Het grote Johannes evangelie

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

Jakob Lorber

 

Deel 10

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

 

 


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 


 

 

Inhoud

 

Hoofdstuknummer / omschrijving / tussen haakjes.

Indien bekend, de datum waarop het geschreven is.

 

De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

  1 Het voorstel van de Romein om de leer van de Heer zo snel mogelijk te verspreiden

  2 De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods

  3 De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden

  4 Rafaël redt Perzen en Indiërs

  5 De reis van de Heer naar Genezareth (8.7.1862)

  6 De maaltijd bij Ebal

  7 De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd

  8 Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen

  9 Over de opstanding van het vlees

 10 De filosofische vragen van de commandant

 11 De bedenkingen van de commandant tegen de goddelijkheid van de Heer

      (12.7.1862)

 12 De voortdurende inspanningen van de Heer voor de mensen

 13 De commandant vraagt om uitleg over het wezen van de aarde

 14 Rafaël als leraar in de astronomie

 15 Rafaël verklaart de verhoudingen van de planeten tot de zon

 16 De voorwaarden om wijsheid te verkrijgen

 17 Rafaël verklaart zijn macht (25.7.1862)

 18 De vraag van de commandant over het doden van dieren

 19 De commandant vraagt naar het doel van de strijd in de natuur

 20 De voornaamste redenen voor de verscheidenheid in de schepping op aarde

 21 De zielensubstantie en haar trapsgewijze bevrijding uit de materie

 22 De samenstelling van de menselijke ziel

 23 Over het verval van de zuivere leer

 24 Het voorstel van de commandant om de valse profeten te ontmaskeren (11.8.1862)

 

Een 'nota bene', gegeven op 11 augustus 1862

 

 25 Over de geestelijke omstandigheden in de eeuwen na Christus tot in de tweede helft  van de 19de eeuw

De geestelijke wending door het instralen van het goddelijke licht.

 26 Over de weggeworpen hoeksteen - waarvan de tijd nu gekomen is - en over het einde  van de valse profeten

 27 De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen

 28 De toekomst van de ceremoniële kerk

 29 De toekomst van de staten van Europa en Amerika

 30 De orde der ontwikkeling

 

De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

 31 De twijfels van de aanhangers Het gebed van de Heer

 32 Het gebed van de Heer.

 

De Heer in de bergstad Pella

 

 33 De Heer bij de waard in Pella

 34 De Heer in de school in Pella

 35 Het avondmaal in de herberg

 36 De Heer en de Romeinse commandant

 37 De genezen Veronica bedankt de Heer

 38 De Heer waarschuwt de rabbi

 39 De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella (31.8.1862)

 40 De Heer kijkt met de commandant op een heuvel naar de aanbrekende ochtend

 41 De leerlingen zoeken de Heer

 42 De commandant troost de leerlingen

 43 Het ontbijt van Veronica

 44 Het grote belang van de leer van de Heer ten opzichte van Zijn daden

 45 De tegenwerpingen van de onderaanvoerder

 46 Het belang van de waarheid

 47 De vraag van commandant Pellagius over bezetenheid (13.9.1862)

 48 Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht

 49 Pellagius geneest een bezetene

 50 De Heer drijft zeventien geesten uit een bezetene

 51 Het wezen van de eerste vijf uitgedreven geesten

 52 De achtergronden van de zeventien geesten

 53 De Heer vermaant de aanvoerder van de uitgedreven geesten

 54 Over de gevaren bij het eten van onreine spijzen

 

De Heer in Abila

 

 55 De reis naar Abila

 56 De Heer in de woning van de tien Joodse gezinnen

 57 Het getuigenis van de oudste over de Heer (21.9.1862)

 58 De geestelijke overeenstemming van de vernieuwing van de vervallen burcht

 59 De burcht van Melchizédek

 60 Uit de tijd van de koning van Salem

 61 Het avondmaal in de oude eetzaal

 62 Het rumoer voor het huis van de Joden

 63 De ware sabbatheiliging

 64 Hoe men bijgelovige heidenen dient te onderrichten

 65 Over de manier van onderrichten

 66 De burgemeester van Abila

 67 De commandant onderricht de burgemeester over de Heer (5.10.1862)

 68 Liefde en geduld, de twee grootste deugden van de mens

 69 Het middagmaal en het afscheid van de Heer

 

De Heer in Golan

 

 70 De aankomst in Golan

 71 De Heer geneest de zieke vrouwen de twee dochters van de waard 

 72 De waard en zijn vrouw verbazen zich over de wondermacht van de Heer

 73 Het wezen van het rijk Gods

 74 De waard en de commandant worden onderricht

 75 De aankondiging van een op handen zijnde storm

 76 De stormnacht

 77 Buiten na de storm (23.10.1862)

 78 De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken

 79 De goede voornemens van de buren

 80 De naweeën van de storm en de aardbeving

 81 De woorden van de buren over de macht van de Galileeër

 82 De terugkeer naar de herberg

 83 De commandant vraagt hoe hij zich tegenover de priesters moet opstellen

 84 Het belang van de liefde (7.11.1862)

 85 De heidense priesters verdedigen hun gedrag in de stormnacht

 86 De commandant onderricht de priesters over de nutteloosheid van de afgodendienst

 87 De priesters worden door hun collega’s ondervraagd.

 88 Het besluit van de priesters.

 89 De dank van de priesters

 90 Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen

 

De Heer in Afek

 

 91 Het vertrek naar Afek

 92 Bij de Romeinse waard in Afek (29.11.1862)

 93 De gedachten van de waard over de Heer

 94 De Heer geneest de zieken in de herberg

 95 De Heer vertelt de ontwikkelingsgang van de priester

 96 De Heer geeft onderricht over het verval van de mensheid

 97 Het juiste zoeken van God

 98 De Heer maakt het juiste zoeken van God aanschouwelijk 

 99 De priester wil zijn wereldse leven rechtvaardigen

100 De eerdere openbaringen van de Heer aan de priester

101 De bedenkingen van de commandant over de schoonheden van de natuur

       (11.12.1862)

102 Het verzoek en de belofte van de priesters

103 Een wonder met symbolische betekenis voor de priesters

104 De leerling Andréas spreekt over de werken en woorden van de Heer

105 Het wonderbaarlijke ochtendmaal

106 Over het uitroeien van het heidendom

107 Over de naastenliefde

108 De belofte en vermaning van de Heer (2.1.1863)

109 De almacht van de Heer en de beperkingen ervan

110 De commandant vraagt naar de hel

111 Waarom uiterlijke vormen vernietigd dienen te worden

112 Waartoe ziektes dienen

113 Hoe moeilijk het is voor verdwaalde zielen aan gene zijde om te keren

114 De vergeefse poging om een tiran op te voeden

115 Een voorspelling van de Heer over de Laatste Tijd

116 De geestelijke omgeving van de Heer

117 De burgers van Afek bewonderen de nu vruchtbare omgeving (21.1.1863)

118 Het vertrek van de Heer uit Afek

 

De Heer onderweg naar Bethsaïda

 

119 De ontmoeting met de karavaan uit Damascus

120 De Heer richt enkele woorden tot de karavaan

121 De Heer neemt zijn intrek in een herberg bij Bethsaïda

122 De Heer onthult de waard de oorzaak van het uitblijven van zijn zonen

123 Het geloof en het vertrouwen van de waard

124 De Heer vraagt naar de Messias (26.1.1863)

125 De Heer getuigt over Zichzelf

126 De vismaaltijd

127 De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer en de leiding van Zijn genade

128 Over het verbreiden van de leer van de Heer en over het zegenen

129 Ter bestrijding van het bijgeloof verklaart de Heer de kosmos

130 Over de Egyptische astrologie en andere dwalingen

131 De noodzaak om voorzichtig te zijn bij het onderrichten

132 Het gezegende landschap

133 De tweede uitzending van de leerlingen (1.2.1863)

134 De organisatie van de leerlingen van de Heer

135 De visvijver van de waard

136 De waard onderricht de gasten over het veranderde land

137 De gasten herkennen de Heer

138 De bekentenis van de oudste

139 De vraag naar de naaste

140 De gelijkenis van de landheer

141 De Heer voorspelt Zijn dood en Zijn opstanding

 

De Heer in nog twee andere steden

 

142 Op doorreis (4.3.1863)

143 De Heer in de arme herberg van de basaltstad

144 Het viswonder

145 De waardin en haar dienstboden

146 Over de liefde tegenover mensen met een ander geloof

147 Over het toelaten van wantoestanden en verval onder de mensen.

148 De oorzaken van de ziekte van de zoon van de waard

149 De twee vreemdelingen uit Nineve

150 De religieuze situatie in het land van de twee vreemdelingen

       (11.4.1864, vanaf vers 6)

151 Over de gerichten van God en de gevolgen daarvan

152 Wat voor invloed het verbreiden van het evangelie heeft

       Over de wederkomst van de Heer

153 De vraag over de opwekking van de gelovigen op de jongste dag

154 De Heer motiveert Zijn genade

155 Het begrip eeuwigheid

156 Over het Laatste Gericht

157 De Heer geeft Johannes en Mattheus aanwijzingen voor hun aantekeningen

158 De historie van de basaltstad en haar omgeving

159 Wat de zon eigenlijk is

160 De Heer voorspelt dat de vreemdelingen bij hun koning worden opgenomen

161 Het verbreiden van de leer van de Heer in Babylon

162 De Heer zegent het woeste gebied van de roofzuchtige herders

 

De Heer in de stad bij de Nebo

 

163 De Heer en de Farizeeën voor de stadspoort

164 Het wijnwonder in de Romeinse herberg

165 Het gesprek over het wijnwonder

166 De bevrijding en bekering van de Farizeeën, die voor door leeuwen worden

       bewaakt (16.4.1864)

167 De voorspelling van de Heer aan Barnabas

168 De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter

169 De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de ontwikkeling van de

       mens

170 De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot nadenken stemmen

171 Over het werken van krachten

172 Het verkeer met gene zijde

      Het innerlijk geestelijk gezicht

173 Een geestverschijning

174 Belevenissen aan gene zijde

175 Leiding in de wereld aan gene zijde

176 De vraag naar de hel en haar geesten

177 De afgodsbeelden in het huis van de waard

178 Op de berg Nebo

179 De merkwaardige zonsopgang

180 De ontaarding van de Joodse leer

181 De huisgoden in de herberg worden vernietigd (27.4.1864)

182 De oorzaken van lichamelijke ziekten

183 De strijd in de natuur

184 Het doel van de strijd in de natuur

185 Het voorbeeld van een vereniging van dierlijke zielen

186 Dat de Heer de heidenen schijnbaar begunstigt

187 De liefde van de Heer voor het Joodse volk

188 Over valse Christussen, valse profeten en valse wonderen

       Wenken voor het gedrag van de leerlingen

189 De moeilijkheid van het ambt van leraar

190 De priester van Apollo informeert naar de Heer

191 Het ware vereren van God en afgodendienst

192 Het ontstaan van het afgodendom

193 Het ontstaan van de Apollo verering

194 De vermaning van de Heer tot liefde en geduld bij het verbreiden van Zijn leer

195 De alomtegenwoordigheid van de Heer en Zijn almacht

       Over het wezen van de ziel en het proces van het zien

196 Een beeld van de geestelijke ontwikkeling van de mens (10.5.1864)

197 Over het opstijgen en neerdalen van engelen

198 Het verschijnen van de engelen

199 Over het werken van de engelen

200 Een bewijs van de macht van Rafaël

201 De veranderde omgeving bij de berg Nebo

202 Rafaëls bewijs van zijn snelheid

203 De stralende steen van de zon

204 De dierenwonderen van Rafaël

205 De verbaasde dienaren vangen en temmen de olifanten (13.5.1864)

206 Waarom volmaakte geesten zalig zijn

207 Over de onbevattelijkheid van de schepping

208 De wonderbare spijziging in de herberg

209 Het voedingsproces in het menselijke lichaam

210 De belangrijkste voedingsmiddelen voor de mens

211 De Heer als almachtige Schepper

212 De belijdenis van Petrus en zijn verzoek om de gelijkenis van de zaaier uit te leggen

213 Over het verkondigen van het evangelie aan alle schepselen

214 De beelden van het uitrukken van de ogen, het afhakken van de handen en van het eten en drinken van het vlees en bloed van de Heer (20.5.1864)                           

215 De juiste toepassing van het gebod van de naastenliefde

216 Over de ontrouwe rentmeester

217 De verklaring van de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester en van het

        koninklijke gastmaal

218 De gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe

219 De kenmerken van een valse profeet

220 Over het doen van wonderen

221 Over het bekeren door wonderen

222 Noodrijpe en volledig rijpe zielen

223 Judas Iskariot (30.5.1864)

224 De Heer waarschuwt tegen traagheid

225 Over spaarzaamheid

226 Een ochtendgroet van de kraanvogels

227 Over de uiterlijke levenssfeer (de aura)

228 Waarom de vogels water opnemen

229 Over het vliegen van de mensen

 

De Heer in het dal van de Jordaan

 

229 De Heer met de Zijnen in het dal van de Jordaan

230 De ontoeschietelijke waard

231 De Heer kondigt de waard een karavaan aan

232 Het oordeel van de waard over de Joden

233 Nog meer oordelen van de waard over de Joden (4.6.1864)

234 De Heer getuigt over Zichzelf en Zijn zending

235 Het ontstaan van de Dode Zee

236 Het ontstaan van de Kaspische Zee

237 De waard vraagt naar de reden voor het verwoesten van Babylon en Nineve

238 De pest van de traagheid

239 Kritiek op de voedselvoorschriften van Mozes

240 Wenken voor de voeding

       De gebreken van de wetten der profeten

241 De onvolkomenheid van menselijke kennis

242 De verdraagzaamheid van de Romeinen

243 De slechte bedoelingen van de Farizeeërs (19.7.1864)

       De kritiek van de waard op de Joodse priesters

 

De voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever.

Voor zover Jakob Lorber zijn geschriften van data voorzien heeft, zijn deze in de inhoudsopgave vermeld.

 

 


 

 

De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

 

1 Het voorstel van de Romein om de leer van de Heer

zo snel mogelijk te verspreiden

 

[1] Daarop begaven wij ons weer naar buiten, en wel naar de oever, waar wij ons 's morgens vroeg al bevonden.

[2] Nadat wij daar een tijd hadden doorgebracht zonder een woord te wisse­len, kwam de Romein naar Mij toe en zei: 'Enige en enig ware Heer en Meester, vol van de zuiverste liefde en wijsheid en goddelijke kracht, er is nu een bijzondere gedachte in mij opgekomen, Voor de mensen kan er op deze aarde toch niets zaligmakender, gelukkiger en dus ook begerenswaardiger zijn dan dat Uw leer met haar levende, wonderbaarlijke kracht in zo kort mogelij­ke tijd onder hen wordt verspreid; en dat zou naar mijn mening toch niet al te moeilijk gaan.

[3] Kijk, U bent almachtig; één gedachte van U, vervuld van de almacht van Uw wil -en op de hele aarde bestaat er geen afgodstempel en geen afgods­beeld meer. Als die voornaamste steunpilaren van het oude, duistere en boze bijgeloof uit de weg geruimd zijn, en wel bliksemsnel op alle plaatsen op aarde tegelijk, dan zullen de mensen daar zeker van schrikken en er weldra over gaan nadenken, hoe en waarom dat gebeurd is en wat dat te betekenen heeft.

[4] Daarna moeten die velen die goed en naar waarheid van U en Uw rijk op d,e hoogte zijn, naar de mensen toegaan, die enerzijds geschrokken zijn en zich anderzijds verbazen en naar de reden van dat verschijnsel vragen, en hen gaan onderrichten in Uw naam; en als ze ergens zieken aantreffen, moeten zij die op dezelfde manier genezen als Uw reeds uitgezonden leerlingen in Joppe de,hier aanwezige zieken hebben genezen - en ik denk dat Uw leer op die buitengewone manier het snelst en meest zeker bij alle mensen ingang zou moeten vinden. De mensen zijn daar niet toe in staat omdat ze er de midde­len niet voor oor hebben; maar U hebt de middelen waarmee een heel groot

werk snel tot stand zou komen. Zou dat niet mogelijk zijn, of zou het in tegenspraak zijn met Uw wijsheid en orde?'

[5] Ik zei: 'Ja, vriend, als Ik slechts een mens zou zijn en op jouw manier zou denken en oordelen, zou dat verhaal wel opgaan; maar als eeuwige Meester van alle bestaan en leven zie en beoordeel Ik dat heel anders dan jij; daarom kan Ik niet op je voorstel ingaan.

[6] Als Ik alle afgoden samen met hun door de mensen gebouwde tempels in één keer zou vernietigen, zou Ik eerst hun priesters compleet van de aardbo­dem weg moeten vagen; maar priesters zijn ook mensen, begiftigd met een vrije wil en ertoe bestemd om zichzelf te ontplooien en het geestelijke leven in zich te grondvesten. Ook zijn er onder de afgodenpriesters een groot aan­tal die bij zichzelf in het geheim allang naar de waarheid van het leven van de ziel aan gene zijde zoeken; daarom zou het ongepast zijn om hen te vernieti­gen vanwege het feit dat ze afgodenpriesters zijn.

[7] Als nu alle afgodstempels samen met de afgoden in één keer vernietigd zouden worden en de priesters zouden blijven, dan zouden ze tegenover het volk een dergelijk verschijnsel als de toorn van de goden uitleggen en het met alle hun ten dienste staande middelen maar al te gauw tot onbetaalbare en ook wrede offers dwingen. Op veel plaatsen doen de priesters dat toch al als het volk niet meer zoveel offert door 's nachts de een of andere tempel te vernietigen en dan luid aan het volk de toorn en wraak van een beledigde god te verkondigen, waarna het volk nog duisterder en bijgeloviger wordt en moeilijker te bekeren is.

[8] Bovendien zijn wonderen en allerlei tekenen niet de juiste, ware middelen om te bekeren, met name voor een volk dat nog veel te weinig in de geest gewekt is. Ze ontnemen de mens snel en gemakkelijk hun vrijheid en dwin­gen hem met onweerstaanbaar geweld om zonder twijfel te geloven wat hem wordt voorgehouden om te geloven; in deze tijd zijn er echter vooral onder de priesters allerlei soorten magiërs -zoals die er in vroegere tijden geweest zijn en ook in de toekomst zullen zijn -die allerlei valse wonderen en teke­nen doen. Maar waar haalt het volk het inzicht vandaan en het heldere beoor­delingsvermogen om de valse wonderen en tekenen van de echte en ware te  kunnen onderscheiden?

[9] Als Ik jou het vermogen zou schenken om echte, ware tekenen onder de heidenen te doen, maar de heidense priesters zouden net als de vroegere Essenen tegenover jou valse tekenen doen die er precies op lijken; hoe zul jij dan aan het blinde volk bewijzen dat alleen jouw tekenen de echte zijn?'

[10] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, U hebt helemaal gelijk; alleen door de lichte waarheid kunnen de mensen mettertijd tot de ware, innerlijke levensvrijheid komen!

[11] Om Uw goddelijkheid te bewijzen is het van Uw kant zeker noodzake­lijk om voor ons, blinde heidenen, zodanige tekenen en wonderen te doen die - voorzover wij inzicht hebben in de oude kunsten van de magiërs -door geen enkel mens gedaan kunnen worden; en U komt het dan ook toe om naast Uw leer, die op zichzelf al een groot wonder is, tevens andere tekenen en wonderen te doen, opdat wij des te duidelijker inzien dat Uw woorden niet menselijk, maar goddelijk zijn. Maar als Uw leer eenmaal door Uw leer­lingen aan de andere mensen wordt verkondigd en geleerd zoals U die aan Uw leerlingen hebt onderwezen, zal die ook als de zuiverste, levende waar­heid uit de hemelen worden aangenomen, begrepen en al handelend in acht worden genomen; en .het grootste wonder zal de leer zelf tot stand brengen, doordat de mensen die er getrouw naar handelen in zichzelf datgene zullen bereiken wat ze belooft. Maar het zal natuurlijk lange tijd duren voordat deze heilige leer alle mensen op aarde onvervalst zal bereiken. Maar U bent de Heer en weet het beste waar, hoe en wanneer een volk rijp is voor Uw leer.'

[12] Ik zei: 'Ja, vriend, zo is het, en nu heb je een juister oordeel gegeven dan zojuist, met je onmiddellijke vernietiging van alle afgoden en hun tempels!'

 

2 De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods

 

[1] (De Heer:) ‘Als je een zaadkorrel in de aarde legt, heeft hij toch ook tijd nodig voor hij begint te ontkiemen en geleidelijk aan een volledig rijpe vrucht wordt. Voor een landbouwer is het natuurlijk wel een kwestie van geduld, als hij van het zaaien tot de oogst bijna een half jaar lang moet wach­ten; hij zou zeker ook liever hebben dat hij vandaag kon zaaien en morgen al zou kunnen oogsten! En kijk, zoals bij God alle dingen mogelijk zijn, zou God ook dat gemakkelijk kunnen bewerkstelligen; maar dan zou het er met de geestelijke ontwikkeling van de mens veel slechter uitzien dan zoals het nu is! De op winst beluste mens zou aan één stuk door zaaien en oogsten, maar de trage zou in een steeds grotere traagheid wegzakken, wat vanzelfsprekend en heel begrijpelijk is. Daarom is de orde zoals die door God in alle dingen op deze aarde bepaald is, voor de geestelijke ontwikkeling van de mens toch de beste en het meest doelmatig.

[2] Datgene wat van tijd tot tijd snel moet ontstaan heeft vanaf het allereerste begin van het ontstaan tot aan de volle, feitelijke uitwerking echt geen half jaar nodig, zoals bijvoorbeeld wind, bliksem, regen en nog allerlei soortgelijke verschijnselen die er, indien noodzakelijk, overeenkomstig Gods wil ook direct moeten zijn; maar andere dingen, waar de mensen zich mee bezig moeten houden, hebben net als de mens hun bepaalde tijd. En zo is het ook met het verbreiden van Mijn leer, die uitsluitend en alleen voor de mensen in deze tijd en ook in de toekomst door Mij naar deze wereld wordt gebracht en hun wordt gegeven.'

[3] Daarop zei de Romein: 'O Heer en Meester, ik zie nu heel duidelijk in dat op deze aarde ter wille van de mensen alles juist zo moet zijn en bestaan zoals het nu is en bestaat. Maar als ik eraan denk dat men alleen door het geloof in U en door naar Uw leer te handelen het ware, eeuwige leven van zijn ziel kan verwerven, en dat om die reden miljarden mensen die nog heel lang mets over U en Uw leer zullen horen, zeker schade aan hun ziel zullen lijden, wordt het mij angstig te moede, en alleen vanuit dat gezichtspunt heb ik een zo snel mogelijke verbreiding van Uw leer gewenst!'

[4] Ik zei: 'Een dergelijke wens op zichzelf doet jouw hart echt en waarachtig eer aan en is voor Mijn hart een ware vreugde! Het is waar dat alleen Ik de deur ben naar het eeuwige leven van de ziel van ieder mens; wie in Mij gelooft en overeenkomstig Mijn leer leeft en handelt, ontvangt het eeuwige leven.

[5] Gisteren op de berg heb je toch de ziel van je vader en de zielen van ver­schillende bekenden van je gezien en zelfs gesproken, en je hebt ook het zin­loze bestaan van heel veel zielen aan gene zijde gezien. Ik zeg je dat door Mijn talloze engelen ook aan hen het evangelie verkondigd wordt. Degenen die daar naar luisteren, het aannemen en zich ernaar richten, zullen ook de zaligheid bereiken, maar niet zo gemakkelijk en snel als op deze aarde, waar de mens veel en dikwijls heel zware strijd heeft te leveren met de wereld, met zijn vlees en met nog heel veel andere dingen -al is dat ook maar van korte duur -en waardoor hij alle mogelijke geduld, zelfverloochening, zachtmoe­digheid en deemoed leert.

[6] Wees daarom voor niemand in de wereld aan gene zijde al te zeer bezorgd; want Gods liefde, wijsheid en grote ontferming heersen overal, ook in de grote wereld aan gene zijde. Zij die ze grijpen en zich ernaar zullen voegen en richten, zullen niet verloren gaan; maar voor degenen die dat hier en ook aan gene zijde niet zullen doen geldt de stelregel dat hem, die het kwade dat hem schaadt zelfwil, geen onrecht geschiedt. Ben je tevreden met deze heel duidelijke verklaring van Mij, vriend?'

[7] De Romein zei: 'Ja, Heer en Meester, met deze verklaring ben ik nu vol­komen tevreden; want hij voldoet aan alle eisen van het gemoed van een ver­standig mens en is vol ware troost voor onze zielen. U zij daarom al onze lief­de, eer en lofprijzing nu en in alle eeuwigheid!'

[8] Daarmee was onze Romein dan ook volkomen tevreden, en hij stelde daarna weinig vragen van dien aard meer aan Mij.

 

3 De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden

 

[1] Daarop kwam er een dienaar van Marcus naar ons toe, en wel met een boodschap voor de Romein namens verschillende van zijn vrienden in het grote kuuroord, die daar belangstellend naar hem waren begonnen te infor­meren, omdat hij, terwijl hij naar hun mening nog niet genezen was, te lang buiten het kuuroord was gebleven.

[2] Hierop vroeg de Romein aan Mij wat hij nu moest doen; want hij wilde Mij niet bekend maken bij de andere gasten in het kuuroord.

[3] Maar Ik zei tegen hem: 'Met jouw vrienden en bekenden kun je wel in vertrouwen over Mij praten en vertellen hoe je in lichamelijk opzicht gezond bent geworden.

[4] Als ze geloven, zal het met hen ook beter gaan; maar als ze niet helemaal geloven, zal het ook niet beter met hen gaan. Als ze Mijzelf wensen te zien en te spreken, probeer ze daar dan van af te brengen, waarin de dienaar van Marcus je wel zal steunen. Willen ze Mij ondanks dat alles nog steeds spreken, laat. hen dan hierheen komen; maar zeg niets over Mij waar de Joden Farizeeën en andere priesters bij zijn!    

[5] En nu kun je wel met de dienaar naar het kuuroord gaan, opdat jouw lange afwezigheid de gasten niet al te erg opvalt.'

[6] Na deze woorden van Mij stond de Romein op en ging, vergezeld van de dienaar, naar het kuuroord.

[7] Daar aangekomen, zagen zijn vrienden en bekenden hem onmiddellijk, stormden op hem toe en bestookten hem met duizend vragen.

[8] Maar hij (de genezen Romein) zei: 'Geef me toch even tijd, en kijk eerst eens wat aandachtiger naar mij, en zeg mij dan hoe jullie mij vinden'’

[9] Hierop keken allen heel oplettend naar hem, en een Romein ook uit Tyrus afkomstig, zei: 'Maar bij Zeus,jij lijkt wel kerngezond te zijn! Hoe ben jij daar buiten zo volledig gezond geworden, terwijl jouw gezondheidstoe­stand gisteren. toch in geen enkelopzicht aanleiding gaf zo'n spoedige en vol­komen genezing te verwachten?

[10] Heb je in het huis van Marcus soms een betere arts gevonden dan de drie artsen in het kuuroord, of een nieuwe, misschien nog geheim gehouden geneeskrachtige bron? Vertel het ons uitvoerig, opdat wij ook naar buiten kunnen gaan en net als jij ons heil vinden!'

[11] Hierop vertelde de Romein hun alles wat hij had gehoord, gezien en meegemaakt.

[12] Toen zijn vrienden dat allemaal hoorden,.haalden ze hun schouders op. En één  van hen zei: Vriend, dat zijn dingen die bijna nog moeilijker te gelo­ven zijn dan de dingen van onze mythische afgoden!

[13] Ik heb uit de mond van betrouwbare getuigen al heel veel gehoord over de uitzonderlijke daden en werken van jouw nieuwe God, die echter toch net als wij allemaal uit een vrouw geboren en een mens van vlees en bloed is en evengoed als wij. allemaal zal sterven; maar ik kon niet anders dan mijn oude overtuiging, die Ik uit de boeken over al die vele grote, beroemde mensen heb verkregen, ook bij deze Godmens van jou weer opnieuw bevestigd te zien.

[14] Het vergoddelijken van een groot en op het een of andere vakgebied beroemd mens is al zo oeroud, dat men de oorsprong ervan niet meer kan vaststellen, en het is bij ons al van oudsher spreekwoordelijk geworden dat er geen grote, beroemd.e man bestaat zonder goddelijke inspiratie. En ook voor jouw nieuwe God, die naar men zegt een Galileeër is, geldt vast en zeker pre­cies hetzelfde.

[15] Hij is een mens met ongetwijfeld uitzonderlijke talenten en vermogens, die hij in een of andere vanouds beroemde school ontwikkeld heeft en nu presteert hij fabelachtige dingen die voor ons leken wonderbaarlijk zijn, en daarvoor komt hem ook alle eer toe; maar dat hij zich daarom tegenover ons mensen, evenals de wijzen uit de oude oertijd, als een god presenteert, dat gaat te ver, dat zal iemand met natuurlijk gezond verstand nooit helemaal goedkeuren. Ik zou mij heel graag door hem laten genezen en hem daarvoor ook de gewenste beloning geven; maar dat ik hem voor die genezing direct als de ene, enig ware God moet aannemen en vereren, dat gaat er bij mij niet in, vriend, ondanks zijn leer, die werkelijk heel zuiver is.

[16] Wie datgene wat je ons hier over hem hebt verteld als vaststaande waar­heid kan geloven, goed, laat die het geloven en in dat geloof van hem zo gelukkig mogelijk leven en sterven; wat mij aangaat zal ik dat geluk waar­schijnlijk nooit met hem delen!'

[17] De Romeinse rechter zei: 'Jullie zijn toch allemaal net als ik wakkere mannen met veel ervaring, en zouden voor de waarheid aller waarheden dus welontvankelijker kunnen zijn dan jullie nu zijn!

[18] Overal geloven de mensen in één of ook verscheidene goddelijke wezens; maar geen mens kan naar volle waarheid beweren dat hij ooit zo'n goddelijk wezen onder de mensen aan het werk heeft gezien en daarbij zelf op onbedrieglijke wijze heeft ervaren wat ik hier heb meegemaakt.’

[19] Als jullie nu niet van mij kunnen geloven dat een mens, aan wie alle krachten en elementen gehoorzamen en aan wie op wonderbaarlijke wijze de genieën uit de hemelen ten dienste staan, een God is en dat ook onfeilbaar moet zijn, dan begrijp ik nu pas goed hoe moeilijk Zijn zuiver goddelijke leer bij de mensen van de aarde ingang zal vinden.

[20] Hebben jullie soms ooit een nog echtere God gezien, dat jullie nu kun­nen beoordelen of Hij, van wie ik tot in details heb verteld wat Hijzelf alle­maal zegt en doet, een echte God is of niet? Kortom, jullie kunnen nu gelo­ven wat jullie willen - maar ik zal mijn leven lang bij mijn geloof blijven en zal daarvoor het eeuwige leven van mijn ziel ontvangen, en wel des te werke­lijker omdat ik het nu diep in mijzelf voel en het in de toekomst nog duide­lijker in mijzelf zal voelen.

[21] Wie zal en kan er eerder een ware God zijn: een verzonnen god, waarvan wij er helaas ontelbare hebben, die allemaal dood zijn en van wie wij mensen nog nooit een wonderbaarlijke werking hebben ondergaan, of een levend mens, voor wiens almachtige woord en wil alle krachten van de hemelen en van deze aarde zich totaal gehoorzaam buigen?

[22] Ik denk dat zo iemand de God is, van wie alle Joodse en ons niet onbe­kende wijzen hebben voorspeld dat Hij in deze tijd in vlees en bloed als de Heer naar de mensen van deze aarde toe zal komen en hun zal teruggeven wat ze door hun traagheid, liefde voor de wereld en heerszucht hebben ver­loren.

[23] En nu is deze Godmens er, en Hij leert en werkt volkomen in overeen­stemming met de oude beloften. Waarom zou ik eigenlijk ter wille van jullie niet tot het grootste heil van mijn leven geloven, wat jullie om zeer opper­vlakkige redenen niet kunnen geloven? Ik beklaag werkelijk iedereen wiens geloofsogen nu niet te openen zijn.'

[24] Na deze woorden van de rechter wisten de anderen niet wat ze daar tegenin moesten brengen; want hij was door Mij in zijn hart verlicht en legde hun steeds de meest gefundeerde bewijzen voor,

[25] Pas de derde dag lukte het hem om hen gelovig te maken, waarna hij hen dan ook 's middags naar Mij toe bracht, en Ik hen ook heb genezen. Daarop raakten ze vervuld van geloof en prezen de moeite die de rechter had gedaan, omdat hij ook hen tot het grootste levensheil had gebracht. Ze bleven samen met de rechter de hele vierde dag nog bij Mij en lieten zich in alles onder­richten, waarbij onze Rafaël weer heel veel te doen had.

[26] De vijfde dag reisden ze 's morgens na het ochtendmaal vol dankbaarheid en geloof en met een volkomen gezond lichaam terug naar hun families; sommigen naar Tyrus en anderen naar Sidon.

 

4 Rafaël redt Perzen en Indiërs

 

[1] Tijdens de vijf dagen, die Ik samen met de nu bekende en volledig bekeer­de Romeinen bij Marcus doorbracht, gebeurde er niets wat bijzonder van belang was. We maakten kleine tochten in de omgeving, hier en daar genas Ik een zieke, en de tweede dag had Marcus op Mijn woord een grote visvangst ondernomen en een meer dan rijke vangst gedaan.

[2] De zesde dag naderde vroeg in de ochtend een schip het kuuroord. Zoals gewoonlijk waren wij voor het ochtendmaal aan de oever van het meer bij elkaar en keken naar de uiteenlopende ochtendtaferelen en verschijnselen; Rafaël verklaarde die aan de leerlingen en aan Kisjonah en Philopold, die nog aanwezig waren, waar allen behalve Judas Iskariot een meer dan grote vreug­de aan beleefden.

[3] Het schip dat de oever naderde had Perzen en zelfs enkele Indiërs aan boord, en het had met behoorlijk hoge golven te kampen. De schippers waren Gadarenen en kenden onze oever vol klippen; daarom laveerden ze ook tweehonderd passen van de oever heen en weer, om te zien waar en hoe ze de oever met minder gevaar konden naderen. Maar omdat de tamelijk hevige ochtendwind niet minder werd, gaven de schippers signalen naar de oever dat ze in nood waren en hulp nodig hadden.

[4] Nu vroeg Marcus Mij wat er gedaan kon worden, als Ik om de een of andere reden geen wonder wilde doen.

[5] Ik zei: 'Die Perzen en Indiërs kunnen zich met hun dieren en toverspul­len best wel even bang laten maken door de golven, totdat wij klaar zijn met het ochtendmaal; als we dan weer naar de oever terugkeren, zal wel duidelijk worden hoe het schip geholpen kan worden.'

[6], Daarmee was Marcus tevreden, en vervolgens begaven wij ons direct naar huls, naar het welbereide ochtendmaal.

[7] Na een uur gingen we allemaal weer naar de oever en troffen daar het schip in dezelfde nood en moeilijkheden aan. Nu pas gaf Ik Rafaël een wenk om het schip naar de oever te brengen. Om bij de aankomenden niet op te vallen klom hij nu in een roeiboot en roeide snel naar het grote schip.

[8] Toen hij daar aankwam vroegen de schippers hem, heel verbaasd over zijn moed: 'Wat wil jij, zwakke jongen, hier eigenlijk? Ben je ons te hulp gekomen? Daar zullen we niet veel aan hebben, want je hebt niet eens een touw of een haak in je boot! Waarmee wil jij ons sterke, grote schip aanjouw lichte roeiboot vastmaken en ons dan helpen het via veilig diep water naar de oever te brengen?'

[9] Rafaël zei met luide stem: 'Laat dat maar aan mij over! Als jullie willen en je aan mij toevertrouwen, kan en zal ik jullie wel helpen; maar als jullie den­ken dat ik daar te zwak voor ben, laat je dan bij deze sterke golfslag door iemand anders helpen!'

[10] Een schipper zei: 'Laat ons dan zien watje kunt en hoe sterk je bent, en welonmiddellijk, nu we je het vragen; want anders moeten we weldra ver­gaan!'

[11] Nu greep Rafaël een van het grote schip uitstekende balk en trok het pijlsnel naar de oever; en omdat hij zodoende, maar ook door zijn wil, een grote massa water in zekere zin naar de oever duwde, raakte de bodem van het schip de ondiepe grond niet en leed derhalve ook geen schade.

[12] De schippers en reizigers verbaasden zich buitengewoon over de voor hen volkomen onbegrijpelijke kracht van de jongeman, die zo speels met de macht van de elementen omging, alsof hij met een aan een grashalm hangen­de dauwdruppel en een heel zacht ochtendbriesje te maken had, in plaats van met het meer en de harde wind.

[13] Toen de schippers zich nu op de rustige en veilige oever bevonden, pre­zen ze de moed en de goede wil van de jongeman en heel in het bijzonder zijn uitzonderlijke kracht en handigheid bij het gebruik ervan, die voor hen allemaal aan het echt wonderbaarlijke grensde, en ze vroegen hem hoeveel ze hem als beloning daarvoor moesten geven.

[14] Rafaël zei: 'Ik persoonlijk heb jullie beloning niet nodig. Maar als jullie iemand tegenkomen die nog armer is dan jullie zelfvoor het merendeel zijn, bewijs hem dan liefde en barmhartigheid!'

[15] Dat deed hen allemaal versteld staan, en zelfs de vreemdelingen zeiden: 'Werkelijk, dat is een buitengewone jongeman!'

[16] Dit voorval had groot opzien gebaard, en alle dienaren van Marcus kwa­men naar de oever om te zien wat er weer voor groots en ongehoords was gebeurd.

[17] Toen de zaak hun nader werd uitgelegd, zeiden ze allemaal: 'Ja,ja, als de hemel en de aarde zich door de Heer verenigen, worden wonderen al bijna heel natuurlijke verschijnselen; maar als de Heer eenmaal weer terug zal gaan naar achter alle sterren, zal er weer een groot gebrek zijn aan dergelijke groot­se en buitengewone gebeurtenissen onder de mensen op de aarde!'

[18] Daarop begonnen de reizigers hun bagage aan land te brengen, en ze informeerden hoe ze hun reis over land tot aan de grote zee konden voort­zetten. Dat werd hun ook uitgelegd, en onze Rafaël nam het op Mijn aan­wijzing op zich om hen verder te brengen, zonder dat hij de reizigers ook maar in het minst verraadde dat hij meer was dan een gewoon aards mens. Wel deelde hij daarna in Tyrus de reizigers mee in wiens nabijheid ze zich hadden bevonden, daar waar hij hen op wonderbaarlijke wijze had gered.

[19] Toen de reizigers dat hadden gehoord, wilden ze weer omkeren om Mij persoonlijk te leren kennen, en ze boden Rafaël daar grote sommen geld voor. Maar toen verdween Rafaël heel plotseling uit hun gezicht en bevond hij zich weer bij ons.

 

5 De reis van de Heer naar Genezareth

 

[1] Het was nu echter al de achtste dag die Ik met Mijn leerlingen bij Marcus in rust had doorgebracht; en Marcus en ook de leerlingen vroegen Mij waar­om Ik deze dagen in nagenoeg volkomen rust had doorgebracht, wat ze bij Mij nog niet hadden meegemaakt.

[2] Ik zei: 'We hebben nu bijna tweeënhalfjaar dag aan dag zonder onderbre­king gewerkt, en Mijn leer is al wijd en zijd verbreid; daarom was het nu ook eens een keer tijd dat wij hier een echte sabbatsrust hielden, en bovendien hebben jullie tijd gekregen om veel dingen op te schrijven.

[3] Maar van nu af aan zal het afgelopen zijn met de rust.Wij zullen nu echt in de tIjd van de grote stormen komen, en binnen nauwelijks een halfjaar zal wel de grootste storm komen; die zal de Herder doden, en vele schapen van Zijn kudde zullen verstrooid raken in de wereld en zullen van het ene einde van de wereld tot het andere omwille van Mijn naam vervolgd worden! Pas als dat gebeurt, zullen jullie geheel en al inzien en te weten komen waarom Ik hier nu een paar dagen heb gerust.'

[4] Deze woorden van Mij hadden allen treurig gestemd, en ook Maria zei: 'Heer, U is alle macht gegeven, ook over satan; laat die stormen niet over Uw hoofd komen!’

[5] Ik zei: 'Dat zijn dingen die Ik alleen begrijp; zeg er verder dus niets meer over! Want de dood en het gericht van de wereld en haar materie moeten voor eeuwig overwonnen worden!'

[6] Daarna zei niemand meer iets. En omdat Ik dit na het middagmaal aan tafel had gezegd, wilde Marcus nog meer wijn laten brengen om Mij vrolijker te stemmen.

[7] Maar Ik zei: 'Vriend, laat dat maar; we hebben allemaal genoeg!

[8] Laat echter een goed schip in orde maken, want over een uur moet Ik naar Ebal* (* De waard van een herberg in Genezareth, waar de Heer al eerder was geweest. Zie deel 2, hfdst. 103-154.) in Genezareth! Wie Mij daarheen wil vergezellen kan dat doen. Mijn leerlingen kunnen Mij vergezellen samen met Kisjonah, die evenals Maria en Philopold met Mij mee moet komen naar Genezareth.'

[9] Na deze woorden stonden allen op, en binnen een uur voeren wij al naar Genezareth. De tocht over het Meer van Galilea duurde ongeveer drie uur, en toen bereikten wij de behoorlijk grote inham van Genezareth, die wij reeds kennen en die ook de naam 'Meer van Genezareth' droeg.

[10] Toen we deze inham bereikten troffen we daar de vissers van Ebal, die juist bezig waren met het vangen van vis voor onze Ebal, maar sinds de vroe­ge ochtend vanwege het nog steeds flink golvende water nog maar heel wei­nig vis hadden gevangen.

[11] Toen onze schepen bij hen in de buurt kwamen hielden wij een beetje in, en Ik vroeg aan de vissers of ze soms al een rijke vangst hadden gedaan.

[12] De vissers antwoordden: 'Vriend, het gaat heel slecht met ons werk vandaag! ' Het meer is al een paar dagen erg onrustig, en dan ziet het er met ons werk altijd slecht en schraal uit. De visbewaarplaatsen van onze heer zijn al leeg, en hij moet nu al vissen uit andere plaatsen laten brengen om de steeds vele gasten enigszins tevreden te kunnen stellen. Als jullie soms naar Genezareth reizen, zullen jullie met vissen heel karig bediend worden.'

[13] Ik zei: 'Gooi jullie netten nu nog een keer in het water, dan zullen jullie tevreden zijn met de vangst!'

[14] Toen Ik dat tegen de vissers had gezegd, herkenden verschillende van hen Mij en zeiden: 'Heilons, en U zij alle lof en eer! O Heer en Meester, ver­geef ons onze blindheid; want wij hadden U op het eerste gezicht wel moe­ten herkennen, omdat U een jaar geleden ons dorp immers ook al met Uw heilige aanwezigheid hebt gezegend! Ja, op Uw bekende, almachtige woord zullen wij vast en zeker een rijke vangst doen, en Ebal en zijn hele huis zullen direct zien wie hier de grote vismeester was!'

[15] Daarop wierpen ze hun netten in het meer en vingen zoveel van de beste vissen, dat ze die nauwelijks in hun schepen en roeiboten kwijt konden.

[16] Toen ze klaar waren met dat werk, ontstond er een groot gejuich onder hen waarmee ze Mij prezen, en ze voeren voor ons uit naar Genezareth; daar wachtte Ebal met zijn mensen op de oever hen op, omdat hij sterk hoopte op een rijke vangst, aangezien hij veel gasten had. En deze ochtend hoopte hij des te zekerder op een rijke vangst, omdat zijn dochter Jarah een voorspellen­de droom had gehad, waarin ze Mij met Mijn leerlingen en vrienden over het water had zien aankomen, en dat de vissers daardoor ook een gezegende vangst zouden doen.

[17] Toen de vissers na een half uur bij de oever van Genezareth aankwamen en Ebal zag, wat voor rijke vangst ze hadden gedaan, zei hij direct met opge­heven handen: '0, mijn dochter, die vrome ziel, heeft een waar visioen gehad! Dat is een zegen van mijn Heer, van mijn God! Hem zij daarvoor alle lof en alle eer!’

[18] Daarna vroeg hij de vissers of ze Mij soms bij hen in de buurt op een schip of ergens op de oever hadden gezien.

[19] De schippers wezen direct naar de schepen die zich nog op enige afstand op het meer bevonden en zeiden: 'Kijk, daar komt Hij met Zijn leer­lingen en vrienden! Heilons en het hele dorp, omdat Hij ons weer bezoekt!'

[20] Toen Ebal dat had gehoord, riep hij direct zijn vrouw, zijn kinderen en zijn oude, trouwe dienaren en droeg hun op voor de tafel te zorgen; verder zei hij dat de nieuwe eetzaal goed in orde gemaakt moest worden voor Mij en voor degenen die met Mij meekwamen, en dat daar alleen diegenen mochten komen die Ik uit zou kiezen.

[21] op dit bevel van Ebal ging iedereen onmiddellijk aan het werk om uit te voeren wat hij bevolen had. Zelf stapte hij echter samen met Jarah in een klein schip en voer Mij tegemoet; toen hij en Jarah Mij vanuit de verte zagen en naast Mij Mijn moeder Maria, die ze reeds kenden, en Rafaël, Kisjonah, Philopold, Johannes, Petrus, Jacobus en de oude Marcus, die Mij ook naar Genezareth vergezelde, hieven ze van meer dan grote blijdschap hun handen in de hoogte en begroetten ons heel hartelijk met de gebruikelijke tekenen. Toen ze vlak bij ons waren, wilde er maar geen eind komen aan de liefdevol­le begroetingen. Ebal en Jarah stapten beiden bij ons in het schip en lieten het aan hun schippers over om hun schip terug te varen.

[22] Er werd heel veel gevraagd, en Ikzelf vertelde Ebal in het kort de belang­rijkste momenten van Mijn werkzaamheden na de tijd dat Ik de eerste keer van Marcus verder reisde, en hij en Jarah lieten daar hun grote vreugde over blijken.

[23] Terwijl wij zo bezig waren bereikten we de oever van Genezareth en troffen daar de vissers, die nog volop bezig waren hun vissen in de visbewaar­plaatsen te brengen.

[24] Nu pas zei Ebal tegen Mij: 'O Heer, vergeef mij; omdat ik helemaal dronken was van vreugde ben ik bijna helemaal vergeten om U direct open­lijk en luid te bedanken voor het grote geschenk van de vissen, waar ik reeds groot gebrek aan had!'

[25] Ik zei: 'Vriend Ebal, laat dat maar achterwege; want jij weet toch wel waar Ik bij de mens naar kijk en luister, en iets anders is er tussen ons niet nodig! Wees dus maar heel opgewekt en blijf voortaan zoals je tot nu toe geweest bent, dan zul je je voortaan ook in Mijn liefde, genade en vriend­schap kunnen verheugen. Maar laten we ons nu naar de nieuwe zaal begeven, waar we nog verder met elkaar zullen spreken!

 

6 De maaltijd bij Ebal

 

[1] Daarop begaven wij ons naar de zaal, en allen verbaasden zich over de omvang, de schoonheid, de netheid en het comfort van het gebouw, dat door een Griekse bouwmeester was gebouwd. Daarna gingen we aan de grote tafel zitten, waar met gemak voor ongeveer honderd gasten plaats was, en Ebal liet direct een juiste hoeveelheid brood en wijn brengen, opdat we een kleine maaltijd voorafkonden houden tot de eigenlijke hoofdmaaltijd klaargemaakt was, wat echter ook niet lang op zich liet wachten. Gehoor gevend aan de wens van Ebal namen we dan ook direct wat brood en wijn tot ons, en weldra werd het levendig in de zaal.

[2] Onze Jarah, die weer nauwelijks van Mijn zijde wilde wijken, sprak nu met Mijn moeder Maria en met Rafaël. Aan hem vroeg ze veel dingen die ze in haar dromen had gezien en gehoord, en hij legde het haar heel vriendelijk uit. En Maria was erg verbaasd over de wijsheid van Jarah en liefkoosde haar hartelijk. En Ebal, die rechts van Mij zat, informeerde naar de namen van enkele leerlingen die hij niet kende, die Ik hem ook vertelde.

[3] Toen wij zo in alle vriendelijkheid een uurtje hadden doorgebracht, brachten de andere kinderen en dienaren reeds het uitstekend klaargemaakte maal, waar wij dan ook direct aan begonnen.

[4] Toen de kinderen en dienaren van Ebal alle spijzen op tafel hadden gezet, kwamen ze naar Mij toe en groetten Mij hartelijk en dankten Mij dat Ik deze plaats nogmaals de liefde bewees om hier persoonlijk te komen. Ik legde hun de handen op en sterkte hen, waarvoor ze Mij opnieuw bedankten en daarna weer aan het werk gingen -want ze hadden deze keer veel vreemde gasten te bedienen, die hier nu ook vanwege hun gezondheid verblijf hielden. Want sinds Mijn eerste verblijf hier was het voorheen zeer ongezonde Genezareth veranderd in een kuuroord, en heel in het bijzonder de door Mij speciaal gezegende weide.

[5] Toen wij na ruim een uur het goede middagmaal hadden genuttigd, vroeg Ebal Mij wat Ik die middag zou gaan doen.

[6] Ik zei: 'Mijn vriend, er zal zich weldra een geducht werk voor ons aandie­nen, dat ons veel te doen zal geven tot de nacht valt! Jijzelf zult Mij vanwege dat volbrachte werk niet genoeg kunnen loven. Maar laten we nu nog een poosje in deze eetzaal rusten; want deze keer hoeven wij het werk dat ons wacht niet op te zoeken - het zal ons gauw genoeg vanzelf vinden!'

[7] Hierna rustten wij allemaal nog ongeveer een half uur aan tafel, en de leerlingen vroegen elkaar wat het nu weer zou zijn, dat de Heer Zelf een ‘geducht werk tot de nacht valt' noemde. Sommigen dachten dat zich waar­schijnlijk weer een ergerlijke Farizeeëngeschiedenis zou voordoen, of dat er misschien wel weer nieuw uitgezonden soldaten van Herodes op Hem loer­den of op de leerlingen van Johannes, die naar men zei de hitsige vos ook een doorn in het oog waren.

[8] Toen de leerlingen zich zo onder elkaar nog afvroegen wat dat voor een geducht werk zou zijn, dat Ik had aangekondigd, en wat het zou inhouden, kwam er een heel verlegen uitziende dienaar haastig de zaal binnen.

[9] Ebal, die de dienaar natuurlijk goed kende en wiens verlegen gezicht hem direct opviel, stond snel op, liep op hem toe en zei: 'Benjamin, mijn oude, trouwe dienaar, wat voor slecht bericht breng je mij? Want in je onrustige ogen lees ik niets goeds!’

[10] De dienaar zei: 'Ebal, mijn heer en gebieder, ik heb niet de indruk dat er iets ergs in aantocht is, maar noch voor jou noch voor de aanwezige gasten zal het echt aangenaam zijn. Je kent de nieuwe Romeinse commandant wel, die pas enkele weken geleden uit de omgeving van Bethlehem hiernaartoe overgeplaatst is. Hij is hier dus een nieuwe bezem en wil om zijn aanzien te vergroten buitengewoon schoon vegen. Hij heeft via zijn alziende spionnen en oplettende wachters gehoord over de aankomst van dit hoge gezelschap, en is van mening dat hem direct bij aankomst van dit gezelschap gemeld had moeten worden wie er allemaal aangekomen zijn, waarvandaan, waarom en waarheen men verder zal reizen, en of iedereen voor zich of één persoon voor allemaal zich kan legitimeren.

[11] Welnu, die melding is bij deze gelegenheid vast achterwege gebleven vanwege de grote, algemene vreugde over de komst van de Heiland, naar wie wij allemaal al lange tijd vurig verlangd hebben, en daarom is nu bij de trotse Romeinen direct al de hel losgebarsten. Hij wacht buiten op je en wil met je spreken.'

[12] Toen Ebal dat uit de mond van de oude dienaar Benjamin had gehoord, raakte hij flink geërgerd en zei: 'Nee, het is in deze wereld toch raar dat er zelfs voor de meest eerlijke en ootmoedige mensen nooit een geheel zalige dag kan bestaan waarop niet zo'n echt slechte wereldse demon iemand zijn toch al van zorgen vervulde leven wil vergallen!’

[13] Ik zei: 'Vriend, laat je ergernis daarover varen! Als deze wereld niet door God tot een oefenplaats voor het leven bestemd zou zijn, waar ieder mens zich tot aan zijn volledige geestelijke wedergeboorte voortdurend moet oefe­nen in alle geduld, zachtmoedigheid, deemoed en liefde via de weg van uiter­ste zelfverloochening, dan zou Ikzelf niet naar jullie toe zijn gekomen om jul­lie in alles met het beste en meest levensechte voorbeeld voor te gaan. Als de mensen van deze aarde voor eeuwig kinderen van God willen worden op de manier zoals je hier in Rafaël, die jij goed kent, een voorbeeld kunt zien, dan moeten ze zich in dit slechts kort durende proefleven met alle geduld en overgave aan de wil van de alwijzeVader ook de middelen laten welgevallen, die door God vastgesteld zijn om dat hoogste levensdoel te bereiken.

[14] Ga daarom maar naar buiten en onderhandel met de Romeinse com­mandant, opdatjij de eerste bent die zich overtuigt van het geduchte werk dat ons vandaag te wachten staat tot de nacht valt!’

[15] Ebal zei: 'In Uw naam, o Heer en Meester; ik zal direct wel merken wat er allemaal uit voortkomt! ,

[16] Hierop begaf hij zich onmiddellijk naar buiten naar de commandant, die reeds met echt Romeins ongeduld met verschillende ondergeschikten op hem wachtte.

 

7 De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd

 

[1] Toen Ebal voor de commandant stond, snauwde deze hem direct met van woede gloeiende ogen toe (de commandant): 'Is dat bij jou de manier waarop mijn bevelen hier in acht worden genomen, en weet je nog niet wat degene te wachten staat, die de wetten van Rome niet in acht neemt?! Waarom heb je deze keer achterwege gelaten onmiddellijk bij mij aangifte te doen van de aankomst van een aanzienlijk aantal vreemdelingen, opdat ik mij er via deze dienaren van mij van had kunnen overtuigen of de aangekomenen hier al dan niet voor een bepaalde tijd opgenomen kunnen en mogen wor­den?

[2] Hierop zei Ebal: 'Gestrenge heer en gebieder, sinds u hier uw wetten toe­past met een gestrengheid die wij, bewoners van deze stad, niet gewend zijn, heb ik nog nooit een berisping van u gekregen vanwege het niet tegemoet komen aan uw wil. Ook deze keer heb ik niet uit onwil tegen uw steeds moeilijker te verdragen verordeningen achterwege gelaten aangifte te doen van de komst van mensen, die geen vreemde gasten, maar mijn sinds lang bekende en oprecht beste vrienden zijn; maar alleen vanwege mijn grote vreugde over hun komst ben ik puur vergeten mijn plicht na te komen, waar ik mij nu goed van bewust ben, en ik denk dat ik niet tevergeefs een verzoek tot u richt, als ik u voor deze ene keer om genadige toegevendheid smeek.'

[3] De commandant zei: 'De wet kent geen mededogen of toegevendheid! Je hebt mijn wet overtreden –ofwel omdat je het vergeten bent of uit onwil, wat bij mij hetzelfde is – en je bent derhalve ook zonder meer strafbaar. Enkel en alleen omdat je een voorname en in aanzien staande burger van deze stad bent, zal ik de strafniet in een lichamelijke, maar in een aanzienlijke geldstraf omzetten; en als je niet aan mijn gerechtvaardigde eis voldoet, laat ik je kin­deren als gijzelaars gevangen nemen, en je zult hen niet weer in je bezit krij­gen, zolang je mij het verlangde bedrag niet tot op de laatste stater betaald zult hebben! De straf bedraagt duizend pond goud en tienduizend pond zilver, en moet binnen drie uur aan mij betaald worden! Je weet nu watje te doen staat, en met jou ben ik klaar. En nu richt ik mijn ambtsuitoefening op jouw aan­gekomen vrienden, dus breng mij nu onmiddellijk naar je nieuwe zaal!'

[4] Ebal werd heel kleinmoedig door de meedogenloze en onredelijke straf in geld, waarvan hij bij lange na niet de verlangde hoeveelheid bezat, maar tege­lijk vertrouwde hij intens op Mij; hij vertrouwde erop dat Ik hem zeker zou helpen, en bracht met dat vertrouwen de commandant en zijn duistere hand­langers dan ook direct naar ons toe in de zaal, die de commandant ook aan de buitenkant goed door zijn soldaten liet bewaken.

[5] Wij zaten nog heel opgewekt aan de grote tafel, toen de Romein met een werkelijk van woede gloeiend heerszuchtig gezicht en met grote barsheid en arrogantie de zaal binnenstapte en direct heel fel aan ons vroeg: 'Is ieder van jullie zijn eigen heer, of is er één heer voor allen, zoals dat vaak bij reizigers voorkomt?'

[6] Ik z.ei: 'Ik ben voor allemaal de ware, enige Heer! Wat wil je nog meer van ons, bulten de onmenselijke geldstraf die je voor onze dierbare vriend Ebal hebt uitgesproken, maar die op geen enkele Romeinse wet gebaseerd is? Wil je ons soms ook dergelijke straffen opleggen?'

[7] De commandant zei: 'Degenen over wie jij de heer bent, zijn vrij van straf; maar jij, die weinig respect voor mij lijkt te hebben, omdat je een kwa­lijk oordeel over mijn strafmaat hebt uitgesproken, zult mij binnen drie uur hetzelfde bedrag overhandigen datje voor je vriend Ebal te onmenselijk vond en waarvan Je meent dat het op geen enkele Romeinse wet gebaseerd is! Ik zal jullie Joden wel eens laten zien en begrijpen dat de wetten van Rome wel degelijk gefundeerd zijn! Ik heb gesproken, en jullie weten wat je te doen staat! ,

[8] Ik zei: 'Maar wat, als wij aan jouw zeer ongerechtvaardigde eis ten eerste met tegemoet kunnen komen en ten tweede ook niet zullen komen? Want waar staat geschreven dat een Romeins commandant het onvoorwaardelijke recht heeft om in een bevriend land op dezelfde manier afpersingen te plegen als in vijandelijke landen?

[9] Laat Mij jouw volmacht eens zien, die van de keizer zelf of van zijn opperstadhouder Cyrenius uitgaat! Als je niet zo'n volmacht hebt, zul je met Iemand te doen krijgen die voor je ogen de allerhoogste volmacht in Zichzelf draagt; en als Ik die niet zou hebben, zou Ik niet zo tegen je spreken!

[10]. Je bent hier nu wel een trotse, harde en bijna niet meer te verdragen gebieder, maar toch staan er nog anderen bovenjou, bij wie degenen die door jou al te onmenselijk worden onderdrukt, stellig meer rechtvaardigheid zullen vinden dan bij jou. Toon Mij dus je instructies van de keizer zelf of van de opperstadhouder, anders zal Ik je Mijn volmacht tonen!'

[11] Deze ernstige woorden van Mij deden de commandant versteld staan, en na een poosje nagedacht te hebben zei hij (de commandant): 'Een geschre­ven. volmacht heb ik niet, omdat geen enkele Romeinse commandant in mijn positie die nodig heeft; maar iedereen staat onder de eed van trouw aan de keizer en het uitsluitende welzijn van Rome. Als ik bij mijn handelen die twee punten.in het oog houd, kan niemand mij vanwege mijn strengheid ter verantwoording roepen! Waar heb jij dan wel jouw allerhoogste volmacht?'

[12] Ik zei: 'Verlang die maar niet voortijdig te leren kennen!'

[13] De commandant zei:'Denk je soms dat een Romein een angstige haas is, die direct voor een sluwe Joodse vos op de vlucht slaat? O nee, een Romein is als een leeuw, die zonder enige angst of vrees op alle dieren jacht maakt!’

[14] Hierop gaf hij aan een van zijn dienaren een wenk, en deze opende de deur, waardoor onmiddellijk dertig tot de tanden gewapende soldaten naar binnen drongen.

[15] Toen deze zich in een bepaalde orde rond onze tafel opstelden, zei de commandant met een zeer heerszuchtige stem: 'Kijk, buitengewoon gevol­machtigde Jood, dat is mijn effectieve volmacht, die jullie net zo lang gevan­gen zal houden tot jullie aan mijn eis zullen voldoen! Ken je die volmacht?'

[16] Ik zei: 'Ja, Mijn trotse en tot nu toe nog zeer blinde Romein met je handlangers en soldaten, die volmacht ken Ik al sinds lange tijd; maar deze keer zal die je niet baten! Want omdat je Mij nu de volle scherpte van je tan­den hebt getoond, zal Ik jou ook Mijn alomvattende volmacht tonen -maar slechts zoveel als een zonnestofje ervan; dan zal je daardoor helemaal duidelijk worden dat niet jij Mijn heer, maar alleen Ik voor altijd jouw Heer zal zijn en blijven!

[17] Kijk, de ruimte van deze zaal is hoog en wijd; het plafond is ruim zeven manslengten hoog, en hij is ongeveer twintig manslengten lang en twaalf breed! Nu wil Ik dat jullie door Mijn alomvattende volmacht samen met jul­lie scherpe wapens halverwege de hoogte van deze zaal vrij in de lucht zullen zweven, en dan zullen we zien wat jullie scherpe en leeuwachtige volmacht jullie zal baten; en totdat je helemaal zult afzien van je onrechtvaardige eis aan Ebal en Mij, zal je voet geen vaste grond raken. Het geschiede zoals Ik nu heb gezegd!’

 

8 Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen

 

[1] Ik had dat nog nauwelijks gezegd, of ze zweefden allemaal al op de voor­af bepaalde hoogte in de lucht van de zaal, en omdat ieder van hen elk vast steunpunt en daarmee ook zijn evenwicht kwijtraakte, hingen de meesten vanwege hun heftig spartelende bewegingen op hun kop in de lucht; en een wind, die door de hoge vensters van de zaal wervelde, dreef hen van de ene wand van de zaal naar de andere, en geen van allen konden elkaar ook maar enige hulp bieden. Sommigen probeerden hun wapens naar ons te gooien; maar ook die bleven in de lucht hangen.

[2] Toen de commandant zich samen met zijn helpers bijna een half uur lang in die voor hem ongehoorde positie had bevonden, vroeg Ik hem: 'Hoe denk je nu over Mijn algehele volmacht? Vind je niet dat de leeuw van Juda mach­tiger is dan jouw scherpe Romeinse volmacht, die jij ook een leeuw noem­de, die jacht maakt op alle dieren en niet zoals een haas direct voor een sluwe Joodse vos op de vlucht slaat?'

[3] Daarop schreeuwde de commandant vanuit de lucht naar Mij:'Ik smeek je, hoofd van alle magiërs of halve of hele god, bevrijd ons uit deze uiterst onverdraaglijke toestand, dan zal ik helemaal afzien van de uitgesproken straf; want ik zie nu maar al te duidelijk in, dat alle macht van zelfs het grootste rijk op aarde geen wedstrijd met jou kan aangaan! Bevrijd mij uit deze bekla­genswaardige toestand, dan zal ik niet alleen de straf die ik jullie heb opgelegd helemaal kwijtschelden, maar me ook verder niet meer in het minst om jullie bekommeren en over deze kwestie zwijgen als een Egyptische piramide, en jullie kunnen in deze stad blijven zolang jullie willen en ik zal niemand van jullie dwingen deze plaats te verlaten!'

[4] Ik zei: 'Luister eens, Ik doorzie je hart en zie datje het met je beloften nog niet helemaal ernstig meent; maar aangezien Ik Mijn macht zeker beter ken dan jij de jouwe, zal Ik je bede dan ook verhoren; laat de aardbodem dus weer een vast steunpunt voor je voeten worden!'

[5] Toen Ik dat had gezegd, kwamen allen rechtop te staan in de lucht en daalden toen heel kalmpjes weer naar de aardbodem, die hier tevens de vloer van de zaal vormde.

[6] Toen ze weer vaste voet hadden gekregen, stuurde de commandant zijn soldaten direct weg en gaf ook de wachten, die buiten om de zaal heen ston­den, het bevel om zich naar hun woonhutten en kampementen te begeven, wat ook onmiddellijk gebeurde. Zelf bleef hij echter met twee van zijn hoog­ste onderaanvoerders bij ons in de zaal, ging aan een kleine bijtafel zitten en liet zich brood en wijn geven, en nu zei hij tegen Ebal (de commandant): 'Dat kunnen jij en die almachtige ons voor de volledige kwijtschelding wel toestaan! Had je mij buiten iets gezegd over de macht van deze zeer uitzon­derlijke mens, dan zou ik vast en zeker meer menselijke eisen aan je hebben gesteld! Maar wie had ook kunnen vermoeden dat zich onder deze mensen, die volgens jou je oude vrienden zijn, een aan de goden gelijke almachtige magiër bevindt?

[7] Bij ons Romeinen geldt dat als iets wat zich midden in een hevige strijd als een wenk van de goden voordoet, en dan is de strijd volledig afgelopen.

[8] Ik heb in de lucht van jouw zaal veel angst doorstaan, waardoor ik heel zwak ben geworden, en daarom wil ik mij hier nu ook weer versterken; maar ten tweede zou ik nu tot niemands schade in goede en volle ernst nader ken­nis willen maken met die wonderman, wat hij mij wel waardig zal achten, aangezien ik hem op geen enkele manier meer dreigend in de weg zal staan. Laat mij en ook mijn twee dienaren nu derhalve zeer goede wijn en wat brood en zout brengen! ,

[9] Ebal liet dat direct gebeuren, en de drie werden uitstekend verzorgd en aten en dronken. Toen ze zich bij de wijn enigszins hersteld hadden van hun angst en vrees voor Mij, begonnen ze ook harder en moediger te praten, en de commandant wilde al verschillende keren van zijn stoel opstaan en naar Mij toegaan om een gesprek met Mij te beginnen; maar zijn twee dienaren raadden hem dat af, omdat het volgens hen niet raadzaam was zich met grote magiërs in een gesprek te begeven, voordat die dat zelf wensten. Zodoende bleef de commandant nog rustig en liet zich nog meer wijn brengen.

 

9 Over de opstanding van het vlees

 

[1] Aangezien het nu al zo tegen het einde van de dag begon te lopen en wij al geruime tijd met allerlei nuttige gesprekken aan tafel hadden doorgebracht, vroegen de leerlingen Mij of het geen goed idee zou zijn om een poos naar buiten te gaan.

[2] Ik zei: 'Vandaag is het werk, waarvan het moeilijkste deelons nog te wach­ten staat, belangrijker dan de omgeving buiten, die hier in Genezareth niet veel liefelijks te bieden heeft. Wie van jullie echter naar buiten wil gaan, is daar vrij in; maar Ik blijf hier.'

[3] Toen Ik Mij zo had uitgedrukt, zeiden de leerlingen: 'Heer, waar U blijft, blijven wij ook! Want alleen bij U is het altijd goed; zonder U is er overal gericht, verderf en de starre dood.'

[4] Ik zei: 'Blijf dan, waar het Godsrijk en het eeuwige geestelijke leven ervan heerst; want Ikzelf ben de Waarheid, het Godsrijk, de Opstanding en het eeu­wige Leven. Wie in Mij gelooft zal het eeuwige Leven ontvangen, wanneer Ik hem op de jongste dag zal opwekken. In degene die in geloof en in liefde in Mij blijft, zal Ik ook blijven; en in wie Ik blijf, heeft het eeuwige leven reeds in zich en zal de dood nooit zien, voelen of smaken. Blijf dus hier bij Mij, en door jullie liefde in Mij!'

[5] Nu vroeg Ebal Mij: 'Heer en Meester, de Joden geloven voor het meren­deel in een opstanding ook van het vlees in het dal van Josafat. Toch vind ik dat enigszins merkwaardig! Want ten eerste wordt slechts het kleinste deel van hen in het dal van Josafat begraven, en ten tweede: wat zal er op die mysteri­euze jongste dag gebeuren met de lichamen van de mensen die nog nooit van een dal van Josafat hebben gehoord en derhalve op andere, ver verwijderde plaatsen zijn gestorven, die voor een deel verbrand zijn en die voor een deel misschien net als bij ons Joden direct in de aarde begraven zijn? En tenslotte, als derde: wat zal er op de jongste dag gebeuren met degenen die door de zee en andere wateren verzwolgen zijn en die door wilde dieren zijn opgegeten? Wanneer zal volgens onze tijdrekening die jongste dag komen, die de Farizeeën ons als heel verschrikkelijk beschrijven?

[6] Heer en Meester, U ziet dat deze dingen er zelfs bij het zuiverste mense­lijke verstand niet in kunnen! Slechts het meest duistere bijgeloof, dat nooit iets denkt en onderzoekt, zoals dat van de meest gewone en laagstaande Joden alsook de heidenen als zodanig, kan zulke ongerijmdheden aannemen; voor een denkend mens zijn ze echter schadelijk en ze ontnemen hem zijn geloof in een zuiver goddelijke openbaring, aan de onsterfelijkheid van de ziel na de dood van het lichaam en eveneens het geloof in een toekomstige opstanding van het vlees op die bepaalde jongste dag. - Wat moeten we daar nu van den­ken?'

[7] Ik zei: 'Op de manier zoals de Farizeeën het jullie leren, helemaal niets! Want het lichaam, dat voor een korte tijd de ziel als een naar buiten toe han­delend instrument dient, zal noch in het dal van ]Josafat noch ergens anders op deze aarde op een bepaalde jongste dag opgewekt en weer met zijn ziel ver­enigd worden in de vorm waarin het de ziel hier voor een korte tijd heeft gediend.

[8] Naar waarheid houdt de opstanding van het vlees het volgende in: onder het 'vlees' moeten de werken worden verstaan die de ziel met haar lichaam heeft verricht.

[9] Het dal van Josafat betekent de toestand van innerlijke zielenrust, als haar handelen steeds gerechtvaardigd was. Die rust, die door geen enkele wereldse liefde en begeerte en daarmee gepaard gaande hartstocht wordt verstoord en die te vergelijken is met een volkomen rustige waterspiegel, waarin je de weerspiegeling van ver verwijderde en nabije streken onvertroebeld kunt zien, is dan ook reeds het eerste begin van de ware jongste dag van de ziel, van haar opwekking door Mijn geest in haar en tegelijk ook van haar opstanding tot het eeuwige leven.

[10] In die toestand ziet de ziel dan reeds de goede vruchten van haar werken en begint zich daar steeds meer over te verheugen; en dat aanschouwen is dan de ware opstanding van het vlees.

[11] Er staat immers geschreven: een sterfelijk en vergankelijk lichaam wordt in de aarde gezaaid, en onsterfelijk en onvergankelijk zal het weer opstaan. Als je dat op je materiële lichaam betrekt, moet je natuurlijk wel helemaal het spoor bijster raken; maar als je het betrekt op de goede werken van de ziel, die haar ware lichaam zijn, dan kom je daardoor tot de waarheid. Want kijk, ieder goed werk dat een ziel met haar lichaam op deze aarde tegenover haar naas­ten heeft verricht, gaat net als alles op deze aarde voorbij en sterft reeds na de daad; want als je een hongerige hebt verzadigd, een dorstig mens gelaafd, een naakte gekleed en een gevangene bevrijd hebt, dan duurt die edele daad niet voort, maar hij duurt slechts de korte tijd van de handeling zelf! Daarna wordt hij dikwijls door jou vergeten evenals door degene aan wie je die daad hebt bewezen, en derhalve is hij ten grave gedragen en als sterfelijk en vergankelijk in het aardrijk van de vergetelheid gezaaid; maar op de ware jongste dag van de ziel, zoals Ik je die heb aangeduid, wordt die daad als eeuwigdurend door Mijn geest in de zielopgewekt, echter niet meer in de vorm van de vergan­kelijke aardse daad, maar in de vorm van de eeuwigdurende vrucht.

[12] Hoe zal die er echter uitzien? Kijk, die zal aan gene zijde voor eeuwig tot de prachtigste, van alles uitstekend en rijk voorziene woonomgeving van de ziel worden, waar ze zich in uiterste zaligheid van de ene volmaaktheid naar de andere zal verheffen!

[13] Zoals het dus hier met de werken van een ziel gesteld is, zó zullen die haar later eenmaal als woonomgeving dienen. En kijk, daaruit bestaat de ware opstanding van het vlees! Geloof dat en houd je eraan; want zo is het, en absoluut niet anders!'

[14] Ebal zei: 'Ja, dat klinkt wel totaal anders dan wat de blinde Farizeeën tegenover het volk hebben staan bazelen; ook het zuivere verstand van de mens is het er volkomen mee eens en er gaat haar een nieuw, groot licht op.

Maar van het vlees, dat de ziel hier heeft gediend, zal dus zelfs niet een zon­nestofje verenigd met de ziel aan gene zijde opstaan tot een eeuwig leven?'

[15] Ik zei: 'Niet als bestanddeel van de door Mijn geest eeuwig levende ziel, omdat die zelf puur geest wordt wat haar innerlijk betreft! Maar wat de con­touren van haar uiterlijke vorm en met name haar kleding betreft, zullen de zielen etherdeeltjes van haar aardse lichaam weer in geestelijke zuiverheid met haar verenigd worden, maar van het grove organische lichaam niets, nog geen atoom! Want de bestemming van dat lichaam is dezelfde als die van alle andere materie van de aarde -die wordt namelijk ook steeds verder in betere natuurgeesten opgelost, zoals ze ook oorspronkelijk uit veel minder zuivere en op een zeer laag niveau staande natuurgeesten wordt samengesteld.

[16] De natuurgeesten die de grove materie reeds verlaten kunnen mettertijd ook mensenzielen worden; maar meer op dit gebied zul je pas inzien, als je ziel zich in dat dal van Josafat zal bevinden. Daarom nu niets meer daarover!

[17] De commandant en zijn twee dienaren hebben nu weliswaar met grote aandacht geluisterd naar jouw vragen en de uitleg die Ik je gegeven heb, maar ze hebben er niets van begrepen; daarom zullen ze ons nu weldra met hun Griekse wijsheid lastigvallen - daarom zullen we met alle geduld en rust hun aanval op ons afwachten!’

 

10 De filosofische vragen van de commandant

 

[1] Nauwelijks had Ik dat tegen Ebal gezegd, of de commandant stond onmiddellijk op van zijn stoel en kwam met een vriendelijk gezicht naar Mij toe.Toen hij bij Mij was, zei hij: 'Grote en machtige meester op het mysteri­euze gebied van uw kunst en wetenschap, waardoor u alle geheime krachten van de natuur aan u hebt onderworpen, ik heb jullie gesprekken met gespan­nen aandacht beluisterd en daaruit afgeleid dat jullie allemaal tot die Joodse godsdienstige cultus behoren, die veel goeds, maar daarnaast heel veel slechts bevat, waaruit zich langzamerhand de vele misbruiken van jullie priesters in nog veel ergere mate ontwikkeld hebben dan bij ons heidenen, zoals wij door jullie rechtzinnigen worden genoemd.

[2] Maar hoe het ook zij, u, machtige meester, schijnt veel dieper ingewijd te zijn in jullie godsdienst dan de overigens ook heel wijze Ebal?! Alleen begrijp ik niet wat u ermee hebt willen zeggen toen u zei dat alleen u het grondbe­ginsel van alle bestaan, leven en voortbestaan bent! U zou de waarheid en het eeuwige leven zijn; wie in u gelooft en u liefheeft, zou nooit de dood zien, voelen en smaken. Evenzo zou u ook degene zijn die de zielen op de jongste dag tot het eeuwige leven zal opwekken, en nog meer van dergelijke dingen.

[3] Is dat alleen maar uw wijze manier van spreken, of bent u zelf die of dat geheimzinnige 'ik', die zichzelf aan ons mensen presenteert als de grondslag van alle zijn, leven en bestaan? Ik ben geen leek in de oude Griekse wijsheid, en u zou met mij ook wel kunnen spreken vanuit van uw wijsheid, die ik nu graag nader zou willen leren kennen!'

[4] Ik zei: 'Kom dan samen met je twee ondergeschikten aan deze tafel zitten; dan zullen we zien hoever jullie gebracht kunnen worden!'

[5] Hierop riep de commandant direct zijn twee ondergeschikten naar onze tafel.

[6] Toen deze bij ons waren, zei Ik tegen de commandant: 'Zeg nu eerlijk wat je van Mij wilt weten! Maar spreek niet over hetgeen Ik zojuist met vriend Ebal heb besproken; want jouw verstand vat dat niet!'

[7] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, raakte hij in grote ver­legenheid, en hij wist niet wat hij Mij eigenlijk moest vragen. Na een poosje nagedacht te hebben zei hij: 'Volmaakt machtige meester, op welke school, die ik vast en zeker niet ken, bent u eigenlijk opgeleid?'

[8] Ik zei: 'Op Mijn hoogst eigen school, en wel sinds eeuwigheid; want voor er nog enig bestaan was in de eindeloze ruimte, was Ik er wat 'Mijn meest innerlijke geest betreft en vulde Ik de eeuwige oneindigheid!'

[9] Toen de commandant dat hoorde, keek hij Mij verbaasd aan en zei: 'Is uw innerlijk dan groter dan uw uiterlijk? U praat wartaal! Hoe moeten we dat begrijpen? Wat bedoelt u daarmee?'

[10] Ik zei: 'De volle waarheid; maar omdat er in jou tot nu toe nog geen waarheid is, kun je deze voornaamste waarheid ook niet begrijpen. Maar luis­ter, Ik zal je meer onthullen!

[11] Kijk, in het begin van ieder begin en voor het bestaan van ieder bestaan was het Woord! Dit Woord was bij God, want God Zelf was het Woord, en alles wat er is en wat de eindeloze ruimte vult, waar jullie wijzen al over gesproken hebben, is door het Woord geschapen en zonder dat Woord is er niets geschapen.

[12] Het eeuwige Woord heeft nu vanuit Zichzelf vlees aangenomen en is nu als een mens naar Zijn mensen in deze wereld gekomen, en de Zijnen her­kennen het niet! En jij bent ook een mens en herkent het eeuwige Woord in Mij niet, omdat je blind van hart bent. – Heb je de profeten van de Joden dan niet gelezen?'

[13] De commandant zei: 'Gelezen heb ik ze wel, evenals veel andere din­gen; maar wie kan ze begrijpen? Jullie priesters begrijpen ze niet; hoe zou ik als Romein ze moeten begrijpen? Ze hebben net zo onbegrijpelijk geschre­ven als u nu tegen mij over uzelf hebt gesproken!

[14] Ik zie wel dat ik bij u nooit duidelijkheid zal krijgen; laten we als u het goedvindt, liever over andere dingen gaan praten! Zeg mij toch, wonderlijke, oppermachtige meester, in welk land bent u eigenlijk geboren, en tot welk volk behoort u wat uw lichaam betreft!?'

[15] Ik zei: 'Kijk - hier naast Mij zit de moeder van Mijn lichaam; spreek daar met haar over!’

[16] Daarop wendde de commandant zich tot Maria, en zij vertelde hem zeer omstandig en uiterst precies alles, vanaf haar ontvangenis tot aan Mijn twaalf­de jaar, en hoe wonderbaarlijk alles steeds met Mij was.

[17] Dit verhaal deed de drie Romeinen erg versteld staan, en ze wisten nu niet wat ze eigenlijk van Mij moesten denken.Want ze geloofden allang niet meer in hun goden, en nog minder in de God van de Joden; ze leefden vol­gens Epicurus, en een Godheid was voor hen een onding. Maar nu ontdekten ze goddelijke eigenschappen aan Mij, en ze wisten niet hoe die te verenigen waren met iemand die naar hun mening ook alleen maar tijdelijk als mens leefde en bestond.

[18] Daarom vroeg de commandant Mij: 'Grote heer en meester! Zeg mij nu of u wat uw lichaam betreft ook zult sterven, of dat u eeuwig voort zult leven?'

[19] Ik zei: 'Nog maar een korte tijd -en dan zal Ik, zoals Ik nu ben, weer daarheen terugkeren vanwaar Ik ben gekomen, en de Mijnen zullen voor eeuwig bij Mij zijn.'

[20] De commandant zei: 'Wie zijn dan degenen die u de uwen noemt, en waar is de plaats waarheen u binnenkort al zult terugkeren?'

[21] Ik zei: 'De Mijnen zijn degenen die in Mij geloven, Mij liefhebben en Mijn geboden houden; de plaats is echter niet zoals de plaatsen op deze aarde zijn, maar het is het rijk Gods, dat nu door Mij onder de mensen en in de har­ten van de mensen gevestigd wordt.

[22] Dit rijk van het ware, eeuwige leven bereikt men niet langs de brede heerwegen van deze wereld, maar alleen langs een zeer smal pad, en dat heet deemoed, geduld, zelfverloochening bij alle bekoringen die van deze wereld uitgaan, en volledige overgave aan de wil van de ene, enig ware God.'

[23] De commandant zei: 'Waar kan men dan te weten komen wat God wil, en hoe luiden uw geboden eigenlijk, die de uwen moeten houden?'

[24] Ik zei: 'Mijn wil is Gods wil en Mijn geboden zijn Gods geboden. Wie Mijn wil doet en dus Mijn geboden houdt, wandelt op de goede weg naar het rijk Gods! Jij kunt dat ook doen, dan zul jij ook op de juiste weg naar Gods rijk wandelen! ,

[25] Hierop stond de commandant op van zijn stoel, liep naar een van Mijn leerlingen en vroeg hem hoe hij over Mij dacht.

[26] Deze zei: 'Wij denken allemaal van Hem wat Hij je Zelf heeft gezegd! Hij is de Heer, en wij zijn Zijn leerlingen. In Hem woont de volheid van God; buiten Hem is er geen God!'

[27] Bij deze woorden verliet de commandant de leerling en begaf zich weer naar Mij.

 

11 De bedenkingen van de commandant tegen de goddelijkheid van de Heer

 

[1] De commandant ging weer op zijn stoel zitten en vroeg in het Romeins aan zijn twee ondergeschikten wat hun mening over Mij was, na alles wat ze hadden gehoord.

[2] Een van hen zei: 'Het is moeilijk voor ons om daar een oordeel over te vellen! Met de buitengewone macht van zijn wil hebben we daar boven in de lucht ervaring opgedaan, en wij hebben geen ander bewijs nodig dat er in deze man een goddelijke kracht moet wonen, anders had hij ons vast niet zonder enig hulpmiddel in de lucht kunnen heffen en ons daar kunnen hou­den.Wij zijn echter allemaal al te ver van het geloof in een almachtig godde­lijk wezen afgeraakt, omdat onze goden voor de zintuigen en het verstand van ieder denkend mens volslagen onbeduidend blijken te zijn; en nu komen we plotseling een reële god in de gestalte van een mens tegen en weten nu niet wat we van hem moeten denken. Ik denk dat dat niet zomaar in één klap te begrijpen is.

[3] Wij hebben echter reeds in Bethlehem en ook in de omgeving van Jeruzalem veel over deze man gehoord en bij onszelf gedacht dat hij ofwel zelf een god zou kunnen zijn ofwel een zeldzaam grote magiër, zoals die bij­voorbeeld uit de school van de Essenen voortkomen. Maar wat wij hier nu zelf hebben meegemaakt, gaat veel verder dan onze eerdere vermoedens. Hier houdt alle magie op, en in de plaats daarvan treedt een onmiskenbaar godde­lijke kracht en almacht!

[4] Daarbij komt nog ten eerste het getrouwe verhaal van zijn moeder, hoe hij lichamelijk op deze wereld is gekomen en over zijn leven, en dat hij nooit iets op een of andere school hoefde te leren, omdat hij reeds met de hoogste wijs­heid toegerust in deze wereld is gekomen, en ten tweede wat hij nu over zichzelf beweerde. En ik voor mijzelf kan er echt niet omheen hem in volle ernst te beschouwen als wat hijzelf tegenover ons zegt te zijn, al is het ook op een voor ons Romeinen onbegrijpelijke manier, en wat ook de man, waar jij zojuist mee sprak, over hem getuigde. Dat is mijn mening, en ik denk dat ik mij niet vergist heb.'

[5] De commandant zei: 'Ik wil je over het geheel genomen geen ongelijk geven; maar op de achtergrond heb ik toch een paar belangrijke bedenkin­gen; als die man die oplost, zal ik jouw mening delen en daar ook bij blijven.'

[6] Hierop richtte de commandant zich weer tot Mij en zei: 'Grote Heer en Meester, ik ben nu bijna zover dat ik U aanneem zoals al deze Uwen U heb­ben aangenomen; maar toch heb ik nog een paar aanzienlijke bedenkingen. Als die opgelost zijn, dan ben ook ik gewonnen.

[7] Die bedenkingen van mij zijn de volgende: in U woont dus in ernst de volheid van een enig ware God!? Als dat zo is -waarom hebt U dan al die tal­loze mensen zolang op U laten wachten ?

[8] U zegt dat alleen de Uwen, die in U geloven, U liefhebben en Uw gebo­den houden, het eeuwige leven in Uw Godsrijk zullen ontvangen. Als dat zo is, en als alles wat er bestaat door de macht van Uw eeuwige woord gescha­pen is, evenals alle mensen die helaas te eniger tijd hebben geleefd zonder U te kennen -wat niet hun schuld kon zijn -hoe zal het dan gaan met die men­sen die U nooit hebben kunnen kennen? Hoe zal het er met het eeuwige leven van hun ziel in Uw Godsrijk uitzien?Want ze hebben niet in U kunnen geloven, U niet kunnen liefhebben en ook Uw geboden niet kunnen hou­den, omdat ze niets over U te weten hebben kunnen komen.

[9] Kijk, dat zijn mijn goed gefundeerde bedenkingen! Wil die voor mij oplossen, dan zal ik ook vast in U geloven, U meer dan een van de Uwen liefhebben en Uw geboden houden; want ik ben een echte Romein en geen Griek, wiens trouw niet standvastig is! Maar ik ben ook iemand die niet zo gemakkelijk iets aanneemt en gelooft, wat mij niet als een diamantharde waarheid onomstotelijk bewezen is. Los derhalve mijn twijfels op!'

 

12 De voortdurende inspanningen van de Heer voor de mensen

 

[1] Ik zei: 'Vriend, je hebt je wel het een en ander eigen gemaakt door de Griekse filosofen te lezen, maar de boeken van de oude Egyptenaren heb je nooit doorgrond en van de Schrift van de Joden sinds Mozes heb je maar vluchtig enkele brokstukken gelezen en ook die heb je nooit begrepen!

[2] Kijk, Degene die nu in Mij met jou spreekt, heeft ook al zo met het eer­ste mensenpaar van deze aarde gesproken en het dezelfde geboden gegeven die Ik nu weer geef aan jullie mensen, die de ene ware God en Heer helemaal vergeten zijn. Maar de met een volkomen vrije wil begiftigde mensen lieten zich maar al te gemakkelijk verblinden door de wereld en haar verleidende geest, vluchtten weg van God en handelden naar waar ze zin in hadden. Daardoor raakten hun zielen verduisterd en hun hart raakte verhard.

[3] Ik heb altijd boden uit de hemelen gezonden om de verblinde mensen te onderrichten; maar slechts weinigen sloegen acht op hen -de grote massa wilde niets van hen horen en weten.

[4] Van tijd tot tijd wekte Ik door Mijn geest mannen en jongemannen op, die het volk onderrichtten en alle moeite deden het naar de oude waarheid terug te brengen. Slechts weinigen luisterden naar hen, en nog minder mensen lie­ten zich er iets aan gelegen liggen; de grote massa vervolgde hen echter, mar­telde hen en doodde hen zelfs.

[5] Ik liet ook niet na om een al te zeer ontaard volk met grote en kleine tuchtigingen en gerichten te bezoeken. Die brachten echter ook slechts wei­nigen voor korte tijd verbetering; maar al te gauw trad de slechte wereldse geest weer in Mijn plaats.

[6] Toen ten tijde van Mozes het Israëlitische volk op de Sinaï in de woestijn onder bliksem, donder en vuur weer opnieuw wetten van Mij kreeg, luister­de het aanvankelijk onder vrees en beven wel naar Mijn van verre goed hoor­bare woorden -maar toen de verkondiging langere tijd duurde, raakte het volk er voor een deel aan gewend en trok het zich er niet veel meer van aan. Voor een ander deel kreeg het echter genoeg van Mijn aanhoudende onder­richt en vroeg Mij om in plaats van aan het hele volk alleen aan Mozes Mijn wil te openbaren -het zou die wil dan wel van hem horen en opvolgen; het volk wilde zich intussen echter verwijderen van de berg Sinaï, omdat het daar al te hevig toeging, en in een ver daarvandaan gelegen dal zijn woonhutten bouwen.

[7] Na lang smeken werd dat het volk toegestaan; maar het duurde niet lang voor het volk Mij en de grote gebeurtenissen op de berg Sinaï geheel en al begon te vergeten, van het vele goud dat ze uit Egypte hadden meegenomen een kalf goot, daar toen omheen danste en het goddelijke eer bewees.

[8] Ik maakte dat Mozes duidelijk, stuurde hem naar het volk, dat helemaal niet meer aan Mij dacht, en liet het met geweld tuchtigen op de manier die Mozes later nauwkeurig heeft beschreven.

[9] Daarop keerde het volk wel weer naar Mij terug; maar er waren er steeds velen die zich door allerlei slechte wereldse begeerten lieten verleiden om het een of andere gebod van Mij te overtreden en zo tegen Mijn verordeningen te zondigen.

[10] Er moesten door Mozes tijdelijke straffen vastgesteld worden voor het overtreden van Mijn geboden en verordeningen, om het volk in het gareel te houden.

[11] Toen het volk later vanuit de woestijn het Beloofde Land binnen werd geleid en het als het ware uit Mijn hand in bezit nam, werd het geruime tijd door wijze richters, die steeds met Mij in verbinding en contact stonden, vrijwel volledig door Mijzelf geregeerd; onder Mijn persoonlijke regering werd het groot en machtig, en zijn welstand was groter dan die van welk ander volk ter wereld ook.

[12] Toen werd het overmoedig en keek het naar de glans van andere volke­ren, die op tirannieke wijze door een wereldse koning werden overheerst. De ijdele wereldse glans verblindde het volk -het wilde ook glanzen, werd onte­vreden met Mijn regering en verlangde middels de van Mijn geest vervulde richter Samuël een wereldse koning, en zo beging het de grootste en grofste van alle zonden.

[13] Zo viel het volk steeds dieper, hoewel Ik nooit nagelaten heb het steeds door gewekte en van Mijn geest vervulde profeten te vermanen zijn leven te beteren en boete te doen en het de gevolgen duidelijk te maken, die het door zijn verstoktheid zou kunnen verwachten; en zo heb Ik tot nu toe met dit volk gehandeld en ben nu Zelf gekomen, in het vlees.

[14] Maar kijk nu eens naar het meer dan grote aantal Joden die, in plaats van Mij aan te nemen en in Mij te geloven -aangezien Ik Mij toch overal door ongehoorde wonderen en tekenen boven iedere twijfel verheven kenbaar maak als Degene die Ik zeker ben -Mij haten, vervolgen, trachten Mij te grij­pen en dit lichaam van Mij te doden!

[15] Maar als er nu op die manier te allen tijde en overal van Mijn kant zon­der onderbreking voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen gezorgd is, zoals Ik je nu in het kort heb getoond -hoe kun jij, een met veel verstand begiftigde Romein, Mij dan vragen waarom Ik nu pas naar jullie mensen toe ben gekomen om het rijk Gods, dat het rijk van het eeuwige leven is, bij jul­lie weinigen te vestigen!?

[16] Reis maar naar alle landen die je kent en waarvan de bewoners nog enigszins in hun hart het vermogen hebben Mijn leer aan te nemen, en stel je ervan op de hoogte of ze zelfs in deze tijd niet op de hoogte zijn van Mijn aanwezigheid hier en Mijn werkzaamheid!

[17] In vele landen en rijken die jij nog niet kent, hebben de betere mensen innerlijke visioenen van wat nu hier is en gebeurt. Slechts werkelijk dierlijke mensen, die in de meest verborgen uithoeken van de aarde leven, kunnen geen bericht over Mij ontvangen, omdat ze nog lang niet in staat zijn dat op te nemen; maar mettertijd zal er ook voor hen worden gezorgd.

[18] En zo zie je, dat de vraag die je Mij stelde geheel zinloos was. Als je Mij verder nog vragen wilt stellen, vraag Mij dan betere dingen, die je meer van nut zullen zijn dan wat je me nu hebt gevraagd!'

 

13 De commandant vraagt om uitleg over het wezen van de aarde

 

[1] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, werd hij heel nadenkend gestemd, evenals zijn twee ondergeschikten, en het duurde nu een poos voor iemand aan de hele tafel ook maar een woord met zijn buurman begon te wisselen. Zelf zweeg Ik ook; maar aller ogen en oren waren op Mij gericht.

[2] Tenslotte doorbrak een harde windstoot het stilzwijgen, en de comman­dant vroeg onmiddellijk aan Ebal wat dat was geweest; want hij had het idee dat het gedonderd had. Zijn metgezellen meenden ook een donder te hebben gehoord.

[3] Ebal zei: 'Hier aan het meer en met name in deze baai zijn dergelijke ver­schijnselen in deze tijd niet echt zeldzaam; maar deze windstoot, die zo plot­seling ontstond en op een donder leek, zou als gevolg van de allerhoogste aanwezigheid van de Heer over alle dingen in hemel en op aarde wel eens iets hogers kunnen betekenen! Maar wat dat is, zal Hij wel het allerbeste weten; ik kan je daar verder geen uitsluitsel over geven.'

[4] Toen Ebal dat tegen de commandant had gezegd, wendde deze zich direct weer tot Mij en zei, nu vol echte Romeinse soldatenmoed: 'Hoogste Heer en Meester, ik heb uit Uw woorden geconcludeerd dat in U werkelijk de hoogste geest van de enig alleen ware Godheid woont! Zonder Uw wil kan er noch in de hemel noch op deze aarde iets gebeuren, ontstaan, werk­zaam zijn, bestaan en vergaan; en als er iets gebeurt, ontstaat, werkzaam is en bestaat, zult U in Uw eeuwige geest van eeuwigheid zeker de reden en de oorzaak daarvan kennen, volgens welke U Uw wijze bedoelingen gerealiseerd wilt hebben. Voor U zal ook deze windstoot zeker niet vreemd en onbekend zijn! Hoe is die dan ontstaan, en met welk doel?'

[5] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, er zal nog wel geruime tijd overheen gaan, voordat je zult inzien waar de wind vandaan komt, hoe hij ontstaat en met welk doel; want zolang jouw voorstellingen van de vorm en het wezen van de aarde totaalonjuist zijn, zul je nooit kunnen begrijpen hoe de wind ontstaat, waar hij vandaan komt, waar hij heen gaat en waarom hij ontstaan is.

[6] Je moet eerst de grond en de bodem die jou draagt goed kennen; daarna kun je pas vragen naar de oorzaak van de verschijnselen op deze aarde.'

[7] De commandant zei: 'Heer en Meester! Wie, behalve U, zou mij nu de ware gedaante van de aarde uit de doeken moeten en kunnen doen? U weet toch wel welke denkbeelden wij over deze aarde van ons hebben; maar ik heb ook met velen van jullie schriftgeleerden over het wezen van deze aarde van ons gesproken en kreeg geen betere informatie, maar integendeel nog veel onduidelijker en verwarder berichten.

[8] Ook met de Essenen, die alles weten en kunnen, heb ik over het wezen van de aarde, de maan, de zon en de sterren gesproken, maar de verklaring die ik kreeg was geen haar beter dan die ik al had.

[9] U kunt mij vast en zeker de beste verklaring geven over deze aarde, de maan, de zon en ook de sterren! Ik en mijn twee metgezellen vragen U daar­om! Want ik heb allang ingezien dat onze opvatting en onze oude, ingepren­te denkbeelden over de aarde alsook de sterren aan de hemel niet juist kun­nen zijn; want de verschijnselen die daarmee samenhangen laten zich absoluut niet of maar heel slecht verklaren door allerlei bijgelovige toevoeg­sels, waar iemand die in alle dingen de waarheid zoekt en nadenkt, slecht mee gediend is. O Heer en Meester, wij vragen U er nogmaals om!'

[10] Daarop zei Ik: 'Kijk, de zon is al aan het ondergaan, en er zal te weinig tijd zijn om jullie verlangen geheel en al te kunnen bevredigen!'

[11] De commandant zei weer: 'O Heer en Meester, als U er niets tegen hebt - wij willen met de grootste aandacht en rust de hele nacht naar U luis­teren!'

[12] Ik zei: 'Nu goed dan! Kijk eens naar deze schijnbare jongeman hier! Hij is al heel lang een van Mijn echte dienaren; laat hij jullie wens vervullen! In Wat hij doet en zegt zullen jullie Mijn macht in Hem herkennen.'

[13] Hierop gaf Ik Rafaël een wenk, en hij stond snel op, liep naar de drie toe en zei (Rafaël) : 'Voor alle anderen die hier aan tafel zitten hoeft dat allemaal niet meer uitgelegd te worden omdat ze al volledig in alles ingewijd zijn; maar voor jullie wil ik het overeenkomstig de wil van de Heer doen. Maar laten we naar buiten gaan, opdat we er des te sneller mee klaar zijn!'

[14] Hierop stonden onze commandant en zijn twee ondergeschikten op van tafel en gingen brandend van nieuwsgierigheid met Rafaël naar buiten.

 

14 Rafaël als leraar in de astronomie

 

[1] Buiten bracht Rafaël hen naar een grote, vrije plek bij het meer, die de Romeinen als militair oefenterrein diende en 's avonds door niemand meer betreden werd.

[2] Midden op die plek aangekomen zei Rafaël tegen de drie: 'Er zijn altijd twee wegen om tot een groot en belangrijk inzicht te komen: de eerste is de lange, vervelende en moeilijke weg door wijdlopige verklaringen, die bijna nooit tot een einde willen en kunnen komen; de tweede, korte en doelmati­ge weg is die door middel van voorbeelden. En die wil en kan ik nu bij jullie toepassen!’

[3] De commandant zei: 'Het zal niet gemakkelijk zijn om ons treffende voorbeelden te geven van iets waar we nog geen enkel idee van hebben.'

[4] Rafaël zei: 'Dat is mijn zaak, omdat ik dat in mijn macht heb die mij door de Heer verleend is - let dus goed op alles wat jullie nu zullen zien! Ik zal jul­lie eerst de hele aarde, dat wil zeggen haar oppervlak, precies zoals ze nu is in een zodanige grootte voor ogen stellen, dat jullie haar gemakkelijk kunnen overzien.

[5] Rafaël had dat nog niet gezegd, of er zweefde al een kleine aardbol, maar toch nog tweeënhalve manslengten in doorsnee, voor de ogen van de buiten­gewoon verbaasde Romeinen; door een eigen licht was die zo goed verlicht, dat men ondanks de gevorderde avondschemering op het oppervlak alles goed kon onderscheiden en, bekende plaatsen ook onmiddellijk kon zien lig­gen en herkennen als datgene wat het voorstelde.

[6] De aardbol draaide ook om zijn as, maar om hem sneller te kunnen over­zien in verhouding natuurlijk veel sneller dan de echte aarde. Alle continen­ten, een bijna ontelbaar groot aantal eilanden, alle zeeën, evenals alle meren, rivieren, bergen en dalen waren levensecht te zien, en wat de drie daarvan kenden, werd ook direct door hen herkend als dat wat het voorstelde.

[7] Toen de Romeinen deze aardbol bijna een uur lang heel aandachtig had­den bekeken, waarbij Rafaël hun alles met enkele woorden begrijpelijk uit­legde, en zij zo een juiste voorstelling van de aarde hadden gekregen, zeiden ze alledrie: 'O, wat zijn de mensen toch nog blind en wat hebben ze een belachelijk domme voorstellingen van de aarde, die hen draagt en voedt!'

[8] Hierop zei Rafaël: 'Kijk, zoals jullie door dit voorbeeld de juiste kennis over de hele aarde sneller hebben verkregen dan wanneer een ervaren aard­kundige het jullie met veel woorden nog zo duidelijk uiteengezet zou heb­ben, zo zal ik jullie nu ook de verhouding van de aarde tot de maan, de zon en de andere planeten duidelijk maken! We zullen de aardbol nu verder van ons weg in de lucht plaatsen, en de maan als haar begeleider zal op een naar verhouding juiste afstand hier voor jullie ogen weergegeven worden.'

[9] Toen Rafaël dat had gezegd, was de maan ook al - echter als een naar ver­houding kleine bol -voor de verbaasde ogen van de Romeinen tot een goed zichtbaar en gemakkelijk te herkennen bestaan geroepen.

[10] Eerst werd de zijde die steeds naar de aarde gekeerd is, van boven naar beneden nauwkeurig in ogenschouw genomen en ook verklaard, voorzover dat nodig was, en daarna pas de achterzijde, waarbij het ook niet ontbrak aan de juiste verklaring.

[11] Toen zei de commandant: 'Dat is vergeleken met onze aarde wel een treurige wereld! De mensen, die zoals jij uitlegde alleen aan deze zijde leven, kunnen geen grote wijsheid bereiken, omdat ze op zo'n kleine, uiterst schra­le wereld slechts in zeer beperkte mate de dingen kunnen aanschouwen die God geschapen heeft, en omdat ze door hun orde van dag en nacht, die geheel en al ongelijk en verschillend is ten opzichte van die van de aarde, ook bijna geen tijd kunnen krijgen om zelfs het weinige op die kleine wereld met aandacht te bekijken en te bestuderen, vergelijkingen te maken en daaruit de nodige lering te trekken. Ze zullen wel het meest op onze apen lijken?'

[12] Rafaël zei: 'Dan vergis je je geweldig, ook al heeft het er voorjouw ver­stand de schijn van! Ik zou jou niet met een maanbewoner willen laten omgaan; want dan zou jouw innerlijke wijsheid zeker aan het kortste eind trekken!

[13] Jullie mensen van deze aarde hebben weliswaar veel uiterlijke ervaringen en dus ook veel uiterlijke kennis; maar de innerlijke kennis van het leven ont­breekt jullie, en die is onbeschrijfelijk veel belangrijker dan al die uiterlijke, schreeuwerige, ijdele beuzelarij.

[14] De maanmensen staan daarentegen sterk in het innerlijke, beschouwen­de leven, waarin ze ook jullie bewoners van deze aarde heel goed kennen; maar ze hebben slechts zelden enig welbehagen in jullie, omdat jullie je door je uiterlijk gerichte mentaliteit te ver van de innerlijke waarheid des levens hebben verwijderd. Zij zeggen van jullie dat jullie dode zielen zijn. Als het er nu zo met de maanbewoners voorstaat, staan ze zeker op een hoger levensni­veau dan jouw aardse apen.'

[15] De commandant zei: 'Als het met de bewoners van de maan inderdaad zo gesteld is, neem ik mijn oordeel natuurlijk onmiddellijk terug en vraag ik hun via jou vele malen om vergeving.'

[16] Rafaël zei: 'Laat dat maar voor wat het is, en laten we naar onze zaak terugkeren! N a de aarde hebben we nu de maan goed leren kennen *(* Dit wordt uitvoerig beschreven in het boek Aarde en maan van Jakob Lorber. ) Maar hoe zit het met deze twee hemellichamen in verhouding tot de zon?Voordat ik jullie dat geheel kan laten begrijpen, moet ik jullie in het kort nog bekend en vertrouwd maken met de planeten, die jullie op zijn minst wat de naam betreft kennen.

[17] Er zijn weliswaar nog enkele planeten die ook bij deze zon, die de aarde licht en warmte schenkt, horen en die net als de aarde licht en warmte van haar ontvangen. Maar ik zal me beperken tot enkel de planeten waarvan jul­lie de naam kennen, en ze jullie in hun ware gedaante één voor één voor ogen stellen. Daar is bijvoorbeeld Mercurius, de planeet die het dichtst bij de zon staat!’

[18] Onmiddellijk zagen de drie Romeinen deze planeet en bewonderden de tamelijke overeenkomst met veel op onze aarde, en Rafaël gaf daarbij uitge­breide verklaringen.

[19] Toen de drie al gauw klaar waren met Mercurius, kwam Venus aan de beurt en daarna Mars, die de drie aanvankelijk met enige schroom bekeken. Maar omdat ze er in plaats van hun oorlogsgod ook alleen maar een planeet in zagen, die tamelijk veel op de aarde leek, werden ze ook daar snel ver­trouwd mee. Na Mars kwam in overeenkomstige grootte Jupiter met zijn vier manen aan de beurt, waar de drie Romeinen zich zeer over verbaasden. Rafaël verklaarde hun in het kort het belangrijkste ervan, waardoor ze zijn macht en wijsheid zeer hoog prezen. Daarna liet hij Saturnus tevoorschijn komen, die de Romeinen nog meer bewondering ontlokte dan alle voor­gaande planeten* (* Deze planeet wordt uitvoerig beschreven in het boek Der Saturn van Jakob Lorber.) En Rafaël hield zich bij deze uitzonderlijke planeet langer bezig met zijn verklaringen dan bij een van de voorgaande, met uitzondering van de aarde.

 

15 Rafaël verklaart de verhoudingen van de planeten tot de zon

 

[1] Toen Rafaël alle genoemde planeten op de beschreven wijze aan de Romeinen had getoond, zei hij verder tegen hen: 'Het is niet voldoende dat jullie nu weten, dat het met deze sterren heel anders gesteld is dan zoals het tot nu toe totaalonjuist in jullie voorstelling bestond. jullie moeten ook heel duidelijk begrijpen in wat voor verhouding alle planeten, die jullie nu hebben gezien, tot de zon staan; dus let nu op!

[2] Ik zal jullie de zon in heel kleine afmeting voor jullie ogen plaatsen. In eerste instantie zien jullie hier een tamelijk grote bol met een manslengte doorsnede, omgeven door een krachtig, wit schijnsel; want deze bol die de zon voorstelt mag niet omgeven zijn met de volle lichtsterkte van de zon, omdat jullie hem dan niet nader zouden kunnen bekijken -laat het jullie dus voldoende zijn te weten dat deze bol de zon voorstelt.

[3] Kijk, het schijnsel, dat deze bol omgeeft, is de eigen atmosfeer van dit hemellichaam, die het aan alle kanten omringt! Bij de echte zon, die als geheel ongeveer duizendmaal duizend keer groter is dan deze aarde, is dit lichtschijnsel heel veel krachtiger. Maar let nu goed op, ik zal dit lichtende omhulsel enkele ogenblikken openen, opdat jullie kunnen zien hoe het eigenlijke vaste zonnelichaam eruit ziet en tevens opmerken dat dit hemelli­chaam voor nog heel andere doeleinden door de Heer geschapen is dan alleen om de andere hemellichamen te verlichten en te verwarmen! ,

[4] Hierop liepen de drie dichter naar de bol toe, naar de plaats waar hij ont­huld was, en bekeken hem met grote aandacht; Rafaël gaf daar uitgebreide en gemakkelijk te begrijpen verklaringen bij* (* De gesteldheid van de zon wordt uitvoerig beschreven in het boek Die naturliche Sonne van Jakob Lorber )

[5] Toen de drie in de korte tijd van nauwelijks een kwartier een geheel juist overzicht van de zon hadden gekregen -van haar inrichting, haar bewoon­baarheid en haar activiteit, invloed en verhouding ten opzichte van de andere planeten, waarvan ze de overeenkomstige inrichting in bepaalde zonnegordels terugvonden -en het ook hadden begrepen, zei Rafaël: 'Let nu buitenge­woon goed op; want nu komt voor jullie Romeinen de eigenlijke hoofdzaak! Pas als jullie die begrijpen, zullen jullie ook volledig van het waangeloof bevrijd worden, waardoor jullie denken dat de aarde in het centrum staat en alles -de zon, de maan en alle sterren -om de aarde bewegen en iedere dag hun reis door de zee moeten maken, die naar jullie mening van het ene einde van de hemel tot het andere reikt.

[6] Daar is onze zonnebol, en kijk, ik zal nu eerst alle planeten die jullie ken­nen in een rechte lijn vanaf de zonnebol in hun juiste proporties en afstand opstellen!’

[7] Daarna zagen de Romeinen eerst Mercurius, daarna Venus, toen de aarde en één voor één de overige planeten, allemaal in de juiste proporties en juiste afstand, en ze moesten natuurlijk een aardig eindje langs de vlakke oever van het meer wandelen, voor ze bij Saturnus kwamen. Bovendien merkten ze op een nog veel grotere afstand twee op planeten lijkende lichtpunten op, en ze vroegen Rafaël wat die te betekenen hadden.

[8] Rafaël zei: 'Ik heb jullie toch al direct in het begin gezegd dat er behalve de planeten die jullie bij name kennen nog enkele zijn. Maar die zijn voor Jullie nu nog niet van belang; in latere tijden zullen ze door bepaalde wijze mensen ook nog wel ontdekt en nader beschreven worden.

[9] Tussen Mars en Jupiter zien jullie ook nog een groot aantallichtpunten die op planeten lijken. Ook die zijn voor jullie nu nog niet van belang; mettertijd zullen ook die en vele andere door die wijze mensen ontdekt en nauwkeuriger beschreven worden. Als jullie daar later ook meer over willen weten, spreek er dan over met de leerlingen van de Heer; want zij zijn ingewijd in alle geheimen van de zichtbare sterrenhemel. Ook in Kis bij de grote tolwachter Kisjonah, die nu hier aanwezig is, zullen jullie gemakkelijk een Griek vinden met de naam Philopold, die nu ook hier is en evenals enkele hooggeplaatste Romeinen zelfs in Rome in al die dingen ingewijd is; van hem kunnen jullie veel leren.

[10] Maar we zullen dat nu laten rusten en weer terugkeren naar onze zon­nebol, opdat ik jullie nog de bewegingen van de verschillende planeten rond de zon laat zien!

[11] N u keerden de drie met Rafaël weer terug naar de zonnebol.

[12] Rafaël plaatste hem zo hoog in de lucht, dat alle planeten er omheen konden cirkelen; hij was te midden van alle planeten nog wel zichtbaar, en de planeten cirkelden er omheen in de juiste verhoudingen, alhoewel in korte tijd. Rafaël deelde echter de korte tijd van een uur zo goed in, dat bijvoor­beeld Saturnus slechts een uur nodig had voor zijn volledige omlooptijd en dat alle dichterbij staande planeten zich in evenredige, mathematisch nauw­keurige kortere tijdsspannen bewogen, evenals de manen rond de planeten waar ze bij hoorden. Dat gaf voor de Romeinen een buitengewoon verba­zingwekkend schouwspel, en te meer omdat Rafaël hun al die bewegingen grondig en heel begrijpelijk verklaarde.

[13] Toen Saturnus na een uur weer op de plaats kwam waar hij begonnen was te bewegen, liet Rafaël alles weer verdwijnen en zei: 'Nu hebben we de voorbeelden niet meer nodig, aangezien ze hun goede dienst voor jullie heb­ben gedaan! Als jullie deze zaak nu vanuit de ware grondslag begrijpen en ook inzien dat het alleen maar zo en niet anders kan zijn, zullen we nu weer naar het huis van de rechtschapen Ebal terugkeren!'

[14] Daar waren de Romeinen mee tevreden en liepen nu vol blijdschap met Rafaël naar het huis van Ebal, waar ze ons allemaal opgewekt aan tafel bij het avondmaal aantroffen.

[15] Het eerste wat ze deden was dat ze Mij bedankten voor alles wat ze in zo'n korte tijd door die wonderbaarlijke jongeman hadden geleerd.

[16] Ik zei tegen hen: 'Komen jullie nu bij ons zitten, en eet en drink en ver­sterk je -daarna zullen we weer met elkaar spreken!'

[17] Dat deden de drie ook direct en verkwikten zich nu met vissen, brood en wijn.

 

16 De voorwaarden om wijsheid te verkrijgen

 

[1] Toen wij ons allemaal lichamelijk hadden versterkt, informeerde de com­mandant naar Kisjonah en Philopold.

[2] Ik zei tegen hem: 'Zie de mannen hier rechts van Mij; de eerste is Kisjonah en de tweede is Philopold! Je zult nog vaak in de gelegenheid zijn om met hen te spreken; maar Ik weet wel waarover jij nu allemaal met Philopold zou willen spreken -waar het nu echter niet de juiste gelegenheid voor is; stel daarom je voornemen liever uit tot een ander moment. Voor vandaag heb je veel gezien en geleerd om je oude heidense bijgeloof uit te roeien; denk daar maar over na, opdat het in je geheugen en in je hart blijft en je het niet weer kwijtraakt, als je binnenkort weer naar je wereldse dingen en bezigheden terugkeert!

[3] Wat jij en je metgezellen nu hebben leren kennen, wisten de mensen in de oude tijden ook; maar toen hun nakomelingen zich steeds meer met de din­gen van deze wereld bezig gingen houden en trots en heerszuchtig werden, vergaten ze weldra de oude wijsheid, sloegen er geen acht meer op en dach­ten dat het niet nodig was dergelijke dingen te weten om het leven in stand te houden. Volgens hen was het voldoende als alleen bepaalde wijzen ervan op de hoogte waren; het volk zou zich daarentegen alleen moeten bezighouden met zijn kudden en met zijn akkers, tuinen, weiden en dierenjachten en niet met de dingen aan de hemel. Kijk, daardoor raakte het volk en zijn leiders niet alleen in deze, maar ook in andere dingen dom en blind en tenslotte vol duister bijgeloof, zoals het dat nu nog is, en terugschrikt voor de waarheid en voor het licht ervan vlucht!

[4] Men kan bij alle wijsheid ook zorg dragen voor wat de mens voor zijn lichaam nodig heeft; maar vooral moet ieder mens zorgen voor hetgeen zijn ziel betreft en de geest van het leven in de ziel en daar bekommerd om zijn. Want geen mens is op deze wereld gezet ter wille van eten, drinken en voor­naam doen, maar om te leven volgens de orde die God getrouw aan hem geopenbaard heeft, enkel voor het enige doel dat God hem gesteld heeft.

[5] Nu je hier de lang verloren waarheid aangaande de dingen van de hemel hebt verkregen, verteer dan in je ziel hetgeen je ontvangen hebt; als je daarin sterk bent geworden, kun je je bij Philopold met verdere dingen inlaten!’

[6] De commandant zei: 'Ja, Heer en Meester, U hebt in alle dingen gelijk; ik zie nu wel in hoeveel en hoe grootse dingen ik door Uw genade van de wonderbaarlijke jongeman heb ontvangen wat de dingen van de zichtbare hemel betreft! Als ik dat allemaal in mezelf volkomen geordend heb en er ook tekeningen van heb gemaakt -wat ik goed kan -om er anderen mee te onderrichten, zal ik mij daarna pas om verdere dingen bekommeren.'

[7] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in; maar het beste is om vooral het rijk Gods en de gerechtigheid daarvan in zichzelf te zoeken, door volgens Mijn leer te leven en te handelen. Wie dat in zichzelf heeft gevonden, zal ook waarlijk al het andere als een vrije toegift ontvangen; want de geest in de mens is uit God, en als die heer is geworden in de mens, leert hij de ziel in een uur veel meer dan je op aarde zelfs van de meest wijze leraren in duizend jaar zou kunnen leren.

[8] Mijn Rafaël, die een volkomen zuivere geest is -wat je van Mij kunt geloven en niet moet vergeten -heeft jullie drieën laten zien in wat voor korte tijd hij jullie dingen onderwezen heeft, die de mensen met al hun scherpzinnigheid en met alle ijver van hun zoeken, onderzoeken en denken In meer dan duizend jaar niet in die zuiverheid en waarheid zullen kennen.

Op die manier kan een ziel van een geest in één ogenblik eindeloos veel meer leren dan de mensen onder elkaar met hun natuurlijke verstand. Onthoud dat goed en handel ernaar!’

[9] De commandant zei: Heer en Meester, de grondbeginselen van Uw leer zijn mij welbekend, namelijk dat men ten eerste in U gelooft en in U ook de ene, enig ware God erkent, dat men die erkende God dan ook als het beste en meest volmaakte eeuwige wezen boven alles liefheeft en zijn medemens als zichzelf, en dat men ook de geboden van Mozes in acht neemt en zich eraan houdt.

[10] Welnu, wat Uw eisen betreft: die zouden gemakkelijk op te volgen zijn; maar Mozes heeft een groot aantal wetten, voorschriften en verordeningen gegeven, die in de eerste plaats moeilijk te onthouden en te begrijpen zijn, en vervolgens ook moeilijk in acht te nemen en te houden zijn.

[11] Moet ieder mens die in zichzelf Uw geest tot volledige heerschappij wil brengen en aldus Uw rijk en de volle gerechtigheid daarvan in zichzelf wil ontvangen, ook al die wetten, voorschriften en verordeningen houden en trouw in acht nemen?'

[12] Ik zei: ' Als je in Mij de ene enig ware God erkent, in Hem gelooft en Hem metterdaad boven alles liefhebt en je medemens als jezelf, dan vervul je daarmee ook alles wat Mozes en alle profeten hebben onderwezen; want zij zeggen met hun vele woorden met betrekking tot de plichten van de mensen tegenover God en elkaar niets anders dan wat Ik je in die paar woorden heb gezegd.

[13] Maar dan is het wel zaak dat je als Romeins commandant bij een onschuldig vergrijp van iemand als Ebal tegen jouw uit blinde ijver gestelde verordeningen niet direct eigenmachtig een zodanig grote boete in goud en zilver eist dat, met uitzondering van Jeruzalem en de tempel, bijna heel Palestina, Samaria en Galilea die niet zouden kunnen opbrengen. Want zo'n eis bevat niet één vonkje naastenliefde of gerechtigheid van het rijk Gods in de mens, omdat uit een dergelijke eis niet eens een vonkje van jullie Romeinse recht blijkt; en die eis getuigde datje slecht thuis bent in de grond­beginselen daarvan!

[14] Als je volgens Mijn leer wilt leven en handelen, moet je je eigenmachtige, scherpe verordeningen in de toekomst ook rigoureus veranderen; want met zulke verordeningen sta je nog heel ver af van de ware naastenliefde en derhalve van het rijk Gods, waartoe de kennis die je nu van de aarde, de maan, de zon en de overige planeten hebt, op zichzelf jou niet zou verheffen­. Want alles wat je in de grote, zichtbare ruimte met je lichamelijke ogen kunt bekijken, heeft pas waarde voor het rijk Gods in de mens, wanneer het ook van daaruit beschouwd en geestelijk verlicht wordt. Op zichzelf heeft het als materie geen waarde voor de hele mens, maar alleen een uiterst vluchtige en vergankelijke waarde voor het lichaam. -Dat, Mijn vriend, zeg Ik je opdat je je ernaar zult richten!'

[15] De commandant zei: 'Heer en Meester, ik dank U ook voor deze bui­tengewoon ware en goede raad, die ik zeker ook zal opvolgen voorzover dat in mijn vermogen ligt! Ter wille van de orde zal ik uiterlijk gezien streng moeten lijken, -maar in mijn hart zal het er anders uitzien; en dat zal in Uw ogen, o Heer en Meester, toch niet verkeerd zijn?'

[16] Ik zei: 'O nee, in geen geval, maar wees alleen streng volgens de echte wetten van Rome, waarin veel verzachtende omstandigheden bij bepaalde kleine vergrijpen te vinden zijn! Een zachtmoedige rechter in deze wereld zal in de andere wereld ook door Mij zacht geoordeeld worden, en een barm­hartige zal ook bij Mij barmhartigheid vinden. Kortom, met dezelfde maat waarmee jij meet, zal ook jij gemeten worden!'

[17] De commandant nam dat ter harte, en nu zei Ik tegen alle aanwezigen: 'Daarmee is een zwaar stuk werk, waar Ik jullie al eerder nog tijdens het mid­dagmaal op heb gewezen, goed beëindigd, en we hebben drie nieuwe leerlin­gen. Maar omdat het nu al tamelijk laat in de nacht is geworden, zullen we onze ledematen ook weer de nodige rust gunnen!'

[18] Hierop stond Ik met enkele leerlingen op en begaf Mij in een ander ver­trek ter ruste, en zo deden ook Maria en Jarah; de anderen bleven echter nog zitten en spraken met elkaar over Mij, Mijn leringen en daden.

 

17 Rafaël verklaart zijn macht

 

[1] Het gezelschap, waar ook onze Ebal, Kisjonah en Philopold nog steeds bij waren, bleef samen met Rafaël, die ook bij hen was gebleven, bijna tot de ochtend aan tafel. Mijn Jacobus de Oudere was daarbij het meest aan het woord, omdat hij Mij al vanaf Mijn geboorte goed kende en steeds het mees­te in Mijn buurt was. Rafaël verklaarde dan weer, wat de anderen raadselach­tig toescheen.

[2] Tegen de ochtend vroeg de commandant aan Rafaël: 'Nu we al zoveel heerlijke en grootse dingen uitjouw mond hebben gehoord, wil je misschien Voor ons drieën, Romeinen, zo goed zijn om uit te leggen wat voor wezen jij eigenlijk bent, en wat het voor stof was, waaruit je de dingen van de zichtba­re hemel zo meer dan prachtig voor ons geconstrueerd hebt, met al die ontel­bare dingen die zich erop bevinden! ,

[3] Rafaël zei: 'In de eerste plaats ben ik in alle opzichten een mens zoals jij, maar wel met het belangrijke verschil dat ik dit lichaam, dat jij nu kunt zien, in mijn zuiver geestelijke wezen kan veranderen, en dat ik als mens van vlees en bloed reeds bijna vierduizend jaar geleden, nog voor de zondvloed van Noach, in trouwe overgave aan God gedurende vele jaren op deze aarde heb geleefd en gehandeld.

[4] Nu ben ik echter een burger van de hemelen Gods en voor eeuwig Zijn dienaar en knecht. Mijn macht is Gods macht; daarom kan ik alles wat de Geest in mij wil. Als je dat nu weet, zul je ook wel weten van welke stof ik de dingen van de zichtbare hemel voor jullie gemaakt heb.

[5] Er is geen andere stof in de hele oneindigheid dan alleen de wil van God. Alles wat je ziet, hoort voelt en door een of ander zintuig waarneemt, zijn gedachten van God, en als Hij het wil, bestaan ze ook meteen.

[6] Wat God als de oereeuwige Geest in Zichzelf en door Zichzelf in staat is te doen, kan de geest Gods ook in de mens doen. Want God Zelf is in Zichzelf de zuiverste liefde, dus in Zichzelf ook het zuiverste levensvuur, zodoende ook het zuiverste en helderste licht en derhalve in Zichzelf de hoogste wijsheid en daardoor ook de hoogste alom werkzame macht en kracht.

[7] De volmaakt wijze orde van deze hoogste macht en kracht is de eeuwige wet, waar alle dingen zich naar moeten richten. Deze wet heerst ook over het lichaam van de mens; maar aan de ziel van de mens is een vrije wil gegeven en de wet is aan haar geopenbaard, opdat ze die in zich opneemt en haar wil daarnaar richt, ernaar leeft en handelt, om zo de volledige gelijkenis met God te bereiken, hetgeen haar bestemming is.

[8] Aan de ziel is echter in deze wereld, die tot haar ontwikkeling dient, slechts een zeer klein deel uit de wet van de goddelijke orde toevertrouwd om in acht te nemen; als ze in dat kleine deel getrouw is, zal ze ook over grote dingen gesteld worden -maar niet voordat ze in het toepassen van het kleine, haar geopenbaarde deel van de wet van de orde zo'n grote vaardigheid heeft verkregen, dat die haar volledig eigen en als het ware aangeboren is. Want anders kan ze in zichzelf immers ook niet tot het innerlijke bewustzijn van haar vrije zelfstandigheid komen en derhalve ook niet werkelijk waarnemen wat de goddelijke wil allemaal in haar en door haar in staat is te doen.

[9] Waartoe ik, die ook maar een mens ben, door de volle macht van de god­delijke wil in staat ben, daar hoef ik jullie geen verdere bewijzen van te geven. Als je een grote vaardigheid hebt bereikt om de goddelijke wil op te volgen, die je hier volkomen hebt leren kennen, en ook om jezelf volkomen te ver­loochenen in alle dingen van de wereld die jou bekoren, dan zul je in jezelf ook gewaar worden wat voor macht jouw ziel heeft verkregen.

[10] Maar voor alles geldt: oefening baart kunst; als de mens te weinig oefent blijft hij een eeuwige knoeier en kan hij voor niets groots en buitengewoons gebruikt worden. Of zou jij als Romeins commandant, die goed doorkneed is in de krijgskunde, aan iemand een belangrijk ambt toevertrouwen, voordat jij je ervan overtuigd hebt dat hij alle kennis bezit die voor dat ambt vereist is?

[11] God hoeft de mens niet op allerlei manieren te testen en op de proef stellen om Zich te overtuigen of hij al bekwaam is voor een groot en belang­rijk ambt; want Hij weet altijd heel duidelijk hoever een ziel het in haar innerlijke levensvoleinding heeft gebracht. Maar laat de ziel zichzelf onder­zoeken, in hoeverre ze gevorderd is in alle zelfverloochening wat de bekoor­lijkheden van deze wereld betreft, in hoeverre ze geheel en al één is geworden met de verkozen en metterdaad opgevolgde wil van God en of ze nog een knoeier is of misschien al een meester -en dan zal God de Heer niet aarzelen om de macht van Zijn wil in haar kenbaar te maken.

[12] Kijk eens naar verschillende leerlingen van de Heer! Als zij iets zouden willen doen vanuit de wil van de Heer, die in hen al heel machtig is gewor­den, zou de een of de ander van hen ook in staat zijn iets te doen wat jou vast en zeker niet minder wonderbaarlijk zou voorkomen dan wat ik bij jullie heb gedaan; maar hun echte liefde voor de Heer en hun ware deemoed tegenover Hem zegt hun: 'O, wat zijn wij nog zwakke leerlingen vergeleken bij U!' En daarom wachten ze nog tot de Heer hun zal zeggen: 'Ga nu de wereld in, onderricht alle mensen Mijn wil en doe werken in Mijn naam!' Dan zullen ze, waar dat nodig is, ook dezelfde tekenen doen die de Heer nu Zelf doet, en ook ik van tijd tot tijd doe door de wil van de Heer in mij .

[13] De macht van de goddelijke wil wordt de mens echter niet ingegoten, zoals bijvoorbeeld de melk bij een kind, maar hij moet die zelf met zijn eigen wilskracht, die bij ieder mens volkomen vrij is, als het ware met geweld naar zich toetrekken.

[14] Dat het zo is en niet anders, blijkt duidelijk uit het feit dat de Heer Zelf, voor wie toch alle dingen mogelijk zijn, Zijn leerlingen onderricht, hen naar Zich toetrekt en hun laat zien wat ze moeten doen om zich Zijn wil tot hun eigen wil te maken, die dan voor eeuwig hun zelf toebehoort.

[15] Wat de door de Heer Zelf uitgekozen leerlingen moeten doen om in zichzelf volledig op God te gaan gelijken, dat moet ook ieder ander mens doen, als hij de macht van de goddelijke wil in zijn ziel wil verkrijgen.

[16] Ik heb je nu heel duidelijk getoond uit welke stof ik de dingen van de zichtbare hemel voor jullie heb gevormd; maar zorgen jullie nu dat jullie mettertijd worden wat ik nu ben. Het 'hoe' heb ik jullie getoond. -En nu kunnen jullie nog voor een korte tijd je lichaam rust gaan geven; want de ochtend zal niet lang meer op zich laten wachten!’                                                              ,

[17] Na deze woorden van Rafaël stonden de drie Romeinen op, bedankten Rafaël voor deze les en gingen vol goede voornemens naar huis, waar ze alles in de gewenste orde aantroffen; maar alledrie rustten ze weinig, omdat ze in de geest van hun natuurlijke verstand nog te druk waren en niet wisten hoe ze het moesten aanleggen om hun wereldse ambt te verenigen met datgene wat ze van Mij en ook van Rafaël als Mijn wil hadden vernomen.

[18] Onder veel heen-en-weergepraat werd het volop ochtend, en de com­mandant moest de soldaten orders geven voor deze dag. De soldaten verwon­derden zich in stilte over het feit dat de commandant, die anders meer dan streng was, vandaag alleen maar heel zachtmoedige en mensvriendelijke beve­len uitdeelde, en ze dachten dat er iets heel bijzonders gebeurd moest zijn­. Maar ze lieten natuurlijk wijselijk niet merken dat de zachtmoedigheid van de commandant hun was opgevallen; want ze hadden immers ook liever een gemakkelijke dienst dan een zware

 

18 De vraag van de commandant over het doden van dieren

 

[1] Toen het volop ochtend was, maar nog even vóór zonsopgang, was Ik met enkele leerlingen reeds buiten, en ook Rafaël was bij ons. Spoedig daarna volgden ook alle anderen; ook de drie Romeinen lieten niet lang op zich wachten.

[2] We bevonden ons aan de oever van het meer en keken naar het spel van de golven, en de leerlingen wasten hun voeten en handen met het schone water. De drie Romeinen zouden graag het een en ander willen vragen en waren daarom ook dicht bij Mij en Rafaël komen staan.

[3] Maar Ik zei tegen hen: 'De dag heeft nog zijn volle tien uur, en in die tijd zal er nog menige vraag beantwoord kunnen worden; laten we nu eerst in alle rust van de ochtend genieten!’

[4] Daarmee waren de drie tevreden en ze wasten hun gezichten met het water van het meer om hun ogen, die de nachtelijke slaap enigszins misten, weer op te frissen en te sterken.

[5] Zo bleven wij in volledige rust ongeveer een uur vlak aan de oever van het meer en begaven ons toen naar een kleine heuvel, die zich in zuidelijke richting boven de waterspiegel verhief. Vanaf deze heuvel had men een mooi uitzicht naar het westen, en aan de oever, die hier over een tamelijk groot stuk met veel riet en biezen begroeid was, zag men enkele watervogels, die in het water hun ochtendmaal zochten en het ook gretig opaten.

[6] Nu kon de commandant niet meer zwijgen; hij ging snel naar Rafaël toe en zei: 'Luister, wijze en machtige burger van een betere wereld dan deze aarde! Ik ben over het algemeen zeer tevreden met de vaak prachtige inrich­ting van deze aarde van ons, hoe ze gevormd is en hoe de plantenwereld geordend is; maar wat de dieren betreft, in de omstandigheden waarin ze onder elkaar leven en bezig zijn, absoluut niet.

[7] Bij alle planten en gewassen is ervoor gezorgd dat ze hun voeding uit de aarde, het water, de lucht en uit de warmte van het zonlicht halen en zo voor­treffelijk gedijen; alleen de dieren en voor een groot deel ook wij mensen moeten om ons lichaam te voeden dieren vangen, doden en hun vlees eten.

[8] Kijk, dat doet het hart en het gemoed van de mens onmiskenbaar verwil­deren, wat ik in Rome maar al te vaak heb waargenomen bij de dikwijls vre­selijke stierengevechten en andere gevechten van wilde, verscheurende dieren in speciaal daarvoor gebouwde en ingerichte kooien; want in Rome en ook in heel veel andere plaatsen houdt men dergelijke dierengevechten om met name bij de soldaten en de burgers de oorlogszuchtige en dappere strijdlust steeds opnieuw aan te wakkeren en gaande te houden.

[9] En van wie hebben de mensen dat woeste oorlog voeren geleerd, waarbij er geen spoor van de liefde voor God en van de liefde voor de naaste te vin­den is ?

[10] Hier, kijk eens naar beneden in het water! Wat hebben die arme visjes eigenlijk misdaan, dat ze door die vraatzuchtige watervogels vaak met duizen­den worden gevangen en opgegeten? Zouden al die talloze verschillende soorten dieren in de lucht, op de aarde en in het water zich niet allemaal net als de tamme huisdieren kunnen voeden met de eveneens talloze verschillen­de soorten planten? Moeten allerlei soorten vleesetende roofdieren hun voedsel in de kudden van de zachtmoedige dieren zoeken en zodoende de mensen door hun wreedheid, die hun door de macht van God is ingeplant, uitlokken tot een woest gevecht?!

[11] De mens heeft kunstmatige wapens moeten uitvinden om tegen de ver­scheurende beesten te kunnen vechten. Daardoor heeft hij welleren vechten, doden en overwinnen; maar heeft hij daarbij iets gewonnen voor de verede­ling van zijn hart en gemoed, zoals God hem dat heeft aanbevolen?

[12] Kijk eens, ik heb heel vaak over dit onderwerp nagedacht en nog van geen enkel mens ook maar een half bevredigende oplossing voor dit ware sfinxenraadsel kunnen krijgen! Overal werd gezegd: 'De wijze goden zullen wel weten waarom ze dat allemaal zo hebben toegelaten!’

[13] Ja, dat is zeker zo; maar hebben de mensen daardoor iets gewonnen voor hun hart en gemoed? Ja, voor het jagen, vechten en oorlog voeren hebben ze wel winst geboekt, en vervolgens voor het geven van wetten en om dikwijls zo wreed als een hyena te zijn door hun rechtspraak ten opzichte van die mensen, die tegen hun wetten hebben gezondigd; maar voor het overige is er werkelijk niet veel goeds voortgekomen uit het feit dat ze geleerd hebben te vechten, eerst met de wilde dieren en al gauw daarna ook onder elkaar.

[14] Jij bent wijs en machtig vanuit de geest Gods in jou; onderwijs mij nu ook op de juiste wijze over deze kwestie, die mij heel belangrijk lijkt!'

 

19 De commandant vraagt naar het doel van de strijd in de natuur

 

[1] Rafaël zei: 'Je hebt me wel een echt belangrijke vraag gesteld, en ik zou je die ook zeker kunnen beantwoorden; maar jij bent nog lang niet diep genoeg doorgedrongen in het gebied van het zuiver geestelijke en zou de volle waar­heid over die dingen niet vatten.

[2] Maar ik geef je de verzekering dat ten eerste de leerlingen van de Heer allang volkomen onderricht zijn op dat gebied, en behalve zij ook vele ande­re mensen,Joden en heidenen, en ten tweede dat ook jij daarover nog tot een duidelijk inzicht zult komen. Er zullen zich vandaag nog wel gelegenheden voordoen, waarbij je ook in dit opzicht de liefde en wijsheid van de Heer zult kunnen loven en prijzen.

[3] Neem maar van mij aan dat de Heer Zich juist naar deze kleine heuvel heeft begeven, opdat jij bij de aanblik van de watervogels, die de kleine visjes opeten, tevoorschijn zou komen met je oude bedenkingen over de liefde, goedheid en wijsheid van een ware God! Je bent ermee voor de dag geko­men, zoals ook ik allang van tevoren wist, en er zal je dan ook op het juiste moment een juist licht in deze kwestie gegeven worden.

[4] Vriend, het leven is in zichzelf een strijd! Wie kan er als een goed en vroom mens naar het hoogste, vrije geestelijke leven overgaan, als hij er niet eerst met alle ernst voor gevochten heeft? Maar door wat moet de mens anders leren vechten -dan door de gevaren die hem aan alle kanten omge­ven? En die zijn door de Heer op deze aarde geplaatst en toegelaten, opdat de mens ze herkent en er net zo lang strijd tegen levert tot hij ze heeft overwon­nen. Maar nu genoeg daarover; na het ochtendmaal zullen we het er verder over hebben!'

[5] Toen onze Rafaël dat had gezegd, kwam een bode ons meedelen dat het ochtendmaal klaar stond, waarop wij onze kleine heuvel verlieten en ons naar het huis van Ebal begaven om het ochtendmaal tot ons te nemen.

[6] Na het ochtendmaal gingen we direct weer naar buiten, maar naar een andere, grotere heuvel, van waaruit men niet alleen de baai van Genezareth, maar ook een groot deel van het Meer van Galilea kon overzien. Op deze heuvel hadden de Romeinen een soort vesting, om van daaruit alles te kun­nen overzien wat er op het meer en in de niet onbelangrijke baai van Genezareth bewoog en als ongewoon te beschouwen was. Om die reden waren er op deze heuvel ook steeds Romeinse wachten geplaatst, die niet gemakkelijk iemand op dit punt toelieten, behalve wanneer de commandant zelf of een andere bevelvoerende ondergeschikte als leider aanwezig was bij een gezelschap dat deze heuvel wilde bezoeken.

[7] Aangezien de commandant nu zelf met twee van zijn onderofficieren bij ons was, hadden wij ook niet het minste probleem om van deze mooie heu­vel gebruik te maken.

[8] Er waren daar verschillende open tenten geplaatst, voorzien van banken, die de commandant onmiddellijk voor ons inruimde om te gebruiken, en ook liet hij nog een paar nieuwe tenten voor ons opzetten.

[9] Toen wij onze plek in de tenten hadden ingenomen, heerste er een tijd­lang rust, en allen keken naar de taferelen aan de oever en in de baai.

[10] Plotseling zag de commandant enkele grote adelaars vanaf de hogere bergen naar de laaggelegen oevers van het meer vliegen en zei: 'Daar komen vanaf die hoogte alweer enkele ongenode gasten, op dezelfde tijd als anders, om aan de oevers van het meer een goed smakend ochtendmaal te halen!

[11] Watervogels zijn weliswaar ook roofdieren, die zich voeden met vissen en allerlei andere waterdieren; maar ze zien er voor ons gemoed toch zachtmoe­diger uit, en hun roven en moorden van onschuldige waterdieren maakt op ons hart en gevoel niet zo'n storende indruk als wanneer een machtige ade­laar vanuit de hoogte als een pijl op een van de vele watervogels omlaag schiet, hem met zijn klauwen grijpt en daarna omhoog naar een of andere rots draagt, hem daar verscheurt en zijn vlees opeet!'

[12] Terwijl de commandant nog zo zijn humane beschouwingen hield, liet een adelaar zich in een rietveld aan de oever van het meer neervallen en greep daar een met vis verzadigde kropgans, die natuurlijk, omdat hij door de scherpe klauwen van de adelaar werd vastgehouden, in de lucht groot spekta­kel maakte.

[13] Het duurde niet lang of de andere adelaars volgden het voorbeeld van de eerste, wat de Romein zó boos maakte, dat hij naar Mij toeliep en zei: 'O Heer en Meester, hebt U soms niet gezien of niet willen verhinderen dat die vraatzuchtige roofvogels zich vergrepen aan de veel zachtmoediger watervo­gels op een manier, die voor ieder mens met een beetje gevoel ten hemel schreiend is? Moeten dergelijke afschuwwekkende taferelen, die in de wereld der natuur .herhaaldelijk voorkomen, ertoe bijdragen dat het menselijke hart zachtmoediger wordt en wordt aangespoord tot daadwerkelijke naastenliefde en barmhartigheid?

[14] Nee, dan blijf ik bij mijn oude grondbeginsel, dat ik enkele jaren geleden uit de.mond van een oude wijze Griek in Alexandrië heb gehoord: 'De hele aarde is een roofnest en een. tranendal voor de edele mens; want alles wat hij ziet en wat hem overkomt is beladen met de eeuwige vloek van de goden. Het is. mets anders dan een voortdurend ontstaan en tot een ellendig en­ vluchtig bestaan komen; en een wrede dood is steeds het gevolg van het ont­staan! En toch moet de mens, die het meest door zijn bestaan wordt gekweld, een volledig goed, edel, humaan leven leiden en de voortdurend vervloeken­de goden eren? Maar hoe kan hij dat, als hij niets anders dan alleen een wreed woeden van de hele natuur om zich heen ziet? Laat de mens dus ook als een leeuw, een tijger .of een adelaar worden en zich op zijn medeschepselen wre­ken - onverschillig of het mensen of dieren zijn - voor de ook over hem uit­gestorte vloek van de goden; laat hij proberen koning te worden en van zijn toch al korte leven te genieten, in weerwil van de goden!'

[15] Heer en Meester, ik zeg nu niet dat die wijze Griek daarmee een echt en waarachtig principe voor het welzijn van de mensen onder woorden heeft gebracht, aangezien ik bij U een heel ander levensprincipe heb gevonden volgens welk ik ook voortaan zal leven en handelen; maar zegt U nu Zelf of de geheel natuurlijke mens, met name in een land waar het wemelt van aller­lei roofdieren, als gevolg van zijn waarnemingen en ervaringen uiteindelijk wel tot een ander grondbeginsel voor het menselijke leven op deze aarde kan komen, ook al heeft hij in aanleg een goed gemoed, zoals dat vaak bij nog onmondige kinderen goed kan worden waargenomen.

[16] Laten we eens kijken naar de landen waar het wemelt van allerlei soor­ten roofdieren en de mensen voortdurend jacht op hen moeten maken, om met door hen opgevreten te worden! Hoe zijn die mensen zelf? Ze zijn net zo woest als de dieren die hen omringen! Ze roven en moorden en onder hen is geen liefde en nog minder echte barmhartigheid te vinden en geen verlangen of neiging naar een goed geordende, vreedzame bezigheid.

[17] Kijken we daarentegen naar een volk, zoals ik eens in Armenië heb aan­getroffen! In het land van dit volk heeft een vroegere, wijze koning met alle ijver alle wilde dieren door veel bekwame jagers zoveel mogelijk laten uit­roeien -en ook de adelaars en gieren werden niet ontzien; alleen zachtmoe­dige en nuttige huisdieren mochten worden gehouden, en de akkerbouw was de voornaamste bezigheid van dat volk -en ik zeg U, o Heer en Meester, dat ik nooit een zachtmoediger en vreedzamer volkje op een continent ben tegengekomen!

[18] Overdag en 's nachts kan men in dat land over alle grote en kleine wegen reizen, zonder dat men bang hoeft te zijn om door een wild dier en nog min­der door een roofzuchtig mens aangevallen te worden. En in welk huis men ook binnenkomt, hoe eenvoudig het ook is: men wordt er allervriendelijkst opgenomen en met alle liefde en vriendelijkheid verzorgd met alles wat men in dat huis voor de menselijke behoeften bezit.

[19] En aan wie heeft het volk van het genoemde land die uitstekende, goede, lieve en zachte ontwikkeling van het gemoed te danken? Aan die wijze koning, die zijn land van alle wilde roofdieren wist te zuiveren.

[20] Voor U, o Heer en Meester, zou het nog veel gemakkelijker zijn om de hele aarde van alle wilde dieren te reinigen -en dan zouden de mensen, die niet zouden hoeven te vechten met leeuwen, panters, tijgers, hyena's, beren, wolven, vossen en nog andere wilde beesten, bij een goed onderricht weldra op de genoemde Armeniërs lijken!'

 

20 De voornaamste redenen voor de verscheidenheid

in de schepping op aarde

 

[1] Ik zei: 'Mijn vriend, in natuurlijk, werelds opzicht heb je natuurlijk hele­maal gelijk, en er zou weinig tegenin te brengen zijn; maar op het vlak van de ziel en de geest, dat jou tot nu toe nog volkomen onbekend is, zou je iets van Mij verlangen wat helemaal tegen iedere orde op deze aarde in zou gaan.

[2] Kijk, op een hemellichaam waar de mensen de bestemming hebben om wat hun ziel en hun geest betreft volmaakte kinderen Gods te worden, moet alles juist zo ingericht zijn als het op deze aarde ingericht is!

[3] Jouw oog en je verstand zien weliswaar niets anders dan gericht, vervol­ging, roof, moord, dood, ontbinding en vergankelijkheid; maar het is niet zoals jij je die dingen voorstelt, maar heel anders.

[4] Ten eerste is de traagheid, die een onvermijdelijk gerichtsaanhangsel van de lichamelijke materie is, de grootste vijand van de ziel, die steeds wakkerder en actiever moet worden -want alleen daardoor kan ze volledig gelijk wor­den aan de geest Gods in haar en zodoende aan God gelijk worden -en hoe warmer de landen zijn waar de mensen hun woningen hebben gebouwd, des te meer worden ze door deze belangrijkste vijand van de ziel bedreigd.

[5] Als er in zulke landen niet allerlei dieren waren die lastig zijn voor de mens, en als hij niet voor de voeding van zijn lichaam hoefde te zorgen, dan zou hij ook niet zorgen voor de ontwikkeling van de krachten van zijn ziel. Hij zou weldra lijken op een zeepoliep of op de wortels van een boom, die niets anders hoeven te doen dan door de mechanische en organische inrich­ting de bij hen passende voeding uit het water, de aarde en de lucht naar zich toe te zuigen.

[6] Kijk, dat is de voornaamste reden waarom er voor de mens op deze aarde allerlei dingen zijn geschapen, die hem tot uiteenlopende activiteit opwekken -eerst wat zijn lichaam, en daarna ook wat zijn ziel betreft, wat de hoofdzaak is!

[7] Wat de tweede reden aangaat, die kan iedere denker gemakkelijk zelf ont­dekken. Stel je de aarde eens voor als een helemaal eenvormige, grote wereld­bol! Op de uitgestrekte bodem ervan zouden alleen maar geheel gelijke beken, meren en zeeën voorkomen, geen bergen, geen andere dieren dan schapen, geen vogels behalve kippen, en geen andere waterdieren dan alleen een overal precies gelijke soort vissen; op dezelfde manier zou er op de aard­bodem maar één soort gras groeien als voedsel voor de schapen, en slechts één soort vruchten om de mensen en kippen te voeden, verder ook maar één soort fruitboom en één soort boom om een eenvoudige woonhut van te kunnen bouwen, en zo zou er ook maar één overal gelijke soort steen bestaan alsook maar één soort metaal, waar de mensen het meest eenvoudige gereed­schap voor hun huishouden van zouden kunnen maken.

[8] Zeg nu zelf, hoever de mensen zouden kunnen komen met het ontwik­kelen van hun voorstellingen, ideeën en fantasieën!

[9] Hoe buitengewoon schraal het eruit zou zien met het inzicht en verstand, die hoger en zuiverder moeten worden, hoef ik je niet nader uit de doeken te doen. Maar Ik maak je opmerkzaam op de zeer geringe staat van ontwikke­ling van de ziel en de geest van op aarde levende mensen die in gebieden wonen waar in de wijde omtrek geen bergen zijn, waar alleen hier en daar wat eenvormig gras op de bodem groeit, en verder wat schrale en verkom­merde struiken aan de oevers van een paar onaanzienlijke beken en op poe­len lijkende meren.

[10] Jij kent dergelijke streken wel. Hoe is het bij de bewoners van die gebie­den echter gesteld met de cultuur van de geest? Kijk, ze zijn voor het groot­ste deel helemaal verwilderd! En waarom? Omdat ze door gebrek aan een zo groot mogelijke verscheidenheid van de hen omringende dingen en schepse­len, die noodzakelijk is voor de hogere ontwikkeling van de ziel, niet tot enige ontwikkeling van hun voorstellingen, ideeën en de voor de ontwikke­ling van inzicht en verstand vruchtbare fantasie kunnen komen.

[11] Kijk daarentegen eens naar mensen, wier land rijkelijk met alle denkba­re verscheidenheid is toegerust. Je zult ontdekken dat ze ontwikkeld zijn, zij het niet op het vlak van het diepste innerlijke leven van ziel en geest, dan toch op het vlak van het uiterlijke verstand, het inzicht en de fantasie; en dat moet er bij een mens toch zijn, als hij wil overgaan naar een hogere ontwikkeling van het innerlijke leven van ziel en geest! Want als je vanwege het prachtige uitzicht een berg wilt beklimmen, moet er ten eerste wel een berg zijn, en als die er is, dan moetje bij het beklimmen geen genoegen nemen met de halve hoogte van de berg -hoewel die ook al een heel wijds uitzicht biedt -maar daarenboven de moeite nemen om ook de hoogste toppen te beklimmen, om van daaruit van het volle uitzicht te genieten.

[12] Zo moeten ook de mensen, wier inzicht, verstand en fantasie eenmaal ruimschoots ontwikkeld zijn, geen genoegen nemen met deze halve hoogte van het leven, maar zich inspannen om de volle hoogte ervan te bereiken.

[13] Wat Ik je daarmee wil zeggen, zul je wel begrijpen. En dat is de tweede reden waarom God deze aarde met zo'n grote verscheidenheid aan dingen, schepselen en verschijnselen heeft uitgerust, waarvan jij met al je Alexan­drijnse ontwikkeling tot nu toe nauwelijks nog het eerste haaltje van de klei­ne alfa * (* De 'alfa' is de eerste letter van het Griekse alfabet.) kent.'

 

21 De zielensubstantie en haar trapsgewijze bevrijding uit de materie

 

[1] (De Heer:) 'Er is echter nog een derde reden, die al Mijn leerlingen ook al kennen, en die zul jij in de toekomst ook nog preciezer leren kennen dan men je nu kan uitleggen; want je innerlijke verstand zou het niet kunnen begrijpen. Maar zoveel kan Ik je als aanduiding nu wel zeggen, dat alles en nog meer, wat de aarde van haar middelpunt tot ver boven de hoogste lucht­regio bevat, zielensubstantie is; maar die substantie verkeert gedurende een bepaalde tijd, totdat ze bevrijd is in zeer uiteenlopende gerichtstoestanden, van zwaar tot minder zwaar, en daardoor wordt ze voor het lichamelijke oog alsook voor het gevoel van de mens op deze wereld zichtbaar en voelbaar als volkomen dode, hardere of zachtere materie. Hiertoe behoren om te begin­nen alle steensoorten, mineralen, aardsoorten, water, lucht en alle nog onge­bonden stoffen daarin.

[2] Dan komt het hele plantenrijk in het water en op de aarde, samen met de overgang ervan naar het dierenrijk. In dit rijk neemt het gericht al mildere vormen aan en bevindt de zielensubstantie zich al meer in de fase van een zekere bevrijding dan in de eerdere harde gerichtstoestand; de zielensubstan­tie, die voorheen als het ware chaotisch dooreen gemengd was, wordt nu met het oog op het ontwikkelen van intelligentie gesorteerd en tot op zichzelf staande eenheden gevormd, en vertoont in dit tweede rijk dan ook een grote verscheidenheid.

[3] Terwijl de zielensubstantie in het tweede rijk vanwege haar speciale intel­ligentieontwikkeling een grote sortering moest ondergaan, moet ze in het derde rijk van de dieren, dat een nog veel grotere verscheidenheid kent, tot een steeds grotere vereniging van afzonderlijke intelligenties gebracht Wor­den, om tot een helderder en vrijere individuele intelligentie te komen. Daarom verenigen zich in dat dierenrijk dan ook talloze zielensubstantiedeel­tjes van allerlei verschillende kleine diertjes tot één grotere dierenziel, bij­voorbeeld die van een grotere worm of een insect.

[4] Als ze het materiële omhulsel waarin ze besloten waren, kwijtgeraakt zijn, verenigen talloze verschillende soorten insecten zich weer tot een dierenziel van grotere en volmaaktere aard; en dat gaat zo door tot de grote en vol­maakte dieren, die deels nog wild en later voor een deel zachtaardig zijn. En uit de laatste eenwording van die dierenzielen komen dan pas de mensenzie­len voort, die voorzien zijn van alle mogelijke begaafdheden qua intelligentie.

[5] Als een mens in deze wereld wordt geboren en ter wille van zijn volledi­ge vrijwording nog een lichaam te dragen krijgt, dan is het uiterst wijs door God zo ingericht dat hij zich als complete ziel evenmin iets kan herinneren van alle noodzakelijke voorafgaande toestanden in afzonderlijke bestaansvor­men die zij als overgang heeft doorgemaakt, als jouw oog de afzonderlijke druppels van de zee kan zien en onderscheiden. Want als dat aan een mensen­ziel gegeven zou zijn, zou zij die eenwording van zo eindeloos verschillende zielensubstantie­ en intelligentiedeeltjes niet verdragen, maar zichzelf zo snel mogelijk trachten op te lossen, net als een waterdruppel op gloeiend ijzer.

[6] Om de ziel van de mens te behouden moet haar door de inrichting van het lichaam dat haar omsluit iedere herinnering aan voorgaande bestaansvor­men volledig ontnomen worden, tot de tijd dat ze innerlijk volledig één wordt met haar geest van liefde uit God. Want die geest is als het ware de kit waardoor al die eindeloos verschillende zielenintelligentiedeeltjes tot één eeuwig onvernietigbaar wezen vast met elkaar verbonden worden; dan door­lichten, herkennen en begrijpen ze zichzelf in alle helderheid, en loven en prijzen ze als een voleindigd, op God gelijkend wezen Gods liefde, wijsheid en macht.'

 

22 De samenstelling van de menselijke ziel

 

[1] (De Heer:) 'Dat een menselijke ziel en op overeenkomstige wijze zelfs haar aanvankelijk zeer onbeholpen lichaam op die manier zijn samengevoegd, zal een dieper denkend en voelend mens uit vele verschijnselen die hij bij zichzelf waarneemt in grote lijnen kunnen vermoeden.

[2] Neem het ontelbare aantal zeer uiteenlopende begrippen en ideeën, die een ziel met slechts enige ontwikkeling uit zichzelf kan ontwikkelen en waarvan ze zich ook een voorstelling kan maken -juist of minder juist, dat is vooralsnog niet belangrijk; als ze niet in zekere zin tot een alomvattend geheel samengesteld zou zijn, zou ze evenmin als een os of een ezel in staat zijn om een ontwerp voor de bouw van een koninklijke burcht te tekenen en de burcht volgens die tekening te bouwen.

[3] Als je alle verschillende dieren bekijkt, zowel die in de lucht -zoals insec­ten en vogels -alsook de dieren op de vaste aardbodem en die in het water, dan zul je bij de meesten het vermogen om iets te bouwen ontdekken. Kijk maar naar de bijen en andere diertjes in de lucht die daar min ofmeer op lij­ken; bekijk de zeer verschillend gebouwde nesten van de vogels maar eens; en de mieren en nog andere insecten in de aarde, de spinnen en de rupsen, ver­der alle soorten muizen, de bever, die een echte hut bouwt, de vossen, wol­ven, beren en nog een groot aantal andere dieren, en zie hoe ze hun wonin­gen heel doelmatig voor henzelf bouwen en inrichten; kijk verder eens naar de verschillende dieren in zee, met name de schaaldieren -dan zie je bij hen zo'n geweldig vermogen om te bouwen, dat vaak zelfs de beste architect daar hoogst verbaasd over is!

[4] Welnu, ieder dier, van het kleinste tot het grootste, heeft natuurlijk een vermogen tot bouwen dat aansluit bij de eenvoudige intelligentie van zijn dierenziel; het kent bovendien het bouwmateriaal en gebruikt het op zijn eigen manier, die altijd hetzelfde is. Maar in de menselijke ziel zijn er ontel­bare aantallen van al die dierlijk intelligente vermogens tot bouwen aanwe­zig, en daaruit kan ze, als het ware door een stilzwijgende bewustwording, ook een ontelbaar aantal voorstellingen en ideeën samenstellen en zo geheel nieuwe en grote vormen scheppen.

[5] En zo kan de mens dus, wanneer hij ook maar enigszins ontwikkeld is, allerlei woonhuizen in zeer grote verscheidenheid en talloze andere dingen uit zichzelf uitvinden en ze met zijn wil, verstand en ijver ook ten uitvoer brengen. Zou hij dat kunnen, als in zijn ziel niet al die verschillende vermo­gens op de getoonde wijze aanwezig zouden zijn? Zeker niet; want zelfs het na de mens meest intelligente dier heeft geen fantasie en derhalve ook geen alomvattende gave om dingen vorm te geven.

[6] Nu zeg je bij jezelf: 'Ja, maar waarom moest een mensenziel die vermogens eigenlijk via zo'n lange en moeizame weg verkrijgen?'

[7] Ik zeg je: de eeuwig beste en meest wijze Bouwmeester van alle dingen en wezens weet het allerbeste, waarom Hij op deze aarde juist die weg voor de ontwikkeling van een volmaakte mensenziel heeft ingericht, en Mijn woord moet voorjou hierin voldoende zijn. Als je in jezelf meer voleindigd zult zijn, zul je ook de reden voor jouw lange en moeizame weg inzien.

[8] Jullie Romeinen, de Grieken en de Feniciërs en ook de Egyptenaren geloofden in zielsverhuizing en geloven er heden ten dage nog net zo in als de Perzen, Indiërs, de Chinezen aan de andere kant van de hoge bergen in het wijde, grote en verre oosten en nog een volk, dat nog verder naar het oosten op grote eilanden woont* (* De japanners. ) , die omspoeld worden door de grootste zee van deze aarde, en ook nog vele andere volksstammen op de wijde aarde. Maar overal is de waarheid, die de oervaderen van de aarde heel goed kenden, geheel vervormd en volkomen verdraaid doordat in de loop der tijd heb­zuchtige mensen opstonden die aanvankelijk leraren van het volk en later priesters vol eerzucht en heerszucht werden - want de ware toedracht van de zielsverhuizing zou hun geen tribuut en offers opgeleverd hebben, en daarom lieten ze de menselijke zielen weer terugverhuizen in de dieren en in die die­ren lijden, van welk lijden alleen de priesters hen in ruil voor grote offers konden bevrijden.'

 

23 Over het verval van de zuivere leer

 

[1] (De Heer:) 'Nu zeg je bij jezelf: 'Maar hoe kon het volk, dat reeds in de waarheid stond, zich zo dwaas door die slechte en leugenachtige priesters dom laten maken en verblinden?'

[2] Ik zegje: niets was gemakkelijker dan dat! De oude, ware wijzen zijn in de loop van de tijd van de aarde verdwenen, en reeds tijdens hun aardse leven hebben zich bepaalde tovenaars en waarzeggers opgeworpen die datgene wat ze leerden, bekrachtigden met allerlei wonderen, die hun door een kwade geest werden getoond en als goddelijke bewijzen werden beschouwd door de blinde en van dergelijke bedriegerijen volkomen onkundige mensen, en op die manier was het gemakkelijk om de mensen, die overal een grote hang naar wonderen hebben, volkomen van de oude waarheid af te brengen en zover te krijgen, dat ze rotsvast alles geloofden wat de valse wijzen, die op hun eigen voordeel uit waren, hun wilden leren.

[3] Vele van zulke magiërs, waaruit al heel gauw priesters en valse profeten voortkwamen, verstonden -en verstaan ook nu nog - de kunst om bijvoor­beeld hun stem zo te verdraaien, dat die door de mensen gehoord werd alsof die van een afstand of uit een boom of uit een dier kwam.

[4] Ze bootsten de klank van de stem en ook de tongval van bekende, maar reeds gestorven mensen na, waarbij het leek alsof die stem uit een boom, steen, bron of ook willekeurig welk dier kwam, en wel zo bedrieglijk echt, dat iedere aanwezige moest zeggen: 'Ja, dat is de ziel van onze bekende gestor­vene, die overigens een oud, goed en waarachtig mens was! Wat kan hij toch tegenover God misdaan hebben, dat zijn ziel nu in een kameel moet ver­smachten en vast veel moet lijden?'

[5] Wie had zijn antwoord sneller klaar dan zo'n magiër en priester, die zijn stem kon verdraaien! Al gauw hoorden de bange toehoorders uit de kameel de volgende zin: 'Ik wilde met mijn hele huis streng bij de leer van de oude vaderen blijven -en heb daardoor de nieuwe, door God opgewekte wijzen en profeten geminacht! Zodoende heb ik gezondigd en ben ik voor tien jaar in deze kameel verbannen om ondraaglijk te lijden. Geloof in de nieuwe profe­ten Gods, en geef hun als boete voor mijn zonde een door hen verlangd offer uit de schatten die ik heb achtergelaten; dan zullen ze bij God om genade voor mij vragen en zal ik van mijn grote kwelling verlost worden, en jullie zullen er na je lichamelijke dood van bevrijd zijn!'

[6] Na zo'n antwoord van de kameel zul je waarschijnlijk wel kunnen begrij­pen hoe de blinde mensen maar al te gauw de oude waarheid verlieten en vast in de leringen van de valse profeten gingen geloven.

[7] En zoals het toen was, zal het na Mij weer worden, als bij het verbreiden van Mijn leer, die als enige volmaakt waar is, niet alle voorzichtigheid betracht wordt.

[8] Kijk, op die manier is het veelgodendom ontstaan en het hele heidendom, het totaal verkeerde geloof in jullie zielsverhuizing en in vele duizenden andere afschuwelijke domheden!

[9] Al zijn er door God steeds echte leraren onder het eenmaal blind gemaak­te volk gezonden, ze hebben weinig uitgericht -want de vrije wil, zonder welke de mens tot een dier zou worden, moet bij de menselijke ziel van deze aarde onaangetast gelaten worden; het is dus zaak geduld te hebben met de mensheid en waarschijnlijk het grootste deel ervan in een andere wereld tot een beter inzicht te laten komen.

[10] Maar wee eenmaal alle valse leraren, priesters en profeten, die de oude, zuivere waarheid zelf nog wel heel goed kennen, maar die leer vanwege hun hebzucht en heerszucht steeds hardnekkig aan het volk onthouden; ze zullen later niet ontkomen aan Mijn toorngericht!

[11] Op deze aarde hebben ook zij een vrije wil en kunnen tot een bepaalde tijd ook doen wat ze willen; maar als ze het op deze aarde eenmaal te bont gaan maken, zal Ikzelf als een felle bliksem Mijn licht der eeuwige waarheid in alle dingen over de mensen op aarde uitgieten, zoals Ik dat nu Zelf aan jul­lie heb getoond en geleerd. Dan zullen alle valse leraren, priesters en profeten beginnen te weeklagen en zich voor Mijn verlichte mensen en voor de macht van Mijn licht proberen te verbergen. Maar hun moeite en grote inspanning zal helemaal tevergeefs zijn; want ze zullen door de verlichte volkeren van het ene einde der aarde naar het andere als wilde, verscheurende dieren met vuri­ge gesels worden opgejaagd en nergens meer een veilige plaats vinden waar ze opgenomen worden en veilig onderdak hebben, en hun rijk en duistere heer­schappij zal voor altijd volkomen ten einde zijn.

[12] Daarmee, vriend, heb je nu behalve de derde reden, die Ik je zo duidelijk mogelijk voor jouw verstand heb getoond, nog vele andere dingen, die niet alleen jij, maar ook alle anderen goed ter harte moeten nemen!'

 

24 Het voorstel van de commandant om de valse profeten te ontmaskeren

 

[1] Hierop bedankte de commandant Mij van ganser harte voor Mijn geduld en moeite, en zei: 'O Heer en Meester, al is mij van alles wat U mij nu hebt uitgelegd ook nog niet alles even duidelijk als wellicht een van Uw leer­lingen - toch ben ik zover in de geest van de waarheid doorgedrongen dat ik deze aarde nu met heel andere ogen bekijk dan ooit tevoren in mijn leven!

[2] Maar één ding kwam in mij op, toen U uitlegde hoe de nieuwe valse lera­ren, priesters en profeten door allerlei bedrog, van de aard waarvan de onwe­tende mensen natuurlijk geen idee kunnen hebben, zo'n volk ter wille van aardse voordelen gemakkelijk en snel van de oude, zuivere waarheid afbren­gen: als zulke laaghartige mensen uit puur eigenbelang het volk zo beginnen te bewerken, zou een uitzonderlijk teken uit de hemelen toch een heel doel­treffend middel zijn om die valse leraren voor altijd de mond te snoeren. Als bijvoorbeeld bij die zogenaamd sprekende kameel de geestelijke mens, die aan gene zijde voortleeft, met een ernstig gezicht goed herkenbaar aan allen zou verschijnen en op een voor iedereen goed te begrijpen manier tegen de valse leraren zou getuigen, zou het toch wel erg gek moeten lopen als de valse profeten verder nog iets tot stand zouden kunnen brengen bij een volk dat opnieuw vanuit de wereld aan gene zijde verlicht is! -Wat is Uw mening daarover?'

[3] Ik zei: 'Daar valt enerzijds veel op te zeggen, maar anderzijds maar heel weinig van enig belang! Want zie, ten eerste is het middel dat jij Me nu voor­stelt in alle tijden en bij alle volkeren met min of meer gunstig effect toege­past!

[4] Zolang een volk voor het grootste deel nog trouw was aan de oude waar­heid, maar hier en daar een deel van het volk door de gevonden schatten van deze aarde te werelds begon te worden en zich meer en meer van de waar­heid begon te verwijderen, hadden jouw middelen vaak gedurende twee, vaak ook drie generaties een heel gunstige uitwerking; bij de vierde generatie ech­ter, die zich nog meer bezig ging houden met het najagen van wereldse schat­ten en er uit eigen vrije wil toe overging de wereld lief te hebben, werden dergelijke toegepaste middelen tot fabels, en slechts weinigen geloofden er nog zo half en half in.

[5] Als zulke middelen weer werden toegepast, sorteerden ze over het alge­meen al weinig effect meer en werden ze door de aanzienlijken alleen maar belachelijk gemaakt en bespot, en de valse wonderdoeners, die ook de kunst verstonden voor de buidels van de trage groten en aanzienlijken te werken,

waren al in het voordeel. En zo ging het vele eeuwen lang door eigen schuld bij de verschillende volkeren steeds verder bergafwaarts.

[6] Kijk, nu is in Mijzelf het allerhoogste Middel, dat jij Me voorstelde om al het valse onder de mensen uit te roeien, vanuit de allerhoogste hemelen al lang daadwerkelijk aanwezig bij de Joden, die nog het meest en het zuiverst vertrouwd zijn met de oude waarheid, en Het heeft verschillende keren in Jeruzalem en in vele andere steden en plaatsen tekenen gedaan die alleen God kan doen, en de meest lichtende waarheid uit de hemelen onderwezen! Ga maar eens onderzoeken hoeveel mensen zich door dit allerhoogste Middel nog van hun oude dwalingen en zonden hebben bekeerd!

[7] Maar als het allerhoogste Middel zo weinig tot stand brengt, waarbij de vrije wil van de mensen noodzakelijkerwijs behouden moet blijven, hoe wei­nig zou dan wel niet een andere geest uit de grote wereld aan gene zijde kun­nen bewerkstelligen!

[8] Bovendien is het voor iedere geest die in de grote wereld aan gene zijde al meer dan zalig is een heel zware opgave om weer op deze wereld te moeten verschijnen. Als hij dat vrijwillig doet, dan wordt het door Mij ook toegela­ten; maar geen enkele geest wordt daartoe gedwongen.

[9] Het is voor een minder volmaakte geest niet minder zwaar om vanuit gene zijde naar deze wereld terug te keren -met name te midden van louter wereldse mensen - dan wanneer jij terug zou willen keren in het lichaam van je moeder, dat de eerste en meest benauwde wereld van ieder mens was, en daarin iets zou willen ordenen en bewerkstelligen. Daarmee kun je de levens­situatie van de geesten in de grote wereld aan gene zijde en die van de op deze benauwde aarde levende menselijke pelgrims ongeveer met elkaar ver­gelijken.

[10] Een kleine cirkel heeft ruimte genoeg in een grote; maar omgekeerd gaat dat moeilijk. Begrijp dat goed!'

[11] Daar dachten allen lang over na, en Ik nam wat rust.

[12] Wij bleven tot ongeveer twee uur na de middag op die heuvel. Daar werd nog over veel dingen gesproken en door Rafaël ook daadwerkelijk aan de Romeinen getoond, wat naderhand door de commandant en ook door zijn ondergeschikten opgeschreven is. Daarna begaven wij ons weer naar het huis en namen een maal tot ons.

[13] De namiddag bracht Ik in rust door; de leerlingen hadden echter van de commandant nog allerlei vragen te beantwoorden gekregen. Johannes en Mattheus gingen aan het schrijven en maakten korte aantekeningen van wat ze tot dan toe hadden gehoord en gezien; ook Mijn Jacobus de Oudere maakte aantekeningen voor zichzelf, die hij echter pas na verloop van enkele jaren ordende. De commandant maakte ook van deze gelegenheid gebruik om in het Grieks aantekeningen te maken, die ook hij echter pas later meer ordende.

[14] Ik bleef met de leerlingen nog ongeveer acht volle dagen in Genezareth, en er kwamen nog meer vreemdelingen uit de omgeving van Damascus en ook uit andere steden daar naartoe, die Mij leerden kennen en het geloof in Mij aannamen.

[15] Alles wat daar verder nog geleerd en gedaan is hoeft niet meer woord voor woord aangehaald te worden, aangezien tot nu toe al uitputtend getoond is, waarin en hoe de mensen door Mij en door Rafaël, die eveneens gedurende de genoemde tijd zichtbaar en werkzaam met Mij in Genezareth bleef, onderwezen zijn. Want ze zijn niet alleen in de dingen van het rijk Gods op aarde, maar ook in allerlei natuurlijke dingen en de verschijnselen daarvan heel duidelijk en geheel en al naar waarheid onderwezen; daardoor lieten ze hun oude bijgeloofvaren, omdat ze hun oude dwalingen inzagen en begre­pen.

[16] Op deze wijze vormde in Mijn naam zich weldra een zeer aanzienlijke gemeente in Damascus, evenals in andere plaatsen, en Mijn naam werd in de wijde omtrek geprezen.

 

Een 'nota bene', gegeven op 11 augustus 1862

 

25 Over de geestelijke omstandigheden in de eeuwen na Christus

tot in de tweede helft van de 19e eeuw.

De geestelijke wending door het instralen van het goddelijke licht

 

[1] NOTA BENE: een toelichting voor déze tijd!

[2] Van de mededelingen over alles wat Ik tijdens Mijn lichamelijke leven op deze aarde in het hele Joodse rijk heb gedaan en geleerd, is reeds na verloop van vijfhonderd jaar na Mijn aardse leven -met name wat de verklaringen van de dingen en verschijnselen in de natuurlijke wereld betreft -het meeste voor een deel in vergetelheid geraakt, grotendeels echter opnieuw zodanig met de oude onzin vermengd, dat niemand daarin meer de zuivere waarheid heeft kunnen ontdekken.

[3] Er zijn wel veel tamelijk gelijkluidende, meestal door Grieken en Romeinen vervaardigde handschriften bewaard, deels in de tien steden in het lange en brede Jordaandal (waaronder zeker ook de ongeveer zestig steden begrepen moeten worden, die in Mijn tijd, maar ook daarvoor al en na Mij nog tot na de tijd van de verwoesting van Jeruzalem en de omgeving daarvan allemaal grotendeels door Grieken en Romeinen bewoond werden), deels in Essea (waarvan echter al twaalfhonderd jaar geleden geen spoor meer te vin­den was, omdat die orde te sterk vervolgd werd door de heidense Romeinse christenen) , maar voor het merendeel in de grote bibliotheek in Alexandrië­

[4] Kijk echter eens naar al die vernietigende oorlogen en grote volksverhui­zingen, waardoor half Azië, het noorden van Afrika en bijna heel Europa bezocht zijn, en wel omdat al heel gauw na Mij -zoals de profeet Daniël en kort na Mij Mijn leerling Johannes op het eiland Patmos in zijn door Mij aan hem gegeven openbaring heeft getoond -de mensen, en met name de leiders van de gemeenten, Mijn leer begonnen te verdraaien en met de oude onzin te vermengen, omdat die hun als de zuiverste waarheid uit de hemelen te weinig winst opleverde.

[5] Toen was het wat Mij betreft: goed dan, omdat jullie het oude, wereldse vuil liever hebben dan Mijn zuivere goud uit de hemelen en jullie daarbij steeds meer op honden lijken die terugkeren naar hun braaksel, en ook op zwijnen die in allerijl weer naar de poel terugrennen waar ze zich al vaak vre­selijk bevuild hebben, zal het goud der hemelen jullie voor lange tijd ontno­men worden; in alle rampspoed, duisternis en nood zullen jullie naar Mij smachten, en de dood zal voor jullie weer een grote schrik op aarde worden!

[6] En zo werd het dan ook, tot in deze tijd. Bijna alle steden en plaatsen, waarin geschriften over Mijn vele werken en leren ruimschoots voorhanden waren, zijn vernietigd en verwoest; alleen de kleine evangeliën van Johannes en Mattheus zijn, om tot zedenleer te dienen voor de mensen van goede wil, tot nu toe nog min of meer taalkundig juist als echte documenten over Mijn werken en leren bewaard gebleven, evenals de geschriften van Lucas en Marcus, voorzover hij datgene wat hij van Paulus heeft gehoord heel in het kort voor zichzelf heeft opgeschreven, en tevens verschillende brieven van de apostelen, waarvan er echter ook vele verloren zijn gegaan, en de openbaring van Johannes, maar welook met enkele taalkundige onjuistheden, wat echter voor degene die door Mij geleid wordt, geen afbreuk doet aan de hoofdzaak.

[7] Van de andere leringen over de dingen en verschijnselen en de hoedanig­heid daarvan, is tot in deze tijd hier en daar heel verborgen nog slechts weinig bewaard gebleven; en waar er iets uit de tijd van de Romeinen en Grieken werd gevonden, kwam het in de kloosters terecht, maar aan de in het duister smachtende mensheid werd er nooit, zelfs geen jota, van meegedeeld.

[8] Zons­ en maansverduisteringen, kometen en andere heel natuurlijke ver­schijnselen hebben, wanneer ze overeenkomstig de waarheid uitgelegd wer­den, de priesters niets opgeleverd; men heeft ze maar al te gauw weer tot voorboden en verkondigers gemaakt van straffen die ik de mensen had opge­legd, opdat de daardoor bang gemaakte mensen in grote scharen bedevaarten zouden maken naar de tempels, die al gauw als paddestoelen uit de grond schoten, en daar vele rijke offers aan de voeten van de priesters zouden neer­leggen.

[9] In de catacomben van Rome en in de paapse burchten van Spanje en Italië en hier en daar ook van het Duitse rijk bevinden zich nóg veel belang­rijke handschriften uit Mijn tijd; maar de ook nu nog grootste hebzucht, heerszucht en zucht naar pracht en praal van de hoer van Babel laat daarvan niets onder de mensen komen, en wel uit vrees en grote bezorgdheid dat ze zichzelf nu geweldig zou verraden en aan iedereen strenge rekenschap zou moeten afleggen over de reden waarom zij de mensen zoveel eeuwen de waarheid heeft onthouden. Aangezien die smadelijke reden voor ieder den­kend mens zonder meer duidelijk is, is het werkelijk niet nodig die hier nog nader toe te lichten.

[10] Hoe kort is het nog maar geleden, dat men het volk de vier evangeliën en de 'handelingen der apostelen' van Lucas, de brieven van de apostelen en de openbaring van Johannes ten strengste heeft onthouden en in verschillen­de landen doet men dat nog steeds?

[11] Wat heeft men zich verzet tegen het licht van Mijn heldere bliksem der wetenschap, die overal van het oosten naar het westen, alles wat er op aarde is opnieuw helder begon te verlichten, en wel reeds driehonderd jaar geleden! En het licht ervan schijnt nu steeds helderder, en wel zodanig dat in deze tijd zelfs de meest geheime en verborgen vertrekken van de vroeger zo grote en machtige hoer van Babel als bij klaarlichte dag open liggen!

[12] Men kan met recht vragen: ja, hoe lang zal deze hoer van Babel haar gang nog kunnen gaan?

[13] Dan zeg Ik: wat een kleingeestige vraag! Kijk naar het licht van Mijn bliksem, dat van dag tot dag steeds lichter en machtiger wordt! Hoe kan de oude duistere, heidense Babylonische wonderonzin, waarvan het bedrog tot in alle hoeken en gaten aan het licht is gebracht, zich nog staande houden naast de duizenden, nu geheel mathematisch bewezen waarheden, die voor alle mensen vrij te gebruiken zijn en open staan, uit alle vakgebieden van de wetenschappen en techniek?

[14] Ze kan zich handhaven, zolang er nog enkele oude en vanuit vroeger tij­den nog dom gehouden, bijgelovige vrouwen en enkele huichelachtige zoge­naamde kwezelbroeders leven, die zich door de priesters zand in de ogen laten strooien, en zolang die heersers nog enige middelen bezitten om de troon van de hoer van Babel te beschermen. Maar dat kan en zal nog maar een heel korte tijd duren, omdat er wel voor gezorgd wordt dat dergelijke heersers hun middelen worden afgenomen, zoals die al velen zijn afgenomen, en die nu zonder land en volk moeten aanzien hoe hun oude werkzaamhe­den, inspanningen en duistere werken in rook opgaan!

[15] Zeg eens: kan de nacht haar heerschappij op aarde uitoefenen, als de zon reeds hoog boven de horizon staat? En zo is het nu ook al op aarde! Het licht is te machtig geworden, en de machthebbers, die voorheen alle duisternis zozeer aanhingen -ter wille van hun tronen en hun onbeschrijfelijk goede leventje - beginnen in de onoverwinnelijke macht van dit licht hun grote machteloosheid in te zien. Als ze willen voortbestaan, moeten ze nu een vriendelijke houding gaan aannemen tegen het door hen eertijds zo gehate licht; en als ze ongemerkt weer op de oude duisternis willen aansturen, dan merkt het volk dat, het weigert hun dan gehoorzaamheid en brengt hen weldra in grote verlegenheid en -zoals nu al vele voorbeelden laten zien ­verdrijft het hen ook van hun heerserstronen.

[16] Mijn wil is niet te weerstaan! Ik laat de mensen weliswaar voortdurend hun vrije wil waar het de bijzonderheden betreft; maar in het algemeen ben Ik de Heer en houd Ik geen rekening met de machtigen van deze aarde! De tijd van het licht is er nu en kan door geen aardse menselijke macht meer tegengehouden worden.

 

26 Over de weggeworpen hoeksteen –

waarvan de tijd nu gekomen is ­en over het einde van de valse profeten

 

[1] Nu is ook de tijd van de hoeksteen gekomen die de bouwlieden, met name die van Babel, weggeworpen hebben. Wie zich nu aan deze steen stoot zal te pletter lopen, en degene op wie de bouwsteen valt, zal vermorzeld wor­den, zoals dat nu binnenkort en zeer binnenkort bij allen zal gebeuren die de hoeksteen aan de kant zetten en de hoer van Babel willen aanhangen. O, wat zullen ze binnenkort jammeren en weeklagen; maar de verworpen hoeksteen zal hun geen hulp brengen!

[2] Lange tijd heb Ik met het grootste geduld het spel van de zwijnen aange­zien, zoals tijdens Mijn aardse leven de zwijnenhoeders in Gadara hun zwij­nen; maar er waren twee erg bezetenen in de oude basaltgroeven -want Gadara was een oude mijnstad.

[3] Op wie leken de twee bezetenen, die met kettingen en touwen in de grote, oude groeven werden vastgehouden, die toen Ik kwam hun ketenen en touwen stuktrokken, naar Mij toe liepen en tegen Mij zeiden: 'Wat hebben wij met U te maken, vóór onze tijd gekomen is?' Kijk, die twee leken op de laaghartige, oude geest van werelds winstbejag, waarin een legioen andere kwade geesten zitten!

[4] Maar omdat die geesten wel zagen dat het Mij ernst was, vroegen ze Mij hun toe te staan in de zwijnen te varen, en de twee werden vrij en loofden Mij, hoewel de Gadarenen Mij daarna vroegen hen te verlaten, omdat ze te bang voor Mij waren. En zo zullen in de toekomst ook de echte geest van de wereld en zijn bedrijvigheid Mij loven, omdat hij door de macht van Mijn licht bevrijd is van het legioen van zijn kwade, zelfzuchtige geesten, die wel­iswaar in hun zwijnen voeren, maar daarmee ook in de zee ten onder gingen.

[5] Tot de zwijnen behoren alle ultramontaanse dienaren van de hoer van Babel, door hun oneerlijke, hebzuchtige en heerszuchtige strevingen, waarvan ze maar al te openlijk en luid blijk gaven door hun concordaten en missies, breven* (* Concordaat: overeenkomst tussen kerk en staat. Breve: pauselijk schrijven.) en banvloeken. En al sinds de tijd dat de hoer van Babel over de vol­keren en hun koningen heerste, voeren de legioenen kwade geesten in de bovengenoemde zwijnen, die zich vervolgens in zee begonnen te storten; en in deze tijd ook het meest, vandaar dat hun ondergang zeker is.

[6] De zee is hun hardnekkigheid om in de oude duisternis te volharden en het licht, dat Ik nu in alle takken van wetenschap en techniek vanuit de hemelen aan alle mensen laat toestromen, in alle richtingen te vervolgen en te vervloeken.

[7] Kijk, dat is de zee waarin de zwijnen worden gedreven door de geesten die al lange tijd in hen gevaren zijn, en waarin ze hun zekere ondergang vin­den!

[8] Ze hebben een kuil gegraven voor Mijn oerlicht uit de hemelen om het daarin te verbergen voor de ogen van de mensen en hen tot hun werelds voordeel in duisternis te houden; maar Ik heb het licht vrijgemaakt, en nu storten ze zelf in het door hen gegraven graf, waarin Mijn hemelse oerlicht had moeten verstikken en ten onder gaan.

[9] Aangezien dat nu voor ieders ogen en kenbaar geworden wensen gebeurt, is het zinloos om te vragen wanneer dat zal gebeuren.

[10] Het valt gemakkelijk in te zien dat zoiets niet in één ogenblik kan gebeuren, evenmin als de nacht heel plotseling voor de volle dag kan wijken; maar alles in deze wereld moet zijn tijd hebben, en geen mens, hoe groot zijn talenten en capaciteiten ook zijn, kan in één dag een geleerde of een kunste­naar worden, en geen enkele vrucht van een boom wordt plotseling rijp en eetbaar. Maar als de bomen in het naderende voorjaar vol sap raken en de knoppen sterk beginnen te zwellen, dan is dat toch een zeker teken dat het warme voorjaar en de zegenrijke zomer heel dichtbij zijn gekomen; enkele perioden van lichte vorst daar tussendoor geven dan geen noemenswaardige doorslag meer.

[11] Wat de profeet Ezechiël in het 14e hoofdstuk voorspelt over de bestraffing van Israël en Jeruzalem, geldt nu voor het hele valse profetendom: het zal en moet uitgeroeid worden.

[12] Waaruit het valse profetendom bestaat en wie de Farizeeën van de huidi­ge tijd zijn, dat hoeft voor geen enkel enigszins helder denkend mens nader aangeduid te worden; want iedereen kent de oude vijanden van het licht, van de waarheid en de liefde uit Mij .

[13] Als Ik Zelf tegen de apostelen heb gezegd dat ze niemand mochten oor­delen, verdoemen of vervloeken, opdat datzelfde, van Mij uitgaand, hen niet zou overkomen -wie heeft hun dan het recht verleend om diegenen die door Mijn geest de zuivere waarheid hebben gezocht en nog zoeken, te veroorde­len, te verdoemen en hun de meest verschrikkelijke en afschuwelijke ban­vloeken op te leggen?! Daarom zullen ze zelf in die kuil geworpen worden, die zij voor vele miljoenen mensen hebben gegraven, en daarin zullen hun kwade werken eveneens onverbiddelijk en zonder enig erbarmen gericht worden en zullen ze hun beloning ontvangen.

[14] Kijk naar alle werelddelen, dan zul je ontdekken hoe gehaat het valse profetendom van de hoer van Babel bij bijna alle ook maar enigszins betere volken op aarde is geworden, en hoe hun zendelingen ontvangen en gerespecteerd worden! Zeker niet op de manier zoals je in de aan de hoer van Babel dienstbare bedrieglijke bladen leest, maar heel anders. Alleen bij zeer ruwe en wilde volken kunnen ze zich nog een korte tijd handhaven. Maar wanneer ze daar -maar al te gauw -hun hebzuchtige en heerszuchtige nei­gingen of de wolf onder hun schaapskleren merkbaar en gemakkelijk herken­baar laten zien, is het succes van hun zending ook voorbij, en kunnen ze maken dat ze daar heelhuids vandaan komen.

[15] Hoe vaak hebben ze al niet naar China en Japan, waar veel goud, zilver en andere schatten zijn, hun brutaalste zendelingen gestuurd! Zolang ze hun schaapskleren niet aflegden, werden ze geduld en trokken ze velen naar zich toe ter wille van de voorgewende leer van de hemelse vrede; maar toen ze eenmaal -zoals men pleegt te zeggen -warm liepen en hun schaapskleren hun ongemakkelijk begonnen te zitten en ze begonnen denken dat ze nu in hun ware, innerlijke gedaante hun gang konden gaan, werden ze ook onmid­dellijk herkend in alle dingen die ze eigenlijk wilden, en men greep hen en gaf ze hun welverdiende loon.

[16] Als men in Babel bericht ontving over hun verdiende, kwade lot, ver­klaarde men hen met veel staatsie heilig, hoewel Ikzelf heb gezegd en geleerd dat alleen God heilig is. Maar tegen zulke heiligen kan Ik alleen maar zeggen: 'Ik ken jullie niet en heb jullie nooit gekend; ga dus uit Mijn ogen en zoek jullie heil en beloning bij degenen in wier naam jullie hebben gepredikt en gehandeld! Want in Mijn naam hebben jullie nooit gepredikt en nog minder gehandeld; want sinds jullie kinderjaren hebben jullie tegenover niemand een daad van ware naastenliefde verricht, zoals Ik die geleerd heb, omdat jullie nog nooit in Mij hebben geloofd maar alleen Mijn naam tot jullie wereldse voordeel hebben misbruikt, en daarom hebben jullie van Mij ook geen loon en geen genade te verwachten. Ga nu dus maar naar degenen die jullie heb­ben gediend en verlang je beloning van hen!'

 

27 De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen

 

[1] En zo gebeurt het in deze wereld nu ook al. In de zogenaamde heilige stad wemelt het al van allerlei heilige hongerlijders, en men weet niet meer wat men met hen aan moet en waar men hen op deze aarde nog een klein para­dijsje zou kunnen bezorgen, omdat men ondanks het dreigen met vervloe­kingen over niet veel meer dan enkele vierkante mijlen kan gebieden. Want noch de koningen van gewekte volkeren en nog minder de volkeren zelf laten zich door die kant iets bevelen.

[2] Wat blijft er dan anders over voor zulke niets doende en hongerige heili­gen, dan hun heiligheid de rug toe te keren en andere -diensten, die voorheen niet heilig genoeg voor hen waren, te zoeken en aan te nemen om niet als heilige te hoeven verhongeren?

[3] Denk je dat er op de huidige omstandigheden grote godsdienstoorlogen zullen volgen? Dat zou wel het geval zijn, als de man in Babel nog zijn vroe­gere macht over koningen en volkeren bezat en het grootste deel van de mensen nog even dom en verduisterd zou zijn als driehonderd jaar geleden; maar de tegenwoordige aanhang van het oude, eens zo machtige Babel is heel klein geworden, en de mensen zijn door Mijn bliksem al teveel verlicht geraakt. Zelfs de meest eenvoudige landman met zijn hele gezin gelooft niet meer dat de duivel de stoommachines op zee en op het land in beweging zet ter wille van een aan hem verkochte ziel, of dat de duivel via de draden van de telegrafen heen en weer springt en huppelt en aan groten en kleinen de verlangde berichten uit verre landen en plaatsen brengt.

[4] Hoevelen zijn er nog, die serieus in de zogenaamde wonderbeelden* (*Wonderbeeld: een beeld dat mirakelen doet.) geloven? Waar is er nog een land waar men nog de zogenaamde goochelaars als tovenaars verbrandt en lezers van de bijbel en andere geestrijke boeken en geschriften voor een onverbiddelijke rechtbank van de inquisitie sleurt en doodmartelt? Welk ook maar enigszins ontwikkeld mens hecht nog enige waarde aan een bepaalde aflaat van zonden, aan al die lege en geestloze zoge­naamde godsdienstige ceremoniën, aan wijwater, wierook, gewijde afbeeldin­gen, klokken en klokjes, waskaarsen, relikwieën, rouwmissen en dure begrafe­nissen, vastendagen en norma-dagen** (** Van het Latijnse 'norma' (= regel, richtlijn). Belangrijke kerkelijke feestdagen, waarop openbare vermakelijkheden verboden zijn.)  en nog veel meer van dergelijke dingen?

[5] Men doet nog wel met die dingen mee vanwege de uiterlijke, maar ook al zeer zwak geworden wet; maar van duizend mensen geloven er nauwelijks tien meer in, en die niet meer werkelijk, zoals dat in de voorbije, duistere tijd van bijgeloof helaas langdurig het geval was.

[6] Als de zaken er nu voor ieders ogen zo en niet anders voor staan, hoe valt er dan ook maar in de verte aan een grote of zelfs algemene godsdienstoorlog te denken ?

[7] Er zijn te weinig echte duisterlingen om tegen de vele verlichten op te staan, ook al zouden ze dat graag doen; en als de verlichten aangevallen zou­den worden, zijn ze er zich met zekerheid van bewust dat ze steeds en altijd over de weinige en volkomen machteloze duisterlingen zullen zegevieren.

[8] Maar desondanks zal het tot allerlei gevechten en kleine oorlogen komen, ter verdeemoediging van alle machthebbers die Mijn licht willen tegenhou­den. Want van nu af aan zal Ik met al die machthebbers geen geduld en mede­dogen meer hebben. Dat kun je wel geloven, omdat Ik het je Zelf verkondig.

[9] Kijk naar het rijk waar jij in leeft! Om bepaalde, gemakkelijk te raden redenen heeft het, met name van de zijde van de machthebbers, nog een erg Babylonische instelling. Het moet nu al zijn macht bij elkaar rapen en zijn 'Heilige Vader' op de oude troon helpen, als het kan en wil.

[10] Ja, als het nog een tijdlang weifelt om zijn volkeren datgene te geven wat van Mij uit rechtmatig is -aangezien immers overeenkomstig Mijn woord de zuivere waarheid, waar ieder mens zich als enige aan dient te houden, ieder­een vrij zal maken en nu moet maken -zal het ook delen in het lot van dege­ne van wie het tot nu toe zijn heil verwachtte! De geldelijke middelen, die zeer noodzakelijk zijn voor een krachtiger hulp, heeft het niet; en als het nog op vermeende hulp vertrouwt van de kant van een zeven keer gewijd altaar en het wonderen verrichtende beeld daarvan, zal het ook weldra aan elke andere kracht gaan ontbreken! Laat het alleen maar kijken naar de gevolgen van zijn duistere concordaat, dan zal het hele buitenland zeggen: ' Als je je zo trouw verbonden hebt aan die door ons allemaal gehate vijand van het licht en de naastenliefde, dan is er met jou geen vriendschapsband meer te smeden! Laat degene voor wie jij al je oude vrienden vergeten hebt en die jij zozeer begunstigd hebt, dat je hem tot je eigen zeer grote nadeel meer dan de helft van jouw macht in handen hebt gegeven,jou nu helpen in je nood en verla­tenheid!’

[11] Denk er zelf over na, of in jouw land niet van alle kanten de uiterst bit­tere gevolgen van die ondoordachte daad luid op die manier spreken! Het is nu zaak zo'n fout weer heel gauw goed te maken, anders komt die boosaardi­ge, dood brengende, algemene brand daar nog bij* (* Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op het concordaat van 1855, dat de kerk verregaande invloed gaf op gebieden als onderwijs, opvoeding, huwelijk en dergelijke. De oorlog tussen Oostenrijk, Frankrijk en Italië in 1859 en de oorlog tussen Oostenrijk, Italië en Pruisen van 1866 waren er het gevolg van.)

[12] Als bij een huis alle middelen beginnen te ontbreken om het in stand te houden, en als zijn vrienden en zelfs de betere huisgenoten het de rug toeke­ren en niets meer willen horen en weten van het in stand houden van zo'n reeds lang verwaarloosd huis -hoe zal zo'n huis dan verder nog kunnen bestaan of zelfs op de oude manier als een krachtig huis kunnen bestaan?

[13] Ja, het kan zichzelf versterken en opnieuw bestendig worden; maar daar is ten eerste een onbuigzame, vaste wil voor nodig om alles wat oud en ver­molmd is weg te doen, een nieuwe, stevige bodem te leggen en met vele goede bouwlieden het hele huis inclusief een stevig dak te herstellen; dan zal men dat overal zien en zeggen: kijk, nu heeft dit huis, dat vroeger volkomen waardeloos was geworden, weer echt waarde en men kan de fundamenten, kamers en daken ervan vertrouwen!

[14] Als de zaak zo ter hand genomen zou worden, zou het geen gebrek heb­ben aan allerlei goede vrienden van buiten en nog meer van binnen; maar wie zal ooit nog een huis vertrouwen schenken, waarvan men niet meer weet door wie de huisheer zich tenslotte allemaal de wet moet laten voorschrijven om nog een poosje huisheer te lijken?

 

28 De toekomst van de ceremoniële kerk

 

[1] Wat heeft het voor nut om een nieuwe lap stof op een oude, versleten jas te naaien, opdat die op de gerepareerde plek de naakte huid bedekt en een tijdlang tegen de wind beschermt; als er dan slechts een lichte storm komt, dan rukt die met gemak de nieuwe lap van de oude, versleten jas en tegelijk daarmee ook nog een gedeelte van de jas. Wie zal dan in de storm zijn naak­te huid tegen de kou beschermen? Maak dus direct een volkomen nieuwe en sterke jas voor jezelf, zolang je daar de middelen nog voor hebt, en verspil die niet aan het aanschaffen van nieuwe lappen om de oude en meer dan versle­ten jas te repareren, waar je niets aan hebt -en als er dan stormen zouden komen, zullen die niet meer in staat zijn om jouw huid enige schade toe te brengen!

[2] Welke echte waard zal nieuwe wijn in oude zakken willen doen? Wat zal er met die zakken gebeuren, als de nieuwe wijn daarin begint te gisten? De wijn zal de zakken doen scheuren, en de onverstandige waard zal zowel de zakken als de wijn verliezen. Hetzelfde staat een onverstandige regeerder te wachten die een nieuwe grondwet in een oude wil schuiven; de ene is nood­zakelijkerwijs de ondergang van de andere, en de regeerder raakt daarmee alles kwijt: zijn grondwet, zijn land en zijn volk, zoals daar in Europa nu al verschillende voorbeelden van zijn en er weldra nog meer zullen volgen.

[3] Ik zeg je: wie nog langer naar die bepaalde man, die zichzelf vroom noemt, zal lonken en met gespleten tong met hem zal praten, terwijl Mijn licht uit de hemelen almaar intensiever wordt, zal er weldra geheel verlaten en alleen bijstaan. Want Ik wil dat er eindelijk een einde komt aan het langduri­ge overspel van Babel. Van nu af aan zal alles nieuw en anders worden, en Mijn woord, dat Ik tot de apostelen en heel veel andere mensen heb gespro­ken, moet nu met nieuwe kracht en macht opstaan en vervolgens tot aan het einde der tijden van deze aarde duren. Allen moeten zich zonnen en warmen in het licht van Mijn leer uit de hemelen en zij die Mij oprecht belijden en liefhebben, moeten weer, zoals het in de oertijd was, van de wieg tot het graf in een voortdurend waarneembare gemeenschap met Mijn engelen verkeren en zo ook met Mij Zelf.

[4] Nu vraag je ook hoe het in jouw land zal gaan, als de oude zakken door de nieuwe wijn, die er met geweld in gedaan wordt, scheuren en de wijn ver­spild wordt. Ik zegje: wel duizend keer beter dan nu, nu bijna geen mens zelfs zijn eerlijkste broeder meer vertrouwt, uit vrees voor wat er uit dat langduri­ge en kostbare getalm nog allemaal aan ellende en nood zal voortkomen, en steeds zegt: 'Je kunt niet weten hoe het allemaal nog zal aflopen!'

[5] Op het ogenblik dat die wijnzakken barsten houden de grote consumeer­ders op te bestaan, en de staat zal ervoor zorgen dat diegenen niets tekort komen, die de staat en het volk lange tijd trouw gediend hebben met hun geest en verstand. Maar de meer dan een kwart miljoen straatslijpers en leeg­lopers zonder verdienste, voor het merendeel uit de rijen der geestelijkheid,

zullen hun grote inkomens en pensioenen niet meer ontvangen*, (* Inderdaad zijn in de jaren 1868-1874 de concordaatwetten vervangen door staatswetten, met natuurlijk als gevolg dat veel kerkelijke autoriteiten werkeloos werden ) maar daar­entegen strikt verplicht worden de staatsschuld te betalen - want die zal onder alle omstandigheden gerespecteerd worden, opdat niet de ene broeder een klacht tegen de andere zal indienen ** (** Bij het afwikkelen van de naoorlogse zaken hoorde onder meer dat Venetië bij Italië kwam. Tevens nam Italië de daarbij behorende staatsschuld op zich, en zodoende hadden de twee lan­den geen verplichtingen meer aan elkaar.) 

[6] Onder alle omstandigheden sta Ik nu weer aan het hoofd, en dan kan geen wanorde ten nadele van degenen die zich naar Mij richten, bestaan. Dit jaar zal Ik met het land waarin jij leeft, nog een beetje geduld hebben; maar niet veellanger, al zouden ook vele van Mijn oude vrienden nog in hun lichaam en in alle liefde en trouw daar wonen. De Mijnen en de nieuw verlichten zul­len wel behouden blijven, maar alle anderen zullen getuchtigd worden.

[7] Nu zeg je natuurlijk weer bij jezelf: 'Ja, Heer, dat is allemaal wel in orde; want als de leiding van een volk eenmaal bedorven en ondeugdelijk is gewor­den, moet het volk een andere krijgen, die beantwoordt aan de materiële en vooral de geestelijke behoeften van het volk. Maar zolang de oude afgod­stempels, die men godshuizen of kerken noemt, samen met hun dienaren voortbestaan en dienst doen, en zij met name in de bedevaartplaatsen en kloosters aan de nog vele blinde mensen de buitengewoon voortreffelijke werking van hun kerkelijke onderdanigheid aan God mogen verkondigen, zal een nieuwe leiding van het volk - of die nu bestaat uit een nieuwe grondwet of uit een nieuwe regeerder -altijd het gevaar lopen om langzamerhand weer tot de oude duisternis te vervallen, en wel des te eerder wanneer de dienaren van de tempels erop aangewezen zijn van de verdiensten uit hun kerkelijke verrichtingen te leven. Als ze dan als leraren van het volk nog enige tijd moe­ten voortbestaan, laat men hen dan net als iedere andere staatsdienaar betalen; maar voor hun dienst aan de kerk zouden ze van niemand een betaling mogen verlangen en aannemen, dan zou daardoor aan de praktijken van de tempeldienaren, die het volk uitbuiten, bedriegen en verduisteren, vast en zeker een heel duidelijke grens gesteld zijn, en aan de bedevaarten, wonder­beelden en relikwieën en nog vele andere kerkelijke misgeboorten en mis­bruiken zou dan snel een einde komen!'

[8] Daarop zeg Ik je, dat je aan de ene kant helemaal juist en terecht hebt geoordeeld; en voor een poos zou het ook goed gaan, omdat de zogenaamde geestelijke zich ontegenzeglijk meer zou bezighouden met het onderrichten van het volk, waarvoor hij betaald wordt, dan met de kerkelijke ceremoniën, die hem niets meer opleveren. Maar als hij zijn kerkelijke dienst zonder ver­goeding zou verrichten, zou het blinde volk hem een nog grotere waarde toekennen vanwege zijn verdienste voor God, en op die manier vanzelf tot het oude bijgeloof vervallen, en nog erger en dieper dan voorheen. De gees­telijke zou datgene wat hem bij het volk een groot en luisterrijk aanzien ver­schaft, niet voorstellen als iets dat voor Mij geen waarde heeft, maar als iets dat Mij buitengewoon welgevallig is, en op die manier zou hij het volk in het oude bijgeloof versterken en een nieuwe troon maken voor de hoge heer­schappij van de hoer van Babel, die nu haar volkomen einde nadert.

[9] Laat de geestelijkheid dus haar gang maar gaan met het uitbuiten van het volk; laat het nog blinde volk maar op bedevaart gaan en dure missen betalen; laat het biechten, naar de kerk gaan, overdreven dure rouwstoeten vormen; laat zij op erfenissen jagen en dure ontheffingen en aflaten verkopen. Kortom, laat die Babyloniërs nog erger tekeer gaan, dan zal ook de meest blinde wel­dra tot bezinning komen en zeggen: 'Nee, zo'n religie kan niet anders dan bedrog zijn, omdat degenen die het meest overtuigd zijn van de zuivere waar­heid van de leer van Christus en ernaar zouden moeten handelen, door hun daden laten zien dat ze zelf helemaal geen waarde aan die leer hechten, in geen enkele God geloven en derhalve louter valse profeten zijn; ze zorgen voor niets anders dan hun buik, maken de mensen door allerlei bedrog -en als dat niet meer voldoende is, door een soort wettelijke dwang, die hun door de staat toegestaan is -dikwijls hun hele hebben en houden afhandig en rei­ken geen enkele dorstige zielook maar een slok water van alles wat ze gewoon geroofd hebben! Daarom weg met al die valse profeten; weg met die verscheurende wolven in schaapskleren, en weg met alles waarmee zij zolang het arme, blinde volk hebben gekweld, bedrogen en beroofd; weg met de tempels, altaren, heiligenbeelden, relikwieën, klokken en alle nutteloze kerke­lijke gebruiksvoorwerpen, die geen enkele geestelijke levenswaarde hebben! Van nu af aan zullen wijzelf de hele leer van Christus onderzoeken, ons die door een ware, door God verlichte leraren laten uitleggen en er dan naar leven en handelen, en de echte leraar zal aan onze tafel niet omkomen van honger en dorst en ook niet naakt en barrevoets rondlopen!’

 

29 De toekomst van de staten van Europa en Amerika

 

[1] Kijk, zo gaat het nu in het tot voor kort nog duistere Italië! Zo is het al vele jaren geleden in het Duitse rijk gegaan, evenals vroeger in Engeland en in Noord-Amerika, dat zich in deze tijd door harde strijd nog meer reinigt van alle tendensen die Mijn oerleer weerstreven. Daar zegt men herhaaldelijk: 'Maar Heer, hoe kunt U de confederatieven, die slaven willen houden, belangrijke overwinningen laten behalen op de zeer menselijk ingestelde unionisten *?!' (* Confederatieven: de zuidelijke staten van Noord-Amerika, die zich in 1861 van de Amerikaanse Unie afscheidden ('secessie') en tot een confederatie aaneensloten. De unionisten vertegenwoordigden de Unie van de noordelijke Amerikaanse staten. Deze twee partijen voer­den van 1861 tot 1865 de zgn.'secessieoorlog', waarbij de afschaffing van de slavernij slechts één van de motieven was)

[2] Maar Ik zeg: bij de confederatieven is niet alles zonde wat een zonde lijkt te zijn, en bij de unionisten niet alles deugd; en zo trekken beide partijen nu elkaar de splinters en balken uit de ogen, en de een veegt het straatje van de ander, wat volgens Mijn leer niet zo moet zijn.

[3] Wanneer echter zowel de ene als de andere partij zijn eigen ogen eerst zelf vrijmaakt van splinters en balken en het vuil voor zijn eigen deur wegveegt, zullen de twee partijen elkaar weldra gemakkelijk begrijpen en het eens wor­den.

[4] Dergelijke grote en ook kleine twisten -zowel tussen volkeren alsook tus­sen afzonderlijke mensen -komen altijd doordat men Mijn leer niet in acht neemt, die inhoudt dat niemand tegen zijn buurman moet zeggen: 'Kom hier, dan zal ik de splinter uitje oog halen!'. Dan zegt de buurman: 'Wat maak je je druk om de splinter in mijn oog, terwijl ik in jouw oog een hele balk ontdek? Maak eerst je eigen oog schoon, daarna kun je mij pas helpen met het schoonmaken van mijn oog!'

[5] Zulke gevechten zijn er al heel veel geweest en er zullen er nog verschil­lende zijn, als de mensen zich niet metterdaad volledig aan Mijn leer zullen houden.

[6] Maar in Amerika zal die geschiedenis niet al te lang meer duren. In Zuid­ Amerika, waar het Babylon nog veel erger vertegenwoordigd is dan waar ook nu op aarde, zal weldra een groot strafgericht losgelaten worden; want het Babylon moet overal in een nieuw Jeruzalem omgevormd worden, en de zwijnen van de heidense Gadarenen moeten in het graf van hun nacht ten onder gaan.

[7] Ik denk dat Ik je als een merkteken voor deze tijd nu meer dan genoeg heb gezegd, en iedereen die ook maar enigszins kan tellen, zal gemakkelijk inzien hoe de zaken er voor staan en waarom ze er zo voor staan en binnen­kort hun beslag moeten krijgen.

[8] Naar het jaar, de dag en het uur moetje Mij dus niet vragen, omdat al die dingen al voor ieder zichtbaar zijn en iedereen het zeer nabije einde van de nacht toch vast en zeker moet zien aankomen, als hij aan de horizon de hel­der door de zon verlichte wolkjes ziet.

[9] Laat de mensen die op een of andere wijze macht bezitten maar eens pro­beren om in het voorjaar het gras en alle kruiden, struiken en bomen te ver­bieden om opnieuw uit te groeien, nieuwe scheuten te maken, groen te wor­den en te bloeien en dat allemaal proberen te verhinderen, de wind te bevelen en de vrije bliksem de weg voor te schrijven, dan zullen ze er weldra van overtuigd raken hoe groot hun machteloosheid als gevolg van hun onnozel­heid is.

[10] Wat Ik eenmaal zeg en wil gebeurt even vast en zeker als de zon iedere ochtend moet opgaan en 's avonds moet ondergaan. Meer hoef Ik je eigenlijk niet te zeggen, hoewel Ik nog een vraag met betrekking tot Frankrijk in je gemoed zie, die erover gaat hoe dit rijk, dat nu in aards opzicht zeer machtig is, zich zal gedragen in relatie tot de huidige, algemene stroming van licht. Ik zeg je: tegen Mijn wil zal het moeilijk en onmogelijk in kunnen gaan!

 

30 De orde der ontwikkeling

 

[1] Dat het (Frankrijk) zich nu voor de vorm als beschermer van Babylon opstelt, maar er in feite een vijand van is, is heel juist; want daardoor houdt het andere nog zeer Babylonisch ingestelde staten en hun gebieders ervan af om met hun vereende macht de oude nacht weer op haar hoge troon te hel­pen en hun volkeren dan nog meer dan ooit tevoren te knechten. Want van een vrije, goede wil ten opzichte van hun volkeren is bij de oude machtheb­bers nog maar bitter weinig aanwezig. Wat ze nu ten gunste van het volk doen, wordt afgedwongen door de omstandigheden. Als ze die door een voor hen gunstig middel van zich af konden schudden, zouden ze voor hun volke­ren onmiddellijk een ander, en wel zeer treurig lied beginnen te zingen en zouden de mensen opnieuw naar de pijpen van de oude Spaanse inquisitie moeten gaan dansen, wat vast niemand meer zal wensen.

[2] Alle huidige omstandigheden, die nog tussen goed en slecht in zweven, in één klap te vernietigen, zou het verwoesten van landen en volkeren beteke­nen. Daarom moet alles op deze wereld een bepaalde tijd hebben en doorlo­pen. Zolang de nieuwe mostwijn niet goed is uitgegist en zo door zijn eigen activiteit niet al het onzuivere uit zichzelf heeft verwijderd, wordt hij geen zuivere en geestelijke wijn.

[3] Wie een nieuwe, goede woning wil bouwen, mag de oude pas volkomen vernietigen als hij de nieuwe woning heeft gebouwd; want als hij de oude direct vernietigt, waar zal hij dan wonen, en wie zal hem beschermen tegen allerlei ongerief gedurende de tijd dat de nieuwe woning gebouwd wordt? Dan is het verstandiger om een oude, nog zo afgedragen en gerepareerde jas zolang voor nood te dragen tot er een nieuwe gereed is, dan naakt rond te lopen. En zo moet volgens Mijn zeer goede orde het ene ding steeds uit het andere voortvloeien, als het bestaansduur en bestendigheid zal hebben.

[4] In de tijd dat Ik op aarde Mijn leer aan de mensen gaf, was het heidendom in alle richtingen in allerlei vormen wijd over de aarde verbreid, en Mijn leer was slechts een heldere morgenster in de grote heidense nacht. De morgen­ster werd al gauw gemakkelijk door de zeer dichte wolken van de heidenen zo totaal bedekt, dat de mensen slechts hier en daar en met moeite zijn ware positie konden raden. Sommigen zeiden: 'Kijk, hier!', en anderen: 'Kijk, daar!' En het gebeurde dat ze andere sterren voor de morgenster aanzagen en hoog vereerden. En zo was het voor het destijds zo oppermachtige heidendom heel gemakkelijk om de morgenster met zichzelf te versmelten en te verenigen en op die manier zichzelf als de enige echte, oude morgenster te presenteren aan het volk dat naar de morgenster vroeg, waar het herhaaldelijk over had horen praten.

[5] De aldus door wolken bedekte en vervormde morgenster doet voor het blinde volk ook wonderen, terwijl alleen maar de naam van Zeus in die van Mij veranderd werd, en het volk was tevreden en het oude heidendom bleef,

met zeer geringe wijzigingen. Maar toch bleef Mijn leer ondanks alle vervol­ gingen bij enkelingen ongeschonden en goed bewaard. Het edele zaad, dat in goede aarde viel, wortelde goed en stevig, zette en droeg goede vruchten, alhoewel in het verborgene, onopgemerkt door de blinde ogen van de hoer van Babel.

[ 6] De morgenster werd een zon, die nu helemaal opgaat, en de wolken van het heidendom zullen nooit meer in staat zijn deze zon zodanig af te dekken dat zelfs iemand met zwakke ogen de dag voor de nacht zou kunnen houden.

[7] Het licht van Mijn bliksem is machtig geworden en zal nooit meer door de heidense nacht verdrongen worden. Hoe, dat heb Ik in dit 'nota bene' dui­delijk laten zien.

[8] Ik wil dit geschrift* (* Bedoeld is geschrift nr. 297 van de originele handschriften van Jakob Lorber) ermee besluiten ieder van Mijn vrienden in al Mijn liefde te vermanen dit niet alleen te lezen, maar het goed ter harte te nemen en te geloven dat Ik het ben, die dit uit Mijn vrije genade aan Mijn vrienden heb geopenbaard om hun hart te troosten en het verstand van hun ziel te ver­lichten, en in ruil daarvoor niets anders verlang dan alleen jullie oprechte lief­de en dus ook een levend geloof.

[9] Wie daarvoor uit liefde voor Mij iets speciaals kan en wil doen voor Mijn steeds arme en nu aloude knecht, die zal Ik het binnenkort veelvoudig ver­gelden, amen! Dat zeg Ik, de Heer, het eeuwige Leven en de Waarheid.

[10] En nu in het volgende geschrift weer terug naar het evangelie! Een halve dag houden we ons nog in Genezareth op, daarna zullen we kort door de tien steden reizen.

 

De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

31 De twijfels van de aanhangers van de Heer

 

[1] Zoals in het voorgaande geschrift gezegd, bleef Ik nog een halve dag in Genezareth, van de vroege ochtend tot meer dan een uur na de middag.

[2] In die tijd zegende Ik vooral Mijn vrienden die hier nog aanwezig waren, de oude Marcus, Kisjonah, Philopold en ook Maria, die eerst met Kisjonah en Philopold naar Kis ging, daar een poos bleef en zich ook weer naar Nazareth begaf; daar vertelde ze Mijn broers alles wat ze over Mijn leer en werken zelf had gehoord, gezien en meegemaakt, waar Mijn broers zich erg over verbaas­den, evenals nog andere oude bekenden en vrienden van Jozef, Maria en de drie broers, die thuis timmerlieden waren en voor het levensonderhoud zorg­den.

[3] Maar ondanks al hun geloof in Mij haalden verschillenden van hen toch de schouders op en zeiden: 'Hij doet werkelijk grote dingen en Zijn leer is volkomen waar, zuiver en goed; maar als Hij teveel tegen de tempeldienaren ingaat en tegen hen getuigt en met al Zijn goddelijke macht en kracht tegen hen optreedt, gaat Hij ten onder.Want hun gezindheid jegens Hem en Zijn stellig al wijd verbreide aanhang is, zoals wij hebben gehoord, aan alle kanten van een onverzoenlijk boosaardig karakter.

[4] Onder de heidenen heeft Hij wel veel goede vrienden en aanhangers, die helemaal in Hem geloven, maar onder de Joden nog heel weinig, en zelfs die houden Hem meestal voor een grote profeet en willen niet veel horen en weten van een Zoon van God, hoewel bij en met Hem alles nog in vervulling is gegaan wat de profeten over Hem voorspeld hebben.

[5] Nu zou het nog wel eens zover met Hem kunnen komen, dat Hij het kwade lot van Johannes de Doper zal moeten delen, en dan zullen de weini­ge Joden die tot nu toe in Hem geloven direct weer omkeren en zich uit grote vrees voor de tempel weer tot de Farizeeën wenden en hen helpen om degenen die tot nu toe Zijn aanhangers waren, te vervolgen.

[6] Tot nu toe heeft Hij Zich overal nog wel gehandhaafd en heeft Hij allen die Hem vervolgden op zeer krachtige wijze weten te weerstaan, en wij hopen en geloven ook vast dat Hij door middel van Zijn goddelijke aard en Wezen en overeenkomstig de macht van de goddelijke wijsheid, die Hem ver­ vult, het begonnen werk heel goed en zonder verdere verstoring zal voltooi­en. Maar de wereld is vals en slecht, en haar kinderen zijn duister en zeer boosaardig en hebben tot nu toe nog altijd de kunst verstaan, en doen dat nog, om alles wat God door de profeten ten behoeve van de mensen geopen­baard heeft, hoe waar, goed en wijs dat ook was, te verdraaien en in hun eigen slechtheid te veranderen. En dat doen ze op zo'n manier, dat zelfs de van nature betere en meer verlichte mensen in het vele valse en slechte het alou­de, zuiver goddelijke ware en goede niet meer hebben kunnen ontdekken en dus in het valse en slechte van de wereld moesten blijven.

[7] Welnu, onze goddelijke broeder Jezus is reeds begonnen een krachtig licht te laten schijnen door de vreselijke duisternis en boosaardigheid van de Farizeeën en hun trouwe aanhangers, op zo'n manier, dat ook de heidenen zich al met vele honderden in Zijn licht koesteren en warmen; maar in deze wereld is nog altijd de mogelijkheid denkbaar en aanwezig, die aan de gerechtvaardigde ijver van onze Broeder een treurig einde kan maken.'

[8] Met deze woorden waren velen het eens -maar Maria en enkele van haar vrienden en vriendinnen niet.

[9] En een van hen zei: 'Luister, als Hijzelf dat wil en toelaat, kan het wel gebeuren dat de slechten zich aan Zijn lichaam kunnen vergrijpen, echter zeker niet tot hun vermeende voordeel, maar tot hun ondergang, wat bij de oude en jongere profeten heel duidelijk over de Messias wordt aangeduid! Laten we ons dus niet onnodig en tevergeefs zorgen om Hem maken; want Hij weet het beste en duidelijkste wat Hem voor het ware heil van alle men­sen te doen staat.Wij willen en zullen altijd en onder alle omstandigheden in Hem geloven en Hem als de Zoon van God ten volle vereren.'

[10] Daar was iedereen mee tevreden en ze spraken daarna nog veel over Mijn lessén en daden, waardoor toen velen in Nazareth waarachtiger en vas­ter in Mij begonnen te geloven dan tevoren het geval was. Want zelfs Mijn thuisgebleven drie broers waardeerden Mij niet zoals ze hadden gekund, en vanwege dat ongeloof bezocht Ik Nazareth niet zo vaak; en toen de inwoners van Nazareth vroegen waar Ik, de hun welbekende zoon van de timmerman jozef, die wijsheid en macht vandaan had, zei Ik tegen hen: een profeet wordt nergens minder gewaardeerd dan in zijn vaderland! Daarna trok Ik met Mijn leerlingen verder en kwam persoonlijk ook niet meer naar Nazareth terug.

[11] Maar na dat gesprek met Maria over Mij werd hun geloof in Mij stevi­ger, en velen begonnen Mij als de beloofde en in Mijn persoon ook in deze wereld gekomen Messias en Zoon van David te loven en te prijzen.

 

32 Het gebed van de Heer

 

[1] Zoals opgemerkt, bleef Ik niet langer meer in Genezareth toen Ik Mijn aan het begin genoemde vrienden gezegend had en afscheid van hen had genomen, maar Ik stond op met Mijn leerlingen en trok een eind verder over de heerweg, vergezeld door Ebal, Jarah en de drie bekende Romeinen, naar de tien of eigenlijk zestig steden, die deels in het Jordaandal zelf en deels op de bergen en heuvels daar vlakbij en verderop verspreid lagen.

[2] Toen Ik buiten Genezareth met allen die bij Mij waren een eerste, tame­lijk hoge en vrij liggende heuvel had bereikt, wendde Ik Mij tot degenen die Mij begeleid hadden en zei: 'jullie hebben Mij uit grote liefde tot hiertoe ver­gezeld, omdat jullie wel weten en geloven wie er in Mij bij jullie was en wie jullie vergezeld hebben. Blijf voortaan zo in Mijn liefde, dan zal Ik in die lief­de voortaan ook in jullie, bij jullie en in jullie midden blijven, en wat jullie in deze wereld aan de Vader in Mij zullen vragen, dat zal jullie ook gegeven wor­den. Maar vraag niet om ijdele dingen van deze wereld, maar om de eeuwige schatten van het rijk Gods; want al het andere dat jullie nodig hebben om in deze wereld te leven, zal jullie toch wel gegeven worden!'

[3] Hierop zei de commandant: 'Heer en Meester, hoe moeten wij bidden om op een U welgevallige manier en dus ook niet vergeefs te vragen om iets wat gerechtvaardigd is ? Want een mens kan op deze wereld in zeer uiteenlo­pende nood terechtkomen en zich dan met een echt verzoek om hulp alleen tot U wenden. Maar hoe moet hij dan vragen en bidden?'

[4] Ik zei: 'Bid in iedere nood en tegenspoed met natuurlijke woorden in je hart tot Mij, dan zullen jullie niet tevergeefs bidden!'

[5] Maar als jullie Mij iets vragen, gebruik dan niet veel woorden en absoluut geen ceremonie, maar bid heel stil in het geheime liefdeskamertje van je hart:

[6] Onze lieve Vader, die in de hemel woont, Uw naam worde altijd en eeu­wig geheiligd! Uw rijk van het leven, het licht en de waarheid kome tot ons en blijve bij ons! Uw wil die als enige heilig en rechtvaardig is, geschiede op deze aarde onder ons mensen op dezelfde manier als in Uw hemelen onder Uw volmaakte engelen! Geef ons op deze aarde ons dagelijks brood! Vergeef ons onze zonden en zwakheden, evenals wij ze altijd diegenen zullen verge­ven, die tegenover ons hebben gezondigd! Laat geen verzoekingen over ons komen die wij niet kunnen weerstaan, en bevrijd ons zo van alle kwaad, waarin een mens als gevolg van een te sterke verleiding van deze wereld en haar slechte geest terecht kan komen; want van U, o Vader in de hemel, is alle macht, alle kracht, alle sterkte en alle heerlijkheid, die alle hemelen vervullen, van eeuwigheid tot eeuwigheid!

[7] Kijk, Mijn vriend, zo moet iedereen in zijn hart bidden, dan zal zijn bede verhoord worden, als die in alle ernst is gemeend -maar niet enkel en alleen met de mond, maar waarachtig en levend in zijn hart! Want God is in Zichzelf een zuiverste geest en moet dan ook in de geest en de volle en ernstige waar­heid daarvan aanbeden worden.

[8] Als je dat nu inziet en begrijpt, handel daar dan ook naar, dan zul je leven, evenals iedereen die zo zal doen!'

[9] Na deze korte toespraak van Mij dankten allen Mij, Ik zegende hen nog­maals en liet de nog altijd zichtbare Rafaël gaan, die als een machtige bliksem omhoogschoot, de eeuwige ruimte in; de Romeinen schrokken daarvan en keken lange tijd naar boven, of ze zijn gestalte misschien in het oog konden krijgen, wat nu echter niet meer mogelijk was.

[10] Daarop nam Ik ook afscheid van degenen die Mij tot aan deze heuvel vergezeld hadden en trok met Mijn leerlingen verder de heuvel op, over de vruchtbare hoogvlakte die daar begon. Wij bereikten binnen enkele uren een kleine, oude stad, waarvan de inwoners voor het merendeel Grieken en Romeinen waren; er leefden daar onder de heidenen ook enkele geheel aan lager wal geraakte en verkommerde Joden, die voor zichzelf een kleine her­berg hadden, die hun voor nood tevens als synagoge diende.

 

De Heer in de bergstad Pella

 

33 De Heer bij de waard in Pella

 

[1] Bij deze herberg hielden wij stil, en de waard kwam ons tegemoet en ver­ontschuldigde zich dat hij ons niet kon opnemen; want ten eerste was zijn herberg veel te klein om ons plaats te kunnen bieden, en ten tweede had hij zo weinig mondvoorraad dat het voor ons niet voldoende zou zijn. Maar midden in de stad bevond zich een Griekse herberg, die van alles voorzien was, en daar zouden wij goed onderdak kunnen vinden.

[2] Ik zei: 'Dat wist Ik allang voordat jij geboren was; maar Ik ben nu niet ter wille van de heidenen, maar alleen ter wille van de Joden hierheen gekomen, en als die Mij absoluut niet willen opnemen, zal Ik wel weten wat Mij nog te doen staat. Laat ons dus de ruimte van je herberg en je synagoge zien!'

[3] Daarop keek de waard Mij verbaasd aan en zei: 'Vriend, wie ben jij eigenlijk, dat je ronduit gebiedend tegen mij spreekt?'

[4] Ik zei:' Als je zou weten wie Ik ben, zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, ik heb een zoon die aan jicht lijdt, waar al vele artsen hun kunsten op hebben beproefd; daardoor ben ik arm geworden, en mijn zoon lijdt elke dag ergere pijn! Help mijn zoon, want U kunt alles!' Maar jij weet het niet, daarom heb Ik het je nu gezegd.'

[5] Toen de waard dat uit Mijn mond had gehoord, dacht hij bij zichzelf: 'Hoe weet deze vreemdeling, die onze bergstad Pella nog nooit heeft gezien, dat mijn zoon aan jicht lijdt en dat zijn lijden van dag tot dag erger wordt?'

[6] Daarop wendde hij zich pas tot Mij en zei (de waard): 'Heer, dat u geen gewoon mens bent, heb ik nu wel duidelijk gemerkt; en als u mijn zoon kunt genezen, zal ook ik ondanks mijn armoede alles geven om mij tegenover u en uw metgezellen dankbaar te betonen!'

[7] Ik zei: 'Breng Mij dan naar je zoon, dan zal het beter met hem gaan!'

[8] Toen bracht de waard Mij naar het vertrek van zijn zieke zoon, waar rond de jammerende en klagende zieke zijn moeder en zijn zusters zaten te treuren en God baden of Hij de zieke toch eindelijk eens van zijn lijden wilde bevrij­den.

[9] Toen zei de waard tegen de zijnen: 'Houd op met klagen, want kijk, hier is een vreemde arts die mijn zoon kan en zal helpen, en ik geloof stellig dat alleen Hij dat kan doen!'

[10] De treurenden zeiden: ' Als deze arts dat kan, heeft God de Heer onze gebeden verhoord!'

[11] Ik zei: 'Ja, ja, Hij heeft ze verhoord, en nu zeg Ik vanuit Mijn eigen macht, die in Mij is:jij,jichtlijder, Ik wil datje gezond wordt, en zondig in het vervolg niet meer; want door jouw geheime zonden ben je zo komen te lij­den!'

[12] Op deze woorden van Mij werd de zoon ogenblikkelijk volkomen gezond, en Ik zei dat hij zijn bed moest verlaten en dat zijn moeder voor hem iets te eten klaar moest maken, maar vers en zuiver. Dat gebeurde ook direct, en de waard en zijn genezen zoon wisten niet hoe ze Mij op passende wijze zouden bedanken of zelfs aanbidden.

[13] Maar Ik zei: 'Breek jullie hoofd en hart niet over de manier waarop jul­lie je dankbaarheid tegenover Mij moeten betonen; want Ik kijk alleen naar het hart en weet nu wat daarin omgaat! Maar laat Mij nu je herberg en de kleine synagoge zien!’

[14] Nu stribbelde de waard niet meer tegen om aan Mijn wens te voldoen en bracht Mij naar de vertrekken van de herberg, die uiteindelijk toch genoeg ruimte voor ons boden.

 

34 De Heer in de school in Pella

 

[1] Daarna bracht hij ons naar de synagoge, waar enkele Joodse kinderen van een oude rabbi wat saai onderwijs in de Schrift kregen.

[2] Ik zei tegen de rabbi: 'Vriend, op deze manier zul je van deze kinderen eerder heidenen dan Joden maken! Als je zelf zo slecht thuis bent in de Schrift, wat moeten die kinderen dan van jou leren? Laat het lesgeven voor wat het is en doe iets anders, en laat een betere leraar jouw plaats innemen en bekleden!’

[3] Geërgerd zei de rabbi: 'Vriend, ik ben hier door de gemeente tot rabbi gekozen! Die is tevreden over mij, en jij als vreemdeling hebt er niets mee te maken hoe ik de kinderen onderwijs geef. Wij leven hier onder heidenen, en daarom moet ik mijn leerlingen behalve onze Schrift ook de zeden en gebruiken van de Romeinen en Grieken bijbrengen en het goede daarin ook levend erkennen, opdat ze mij niet ter verantwoording kunnen roepen. Wij zijn nu eenmaal in deze wereld geplaatst en moeten naast God, die voor ons geen manna uit de hemelen meer laat regenen, ook de wereld dienen, als we van haar willen leven.'

[4] Ik zei: 'Omdat de Joden net als jij God steeds meer zijn gaan vergeten en de wereld al zijn gaan dienen toen Hij nog het manna uit de hemelen liet regenen, liet God hen ook in de harde slavernij van de wereld terechtkomen en in het zweet huns aanschijns hun schamel brood verdienen. En omdat de Joden God nu minder trouw zijn geworden dan de heidenen, zal hen ook het weinige licht dat ze nog hebben, afgenomen en aan de heidenen gegeven worden.

[5] Hoe kun jij een God welgevallige rabbi zijn, als je vandaag voor de Joodse kinderen Joods en morgen in deze zelfde synagoge voor de heidense kinde­ren heidens onderwijs geeft en je daarvoor laat betalen?'

[6] De rabbi begon Mij voor een kleine profeet te houden, omdat Ik hem dingen voorhield die Ik naar zijn mening als gewoon mens en vreemdeling anders toch niet zou kunnen weten, en hij zei: 'God geve dat ik kan leven, zonder dat ik hier ook de heidenen om brood hoef te vragen, dan zal ik mijn dienst aan de heidenen onmiddellijk laten varen!'

[7] Ik zei: 'Vriend, tien jaar geleden was jij als Jood in Efraïm nog een zeer welgesteld man, en je had eten en drinken in overvloed.Waarom heb je dan destijds al meer voor de heidenen dan voor de Joden gekozen?

[8] Kijk, omdat je dat hebt gedaan zonder dat het nodig was, heeft God jou laten zakken en als rabbi voor de heidenen in deze heidense stad laten komen! Dat je daarnaast nu sinds een paar jaar ook een rabbi van de Joden bent geworden, dat hebben de heidenen die jou vriendelijk gezind zijn, en niet de arme Joden van hier bewerkstelligd, en die hebben ook de vroegere zuiver Joodse rabbi uit deze stad weggewerkt.

[9] Maar Ik zeg je dat het in de toekomst niet meer zo kan gaan! Jij moet geheel en al Jood worden, zoals je vroeger was, anders zul jij over enkele dagen uit deze stad verwijderd worden en zal een waardiger persoon jouw plaats innemen; want Ik ben gekomen om deze stad schoon te vegen, opdat die, wanneer wellicht reeds binnen vijftig jaar het duistere Jeruzalem door de Romeinen tot de laatste steen verwoest zal worden, een veilig toevluchtsoord zal worden voor allen die Ik de Mijnen zal noemen! Denk goed na over wat Ik je nu heb gezegd; want Ik heb er de macht van boven voor om je dit te zeggen!'

[10] Hierop wilde de rabbi nog iets antwoorden; maar de waard nam hem terzijde en vertelde hem wat Ik bij zijn zoon had gedaan. Toen zei de rabbi geen woord meer, liet de leerlingen van de synagoge naar huis gaan en verliet de synagoge; onmiddellijk bezocht hij de volkomen genezen zoon van de waard, waarover hij zich uitermate verbaasde, en ging toen meteen naar alle hem bekende Joodse en heidense huizen om te vertellen wat er in de Joodse herberg was gebeurd, waarop er weldra velen naar de herberg kwamen om daar zichzelf van te overtuigen.

 

35 Het avondmaal in de herberg

 

[1] Toen velen nu de hun welbekende zoon van de waard zagen, die tevoren zo ziek en nu volkomen genezen was, werden zelfs de heidenen door zo'n vrees voor Mij aangegrepen, dat ze niet naar Mij durfden te vragen.

[2] En zelfs een Romeinse commandant zei: 'Achter deze arts en zijn met­gezellen moeten hogere wezens schuilgaan; want zoiets hebben wij mensen nog nooit zonder enig geneesmiddel kunnen bewerkstelligen!’

[3] Ik bevond Mij met Mijn leerlingen reeds in de herberg, en niemand van de velen, die naar de herberg waren gekomen, heeft Mij deze dag te zien gekregen, temeer daar het toch al bijna avond begon te worden.

[4] Toen de mensen weer vol verbazing en voor een deel ook vol vrees voor Mij naar hun huizen waren gegaan, kwam de waard naar ons toe en zei: 'O grote Heer en Meester, alles zou nu prachtig, goed en in orde zijn, als ik voor jullie allemaal maar genoeg mondvoorraad bezat! Wijn heb ik helemaal niet, maar ik zal in de Griekse herberg wat laten halen! Ik heb wel wat tarwe­ en gerstebrood, en eveneens wat gerookt schapenvlees; als jullie daar voor van­daag tevreden mee willen zijn, zal ik daar heel blij om zijn. Morgen zal er naar mijn beste vermogen beter voor alles gezorgd worden.'

[5] Ik zei: 'Vriend, wij zijn niet hierheen gekomen om te eten en te drinken; maar met watje hebt zullen we ons ook tevreden stellen. Maak je wat de wijn betreft geen zorgen en doe geen onnodige uitgaven, maar ga naar je kelder, dan zul je daar je lege wijnzakken gevuld met wijn aantreffen. Want Degene die jouw zoon heeft kunnen genezen, is ook in staat je lege wijnzakken met wijn te vullen. Ga nu dus met je kinderen naar de kelder, en breng ons een paar karaffen vol wijn!'

[6] Vol gelovige verbazing pakte de waard direct een paar karaffen, maakte ze schoon, riep toen al zijn kinderen alsook zijn vrouwen vertelde hun wat Ik tegen hem had gezegd. Toen liepen ze ijlings naar de kelder, en wat stonden ze allemaal verbaasd, toen ze de voorheen lege zakken vol uitstekende wijn aantroffen.

[7] De karaffen werden dan ook onmiddellijk gevuld en naar ons toe gebracht, en opnieuw wisten de waard, zijn vrouwen zijn kinderen niet hoe ze Mij daar voldoende voor konden bedanken. Daarbij ging het hun nu min­der om het wonder dan om Mijn wil, dat Ik hen zo gelukkig wilde maken; want na de genezing van hun zoon twijfelden ze er niet in het minst aan dat voor Mij alles mogelijk was wat Ik maar wilde.

[8] Maar Ik zei tegen hen wat Ik hun na de genezing van hun zoon ook al had gezegd, namelijk dat Ik alleen op het hart let; en toen gingen ze vol vreugde de kamer uit.

[9] De vrouw zei tegen haar man:'Zeg, dat moet een grote profeet zijn! Zou het misschien de profeet Elia zijn, die ooit zal wederkomen? Daarom moeten we hem met de hoogste achting en eerbied bedienen! ,

[10] De waard zei: 'Zorg nu voor de tafel! Of hij nu Elia of zelfs nog iets hogers is -of uiteindelijk de beloofde Messias Zelf, dat is nu voorlopig onbe­langrijk; nu is het zaak om deze wonderbaarlijke gasten tevreden stellen!'

[11] Toen ging iedereen aan het werk om de spijzen klaar te maken, en de waard bracht ons brood en vroeg ons dat te willen eten, wat wij dan ook deden. Al gauw daarna werden de heel goed klaargemaakte spijzen op tafel gezet, evenals verscheidene lampen, waardoor de eetkamer heel goed verlicht werd.

[12] Wij namen de spijzen tot ons, en de leerlingen spraken met elkaar over de geschiedenis van de Israëlieten, in de eerste tijd dat ze vanuit de woestijn deze landstreek binnentrokken, en over de oorlogen die zij met de Moabieten en later met de Filistijnen moesten voeren; de waard vertelde het een en ander van wat hij wist over het ontstaan van de oude stad Pella en over de lot­gevallen die de stad al overkomen waren. Ik rustte echter en sprak weinig.

[13] Zo verliepen er een paar uur, en toen zei Ik tegen de waard, die Mij een goed rustbed kwam brengen: 'Laat maar -wij blijven hier aan tafel en zullen hier onze nachtrust nemen!'

[14] Dat was de waard niet onaangenaam, omdat hij maar heel matig voorzien was van rustbedden. Hijzelf wilde ons echter niet verlaten en bleef de hele nacht bij ons aan tafel. De nacht ging heel kalm voorbij, en niemand werd in zijn rust gestoord.

 

36 De Heer en de Romeinse commandant

 

[1] 's Morgens vroeg was de waard het eerste op de been en regelde alles voor de bereiding van een goed ochtendmaal, waarna zijn vrouw, zijn kinderen en zijn knechten en dienstmaagden volop aan het werk werden gezet. Direct daarop stonden wij ook op van onze ruststoelen en banken aan de tafel en gingen een stukje naar buiten; want vanuit deze stad had men werkelijk een prachtig uitzicht over een groot deel van het mooie Jordaandal en over de wijde, brede en nog zeer vruchtbare hoogvlakte.

[2] Deze ochtend verliep echter niet zo rustig als de nacht; want toen wij weer naar het huis terugkeerden voor het ochtendmaal, troffen we voor het huis al veel volk aan, dat voor het merendeel uit heidenen bestond. De reeds genoemde commandant met nog enkelen van zijn ondergeschikten ontbrak niet en evenmin de oude rabbi.

[3] Allen informeerden naarstig naar de wonderbaarlijke genezing van de Zoon die aan jicht leed; ze vertelden het hun zoals het was gebeurd, waarover allen zich buitengewoon verbaasden.

[4] Daarop zei de commandant met een ernstig gezicht: 'Zal ik jullie eens Wat zeggen?! Iemand die in staat is zulke dingen te doen zonder enige hulp van uiterlijke middelen, is een God en geen mens meer! Ik heb al verschillen­de keren door bepaalde tovenaars wonderen zien doen -maar ik kwam er al gauw achter hoe ze zulke wonderen deden; maar wie kan hier achterhalen hoe deze man de zieke heeft genezen?'

[5] Sommigen vonden wel dat Ik met andere magiërs gemeen had dat ook Ik door een groot gezelschap begeleid werd, en dat men tenslotte niet kon weten waarom dat precies was.

[6] Maar de commandant bleef bij zijn bewering, liet zich niet van de wijs brengen en zei: 'Zijn begeleiders zullen nooit in staat zijn Zijn woord en Zijn wil te versterken; want als men zo'n zieke geneest als de zoon van de Joodse waard, kan er nooit iets bereikt worden door een bepaalde afspraak of door een geheime samenwerking. Wij zouden hier allemaal samen kunnen afspre­ken om onze wil er vast op te richten dat mijn oudste dochter, die al drie jaar te bed ligt met een ongeneeslijke ziekte, gezond wordt, dan zullen wij daar niets mee bewerkstelligen; maar als die man dat helemaal alleen zou willen, zal mijn dochter zeker heel gauw even gezond worden als de zoon van deze waard!’

[7] Zo spraken de mensen voor het huis van de waard over Mij, terwijl Ik met de leerlingen reeds aan het ochtendmaal zat; want wij waren onopgemerkt door het volk aan de achterkant weer het huis binnengegaan, en het perso­neel en de kinderen van de waard hadden van hem de opdracht gekregen om Mijn aanwezigheid niet te verraden, behalve wanneer iemand daar van Mijzelf opdracht voor kreeg. Evenmin mochten ze tegen het volk iets zeggen over het wonderbaarlijke ontstaan van de wijn.

[8] Toen wij klaar waren met het ochtendmaal, zei Ik tegen de waard: 'Laat nu de commandant met zijn ondergeschikten, de oude rabbi en de waard van de Griekse herberg binnenkomen, dan zal Ik met hen spreken!’

[9] Daarop ging de waard onmiddellijk naar buiten om de boodschap aan de genoemden over te brengen.

[10] Ze gaven direct gehoor aan de oproep, en toen ze bij ons in de kamer waren, vroeg de commandant bij de waard direct naar Mij.

[11] De waard bracht hem naar Mij toe en zei: 'Voor Degene die op deze stoel zit, zal ik altijd mijn knieën buigen!'

[12] Daarop zei de commandant: 'Ook ik, mijn vriend!'

[13] Hierop maakte de commandant een diepe buiging voor Mij en zei toen: 'Grote Meester, een ongehoord wonder hebt U alleen in dit huis verricht, en mij daarmee een getuigenis gegeven dat U geen mens bent zoals wij, maar naar volle waarheid een God moet zijn! Als U dat echter onmiskenbaar bent, bewijs ons dan de grote genade en zeg ons wat wij eigenlijk van onze ver­schillende geloofszaken moeten denken!

[14] Ik heb alles onderzocht: onze leer van de veelgoderij, de opvattingen van de oude Egyptische, Griekse en onze Romeinse filosofen. Verder heb ik ook de Joodse leer van de ene God, al hun profeten en wijzen nauwkeurig bestu­deerd; die laatste zijn echter moeilijk en voor het grootste deel zelfs helemaal niet te begrijpen, omdat ze een al te fantastische, dikwijls onsamenhangende taal gebruiken en beelden gebruiken die zijzelf wel, maar behalve zij zeer weinigen hebben begrepen. Ik heb ook gesproken met velen uit de ver gele­gen morgenlanden over bovennatuurlijke dingen, over hun godsbegrippen en over de wijze waarop de menselijke ziel na de dood voortleeft en dat heb ik ook gedaan met de mensen in het zuidwesten en noorden van Europa.

[15] Maar wat heb ik daar gevonden? Ik zeg het eerlijk: alles -behalve datge­ne wat ik zocht, namelijk een waarheid die mij overtuigt en die ik kan begrij­pen.

[16] Het geloof in één of ook verscheidene onzichtbare goddelijke wezens is overal wel aanwezig -maar hoe verschillend! Het is niet nodig hier de vrijwel eindeloze wirwar weer te geven van al die bovennatuurlijke fantasieën van de mensen met betrekking tot hun godsbegrip en het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam, maar het gaat hier alleen om de echte levensvraag: welke leer bevat de waarheid? Hebben al die mensen die op verschillende manieren in vele goden geloven gelijk, of degenen die in één God geloven?

[17] Als we naar de wetten van ons Romeinse recht kijken, die alleszins goed zijn, en derhalve het meest dienstig voor het voortbestaan van de gemeen­schappen van mensen en zelfs volkeren, dan lijkt ook onze veelgodenleer, die natuurlijk erg vervormd is maar uiteindelijk toch de grondslag gevormd heeft voor onze wijze en zo rechtvaardig mogelijke staatswetten, nog altijd de leer te zijn die het meest gelding heeft. Maar de Joodse leer van één God, die veel overeenkomst vertoont met de oer-Egyptische leer, lijkt toch veel dichter bij de grote levenswaarheid te staan, hoewel ze nu onder de Joden veel sterker vervormd is dan die van ons; want men hoeft maar met een enigszins scherpe blik naar het uiterst goddeloze en gewetenloze doen en laten van de Joodse priesters in Jeruzalem te kijken, om te zien en te erkennen dat het veel dom­mer en slechter is dan dat van onze veelsoortige en verschillende priesters.

[18] U, goddelijke wonderdoener, zult mij zeker in een paar woorden het juiste licht der waarheid kunnen geven!'

[19] Ik zei: 'Mijn vriend Pellagius, commandant over deze stad en drie ande­re steden, Abila, Golan en Afek! Ik ben hoofdzakelijk ter wille van jou hier­heen gekomen, omdat Ik wel wist dat jij al sinds bijna dertig jaar ijverig de waarheid hebt gezocht, maar toch niet in staat was die te vinden.

[20] Maar omdat je de waarheid gezocht hebt zoals maar weinigen van jouw volk en rang, ben Ik, de eeuwige Oerwaarheid Zelf, naar je toegekomen; in Mij heb je dan ook al de volle, heldere en zuivere waarheid gevonden en

Mijn licht zal je zó door en door verlichten, dat jijzelf nog een licht voor vele anderen zult worden.

[21] Maar jouw oudste dochter Veronica is ziek, en geen arts kan haar helpen; als jij het gelooft en wenst, zal het beter met haar gaan!'

[22] Helemaal overweldigd van blijdschap zei de commandant: 'Ja, Heer en Meester vol goddelijke kracht, ik geloof dat, zoals misschien maar weinigen in het hele Joodse rijk, en wens ook als haar vader de genezing van mijn dochter uit alle kracht; maar ik ben niet waardig dat U, Heilige, onder mijn heidense dak komt om daar mijn dochter, die al dicht bij de dood staat, te genezen.

[23] En dat ik het volste geloof schenk aan Uw woorden, bewijst reeds het feit dat ik mij niet verwonderd heb toen U, die een vreemdeling bent en deze streek nog nooit hebt bezocht, mijn naam kende, die ik als bewijs van eer van deze stad heb gekregen en wist van mijn gezag over de drie steden die U ook nog noemde en nu ook de naam van mijn zieke dochter; want mijn gemoed zei mij immers dat U een God bent en dat voor U alles mogelijk is. Ik geloof dan ook dat mijn dochter vast en zeker gezond wordt, als U ook maar één woord over haar uitspreekt!’

[24] Ik zei: 'Waarlijk, zo'n geloof heb Ik in het volk Israël niet aangetroffen! Jou geschiede dan ook naar je geloof! Stuur nu iemand naar je huis en laatje dochter, die nu reeds gezond is, hierheen brengen, opdat ze zich versterkt met deze wijn en dit brood!'

 

37 De genezen Veronica bedankt de Heer

 

[1] Toen de commandant dat uit Mijn mond had gehoord, werd hij buitenge­woon opgewekt en blij en stuurde onmiddellijk één van zijn ondergeschikten naar zijn huis. Die trof de dochter weliswaar nog in haar ziekbed aan, maar zo volkomen gezond, dat ze er heel fris, monter en kerngezond uitzag en, omdat ze dat ook was, haar bed wilde verlaten; alleen hield haar moeder haar daar­van af, omdat ze van mening was dat deze plotselinge beterschap een laatste oplaaien van de levenskrachten was, waarna een even plotselinge uitputting van alle levenskrachten zou volgen en daarmee ook een zekere dood.

[2] De ondergeschikte vertelde de moeder nu over de even plotselinge gene­zing van de zoon van de waard die nu helemaal sterk en gezond was. Slechts enkele ogenblikken geleden had dezelfde wonderbaarlijk machtige arts op het gelovige verzoek van de commandant ook haar dochter zonder enig genees­middel en alleen door zijn onbegrijpelijk almachtige woord van al haar lijden genezen.

[3] Hij zei dat de moeder dat moest geloven en haar volkomen gezonde dochter uit haar bed moest laten gaan en haar onmiddellijk naar de Joodse waard moest brengen, waar de wonderbaarlijke arts verbleef met enkele van zijn metgezellen en ook de commandant. Verder zei hij dat de dochter daar wat wijn en ook voedsel tot zich moest nemen, om zich nog meer te verster­ken.

[4] Na die woorden liet de moeder Veronica haar bed verlaten.

[5] Die deed dat pijlsnel en kleedde zich zo mooi mogelijk; want ze wilde even zuiver en mooi voor Mij verschijnen als wanneer ze bij een koning moest komen.

[6] Toen ze nu helemaal gekleed en getooid was, nam ze ook een mooie gou­den beker met zich mee om Mij daarmee te eren.

[7] Zo kwam ze dan ook naar ons toe, begeleid door haar moeder en de ondergeschikte, en haar eerste vraag was (Veronica) : 'Waar is mijn Heiland, mijn God en mijn Heer?'

[8] Ik zei: 'Ik ben het! Kom hier en versterk je hart met de wijn en het brood, dat Ik uit de hemelen op deze tafel heb gezet!'

[9] Toen Veronica dat van Mij had gehoord, viel ze voor Mij op haar knieën en zei: 'O mijn goede, lieve en goddelijke Heiland, hoe kan ik, een arme, zon­dige heidin, U danken voor de meer dan grote en eeuwig onverdiende gena­de die U mij bewezen hebt, zodanig dat mijn dank Uw goddelijke hart wel­gevallig kan zijn?'

[10] Ik zei: 'Sta maar op en kom naast Mij zitten, en drink en eet -want daar­door worden je hart en ziel nog sterker; daarna zullen wij in alle liefde en tederheid van de hemelen spreken over de enige dank die Mij welgevallig is.'

[11] Hierop stond de nu buitengewoon mooie Veronica op, zette de gouden beker voor Mij neer en zei volontroering, maar tevens met Romeinse waar­achtige ernst: 'O Heerlijkste van alle heerlijken, Heer van alle heren, Koning van alle koningen, God van alle goden, versmaad dit kleinood van mij niet! Ik weet en voel in mijn ziel dat het U te onwaardig is; maar bedenk dat het een hart is dat U liefheeft en alleen door U genezen is, dat het U aanbiedt, en ver­smaad het daarom niet!'

[12] Ik zei: 'Ja, wat Mij door zo'n hart wordt aangeboden wordt door Mij ook aangenomen, en Ik zal nu uit deze beker de wijn drinken; en hier heb jij Mijn beker, waar Ik uit gedronken heb; drink jij daar de wijn uit!'

[13] Toen nam Veronica Mijn beker die slechts van aardewerk was, dronk eruit en zei toen: 'O, hoeveel koninkrijken is deze beker meer waard dan die ik gewaagd heb aan U op te dragen; want nu ik uit deze beker heb gedron­ken, voel ik dat ik niet alleen de meest versterkende wijn voor mijn lichaam,

maar ook de kracht van het eeuwige leven van mijn ziel heb gedronken!

[14] O, drink toch allemaal met mij uit deze beker, als jullie nog twijfelen aan het eeuwige leven van jullie ziel, dan zullen jullie gesterkt worden tot het eeuwige leven!’

[15] Nu schonk ze de beker vol en reikte hem aan haar vader, die tot nu toe nog niets van onze wijn geproefd had; hij dronk hem helemaal leeg, kuste toen de beker en zette hem, terwijl hij Mij bedankte, weer voor zijn dochter neer.

[16] De commandant verbaasde zich over de buitengewone kwaliteit van de wijn en zei ook, dat hij nu gewaar begon te worden dat hij een ziel had, die een eeuwig voortduren van het leven in zich voelde, en dat hij daar buitengewoon blij om was. Daarna dronken ook zijn vrouw, zijn ondergeschikten en tenslotte de Griekse heidense waard.

[17] Toen deze de wijn had geproefd, vroeg hij direct aan de Joodse waard (de Griekse waard): 'Waar heb je deze wijn gekocht? Want zolang ik leef en zelf Waard ben heb ik nooit zo'n wijn geproefd! Voor bijzondere gasten heb ik, als Ze dat wensen, toch ook heel goede wijn in mijn kelder en heb je daar al her­haalde malen mee geholpen, en jij kunt zeggen dat ik je nooit iets slechts heb aangeboden. Maar zo'n wijn heb ik nog nooit gehad. Waar heb je die van­daan? Zeg het mij, opdat ik die ook aanschaf!'

[18] De Joodse waard zei: 'Vriend, dat zul je waarschijnlijk niet kunnen; want dergelijke wijn groeit er op de hele aarde niet! Heb je dan niet gehoord dat de grote wonderheiland tegen de dochter van onze rechtvaardige com­mandant heeft gezegd waar deze wijn vandaan is gekomen? Kijk, uit de hemelen Gods, echter niet die van jullie fantasiegod Bacchus, maar uit de hemelen van onze ene en enig ware God, wiens afgezant zeer zeker deze ver­heven wonderheiland is! Zo is het en niet anders, en het zal je moeilijk vallen om voorjouw geld in deze omgeving een dergelijke wijn te kopen!'

[19] De Griekse waard zei: 'Hoe ben jij er dan aangekomen?'

[20] De Joodse waard zei: 'Dat moet je niet aan mij, maar aan de grote Meester vragen, voor wie alle dingen mogelijk lijken te zijn, en van wie ik nu ook geloof wat de commandant en zijn dochter onder woorden hebben gebracht. Spreek dus met de Meester; want ik als zwak mens, die nog vol geestelijke blindheid en dwaasheid zit, weet niets en begrijp niets!'

[21] Daarop zweeg de Griekse waard.

 

38 De Heer waarschuwt de rabbi

 

[1] Maar de oude rabbi, die het tot nu toe nog niet gewaagd had iets van de wijn te proeven, kwam naar Mij toe en vroeg Mij toestemming om ook iets van de wonderwijn te mogen proeven.

[2] Ik zei: 'Je bent weliswaar heidenser dan alle andere heidenen, zonder er aan te denken dat niemand twee heren kan dienen die elkaars vijanden zijn, omdat hij in het verborgene of de één of de ander vijandig gezind moet zijn en daarbij toch voor ieder moet doen wat er van hem verlangd wordt. Of kan iemand God en de mammon van de wereld tegelijk dienen? En toch heb je dat al lange tijd gedaan! Verander dus je hart en drink van de wijn der waar­heid, opdat het licht wordt in je ziel!'

[3] Hierop nam de rabbi ook een beker vol wijn en dronk hem tot op de bodem leeg.

[4] Toen hij de wijn gedronken had, barstte ook hij uit in een grote lofprijzing op de wijn en Mijn macht, en tot slot van zijn lofprijzing, de opnieuw gevul­de beker hoog opheffend, zei hij (de rabbi): 'Ja, U bent inderdaad Degene op wie alle Joden en ook de heidenen zolang hebben gewacht. Daarom heil U, Zoon van David, en heilook alle mensen op aarde door U! Eer zij God in den hoge en eer aan U, Zijn Zoon!'

[5] Ik zei: 'Nu waren je woorden goed; maar als je nog eens 'Heil de hoge goden van Rome!' zult roepen, zal de dood niet ver van je zijn! Voor alle mensen, of ze nu Joden zijn of heidenen, naar waarheid een vriend te zijn is goed en juist, en is ook Mijn wil - want ook Ik laat Mijn zon in gelijke mate over joden en heidenen schijnen en stralen. Maar mensen die in hun oude blindheid naar licht smachten, nog in hun dwaling te versterken in plaats van hen uit ware, zuivere en belangeloze naastenliefde naar de weg van het oer­licht te leiden, is slechter dan een dief en een straatrover te zijn. Onthoud dat, oude dubbelzinnige leraar, die de joden de God van Abraham, Isaak en Jacob vaak met vurige ijver hebt onderwezen, maar direct daarna naar de school van de heidenen ging en tegenover hen laatdunkend deed over de God van Abraham, Isaak en Jacob en Hem belachelijk maakte! Wees ofwel een vol­maakte jood, of word een heiden, als je in het heidendom een grotere bevre­diging vindt voor je kameleonachtige ziel!'

[6] De rabbi zei: 'Heer, wees mij, grote zondaar tegenover U, genadig en barmhartig, en vergeef mij mijn vele grote zonden!'

[7] Ik zei: 'Wat Mij betreft zijn ze je vergeven; maar zorg ervoor dat ze je ook door de mensen vergeven worden, aan wier zielen jij ter wille van de belo­ning veel schade hebt toegebracht!’

[8] Hierop zei de commandant tegen Mij: 'Heer, ik zal de zaak wel voor hem in orde maken, en hij zal nu zelf wel begrepen hebben wat hem in het vervolg te doen staat! Maar ik denk dat wij in de toekomst geen heidense priester meer nodig zullen hebben. Of onze kinderen door heidense of Joodse leraren in het lezen, schrijven en rekenen onderwezen worden zal wel om het even zijn, en dus kan deze rabbi onze kinderen in die drie vakken wel verder onderwijzen; wat de godsdienst echter betreft, zal ik er zelf wel voor zorgen dat ons oude veelgodendom zo snel mogelijk in een één godendom wordt veranderd. Maar nu vraag ik U, goddelijke Meester en Heer en van nu af aan onze God, of U ons, die tot nu toe heidenen zijn geweest, de juiste weg zou willen wijzen die wij in de toekomst dienen te gaan; want tot nu toe bevinden wij ons nog in de oude duisternis.'

[9] Hierop begon Ik over het rijk Gods op aarde te vertellen en onderwees deze heidenen in alle dingen op dezelfde manier als Ik op andere plaatsen had gedaan.

[10] Die leerrede duurde zeven volle uren, dus tot bijna drie uur na de mid­dag, en allen geloofden in Mij -ook degenen die buiten het huis waren, aan­gezien ze Mijn woorden door de open ramen gehoord hadden.

[11] Pas toen Ik Mijn prediking had beëindigd werd het middagmaal opge­diend, waar ook diegenen aan deel moesten nemen, die buiten gelovig waren geworden.

 

39 De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella

 

[1] Na de maaltijd, die meer dan een uur had geduurd, liep Ik met de com­mandant de stad rond en maakte alle zieken gezond, en steeds meer volk volgde Mij. Mijn leerlingen bleven echter in de herberg en onderrichtten de joden.

[2] Tegen de avond keerde Ik samen met de commandant weer terug naar de herberg, waar de leerlingen nog volop met de joden in gesprek waren. Die begonnen Mij tenslotte toch als de beloofde Messias te beschouwen, maar konden daarbij toch niet begrijpen waarom Ik als zo'n onopvallende verschij­ning in deze wereld was gekomen, omdat immers de grote koning David als volgt over Mij had gesproken: 'Maak de poorten wijd en de deuren hoog, opdat de koning der ere binnentrekt! Wie is de koning der ere? Het is de Heerjehova Zebaoth!'

[3] Zij, de joden van Pella, wisten echter niet dat er bij Mijn komst in deze wereld in de een of andere stad een poort verwijd en een deur verhoogd was.

[4] Mijn leer en de tekenen die Ik deed stemden wel overeen met datgene wat met name de profeet Jesaja en de profeet Ezechiël over de beloofde Messias voorspeld hadden; maar Mijn optreden onder de mensen op deze wereld kwam volgens hen niet volkomen overeen met wat de profeten over de Messias hadden voorspeld. En zodoende hadden de leerlingen het moeilijk met de joden.

[5] Toen Ik met de commandant, zijn ondergeschikten, zijn vrouwen zijn genezen dochter alsook met de genezen zoon van de waard de kamer bin­nenkwam, viel er een stilte onder de joden en ze bekeken Mij, om te zien of ze aan Mijn persoon ook iets buitengewoons konden ontdekken.

[6] Maar Ik zei tegen hen: 'De vrede zij met jullie! Wat jullie bij Mij zoeken en proberen te vinden komt nooit ofte nimmer met groot uiterlijk vertoon, maar het bevindt zich inwendig in de mens.

[7] ja, de joden hadden bij Mijn komst in deze wereld de poorten van hun harten wijd en de deuren van hun zielen hoog moeten maken; maar ze sloe­gen al sinds heel lange tijd geen acht meer op de oproep van David. Daarom kwamen ze ook in de Babylonische gevangenschap en zijn ze. slaven van de heidenen geworden, uit welke slavernij ze nooit verlost zullen worden als ze in hun oude halsstarrigheid volharden.

[8] Maar daar staan de heidenen; zij hebben de poorten van hun harten bij Mijn verschijnen wel direct wijd gemaakt en de deuren van hun zielen ver­hoogd tot ver boven alle sterren. Daarom ook zal het licht de joden worden afgenomen en zal het aan de heidenen worden gegeven!'

[9] Toen Ik dat tegen de joden had gezegd, ergerden sommigen zich daarover; maar de heidenen hieven een grote lofprijzing over Mij aan.

[10] Daarop zei de commandant heel luid tegen de joden: 'Wat blijven jul­lie daar nog onderzoekend zitten, als jullie ondanks alles wat de Heer hier voor ons heeft gedaan nog niet kunnen geloven?! Trek je terug in jullie duis­tere kamers en blijf in jullie oude nacht van alle twijfels, en hinder ons niet in deze toch al kleine ruimte!'

[11] Op die heel gebiedende woorden van de commandant trokken de meer ongelovige joden zich terug en gingen naar buiten; de joden die geloviger waren bleven echter en wilden nog met de leerlingen over het een en ander spreken.

[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Uit de mond van Mijn leerlingen hebben jullie de volle waarheid gehoord, en een andere, uitgebreidere waarheid is er niet; geloof het en handel ernaar, dan zullen jullie harten en zielen nog breder en hoger verlicht worden!

[13] Gaan jullie maar eens kijken buiten bij de heidenen hoevelen van hen Ik vanmiddag gezond heb gemaakt en hoevelen Ik van al hun lijden heb bevrijd, opdat jullie door de heidenen verlicht worden, en niet de heidenen door jul­lie! Het licht ging weliswaar uit van de joden -maar de heidenen hebben het eerder dan de joden gezien en herkend; zij zullen het licht daarom ook behouden, en de joden zullen het bij hen moeten halen, als ze het willen heb­ben. Gaan ook jullie nu dus maar naar buiten en laatje door de heidenen ver­lichten!'

[14] Toen de meer gelovige joden dat uit Mijn mond hadden gehoord, liepen ze direct naar buiten naar de juichende heidenen, en ze hoorden hoe die de God van Abraham, Isaäk en Jacob in Mij hoog loofden en prezen; en ze waren niet weinig verbaasd, toen ze dat hoorden uit de mond van de heidenen en hun genezen zieken. Toen werden ook de meeste joden gelovig, gingen naar huis en spraken met elkaar over alles wat ze eerder van de leerlingen hadden gehoord en wat Ik tegen hen had gezegd. De lovende woorden van de heide­nen hadden hun harten veel wijder gemaakt en de gedachten van hun zielen verhoogd, en ze begonnen te begrijpen wat David met zijn psalm had bedoeld.

[15] Wij namen echter het welbereide avondmaal tot ons en spraken met elkaar over de dingen die die middag allemaal waren gebeurd.

 

40 De Heer kijkt met de commandant op een heuvel

 naar de aanbrekende ochtend

 

[1] Na de maaltijd bedankten de commandant, zijn vrouwen zijn dochter Veronica Mij voor alles wat ze door Mij bereikt hadden.

[2] Ik zei: 'Enerzijds heeft jullie geloof je geholpen en anderzijds Ik door jul­lie geloof en door jullie snelontbrande liefde voor Mij en daarmee ook voor Degene die in Mij woont en die jullie nog duidelijker zullen leren kennen Wanneer Mijn geest van eeuwige waarheid en wijsheid binnenkort over jullie uitgegoten zal worden. Maar nu moeten ook jullie naar huis gaan en tot mor­gen rusten; maar kom dan weer hierheen, dan zullen we nog over veel dingen met elkaar spreken!'

[3] Daarop stonden de commandant en allen die bij hem waren op, gaven Mij alle eer en begaven zich naar hun woningen; daar spraken ze nog enkele nachtelijke uren lang met elkaar over alles wat er overdag gebeurd was.

[4] De oude rabbi en de Griekse waard bleven nog tot middernacht bij ons en spraken in een hoek van de kamer met elkaar over het ongeloof van sommi­ge joden, die toch het dichtst bij de waarheid zouden moeten staan.

[5] De rabbi zei tot slot: 'Dat bevestigt ook de uitspraak van de profeet: 'Voor wereldse wijzen en verstandigen blijft het verborgen, en aan onmondige kin­deren wordt het geopenbaard!' Van ouds hebben de kinderen van het licht altijd bij volle schalen met lichtbrood uit de hemelen gezeten en hoefden geen honger te lijden; maar omdat ze nooit honger en dorst hoefden te lij­den, vergaten ze de hoge waarde van de spijzen uit de hemelen en keerden ze zich naar de walgelijke spijzen van de wereld, zoals ik dat zelf helaas ook hebgedaan.

[6] Maar de heidenen met hun honger naar licht merkten hoe de uitverkoren kinderen van het licht hun hemelse kost steeds meer de rug begonnen toe te keren, en ze kwamen om zich meester te maken van de volle schotels. Met grote ijver lazen ze onze boeken en verzadigden zich op die manier reeds van tevoren met ons brood uit de hemelen, en daarom zijn ze nu veel sterker dan wij en hebben de Heer ook veel gemakkelijker en met meer zekerheid her­kend dan wij. Maar Hij zal ook door onsjoden herkend worden.'

[7] Zowel de joodse als de Griekse waard gaven de rabbi gelijk en begaven zich daarna ter ruste.

[8] Ik rustte ook deze nacht samen met de leerlingen tot de ochtend aan de eettafel.

[9] 's Morgens stond Ik op van de tafel en liet de leerlingen rusten. Ik begaf Mij snel naar buiten, en wel tot buiten het andere eind van deze stad. In huis wist niemand waar Ik heengegaan was.

[10] Alleen een dienaar van de commandant zag Mij door de stad wandelen en bracht dat snelover aan de commandant, die al wakker was. Die kleedde zich snel aan en kwam Mij vlug achterna in de richting die de dienaar hem had aangeduid.

[11] Toen hij bij het genoemde eind van de stad kwam, zag hij Mij op een heuvel. Snel klom hij de heuvel op naar Mij toe.

[12] Bij Mij gekomen, boog hij diep voor Mij en vroeg wat Mij ertoe gebracht kon hebben om zonder leerlingen een ochtendwandeling naar deze oostelijke zijde van de stad Pella te maken.

[13] Ik zei: 'Heb maar een klein beetje geduld, dan zul je dat straks wel te weten komen! Laat nu eerst de zon boven de horizon komen, dan zal Ik je daarna onthullen waarom Ik voor deze ochtend dit punt heb uitgekozen!'

[14] Daarop namen wij plaats op een glad blok basalt, vanwaar wij in alle rust de gebeurtenissen van de ochtend in ogenschouw konden nemen.

[15] Goudomrande wolken zweefden boven de horizon, waar, vanaf onze plek gezien, heel weinig bergen waren met een hoogte van enige betekenis, omdat het land vanaf onze stad al gedeeltelijk vlakker begon te worden in de richting van de verre Eufraat woestijnen; maar daar was de opgang van de zon des te mooier, omdat ze als het ware vanuit een diepte in bloedrode kleuren opsteeg en in westelijke richting de hoge bergtoppen begon te kleuren, wat ook de commandant erg prees als een prachtig schouwspel van de natuur.

[16] Alleen vroeg hij Mij hoe Ik, die toch ieder ogenblik over alle eindeloos veel grotere schoonheden van de hemel kon beschikken, welbehagen kon hebben aan deze aardse natuurlijke schoonheden.

[17] Ik zei tegen hem: 'Vriend, als de Meester Zelf geen welbehagen zou hebben aan Zijn werken, wie zou het dan wel hebben? Of denk je dat de Meester al die werken geschapen zou hebben, als Hij ze niet al heel lang van tevoren duidelijk in Zijn geest had gezien en er een buitengewoon groot welbehagen in had? Maar als je ziet dat Ik welbehagen heb aan dit ochtend­tafereel, dan zal de reden daarvan je nu wel duidelijk zijn?'

[18] De commandant zei: 'Kijk, o Heer en Meester, als ik nu Uw antwoord overdenk, dat toch helderder is dan de helderste waterdruppel, dan verbaas ik mij over mijn eigen domheid, dat zoiets niet vanzelf in mijn overigens toch niet zo zwakke verstand is opgekomen, omdat ik immers niet alleen vast geloof, maar ook overtuigd ben wie ik in U zo onmetelijk genadig voor mij heb!'

[19] Ik zei: 'Maak je daar niet druk om; want de wereld is door Mij zo inge­richt, dat alles zich heel geleidelijk aan moet ontplooien en ontwikkelen! Kijk naar het ontstaan van de dag, kijk naar de ontwikkeling van de planten, de dieren en tenslotte nog meer van de mensen; dan zul je gemakkelijk begrij­pen om welke reden jou bij je eerste binnenkomst in Mijn rijk nog niet alles zo duidelijk kan zijn als het je later ooit zal worden, wanneer Mijn geest zich meer en meer in jou zal uitbreiden en jij in één ogenblik meer zult vatten en beter begrijpen dan je tot nu toe kon door jarenlang te denken! Daar kun je nu dus helemaal gerust over zijn, omdat jij je al op de beste weg bevindt!

Laten we daarom nu verder naar de taferelen van de mooie ochtend kijken!'

 

41 De leerlingen zoeken de Heer

 

[1] Daarna keken we naar de uiteenlopende verschijnselen van de ochtend, en Ik verklaarde ze voor de commandant, die daar heel dankbaar voor was en zich erg verbaasde, want er zat in hem nog veel verborgen van de oude mythische elementen van het fantasierijke heidendom uit zijn vroege jeugd, Wat hij niet allemaal in één ogenblik kon kwijtraken.

[2] Hoe ging het op deze ochtend echter intussen in onze joodse herberg?

[3] Toen Mijn leerlingen wakker werden en Mij misten, evenals de waard met zijn gezin, werden ze allemaal bang en vroegen zich af waar Ik deze ochtend helemaal alleen heen kon zijn gegaan, en waarom.

[4] Petrus zei: 'jullie weten toch dat Hij, zolang wij bij Hem zijn, steeds elke ochtend voor zonsopgang naar buiten pleegt te gaan. Hij zal op de juiste tijd wel weer terugkeren; laten we dus niet angstig bezorgd om Hem zijn!'

[5] Daarop zei Jacobus: 'je hebt wel gelijk; maar ik weet ook beter dan ieder van jullie, omdat ik al vanaf Zijn kinderjaren steeds in Zijn nabijheid was en met Hem omging, dat Hij Zichzelf soms graag voor een korte tijd verbergt voor degenen die Zijn lievelingen zijn, en dat Hij dan graag ziet dat ze Hem vol ijver zoeken, Hem ook vinden en hun grote vreugde daarover uiten, als ze Hem hebben teruggevonden! Wij zouden Hem ook deze keer dus moeten gaan zoeken, en wel vol ijver!'

[6] Nu wilde ook judas Iskariot een opmerking in tegengestelde zin maken; maar Johannes viel hem direct scherp in de rede, met de woorden: 'jij was, bent en blijft een leerling van Hem, die nog geen vonk van de geest van waar­heid in zich heeft opgenomen.je bent voor het grootste deel een ingebeelde wijze en daarmee lieg je jezelf en vele anderen voor; jij doet er dus het beste aan te zwijgen en diegenen te laten praten, die in Zijn geest willen praten en dat door Zijn genade ook kunnen!'

[7] Daarop zei de terechtgewezen leerling niets meer en ging alleen naar bui­ten, waar hij enkele joden trof, die hem vroegen of Ik in huis was, en wat Ik deed.

[8] Maar de leerling zei: 'Ga Hem zelf maar zoeken; want ik heb geen opdracht gekregen iemand iets over Hem te zeggen!'

[9] Daarmee liep de leerling verder en bekeek de oude stad, waarvan de hui­zen merendeels van zwarte stukken basalt waren gebouwd, omdat er in deze omgeving weinig hout aanwezig was om te bouwen.

[10] De in huis gebleven leerlingen overlegden nog verder met elkaar wat ze moesten doen. Tenslotte stemden ze allemaal in met Jacobus en wilden Mij gaan zoeken.

[11] Er kwam echter een dienaar van de commandant - maar niet degene die Mij 's ochtends vroeg het huis van de commandant voorbij had zien gaan, maar een dienaar die door zijn dochter was gestuurd om te informeren naar Mij en naar de commandant, of hij misschien bij Mij was, aangezien hij zo vroeg en zo haastig het huis uit was gegaan. Maar deze dienaar kon van de leerlingen ook niets wijzer worden.

[12] Toen zei Jacobus: 'Hé, daar gaat me een licht op! Omdat de comman­dant zo vroeg het huis uit is gegaan, heeft hij de Heer zien lopen en is hij Hem gevolgd! Een van zijn dienaren zal wel weten in welke richting hij van zijn huis vertrokken is. Laten we daarheen gaan, dan zullen we een goed bericht krijgen!'

[13] Na deze woorden van Jacobus stonden allen op en gingen naar het huis van de commandant; daar troffen ze al gauw de wachthoudende dienaar, die hun vertelde in welke richting hij Mij en daarna ook de commandant had zien gaan.

[14] Toen de leerlingen, en met hen ook de waard dat hadden vernomen, gin­gen ze onmiddellijk in dezelfde richting voort en kwamen weldra op de plek buiten de stad, waar Ik Mij samen met de commandant bevond.

[15] Maar omdat Ik en de commandant op een blok basalt zaten, waarvan de achterwand ons verborg, ontdekten de zoekenden ons niet zo snel.

[16] Jacobus zei: 'Laten we deze steenachtige hoogte maar opgaan want van daar af zullen we vast ver kunnen kijken en de Heer zeker ergens zien wan­delen! ,

[17] Toen klommen allen omhoog en helemaal boven gekomen zagen zij Mij en de commandant ook al gauw.

[18] Allen waren blij dat ze Mij gevonden hadden; alleen Simon Juda liep naar Mij toe en zei met een vriendelijk gezicht: 'Maar Heer en Meester, kijk, wij waren angstig en bedroefd, omdat wij niet wisten waar U deze ochtend heen was gegaan! Als U ons daar maar iets over gezegd had, zouden wij zoals altijd meteen met U mee zijn gegaan en hadden we ons geen zorgen om U hoeven te maken. Wij vragen U of U ons dat in deze vreemde omgeving niet meer wilt aandoen; maar als U volgens Uw wijsheid ergens alleen heen wilt gaan, zeg ons dan dat wij alleen moeten blijven; dan zullen wij zeker nooit tegen Uw heilige wil ingaan! Want kijk, wij hebben U boven alles lief, en daarom worden wij ongerust als wij ook maar enkele ogenblikken niet weten waar U bent en wat U doet!'

[19] Ik zei: 'Nou, nou, Ik zou het jullie wel gezegd hebben, als Ik niet van tevoren had geweten dat jullie Mij zouden zoeken en zeker zouden vinden! Bovendien heeft het geen van jullie kwaad gedaan dat Ik jullie liefde voor Mij opnieuw weer sterker heb gemaakt. Maar Ik had met deze nieuwe vriend alleen iets te bespreken en ben dus ook alleen hierheen gewandeld.

[20] Deze stad en haar omgeving zal in de tijd van de grote verdeemoediging van Jeruzalem een toevluchtsoord worden voor degenen die in Mij geloven, zoals Ik jullie al heb aangeduid, en daarom moet hier door deze vriend, die over vele heidenen te gebieden heeft, nu al een goede basis gelegd worden voor een stevige gemeente in Mijn naam. En hiermee weten jullie nu ook waarom Ik met de commandant alleen wilde zijn.

[21] Maar als Mijn afwezigheid van slechts enkele ogenblikken jullie al zo ongerust heeft gemaakt, wat zullen jullie dan doen als Ik jullie met Mijn lichaam voor langere tijd zal verlaten?'

[22] Simon Juda zei weer: 'Heer en Meester, wij weten wel wat U ons daar­mee wilt zeggen! Als het volgens Uw raadsbesluit zo moet zijn zullen wij Uw afwezigheid, die erg bedroevend voor ons zal zijn, wel verdragen in de hoop dat al het andere wat U ons daarover hebt onthuld, ook vast en zeker in ver­vulling zal gaan. Maar dat niet een van ons die tijd nabij wenst, dat leest Uzelf in onze harten! Maar altijd geschiede alleen Uw wil!'

 

42 De commandant troost de leerlingen

 

[1] Nu zei de commandant, tegen wie Ik ook zojuist had gezegd wat Mij binnenkort in Jeruzalem zou overkomen, en dat hij zich daar niet aan moest storen als hij erover zou horen: 'Vrienden, ook ik weet nu wat jullie harten treurig stemt! Maar als dit het enige middel is om de halsstarrigheid van vele ongelovigen in Jeruzalem te breken en hen ziende en gelovig te maken, kan ik niet anders dan onze Heer en Meester en God des te meer te loven, te prij­zen en lief te hebben; want zoiets kan alleen de hoogste en zuiverste liefde van God zich door haar schepselen laten welgevallen -onze menselijke liefde zou dat nooit kunnen.

[2] Bovendien zal de Heer na drie dagen weer in ons midden zijn en ons ver­vullen met Zijn machtige geest, en op die manier tot aan het einde van deze aarde bij de Zijnen blijven; ik denk dus dat wij alle reden hebben om ons te verheugen over alles, wat Hij voor het mogelijke heil van alle mensen heeft bepaald en over Zich laat komen. Want die dwazen, die vol blindheid zitten, kunnen zich in hun dolle woede wel aan het lichaam van de Heer vergrijpen en Hem ook doden, als Hij dat ter verbetering van de blinden Zelf toelaat, daartoe genoodzaakt door Zijn liefde voor ons mensen; maar wie zal in staat zijn de eeuwige, almachtige Godheid in Zijn lichaam te doden? Die zal Zijn verheven lichaam weer tot leven wekken, en op de derde dag zal Hij weer net als nu bij ons zijn, zodat wij ons buitengewoon kunnen verheugen.

[3] Vrienden, als ik daarover ook maar de geringste twijfel in mijzelf kon laten opkomen, zouden er door mijn toedoen -aangezien ik commandant van de eerste en hoogste rang ben en alle volmacht uit Rome heb -reeds binnen twee weken honderdduizend van de dapperste krijgers voor de muren van Jeruzalem staan, en binnen enkele weken zou er geen steen meer op de ande­re staan. Maar omdat de Heer in die goddeloze stad eerst nog het grootste wonder wil doen, is er voor de verwoesting van die slechte stad altijd nog tijd genoeg; want als de mensen na dat grootste teken van de Heer, door hun slechte maar toch vrije wil en als gevolg van hun liefde voor de wereld en hun eigenliefde, zich toch niet zouden bekeren, wat ook mogelijk is, dan zul­len wij Romeinen komen en hun met het zwaard een heel ander evangelie verkondigen, het evangelie van het rijk van de duivel en al zijn furiën!

[4] Dan zal het niet meer zijn: 'De vrede zij met jullie!', maar: 'De dood kome over jullie, omdat jullie de tijd waarin God de Heer Zelf jullie persoonlijk heeft bezocht, niet hebt willen herkennen!'

[5] Laten wij nu dus opgewekt en vrolijk zijn; want alles wat de Heer wil, doet of toelaat is zo eindeloos goed, dat wij daar geen voorstelling van heb­ben! Wij kunnen nu heel opgewekt naar huis gaan en een stellig goed toebe­reid ochtendmaal tot ons nemen, als U, o Heer, dat welgevallig is?'

[6] Ik zei: 'Zeer zeker, want de dienaren van onze waard hebben hun uiterste best gedaan om een heel goed ochtendmaal voor ons klaar te maken; ook jouw vrouwen je dochter zijn spoedig na het vertrek van de leerlingen naar de vrouw van de waard gegaan om daar naar Mij te informeren, en ze hebben heel ijverig meegewerkt aan het klaarmaken van het ochtendmaal. We kun­nen dus nu wel opbreken en op ons gemak naar de herberg gaan; maar laten we er via een kleine omweg buiten de stad naartoe gaan, opdat ons in de stad niet teveel mensen opmerken die ons dan massaal zullen volgen!'

[7] Dat vond de commandant heel goed, en wij sloegen de voorgestelde weg in..

[8] Onderweg verwonderden de leerlingen zich over de wijsheid van de commandant, en Simon Juda zei: 'Dat heeft hem ook niet zijn vlees en bloed gegeven, maar de Heer -echter in één keer meer dan aan ons, sinds wij bij Hem zijn; maar de Heer zal wel weten waarom!'

[9] Ik zei: 'Omdat hij Mij in één keer met meer tegemoet is gekomen dan jullie, sinds jullie bij Mij zijn! Maar als na Mijn verheerlijking Mijn geest jullie hart zal vervullen, zullen ook jullie in alle wijsheid binnengeleid worden!'

[10] Daarmee waren Mijn leerlingen dan ook tevreden en ze werden allemaal heel opgewekt; want de woorden van de commandant hadden een goede invloed op hen gehad, die daarna langere tijd bij hen aanhield, maar natuur­lijk geleidelijk aan weer aan kracht verloor.

[11] Nu bereikten we onze herberg, waar de leerling Judas Iskariot met enke­le Joden in gesprek was. Toen hij ons in het oog kreeg, ging hij het huis bin­nen en liet de Joden staan; want de geur van de spijzen had hem al heel erg aangetrokken.

[12] Ook die Joden wilden nu het huis binnengaan, maar de waard zei: 'Vrienden, jullie kennen de beperkte ruimte in mijn herberg; blijf dus voor­lopig hier op de voorplaats, en als jullie iets willen hebben, zal het jullie wel gebracht worden! Als wij het ochtendmaal hebben genuttigd, zal er nog wel tijd zijn om jullie verzoek kenbaar te maken; maar laat ons tijdens de maaltijd met rust!'

[13] Hierop bleven de Joden op de voorplaats en lieten zich tegen betaling van zes penningen wat brood en wijn geven.

 

43 Het ontbijt van Veronica

 

[1] Wij gingen naar de eetkamer, waar de dochter van de commandant Mij vriendelijk tegemoet kwam en Mij bedankte voor de genade, dat ze waardig Was Mij nog een keer te zien en Mij de spijzen voor te zetten, die zij voor Mij klaargemaakt had.

[2] Ik prees haar en ging aan tafel zitten, en de dochter zette Mij een gouden schaal met enkele uitstekend klaargemaakte vissen voor en een wit tarwe­brood en de gouden beker vol wijn. Voor de anderen werd een heel kalf gebraden en op verschillende schalen voor de leerlingen neergezet.

[3] Voor de commandant, zijn tevens aanwezige ondergeschikten en zijn vrouwen dochter werd naar Romeins gebruik gekookt rundvlees met een zeer kruidig ruikende bouillon opgediend. En het ochtendmaal smaakte allen buitengewoon goed, en men deed zich tegoed aan de wijn en het brood.

[4] Veronica vroeg Mij of de door haar klaargemaakte vissen Mij goed smaak­ten.

[5] Ik zei: 'Kijk maar eens of Ik iets in de schaal heb overgelaten! Iedere spijs die door de liefde van de mensen voor Mij is klaarmaakt, smaakt Mij goed;jij hebt deze vissen van de edelste soort uit het Meer van Galilea met het vuur van je liefde klaargemaakt, en daarom hebben ze Mij dan ook bijzonder goed gesmaakt!

[6] Ik zou weliswaar bij jullie mensen geen voedsel voor Mijn lichaam hoe­ven nemen; maar Ik neem het toch uit liefde voor hen. Want ze kunnen Mij immers niets geven wat Ik hun niet van tevoren al heb gegeven; maar als ze Mij met echte liefde teruggeven wat Ik hun tevoren heb gegeven, neem Ik het ook met alle liefde en grote blijdschap aan, alsof ze het Mij van hun eigendom hadden geschonken.

[7] Maar dat geldt ook als je ter wille van Mij een arm mens iets geeft; want wat iemand uit ware liefde voor Mij en van daaruit voor zijn arme naaste doet, dat neem Ik helemaal aan alsof hij het voor Mijzelf had gedaan, en Ik zal het hem hier en aan gene zijde vergelden.

[8] Onthoud deze woorden van Mij heel goed en handel ernaar, dan zul je steeds Mijn volle liefde te verwachten hebben! Maar jij hebt dergelijke vissen toch ook altijd heel graag gegeten; waarom heb je er vandaag niet ook een paar voor jezelf klaargemaakt?'

[9] Enigszins verlegen zei Veronica: 'Ja, Heer en Meester, dat zou ik anders wel gedaan hebben; maar in onze visbewaarplaatsen waren er geen meer, en zelfs deze vier die ik U heb aangeboden moeten er door een wonder ingeko­men zijn! Want de dienaar die voor onze voedselvoorraad zorgt, heeft het mij zelf gezegd toen ik hem om vis vroeg, en hij dacht dat er helemaal geen vis­sen meer zouden zijn; maar toen hij toch ging kijken en de vissen daarin aan­trof, zei hij: 'Werkelijk, dat is een wonder; want een paar maanden lang zijn daar al geen vissen meer te zien geweest! 'En ik geloof die dienaar, omdat ik hem nog nooit op een leugen heb betrapt; deze vissen zijn dus echt een won­der, en ik heb U dus, o Heer en Meester, werkelijk ook alleen maar gegeven wat U mij tevoren hebt gegeven!'

[10] Ik zei: 'Mijn lieve Veronica, voor een deel kan het wel zo gegaan zijn met jouw vissen zoals je nu denkt; want in ieder geval zijn ze Mijn gave, ook al is die niet zo wonderbaarlijk als jij nu beweerde. Jullie visbewaarplaats is al heel oud en heeft verschillende hoeken, waarin dergelijke vissen zich heel goed geruime tijd kunnen verstoppen om dan op een bepaald moment weer tevoorschijn te komen, wat met jouw vissen dan ook het geval was; maar dat ze zich juist tot vandaag verborgen hebben en niemand ze kon ontdekken, dat was Mijn wil.

[11] Als je echter een liefhebster van dergelijke vissen bent, stuur dan een die­naar naar jullie visbewaarplaats, dan zullen er vast nog wel een paar zijn! En als er een paar zijn, maak ze dan voor het middagmaal klaar voor Mij, voor jou en ook voor de anderen! We zullen allemaal genoeg hebben.'

 

44 Het grote belang van de leer van de Heer ten opzichte van Zijn daden

 

[1] Toen Veronica, de commandant, zijn vrouwen zijn ondergeschikten dat van Mij hadden gehoord, gingen ze, zonder er verder nog een woord aan te verspillen, snel naar de visbewaarplaats, die zich in de buurt van een bron op het grondgebied van de waard bevond en die de commandant van de waard had gepacht, omdat de waard toch nooit vissen had, en ze troffen de hele vis­bewaarplaats vol met de edelste vissen aan.

[2] Vol verbazing kwamen ze vlug allemaal weer terug en zeiden: 'O Heer en Meester in Uw geest reeds van eeuwigheid! Dat is wel een heel wonder, en wij zien nu allemaal heel duidelijk in dat geen mens op aarde U iets kan geven wat hij niet eerst van U heeft ontvangen. U zij alle dank voor deze gave, alsook voor elke andere; want U alleen bent op wonderbaarlijke wijze de eeuwige Gever van alle gaven, en wij, maar al te vaak ondankbare mensen, zijn vooral de ontvangers! Daarom zij U alleen alle eer, alle lof, alle prijs en al onze liefde!’

[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed zo; maar maak daar tegenover de men­sen geen ophef over!’

[4] De commandant zei: 'Heer, wij zullen nooit iets tegen Uw wil doen en ondernemen; maar sta mij toe dat ik hierover een geheime brief stuur aan vele van mijn vrienden in Rome -want zulke dingen moeten voor de meer verstandige mensen die ik ken niet verborgen blijven!'

[5] Ik zei: 'Vriend, voor Rome is al gezorgd, en jouw vriend Agricola en ook verschillende van zijn metgezellen kennen Mij nog veel beter dan jij nu; maar voor deze aan jou toevertrouwde gemeente kun je wel in Mijn naam zorg dragen, dan zal Mijn loon voorjou niet achterwege blijven!

[6] Maar spreek ook daar niet teveel over de tekenen die Ik in speciale geval­len heb gedaan, maar des te meer over Mijn leer, waardoor alle mensen tot het eeuwige leven in Mijn rijk zijn geroepen! Want door Mijn wonderen alleen wordt niemand zalig, maar alleen als hij in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt.

[7] Door Mijn tekenen kan een mens wel tot geloof in Mij gedwongen wor­den­ wat voor zijn ziel niet van groot nut is - maar wie Mij door Mijn woor­den herkent, in Mij gelooft en overeenkomstig Mijn leer leeft en handelt van­uit zijn niet gedwongen, volkomen vrije wil, die staat in Mijn rijk veel hoger dan degene die door Mijn tekenen tot geloof in Mij en Mijn leer is gebracht. Onthouden jullie dat goed en maak niet teveelophef over Mijn tekenen!

[8] Degene in wie de geest van waarheid overheerst, zal de waarheid van Mijn woorden ook zonder enig uiterlijk teken herkennen en zal in die waarheid geheel en al vrij worden en alle knechtschap afwijzen.

[9] Mijn leer zal blijven en eeuwig nooit vergaan; maar alle tekenen die Ik heb gedaan en nog zal doen, zullen in de loop van de tijd precies als ieder ander historisch verhaal voor het grootste deel van mond tot mond met vele veranderingen en vervalsingen hier en daar bewaard blijven en in later tijden bij de meer verlichte mensen weinig of geen geloof vinden. Maar door de zuivere waarheid van Mijn leer zullen de mensen zich ook in veellatere tij­den gemakkelijk bewust worden wie Degene was die die waarheid aan de mensen heeft gegeven. Maak nu dus ook niet al teveelophef over Mijn daden, behalve over die van Mijn liefde!'

[10] Dat had een goede invloed op de Rómeinen, die anders wel heel veel waarde hechtten aan tekenen en wonderen, maar door deze les van Mij de dingen heel anders en beter gingen zien.

 

45 De tegenwerpingen van de onderaanvoerder

 

[1] Toch zei een onderaanvoerder, die een geleerde Romein was, na een poosje diep nagedacht te hebben: 'Heer en Meester, ik zie de waarheid van de wijze raad die U ons hier hebt gegeven wel in, maar toch kan ik het niet laten om een kleine tegenwerping te maken!

[2] Als men bij het verbreiden van Uw leer geen ophef mag maken van Uw tekenen en daden, die alleen een God kan doen, dan bent in de ogen van de gewoonlijk alleen maar natuurlijk denkende mens weliswaar een heel wijze leraar van het volk die uit de beste verstandelijke overwegingen put en van daaruit zijn medemensen ook het beste onderricht geeft, maar daarmee nog geen God. Want bij alle volken die we kennen, met name die in reeds lang vervlogen tijden, zijn er immers heel wijze leraren geweest, die de mensen in allerlei nuttige dingen hebben onderricht en hun ook de voorstellingen van een God hebben bijgebracht, die in de loop der tijd weliswaar erg vervormd zijn.

[3] Die leraren zijn voor hun ambt stellig ook door Uw geest onderricht, maar daarmee waren ze nog niet direct Uzelf; en zo was het dan ook goed mogelijk dat hun leringen niet als een levend Godswoord zijn beschouwd,  maar alleen werden gezien als een wijs menselijk woord dat voortkwam uit de ervaring en oplettende waarneming van de natuur en haar wisselende ver­schijnselen van vele mensen in vele eeuwen, dat tot nut van de mensen op verschillende manieren in het praktische leven werd opgenomen.

[4] De mijnwerker leerde de metalen kennen en bewerken; de landman begon op de velden graan te verbouwen; de tuinder veredelde de fruitbomen, de wijnstokken en nog andere vruchten en geneeskrachtige kruiden; de her­der begon zijn kudden op een geordende manier te verzorgen; men begon betere woonhuizen en tenslotte grote steden te bouwen, en ging ook zijn lichaam steeds doelmatiger te kleden.

[5] Al deze nuttige dingen voor het leven en nog veel meer hebben de men­sen aan verschillende, oerwijze leraren te danken, en wijzelf zijn hun zeker ook nog veel dank verschuldigd, aangezien wij zonder hen nog op de uiterst ruwe en meer dan barbaarse Scythenhorden zouden lijken, die met hun wilde kudden in holen in de aarde wonen en in oude, holle bomen. Zij hebben niet echt een taal maar huilen als de dieren in het bos, en hebben geen enkele voorstelling van een Godheid en ook geen enkele andere ontwikkeling.

[6] Bij die volkeren is er vast nog nooit een wijze leraar opgestaan, en daarom bevinden ze zich ook nog in een toestand die weinig verschilt van die van wilde dieren. Als er onder hen ook ooit een of meerdere wijze leraren opstaan, zullen ze ook langzamerhand een hoger menselijk ontwikkelingsni­veau bereiken. Maar al zal zo'n leraar voor zijn volk nog zulke wijze grond­beginselen voor het leven opstellen en daardoor zijn volk verheffen -zal hij daarmee net als U een enig ware God zijn, en zal hij in staat zijn enkel door zijn wil en door zijn levende woord zieken te genezen, lege wijnzakken met de beste wijn te vullen en de vijvers in één ogenblik met vissen?!

[7] Het is dus een hemelsbreed verschil of de mensen door een gewekte men­selijke leraar of­ zoals hier nu overduidelijk en onmiskenbaar het geval is ­direct door God Zelf over alles onderricht worden!

[8] Daarom zouden de mensen naar mijn menselijk verstandelijke mening niet alleen Uw zeer wijze en waarachtige leer moeten ontvangen, maar ook te horen krijgen dat die leer niet zoals in de oertijd uit de mond van een wijs mens is gekomen, maar direct uit de mond van God, die overeenkomstig Zijn eeuwige raadsbesluit de menselijke natuur en gestalte lichamelijk heeft aange­nomen; maar tevens dat deze daden, die alleen God kan doen en waar dui­zenden getuigen borg voor kunnen staan, meer dan overduidelijk hebben bewezen dat hij geen mens, maar naar volle en onbetwistbare waarheid de enig ware God Zelf was!

[9] Om de blinde mensen, die nog lang niet het minste begrip van de eigen­lijke levenswaarheid hebben, dat te laten begrijpen en duidelijk te maken, kan en mag men Uw wonderen niet verzwijgen, maar men moet ze getrouwen naar waarheid -namelijk hoe, waar en bij welke gelegenheid ze door U gedaan zijn -samen met de heilsleer aan de mensen verkondigen.

[10] Ik wil nu niet direct beweren dat men echt alles wat U hebt gedaan op de vele plaatsen die Uw goddelijke voeten betreden en bezocht hebben, aan de mensen moet overleveren; maar de belangrijkste daden mogen niet verge­ten Worden!

[11] Of de mensen die veel later zullen leven ze misschien enkel en alleen als vrome histórische mythen zullen beschouwen, zal naar mijn mening de waar­heid van Uw leer niet erg nadelig beïnvloeden. Want voor wie de goddelijk­ heid van Uw persoon in de leer zal ontdekken, zullen Uw daden ook waar en heel begrijpelijk voorkomen; maar wie Uw leer niet zal aannemen vanwege de daden die U in ons bijzijn hebt gedaan, omdat ze hem wellicht te onge­loofwaardig voorkomen, zal ook zonder Uw daden te kennen de levenswaar­heid in Uw leer evenmin vinden als tot nu toe de tempeldienaren in Jeruzalem en de Farizeeën in andere plaatsen die hebben gevonden! - Heer en Meester, heb ik gelijk of niet?'

 

46 Het belang van de waarheid

 

[1] Ik zei: 'Je had niet zoveel woorden hoeven gebruiken, dan zou Ik de goede wil en de zuivere instelling van je zeer heldere verstand ook begrepen heb­ben. Maar omdat je nu eenmaal gesproken hebt, is het ook goed vanwege de anderen, omdat je heel goed hebt gesproken!

[2] Ik heb toch ook niet gezegd dat degene die Mijn leer aan andere mensen verkondigt, Mijn daden helemaal niet moet vermelden, maar er moet niet teveelophef over gemaakt worden; en dan moeten bij voorkeur alleen die daden vermeld worden, die Ik de mensen uit pure liefde bewezen heb, als Arts en Helper in de grootste nood van één of ook van verschillende mensen.

[3] Er moet echter geen ophef gemaakt worden van die daden echter, die Ik - weliswaar uit liefde voor de mensen -gedaan heb om hen sneller van de waarheid van Mijn leer te overtuigen -wat alleen speciaal in deze tijd nodig is, maar niet in de toekomstige tijd, waarin Mijn woord op zichzelf al tekenen zal doen. Want dat zou de mensen al gauw meer doen verlangen en begerig maken naar allerlei wonderen dan naar de invloed van het ware leven die Mijn leer in de mens heeft; en op wonderen beluste mensen zijn ook zeker veel gemakkelijker en eerder door valse wonderen, die door valse leraren en profeten worden gedaan, van de eigenlijke, innerlijke levenswaarheid af te brengen dan degenen die alles nauwkeurig onderzoeken en alleen het goede en ware voor zichzelf behouden.

[4] Ik zal allen die zonder twijfel en metterdaad aan de waarheid van Mijn leer vasthouden, zonder meer wel de macht geven om in Mijn naam allerlei tekenen van zuivere liefde te doen; zo zal Mijn woord vanzelf al wonderen

doen, wat voor het verspreiden van Mijn leer zeker nuttiger zal zijn dan wan­ . neer jullie al de vele duizenden tekenen die Ik heb gedaan aan de mensen zouden vertellen.

[5] Als jullie echter vanuit de levende geest van Mijn woord de gave verleend wordt om tekenen te doen, moeten jullie daar ook niet al te openlijk en opvallend mee omgaan, want daardoor zouden jullie de goede zaak van de waarheid van Mijn leer veel meer schade dan nut brengen. Want alles wat opgedrongen en afgedwongen is wekt Mijn geest in de ziel niet, of hier en daar slechts gedeeltelijk.

[6] Alleen de vrije, zelfgekozen en niet opgelegde waarheid, die het eigenlij­ke licht en leven van Mijn geest van liefde in de menselijke ziel is, is daartoe in staat. Doe dus bij de mensen die naar de waarheid dorsten, zo weinig mogelijk wonderen, als jullie geen halfdode geloofspoppen van hen willen maken!

[7] Als jullie echter bij mensen die meer in allerlei wereldse wetenschappen thuis zijn, een of ander teken hebben gedaan, verzuim dan nooit om hun ook de oorzaak van het welslagen te tonen, opdat daardoor ook hun geloof in Mij meer levend wordt! De oorzaak echter ben altijd alleen Ik, en zonder Mij is niemand in staat iets waarachtigs tot stand te brengen.

[8] Hoe het aan mensen met een reeds helderder geest en krachtiger wil ver­klaard moet worden, daar hoeft niemand van jullie zijn hoofd over te breken; want als iemand van jullie dat nodig heeft, zal het hem ook woord voor woord in de mond worden gelegd! Want naar degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden houden, zal Ikzelf in de geest van alle waarheid toe komen en Mij aan hen openbaren. Zij zullen dan van Mijzelf te horen krijgen wat Ik allemaal in deze tijd heb geleerd en gedaan.

[9] Want als jullie dat nu met alle omstandigheden en bijkomende gebeurte­nissen allemaal in boeken zouden willen opschrijven, zouden jullie daar hon­derd jaar lang meer dan duizend schrijvers voor nodig hebben; en als dan alles in die bijna ontelbaar vele boeken opgeschreven zou zijn, wie zou die dan allemaal doorlezen en tevens direct ook kunnen handelen volgens Mijn leer, die hij uit die vele boeken zelfs in verscheidene honderden jaren nauwelijks vluchtig zou kunnen doorlezen? Daarmee zullen .jullie nu allemaal wel inzien waarom jullie van de tekenen die Ik gedaan heb niet veelophef moeten maken! De waarheid zal wel voor zichzelf werken.

[10] Als jullie dit nu hebben begrepen, laten we dan naar buiten gaan, dan zal Ik jullie sterken en daarna zeggen wat er vandaag nog allemaal moet gebeu­ren!'

[11] Nu loofden allen Mijn wijsheid, stonden tegelijk met Mij van tafel op en gingen samen met Mij naar buiten, een heuvel op vlakbij de stad Pella.

 

47 De vraag van commandant Pellagius over bezetenheid

 

[1] Toen wij ons allemaal op de genoemde heuvel bevonden, vanwaar men een deel van het Meer van Galilea alsook de steden Abila, Golan en Afek kon overzien, legde Ik alle aanwezigen de handen op en verleende hun de macht om door het opleggen van hun handen in Mijn naam allerlei zieken te genezen en de boze geesten uit bezetenen te verdrijven.

[2] Na deze handeling vroeg de commandant aan Mij: 'Heer en Meester, ik heb al verscheidene keren mensen gezien en gadegeslagen, die zich heel zon­derling gedroegen en bewogen. Een tijdlang waren ze heel kalm, en als men hun het een of ander vroeg, gaven ze heel verstandige antwoorden en merk­te men niets van een of andere geestelijke gestoordheid. Maar plotseling wer­den ze door de een of andere onzichtbare macht gegrepen, verwrongen hun hele wezen, begonnen te razen en misdroegen zich door allerlei gruwelijke lasteringen, zelfs ten aanzien van alom bekend staande goede mensen en tegen de goden of over de ene God van de Joden en tegen de profeten, en sloegen zichzelf vreselijk met hun vuisten; en als men hen met geweld wilde boeien, barstten ze uit in een huiveringwekkend gelach, en wie hen aanraak­te, kwam er slecht vanaf.

[3] In de oude mijnstad Gadara, niet ver hiervandaan, heb ik er twee gekend, waar een heel Romeins legioen weinig of niets mee kon uitrichten. Ze hiel­den zich op in de oude groeven en waren een grote kwelling voor de reizi­gers en ook voor de inwoners.Als men hen ving en met kettingen en touwen vastbond, dan hielp dat niets; want als ze door die geheime macht werden gegrepen, rukten ze zelfs de sterkste kettingen en touwen in één ogenblik kapot, sloegen zichzelf en ook anderen die het waagden hen te naderen, en als ze door soldaten omsingeld werden, werden deze zodanig met stenen beko­geld, dat ze ijlings op de vlucht moesten slaan om niet verschrikkelijk ver­minkt te raken. En als men van een afstand met scherpe pijlen op hen schoot, lachten ze; want zelfs de beste en meest geoefende boogschutters kregen geen enkele pijl in hun buurt.

[4] Dat waren toch zeker mensen die door zeer boze geesten bezeten waren? Wie en wat zijn die demonen, en waarom wordt het toegelaten dat vaak de meest onschuldige mensen, ja zo nu en dan zelfs onschuldige kinderen door hen worden gekweld?'

[5] Ik zei: 'Over alles waar je naar vraagt zijn Mijn leerlingen en ook al ver­schillende van jouw vrienden in Rome en ook elders volledig onderricht, en jij zult daarover ook nog wel op de juiste tijd duidelijkheid verkrijgen. Laat het je voorlopig voldoende zijn, dat Ik ook jou nu de macht geschonken heb om dergelijke boze geesten bij mensen uit te drijven door de macht en de kracht die in Mijn naam heerst; wat je Mij nu echter gevraagd hebt, zul je in eerste instantie te weten komen van degenen die door jou worden genezen, en je kunt veel te weten komen van Mijn leerlingen, die er getuige van waren dat Ik de bezetenen in Gadara heb genezen.'

[6] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, bedankte hij Mij voor de sterking, evenals alle anderen, behalve Judas Iskariot, die niet met ons mee deze heuvel opgegaan was, maar intussen in de stad rondzwierf om bij allen die Ik had genezen om een zogenaamde fooi te bedelen -een bezigheid, die bij hem niet nieuw of ongewoon was; want hij was en bleef een regelrechte dief en was nooit tevreden. Niemand informeerde verder ook naar hem, en ook niemand miste hem.

 

48 Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht

 

[1] Toen allen Mij veelvuldig hun dank voor de aan hen verleende macht en kracht hadden betuigd, kwamen er twee burgers uit de stad naar ons toe op de heuvel. De een was de bekende Griekse waard en de andere, zijn buur­man, was een Romein die smid van beroep was, en zich ook af en toe bezig­hield met het genezen van zieke dieren en bij tijd en wijle ook van zieke mensen, in het bijzonder halve dwazen en epileptici, en zo nu en dan met goed resultaat.

[2] Juist deze ochtend had men vanuit de nabijgelegen stad Abila twee nog jonge mensen tussen de twintig en bijna dertig jaar oud, die naar de mening van de smid een drievoudige epilepsie hadden, naar de herberg van de Griek gebracht om hen daar door de smid te laten genezen. De smid probeerde zijn middelen direct uit; maar ze baatten niets, en daarna begonnen de twee pas goed te razen, stootten tegen de smid en ook tegen de waard de smadelijkste beledigingen uit en dreigden hen schade toe te brengen in al hun bezigheden en aan lichaam en goed.

[3] Toen had de ontzettend geschrokken waard tegen de smid gezegd: 'De grote Heer en Meester, die met alle goddelijke kracht en macht vervuld moet zijn omdat Hij anders gistermiddag niet zoveel mensen met anders ongenees­lijke ziekten volkomen had kunnen genezen, zal vast nog hier zijn; laten we Hem gaan zoeken! In de Joodse herberg kunnen we wel naar Hem vragen!'

[4] Daarop waren ze meteen naar de Joodse herberg gegaan, vroegen naar Mij, en er werd hun gezegd en gewezen waar Ik Mij ophield. Van daaruit kwamen ze dan ook haastig naar Mij toe en vertelden Mij alles wat er die ochtend bij hen was voorgevallen.

[5] Ik zei tegen hen: 'Dat zijn geen mensen met epilepsie, maar dat zijn twee heel erg bezeten mensen; in de een bevinden zich vijfkwade geesten en in de ander, die de oudste is, zelfs zeventien. Breng ze hierheen, dan zullen ze hier geholpen worden!’

[6] De waard zei: 'O Heer en Meester, dat zal wat moeilijk gaan; want die twee zijn totaal onbedwingbaar en zo sterk, dat twintig sterke mensen niet een van hen kunnen vasthouden en zij ook niemand bij zich toelaten!'

[7] Ik zei: 'Zoals ze door hun familieleden uit Abila bij jullie zijn gebracht, zo zullen ze door diezelfde familieleden ook hierheen gebracht kunnen worden. Ga dus en breng ze hierheen!'

[8] Daarop gingen de waard en de smid direct weer naar huis en brachten het onmiddellijk over aan degenen die de twee bezetenen van Abila naar Pella hadden gebracht; en zij probeerden de twee bezetenen naar Mij toe te bren­gen.

[9] Maar die wilden aanvankelijk niet, en er waren verscheidene goed te onderscheiden stemmen uit de mond van de twee te horen, die zeiden: 'Wat hebben wij met de Zoon van de allerhoogste God te maken? Moeten wij ons voortijdig door de macht van Zijn wil en woord laten kwellen?'

[10] Maar nu zei de waard: ' Als jullie absoluut niet willen gaan, zullen jullie daar door Zijn almacht wel toe gedwongen worden, en jullie verzet zal jullie niet baten!'

[11] Toen schreeuwden alle kwade geesten vanuit de twee: 'We weten wel dat wij de macht van Zijn wil nooit kunnen weerstreven; maar wij willen die trotseren zolang het maar kan!'

[12] Nu zei de waard:'Luister,jullie kwade geesten, die de brutaliteit hebben de almachtige wil van de Heer te trotseren; nu wil de Heer het, sta dus op en ga!'

[13] Toen de waard deze woorden had gezegd, waarbij Ik voelbaar zijn wil met de Mijne ondersteunde, stonden de twee op en lieten zich door hun familieleden, die de waard en de smid volgden, direct zonder enig tegenspar­telen naar Mij toe brengen.

 

49 Pellagius geneest een bezetene

 

[1] Toen ze bij Mij aankwamen, zei de waard: 'Heer en Meester van eeuwig­heid, hier zijn de twee! Het was niet gemakkelijk om hen hierheen te bren­gen; alleen tegen de macht van Uw wil konden ze zich niet verzetten.'

[2] Ik zei: 'Het is goed dat ze hier zijn, opdat jullie het verschil tussen zogehe­ten dwazen, epileptici en werkelijk door kwade geesten bezetenen eens goed leren kennen.

[3] Dezen behoren echter reeds tot de heel erg bezetenen en kunnen door de mensen alleen door bidden en veel vasten bevrijd worden van de echte Filistijnse geesten, die hen bezitten; maar hier is bidden noch vasten nodig.

[4] De jongste, die door slechts vijfgeesten is bezeten, kan door ieder van jul­lie, omdat jullie door Mij gesterkt zijn, van zijn geesten bevrijd worden; maar de oudste, die door zeventien geesten bezeten is, zou zonder Mijn speciale machtswil door niemand van jullie van zijn kwade inwoning bevrijd kunnen worden, omdat voor dat doel het geloof van jullie allemaal nog te weinig echt goddelijk levende kracht bezit. Die zullen jullie pas ontvangen wanneer jullie volkomen van Mijn geest doordrongen zullen zijn -wat bij jullie nu nog niet het geval is.

[5] Maar nu wijs Ik jou, Pellagius, aan voor de jongste. Leg hem in Mijn naam je handen op en zeg: in de naam van Jezus, de Heer, beveel ik jullie om voor ons allen zichtbaar uit deze mens te varen, en wel in de gedaante die jullie door jullie oude, hardnekkige slechtheid eigen is!

[6] Als jij dat doet, vriend, zullen de vijfdemonen onmiddellijk uit deze man varen en hem voor altijd verlaten. Ga het dus maar doen!'

[7] Toen liep de commandant naar de bezetene en deed zoals Ik hem aange­raden had; en de vijf slechte geesten voeren in de gedaante van vijf nevelige, van vleermuisvleugels voorziene slangen uit de man en vlogen een tijdje boven onze hoofden rond.

[8] En er werd door ons allemaal duidelijk een stem gehoord, die van de geesten uitging en zei: 'Heer, Almachtige, wanneer zal er dan voor ons in onze harde gevangenschap verlossing dagen?'

[9] Ik zei: 'Als jullie je wil veranderen! Jullie geesten kennen toch de waarheid en het licht van het leven is jullie niet vreemd -waarom blijven jullie dan al sinds duizend jaar naar de tijd van deze aarde gerekend aan de oude leugen en haar werken van starre eigenzinnigheid vasthouden? Verander jullie wil en smeek Degene die van eeuwigheid Heer over alles is en dat ook verder eeu­wig zal zijn, om genade en erbarmen, dan zal ook voor jullie de verlossing dagen!'

[10] De geesten zeiden: 'Heer, dat willen wij; maar geeft U ons een andere en betere wil, en betoon ons op die manier Uw genade en ontferming! Verlos ons van het oude kwaad van de leugen en haar werken; want ook wij zijn nakomelingen van Abraham, zij het ook afstammend van Ezau!'

[11] Ik zei: 'Jullie geschiede zoals jullie zelf willen! Begeef je nu weer daar­heen, waar jullie liefde en wil jullie heen drijven!'

[12] De geesten zeiden: 'Heer, wij bespeuren in onszelf nu noch enige liefde noch een wil! Laat U dus met ons gebeuren zoals U wilt en overeenkomstig Uw genade; want wij hebben genoeg van onze wil en onze liefde!'

[13] Ik zei: 'Verhef je dan naar die regio van deze aarde, waar zuiverder broe­ders jullie verder zullen leiden!'

[14] Toen Ik dit had gezegd, kregen de vijf geesten menselijke gedaanten, als het ware gevormd uit lichte waterdamp, grepen elkaar vast en zweefden daar­na weg in de gedaante van een steeds doorzichtiger wordend en daarna snel verdwijnend en niet meer zichtbaar schapenwolkje.

[15] De man, die van zijn vijfkwelgeesten was bevrijd, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, in de eerste plaats bedank ik U, omdat U mij van mijn grote kwelling hebt bevrijd; maar ook beken ik als heiden, dat ik van nu af aan in geen enkele van onze vele goden meer zal geloven en hen vereren,

maar U alleen bent de God van alle goden, mensen en schepselen van deze aarde, en alle demonen moeten hun knieën buigen voor Uw naam! Daarom zij U alleen eeuwig alle eer, alle liefde en alle lof!

[16] En wat ik nu hardop heb gezegd, zweer ik ook ten overstaan van alle mensen en alle goden, aan wie nog talloze mensen vasthouden en aan wie ze offeren, maar die niets zijn en geen macht en geen gezag bezitten.

[17] Als er echter nog een of andere hogere God zou zijn, tegen wie ik nu misschien door deze openlijke belijdenis van mij heb gezondigd, laat hij dan een bliksem uit de hemelen naar mij slingeren en mij doden!

[18] Zijn familieleden, die nog heidenen waren, schrokken van deze eed van de jonge man en verwachtten dat Zeus het hem heel kwalijk zou nemen en de bevrijde zeker met een bliksem uit de hemel zou vernietigen.

[19] Maar omdat er geen bliksem kwam, zei de jonge man tegen zijn fami­lie: 'Waarom wachten jullie op een straf van een plek, vanwaar geen straf te verwachten valt, omdat er geen Zeus, en al helemaal geen bliksem in zijn hand en macht bestaat en nooit bestaan heeft?

[20] Kijk, Hij hier, voor wie ik dankbaar kniel,. is de. Ware en almachtige Zeus! Wanneer Hij zou zeggen dat er nu onmiddellijk duizend bliksems uit de wol­ken of uit de onbewolkte hemel op aarde moesten neerdalen, dan zullen ze ook neerdalen en datgene vernietigen wat Hij tot vernietiging bestemd heeft.'

[21] Ik zei tegen de bevrijde jongeman: 'Sta op, Mijn zoon, en blijf bij je nieuwe geloof, dan zul je nooit meer enige schade lijden! Maar laten we nu ook jouw broer van zijn zeventien kwelgeesten bevrijden!'

 

50 De Heer drijft zeventien geesten uit een bezetene

 

[1] Toen Ik dat zei, werden de aanwezige heidenen door vrees en grote angst bevangen; want ze hadden voor de vijf geesten al groot ontzag gekregen.

[2] Maar Ik stond snel op van Mijn plaats, liep naar de bezetene toe en zei met opgeheven hand: 'Ik wil het; vaar dus zichtbaar voor alle aanwezigen uit de ingewanden van deze man; jullie hebben immers geen recht hem te bezitten en te kwellen!’

[3] Toen rukten ze de man nog een paar keer heen en weer, zodat hij daardoor op de grond viel; maar hij stond vlug weer op toen de boze geesten in de gedaante van kleine, zwarte krokodillen uit hem voeren

[4] Deze zagen er echter veel compacter uit en konden zich met in de lucht verheffen, maar kropen rond op de grond, richtten tenslotte hun bek naar MIJ toe en krijsten Mij woedend toe (de geesten): 'Wat hebben wij met U te maken? We kennen U niet en hebben op aarde nooit in strijd met Uw wet­ten kunnen handelen omdat die er nooit waren! Met welk recht wilt U ons nu tuchtigen? Waarom hebt U ons met Uw overmacht uit deze woning van ons verdreven, die wij met moeite hadden veroverd?'   .

[5] Ik zei: 'Waren jullie er niet bij, toen Ik op de berg Sinaï de wetten gaf? Wie heeft jullie er destijds toe aangezet om Mij te trotseren, met Mij de spot te drijven, een gouden kalf te maken en dat vervolgens te aanbidden in plaats van Mij? Jullie waren toen de grootste raddraaiers en hebben veel volk over­reed en Mij de rug doen toekeren; hoezo zeggen jullie nu dat Ik volkomen vreemd en onbekend voor jullie ben en jullie ook nooit wetten heb gegeven, volgens welke Ik jullie nu met recht kan bevelen?!

[6] Wat er destijds met jullie gebeurde, toen Mozes naar jullie in het dal kwam en in gerechtvaardigde vurige toorn de stenen tafelen van de wet kapotsloeg, dat dient ook nu met jullie te gebeuren. Verdwijn dus van hier; want voor jullie zal er nog lang geen verlossing dagen!’

[7] Daarop begonnen ze onder gehuil en wild gekras ijlings van ons weg te kruipen over de steile helling van de heuvel naar een moerassige en dicht met allerlei onkruid begroeide kloof.

[8] Toen zei de commandant tegen Mij: 'O Heer en Meester, die kloof zal alle inwoners van deze plaats tot onheil worden, als U hem niet van die zeventien kwade demonen reinigt; want voor deze werkelijk beestachtige geesten ben zelfs ik bang geworden! Laat U ze daarom niet in die kloof blij­ven!'

[9] Ik zei: 'Wacht maar even tot Ik klaar ben met de genezene, dan zullen we wel zien hoe deze kloof gereinigd kan worden!'

[10] Hierop viel ook de tweede genezene voor Mij op zijn knieën, bedankte Mij voor zijn genezing van de al enkele jaren durende kwelling en legde toen dezelfde geloofsbelijdenis af die zijn broer al eerder had gedaan. Daarna vroeg hij Mij of Ik het verzoek van de commandant niet wilde vergeten; want ook hij kon nu niet zonder afschuw in deze smerige kloof kijken.

[11] Ik zei: 'Nog een klein poosje het nodige geduld; want wij willen eerst nog zien of er niet een van de zeventien in een andere gedaante terugkeert en Mij Mijn rechten zal gaan betwisten! Want ook deze geesten hebben nog een volkomen vrije wil.'

[12] De commandant zei: 'Heer en Meester, hoe komt het eigenlijk dat deze geesten in de gedaante van mij bekende, heel afschuwelijke dieren zicht­baar voor ons werden? De eerste vijf zijn uiteindelijk weliswaar van gedaante veranderd; maar die zeventien behielden hun gruwelijk lelijke gedaante waar­in ze voor ons zichtbaar werden, en in diezelfde gedaante verdwenen ze ook van hier. Hoe komt het dat zulke geesten in zo'n gedaante voor de mensen zichtbaar worden?'

 

51 Het wezen van de eerste vijf uitgedreven geesten

 

[1] Ik zei: 'Omdat die gedaante overeenkomt met hun innerlijke, boosaardige begerige liefde! De gevleugelde slang komt weliswaar overeen met een zeke­re mate van wereldse wijsheid en kan met de verfijnde krijgslistigheid van een veldheer vergeleken worden; maar als je die wijsheid beter bekijkt, zul je daarin heel weinig naastenliefde, maar in plaats daarvan ongelooflijk veel zelf­zucht, heerszucht en ongeremde hoogmoed ontdekken. En kijk, die innerlij­ke gesteldheid van een ziel verschijnt in Mijn allerhoogste licht der waarheid in een gedaante, die daarmee volkomen overeenstemt!

[2] Stel je eens een gevleugelde slang voor, waarvan er in het midden en zui­den van Afrika nog hier en daar enkele in de natuur bestaan, en ten tijde van de Filistijnen in heel hete jaren ook hier te lande hebben bestaan! Het is al moeilijk om met een ongevleugelde slang de strijd aan te binden -vanwege haar geheime listigheid -en voor een gewoon mens is het vluchten ervoor nog altijd het beste middel om haar listigheid tegemoet te treden.

[3] Bij een gevleugelde slang echter helpt ook vluchten dikwijls niets, maar alleen ijzeren kleding en een scherp zwaard in de hand van een goed geoe­fend krijger. En die ijzeren kleding is hier de kracht van Mijn liefde in jullie, het scherpe zwaard is hier Mijn woord, en de waarheid van Mijn woord, die in staat is alles te overwinnen, is de goed geoefende krijger en een ware held aller helden.

[4] Hieruit kun je nu wel afleiden waarom de eerste vijf geesten hier in de gedaante van gevleugelde slangen voor Mij moesten verschijnen; want ten tijde van de oorlog tussen de Joden en hen waren ze zeer geslepen veldheren, en hadden ze niets anders voor ogen dan alleen hun eigen voordeel, winst en roem; want ieder van hen probeerde voor zichzelf een koninkrijk te stichten.

[5] De man die zij nu enkele jaren hebben gekweld, is een nakomeling van hun geslacht; ze vonden in hem een groot veldheerstalent, nog diep sluime­rend, en beslopen zijn ingewanden om dat talent, waardoor ze hem mettertijd zelfs op de troon van Rome hoopten te brengen, in hem te wekken; maar dat kon hun niet lukken, omdat zij door hun manier van handelen met zijn lichaam de in zijn ziel sluimerende capaciteiten alleen maar verzwakten, maar niet tot leven wekten.

[6] Het werd toegelaten dat zij hun wil op deze man uitprobeerden, om hen­zelf tot de overtuiging te brengen dat hun voornemen zinloos en dwaas is en niet overeenkomstig hun duistere listigheid uit te voeren.

[7] Maar omdat ze het daardoor in hun woede de laatste tijd met deze man te bont hebben gemaakt, was het ook tijd om hem helemaal van hen te bevrij­den.

[8] Dat was allemaal voorzien, en het was goed voor deze man en ook voor de vijf geesten; want deze man heeft op die manier Mij en tegelijk met Mij het eeuwige leven van zijn ziel gevonden, en de vijf geesten zijn bij deze gele­genheid genezen van hun oude dwaasheid, d.w.z. hun onbeduidende en nooit realiseerbare begeerte, en zijn nu de weg in de deemoedscholen van reeds betere geesten ingeslagen. - Dat is nu in het kort alles wat de eerste vijf geesten betreft.'

 

52 De achtergronden van de zeventien geesten

 

[1] (De Heer:) 'Wat echter de gedaante van de zeventien geesten betreft: die komt overeen met de onverzadigbare vraatzucht van de dieren, in wier gedaante zij hier zichtbaar moesten worden.

[2] Toen Ik op de berg Sinaï aan Mozes onder bliksem, donder, vuur en rook eerst de wetten voor het volk Israël dicteerde, verlangde Mozes op Mijn bevel en onder verwijzing naar Mijn aanwezigheid een passende onthouding van het vraatzuchtige volk, opdat hun zielen beter in staat zouden zijn de waarhe­den op te nemen die hun vanaf de berg verkondigd werden.

[3] Het volk vroeg echter aan Mozes, en via hem ook aan Mij, of het zich vanwege de grote vrees en angst voor het voortdurende bliksemen en donde­ren en het vuur en de rook van de berg mocht terugtrekken in een verafgele­gen dal; het zou daar helemaal nuchter blijven, en of Mozes met zijn broeder Aäron maar liever alleen de grote dingen met Mij wilden afhandelen­

[4] Nadat een groot deel van het volk daar een poos op aangedrongen had, werd dat verlangen ingewilligd. Dat grote deel van het volk trok direct met alle bezittingen naar een dal dat tamelijk ver van de berg aflag. Enkele weken hield het zich tamelijk goed aan het verzoek van Mozes. Toen Mozes echter langer wegbleef, begon het volk hem en Mij te vergeten, slachtte kalveren en schapen en hield de ene maaltijd na de andere.

[5] Toen trad een van deze zeventien naar voren en verleidde het volk; want met de hulp van anderen goot hij een gouden kalf, vroeg het volk bijeen te komen en zei: 'Dat is ons belangrijkste voedsel, daaraan danken wij ons leven in deze magere woestijn, waar onze kudden slechts met moeite nauwelijks voldoende voedsel vinden! Laten we dit kostbare symbool hoog vereren en aanbidden! Maak nu een overvloed aan maaltijden klaar, en laten we vrolijk en opgewekt zijn rond dit symbool! Daarna moeten jullie ons als jullie leger­aanvoerders kiezen, dan zullen wij eerder in staat zijn jullie naar een vrucht­baar land te leiden dan Mozes, die ons helemaal vergeten is, met zijn ark! In Egypte hebben wij van de sluwe krokodillen geleerd hoe men te werk moet gaan om een goede prooi te bemachtigen; volg ons daarom, dan zal het ons niet aan overvloedige maaltijden ontbreken!'

[6] En kijk, velen lieten zich verleiden om te doen wat deze belangrijkste rad­draaiers hun aanraadden!

[7] Ik liet Mozes echter naar hen toekomen, toen er een menigte rond het gouden kalf danste. Door Mij aangedreven ontstak hij in een gerechtvaardig­de vurige woede en brak de stenen wetstafelen; onmiddellijk daarop kwamen er gevleugelde slangen die als het ware gloeiden, wat overeenkwam met de gerechtvaardigde vurige woede van Mozes, en die beten de afvalligen, en wie gebeten werd, moest sterven. Onder hen bevonden zich als eerste ook onze zeventien geesten, die met de sluwheid en vraatzucht van krokodillen vrucht­bare landen en vet gebraad wilden bemachtigen - en om die reden moesten Ze hier dan ook nog in die gedaante verschijnen, die met hun karakter over­eenstemt.

[8] Deze man stamt niet af van de zeventien; maar al van kind af aan was hij gewend veel te eten en daardoor is hij later een echte veelvraat geworden; en die slechte hoedanigheid heeft de zeventien boze geesten ingang tot zijn Ingewanden verschaft.

[9] Maar hij heeft er voordeel van gehad. Omdat ze zijn lichaam aanvankelijk aanzetten om nog meer te eten, verloor zijn maag al gauw het vermogen om voedsel te verteren; daarna kon hij bijna niets meer eten, zodat men zich erover begon te verbazen dat hij vrijwel zonder enig voedsel kon leven. Daardoor raakte hij echter ook van zijn grote vraatzucht af, en daardoor werd zijn ziel geestelijker en krachtiger in zichzelf. En omdat nu zowel zijn lichaam als nog meer zijn ziel op de juiste manier in orde kwamen, was het ook het juiste moment om ook hem van zijn kwelgeesten te bevrijden.

[10] Tegelijkertijd had deze tweevoudige bezetenheid nog een ander groot voordeel, en wel met name voor de inwoners van Abila, die bijna hun hele geloof zijn kwijtgeraakt; want zij waren voor het merendeel aanhangers van de leer van Diogenes -stoïcijnen dus in de hoogste graad -en geloofden niet in een voortleven van de menselijke ziel na de dood van het lichaam.

[11] Welnu, de bezetenheid van deze beiden heeft bij menigeen het geloof in het voortleven van de ziel na de lichamelijke dood wakker geroepen, zij het niet geheel, dan toch zeker voor de helft, en nu zal het door hetgeen de twee bezetenen en hun familieleden hebben meegemaakt en gezien, gemakkelijk zijn om de inwoners van Abila helemaal van hun al diep gewortelde stoïcisme te bevrijden.

[12] En zo gebeurt er in deze wereld niets wat door Mij is toegelaten, dat niet tot heil van de mensen zou kunnen dienen; en jij, Mijn vriend, en ook de andere aanwezigen, zullen dat met jou heel goed inzien.

[13] Aangezien je nu ook weet waar je met de zeventien geesten aan toe bent, zullen we nu afwachten of er een van hen terug zal keren.'

 

53 De Heer vermaant de aanvoerder van de uitgedreven geesten

 

[1] Toen ik dit tamelijk lange, alles verklarende betoog met betrekking tot bezetenheid had beëindigd, waarvoor allen Mij uit de grond van hun hart bedankten, verhief zich uit de reeds bekende kloof plotseling een zwarte nevel - zoals die vaak uit de schoorsteen van een pottenbakker opstijgt - die naar ons toe kroop en weldra heel dicht bij ons kwam.

[2] Toen die ons tot op tien passen was genaderd, zei Ik heel luid: 'Tot daar en niet verder! Onthul jezelf en toon je in jouw vorm!'

[3] Toen ontstond er uit de zwarte nevel een uiterst ruwe gestalte van een man, zichtbaar voor allen die aanwezig waren. De gestalte was echter even bruinzwart als die van een Moor en droeg op zijn arm een gouden kalf, alsof hij daarmee wilde laten zien dat dat nog steeds zijn God en zijn liefde was.

[4] Ik liet echter met luid gekraak een geweldige bliksem in de gedaante van een gevleugelde slang uit de hemel afdalen; die trof het gouden kalf en ver­nietigde het in één enkel ogenblik.

[5] Toen begon de gestalte te bewegen en te kronkelen, en bracht tenslotte de woorden uit: 'Heer, waarom laat U ons niet ongestoord genieten van dat­gene wat onze liefde wil? We hebben U toch nooit gevraagd om ons te scheppen en dan naar Uw believen duizenden jaren en hele eeuwigheden lang te kwellen! Maar nu U ons zonder dat wij dat wilden eenmaal hebt geschapen en ons ook een liefde en een vrije wil hebt ingeademd -waarom straft U ons dan, als wij volgens onze liefde en onze wil handelen?'

[6] Ik zei weer met zeer luide stem: 'Wie in de hele eeuwige oneindigheid kan Mij, de enige Heer vol alle macht en kracht, voorschrijven wat Ik moet doen? Alleen Mijn eeuwige liefde schrijft Mij voor wat er dient te gebeuren, en Mijn eeuwige en eindeloze wijsheid is de handlanger van de almacht van Mijn wil en brengt er de orde in aan!

[7] Ik heb jullie door Mijn rechtvaardige knecht Mozes uit de harde slavernij van Egypte verlost, toen jullie je eerstgeborenen moesten doden; Ik heb jullie in de woestijn gevoed, en niemand heeft honger of dorst geleden -behalve enkelen van jullie die zich in het land van de gruwelen teveel hadden overge­geven aan voor mensenzielen uiterst verderfelijke zwelgerij. Hun, heb Ik aan­geraden nuchter te zijn, tot heil van hun lichaam en vooral tot heil van hun ziel.

[8] Waarom verlangden jullie ernaar je van Mij te verwijderen, terwijl Ik jul­lie bij de berg der kennis tot Mijn kinderen wilde omvormen? Omdat jullie onder Mijn licht niet durfden te zwelgen! Toen hebben jullie je verwijderd, om te zwelgen en in plaats van Mij als Vader een dood, door jullie handen vervaardigd gouden kalf te aanbidden!

[9] Wie heeft jullie liefde eigenlijk die behoefte ingeblazen? Ik werkelijk niet, maar jullie zelf, door jullie vrije wil, zonder welke jullie dieren zouden zijn en je nooit tot Mijn kinderen zouden kunnen ontwikkelen!

[10] Maar aangezien jullie door je vrije wil van Mij afvallig zijn geworden ­waarom verheffen jullie jezelf dan niet weer opnieuw tot Mij door jullie nog altijd vrije wil?

[11] Jullie denken dat Ik jullie kwel? O, absoluut niet! Iedere duivel kwelt zichzelf door zijn verkeerdheid en verstoktheid, als hij zich daarmee tegen Mijn wijze orde verzet en meent dat hij die overeenkomstig zijn boosaardige liefde kan omvormen.

[12] Ik blijf eeuwig een en dezelfde onveranderlijke Heer over de hele zin­tuiglijke en geestelijke wereld. Met de zuivere liefde voor Mij en van daaruit voor zijn naaste kan ieder mens en iedere geest met Mij alles bewerkstelligen en alles van Mij krijgen, maar met een soort geweld of trots eeuwig niets; Want Ik ben de Geweldigste van alle geweldigen en de Machtigste van alle machtigen.

[13] Maar Ik ben ook de Zachtmoedigste van alle zachtmoedigen, de Beste van alle goeden en de Barmhartigste van alle barmhartigen. Wie in ware, berouwvolle liefde tot Mij komt en Mij om erbarmen vraagt, die zal Ik dat niet onthouden. Maar wie Mij, als hij Mij heeft leren kennen, afwijst, zal eeuwig geen verlossing verkrijgen, maar slechts zichzelf in steeds grotere ellende storten.

[14] Laat iedere boze geest en iedere duivel dat bedenken! Ik ben de Heer, en buiten Mij is er niet nog een andere! En maak nu dat je wegkomt!'

[15] Toen Ik dat had gezegd verdween de geest direct, en spoedig daarna zag men vanuit de kloof zeventien donkere nevelwolken opstijgen, die door de wind naar het noorden werden gedreven.

[16] Ik zei tegen de commandant: 'Kijk, nu is ook jullie wens vervuld; want die zeventien donkere nevelbundels waren de zeventien boze geesten. Degene die hier was heeft tegen de andere zestien gezegd wat hij hier had gehoord, en toen hebben ze het besluit genomen deze streken voor altijd te verlaten en in het woeste noorden met elkaar te overleggen wat ze zullen doen. Want in deze streken zouden ze door een bepaalde overeenkomstige invloed te zeer door de dingen van deze wereld geprikkeld worden en niet in zichzelf kunnen keren, zichzelf beschouwen en hun zondige lelijkheid zien. Er zal dus ook bij deze zeventien geesten nog verbetering intreden; maar voor het zover is zal op deze aarde de zomer nog heel vaak de winter moeten ver­dringen!'

 

54 Over de gevaren bij het eten van onreine spijzen

 

[1] De commandant zei:'O Heer en Meester, vertel ons toch ook waar der­gelijke geesten zich op aarde het meest plegen op te houden, opdat wij zulke onheilspellende plaatsen en streken gemakkelijker kunnen vermijden! Want als men in zulke streken komt en iets heeft dat verwant is aan zo'n boze geest, kan het gemakkelijk gebeuren dat men door hem beslopen en tenslotte zelfs in bezit genomen en beschadigd wordt, wat niet bepaald wenselijk is!'

[2] Ik zei: 'Vriend, daar hoeft niemand bang voor te zijn die van harte in Mij gelooft en Mij liefheeft door de werken te doen die Mijn liefde in hem aan­geeft! Maar mensen die nog diep in allerlei heidens bijgeloof staan dienen overal en te allen tijde voor dergelijke geesten te vrezen en zijn ook steeds min of meer door hen omringd of zelfs bezeten; want alle onzuivere harts­tochten van de mensen worden gestimuleerd en beïnvloed door geesten die vroeger zelfhun hele leven lang door dezelfde onzuivere hartstochten werden beheerst en zich daar naar hartelust aan overgaven.

[3] Zulke onzuivere geesten - voor een deel geesten die al eens in het vlees in deze wereld hebben geleefd, maar merendeels natuurgeesten, die nog nooit in een menselijk lichaam tot leven zijn geroepen -zijn er overal: in de lucht, op en in de aarde, in het water en het vuur, in stenen, metalen, planten, dieren en ook in het bloed en vlees van de mensen; daarom moeten de mensen ook geen vlees van gestikte en onreine dieren eten.

[4] In geval van nood kan het vlees van onreine dieren ook wel gegeten wor­den; maar het moet eerst goed schoongemaakt, met zout en goede kruiden gemarineerd, bij het vuur gedroogd en daarna samen met goede kruiden ge­rookt worden, om het van de onreine geesten te bevrijden.

[5] Het vlees van roofdieren is, ook bij alle voorzorgsmaatregelen die Ik jullie aanraadde, schadelijk voor de mensen, omdat de onreine geesten daar nooit helemaal uit verwijderd kunnen worden.

[6] Evenzo moeten de mensen ook geen water uit onreine bronnen drinken en moeten ze hun bronnen schoon houden, zoals Mozes dat namens Mij ook de Israëlieten allemaal strikt heeft bevolen.

[7] Wie wat zijn lichaam betreft volgens de aanwijzingen van Mozes leeft, zal het altijd en overal bespaard blijven door slechte en onzuivere geesten in bezit genomen te worden, en des te zekerder als hij werkelijk in Mij en Mijn vaderlijke zorg gelooft en alles in Mijn naam begint, doet en beëindigt. Maar zonder dat is hij ieder ogenblik blootgesteld aan duizend gevaren van allerlei soort, helaas door zijn eigen traagheid, onwetendheid en domheid.

[8] Als Ik die mensen, die reeds van nature een betere wil en instelling heb­ben, niet door Mijn engelen zou laten beschermen, zouden er maar weinig niet-bezeten mensen op deze aarde zijn! Maar daar moeten de mensen zich niet al te zeer op verlaten, omdat Mijn engelen de wil van de mensen niet beteugelen. -En dat is ook voor jullie iets om over na te denken!'

[9] Toen Ik was uitgesproken, bedankten allen Mij en prezen Mijn wijsheid en macht, en de inwoners van Abila vroegen Mij of Ik ook hun stad zou wil­len bezoeken; want ze zouden Mij daar aankondigen.

[10] Ik zei: 'Dat kunnen jullie wel doen -maar Ik noem niet met zekerheid de tijd en het uur dat Ik naar jullie toekom; maar Ik zal toch ook naar jullie toekomen! Nu kunnen jullie weer terug naar huis gaan! Maar neem eerst bij

jullie waard wat brood en wijn tot je; maar eet pas vlees van varkens als je het hebt klaargemaakt zoals Ik je heb aangeraden!'

[11] Daarop bedankten ze Mij allemaal nog eens en begaven zich toen met de Griekse waard en de smid naar de stad.

[12] Wij bleven nog een poos op de heuvel, en de commandant en ook de andere Romeinen vroegen Mij nog vele dingen, en Ik nam hun twijfels weg.

[13] Op die manier werd het helemaal middag, en er kwam een bode van onze waard, die bij ons was gebleven, de heuvel op om ons voor het middag­maal uit te nodigen. En wij stonden op en volgden de bode.

 

De Heer in Abila

 

55 De reis naar Abila

 

[1] Toen wij bij onze waard aankwamen, stonden daar voor de hal van het huis een groot aantal mensen die Mij nogmaals wilden zien en spreken, aan­gezien ze zelf getuige waren geweest van Mijn daden en ook al het een en ander over Mijn leer hadden gehoord.

[2] Ik verwees hen echter naar commandant Pellagius en zei tegen hen dat ze Mijn volledige leer van hem zouden krijgen.

[3] De commandant beloofde hun dat hij hen in alles zou onderwijzen.

[4] Daar waren de mensen tevreden mee en ze gingen geleidelijk aan uiteen; wij gingen het huis binnen, waar het middagmaal al op tafel stond. We namen het maal tot ons en waren daarbij heel goed gestemd.

[5] Toen wij na korte tijd klaar waren met de maaltijd en Ik alle aanwezigen aankondigde dat Ik over een uur met Mijn leerlingen naar Abila zou vertrek­ken, vroeg de commandant Mij of hij samen met zijn onderofficieren en Veronica Mij mocht begeleiden naar die stad en ook naar de andere plaatsen en steden die onder zijn bevel stonden.

[6] Ik stond hem dat toe, waar hij heel blij om was, en hij trof direct voorbe­reidingen voor het vertrek.

[7] Na een uur verlieten wij het huis van de waard, die Mij samen met zijn genezen zoon ook nog een flink eind buiten de stad vergezelde, evenals de Griekse waard en de bekende smid en dierenarts.

[8] Toen Ik buiten de stad van hen vieren afscheid nam, verleende Ik ook de smid de macht om boze geesten bij de mensen uit te drijven, waarvoor hij Mij niet genoeg kon loven en prijzen.

[9] Daarna trokken wij met tamelijk gezwinde pas over een goede heerweg naar Abila, en bereikten deze niet zo kleine stad een uur voor zonsondergang.

[10] Ook deze stad werd voor het merendeel door heidenen bewoond. Slechts tien Joodse gezinnen hadden in deze stad een onaanzienlijk onderko­men, en ze moesten de heidenen dienen en van hen leven. Alle tien gezinnen  hadden slechts één oeroud en vervallen huis om te bewonen; ze hadden in deze stad daarom ook geen eigen herberg en geen synagoge.

[11] Toen wij de stad naderden, zei Ik tegen de commandant: 'Ga met jouw gezelschap nu voor ons uit de stad in, en laat de tien Joodse gezinnen weten dat Ik naar hen toe zal komen en bij hen zal overnachten! Al het overige zal dan later wel vanzelf duidelijk worden.'

[12] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, liep hij met de zijnen onmiddellijk vooruit, ging direct naar de Joden en vertelde hun wat hun te wachten stond.

[13] De straatarme Joden zeiden echter tegen de commandant: 'O hoge gebieder in naam van de keizer! Dat zou allemaal wel goed zijn; maar waar moeten die meer dan veertig mensen in dit vervallen huis een toereikend onderkomen vinden? Oude, vervallen kamers zijn er nog wel voldoende; maar wie wil daar wonen? Padden, adders, salamanders en schorpioenen zijn daar meer dan genoeg, maar men kan daar toch geen mensen herbergen. Wat onze eigen kamers betreft hebben wijzelf nauwelijks voldoende ruimte om te wonen, met name 's nachts, en het zou moeilijk zijn om behalve ons nog een paar mensen behoorlijk onderdak te geven. Van enige verzorging ,kan al hele­maal geen sprake zijn, aangezien wij zelf meer dan straatarm zijn.

[14] Probeer dus die grote heer en meester, over wiens wonderbaarlijke daden wij reeds hebben gehoord, ervan te doen afzien om bij ons onderdak voor de nacht te zoeken en te willen nemen; er zijn in deze stad immers verscheidene goed ingerichte herbergen.'

[15] Toen zei de commandant: 'Ik zal Hem jullie nood, die ik wel ken, uit­leggen; maar ik weet ook al van tevoren dat ik Hem niet van Zijn voornemen zal afbrengen -want wat Hij eenmaal besluit en zegt, dat gebeurt! Hij zal jullie benarde toestand en jullie ellende ook allang kennen en komt vast en zeker naar jullie toe om jullie te helpen en de ware troost te brengen, maar niet om jullie te kwellen en met grote zorgen te belasten. Kom Zijn wil dus maar vriendelijk tegemoet, dan zullen jullie genade en een grote liefde en erbarmen bij Hem vinden!’

[16] De oudste van het huis zei: 'Ja, ja, laat hem maar komen als hem dat goeddunkt! Als hij er is, zal het hem vanzelf wel duidelijk worden hoe het er met ons voorstaat. Wij zijn allemaal werkelijk blij dat hij naar ons toe wil komen; maar wij zijn verdrietig, omdat wij hem voor zo'n genade geen tegen offer kunnen brengen!'

[17] Terwijl de commandant nog met de oudste sprak, arriveerde Ik met de leerlingen al voor het Joodse huis, dat zich als een verbrokkelde oude burcht op een hoogte buiten de stadsmuur bevond.

[18] De commandant merkte Mij onmiddellijk op, snelde Mij tegemoet en wilde Mij beginnen te vertellen hoe het er met het Joodse huis en haar bewo­ners voorstond.

[19] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, bespaar je de woorden, aangezien Ik alles allang weet! Maar Ik ben inderdaad - zoals jij reeds tegen deze mensen hebt opgemerkt - juist naar hen toe gekomen omdat Ik heel goed weet hoe het met hun huis en met henzelf gesteld is. Laten we dus direct naar de oud­ste gaan!'

 

56 De Heer in de woning van de tien Joodse gezinnen

 

[1] Vergezeld door de commandant liep Ik naar de oudste van het huis, bij wie zich ook nog enkele bezorgde huisvaders bevonden, die ons bekeken om te zien wat wij zouden doen als we zagen wat voor oude ruïne het huis was.

[2] Toen Ik bij de oudste kwam, zei deze (de oudste): 'U bent bij ons allen wel welkom, heer en meester; maar wat wij tegenover de grote genade die u ons bewijst kunnen doen, zal u vast niet welkom zijn! Kijk eens naar ons huis, en onze kleren zullen u, zonder verder iets te hoeven zeggen, vanzelf wel laten zien hoe het er met ons allemaal voor staat!’

[3] Ik zei: 'Vrede zij met jullie! Hoe het er met jullie voor staat, weet Ik wel­maar voor het grootste deel is die armzalige toestand jullie eigen schuld; want door traagheid en door haast geen vertrouwen op God, de enige Heer en Gever van alle goede gaven, zal geen enkel mens het op deze aarde ver bren­gen.

[4] Zolang jullie nog middelen en kracht hadden, deden jullie niets om jullie oude huis te verbeteren, lieten je niets gelegen liggen aan Jehova en maakten jullie jezelf vertrouwd met de blinde leer van de Griekse wijzen, waardoor jullie nog vele malen beklagenswaardiger zijn geworden dan jullie ooit eerder waren.

[5] Nu zijn jullie zelfs slaven van de heidenen geworden en moeten eerder met zwaar werk karig brood van hen bedelen dan dat jullie tegen hen kunnen zeggen: 'Wij hebben het in het zweet van ons aangezicht verdiend!'Want het is niet gemakkelijk om mensen te dienen die in geen enkele God geloven en ook niet in een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en derhal­ve ook aan geen enkele vergelding in de grote wereld aan gene zijde, en die derhalve geen naastenliefde hebben en zelfs vijanden van hun eigen leven zijn.

[6] Welnu, in jullie grootste nood zijn jullie aan de oude Jehova gaan denken en bij Hem om hulp gaan smeken, en dat heeft Mij er dan ook toe gebracht om naar jullie toe te komen en jullie te helpen, voor het aangezicht van de vele, al te blinde heidenen, die eveneens ter wille van hun Diogenes het geloof in hun goden hebben laten varen. Ik zal dat doen opdat ook zij mer­ken dat de oude God nog leeft en degenen helpt die in Hem geloven, Zijn geboden houden en in waarachtig en onwankelbaar vertrouwen van Hem de juiste hulp verwachten.

[7] Laat Mij jullie oude, meer dan half vervallen huis zien, dan zullen we kij­ken of daarin overnacht kan worden en of datgene wat beschadigd is gerepa­reerd kan worden! Daarna zullen we jullie provisiekamers onderzoeken, om te zien hoeveel voorraad daar nog aanwezig is!'

[8] De oudste zei: 'O grote heer en meester! Dit huis moet vroeger wel heel veel grote en kleinere kamers hebben gehad; maar wij hebben er maar nau­welijks zeven in gebruik kunnen nemen, en zelfs die zijn al erg beschadigd. Alle andere zitten vol met allerlei soort ongedierte en zijn grotendeels voor mensen zelfs niet meer begaanbaar. ook onze provisiekamers verkeren voor­eerst in een zeer miserabele staat. Slechts één is er nog half bruikbaar; maar zelfs die ene is leeg op een paar beschimmelde broodkruimels na. Maar laten we uw wil volgen en toch gaan kijken, opdat u, o grote heer en meester, met uw eigen ogen aanschouwt hoe het met ons, afstammelingen van Gad en Ruben, in hun land gesteld is!'

[9] Hierop liepen we door alle vertrekken van het grote huis, en het zag er allemaal zo uit als de oudste had beschreven.

[10] Toen wij ons echter in het buitenste en laatste vertrek bevonden, zei Ik: 'Nu zul je Gods macht in Mij, die wat Mijn lichaam betreft ook een mensen­zoon ben, leren kennen! Kijk, wij zijn over brokstukken van muren, delen van zuilen, doornstruiken en allerlei ongedierte tot dit vertrek doorgedrongen, en door koninklijk versierde, fraaie vertrekken, die van alles voorzien zijn en waarin goed overnacht kan worden, zullen we onze tocht terug maken. Ik wil het, en zo zij het!'

[11] Nauwelijks had Ik dit zo gezegd, of het hele huis was al volkomen ver­anderd, en toen wij daarna door alle kamers en vertrekken heen liepen, was er nergens meer enige beschadiging te ontdekken.

[12] De Joden van dit huis sloegen de handen boven hun hoofd tegen elkaar en riepen vol blijde verwondering: 'Dat kan alleen Hij doen, die hemel en aarde heeft geschapen; daarom zij U alle lof, o grote God, die aan een mens zo'n macht heeft gegeven!'

[13] Daarna bezochten we de provisiekamers, die eveneens gevuld waren met alles wat de mensen nodig hebben om hun honger en dorst te stillen. Toen werd de verbazing nog groter, en lange tijd konden ze van louter verbijstering met praten.

 

57 Het getuigenis van de oudste over de Heer

 

[1] Na een poosje sprak de oudste de volgende woorden: 'Nee, nee, nee - dat is ongehoord! Mozes en Elia, de twee grootste profeten, hebben grote dingen gedaan, ja, groter dan een mens met het zuiverste verstand ooit in staat is te Vatten en te begrijpen en zelfs het meest gelovige gemoed nauwelijks kan geloven! Maar wat zijn vergeleken bij dit wonderbaarlijke werk al die wonde­ren, die door de genoemde twee profeten zijn gedaan volgens de wil van Jehova, van wiens geest van macht zij vervuld waren?! Alle profeten, zowel de grote als de kleine, hebben gezegd: 'De Heer wil het, en de Heer spreekt!' Maar U, o grote Heer, zei: 'Ik wil het, en het zij zo!' En in één ogenblik gebeurde er wat U wilde! Daarom bent U meer dan Mozes en Elia!

[2] Uw Ik is de Heer Zelf in alle volheid, en ik heb nu als oude man in U mijn heil gezien en zou nu willen zeggen: 'O Heer, Heer, laat Uw oude die­naar in vrede overgaan naar de grote wereld aan gene zijde! Want U bent de Beloofde vanuit Uzelf! Uw eeuwige geest heeft uit de mond van de profeten gesproken en Uw neerdalen voorspeld, en U, die de eeuwige Waarheid en Trouw zelfbent, hebt Uw woord gehouden en bent in een lichaam van vlees en bloed naar ons zondige mensen toegekomen om ons weer opnieuw op te richten, zowel de Joden als de heidenen, die ook kinderen van Noach zijn en eens samen met de voor-Abrahamieten één volk vormden onder de grote opperkoning en allerhoogste priester Melchizédek van Salem. Daarom zij U alleen alle eer en alle lof, o Heer, Heer, Heer!'

[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed en waar zo! Dat jullie weggezakte geloof door deze daad van Mij in één keer weer opgericht is, is wel goed te begrij­pen, evenals het feit dat jullie Mij onmiddellijk hebben herkend; maar in de toekomst moeten jullie je geloof door werken van ware naastenliefde eerst levend maken, anders heeft het in Mijn ogen geen waarde voor het leven van jullie ziel. Want Ik ben enkel door Mijn overgrote liefde naar jullie mensen toegekomen, en zo kunnen jullie mensen ook alleen maar weer door liefde voor Mij en voor je naaste tot Mij komen en op die manier tot het eeuwige leven van jullie zielen, als Mijn echte kinderen; dat dienen jullie goed te ont­houden!

[4] Het geloof in Mij is wel een levend licht uit de hemelen, maar pas door de werken der liefde. Zoals echter een licht, dat schijnt in de nacht, uitdooft als het niet gevoed wordt door steeds nieuwe olie toe te voegen, zo dooft ook zonder de voortdurende werken der liefde zelfs het aanvankelijk meest onwankelbare geloof uit.

[5] Door dit wonder, dat voor Mij gemakkelijk was om te doen, heb Ik niet alleen jullie helemaal weggevallen geloof in jullie ziel opgericht, maar ook jullie liefde voor Mij aangewakkerd; en in het licht van die ware, eeuwige levensvlam hebben jullie toen ook snel en gemakkelijk gezien Wie er in Mij naar jullie toe is gekomen.

[6] En nu jullie dat onmiddellijk en zonder veel moeite en prediking hebben gezien, moeten jullie er ook naar handelen, zodat jullie en jullie nakomelin­gen door de werken der liefde in Mijn naam in het levende geloof blijven!'

[7] De oudste zei: 'O Heer, Heer, dit werk zal in deze streek van de zestig steden zeer groot opzien baren, zowel bij de weinige Joden als bij de vele hei­denen, en zowel in deze stad als mettertijd ook in de andere steden. Als de mensen van alle kanten hierheen komen en zien dat ons al zo lang vervallen huis plotseling in een echt koninklijke burcht is veranderd, en aan ons vragen hoe dat gebeurd is -wat voor antwoord zullen wij hun dan kunnen geven?'

[8] Ik zei: 'Maak je daar geen zorgen om; want als jullie genoodzaakt zijn tegenover de mensen over deze daad en over Mij te spreken, zal jullie wel in de mond gelegd worden wat jullie moeten zeggen! De al te opdringerige mensen kunnen jullie naar de commandant en zijn onderofficieren verwij­zen, die het allemaal hebben zien gebeuren -dan zullen ze de juiste ophelde­ring krijgen; want deze mensen kennen Mij al heel goed en weten dat niets voor Mij onmogelijk is.'

 

58 De geestelijke overeenstemming van de

vernieuwing van de vervallen burcht

 

[1] (De Heer:) 'Maar opdat ook jullie weten waarom Ik nu deze oude, ver­vallen burcht, waar vroeger koningen in hebben gewoond, weer heb opge­richt en als het ware weer helemaal opnieuw heb opgebouwd, moeten jullie letten op wat Ik jullie nog ga zeggen:

[2] In de eerste plaats komt het opnieuw oprichten van deze oude konings­burcht overeen met het feit dat Ik het oude, geheel vervallen geloof in de ene, enig ware God, nu weer overal opnieuw tot leven breng.

[3] Er zijn van de oude burcht des geloofs nog wel enkele verweerde, ver­brokkelde en vervallen waarheidsresten aanwezig; maar die deugen niet meer als levenswoning van Mijn liefde en erbarmen voor de zielen van Mijn kin­deren, zoals ze ten tijde van de koning van Salem waren, maar ze deugen nog slechts als woning voor degenen wier gemoed geheel en al op het ongedierte lijkt dat deze burcht al lange tijd herhaaldelijk en in vele vormen heeft bewoond.

[4] De burcht was zodoende een getrouw beeld van hoe het er nu met het geloof in God en met het houden van Zijn wetten uitziet, en wel met name in en rond Jeruzalem.

[5] Als daar geen volledige verbetering en ommekeer naar Mij plaats zal vin­den, zal Ik die stad en iedereen die aan haar kant staat nog erger bezoeken dan Ik ten tijde van Lot Sodom en Gomorra heb bezocht; en daarmee wijs Ik jullie op de tweede reden waarom Ik deze burcht nu opgericht en weer hele­maal opnieuw opgebouwd en van alles voorzien heb!

[6] Als Mijn gericht over de goddelozen in Jeruzalem en wijde omgeving komt en Mijn weinige getrouwen op de vlucht zullen slaan, zullen ze ook hierheen komen. Neem hen dan op, en maak zodoende het in jullie nu opnieuw opgewekte geloof helemaal levend door de werken der liefde in Mijn naam!

[7] Het gericht dat over de stad Jeruzalem toegelaten zal worden zullen jullie, oude lieden van deze plaats, in je lichaam wel niet meer meemaken, maar de jongeren onder jullie en hun kinderen zullen het meemaken. En als het gebeurt, denk dan aan wat Ik jullie nu heb gezegd!'

[8] Nu zei de oudste met diep ontzag tegen Mij: 'O Heer, Heer! Groot en meer dan heerlijk is Uw naam! Enkele maanden geleden hebben wij 's nachts een uiterst merkwaardig lichtverschijnsel aan het firmament waargenomen, waarvan de beelden ons met grote vrees en angst hebben vervuld. Aanvankelijk verschenen er grote vuurzuilen, die naar het scheen tot de ster­ren reikten. De zuilen verenigden zich op wonderbaarlijke wijze en stegen op, en omdat we er niets meer van zagen, dachten wij dat het een vuurver­schijnsel, weliswaar zeldzaam, maar toch van natuurlijke aard was. Maar al gauw daarna begon de hele hemel te gloeien. Wij zagen de stad van Salomo en grote legers, die de stad belegerden en uiteindelijk met tempel en al geheel verwoestten.

[9] Later, al meer tegen de ochtend, was er helemaal in het westen nogmaals een lichtverschijnsel te zien. Wat dat voorstelde kon niemand van ons ont­raadselen. Maar het middelste verschijnsel vertoonde sterke overeenkomst met wat U, o Heer, Heer, ons nu over Jeruzalem hebt verkondigd. Het had zeker betrekking op de voorspelling die U nu deed?'

[10] Ik zei: 'Jawel, Mijn vriend, maar nu zullen we daar niet verder over pra­ten! Zorg in plaats daarvan nu voor een avondmaal; voor al het andere heb Ik al gezorgd!'

[11] De oudste zei tegen Mij: 'Heer, Heer! Misschien wil onze aardse gebie­der, de wijze commandant, ons iemand bezorgen die de kookkunst machtig is; want wij hebben al vele jaren niets meer gekookt, hebben geen vuur en in deze omgeving ook geen brandhout voor de haard. Daarom is het ons in drieërlei opzicht onmogelijk om voor U en hen die bij U zijn, een gekookt avondmaal te bereiden, hoewel alle grote en kleine provisiekamers door Uw genade meer dan vol zijn met allerlei voorraden. Er zal door Uw genade ook wel voor brandhout en vuur gezorgd zijn; maar wat helpt dat, als wij geen van allen in staat zijn te koken en eten klaar te maken?'

[12] Ik zei: 'Oude man, je eerlijkheid bevalt Me, want wat jullie kookkunst betreft heb je de volle waarheid gesproken. Maar de commandant heeft zijn dochter en twee van zijn ondergeschikten al opdracht gegeven om met een paar van jouw mensen in de grote keuken, waar zich ook een visbekken bevindt, dat nu vol vis is, voor ons en jullie allemaal een goed avondmaal klaar te maken.'

 

59 De burcht van Melchizédek

 

[1] (De Heer:) 'Maar in deze burcht bevindt zich toch ook nog een grote, van basaltstenen gemetselde kelder! Heb je die nog nooit ontdekt en gezien?'

[2] De oude en een paar van zijn bijna even oude neven zeiden: 'Ja, er moet vroeger wel een kelder vol uitstekende wijn hebben bestaan, en daar moeten ook andere schatten in verborgen zijn, maar niemand van ons heeft het ooit gewaagd zich in de onderaardse ruimten te begeven en daarin tussen allerlei kwaadaardig ongedierte en andere boze machten naspeuringen te doen, en zodoende kent niemand de echte, juiste toegang tot de genoemde kelder. Waar en hoe kan men daarin komen? Door Uw macht zal ook die, net als al het andere, zich nu wel in een uitstekende staat bevinden?'

[3] Ik zei: 'Zeker, als jullie dat geloven; maar aangezien niemand van jullie de ingang kent, volg Mij, dan zal Ik jullie naar de kelder brengen!'

[4] Daarop volgden de oude en nog tien van zijn familieleden Mij met een aangestoken fakkel van was, die wij uit de keuken haalden, waar er veel van in voorraad waren, en die we daar ook aanstaken. Van de genoemde grote keu­ken leidde een zuilengang naar een grote poort, die van een plaat basalt was gemaakt. Ik liet zien hoe de poort heel gemakkelijk geopend kon worden, en Ikzelf opende de grote, zware poort. Toen de poort open was, werd er direct een brede trap zichtbaar, waarlangs men heel goed in de zeer ruime, grote kelder kon komen.

[5] Toen wij in de kelder waren, waar deze arme joden weer buitengewoon verbaasd over waren, troffen we daar een groot aantal grote en kleine stenen vaten en een nog grotere hoeveelheid stenen, lemen, zilveren en ook gouden drinkgerei aan, waar de arme joden natuurlijk heel verbaasd naar keken en waarvan ze niet wisten of deze dingen ook op wonderbaarlijke wijze door Mij waren geschapen of dat ze, wat het uiterlijk ervan deed vermoeden, nog uit de oertijd stamden.

[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Wat we hier hebben gevonden stamt allemaal nog uit de tijd van de grote koning en hogepriester van Salem. Dit was op aarde zijn burcht die evenals de bergen met hun vaak zeer wonderbaarlijke grotten en holen niet door mensenhanden gebouwd is, maar door dezelfde macht waardoor ze nu weer opnieuw is opgebouwd. Want Ik alleen ben de ware Koning van Salem en Hogepriester Melchizédek in eeuwigheid!

[7] Maar neem nu de karaffen in de hand en vul ze met wijn, waarvan jullie hier in de grote vaten een meer dan grote voorraad hebben!'

[8] Nu pakten de arme joden wel vol vreugde het drinkgerei, maar ze wisten niet hoe ze de wijn uit de grote stenen vaten moesten krijgen, die met zware, gladde stenen platen volkomen hermetisch waren afgedekt.

[9] Toen toonde Ik hun onderaan de vaten een met een stop dichtgemaakte, enigszins uitspringende opening, trok de stop met gemak uit de opening, en onmiddellijk stroomde er rijkelijk een oude, uitstekende wijn uit in het drinkgerei, dat eronder werd gehouden; want de uiterst krachtige geur ervan vertelde direct alle aanwezigen, waar ook de commandant en een van zijn onderofficieren bij was, dat men hier met een oude, uitstekende wijn te maken had.

[10] Toen alle kannen gevuld en de een na de ander in de grote eetzaal op tafel gezet waren en degenen die de wijn opdienden weer naar ons toekwa­men, terwijl wij nog in de kelder waren gebleven, zei Ik tegen de oude: 'Kijk, deze wijn is weliswaar ook geperst van druiven die in dit land gegroeid zijn ­maar hij is bijna even oud als deze burcht! Dit is een tiendwijn, die door alle koningen waar de koning van Salem over heerste aan Hem als offer werd gebracht, en hij moest tot nu bewaard blijven, opdat Ik nu, als geheel dezelfde Koning, samen met al degenen die in Mij geloven en Mij volgen, van die oude tIendwijn drink.

[11] Zolang deze burcht in Mijn naam zal bestaan, zal ook de wijn niet uitge­put raken; maar toch zal driehonderd jaar na Mijn hemelvaart deze burcht en een groot gedeelte van deze stad door de macht van onze tegenstanders der­mate verwoest worden, dat men de plaats waar ze nu staat niet meer zal her­kennen. Maar dat is niet belangrijk; want Ik bouw nu een nieuwe burcht voor Mijzelf in de harten die, wanneer zij eenmaal stevig gevestigd is, nooit meer vernietigd zal kunnen worden.

[12] Deze oude gedenktekens zullen dan ook helemaal verdwenen zijn, opdat de mensen er geen afgoderij mee kunnen bedrijven. Maar tot bijna driehonderd jaar na Mijn hemelvaart zal de burcht er nog staan en zal deze wijn niet uitgeput raken, en deze zullen voor degenen die uit Jeruzalem gevlucht zijn, als onderkomen dienen en om hen te sterken.'

 

60 Uit de tijd van de koning van Salem

 

[1] Nu vroeg de oude vol diep ontzag: 'Heer, Heer, als men het zo leest, was die geheimzinnige koning van Salem er toch al gauw nadat Noach uit de ark stapte en de aarde begon te bebouwen. Zijn kinderen kunnen zich in die korte tijd toch niet zo geweldig vermeerderd hebben, dat er in de tijd van de koning van Salem op aarde al zo'n groot aantal andere kleine koningen geweest zou kunnen zijn, die Hem de tiend als offer brachten? Evenals vele andere dingen in onze boeken klinkt dit zeer mysterieus en kan met ons ver­stand niet begrepen worden.

[2] En U zei ook dat U zou opvaren! Wat is dat? Waar vaart U heen, en wan­neer? Heer, Heer, verklaar ons dat wat nader, opdat wij het uiteindelijk in Uw geest van waarheid, liefde en leven ook aan ons nageslacht kunnen uitleggen en zij ons geloven wanneer we hun zeggen dat U, o Heer, Heer, Zelf Degene bent geweest die ons die buitengewone dingen hebt geopenbaard!'

[3] Ik zei: 'Wat de tijd van de koning van Salem betreft: Hij was er al eeuwig vóór enig schepsel en derhalve ook eerder dan Noach. Wat echter de aardse tijd betreft waarin Hijzelf in de gestalte en persoonlijkheid van een engel uit de hemelen de mensen over Zichzelf en over hun bestemming onderwees: Hij was er al van tijd tot tijd tijdens het leven van Noach en sprak met hem, maar een werkelijk koning­ en priesterschap werd pas ingesteld een paar d honderd jaar nadat Noach de ark had verlaten, en die tijd hebben Noach zelf ~ en zijn drie zonen nog meegemaakt. In die tijd was de aarde alweer dichtbe­volkt, en de vele stamvaders van kleine volken voerden de titel koning, brach­ten ieder jaar hun offers naar Salem en werden door de Koning onderwezen.

[4] Toen de volken zich echter meer over de wijde aarde hadden verspreid, vergaten ze de Koning der koningen en begonnen zich van Hem af te schei­den; ook degenen die dicht bij Hem woonden trokken niet meer naar Salem. Toen verliet de Koning ook de burcht en bezocht nog maar zelden enkele patriarchen die Hem trouw waren gebleven, zoals bijvoorbeeld Abraham, Isaak en Jacob, en later alle grote en kleine profeten en nu in vlees en bloed ook jullie.

[5] Wat Mijn hemelvaart betreft, die heeft een dubbele betekenis. De eerste zal van nu af gerekend geen jaar meer op zich laten wachten; de tweede ech­ter zal in ieder mens die werkelijk in Mij gelooft, bewerkstelligd worden doordat de geest van Mijn liefde in zijn hart zal opstaan en het verstand van die mens in alle wijsheid van de hemelen zal binnenleiden.

[6] Mijn persoonlijke hemelvaart zal echter plaatsvinden kort nadat dit lichaam van Mij, weer uit het graf zal opstaan en zo in Mijn goddelijk wezen zal overgaan, drie dagen nadat het gedood is door de handen van Gods vijan­den.

[7] Zoals jullie hebben gehoord dat Elia vroeger zichtbaar en als in een vuri­ge wagen naar de hemel is opgestegen, zo zal ook Ik, zichtbaar voor veel van Mijn vrienden, van de materiële bodem van deze aarde opstijgen naar de zichtbare hemel. En voortaan zal Ik niet zoals nu persoonlijk zichtbaar rond­wandelen onder alle mensen - goede en slechte - en hen onderrichten; maar Ik zal alleen in de geest, goed waarneembaar en herhaaldelijk ook zichtbaar, onder diegenen wandelen en hen onderrichten en leiden, die in Mij geloven en Mij boven alles liefhebben en hun naaste als zichzelf. Want in het hart van zulke mensen zal Ik voor Mijzelf de genoemde nieuwe burcht bouwen en daarin Mijn intrek nemen.'

 

61 Het avondmaal in de oude eetzaal

 

[1] (De Heer:) 'Degenen bij wie Ik zal wonen zullen Mij dan ook wel waar­nemen en Ik zal hen Zelf onderrichten en leiden, en zo zullen zij die Mij echt liefhebben altijd door Mij onderricht en geleid worden en zullen het eeuwige leven in zich hebben. Maar de harten-burchten van hen die zich van Mij verwijderen, zoals in de oude tijd de koningen zich puur uit liefde voor de wereld van de koning van Salem hebben verwijderd en Hem niet meer ten offer brachten wat ze Hem hadden moeten brengen, zullen ook door Mij verlaten worden. En zoals het was in de tijd van de Koning van Salem, toen Hij deze burcht samen met alle engelen die Hem dienden verliet en er onder de volkeren en hun koningen maar al te gauw allerlei tweedracht, nijd, afgunst en daardoor ook oorlogen ontstonden, zo zal het in de toekomst ook zijn onder degenen wier harten-burchten Ik zal verlaten. Dan zal het ene volk tegen het andere opstaan en het trachten te onderwerpen.

[2] In degene die in Mijn leer en liefde zal blijven, zal ook Ik blijven, en wer­kelijk: uit zijn lendenen zullen stromen levend water vloeien, en wie van dat water zal drinken, zal in eeuwigheid nooit meer dorst hebben!

[3] Mijn leer en de goddelijke wijsheid daarin is het ware, levende water. Wie daarvan drinkt, diens ziel zal weldra met alle wijsheid gevuld en voor eeuwig verzadigd worden, en dan zal ze nooit meer dorsten en hongeren naar een hogere waarheid en wijsheid.

[4] En zo heb Ik nu jou, Mijn oude jood, verklaard wat jou tevoren duister en onverklaarbaar leek! Maar denk nu niet dat je nu al in alle waarheid en wijs­heid ingevoerd bent; dat zal je pas ten deel vallen wanneer Ik in de geest van alle waarheid en wijsheid ook in jouw hart opgestaan en dan naar de levens­hemel van jouw ziel opgevaren zal zijn.

[5] En laten we nu uit deze kelder weggaan en ons naar de eetzaal begeven; want het avondmaal staat al klaar, en wij zullen het tot ons nemen en daarmee ons lichaam versterken.'

[6] Na deze woorden van Mij gingen wij de kelder uit en kwamen al gauw in de grote eetzaal, die met honderd lampen helder verlicht was, terwijl het nog maar kort geleden zo'n ruïne was geweest, dat niemand had kunnen opmer­ken dat daar ooit een grote eetzaal had bestaan.

[7] Twee grote stenen tafels, die op stevige zuilen rustten, waren op passende wijze in de zaal opgesteld en sierlijk met het fijnste byssus* (* Weefsel van fijn linnen.) bedekt. Rond elk van de twee tafels waren een juist aantal gemakkelijke stoelen neergezet, en beide tafels waren goed voorzien van smakelijk toebereide vissen, brood en wijn.

[8] We gingen dan ook aan de tafel zitten die voor ons gedekt was, en de eige­naars en bewoners van deze burcht gingen aan de tweede tafel zitten, die voor hen bestemd was, en we aten en dronken allemaal met mate.

[9] Tijdens het eten werd er over veel dingen gesproken, en de commandant vroeg Mij hoe hij het de volgende dag met de Romeinen en Grieken moest aanpakken, als die dit wonder maar al te gauw in de gaten zouden krijgen. Want dan zouden ze zoveel vragen gaan stellen als men waarschijnlijk nog niet eerder meegemaakt had.

[10] Ik zei: 'Als er iemand komt, zeg hem dan de waarheid; maar zeg ook tegen hem dat hij dat allemaal voor zich moet houden en niet naar de nabij gelegen plaatsen en steden moet lopen om Mij voortijdig bekend te maken!

[11] Opdat dit wonder niet zo snel van buiten zichtbaar zal zijn, ziet deze burcht er wat de buitenkant betreft weinig veranderd uit, maar hij is dat alleen van binnen; en zo moeten ook jullie niet voortijdig veelophef maken over deze daad van Mij! Ik zal morgen Zelf nog enkele van de betere heidenen bezoeken en een uur na de middag met Mijn leerlingen van hier naar Golan gaan, waarheen je Mij ook kunt vergezellen.

[12] Als je op een bepaald moment weer hierheen komt, kun je Mijn woord aan de heidenen bekend maken, en dan kan dit door Mij gedane wonder je als een getuigenis dienen, opdat zij Degene herkennen die het gedaan heeft, en dan volgens Zijn wil leven en handelen!'

[13] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, beloofde hij dat hij zich in alle opzichten strikt volgens Mijn wil zou gedragen.

 

62 Het rumoer voor het huis van de Joden

 

[1] Terwijl wij allemaal nog aan tafel zaten, ontstond er buiten op straat een rumoer. Verscheidene arbeiders keerden terug naar huis van hun dagelijks werk, zagen het huis goed verlicht - wat anders bij deze arme Joden bijna nooit het geval was - en wilden kijken wat er in deze ruïne aan de hand was. Daarom riepen ze naar de hun bekende Joden dat ze naar buiten moesten komen om hun te vertellen wat er was gebeurd, omdat de slechte vertrekken zo helder en feestelijk verlicht waren.

[2] Ik zei tegen de commandant: 'Ga jij nu naar buiten naar de lawaaimakers! Ze zullen je direct herkennen en zich daardoor ook onmiddellijk realiseren waarom het huis nu zo verlicht is; dan zullen ze zich direct heel rustig gedra­gen, zich naar huis begeven en niet meer vragen waarom dit huis van de Joden nu zo verlicht is.'

[3] De commandant deed dat, begeleid door een van zijn ondergeschikten.

[4] Toen hij bij de lawaaimakers kwam, zei hij luid en ernstig (de comman­dant) : 'Wat willen jullie van de arme Joden, terwijl ik met hen bezig ben als­ook een nog veel grotere Machthebber? Moet ik op dit uur van de nacht het huis van binnen soms niet voor mij laten verlichten ter wille van jullie?!'

[5] Toen de arbeiders, die de commandant direct hadden herkend, dit hadden gehoord, verontschuldigden ze zich dat ze dat niet hadden geweten, vroegen hem om vergeving en gingen toen heel rustig naar huis. Maar ze vertelden direct aan hun familie wat ze hadden gezien en vernomen, en daarop werd er veel gedacht en over en weer gevraagd en gegist wat het te betekenen had dat de commandant met een nog hogere machthebber zijn intrek had genomen in het armzalige huis van de Joden. Maar niemand durfde uit de stad naar het huis van de Joden te gaan om te kijken wat daar aan de hand was, en zo had­den wij de hele nacht rust.

[6] Toen de commandant met zijn ondergeschikte weer bij ons kwam, vertel­de hij hoe hij het had gedaan, en dat het goed had gewerkt; alleen was hij bang dat hij 's ochtends vroeg al door de erg klagerige Grieken overlopen zou worden, en hij wenste dat dat zoveel mogelijk voorkomen zou kunnen wor­den.

[7] Ik zei: 'Wees daar niet bezorgd om! Ook morgen zullen we wel een mid­del vinden om de nieuwsgierigen ver van dit huis te houden. Maar aangezien het nu al tamelijk laat in de nacht is geworden, zullen we ons nu ter ruste begeven! Ik blijf hier aan tafel rusten; laat echter degene die een bed wil naar de vele rustvertrekken gaan, dan zal hij daar een groot aantal rustbedden aan­treffen!’

[8] Allen die aan Mijn tafel zaten gaven er echter de voorkeur aan om net als Ik tot de ochtend aan tafel te blijven; alleen de Joden bleven niet aan hun tafel, maar begaven zich naar hun oude kamers, die nu echter ook helemaal veranderd' waren. We lieten de lampen de hele nacht door branden en de ver­trekken verlichten, opdat enkele nieuwsgierigen, die het toch gewaagd had­ den in de nacht heel zachtjes dicht naar het huis van de joden te gaan om van enige afstand af te luisteren wat er in het huis gaande was, bang zouden wor­den. Maar toen ze de lichten gewaar werden, durfden ze het huis niet te nade­ren, uit vrees door de commandant zelf of door een van zijn dienaren ontdekt en daarna bestraft te worden.

 

63 De ware sabbatheiliging

 

[1] Wij rustten dan ook allemaal ongestoord tot de ochtend van een sabbat, die bij deze joden echter niet van bijzonder belang was, omdat ze al bijna meer heidens dan joods gezind waren. Maar toch kwam de oudste 's ochtends vroeg al naar Mij toe en vroeg Mij, of Ik en Mijn leerlingen ons strikt aan de sabbat hielden, aangezien die door Mozes was vastgesteld als een dag des Heren, die strikt geheiligd moest worden.

[2] Ik zei: 'De sabbat te heiligen volgens de inzettingen van Mozes is voor iedere jood passend en goed; maar van nu af aan is iedere dag een dag des Heren, en wie elke dag overeenkomstig Mijn leer zijn naaste goed doet, hei­ligt de sabbat werkelijk. jullie hoeven je vandaag, nu het sabbat is, dus niet anders te gedragen dan op iedere andere dag!

[3] De mens heeft op een sabbat dezelfde behoeften voor zijn lichaam als op iedere andere dag, en moet die voorzover mogelijk evenzeer bevredigen. Alleen moet hij zich onthouden van zware, slaafse arbeid in ruil voor loon.Als hij daarmee echter voor een of meerdere van zijn naasten iets nuttigs kan doen, wordt de sabbat daardoor niet ontheiligd, ook al pakt hij nog zo'n zwaar slaafs werk aan, en Ik zal hem daarvoor zegenen. Maar als zich zo'n gelegenheid niet voordoet, is het goed om op een sabbat uit te rusten en zijn gemoed met de dingen van de geest bezig te houden. Want bij het zware werk van een werkdag is de ziel niet goed in staat in zichzelf diepe geestelijke din­gen te bespiegelen en zich tot God te verheffen; en daar heeft Mozes de sab­bat dus voor ingesteld.

[4] Maar dat men op een sabbat na zonsopgang en eveneens vóór zonsonder­gang niets zou mogen eten en drinken en ook niemand een lichamelijke wel­daad zou mogen bewijzen, zoals de Farizeeën in Jeruzalem en ook in andere plaatsen in de synagogen onderwijzen, dat is een onzin die er van getuigt dat de leraren de leer van Mozes zelf nooit hebben begrepen en in acht hebben genomen; en door dat te leren hebben zij de geest van Mozes' leer en die van de profeten voor de joden totaal verdraaid. Doe dus vandaag zoals jullie steeds hebben gedaan, dan zullen jullie de sabbat in Mijn ogen niet ontheiligen!

[5] Alleen hoeven jullie voor de heidenen noch vandaag noch op een andere dag voor een armzalig loon het laagste werk te verrichten; als ze echter ook Mijn leer aannemen en jullie als hun naasten beschouwen en behandelen, kunnen jullie .hun ook in alle liefde en broederlijke vriendschap allerlei goede diensten. bewijzen, opdat er vrede en eenheid onder jullie heerst. Daarmee hebben Jullie nu alles wat de ware heiliging van de sabbat betreft.

[6] Zelfs de wijzere heidenen zeggen immers dat het beter is om een mede­mens te dienen -als de omstandigheden daarom vragen - dan naar de tempel te gaan en daar een god te dienen, die de dienst van mensen niet nodig heeft. En zo heeft de enig ware God de dienst van de mensen voor zichzelf nooit nodig; maar wat Hij nodig heeft, is dat de mensen uit liefde voor Hem en vanuit diezelfde liefde elkaar over en weer goede diensten bewijzen.

[7] Want de liefde is de ware levensmest voor de ziel voor het eeuwige leven, en God heeft de mensen immers geschapen met de bedoeling dat ze in het eeuwige leven zullen overgaan. De ware godsdienst, die Mij als enige welge­vallig is, bestaat er dus hoofdzakelijk uit, dat de mensen elkaar over en weer in Mijn liefde dienen; en als dat de godsdienst is die Mij het meest welgevallig is, wordt de sabbat daardoor zeker nooit ontheiligd.

[8] Er staat immers geschreven door een profeet, in de tijd dat de joden zich helemaal op uiterlijke ceremoniën begonnen te richten -zoals de Farizeeën nu do,en: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij!'

[9] Dien Mij dus van nu af aan alleen in je hart en laat de dode ceremonie achterwege; dan zullen jullie zo iedere dag de sabbat op een manier heiligen die Mij het meest welgevallig is! - Heb je dat nu begrepen?'

[10] De Jood zei: 'ja, o Heer, Heer, en daarom zullen wij de sabbat ook over­eenkomstig Uw bedoeling heiligen!'

[11] Hierop ging de oude man meteen naar de zijnen en legde hun uit hoe Ik de sabbat geheiligd wilde hebben, waarmee allen het volkomen eens waren . daarna begonnen ze dan ook al gauw met het bereiden van het ochtendmaal' waarbij Veronica hun weer goede diensten verleende.

 

64 Hoe men bijgelovige heidenen dient te onderrichten

 

[1] Wij gingen echter naar buiten naar een heuvel buiten deze burcht, die nog hoger .was dan die waar de burcht op stond en waar we naar alle kanten een prachtig uitzicht hadden. Men overzag vandaar ook een groot deel van het dal van de Jordaan -en aan de andere kant in oostelijke richting in de verre vlak­ten van de Eufraat - een groot aantal bergen en omliggende plaatsen. Van hieruit kon men tot Jeruzalem kijken; maar deze keer was die streek helemaal m een dichte ochtendnevel gehuld, zodat men niets kon onderscheiden van de plaatsen van Judea.

{2] De commandant merkte op: 'Heer en Meester, de dichte nevel boven de plaatsen en velden van Judea lijkt mij dat volk te karakteriseren, wiens hart en verstand door een nog dichtere nevel omgeven is dan die welke nu hun velden voor onze blikken verbergt?'

[3] Ik zei: 'Ja, vriend, zo is het ook; daarom zullen ook velen in de zeer dich­te nevel van hun dwalingen en de daaruit voortkomende zonden van allerlei aard de dood vinden. Maar laten we nu dergelijke beschouwingen terzijde laten en onze ogen naar de opgang van de zon wenden; want er zal vandaag weer een prachtige zonsopgang te zien zijn! Daarom zullen we nu allemaal even rusten en van de zonsopgang genieten!'

[4] Daarop werden allen rustig en genoten van de mooie, voortdurend wisse­lende taferelen van de ochtend; want in deze streek is de ochtend altijd veel prachtiger vanwege de verre gezichtseinder naar het oosten; daar plegen zich voor zonsopgang bijzonder veel zeldzame meteoren te ontwikkelen, waarvan de oorzaak in natuurlijk opzicht in de uitgestrekte vulkanische bodem gezocht moet worden. De bijgelovige heidenen en volkeren van die streken hielden dergelijke verschijnselen voor de halfgoddelijke begeleiders van de godin Aurora, die steeds voor Apollo de weg bereidt* (* In de Griekse mythologie is het de godin Aurora (dageraad) , die de komst aankondigt van haar broeder Helios, de zonnegod. Later werd deze nogal eens gelijkgesteld aan Apollo, hoewel de deze laatste meer de god van het licht, en Helios die van de zon is.)

[5] Het was nu het moment om de heidenen dat dwaze geloof af te nemen en hun de ware oorzaak van dergelijke verschijnselen te tonen en begrijpelijk te verklaren; dat deed Ik hier dan ook bij de commandant en zijn onderofficie­ren, en zij begonnen ook te begrijpen, waarom Ik hen eigenlijk 's morgens vroeg mee deze heuvel op had genomen.

[6] Toen ze in alles onderwezen waren en zij Mij daar ook hartelijk voor bedankten, merkte een hoge onderofficier van de commandant op: 'Het zal uiteindelijk toch wel heel moeilijk zijn om met name het gewone volk van zijn bijgeloof af te brengen, want volgens de leer van de heidense pries­ters ziet het in iedere wolk en iedere nevelige vorm, bij het opstijgen van de rook uit de keuken, bij het verbranden en het meer of minder knetteren van hout, alleen maar allerlei soorten geesten en gnomen en verwacht al naarge­lang de beweging daarvan geluk of ongeluk!

[7] Want uiteindelijk ligt er aan al die vele verschijnselen, die dikwijls heel zeldzaam van aard zijn, iets geestelijks ten grondslag, omdat er geen enkel ver­schijnsel tot uiterlijk zichtbaar bestaan kan komen zonder een diepste inner­lijke en derhalve eerste ontstaansoorzaak. En om die voornaamste oorzaak voor het volk begrijpelijk en aanschouwelijk te maken, hebben de oude wij­zen die in een overeenkomstig beeld gepersonifieerd -maar dat beeld wordt nu natuurlijk door zeer weinigen meer begrepen en ze houden in plaats daar­van het verschijnsel zelf voor de meest innerlijke en eerste ontstaansoorzaak. Het is dus moeilijk om dergelijke mensen op overtuigende wijze duidelijk te maken dat datgene wat ze zien, niet is wat ze zien en waar ze het voor hou­den, maar -op deze of gene wijze -een noodzakelijke uiterlijke verschij­ningsvorm van een meest innerlijke, eerste en voor het lichamelijke oog nooit zichtbare oorzaak.

[8] Nu doet zich nog een andere vraag voor, en die is, of het uiteindelijk niet beter is dergelijke mensen in één keer hun bijgeloof af te nemen. Want daar­door raken ze dat wat ze hadden wel kwijt, maar kunnen zich datgene wat ze in plaats daarvan ontvangen, niet zo gauw met volle, overtuigende duidelijk­heid eigen maken; en daardoor kunnen ze, zoals reeds bij vele Grieken en Romeinen het geval is geweest, maar al te gemakkelijk tot het allerdichtste en uiterst moeilijk uit te roeien materialisme overgaan, waar de inwoners van deze stad toch al geen gebrek aan hebben. -Heer en Meester, wat vindt U daarvan?'

 

65 Over de manier van onderrichten

 

[1] Ik zei: 'Ik kan jou niets anders zeggen dan Ik jullie en Mijn leerlingen heb gezegd: leer hen vóór alles de ene, enig ware God kennen en Zijn rijk van eeuwige liefde en waarheid, en leer hen door jullie voorbeeld te handelen volgens de leer die jullie van Mij hebben ontvangen! Dan zullen ze door Mijn geest in hen wel tot alle waarheid en wijsheid verheven worden.

[2] Dat alle verschijnselen, zowel op de hele aarde alsook bij de mens, een meest innerlijke en geestelijke, levende oorzaak hebben, dat heb Ik jullie in Pella voldoende laten zien. Maar daarom is het nog niet nodig de mensen daar meteen in het begin al bekend en vertrouwd mee te maken, maar alleen met de hoofdzaak, die jullie goed kennen; als die wortel heeft geschoten, zal al het andere zich gemakkelijk en als vanzelf laten bewerkstelligen.

[3] Jullie moeten je trouwens met name in het begin niet met het verklaren van de verschijnselen in de natuurlijke wereld bezighouden -ten eerste omdat jullie dat zelf nog niet volledig duidelijk is, en in de tweede plaats omdat het eigenlijke ware levensheil van een mensenziel niet afhangt van het kennen daarvan -maar jullie moeten de mensen alleen maar leren echt in Mij te geloven en te leven en te handelen volgens Mijn wil, zoals jullie die ken­nen; voor al het overige zal Ikzelf dan wel zorgen! Want bij degene die Mijn geboden houdt en Mij werkelijk metterdaad boven alles liefheeft, zal Ikzelf komen, en Ik zal Mijzelf in alles aan hem openbaren, al naargelang zijn bevat­tingsvermogen.

[4] Want de talenten zijn door Mij verschillend onder de mensen verdeeld, opdat een ieder zijn naaste overeenkomstig zijn eigen talent in de door Mij bevolen naastenliefde kan dienen. Daarom hoeven jullie bij de mensen voorlopig minder voor het ontwikkelen van speciale talenten te zorgen, maar alleen voor de hoofdleer, die jullie van Mij hebben ontvangen; voor al het andere -zoals gezegd -zal Ikzelf dan zorgen.'

[5]. Toen de onderofficier dat van Mij had gehoord, bedankte hij Mij en vroeg Mij verder niets meer over dergelijke dingen.

[6] Tijdens deze leerzame gelegenheid was de zon echter ook al helemaal boven de horizon geklommen, en er kwam een bode uit het huis om ons te zeggen dat het ochtendmaal klaar stond. Toen stonden wij op en begaven ons naar het huis.

[7] Bij het huis aangekomen, bleek het gewoonweg belegerd door verscheidene burgers van deze stad; want ze hadden gehoord dat de commandant de hele nacht in het huis van de Joden was geweest, en ze zouden van een van de bewoners van het huis tegen een beloning graag te weten komen wat daar eigenlijk aan de hand was geweest. Toen ze echter reeds van enige afstand de commandant en zijn dienaren zagen en herkenden, hieven ze hun regelrech­te belegering van het huis onmiddellijk op en trokken zich wat terug, zodat wij ongehinderd het huis konden binnengaan.

[8] In huis namen wij weldra het goed klaargemaakte ochtendmaal tot ons, en niemand bekommerde zich speciaal om de burgers van deze stad, die het huis gade sloegen.

[9] Spoedig daarna kwam de burgemeester van deze stad om bij de comman­dant zijn opwachting te maken.

[10] Toen hij zich door een van zijn meegenomen dienaren liet aankondigen, vroeg de commandant Mij of hij hem moest binnen laten of niet.

[11] Ik zei: 'Laat deze man maar naar ons toekomen; want ook hij zal een in­strument voor Mij worden!'

 

66 De burgemeester van Abila

 

{1] Hierna liet de commandant de burgemeester binnenkomen, en vroeg hem direct bij zijn binnenkomst in onze grote en prachtig ingerichte eetzaal wat hij wenste.

[2] De burgemeester, die een man met veel verstand en uitgebreide erva­ring was en het huis van de Joden tevoren zowel van binnen als van buiten maar al te goed kende, zei vol verbazing: 'Hoge gebieder in naam van de grote en machtige keizer in Rome, de grootste en machtigste stad ter wereld! Omdat ik hoorde dat u hier was vanwege vast en zeker dringende ambtsza­ken, is het toch niet meer en niet minder dan mijn gezworen heilige plicht mijn opwachting bij u te maken en u vol dienstbetoon te vragen of u wellicht mijn diensten nodig hebt. En zo sta ik nu dan ook vol verbazing hier voor u, en ik denk bij voorbaat al dat u mijn diensten nauwelijks nodig zult hebben; want u bent in staat geweest om in het geheim het volkomen geruïneerde huis van de arme Joden in een waar paleis te veranderen, zonder mij daarvan zelfs maar in kennis te stellen en mijn hulp in te roepen -daarom zal ik ook deze keer wel helemaal overbodig voor u zijn. Maar mocht u mij toch voor iets kunnen gebruiken, dan sta ik u zelfs met mijn leven ten dienste!'

[3] De commandant zei: 'Blijf nu maar hier; want deze keer zul je mij nog in menig opzicht moeten dienen! Maar ga eerst zitten en drink een beker van de oudste en beste wijn, die uit oeroude tijden stamt en goed bewaard in schone stenen vaten gevonden is, in een kelder die geheel bedolven is geweest!’

[4] De burgemeester ging direct bij de commandant zitten, pakte de beker aan en proefde de wijn eerst; toen hij volledig overtuigd raakte van de kwali­teit ervan, dronk hij de wijn uit de beker met flinke slokken en zei: 'Ik heb toch al menige druppel geproefd van de beste wijnen die ik ken; maar een betere dan deze is nog nooit over mijn lippen gevloeid! O commandant, u staat algemeen bekend als een in alle opzichten groot man en een held zon­der weerga, die vanwege zijn daden door velen geroemd en geëerd wordt, maar vergeef mij dat ik hier een kleine opmerking maak: als dat het werk van II alleen is, dan bent u wel meer een god dan een mens! Want deze oude burcht in korte tijd zo koninklijk te herstellen zonder dat ik dat heb gemerkt, dat kan alleen voor goden mogelijk zijn, maar nooit voor mensen, al werken ze nog zo hard en hebben ze nog zoveel inzicht; want zelfs de beste en kun­digste bouwlieden zouden met het herstellen van zo'n ruïne zeker meer dan tien jaar volop werk hebben gehad!'

[5] De commandant zei: 'Je opmerking is geheel juist - alleen is die niet op mij van toepassing! Maar op wie wel, dat zul je weldra te horen krijgen en mij daarna pas ten dienste staan; maar drink nu!’

[6] Hierop liet de burgemeester zijn beker nog eens vullen en dronk hem ter ere van de wonderbaarlijke, met ware goddelijke kracht begiftigde restau­rateur van deze oude burcht tot op de laatste druppelleeg. Daarna zei hij: 'Hoge gebieder, nu zou ik -als u dat goedvindt -mij ervan willen overtuigen of de hele burcht die vroeger zeer veel vertrekken gehad moet hebben, te oordelen naar de zeer grote ruïne, zich in dezelfde goede bouwkundige staat bevindt als deze grote eetzaal, die voorheen door allerlei ongedierte bewoond werd!'

[7] De commandant zei: 'Dat kunnen we zeker doen, als de Ene onder ons, die jij nog niet kent, het goedvindt!'

[8] Ik zei: 'Die vindt het helemaal goed zo; want de heidenen, en met name de starre stoïcijnen zoals deze burgemeester er één is, kunnen alleen maar door grote tekenen bekeerd worden tot het geloof in de ene, enig ware God en Heer van hemel en aarde van eeuwigheid, voor wie alle dingen mogelijk zijn en die door Zijn woord alles uit Zichzelf heeft geschapen en vormgege­ven.'

 

67 De commandant onderricht de burgemeester over de Heer

 

[1] Toen Ik dit had gezegd, stonden we allemaal van tafel op, liepen door alle grote en kleine vertrekken en ook de zeer grote kelder, en de burgemeester raakte daarbij zo vol verbazing en verwondering, dat hij van louter ontzag nauwelijks durfde spreken.

[2] Toen wij na een paar uur opnieuw in de grote eetzaal waren teruggekeerd en om de tafel hadden plaatsgenomen, zei hij pas (de burgemeester): 'Nu geloof ik pas dat er een God van eeuwigheid bestaat, en wel alleen Degene in Wie de ]oden geloven - maar nog maar heel zwak - en die zij van tijd tot tijd aanbidden en ter ere van wie zij één dag in de week wijden.Want dergelijke dingen kunnen alleen maar mogelijk zijn voor Degene die de wijde hemel en deze aarde, waarvan ook nog geen mens het einde heeft ontdekt, uit Zichzelf door Zijn eeuwig machtwoord heeft opgebouwd en met talloze planten, die­ren en mensen in grote verscheidenheid heeft bebouwd, gesierd, tot leven gebracht en bevolkt. O commandant, leer mij die God nader kennen!'

[3) De commandant zei: 'Zie daar de man die rechts van mij zit en met mijn dochter spreekt, die Hij in Pella op wonderbaarlijke wijze van een zeer kwaadaardige ziekte heeft genezen! Meer hoef ik je voorlopig niet te zeggen; naderhand zul je wel meer details en uitgebreidere informatie krijgen!'

[41 Hierop begon de burgemeester Mij nauwkeurig te bekijken en zei toen zachtjes tegen de commandant: 'Hij is wat zijn uiterlijk betreft ook een mens en wat zijn kleding betreft een Jood uit Galilea; maar hij moet een uiterst vrome man zijn en volkomen toegewijd aan de grote God van de loden, omdat de grote God hem tot zo'n ongehoorde macht heeft verheven, zoals dat in vroeger tijden ook met andere zeer vrome Joden gebeurd moet zijn!'

[5] De commandant zei: 'Voor een deel heb je wel gelijk, maar nog lang niet helemaal. Maar mettertijd zal alles je nog wel duidelijk worden!'

[6] Nu wendde Ik Mij tot de commandant en zei: 'Nu kun je hem wel meer vertellen; want hij zal het begrijpen.'

[7] Toen begon de commandant de burgemeester over Mij te onderrichten, zelfs tot verbazing van Mijn leerlingen, en hij begreep en vatte alles, en er bleef geen twijfel meer in zijn ziel.

[8] Toen de burgemeester nu goed inzag met wie hij in Mij te doen had, stond hij op, liep vol eerbied naar Mij toe en zei vol toewijding: 'Heer, Heer, U alleen bent Degene in wie ik met mijn hele huis van nu af aan zonder twij­fel werkelijk zal geloven! Maar zegt U mij ook wat ik moet doen om te zor­gen dat mijn geloof in korte tijd mogelijk ook in de harten van andere men­sen zou kunnen overgaan! Want mijn gemoed is nu eenmaal zo, dat ik met datgene wat mij meer dan gelukkig en zalig en tevreden maakt, ook direct alle andere mensen even gelukkig en tevreden zou willen maken, wat echter met onze zwakke menselijke krachten natuurlijk dikwijls niet zo snel gaat als wij wensen en graag zouden zien. Maar U, o Heer, Heer, zijn alle middelen reeds sinds eeuwigheid volkomen bekend, en daarom kunt ook alleen U mij die bekend maken!'

 

68 Liefde en geduld, de twee grootste deugden van de mens

 

[1] Ik zei: 'Liefde en geduld zijn de twee grootste dingen voor alles in deze wereld alsook in de eeuwige oneindigheid. Aan liefde ontbreekt het je niet. Daarom heb Ik Me ook door jou laten vinden en al gauw laten herkennen; maar aan het juiste geduld, dat volledig hand in hand dient te gaan met de liefde, ontbreekt het je nog.

[2] Doe vandaag in Mijn naam alleen maar zoveel als je mogelijk is, dan zal de daaropvolgende dagje wel zeggen watje voor het bereiken van een edel doel verder te doen staat! Want zie, in deze meer dan grote, voor jullie mensen bestemde wereld kan men niets zo gemakkelijk over de knie breken als een oud vermolmd stuk hout; want als dat zo zou zijn, zou Ik nooit een lichaam van vlees en bloed hebben aangenomen en zou Ik nooit als mens naar jullie mensen toe gekomen zijn om Zelf met veel moeite en heel veel geduld jullie in de dingen van Mijn rijk te onderwijzen.

[3] Ieder mens heeft zijn volkomen vrije wil, en die moet vóór alles in het oog gehouden en gerespecteerd worden. Het zou dus niet zo goed zijn om met name de mensen die zich nog niet intensief met de leer der stoïcijnen hebben beziggehouden, direct op dit grote wonder te wijzen dat Ik heb gedaan, maar ze moeten onderwezen worden over Mijn bestaan dat in de geest geen begin en geen einde heeft, d. w.z. over de ene, enig ware God; daar­na moet hun duidelijk gemaakt worden wat Zijn wil is, en dat de mens die aan die wil voldoet, het juiste doel heeft bereikt.

[4] En als de mensen dat zonder enige -fysieke dan wel morele - dwang aan­nemen en ernstig volgens die leer gaan leven, dan kunnen jullie met hen ook over Mijn bijzondere tekenen en over Mijn alomtegenwoordigheid beginnen te spreken, en dat zal hen sterken in hun geloof en om daarnaar te handelen.

[5] Maar, de starre stoïcijnen kunnen jullie wel beginnen te bekeren met de door MIJ gedane tekenen; want zij, die het leven verachten en dood wensen te zijn en niet willen bestaan, kunnen wel een hardere stoot verdragen, zon­der dat daardoor de vrijheid van hun wil enige schade lijdt.

[6] Praat echter niet meteen teveel over dit teken hier want in deze stad wonen immers al twee mensen die Ik in Pella heb genezen, waar de com­mandant en zijn onderofficieren de nadere bijzonderheden goed van kennen, en die twee genezenen zullen wel een goed getuigenis over Mij geven! Daarna kunnen jullie pas beginnen te spreken over wat er hier gebeurd is.

[7] Doe datgene wat Ik jullie nu gezegd heb met alle liefde en geduld, dan zullen jullie op die manier in Mijn naam een rijke mensenoogst voor Mijn levensrijk verkrijgen!

[8] Want zie, de heer van een wijngaard had twee arbeiders in zijn wijngaard laten komen en beloofde ieder van hen hetzelfde, zeer aanzienlijke loon. Toen verdeelden de twee ingehuurde arbeiders de wijngaard onder elkaar in gelij­ke delen.

[9] De ene arbeider wilde tegenover de heer laten zien dat hij heel ijverig en actiefwas, om achteraf een goede beloning van hem te krijgen, en hij werkte zonder één moment te rusten. Hij was dan ook al gauw klaar met zijn werk; maar door de grote haast en het ongeduld bleek zijn werk voor het grootste deel erg slordig te zijn, en de wijngaard leverde de heer een magere oogst op.

[10] De tweede arbeider gaf zichzelf de tijd en overwoog bij ieder wijnstok goed hoe die behandeld moest worden om de heer een rijke opbrengst te geven. Hij was met zijn gedeelte dan ook langer bezig dan zijn medearbei­der; maar toen de oogst kwam, was zijn gedeelte meer dan vol met de mooi­ste druiven.

[11] En toen de heer van de wijngaard de oogst binnenhaalde, prees hij de tweede arbeider ten zeerste en gaf hem zijn beloning; maar aan de eerste arbeider, die met te grote haast had gewerkt, gaf hij geen loon, omdat hij in de wijngaard eerder schade dan enige opbrengst had bewerkstelligd.

[12] Bedenk dat ook, als jullie in Mijn wijngaard van mensenlevens een waar­lijk nuttig werk willen doen!

[13] De mensen zijn de wijnstokken en dienen al naargelang hun verschillen­de aard en karakter ook verschillend behandeld te worden; doe dus zoals Ik jullie nu heb getoond, dan zullen jullie goede vruchten oogsten en in Mijn rijk een uitstekend loon ontvangen!

[14] Onderwijs de mensen vooral alleen de waarheid, dan zullen jullie hen vrijmaken van alles wat hun zielen gevangen houdt, en jullie zelf zullen daar­bij de gelukzaligheid van de grootste vrijheid in je hart ervaren en genieten!'

 

69 Het middagmaal en het afscheid van de Heer

 

[1] Allen bedankten Mij voor deze les, en de burgemeester stond op van tafel om weg te gaan omdat hij zag dat de oudste zijn personeel opdracht gaf het middageten op tafel te zetten. Maar Ik vroeg hem te blijven en samen met ons het middagmaal te gebruiken; en hij bleef en at met ons.

[2] Toen hij de edele vissen zag, vroeg hij aan de commandant of hij deze Joden de vissen misschien uit Genezareth of Gadara had verschaft, en wan­neer.

[3] Maar de commandant zei: 'Vriend, niet ik heb dat gedaan, maar enkel en alleen de Heer, voor wie -waar je je vandaag al voldoende van hebt kun­nen overtuigen -alles mogelijk is - en zo zijn deze vissen ook een teken van Zijn goddelijke macht en heerlijkheid! Eet ze, en versterk je ermee naar je lichaam en in het hart van je ziel!'

[4] Hierop nam de burgemeester een vis en at hem meteen op, aangezien hem die buitengewoon goed smaakte; maar hij nam geen tweede meer, omdat hij zich door die ene vis al volkomen gesterkt voelde.

[5] Tijdens de maaltijd werd er nog heel veel over de verschijnselen en dingen in de natuurlijke wereld gesproken, en de burgemeester beleefde daar grote vreugde aan.

[6] Het gesprek kwam ook op dromen, en Ikzelf verklaarde hun de innerlijke wereld van de dromen en toonde hun daarbij de goddelijke, scheppende kracht die in de ziel nog niet ontplooid is en door het trouw handelen vol­gens Mijn leer haar hoogste ontwikkeling en volmaaktheid kan bereiken.

[7] Dat verheugde ook de Griek, evenals de commandant, en hij zei: 'O, de mensen weten met z'n allen toch absoluut niets, en wat stellen ze toch niets voor vergeleken bij U, o Heer Heer!'

[8] Ik zei: 'Daarom ben Ik naar jullie in deze wereld toe gekomen, om jullie de weg te tonen waarlangs jullie al voort wandelend die volmaaktheid in alle dingen zullen bereiken, die Ik onveranderlijk en van eeuwigheid af aan bezit. Ik ben alles in alles, en alles is in Mij en uit Mij! En zo zullen ook jullie als Mijn kinderen met Mij zijn!

[9] Ik zeg jullie: geen oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord en in geen menselijke gedachte is ooit opgekomen wat voor zaligheden er bereid zijn voor degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden trouw houden! Wees dus nuchter, ijverig in al het goede en ware en werkzaam met alle liefde en geduld, opdat Mijn geest in jullie zal ontwaken en opstaan en jullie in het hel­derste licht de innerlijke goddelijke wereld in het hart van jullie ziel zal tonen; want daarin ligt een voor de uiterlijke mens onontdekte zalige onein­digheid verborgen, en niemand behalve Ik kent de weg daarheen! Maar Ik heb jullie die weg getoond; volg die dus, opdat jullie de goddelijke wereld in jezelf mogen bereiken!'

[10] Na die woorden van Mij zei de Griek: 'Dat is wel een zeer diepe inner­lijke wijsheid; maar ik heb die niet helemaal kunnen begrijpen, omdat ik vast nog in alles een op de uiterlijke dingen gericht mens ben. Ik zal daarom pro­beren die uiterlijke mens geleidelijk aan helemaal uit te trekken, om zodoen­de de innerlijke mens steeds beter te kunnen begrijpen. O Heer, Heer, wees en blijf mij behulpzaam bij dat zware werk! Want alleen met Uw hulp kan de op zichzelf arme en zwakke mens alles bereiken, maar zonder die hulp eeu­wig niets anders dan de dood, die ieder mens eenmaal zal moeten ondergaan - een lot dat zich er werkelijk niet voor leent een dieper denkend mens opge­wekt en blij te stemmen, en daarom heeft ook nooit iemand ons, aanhangers van Diogenes, met een blij gezicht rond zien lopen.

[11] Maar vanaf dit moment, nu ik de Schepper en Heer van het leven en van alle dingen Zelf heb gezien en gesproken en uit Zijn mond overtuigend heb vernomen dat er voor de mensen geen dood bestaat, ben ik dan ook heel blij geworden in mijn hart. O Heer, Heer, houd mij in deze blijheid; want een treurig mens kan geen plezier hebben in een goed werk!'

[12] Ik zei: ' Als jullie je aandeel doen, zal ook Ik het Mijne doen! Maar ver­lang niet teveellevensblijheid, zolang jullie nog in het vlees zijn; want daar­door verdwaalt de ziel gemakkelijk in het wereldse en materiële en vindt dan de juiste weg naar het leven heel moeilijk meer in de juiste volmaaktheid.

[13] Verdraag vreugde en leed met het juiste geduld en in volle overgave aan Mijn wil, dan zullen jullie later in Mijn rijk met de kroon des levens getooid worden!

[14] Maar nu is voor deze plaats Mijn tijd ook gekomen, en Ik zal jullie nu verlaten en Mij naar een andere plaats begeven, waar ook veel doden zijn die Ik tot leven wil wekken. En jou, commandant, staat het nu vrij om Mij naar Golan te vergezellen.'

[15] De commandant zei: 'O Heer en Meester, ik zou U nog wel verder willen vergezellen als U dat goedvindt want in deze herfsttijd heb ik daar wat mijn werk betreft nu ook de tijd voor; maar naar de plaatsen die onder mijn bevel staan vergezel ik U in ieder geval, omdat ik die toch al in ogenschouw moet nemen. Mijn onderofficieren gaan derhalve ook mee, evenals mijn dochter, en we kunnen dus wel op weg gaan!'

[16] Nu kwamen ook de Joden van dit huis, die Mij diep ontroerd bedankten voor de wonderbaarlijke genade die Ik hun had bewezen, en ze vroegen Mij of Ik hen ook verder niet wilde verlaten met Mijn hulp bij een of andere nood.

[17] Ik beloofde hun dat Ik in de geest bij hen zou blijven, als zij in Mijn leer zouden blijven; de commandant beloofde hun ook dat hij hen zou bescher­men, en ook de burgemeester deed dat.

 

De Heer in Golan

 

70 De aankomst in Golan

 

[1] Toen dat allemaal afgehandeld was, stonden we op van tafel en begaven ons op weg naar Golan. We maakten echter een kleine omweg buiten de stad om, om in de stad geen onnodig opzien te baren, en op die weg vergezelde ook de burgemeester ons; want ook hij wilde voorlopig de vele op hem wachtende vragenstellers vermijden. Aan de andere kant van de stad, op de weg naar Golan, had de burgemeester een oude vriend; die bezocht hij en hij nam dus afscheid van ons, en wij gingen onze weg rustig verder.

[2] De weg van Abila naar Golan is tamelijk moeizaam, en pas tegen de avond bereikten wij de genoemde plaats. Toen wij voor de poort van de stad kwa­men, troffen wij daar verscheidene Joden aan die in deze stad woonden en deze tijd benutten om een wandeling te maken; vanwege de sabbat hadden ze dat niet kunnen doen, omdat dat volgens de strenge verordeningen pas na zonsondergang toegestaan was.

[3] Toen zij ons aan zagen komen en ons als Joden herkenden, kwam er direct een oudste op ons af die ons vroeg waar we vandaan waren gekomen en of wij niet wisten dat een echte Jood de sabbat niet mocht ontheiligen, ook niet door een noodzakelijke reis buiten, zolang de zon aan de hemel staat en schijnt.

[4] Nu trad de commandant de oudste tegemoet en zei met ernstige stem: 'Er zijn hier niet alleen Joden, maar ook wij, gebiedende Romeinen, zijn bij en te midden van hen;jullie wetten gaan ons niets aan, en als wij het willen en noodzakelijk achten, moeten ook de onnozele Joden op een sabbat doen :vat wij willen. Jullie hebben het recht niet om een van jullie geloofsgenoten in ons gezelschap staande te houden en te vragen waarom hij dit of dat op een van jullie sabbatten doet of niet doet. Want hier en over een nog veel gro­ter gebied ben ik de gebieder in naam van de keizer, en heb ik het scherpe zwaard van de gerechtigheid in mijn hand! Wie het waagt in strijd daarmee te handelen -of hij nu een Jood, een Griek of een Romein is, en of het nu een sabbat of een andere dag is, dat is om het even -die zal te voelen krijgen hoe scherp het is!'

[5] Toen de Joden de commandant herkenden en die opmerkingen uit zijn mond hoorden, schrokken ze erg en vroegen hem om vergeving met de ver­ontschuldiging dat ze hem onder de aankomende Joden en Grieken niet had­den gezien en dus ook niet herkend hadden; want als ze hem gezien en her­kend zouden hebben, hadden ze de joden zeker niet staande gehouden en ondervraagd, omdat ze op de sabbat een reis hadden gemaakt; want ook zij waren steeds trouwe onderdanen van de Romeinen en hadden een hoge ach­ting voor hun wijze wetten.

[6] Nu zei de commandant: 'Deze keer is het jullie vergeven; maar vraag voortaan niet meer aan joden, ook als ze hier op een sabbat aankomen, waar­om ze die dag niet op een passende manier vieren! Want als jullie dat in jullie blinde ijver nog eens doen, zal ik jullie daarvoor weten te tuchtigen; en ga nu verder, of keer weer terug naar jullie vervuilde huizen!'

[7] Daarop maakten de joden een diepe buiging voor de commandant en trokken zich vlug terug in de stad; want ze dachten bij zichzelf dat er binnen niet al te lange tijd misschien wel honderd soldaten de commandant zouden volgen en die wilden ze niet tegenkomen. Zij achtten het dus raadzamer om weer naar hun huizen terug te keren.

[8] Toen deze joden zich in hun woonhuizen terugtrokken, vroeg de com­mandant aan Mij, waar Ik in deze stad onderdak voor de nacht zou nemen.

[9] Ik zei: 'Vriend, aan de andere kant van de stad bevindt zich een joodse herberg; daar zullen we heengaan en de nacht doorbrengen. De dag van mor­gen zal ons wel duidelijk maken wat er verder gedaan moet worden. Laten we ons dus naar de genoemde joodse herberg begeven!'

[10] Terwijl het al tamelijk begon te schemeren trokken wij door de behoor­lijk grote stad en bereikten weldra de genoemde herberg.

[11] Toen wij voor deze herberg, die niet zo erg groot was, aankwamen en daar bleven staan, kwam de waard direct naar het voorportaal en vroeg ons wat we wensten.

[12] Ik zei: ' Als er 's avonds reizigers voor een herberg aankomen, willen ze een onderkomen voor de nacht hebben; en dat willen wij ook.'

[13] De waard zei: 'Vriend, jullie zijn zeker met z'n veertigen, en voor zoveel mensen zal er in mijn huis nauwelijks voldoende ruimte te vinden zijn! Verderop is een grote Griekse herberg; daar kunnen jullie heel goed en aan­genaam onderdak krijgen. Bovendien is mijn vrouw, die met de keuken weet om te gaan, helaas ziek. En mijn twee dochters, die vandaag ook enigszins onwel zijn, kunnen dat ook als ze gezond zijn nog lang niet, omdat hun daar­voor de nodige kracht en kennis ontbreekt. Ik kan jullie daarom slechts een zeer schraal onderkomen bieden, terwijl jullie in de herberg verderop alles kunnen krijgen wat jullie nodig hebben.'

[14] Ik zei: 'Dat weet Ik ook, en al sinds lange tijd; maar Ik wil juist in jouw herberg overnachten, opdat jij van ons zult ontvangen en krijgen watje nodig hebt. Laat ons bij jou onze intrek nemen!'

[15] Toen de waard dat hoorde, zei hij: 'ja, als jullie genoegen willen nemen met mijn herberg, waar het in alle opzichten mager mee gesteld is, kunnen jullie wel binnenkomen om te zien hoe mijn herberg er van binnen uitziet; als hij jullie bevalt, kunnen jullie ook blijven! Wat wijn en brood kan ik jullie nog wel aanbieden, en ook een paar tafels met merendeels stenen banken eromheen; maar met de rustplaatsen zal het erg krap zijn.'

[16] Daarop gingen we direct de herberg binnen, waar we een tamelijk ruime eetkamer aantroffen en ook vele tafels, stoelen en banken, zodat we allemaal tamelijk gemakkelijk plaats hadden.

[17] De waard liet direct lampen in de eetzaal brengen en was niet weinig verbaasd, toen hij ook commandant Pellagius in ons midden zag, die hij heel goed kende. Nu begon hij zich. nog meer te verontschuldigen voor zijn armoede, waarmee hij, zoals hij zei, zulke gasten maar heel slecht zou kunnen bedienen, en ook moest vandaag de sabbat gehouden worden, waarop het de Joden met toegestaan was zich op passende wijze op de avond voor te berei­den.

[18] De commandant stelde hem echter gerust en zei: 'Als ik hier een zo goed en aangenaam mogelijk onderdak voor de nacht had willen hebben had ik gebruik kunnen maken van de burcht, die mij steeds ter beschikking staat; maar omdat mij eindeloos veel meer aan dit gezelschap gelegen is dan aan al die ijdele en vergankelijke wereldse pracht en praal, blijf ook ik met mijn dochter en mijn voornaamste onderofficieren bij jou. En ik blijf ook bij jou, omdat de ene ware Heer en Meester, die voor mij alles in alles is, reeds voor­dat we bij de stad waren de wens heeft uitgesproken vandaag juist in jouw herberg te willen overnachten.

[19] Wie die Heer en Meester nu eigenlijk is, zul je nog wel nader te weten komen,. waardoor jij ook het heil zult vinden en bewaren voor jezelf en je hele huis. Maar laat nu wat brood en wijn voor ons op tafel zetten!'

[20] Nu riep de waard onmiddellijk zijn niet zo talrijke personeel en beval hun brood, zout, en wijn op tafel te zetten, wat direct uitgevoerd werd.

[21] Wij namen ook meteen wat brood en wijn tot ons, en de waard zelf, die een heel eerbiedwaardig voorkomen had en overigens ook een rechtschapen man was, nam deel aan het opgediende avondmaal.

 

71 De Heer geneest de zieke vrouwen de twee dochters van de waard

 

[1] Nadat we ons met brood en wijn voldoende hadden verkwikt en onze waard spraakzamer was geworden, wendde hij zich tot Mij en zei: 'U lijkt mij ontegenzeglijk de heer en meester te zijn, bij wie -volgens de woorden van onze commandant en gebieder - ik en mijn hele huis ons heil zullen vinden en .het ook voor altijd zullen behouden en bewaren. Hoe zal dat gaan? U lijkt mij naar uw kleding te oordelen een Galileeër te zijn; hoezo en waarin bent u dan een heer en meester?'

[2] Ik zei: 'Laat je zieke vrouw nu hierheen brengen en ook je beide ziekelij­ke dochters, dan zal Ik hen op dezelfde manier genezen als Ik de dochter van de commandant heb genezen, die je hier aan zijn zijde ziet zitten. En als Ik jouw vrouwen dochters niet genees, geneest geen enkele arts op de hele wereld hen! Handel dus overeenkomstig Mijn woorden, dan zul je de kracht en heerlijkheid Gods in de mens, die Ik ben, aanschouwen!'

[3] De waard zei: 'Ik ben weliswaar een strenggelovige Jood en houd mij aan de wet; maar eerlijk gezegd ben ik in het eigenlijke geloof wel wat zwak geworden, en wel om twee redenen. Ten eerste hebben onze profeten allerlei dingen voorspeld in het voordeel van de Joden en ook een Messias, die met grote macht en heerlijkheid zal komen en ons vervallen en verwoeste rijk voor alle tijden der tijden weer zal oprichten! Maar tot nu toe is er van al die voorspellingen maar bitter weinig uitgekomen - en als er iets uitgekomen is, is zeker alleen het erge uitgekomen, en het goede zal wel tot het einde der tij­den op zich laten wachten! En bij zulke, op ervaring berustende, kwalijke omstandigheden is het wel moeilijk om sterk in het geloof te blijven.

[4] Ten tweede moeten wij Joden onder de heidenen leven en met hen omgaan, en zij hebben meestel geen enkel geloof en lachen ons uit, als wij met hen over onze enig ware en enige God beginnen te praten; want deze heidenen zijn voor het merendeel wereldse wijzen, geloven niet in hun goden en evenmin in de onsterfelijkheid van de zielen, en met handige wel­bespraaktheid tonen zij de nietigheid van alle oude geloofszaken aan. Bij hen bestaat er geen God, maar alleen allerlei krachten in de natuur. Die scheppen aan één stuk door, volgens bepaalde aan hen ten grondslag liggende wetten, en vernietigen na korte of lange tijd weer wat ze hebben geschapen.

[5] Zo ziet u, beste heer en meester, dat het met ons geloof erg aan de grens zit; maar deze keer wil ik toch vast geloven dat u mijn vrouwen mijn twee dochters zult genezen, en mijn zieke vrouw moet samen met mijn dochters onmiddellijk hierheen gebracht worden!'

[6] Hierop brachten de dienaren van de waard weldra de vrouw in haar bed bij Mij in de eetzaal, en de twee dochters kwamen zelf, begeleid door de waard, die hen vlak bij Mij plaatste en tegen hen drieën zei (de waard): 'Kijk, dat is de heer en meester die jullie op een wonderbaarlijke en voor ons onbe­grijpelijke manier zal genezen; geloof het, en vraag hem erom!'

[7] De vrouwen de dochters deden dat op een ontroerende manier, en daar­op zei Ik: 'Jullie geloof helpe jullie, en Ik wil het! Sta dus op en wandel!'

[8] Op datzelfde ogenblik voelden de vrouwen ook haar twee dochters dat ze volkomen gezond en sterk waren, en de vrouw verliet haar bed, probeerde te lopen en voelde in geen enkellichaamsdeel enige pijn en evenmin enige zwakheid; ook de beide dochters deden dat en voelden hetzelfde als hun moeder.

[9] Alle drie kwamen ze dan ook onmiddellijk naar Mij toe en bedankten Mij van gans er harte voor hun genezing, wat ook de waard deed, die zich buiten­gewoon verwonderde over deze wonderlijke manier van genezen.

 

72 De waard en zijn vrouw verbazen zich

over de wondermacht van de Heer

 

[1] Na een poosje zei hij tegen zijn vrouwen twee dochters (de waard): ‘Aangezien jullie nu door deze wonderheer en meester genezen zijn, moeten jullie de dankbaarheid die je verschuldigd bent ook laten zien door aan het werk te gaan! Ga naar de keuken en maak voor allemaal een beter maal klaar dan ik hun kon aanbieden! Neem het beste uit de provisiekamer en maak het goed klaar!’

[2] De drie gingen samen met de andere dienaren vol vreugde aan het opge­dragen werk.

[3] Ik zei tegen de waard: 'Vriend, die moeite had je de genezenen wel kun­nen besparen, want voor ons zijn het goede brood en de eveneens zeer goede wijn voldoende; maar omdat de drie met grote vreugde aan het koken en braden zijn begonnen, moeten ze het ook afmaken!’

[4] Ik had dat nog maar nauwelijks gezegd, of de vrouw kwam weer vol blijdschap de eetzaal binnen en zei tegen de waard: 'Maar wat is er tijdens mijn zware ziekte, die een half jaar geduurd heeft, toch allemaal gebeurd, zon­der dat ik ervan wist? De grote en de kleine provisiekamer zijn boordevol met allerlei soorten goed voedsel! Er zijn een grote hoeveelheid linzen, bonen, meel, olie, boomvruchten, grote druiven, verscheidene van de groot­ste potten met honing, gedroogde en gerookte vissen, en de broodmanden zijn vol met de mooiste broden; ook de kleinste provisiekamer zit tot de nok toe gevuld met melk, boter, kaas en verse eieren en nog andere dingen, met zout, goede kruiden en wortels. Wanneer is dat allemaal in de provisiekamers gekomen? Ik heb het de kinderen en de bedienden gevraagd, en die konden mij geen opheldering geven, maar ze dachten dat jij dat wel zou weten. Hoe, hoe is dat toch in z'n werk gegaan?'

[5] De waard was daardoor op zijn beurt uiterst verbaasd en zei: 'Als het er in de provisiekamers zo voorstaat, begin ik weer opnieuw de oude wonderen te geloven, en dan is de mannaregen en het neervallen van de kwakkels geen verzinsel, maar waarheid! Ik geloof dat deze heer en meester, die jou genezen heeft, wel het beste zal weten wie onze provisiekamers gevuld heeft; want een meester die zieken enkel door zijn woord kan genezen, zal ook wel andere dingen tot stand kunnen brengen!’

[6] Daarop ging ook de waard kijken hoe het er in zijn provisiekamers uit­zag en trof alles aan zoals zijn vrouw hem zojuist verteld had, en hij zei: 'Deze man moet van buitengewone afkomst zijn! Of hij is een grote profeet, of hij is een magiër die door en door vertrouwd is met de geheime krachten van de natuur, en die in Egypte of ergens anders zijn kennis heeft verworven.'

[7] Zijn vrouw zei: 'Toen hij mij genas zag ik uit zijn hoofd een helder licht komen, en zijn hele wezen was met een lichtschijnsel omgeven - en dat zal bij een magiër wel nooit het geval zijn! Achter deze man en misschien ook ach­ ter degenen die bij hem zijn moet iets buitengewoon groots en verhevens verborgen zijn; misschien is hij tenslotte -wie zal het zeggen - zelfs de pro­feet Elia, die aan de Messias voorafgaat -of misschien is Hij zelfs de Messias Zelf!'

[8] De waard zei: 'Daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben; want wie dat enkel door de macht van zijn wil kan bewerkstelligen, moet sterk vervuld zijn van Gods eeuwige geest. Dat dit allemaal op een bovennatuurlijke wijze hier in huis gekomen is, dat is zo helder als glas, en wij kunnen die grote meester alleen maar van gans er harte danken. Maar zorg ervoor dat er weldra een goede en rijkelijke maaltijd klaargemaakt wordt!'

[9] Daarop ging iedereen in de keuken aan de gang, en de waard kwam diep in gedachten weer naar ons toe in de eetzaal.

 

73 Het wezen van het rijk Gods

 

[1] Toen hij weer bij ons was, bekeek hij Mij een tijdje van top tot teen en zei toen (de waard): 'Mijn vrouw zal wel gelijk hebben; want U, o Heer en Meester, bent ofwel de beloofde profeet Elia, die aan de Messias vooraf zal gaan, zoals dat in de Schrift geschreven staat, ofwel U bent uiteindelijk de grote Messias Zelf! Want als Hij komt, zal Hij geen grotere tekenen kunnen doen! In degene die in staat is te doen wat alleen God mogelijk is, moet de hele volheid van Gods geest wonen. Uw lichaam, o Heer en Meester, is wel­iswaar hetzelfde als dat van een mens, maar Uw ziel is vol goddelijke kracht en macht; daarom zij die kracht en macht in Uw ziel boven alles hoog geloofd en geprezen!’

[2] Daarop zei Ik: 'Heil jou en jouw huis, dat jullie dat in Mij hebben her­kend; maar zalig zullen alleen diegenen worden die de wil doen en vervullen van de Vader in de hemel, die Mij in deze wereld heeft gezonden.

[3] Ik en de Vader zijn één. Wie Mij ziet en hoort, ziet en hoort ook de Vader; zonder Mij kan echter niemand de Vader zien of horen. Wie dus in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt, zal van Mij het eeuwige leven ontvangen!’

[4] Vol hoogachting en ontzag voor Mij zei de waard: 'Hoe luidt Uw leer dan? Wat moet men doen om van U het eeuwige leven te ontvangen?'

[5] Ik zei: 'Wie nu in Mij gelooft en aan Mij geen aanstoot neemt, en boven­dien de geboden houdt die Mozes heeft gegeven, heeft reeds het eeuwige leven in zich; want Ik geef jullie geen andere wet dan Mozes ook alleen van Mij heeft ontvangen en aan de mensen heeft gegeven.

[6] Erken God, heb Hem lief boven alles en je naaste als jezelf, dan vervul je de hele wet en daarmee de wil van Degene die nu met jou spreekt! Het resul­taat daarvan zal zich in je ziel tonen. - Begrijp je dat?'

[7] De waard zei: 'Ja, o Heer en Meester, en ik heb bij alle zwakheid van Mijn geloof de wet van Mozes toch steeds trouw in acht genomen, en zal hem van nu af aan nog trouwer in acht nemen; maar omdat er ook geschre­ven staat dat de Messias een echt Godsrijk op deze aarde zal vestigen, dat voortaan geen einde zal hebben, is de vraag: hoe, waar en wanneer? Zal Uw troon in Jeruzalem of ergens anders opgericht worden, en wanneer zal dat gebeuren?'

[8] Ik zei: 'Mijn rijk, dat Ik nu onder de mensen op deze aarde vestig, is geen werelds rijk, maar een Godsrijk zonder enige wereldse pracht en praal; het heeft niets uiterlijks maar is inwendig in de mens, en Mijn stad, Mijn sterke stad en de burcht waar Ik woon is een zuiver hart, dat Mij boven alles lief­heeft. Kijk, zo zit het met het vestigen van Mijn rijk op deze aarde!

[9] Allen die wachten op het vestigen van een nieuw rijk Gods op aarde met uiterlijk prachtvertoon, zullen zich in hun blinde hoop erg vergissen en zich­zelf misleiden; want zo'n rijk wordt er op aarde nooit in de levende waarheid uit en in Mij gevestigd.

[10] Valse profeten zullen dat wel doen, terwijl ze Mijn naam voeren; maar Ik zal nooit in zo'n rijk wonen en tronen. Kijk, zo staat het naar volle waarheid met het vestigen van Mijn rijk op deze aarde! -Heb je dat begrepen?'

[11] De waard zei: 'Ja, o Heer en Meester, nu heb ik dat ook begrepen! Maar velen die aan de wereld hangen, zullen dat niet begrijpen en op een uiterlijk groots werelds rijk wachten; maar omdat zoiets volgens Uw zeggen nooit naar waarheid op aarde zal plaatsvinden, zullen velen ook in hun oude blind­heid vol gericht en dood blijven.

[12] Wil echter ook de blinden genadig en barmhartig zijn, o Heer, en verlaat ons niet, die de waarheid herkend hebben, maar houd ons in de levende waarheid van Uw rijk op deze aarde, opdat wij steeds overeenkomstig Uw wil kunnen leven en handelen!’

[13] Ik zei: 'Dat was een goede bede, en die zal zeker verhoord en ingewilligd worden. - Maar nu komt het reeds klaargemaakte avondmaal, en wij zullen het tot ons nemen!'

 

74 De waard en de commandant worden onderricht

 

[1] Nu openden de dienaren de deur en brachten de welbereide spijzen op tafel, en tevens nog meer brood en wijn, en wij namen het maal dan ook tot ons; ook de waard verkwikte zich aan onze tafel, en zijn vrouwen kinderen, die aan een andere tafel zaten, aten en dronken ook met grote vreugde en Wendden hun ogen niet van Mij af.

[2] Na de maaltijd kwamen de vrouwen de kinderen naar Mij toe om Mij te bedanken voor de genade die Ik hun had bewezen.

[3] Enkele leerlingen raakten echter wat geïrriteerd door het langdurige bedanken van de vrouwen de kinderen, en ze beduidden hun dat ze nu wel genoeg bedankt hadden.

[4] Ik merkte dat wel en zei tegen de ongeduldige leerlingen: 'Hoe vaak heb Ik niet in jullie bijzijn tekenen gedaan, en hoe vaak hebben jullie je niet aan Mijn tafel verzadigd; maar Ik heb van jullie nog maar weinig openlijke dank ontvangen. Laat deze kinderen daarom hun vreugde! Werkelijk, het dankbare gebrabbel van een kind is Mij veel liever dan vele wijze woorden uit de mond van een geleerde, wat wel een genoegen is voor het verstand, maar wat het hart weinig doet. Waarlijk Ik zeg jullie: wie Mij niet tegenover de wereld belijdt, die zal Ik ook niet tegenover de Vader in de hemel belijden! Laat deze kinderen daarom hun vreugde! ,

[5] Toen de leerlingen die berisping van Mij hadden gehoord, beheersten ze zich en lieten de kinderen hun vreugde; en Ik prees de kinderen, legde hun Mijn handen op en liet ze toen gaan. Toen ging de vrouw met de kinderen weer naar de keuken, waar ze voor de volgende dag veel voor te bereiden hadden.

[6] Ik heb de waard nog tot midden in de nacht in verschillende dingen onderwezen, waar ook de commandant met zijn onderofficieren en Veronica met de grootste aandacht naar luisterden.

[7] De commandant zei: 'Heer, ik heb in Pella en Abila naar U geluisterd en alles wat ik van U heb gehoord en gezien, goed onthouden; maar nu moet ik openlijk bekennen dat U nu met de waard heel duidelijk over dingen hebt gesproken, die geheel nieuw en vreemd voor mij zijn, en ik kan U, o beste Heer en Meester, daar niet genoeg voor danken; want nu krijg ik een veel dieper inzicht dan tevoren in de geheimen van Uw eindeloos grote schep­ping van het kleinste tot het ondoorgrondelijke grote.'

[8] Ik zei: 'la, Mijn beste vriend, Ik zou jou en al deze leerlingen van Mij nog veel te zeggen en te onthullen hebben, maar jullie zouden dat nu nog niet verdragen en begrijpen; maar als Ik jullie de eeuwige geest der waarheid zal zenden en hij jullie zielen zal doordringen, zullen jullie daardoor in alle wijs­heid verheven worden.

[9] Dat Ik nu met onze waard over zoveel dingen heb kunnen spreken die jou vreemd en nieuw moesten voorkomen, komt doordat deze waard wel goed thuis is in de Schrift, maar niet zo in het zuivere begrip ervan. lij kent ook veel dingen uit de Schrift van de loden, maar niet zoals deze waard; Ik heb met hem dan ook over dingen kunnen spreken die voor jou vreemd en nieuw moesten zijn. Als je de hele Schrift, die bijna tot aan deze dagen reikt, met de juiste aandacht doorgelezen hebt, zul je nog heel veel dingen tegen­komen die jou heel nieuw en vreemd zullen voorkomen. Dan zul je ze met je verstand onderzoeken, maar de betekenis van de verborgen innerlijke waarheid niet vinden en herkennen. Maar met de geest, die Ik ook jou zal zenden, zul je de innerlijke betekenis wel herkennen.

[10] Als je echter over de dingen van de natuurlijke wereld nog diepere opheldering wilt, bezoek dan je ambtgenoot in Genezareth, dan zul je van hem veel horen wat jou tot n toe ook nog vreemd is; want Ik onderwijs de mensen steeds overeenkomstig hun vermogen om de dingen op te nemen en overeenkomstig datgene waar ze al eerder zelf vaak over hebben nagedacht, maar waarin ze ondanks al hun inspanning niet tot enige waarheid konden komen. En zo komt het dus dat Ik overal als het ware met iets nieuws tevoor­schijn kom; toch is het eigenlijk niet iets volkomen vreemds en nieuws, maar iets wat er al is, maar door de mensen nog niet herkend en begrepen is.'

[11] Dit begreep de commandant en ook alle anderen, die behalve Mijn leer­lingen samen met de commandant hier aanwezig waren. De leerlingen zelf begrepen echter ook nu pas dieper, waarom Ik op verschillende plaatsen behalve de hoofdleer, die natuurlijk altijd hetzelfde was, de mensen ook over verschillende dingen op zo'n manier had onderricht, dat ze het konden vat­ten en waar ze min of meer behoefte aan hadden.

 

75 De aankondiging van een op handen zijnde storm

 

[1] Toen Ik. ook met de commandant dit alles goed verhelderende gesprek had beëindigd, zei de waard tegen Mij: 'Heer en Meester, we zijn nu de halve nacht wakker gebleven, tot buitengewoon grote zegen voor mijn huis; maar als Iemand van de aanwezigen zich nu ter ruste wil begeven, verzoek ik U, o Heer, het mij aan te geven, dan zal ik onmiddellijk al het mogelijke doen om aan Uw wens te voldoen.'

[2] Ik zei: 'Vriend, doe maar geen moeite; wij blijven zoals gewoonlijk de hele nacht aan tafel rusten. Als jij je op een comfortabeler manier ter ruste wilt begeven, dan ben je daar natuurlijk vrij in; maar wij blijven hier.

[3] Het zal echter raadzaam zijn deze nacht niet al teveel aan de slaap te wij­den,. maar meer wakker te blijven; want over nog geen uur zal blijken dat het nodig en verstandig is dat wij wakker zijn. Deze streek is in deze tijd meestal aan flinke stormen en aardbevingen blootgesteld, en iets dergelijks zal weldra hierheen komen; en dan is het raadzaam om wakker te blijven en gade te slaan in welke richting de storm zal gaan!’

[4] De waard zei: 'Maar Heer en Meester vol goddelijke wijsheid en macht! U bent toch ook Heer over iedere boze macht, die steeds van de slechte dui­vels in de hel uitgaat of op zijn minst erg en heel vaak zichtbaar door hen ondersteund wordt. Het kost U toch slechts één almachtig woord, en dan kan er geen storm komen!’

[5] Ik zei: 'In bepaald opzicht heb je juist gesproken, maar alleen voorzover jouw kennis van de dingen van de natuurlijke wereld reikt.

[6] Het is. wel waar dat dergelijke stormen af en toe ook door de duivels ondersteund worden; maar dat kan de goddelijke liefde en wijsheid niet verhinderen de natuurlijke storm los te laten breken. Want in de aarde rusten nog talloze natuurgeesten, die mettertijd allemaal tot verlossing moeten komen, en aangezien deze streek buitengewoon rijk is aan dergelijke ruwe natuur­geesten van allerlei soort, ligt het ook helemaal binnen de orde om de natuur­geesten die rijp zijn geworden te laten losbreken om in een enigszins vrijer bestaan op te kunnen gaan. En het is ontegenzeglijk beter om dergelijke gees­ten in kleinere groepen tot uitbarsting te laten komen dan om hen geruime tijd tegen te houden, waarna dan in één keer vele groepen zouden doorbre­ken en noodzakelijkerwijs meer dan grote verwoestingen aanrichten. Dat is op aarde hier en daar al het geval geweest, waar dergelijke geesten, na gerui­me tijd tegengehouden te zijn, bij hun uiteindelijke doorbraak hele landen dermate hebben verwoest dat die er nu nog als woestijnen bij liggen, waar niets groeit en nog lange tijd niets zal groeien.

[7] Zo kun je nu wel begrijpen waarom Ik de zojuist aangekondigde storm moet laten losbarsten. Niemand. hier hoeft er weliswaar bang voor te zijn, maar het is beter tijdens een storm wakker te zijn dan in een bed te slapen.'

[8] De waard nam genoegen met deze verklaring.

[9] Maar de leerling Simon Juda zei tegen Mij: 'Heer en Meester, U zei zojuist dat het beter is om tijdens een storm te waken dan in een bed te sla­pen, en U hebt een keer geslapen toen wij ons tijdens een grote storm op het Meer van Galilea bevonden, in een geweldig slingerend schip, zodat wij genoodzaakt waren U wakker te maken om niet te gronde te gaan. U werd toen ook direct wakker en bedreigde het onstuimige geweld van de storm, en onmiddellijk zweeg de orkaan en er bewoog geen golfmeer op het waterop­pervlak; de schippers en enkele andere mensen die bij ons in het schip waren, verwonderden zich en zeiden onder elkaar, met hun ogen op U gericht: ' Zie toch, wie kan hij wel zijn, dat de wind en het meer hem gehoorzamen?'

[10] Ik zie wel in dat het veel raadzamer is om tijdens een storm wakker te blijven; maar ik zie tot nu toe nog niet helemaal in waarom U destijds juist tij­dens het ergste woeden van de storm hebt geslapen!'

[11] Ik zei:'Ik sliep destijds ten behoeve van jullie zelf, om jullie nog enigszins zwakke geloof een beetje op de proef te stellen en het daardoor te versterken. Bovendien heb Ik ook niet tegen de waard gezegd dat het ook voor Mij raad­zamer zou zijn om tijdens de storm, die nu weldra zal losbarsten, te waken dan te slapen; want Ik ben niet degene voor wie Mijn raad als richtsnoer van zijn leven en bestaan moet gelden, maar Ik geef allerlei adviezen en lessen alleen ten behoeve van jullie mensen, opdat jullie je daarnaar richten en in alles volmaakt worden. Als Ik dat wilde zou Ik Mij dus ook nu bij het begin van de storm tot het einde ervan aan de slaap kunnen overgeven, aangezien Ik die raad niet voor Mijzelf heb gegeven; maar vanwege jullie kleinmoedigheid zal ook Ik samen met jullie wakker blijven.'

[12] Toen Simon Juda dat uit Mijn mond had gehoord, vroeg hij Mij verder niets meer; want hij en ook alle anderen begrepen nu wel wat Ik tegen hen had gezegd, en allen wachtten nu met grote spanning op het uitbreken van de storm.

[13] De waard, die ondanks Mijn aanwezigheid toch steeds angstiger werd, zei tegen Mij: '0 Heer en Meester, zou ik misschien niet ook degenen in mijn huis moeten wekken, die nu zeker al slapen?'

[14] Ik zei: 'Laat maar; want het is nu voldoende dat wij wakker zijn! De storm zal echter zelf de inwoners van deze stad wel wakker roepen en hen uit hun huizen naar buiten drijven, en wij zullen bij die gelegenheid nog veel te doen krijgen.'

 

76 De stormnacht

 

[1] Ik had deze woorden nog maar nauwelijks gezegd, of daar k;wam al een eerste machtige windstoot, waarna er ook meteen een lichte beving van de aardbodem te voelen was.

[2] Daarna stak er een hevig gieren en razen op, dat klonk alsof het een half uur gaans verwijderd was, maar dat van moment tot moment in hevigheid toenam. Al heel gauw kwam het dicht bij de stad en wekte het door zijn enorme gieren, kletteren en razen en donderen heel veel inwoners van deze stad, die uit hun huizen de straten en pleinen van de stad opgingen, uit grote vrees begraven te worden in hun huizen, die dreigden in te storten.

[3] Velen haastten zich ondanks de razende orkaan jammerend van angst en vrees naar het open veld. Toen de wind echter steeds heviger werd, kwamen verscheidene van hen weer terug naar de stad en zeiden tegen hun buren, dat het op het open veld nog veel slechter uit te houden was dan in de stad ach­ter stevige muren.

[4] Velen die voorbij onze herberg renden, verwonderden zich over onze moed en standvastigheid, en een paar buren van de herberg kwamen naar ons toe in de eetzaal en riepen de waard toe dat hij ook naar buiten moest gaan, omdat de aarde van tijd tot tijd zo geweldig beefde, dat te vrezen viel dat weldra het ene huis na het andere in zou storten. Ze dachten dat wel alle Joodse duivels en heidense furiën losgebroken moesten zijn, want anders was het niet te begrijpen hoe na zo'n kalme dag zo'n stormnacht had kunnen optreden.

[5] De waard zei: 'Beste buren, mijn huis is al heel oud en heeft al veel van zulke beproevingen meegemaakt, en het zal hopelijk ook deze nog wel zon­der schade doorstaan! Ik vertrouw op mijn God en Heer, die almachtig en vol liefde is, en Hij zal mijn huis door jullie losgebroken duivels en furiën geen schade laten toebrengen.'

[6] De twee buren zeiden: 'Ach, hou toch op met alle goden, of het nu Joodse of heidense zijn! Wat hebben ze er aan als ze de arme, zwakke mens­heid 's nachts zo volkomen zinloos kwellen? Wij Romeinen hebben alle goden aangeroepen en enkele priesters maken groot misbaar, en ook de Joden van deze stad roepen in hun synagoge tot hun Jehova om hulp, hulp, hulp; maar de storm en het hevige beven van de aarde houden niet op, maar wor­den van moment tot moment steeds maar erger. Dan is het parool: mens, help jezelf, zo goed, zoveel en voorzover je kunt; want de goden luisteren niet naar je smeken en kijken niet naar je angst en nood!'

171 De waard zei: 'Vrienden, als jullie geloof en vertrouwen op een god zo zwak zijn, rest jullie natuurlijk niets anders dan jezelf te helpen, zo goed en zo kwaad als dat gaat; maar mijn enig ware God en Heer heeft mij getrouw duidelijk gemaakt dat deze storm in deze nacht om heel wijze redenen over deze streek zou komen en dat ik er geen angst voor hoef te hebben - en kijk, zoals het mij voorzegd is, is het ook gekomen, en daarom heb ik dus ook geen angst!

[8] Jullie nemen toch altijd jullie trotse lijfspreuk: SI TOTUS ILLABATUR ORBIS, IMPAVIDUM FERIE-NT RUINAE* (* Latijn voor: ' Al zou de hele wereld instorten en zouden haar brokstukken over mij heen vallen, ik zou onverschrokken blijven'.) in de mond? Waaruit blijkt bij jullie nu de waar­heid daarvan?

[9] Ik ben een gelovige Jood, die op mijn enig ware en levende God ver­trouwt en bouwt, en ik heb mij nog nooit op zo'n moed laten voorstaan, maar in plaats daarvan leef ik steeds in de juiste eerbied voor God -en kijk, die geeft mij nu meer moed en ware zelfbeheersing dan jullie hoogdravende lijfspreuk. Als jullie zouden doen zoals ik, hadden ook jullie rustig in jullie huizen kunnen blijven!'

[10] De twee buren zeiden: 'Vriend, je hebt in feite wel gelijk -maar wij kunnen er niets aan doen dat wij jouw geloof niet hebben; maar wat jouw geloof betreft, daar zullen we met elkaar morgen verder over doorpraten, als we het er levend vanaf brengen!’

[11] De twee merkten nu bij het reeds zwak geworden lamplicht in onze zaal ook de andere gasten op, en ze wilden de waard vragen wie die gasten waren; maar hun vrouwen en kinderen riepen uit angst en vrees vanuit het voorpor­taal naar hen, en de twee gingen weer naar buiten de straat op, en bekeken hun huizen om te zien of die nog geen schade hadden opgelopen. Dat was bij het zwakke maanlicht weliswaar niet te ontdekken, maar ze durfden toch hun huizen niet binnen te gaan, omdat de aardbodem van tijd tot tijd nog altijd goed voelbaar beefde.

[12] De waard vroeg Mij hoe lang de storm nog zou duren.

[13] Ik zei tegen hem: 'Nog een uur, en deze keer zal hij bij niemand schade aanrichten! Maar jij hebt een juist woord tegen je buren gesproken, en ze zul­len morgen ook bij ons opgenomen worden. Nu kunnen we echter wel tot de ochtend rusten, en de ochtend zal ons heel wat werk geven.'

[14] Daarop sliepen allen weldra in en rustten tot de ochtend, die deze keer nevelig was.

 

77 Buiten na de storm

 

[1] Toen wij 's ochtends helemaal gesterkt wakker werden en de leerlingen zagen dat het een zeer nevelige ochtend was, vroegen ze Mij of Ik ook deze ochtend buiten zou doorbrengen.

[2] Ik zei: 'We hebben toch al vaker zulke nevelige ochtenden en grauwe dagen meegemaakt, en dan ben Ik toch met jullie naar buiten gegaan; zo kun­nen we ook deze ochtend wel een uur buiten doorbrengen. Ik wil door deze grijze ochtend een teken doen voor de heidenen die geen enkel geloof heb­ben, opdat ze daardoor gemakkelijker tot het geloof in één, enig ware God bekeerd kunnen worden, en daarom zullen we deze ochtend ook naar buiten gaan. Maar wie in huis wil blijven, moet dan doen!'

[3] Allen zeiden: 'Heer, wij laten U niet in de steek; wij gaan waar U gaat, en wij willen steeds bij U zijn!'

[4] Ik zei: 'Sta dan op, dan gaan we naar buiten!'

[5] Op deze oproep van Mij stonden allen op, ook de waard, en wij maakten ons klaar om naar buiten te gaan; en toen de waard instructies voor het och­tendmaal had gegeven, gingen we naar buiten de brede weg op, die langs de herberg liep.

[6] Buiten gekomen, zagen we een grote massa volk, die op de brede weg was gaan liggen; want de mensen hadden de nacht niet in hun huizen durven doorbrengen.

[7] De storm, waarmee de tamelijk krachtige aardbevingen gepaard gingen was wel helemaal gaan liggen; maar iedereen was bang dat het weer opnieuw kon beginnen; daarom durfde men niet naar huis terug te keren en bracht men de nacht in de open lucht door.

[8] Wij troffen ook de twee buren van de waard, die ons 's nachts in hun grote angst hadden bezocht, toen de storm het ergste woedde, maar die ons niet hadden herkend, omdat het in de eetzaal tamelijk donker was.

[9] Toen ze de waard en naast hem ook de hun welbekende commandant zagen, liepen ze op hen toe, begroetten vooral de commandant en zijn onder­geschikten en prezen hem gelukkig, dat hij deze nacht door was gekomen zonder schade geleden te hebben.

[10] De commandant beantwoordde de ochtendgroet en vroeg aan de twee of zij net als de overige inwoners van deze plaats de nacht buiten hadden doorgebracht.

[11] De twee antwoordden: 'Hoge gebieder! Daar hadden we aanvankelijk de moed niet voor! Totdat de storm losbrak waren we wel in onze huizen, maar toen de aardbodem begon te beven, verlieten wij onze huizen, evenals bijna alle andere burgers van deze stad om buiten bescherming te zoeken. Voor het leven van onszelf en onze familieleden

[12] Als onze oude huizen van hout waren gebouwd, zoals de meeste huizen van Galilea, Judea en nog andere landstreken die rijk aan hout zijn, zouden de storm en de aardbeving ons niet naar buiten hebben gedreven; maar omdat onze huizen gebouwd zijn van de gemakkelijk brekende stenen die in deze buurt voorkomen en bij een hevige aardbeving gemakkelijk kunnen instor­ten, is het vanzelfsprekend heel raadzaam om bij zulke hevige calamiteiten de huizen zo snel mogelijk te verlaten en zich naar buiten te begeven.'

[13] De commandant zei: 'Hoe zit het dan met de bescherming van de goden, waar de meeste Grieken en Romeinen toch zo'n hoge dunk van heb­ben?'

[14] Kijk, ik heb mij onder de bescherming van één God en in het volste geloof en vertrouwen op Hem zeer wel en zonder enige vrees of angst in deze Joodse herberg bevonden! Als jullie ook zo'n geloof en zo'n vertrouwen hadden, zouden jullie zeker in jullie huizen zijn gebleven zonder enige vrees of angst dat jullie enig ongemak zou kunnen overkomen, terwijl jullie boven­dien nog weten dat de huizen al heel veel en misschien wel grotere stormen getrotseerd hebben. Tegen zulke angst en vrees beschermen alleen een vast geloof en een werkelijk vertrouwen op de ene ware, almachtige, uiterst wijze, uiterst goede, alwetende en alziende God. Wie zo'n geloof en zo'n vertrou­wen niet heeft, is bij alle stormachtige verschijnselen, die op aarde altijd weer voorkomen, aan alle mogelijke kwelling en pijn blootgesteld, en aan de groot­ste, wanneer zijn laatste uur onafwendbaar voor de deur staat! – Begrijpen jul­lie dat?'

 

78 De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken

 

[1] Een van de twee zei: 'Hoge gebieder, wij zien dat u werkelijk meer dan volkomen gelijk hebt, en gelukkig en zalig is ieder mens te prijzen die in staat is om zo vast te geloven en te vertrouwen als u; want die verdraagt zonder enige moeite ieder ongemak dat hem op deze aarde kan overkomen en is steeds vol troost in zijn gemoed!

[2] Maar waar moeten wij zo'n geloof en zo'n vertrouwen vandaan halen? Kijk, daarginds op het breedste stuk van onze hoofdweg liggen onze belang­rijkste priesters van Zeus en Apollo, en niet ver bij hen vandaan twee Joodse rabbi's! Onze priesters tonen ons door hun gedrag hoe weinig waarde zij voor hun eigen heil aan de goden hechten, en zo laten ook de Joodse priesters zien dat hun geloof en vertrouwen in hun ene en enig ware God geen haar beter is dan dat van onze priesters.

[3] O, zo gauw al het gevaar voor een eventuele nakomende storm voorbij is, zullen ze direct optreden en flink over de goden beginnen te preken, die ver­toornd zijn omdat ons geloof in hen te zwak is en wij veel te weinig offeren; en ze zullen zeggen dat als wij in ons ongeloof volharden en te weinig rijke offers in de tempels van de goden blijven brengen, de goden nog toorniger zullen worden en dit hele land tot een woestijn zullen maken!

[4] Misschien zullen ze vandaag nog op die manier in hun tempels beginnen te jammeren, en ze zouden daar al mee begonnen zijn, als een heldere och­tend hun aangeduid zou hebben dat ze niet bang hoeven te zijn dat de storm terugkeert; maar de zeer trieste en nog dreigend uitziende ochtend houdt hen daar nog vanaf.

[5] En zo is het ook met de priesters van de Joodse god. Zij zouden ook al in hun synagoge luid boete­ en offer predikingen houden, als de zeer donkere en onheilspellende ochtend hen er niet van zou weerhouden hun synagogen binnen te gaan om enkel voor hun eigen welzijn te gaan jammeren.

[6] Zie, hoge gebieder, wij zien de nu reeds lang bestaande bedriegerijen van zowel onze als de Joodse priesters maar al te duidelijk in en maken ook bij iedere enigszins gevaarlijke gelegenheid mee, hoe de priesters als eersten op de vlucht slaan en daarmee duidelijk te kennen geven hoe weinig geloof en vertrouwen ze ten opzichte van de door hen zo hoog geprezen goden bezit­ten! Als bij een leger de legeraanvoerders op de vlucht slaan voor de vijand ­waar moeten hun soldaten dan hun moed vandaan halen? Maar als de goden, in het licht van het verstand beschouwd, voor de priesters zo goed als niets betekenen -wat moeten en kunnen zij dan voor ons betekenen?

[7] En zo, hoge gebieder, is het voor ons wel erg moeilijk, zelfs onmogelijk om tot een vast geloof en vertrouwen in onze goden dan wel in de ene God van de Joden te komen, en daarom valt onze oude lijfspreuk ons niet kwalijk te nemen, volgens welke ieder mens zichzelf dient te helpen; en als hij dat niet kan, dan laten zowel de goden als zijn medemensen hem in de steek.

[8] Maar u, hoge gebieder, hebt een goed en waar woord tot ons gesproken, en er moet per slot van rekening toch zo'n God bestaan, zoals u Hem ons hebt beschreven! Maar waar is Hij? Hoe kan men in waarheid de weg naar Hem vinden?'

[9] De commandant zei: 'Dat is voor een werelds mens natuurlijk niet zo gemakkelijk als een werelds verstandig mens misschien wel denkt, terwijl hij zegt: ' Als er één of verscheidene goden bestaan, moeten ze zich door ons mensen niet al te moeilijk laten vinden, als ze door ons gekend en vereerd willen worden, zoals alle priesters dat overal als zeer strenge plicht aan de mensen opleggen; en als de goden zich niet snel en gemakkelijk door de mensen laten vinden, dan willen ze helemaal niet gekend en vereerd worden, ofwel ze bestaan helemaal niet, en dan is al het zoeken vergeefse moeite!'

[10] Maar ik .zeg jullie dat het niet zo is! Want ten eerste is er van eeuwigheid maar een, enig ware God, en die God wil door ons mensen gezocht, gevon­den, gekend en vereerd worden door het strikt houden van Zijn geboden, die Hij tot ons heil heeft gegeven. En ten tweede, omdat er een God bestaat die door iedereen die ook maar enigszins moeite doet om te zoeken, heel goed in Zijn werken waargenomen kan worden, moet de mens die God ook vol echt liefdesverlangen zoeken; maar niet van vandaag op morgen, zoals lichtzinnige kinderen, maar van dag tot dag met steeds toenemende ijver en vlijt en met en m liefde voor Hem groeiend verlangen, en dan zal God Zich door zo'n zoeker net zo laten vinden als Hij Zich door mij en al door heel velen heeft laten vinden.

[11] En als Hij Zich heeft laten vinden door één of ook meerdere mensen die Hem op de juiste manier zoeken, dan zal Hij zulke trouwe zoekers wel mee­delen wat zij overeenkomstig Zijn uiterst wijze wil verder moeten doen en hoe ze dienen te leven om in Zijn liefde en genade te blijven en door Hem tot het eeuwige leven van hun ziel gewekt te worden.

[12] En zo iemand zal zelfs onder de meest bedreigende omstandigheden op deze materiële beproevingswereld niet zwak worden of gaan wankelen in zijn werkelijk levende geloof en vertrouwen, maar hij zal alles met alle geduld en in volle overgave aan de hem bekende goddelijke wil zonder veel angst en vrees verdragen; en tenslotte zal hij God voor alles danken, omdat hij inziet dat God alle gebeurtenissen in deze wereld alleen maar voor het echte heil van de mensen heeft ingesteld. En wie God zo heeft gevonden, heeft zeker de hoogste en meest waardevolle schat van zijn leven gevonden!

[13] En omdat dat de allerhoogste en meest waardevolle schat van het mense­lijk leven is -wat jullie nu wel zullen inzien -loont het zeker de moeite zo'n schat met de grootste ijver en ernst net zo lang te zoeken tot men hem heeft gevonden.

[14] Wat beulen de mensen zich af bij het najagen en zoeken van aardse, ver­gankelijke schatten en goederen! De één boort in de bergen om goud, zilver en edelstenen te vinden; een ander duikt in de diepte van de zee om enkele parels te vinden; een derde vaart op een gebrekkig schip over de wijde, stormachtige zee om in een vreemd land de waren uit zijn eigen land voor een paar penningen duurder aan de man te brengen - en zo is de één hiermee en de ander daarmee bezig, en daarbij is geen moeite teveel, wanneer hij daar­mee maar een of ander vergankelijk levensvoordeel te pakken kan krijgen. Waarom wil men bij het zoeken van de allerhoogste levensschat die moeite eigenlijk niet ook nemen, terwijl men toch weet dat de mensen die die schat met de ware ijver zochten, die ook wis en waarachtig hebben gevonden?'

 

79 De goede voornemens van de buren

 

[1] De ene van de twee buren zei weer: 'Ja, hoge gebieder, u hebt volko­men gelijk met al uw liefdevolle woorden, die een echte leidraad zijn voor het zoeken van de allerhoogste levensschat, en wij zullen aan de hand daarvan die schat ook gaan zoeken, aangezien een bepaald innerlijk vertrouwen in ons nu al te kennen geeft dat wij niet tevergeefs zullen zoeken.

[2] Maar tot nu toe was dat nog nooit mogelijk; want aan de ene kant zaten onze priesters ons op de nek, en aan de andere kant hebben we de gelegen­heid gehad het jodendom gade te slaan, waarbij we slechts uiterst weinig god­delijke wijsheid hebben aangetroffen en een nog grotere woestenij van aller­lei soorten bijgeloof dan bij ons. Wij zijn daarom de middenweg ingeslagen, observeerden de natuur, vonden daarin wetten en leefden daar voor onszelf naar, hoewel wij vanwege de staatswetten uiterlijk aan onze godencultus mee­deden, natuurlijk slechts met tegenzin.

[3] Het was dus voor ons, maar ook voor vele anderen die onze opvattingen helemaal delen, zoals gezegd tot nu toe volkomen onmogelijk om de aller­hoogste en meest waardevolle levensschat te gaan zoeken. Wat men niet kan gaan zoeken, omdat alle vereiste middelen ontbreken, kan men ook nooit vinden.

[4] Maar nu hebben we door uw goedheid en ware genade een middel ont­vangen dat beslist betrouwbaar is; en op de grond daarvan zullen we ook de hoogste levensschat gaan zoeken en niet eerder rusten, voor we hem hebben gevonden.Want het loont de moeite om zo'n schat te zoeken, omdat daarvan het eeuwige voortleven van de ziel afhangt.'

[5] Nu zei Ik: 'Weet, dat een volkomen ernstige wil om een werk te doen, waardoor een zeer hoog en werkelijk uitstekend levensdoel bereikt kan wor­den, op zichzelf al zo goed als het werk zelf is; want het voltooide werk in zijn volle omvang volgt des te sneller op de eenmaal opgevatte wil, naarmate de wil van degene die een werk begint te verwezenlijken, ernstiger is. Jullie commandant heeft jullie al de juiste weg getoond en de juiste middelen aan de hand gedaan.'

[6] De eerdere spreker zei: 'Vriend, jij schijnt die allerhoogste levensschat al gevonden te hebben, omdat je helemaal in de geest van onze hoge gebieder spreekt! Naar.je kleding te oordelen ben je een Galileeër; ook de anderen zijn meer Galileeërs dan Judeërs, en van de Galileeërs weten wij dat die geen bij­zondere geloofshelden zijn. Maar dat maakt niets uit; want ook onder de Galileeërs kunnen er mensen zijn die de weg hebben ontdekt om de aller­hoogste schat des levens te zoeken, hem zijn gaan zoeken en hem ook hebben gevonden. Wij zijn dus heel blij met jullie; want dat jullie deze nacht vol ver­schrikkingen hebben kunnen doorbrengen in een huis dat gemakkelijk ver­nietigd had kunnen worden, dient ons als bewijs dat jullie evenals onze hoge gebieder ook de ene, ware God hebben gevonden, die jullie uitstekend kan beschermen in alle gevaren.'

[7] Ik zei: 'Dat heb je goed beoordeeld; maar hier op deze plek kunnen we daar met veel verder over spreken, omdat het volk zich steeds meer om ons heen begint te verzamelen - want het heeft de commandant opgemerkt en is daarom heel nieuwsgierig, welke orders hij hier op de vroege ochtend zal geven. .Laten we dus naar een vrije plek buiten de stad gaan, van waaruit men een.ruim uitzicht heeft! Daar zullen we verder over dit onderwerp kunnen spreken.'

[8] Dat vonden de twee buren goed, en ze gingen samen met hun huisgeno­ten: met..ons mee de stad uit.waar een tamelijk hoge heuvel was, waarop een de ruïne stond, die de Filistijnen vroeger als vesting had gediend.

 

80 De naweeën van de storm en de aardbeving

 

[1] Toen wij ons op de genoemde heuvel bevonden, zagen wij in het oosten, op een afstand van enkele uren gaans, op verschillende plaatsen rook uit de aarde opstijgen, en hier en daar laaide er ook een vlam op, maar slechts voor enkele ogenblikken, en die duurde niet voort zoals de rook.

[2] We keken een poos naar dit natuurlijke schouwspel.

[3] Toen wij zogezegd verzadigd waren van het kijken, kwam de comman­dant naar Mij toe en zei: '0 Heer en Meester, kijk, de natuurgeesten hebben nog geen rust, en zoals ik al herhaaldelijk heb meegemaakt duren die rook­ en vuurverschijnselen na zo'n storm, zoals wij die vannacht hebben beleefd, vaak nog verscheidene dagen en vaker zelfs enkele weken, en daarbij voelt men van tijd tot tijd duidelijk waarneembare trillingen van de aarde, die nu niet bepaald geschikt zijn om een zwak menselijk gemoed opgewekt te stem­men. Waarom moeten die naweeën van een grote storm eigenlijk zo lang voortduren?'

[4] Ik zei: 'Vriend, in Pella, waar je eigenlijke verblijfplaats is, heb je een tame­lijk grote visvijver, die je voor veel geld hebt laten aanleggen! Als je in die vij­ver goede en gezonde vissen wilt kweken, moetje er van tijd tot tijd de mod­der uit laten halen. Daarvoor moet je hem echter eerst helemaal laten leeglopen. Als de hoofdafvoer van de vijver geopend wordt, stort het water aanvankelijk ook met veel geweld uit de vijver door de geopende afvoer; geleidelijk aan stroomt het echter rustiger, en tegen het einde zie je het water slechts druppelsgewijs uit de afvoer stromen, en dan kun je met het reinigen van de vijver beginnen.Ja, waarom heb je bij je vijver eigenlijk niet zo'n soort afwateringssysteem aangebracht, dat bij het openen daarvan al het water van de vijver in één ogenblik zou kunnen wegstromen?

[5] Kijk, vriend, alles in de wereld gebeurt binnen een bepaalde tijdgebonden orde, zonder welke er niets kan gebeuren; en als er hier en daar iets niet vol­komen binnen de juiste chronologisch volgorde gebeurt, heeft dat steeds een daarmee samenhangende verstoring tot gevolg.

[6] Jullie kortzichtige mensen zorgen bij jullie handelingen en werk al voor een bepaalde orde om met zekerheid het doel te bereiken dat jullie je hebben gesteld, en jullie zeggen dat snel en slordig werk nergens goed voor is -zou God, de eeuwige Werkmeester van Zijn grote werken, soms minder wijs en verstandig zijn dan jullie mensen? Laat alles dus maar gebeuren zoals het gebeurt, dan is het wel goed zo!'

[7] Daar stelde de commandant zich tevreden mee, en hij bedankte Mij voor deze les.

[8] Ook de twee buren hadden deze woorden van Mij met grote aandacht aangehoord, en ze zeiden tegen de waard: 'Het lijkt wel of die Galileeër nog veel wijzer is dan onze commandant! We hebben weliswaar niet begrepen waar het eigenlijk over ging, maar zoveel is ons wel duidelijk geworden, dat de commandant, die de ene, enig ware God stellig goed kent, dit lastige natuurverschijnsel wat te lang vindt duren; maar deze Galileeër heeft hem met een schitterend voorbeeld de orde getoond, die God bij al Zijn handelen steeds in acht neemt, en waarom. En kijk, de commandant bedankte de wijze Galileeër ten zeerste voor deze les!

[9] Maar wat zal die Galileeër dan nog meer zijn? Want hoewel onze com­mandant overigens een buitengewoon goed en rechtschapen man is, zegt hij niet gemakkelijk heer en meester tegen iemand, en al helemaal niet tegen een Jood! Waarom bewijst hij hem dan zo'n hoge eer?'

[10] De waard zei: 'Dat begrijpen jullie nu weliswaar nog niet; maar er zal nu waarschijnlijk heel gauw een moment komen dat jullie het zullen begrijpen.'

[11] Die woorden maakten de twee buren van de waard nog veel nieuwsgie­riger naar wie en wat Ik eigenlijk was. Maar ze waagden het niet de com­mandant en nog minder Mij daarnaar te vragen.

[12] Er begon nu een tamelijk harde wind uit het oosten te waaien, en het duurde niet lang of wij kregen de sterk naar zwavel en pek ruikende rook te verduren, en de commandant, zijn dochter en zijn ondergeschikten alsook enkelen van Mijn leerling.en, die een afkeer hadden van die rook, vroegen Mij of Ik de wind wilde gebieden de kwalijke zwavel­ en pekdamp een andere kant op te blazen, waar geen mensen waren, en ze vroegen of we ons anders in de herberg terug konden trekken om hier niet te stikken.

[13] Ik zei: 'Kijk maar eens achterom naar de stad, dan zie je een menigte nieuwsgierigen toestromen om te kijken en te luisteren naar wat wij hier doen! En voorop lopen de heidense priesters en ook de twee rabbi 's en enke­le Joden, die ons bij onze aankomst staande hielden; die staan Mij meer tegen dan deze uit het oosten waaiende zwavel­ en pekdamp.

[14] Daarom heb Ik nu juist die wind laten komen om ons die lastige bespie­ders van het lijf te houden. Kijk maar hoe ze al beginnen om te keren om weer naar de stad terug te gaan, omdat ze bang zijn dat de zaak nog erger zou kunnen worden! Ze zullen zich ook voor het merendeel naar de stad en naar hun huizen begeven, en dan hebben wij een vrijere speelruimte voor wat wij doen.'

[15] Er stonden rond de heuvel echter ook enkele inwoners van de stad die tegelijk met ons de stad uit waren gegaan, en de commandant wilde hen door een onderofficier flink duidelijk laten maken dat zij zich ook naar de stad moesten terugtrekken.

[16] Maar Ik zei tegen de commandant: 'Dat zijn betere zielen; die moeten maar hier blijven als getuigen voor de anderen!'

[17] Daar stemde ook de commandant mee in, en degenen die beneden rond de heuvel hadden plaats genomen, bleven.

[18] De twee buren van de waard stonden steeds meer versteld en zeiden tegen hem: ‘Luister eens vriend dat is toch een hoogst merkwaardige man! Hij heeft in zekere zin de wind bevolen die kwalijk riekende damp uit het oosten hierheen te drijven om e lastige, massaal naar ons toestromende gas­ten terug te drijven; en toen de commandant de mensen wilde wegsturen die rond de heuvel waren gaan liggen en die, naar wij weten, arme maar echt eer­lijke zielen zijn, wilde die man daar niet van horen, en de anders nooit zo toe­geeflijke commandant gehoorzaamde hem op zijn woord!

[19] Ook kent hij al van verre het karakter van de mensen, behoudt hij de goeden en drijft op wonderbaarlijke wijze degene bij zich vandaan, van wie wij ook weten dat het geen goede mensen zijn, die behalve zichzelf nog nooit iemand een weldaad hebben bewezen.

[20] Werkelijk, een bijzondere man, die Galileeër! Hij moet God wel veel beter en nader kennen dan onze overigens zeer wijze commandant. Nu, wij zijn toch wel heel nieuwsgierig wat daar nog uit voort zal komen!'

[21] De waard zei: 'Denk aan wat die man jullie in de stad buiten de herberg gezegd heeft, dan zullen jullie het punt, waar jullie je nu bevinden, weldra beter en duidelijker leren kennen!'

 

81 De woorden van de buren over de macht van de Galileeër

 

[1] Bij deze gelegenheid hadden allen die door een kwalijke nieuwsgierig­heid uit de stad naar ons waren gedreven, zich weer naar de stad begeven.

[2] Toen de omgeving aldus gereinigd was beval Ik de wind met luide stem, zodat degenen die zich rond de heuvel bevonden het goed konden verstaan, dat hij de zwavel­ en pekdampen niet meer naar ons toe, maar van ons weg naar de woestenijen van de Eufraat moest dragen.

[3] En onmiddellijk draaide de wind, zodat wij binnen enkele ogenblikken van de dampen bevrijd waren.

[4] Toen de twee buren van de waard dat merkten, zeiden ze tegen de waard: 'Nu is het toch wel duidelijk dat die man in zeer innige verbinding moet staan met een God en zich van Diens allerhoogste macht kan bedienen, wanneer hij wil. Dat is nu boven de minste twijfel verheven; maar hoe, waar en waardoor kan een mens tot zo'n verbinding komen?

[5] Jullie Joden hebben uiteindelijk toch gelijk dat jullie aan slechts één God geloven; want die ene God zal wel de enig ware zijn, die door de macht van Zijn alwijze wil alles heeft geschapen wat wij met onze ogen kunnen zien en met onze andere zintuigen kunnen waarnemen.

[6] Maar hoe komt het toch dat jullie Joden zelf zo weinig moeite doen om die enig ware God van jullie nader te leren kennen en jullie handelingen vol­gens Zijn wil, die jullie toch bekend moet zijn, zodanig in te richten dat ook jullie met Hem in net zo'n verbinding komen te staan als deze zeer te vereren Galileeër, die ook een Jood is?

[7] Als jullie wel de wegen kennen om dat onschatbare doel, een schat aller schatten, te bereiken en je toch niet inspannen je die eigen te maken, maar de vergankelijke, dode schatten van deze aarde vaak nog meer najagen dan wij blinde heidenen, dan zijn jullie zeer beklagenswaardige dwazen.

[8] Wij willen jou niet tot die reeks van Joden rekenen zoals wij die in onze stad hebben en maar al te goed kennen -maar ook van jou weten wij dat jij ten aanzien van jullie enig ware, ene God ook de nodige twijfels had; het beste aan jou was dat je geen huichelaar was net als de anderen van jouw  stam.

[9] Maar merkwaardig is het wel van de andere Joden, en in het bijzonder van hun priesters, die doen en preken alsof enkel van hen af zou hangen wat God zou mogen doen -en toch zijn ze evenmin als onze priesters in staat iets tot stand te brengen wat op een puur goddelijke macht lijkt.

[10] Dat, vriendelijke buurman, is voor ons nu des te meer een raadsel, omdat wij bij deze Galileeër zelf hebben kunnen vaststellen dat hij met de ene, enig ware God in zeer nauwe, innige verbinding moet staan, omdat de wind hem anders niet zou gehoorzamen zoals een soldaat zijn veldheer!'’

[11] Nu zei de waard: 'Vrienden, jullie hebben volkomen gelijk dat jullie in je verbazing over de macht van God aan één stuk door zo praten en vragen stellen over onze Joodse dwaasheid en blindheid; maar nu wij met elkaar pra­ten, zwijgen de anderen die over de ware zaak meer weten te zeggen dan wij, en dat is ook niet wijs gehandeld! Daarom zullen we een andere keer over al die dingen praten en nu de anderen laten praten en handelen.'

[12] Met die opmerking van de waard waren de twee buren het volkomen eens en ze vroegen verder niets meer, maar wachtten tot Ik iets zou zeggen of doen.

[13] Nu zei de commandant tegen Mij: 'Heer en Meester, kijk, de mensen daar beneden rond de heuvel weten niet wat ze nu moeten doen en wat ze van U moeten denken! Zou het geen tijd zijn om een van mijn mensen naar beneden te sturen om hen wat opheldering te geven?'

[14] Ik zei: 'Laat dat nu nog maar! Ik zal eerst nog een teken doen, en daarna zullen wij weer naar de herberg gaan. Deze mensen zullen dan ook naar hun families in de stad terugkeren en hun met veel ijver vertellen wat ze gehoord en gezien hebben; daardoor zullen ze onder elkaar heel wat gaan nadenken, zoeken en gissen, en dan zal het ook tijd zijn om hun geleidelijk aan steeds meer te tonen wie Degene was aan wie de elementen gehoorzamen.

[15] Maar nu wil Ik de zeer bedekte ochtend volkomen helder maken en de natuurgeesten, die hier en daar nog actief zijn, tot rust brengen; want tot nu toe zijn er werkelijk voldoende bevrijd geraakt.'

[16] Hierop beval Ik de dampen op de aarde en de dichte wolken in de lucht te verdwijnen en de zon te laten schijnen en stralen.

[17] En onmiddellijk gebeurde wat Ik had bevolen. Het werd direct een heel mooie en zonnige ochtend, en men genoot tot in de wijde omgeving van een stralend uitzicht.

[18] Maar uit de spleten en scheuren in de aardbodem, die 's nachts waren ontstaan, schoten hier en daar -weliswaar op een tamelijke afstand - nog steeds vlammen omhoog die, ondanks dat de ochtend plotseling helder was geworden, de verbaasde heidenen beneden aan de heuvel niet zo goed bevie­len.

[19] Een klein halfuur later beval Ik ook deze vuurgeesten zich geheel en al ter ruste te begeven; en ze doofden uit, en er was, waar de mensen hun blik ook heen wendden, geen uit de aardbodem opschietende vlam meer te ont­dekken, noch dichtbij noch in de verte. Ook de wind ging liggen, en zo ver het oog reikte was de aardbodem helemaal schoongeveegd.

 

82 De terugkeer naar de herberg

 

[1] Nu begon men zich pas echt te verbazen, en de heidenen onderaan de heuvel begonnen elkaar te vragen wie en wat Ik was, waar Ik vandaan was gekomen, en wat de commandant met Mij van doen had, aangezien Ik immers geen Romeinse kledij droeg.

[2] Sommigen, die meer met de godsdienst van de Joden vertrouwd waren dan hun buren, hielden Mij voor een profeet; want dat soort halfgoddelijke mensen hadden ook wel dergelijke dingen gedaan. Anderen hielden Mij voor een als Jood verklede grote magiër. Weer anderen bestreden dat, omdat ze bij Mij geen magiërtekens en in Mijn handen geen toverstaf bespeurden. Nog weer anderen hielden Mij voor een halfgod in menselijke gedaante, die zich aan de altijd strikt rechtvaardige commandant openbaarde en nu, om zijn geloofwaardigheid te vergroten, deze tekenen deed die geen enkel mens kon doen.

[3] En zo waren er onder deze mensen nog een heleboel meningen over Mij; maar geen van hen durfde de heuvel op naar ons toe te komen om daar aan iemand te vragen wie Ik was. Wij maakten echter aanstalten om van onze enigszins vormeloze stenen zitplaatsen op te staan en ons gereed te maken om naar de herberg terug te keren.

[4] Toen de heidenen, die nog rond de heuvel verbleven en voor wie alles nog een raadsel was, dat in de gaten kregen, werden ze door vrees voor Mij over­vallen, en ze trokken snel voor ons uit naar de stad en begaven zich ook onmiddellijk in hun huizen, waar hun verwanten al op hen wachtten. Dat daar aan het vragen en vertellen bijna geen einde kwam, spreekt vanzelf.

[5] Toen de genoemde heidenen zich in de stad bevonden, verlieten ook wij de heuvel en begaven ons in een rustig tempo naar onze herberg, waar het reeds klaargemaakte ochtendmaal al op ons wachtte.

[6] In de stad aangekomen, troffen we de heidense priesters aan, die al volop bezig waren de mensen te vertellen dat zij het alleen aan hen te danken had­den dat deze stad voor de ondergang gespaard was gebleven. De dag, die er 's ochtends nog zo schrikwekkend en vol dreigend gevaar had uitgezien, was door de goden, die door hun priesterlijke, geheime beden en beloften milder gestemd waren, opeens in een prachtige en ieder menselijk gemoed verblij­dende dag veranderd -en daarom moesten de inwoners van deze en ook van de andere steden zich als tegenprestatie zonder uitstel en met alle ijver inzet­ten om de tempel rijkelijk van offers te voorzien.

[7] Ook de twee Joodse priesters deden niet minder moeite om in hun syna­goge de Joden te bewerken. Maar noch de heidenen noch de Joden toonden een grote bereidwilligheid om te doen wat de priesters van hen verlangden.

[8] Wij bleven nog een poosje voor de herberg staan kijken hoe de priesters en het volk bezig waren, en de twee buren van onze waard zeiden: 'Hadden we geen gelijk, toen we zojuist zeiden wat de priesters, die zelf geen enkel geloof hebben, zouden doen als de dag zo helder zou worden dat men geen navolgende storm meer hoefde te vrezen? De dag is door de wonder­macht van de met onmiskenbaar goddelijke macht begiftigde Galileeër in een oogwenk helemaal helder geworden, en we zijn de stad nog niet binnengeko­men, of we troffen de priesters al aan, bezig met de meest zelfzuchtige activi­teiten, terwijl ze tijdens de storm vannacht zo buitengewoon vreesachtig waren en ontbloot van ieder geloof en vertrouwen op goddelijke hulp!

[9] Als juist degene die op deze aarde de vertegenwoordigers van de goden willen zijn -van verscheidene goden of enkel van de ene, enig ware God, dat is voorshands niet van belang -bij een gevaar, waarin zij zich het sterkst in het geloof zouden moeten betonen, de eersten zijn om er vandoor te gaan en weg te lopen -hoe moet een ook maar enigszins helder denkend mens dan bij mooi en kalm weer enig geloof aan hun woorden schenken?

[10] Wij zien nu maar al te duidelijk in, dat niemand anders dan alleen de priesters door hun overmatige hebzucht en heerszucht het volk onvermijde­lijk ieder waarachtig geloof en ieder levend vertrouwen in een allesbeheer­sende en almachtige God afhandig hebben gemaakt.

[11] Maar als het arme volk dan eenmaal alle geloof en vertrouwen kwijt is ­wie zal het dan weer op kunnen heffen tot het ware geloof en het oude ver­trouwen in bovennatuurlijke goddelijke hulp?

[12] Voor mensen is dat niet gemakkelijk of al helemaal niet mogelijk, maar dan moeten de -ene of vele -goden het werk aanpakken; want alleen door grote tekenen kunnen geheel blinde mensen weer tot geloof en vertrouwen in de hulp van een godheid worden gebracht.

[13] Dat jullie je vannacht in de herberg niet door angst of vrees voor enig gevaar uit huis hebben laten drijven, dat begrijpen wij nu ook pas goed; want als je iemand in je huis herbergt aan wie alle elementen op één wenk gehoor­zamen, omdat hij vervuld is van goddelijke macht en kracht, is het gemakke­lijk om te geloven en te vertrouwen. Maar in wie hadden wij moeten geloven en vertrouwen? Soms in onze half stukgebroken stenen godenbeelden, in de beschermgeesten van ons huis of in de priesters, die door hun grote angst en vrees als eersten uit hun woonhuizen en tempels weggelopen waren en hun bescherming op het plein zochten, en voor geen prijs meer de tempel in te krijgen waren ?

[14] Wij hebben dan ook buiten bescherming gezocht, omdat onze vertegen­woordigers van de goden die ook liever daar zochten, waar de natuur die nog het eerst biedt en laat vinden.

[15] Maar deze grootmeester in de ware goddelijke macht en wijsheid zou ook die luid schreeuwende priesters eens moeten laten zien wie de meester is, dan zou het bij ons weldra heel anders gaan met het ware geloof en ver­trouwen in de ene, enig ware en levende God; ook de twee joodse priesters zouden weldra op andere gedachten komen en misschien weer tot het oude geloof van de eerste vaderen terugkeren.'

[16] Nu zei Ik tegen de twee buren: 'Ga nu met jullie gezinnen naar onze herberg en gebruik het ochtendmaal met ons! En laat die priesters maar doorgaan met hun gejammer; want van de rijken zullen ze weinig van de ver­langde offers krijgen, en de armen, die bij ons rond de heuvel waren, zullen hun wel weten te vertellen hoe Degene eruit zag, aan wie de hele natuur van de aarde gehoorzaamde, en dan zal er nog tijd genoeg zijn om aan hun prak­tijken een einde te maken!'

[17] Daarmee waren de twee buren heel tevreden; ze riepen hun gezinnen, begaven zich samen met ons naar de herberg en nuttigden samen met ons heel welgemoed en opgewekt het rijkelijke en goed klaargemaakte ochtend­maal.

 

83 De commandant vraagt hoe hij zich

tegenover de priesters moet opstellen

 

[1] Toen de goede wijn hun tongen losser had gemaakt waren ze des te meer in de stemming om te praten, en ze brachten dingen naar voren, waar zelfs Mijn leerlingen zich erg over begonnen te verbazen.

[2] Terwijl de twee heel veel goede dingen bespraken, kwam ook een van de beide rabbi's naar ons toe in de eetzaal, om onze waard er met klem op te wij­zen dat ook hij, als jood, de God van Abraham, Isaäk en Jacob een offer moest brengen, omdat Hij Zich door het vrome gebed van Zijn beide dienaren in deze oude stad Golan ertoe had laten bewegen al zijn bezittingen voor ver­nietiging te behoeden.

[3] Deze voorstelling van zaken door de rabbi deed een van de twee buren gewoonweg uit zijn vel springen van ergernis, en hij stond dan ook snel op van zijn stoel, liep naar de brutale rabbi toe en zei (een buurman van de waard): 'Vriend, heeft geen van jullie oude wijzen en profeten bij een of andere gelegenheid eens voorspeld, wanneer de tijd zou komen dat er geen leugenachtige en werkschuwe priester meer geduld zal worden?

[4] Schaam je je dan werkelijk niet om als priester, ons, mensen die zich aan de waarheid wijden, met een meer dan grove leugen onder ogen te komen?

[5] Wanneer en waar heb jij tot jullie God gebeden om de bezittingen van deze achtenswaardige buurman en vriend van mij te sparen?

[6] Kijk, :we hebben jou en je collega, die precies zo is als jij, 's nacht op het grote plein vol.vrees en angst zien jammeren en klappertanden, en jullie had­den een plek uitgezocht die het veiligst leek te zijn!

[7] Waarom zijn jullie eigenlijk niet in jullie synagoge gebleven, waarvan je toch zelf zegt dat God daar jullie gebeden verhoort? Hebben jullie bij de ster­ke muur aan het plein voor het welzijn van jullie volk gebeden?

[8] O, wij kennen jullie precies en even goed als onze eigen afgodendienaren, en zeggen: jullie hebben hier niets meer te zoeken! Maak dat je wegkomt, anders zou een heel machtig man onder ons wel eens kunnen zorgen dat je wegkomt!’

[9] Nu kreeg de rabbi de commandant in het oog, zei geen woord meer en verliet snel onze herberg.

[10] Daarop zei de buurman: 'De ene, enig ware God van de ware joden zij alle lof­ want we zijn een van de smerigste godloochenaars kwijt!'

[11] De commandant zei: 'ja, ja, die heeft zich als een dief uit de voeten gemaakt, en zijn collega zal het wel achterwege laten ons te bezoeken. maar onze heidense priesters, die nu al wel gehoord zullen hebben dat ik mij hier bevind, zullen mi} waarschijnlijk niet onbezocht laten. Als zij komen - hoe zal Ik mij als Romeins commandant moeten gedragen? Want ik moet in naam van.de keizer de beschermer van de priesters zijn; maar hoe moet ik dat doen, nu Ik de ene, ware, levende God heb leren kennen, Hem boven alles liefheb en ons veelgodendom en hun priesters, dat vol is van dwalingen en schande­lijk bedrog, boven alles veracht en haat?'

[12] Ik.zei: 'Niet.zo, Mijn vriend! Kijk, ook de priesters van jullie goden -die natuurlijk nooit in werkelijkheid hebben bestaan, maar enkel ontsproten zijn aan de fantasie van mensen die over hun medemensen wilden heersen -zijn in deze tijd als veel minder schuldig aan het bestaan van het duistere heiden­?om te beschouwen dan degenen die in het begin, toen de mensen nog volop in de ene, ware God geloofden, het heidendom begonnen te prediken en de mensen door valse tekenen steeds uitgebreider en talrijker daartoe begonnen te bekeren!

[13] Ze geloven zelf niet in hun goden, maar houden het volk toch in het oude. bijgeloof, in de eerste plaats om hun broodwinning bij het volk te vin­den, in de tweede plaats omdat ze de waarheid niet bezitten, en in de derde plaats omdat ze er ook door de staatswetten toe verplicht zijn en tevens door ?u~ aan een opperpriester afgelegde eed op de naam Pantheon *, (* Grieks voor: (tempel voor) alle goden.) waarin al jullie goden begrepen zijn.

[14] .Als het echter zo met jullie priesters gesteld is, zul je zeker ook inzien dat ze niet zozeer te haten als wel te beklagen zijn. Probeer jij dus ook hen op de weg van de waarheid te brengen, en als ze die hebben betreden, zorg er dan voor dat.ze ander werk krijgen!Want voor de keizer is het niet van belang of iemand jood of helden is, als hij hem maar geeft wat hem toekomt - en je hoeft je dus wat de keizer betreft geen zorgen te maken dat hij je misschien ter verantwoording zou roepen vanwege enkele priesters van Zeus en Apollo, die naar het ware en in God levende jodendom zijn overgestapt.

[15] Bovendien zijn door Mijn toedoen de voornaamste machthebbers in dit werelddeel in hun hart al sinds vele jaren tot het levende jodendom overge­gaan, zoals de opperstadhouder Cyrenius, zijn jongste broer Cornelius, in Rome de staatsman Agricola en verschillende mensen aan zijn zijde, zij het ook pas sinds een halfjaar of iets langer.

[16] Aangezien de mannen die Ik je nu heb genoemd en nog vele anderen nog geen harde maatregelen van de keizer te verduren hebben gekregen, zul ook jij daar des te minder van te vrezen hebben, omdat Ik jou, als je Mij trouw blijft, van Mijn speciale bescherming verzeker en je ook het vermogen heb geschonken om in Mijn naam zieken te genezen en bezetenen van hun kwelgeesten te bevrijden. En meer heb je voorlopig niet nodig.'

[17] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, werd hij meer dan gelukkig van grote blijdschap in zijn hart en zei: 'Heer van mijn bestaan en leven! U alleen zij alle lof, alle eer en alle dank voor die zo grote, nooit door mij verdiende genade; Uw wil zal door ons allemaal worden uitgevoerd, gelijk Uw engelen in de hemel dat doen, en Uw heilige naam worde altijd hoog geloofd en geprezen!'

 

84 Het belang van de liefde

 

{1} Deze woorden van de commandant brachten de twee buren tot opper­ste verbazing, en ze zeiden tegen de commandant: 'Hoge gebieder in de plaats van de grote keizer, nu danken ook wij u en onze rechtschapen buurman, omdat jullie in ons bevestigd hebben wat wij daar buiten op de heuvel hei­melijk al hadden gedacht, maar niet hardop durfden uitspreken! Deze man, die wij vanwege zijn kleding een Galileeër noemden, is de ene, enig ware God, niet alleen van de Joden, maar van alle mensen en alle schepselen! Aan Hem alleen zijn alle machten en krachten van de aarde onderworpen, en de maan, de zon en alle sterren loven en prijzen Zijn eeuwige wijsheid en macht. Hij is in Zichzelf de eeuwige oergeest, en God heeft Zichzelf ter wille van de blinde mensen op deze aarde als een volmaakt mens getoond, om ons te laten zien dat Hij als enige van eeuwigheid de Heer is over alles wat de aarde en de hemelen bevatten, die evenals deze aarde Zijn werk zijn.

[2] O, wat zijn we nu eindeloos gelukkig dat we Hem nu in onze gedaante kunnen zien en herkennen! Laat nu onze priesters maar komen, dan zullen we hun Zeus tonen!'

[3] Hierop vielen de twee buren voor Mij op hun knieën en wilden Mij aan­bidden; maar Ik beval hun op te staan en naar Mijn woorden te luisteren. Dat deden ze, en tot aan de middag onderwees Ik hun Mijn wil en verklaarde hun veel andere dingen. En ze werden Mijn dienaren.

[4] Toen Ik de twee buren van onze waard goed had onderricht in alles wat voorlopig voor hun zielenheil noodzakelijk was, en zij het ook goed hadden begrepen, bedankten ze Mij uit de diepste grond van hun hart, en de ene, die het beste kon spreken, zei: 'Werkelijk, bij zo'n onderricht over God, wiens volheid in U woont, o Heer en Meester, en over de bestemming van de men­sen op deze aarde, wier ware vorm en hoedanigheid U overduidelijk voor ons hebt beschreven, zou voor ons geen van de grote tekenen die U hier hebt gedaan nodig geweest zijn, en wij zouden U enkel aan Uw woord herkend hebben; want in onszelf werden wij al heel gauw gewaar dat elk van Uw woorden levend is en als een vuur uit de hemelen alles wat dood was in ons doorstroomde en tot leven wekte. En dat had een veel sterker overtuigende invloed op ons dan de tekenen die, al zijn ze ook buitengewoon en bijzonder, tenslotte toch enige overeenkomst vertonen met de tekenen die door menige magiër en priester gedaan worden met behulp van geheel natuurlijke, maar ons onbekende middelen en krachten, en die de vrije wil en het verstand van de mensen altijd veel meer geschaad dan ooit, waar of wanneer ook, nut gebracht hebben.

[5] Maar toch danken wij U, o Heer en Meester, ook voor de grote tekenen die U hier hebt gedaan en ook voor de mooie, heldere dag, die ons door Uw goddelijke macht ten deel is gevallen; want de tekenen die U hier hebt gedaan zullen op onze blinde of bijgelovige dan wel stoïcijnse mensen, die ieder geloof verwerpen, pas in de toekomst, wanneer zij door ons bewerkt worden, een blijvende goede uitwerking hebben.

[6] Wij zijn hier nu met voldoende getuigen, en we hebben nu ook de moed om met alle machten van nacht en duisternis onder de mensen de strijd aan te gaan en in Uw naam te overwinnen; en U, o Heer en Meester, aan wie alle machten en krachten van alle hemelen en van deze aarde onderworpen zijn, zult ons zeker niet in de steek laten bij die strijd voor de levende waarheid, die wij uit Uw heilige mond hebben vernomen!'

[7] Ik zei: 'Daar kunnen jullie, die nu Mijn goede vrienden zijn, volkomen zeker van zijn, en Ik verleen jullie nu ook de macht om zieken in Mijn naam te genezen door jullie handen op te leggen, wat voor ziekte ze ook mogen hebben, en om boze geesten uit te drijven bij degenen van hen die bezetenen zijn. En zodanig door Mij toegerust kunnen jullie wel -maar steeds behoed­zaam en wijs -de strijd met de leugen en het zwarte bedrog aangaan, en dan zal de zegepalm niet achterwege blijven.

[8] Maar alles wat jullie in Mijn naam doen en zullen doen, moeten jullie uit liefde doen, om in het hart van degenen die jullie voor Mijn rijk hebben gewonnen, de liefde te wekken en tot leven te roepen.

[9] Als de liefde in hun harten krachtig en volleven is geworden en zij jullie wederliefde willen bewijzen, laat dat dan met een blijmoedig hart ook toe; want alleen de machtige liefde en wederliefde brengen elkaar tot leven en wekken een volmaakt, nieuw leven!

[10] Maar in het begin moeten jullie, aangezien jullie als eersten vanuit Mij met de ware liefde zijn vervuld, ook alleen met die liefde beginnen te wer­ken! Want als iemand, die graag een goede vrouw zou willen nemen, naar de hand van een jonge vrouw dingt, en naar haar ouders toegaat om zijn wens uit te spreken, maar daarbij zowel de jonge vrouw als haar ouders niets van liefde laat blijken, maar alleen direct naar de omvang en waarde van haar schatten informeert -zal die ooit de liefde van de jonge vrouwen haar ouders voor zich winnen? Ik denk dat hij het gewenste doel maar moeilijk zal bereiken. Want wie de liefde niet heeft, zal waarschijnlijk ook geen wederlief­de vinden. Wie echter met alle liefde wederliefde zoekt, zal die ook vinden; en als hij die heeft gevonden, moet hij zich er niet van afkeren, als ze hem met alle vreugde metterdaad tegemoet komt.

[11] Kijk naar Mij, en neem allen een voorbeeld aan Mij! Ik ben ongeroepen uit zuivere liefde voor jullie hierheen gekomen en heb jullie direct ook alle liefde bewezen, zonder van iemand enige vergoeding te verlangen; maar omdat jullie Mij herkend hebben en Mij nu met alle liefde tegemoetkomen, neem Ik die liefde van jullie ook met een blijmoedig hart aan en versmaad het niet om met Mijn leerlingen aan jullie tafel te eten en te drinken. Als Ik dat niet zou doen, zou dat jullie in je hart dan blij maken?Vast niet! Bewijs de mensen dus eerst liefde zonder vergoeding, en als de mensen op hun beurt jullie dan met alle liefde tegemoet komen, neem dan -maar altijd met mate ­van hen aan wat ze jullie aanbieden!

[12] Als jullie zo handelen, zullen jullie Mijn rijk op deze aarde wereld: ruim­schoots onder de mensen verbreid hebben en geen nood hoeven te lijden.

[13] Zoals hoogmoed, toorn, afgunst, hebzucht en meer van dergelijke Zon­den hetzelfde bij andere mensen oproept, zo roept ook de ware, belangeloze liefde zichzelf op bij de andere mensen; doe daarom alles uit liefde, dan zullen jullie daardoor het zaad van de liefde in de harten van andere mensen zaaien, en die zal voor hen en voor jullie reeds hier weldra tot een zegenrijke oogst worden, en meer nog aan gene zijde, in het andere, eeuwige leven van de ziel door Mijn geest van liefde in haar!'                                                                                                              .

[14] Allen begrepen deze woorden van Mij goed, en ze beloofden ze in de geest van de volle waarheid uit te voeren.

 

85 De heidense priesters verdedigen hun gedrag in de stormnacht

 

[1] Terwijl ze vol blijdschap met elkaar over deze leerrede van Mij spraken, kwamen er twee van de voornaamste heidense priesters onze herberg binnen om de commandant te begroeten, over wiens aanwezigheid ze van die arme­re mensen hadden vernomen, die zich 's ochtends om onze heuvel hadden verzameld; maar ze kwamen voornamelijk naar onze herberg om de man in Galilese kledij zelf nader te leren kennen, want ze hadden bij monde van de armeren gehoord dat op die grijze ochtend de machtige elementen aan zijn woord en wil hadden gehoorzaamd.

[2] Toen ze de eetzaal binnenkwamen, maakten ze direct een diepe buiging voor de commandant en zeiden (de priesters); 'Vergeef ons, hoge gebieder in naam van de grote en machtige keizer door de almacht van de goden en hun voornaamste dienaren onder de mensen, die zij door hun onzichtbaar werkzame wil hebben uitverkoren en aangesteld! Als u ook voor ons een nieuw gebod hebt vanuit de grote keizer­ en godenstad Rome, wees dan zo genadig het ons bekend te maken op de manier en het tijdstip, waarop u dat het meest geschikt acht, opdat wij ons daarnaar kunnen richten! ,

[3] De commandant zei: 'Deze keer heb ik geen nieuw gebod, noch voor jullie noch voor het volk; want onze wetten zijn vastgesteld en tot nu toe is er geen nieuwe bijgekomen. Maar er is mij iets over jullie ter ore gekomen wat mijn gemoed niet blij stemt.

[4] Waarom bedriegen en beliegen jullie het volk en willen jullie het daardoor offers afpersen voor jullie eigen lichamelijke welzijn, omdat jullie voorwen­den dat het alleen aan jullie te danken zou zijn, dat de vertoornde goden van­nacht de stad en de hele omgeving niet tot een woestenij hebben gemaakt, en ?at de nevelige en nog onheilspellende ochtend plotseling in een heldere dag IS veranderd? Zulke dingen verkondigen jullie heel brutaal aan het volk, dat jullie tijdens de storm en de aardbeving toch als eersten uit jullie tempels en woningen heeft zien vluchten en in de open lucht bescherming heeft zien Zoeken! Wordt daardoor het geloof bij het volk opgericht - of vernietigd?

[5] Als het volk bij zulke gelegenheden bij de priesters, die zich toch steeds als trouwe dienaren en vrienden van de goden laten eren en roemen en die het dapperst en moedigst zouden moeten zijn, niets anders dan de grootste angst, vrees en een volkomen gebrek aan vertrouwen en geloof vindt - hoe moet het dan, als het gevaar voorbij is, nog iets geloven van de woorden van zulke priesters - zoals jullie zich, naar men zegt, al herhaalde malen hebben laten kennen­ terwijl het volk uit ervaring maar al te goed weet dat zij zelf nog geen vonkje geloof en vertrouwen in een hogere goddelijke macht bezitten? En hoe kunnen zulke priesters daarna voor het volk gaan staan en het op een grove en brutale manier gaan voorliegen?'

[6] Daarop zei een van de twee heidense priesters: 'Vergeef mij, hoge gebieder, maar op dit terrein van ons hebt u geen volkomen juist oordeel geveld! Het is inderdaad waar dat een priester bij veel gevaarlijk gelegenhe­den tegenover het weifelende volk steeds de grootste moed en een buitenge­woon vast vertrouwen op eventuele hulp van de hoge goden aan de dag dient te leggen om het moed in te boezemen en in hun gemoed geloof en een vast vertrouwen te wekken; maar bij buitengewoon gevaarlijke gelegenheden moet ook de priester aan het volk laten zien dat hij de goden vreest, als ze hun toorn door het geweldige razen van de elementen aan de mensen open­baren.

[7] Een priester is weliswaar een middelaar tussen de goden en de mensen, maar hij is geen heer zoals de onsterfelijke goden en dat zal hij nooit zijn; want ook een priester moet sterven, net als ieder mens, en dus dient ook hij de goden te vrezen.

[8] Zolang de goden de mensen alleen maar door bliksem, donder, harde winden, geweldige regenbuien, hagel, sneeuwen hevige koude op een onge­bruikelijke tijd, waarin die de vruchten van de aarde schaadt, duidelijk maken dat ze bestaan en almachtig zijn, dan kan een priester nog wel met grotere moed voor het angstig geworden volk gaan staan, het troosten en sterken en het geloof en vertróuwen tot leven wekken en in stand houden; maar soms grijpen de goden met hun macht naar de grondvesten van de aarde, schudden die heen en weer en dreigen dan alles ondersteboven te keren -en dan heeft ook het geloof van een priester het recht om samen met de bodem van de aarde te wankelen.

[9] Hij kan bij zichzelf natuurlijk wel door gebeden en passende geloften de goden milder trachten te stemmen, maar daarbij tevens laten blijken dat ook hij maar een zwak mens is en de goden altijd dient te vrezen.

[10] Kijk, hoge gebieder, omdat deze dingen zo liggen, hebben we er deze nacht van ware verschrikking echt niet verkeerd aan gedaan om inderdaad onze gerechtvaardigde vrees voor de almacht van de goden aan het volk te laten blijken! Maar aangezien de vertoornde goden zich door ons priesters weer milder hebben laten stemmen vanwege de aan hen gedane beloften, is het nu tijd om het volk ervan in kennis te stellen wat het samen met ons moet doen om de beloften, die wij priesters getrouw aan de goden hebben gedaan, zonder terughoudendheid of strafbaar verzuim ook geheel en al na te komen; want anders zou er bij een toekomstige gelegenheid, waarbij de goden zich nog meer vertoornd zouden kunnen betonen, nauwelijks meer op enige ver­zachting daarvan gehoopt kunnen worden. Want de goden hebben slechts zeven keer geduld met de voornaamste zwakheden van de mensen; bij de achtste keer vindt men waarschijnlijk geen toegevendheid en geduld meer bij hen.

[11] En omdat wij dat nu op indringende wijze aan het volk bekend maken, handelen wij vaste en zeker goed en juist ten aanzien van de goden en van de mensen die nog enig geloof en een goede wil bezitten; en er kan niet gezegd worden dat wij daarmee het volk in zijn geloof en vertrouwen in de goden zwakker maken.

[12] Ik geloof dat ik met deze korte uiteenzetting onze handelwijze tegen­over u, hoge gebieder, meer dan voldoende gerechtvaardigd heb. Ik heb gezegd!’

 

86 De commandant onderricht de priesters

 over de nutteloosheid van de afgodendienst

 

[1] Daarop zei de commandant: 'Je hebt nu wel heel goed gesproken, en jouw woorden waren heel verstandig; maar voor mij hebben ze toch maar een heel geringe waarde, omdat de inhoud ervan en de waarheid in jouzelf ver uit elkaar liggen. Want kijk, ten eerste heb jijzelf geen vonkje geloof en vertrouwen in de goden, wat ik jou evenals al je collega's vanuit mijn ervaring overduidelijk zou kunnen bewijzen -en omdat jijzelf geen enkel geloof in een god hebt, is ten tweede jouw betoog voor mij niets anders dan een zin­loos pronken met woorden zonder enige waarde.

[2] Maar ik zegje dat niet met de bedoeling jou en je collega’s vanwege jul­lie gedrag te willen straffen; maar ik wil je ermee duidelijk maken dat jullie met al jullie schijnbaar wijze geschreeuw tegenover het volk, waarvan het betere deel jullie allang haarfijn doorzien heeft, niet veel goeds zullen berei­ken. Want met name in deze tijd begint zich onder de Joden de helderste waarheid over het bestaan van een enig ware God, over de manier waarop men Hem moet vereren en over de bestemming van de mens uiterst duidelijk te verspreiden, en zeer velen van de betere heidenen keren zich reeds tot het nieuwe geloof van de Joden en vinden daarin echte troost en een zeer goed en stevig gefundeerde geruststelling.

[3] Jullie hebben daar vast en zeker ook al over gehoord -maar waarom heb­ben jullie nog niet geprobeerd je ervan te overtuigen, en waarom houden jul­lie tegenover het volk hardnekkig vol, wat jullie zelf nog nooit geloofd heb­ben maar door jullie loze geschreeuw het volk toch willen doen geloven?

[4] Als jullie er voor jezelf van overtuigd zijn dat onze goden geen enkele betekenis hebben en jullie er zelf niet in geloven, zoek dan eerst voor jezelf de waarheid; en als jullie die hebben gevonden, onthoud die dan niet aan het volk dat slechts naar de volle waarheid dorst, dan zullen jullie daardoor voor het volk en voor de staat van meer nut zijn dan met jullie loze geschreeuw!

[5] Maak van de afgodstempels onderkomens voor de armen en zieken, en keer ook vreemdelingen niet de rug toe; dan zullen jullie daardoor de ware, levende genade bij de ene, enig ware God vinden, die jullie zeker meer van nut zal zijn dan al die dode aardse schatten, die jullie door je onzinnige geschreeuw bij al dergelijke gelegenheden zoals die van vannacht, van het volk hebben afgeperst!'

[6] Hierop zei de heidense priester: 'Hoge gebieder, u hebt nu volkomen de waarheid gesproken, en zo is het precies met ons gesteld; maar tot wie moeten we ons wenden om die levende waarheid te vinden, die ons en het volk meer van nut zou zijn dan het bezit van alle schatten van de hele aarde? En als wij die waarheid hebben gevonden en het volk overeenkomstig die waarheid hebben onderricht en bekeerd, wat moeten wij onze opperpriesters dan ten antwoord geven, als ze ons ter verantwoording zouden roepen voor het feit dat wij het volk afkeren van hetgeen zij onderwijzen en willen heb­ben, en het tot het zuivere jodendom bekeren?'

[7] De commandant zei: 'Tot wie jullie je moeten wenden om de zuivere, levende waarheid en de ene, enig ware God en dus ook Zijn wil te leren ken­nen, daarvoor kan ik jullie de allerkortste weg tonen.

[8] Kijk, hier rechts van mij zit de man die jullie de zuivere waarheid in al haar volheid kan tonen, en Hij is ook in Zichzelf Degene aan wie alle krach­ten en machten van hemel en aarde gehoorzamen! Als jullie dat erkennen en inzien, zal je vanzelf wel duidelijk worden wat jullie tegen diegenen moeten zeggen die jullie zullen vragen waarom jullie samen met het aan jullie toever­trouwde volk tot het ware jodendom zijn overgegaan.

[9] Wij Romeinen zijn wat de verschillende godsdiensten betreft trouwens erg verdraagzaam en ontzeggen niemand de wijze waarop hij zich een of andere godheid voorstelt, erin gelooft en erop vertrouwt; dat weten jullie even goed als ik; want al hebben de Romeinen ook vele volkeren in Azië, Afrika en Europa overwonnen en tot onderdanen van Rome gemaakt, ze hebben de godenleer van die volkeren toch steeds onaangetast gelaten en hebben voor de vreemde afgoden ook in Rome tempels opgericht. In dit opzicht is Rome dus verdraagzaam en hebben jullie dus niets te vrezen, en hier in Azië al helemaal niet, aangezien het jodendom hier immers de heersende godsdienst is.

[10] Ik heb jullie nu de weg naar de zuivere, levende waarheid getoond, en jullie kunnen nu doen wat jullie willen.'

 

87 De priesters worden door hun collega 's ondervraagd

 

[1] Na deze woorden van de commandant bekeken de twee priesters Mij van top tot teen, en de ene vroeg aan Mij: 'Wie bent u eigenlijk, aangezien onze gebieder een getuigenis over u gaf dat men werkelijk alleen over een God kan geven? Spreek over uzelf, en wij zullen u geloven, wat u ook zegt!

[2] Bent u soms degene van wie onze armen ons buiten vertelden dat hij de winden, de wolken en het vuur vanaf de heuvel Talba bevelen gaf en dat die hem gehoorzaamden?'        .

[3] Ik zei: 'Ja, dat ben Ik inderdaad! Het getuigenis van de commandant is waar, houd je eraan - al het overige dat jullie en jullie volk nodig hebben, zul­len jullie van deze waard en zijn twee buren te horen krijgen.

[4] Als jullie daar vol geloof naar zullen handelen, zullen jullie in jezelf het eeuwige leven wekken en het dan ook voor eeuwig behouden. Want Ikzelf - ­hoewel Ik in jullie ogen een mensenzoon ben - ben de Weg, de Waarheid en het eeuwige Leven. Wie in Mij gelooft en volkomen volgens Mijn leer han­delt, zal wat zijn ziel betreft eeuwig leven, al zou hij wat zijn lichaam betreft ook vele malen sterven.

[5] Hoe Mijn leer luidt - heel kort en voor iedereen gemakkelijk te vatten ­zullen jullie wel horen van degenen die Ik jullie genoemd heb. En nu kunnen jullie wel weer naar jullie collega 's buiten gaan en hun vertellen wat jullie hebben gehoord! Ze moeten het volk geen offers meer afpersen om niet­ bestaande goden te verzoenen; want als ze daarmee doorgaan, zal Ik de mach­ten van de aarde nog een keer de vrije loop laten, en dan kunnen ze zien hoe het hun zal vergaan!'

[6] Toen de twee heidense priesters dat van Mij hadden gehoord, zeiden ze geen woord meer, maar bogen diep voor Mij en ook voor de commandant en begaven zich snel naar buiten de brede weg op naar hun collega's, die het volk nog allerlei sprookjes over de goden vertelden en zo vele penningen binnen­haalden.

[7] Toen de twee naar buiten kwamen, zagen hun metgezellen hen, liepen op hen toe en vroegen hun vol nieuwsgierigheid wat ze bij de commandant hadden kunnen bereiken en hoe het met Mij zat.

[8] Maar de twee zeiden: 'Beste vrienden van ons, luister! De zaak is van het grootste belang, en wij zullen daar later in onze woning nog uitvoerig over spreken; maar hier op straat is het niet de plaats om over zulke dingen te spre­ken.

[9] Maar de Man, van wie de armen ons vertelden dat alle machten, krachten en elementen van de aarde Hem gehoorzamen, schijnt meer te zijn dan enkel mens! En Hij heeft heel beslist tegen ons gezegd dat wij direct moeten ophouden zoenoffers in te zamelen voor de goden, die niets zijn; anders zul­len wij van Hem iets nog ergers te verduren krijgen dan wat wij vannacht te verduren hadden. Laten we dus onmiddellijk afzien van onze inzameling en ons naar onze burcht begeven; daar zullen we overleggen wat ons verder te doen staat! Want de zaak van die buitengewone Man moet werkelijk heel belangrijk zijn, anders zou onze commandant, die zeer kritisch is, die Man niet zo toegedaan zijn en tegenover ons een getuigenis over Hem afleggen dat men alleen kan geven over iemand waarvan men klaar en duidelijk her­kent dat hij God is. Maar hier nu niets meer daarover!'

[10] Deze woorden van de twee priesters raakten allen hevig, ze lieten het inzamelen achterwege en begaven zich naar hun burcht, en enkelen van de voornaamste burgers van deze stad vergezelden hen in grote spanning­

[11] Toen ze in de burcht aankwamen, die met allerlei afgodsbeelden was versierd, klom een van de twee die bij Mij in de herberg waren geweest op het spreekgestoelte en zei: 'Wees nu zo goed mij aan te horen! Ik zal jullie zo kort mogelijk meedelen wat ik in de Joodse herberg van onze wijze commandant en daarna hoofdzakelijk van die buitengewone Man heb gehoord, en wat wij allemaal in hoge mate ter harte dienen te nemen; want een mens aan wie alle machten en krachten van de hemelen en de aarde gehoorzamen, is zeker meer, groter en achtenswaardiger dan al onze goden, van wie niemand met enige overtuigende zekerheid kan zeggen dat ze ooit bestaan hebben of nu in werkelijkheid bestaan behalve in de tempels, die door mensenhanden zijn gemaakt.

[12] Niemand heeft ooit meegemaakt dat een van onze vele goden een echt wonder heeft gedaan. Wat tegenover het blinde volk als wonder gedaan werd onder het aanroepen van een of andere god, dat deed niet die aangeroepen God, maar -zoals wij wel weten -slechts een in de kunst der magie bedreven priester met behulp van de hem ten dienste staande middelen; zonder zulke middelen heeft voorzover wij weten zelfs de pontifex maximus* (* Titel van de opperpriester, hoofd van het hoogste priestercollege in Rome, dat de verantwoording had voor de godsdienstzaken in het rijk.) in Rome nog nooit een wonder gedaan.

[13] Maar als die Man, over wie ik spreek, zonder enig tastbaar middel, maar enkel door Zijn woord en door Zijn wil alle machten van de hemelen en de aarde beveelt en zij Hem gehoorzamen, dan is zo'n Man geheel als enige een ware God; dan is alles wat wij met het woord God aanduiden niets anders dan een gewrocht van de menselijke fantasie, dat voortaan door geen enkel wel­denkend en de waarheid zoekend mens als werkelijk bestaand geaccepteerd dient te worden.

[14] Dit is een noodzakelijke inleiding op wat ik jullie beloofd heb te zeggen en te vertellen. Maar voordat ik jullie meedeel wat ik van de commandant en daarna van die Godsman heb gehoord, willen jullie misschien je mening geven over wat jullie van deze Godsman denken!'

[15] Allen zeiden: 'Spreek nu maar verder en vertel ons wat je van de com­mandant en in het bijzonder van de Godsman hebt gehoord; want van al dat­gene waar jij van overtuigd bent dat het de volle waarheid is, daar zijn wij evenzo van overtuigd! Kom dus maar meteen ter zake; wij zullen met de grootste aandacht naar je luisteren!'

 

88 Het besluit van de priesters

 

[1] Hierop begon de spreker, zoals hij beloofd had, heel uitvoerig te vertellen wat hij van de commandant en van Mij had gehoord, en allen raakten reeds tijdens het vertellen uiterst verbaasd; en toen de spreker alles wat hij in de herberg had gehoord en ook waar hijzelf met de commandant en met Mij over had gesproken, precies had weergegeven, zeiden allen: 'Als dat zo is, heb­ben wij natuurlijk geen andere keus dan volkomen te geloven dat die Godsman werkelijk een levende God is, naast wie geen ander wezen als God aangenomen en vereerd kan worden. En als wij Zijn leer en daardoor ook Zijn wil uit de mond van de commandant horen of uit de mond van een ander die ter zake kundig is, zullen wij dat tot onze levenswet maken en daar strikt naar handelen.

[2] Maar onze godenleer en mythen alsook de standbeelden en afbeeldingen zullen wij voor altijd wegdoen, en we zullen ook onze kinderen in de nieu­we leer onderrichten; jullie priesters zullen er echter vooral voor zorgen dat deze nieuwe leer door iedereen gehoord, goed begrepen en wat het wettelij­ke deel betreft strikt in acht genomen wordt.

[3] Maar nu is het tijd dat wij allemaal naar de Godsman toegaan en Hem onze eerste, Hem alleen toekomende en zo hoog mogelijke verering brengen en daarmee ook onze dank voor de onverdiende genade die Hij ons heeft bewezen, door naar ons toe te komen en Zich zichtbaar aan ons te doen ken­nen.’

[4] Met dat voorstel waren allen het volkomen eens, ze verlieten de priester­burcht, begaven zich naar onze herberg en wilden er ook direct binnengaan.

[5] Omdat de commandant -evenals allen die zich in de herberg bevonden ­alles wat er in de priesterburcht besproken was van Mij hoorde, vroeg hij Mij of degenen die eraan kwamen wel binnengelaten moesten worden in de her­berg, waar de ruimte beperkt was, of dat men hun duidelijk moest maken dat ze buiten moesten wachten tot Ik van plan was naar buiten te komen.

[6] Maar Ik zei: 'Laat hen allemaal tot Mij komen, die belast en met allerlei duisternis beladen zijn, dan zal Ik hen allen verkwikken! Voor degenen die naar Mij toe willen zal de deur opengedaan worden, en zij zullen in Mij Degene vinden die ze zolang vergeefs hebben gezocht en met al hun wereld­se wijsheid niet konden vinden. Waar Ik ben, is ook ruimte voor iedereen die Mij liefheeft en Mij zoekt.'

[7] Toen de commandant dat van Mij hoorde, liep hij zelf naar de deur en opende die, terwijl de aangekomenen al voor de deur wachtten en onder elkaar beraadslaagden wie van hen het eerst naar binnen zou gaan; want toen het bewuste gezelschap bij de herberg arriveerde met het voornemen direct naar binnen te gaan, overviel hun een lichte angst, en geen van hen durfde als eerste de deur te openen.

[8] Toen de commandant echter zelf de deur opende, bogen de aangekome­nen voor hem, en de twee priesters vroegen hem of ze binnen mochten komen om Mij de eer en dank te betuigen voor de genade, dat Ik ook naar hen in deze oude en zeer afgelegen stad was gekomen en Mij door de blinde mensen als de ene, enig ware God had laten herkennen.

[9] De commandant zei: 'De Heer heeft welbehagen in jullie, omdat Hij wel weet welk besluit jullie allemaal in de burchtzaal hebben genomen, en daarom kunnen jullie de herberg nu wel binnengaan!'

[10] Na dit antwoord van de commandant liepen allen met diep ontzag de eetzaal binnen, bogen heel diep voor Mij, en de twee priesters hielden een welgeformuleerde toespraak tot Mij en beëindigden die met de dank, waar­van ze meenden dat ze Mij die verschuldigd waren en die zij Mij allemaal wilden brengen.

[11] Toen zij klaar waren met hun toespraak stond Ik op, zegende hen en zei: 'Heil zij iedereen die naar Mij toekomt en Mij herkent, zoals jullie nu! Want wie Mij herkent, heeft het licht daarvoor reeds van Mij ontvangen, zodat hij Mij kan herkennen en dan werkelijk in Mij kan geloven.

[12] Dit licht is bij jullie nu slechts een klein vlammetje in jullie ziel; pas als jullie Mijn leer en daarmee ook Mijn wil ontvangen hebben en daarnaar handelen en leven, zal jullie licht, dat nu nog klein is, tot een zon worden, en dan pas zullen jullie tot de volle waarheid van al het leven en bestaan komen en in jezelf het eeuwige leven wekken.

[13] De waard hier zal jullie de leer geven die hij van Mij heeft ontvangen, en zijn twee buren en zijn personeel zullen echte getuigen voor jullie zijn en jul­lie veel dingen vertellen die jullie nu nog niet weten; pas als jullie die weten, zullen jullie volledige duidelijkheid over Mij verkrijgen.

[14] Maar ga nu aan een tafel zitten en neem wat brood en wijn tot je en ver­sterk je; daarna zullen we nog een paar dingen met elkaar bespreken en rege­len.'

[15] Daarop gingen de heidense priesters met enkele vooraanstaande burgers van deze stad aan een nog onbezette tafel zitten; er werd hun direct brood en wijn aangeboden en ze aten en dronken heel welgemoed, want ze hadden al honger en dorst.

 

89 De dank van de priesters

 

[1] Toen de wijn hun tongen beweeglijker had gemaakt, begonnen ze onder elkaar over allerlei bekende wijzen uit de oertijd te praten en te oordelen, en ze waren nu eens deze, dan weer een andere mening toegedaan. Tenslotte kwamen ze ook op de Joodse wijzen en profeten, en de eerste priester wist veel over Mozes en Jesaja, die hij als de twee grootste wijzen van de Joden beschouwde; alleen beviel hem de vaak te zeer verhulde taal niet, en hij dacht dat het over het algemeen een fout van de meeste oude wijzen was, dat ze zelden helder en openlijk tot het volk hadden gesproken en geschreven, en dat het volk juist daardoor veel verkeerde inzichten had opgenomen, wat bij een duidelijke en onverhulde wijze van zeggen nooit had kunnen gebeuren.

[2] Terwijl ze nog zo onder elkaar praatten, gaf Ik Jacobus de Oudere een teken om hun een juiste opheldering te verschaffen, aangezien ze de dingen verkeerd beoordeelden; want deze leerling was op dat gebied heel goed thuis en begreep de overeenstemmingen tussen de geestelijke en natuurlijke dingen goed.

[3] Hij ging daarom naar de priesters van de heidenen toe, begroette hen en begon hun de redenen uit te leggen, waarom Mozes en ook de andere wijzen en profeten alleen maar zó hadden gesproken en geschreven en niet anders hadden kunnen spreken of schrijven.

[4] De priesters en ook de burgers hadden dat snel begrepen; ze prezen de leerling daarvoor en gaven Mij de eer en oprechte dank, omdat Ik ook aan een mens zo’n diep inzicht in de zuiver goddelijke dingen had gegeven.

[5] Daarna ging de leerling weer naar zijn plaats, en de heidense priesters en de burgers die bij hen waren oordeelden nu heel anders over de manier van spreken en schrijven van de oude wijzen en brachten vele goede dingen naar voren, waarover ook onze commandant zich erg verwonderde; hij ging naar hen toe, begon met hen te praten en vertelde hun openlijk ook zo het een en ander dat hij over Mij wist, waarover de heidense priesters en aanwezige bur­gers hun grote vreugde lieten blijken.

[6] De commandant gaf ook in kort bestek zo begrijpelijk mogelijk een uit­eenzetting over de ware gestalte van de aarde, de aard van haar beweging en haar omvang, evenals van de maan, de zon, de planeten en de overige sterren, en degenen die zo onderricht werden waren daar zeer verheugd over.

[7] Een van hen zei: 'Als het zo is en niet anders, in hoeveel dwalingen zijn ontelbare mensen dan nog heel diep begraven, en wanneer zal het bij hen ook in dat opzicht licht en helder worden?'

[8] De commandant zei: 'Vrienden, dat laten we aan de Heer over. want Hij alleen weet het allerbeste op welk moment Hij een volk een groter licht in alle dingen moet geven! Maar van nu af aan zal het juiste, heldere licht overeenkomstig Zijn wil heel snel verspreid worden onder de mensen die van goede wil zijn, en bij dat werk zullen wij zelf onze handen niet in de schoot van de traagheid leggen!’

[9]. Allen zeiden: 'Dat zullen we nooit doen; want nu weten wij in alle waar­heid wat ons te doen staat, en voor wie en waarom!

[10] O, die lange geestelijke nacht, die reeds onze aartsvaders en nu ook ons met.ijzeren boeien gevangen hield! De Heer en enig ware God zonder begin of einde, in wie alle machten en krachten verenigd zijn, zij alle eer, alle lof en alle dank, omdat Hij Zich zo diep vernederd heeft dat Hij Zichzelf in een lichaam van vlees en bloed heeft gehuld om ons uit de oude nacht van de dood te verlossen! Want iemand die over alle dingen en verschijnselen die hem omringen in de grootste dwaling en volslagen geestelijke blindheid ver­keert, is er welbeschouwd uiteindelijk veel erger aan toe dan welk dier dan ook, en hij is eigenlijk zo goed als dood.

[11] Pas wanneer hij in de geest gewekt wordt, word