duim: het opperhoofd van de hand; het zelfbewustzijn;
te korte wijsvinger:
hoge eisen aan zijn gevoel stellen;
te lange wijsvinger:
zelfbewustzijn is sterk met trots;
pink: relatie met jokken
en bekwaamheid;
ringvinger: een
relatie met stotteren (dat is het ik-goud; 'wat
stottert er?´ wat niet vlot kan doorklinken?
spatelhand:
emoties van het ogenblik;
duimknobbel:
eigen ideeën vasthouden, maar niet altijd koppig;
kromme pink bij vrouw:
voorzichtig met paardrijden! (vanwege de baarmoeder);
ringvinger en middelvinger
vaak over elkaar heenleggen: een bepaalde vorm van
conversatie;
duim onder vinger:
niet altijd over voldoende zelfvertrouwen beschikken;
handen zodanig neerleggen
dat voldoende ruimte is tussen vingers: op eigen benen staan;
vingers dicht naast elkaar
bij het plat neerleggen: afhankelijk met plichtbesef;
fijnheid van de binnenkant van de hand
geeft niveau aan; hoe fijner hoe subtieler;
lange nagels:
gemakkelijk en flexibel in de omgang;
korte nagels:
soms kritisch en niet zomaar tegenspraak dulden;
hand neigt naar kleur rood of
rossigbruin: graag commanderen;
wijsvingerlid lang gevuld:
neiging tot overheersing;
eerste
wijsvingerlid lang:
neiging tot dominantie.
UpToDate 2022