor de Almachtige onmogelijk kunnen zijn? Als wij Hem hebben, hebben wij door Hem alles!'

[7] Blijf dus in eerste instantie alleen bij de leer, en naderhand kunnen jullie pas overgaan tot Mijn tekenen, die evenwel in de loop van de tijd toch wei­nig geloof zullen vinden, hoe waar ze ook zijn; want het verstand van de mensen zal pas ophouden die dingen te bekritiseren, als het ingewijd kan worden in de fundamentele oorzaak van het ontstaan ervan, en die inwijding zal bij zeer velen niet hier op aarde, maar pas aan gene zijde plaats kunnen vinden.

[8] Volg deze raad van Mij op, dan zullen jullie daardoor zonder problemen vorderingen maken; in het andere geval zouden jullie wel eens met veel ste­nen des aanstoots te maken kunnen krijgen! Goed is dus goed, maar beter is ook eeuwig beter, en het beste is datgene wat Ik jullie zeg.'

[9] Hierop gaven allen Mij hun woord dat ze deze raad zeer getrouw zouden opvolgen, en de opperstadsrechter vroeg Mij of hij de keizer er ook van op de hoogte moest stellen.

[10] Ik zei tegen hem: 'Laat de keizer er voorlopig buiten, maar over een jaar kun je Mijn vriend Agricola in Rome ervan in kennis stellen, en hij zal het te zijner tijd tot jouw voordeel ook wel aan de keizer overbrengen! Voor dit moment is het echter voldoende om alleen jouw gebied te onderrichten; en als er een buurman uit de noordelijk van hier gelegen steden naar je toe zou komen, zal die jou zelf zeggen wie daarvoor gezorgd heeft. De commandant Pellagius kun je ervan op de hoogte brengen; want hij is in militair opzicht ook over deze stad aangesteld en kent Mij!'

 

202 Rafaëls bewijs van zijn snelheid

 

[1] Hierop vroeg Ik de opperstadsrechter of hij thuis bij zijn moeder niet iets bezat wat hij graag hier zou hebben.

[2] De opperstadsrechter zei: 'Jawel, Heer en Meester. Maar dat is in de tijd dat ik nog in Rome was op zo'n plaats neergelegd, dat wij het ondanks ons ijverige zoeken niet meer hebben kunnen vinden! Het is namelijk onze oude patriciersbrief* (* Van oorsprong vormden de patriciërs in Rome het 'populus' ofwel het eigenlijke volk, een erf­adellijke kaste, streng onderscheiden van het 'plebs'. Later gingen de Romeinse keizers ertoe over om aan mensen persoonlijk de waardigheid van 'patricius' te verlenen, wat bevestigd werd in een soort oorkonde. Waarschijnlijk is dat de 'patriciersbrief' waar hier sprake van is.) , nog uit de tijd van Julius Caesar, in een gouden koker. Daar is mij veel aan gelegen, niet zozeer ter wille van mijzelf als veeleer ter wille van mijn jongere broers en zusters.'

[3] Rafaël, die naast hem zat, zei: 'Kijk eens hier, hier is je oude patriciersbrief! Bekijk hem maar goed, of het wel de goede is!'

[4] De opperstadsrechter opende uiterst verbaasd de koker en vond daarin opgerold zijn patriciersbrief, die hij maar al te goed kende, en hij vroeg aan Rafaël: 'Wel, hoe heb je dat gedaan?'

[5] Rafaël zei: 'Kijk, het is onder andere ook een eigenschap van ons dat wij ons in één ogenblik van de ene plaats naar de andere en vandaar weer terug kunnen begeven, en zo was ik op ditzelfde moment ook in Rome en ben nu weer hier.'

[6] De opperstadsrechter vroeg nu weer aan Rafaël: 'Als ik de koker en ook de patriciersbrief die erin zit niet zo goed kende, zou ik geloven dat jij hem net zo door je macht hebt geschapen als je deze streek in één ogenblik tot bloeien hebt gebracht; maar die gedachte moet ik vanwege de echtheid van de koker en van deze brief helemaal opgeven.

[7] Je hebt mij wel gezegd dat jullie, volmaakte engelengeesten, ook de eigen­schap bezitten om je in één ogenblik van de ene plaats naar de andere en van­daar weer terug te bewegen. Dat geloof ik nu ook; maar je bent hier niet één moment afwezig geweest, en daarom ben ik van mening dat jij een andere dienstbare engelengeest die zich in jouw nabijheid bevindt naar Rome hebt gestuurd, en dat die jou ook snel genoeg deze koker kon brengen.'

[8] Rafaël zei: 'O nee, mijn beste vriend, dat heb ik echt zelf gedaan. Want zie, evenals al het andere wat de ruimte betreft kan ook de tijd in zeer kleine stukjes worden verdeeld, en wel zodanig dat het tijdsverloop, dat jij een ogen­blik noemt, in een eindeloze reeks van nog kortere spannen tijds ingedeeld kan worden! Voor jou en je begripsvermogen is zo'n klein stukje tijd natuur­lijk zo goed als niets, maar zo is het voor ons volmaakte engelengeesten niet; want in zo'n heel klein stukje tijd kan ik mij talloze malen van hier heel ver weg en weer terug bewegen, terwijl jij nooit zult merken dat ik in die tijd ook maar een ogenblik afwezig was, en de mensen op dat meest verafgelegen punt, waar ik mij naartoe heb bewogen, zullen mijn aanwezigheid even wei­nig missen als jij! Weetje hoe snel een gedachte is?'

[9] De opperstadsrechter zei: 'Ja, mijn beste hemelse vriend, daar heb ik enige voorstelling van, en wel met name uit de leer van de wijze Plato!’

[10] Daarop zei Rafaël weer: 'Hoe heet de verst gelegen plaats die jij min of meer persoonlijk kent?'

[11] De opperstadsrechter zei: 'Brittannië! Want met mijn vader, die toen nog leefde, heb ik daar eens een reis naartoe gemaakt, en wel over het water, welke reis heen en terug naar Rome meer dan twee volle jaren heeft geduurd.'

[12] Rafaël zei: 'Binnen welke tijd kun jij je met je gedachten daarheen begeven?'

[13] De opperstadsrechter zei: 'Ja, beste vriend, in één ogenblik ben ik daar en hier tegelijk, en al zou ik in gedachten nog duizend keer zover weg moe­ten gaan, geloof ik dat ik daar niet meer tijd voor nodig zou hebben.'

[14] Daarop zei Rafaël: 'Kijk, mijn beste vriend en broeder, diezelfde eigen­schap die jij in je gedachten bezit, bezitten wij volmaakte geesten natuurlijk in een veel volmaaktere graad in het rijk Gods in werkelijkheid, en als reine en vrije geest in het rijk Gods zul jij diezelfde eigenschap als ik ook bezitten. [15] Ja, mijn beste vriend, het rijk Gods heeft in alle opzichten een eindeloze uitgestrektheid! Als wij volmaakte geesten ons niet sneller zouden kunnen bewegen dan jullie mensen op deze aarde, zou het er met het verrichten van de wil van de Heer op zeer veraf gelegen plaatsen van Zijn scheppingen erg bedenkelijk uitzien -maar omdat de tijd en de ruimte voor ons volmaakte geesten helemaal geen belemmering kunnen vormen, kan ook de orde van de Heer in de hele oneindigheid nooit ook maar enigszins verstoord raken. ­Begrijp je dat, mijn beste vriend en broeder?'

[16] De opperstadsrechter zei: 'Wel een beetje beter dan eerst; maar toch zal ik nog lang niet in staat zijn om dat bewegingsmysterie ten volle te door­gronden!’

 

203 De stralende steen van de zon

 

[1] Daarop zei Rafaël: 'Mijn beste vriend en broeder, kijk eens naar de zon, die nu al een heel eind in het westen staat! Hoe ver denk je dat die ster hier vandaan is? Ik weet dat je dat niet weet, en ook al zou ik je de afstand in jul­lie aardse maat van de veldweg aangeven, zou je het getal niet begrijpen omdat je het Arabische getallenstelsel niet kent en een zo groot getal niet met jullie Romeinse cijfers uitgedrukt kan worden. Maar je weet wel hoe snel een pijl een afstand van 50 tot 100 passen aflegt; hij zal daar niet veel meer dan vier ogenblikken voor nodig hebben, en derhalve is de vlucht van een pijl de snelste beweging op aarde die je kent. Kijk, een pijl die vanaf de aarde naar de zon wordt afgeschoten zou -als hij zover zou kunnen vliegen en de aantrek­kingskracht van de aarde het hem niet zou verhinderen -voor zo'n reis, namelijk van hier naar de zon, een tijd van bijna vijftig jaar nodig hebben voor hij op de zon aan zou komen!

[2] Dat een mens er met zijn voeten wel enkele honderden jaren voor nodig zou hebben, spreekt vanzelf. En hoeveel tijd denk je dat ik ervoor nodig heb om van hier naar de zon en weer terug te komen?'

[3] De opperstadsrechter zei: ja, mijn beste hemelse vriend, zoals ik het nu zie zul je voor die reis ook niet meer tijd nodig hebben dan van hier naar Rome en terug.'

[4] Rafaël zei: 'Dat heb je goed geantwoord -en kijk, terwijl ik nu met je praat ben ik al naar de zon geweest en weer terug! Als bewijs daarvan heb ik ook een klein aandenken van de zon voor je meegebracht.'

[5] Hierop greep Rafaël met zijn hand in de zak van zijn mantel, haalde er een steen uit die bijna net zo straalde als de zon en toonde hem aan de opper­stadsrechter met de woorden: 'Kijk, dergelijke stenen zijn er op aarde niet; maar op het grote lichaam van de zon, met name in de middelste gordel ervan, die je later ook nader zult leren kennen, zijn er buitengewoon veel van zulke stenen van verschillende grootte!

[6] De bewoners van dat grote hemellichaam gebruiken dergelijke stenen om hun vertrekken die van binnen donker zijn, te verlichten; want het eigenlijke zonnelichaam is in feite alleen maar donker. Het licht van de zon dat je ziet, ontwikkelt zich op het atmosferische oppervlak ervan; alleen naar buiten toe werkt het in zijn volle kracht, en naar het eigenlijke vaste zonnelichaam toe nauwelijks sterker dan zoals je het oppervlak van deze aarde verlicht ziet.

[7] Neem jij ook deze steen dus maar, dan zul je daarmee tien jaar lang je kamers 's nachts goed kunnen verlichten; maar na tien jaar zal het licht ervan steeds minder worden. Als je hem echter langer als verlichting wilt gebruiken, stel hem dan iedere dag bloot aan de zonnestralen; hij zal zich daar dan mee verzadigen en jou in plaats van een goede lamp de hele nacht als verlichting dienen. Maar na honderd jaar, als deze steen te sterk doordrongen zal zijn geraakt van het zuur van de aardse lucht, zal hij helemaal ongeschikt worden voor verlichting.'

[8] Daarop nam de opperstadsrechter de steen met diep ontzag aan, bedankte ervoor, wikkelde hem in een schone doek en stopte hem in de zak van zijn mantel.

[9] Dat zagen natuurlijk ook Mijn leerlingen, die de Romeinen heimelijk benijdden en bij zichzelf zeiden: 'Wij zijn al zolang bij Hem -maar voor ons heeft Hij nooit zulke wonderen gedaan. Zo gauw Hij bij Romeinen kwam deed Hij steeds Zijn grootste wonderen, en wij hebben ze pas bij de heidenen kunnen zien, aan wie Hij ze ook Zelf of door de engel Rafaël kon verklaren! Maar toen in de buurt van Jeruzalem de ons allen bekende vrome Nicodemus Hem eens vroeg hoe het rijk Gods eruit zag, gaf Hij hem ten antwoord: 'Zolang je niet in de geest wedergeboren bent, zul je de dingen van de hemel niet kunnen begrijpe.n; want je begrijpt de dingen van deze aarde niet, die je toch ziet - hoe zul je dan de hemelse dingen begrijpen, die je niet ziet?' Waarom zei Hij dat ook niet tegen de heidenen, en waarom juist tegen de joden?'

[10] En zo mopperden de leerlingen heimelijk onder elkaar, en Ik stond op, liep naar hen toe en zei: 'Wat mopperen jullie daar heimelijk onder elkaar? Laat Ik jullie niet getuige zijn van alles wat Ik bij de heidenen doe, en heb Ik jullie niet pas twee dagen geleden nog de reden genoemd waarom Ik de hei­denen meer kan tonen en verklaren dan jullie?

[11] Wat de kennis van de natuur betreft zijn jullie allerminst op de hoogte; de Romeinen hebben daar echter veel gedegen kennis van en kunnen de wet­matigheden en de samenhang van de dingen in de natuur heel goed onder­scheiden. Dat alles ontbreekt jullie joden, en dat is al zo sinds de tijd van de eerste richters, die ook wisten hoe alles in de natuur met elkaar te maken had, en wel uit de twee boeken van Mozes die jullie verworpen hebben en waar­voor in plaats jullie een kabbala hebben gemaakt, waarvan de inhoud slechter is dan de inhoud van welke heidense filosoof ook. Maar Ik belet jullie niet om dergelijke hogere verklaringen mede aan te horen en dergelijke daden mede te aanschouwen. Hoe lang zal Ik jullie nog moeten verdragen, tot jullie de dingen beginnen te begrijpen?'

[12] Simon Juda zei: 'O Heer en Meester, heb toch geduld met ons; wij zien alweer in dat wij tegenover U weer eens gezondigd hebben!'

[13] Ik zei: 'Het is alweer goed; maar laat in de toekomst dergelijk gemopper achterwege!’

[14] Dat griften de leerlingen in hun hart en werden daarna bij iedere gele­genheid veel bescheidener en gelatener, en Ik keerde van hen weer terug naar de opperstadsrechter en Rafaël.

 

204 De dierenwonderen van Rafaël

 

[1] Daarna werd er over meer natuurlijke dingen gesproken, en in de loop van dat gesprek merkte onze waard op, dat deze streek nu weliswaar tot ver in de omtrek het heerlijkste gras bezat, zoals niet licht op een andere plek op aarde te vinden zou zijn -maar de kudden van de bewoners van deze stad en omgeving waren heel klein, en men zou de kudden wel honderd keer zo groot kunnen maken, dan zouden ze nog voedsel in overvloed vinden.

[2] Daarop zei Ik: 'Jullie kudden zouden wel op even wonderbaarlijke wijze vermeerderd kunnen worden, maar dat zou voor de mensen nog opvallender zijn dan al het andere; want iedereen, die nu tien schapen op de weide heeft, zou erg grote ogen opzetten als zijn herder in plaats van tien schapen er opeens duizend naar huis zou brengen, die de eigenaar van de schapen niet eens zou kunnen onderbrengen, omdat zijn schaapsstal hoogstens ruimte voor twintig schapen heeft. Probeer dus een flink aantal schapen en andere dieren te kopen; over twee jaar, gerekend vanaf nu, zullen ze zich wel op een goede manier vermeerderen! Als jullie het graan geoogst hebben, zullen jullie het gemakkelijk kunnen bewaren -want daar hebben jullie ruimte genoeg voor; maar met het houden van huisdieren zou jullie dat slecht lukken -en daarom laten we dat zoals het is!

[3] Van hieruit zien jullie die ene behoorlijke grote vijver; maar in de omge­ving zijn er nog zes, waarmee de hele streek voldoende bevloeid kan worden. In het diepe water van de vijvers zullen jullie ook een groot aantal vissen aan­treffen, die de bewoners van deze stad en omgeving voor hun dagelijkse levensbehoefte kunnen gebruiken; de vissen van de vijver die we van hieruit kunnen zien, zullen echter eigendom zijn van de opperstadsrechter, de waard, de Apollopriesters en de paar Joden, zodat ieder van jullie die Ik zojuist heb genoemd, dus het recht heeft om een vierde deel van de vijver te bevissen. Maar laat niemand dat overmatig doen, maar alleen zoveel hij nodig heeft, opdat niemand door de te grote hebzucht van een ander benadeeld wordt. De vissen in de vijver zijn van een heel edele soort, waardoor het water van de vijver nooit verontreinigd raakt.'

[4] Daarop bedankten de vier partijen Mij voor dit geschenk en bezwoeren dat ze zich zeer nauwkeurig aan dat gebod zouden houden, en de opper­stadsrechter zou ook zorg dragen voor eenzelfde orde bij de andere vijvers en die orde ook in stand houden.

[5] Terwijl verscheidenen nog onder elkaar over dit wonder spraken, namelijk hoe het mogelijk was geweest om de vijvers direct met vissen te bevolken, stond Rafaël op en zei tegen de opperstadsrechter en de waard: 'Dat is voor de almachtige wil van de Heer in ons even gemakkelijk te doen als om een woestijn in één ogenblik groen te laten worden; want het maakt niet uit om dieren, ongeacht welk soort, ogenblikkelijk tot bestaan te roepen of talloze grassen, planten, graansoorten en vruchtbomen.

[6] Want wat een geest zich vanuit de wil van de Heer in zichzelf voorstelt en wil dat het bestaat, dat is er dan ook meteen; maar natuurlijk is het denken van een zuivere engelengeest heel anders dan het denken van een mens.

[7] De mens kan zich alleen de uiterlijke vormen voorstellen en daarover allerlei fantasieën vormen; maar wat de vormen van het kleinste tot het grootste inwendig moeten bevatten, en hoe ze gebouwd moeten zijn om te kunnen leven, dat kan geen mens zich voorstellen, en daarom kan hij zijn wil ook niet zodanig richten, dat de geest van zijn wil de vormen tot leven brengt en actief doet worden. Maar een volmaakte engelengeest kan dat wel, en een minder volmaakte kan het in mindere mate ook.

[8] Daartussen bestaat bijna hetzelfde verschil - om op aardse wijze met je te praten, mijn beste opperstadsrechter -als tussen een in alle regelen der kunst ontwikkelde beeldhouwer en iemand anders, die eventueel ook wel in staat is uit een stuk hout een heel gebrekkig beeld te snijden; maar wat een verschil tussen zo'n beeld en dat van de hand van een volleerd kunstenaar!

[9] En als er reeds op deze aarde een zeer uiteenlopende gradatie bestaat in de ontwikkeling van de mensen, hoeveel te meer is dat dan in het rijk van de geesten het geval!

[10] Kijk, een olifant is tegenwoordig het grootste maar tevens meest intelli­gente ,dier op aarde en kan, als hij door de mensen goed worden afgericht, gebruikt worden voor allerlei dienstbaar werk. Er is een tijd geweest dat deze diersoort ook in deze streek woonde.

[11] Maar omdat deze streken in de loop der tijd door de vele wandaden van de mensen steeds onvruchtbaarder zijn geworden, trok dat dier verder naar het zuiden naar die streken, waar het genoeg voer voor zichzelf vond; deze streken hebben echter als gevolg van het vertrek van dit dier aan heel wat belangrijke aardse voordelen ingeboet.

[12] Maar als jij het wenst, mijn beste vriend en broeder opperstadsrechter, kan ik voor jou in één ogenblik voor een mannetje en een vrouwtje zorgen, en daarvoor zul je wel voer genoeg vinden -en kijk nu eens naar beneden naar de omgeving van de vijver, dan zul je daar al een mannetje en een vrouwtje zien!

[13] Stuur je knechten er straks heen met een paar broden, dan zullen ze de knechten volgen naar jouw eigen stal, die voldoende ruimte heeft voor deze dieren! Maai dan het gras op het grote stuk weide dat van jou is, laat het drogen en tot bossen samenbinden; laat de knechten dan met de dieren naar buiten gaan dan zullen die zelf het hooi in de schuur brengen, en zo zul je ze geleidelijk aan voor nog verschillende andere werkzaamheden kunnen africh­ten.’

[14] De opperstadsrechter bedankte Rafaël voor dit wonderbaarlijke geschenk en zei: 'Een paar knechten van mij verstaan heel goed de kunst om deze dieren af te richten, want ze hebben dergelijke dieren vanuit Indië zelfs naar Rome gebracht, en de keizer heeft hen een tijdlang bij zich gehouden om die dieren te verzorgen; daarna kwamen ze bij mijn vader in dienst en zijn ook hier mijn trouwste dienaren.'

 

205 De verbaasde dienaren vangen en temmen de olifanten

 

[1] Na dat gesprek ging de zon onder, en wij stonden op en begaven ons weer naar de stad naar onze waard.

[2] We kwamen al gauw weer in onze gastenkamer; ook Rafaël kwam met ons mee, en toen we aan tafel gingen zitten vroeg de waard Mij of hij ook voor de bijzondere gast Rafaël moest laten dekken.

[3] Ik zei: 'Natuurlijk; want nu is ook hij voor deze tijd omhuld met een lichaam, dat uit de lucht van deze aarde is genomen, en hij heeft evengoed ook aardse versterking nodig als Ik, de Heer Zelf. Het voedsel dat hij tot zich neemt wordt in hem weliswaar op een heel andere manier omgezet dan bij een natuurlijk mens; maar dat doet niets ter zake. Hij zal dus evengoed samen met ons spijs en drank tot zich nemen als wijzelf, alleen aanzienlijk veel meer dan wij, waar je van tevoren rekening mee moet houden. Maar laat nu eerst brood en wijn op tafel zetten, en pas later de vissen en een goed klaarge­maakt, gebraden lam!'

[4] De waard zei:'O Heer en Meester, met een lam zal het niet zo goed luk­ken, omdat ik er geen meer heb! Maar ik heb wel ongeveer dertig schapen; als de herder ze al naar huis heeft gedreven kan ik daarvan het jongste direct laten slachten.'

[5] Daarop zei Ik: 'Maak je daar geen onnodige zorgen om! In de keuken zul j e een reeds geslacht en voor het braden helemaal klaargemaakt lam aantref­fen, en zodoende hoeft er dus van jouw dertig schapen geen een geslacht te worden; want op het mannetje na zijn ze allemaal drachtig en zullen over twee weken jouw schaapskudde twee keer zo groot maken.'

[6] Hierna zorgde de waard direct voor het brood en de wijn en ging toen naar de keuken om naar het lam te kijken, dat klaargemaakt was om te bra­den. Hij verwonderde zich daar al niet zo erg meer over, omdat hij de andere wonderen al had gezien en hij dit wonder ook heel begrijpelijk vond; maar zijn keukenpersoneel was des te meer verbaasd, evenals zijn vrouw.Want ter­wijl wij op de berg verbleven, was zij in de kleine, aan de herberg grenzende moestuin om welriekende kruiden te verzamelen voor de vis die 's avonds klaargemaakt zou worden, en ze was echt geschrokken toen voor haar ogen de anders schraal uitziende moestuin plotseling opnieuw groen werd en een overvloed bood van alles wat er voor het huis nodig was.

[7] De vrouw kwam woorden tekort om de waard te vertellen hoe het haar bij die gebeurtenis te moede was geworden; maar na verloop van tijd had ze bedacht dat niemand anders dat bewerkstelligd kon hebben dan de aanwezi­ge wonderbaarlijke gast, die ook zij nu evenals al haar huispersoneel als een ware God zou beschouwen en vereren, en wel temeer omdat ook de drie Apollopriesters zich aan deze God hadden onderworpen. Daarna begon ze direct de vissen te bereiden en het lam te braden.

[8] Terwijl wij ons in onze eetkamer versterkten, kwamen de twee trouwe dienaren van de opperstadsrechter, die hij op de berg al had genoemd, bijna buiten adem naar ons toe, en begonnen te vertellen wat ze allemaal hadden gezien en meegemaakt. Het meest verbaasden ze zich over de vijver, die plot­seling ontstaan was op de plaats waar vroeger maar een kleine bron was, die slechts af en toe water gaf.

[9] De ene van de dienaren zei tegen de opperstadsrechter: 'En - o gestren­ge heer, heer - nog een groot wonder: in de buurt van de vijver grazen twee geheel volgroeide olifanten! Die twee dieren zullen waarschijnlijk door gebrek aan voer ontsnapt zijn uit een Perzische of zelfs Indische karavaan om zich hier te verzadigen, waar door een godswonder allerlei soorten planten, gras en bomen heel weelderig zijn gaan groeien. De dieren weiden precies op het stuk grasland dat u toebehoort, en u zou dus het recht hebben om deze twee zeldzame en..kostbare dieren voor uzelf in bezit te nemen. Zoals u weet verstaan wij tweeën heel goed de kunst om zulke dieren de baas te worden. Als u wilt zullen wij erheen gaan en ze met groot gemak vlug in uw grote stal onderbrengen; en als ze daar eenmaal zijn ondergebracht, zullen wij ervoor zorgen dat ze ons nooit meer ontsnappen.'

[10] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Doe dat, ik zal jullie daarvoor goed weten te belonen!’

[11] .Daarop voorzagen de twee dienaren zich in de herberg direct van ver­scheidene gerstebroden en gingen meteen vol blijdschap naar buiten, waar de beide dieren graasden. Toen ze in de buurt van de dieren kwamen spraken ze die op hun manier toe. De dieren werden opmerkzaam, de geur van de bro­den trok hen dichter naar de dienaren toe; die gaven hun direct stukken brood en liepen toen naar de stad, terwijl ze onderweg, wat niet zo ver was - de dieren van tijd tot tijd een stuk brood gaven. En weldra zagen wij vanuit onze gastenkamer door de open ramen hoe de twee reusachtige olifanten de beide dienaren van de opperstadsrechter als makke lammeren op de voet volgden, en zo naar de grote stal gebracht werden, terwijl de vele medediena­ren, knechten .en burgers van de stad verbaasd toekeken. In de stal voorzagen ze de dieren direct van een goede hoeveelheid voer en water.

[12] Deze beide dieren bleven onmiddellijk in de stal en lieten zich door de twee dienaren verzorgen; de andere dienaren konden zich echter nog niet in de buurt van de twee dieren wagen, wat later echter ook mogelijk is gewor­den.

[13] Vijf jaar daarna. kreeg onze opperstadsrechter door bemiddeling van de commandant Pellagius en opperstadhouder Cyrenius een veel hogere positie in de grote stad Damascus, waar hij de christenen in bescherming nam en hen zoveel mogelijk aanzienlijke voordelen schonk; bij die gelegenheid gaf hij deze tamme dieren, samen met de twee dienaren de keizer ten geschenke, waar de keizer heel blij mee was en uit dankbaarheid aan hem alsook aan zijn nakomelingen het oppergezag over die stad, waar hij zoveel goeds had gedaan, volledig in eigen beheer beleende.

[14] Dit heb Ik er nu zo terloops bij verteld.

 

206 Waarom volmaakte geesten zalig zijn

 

[1] Wij begonnen aan ons avondmaal, dat onmiddellijk klaargemaakt kon worden; Wij waren daarbij heel welgezind en opgewekt, en Mijn leerlingen wisten veel te vertellen over alle dorpen en steden en over Mijn onderricht en daden. Ook Rafaël kreeg een goed getuigenis uit de mond van Mijn leer­lingen, want ook over wat hij aan Mijn zijde had gedaan werd veel gesproken.

[2] De Romein en de opperstadsrechter, alsook de waard en zijn zoon en de twee Farizeeën en de Joden hadden het zo naar hun zin, dat de opperstads­rechter zei: 'O Heer en Meester! Als ik het tenminste wat mij betreft op deze aarde voortdurend zo zou kunnen hebben als nu in Uw gezelschap en in het gezelschap van Uw hemelse dienaar, zou ik direct afzien van de vast nog veel grotere zaligheden van Uw hemelen; want ik beschouw het nu als de hoogste hemel dat ik mij heel dicht in Uw nabijheid bevind en met U gesprekken kanvoeren.

[3] Als men Uzelf heeft, hoeft men de dingen van de natuur helemaal niet nader te leren kennen; want men weet toch al dat ze allemaal, van het klein­ste tot het grootste en van het eerste tot het laatste en van de alfa tot de omega, enkel Uw vastgehouden gedachten en ideeën zijn, tot leven gebracht door Uw wil en door Uw geest.'

[4] Ik zei: 'Dat heb je goed en waar gezegd, en in de hemel is het inderdaad de hoogste zaligheid van alle voleindigde geesten, als ze zich bij Mij kunnen ophouden en met Mij kunnen praten en omgaan.

[5] Maar die overgrote zaligheid komt in feite toch niet voort uit Mijn heel eenvoudige persoonlijkheid, waarin Ik evengoed een mens ben als jij en als geest evenzeer een geest ben als deze oer-aartsengel Rafaël; maar de voor­naamste zaligheid van de volmaakte geesten is gelegen in het feit dat ze Mijn eindeloze volmaaktheden steeds vollediger, helderder en dieper herkennen in Mijn eindeloos vele werken die grenzeloos en onbeperkt zijn.

[6] Kijk, vriend, het gaat ongeveer zoals het al bij tijd en wijle op deze aarde bij de mensen toegaat die echt gevoel hebben voor hogere kunsten en weten­schappen, en daarmee ingenomen zijn. Stel nu bijvoorbeeld dat je over een groot architect en beeldend kunstenaar hebt gehoord, dat zijn werken van alle mensen de grootste bewondering oogsten. Toen je dat hoorde, bekroop je de lust om de grote kunstenaar zelf persoonlijk te leren kennen, en omdat de middelen voor de reis je niet ontbraken, begaf je je al gauw op weg naar dat verre land waar de kunstenaar verbleef en zijn werken op geweldige schaal ten toon stelde en uitvoerde.

[7] Na een tijd gereisd te hebben bereik je dan de plaats waar de kunstenaar verblijft, en daar kom je vervolgens gemakkelijk in contact met de kunstenaar, over wie je je tijdens je reis allerlei geweldige voorstellingen hebt gemaakt ­waaronder ook, dat hij zich als mens onder de andere mensen door een bij­zonder verheven gestalte kenbaar zou maken. Maar als je hem in zijn dorp ontmoet, ontdek je dat de kunstenaar een heel bescheiden en eenvoudig mens is, wiens persoon niet in het minst laat merken wat er in zijn innerlijk schuilgaat. Je voert dan heel vriendelijk een gesprek met hem, maar tevens denk je toch bij jezelf: 'Het is haast niet mogelijk dat in deze uiterst eenvou­dige en bescheiden persoonlijkheid zo'n scheppende grootheid aanwezig is, waarover jij je door zelfs de meest verstandige mensen zulke grootse dingen hebt laten vertellen!' Maar toch ben je gelukkig, omdat je er in jezelf van overtuigd bent dat je je in gezelschap van de grootste architect en beeldend kunstenaar bevindt en met hem kunt spreken over allerlei dingen die hij gemaakt heeft.

[8] Tenslotte zegt de kunstenaar tegen je: 'Omdat je de moeite hebt genomen mij op te zoeken en persoonlijk te leren kennen, wil ik je van deze Woon­plaats van mij, die maar weinig van mij kan laten zien, naar een heel grote stad brengen, die hier niet ver vandaan is, waar je meer dan voldoende gelegen­heid zult krijgen om je in mijn werken te verlustigen!'

[9] Daarop ga je brandend van nieuwsgierigheid mee met de kunstenaar, die heel vriendelijk tegen je is geworden, maar die jou op je hele reis nog altijd als een heel eenvoudig en bescheiden mens voorkomt. Terwijl je echter samen met de kunstenaar steeds dichter bij de grote stad komt en reeds vanaf een flinke afstand de prachtigste gebouwen, tempels, paleizen en burchten begint te aanschouwen, begint ook jouw fantasie over de kunstenaar die jou verge­zelt steeds maar groter te worden, zoals zijn bouwwerken in die stad steeds groter beginnen te worden, hoe dichter je bij de stad komt. Zijn persoonlijke eenvoud begint te verdwijnen naarmate jou zijn innerlijke, geestelijke groot­heid door zijn werken steeds duidelijker voor ogen komt te staan.

[10] Als je dan helemaal in de stad komt, maakt het ene bouwwonder na het andere, steeds groter, kunstiger en stoutmoediger, je werkelijk sprakeloos van bewondering, en je bewondering voor de kunstenaar die jou vergezelt wordt bovendien nog grenzeloos vergroot als je ziet dat in deze stad alle mensen, groot en klein, hem heel vriendelijk en vol eerbied begroeten.

[11] Zeg Mij nu eens, Mijn beste vriend, of jouw vroegere denkbeelden over de kunstenaar bij het aanschouwen van zijn grote werken niet van een heel andere aard en voorjouw gemoed veel zaligmakender zijn geworden!'

 

207 Over de onbevattelijkheid van de schepping

 

[1] De opperstadsrechter zei: 'Ja, Heer en Meester, U hebt een buitenge­woon treffend beeld gekozen, dat ik - hoewel niet op zo'n geweldige schaal­ in mijn jeugd zelf heb beleefd; want ik heb samen met mijn vader, die toen nog leefde, door het noordelijke deel van het eigenlijke Romeinse rijk gereisd en kwam in de omgeving van Venetië. Daar zag ik een prachtig paleis­gebouw, dat volgens de regelen der kunst bijna voltooid was, en mij bekroop sterk het verlangen om de stoutmoedige bouwmeester persoonlijk te leren kennen.

[2] Daarop kwam ik met mijn vader weldra in zijn woning en in zijn beeld­houwerswerkplaats en ontmoette in gezelschap van mijn vader de bouw­meester zelf. Hij was echter ook een heel bescheiden en eenvoudige man, een op het kleine eiland Rhodos geboren Griek, aan wie men in de verste verte niet gezien zou hebben dat hij het vermogen bezat de vingers van zijn hand te tellen; maar als men met hem begon te praten, merkte men wel direct dat hij behalve de oude rekenkunde van Euclides ook nog in andere kunsten en wetenschappen thuis was, en ik kreeg dan ook werkelijk een geweldige hoog­achting voor deze grote bouwmeester en kunstenaar.

[3] Maar nu weet ik nog niet, o Heer en Meester, wat U met dit voortreffe­lijk gekozen beeld met betrekking tot Uzelf eigenlijk hebt willen zeggen!'

[4] Ik zei: 'Mijn beste vriend en broeder, niets anders dan dat jouw vermeen­de grote zaligheid in Mijn gezelschap en dat van de aartsengel Rafaël nog niet de hoogste graad heeft bereikt en die pas zal bereiken, wanneer je al Mijn bouwwerken en scheppingen steeds nader en beter zult leren kennen! Jij weet nu wel dat in Mij een geweldig grote scheppende eigenschap huist en je maakt je daar een zo groot mogelijke voorstelling van, sinds je die paar teke­nen door Mij hebt zien doen; maar je zult je er vast een heel andere voorstel­ling van maken wanneer je innerlijke gezichtsvermogen ten aanzien van Mij door Mijn werken te beschouwen buitengewoon veel weidser en verhevener zal worden. Want dan pas zal het werkelijk goddelijke in Mij zich in een steeds hoger licht aan je voordoen, hoewel eeuwig nooit in het allerhoogste finale licht, dat Ikzelf in Mijn innerlijk ben, en wel omdat dat voor iedere vanuit Mij geschapen geest zelfs in zijn hoogst mogelijke voleinding onmo­gelijk is.

[5] Nu denk en zeg je natuurlijk bij jezelf: 'Hoe zit dat dan? Want dan blijft immers de hoogste en volmaakte geest toch nog eeuwig niets vergeleken bij U!'

[6] Ja, Ik zeg je datje daar gelijk in hebt: voor Mij is weliswaar alles mogelijk, maar een tweede, volkomen aan Mij gelijk Ik kan Ik niet scheppen, evenmin als een tweede oneindige ruimte en een tweede eeuwig durende tijd; en zo kan ook de meest volmaakte engelengeest uiteindelijk ook nooit de volledige sterkte van het licht in Mij noch de grenzen van de oneindige ruimte berei­ken of de uren van de oneindige tijdsduur tellen. Hij kan zich over die drie dingen wel steeds uitgebreidere voorstellingen vormen, maar daar uiteindelijk toch eeuwig nooit komen.

[7] Je ziet het licht van de zon en beschouwt haar licht reeds als het sterkste wat jouw begrip kan vatten -hoe zou het dan zijn als Ik voor jou in plaats van die ene zon ineens duizend zonnen van dezelfde grootte en lichtsterkte tegelijk aan het firmament zou plaatsen? Zou dat licht dan ook niet duizend­voudig versterkt op deze aarde vallen?'

[8] De opperstadsrechter zei: 'O Heer en Meester, doe dat maar niet; want met name in de zomer hebben wij meer dan genoeg licht van die ene zon! Als er duizend zonnen aan het firmament zouden schijnen, zouden alle schepselen op deze aarde in zeer korte tijd verbranden en daarna ook de gehele grote aarde zelf. Want ik heb al eens gezien, en wel in Alexandrië, wat het licht van de zon door een arcadische holle spiegel teweeg kan brengen ­en door middel van die ene spiegel wordt die ene zon slechts zo'n 10 tot 20 keer vergroot en bewerkstelligt dan in het brandpunt reeds een zodanig ver­woestend effect, dat ze alles in brand steekt; en stel je dan eens het effect van duizend zonnen voor!’

[9] Ik zei: 'Nou ja, daar heb je gelijk in, en de aarde heeft meer dan genoeg aan die ene zon; maar Ik wilde er alleen maar je aandacht op vestigen dat zelfs het natuurlijke licht tot in het oneindige versterkt kan worden - en hoeveel te meer dan het geestelijke licht! Daarom staat er bij Mozes ook geschreven dat geen enkel geschapen wezen God in Zijn innerlijke werkelijkheid kan aan­schouwen en daarbij zijn leven kan behouden.'

[10] De opperstadsrechter zei: 'O Heer en Meester! Nu word ik echt bang in Uw tegenwoordigheid, want ik voel steeds meer mijn volslagen nietigheid en Uw volkomen alles in alles, en Plato had gelijk toen hij zei: 'Ik heb in een visioen de zoom van Gods kleed gezien, alles was veranderd in licht, en ik zag mijzelf daarin als het ware volledig tot niets opgelost; alleen de liefde voor de Godheid zorgde ervoor dat ik mijn bewustzijn behield!'

[11] Ik zei: 'Daar had deze filosoof gelijk in -maar voor zijn tijd; van nu af aan zal dat anders zijn! Want Ik heb Mijzelf met een lichaam omgeven om voor­taan niet meer als een onbegrijpelijke en niet te aanschouwen God aan jullie te verschijnen, maar als een mens, met wie jullie net zo kunnen praten en omgaan als met elkaar, en daardoor heb Ik jullie niet alleen tot Mijn volko­men op Mij lijkende kinderen, maar ook tot Mijn ware vrienden en broeders gemaakt.

[12] Met dat geschenk van Mij zullen jullie allemaal wel tevreden zijn, en het zal jullie niet hinderen als jullie inzien dat Ik in Mijn eeuwige, goddelijke eigenschappen nooit te bereiken ben.

[13] Maar daar komt het gebraden lam; laten we ons daarmee bezighouden en al het andere intussen opzij zetten!'

 

208 De wonderbare spijziging in de herberg

 

[1] Het lam werd in evenveel stukken verdeeld als er gasten aan tafel zaten, en vanzelfsprekend vielen de stukken wat klein uit.

[2] De waard merkte het zelf en vroeg aan Mij: 'Heer en Meester, dit ene lam is kennelijk te weinig voor het grote aantal gasten! Wat denkt U ervan als ik inderhaast nog twee of drie lammeren liet klaarmaken? Want zoals ik opge­merkt heb, is dat ene lam alleen voor onze wonderbaarlijke gast Rafaël al nauwelijks voldoende!'

[3] Ik zei: 'Dat komt wel goed; want zoals Mijn leerlingen wel weten heb Ik al eens met heel weinig broden en nog minder vissen enkele duizenden men­sen zodanig verzadigd, dat ze allemaal meer dan genoeg hadden en er na de maaltijd nog enkele manden vol overgebleven stukken brood werden verza­meld­ en daarom zullen we aan dit ene lam meer dan genoeg hebben!'

[4] De waard zei: 'Wat U, o Heer en Meester, goedvindt, vind ik natuurlijk ook goed; alleen Uw wil geschiede altijd!'

[5] Daarop ging ook de waard - zoals steeds -bij ons aan tafel zitten, maar durfde toch niets van het lam voor zichzelf te nemen, omdat hij bang was dat er voor de anderen toch te weinig over zou blijven.

[6] Toen nam Ik een stuk van de grote schaal, legde het op zijn bord en zei daarbij tegen hem: 'Vriend, geloof wat Ik je heb gezegd! Als het lam nog lang niet op is zullen wij al meer dan voldoende verzadigd zijn, en zal er tenslotte voor al je personeel nog genoeg overblijven.'

[7] Daarop werden alle gasten van het in stukken verdeelde lam voorzien en aten daarvan naar behoefte, en hoe meer ze aten, des te meer zagen ze nog op hun bord liggen; tenslotte bleef er bij allen zoveel over, dat de overgebleven stukken niet meer pasten op de grote schaal, waarop het lam op tafel was gezet, en er moest nog een tweede even grote schaal gehaald worden om daar de overige stukken op te leggen om ze van de tafel naar de keuken te kunnen brengen. Daarop werden de twee schalen weggebracht, en de vrouw van de waard met haar dochters en de keukenmeisjes konden hun ogen niet geloven dat dit ene gebraden lam zoveel restanten had kunnen opleveren; ze bedank­ten Mij allemaal en aten toen van de overgebleven stukken, en daarvan bleef ook voor de volgende dag nog een hele schaal vol over.

[8] Toen wij het lam hadden gegeten en nog met onze volle bekers wijn aan de tafels zaten, zei de opperstadsrechter tegen Mij: 'O Heer en Meester, ik begrijp nu zo'n beetje hoe u­ en Rafaël door U -een geheel woest gebied kunt veranderen in een streek, rijk aan alle vruchten en gewassen, en hoe U voor mij twee olifanten en -zoals gisteren gebeurde -voor de Joden en Farizeeën veertien wilde leeuwen als wachters hebt kunnen neerzetten; ook is het mij niet helemaal onduidelijk hoe U het water uit de waterkelder onmiddellijk in de beste Cyperse wijn hebt kunnen veranderen, want dat zijn allemaal dingen die voor Uw almacht gemakkelijk mogelijk zijn.

[9] Want ik had zo gedacht: U hoeft het maar te denken en daarna met Uw wil te zeggen: 'Er zij!', en dan is datgene wat U door Uw wil al helemaal vol­tooid tot bestaan hebt geroepen, er al; want dat hebt U destijds immers ook moeten doen, toen U de hele aarde vanuit Uzelf tot bestaan hebt geroepen en met haar geleidelijk aan ook alles wat erin, erop en erboven is. En toen alles wat U op aarde wilde hebben klaar en voltooid bestond, was het voor U even gemakkelijk om in alle planten, dieren en mensen het vermogen tot voort­planten en vermeerderen te leggen, al naar de soort van Uw tot leven gebrachte schepselen.

[10] Maar met dit lam zit het heel anders. Het was maar één lam dat reeds goed klaargemaakt en gebraden op tafel was gezet, en bij het verdelen bleek duidelijk dat de stukken van alle gasten kennelijk klein moesten uitvallen. ­Maar als je het kleine stuk naar je mond bracht, kon je dat niet meer op krij­gen; want het groeide zichtbaar in de hand van degene die at.

[11] Hoe kon dat op zichzelf dode lam met zijn door het braden geheel ver­nielde organisme in een steeds goed eetbare toestand groter worden, op zo'n manier als een jonge ceder van jaar tot jaar groter wordt tot zij een reusachti­ge boom wordt?

[12] Bij een ceder is dat niet verwonderlijk - want die heeft haar plantaardige, natuurlijke leven, en haar inwendige organisme is op die manier ingericht ­maar het organisme van een gebraden lam kan naar mijn mening toch haast onmogelijk meer de eigenschap bezitten om van binnenuit te groeien en groter te worden. Maar omdat het lam, waar wij van gegeten hebben, toch zozeer groter is geworden dat wij het onmogelijk helemaal hadden kunnen opeten, moet ik openlijk bekennen dat ik dit wonder van U absoluut niet begrijp.'

[13] Ik zei: 'Kijk, beste vriend, deze leerlingen van Mij zijn al zolang bij Mij en hebben dergelijke buitengewone voedselvermeerderingen al herhaalde malen gezien; maar ze zijn Joden, en geen van hen is ook maar één keer op het idee gekomen om Mij daar speciaal naar te vragen! En ze hebben het Mij niet gevraagd, omdat ze in hun nog veelvuldige echt Joodse blindheid geen verschil hebben kunnen ontdekken tussen het ene of het andere wonder dat Ik heb gedaan; maar jullie scherpzinnige Romeinen ontdekken bij Mijn wonderen een echt verschil, dat voor de scherpte van jullie verstand waard is verder besproken te worden.'

[14] Een van Mijn leerlingen, die Philippus heette en anders niet zo gemak­kelijk zijn mond opendeed, zei: 'O Heer en Meester, wij hadden U al zo vaak bij gelegenheden graag meer over het een of ander willen vragen en hebben dat soms ook gedaan, maar we kregen bij U altijd een terechtwijzing; we lie­ten het dus voortaan liever anderen vragen, en luisterden dan wat U daarover zou zeggen, en zo ontdekten wij Uw grote licht in heel veel dingen en hoef­den daarbij geen terechtwijzing van U te verwachten!'

[15] Ik zei: ' Als jullie Mij dergelijke dingen hadden gevraagd, zouden jullie er bij Mij net als alle andere mensen zonder terechtwijzing vanaf zijn gekomen; maar jullie vroegen Mij steeds om iets wat Ik jullie al verschillende keren had uitgelegd, en daardoor hebben jullie Mij gedwongen tot de voor jullie enigs­zins onprettige vraag: 'Hoelang zal Ik jullie nog moeten verdragen, voor jullie Mijn woorden begrijpen?'

[16] Maar ziehier, bij deze Romeinen ben Ik niet genoodzaakt zo'n tegen­vraag te stellen, want hun scherpzinnigheid ontdekt ieder verschil dat er bestaat tussen de ene of de andere daad die Ik heb verricht! Ik heb destijds toch ook op zeer grote schaal een vermeerdering van voedsel bewerkstelligd, toen Ik verscheidene duizenden mensen met een paar broden en vissen ruim voldoende heb verzadigd, en Ik heb voor jullie ogen ook een groot aantal daden verricht, die deze Romein van ons tot de meer natuurlijke en begrij­pelijke zou rekenen. En toch hebben jullie destijds niet gezegd: Heer en Meester, wij denken te kunnen begrijpen dat U onze netten al verschillende keren met vissen hebt gevuld, hele woeste streken vruchtbaar hebt gemaakt en bij de bruiloft in Kana in Galilea en op veel andere plaatsen water in wijn veranderd hebt; maar hoe hebt U die op zichzelf dode broden en vissen zozeer kunnen veranderen, dat vele duizenden zich daar meer dan voldoende mee konden verzadigen?'

[17] Kijk, Mijn beste vriend Philippus, als jullie Mij daar toen naar hadden gevraagd, zouden jullie er ook heel zeker zonder enige terechtwijzing van Mijn kant vanaf zijn gekomen; maar jullie hebben Mij niets gevraagd! Want jullie maken geen onderscheid tussen Mijn daden en gooien ze allemaal op één hoop; maar onze vriend hier, een echte Romein van het zuiverste water, heeft met de scherpzinnigheid van zijn verstand een werkelijk verschil ont­dekt, en Ik zal hem dat ook uitleggen, zonder hem vanwege zijn vraag een terechtwijzing te geven, die jullie zo vervelend vinden!'

 

209 Het voedingsproces in het menselijke lichaam

 

[1] (De Heer:) 'Mijn beste vriend en opperstadsrechter, Ik zal je op je vraag, die uit jouw mond heel scherpzinnig werd gesteld, ook een helder en scherp­zinnig antwoord geven.

[2] Kijk, tussen de door Mij bewerkte wonderen bestaat er wel schijnbaar een duidelijk voelbaar verschil, maar in de grond van de zaak niet. Kijk, alles wat je eet en in je maag opneemt om je lichaam te sterken en in leven te houden, is helemaal niet zo dood als jij denkt! Het heeft drie delen: ten eerste een materieel deel, dat jij ziet en voelt en waarvan je, als het voedsel goed klaar­gemaakt is, in je mond een lekkere smaak waarneemt en waarvan je tevoren ook al met je neus de fijne geur inademt. Kijk, dat is het gedeelte dat je lichaam in leven houdt!

[3] Als, ten tweede, de spijzen in de maag aankomen, worden ze daar in zeke­re zin voor de tweede keer gekookt, en daarbij ontwikkelen zich twee hoofd­bestanddelen, waarvan het ene, het grovere, dient om het lichaam, zijn lede­maten en spieren te voeden, terwijl het andere door het bloed, dat van deze twee bestanddelen afkomstig is, overal heen geleid wordt waar het lichaam voeding en versterking nodig heeft.

[4] Als deze twee bestanddelen in de bovenste maag voldoende zijn onttrok­ken aan hetgeen je gegeten hebt, en in het lichaam zijn verspreid, krijg je dorst en neem je drank tot je. Daardoor komt het voedsel in de onderste, klei­nere maag, die in twaalfvakken verdeeld is. Hier wordt door middel van een speciaal gistingsproces de etherische stof uit de kleine cellen van het voedsel gehaald en dient om de zenuwen levend te houden, vandaar dat je die stof ook de 'zenuwgeest' kunt noemen.

[5] Het buitengewoon fijn etherische, dat wij 'substantie' zullen noemen, wordt door de milt langs een heel verborgen weg naar het hart geleid en gaat vanuit het hart volledig gezuiverd over in de ziel van de mens, en zo haalt de ziel uit al het opgenomen voedsel ook wat haar verwant is naar zich toe en wordt daardoor in al haar afzonderlijke bestanddelen, die geheel overeenko­men met die van het lichaam, gevoed en gesterkt.

[6] Dat kun je gemakkelijk merken aan het feit dat de dingen die je zegt en je oordelen onbeholpen en onsamenhangende spinsels van gedachten en ideeën zijn, wanneer je honger en dorst hebt; maar als je eerst goed, zuiver voedsel hebt gegeten en ook zuivere, goede wijn hebt gedronken, zullen de dingen die je zegt en je oordelen ook in zeer korte tijd een heel ander karakter krij­gen -en dat komt, doordat de ziel dan ook verzadigd en versterkt wordt. Als je lange tijd geen voedsel en geen drank tot je zou nemen, zou het denken, spreken en oordelen je weldra heel gebrekkig afgaan.

[7] Als de spijzen eenmaal hun belangrijke deel aan het lichaam, de zenuwen en de ziel hebben afgegeven, wordt het in feite onzuivere deel van de mate­rie, die je tot je hebt genomen om je lichaam in leven te houden, via de twee natuurlijke uitgangen uit het lichaam verwijderd.Als een mens echter in ieder opzicht een zwelger is geworden en zijn buik tot afgod heeft gemaakt, dan kan het tot zich genomen voedsel alsook de teveel in de maag gegoten wijn niet meer volledig afgescheiden worden in de twee magen, die Ik je heb uit­gelegd. Daardoor komen er nog veel delen -die het lichaam, de zenuwen en de ziel in leven moeten houden maar die niet aan het voedsel onttrokken zijn -in de grote buik en de darmen terecht en voor een ander deel via de lever en de milt in de urineblaas; daar veroorzaken ze opnieuw gistingen, waaruit zich mettertijd allerlei ziekten voor het lichaam ontwikkelen en die de ziel traag, afgestompt en gevoelloos maken.

[8] Uit die kwade stoffen komt dan echter nog een ander kwaad voort. Als namelijk de slechte, nog ongegiste natuurgeesten uit de invloedssfeer van zo iemand duidelijk merken dat zich in zijn buik en zijn onderlichaam al een groot aantal aan hen verwante natuurgeesten hebben verzameld, dringen ze weldra het lichaam van zo'n mens binnen en verenigen zich met die soortge­lijke geesten in het lichaam.

[9] Als dat gebeurd is, ziet het er met zo iemand al erg slecht uit. Weldra maken zich een aantal moeilijk of niet te genezen ziekten meester van niet alleen zijn lichaam, maar ook van zijn ziel; en door het feit dat die in zichzelf erg verzwakt en traag gemaakt is, kan ze niet verhinderen dat ze steeds meer in haar zinnelijke en lijdende vlees overgaat.

[10] Om te verhinderen dat een ziel helemaal materieel wordt, bestaan er geen andere middelen dan de grote ziekten van het lichaam zelf. Zo iemand verliest dan alle eetlust en probeert door geneesmiddelen het oude vuil uit zijn lichaam te verwijderen. Hier en daar bereikt hij wel een soort genezing, maar nooit helemaal volledig, en zo iemand hoeft maar een beetje onacht­zaam te zijn of hij heeft zijn vroegere kwelgeesten weer tot leven gewekt, en zijn tweede lijdende toestand is dan gewoonlijk erger dan de eerste.

[11] Maar dat alles is niet de enige erge toestand die de mens zich door zijn vraat­ en drankzucht op de hals heeft gehaald; er komt nog een derde, veel ergere bij, en die bestaat uit het zogenaamde bezeten zijn door één of ver­schillende werkelijk boze geesten, die korter of langer geleden in werkelijk­heid in het lichaam van de een of andere mens hun leven ter beproeving van hun vrijheid hebben doorgemaakt.

[12] Van dit derde kwaad kan geen enkele aardse arts de mens meer bevrijden, maar alleen Ik en ook degene die van Mij de kracht en macht daarvoor heeft ontvangen.’

 

210 De belangrijkste voedingsmiddelen voor de mens

 

[1] (De Heer) , Als een mens dus naar lichaam en ziel volkomen gezond wil blijven, moet hij van kind af aan matig gevoed worden met zuiver voedsel.

[2] Kijk naar Mij! Ik ben wat Mijn lichaam betreft ook een mens, maar Ik eet en drink steeds een en hetzelfde voedsel en stil Mijn dorst eveneens met zui­vere, goede en gezonde wijn -maar altijd in de juiste mate; en wat Ik nu voor jullie ogen eet en drink, dat at en dronk Ik ook al in Mijn kinderjaren, even­als trouwens de meeste van Mijn leerlingen, die bijna allemaal vissers waren en van vis leefden.

[3] Voor wat ze overhielden aan vis kregen ze geld en kochten daarvan de nodige kleren, brood, zout en ook wijn, die ze met mate met water dronken; en vraag hen of een van hen ooit door een ziekte gekweld is, behalve degene die Ik j e niet nader wil aanduiden.

[4] Ik zegje: als de mensen gebleven zouden zijn bij de kost die hun door de profeet Mozes is aangegeven, zouden de artsen met hun geneesmiddelen nooit iets bij hen te doen gekregen hebben; maar ze zijn begonnen om net als de heidenen op de wijze van de epicuristen hun lichaam met honderden ver­schillende zogenaamde lekkernijen vol te proppen en zijn daardoor binnen korte tijd tot allerlei ziekten vervallen.

[5] Vissen van een goede soort, die zich in schoon water ophouden, en klaar­gemaakt op de manier zoals wij ze hebben gegeten, zijn het allergezondste voedsel voor het menselijke lichaam.

[6] Waar dergelijke vissen echter niet te krijgen zijn, is tarwe­ en gerstebrood op zichzelf de meest gezonde voeding voor de mens, evenals de melk van gezonde koeien, geiten en schapen. Onder de peulvruchten nemen linzen de eerste plaats in, en ook zoals bij het bereiden van brij de grote Perzische maïs­korrels. Alleen het vlees van enkele kippen en duiven, dan van een gezond en rein rund alsook van geiten en schapen, in volkomen bloedeloze toestand, kan gebraden of gekookt gegeten worden; gebraden verdient echter de voorkeur boven gekookt.

[7] Het bloed van dieren moet echter door niemand worden gegeten.

[8] Wat Ik nu heb opgenoemd is en blijft voor de mensen het eenvoudigste, zuiverste en gezondste voedsel; al het overige -met name wanneer het over­matig wordt gegeten -is schadelijk voor de mens, met name wanneer het niet zodanig wordt toebereid, dat het boze van de natuurgeesten er volledig uit wordt gehaald.'

[9] Nu vroeg de opperstadsrechter aan Mij: 'O Heer en Meester, hoe zit het dan met de vele soorten buitengewoon goed smakend fruit en wortelen?'

[10] Ik zei: 'Het eetbare fruit moet in de eerste plaats volkomen rijp zijn. In die staat kan men het met mate eten; maar toch is het in gekookte, gebraden of gedroogde vorm gezonder dan rauw, omdat door het koken, braden en drogen de slechte en nog ongegiste natuurlevensgeesten eruit verwijderd worden. Hetzelfde is met wortelen het geval.

[11] Je kent het fruit en de wortelen die geschikt zijn voor mensen om te eten; de begerige en vraatzuchtige mensen nemen daar echter geen genoegen mee, maar ontdekken voortdurend nog een groot aantal voedingsmiddelen, zowel uit het planten­ alsook uit het dierenrijk, en de gevolgen daarvan zijn de steeds meer toenemende, meest uiteenlopende lichamelijke ziekten.

[12] Op grond van wat Ik je nu heb gezegd kun je met weinig moeite zelf oordelen, dat het voor Mij in de grond van de zaak een en hetzelfde is om door Mijn wil een akker van de ene of andere soort graan te voorzien,jouw graanschuren met al rijp graan te vullen of een klaargemaakt brood voor jou en ieder ander neer te zetten en het ook te vermeerderen, als dat nodig zou zijn. En zo is het ook met allerlei vlees; want als Ik levende dieren kan schep­pen, zal het ook wel niet onmogelijk voor Mij zijn hun vlees te scheppen, het tevens klaar te maken en het in toebereide staat naar behoefte te vermeerde­ren.’.

 

211 De Heer als almachtige Schepper

 

[1] (De Heer:) 'Want kijk, in de oertijd der tijden schiep Ik maar één, voor jouw begrippen onmetelijk grote zon -en als je 's nachts naar het firmament kijkt, dan zul je het met louter sterren bezaaid zien! En kijk, al die sterren, met uitzondering van de paar planeten die je wel kent, zijn ook zonnen waar omheen zich hemellichamen zoals deze aarde bewegen!

[2] Bij deze sterren, die je 's nachts aan het firmament ziet, moet je je een enorm grote ruimte meer dan duizendmaal duizend keer voorstellen, en kijk, al die voor jou ontelbaar vele zonnen en andere hemellichamen zijn in de loop van eindeloos lange tijden uit die ene oergeschapen grote zon voortge­komen­ natuurlijk niet al volkomen rijp en klaar, maar als zaadkorrels uit de aar van een halm, die het vermogen hebben zich verder voort te planten!

[3] Maar nu vraag Ik je: wie heeft eigenlijk de stof verschaft die nodig was om de grote hemellichamen verder te ontwikkelen en er meer te maken?'

[4] De opperstadsrechter zei: 'Wie anders dan U, o Heer en Meester?'

[5] Ik zei tegen hem: ' Als je dat kunt begrijpen, Mijn beste vriend, zul je ook wel inzien dat het voor Mij evenzeer mogelijk moet zijn om een wat te klein uitgevallen gebraden lam op onze tafel te vermeerderen en groter te maken op dezelfde manier als Ik in de loop van zeer lange tijden uit die ene, buiten­ gewoon grote oerzon de talloze zonnen en hemellichamen in een zichtbaar bestaan heb kunnen brengen en ze al naargelang hun hoedanigheid krachtig en actief op hun plaatsen heb opgesteld.

[6] Kijk, een steen is voor jou een volkomen dood ding; en als je hier een steen zou hebben, zou Ik die onmiddellijk tot enorme afmetingen kunnen vergroten of ook de grootste steen onmiddellijk zodanig kunnen oplossen, dat er voor jouw aardse zintuigen niets van over zou blijven, of Ik zou hem ook ogenblikkelijk in vruchtbare aarde kunnen veranderen.

[7] Het is derhalve om het even of Ik op een of ander hemellichaam alles vol­gens een bepaalde orde pas geleidelijk aan vorm geef of heel plotseling, in één ogenblik, als dat nodig is.

[8] Dat op de hemellichamen alles geleidelijk aan en als het ware het een uit het ander tot bestaan komt, wordt in het bijzonder veroorzaakt door Mijn liefde, geduld en zachtmoedigheid voor de mensen, in de eerste plaats speci­aal op deze aarde, maar ook voor die mensen, die op andere hemellichamen wonen en daar hun proef om in vrijheid te leven doormaken. Want zie, de hele eeuwige, oneindige ruimte is Mijn eigenlijke woonhuis, en in dat huis zijn ook oneindig veel woningen, die jij eenmaal in Mijn rijk nader zult leren kennen.

[9] Begrijp je nu, Mijn beste vriend, hoe Ik het gebraden lam groter heb kun­nen maken en vermeerderen?'

[10] De opperstadsrechter was helemaal overweldigd in zijn gemoed en zei: 'O Heer en Meester, ik begrijp het natuurlijk wel iets beter dan eerst, maar ik voel me tegenover Uw oneindige grootheid en verhevenheid als het ware totaal vernietigd. Ik voel wel dat ik er nog ben, maar daarnaast voel ik ook dat Ik vergeleken bij U zo goed als niets ben!'

[11] Ik zei: 'En toch ben je, net als ieder ander mens, uit Mij en door Mij eveneens oneindig en eeuwig! Wil je nog meer zijn? Maar hoe, dat zul je je pas bewust worden als Mijn geest in jou ontwaakt is!'

 

212 De belijdenis van Petrus en zijn verzoek

 om de gelijkenis van de zaaier uit te leggen

 

[1] Toen Ik klaar was met dit onderricht stond Simon Juda op, die Petrus genoemd werd, en zei: 'Heer, ook wij allen danken U voor deze geweldige les; want nu pas voel ik tot diep in mijn gemoed dat U wat Uw lichaam betreft de Zoon Gods bent en daarom ook werkelijk Christus, over wie de profeten vanaf Mozes herhaaldelijk voorspellingen hebben gedaan, maar ook al vóór Mozes, te beginnen met Abraham, de grote verlichte oeraartsvaders van de mensen. Ik zou nu werkelijk niet meer weten met wat voor vraag ik U verder nog lastig zou kunnen vallen; want alles lijkt mij nu duidelijk, in een geweldig beeld voor mijn ogen te zweven.'

[2] Daarop zei Ik: 'Simon Juda, dat heb je goed gezegd, omdat het zo is. maar toch zul jij samen met de andere schapen op de vlucht slaan wanneer de her­der geslagen wordt; want een mens moet eerst menige proeve van zijn geloof aan .de dag leggen, voordat hij als voleindigd op zijn Meester gaat lijken. Herinner je daarom Mijn woorden, dat het ook jou nog zal gebeuren dat je Mij tegenover de wereld geheel en al zult verloochenen! Je zult dan wel weer omkeren en je zwakke geloof versterken - maar niet uit jezelf, maar uit Mijn geest in jou, die je daar flink bij je haren naartoe zal trekken!'

[3] Daarop zei Simon Juda: 'Heer en Meester, het is toch merkwaardig van U dat U ons, terwijl we toch al vanaf het begin bij U zijn geweest en ter wille van U alles hebben verlaten - zoals onze akkers, huizen, vrouwen en kinderen - nu nooit eens echt iets goeds kunt voorspellen!'

[4] Ik zei: 'Als Ik jullie alleen voor deze wereld geschapen en geroepen zou hebben, zou Ik jullie ook alleen maar goede wereldse dingen kunnen voor­spellen; maar omdat Ik jullie alleen voor Mij en voor Mijn rijk aan gene zijde heb geroepen - wat maak je je er dan druk om als Ik jou, wat deze wereld aangaat, niets goeds en aangenaams kan voorspellen? Want je weet toch dat de eigenlijke slechte en duistere wereld alleen datgene liefheeft en gelukkig maakt, .wat. .is zoals ze zelf is; wat echter niet zo is, vervolgt en verdoemt zij .

[5] Jullie zijn echter evenals Ik niet van deze wereld, maar van boven - der­halve vervolgt en haat de wereld ons ook; en omdat het zo is en niet anders, kan Ik jou, Mijn beste Simon Juda, wat deze wereld betreft ook niets anders :oorspellen dan alleen hetzelfde wat Ik jullie steeds al heb voorspeld! Begrijp je dat?'

[6] Daarop zei Simon Juda: 'O Heer en Meester, ik begrijp het wel, maar het vergaat mij daarbij niet veel anders dan onze vriend de opperstadsrechter ­men wordt door Uw oneindige volmaaktheid en persoonlijke aanwezigheid volkomen vernietigd!

[7] Maar nu ik toch aan het praten ben, zou ik U om een nadere opheldering willen vragen over een gelijkenis van het rijk Gods, die U ons eens in de buurt van Besetha * ( Waarschijnlijk Bethsaïda) hebt gegeven. U hebt ons destijds weliswaar een verkla­ring gegeven die heel goed te begrijpen was, maar uit het beeld zelf heb ik zelfs met de beste wil nooit helemaal wijs kunnen worden.

[8] Het beeld of de gelijkenis was, dat het rijk Gods, dat hetzelfde is als het hemelrijk, lijkt op een zaaier, die uitging om tarwe op zijn akker te zaaien. Tijdens het zaaien viel er een gedeelte op paden en wegen; dat werd gedeel­telijk al gauw vertrapt en gedeeltelijk door vogels opgegeten, ontkiemde dus met en leverde geen vrucht op. Een ander gedeelte viel op rotsen en stenen, ontkiemde wel zolang het nog vocht had, maar dat was spoedig niet meer het geval, zodat het zaad geen voeding meer had, verdorde en ook geen vrucht opleverde. Een gedeelte van het tarwezaad viel tussen doornen en struiken, ontkiemde weliswaar, maar werd al gauw door de doornen en de struiken overwoekerd, verstikte en leverde derhalve ook geen vrucht op. Slechts een gedeelte viel in goede aarde en leverde honderdvoudig vrucht op.

[9] Dat was het beeld, o Heer en Meester, dat U ons hebt verteld; en toen wij U vroegen: 'Waar en hoezo dan?', zei U tegen ons: aan jullie is het gegeven om de geheimen van het rijk Gods te begrijpen -echter niet aan de anderen, zoals er ook in de Schrift geschreven staat: 'Ze zullen kijken en toch niets zien, luisteren en toch niets horen en begrijpen!'

[10] Daarna verklaarde U ons het beeld, en wij waren allemaal heel tevreden met de uitleg, maar tot nu toe nog niet helemaal met het beeld zelf.

[11] Als U, o Heer en Meester, óns ermee hebt bedoeld, die er door U voor bestemd zijn om Uw leer, die het eigenlijke rijk Gods op aarde is, onder de mensen te verbreiden, en ons als de zaaier hebt voorgesteld, dan zou Uw beeld helemaal kloppen; maar als U Uzelf als de zaaier hebt voorgesteld, komt het beeld mij steeds weer enigszins eigenaardig voor, omdat ik mij geen echt verstandige zaaier kan voorstellen die driekwart van zijn edele tarwe daar zaait, waar de ervaring van zeer lange tijd hem toch had moeten leren dat paden en wegen, rotsen en stenen, doornen en struiken absoluut niet geschikt zijn om er edele tarwe in te zaaien, omdat die op zulke plaatsen nooit vrucht kan opleveren -en zo verstandig zal de zaaier toch wel zijn, dat hij voor het zaaien van zijn zuivere tarwe eerst een akker geschikt zal maken, voordat hij er zijn tarwe in zaait, opdat die hem dan honderdvoudige vrucht oplevert.

[12] Maar U, o Heer en Meester, bent als Zaaier oneindig veel wijzer dan wij allemaal ooit zullen worden, en ik heb dus het idee dat ik een grote zonde bega als ik U voor zo'n onverstandige zaaier zou houden; maar als U ons, Uw leerlingen, als die onverstandige zaaier hebt voorgesteld, dan is zoals gezegd Uw beeld volkomen juist -want in ons zit nog veelonverstand en onwe­tendheid.

[13] Bovendien hebt U ons al verschillende keren gewaarschuwd dat wij Uw parels -die hetzelfde zijn als de zuivere tarwe en derhalve ook hetzelfde als het rijk Gods -niet voor de zwijnen moeten gooien, en ik denk dat U met Uw beeld ook hebt willen zeggen dat wij Uw tarwe niet op paden en wegen, op rotsen en stenen en tussen doornen en struiken moeten zaaien, omdat die daar geen vrucht zal dragen. Heer en Meester, heb ik Uw gelijkenis zo op de juiste manier belicht?'

 

213 Over het verkondigen van het evangelie aan alle schepselen

 

[1] Ik zei: 'Nu begint Mijn geest toch eindelijk actief in jullie te worden! Want als jullie een beter geheugen zouden hebben, zouden jullie je ook her­inneren dat Ik jullie dit beeld naderhand bij een goede gelegenheid zodanig heb uitgelegd, dat jullie bij het verbreiden van Mijn leer niet zo zullen han­delen als de onverstandige zaaier, die de tarwe ook op straten, stenen en struikgewas zaaide, maar als de verstandige zaaier, die zijn tarwe in goede aarde zaaide. Kijk, Ik heb jullie al eens gezegd dat jullie de hele wereld in moeten gaan en Mijn evangelie moeten verkondigen aan alle creatuur! Zeg Mij, Simon Juda, hoe heb je dat eigenlijk begrepen?'

[2] Simon Juda zei: 'O Heer en Meester, met deze heilige vraag van U hebt U een enorme steen van mijn borst gewenteld. Want dat U dat beroep op ons doet heeft althans bij mij de dwaze gedachte opgeroepen, dat U daarmee in ernst zou willen dat wij later niet alleen aan de mensen, die eigenlijk een goede akker voorstellen, maar ook aan de bergen, bossen, meren en rivieren, aan alle vogels en alle in de lucht levende dieren, alle dieren op de aarde en zelfs aan alle vissen in het water Uw evangelie moeten prediken; want de cre­atuur is nu eenmaal alles wat door U geschapen is, en als wij Uw evangelie in de hele wereld aan al het geschapene moeten verkondigen, heeft mijn ver­stand toch onmogelijk iets anders kunnen bedenken dan letterlijk ten uitvoer te brengen wat U ons hebt opgedragen.

[3] Of wij bij dat werk, in het bijzonder bij de verscheurende beesten van de woestijn, heelhuids weggekomen zouden zijn, valt niet met zekerheid aan te nemen. Uw wil is natuurlijk de Heer over alles, en als wij het overeenkomstig Uw wil ook letterlijk zouden doen, zouden wij van de woestheid en woede van die dieren wellicht minder te vrezen hebben dan van de hoogmoed en het eigenbelang van de wereldse mensen; maar met de taal die ook voor zulke schepselen begrijpelijk zou moeten zijn, zou het ons duidelijk erg slecht afgaan!

[4] Men zegt dat er in het grote Indië werkelijk mensen bestaan die met de dieren kunnen praten; maar daar heb ik nog niets naders van te zien gekre­gen, en derhalve kan men zo'n sage al dan niet geloven. Het laatste is naar mijn mening dan ook het verstandigste!'

[5] Ik zei: 'Kijk eens, Simon Juda, wanneer we het beeld van de zaaier op jou en jullie allemaal betrekken, zal het met betrekking tot zijn domheid waar­schijnlijk nog duidelijker voor je zijn dan eerst; want als je Mijn symbolische eis om Mijn evangelie aan alle creatuur te verkondigen zo hebt begrepen als je zojuist onder woorden hebt gebracht, heb je jezelf daarmee al het getuige­nis gegeven dat jouw verstand als zaaier nog niet zo heel bijzonder is.

[6] En toch heb Ik met dat beeld een zeer juiste en waarachtige eis aan jullie gesteld. Want kijk, als jullie Mijn evangelie aan de juiste mensen verkondigen, zullen die daardoor in alle dingen wijs en machtig worden door Mijn geest in hen, en dan zullen zij met die kracht van Mij ook de minder geschikte men­sen voor Mijn leer winnen!

[7] Ik heb de mens op deze aarde geplaatst om heerser en heer te zijn over alle schepselen -wat hij echter al heel lang niet meer is, en hij moet zich daar­entegen door de schepselen van deze aarde laten overheersen. Maar als hij door Mijn geest weer datgene wordt wat hij zou moeten zijn, zal hij weer heer en beheerser van alle schepselen worden en in staat zijn om ze voor zichzelf dienstbaar en nuttig te maken.

[8] Als nu de mens dat tot stand zal kunnen brengen, wil dat dan niet zoveel zeggen als: mijn evangelie is aan alle schepselen verkondigd? Want als jij met Mijn macht in jou een leeuw, een tijger of een beer kunt bevelen om weg te gaan naar waar zijn plaats is -zoals je Mij al verschillende keren hebt zien doen -zal je daarbij toch duidelijk zijn dat Mijn woord en wil door alle schepselen begrepen wordt.

[9] Heb Ik jullie niet al herhaaldelijk gezegd dat jullie, als jullie een echt geloof zonder twijfel zouden hebben, zelfs tegen een berg zouden kunnen zeggen: 'Verhef je en stort je in zee!', en dat dan zou gebeuren wat jullie zei­den? Maar als Mijn woord in jullie al door bergen begrepen wordt, zullen alle andere schepselen het zeker ook begrijpen; maar daar is natuurlijk eerst de echte schranderheid van een zaaier voor nodig!

[10] Mijn beste Simon Juda, nu zul je het beeld van de zaaier wel duidelijker begrijpen dan tot nu toe! Als er nu nog iets is wat je op dezelfde manier hebt begrepen als Mijn aansporing om Mijn evangelie aan alle schepselen te ver­kondigen, kom er dan mee naar voren!'

 

214 De beelden van het uitrukken van de ogen,

het afhakken van de handen en van het eten

en drinken van het vlees en bloed van de Heer

 

[1] Simon Juda zei: 'Heer en Meester, ik heb nog wel iets, en wel uit de tijd van Uw beroemde bergrede; maar eerlijk gezegd schaam ik me om dat naar voren te brengen, omdat mijn domheid daardoor nog een graadje sterker belicht zal worden!’

[2] Ik zei: 'Wel, wat heb Ik dan in de bergrede gezegd, wat je nog altijd niet behoorlijk in je gemoed hebt verteerd?'

[3] Daarop zei Simon Juda met benepen stem: 'Och, daar was sprake van het uitrukken van ogen en het afhakken van handen, als het een of ander je mocht ergeren; want het zou beter zijn om met één oog en met één hand in de hemel opgenomen te worden dan met twee ogen en twee handen in de hel af te dalen.

[4] Ik weet wel, o Heer en Meester, dat U dat alleen geestelijk hebt bedoeld, maar ondanks de uitleg die U ons hebt gegeven hebben wij het geestelijke toch met helemaal tot op de bodem kunnen vatten. We zijn daarbij toch voor zeker driekwart aan de altijd nog wat eigenaardig klinkende letterlijke bete­kenis blijven hangen en begrepen toch echt niet hoe je het moet aanpakken om, in het geval dat een oogje ergert, het oog zomaar uit te rukken; het blind maken van een oog zou in ieder opzicht gemakkelijker zijn. Met het afhak­ken van een hand zou het in de meeste gevallen nog ellendiger toegaan; want ten eerste heb je niet altijd een scherpe hakbijl bij je, en ten tweede zou het afhakken van een hand mij bijzonder slecht lukken wanneer ik wellicht mijn rechterhand zou moeten afhakken, omdat ik met mijn linkerhand werkelijk erg onhandig ben in die bezigheid.

[5] Ik weet wel, o Heer en Meester, dat ik hiermee iets heel doms en bela­chelijks naar voren heb gebracht -maar wat heeft het voor zin dat U die din­gen in Uw bergrede hebt gezegd, als ik ze niet in de ware geestelijke beteke­nis heb kunnen begrijpen, evenals ik Uw prediking in Kapernaüm niet goed heb begrepen, waarin U uitdrukkelijk hebt bevolen Uw vlees te eten en Uw bloed te drinken, omdat men anders niet het eeuwige leven zou kunnen ont­vangen en Uw rijk binnengaan?

[6] Die gelijkenis heeft de scherpzinnige waard voor ons opgehelderd, welke opheldering Uzelf als goed en waar hebt bevestigd, en wij waren daar allemaal volkomen tevreden mee. Maar met het genoemde verminken van het lichaam wil het ons nog niet zo goed lukken, en als wij die bergrede verder onder het volk verbreiden, zouden er echt hier en daar zwakke mensen kun­nen zijn die dat onderricht letterlijk ten uitvoer zouden kunnen brengen; het wijzere deel van de mensen zou die leer dan als wreed en onwijs noemen, en wij zouden daar niet veel goede vruchten mee oogsten.

[7] Tenslotte zou het kunnen gebeuren dat daardoor een gehele zwakke gemeente eenogig en eenhandig zou worden, en dat al te blind vrome ouders wellicht uit voorzorg zo'n verminking aan hun kinderen zouden toebrengen, om te voorkomen dat ze later door dat ene oog of die ene hand geërgerd zouden kunnen worden!'

[8] Daarop zei Ik tegen Simon Juda: 'Wat dat betreft moet je je tot Mijn beste Johannes wenden, die de geestelijke waarheid van dat beeld al direct na de bergrede kon verklaren, en dan zul ook jij duidelijk inzien dat Ik daarmee geen lichamelijke verminking heb aanbevolen, maar alleen het strenge bewa­ken van de steeds vrije wil van de mens en zijn verstand! Begrijp je dat?'

[9] Nu zei Simon Juda: 'O Heer en Meester, met Uw laatste twee woorden hebt U mij de zaak volledig verklaard en kan ik broeder Johannes met rust laten; want dat het verstand van de mens het oog van de ziel is en de wil haar handelende hand staat mij nu heel duidelijk voor ogen.

[10] Maar een mens heeft twee ogen en twee handen en heeft dienovereen­komstig ook twee verstanden en twee willen, namelijk een goed en een slecht verstand en derhalve ook een goede en een slechte wil.

[11] Als het slechte verstand het goede ergert, moet je dat onderkennen en voor altijd afstand doen van het slechte verstand, en evenzo moet je met de wil doen; en het is natuurlijk ook beter om met je goede verstand en wil het hemelrijk binnen te gaan dan met twee verstanden en willen naar de hel te gaan. Want ik houd het er nu op dat iemand die zich al naargelang de gesteld­heid van zijn liefde voor de wereld nu eens door zijn slechte verstand en zijn slechte wil en dan weer door zijn goede verstand en goede wil tot allerlei handelingen laat verleiden, reeds op deze wereld een aartsduivel is. Want iemand anders, die als gevolg van zijn oorspronkelijke opvoeding alleen maar een slecht verstand en een slechte wil heeft en derhalve ook niet anders dan slecht kan handelen, is in feite eigenlijk geen boosaardige, maar veeleer een domme duivel, voor wie je nog tot U de bede kunt richten: 'Heer, vergeef hem en maak hem beter; want tot nu toe heeft hij niet geweten wat hij heeft gedaan!' O Heer en Meester, wees zo genadig mij te zeggen of ik nu goed en juist heb geoordeeld!'

[12] Ik zei tegen Simon Juda:'Nu heb je volkomen goed en juist geoordeeld; maar je zult tevens hebben gemerkt dat jouw vlees je dat oordeel niet heeft ingegeven, maar alleen Mijn geest in jou! Daarom moet ook jij proberen je wereldse verstand en wereldse wil volkomen kwijt te raken, dan zal het hemelse begrip van de geest en de kracht van het hemelse willen je volkomen eigen worden!

[13] Als je nu nog iets hebt op het gebied van het onderricht dat Ik de men­sen heb gegeven, laat het dan horen; want vandaag ben Ik in de stemming om alles wat voor jullie krom lijkt, recht te maken!'

 

215 De juiste toepassing van het gebod van de naastenliefde

 

[1] Toen zei Simon Juda: 'Ja, Heer en Meester, er is nog wel het een en ander wat in mijn begrip niet helemaal de juiste vorm wil krijgen; maar ik denk bij mijzelf: omdat nu datgene wat mij het meest krom toescheen, zo gemakkelijk recht is geworden, zullen mettertijd de minder kromme lijnen van mijn ver­stand vanzelf ook wel helemaal recht worden.'

[2] Ik zei: 'Breng nu maar naar voren wat jou nog enigszins krom voorkomt!'

[3] Simon Juda zei: 'Heer, dat wil ik wel doen, maar niet zo graag, omdat ik daarmee tegenover de andere leerlingen laat blijken dat ik in veel opzichten misschien onnozeler ben dan zij; maar omdat U het wenst, zal ik ook spreken en mijzelf tegenover al mijn metgezellen verdeemoedigen!

[4] Kijk, bij de gelegenheid dat U ons en het volk onderwees over de liefde tot God en tot de naaste, gaf U ook aan datje zelfs je aartsvijanden moet lief­hebben, en dat je degenen moet zegenen die je vervloeken, goed doen aan degenen die je kwaad doen en aan iemand die je een oorveeg geeft, nog je andere wang moet toekeren in plaats van hem een oorveeg terug te geven.

[5] Ik zie wel in dat in die handelwijze de door U geleerde en tot daadwerkelijk beoefenen aanbevolen naastenliefde de ware, hemelse vorm krijgt. Want als wij mensen dat allemaal moeten doen -namelijk wat wij wensen en wil­len dat zij in soortgelijke gevallen ook aan ons zouden doen - dan is het daar­door natuurlijk ook volkomen gebillijkt dat je zelfs je vijanden moet liefheb­ben, bidden voor wie je vervloeken en goed doen aan wie je kwaad doen; maar toch vind ik een paar dingen nog krom, en wel omdat in die gevallen de zelfverdediging helemaal aan de kant geschoven is. Je kunt dit wel in acht nemen tegenover mensen die in hun boosaardigheid tegenover andere men­sen niet te ver gaan, maar ten opzichte van mensen die hardnekkig ware aarts­duivels zijn geworden tegenover hun medemensen, zou er in Uw goddelijke leer een kleine uitzondering gemaakt moeten worden.

[6] Ik wil het niet over de oorveeg hebben, en het zou mij echt niets uitma­ken om, als iemand mij bij een of andere gelegenheid een niet al te harde oorveeg heeft gegeven en zin zou hebben mij er nog een te geven, ook de andere wang toe te keren, zodat er dan vrede en eendracht tussen ons kan ontstaan; maar wat, als mijn tegenstander mij met zijn eerste oorveeg al bijna halfdood heeft geslagen? Moet ik in dat geval niet liever mijzelf verdedigen, als ik dat op een of andere manier zou kunnen, dan mij door zo'n woedende reus van een Simson helemaal dood laten slaan?

[7] Ik denk, o Heer en Meester, dat er in deze leer die U over de naastenlief­de hebt opgesteld -natuurlijk alleen naar het oordeel van mijn wereldse ver­stand­ nog heel wat kroms zit, dat door de rechtlijnige maag van ons gemoed niet zo gemakkelijk te verteren valt. Ik weet niet of ik verstandig of onver­standig heb gesproken; maar omdat ik toch geloof dat mijn wereldse verstand wel redelijk is, omdat ik U anders waarschijnlijk nooit als de Heer en Meester herkend zou hebben, ben ik dus ook van mening dat juist die redelijkheid van mijn verstand ook dergelijke kromme dingen herkent.'

[8] Ik zei: 'Je hebt een heel goede en juiste vraag gesteld; maar Ik moet tegen jou altijd weer opmerken datje weliswaar een heel scherp verstand hebt, maar daarentegen -wat door je gevorderde leeftijd komt -een minder goed geheugen;je herinnert je daarom veel dingen niet meer die Ik bij verschillen­de gelegenheden als verklaring over de ware naastenliefde aan de mensen heb gegeven.

[9] Het is op zichzelf heel duidelijk dat men een door en door slecht mens door een te vriendschappelijke houding niet nog meer gelegenheid moet bieden om zijn boosaardigheid te laten groeien en steeds slechter te worden dan hij voorheen was.

[10] In dat geval zou het volhouden van een toegeeflijke houding niets anders zijn dan een ware ondersteuning van de te sterk groeiende boosaardigheid van de vijand; maar daarvoor heb Ik in deze wereld te allen tijde strenge rech­ters aangesteld en hun het recht verleend om de mensen die te slecht en boosaardig zijn geworden, te tuchtigen en te straffen al naargelang ze dat ver­diend hebben, en Ik heb jullie daarom ook het gebod gegeven, dat jullie onderworpen moeten zijn aan de wereldse overheid, of die nu zachtmoedig of streng is.

[11] Wie dus zo'n erge vijand heeft, moet naar een wereldse rechter gaan en het bij hem aangeven, dan zal die bij degene die door en door slecht is gewor­den zijn boosaardigheid uitdrijven.

[12] Als dat niet lukt met alleen lichamelijke tuchtiging, dan lukt het tenslot­te wel met het zwaard. En zo is dat ook met die oorveeg. Als je die krijgt van een minder boosaardig mens, die daartoe verleid werd door een plotselinge opwelling van zijn gemoed, verweer je dan niet, opdat hij milder gestemd wordt door het feit dat je hem geen oorveeg teruggeeft, dan zullen jullie daarna zonder wereldse rechter gemakkelijk weer goede vrienden worden.

[13] Als iemand in volle woede met een moorddadige oorveeg op je afkomt, dan heb je ook het volste recht om je teweer te stellen; kijk, als het niet zo was, zou Ik jullie niet gezegd hebben dat jullie ook het stof van je voeten moeten afschudden over die mensen in een plaats, die jullie niet alleen niet opnemen, maar jullie bovendien nog bespotten en met allerlei vervolging bedreigen.

[14] O, wees er zeker van dat Ik met Mijn prediking over de naastenliefde de macht en het gezag van het zwaard niet in het minst heb opgeheven, maar wel verzacht, zolang de vijandigheid onder de mensen niet die graad heeft bereikt die men met het volste recht hels kan noemen!

[15] Bij de ouden die volgens de wet van Mozes leefden en bij de meeste oude richters werd gezegd: 'Leven voor een leven, oog om oog, tand om tand!', maar het moet bij jullie niet zo zijn dat je dergelijke wetten al te let­terlijk neemt, en dat je je vijanden niet vaker dan zeven keer moet vergeven ­waarover Ik jullie al herhaalde malen een verklaring heb gegeven, die jullie ook goed hebben begrepen!

[16] Maar, zoals gezegd, daarmee heb Ik de wet van Mozes, de richters en de profeten niet opgeheven, maar alleen verzacht; want zij namen de wet al te letterlijk en straften met dezelfde strengheid ook diegene, die vaak meer toe­vallig dan als gevolg van zijn kwade wil zijn medemens een of andere schade had berokkend.

[17] Doordat de richters te streng aan de wet vasthielden, kwam het dan ook dat het volk in de tijd van Samuël, de laatste richter van Israël, van Mij een koning verlangde, omdat het onder die koning op een mildere handhaving van de wetten hoopte dan onder de richters. Weliswaar vergiste het volk zich, met name in koning Saul, die het nog veel erger tuchtigde dan de vroegere richters; maar onder David en ook onder Salomo ging het wel menselijker toe dan onder de richters.

[18] Maar onder de latere koningen, met name toen het rijk onder meerdere koningen werd verdeeld, ging het er nog veel erger aan toe dan onder de richters. En toen het uiteindelijk al te slecht begon te gaan, bleef er ook niets anders over dan alle joden en ook vele naburige volkeren, met wie de joden voortdurend in ruzie leefden, aan de verenigde macht van Rome over te geven, omdat Rome in werelds opzicht de beste, meest wijze en doelmatigste wetten had. En kijk, toen kwam er onder de joden alsook onder hun naburi­ge volkeren direct volledige rust en orde!

[19] Maar als de joden nu geleidelijk aan steeds opstandiger worden en de priesters van de joden de wetten van Rome steeds meer als godslasterlijk gaan aanduiden en de betere joden verdoemen omdat zij vrienden van de Romeinen zijn, dan zullen de Romeinen weer opstaan en met grote macht dit rijk binnendringen en het zozeer verwoesten, dat er geen steen ongebro­ken op de andere zal blijven. Daarna zullen de joden zelf over de hele wereld uiteen gedreven worden, en dan zal ook gebeuren wat Ik jullie al van tevoren heb gezegd, namelijk dat de joden moeten bidden dat de tijd van hun vlucht niet in de winter en ook niet op een sabbat plaatsvindt; want dan zou het hun nog slechter vergaan dan in een ander jaargetijde of op een werkdag. ­Bijzonder zwaar zal die vlucht voor de zwangere vrouwen worden.

[20] In die tijd zullen ook twee joden in één bed slapen; de ene, die een bekende vriend van de Romeinen is, zal behouden blijven en de hardnekki­ge jood zal verworpen worden. Zo zullen er ook twee anderen in één molen malen; ook daar zal om dezelfde reden de ene behouden, de ander verworpen zijn. Wie op het veld werkt, laat die niet weer naar zijn huis terugkeren om zijn mantel te halen, en wie het dak op zijn huis repareert, moet niet van het dak zijn huis ingaan om iets te halen, maar laat hij liever van het dak op de grond springen en door te vluchten proberen zijn leven te redden! Want als hij in zijn huis afdaalt, zal hij zijn leven zeker verliezen; als hij echter van het dak springt, kan hij in het gunstigste geval zijn leven nog behouden en zich­zelf door de vlucht redden.

[21] Kijk, Mijn beste Simon Juda, die dingen heb Ik jullie al herhaaldelijk gezegd, evenals aan vele andere joden en Farizeeën, en Ik denk dat jij in al die dingen geen kromme lijnen zult ontdekken!'

 

216 Over de ontrouwe rentmeester

 

[1] Simon Juda zei: 'O Heer en Meester, wat dat betreft absoluut niet meer; maar er zijn nog twee andere dingen die mij nog niet helemaal duidelijk zijn; maar ik hoop dat door Uw liefde en genade ook die twee kleinigheden in zekere zin vanzelf opgelost zullen worden!’

[2] Ik zei: 'Noem Mij op zijn minst die twee kleinigheden!'

[3] Simon Juda zei: 'Och, Heer en Meester, dat loont de moeite eigenlijk niet, maar omdat U het wilt: het gaat om Uw lof over de ontrouwe rent­meester en het wegsturen van de gast aan de maaltijd, omdat hij geen feest­kleed aan had! Want daar komen twee onbegrijpelijke dingen in voor: ten eerste hoe en waar de gasten, die door de dienaren van de gastheer, die bij hekken en stegen werden opgevangen en naar binnen werden geduwd om aan het gastmaal deel te nemen, van de vereiste feestelijke kleding voorzien zijn, en ten tweede waarom die ene arme duivel, die ook door de dienaren van de gastheer naar het gastmaal werd gestuurd, eruit gegooid moest worden omdat hij geen feestkleding aanhad. Kijk, o Heer en Meester, die man die eruit werd gegooid en Uw lof over de onrechtvaardige rentmeester zijn voor mij nog twee kromme lijnen, die ik nog niet recht heb kunnen krijgen!'

[4] Ik zei: 'Heb Ik destijds niet tegen jullie gezegd: 'Doen jullie net zo als de onrechtvaardige rentmeester, en vergaar vrienden door de onrechtvaardige mammon, dan zullen zij jullie later, als jullie nog geen woning zouden heb­ben, in hun hemelse woningen opnemen!'?

[5] Maar opdat jij, Simon Juda, dit goed begrijpt, moet je naar Mij luisteren, met beide oren tegelijk, opdat niet via het ene oor er weer uit gaat wat het andere heeft opgenomen, en het zodoende in je hart blijft hangen! Kijk, ieder aards rijk mens die veel meer goederen en geld bezit dan hij nodig heeft voor zijn aardse levensonderhoud, is ten opzichte van Mij steeds min of meer een onrechtvaardige rentmeester, omdat Ik de enige ware eigenaar van de goede­ren ben, en de goederen die hij de zijne noemt zijn alles bij elkaar genomen een onrechtvaardige mammon.

[6] Als hij dan met zijn onrechtvaardige rijkdommen tenminste de armen rij­kelijk bedenkt, wanneer de aard van zijn ziekten, die Mijn boden zijn, hem heel duidelijk zegt: 'De Heer van deze goederen heeft veel tegen jou ten aan­zien van je onrechtvaardige handelwijze, en je zult voortaan geen rentmeester meer zijn!', dan zal hij vrienden maken door de vele armen die hij veel heeft gegeven, en als hij dan spoedig daarna naakt en verlaten in Mijn rijk naar hen toekomt, zullen zij zich over hem ontfermen en hem zijn goede werk aan hen rijkelijk vergelden.

[7] Want kijk, toen Ik de aarde schiep heb Ik geen grenzen vastgesteld, de aarde niet met meetlint uitgemeten en dus ook niet gezegd: 'Kijk, dit gedeel­te behoort aan hem, het andere aan een ander!', maar Ik heb de hele aarde als een gemeenschappelijk bezit voor alle mensen gemaakt. Pas in de loop van de tijd zijn de begeerte, hebzucht en heerszucht van de mensen de aarde begon­nen te meten en met geweld vast te stellen: 'Dit grote stuk land behoort mij toe, en wie mij wil dienen en voor mij wil werken, zal een klein stuk land in zekere zin in pacht krijgen; maar desondanks blijf ik de heer over het gehele grote stuk land!'

[8] En kijk, dat was de eerste zogenaamde patriarchale wetgeving onder de mensen -en hoe onrechtvaardig die op zichzelf ook was, toch was het de beste en meest rechtvaardige; want als de patriarch zoals gewoonlijk een goede en godvrezende man was, dan hadden zijn onderdanen of kleine pach­ters het aan zijn zijde eveneens goed, want hij zorgde voor het algemeen wel­zijn van het grote stuk land.

[9] Hij bezat weliswaar voor zijn persoon en zijn huis vele duizenden malen meer dan hij nodig had, en was zodoende ook een onrechtvaardige rentmees­ter -maar hij gebruikte zijn onrechtvaardige mammon voor louter goede en Mij welgevallige doeleinden en maakte daardoor onder zijn onderdanen een groot aantal vrienden overeenkomstig Mijn wil en welbehagen, en Ik moest hem eveneens Mijn welbehagen en Mijn lofschenken.'

 

217 De verklaring van de gelijkenis van

de onrechtvaardige rentmeester en van het koninklijke gastmaal

 

[1] (De Heer:) 'Zo was de patriarch Abraham, die eigenaar van het hele Beloofde Land was, ook een onrechtvaardige rentmeester; maar jullie zullen wel gehoord hebben dat hij in Salem waar hij woonde, altijd een grote tafel klaar had staan, waar iedere dag een paar duizend armen en behoeftige men­sen te eten kregen, en in die tijd ontstond het spreekwoord dat diegenen tot de gelukzaligen behoren, die het geluk hebben aan de tafel van Abraham te eten.

[2] Kijk, daarom was Abraham Mijn lieveling en Ik heb hem en zijn hele huis veelvoudig gezegend -wat jullie kunnen afleiden uit het feit dat Abraham de voornaamste en grootste vriend was van de Koning der koningen en de Priester der priesters, die zonder begin en einde was en Melchizédek heette, aan wie hij zelf de tiende gaf en die onder de vele toenmalige koningen als enige het geluk en het recht had om de woonplaats van Melchizédek te nade­ren; en Deze is een keer Zelf naar hem toegekomen vergezeld van twee enge­len en voorspelde hem, dat zijn bejaarde vrouw Sara hem een zoon ter wereld zou brengen, wat Abraham dan ook zeer vast geloofde!

[3] Maar tegelijkertijd onthulde Melchizédek dat de steden Sodom en Gomorra zouden vergaan, en verder voorspelde Hij hem dat Hijzelf uiteinde­lijk als mens in een lichaam van vlees en bloed uit zijn stam zou voortkomen om alle mensen waarachtig gelukkig te maken.

[4] Maar we zullen Abraham en Melchizédek nu laten rusten, want de laatstgenoemde zit nu in Mijn persoon bij jullie, en de oude patriarch Abraham is in de geest niet ver bij Hem vandaan! Laten we eens kijken naar een andere onrechtvaardige rentmeester, die nu in de buurt van Jeruzalem leeft, en in wiens huis wij weldra zullen verblijven! Het is onze Lazarus, een zoon van Simon de melaatse, die Ik reeds in mijn twaalfde jaar, nog voordat Ik de tempel bezocht, met Mijn wil heb genezen, zonder dat hij zich dat bewust was, en wel omdat hij in alle rechtschapenheid met zijn grote, onrechtvaardi­ge mammon aan vele duizenden grote weldaden bewees, waar ze ook van­daan kwamen, zoals zijn zoon Lazarus nu ook doet!

[5] Jullie weten wat hij allemaal heeft gedaan toen wij verschillende keren in zijn stad in zijn huis ondergebracht werden -en kijk, wie de onrechtvaardige mammon op die manier gebruikt, maakt zeker vele zeer goede vrienden in Mijn rijk en is Mij ook welgevallig; en als hij sterft, zal Ik hem terstond weer tot leven wekken zodat hij eeuwig nooit meer zal sterven, en zijn overgang van deze naar de andere wereld zal zijn zoals lang geleden die van Mijn beste Henoch, die nu hier als een echte aartsengel naast Mij zit.

[6] Ik denk, Mijn beste Juda, dat Ik je daarmee nu meer dan zonneklaar heb getoond waar Mijn lof over de onrechtvaardige rentmeester op slaat, en daar­mee heb Ik die ene kromme lijn in jou recht gemaakt.

[7] Nu gaat het nog om degene die van Mijn gastmaal naar buiten werd gegooid omdat hij geen feestgewaad aanhad en die doorjou een 'arme duivel' werd genoemd.

[8] Kijk, de genodigden die niet verschenen en zich vanwege hun wereldse bezigheden lieten verontschuldigen zijn louter van die zeer onrechtvaardige rentmeesters, die van Mijn kant echter geen lof verdienen; de anderen, die later in de stegen, straten en bij de hekken uitgenodigd werden, zijn degenen die, hoewel ze aards gezien arm zijn, innerlijk door hun rechtvaardige leven volgens Mijn wet toch feestelijk gekleed zijn.

[9] Die ene, die ook naar Mijn gastmaal kwam, stelde door zijn persoonlijk­heid het starre farizeeërdom voor, en hij nam ook plaats aan Mijn gastentafel. Toen Ikzelf echter kwam, wat nu in jullie aller bijzijn het geval is, zag Ik, Mijn beste Simon Juda, dat die 'arme duivel' van jou geen feestgewaad aan had, en daarom heb Ik Mijn dienaren bevel gegeven hem te grijpen en naar buiten in de buitenste duisternis te gooien.

[10] En zie, dit gastmaal geef Ik nu -sinds de tijd dat Ik als leider en leraar van de mensen in deze wereld ben opgetreden, en je zult al herhaaldelijk hebben gemerkt dat bij heel verschillende gelegenheden dergelijke gasten zich naar Mijn tafel drongen, die Ik door Mijn woord ook altijd buiten de deur heb laten zetten -en waarom eigenlijk? Omdat ze geen feestgewaad aanhadden! Begrijp je nu, Simon Juda, wat Ik heb willen aanduiden met die niet-feeste­lijk geklede gast aan de tafel van Mijn gastmaal?'

[11] Simon Juda zei: 'Ja, Heer en Meester, ik begrijp dat nu meer dan zon­neklaar, en ik voeg er nog aan toe dat er aan de tafel van Uw gastmaal zeker nog heel vaak zulke gasten zullen verschijnen die geen feestgewaad aanheb­ben, en ik geloof dat het tijd is om zulke gasten onmiddellijk van de eettafel te verwijderen.'

[12] Ik zei: 'Zeer zeker, maar op deze wereld zal dat waarschijnlijk niet altijd uitvoerbaar zijn! Ik zal jullie daarvoor een ander beeld van een zaaier geven, waar jullie je in de toekomst naar dienen te richten, luister dus!'

 

218 De gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe

 

[1] (De Heer:) 'Er was eens een huisheer die veel wijngaarden, weiden, tui­nen en akkers had. Hij kreeg een buitengewoon edele en zuivere soort tarwe van zijn vader en zei toen tegen zijn knechten: 'Ga een grote akker heel zorg­vuldig schoonmaken, zodat, als ik die zuivere en edele tarwe op de akker zaai er daar geen onkruid tussen opschiet!'

[2] Dat deden de knechten, en de tarwe werd rijkelijk op de schoongemaak­te akker gezaaid; hij kwam snel op, en de heer van de akker was echt blij dat hij geen onkruid zag tussen de opgekomen tarwe.

[3] Maar na een tijd, toen de tarwe al zo hoog stond dat hij aren begon te vor­men, kijk, toen kwamen plotseling de knechten naar de huisheer toe en zei­den: 'Heer, wij hebben de akker schoongemaakt en overeenkomstig uw wil de zuivere tarwe daarin gezaaid; die kwam ook zuiver op, waar uzelf erg blij om was. Maar kijk nu eens: nu de tarwe weldra aren moet gaan vormen, schiet er ineens een grote hoeveelheid onkruid tussen de tarwe op! Als u wilt, zullen wij erheen gaan om het onkruid er tussenuit te wieden!'

[4] Daarop zei de heer van de akker: 'Laat dat maar, opdat jullie door jullie werk niet ook de reeds hoog opgegroeide edele tarwe beschadigen; want ik weet wel dat een vijand mij dat heeft aangedaan! Laat dus alles maar rijp wor­den, de tarwe samen met het onkruid! Als de tijd aanbreekt dat hij rijp is zal ik de tarwe door jullie, mijn dienaren, laten verzamelen en in mijn schuur brengen -en daarna pas het vele onkruid in bundels laten binden, totdat het verdroogt; daarna zullen we het aansteken en verbranden om de akker verder te reinigen!'

[5] Kijk, dat is het beeld waaruit jullie moeten leren wat jullie met betrekking tot het onkruid op Mijn levensakker te doen staat!

[6] De edele tarwe stelt die mensen voor, die bij Mijn gastmaalstafel een echt feestgewaad aanhebben, maar het onkruid stelt in zijn geheel die gast voor, die geen bruiloftskleed aanhad. Hij bediende zich weliswaar ook net zolang van de op tafel gezette spijzen, tot de scherpziende gastheer zelf de gastenkamer binnenkwam -wat het rijp worden van de edele tarwe en van het onkruid betekent.

[7] De feestelijk getooide gasten zullen behouden blijven, en degene die niet feestelijk gekleed is zal buiten in het toornvuur van de gastheer gegooid wor­den, en hij zal er dan toe moeten dienen dat hij door zijn verbranden de ver­ontreinigde akker tenslotte zelf zal reinigen.

[8] Jullie zullen op deze wereld dus nog heel veel niet feestelijk geklede gas­ten tegenkomen en heel veelonkruid tussen de zuivere tarwe zien opgroeien; maar maak je daar niet al te druk om en laat alles rijpen -en wacht af, totdat de grote Gastheer Zelf komt! Dan zal tegelijk met Hem ook de juiste tijd van scheiding komen, en iedereen zal het loon ontvangen waar zijn goede of slechte liefde naar gestreefd heeft.Want in Mijn huis zijn weliswaar heel veel zaligmakende woningen, maar daarnaast ook heel veel kerkers, en degenen die aan Mijn vele kerkers de voorkeur geven boven de zaligmakende wonin­gen en ernaar streven die te bewonen, zullen ook krijgen wat ze wensen; wij zullen hen daar nooit ofte nimmer door wat voor macht ook uittrekken en door hen onze zuivere hemelse woningen verontreinigen. Als ze echter iets beters voor zichzelf bedenken, dan zullen hun wat dat betreft ook geen gren­zen gesteld worden. - Begrijpen jullie dat nu allemaal?'

 

219 De kenmerken van een valse profeet

 

[1] Simon Juda zei: 'O Heer en Meester, ik begrijp dat allemaal nu zo helder en duidelijk, dat ik geloof dat het gewoon niet duidelijker kan! Maar ik moet wel eerlijk bekennen dat het voor ons, Uw eerste leerlingen, wel gemakkelij­ker is die dingen te begrijpen, omdat wij door Uw genade en liefde bij veel gelegenheden grote en soortgelijke verklaringen hebben gehoord. Maar het zal nog veel moeilijkheden opleveren om ook aan vele anderen die nog in de duisternis wandelen, dergelijke waarheden even duidelijk te maken als wij ze nu zelf inzien; met veel van Uw leren, die U heel eenvoudig onder woorden hebt gebracht, o Heer en Meester, zal het niet veel beter gaan dan met de zeer vele leringen uit de mond van de profeten, met name de profeten Daniël en Ezechiël, en de leringen die aan de wijsheid van Salomo ontspringen. Want hoe vaker je die leest of hoe vaker je je die laat voorlezen, des te minder begrijp je ze!

[2] Uw leer is van een soortgelijk karakter, in het bijzonder waar U in gelij­kenissen en beelden spreekt. Wij begrijpen Uw gelijkenissen en beelden nu wel; maar vele duizenden en nog eens duizenden mensen die na ons komen, zullen Uw leer ook aannemen, maar de gelijkenissen en beelden niet begrij­pen en er hoogstwaarschijnlijk maar al te vaak een verkeerde betekenis aan toekennen, en op die manier zal Uw zo zuivere en ware leer veelvuldig ver­brokkeld worden. Maar wat moeten wij doen om dat kwaad tegen te gaan?'

[3] Ik zei: 'Heb Ik jullie niet gezegd dat het jullie gegeven is om de geheimen van Mijn rijk te begrijpen, omdat Ik jullie heb uitverkoren als Mijn leerlingen en leraren van het volk, die Mij zullen navolgen? Want iedere leraar en mees­ter moet onmiskenbaar meer weten en begrijpen dan zijn leerling, anders zou hij geen leraar en meester kunnen zijn!

[4] Als de meester niet wijzer zou zijn dan de leerling, zou het net zo gaan als wanneer de ene blinde de andere zou leiden, net zolang tot ze aan een kuil kwamen, waar ze dan allebei tegelijk in zouden vallen; daarom zijn er maar weinigen uitverkoren, hoewel er velen geroepen zijn.

[5] Ze moeten aanvankelijk alleen met de heel eenvoudige melk van Mijn leer worden gevoed; als ze daarna mannelijk en sterk worden, kan men hun wel mannelijker en krachtiger voedsel geven. Let er dus vooral op dat er geen mensen opstaan die enkel geroepen zijn en die tegen het volk zeggen: 'Ook wij behoren tot de uitverkorenen!', om vervolgens het volk te onderwijzen ter wille van aards voordeel; want dan zou de ene blinde de andere leiden!

[6] Wie van de mensen echter uitverkoren is, zullen jullie herkennen aan het feit dat hij net als jullie van Mijn geest vervuld is en de ware liefde voor God en de naaste zal verkondigen.

[7] Als hij echter net zo preekt als de Farizeeën in de tempel doen, dan is hij iemand die door de Farizeeën uitverkoren is en is net als zij van deze wereld en evenals zij een duivel; want wie niet door de ware liefde en wijsheid uit Mij vergaart, die verstrooit en is een valse leraar. Zo iemand stort de mensen in bijgeloof, waaruit -met name als de mensen ouder zijn geworden en echt helemaal vastgegroeid zijn in de duisternis van het bijgeloof­ alle engelen des hemels hen niet meer in de sfeer van de zuivere waarheid kunnen brengen, waardoor ze dan in alle dingen vrij zouden worden. En Ik zeg jullie dat alle kwaden gemakkelijker te verwijderen zijn bij een mens dan het bijgeloof, want bij ieder ander kwaad is de ziel van een mens slechts gedeeltelijk gevan­gen, maar door duister bijgeloof helemaal!

[8] Ik heb jullie al eens gezegd dat zelfs nog tijdens jullie leven een groot aan­tal valse leraren en profeten en daarmee ook een groot aantal valse Christussen zullen opstaan, het volk zullen onderrichten en zeggen: 'Kijk, hier is Christus!' of 'Daar is Hij!' of 'Hij woont in de tempels!' of 'in de kamers!'. Zeg in zo'n geval dan tegen het volk dat het met zo'n leer bedrogen wordt!

[9] De mensen die zich tot jullie zullen keren, leggen jullie die de handen op en doop ze in Mijn naam! Ik zal Mijn geest over hen uitstorten, dan zullen zij de waarheid herkennen en de valse profeten en valse Christussen daarna zelf uit de gemeente verwijderen.

[10] Als de verleide mensen niet naar jullie willen luisteren en jullie ter wille van hun valse leraren en profeten bovendien nog vervolgen, keer je dan van hen af en trek verder daarheen, waar Mijn geest jullie heen zal trekken! Laat al het overige aan Mij over; want Ik zal zulke valse leraren en profeten wel op het juiste moment met Mijn gericht weten te bezoeken, en aan gene zijde zal het zulke valse leraren en profeten net zo vergaan als de gast bij Mijn feest­maal die geen bruiloftskleed aanhad, en de zielen die zij duister hebben gemaakt zullen hun meest bittere vervolgers zijn!

[11] Het is genoeg als Mijn leer slechts bij weinigen zuiver wordt gehouden, en daar zal in alle tijden voor gezorgd worden. Maar het janhagel van de wereldse mensen, zal tot het einde toe doorgaan met zich te wentelen en te baden in zijn oude drek en modderpoel, en daarbij geldt weer Mijn gebod aan jullie om Mijn parels niet voor de zwijnen te gooien.'

 

220 Over het doen van wonderen

 

[1] (De Heer:) 'Mijn evangelie moet weliswaar over de gehele aarde verbreid worden, maar daarbij leg Ik geen enkele ware leraar en profeet de verplich­ting op, dat door die leer alle mensen tot het volle licht van de waarheid uit Mij gebracht moeten worden -het is voldoende dat de zuivere leer aan de betere en al meer voleindigde mensen gegeven wordt, evenals het recht om die leer zoveel mogelijk onder andere mensen te verbreiden. Heil degenen die haar aannemen! Maar geen enkele nog zo volmaakte leraar en profeet zal teweegbrengen dat aan doornen druiven en aan distels vijgen zullen groeien.

[2] Ik ben toch de Heer Zelf, en jullie weten dat voor Mij niets onmogelijk is -maar zolang Ik de mensen van deze aarde hun volkomen vrije wil moet laten, kan zelfs Ik met al Mijn liefde en Mijn beste wil hen niet tot in de sfeer van Mijn eeuwige waarheidslicht verheffen. Maar wat Ikzelf niet kan, zullen jullie des te minder kunnen.

[3] Jullie denken weliswaar dat Mij zoiets door een fantastisch wonder moge­lijk zou moeten zijn, en Ik zeg jullie dat je daar gedeeltelijk gelijk in hebt ­maar in het algemeen bezien helemaal niet! Want een wonder werkt wel plaatselijk, en wel met name in de tijd dat dat wonder is gedaan -maar op andere plaatsen moet daar al over verteld worden, en dan zullen er wel enke­len in geloven, maar anderen zullen zeggen: ' Als daar een wonder is gedaan om geloof te wekken, waarom bij ons dan niet?' En in later volgende tijden zal zelfs het meest fantastische wonder evenals iedere andere ding dat gebeurd is des te minder geloofd worden, naarmate er meer ophef over wordt gemaakt; het gaat zodoende bij de historische sprookjes en fabels horen, en dient bij de overwegende lichtgelovigheid van de mensen meer voor het bekrachtigen van hun anderssoortige bijgeloof en dus niet voor het wekken van het ware licht in het hart van de mens.

[4] De mensen onderscheiden absoluut niet een werkelijk echt van een vals wonder, beschouwen ze alle twee als iets buitengewoons en laten zich daar­door tot geloof dwingen.

[5] Daarom moeten jullie ook zo weinig mogelijk wonderen doen, behalve zieke mensen genezen door hun de handen op te leggen en de mensen dopen, die vol geloof zijn geworden, opdat zij de geest der waarheid in zich opnemen.

[6] Houd je dus vooral alleen aan de zuivere waarheid; want die alleen maakt de mens. volkomen vrij. Al het andere laat in zijn gemoed steeds een meer of minder blijvende dwang achter, die hij niet gemakkelijk kwijtraakt. Een afge­dwongen geloof is meestal veel slechter dan helemaal geen geloof.

[7] De stoïcijnen, die grotendeels uit de leer van de Griek Diogenes voortko­men, geloven helemaal nergens in, en Ik zeg jullie dat zij Mij als mensen veel liever zijn dan die domme, blind gelovende Joden, die heden ten dage nog geloven dat de mest uit de tempel hun akkers, tuinen, weiden en wijngaarden levend en vruchtbaar maakt, en dat iemand God een veel meer welgevallige dienst bewijst als hij zijn geld als offer in de godskist in de tempel te Jeruzalem legt dan wanneer hij datzelfde geld aan een ander, arm mens zou geven, die daar geruime tijd mee geholpen zou zijn. Verkondig dus vooral alleen de waarheid en wees spaarzaam met het doen van wonderen!’

[8] Hierop zei Mijn Johannes eindelijk eens: 'Heer en Meester, wat mij betreft zal ik mij heel weinig bezighouden met het doen van wonderen; want ik heb nu duidelijk ingezien dat het doen van tekenen de mens niet zoveel baat als het woord alleen.

[9] Wie door het ware woord niet vrij wordt, zal door een teken nog minder vrij worden. Weliswaar hebben tekenen beslist iets goeds wanneer ze door U gedaan worden, aangezien U als enige het best in staat bent te bepalen waar het nodig is een teken te doen en van welke aard het moet zijn; maar wij, Uw leerlingen, zullen dat nooit geheel en al kunnen, zolang onze zielen met dit vlees omhuld zijn. Ik ben daarom van mening dat het beter is om alleen bij het woord te blijven, dat door zijn waarheidsgehalte vanzelf krachtig wordt en geen bijkomende bekrachtiging nodig heeft, zoals dat aan de hand van onze rekenkunde overduidelijk begrijpelijk gemaakt kan worden.

[10] Moet ik bij iemand, aan wie ik heb uitgelegd dat twee en nog eens twee precies vier is, soms ook nog een teken doen dat die rekenkundige waarheid voor hem moet bekrachtigen? Ik denk dat dat niet nodig is; zo is ook Uw uiterst eenvoudige leer in zichzelf als een rekenkundige waarheid die ieder mens, als hij ook maar een vonkje goede wil bezit, moet inzien, verstaan en begrijpen als hij haar één keer heeft gehoord.

[11] Want in ieder mens ligt ten eerste reeds een innerlijke drang om Diegene te zoeken die de wereld en alles wat daarop is heeft geschapen, omdat zo iemand wel inziet dat de Schepper van al die grote dingen uiterst wijs, uiterst machtig en uiterst goed moet zijn, en dat een mens die Hem aldus herkent, Hem wel boven alles moet achten en liefhebben en dan ook zijn medemen­sen, die voor hem een even wonderbaar werk Gods zijn, evenzeer moet ach­ten en liefhebben als zichzelf. Dat zijn twee wiskundige waarheden, waarte­gen niemand enige twijfel kan inbrengen. En dan komt ten tweede het feit dat de mens die helder begrijpt dat Gods macht en wijsheid al die dingen heeft geschapen, daarna ook moet inzien dat God dergelijke wonderen niet tot bestaan heeft geroepen om alleen van vandaag op morgen, als het ware als tijdverdrijf van de Schepper te bestaan, maar dat zelfs het kleinste van Zijn werken voor eeuwig een steeds hogere bestemming in zich draagt.

[12] Ik geloof dat die waarheid ook zonder het doen van tekenen voor ieder mens begrijpelijk zal zijn; het komt er alleen maar op aan hoe je het iemand vertelt.

[13] Ja, bijvoorbeeld het genezen van zieken of de een of andere bezetene van zijn kwelgeesten bevrijden, zodoende dus zijn medemensen goed te doen, dat zijn ook werken van liefde; maar ze moeten niet gedaan worden om daardoor de waarheid te bekrachtigen, maar uit liefde!

[14] Heer en Meester, heb ik met deze eenvoudige woorden juist of mis­schien ook niet helemaal juist gesproken?'

 

221 Over het bekeren door wonderen

 

[1] Ik zei: 'Mijn beste Johannes, je hebt volkomen naar waarheid en juist gesproken; op die manier moet Mijn leer ook aan de andere mensen worden overgebracht, en zó zal ze ook blijvend goede vruchten dragen -maar als ze de mensen met teveel wonderen opgedrongen wordt, dan zal ze lijken op een noodrijpe vrucht, die zelden een waar, innerlijk gehalte heeft en in feite niet lang bewaard kan worden.

[2] Want alles wat noodrijp is heeft weinig innerlijke geest en gaat snel en gemakkelijk over tot rotting en ontbinding. Alles wat snel en gemakkelijk tot stand gebracht kan worden, lijkt op die bouwer, die zijn huis in het dal met geringe kosten op zand heeft gebouwd -en toen er stormen en wolkbreuken kwamen, kon het daar geen weerstand aan bieden, maar stortte het in. Zo gaat het ook met de leer over het rijk Gods, die met behulp van veel tekenen en wonderen aan de mensen is verkondigd en opgedrongen.

[3] Ja, de mensen nemen de leer gemakkelijk en snel aan; maar als er metter­tijd verzoekingen en beproevingen over hen komen, weten ze daar niets tegenover te stellen -dat wil zeggen tegenover de mensen die hen met een andere, valse leer verzoeken -dan alleen de wonderen die ze hebben meege­maakt. Als nu de verzoekers, die valse leraren en profeten zijn, hun valse won­deren doen voor de ogen van zulke noodrijpe christenen, dan hebben deze noodrijpe christenen niets waarmee ze de innerlijke waarheid van Mijn leer kunnen bekrachtigen, vallen dan af en gaan over naar de valse leraren en pro­feten.

[4] Want dergelijke mensen zijn als een rietstengel die zich door de wind naar alle kanten laat buigen, omdat ze in zichzelf de waarheid nog niet begrijpen.

[5] Met eiken en ceders kunnen de winden niet zo'n spelletje spelen. Op eiken en ceders lijken echter die mensen, die door de pure waarheid van Mijn leer tot Mij bekeerd zijn. Tegenover hen kunnen de valse leraren en profeten hun duizendvoudige windspel spelen en dan zullen ze niet buigen, want de kracht van de innerlijke waarheid is machtiger dan alle andere krachten op de hele aarde.

[6] Wie van jullie dat bij het verbreiden van Mijn leer tot grondbeginsel maakt, zal werkelijk lijken op de zaaier die de tarwe alleen in de goede akker zaaide en spoedig daarna een honderdvoudige oogst had; wie dit grondbegin­sel van de leer echter niet of minder in acht neemt, zal zijn tarwe ook op wegen en straten, op stenen en rotsen en tussen doornen en distels zaaien, en zal van zijn arbeid en inspanning een slechte oogst verkrijgen.

[7] Zo moeten jullie ook niet teveel ophef maken over de wonderen die Ik heb gedaan, maar in plaats daarvan de mensen liever heel duidelijk de wonde­ren en tekenen voor ogen stellen die Ik dag aan dag voor ieders ogen doe; dan zullen jullie daardoor veel betere en overvloediger vruchten oogsten dan wanneer jullie de mensen lang en breed over Mijn wonderen verhalen.Want als de mensen inzien dat Ik in alle dingen de Heer en Meester van eeuwig­heid ben, dan zullen ze waarschijnlijk ook wel inzien dat ook tijdens Mijn lichamelijke leven voor Mij niets onmogelijk was.

[8] Wie dit begrijpt, laat die ernaar handelen, dan zal hij Mij goede vruchten verschaffen! Maar Ik zeg jullie nu ook dat er nog enkelen onder Mijn leerlin­gen zijn die het niet zo begrijpen als Mijn leerling Johannes. Daarom zal zijn woord dan ook tot aan het einde der tijden blijven bestaan, maar niet het woord van elke andere leerling, met name niet van degene die zijn mond teveel open zal doen om Mijn wonderen verder te vertellen.'

[9] Deze woorden van Mij evenals de eerdere woorden van Johannes bevie­len enkele anderen van de hier aanwezige leerlingen weliswaar niet, maar toch durfde niemand daar iets tegenin te brengen.

 

222 Noodrijpe en volledig rijpe zielen

 

[1] Nu stond echter de opperstadsrechter op en zei: 'O Heer en Meester, ik, de waard en zijn hele personeel, ook deze drie Apollopriesters en die twee Farizeeën en die Joden zijn in eerste instantie wel door de door U gedane wonderen bekeerd tot het geloof in U, hoewel ik er nu in mijzelf van over­tuigd ben dat Uw veelvuldige onderricht veel nuttiger voor mij was dan Uw tekenen; maar kort en goed: wij zijn in eerste instantie toch alleen door Uw tekenen op U opmerkzaam gemaakt, en met ons viel toen ook vlug gemak­kelijk te praten, omdat wij inzagen dat geen mens op de hele aarde in staat is zulke tekenen te doen.

[2] Moeten wij nu ook, omdat wij in eerste instantie door Uw tekenen tot geloof in U zijn verheven, tot de categorie noodrijpe vruchten gerekend worden, en zou het mogelijk zijn dat daardoor een van elders komende valse leraar en profeet ons door zijn eveneens valse wonderen en tekenen eventu­eel van ons geloof in U zou kunnen afbrengen?

[3] Over mijzelf kan ik verklaren dat zo'n valse leraar en profeet dat nooit zou lukken, aangezien ik alle valse wonderen als zodanig maar al te goed ken; want ik heb dergelijke magiërs, wier beroep het was om zich met allerlei wonderen bezig te houden, maar al te dikwijls gezien en ben doorgedrongen tot de geheimen van hun wonderdoenerij, wat voor mij in feite heel goed was, omdat ik daardoor ieder bijgeloof kwijtgeraakt ben en mij zodoende met een des te grotere voorliefde op de werken van de oude filosofen heb gericht.

[4] Maar omdat U - evenals Uw dienaar Rafaël - hier tekenen hebt gedaan die langs iedere natuurlijke weg onmogelijk zijn, heb ik in U dan ook de ene en enig ware God in de volheid van Zijn almacht gevonden en geloof nu vas­ter in U dan een diamant; maar ik ben in mijn innerlijk nu nog meer gesterkt in mijn geloof in U door de kracht van de waarheid in Uw woord dan door de dwingende macht van Uw tekenen, doordat U mij en allen de genade hebt bewezen buitengewoon duidelijk de manier te verklaren, waarop U Uw tekenen kunt doen. Maar desondanks is het de vraag of ik en ook de anderen hier tot de noodrijpe vruchten behoren.'

[5] Ik zei: 'Absoluut niet, Mijn beste vriend, want een teken is in zekere zin een noodrijping alleen voor diegene, die na dat teken onmiddellijk gelovig is geworden en zich daarna nergens meer om bekommerd heeft. Zie, dat was bij jou absoluut niet het geval, want ook nadat Ik die tekenen had gedaan, heb je Mij heel ongebruikelijke tegenwerpingen gemaakt, en toen heb Ik met Mijn woord zelfs heel wat moeite moeten doen om jou op de juiste weg te zetten, wat echt geen gemakkelijke opgave was. Want zelfs toen je al helemaal in Mij geloofde, heb je Mij nog scherpe kritiek voor de voeten geworpen ten aan­zien van Mijn handelwijze met alle schepselen, en met name met de mensen op deze aarde, en als Ik je niet met de waarheid van Mijn woorden heel krachtig van repliek had kunnen dienen, zouden alle door Mij gedane teke­nen jou er niet toe gebracht hebben volledig in Mij te geloven. jij bent dus veel meer door de kracht van de waarheid in Mijn woorden tot het ware geloof in Mij gekomen, en de tekenen die Ik daarvoor en daarna heb gedaan, heb je niet meer opgevat als een bekrachtiging van jouw geloof in Mij, maar alleen als een weldaad die Ik aan jou en aan deze stad heb bewezen, waarvan jij zelf nu even goed begrijpt hoe die tot stand gebracht kunnen worden als Ik en Rafaël -wat je zeer binnenkort nog beter zult begrijpen.

[6] Wat iemand in zijn hart en geest als het ware van vezel tot vezel analyseert, inziet en begrijpt, dient niet meer om hem tot geloof te dwingen, maar slechts om zijn geest in hem geheel te versterken; daarom behoort hij niet meer tot de klasse van de noodrijp geworden vruchten, maar reeds tot de klasse van de volledig rijp geworden vruchten.Want Ik zegje: ieder mens die in zijn leven een waarheid hoort, maar de innerlijke elementen waarop die waarheid stoelt nog niet nader kent, maar de waarheid die hij hoorde toch gelooft zonder zich verder om de innerlijke elementen te bekommeren, behoort nog sterk tot een onrijpe vrucht; wie echter over de waarheid die hij hoorde net zolang twijfels in zichzelf laat opkomen tot hij alle elementen heeft leren kennen waar die waarheid op steunt, behoort waarlijk niet tot een noodrijpe, maar tot een volledig rijpe vrucht.

[7] Want tegenover Mij moet een mens in zijn hart ofwel helemaal koud ofwel al helemaal heet zijn, als hij door Mij aangenomen wil worden -want lauwe mensen zullen door Mij net zolang op een afstand worden gehouden, tot ze koud dan wel heet worden. Een vastbesloten karakter is Mij duizend­maal liever dan duizend besluitelozen; want die besluitelozen lijken op de ruwe potten op de draaischijf van een pottenbakker, die pas te gebruiken zijn als ze in het vuur zijn gehard. En zo moeten ook die lauwe mensen eerst door allerlei beproevings­ en verleidingsvuur heen gaan, voordat ze geschikt en deugdelijk worden voor Mij en Mijn rijk.

[8] Ik geloof dat Ik je daarmee nu alles heb gezegd wat kan dienen omjou en jullie allemaal gerust te stellen. Ik zou er weliswaar nog veel over kunnen zeg­gen, maar waar zou dat goed voor zijn? Wie de waarheid volkomen ziet in weinig woorden heeft geen lange beleringen nodig; wie de waarheid echter niet ziet in weinige woorden, zal die nog minder inzien in een lang betoog. ­Ben je het eens met dit onderricht van Mij en er tevreden mee?'

[9] De opperstadsrechter zei: 'O Heer en Meester -buitengewoon, ik zou zelfs willen zeggen: duizendmaal meer dan volkomen tevreden, en er rest mij en de anderen niets anders dan U tot het einde van ons aardse leven uit het diepst van ons hart te danken. U, o Heer en Meester - U hebt door deze genade die U ons hebt bewezen in ons hart een tempel voor Uzelf gebouwd, die geen macht ter wereld ooit weer zal kunnen verwoesten; behoed echter ook deze tempel van U voor al te grote stormen van verleiding!'

[10] Ik zei: 'Wat jullie vragen, zal jullie ook gegeven worden!'

[11] Nu loopt het echter al tegen middernacht, en dus zullen we ook ons lichaam een korte rust gunnen; morgenvroeg zullen we elkaar voor Mijn ver­trek nog zien en spreken.'

[12] Daarop begaven we ons allemaal ter rus te.

 

223 Judas Iskariot

 

[1] 's Ochtends was iedereen al vroeg op de been, ook Ik met Mijn leerlingen, en de waard had zijn vrouwen zijn keukenpersoneel ook al vroeg aan het werk gezet om een ochtendmaal voor ons klaar te maken.

[2] Ik begaf Mij echter met Johannes, Petrus en Jacobus direct naar buiten, en wel weer naar de reeds bekende berg Nebo. De overige leerlingen waren nog bezig zich aan te kleden en te wassen; ook hun haar zat in de war, en dat moesten ze in orde maken.

[3] De waard zelf en zijn zoon kwamen Mij al gauw achterna - evenals de opperstadsrechter, deze keer met zijn vrouwen kinderen, die nog niet zo groot en oud waren. Korte tijd daarna kwamen ook de overige leerlingen, met uitzondering van judas Iskariot. Hij was liever wat in de stad gaan rond­lopen, waar hij de burgers de weldaad van Mijn wonderen flink had aange­prezen, die hem dan ook meer of minder geld gaven; dat geld stopte hij in zijn buidel, waarna hij naar de herberg ging en zich onmiddellijk, nog ruim een uur voor het ochtendmaal, brood en wijn liet voorzetten.

[4] De waard vroeg Mij op de berg wel hoe het met die ene leerling zat, omdat hij deze keer niet aanwezig was.

[5] Ik zei tegen de waard: 'Laat hem maar afwezig zijn; want zijn afwezigheid is Mij liever dan zijn aanwezigheid, en meer hoef Ik je niet te zeggen!'

[6] Nu vroeg de opperstadsrechter Mij: 'O Heer en Meester, hoe is het mogelijk dat die man onder Uw leerlingen is opgenomen? Want kijk, ik vraag U dat niet zomaar; die man is mij met mijn scherpe blik van een rechter direct opgevallen, omdat hij niemand recht in het gezicht kon kijken en ook bij Uw buitengewoon goddelijke woorden en voordrachten geheel afzijdig duister voor zich uit keek en met geen enkele gelaatsuitdrukking blijk gaf van enige verbazing of bijval! Ook zei hij geen woord waaruit men had kunnen opmaken wat voor redenaarstalent hij bezit, terwijl alle andere leerlingen toch over en weer praatten, deels met Uzelf, deels ook onder elkaar. Kortom, ik moet U zeggen dat die leerling van U mij absoluut niet bevalt. Als ik er zo een onder mijn vele dienaren had, zou ik hem allang ontslagen hebben. Uit welke stad is hij eigenlijk afkomstig?'

[7] Ik zei: 'Hij is een Galileeër en van beroep pottenbakker. Hij is van al Mijn leerlingen het meest bedreven in de Schrift en als leraar een begaafd redenaar; maar hij is daarbij zeer geldzuchtig, en dat is de eigenlijke duivel in hem die hij niet kwijt zal raken -want alle soorten duivels en boze geesten zijn, als ze het hart van een mens eenmaal in hun greep hebben gekregen, gemakkelijker uit de mens te verwijderen dan de gierigheidsduivel.

[8] In iedere andere slechte geest zijn nog vonkjes van enige naastenliefde te vinden, maar bij de gierigheidsduivel niet; daarom is hij ook de hardnekkigste en doordringt hij de hele mens net zolang tot die helemaal aan hem gelijk wordt, en dan kan hij die mens het beste voor de meest schandelijke daden gebruiken. Laat iedereen zich dus vooral hoeden voor gierigheid; want iede­re zondaar zal gemakkelijker en eerder het rijk Gods binnengaan dan een gie­rigaard!’

[9] De opperstadsrechter zei: ' Als Uw leerling van dat soort is en U toch almachtig bent, stuur hem dan van U weg! Want wat heeft zo iemand in Uw gezelschap te maken?'

[10] Ik zei: 'Juist omdat Ik de Heer ben en almachtig, moet Ik - met name op deze aarde, die een kweekschool voor Mijn kinderen is - ook de duivels even­goed dulden als de engelen; want niemand kan zonder een volkomen vrije wil Mijn kind worden, en voor de duivel zelf is de weg tot ommekeer niet volkomen versperd. je zult derhalve ook inzien dat Ik een leerling, aan wie Ik overigens geen welgevallen heb, zolang in Mijn nabijheid duld als hij daar zelf wil blijven; wil hij echter vandaag van Mij weggaan, dan zal hij door niemand uit Mijn gezelschap tegengehouden worden.

[11] Overigens, als hij niet verandert, zal hij binnenkort zijn loon wel krijgen. Maar laten we nu ophouden over die afwezige leerling, want er zijn immers nog andere dingen die wij moeten bespreken!

[12] Na het ochtendmaal zal Ik namelijk direct verder reizen en Mij naar de streek begeven waar de vanouds bekende beek de Arnon ontspringt. Want de wegen naar het dal van de Jordaan zijn van hieruit erg slecht en moeilijk; maar door het dal van de Arnon loopt nog een tamelijk goede weg, die ver­derop echter ook erg moeilijk wordt.

[13] Ik heb in het Jordaandal nog veel te doen, en het zal nog maar kort duren voor Ik naar Jeruzalem ga!'

 

224 De Heer waarschuwt tegen traagheid

 

[1] De opperstadsrechter zei: 'Heer en Meester! U kent alle wegen en paden op de aarde beter dan ik, maar toch weet ik dat men ook vanuit deze stad - maar meer in noordelijke richting - via een tamelijk goed begaanbaar pad beneden in het Jordaandal kan komen!'

[2] Ik zei: 'Mijn vriend, dat weet Ik wel, maar Ik weet nog veel andere dingen die jij niet weet -en tot het vele andere dat Ik weet behoort ook dat Ik weet welke weg Ik moet nemen, welke plaats Ik moet bezoeken en op welke tijd Ik in de plaats die Ik moet bezoeken moet aankomen; want bij Mij gaat het niet zoals hier en daar bij de mensen, die bij een werk dat hun te wachten staat, zeggen: 'Kijk eens, aan dit werk hoeft niet per se vandaag begonnen te worden; morgen of ook overmorgen zal daar nog wel tijd voor zijn!'

[3] Maar Ik zeg: wat jullie vandaag kunnen doen, moeten jullie niet naar de volgende dag verschuiven. Want als er iemand met honger en dorst naar jullie toe zou komen en jullie om wat eten en drinken vraagt, en jullie zouden zeg­gen: 'Kom morgen maar, want vandaag hebben wij geen tijd om je te bedie­nen!', denk je dan dat die arme daarmee gediend zal zijn? En behoort dat uit­stellen van een tijdstip om goed te doen ook tot de sfeer van de naastenliefde die Ik jullie verkondigd heb?

[4] Maar als dit niet tot de naastenliefde behoort, dan behoort over het alge­meen het uitstellen van een werk tot de volgende dag, terwijl men het ook heel goed een dag eerder had kunnen doen, niet tot de naastenliefde, maar zo'n uitstel van werk behoort tot de klasse der traagheid van de mensen -en traagheid is altijd het begin van allerlei zonden en ondeugden. Want iemand die altijd aan het werk is met juiste en goede dingen zal weinig tijd hebben om de een of andere zonde te begaan; maar een traag mens zal er in zijn traagheid steeds meer over beginnen na te denken waarmee hij zijn verveling, die ontsproten is aan zijn passiviteit, zou kunnen verdrijven. En omdat ieder mens voortdurend zowel door goede als door slechte geesten omringd wordt, spreekt het vanzelf dat de boze geesten zich eerder tot een traag mens toe­gang kunnen verschaffen dan tot een werkzaam mens; en als die boze geesten zich eenmaal toegang tot een mens hebben verschaft, verstrikken ze zijn gemoed weldra in allerlei nutteloze fantasieën en trekken hem steeds verder naar beneden in hun smerige en duistere sferen.

[5] Nu jullie dat weten, moeten jullie dus niet een werk naar de volgende dag verschuiven, als jullie het heel goed vandaag zouden kunnen doen!'

[6] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Maar, Heer en Meester, ik dank U ook voor deze les, want daar heb ik uit afgeleid dat ik ook als heiden geen ongelijk heb gehad door deze les van U al sinds geruime tijd tot een van mijn belangrijkste levensbeginselen te maken; ook dient iedere dienaar bij mij dit levensbeginsel zeer strikt op te volgen, en dus hebben wij op het gebied van ons werk ook nooit enige vervelende achterstand!’

[7] Ik zei: 'Ja, ja, ik ken jullie Romeinse wetten; die zijn goed, en wie die in acht neemt, gaat het niet slecht in de wereld! -Maar nu gaat de zon bijna op, laten we onze aandacht daaraan wijden!'

[8] Daarop begon iedereen naar de lichte wolkjes in het oosten te kijken, die er helemaal rozerood uitzagen en steeds stralender werden, wat iedereen en met name de Apollopriesters zo goed beviel, dat zij haast begonnen waren de lofspreuken voor de god Apollo uit te spreken; maar ze hielden zich al gauw in en begonnen Mij te prijzen, en zeiden dat Ik de eigenlijke, ware, eeuwige Apollo was, die de zon evenals de maan en alle sterren op en onder liet gaan.

[9] Ik zei tegen hen: 'Mijn beste vrienden, Ik heet alleen 'Heer en Meester'; bespaar Mij dus de naam 'Apollo'.Want wat die te betekenen heeft heb Ik jul­lie gisteren al grondig uitgelegd!'

[10] Daar waren de Apollopriesters mee tevreden en ze bedankten Mij voor deze terechtwijzing.

 

225 Over spaarzaamheid

 

[1] Hierop vroeg de waard Mij: 'Heer en Meester, hoe zit het eigenlijk met de veelgeprezen deugd van spaarzaamheid, die ook tot de belangrijke levens­beginselen van de Romeinen behoort? Want er is een gezegde: 'Wie in zijn Jeugd spaart, hoeft in zijn ouderdom geen armoe te lijden!', en dat levensbe­ginsel is ook bij de Joden te vinden, bijna nog meer dan bij de Romeinen.'

[2] Daarop zei Ik: 'Bij de Romeinen bestaat echter ook nog een ander levens­beginsel, dat als volgt luidt: 'In medio beati!' ofwel: 'de gulden middenweg!'. Ik zeg je dat de juiste spaarzaamheid een deugd is, zolang ze niet te ver gaat en zolang er niet een medemens in de omgeving van een te spaarzaam mens min of meer benadeeld wordt; want als dat laatste bij de spaarzaamheid het geval wordt, houdt ze op een deugd te zijn, gaat gemakkelijk over in gierig­heid en wordt zodoende een ondeugd.

[3] Daarom is menig mens die heel royaal, maar niet overdreven, met zijn bezit omgaat Mij liever dan een al te spaarzaam mens; want een kwistig mens laat ook zijn medemensen eraan deel hebben, en het slechte aan hem is enkel het vaak te onverstandige gebruik dat hij van zijn aardse goederen maakt; want daardoor richt hij meer kwaad aan dan dat hij goed doet.

[4] Een zeer spaarzaam mens laat uiteindelijk helemaal niemand meer iets goeds toekomen, schraapt alles voor zichzelf bij elkaar onder het predikaat dat men voor zijn huis en gezin moet zorgen. Maar Ik zeg je: het vuur van jouw liefde voor je gezin moge als een licht zijn dat men 's nachts aansteekt; maar jouw liefde voor de kinderen van andere, arme ouders moge zijn als een groot vuur, waardoor een groot gebied in de wijde omtrek verlicht wordt!

[5] Wie dat wat Ik nu heb gezegd bij zijn huishoudelijke spaarzaamheid in acht neemt, zal van Mij in alle opzichten geluk en zegen in overvloed krijgen, en dat geluk en die zegen zullen voortaan ook bij zijn huis en zijn gezin blij­ven. Wie dit levensbeginsel, dat Ik nu onder woorden heb gebracht, niet in acht neemt, zal meemaken dat zijn kinderen en verwanten datgene wat hij zo moeizaam bij elkaar heeft gespaard, maar al te gauw en vaak op de liederlijk­ste wijze verspillen en dan al snel met allerlei nood en ellende te kampen krij­gen. Doe jij dus alles verstandig en wijs overeenkomstig Mijn leer, en denk bij alles goed na over de gevolgen en het uiteindelijke resultaat van jouw hande­len!,

[6] Daarop zei de waard: 'O Heer en Meester, ik dank U uit de diepste grond van mijn hart voor deze zeer wijze les, en ik ben er des te blijer mee, omdat dit al sinds mijn jeugd gedeeltelijk tot mijn levensbeginselen heeft behoord en in de toekomst nog steeds meer zal behoren.'

[7] Hierop zei de opperstadsrechter: 'Heer en Meester, ook ik zal diep in mijn hart prenten en ook in praktijk brengen, dat mijn liefde voor mijn vrouwen kinderen tot een waar licht moet worden; maar met mijn liefde voor de kinderen van andere, arme ouders wil ik een hele stad in vlam zetten, en het licht van die brand zal alles wijd en zijd verlichten! -Is het zo goed, Heer en Meester?'

[8] Ik zei: 'Dat zul je wel zien als je handelt volgens Mijn woord; handel dus, en leeft’

 

226 Een ochtendgroet van de kraanvogels

Over de uiterlijke levenssfeer ( de aura)

 

[1] Net toen ik dit had gezegd, vloog er een grote vlucht kraanvogels in de lucht van het westen in oostelijke richting, en wel naar de moerassige gebie­den van de rivier de Eufraat.

[2] Toen de hele vlucht recht boven ons tamelijk hoog in de lucht zweefde, hielden de vogels in zekere zin halt en begonnen in velerlei cirkels de plaats waar wij stonden te naderen.

[3] De opperstadsrechter zei: 'Heer en Meester, dat betekent dat wij weldra ander weer zullen krijgen! Wat denkt U, o Heer en Meester, van die veron­derstelling?'

[4] Ik zei: 'Dat heeft het volksgeloof er uit ervaring wel van gemaakt; maar kraanvogels of geen kraanvogels, het spreekt toch wel vanzelf dat in de tijd van de late herfst, waar onvermijdelijk de winter op volgt, de weersgesteld­heid ook na kortere of langere tijd zal veranderen. Alleen zal dit jaar het weer nog wat langer blijven zoals het nu is.

[5] De kraanvogels die daar boven ons cirkelen zijn deze keer geen profeten van een weersverandering, maar ook hun zielen worden gewaar in Wiens nabijheid zij zich bevinden; ze betuigen Hem nu een soort eer en brengen Hem in zekere zin een ochtendgroet, omdat ze gewaarworden dat Hij ook hun Schepper is.

[6] Kijk, een hond die zijn baas goed kent en hem zeer toegedaan is wordt ook de nabijheid van zijn baas gewaar, loopt op hem toe en betuigt hem door allerlei sprongen, gelaatsuitdrukkingen en liefkozingen dat hij zijn baas lief­heeft en hem goed kent; op een vreemde loopt hij echter niet toe, en als iemand zijn baas nadert wordt hij door de hond woest aangevallen, en hij volgt de stem van niemand anders dan alleen van zijn baas. Maar wie vertelt de hond dat die ene mens zijn baas is en een ander niet?

[7] Kijk, Mijn beste vriend de opperstadsrechter, dat weet niet het lichaam van de hond, maar de reeds op een wat hogere trede van intelligentie staande ziel van de hond! Maar hoe?

[8] Kijk, zowel een mens als een dier bezitten naar buiten toe een sfeer die hen omringt, die voor het leven noodzakelijk en met hun ziel zeer verwant is. Veel mensen die heel eenvoudig leven, nemen vaak op een afstand van vele uren gaans waar dat een vriend die zij vroeger hebben gekend en die lang afwezig is geweest, naar hen toekomt, en ze kunnen zelfs de tijd vaststellen waarop deze vriend bij hen zal aankomen.

[9] Dieren bezitten vaak in nog scherpere mate het vermogen om iets wat hun vijandig of vriendelijk gezind is van een nog grote afstand te bespeuren en waar te nemen. Honden en katten hebben dit vermogen in bijzonder hoge mate. Je kunt dus een van jouw huishonden enkele dagreizen ver van je weg laten brengen en daar vrij laten, en hij zal zonder enige kennis van de aarde of de weg binnen korte tijd bij je terugkeren. Wie toont hem dan de weg, en waar richt hij zich op, zodat hij weer bij jou terugkomt?

[10] In de eerste plaats toont hem dat jouw ver reikende uiterlijke levenssfeer, die hij door zijn sterke speurzin heel goed als die van jou herkent, hoewel die door talloze andere doorkruist wordt. En in de tweede plaats: wat drijft hem vervolgens naar jou toe? Niets anders dan zijn instinctmatige liefde en trouw voor jou. Dat hij zich echter niet in de weg vergist en heel goed weet of hij steeds dichter bij jou komt, dat weet hij door het steeds minder dicht of steeds dichter worden van jouw uitwendige levenssfeer, die jij in zekere zin uit­straalt.

[11] Want met die uiterlijke levenssfeer, is het net zo gesteld als met het uit­stralen van een licht, maar dan alleen meer op het vlak van de ziel. Waar het licht zelf zich bevindt is de uitstraling natuurlijk het dichtst, en hoe verder van het licht verwijderd, wordt ook de straling van het licht steeds dunner en zwakker, en op grote afstand zal men nauwelijks meer iets merken van een aangestoken licht. Met name iemand die niet zo'n scherpe blik heeft zal van de uitstraling niets meer merken, maar wel iemand die een scherpe blik heeft.

[12] En zo merken ook mensen en dieren tot op grote afstand de uitstralin­gen van zowel bevriende mensen alsook van dieren des te sterker op, naarma­te ze een sterker gewaarwordingsvermogen bezitten.

[13] Zie, Ik ben de Heer van alle schepselen in de hele oneindigheid en der­halve ook van die op deze aarde -en zo brengen deze kraanvogels Mij, zoals Ik je al heb gezegd, een ochtendgroet! En om het jou te bevestigen zullen de kraanvogels heel dicht bij ons komen, en op Mijn wenk zullen ze zich dan naar de vijver begeven die Ik gisteren door Mijn Rafaël voor jou heb gescha­pen; daar zullen ze een ochtendmaal nemen en zich voorzien van een water­voorraad, die zij nodig hebben om verder te vliegen.'

[14] Ik had dit nog maar nauwelijks gezegd, of daar daalden ongeveer drie­honderd veertig kraanvogels op de aarde neer, stelden zich in zekere zin in twee rijen om ons heen op en keken naar Mij. Spoedig daarna wenkte Ik deze dieren met Mijn hand naar de vijver; ze vlogen op en bevonden zich in een ommezien bij de vijver, en door hun gefluister toonden ze dat ze heel blij waren met het in de vijver aanwezige voedsel en ook met het schone water, waarmee ze hun inwendige waterzakken vulden.

[15] Iedereen keek met groot genoegen naar dit schouwspel van de natuur en allen prezen ze Mijn liefde, wijsheid en macht.

 

227 Waarom de vogels water opnemen

 

[i] Daarop vroeg de opperstadsrechter Mij: 'O Heer en Meester, die alle dingen geheel en al weet, hoezo hebben deze vogels dat water eigenlijk nodig voor hun verdere vlucht? Want voorzover ik weet heb ik wel altijd opgemerkt dat de vogels in verhouding tot hun grootte tien keer meer water tot zich nemen dan enig ander dier, en toch raken ze geen urine kwijt; ik heb ten­minste nog nooit opgemerkt dat een vogel heeft gepiest, en U hebt nu gezegd dat deze vogels het water echt nodig hebben om verder te kunnen vliegen, terwijl ik in de mening verkeerde dat het water samen met het voedsel dat ze tot zich hebben genomen hen alleen maar zwaarder maakt, zodat het moeilij­ker voor hen is om verder te vliegen!'

[2] Ik zei: 'Ja kijk, Mijn vriend, de Meester van Zijn werken moet ook het allerbeste weten wat die voor hun tijdelijke instandhouding nodig hebben en hoe hun lichamen ingericht moeten zijn, om datgene te kunnen verrichten waarvoor ze bestemd zijn. Maar voor de vraag hoezo een vogel water nodig heeft om te kunnen vliegen moet je je maar tot Mijn Rafaël wenden, die  nog aanwezig is, zoals je ziet!'

[3] Na deze woorden wendde de opperstadsrechter zich tot Rafaël en vroeg hem of hij hem daarover een korte uitleg zou willen geven.

[4] Rafaël zei: 'Dat wil ik heel graag, en ik zal het in heel kort bestek doen. Kijk, als jullie een lam of een geit, een kalf of een os slachten, halen jullie de ingewanden eruit - dat wil zeggen de maag, de darmen en de urineblaas -, maken alle delen op jullie manier schoon en blazen ze dan op, zodat ze zowel van binnen als van buiten droog worden! De grootste van deze holle organen gebruiken jullie als kleinere wijnzakken en buidels, en de kleinste gebruiken jullie ook om allerlei zaden en nog andere kleine dingen in te bewaren.

[5] Als je nu zo'n gedroogde urineblaas of een andere zak hier zou hebben, zou ik je des te gemakkelijker kunnen laten zien hoe de vogels zich van water moeten bedienen om te kunnen vliegen; maar ik zal er wel voor zorgen dat mij de nodige hulpmiddelen ter beschikking staan om het uit te leggen! Kijk, daar hebben we al een tamelijk grote, met water gevulde zak, en daar zullen we nu een paar ingrediënten in doen die de eigenschap hebben dat ze de koolstof en zuurstof in het water opzuigen, maar zuivere waterstof vrijmaken. Hier zijn de ingrediënten ook al, die je vast zult kennen; het zijn een beetje ijzer, zwavel, kalk, zout en koolstof.

[6] Nu doe ik die in het water -ze bevinden zich al in het water, en je hoort onmiddellijk een eigenaardig geruis en gebruis in de zak. N u pakken we een droge blaas; we zullen die met de gemakkelijk opstijgende waterstof vullen ­en kijk, de ene blaas is al gevuld! Pak hem nu in je hand onderaan bij de ope­ning, dan zul je direct merken hoe hij naar boven trekt; en laat hem nu los en kijk wat hij gaat doen!'

[7] Dat deed de opperstadsrechter, en de blaas steeg onmiddellijk pijlsnel tot zo'n grote hoogte de lucht in, dat niemand hem meer kon zien; op dezelfde manier werd nog een andere, grotere blaas gevuld en er werd een boomtak aan de opening gehangen; daarop werd hij losgelaten en vloog hij direct met even grote snelheid de hoogte in.

[8] Daarna werden er ongeveer twaalf blazen met de nog voorradige water­stof gevuld en aan een iets grotere en zwaardere boomtak vastgemaakt, waar­mee ze eveneens met grote snelheid de hoogte in vlogen.

[9] Toen het experiment beëindigd was, zei Rafaël tegen de opperstadsrech­ter: 'Heb je nu al enigszins een idee waarom de vogels het water hoofdzake­lijk voor het vliegen gebruiken?'

[10] De opperstadsrechter zei: 'Er gaat nu wel een klein lichtje branden; maar hoe de vogels het water gebruiken om te vliegen is mij natuurlijk nog niet duidelijk.'

[11] Rafaël zei: 'Kijk, iedere vogel is inwendig zo ingericht, dat hij uit de watervoorraad die hij tot zich heeft genomen evenveel zuivere waterstof maakt -wat op zichzelf een uiterst lichte en fijne soort lucht is -als hij nodig heeft om te vliegen, wat hij door het gevoel van zijn instinct tot op een haar nauwkeurig kan berekenen. Met die f~ne waterstof vult hij in een ogenblik al zijn grotere en kleinere pennenschachten en holle beenderen, waarop hij zo licht wordt als een haar van een mens; dat kleine gewicht overwint hij met zijn twee vleugels altijd met gemak en kan zich dan naar believen in de hoog­te verheffen.

[12] Als je dit nu eens goed bekijkt, zul je ook gemakkelijk inzien op welke manier het vliegen mogelijk wordt gemaakt bij al die diersoorten, die zich van de aarde naar believen in de lucht kunnen verheffen.'

 

228 Over het vliegen van de mensen

 

[1] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Dat begrijp ik nu heel goed, maar waar halen deze dieren de ingrediënten vandaan die nodig zijn om -zoals je zegt -de waterstof van de zuurstof te scheiden? Want het ijzer, de kalk, de zwavel, het zout en de koolstof zijn toch niet overal in ruime mate voorhan­den?'

[2] Daarop zei Rafaël: 'Mijn beste vriend, verstrooid over het hele aardopper­vlak vele duizendmaal duizenden keren meer dan alle vogels op de aarde in vele duizenden jaren voor hun vliegen nodig hebben! Vogels zijn zelf heel goede mineralogen, evenals de wortels en takken van bomen en planten bui­tengewoon scherpzinnige en intelligente levensstofkundigen zijn; als ze dat niet zouden zijn, zouden er niet zoveel soorten bomen en planten op de aard­bodem groeien en zouden de vogels ook niet kunnen vliegen. Daaraan zie je dat ieder dier evenals iedere plant datgene wat nuttig is voor hen, buitenge­woon scherp herkent en het ook weet te gebruiken.

[3] Kijk eens naar een ei! De schaal ervan is van kalk en de inhoud, wat het materiële deel betreft, bestaat ook uit nog wat kalk, zout, koolstof, ijzer en zwavel. Hoeveel van elk daarvan nodig is weet iedere vogel zelf precies, alsook waar hij het moet halen; want daarvoor heeft ook een vogel, net als ieder ander dier en ook de mens zelf, de vijf zintuigen, en een plant heeft zijn voel­draden zowel aan de wortels als aan de takken. En ik ben nu van mening dat ik jou deze voor mensen moeilijk te begrijpen kwestie heel in het kort zo duidelijk mogelijk heb getoond.'

[4] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Luister, mijn hemelse vriend, als de mensen de verhoudingen zouden weten, dat wil zeggen hoeveel er eigenlijk van ieder van de vijf ingrediënten nodig is, zouden ze uiteindelijk grote zak­ken met waterstof kunnen vullen en zich dan door middel van mechanische hulpmiddelen ook in de lucht kunnen verheffen en net als de vogels rond­vliegen!’

[5] Daarop zei Rafaël: 'Wat nu niet is, kan later nog ooit komen! Voorlopig is het echter veel beter voor de mens dat hij lichamelijk niet kan vliegen; want als hij ook dat zou kunnen, zou hij weldra tot het grootste roofdier op aarde worden en zou hij niet meer aan de cultuur van de aardbodem denken.

[6] Daarom is het beter voor de mens als zijn ziel gééstelijk in staat raakt om te vliegen, maar dat hij wat zijn lichaam betreft maar mooi op de aardbodem blijft, waarvoor hij ook de lichamelijke inrichting heeft. De mens komt met zijn voeten nog ver genoeg en heel vaak maar al te ver; en als hij met zijn voeten niet snel genoeg vooruit komt, dan heeft hij daarvoor voldoende geschikte dieren die sneller lopen dan hij en hem na enige africhting in zeer korte tijd van de ene plaats naar de andere kunnen brengen, en hij kan ook schepen bouwen, met behulp waarvan hij zich over zee als op droog land kan voortbewegen. In latere tijden zullen de mensen nog een groot aantal trans­ portmiddelen uitvinden, die met grote snelheid van de ene plaats naar de andere zullen voortrazen.

[7] En nu weet jij, beste vriend, over al die dingen meer dan je nodig hebt. Ik heb je dit nu allemaal getoond, opdat je gemakkelijker inziet dat de Heer werkelijk de meest volmaakte en niet te evenaren Meester is in al Zijn geschapen dingen, en vooral dat had je nodig!'

[8] Hierop bedankte de opperstadsrechter Mij en Rafaël met alle innig­heid van zijn hart, en zei toen: 'Waarlijk, van U, o Heer, kun je in één uur meer leren dan anders zelfs van de meest schrandere mens met alle vlijt je hele leven lang; want bij de mensen is het steeds: 'Tot hiertoe, en geen milli­meter verder!', maar bij U is het: 'Tot hiertoe, en daarna altijd maar verder tot in het oneindige!', want Uw wijsheid, o Heer en Meester, heeft geen gren­zen.

[9] Wij zijn U allemaal buitengewoon dankbaar voor de puur goddelijke genade die U ons hebt bewezen en zullen ook tot het einde van ons leven op deze aarde nooit meer ophouden U te danken. Heer en Meester, vergeef ons toch onze zwakheid en onze zonden!’

[10] Ik zei: 'Die zijn jullie ook vergeven; maar in het vervolg moeten jullie jezelf hoeden voor de zonde!

[11] Nu zullen we hier echter vandaan gaan, snel het ochtendmaal tot ons nemen en daarna onze reis voortzetten!’

[12] Daarop begaven we ons direct naar de herberg en gingen aan het och­tendmaal; tijdens de maaltijd werd er nog over veel dingen gesproken, waar­van Ik het niet nodig vind die hier weer te geven, omdat er over dergelijke dingen al vaker gesprekken zijn geweest.

[13] Na het kort durende ochtendmaal stond Ik snel op met Mijn leerlingen, zegende het huis van de waard, de opperstadsrechter en allen die er waren, en gingen daarna onmiddellijk op reis.

[14] De waard, zijn zoon en de opperstadsrechter vergezelden ons ongeveer twee uur, en ze verbaasden zich meer en meer over het feit dat ze hun land nog steeds maar in goed gecultiveerde staat zagen.

[15] Voor ze weer teruggingen, bedankten ze Mij allemaal nog eens en keer­den toen naar huis terug. Bij die gelegenheid verdween ook Rafaël weer, omdat Ik hem niet meer nodig had.

 

De Heer in het dal van de Jordaan

 

229 De Heer met de Zijnen in het dal van de Jordaan

 

[1] Ik liep met Mijn leerlingen snel voort en bereikte tegen de middag een klein plaatsje, dat uitsluitend door arme Arabische herders werd bewoond..

[2] In dit dorp was weliswaar geen herberg, maar er was een zekere opperher­der, wiens hut iets beter ingericht was dan die van de andere, kleinere onder­herders.

[3] Deze opperherder vroeg ons in zijn taal waar wij heen gingen, en hij zei ook dat er tot op een behoorlijk grote afstand van hier geen dorp meer was, en als wij ons wilden versterken konden we dat bij hem doen, omdat wij voor de nacht waarschijnlijk geen ander dorp zouden kunnen bereiken waar wij iets te eten en te drinken konden krijgen.

[4] Ik zei tegen hem: 'Je hebt er goed aan gedaan dat je zo in je hart aan ons dacht, en Ik neem je goede wil aan als het werk; maar wij moeten vandaag nog het dal van de Jordaan bereiken, en we kunnen hier dus niet langer blij­ven’

[5] Daarop zei de opperherder: ' Als jullie naar het dal van de Jordaan willen afdalen, leidt juist hier vanaf mijn hut het beste pad naar beneden naar het dal! Want hier bevindt zich de eerste bron van de beek de Arnon, en die stroomt niet steil naar beneden; het pad is daarom goed begaanbaar, terwijl de andere bronnen, die met elkaar de Arnon vormen, uiterst steil naar beneden stromen en de uiterst smalle paden heel moeilijk zijn voor een reiziger.'

[6] Ik zei: 'Ook voor deze raad zul je beloond worden - maar niet met goud, zilver en edelstenen, maar met iets anders, dat nuttiger voor je zal zijn dan het dode, glanzende materiaal wat de mensen zo sterk begeren. Kijk, dit stuk land dat jij en je buren bewonen zal vruchtbaar worden en jouw kudden zullen groter worden, opdat je daaraan kunt zien dat Ik, die je dit zeg, meer ben dan een gewoon mens!

[7] Reis bij gelegenheid naar de stad aan de Nebo, dan zullen de inwoners je zeggen wie Ik was, nu ben en voor altijd zal zijn!'

[8] Daarop keek de opperherder Mij verbaasd aan en vroeg mij toestemming om Mij naar het Jordaandal te mogen begeleiden, omdat hij de weg erg goed kende.

[9] Ik zei: 'Daarvoor hoef je ons niet te begeleiden, aangezien Ikzelf alle wegen op de hele aarde uitstekend ken; maar vanwege jouw vriendelijkheid kun je ons wel een poosje vergezellen!'

[10] Daarop zetten we onze reis voort, en de opperherder van dit dorp liep voorop en leidde ons over een heel goede weg tot bijna in het Jordaandal, waar wij afscheid van elkaar namen en Ik Mij met Mijn leerlingen in het Jordaandal met snelle pas noordwaarts begaf.

[11] Pas drie uur na zonsondergang bereikten wij een klein dorp, waar ook een herberg was; en toen wij bij de herberg aankwamen, klopten we aan de voordeur.

[12] De waard kwam daarop naar een open raam en vroeg enigszins korzelig wat wij zo laat in de nacht wilden.

[13] Ik zei: 'De houder van een herberg is wettelijk verplicht om ieder uur, ook 's nachts, reizigers op te nemen en te verzorgen!'

[14] Toen de waard dat van Mij hoorde, meende hij dat Ik wellicht een Romeinse rechter was, ontsloot de deur, maakte licht, en wij gingen de her­berg binnen.

[15] Toen wij plaats namen in de tamelijk ruime herberg, vroeg de waard ons of wij soms iets wilden eten en drinken.

[16] Ik zei: 'Sinds vanmorgen hebben wij niets gegeten of gedronken;je zult dus wel begrijpen dat wij er behoefte aan hebben enig voedsel tot ons te nemen! je hebt brood en wijn, en dat is voldoende.'

[17] De waard zei: 'Ik heb ook vlees en vis; als jullie daar iets van willen eten kan ik het wel laten klaarmaken, want de meisjes die voor de keuken zorgen zijn nog niet gaan slapen.'

[18] Ik zei tegen de waard: 'Omdat je een Griek bent, is jouw vlees voor ons joden niet geschikt, want wij eten geen vlees van varkens en ezels, en jouw vissen uit de Jordaan zijn al bijna vijf dagen oud en dood, en zulke vissen eten wij ook niet. Breng ons dus maar een behoorlijke wijn en brood!'

[19] Daarop pakte de waard zijn karaf en ging wijn halen, en zijn vrouw bracht ons brood. Ik nam het niet al te grote brood, brak het in stukken, ver­deelde het onder de leerlingen en hield ook een stuk voor Mijzelf.

[20] Nu kwam ook de waard met de wijn, zette voor ieder van ons een drinkbeker neer en vulde die met wijn, die echter niet van de beste kwaliteit was.

[21] En Ik zei tegen hem: 'je hebt nog een betere wijn; waarom heb je ons jouw slechtste wijn voorgezet?'

[22] De waard zei: 'De betere wijn bewaar ik voor Romeinen en Grieken; voor jullie joden is deze ruimschoots goed genoeg! Want alle joden zijn slecht van betalen; daarom moet je als waard maar zien dat je bij hen aan je geld komt.'

[23] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Neem dan een andere karaf en vul die met water, en zet ons dat water voor!'

[24] De waard zei: 'Dat kan ik wel doen.'

[25] De waard ging weg, bracht ons een grote karaf vol water en zette ook nog een voor ons toereikend aantal drinkbekers op tafel en zei wat knorrig, Als mijn wijn jullie niet smaakt, drink in Neptunus' naam dan water!'

[26] Maar Ik zegende het water en veranderde het in wijn, zoals Ik al vaker had gedaan. Toen werd ieders tweede beker daarmee gevuld, en wij dronken en versterkten ons.

[27] De waard merkte echter dat het water ons heel goed smaakte, en zei: 'Eigenaardig, dat mijn slechte water jullie beter schijnt te smaken dan mijn wijn; ons water is namelijk niet goed, omdat wij eigenlijk geen bronwater bezitten, maar genoegen moeten nemen met water uit de Jordaan, die hier vlakbij de Dode Zee geen goed water meer heeft voor een dorstig mens!'

 

230 De ontoeschietelijke waard

 

[1] Daarop reikte Ik de waard een beker vol water, en hij was heel erg ver­baasd dat hij in plaats van water een buitengewoon goed smakende wijn in zijn mond kreeg, en toen zei hij: 'Volgens mij zijn jullie magiërs en heksen­meesters; met zulke mensen is niet goed om te gaan!’

[2] Ik zei tegen hem: 'Met magiërs van onze soort kun je wel goed opschie­ten, maar niet zo gemakkelijk met de magiërs die jij kent; want die hebben kwade bedoelingen en zitten vol bedrog. Ik ben echter de Waarheid Zelf, en iedere soort bedrog staat eindeloos ver van Mij af. In de toekomst zul je dat nog duidelijker inzien dan nu; maar breng ons nu meer brood!'

[3] De waard zei: 'Ik heb nog maar één brood, en dat heb ik morgen nodig voor mijn personeel, en mijn buren slapen allemaal, zodat ik niet naar hen toe kan gaan om een brood te lenen!’

[4] Hierop zegende Ik de paar stukken brood die nog op onze tafel lagen; en direct daarop hadden we brood genoeg, en er bleef nog zoveel van over, dat de waard met de overgebleven stukken een hele grote mand kon vullen.

[5] Dit wonder deed hem versteld staan, en hij zei dat het veranderen van water in wijn niet zo onbekend was, want hij wist dat ook de Bacchus­priesters iets dergelijks hadden gedaan; maar het vermeerderen van brood sloeg hij hoger aan. Want van iets dat er was kon iemand, die de geheimen kent, wel iets maken -maar iets scheppen als er niets is, dat leek hem van god­delijke aard te zijn; want dat konden alleen de goden, maar mensen nooit ofte nimmer!

[6] Ik zei tegen de waard: 'je bent weliswaar een Griek en hebt verscheidene steden in Griekenland bezocht; maar om de waarheden, die hier en daar nog verstrooid onder de mensen heersen, heb je je niet zo erg bekommerd, en als waard behoor je niet tot de meest toeschietelijke! je bent wel erg hebzuchtig, maar desondanks heb je nog maar een klein vermogen verworven. Als het vandaag niet zo laat geweest was, had Ik er wel van afgezien om in jouw huis Mijn intrek te nemen.'

[7] Daarop zei de waard: 'Luister, mijn wonderbaarlijke vriend en gast! Ik zou je wel vriendelijker tegemoet getreden zijn, maar jouw gedrag tegenover mij was ook enigszins afwijzend. Want ik heb jullie vlees en vis aangeboden; maar daar maakte jij een opmerking over waar ik niet blij mee kon zijn. Ik kon er weliswaar niet achter komen hoe je wist dat mijn vissen niet vers zijn, en dat ik jullie ook alleen varkensvlees kon aanbieden. Jouw opmerking was wel juist, maar ik heb me er toch over geërgerd; want je zult wel begrijpen dat geen mens – of hij nu Jood, Griek of Romein is -zich graag laat beledigen. Ik zie nu wel dat jij iets buitengewoons moet zijn -want je hele wezen schijnt door een hogere geest bezield te zijn -maar desondanks kan ik je zo laat in de nacht alleen maar aanbieden wat ik bezit. De enige fout die ik tegenover jou heb begaan is waarschijnlijk dat ik jullie niet de beste wijn uit mijn kelder heb voorgezet; maar die fout kan ik toch wel goedmaken, en ik zal je onmiddel­lijk een karaf van mijn allerbeste wijn op tafel brengen.'

[8] Ik zei: 'Dat is allemaal niet nodig; want als Ik wilde, zouden de hele Jordaan en de Dode Zee zich in één ogenblik in de beste wijn veranderen! Maar we hebben nu voldoende brood en wijn, en dus kun je met ons mee-eten en hoef je je kelder niet verder aan te spreken!'

[9] Daarop kwam de waard bij ons zitten, nam brood en Mijn wijn, at en dronk en werd daarop heel opgewekt; hij vroeg Mij verschillende keren om vergeving voor het feit dat hij Mij niet met passende vriendelijkheid tege­moet was getreden. Maar hij meende ook dat Ik een wijze man was en als zodanig wel zou weten dat men niemand zijn onwetendheid als buitengewo­ne fout kan aanrekenen.

[10] Daarop zei Ik: 'Nou, nou, het is allemaal alweer goed! Eet en drink en wees opgewekt; want morgen zul je Mij met veel meer tegenzin weer laten vertrekken dan je Mij vandaag samen met deze mensen, die Mij vergezellen, hebt opgenomen!'

[11] Daarop nam Ik ook een stuk brood, strooide er zout op, at het op en dronk er ook wijn bij. Mijn leerlingen deden hetzelfde, evenals de waard.

 

231 De Heer kondigt de waard een karavaan aan

 

[1] Nu kwamen ook zijn vrouwen zijn twee dochters bij ons in de gastenka­mer, en de vrouw vroeg aan de waard: 'Nemen deze gasten geen warm eten, geen vis en geen vlees?'

[2] De waard zei: 'Als ze dat hadden gewild, zou ik het je wel gezegd heb­ben; deze gasten nemen genoegen met brood en wijn, en jij en de kinderen kunnen je dus wel ter rus te begeven!’

[3] De waardin zei: 'We zullen vannacht echt niet veel kunnen rusten; want we hebben nog maar twee broden, en zoals ik zie zijn hier veel gasten, die morgen aan twee broden niet genoeg zullen hebben.'

[4] De waard zei: 'Ga dan aan jullie werk, en zorg dat we morgen goed brood hebben!’

[5] Daarop zei Ik: 'Laat het brood bakken wat ons betreft maar achterwege; want zolang wij hier blijven zullen we geen gebrek aan brood hebben! Maar pak een paar stukken brood van de tafel en geef ze aan je vrouwen je twee dochters, en vul ook drie bekers met Mijn wijn en geef hun te drinken!'

[6] Dat gebeurde dan ook, en de vrouwen de twee dochters waren een en al verbazing over de kwaliteit van de wijn en vroegen de waard waar hij die vandaan had gehaald; want ze wisten niets van zo'n goede wijn in de kelder van de waard.

[7] De waard zei: 'Daar zullen we morgen over praten -de gasten hebben de wijn meegebracht; maar ga nu tegen de knechten zeggen dat ze voor morgen verse vis moeten halen!’

[8] Toen zijn vrouwen dochters dat hoorden, bedankten ze voor de wijn als­ook voor het brood, alleen kon de vrouw niet goed begrijpen waar wij zoveel brood vandaan hadden gehaald, aangezien de hele grote tafel nog vol brood lag, en de vrouw dacht dat de waard misschien brood van een buurman had geleend.

[9] Maar de waard zei: 'Dat gaat je helemaal niets aan - je zult het morgen wel horen; maar doe nu wat ik je heb gezegd!'

[10] Daarop verliet de vrouw met haar twee dochters ons, en wij hadden geen verder gevraag meer van de vrouwen dus rust.

[11] Toen de waard door de wijn echt gemoedelijk was geworden, vroeg hij Mij waar Ik met Mijn metgezellen vandaan was gekomen, en waarheen Ik wellicht verder zou reizen.

[12] Ik zei tegen hem: 'Ook daarover zul je morgen meer te horen krijgen; maar zoveel mag je wel weten, dat Ik van boven ben gekomen en nu via het Jordaandal naar de directe omgeving van Jeruzalem zal reizen.'

[13] De waard was tevreden met dit antwoord en vroeg Mij, of Ik Mij samen met Mijn metgezellen al gauw ter ruste zou begeven.

[14] Ik zei: 'Jouw stoelen rondom deze tafel zijn erg gemakkelijk, daarom blij­ven wij allemaal bij deze tafel zitten en zullen zo onze nachtrust nemen!'

[15] De waard zei: 'Zoals jullie wensen, zullen jullie het ook krijgen! Maar ik heb ook heel goede rustbedden; als jullie echter de voorkeur aan de stoelen geven, dan is mij dat ook goed.'

[16] Ik zei tegen hem: 'Ik weet wel dat je ook voldoende rustbedden bezit; maar die zul je vandaag nog nodig hebben -want over een uur zal er een kleine karavaan van Jericho hierheen komen, en die zal ook bij jou zijn intrek nemen.Je mag je er dus wel op voorbereiden; want Ik vertel je geen onwaar­heid.'

[17] Toen de waard dat van Mij had gehoord, ging hij snel naar de keuken en vertelde het aan zijn vrouw, en zijn vrouw raakte daardoor behoorlijk in paniek vanwege het gebrek aan brood.

[18] De waard kwam weldra weer terug en zei tegen Mij dat zijn vrouw in grote verlegenheid was geraakt, omdat ze nog maar twee broden in voorraad had.

[19] Maar Ik zei tegen de waard: 'Ga dan maar eens naar je broodkamer, en kijk of je niet meer dan twee broden in voorraad hebt!'

[20] Toen liep de waard ijlings de kamer uit, want hij vermoedde dat Ik zijn twee broden wel eens op dezelfde manier vermeerderd zou kunnen hebben als het brood op de tafel. En toen hij in de broodkamer kwam, zag hij dat die helemaal vol was met uitstekende broden.

[21] Hij vertelde het direct aan zijn vrouw, die van louter verbazing haar han­den ineen sloeg en aan de waard vroeg wat voor iemand Ik eigenlijk was dat Ik in één ogenblik uit het niets zoveel broden kon scheppen, en of het wel vertrouwd was om zulk getoverd brood te eten.

[22] De waard zei: 'Je hebt zojuist in de kamer met onze twee dochters toch van hetzelfde brood gegeten, en het heeft jullie niet geschaad, evenmin als mij en de merkwaardige gasten, die allemaal dat wonderbaarlijke brood hebben gegeten en nog eten; maak je dus maar geen zorgen! Maar ga naar de aan­grenzende tweede grote gastenkamer en maak daar alles in orde voor de gas­ten die weldra zullen aankomen; steek lichten aan, zodat de aankomenden direct een goed verlichte gastenkamer binnen kunnen gaan! Als ze aan tafel zijn gaan zitten, bedien ze dan zoals het hoort; want ik zal mij niet veel met de nieuw aangekomenen kunnen bemoeien, omdat ik bij de eerste gasten blijf en hen zo nodig ook bedien!’

 

232 Het oordeel van de waard over de Joden

 

[1] Hierna kwam de waard weer naar ons toe, viel voor Mij op zijn knieën en zei: 'O edele mensenvriend, u bent hier nog maar nauwelijks een uur en hebt mij al tot uw schuldenaar gemaakt! U moet een grote profeet onder de Joden zijn, die u vast niet herkennen; want voorzover ik het kan beoordelen zijn de Joden het slechtste volk, vooral die in de steden wonen, en voorzover ik weet vervolgen hun buitengewoon trotse priesters alle grote mannen die uit hun midden zijn opgestaan en beschouwen iedere gewone Jood die zich met een Romein of een Griek inlaat, als een zondaar -maar het goud van de Grieken en Romeinen verachten ze niet, wat mij maar al te goed bekend is!'

[2] Ik zei: 'Daarom zei Ik tegen je, toen je Mij vroeg waar Ik vandaan was gekomen: van boven. Dat begrijp je weliswaar nog niet, maar je zult het nog wel begrijpen; maar dat achterbakse priestergeslacht in de meeste steden en dorpjes van dit vroeger zo geprezen land is een slangenbroedsel en adderge­broed en komt niet van boven, maar Ik zeg je, van beneden! Begrijp je wat dat wil zeggen: van beneden!?'

[3] De waard zei: 'Beste vriend en misschien de alleropmerkelijkste man die ooit met zijn voeten de vuile bodem van deze aarde heeft betreden, er gaat mij nu een klein lichtje op: u bent een van de grootste profeten van uw volk! Maar als vriend raad ik u aan om niet naar Jeruzalem te reizen; want u zult zelf wel het beste weten dat er op de hele aarde geen slechter gespuis bestaat dan juist die Jeruzalemmers samen met hun priesters en hun leenvorst Herodes; wij Grieken kunnen niet begrijpen hoe de anders zo wijze Romeinen een rijk, zoals Judea is, aan zo iemand hebben kunnen verpachten.

[4] Kijk, ik ben een Macedoniër en heb de gelegenheid gehad in de grote boekenkamer van Alexandrië rond te kijken! Daarna koos ik de militaire dienst en ben bij verschillende kleine en grotere veldtochten zelfs in Indië geweest, daarna in Afrika tot aan de zuilen van Hercules, en in Europa ben ik zover gekomen dat ik van louter ijs bijna verstijfd was, en Brittannië heb ik ook bezocht, en wel vanuit Gallië -maar, beste vriend, ik verzeker je dat ik nergens zo'n hondenvolk heb aangetroffen als in Jeruzalem.

[5] Kijk, van hieruit kan een gemiddelde voetganger in drie uur de oever van de Dode Zee bereiken! Van deze zee wordt gezegd dat daarin vroeger door de macht van de grote god van de Joden tien steden samen met mensen en die­ren zijn verzwolgen door een regen van vuur uit de hemelen en als gevolg van een enorm hevige aardbeving. Ik zou er echter alles om durven verwed­den dat die ongelukkige mensen die in de Dode Zee begraven liggen, onmo­gelijk slechter hebben kunnen zijn dan het extreem trotse en hoogdravende volk van Jeruzalem.

[6] Laat de goden van de Olympus of de grote god van de Joden uit zijn hemelen afdalen, dan sta ik ervoor in dat de Jeruzalemmers tegen hem aan zullen pissen en hem tenslotte zelfs zullen stenigen!

[7] Ik ben een grijze soldaat, maar ik ben altijd een vriend van grote en bui­tengewone mannen geweest, hoewel ik eigenlijk nooit een bijzondere vereer­der van de goden ben geweest; maar iedere grote man was voor mij in zekere zin een god.

[8] Maar met wie moet ik die Jeruzalemmers vergelijken? Als soldaten zijn ze de slechtste -maar als mensen zijn ze nog duizend keer slechter! Daarom zult u mij ook vast en zeker kunnen vergeven dat ik mij direct nadat u hier aan­kwam niet al te best over de Joden kon uitlaten. Want ik kende u van tevoren niet en hield u ook zo half en half voor een Jeruzalemmer; alleen hebt u mij door uw woorden en uw daden bewezen dat u een heel ander iemand bent.

[9] Kijk, deze plaats bestaat uit ongeveer zestig inwoners, louter Grieken! Er heeft hier eens één enkele Jood ook een stuk grond in bezit gehad, maar die hadden wij voor een tamelijk hoog bedrag uitgekocht om in ons kleine dorp volkomen vrij te zijn van Joden. Nu leven we in grote eendracht met elkaar; maar zolang die Jood bij ons was, wist hij alles in de war te sturen.

[10] Wij fokken schapen, runderen en varkens. Die laatste gedijen hier in de buurt van de Jordaan bijzonder goed en leveren ons behoorlijk veel op. Om de varkens echter tegen roofdieren te beschermen hebben wij ook een groot aantal zogenoemde varkenshonden nodig. Ikzelf heb er veertien - maar ik verzeker u, mijn edele, wonderbaarlijke vriend: de slechtste van mijn varkens­honden is veel beter dan de Jeruzalemmers! Ik wil daar niet echt alle Jeruzalemmers mee bedoelen -want er is misschien zo hier en daar ook wel een beter of edeler mens bij -maar mij is nog nooit het geluk ten deel geval­len ooit zo iemand te ontmoeten, en omdat ik in de wereld veel ervaring heb opgedaan, waarschuw ik u voor Jeruzalem en de bewoners ervan.'

[11] Ik zei: 'Morgen zullen we daar verder over spreken, en Ik zeg je dat je geen ongelijk hebt; maar nu zal de door Mij aangekondigde karavaan zo dadelijk arriveren, zorg jij dus datje die goed onder dak brengt!'

 

233 Nog meer oordelen van de waard over de Joden

 

[1] De waard ging voor het huis staan om te zien of de karavaan eraan kwam, en hij hoefde werkelijk niet lang te wachten of daar kwam de karavaan al aan, rijdend op kamelen en ezels. Ook de knechten van de waard waren bij de hand om de kamelen en ezels te verzorgen alsook de bagage waarmee ze beladen waren.

[2] De mensen gingen het huis binnen, en de waard bracht hen direct naar de tweede kamer en zei tegen hen: 'De bedienden staan al klaar; wat jullie wensen zal jullie ook gegeven worden!'

[3] Daarna begaf de waard zich weer direct naar ons toe en zei tegen Mij:'O mijn wonderbaarlijke, beste vriend! Met deze gasten, die nu zijn aangekomen, zal ik me niet zoveel bemoeien; want ik heb direct gezien dat het kooplieden uit Jeruzalem zijn, in wier gezelschap zich drie levieten bevinden, die ook handel drijven.

[4] Ik zei: 'Dat had Ik je van tevoren wel kunnen vertellen; maar dat zou je niet prettig hebben gevonden. Maar nuje weet met wieje te maken hebt, zul je ook wel weten hoe je met deze mensen om moet gaan om het zo goed mogelijk met hen te kunnen vinden.'

[5] De waard zei: 'Die kunnen ook de vissen die ik nog in voorraad heb wel opeten, die zijn helemaal niet slecht, omdat ze direct na het vangen gebraden en goed gezouten zijn; verder hebben ze brood en wijn, en daar zullen ze dan genoegen mee moeten nemen. Ik bezit ook nog wel gerookt schapen­ en geitenvlees; als ze dat willen hebben kan daarvan ook iets voor hen klaarge­maakt worden, hoewel de Joden geen gerookt vlees eten, in 't bijzonder wan­neer ze onder elkaar zijn -maar als ze naar ons heidenen toekomen en echt honger hebben, eten ze alles wat we hun maar voorzetten.'

[6] Ik zei: 'Dat zullen ze ook nu doen, en je hebt er goed aan gedaan om ze in een andere kamer te zetten!’

[7] De waard ging nu naar de keuken en zei tegen zijn vrouw wat ze de nieuw aangekomen gasten moest geven.

[8] De vrouw had haar vissen echter al op een rooster boven de kolen gelegd en was druk bezig ze klaar te maken.

[9] Een van die gasten kwam nu naar onze kamer, om met de waard te over­leggen of hij geen betere wijn had.

[10] De waard zei: 'Hier in de buurt van de Dode Zee groeit geen betere, en dus moeten jullie met deze genoegen nemen.'

[11] De gast merkte op dat Jericho ook in de buurt van de Dode Zee lag, en dat ze daar toch een voortreffelijke wijn te drinken hadden gekregen.

[12] De waard zei: 'Dit dorp is Jericho niet, en wij hebben er ook niet het geld voor om onze kelders met de voortreffelijke Cyperse wijn te vullen! Daarom moeten we wel genoegen nemen met wat ons kleine stukje land ons als oogst schenkt!’

[13] Toen de gast inzag dat hij bij de waard niets kon bereiken, ging hij weer naar zijn metgezellen in zijn gastenkamer.

[14] Toen deze zich weer bij zijn metgezellen bevond, zei de waard tegen Mij: 'Ik heb wel betere wijn, en het spijt me nu dat ik die u en uw metgezel­len om dezelfde reden heb onthouden als waarom ik nu deze net aangeko­men gasten de wijn onthoud. Maar het spreekt toch vanzelf­ want ik hield ook jullie voor Joden; en dat ik absoluut geen vriend van de Joden kan zijn, daarvan heb ik jullie de reden uiteengezet. Maar ik heb wat jullie betreft al heel gauw gezien dat jullie wel naar het uiterlijk tot het geslacht der Joden behoren, maar jullie innerlijk schijnt ver verheven te zijn boven het huidige jodendom.

[15] Ach, de oude Joden ten tijde van hun richters waren nog heel andere mensen dan deze nu! Ik ben ook enigszins thuis in de oudheid van de Joden; maar de Joden van tegenwoordig zijn slechter dan slecht! Ze zijn enkel belust op aardse schatten en aards aanzien en laten daarbij de God van Abraham, Isaäk en Jacob samen met alle profeten -zoals men pleegt te zeggen -voor wat ze zijn; maar ik ben van mening dat niet een van die bijzonder hoge Jeruzalemmers nog in een God of in een profeet gelooft. Ik behoor weliswaar ook niet tot die mensen die speciaal in een of andere godheid geloven, maar ik heb altijd een terechte hoogachting gehad voor de waarheid van de wijzen van Egypte en Griekenland, omdat ik door die waarheid pas mens ben geworden.

[16] Ik heb mij weliswaar af en toe ook in jullie profeten verdiept, maar ze daarna weer terzijde gelegd, omdat ze voor mij te onbegrijpelijk waren; want het Oudhebreeuws, en vooral het schrift ervan, beheers ik minder goed dan het Grieks, waarin ik geboren ben. Deze Hebreeuwse werken zijn nog niet in mijn moedertaal vertaald, maar alleen enkele brokstukken in de Romeinse taal, en het is dus begrijpelijk dat ik helemaal niet zo goed thuis ben in de oude Joodse wijsheid.

[17] Alleen één ding is mij opgevallen -voorzover ik het heb begrepen -en dat is, dat de Joden op een nieuwe koning hopen, die met grote macht en kracht zal komen en voor de Joden een groot, machtig en onoverwinnelijk rijk zal vestigen. Maar ik ben van mening dat deze koning, waar de Joden op hopen, nog heel lang op zich zal laten wachten, en dat zij zich de Romeinse overheersing nog aardig lang zullen moeten laten welgevallen.

[18] Het zou ook eeuwig jammer zijn als er ergens ver uit Azië een wijze en machtige held zou opstaan om het Joodse gepeupel van de Romeinse over­heersing te bevrijden. Ik weet weliswaar niet of ik gelijk heb of niet -maar mijn hogere inzicht, dat ik aan de Griekse wijzen te danken heb, alsook mijn tamelijk heldere verstand zeggen mij dat ik een juist oordeel over dit volk vel!

[19] Beste vriend, u bent onmiskenbaar wijzer dan ik en zult mij hopelijk niet helemaal ongelijk geven; want zoals ik al eerder heb gemerkt, is dit volk er helemaal toe geneigd om iedere leider die erover heerst uiteindelijk van de troon te stoten en te stenigen! En daarom heb ik u er ook op gewezen dat u echt niet naar Jeruzalem moet gaan en u met uw wonderbaarlijke wijsheid kenbaar moet maken; want het volk in Jeruzalem kan niemand gebruiken die duidelijk wijzer is dan dat hoogmoedige volk zelf.'

 

234 De Heer getuigt over Zichzelf en Zijn zending

 

[1] Ik zei tegen de waard: 'Je hebt met je oordeel wel helemaal gelijk, maar je moet ook bedenken dat je in de andere kamer Jeruzalemmers te gast hebt, van wie er misschien één jou in het geheim afluistert en je vervolgens allerlei problemen en vervelende toestanden bezorgt!'

[2] De waard zei: 'Beste, wonderbaarlijke vriend, wees daar maar helemaal niet bezorgd om, want de meeste Jeruzalemmers van stand en aanzien kennen mij wel en weten heel goed dat een Romeins soldaat niet bang voor hen is! Ik heb hun al heel andere waarheden in het gezicht geslingerd, en die moes­ten ze in hun zak steken, omdat ze wel wisten met wie ze in mij te doen had­den. Ik zal dus ook voor deze twintig Joden geen vrees tonen, want ik heb mijn zwaard nog, waarmee ik het aandurf om honderd van deze Jeruzalemse lafaards ijlings op de vlucht te jagen!'

[3] Ik zei: 'Ik ken de rechtschapenheid, rechtvaardigheid en moed van de Romeinen wel, evenals de valsheid van de Joden, die al bijna tot het onbe­grensde reikt, met name van de tempeldienaren in Jeruzalem -maar toch blij­ven deze het uitverkoren volk van de enig ware God, in wie ook jullie Romeinen geloven, aangezien jullie voor deze enig ware God een tempel hebben gebouwd en die de naam hebben gegeven: de tempel van de onbe­kende God. Toch blijft, zoals gezegd, het Joodse volk het volk van God, dat de enig ware God al vanaf het allereerste begin van de mensheid van deze aarde heeft uitverkoren.

[4] Maar Ik zeg je ook dat deze titel weldra van dit volk zal worden afgeno­men en aan jullie heidenen zal worden gegeven. Dit volk, dat zich nu zo groot en hoogmoedig gedraagt, zal over de hele wereld verstrooid worden, en het zal tot aan het einde der tijden geen land en geen koning uit zijn stam bezitten.

[5] Ik weet dat dit volk Mij boven alles haat en vervolgt, en toch zal Ik naar Jeruzalem moeten gaan en Mij niet meer kunnen en willen onttrekken aan hun grote haat en woede tegen Mij; en het offer dat door Mij gebracht wordt zal voor alle mensen der aarde de poort naar het rijk Gods openen.

[6] Tot nu toe heerste door de wet, die in alle tijden aan de mens is gegeven, nog altijd de oude dood en de zonde, waardoor de dood in de wereld is geko­men; maar na Mijn offer zal het leven heersen door de volle vrijheid van het geloof, door de leer van Hem, die geofferd wordt.

[7] Iedereen die de waarheid zoekt zal die gemakkelijk en zeker vinden, en zal daardoor het volkomen vrije, eeuwige leven in zich hebben.

[8] Ik ben een van de eersten die deze leer in de wereld heeft gebracht. Ik ben tot de Mijnen gekomen, maar die hebben Mij niet herkend en hebben Mij niet opgenomen, maar ze vervolgen Mij overal in het hele land -daarom zal Ik Mijn aangezicht ook van hen afwenden en het naar jullie heidenen keren.

[9] Jij bent een heiden en Ik ben een Jood -en toch heb Ik met Mijn hele schare leerlingen bij jou Mijn intrek genomen. En zoals je weet heb Ik je alleen goed gedaan, en wat Ik voor jou heb gedaan, heb Ik al voor velen van jouw stam gedaan en zal dat voortaan tot aan het einde der tijden doen!'

[10] Daarop zei de waard: 'Uit uw woorden, wonderbaarlijke meester, waait een bijzondere geest, en ik heb de indruk dat u veel meer bent dan zomaar een profeet van het Joodse volk, over wie ik ook al veel grote dingen heb gelezen! Ook deze profeten deden meer of minder wonderen; maar van het soort zoals u die hebt gedaan heb ik nog nooit iets gehoord. Ook hadden zij uw woord niet, want zoals u spreekt, heeft niet een van hen gesproken. De twee grootsten van de oude Joodse profeten waren ontegenzeglijk Mozes en Elia. Vanuit de geest Gods die in hen was, brachten ze een grote leer onder de mensen in deze wereld en deden ook tekenen die groot waren; maar bij u vergeleken lijken zij toch alleen maar hele kleine mensen,.die hun medemen­sen hebben gegeven wat ze zelf hadden ontvangen.

[11] Bij u schijnt het echter heel anders te zijn; want u spreekt als het ware vanuit uzelf en handelt vanuit geheel eigen, in u wonende kracht en macht. De andere profeten moesten vragen om het woord en om de macht waarmee ze daden konden verrichten -u hoeft niet te vragen, maar handelt als een heer, die aan niemand hoeft te vragen of een hoger goddelijk wezen hem het woord wil ingeven en hem wil sterken om daden te doen.

[12] Kijk, wonderbaarlijke meester, ik als heel ervaren, oude Romeinse sol­daat heb dit bij u opgemerkt, en ik denk dat ik mij in mijn oordeel over u niet in het minst heb vergist; ik zou daarom graag uit uw mond van uzelf horen wat u over uzelf zegt!’

[13] Ik zei: 'Mijn beste vriend, daar is de dag van morgen voor bedoeld; dan zul je Mij nader leren kennen, evenals ook jouw buren! Vandaag wil Ik wat dat betreft niets zeggen vanwege de Farizeeën en andere Joden, die in de gas­tenkamer hiernaast aanwezig zijn en hun buiken, die eigenlijk hun goden zijn, volproppen met brood, wijn en ander voedsel; want geen van hen gelooft meer in de enig ware God van Abraham, Isaak en Jacob, en omdat ze niet in Hem geloven, geloven ze ook Mozes en de profeten niet, en in Mij nog veel minder! Daarom doen we er nu het beste aan nog wat wijn, brood en wat vlees te nemen, ieder naar behoefte, en als we tussendoor wat praten, laten we dan over verschillende andere dingen praten en datgene wat Mij betreft, voor vandaag laten rusten!’

[14] Daar was de waard het mee eens en hij vulde onze bekers met wijn, en wij namen daarop weer wat brood en wat vlees en dronken daar de wijn bij.

 

235 Het ontstaan van de Dode Zee

 

[1] Terwijl wij zo bezig waren ons lichaam te versterken, vroeg de waard Mij toch weer, of Ik hem niet iets meer kon zeggen over het merkwaardige karak­ter van de Dode Zee, en of het wel waar was dat in de oude tijd op die plaats verschillende steden hadden bestaan, die door een bijzondere beschikking diep in de aarde waren gezonken en dat op die plaats toen deze Dode Zee was gevormd.

[2] Ik zei: 'Je hebt een goed onderwerp gekozen; deze behoorlijk grote zee heeft sinds die tijd de naam 'Dode Zee' gekregen, omdat op de bodem daar­van twee grote steden, Sodom en Gomorra, en nog zeven andere, kleinere steden met al hun inwoners en dieren begraven liggen.

[3] In die tijd had de Jordaan een heel andere loop en stroomde uit in de echte zee, en wel in de zeeboezem bij Arabië, die ook de 'Rode Zee' wordt genoemd. Maar in de tijd van Abraham en Lot vond die ramp plaats door de wil van de ene, enig ware en almachtige God, en het stroomgebied van de Jordaan zelf is lager komen te liggen dan eerst; en zo stroomt de rivier de Jordaan niet meer uit in de Arabische zeeboezem, maar in de Dode Zee.

[4] Wanneer jij of iemand anders met een geschikt schip langs de oever van die zee zou varen, op een tijd dat de zee geen dampen afgeeft, zou je nog enkele resten van kleinere steden onder de waterspiegel zien; maar, zoals gezegd, de oevers van die zee mogen alleen bevaren worden als er boven het oppervlak van het water geen damp te zien is.'

[5] De waard zei: 'Het is dus toch waar wat de profeet Mozes in zijn boeken over het ontstaan van deze zee zegt! Weliswaar hebben al verscheidene reizi­gers die op verschillende plekken over deze zee hebben gereisd, verteld dat ze vanaf de hoge, steile oevers die de zee omringen bepaalde muren gezien zou­den hebben; maar ikzelf heb tot nu toe nog nooit iets te maken gehad met de omgeving van de Dode Zee. Wat zou je daar ook moeten doen? Want zover het oog reikt zie je niets dan hoge rotsen, die naar de zee toe steil naar bene­den gaan en net zo dood zijn -dat wil zeggen: zonder enige begroeiing –als de zee zelf, waarin je zelfs daar waar de Jordaan erin uitmondt geen vis meer kunt ontdekken.

[6] Men zegt dat er maar weinig plaatsen zijn waar je met veel moeite bene­den bij de waterspiegel kunt komen, die voortdurend een sterke zwavelgeur afgeeft, en ik heb dus nooit bijzonder veel zin gehad om de natuur van deze dode zee nader in ogenschouw te nemen. Ik ben geen jager, en verder zou ik niet weten waarom ik als oude man mij aan het gevaar bloot zou moeten stel­len om de steile, rotsachtige oevers van deze dode zee te beklimmen, die hier en daar behoorlijk hoog zijn; de vlakke oevers, waar men gemakkelijker dich­ter bij de zee kan komen, liggen een paar dagreizen hier vandaan en behoren al tot het steenachtige Arabië. Ik geloof dus liever in alle rust wat u zegt, want ik ben geen vriend van de dood, en daarom ook niet van de Dode Zee. Ik ben in de gelegenheid geweest de echte, grote zee te bevaren en te leren ken­nen, en die heeft mij moeilijkheden genoeg gegeven; deze Dode Zee zal mij dus niet zien!

[7] Wat was eigenlijk de oorzaak, waardoor de ene, enig ware, grote God die steden in de diepte van de aarde heeft laten verzinken?'

[8] Ik zei: 'Niets anders dan de ongehoorzaamheid tegenover de enig ware, grote God, die dit volk herhaalde malen heel ernstig had gewaarschuwd om van zijn grote zondigheid af te zien en zijn zondige woonplaats te verlaten, omdat het geheel op een diep in de aarde gelegen zwavellaag was gelegen en de Godheid wel wist wanneer die zou ontbranden.

[9] Maar het volk bleef in zijn grote zondigheid, hoererij en zwelgerij van allerlei aard en sloeg geen acht op de goddelijk vermaning, behalve Lot en zijn kleine familie. En zie, in de gehele wijde omtrek van de Dode Zee kwam het tot de geweldigste vuuruitbarstingen, zoals je die ook in de omgeving van Italië en Sicilië hebt gezien, en het hele firmament was zo vol vuur, dat het in een dichte regen van brandende klompen zwavel en pek op alle steden begon neer te storten.

[10] Dat vuur duurde meer dan veertien dagen lang. Daardoor werd er onder de dunne aardlaag van dat stuk land een holle ruimte gevormd, en het land stortte met alles wat zich daarop bevond in de vurige diepte, die pas geleide­lijk aan met het water van de Jordaan en enkele kleinere beken gevuld werd. Als dat niet gebeurd was, zou ook het hele dal van de Jordaan inwendig in brand zijn geraakt en ingezakt zijn; want ook dat hele dal rust op zwavel en aardpek. En hiermee heb Ik je nu in het kort alles op natuurlijke wijze ont­huld wat je bij Mozes in breder verband hebt gelezen!'

 

236 Het ontstaan van de Kaspische Zee

 

[1] (De Heer:) ‘Als je na het Jordaandal noordwaarts en zelfs over het geberg­te van Klein-Azië zou gaan, zou je bij een heel groot meer komen, dat jullie Romeinen Mare Caspium* (Latijnse naam voor de Kaspische Zee.) noemen. Dat buitengewoon grote meer is in de tijd van Noach of, als je dat gemakkelijker kunt begrijpen, ten tijde van Deucalion ** (** In de Griekse mythologie de persoon die samen met zijn vrouw Pyrrha gespaard bleef na de zondvloed.) op dezelfde manier ontstaan als de Dode Zee, alleen met het verschil dat er in de Dode Zee eigenlijk maar negen steden begraven liggen, maar in de Mare Caspium ongeveer vijfhonderd met inbegrip van de toen­malige, buitengewoon grote stad Hanoch.

[2] Kijk, Mijn beste vriend, je zult waarschijnlijk zeggen: 'Waarom heeft deze God eigenlijk toegelaten dat bijna de gehele bevolking van de aarde verdelgd werd?' !

[3] Maar Ik zeg je daarentegen: God heeft de mensen, in 't bijzonder toenter­tijd de Hanochieten, bijna vijfhonderd jaar lang door gewekte profeten en zelfs door engelen uit de hemelen laten onderrichten en vermanen, dat ze bepaalde dingen niet moesten doen en met name de bergen van de aarde met rust moesten laten; maar hun starre eigenzinnigheid en hun meer dan grote hoogmoed sloegen geen acht op die vermaningen.

[4] De Hanochieten hadden een soort explosieve korrels uitgevonden, maak­ten diepe gaten in de bergen, vulden die met die explosieve korrels en staken die aan door middel van doorlopende lonten. De explosieve korrels ontplof­ten en scheurden de bergen uiteen. De Hanochieten wisten echter niet dat zich onder de bergen vaak buitengewoon grote en diepe waterbekkens bevinden. De verwoeste bergen, die geen steun meer hadden, stortten toen weldra in deze grote en diepe bekkens en stuwden daardoor grote watermas­sa 's naar het oppervlak van de aarde. Anderzijds raakten bij deze vuuractiviteit ook de in de bergen aanwezige lagen zwavel, kolen en pek in brand en ver­oorzaakten toen ook in de vlakte enorme uitbarstingen van vuur, waardoor de aarde met alles wat erop stond wegzonk en er op die plaats een zee ont­stond.

[5] Het is gemakkelijk te begrijpen dat bij deze gelegenheid grote watermas­sa 's uit het inwendige van de aarde naar buiten moesten treden, en met het water ook een grote massa nevel en wolken, die tot een bepaalde hoogte opsteeg en als een wolkbreukachtige regen neerstortte, meer dan twaalf maanden lang. Dat was hoogst noodzakelijk, omdat anders in de loop van enkele jaren het hele oppervlak van de aarde in brand geraakt zou zijn; want op een diepte van ongeveer tweeduizend klafter***, (*** Een klafter = 1, 90 m.) en vaak veel minder, is brandbaar materiaal genoeg, zoals zwavel, aardpek en steenkool, evenals hier en daar buitengewoon grote bekkens met nafta.

[6] je zult daarom wel inzien, Mijn beste vriend, dat in die tijd een van de allergrootste overstromingen van de aarde, dat wil zeggen van het grootste deel van Azië, in zeer hoge mate noodzakelijk was; want anders zou nu het grootste deel van de aarde een woestijn zijn, zoals dat nu ook het geval is vanaf de Mare Caspium tot bijna aan de oostelijke rand van Azië, in een gebied van tweeduizend uur gaans lang en gemiddeld ongeveer vijfhonderd uur gaans breed.

[7] God de Heer heeft er echter voor gezorgd dat de aarde niet verwoest zou worden, opdat de mensen hun school niet zouden kwijtraken, waar ze geschoold worden voor het eeuwige leven -want wie niet op deze aarde in het vlees de school des levens heeft doorlopen kan het kindschap van God niet bereiken, maar blijft eeuwig op het scheppingsniveau van de dieren.

[8] Daarom is vanzelfsprekend het in stand houden van deze aarde als school voor het verwerven van het kindschap Gods uiterst noodzakelijk. je zult dat weliswaar nu nog niet helemaal begrijpen, maar we zullen morgen op dit onderwerp terugkomen, en dan zul je het begrijpen!'

[9] De waard zei: 'Mijn beste, vriendelijke, wonderbaarlijke meester! Er gebeurt nu iets met mij zoals bij iemand die vroeg in de ochtend naar buiten gaat en voor wie de eerste stralen van de ochtendschemering zijn weg ver­lichten. Wij hebben onder de Romeinen een oeroud spreekwoord, dat luidt: 'Er bestaat of bestond op de hele aarde geen groot en wijs man zonder een zweem van goddelijkheid'; maar u lijkt wel het allermeest door de Godheid geïnspireerd te zijn, wat zoveel wil zeggen als: in u woont de gehele volheid van de ware Godheid lichamelijk!'

[10] Ik zei: 'Dat heeft je vlees je niet ingegeven, maar jouw geest! - We zullen echter ook over dit onderwerp vandaag niet verder praten; want die Farizeeën beginnen de een na de ander hun oren te spitsen, omdat ze ons horen praten. Praat nu dus weer over iets anders, wat er niet zo toe doet!'

 

237 De waard vraagt naar de reden voor

het verwoesten van Babylon en Nineve

 

[1] Nu dacht de waard een tijdlang na en zei tenslotte: 'Mijn beste, wonder­baarlijke Vriend, die vervuld bent van alle kracht en macht van de enig ware Godheid! Omdat U door Uw wil alles kunt scheppen wat U wilt, vraag ik U waarom de God van de joden, die jullie voor de ene en enig ware houden, heeft toegelaten dat steden als Babylon en Nineve zodanig verwoest zijn, dat je nu niet eens meer kunt vaststellen waar ze gelegen hebben!

[2] Waarom heeft de Godheid toegelaten dat die werken van menselijke vlijt vernietigd werden. Weliswaar zullen ook de mensen, die deze steden bewoon­den, niet veel minder gezondigd hebben dan de Sodomieten -maar wat is eigenlijk zonde?

[3] Het is niets anders dan een handelswijze die in strijd is met bestaande wet­ten, waarvan ieder mens in een land helemaal niet of slechts weinig op de hoogte is, en het is ook helemaal in orde dat een volk vanwege de noodzake­lijke burgerlijke orde wetten moet hebben.

[4] Bij de wetten hoort echter ook een overeenkomstige opvoeding -maar in wat voor handen ligt de opvoeding dikwijls! Wie zijn de voornaamste opvoe­ders van de kinderen? Dat zijn de ouders, die voor het grootste deel, met uit­zondering van de taal en enkele ervaringen, even dom zijn als hun pasgebo­ren kinderen -en de kinderen groeien op zonder enige kennis, wetenschap of ervaring.

[5] In de staat bestaan weliswaar wetten waar aldus opgegroeide kinderen niets van weten, en dat is zowel in de steden als op het platteland het geval, en vaak in de steden nog meer dan op het platteland.

[6] Nu zijn dergelijke mensen met veel hartstochten, weinig inzicht en wei­nig verstand behept; die hartstochten oefenen dus een grote kracht op hen uit, en dergelijke mensen geven zich over aan hun hartstochten en zondigen tegen de bestaande wetten, waar ze niet van op de hoogte zijn.

[7] Hoe langer zo'n volk bestaat, des te dommer wordt het en des te meer wordt er gezondigd, en de machthebbers van zo'n volk, zoals de priesters, leven dan steeds tevredener naarmate het volk dommer wordt, en niemand bekommert zich om de opvoeding van de mensheid, ook de almachtige Godheid niet; maar als zo'n mensheid eenmaal ten dode is opgeschreven door haar zonden, dan laat de Godheid gerichten van boven en van beneden komen.

[8] Zou het eigenlijk niet wijzer zijn als de Godheid reeds bij het ontstaan van zo'n volk een dermate grote zorg zou dragen voor een doelmatige opvoeding van de mens dat de mensen zouden weten waar ze aan toe zijn en dat ze dan ook moeten zorgen dat dit zo blijft?

[9] Maar nu ziet men niets anders dan het eeuwige straffen op aarde, en de met Gods geest begiftigde leraren komen pas wanneer de mensen al zo slecht zijn geworden dat ze niet meer te verbeteren zijn.

[10] Dat dergelijke mensen dan ontaarden, zowel op het platteland als in de steden, is vanzelfsprekend en behoeft geen verdere toelichting, en de van God bezielde profeet en leraar kan bij zo'n dom geworden volk geen wonderen meer doen. Uiterst weinig enigszins goede mensen zullen naar hem luisteren en zijn leer aannemen; maar het allergrootste deel van de mensen zal hem grijpen en doden.

[11] Kijk, mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, dan kan ik denken wat ik wil, maar ik vind zo'n verwaarlozing in de opvoeding van de mensen, die door een uiterst wijze en machtige Godheid wordt toegelaten, niet helemaal in orde! De wetten van die Godheid kunnen wel uiterst wijs zijn; maar wat heeft dat voor nut als de mensheid daar in het algemeen nooit grondige kennis van verkrijgt?

[12] Waarom is er in de Romeinse staat meer orde dan overal elders? Omdat de Romeinse regering ervoor zorgt dat haar zeer wijze wetten aan iedere Romein bekend worden gemaakt, en wel net zolang tot hij een examen moet afleggen, waarin hij bewijst dat hij de nodige kennis van de staatswetten heeft. Want je krijgt pas het Romeinse burgerrecht, als je bij de examens aantoont ­zowel in de steden als op het platteland -dat je de nodige wetskennis bezit.

[13] Dat zou volgens mijn opvatting ook bij alle andere volkeren ingevoerd moeten worden; maar zo laat men zowel van goddelijke alsook van staatszijde toe, dat de volkeren vaak tot lager dan het dierenrijk verwilderen, vervolgens niet anders dan volgens hun hartstochten kunnen handelen en in plaats van beter steeds slechter en nog duisterder worden en dan buitensporig veel zon­den en misdaden begaan. En als ze in die manier van leven het hoogtepunt hebben bereikt, dan komen de straffen van boven en van beneden, en dan worden steden en volkeren van de aarde weggevaagd. Met die manier van opvoeden van de mensen ben ik het absoluut niet eens!

[14] Daarom vroeg ik waarom de Godheid heeft toegelaten dat steden als Babylon en Nineve helemaal van de aardbodem verdwenen zijn. De mensen moeten toch wel sterven, zonder te weten wat hun de dood heeft gebracht; maar de woonplaatsen en de door de mensen gecultiveerde aardbodem kun­nen er toch niets aan doen dat ze samen met de zondige mensheid van de aardbodem moesten verdwijnen!

[15] Als er dan weer een volk op de wereld komt, moet het weer van voren af aan beginnen, woningen te bouwen en het land in cultuur te brengen, en bij dat werk heeft zo'n volk ook weer geen rust, maar wordt het door allerlei vij­anden van boven en beneden aan één stuk door bedreigd, die ervoor zorgen dat het zich nooit volledig kan ontplooien in de ware, zuivere zedelijkheid en deugd.

[16] Wij Romeinen hier in dit dorpje, die voor het merendeeloude soldaten zijn, hebben ons ontplooid voorzover dat voor een mens over het algemeen mogelijk is, en we hebben ook onze kinderen een zodanige opvoeding gege­ven, dat ze op onze manier lang verder kunnen leven, misschien eeuwenlang, als iemand er ons voor instaat dat dit kleine dorpje van ons niet door welke vijand dan ook bedreigd en verwoest wordt -wat de almachtige Godheid wel zou kunnen verhinderen als zij dat wilde, maar wat zij zeker niet zal doen!

[17] En zo zult U, beste, wonderbaarlijke Vriend, met Uw veel diepere wijs­heid dan die van mij, wel inzien dat het op deze schrale aarde welontzettend moeilijk is om een goed mens te zijn. En dat zou niet zo moeilijk zijn, als er van de kant van een ware, almachtige God voor gezorgd zou worden dat alle mensen goede mensen waren! Maar op deze manier laat de Godheid toe dat de mensen zichzelf allang van tevoren tot op de bodem bederven; daarna pas wekt ze onder zo'n volk verschillende wijze leraren en profeten op, en die moeten dan het volk terugbrengen naar de oude reinheid van zeden en deugd, zoals in de oergeschiedenis van het Joodse volk is te zien.

[18] Toen het volk Israël onder de heerschappij van de farao's al bijna hele­maal zedeloos was geworden, wekte de Godheid pas iemand als Mozes op, die het van al zijn zonden en slechte gewoonten moest bevrijden. Maar ik vraag: waarom heeft de Godheid niet eerder een wijze Mozes in het volk Israël opgewekt, toen het nog beter en gewilliger was?

[19] Kijk, mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, ik en ook mijn buren hebben daarover vaak nagedacht en met elkaar gesproken; maar geen van ons kon op die vraag een passend en waar antwoord geven. Daarom heb ik deze vraag met al mijn bedenkingen nu aan U voorgelegd, en ik ben in alle vertrouwen de mening toegedaan dat U mij daarop een juist antwoord zult kunnen geven.’

 

238 De pest van de traagheid

 

[1] Ik zei: 'Mijn beste vriend, je hebt hier een heel goede en juiste vraag gesteld; maar één ding heb je daarbij vergeten, en dat is dat God op deze aarde noch de aarde zelf noch alles wat ze bevat, voor een eeuwige bestaansduur heeft geschapen en ook niet heeft willen en kunnen scheppen!

[2] Op deze aarde is alles veranderlijk en vergankelijk, en ze is slechts het punt van overgang van het oergericht en de dood naar het ware, eeuwig onvergan­kelijke leven.

[3] De Godheid zou met haar almacht kunnen bewerkstelligen dat de mens net als de planten en de dieren binnen een bepaalde orde zou moeten bestaan -alleen zou de mens dan geen mens meer zijn; want dan zou hij vanzelf geen inzicht, geen verstand en ook geen vrije wil hebben. Maar omdat de Godheid dat op hoogst wijze gronden niet wilde, gaf ze de mens inzicht, verstand en een vrije wil, en daarmee ook het vermogen om aan God gelijk te worden door zichzelf geestelijk te ontwikkelen en te voltooien.

[4] Dat de mensheid wat zijn opvoeding betreft verwaarloosd is, terwijl de Godheid echter al vanaf het allereerste begin uitstekend voor die opvoeding heeft gezorgd, is enkel de schuld van de traagheid van de mensen. Als er tegenwoordig onder de mensen nog eerzame en rechtschapen mensen zijn zoals jij en je buren -waarom zijn ze dan niet allemaal zoals jullie? Omdat ze traag zijn! Daarom heeft de Godheid ook die grote steden laten verdelgen, omdat daar de traagheid en de daardoor veroorzaakte zedeloosheid de over­hand was gaan krijgen.

[5] Als die steden en hun inwoners zoals jullie waren gebleven, zou de Godheid geen vijanden tegen hen gestuurd hebben, maar hen in stand heb­ben gehouden. Dat ze echter verdelgd werden heeft als reden dat door hun traagheidspest tenslotte niet de hele bevolking van de aarde verpest en bedor­ven zou worden.

[6] Aan wijze leraren onder deze volkeren heeft de Godheid het in geen enkele tijd laten mankeren, en door hen zijn er ook nog veel betere mensen, die in die steden leefden, gered; maar de al te tragen moesten tenslotte samen met hun woningen uit de weg geruimd worden.

[7] Een wijze regering, die enige waarde hecht aan een goede orde door mid­del van haar wetten, zal een moedwillige overtreder van de wet zeker ook ter verantwoording roepen en tuchtigen -moet dan de Godheid, ook al is ze nog zo goed en lankmoedig, een al te zeer ontaard volk niet eveneens tuchtigen en het met een passende roede opwekken uit de al te grote traagheid en het tot werkzaamheid brengen?

[8] Je zult wel inzien dat dit noodzakelijk is; neem vooral de volkomen vrije wil van de mens ter harte, waartegen de Godheid niet belemmerend kan optreden, dan zul je alles van je tamelijk uitgebreide vraag begrijpen en inzien! Want kijk, op een aarde waar een mens niet door zijn vrije wil, zijn inzicht en zijn verstand tot alle grootste ondeugden kan vervallen, kan een mens zich ook niet tot de hoogste en goddelijke deugd verheffen!

[9] Als je hier even over nadenkt, zullen alle punten van je vraagje duidelijker worden -want kijk: dieren, bomen en planten scheppen en grootbrengen is voor de Godheid gemakkelijk, maar het opvoeden van mensen is niet zo gemakkelijk; die kan de Godheid alleen onderrichten, maar hun geen inner­lijke dwang opleggen! Begrijp je dat?'

[10] De waard zei: 'Wat de hoofdzaak betreft is het me wel duidelijk; maar er zijn nog wel een tamelijk aantal kleine bijkomende zaken, die je niet onmid­dellijk kunt begrijpen.'

[11] Daarop zei Ik heel kort: 'Mijn vriend, voor wie eenmaal de hoofdzaak kan begrijpen, zullen ook de bijkomstigheden duidelijk worden! Morgen zullen we daar nog verder over spreken, Mijn beste vriend, want nu is het niet het moment om daar verder over te praten, omdat de Farizeeën hun oren weer tegen de muur leggen en van Mij en van jou vermoeden dat wij twee wijzen zijn. We zullen morgen nog wel de nodige problemen met hen krij­gen; daarom moet je nu je mond over iets heel onbelangrijks opendoen, dan zullen we daar een gesprek over voeren!’

[12] De waard zei: 'Mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, het is echt heel moeilijk om juist, als je het wilt, iets echt onbelangrijks naar voren te bren­gen. Wij Romeinen hebben over het algemeen een meer nadenkende, ernsti­ge en onderzoekende aard, en het kost ons werkelijk meer moeite om iets heel onbelangrijks naar voren te brengen dan iets ernstigs, dat met de echte waardigheid van een Romein te verenigen is. Maar omdat U het nu eenmaal zo wilt hebben, zal ik proberen of ik niet iets kan bedenken waar niet zoveel aan gelegen is.'

 

239 Kritiek op de voedselvoorschriften van Mozes

 

[1] (De waard:) 'Waarom eten de joden eigenlijk geen varkensvlees, dat toch duidelijk beter is dan schapenvlees? Waarom heeft Mozes hun dat verboden? Wij Romeinen verstaan de kunst om het vlees van varkens goed klaar te maken, we eten het en wij worden ouder dan de joden.

[2] Ik denk dat de goede Mozes met dat verbod een grap met het volk heeft uitgehaald. Hij was in alle Egyptische mysteriën ingewijd en heeft goed inge­zien dat zijn stamgenoten in Egypte louter varkens zijn geworden, en wij Romeinen maken daar grapjes over en zeggen: Mozes heeft ingezien dat dit volk tot de allerlaagste diepte van vuiligheid is vervallen, en om te zorgen dat het niet nog vuiler wordt mag het geen varkensvlees eten, omdat het toch al vuiler was dan het smerigste varken. En ik denk dat Mozes helemaal gelijk had; want dat volk in Egypte dacht aan niets anders dan aan één stuk door te vreten. Er was tenslotte geen enkel dier meer veilig voor hun vraatzucht.

[3] Maar Mozes, die immers zelf een jood was, had erbarmen met dit volk en had voor alles regels opgesteld om dit volk tot zijn vroegere gezondheid en nuchterheid terug te brengen; want hij, die in alle Egyptische wetenschappen en geheimen ingewijd was, was zich heel goed bewust wat hij moest doen om zijn in ieder opzicht aan lager wal geraakte volk in alle opzichten te redden, en hij maakte dus ook een voorschrift over wat het wel en niet mocht eten.

[4] In Egypte was, zoals al eerder opgemerkt, geen dier veilig voor hun vraat­zucht, alle soorten vogels in de lucht, alle soorten dieren op de aarde en alle soorten dieren van de zee liepen gevaar, terwijl de oude Israëlieten en ook de oude Egyptenaren niets anders tot zich namen dan alleen het vlees van koei­en, kalveren, ossen en stieren, kippen, lammeren en geiten, enkele soorten goede vis, brood en wijn, en daar volkomen gezond bij bleven. Als de oude Egyptenaren en ook de oude Hebreeërs net als wij Romeinen geweten had­den hoe je varkensvlees zo moet klaarmaken, dat het de lichamelijke gezond­heid niet schaadt -evenals het vlees van verschillende andere vogels en ook dieren, zoals herten, reeën, gazellen en hazen -dan zouden ze daar ook gezond bij gebleven zijn, evenals wij.

[5] Maar Mozes was wat zijn opvoeding betreft een Egyptenaar en heeft dus ook bij zijn volk, nadat hij het uit de klauwen van de farao gered had, een lijst met voedingsmiddelen ingevoerd, die aan het hof van de farao, waar hij geleefd had en opgevoed was, algemeen gebruikelijk was. Hij heeft die lijst met voedingsmiddelen -onder ons gezegd, mijn beste, wonderbaarlijke vriend -weliswaar een goddelijk tintje gegeven, omdat hijzelf in zeer nauwe verbinding met de Godheid zou hebben gestaan, en hij zei zelfs dat iemand zich ook wat zijn ziel betreft zou verontreinigen, als hij ander voedsel tot zich zou nemen dan hij voorgeschreven had. Dat heeft hij waarschijnlijk gedaan om zijn volk des te bestendiger nuchter te houden; maar toch was hij er daar­na in de Arabische woestijn meer dan veertig jaar druk mee, eer hij het volk zover had geschoold dat het alleen bij deze voorgeschreven spijzen bleef.

[6] Maar daarmee had hij echt niet veel gewonnen, zoals wij Romeinen dat beoordelen; want hij had het volk te sterk en te streng gewend aan het hou­den van de uiterlijke normen en hij heeft het doen geloven, dat men ten aan­zien van een uiterst reine, goede en almachtige Godheid al helemaal genoeg gedaan had als men alleen de uiterlijke wetten in acht neemt -en ik moet U eerlijk zeggen, mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, dat hij zijn volk  daarmee niet een hele, maar slechts een halve weldaad heeft bewezen.

[7] De beste wetten die hij gegeven heeft waren die, waarmee hij het volk weer met zijn God van Abraham, Isaak en Jacob heeft bekend gemaakt.

[8] Wat echter die zogenaamde lijst met voedingsmiddelen alsook de oerou­de, weer opgefriste besnijdenis betreft, daar heeft hij naar mijn opvatting niet het beste mee bewerkstelligd; maar hij was over het algemeen van goede wil en heeft voor zichzelf als bevrijder van dit volk een eeuwig gedenkteken gevestigd. Maar als hij zijn volk meer met de wijsheid van de oude Egyptenaren bekend had gemaakt dan hij gedaan heeft, zou hij daar bij zijn volk een beter doel mee hebben bereikt dan met het verbod goed toebereid varkensvlees te eten.

[9] En ik heb de indruk dat dat er ook de oorzaak van geweest moet zijn, dat dit volk Israël, zoals het in deze huidige tijd leeft, zo diep gezonken is. Wat voor raad zou U, wonderbaarlijke Meester, de mensen geven, met betrekking tot de vraag wat een mens al dan niet mag eten?'

 

240 Wenken voor de voeding

De gebreken van de wetten der profeten

 

[1] Ik zei: 'Precies datgene wat jij nu hebt genoemd! Wat door de mond naar binnen gaat verontreinigt, als het vers is en goed klaargemaakt, de mens niet en schaadt bij een matig gebruik ook nooit zijn gezondheid; alleen van het vlees van gestikte dieren, zoals dat bij vele heidenen gebruikelijk is, moet een mens niets eten, omdat in het bloed van dieren bepaalde ongegiste natuur­geesten heersen, die voor de menselijke natuur bijna hetzelfde zijn als vergif en daarom ook het bloed bij de mens verontreinigen, hem heel snel ziek maken en niet in staat om zijn werk te doen.

[2] Kijk, als wijn uitgegist is en geen onzuiverheden meer bevat, is die voor iedereen zeer aan te bevelen om zich zowel innerlijk als uiterlijk lichamelijk te versterken! Maar als iemand de jonge most drinkt, waar de onzuivere natuurgeesten nog niet door het gisten uit verdwenen zijn, dan is die drank schadelijk voor een mens; daarom moet men alleen oude en zuivere wijn drinken en de most net zolang laten staan tot die behoorlijk gereinigd is en tenminste twee tot drie jaar oud is geworden.

[3] Dat Mozes bij zijn volk bepaalde fouten heeft gemaakt, evenals zijn broer Aäron, dat weet Ik heel goed; daarom kwamen ze ook beide niet in het Beloofde Land. Aäron kwam tot aan de berg Hor, mocht het Beloofde Land zien en zich toen op de berg neerleggen en sterven. Mozes kwam op de berg Nebo, zag ook het Beloofde Land en moest toen sterven. Jij, Mijn beste vriend, kent beide bergen, omdat ze bij jou in de buurt zijn!

[4] Zoals gezegd heeft Mozes met name de stam Levi, die voortdurend om hem heen was, met veel wijsheid verrijkt; de overige stammen liet hij meer in hun barbaarsheid en hij heerste zo nu en dan zelfs als een tiran over het volk, zonder dat de Godheid hem daar echt bevelen toe had gegeven, en daarvoor heeft hij van de Godheid dan ook niet zelden terechtwijzingen gekregen.

[5] Datzelfde was ook met alle andere profeten het geval; want niet een van hen beleefde werkelijk vreugde aan zijn roeping, en de Godheid moest steeds met allerlei middelen als corrector achter hen staan en hen gewoonweg tot daden dwingen. Maar kijk, dat is in deze wereld heel gewoon, omdat de Godheid zelfs de meest wijze profeet zijn vrije wil, zijn liefde, zijn inzicht en zijn verstand niet kan en mag ontnemen; want anders zou hij tot een dood instrument gedegradeerd worden.

[6] De Godheid dwingt een profeet weliswaar met haar almachtige geest strikt volgens de wil van de goddelijke wijsheid te spreken, te schrijven en te handelen tijdens die momenten van Zijn werkzaamheid die God van hem verlangt­ maar daarna laat Hij hem weer helemaal vrij, en dan kan hij doen en handelen zoals hij wil, en bij die gelegenheid kan een profeet dan ook net als ieder ander mens fouten begaan. - Heb je dat begrepen, Mijn beste vriend?'

 

241 De onvolkomenheid van menselijke kennis

 

[1] De waard zei: 'Ja, wonderbaarlijke Meester, dit korte antwoord van U op mijn tamelijk uitgebreide vraag was voor mij begrijpelijker dan het vorige; maar ik moet daarbij ook denken aan een spreuk van de oude wijzen, volgens welke er niets volmaakts onder de zon bestaat, dat al het menselijke ervaren, weten en kennen stukwerk is, en dat degene die het door zijn vlijt zover gebracht heeft dat hij veel weet, tenslotte zal inzien dat een mens, ook al heeft hij alles geleerd, gezien en meegemaakt, pas het meest wijs wordt als hij tot het inzicht is gekomen dat hij eigenlijk helemaal niets weet -want alleen een goddelijke geest weet alles, maar de mens enkel zoveel als deze geest hem in zekere zin als inspiratie wil meedelen.

[2] Maar ook is het leven van een mens veel te veranderlijk en te kort voor een diepgaandere ontwikkeling. Als een mens nog jong en sterk is, is hij behept met allerlei goede en slechte hartstochten, waar hij zich aan overgeeft en waardoor hij zich heel moeilijk tot een zuiverder licht uit de geest Gods kan verheffen; onder duizend mensen is er wellicht nauwelijks één die daarop een uitzondering vormt. Tenslotte wordt de mens ouder en komt hij tot een wat meer gelouterde zienswijze; maar dan wordt hij vaak al ziekelijk, moe en traag, houdt zich enkel aan de uiterlijke wetten en vormen en laat daarbij de goddelijke geest voor wat hij is. Als het goed gaat bereikt hij een leeftijd van zestig, zeventig, tachtig jaar; maar op zijn oude dag denkt hij al steeds aan de dood, wordt moedeloos en krachteloos, en is het hem vaak helemaal niet meer mogelijk om zich intensief met de geest Gods bezig te houden.

[3] En zo is het met de ware wijsheid onder de mensen steeds slecht gesteld, en wel om de eerder genoemde drie redenen. Ja, als een mens in zijn ware mannelijke kracht minstens driehonderd jaar oud zou kunnen worden, zou het er met de ware wijsheid onder de mensen vast en zeker beter voor staan dan nu; maar op deze manier kan hij als gevolg van zijn korte leven hier en daar wat opvangen, maar wat hij opgevangen heeft nooit tot een volmaakte samenhang brengen, omdat hem daar de nodige tijd van leven voor ont­breekt.

[4] In Alexandrië bestaat een van de grootste verzamelingen boeken, waarin heel veel op elk gebied van menselijke ervaring en kennis is opgetekend. Maar waar bevindt zich een mens, die zo lang zou leven dat hij die boeken ook maar één keer in zijn leven zou kunnen doorlezen? En zo moeten wij betere mensen steeds genoegen nemen en ons troosten met onze oude spreuk: Sapienti pauca sufficit* (* Latijn voor: Voor een wijs mens is weinig genoeg.) , en ik ben van mening dat zelfs de grootste wijzen van deze aarde met dat principe genoegen hebben moeten nemen en zich daarmee hebben moeten troosten.

[5] Als soldaat heb ik toch heel veellanden op aarde bereisd, maar ik ben ner­gens aan een einde gekomen en heb ook niets begrepen van alles wat ik gezien heb. Ik heb wel ervaringen en beelden in mijn geheugen vergaard, maar wat heb ik eraan als ik niet begrijp wat het zijn, hoe er! met welk doel ze ontstaan zijn?

[6] Dat bepaalde vruchten goed zijn om te eten, dat in veel kruiden genees­kracht schuilt, dat gras dient voor de dieren die wij graseters noemen, dat hout nuttig is om vuur te maken en ook voor het bouwen van huizen en hut­ten, dat weten de mensen uit ervaring; maar veel meer dan dat weten de men­sen over het algemeen echt niet! Derhalve zie ik de mensen steeds als zeer beklagenswaardige schepselen van een almachtige Godheid, of ze nu in de zeer diepe nacht van hun bijgeloof leven of als uiterst gevierde wijzen op aarde rondwandelen, aangezien ze geen van allen weten waarom ze eigenlijk zonder dat te weten en te willen op deze aarde zijn gezet -en ik denk dat U, die zelf een buitengewoon wijze en wonderbaarlijke Meester bent, mij geen ongelijk zult geven!

[7] Dat er na het afvallen van het lichaam een zeker voortgaan en voortbe­staan van de ziel van de mens moet zijn, daar zijn alle wijzen van de aarde die ik heb leren kennen het over eens; maar van welke aard dat is, daar bestaat tot nu toe nog geen overeenstemming over.

[8] U zult wat dit punt betreft wellicht ook een van de meest wijze zienswij­zen bezitten; maar als je de zienswijzen van alle andere wijzen daarmee ver­gelijkt, zal die daarmee niet te verenigen zijn. -Heb ik gelijk of niet?'

 

242 De verdraagzaamheid van de Romeinen

 

[1] Ik zei: 'Mijn beste vriend, wat de wereldse denkwijze van de mensen betreft heb je volkomen gelijk, maar wat de geestelijke betreft absoluut niet; want voor de geest is er maar één enkele waarheid, en die is: de ene, ware God te kennen, Hem boven alles lief te hebben en zijn naaste als zichzelf. Dat is beter dan alle kennis van de aarde, en daar is een mensenleven altijd lang en goed genoeg voor.

[2] Wie in deze ene waarheid ingewijd wordt door de geest van liefde in zijn hart vanuit God, zal ook binnen zeer korte tijd meer wijsheid en kennis in zichzelf bezitten dan alle boekenverzamelingen op de hele aarde, waar Ik voor in kan staan. Maar vandaag is het er niet de tijd voor om jou dat gebied ver­der binnen te leiden; morgen zul je in alles verder ingewijd worden, met name op dit gebied -en als je op dat gebied geheel en al ingewijd bent, zul je weinig andere dingen meer te vragen hebben!'

[3] Terwijl Ik en de Romeinse waard dat met elkaar bespraken, deed een Farizeeër de deur open, kwam de kamer binnen, liep onmiddellijk naar onze tafel toe en zei: 'Mijn vrienden, volgens onze zandloper hebben we nog anderhalf uur tot middernacht, en omdat wij jullie gesprek over Mozes en de profeten en over nog allerlei andere dingen gehoord hebben en omdat wij Farizeeën ook weten dat de Romeinen niet zelden heel schrandere en erva­ren mensen zijn, die onze Joodse geschiedenissen niet zelden beter begrijpen dan wijzelf, heb ik de vrijheid genomen om bij jullie binnen te komen om hier met jullie ook een beetje mee te praten. Jullie zouden mij er weliswaar van kunnen beschuldigen dat ik bijzonder brutaal ben; maar ik weet dat Romeinen hoffelijke mensen zijn, die ook een Farizeeër laten spreken, op zijn minst vragenderwijs, hoewel niet belerend!'

[ 4] Dat was wat deze Farizeeër zei.

[5] De waard zei: 'Wij Romeinen luisteren naar alles wat iemand naar voren brengt - vooropgesteld dat wij merken dat er geest en verstand in zijn woor­den aanwezig is - en wij zijn ook vrienden van ieder mens die het in het alge­meen met ons en ook met alle andere mensen redelijk goed meent, en hij heeft in ons gezelschap ook het recht om te spreken, of hij nu een Griek, een Jood, Arabier, Pers of Indiër is.

[6] Maar jullie opvattingen in Jeruzalem over de echte waarde en de echte waardigheid van de mensen verschillen dikwijls hemelsbreed van die van ons; want alle mensen die niet net als jullie verstokte Joden zijn, beschouwen jul­lie als door jullie God verachte zondaren. Wij Romeinen staan heel ver af van zo'n opvatting, want bij ons geldt: 'Leef eerbaar, geef ieder het zijne en breng niemand schade toe!' Bij die wijze van denken en handelen is dus ieder mens gelijk, uit welke streek van de aarde, dichtbij of veraf, hij ook komt. Wij beschouwen niemand als een zondaar, behalve dieven, rovers en moordenaars en ook degene die moedwillig in strijd met de wet handelt.

[7] Wat overigens het geloof in een of andere god betreft, laten wij ieder mens bij zijn geloof, of daar nu waarheid dan welleugen in steekt -want ieder mens moet leven, sterven en zalig zijn naar zijn geloof; al het overige laten wij over aan die machten, die de aarde, de zon, de maan en alle sterren hebben geschapen, en er heeft nog nooit een wijs man zijn stem tegen onze grond­beginselenverheven.

[8] Wij staan wel algemeen bekend als een krijgshaftig en uiterst dapper volk, en de Romeinse scepter voert nu het gezag over meer dan de helft van Europa, half Afrika en half Azië; maar wij zijn nog nooit met onze wapens te velde getrokken tegen een volk dat ons met rust heeft gelaten. Maar als een volk het gewaagd had ons te bedreigen en onze rust en orde begon te versto­ren­ dan overvielen wij dat volk met ware leeuwenmoed, overwonnen het en maakten het aan ons onderdanig en schatplichtig, zoals ook jullie Joden en andere Aziatische volkeren tot aan de grenzen van het grote Indië. Maar wat de verering van hun goden betreft hebben wij hen allemaal, evenals jullie Joden, bij hun leer gelaten, en we hebben in Rome, evenals in Athene, zelfs tempels voor hun goden gebouwd, wat jullie Joden niet hebben gedaan.

[9] Wij kunnen met onze grote tolerantie ook een fout gemaakt hebben; maar ik heb altijd de indruk dat ook onze verdraagzaamheid in dat opzicht tot het gebied van ons grondbeginsel behoort, volgens welk men ieder het zijne moet toestaan en laten.Alles wat daar bovenuit gaat moet aan een hoge­re, goddelijke wijsheid overgelaten worden en blijven.

[10] Als jij,Jeruzalemmer, het met deze opvatting van mij eens bent, kun je in ons gezelschap spreken zoals het je belieft; want wij Romeinen zijn voor iedere echte waarheid en wijsheid toegankelijker dan welk ander volk op aarde ook, en bij ons wordt een werkelijk wijs en verstandig mens gelijkelijk gerespecteerd, zonder onderscheid van geloof in transcendentale psychische*, (* Gebieden van de ziel die het bovennatuurlijke betreffen.)  sferen .

[11] Daarop zei de Farizeeër: 'Mijn beste, vriendelijke waard, ik heb al met veel Romeinen gesproken -maar een vrijer en verstandiger Romein dan jij ben ik nog niet tegengekomen! Maar zou jij iets kunnen zeggen over ons geloof, dat in deze tijd sterk bedreigd wordt?

[12] Er is namelijk in Galilea een man opgestaan, die al bijna drie jaar rond­trekt en er buitengewoon beledigend op los preekt over ons, daarbij bepaalde tekenen doet zoals de Essenen en het hele volk tot zijn leer bekeert door zich uit te geven voor een zoon van God en zelfs op grond van de Schrift duide­lijk aantoont dat hij de beloofde Messias is. En wij weten nu niet wat wij moeten beginnen.'

 

243 De slechte bedoelingen van de Farizeeërs

 

[1] Daarop zei de waard: 'Ik heb ook al over die man horen praten, en hij zou mij het grootste genoegen doen als hij naar mij toe zou komen. Want als hij wijzer en van alle dingen meer op de hoogte is dan een van ons, dan kan ik veel van hem leren; is hij dat niet, dan luister ik naar hem en laat hem weer gaan zoals hij gekomen is, en ik zal hoogstens tegen hem zeggen: vriend, als je niet wijzer bent, kun jij met je leer beter thuisblijven en met het werk van je handen eerlijk je brood verdienen! Maar naar ik gehoord heb moet jouw Galileeër, hoewel hij een Jood is, buitengewoon wijs zijn en machtig in won­deren, en hij zou mij erg gelukkig maken als hij naar mij toe kwam.

[2] Er hebben bij mij al heel veel wijzen gelogeerd, die behalve hun wijsheid ook veel verbazingwekkende macht bezaten om wonderen te doen, en zie, naast mij zit zo'n Wijze, die juist vandaag vanuit het morgenland hier is aan­gekomen, met Zijn gezelschap hier aan tafel! Ik heb Hem vriendelijk opge­nomen en zal Hem net zolang herbergen als Hij bij mij wil blijven. Doen jul­lie met je Galileeër evenzo, dan zal hij jullie zeker nooit schade berokkenen! Maar als jullie hem vervolgen en haten, zal hij jullie ook vervolgen, wat ik ook volkomen terecht vind. Maar ik ben er bij voorbaat van overtuigd dat hij ons Romeinen niet zal vervolgen, omdat wij dergelijke gewekte mensen hoogachten en liefhebben. Heb je dat begrepen, mijn beste vriend? Handel daarnaar, dan zul je geen vijanden hebben!'

[3] Daarop zei de Farizeeër: 'Ook wij Jeruzalemmers zijn geen vijanden van hooggeleerde en ontwikkelde mannen, maar wij kunnen absoluut geen geleerden en wijzen gebruiken, die ons ons brood en inkomen afhandig wil­len maken; want het is zelfs ook een Romeins grondbeginsel dat men zelf moet leven, maar anderen ook moet laten leven.

[4] Als er echter een wijze tegen ons optreedt en ons bij het hele volk ver­dacht maakt, kunnen wij die handelwijze van zo'n wijze niet met onverschil­lige ogen aanzien, en al helemaal niet als die wijze zich, voorzover ik gehoord heb, voor een zoon van God uitgeeft, daarbij allerlei zieken geneest en met zijn wonderen het hele volk naar zich toe trekt.

[5] Men zegt dat hij verschillende keren in Jeruzalem is geweest en in de tem­pel heeft onderwezen, en vele duizenden zijn door zijn woorden en daden van ons afvallig geworden en hebben zich naar zijn leer gericht.

[6] Welnu, dergelijke dingen kunnen wij Jeruzalemmers toch niet met onver­schillige ogen aanzien! Maar als hij zegt dat hij een zoon Gods is, spreekt hij duidelijk onze mozaïsche godsdienst tegen, die één God aanneemt; want in onze wet staat geschreven: 'Gij zult alleen in de enig ware God geloven en naast Mij geen vreemde goden hebben!' Maar als hij een zoon Gods is, heb­ben wij kennelijk twee goden.Wat moeten wij dan doen met zo'n leer, die onze oude leer van Mozes tegenspreekt?

[7] Jullie Romeinen hebben ons immers bij ons oude geloof gelaten -maar hij wil dat van ons afnemen, en daarom hebben wij dus reden om hem te ver­volgen.

[8] Het is overigens mogelijk dat hij werkelijk een nieuw opgestane grote profeet is, wat onder de Joden verschillende keren het geval is geweest, door­dat de Godheid mannen in de geest heeft opgewekt, die het volk voorspelden wat het te wachten stond als het de wetten van God veronachtzaamde. Zo zijn het volk ook beloften gedaan, als het naar de oude God van Abraham, Isaak en Jacob zou terugkeren, dat God met name het Joodse volk eenmaal een Messias zou zenden en het van allerlei slavernij en harde verdrukking zou bevrijden.

[9] Maar dat gebruikt die wijze uit Galilea ook en hij geeft zich uit voor de beloofde Messias; maar hij is in Nazareth in Galilea geboren als zoon van een timmerman, en wij weten dat hij met zijn vader, die nu gestorven is, en zijn broers bijna vijftien jaar lang in dat beroep heeft gewerkt. Waar hij overigens zijn wijsheid vandaan heeft gehaald en de kracht om wonderen te doen, daar kunnen we niets met zekerheid over te weten komen.

[10] Kijk, mijn beste, vriendelijke waard, dat zijn zo de voornaamste redenen waarom wij die Galileeër vervolgen! Want wie ons te gronde wil richten, zul­len wij ook te gronde richten, omdat wij tenslotte toch sterker zijn dan hij met zijn hele aanhang.'

 

244 De kritiek van de waard op de Joodse priesters

 

[1] Daarop zei de waard: 'Je hebt weliswaar niet slecht gesproken, maar ik moet toch de opmerking maken dat wij, pure Romeinen, die door jullie als heidenen worden genoemd nog nooit iets bijzonder goeds over jullie pries­ters van Jeruzalem hebben gehoord! Want jullie zitten vol hoogmoed, vol zelfzucht en heerszucht en vervolgen iedereen die het waagt jullie met de zuivere waarheid te confronteren; en ik ben sterk van mening dat jullie profe­ten -die jullie zelf hebben gestenigd, omdat ze jullie de waarheid zeiden ­geen ongelijk hadden dat ze vanwege jullie niet zo prijzenswaardige eigen­schappen jullie de ondergang voorspelden.

[2] Want voorzover ik weet is veel van wat ze over jullie voorspeld hebben uitgekomen, en er staat jullie nog het een en ander te wachten, en dat zal ook gebeuren. Want jullie godsdienstcultus bestaat er alleen uit dat jullie een tem­ pel hebben, rijkelijk voorzien van allerlei kostbaarheden, een offeraltaar en een zogenaamd Allerheiligste, voorzien van de zogenaamde Ark des Verbonds, die nog van Mozes en Aäron afkomstig zou zijn -terwijl jullie de oude weg hebben gedaan en er een nieuwe voor in de plaats hebben gezet, die zonder kracht en werking is, wat veel Romeinen weten. Dan vraag ik als waarheids­lievende Romein: waarom blijven jullie niet bij de waarheid, en waarom bedriegen en beliegen jullie daarentegen het volk en drijven het met geweld de duisternis van een klinkklaar bijgeloof in, terwijl jullie toch zelf geen jota geloven van wat jullie het volk leren?

[3] Was het dan van jullie kant niet verstandiger geweest, aangezien jullie heb­ben waargenomen dat de oude Ark des Verbonds zijn kracht heeft verloren, om tegen het volk te zeggen: 'Onze God heeft vanwege onze vele zonden Zijn genade van ons weggenomen; laten we daarom allemaal werkelijk boete doen en God net zolang bidden, tot Hij Zich in Zijn genade weer over ons ontfermt!'? Maar zie, dat hebben jullie niet gedaan; ter wille van jullie wereld­se goede leventje en wereldse eer hebben jullie liever het volk bedrogen dan dat jullie je samen met het volk weer tot jullie God hebben gewend!

[4] Kijk, dat is bij ons Romeinen niet het geval! Er zijn ook bij ons weliswaar heel veel soorten bijgeloof; maar een ware Romein houdt zich aan de waar­heid, en als hij een mens heeft getroffen die in allerlei waarheden grondig thuis is en ingewijd, neemt hij hem vriendelijk op en verrijkt hij zichzelf met de geestelijke schatten van die waarheids­ en wijsheidsvolle man.

[5] Geestelijke schatten zijn immers onvergelijkelijk veel meer waard dan materiële; want alle materiële schatten zijn vergankelijk en gaan ooit tot ont­binding over, maar de geestelijke blijven steeds bestaan en brengen goede din­gen onder de mensen, en dat goede en ware moet daarom onder de mensen in steeds toenemende mate in stand gehouden worden, zolang deze aarde door mensen bewoond zal blijven.

[6] Als zich echter menselijk gemeenschappen vormen, die zich uit hoog­moed, heerszucht en zelfzucht alsook uit traagheid met alle hun ten dienste staande middelen tegen het goede en ware teweerstellen, dan is het gemakke­lijk te begrijpen dat zulke mensen en het volk dat hun aanhangt van dag tot dag dieper in de duisternis wegzakken en dat ze die door de Godheid gewek­te mannen vervolgen, die het wagen hun met de waarheid tegemoet te tre­den. En ik heb de indruk dat dat bij jullie Joden niet pas nu, maar al sinds heel lang betreurenswaardig genoeg zo is geweest, dat jullie al die mannen hebben vervolgd die bij jullie de oude goddelijke waarheden weer hebben willen invoeren.

[7] Als wij Romeinen niet zo machtig zouden zijn als wij zijn, zou jullie hoogmoed en jullie heerszucht ons allang uit jullie land hebben verdreven! Maar wij zijn tegenwoordig een groot en dapper volk en houden ook jullie Mozes en jullie profeten in ere; maar voor jullie hebben wij geen vrees en wij verachten in jullie wat al lange tijd veracht diende te worden. En ik wil jullie wel zeggen dat wij jullie bedrieglijke spel niet lang meer zullen aanzien, en als wij opnieuw zullen komen, met de wapens in de hand, zullen jullie er niet zo schappelijk vanaf komen als destijds, toen wij voor het eerst jullie land zijn binnengedrongen en jullie aan ons hebben onderworpen.

[8] Want als wij weer komen, zullen wij jullie steden en synagogen niet zo ontzien als wij vroeger hebben gedaan; daarom geef ik je het advies om wijze en waarheidsvolle mannen niet te vervolgen, maar ze liefdevol op te nemen, naar hen te luisteren en je daarnaar te richten, dan zullen wij het gemakkelijk eens worden.

[9] Ik zou die Galileeër heel erg graag ontmoeten en mijn halve vermogen ervoor over hebben als hij mij de eer zou aandoen deze herberg van mij te bezoeken! En ik ben dan ook van mening dat jullie Jeruzalemmers hetzelfde zouden moeten doen; het zou voor jullie zeker beter zijn als jullie hetzelfde zouden denken en wensen als ik en die wijze Galileeër allervriendelijkst zou­den opnemen, naar hem luisteren, maar daarna ook doen wat hij jullie aan goede en ware dingen had gezegd. En ik zeg je, mijn beste vriend: al het goede en ware beloont uiteindelijk zichzelf; het tegendeel straft zich echter ook vanzelf!

[10] Kijk, dat zijn zo mijn opvattingen, die ik door mijn vele reizen in ons Romeinse keizerrijk vergaard heb! Blijf jij ook bij deze opvatting en dit stre­ven van mij, dan zul je beter varen dan wanneer je aan je starre vervolgings­zucht vasthoudt tegenover iedereen die het met jouw opvatting onmogelijk eens kan zijn, omdat die op zichzelf volkomen verkeerd is, en de wijze man­nen vervolgt, waar ze ook vandaan komen, zoals ook bijna al jouw metgezel­len en collega 's hen vervolgen! - Ben je het met me eens of niet?'

[11] Daarop zei de Farizeeër heel verlegen: 'Mijn beste waard, vanuit jouw standpunt gezien kun je wel gelijk hebben; men moet vooral de waarheid en het goede zoeken -maar waar is het te vinden? Tenslotte is en blijft de mens toch altijd beperkt tot een of ander geloof, en nog niemand heeft jullie sluier van Isis kunnen oplichten! Wij zijn derhalve van mening dat het beter is een volk bij een geloofssysteem te laten – of de grondbeginselen ervan nu veel of weinig waars bevatten - dan het al te zeer met nieuwe waarheden kennis te laten maken, die het uiteindelijk toch niet helemaal kan vatten, terwijl het dan wel het oude geloof verlaat en dan de oude leiders van dat geloof begint te haten en te vervolgen.'

[12] De waard zei: 'Daar vergis je je lelijk in! Als geen mens de waarheid meer zoekt, gaat alles wat er op deze aarde bestaat over tot een soort verrot­ting en ontbinding. ..'

 

Met deze betekenisvolle woorden breekt het dictaat van de Heer, voorzover het aan Lorber werd gegeven, op 19 juli 1864 af. Jakob Lorber, die al geruime tijd ziekelijk was (zie de voetnoot bij hoofdstuk 150), werd op 23 augustus 1864 door de Heer uit zijn aardse werkzaamheden weggeroepen.

 

 UpToDate 2023-2024