Het GEWETEN
Wat is eigenlijk ‘geweten’ ? Taalkundig zou je kunnen
stellen dat het ‘ge-weten’ uit twee dimensies komt: het verleden [Ge] en de
tegenwoordige tijd [Weten). Twee lettergrepen uit verleden en heden. Weten of kennis
heeft te maken met ‘kennen’, bekennen’, ‘verkennen’, ‘ontkennen’!
De boom van de kennis van goed en kwaad heeft er ook mee
te maken. [Gen.2:16,17] Er is een dialoog tussen Adam en Eva over de kennis,
het kennen van het goede, maar ook van het ‘kwade’. Het eerste mensenechtpaar
werd toen al geconfronteerd met het ‘geweten’, dat onderscheid maakt tussen
plus (+) en minus (-). Als je ergen kennis van neemt, dus ook die kennis in je
opneemt, zal die bagage je later te pas komen. We denken hierbij aan opvoeding
en scholing in allerlei zaken. De Heilige Schrift benadrukt dit in vele
historische beschrijvingen, eveneens in de levensleer van Jezus via de
nieuwtestamentische evangelisten.
Zo werd ten tijde van Adam
bij één van de oervaderen – dit was Lamech - in bepaalde zaken het geweten
dermate belast, dat hij zelfs de mooiste muziek niet meer kon verdragen, omdat
door de opgewekte vibratie zijn geweten vreselijk begon op te spelen en dat de
hemelse klanken zo pijnlijk tot hem doordrongen, dat het voor hem te
ondraaglijk werd en hij zijn muzikant wegstuurde.
We lezen als volgt: ‘Zie, Lamech had nu niemand meer om hem te
troosten. Niets sprak hem aan; de muziek deed zijn geweten sidderen en
hij hoorde in de zachte trillingen alleen de laatste zucht van zijn vermoorde
broers en de toon van de fluit sneed hem door zijn stenen hart. En dus
vervloekte hij Jubal, dat hij zulke ellendige dingen opriep, die hem bij de
klank van iedere toon niet alleen zevenenzeventigvoudig doodde, maar hem altijd
een duizendvoudige
dood bereidde. Om die reden, die steeds weer zijn geweten zo
verschrikkelijk verontrustte, moest Jubal het hof verlaten en hij mocht zich
niet meer laten zien als zijn leven hem verder nog iets waard was.’ [Hui1-39:5]
Hier betreft het een ‘afgedwaalde’ Lamech, die als een
wreed tiranniek mens met anti-sociale persoonlijkheidsstoornissen het volk
regeerde. Hij leefde in de laagte onder het Kaukasusgebergte, wellicht grenzend
aan het noordelijke Turkije, Arrmenië.
Nu werden het volk uit de laagte door Adam uitgenodigd te komen op het
hoge gebergte onder leiding van de Heer. Zou er nog iets kunnen roeren in hun
‘geweten’, dat al zo bezoedeld was? Eenmaal daar aangekomen bogen zij zich
vreesachtig voor Adam en Adam en zijn gezelschap verbaasden zich over deze
bangachtige houding. Maar HENOCH zei hem:
‘Luister, Adam, en luister allemaal, vaderen, deze kinderen zijn door een
te grote vernedering van onze kant helemaal moedeloos geworden; deze
vernedering heeft hen van hun liefde voor ons beroofd en vulde daarvoor in de
plaats hun hart met een onderdanige vrees.’ [Hui1-81:10]
Het geweten kan ook verkommeren door dwaasheden. Ook
Lamech ging later mee naar de hoogte en werd herhaaldelijk geconfronteerd met
zijn slechte geweten. Op de hoogte was er ook een tempel. Mocht of kon hij deze
wel betreden? Om de tempel te betreden met een ongelovig hart, dat was een
onzuivere daad, dacht hij bij zichzelf.
Op uitnodiging van een WIJZE MAN zei hij: ‘Ik was nog altijd een
allergrootste, verwerpelijke zondaar ten aanzien van God om met een enigszins
goed geweten zo’n heilige plaats te betreden.’ [Hui3-54:7]
‘Wie echter slechts uit
een zekere gewoonte deze tempel zal betreden om zijn dwaze geweten te sussen, die
doet er beter aan buiten te blijven. Want wie zich niet aan deze tempel stoot
en zijn matewrie niet te pletter laat slaan, die zal daarbinnen geen leven van
de geest en diens wijsheid vinden, maar wel het gericht van zijn geest in de
materie en hierdoor de dood.’ [Hui3-169:8]
Ieder mens draagt in zijn geweten een geest die hem
corrigeert, ook al lijkt het bestraffend. Een woordvoerder zei tegen OHLAD, die
de regie had over 99 mensen: ‘Zij weten niet dat die wetten (van boven gegegeven) al van eeuwigheid af
aan de straf in zich dragen zoals ieder
mens een straffende geest in zijn geweten in zich draagt.’ [Hui3-174:4]
Een van de dertig hogepriesters in de laagte moesten zich
verantwoorden bij hun generaal, die ooit ook een priester was. Deze
onderpriester, nu in een hogere functie zei tegen één van de dertig: ‘Zie, ook jij hebt je geweten moeten uitschakelen om daardoor ten
eerste je huid te redden en ten tweede je maag de druk van de leegte te sparen!’…[Hui3-238:10]
Bij MAHAL [de broer van Noach] speelt zijn
geweten op en hij uit zich tegenover zijn dochter Agla, en zei: ‘Daarom zijn mijn daarop volgende
handelingen voor mijn geweten minder belastend, omdat zij het gevlg zijn van de
eerste handeling! O, had ik die allereerste handeling tegen de goddelijke orde
nooit begaan, dan waren alle andere achterwege gebleven. Bij de eerste schrede
naar de laagte had ik meteen moeten omkeren, - dan zou ik nog zijn zoals ik
vanaf mijn geboorte was en allen die ik heb gedood zouden nog leven! Maar nu is
het te laat en er blijft voor mij niets anders over dan het berouw over mijn
eerste stap naar deze laagte hier!’ [Hui3-303:6,7]
In de volgende tekst heeft de Heer het misschien over de
inwoners van het Middengebergte in Oost-Afrika, die in een verborgen dal leven
tot op deze dag, maar wel volgens de orde van de Heer. De Heer zei: ‘Zie,
er zijn op aarde in ver van hier verwijderde gebieden nakomelingen van Kaïn!
Voor hen was een indirecte openbaring genoeg, en tot op dit uur leven zij nog in
Mijn orde; en de weinigen onder hen die meer of minder regelmatig door een daad
hun geweten hebben belast, heffen nu in deze algemene nacht van het
naderende gericht vertwijfeld hun handen naar Mij en smeken om erbarmen!’
[Hui3-352:7]
Als de mens zijn geweten
reinigt zal zijn leven gemoedelijk worden!
Maar ook hij kan via een christelijke gemeente zijn geweten zuiveren en
wel op deze wijze, als nader omschreven van de Heer:
‘Als iemand Mij bijvoorbeeld wat verschuldigd is,
zoals de ene mens aan de ander, dan kan de mens de ander van die schuld
vrijmaken. Of als er een heiden is, dan kan een christen hem, als hij Christus
belijdt, volkomen vrij maken en hem dadelijk in de gemeente opnemen of hem met
alle kracht van de goddelijke liefde in het hart binden. Hiertoe heeft iedere
rechtgelovige christen die in Mij gelooft, Mij liefheeft en in Mijn naam
gedoopt is, het volste recht, zonder zich daarbij tot de hogepriester te
wenden, die vroeger alleen het recht had vreemde heidenen in het jodendom op te
nemen door de besnijdenis. Zulk een volmacht werd daarom verleend - zoals
hiervoor werd aangetoond - om de mensen het leven zoveel mogelijk te verlichten
en hun overal de gelegenheid te geven hun geweten te zuiveren en een welgemoed
leven te leiden.’ [Aarde, hfdst 71:21,22]
De
Heer zegt: ‘Maar wie de geheimen van
het leven wil achterhalen door zijn wereldse verstand, zal ze zeker nooit
achterhalen, maar door zijn verstand toch het weinige leven verliezen dat hij eerder
in zijn jeugd had verdiend. Want waarlijk, Ik zeg jullie: Wie een dergelijk
innerlijk Woord niet gelooft, wanneer het zich kenbaar maakt - hetzij in het
hart van ieder beter denkend mens door
een vermanend geweten, hetzij als een hoorbaar woord door de mond van een
ontwaakt mens - met een kinderlijke, eenvoudige en vrome geest, en dan niet
slechts een toehoorder blijft van een dergelijk Woord, die zich hoogstens
afvraagt, soms over dit, soms over dat, wat daarin voorkomt, - maar er een
doener van wordt, dan zeg Ik jullie nogmaals: Voorwaar, voorwaar, horen en zien zal niemand in de hemel
brengen, maar alleen doen! [De vlieg, hfdst.12:18]
‘Het geweten, de stem van het hart, probeert diegene te corrigeren, die
ontrouw is in het huwelijk, overigens woorden aan een zeer zwak iemand.’
[HiG.01_40.11.04,22]
Ieder mens heeft een geweten dat hem of haar naar de
juiste koers leidt. Het is slechts de vraag of de mens wel naar zijn innerlijke
stem (het geweten) luistert.
‘Maar ieder mens heeft een door Mij gegeven geweten, dat is als
Johannes de Doper - terwijl alle andere begrippen, leringen en kwaliteiten in
de mens als dood slapen, ontwaakt eerst het geweten en kondigt zich als zodanig
aan! Hierdoor worden vaak alle andere leringen, vermaningen, begrippen en
kwaliteiten wakker. - Als de kerkganger hierop let, zich bekeert en zichzelf
corrigeert, zal alles spoedig tot leven komen in de kapel.’
‘Maar als de mens dit niet
doet en de ontwaakte Johannes een "goed mens" laat zijn, dan zal
Johannes weer een standbeeld worden - en alles in de kapel zal weer helemaal
dood zijn! En dit geldt, zoals hierboven al opgemerkt, voor de hele wereld,
voor deze tijd, voor jou, als voor iedereen! - Johannes is overal thuis, op de
bodem van ieders kerkelijke geest. Wie op deze Johannes let, zal het meeste nut
hebben. Maar wie het leven van Johannes negeert en niet naar hem luistert, maar
alleen naar de vrolijke en blijde dingen van deze wereld, zijn huiskapel zal
hem geen vruchten des levens brengen.’ [Geschenken uit de hemel, deel 2]
De Heer laat de mens steeds meer zuiveren door Zijn
barmhartige liefde om de ziel een spiegel voor te houden en wat er nog aan
verbotgen sluimerende gewetenskwesties schterwege blijft, dat nodig ‘opgeruimd’
moet worden in het daardoor zieke lichaam en zeer confronterend kan zijn.
‘Maar wanneer de naar
buiten werkende, zielverlossende liefde van Jezus Christus begint te stromen in
de zieke organen van zowel lichaam als ziel, en de organen verlicht en de ziel
doet waarnemen als een waarschuwend
geweten voor de veelheid van zondige beesten, dan schrikt de ziel, en dan,
in deze nederige pijn, die zich uit in waar berouw, bidt hij tot God in
gekruisigde liefde om genade en medelijden, - en zie, dan neemt de geest het waar
en begint zich weer te roeren in het blaasje waar hij zich had teruggetrokken.’ [HiG.03 _40.06. 17,17]
‘De dode zegt dat in alles wat kerkelijk
is het eenmaal uitgedoofde geweten
kenmerkt; onder stervelingen betekent dit onder wat werelds is; men moet er
zelf achterkomen hoe zich geestelijk te verlevendigen.’
[HiG.03_40.08.24,29]
De Heer waarschuwt ons ervoor om geen slachtoffer te
worden van de insluipende geesten die een mens stiekum kunnen bezetten met als
doel zijn vrije wil te bemachtigen. Verder zegt de Heer:
‘Jullie weten dat alle
kwaad en kwaad voortkomen uit de boze geesten die in de mens wonen en die er
allemaal naar streven de wil van de mens voor zich te winnen om uiteindelijk ook
zijn liefde daarmee te grijpen, - waardoor de mens zelf een bezit van de hel
zou worden en dat ook heel vaak wordt, als hij niet goed let op zijn vermanend
geweten, dat in de mens ontstaat omdat ik na de daad onmiddellijk het hart
vastbind - en zo de liefde of het leven in de mens houdt, zodat de boze geesten
het niet kunnen aangrijpen. Vandaar en daarom ook de onwil na de daad en het
berouw als een woord in het hart geschreven gevonden uit Mijn liefde, die zulks
in de mens heeft veroorzaakt.’ [HiG.03_40.12.02,04]
‘Paulus verweet Petrus
omdat hij bij de Joden het geweten belastte. Petrus zelf zag zich, voordat hij
uit Jeruzalem vertrok, waar hij gewoonlijk verbleef in het huis van Lazarus of
in het huis van Nicodemus of in het huis van Jozef van Arimathea, genoodzaakt
om in Jeruzalem een zogenaamde kerkvergadering te houden, waarin hij deze
gemeenten uitschreef wat zij strikt in acht moesten nemen, deels als Joden en
deels als christenen - welke kerkvergadering ook door de evangelist Lucas zeer
kort wordt aangestipt en ook weinig vrucht droeg, - waarover Paulus op een
bijeenkomst Petrus opnieuw een vrij scherp verwijt maakte, omdat hij nog steeds
volledig één Jood wilde zijn met de Joden en te veel waarde hechtte aan hun
inzettingen, die Ik had afgeschaft, en
het geweten van de Joden die in Mij geloofden bemoeilijkte.’ [HiG.03_64.03.22.a,15]
Jozef van Maria vroeg aan
de vicekeiuzer Cyrenius of hij als ongelovig mens geen problemen had met zijn
geweten. Die vraag had hij m.i. niet hoeven te stellen, maar Cyrenius
antwoordde hem: 'Niet in het minst, want, als er geen andere god bestaat dan deze, die uit
metaal vervaardigd zijn, dan is immers iedere mens meer goddelijk nog dan dit
domme metaal, waarin niet eens leven is! Ik ben echter de mening toegedaan dat
"ergens een of andere echte godheid" bestaat, die het eeuwige leven
heeft en die almachtig is. Dat is dan ook de reden, dat ik die ouderwetse onzin veracht.’ [Jeugd van Jezus, hfdst.35:7]
Cyrenius ondervroeg een groep mensen of zij de waarheid
spraken. Daarbij werd, met toedoen van de Heer, een leeuw gebruikt om iedereen
met een zuiver geweten te toetsen. Het verhaal gaat als volgt: 'Wie van jullie een zuiver geweten heeft, hij kome naar voren, dan kan hij
zich ervan overtuigen dat deze grimmige dieren ook respect hebben voor trouwe dienaren!
Toen dit door Cyrenius gezegd was, kwamen zij
allen naar voren op één na. ..De leeuwen deden hen niets. Nu vroeg Cyrenius aan degene, die was blijven staan: 'Waarom blijf jij
daar staan? Je ziet toch wel, dat je kameraden van de leeuwen niets te vrezen
hebben? Genade Heer!' zei nu de toegesprokene, 'want mijn geweten is niet
zuiver! Cyrenius vroeg hem nu: 'Waar bestaat dan die
onzuiverheid van jouw geweten uit? Spreek op! ...als je niet sterven wilt!’ [Jeugd van Jezus, hfdst.136:8-12]
De Heer zegt dat we ons geweten niet zo moeten belasten. ‘Laat daarom niemand jullie meer een
geweten aanpraten, noch door een bisschop en priester (d.w.z. niet door God
aangesteld), noch door een feestdag, noch door de oude sabbat en nieuwe
maan.’ (Laod., hfdst.2:1]
Wie van jullie heeft het wel eens meegemaakt dat je
innerlijke geest je vertelde om datgene wat je van plan, niet te doen? Ikzelf
moet bekennen dit herhaaldelijk meegemaakt te hebben, maar niet geluisterd te
hebben naar deze innerlijke stem en
daarvan de meest wrange vruchten mocht oogsten.
De Heer zei in het boek
‘Bisschop Martinus’: ‘Als je geweten je waarschuwde, stoorde jij je er
niet aan, maar deed kwaad tegen je duidelijk protesterende geweten in. Vraag: 'Waren
daaraan ook je opvoeding en je Schepper schuldig?!' [Bisschop
Martinus, hfdst.20: 24]
Cado zei: 'Maak je daarover maar
geen zorgen. Sinds de Godheid een lichaam heeft aangenomen, heeft Zij ook de
gehele materiële schepping op haar naam geschreven, en daardoor ieder mens van
jou onafhankelijk gemaakt en hem
daardoor verplicht naar eigen geweten te handelen. Heel de wereld rust nu
op Gods schouder en op die van de vrije mensen, en jij hebt allang niets meer
met de Godheid te verrekenen. Doe daarom wat ik je zeg en je zult volledig vrij
zijn!' [RB2-181:17]
Tegen een overste zei
Jezus: ‘Maar het geweten moet Mij als grondslag hebben van de liefde tot Mij en
alle mensen, want dan berust het op de zuivere waarheid. Het zedelijk volgen zonder
meer, zou anders geestelijk dood zijn. -Begrijpt u dat?' (GJE1-68:19]
De Heer zegt: ‘Ieder mens heeft
toch al een onzichtbare beschermgeest
meegekregen, die de mens vanaf de geboorte tot aan het graf begeleiden moet! Zo'n
beschermgeest beïnvloedt altijd het geweten van de mens, maar zal de aan hem
toevertrouwde mens steeds meer aan zijn lot overlaten, als deze, geleid door
zijn eigenliefde, al het geloof en al de liefde tot de naaste vrijwillig laat
varen.’ [GJE1-92:14]
De Heer zegt: ‘…Deze bokken en lomperds zijn niet zo ongelovig
als ze er uit zien; ze willen alleen maar niet geloven, om des te vrijer te
kunnen zondigen! Want als zij vanwege de tekenen Mijn leer zouden aannemen, dan
kregen zij ook een geweten, dat hen zou hinderen in hun slechte doen en laten.
Daarom geloven ze maar liever niets en redeneren ze elkaar iedere nog zo voor
de hand liggende waarheid uit het hart, opdat ze toch maar onbelemmerd kunnen
doen wat hun slechte
lusten hen influisteren.’… [GJE2-25:8]
De confrontatie aangaan door de ernst van een zaak, die
het daglicht niet kan verdragen, dat zou het geweten erg benauwen, wat ook de
bedoeling is de zaak erg serieus te nemen, zoals Cyrenius een groep mensen iets
spiegelde. ‘Zou de ernst van
de zaak van hun geweten hen toch een beetje wakker schudden!?’ [GJE3-137:10].
Andere voorbeelden vinden we bijvoorbeeld in GJE3-232:10: ‘Als je echter op de een of andere wijze niet goed gehandeld en gesproken
hebt, wordt door ons het tegengestelde deel van het orgaan geprikkeld en een
angstig gevoel zal over je komen en je zeggen dat je buiten de goddelijke orde
bent gegaan. En dit orgaan heet in de taal van de moraal heel fijnzinnig: het
geweten.’
Aan een zekere ZOREL wordt in het GJE grote aandacht
geschonken om zijn belastbare geweten.
Johannes zei tegen hem: ‘Ik
kan niet direct ontkennen, dat je nu met je verstand dingen hebt gezegd die
stellig niet helemaal ongegrond zijn; maar ze slaan vrijwel niet of helemaal
niet op jóuw leven, want jouw ziel was zelf altijd al ver genoeg ontwikkeld om
het onechte van het echte te kunnen onderscheiden. Als een ziel echter, met een
scherpte zoals dat bij jou het geval is, daartoe in staat is dan ziet zij ook
het verschil tussen het goede en het kwade, en als zij dat kan, zondigt zij
tegen haar eigen kennis en haar geweten. Wie echter tegen zijn kennis en tegen
zijn geweten zondigt, kan slechts door echt berouwen boete van het oude vuil
van zijn zonden worden gereinigd en in Gods gunst komen.’ [GJE4-72:1]
'Verbeter je, heb berouw over je misdaden en doe
oprecht boete opdat je voor de ware God aangenaam wordt! Dan zou men je eerst
zorgvuldig al het ware bij moeten brengen, je de ware weg wijzen en je
gedurende enige tijd daarop leiden! Als iemand, die in deze waarheid volmaakt
onderwezen zou zijn, toch weer in zijn oude fouten zou terugvallen en net zo
slecht zou handelen als voorheen, zou hij wél zondigen, omdat hij dan tegen
zijn vaste overtuiging in zou handelen en zijn geweten in grote onrust zou
brengen. De beelden die jij gebruikte, deugen daarom alleen voor mensen die net
als de dieren nog nooit enige waarheid hebben gekend. Maar jij bent geen leek
in de echte waarheid, jij kent die daarentegen bijna net zo goed als ik die ken
en je hebt deze als zodanig ook allang gekend. En je geweten heeft je ook
altijd bij elke slechte daad van je aangeklaagd, maar jij schonk daar weinig
aandacht aan en probeerde het door allerlei valse, verstandelijke overwegingen
te overstemmen. Je voelde ook altijd berouw als je iets slechts had gedaan
tegen je overtuiging en je geweten in, maar tot boete en werkelijke verbetering
kwam het bij jou tot op heden nog niet.’ [GJE4-72:4]
In het hart bevind zich volgens
Jakob Lorber een deeltje geestelijke sensor,dat daar GEWETEN genoemd wordt: ‘Wel wordt het in het gevoelscentrum van zijn hart, dat men 'geweten' noemt,
ingefluisterd, en van tijd tot tijd krijgt hij stevige waarschuwingen van ons.
Als hij zich hier maar enigszins iets van aantrekt, is er van verloren gaan en
bedorven
raken geen sprake meer…’ [GJE5-97:3]
Waar de mens zijn geweten ‘verstopt’, die zal zijn weg
buiten God om moeten gaan.: ‘Want waar men er geen gewetenszaak van maakt de geboden van God naast
zich neer te leggen en daarvoor in de plaats wereldse voorschriften als heilig
en van God gegeven in te stellen, daar is alle geloof aan een waarachtige God
volledig verdwenen.’ [GJE6-64:13]
De keerzijde is, als men zijn geweten rustig maakt en het goede pad kiest,
een lofwaardig iemand wordt. Er is een verschil schade te berokkenen aan het
lichaam en de ziel.dat blijkt in de originele tekst: ‘De schade aan je lichaam zal God eens duizendvoudig vergelden; maar de
schade aan je ziel zal God je nooit vergelden. Want God heeft de ziel verstand,
begrip, geweten, een vrije wil en de wet gegeven om daarmee goed te kunnen
beoordelen wat goed en slecht is, en zij kan met haar wil het ene of het andere
kiezen. Volgens haar keuze zal zij ook door zichzelf gericht worden, hetzij ten
dode of ten leven.’ [GJE6-196:9]
We dienen ons geweten steeds weer onder de loep te nemen.
Tegen de Farizeeërs zei Jezus daarom: 'Wat jullie moeten doen,
heb Ik jullie al gezegd, en jullie zullen daardoor tot het licht en het leven
komen; maar Ik zeg jullie ook, dat het goed voor jullie is om je geweten
nauwkeurig te onderzoeken en zo de omvang van alle zonden en ondeugden die je begaan hebt, te
doorgronden.’ [GJE7-163:17]
De traagheid van de mensen om aan jezelf te werken is het
oude garen van de satan. De Heer legde
het volgende uit: ‘O, waren alle mensen toch zoals jullie, dan zou het er op aarde heel anders
uitzien! Maar de traagheid van de mensen is het oude vangnet van de satan,
waarin ze zich gewillig laten vangen tot hun eeuwige verder. En toch konden de mensen niet
volkomener geschapen worden dan ze zijn! Ze hebben verstand, inzicht, een
volledig vrije wil en een geweten dat hen altijd waarschuwt, en overal en te
allen tijde door Mij gewekte mannen en leraren, die zeer actief zijn en een
even grote wijsheid hebben als de engelen. Maar hun genotzucht en traagheid
trekt hen voortdurend af van al het juiste, ware en goede. En zo vallen ze ten
offer aan het rijk van het verderf, en kan niets anders hen helpen dan het ene
gericht na het andere en de ene straf na de andere. En zelfs dat helpt alleen
maar een uiterst kleine minderheid.’ GJE7-181:25]
De Heer zei tegen twee Farizeeërs: 'God heeft ieder mens een volkomen vrije wil gegeven en een verstand en een
geweten dat altijd waarschuwt en terechtwijst; zonder deze drie zaken zou de
mens niet meer dan een dier zijn. Maar ter beproeving van zijn vrije wil is de
mens ook de traagheid en de eigenliefde aangeboren in zijn vlees, waarin de
mens zich op deze wereld het meest behaaglijk voelt.’ [GJE7-193:1]
De mens wordt niet alleen door nieuwe profeten gewekt zoals
in de oudheid, maar ook door het eigen geweten. De Heer zei tegen een magiër: ‘Kijk, zo'n leer heeft ieder volk ontvangen, en
wanneer het die begint te vergeten, wordt het er direct weer aan herinnerd,
voor een deel door opnieuw gewekte wijze mannen en voor een deel steeds door
het eigen geweten, en zo kan niemand die verstand en gezonde geestvermogens
heeft, zich helemaal verontschuldigen, als hij in strijd met de hem bekende
wetten handelt. En wanneer iemand aan gene zijde in de toestand van zijn liefde
en zijn vrije wil komt, zal hij tegenover God ook niet kunnen zeggen dat Hij
deze of gene onrechtvaardig behandeld heeft; want aan degene die zelf wil
geschiedt geen onrecht.’
‘Aan iedere ziel zal daarginds ten deel vallen wat zij zelf wenst. Is het iets
slechts, dan wordt haar van tevoren duidelijk gemaakt welke gevolgen daaraan
verbonden zijn. Als ze daar gehoor aan geeft, kan haar gemakkelijk hulp worden
geboden; stoort ze zich er echter niet aan, dan zal ongehinderd toegelaten
worden dat ze alles zodanig heeft en geniet als ze het vanuit haar liefde wil.’
Wie niet luistert naar
zijn geweten, dat eigenlijk een goede richtingaanwijzer is tijdens het leven,
draagt de hel in zich. ‘Wie echter de hel in zich draagt, is doof en
blind in zijn gemoed; alleen zo nu en dan herinnert zijn geweten hem eraan,
anders zou hij de hel in zichzelf niet gewaar kunnen worden -want een hels
geworden ziel is al zo goed als geheel in de dood door het gericht van al haar
materie.’
‘Maar een ziel, die door haar goede werken volgens Mijn wil de hemel in zich
draagt, kan in zichzelf de hemel ook op klaarlichte dag bespeuren en van tijd
tot tijd 's nachts in heldere droomgezichten. Want droomgezichten zijn aan de
mens gegeven, om zo gedurende zijn aardse leven zekere omgang te kunnen hebben
met de wereld van de geesten, zowel met lagere als met hogere, al naargelang de
ziel door haar goede werken volgens Gods wil meer of minder van de ware hemel
in zichzelf heeft opgebouwd en eigenlijk heeft geschapen.’ [GJE8-18:7,8]
Het is mogelijk dat de mens zijn geweten kan verdoven
door het zogenaamde wereldse verstand. De Heer zei tegen een van de Essenen: ‘Als je nu de waarheid belijdt en daarnaar kunt spreken en handelen, waarom
heb je dat dan niet reeds vanaf het begin gedaan? Wat hebben wij jou ooit
eerder voor kwaads gedaan, dat jij je jarenlang tegenover ons een snode
bedrieger betoond hebt? Maak nu al het aan ons bedreven bedrog goed, anders zul
je onze terechte wraak niet ontlopen!’
‘Ja, vrienden, deze zeer boze taal spreekt het innerlijke geweten weliswaar
voortdurend tegen degene die door list en bedrog wil profiteren van de
lichtgelovige mensheid en dat met behulp van zijn geslepen wereldse verstand
ook doet; maar zo'n mens verdooft tenslotte zijn geweten, dat de innerlijke geest
van leven en waarheid in de mens is, en bedriegt de blind gemaakte mensen
vervolgens steeds meer en meer.’ [GJE8-156:1,2]
Volgens de Heer dienen we alles, wat ons geweten nog
belast, goed te maken, dus vooral in dit leven: 'Jullie zonden, waar de Farizeeën de schuld van zijn,
heb Ik jullie al vergeven; als jullie echter volgens jullie geweten in strijd
met de wet van Mozes nog een misdaad tegenover iemand hebben begaan, maak dat
dan goed aan hem -en als hij het jullie zal vergeven, is het jullie ook in alle
hemelen volkomen vergeven.’
‘Als jullie echter een hard
mens treffen, die het jullie niet wil vergeven, wordt dan niet bang, want in
dat geval zal jullie goede wil door Mij in plaats van het werk geaccepteerd
worden, en die onverzoenlijke mens zal zijn hardheid als schuld op zijn
afrekening vermeld zien! -Want alleen Ik ben de meest wijze en meest
rechtvaardige rechter, die als enige over iedereen zijn meest juiste oordeel
krachtig uitspreek.’ [GJE9-48:4,5]
We kennen het verhaal van de berggrot in Palestina, in
het gebergte van Kisjonah, ten westen van het meer van Galilea, waar Farizeeërs
uit de tempel van Jruzalem hun goud, munten en alles wat waardevol was, daarin
bewaarden, maar ondr leiding van de Heer daarop betrapt werden. Hun geweten
werd hier op de proef gesteld.
Een Farizeeër zei tegen een
Schriftgeleerde: 'Luister! De goud en
zilverkloof, die jou zo beangstigde en waaruit je geen uitweg meer kon vinden,
toonde je de toestand van je ziel die met louter begeerte naar goud bepantserd
is en die ondanks al haar denken en zoeken geen uitweg uit die toestand meer
kan vinden naar de vrije ruimte van de zuivere en levende waarheid vanuit God.
De mijnwerkers, die jij de genoemde metalen in grote klompen uit de bergen zag
halen, zijn je eigen onverzadigbare begeerten naar dergelijke aardse schatten.
En de mijnwerker die tegen je zei dat er geen weg meer uit die kloof leidde en
die jou ook niet zachtzinnig vertelde dat je zeker te gronde zou gaan, is je
eigen geweten dat jou - als het ware voor de laatste keer - zeer ernstig
vermaande, omdat je geen acht meer sloeg op zijn zachtere vermanende stem.’
‘Hierop werd je zo bang en
angstig, dat je bewusteloos op de grond viel. Dat is een teken voor jou, dat je
naar mijn mening als volgt moet begrijpen: Omdat jij je begeerte begon te
verachten en te ontvluchten en daardoor je ziel van haar pantser ontdaan hebt,
heb je je oude liefde en derhalve ook je materiële leven opgegeven en viel je
als het ware dood op de grond. En omdat je dat hebt gedaan, ontlook er in jou
al snel een ander en reeds vrijer leven.’
‘De man
die toen al gauw naar je toe kwam en je een heel belangrijke vraag stelde, die
jij niet kon beantwoorden, was alweer je geweten,jouw geest van gene zijde uit
God. Toen hij van je wegging, zag je onmiddellijk een boosaardig dier, dat
niets anders was dan jouw oude begeerte, die jou ondanks de reeds vrijere
toestand van je ziel in je gemoed achtervolgt. Maar omdat je nu een afschuw
hebt van je oude zonde, is zelfs de herinnering eraan voor jou weerzinwekkend
en verachtelijk, en je doet moeite om dat boosaardige dier te ontvluchten,
opdat het je niet opnieuw grijpt en je te gronde richt en doodt. Zo'n
gerechtvaardigde vrees van jou voor jouw kwaadaardige dier wordt door de hemel
gezien en deze zendt een bliksemstraal van de levende waarheid uit God. Dit
raakt jouw boosaardige dier zo goed, dat het daarna nog wel een poosje steigert
en kronkelt, maar tenslotte toch in de afgrond stort en niet meer in jouw ziel tevoorschijn komt.’
‘In één tuin zag je ook
heel mooie vrouwen en meisjes, waar je graag mee zou willen praten en nader
kennis maken. Maar als zij, die de diepste levende waarheden zijn, jou als een
puur, uiterlijk verstandsmens in het oog krijgen, vluchten ze van jou weg en
jij denkt: 'Waarom willen ze mij eigenlijk niet, waarom vluchten ze van mij
weg?' Dan ontwaakt je geweten weer en het laat je zien hoe arm je bent aan
werken van liefde tot God en je naaste, en hoeveel onrecht, datje de arme
weduwen en wezen hebt aangedaan,jij nog moet goedmaken -waar je verstand echter
nog voor terugschrikt.’
‘Dan zegt je geweten opnieuw: 'Grijp hem en bindt hem vast -waarmee
je uiterlijke verstand is bedoeld - en werp hem in een donkere kerker, waar
slangen en padden huizen!' Dat wil met andere woorden zoveel zeggen als: Neem
zelf je wereldse verstand gevangen met behulp van je levende geloof in God en
Zijn tot ons gekomen Gezalfde, en verban het en geef het terug aan de donkere
wereld en haar giftige zorgen; want uit het woord Gods moet een nieuw en zuiver
geestelijk verstand ontstaan, anders kun je de plaats van de ware, troostrijke
zielenrust niet binnengaan.’ [GJE9-80:3 e.v.]
In het boek ‘Levensgeheimen’ legt de Heer uit waarom het
geweten in de mens, als zuiver ‘geweten’
gehanteerd wordt: ‘Het is niet de
daad die de waarde stempelt, maar het "waarom" van zo'n daad! De mens
ziet de daad, maar slechts twee kennen het motief - Ik en de doener, waarbij Ik
zijn belonende of straffende geweten vertegenwoordig.’
‘Wat zijn
"gewetenswroegingen" dan anders dan het onbehagen dat men in strijd
met zijn geestelijke waardigheid heeft gehandeld? Daarom, zo vaak als je iets
onderneemt, zo vaak als gedachten je bekruipen, wees aandachtig voor ze zodat
ze je niet vernederen; want iedereen draagt zijn levensboek in zich, en aan het
eind van zijn loopbaan zal hij in een beeld kunnen zien welke fysionomie
(gezichtsuitdrukking) zijn geestelijke mens zal krijgen bij het verlaten van
deze wereld; Want de weerspiegeling van het in de wereld geleefde leven zal de
uitdrukking zijn van het kleed van de ziel, waarbij het totaal van alle
gedachten, verlangens en begeerten de geestelijke mens op zo'n karakteristieke
wijze aan de andere geesten zal uitbeelden, hoe hij zich niet lichamelijk, maar
geestelijk gevormd heeft.‘ [Levensgeheimen, hfdst.14:27,28]
‘Ook al is de mens wreed, geen bestaande wet straft hem behalve zijn eigen
geweten; alleen daar, waar de mens geen andere rechter heeft dan zijn vrije
wil, waar hij alleen daarmee voor een God en Schepper staat, daar om door vrije
impuls, door edele innerlijke liefde aangespoorde barmhartigheid uit te
oefenen, zelfs tegen het laatste onbeduidendste dier of wezen waarin het leven
wordt vermoed, daar ook om grootmoedig te handelen, dat verheft, dat beloont.
Het is niet dat u geen worm hebt vertrapt, nee, maar dat u, gehoorzamend aan
hogere levenswetten, meester bent geworden over uw passies; het is dit
bewustzijn dat u boven de massa verheft, uw liefde en barmhartigheid oefent, en
zo een tweede natuur voor u zal worden, waarbij u dan aan uw naaste niet zult
ontzeggen wat u aan een zwak, minderjarig dier hebt toegekend!’[LG, hfdst.21:7]
Ook in Scheppingsgeheimen deelt de Her ons mee, dat Hij
via een geest tot onze harten spreekt: ‘Door middel van deze geest
spreek Ik tot de mens in zijn hart; Ik vermaan, geef raad en troost. En dit is
iets wat zich ondanks de afkeer van velen niet zomaar laat wegredeneren; daarom
noemen jullie het ook 'geweten', omdat het een zeker 'weten' is.’
‘Door deze stem gaf Ik de profeten in het Oude
Testament Mijn wil te kennen, en door deze zelfde stem leid en stuur Ik nu de
mensheid naar haar naderende einddoel, de schifting. Want de tijd is gekomen
dat spoedig het kaf van het koren gescheiden wordt; daarop duiden de politieke,
wereldlijke en geestelijke omwentelingen die op jullie hele aarde merkbaar
zijn.’ [Scheppingsgeheimen. Hfdst.1:7 e.v.]
‘Diermensen die
jullie zijn, Ik weet wel waarom je aanblik van de sterrenhemel vermijdt omdat
hij je geweten prikkelt, omdat bepaalde gevoelens in jullie wakker zouden
kunnen worden, die je graag zou willen onderdrukken. Jullie vermijden alle
serieuze vragen en vermijden zelfs de antwoorden, omdat die niet met jullie
wereldse ideeën overeenstemmen.’ [Scheppingsgeheimen.
Hfdst.31:26]
Tenslotte wordt in de ‘Predikingen van de Heer de ziekte,
die niemand verbergen kan, een andere manier is om het geweten te prikkelen.
‘Melaatsheid is een ziekte
die niemand kan verbergen. Zij toont zich openlijk op het menselijke lichaam.
Dat betekent in geestelijk opzicht het openlijk ten toon spreiden van alle
slechte eigenschappen, alle kwade hartstochten en gewoontes, die het resultaat
zijn van slechte opvattingen en een verwaarloosde opvoeding. Wanneer geestelijk
gezien een ziel in haar binnenste zó verdorven is, dat zij haast al haar
geestelijke waarde heeft verloren, dan drijft de geest, Mijn in haar gelegde
goddelijke vonk, haar zo ver, dat zij zich niet meer schaamt om deze smerige
binnenkant zelfs openlijk naar buiten te tonen. De ziel wordt door dit proces
tevens als het ware gedwongen om haar geweten aan haar naasten te onthullen en
door haar levensstijl en denkwijze, die het gevolg is van de ingezogen valse
principes, zich aan de wereld te stoten en bittere ervaringen op te doen, om
tenslotte toch tot het inzicht te komen dat een beter, hoger en moreler streven
en werken pas naar de ware vrede leidt.’ [Pred. Hfdst.9:9]
‘Wie van Mijn woorden
slechts vage begrippen heeft of helemaal niets weet, die kan Ik voor zijn
handelen niet zo verantwoordelijk stellen als diegenen, die Mijn leer kennen en
begrijpen hoe en wanneer zij naar haar moeten handelen. Dezen zijn strafbaar,
wanneer zij opzettelijk tegen haar zondigen en zij zullen - niet door Mij, maar
door hun eigen geweten - vanwege hun wankelmoedigheid en kleinmoedigheid aangeklaagd
worden, omdat het hun zo zeer aan kracht ontbreekt en omdat zij, omringd door
geestelijke hulp van boven, zich zo in het net van werelds genot lieten
verstrikken, dat zij daarbij hun geestelijke waarde ingeboet hebben.’ [Pred. hfdst23:21]
‘Daarom moet een ieder,
voordat hij besluit Mij te volgen, zich afvragen of hij ook kracht en
uithoudingsvermogen bezit om zich steeds onder alle omstandigheden en
gebeurtenissen tot de banier van Mijn liefde - en geloofsleer te bekennen en
deze te verdedigen. Daaruit volgt - hetgeen Ik u reeds vaak heb gezegd -, dat
het een ernstige zaak is Mij te volgen, Mijn woorden te vernemen en uit te
voeren. Dit mag niet licht worden opgenomen, omdat slechts die in de strengste
zin verantwoordelijk en dus zondaar zijn, die de wet of Mijn wil kennen en
daar toch tegenin gaan, hoewel hun geweten het hun afraadt. Daarom wordt er ook
aan het slot van dit hoofdstuk gezegd: "Wie oren heeft, die hore!', wat
met andere woorden wil zeggen: Men moet Mijn woorden niet het ene oor in- en
het andere uit laten gaan, maar het gehoorde goed in zijn hart opnemen,
overdenken en er naar handelen!’ [Pred. hfdst.28:2]
‘Hier voor u in dit hoofdstuk ligt Mijn hele leer als samenvatting van al
datgene wat betrekking heeft op de mens. Er wordt u getoond in hoeverre zijn
lijden, zijn opoffering en strijd eenmaal een geestelijke waarde zullen hebben en hoe hij zijn geweten als
weegschaal en richtsnoer voor alle gedachten, woorden en daden moet gebruiken,
wanneer hij eens Mijn kind genoemd wil worden.’ [Pred. Hfdst.31:1]
Nawoord
Het nu navolgende typeert een praktijkervaring. Ik had de eer iemand te
mogen interviewen en was al bekend met deze personn, omdat ik gedurende mijn
leven hem van dichtbij heb leren kennen. Er kwam dus een dag dat hij mij iets
vertrouwelijks meedeelde. En zo kwam het dat mij het volgende vertelde, dingen,
waarmee ook ik zelfs in mijn leven van doen had. Het verhaal was als volgt:
‘Als jongetje van zes jaar liep ik op de Maan. Dit was
een verschrikkelijke belevenis. Ik deed niets anders dan huilen en huilen en
liep eenzaam de ene na de andere gelige en mullige zandbult op. Mijn situatie
was te vergelijken met een wandeltocht door een troosteloze Sahara en ik was
helemaal op mijzelf aangewezen.‘
Toen ontwaakte ik uit de narcose, die plaatsvond in een stadsziekenhuis omstreeks 1954. Mijn oortjes waren vanwege een
chronische middenoorontsteking eindelijk operatief doorgeprikt. Ik was erg blij
weer in het aardse ‘nu’ te zijn. Mijn ouders begrepen mijn `droombelevenis`
niet. Ze konden er geen antwoord op geven. Voor mij was het een bizarre Maanbelevenis en die ervaring is mij mijn levenlang bijgebleven.
Vijfenvijftig jaar later wist ik, dat ik destijds een uittreding had meegemaakt. Als ik mijn innerlijk
leven op een rij zette en zo mijn boekhouding opmaakte, realiseerde ik mij, dat
ik administratief nog erg diep in het rood stond. Hoe kon ik die vele gemaakte
schulden aflossen in de rest van mijn leven, want het grootste deel van mijn
leven was immers al voorbij?! Ik zou nooit meer op die Maan terecht willen komen. Destijds werd mij al getoond: ‘zo kan later je
toestand er gaan uitzien’. Alsof dit werd voorzien om die waarschuwing in mijn
leven mee te geven en ik die voorwaarden zou creeëren. Dat laatste is helaas
gebeurd. Toen kwam er gelukkig iets op mijn levenspad, dat mijn totale leven
volledig shockeerde. Vanaf die tijd begon ik serieuzer en ernstiger na te
denken over de ontwikkeling van mijn ziel en zag, dat alle wereldse glorie,
glitter en aandacht alleen maar een strelen is van het eigen ego. Het oeroude
religiegevoel kwam in mij weer terug.
Mijn ge(weten) knaagde aan de schors van mijn ziel en ik
zag de noodzaak van een zelfonderzoek. Daarbij was de Bijbel, die ik van mijn
moeder kreeg en de tal van Lorberwerken, mij tot zeer grote steun. Want ik was
al flink bezig mijzelf een plaats te bereiden ergens op de Maan in het
hiernamaals of zelfs in de hel, die ikzelf gecreeërd had, omdat ik mij had
uitgeleefd in diverse excessieve vormen. Zou ik niet meer door ‘het lot’
gecorrigeerd of zelfs dan gestorven zijn, dan zou mijn wezen waarschijnlijk een
zeer lange tijd naar de Maan verbannen zijn.
De Heer waarschuwt meerdere malen in de Lorberwerken zich
er voor te behoeden niet op die Maanwereld terecht te komen. Mijn leven was
grotendeels niet gegaan, zoals ik het achteraf gezien zou willen hebben. De
tijd drong zich aan mij op om alles op alles te zetten en daar nog veel goeds
van te maken.
De meegegeven waarschuwing die in mijn kindjaren werd
gelegd en ook aan mij werd getoond, werd mij steeds meer bewuster, zodat ik de
behoefte kreeg dit ook met anderen te delen. Met name de geestelijke boodschap
van de Maan. De schijn van mijn innerlijk zielenleven was er één van het
schijnsel van de Maan. Het mag duidelijk zijn dat ik zelf ooit een relatie met
de Maan aanknoop, maar daarbij op mijn vingers werd getikt.
Dat ik op een Maan-dag geboren ben en zelfs gedurende
mijn leven vaak te kampen had met een vervelende maagkwaal, heeft volgens de
leer der (g)astronomie een zeker verband
met de Maan. Op veertienjarige leeftijd had ik – achteraf gezien – al
een maagzweer. Zoals elk orgaan een analoge relatie heeft het planetair
zonnestelsel, heeft de maag in het
bijzonder een samenhang met de Maan.
Als het geestelijke niet optimaal verteerd wordt gaat het
vaak fout in de fysieke vertering.’ Tot zover dit relaas. Dit waren letterlijk zijn woorden. Hij heeft me nog
meer dingen toevertrouwt, waarover we hopenlijk nog meer gaan lezen.
Mocht ik in dit verhaal een conclusie trekken, dan hebben we hier als
zwaartepunt zeker met het EIGEN GEWETEN te maken. De Maan is de eerste materiebol in de
‘astronomische ruimte’ en in de uitgestrekte ether boven de Aarde als het kind
van moeder Aarde. Astronomie en (g)astronomie zijn zeer nauw met elkaar
verwant. In het Grieks betekent maag ‘Gaster’ en ‘Gastritis’ is als het ware
een geïrritteerd gevoel in het belevingsgevoel. Zoals de Zon beeld staat voor
de ik-kracht, zo staat de Maan beeld voor het gevoel. De Maan weerkaatst de Zon en het gevoel is een weergespiegelde ik-vorm in het
gevoel. Als er een conflict is met het gevoel – de zielskracht, dan kan er ook
geen evenwichtig balans zijn met de Zon, de geestkracht. Het mysterie van de
Maan komt op verrassende wijze uitvoerig in de Lorberwerken aan het woord. Laat
het ware licht van de Zon in hem en in ieder ander tot haar
recht komen. G.
Algemeen
wordt het geweten gezien als een innerlijke stem die
ons waarschuwt als we op het punt staan iets te doen wat onjuist is en zich
terugtrekt als we reeds iets hebben gedaan wat onjuist is. Het is iets dat
ieder mens oorspronkelijk bezat, hoewel het wel onderdrukt kan zijn. In de
Werken wordt deze term echter, in de hoogste zin, gebruikt: een nieuwe wil
ontvangen van de Heer door wedergeboorte. Dit is geweten in de meest essentiële
betekenis; doe niemand kwaad en doe aan allen goed.
Op deze
wijze gedefinieerd heeft alleen een goed mens een geweten; de kwaden hebben
geen geweten en het idee dat de kwellingen van de hel de stekels van het
geweten zijn, is slechts een vrome gedachte. Als denkbeeld van wat wel en niet
gedaan moet worden, kan iedereen een geweten hebben, maar omdat het gevormd
wordt bij een mens door een bepaalde religie waarin hij is, en alleen volgens
de innerlijke waarneming ervan, is het geweten dus niet eenvormig en ook niet
noodzakelijk aanwezig.
Er is
dus een onecht geweten in die ongelovigen die in het eenvoudig goede zijn, en
een vals geweten bij degenen die in het natuurlijk goede zijn. Het laatste
wordt zo genoemd omdat het natuurlijk goede, innerlijk egoïstisch, werelds en
boos is. Dit natuurlijk goede is het wat zo vaak per abuis wordt gehouden voor
het eigenlijke geweten en het ervan zovele mensen ertoe heeft geleid om een
norm te veronderstellen. Maar het geweten is iets relatiefs; het boze geweten
van een goed mens is als het goede geweten van een slecht mens; en het juiste
idee van een geestelijk geweten wordt gevonden in de lering, dat het is te
handelen volgens de religie en het geloof.
Gweten (conscientia)
UpToDate 2024-2025