Gelijkenissen
aan Petrus uitgelegd
[via Jakob Lorber
ontvangen in 1840 van de Heer]:
Spreken
en handelen beter dan schrijven –
Johannes
vraagt de Heer of er nog tijd is over het gezegde en gehoorde van de afgelopen tijd.
De Heer zegt dat zij dit later vanuit de geest gedicteerd krijgen. Ook in de
verre toekomst zal Hij knechten opwekken en hen door de geest in hun hart alles
dicteren over het gebeurde en geleerde. Petrus uit zijn bezorgdheid over de
betrouwbaarheid van de genoteerde evangeliën, waarin later ongetwijfeld
vervalsingen zullen sluipen. Jezus zegt dat dit inderdaad niet uit te sluiten
is, dat er zeker pseudo-evangeliën zich zullen ontwikkelen. Prediken jullie
daarom nu des te meer zodat anderen voorlopig niet hoeven te onderzoeken welke
evangeliën echt of onecht zijn. Jullie moeten persoonlijk onderwijzen en
voorlopig daarom even niet schrijven. Jullie zijn het echte levende bewijs. Pas
als er velen door jullie tot het innerlijke Evangelie zijn gekomen kunnen
jullie ook schrijven. Zulke geschriften moeten dan zeer zorgvuldig bewaakt
worden en niet bij gemeentes, waar dat niet het geval is. Aan de vrucht is de
waarheid goed te herkennen. Van distels oogst men geen vijgen en van een
doornstruik geen druiven. Valse evangeliën zal men daarom gemakkelijk van de
echte kunnen onderscheiden. Petrus en de andere broeders hebben deze
overduidelijke taal van de Heer in hun binnenste opgenomen. Verder accentueert
Petrus dat het Woord van de Heer hen tot een voortdurende richtlijn moet
blijven en Hij dankt de Heer voor deze overduidelijke les. (GJE8-79)
De discipelen vragen Jezus waarom Hij
in het dorp, dat zij achter zich hadden gelaten, de mensen niet had geholpen.
Jezus zei dat deze mensen lui waren en door nood en leed alleen tot het ware
bidden kunnen komen. Hierbij gaf hij het voorbeeld van een rechter, die niet
bang was noch voor God noch voor enig mens. Toen een vrouw hem dan om hulp
vroeg en maar door bleef klagen, wilde de rechter uiteindelijk van dat geklaag
af en daarom redde hij haar. Nu zei Simon Juda: 'Moet op deze manier een mens,
die door middel van zijn bidden en smeken iets van God gedaan wil krijgen, dus
gewoon lastig en onuitstaanbaar voor Hem worden? Maar ik dacht dat er bij God,
die in U woont en vol van de hoogste liefde en ontferming is, alleen maar een
levend geloof en vertrouwen nodig waren om verhoord te worden, eerder nog dan
bij een rechter van deze wereld?! U hebt ons al eens een soortgelijk beeld
gegeven, en wel van die huisvader, bij wie midden in de nacht een hongerige man
kwam, die hem wakker maakte en vanwege zijn grote honger om brood vroeg.
De huisvader had hem op zo'n tijdstip
ook niet uit liefde en erbarmen brood gegeven, maar alleen omdat hij van het
onbeschaamde hinderlijke aandringen van de nachtelijke broodbedelaar af wilde
zijn. Deze kwestie komt mij eerlijk gezegd wel enigszins wonderlijk voor! Als
wij U om iets vragen, dan verhoort U ons direct zonder een bijna onbeschaamd
aandringen. Zo hebt U ook heidenen, tollenaars en een groot aantal zondaren
verhoord en de schuld van de echtbreekster in het zand geschreven. Maar deze
leer van U, namelijk hoe men iets van God moet afsmeken, stemt toch niet zo erg
goed overeen met al het andere dat U onderwezen hebt. Hoe moeten wij dat
opvatten?' De Heer zegt: 'Luister dan verder naar wat de rechter zegt, die
jullie voor onrechtvaardig houden en die Ik nota bene Zelf ben! Deze Rechter
zegt: ‘Wanneer volgens de gelijkenis een wereldse rechter de klagende weduwe
recht laat wedervaren, hoeveel temeer zal God Zijn uitverkorenen redden,
wanneer ze in zekere zin dag en nacht roepen of Hij geduld met hen wil hebben
en hun genadig en barmhartig wil zijn!’
Ik zeg jullie: ‘Hij zal hen spoedig
redden!’ Maar wanneer de Zoon des mensen te eniger tijd zal wederkomen, denk
jij, Simon Juda, dat Hij geloof zal aantreffen op aarde? Ja, Hij zal, net als
in deze tijd bijna helemaal geen geloof aantreffen en degenen die nog in Hem
zullen geloven zal men uitlachen en bespotten! Maar nochtans zullen er ook
velen zijn die zich niet door de wereldse wijsheid zullen laten verblinden en
Mijn woord openlijk zullen verkondigen; en tot hen zal Ik dan ook komen bij
dag en bij nacht, Ik zal Mij aan hen openbaren en zal hen beschermen tegen de
vervolgingen van de wereld en zal hun ook de wondergave schenken om door middel
van de liefde de verdrukten, gebrekkigen en zieken te helpen. Zo zal het dan
lichter en troostrijker worden op aarde. Begrijp je deze profetie?' (GJE8-161)
(Luc. 18:
28-30) Opmerking:
Intussen zijn de discipelen nu al weer bijna twee jaar bij Jezus, die nu
ongeveer 32 jaar is. Dit gebeuren zou zich een paar maand voor het Joodse
Pascha kunnen afspelen. Petrus
vraagt Jezus: 'Heer, wij hebben alles verlaten en wij zijn bij Uw eerste oproep
die U tot ons richtte zonder enige terughoudendheid gevolgd. We hebben daarvoor
nog nooit enige aardse schadeloosstelling van U verlangd; maar nu er hier veel
over het hemelrijk en over het eeuwige leven gesproken wordt, wilt U ons dan
ook een verzekering geven van wat wij in het andere leven te verwachten zullen
hebben!’
Jezus zegt: 'Werkelijk, er is niemand
die zijn huis, zijn ouders of broeders, zusters, vrouw of kinderen verlaat
omwille van het rijk Gods, die het niet reeds in deze tijd veelvoudig terug
ontvangt en in de toekomstige wereld het eeuwige leven oogst! Als Ik jullie dat
zeg als Degene die alles heeft en ook alles kan en zal geven wat Hij beloofd
heeft dan kunnen jullie Hem ook geloven!
Want jullie hebben nu al bijna een
paar jaar achtereen gezien, beleefd en meegemaakt dat Ik nog nooit een woord
gezegd heb dat zonder resultaat en onvervuld gebleven is. Waarlijk, Ik zeg jullie allemaal,
dat deze aarde zoals ze nu is, en ook deze hele zichtbare en eveneens materiële
hemel zullen vergaan. Er zullen nieuwe scheppingen in plaats van de oude komen,
maar Mijn woorden zullen eeuwig blijven en bijgevolg ook de volste vervulling
van alle door Mij openlijk uitgesproken beloften! Wie in Mij gelooft en Mijn
wil doet, zal ook het eeuwige leven hebben, zoals Ik jullie al bij vele
gelegenheden gezegd en ook duidelijk getoond heb. Daarom is het nu een
beetje vreemd dat jullie Mij nogmaals kunnen vragen wat jullie zullen
ontvangen, vanwege het feit dat jullie alles verlaten hebben en Mij gevolgd
zijn.'
Petrus
vraagt: 'Heer, U hebt toch wel gemerkt dat ik deze vraag nu niet zozeer ter
wille van ons stelde, maar veeleer ter wille van de mensen die hier zijn, die
de wereld nog erg liefhebben en nu door mijn vraag dan ook horen, dat wij
diegenen zijn die omwille van het rijk Gods alles hebben verlaten en U gevolgd
zijn.’ De Heer zegt: 'Als Ik die
bedoeling van jou niet had opgemerkt zou Ik niet gesproken hebben zoals Ik
gedaan heb. Maar wat Ik gezegd heb, heb Ik niet zozeer tegen jullie gezegd, die
Mijn beloften allang kennen, maar veeleer tegen alle mensen. Wanneer jullie in
de toekomst Mijn evangelie zullen verkondigen, dan moet ook in grote lijnen
alles vermeld worden wat hier gebeurd is. Deze woorden zijn bedoeld voor de
lezers van dit evangelie, dat Ik nu opnieuw gegeven heb. Heil degene die ze in
zijn hart opneemt, Mij de eer geeft en ernaar handelt!’ (GJE8-167)
Lukas
12:41 En Petrus zei tot Hem: ‘Heer! Zegt Gij deze
gelijkenissen tot ons, of ook tot allen?’ - Jezus predikte voor de schare en
leerde hen door veel gelijkenissen. De discipelen (waaronder ook Petrus)
vroegen Hem, wanneer Zijn voorzegging (voorspelling) in vervulling zal komen. In
dit hoofdstuk vraagt Petrus aan Jezus of de gelijkenissen, die hier aan de orde
zijn, ook betrekking hebben op hem of de zijnen.
Petrus
en de tollenaar
Mattheüs
17:24 En als zij te
Kapernaüm ingekomen waren, gingen zij tot Petrus, die de didrachmen ontvingen,
en zeiden: ‘Uw Meester, betaalt Hij de didrachmen niet?’ Mattheüs 17:25
Hij zei: ‘Ja!’ En toen hij in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende:
‘Wat dunkt u, Simon! De koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of
schatting, van hun zonen, of van de vreemden?’ Mattheüs 17:26 Petrus zei
tot Hem: ‘Van de vreemden!’ Jezus zei tot hem: ‘Zo zijn dan de zonen vrij!’
Hier is Jezus met Zijn leerlingen in de buurt van Kapernaüm. Zij passeerden een
tolhuis, dat vlak in de buurt was bij het meer van Galilea en het huis van
Petrus. De tollenaar die Petrus en de anderen goed kende, vroeg hem, of zijn
Meester wel de tol betaalt? Hierop zei Petrus, dat zij geen vreemden zijn, die
volgens de Romeinse wet tol moeten betalen. Bovendien hebben zij allen geen
cent op zak. Wij blijven een paar dagen en ik zal je straks de tolpenning komen
brengen.
De
tollenaar zei geen haast te hebben. Hij zei, dat zij altijd vrijgesteld zijn
van de tol, omdat Petrus uit Kapernaüm komt, behalve zijn Meester. Toen Petrus
in zijn hut kwam, vroeg Jezus hem, van wie de koningen op deze aarde tol
verlangen: van hun eigen kinderen of van de vreemdelingen? Petrus zei: ‘Zoals
besproken met de tollenaar alleen naar de Romeinse wet de vreemdelingen!’
Daarop zei Jezus: ‘dan zijn wij als kinderen vrijgesteld. (Mattheüs 17:26)
Omdat je volgens je familie ook hier thuis absoluut geen stuiver bezit, neem
dan een vishaak, gooi die in de zee en de eerste vis aan de haak, zal een
stater in zijn bek hebben. Geef deze aan de tollenaar voor Mij en jou (Mattheüs
17:27).
Toen
haalde Petrus een dikke zalm van wel zeven pond naar boven en bracht
direct de stater naar de tollenaar. Bovendien hield men hier nog een goede
maaltijd van over met zijn allen. Deze vissoort is één van de beste en
gezondste soorten van een binnenzee, zei Jezus. De tollenaar wilde maar een
halve stater aannemen, maar Petrus wist hem te overtuigen, dat zij met hun
twaalven van de weg gebruik maakten, zoals ook hun Meester. (zie Geestelijke
Zon 2-83 en Himmelsgaben 2-42). - Jacobus vraagt belangstellend aan Jezus hoe
die stater in de bek van deze zalm is terecht gekomen. Dat lag aan het
feit, dat de Romeinen zich vroeger ermee vermaakten om de staters in de zee te
werpen en hun zeer goed zwemmende scheepsjongens moesten de staters weer uit de
zee halen. Maar op een dag slikte deze vis de stater in, knabbelde er zodanig
op, dat deze bleef kleven in zijn bek. Alleen Ik wist dat. (GJE5-243)
Terwijl
de leerlingen met Jezus al een uur aan de eettafel zaten en opgewekt waren door
de heerlijke (hemelse) wijn, vroegen een paar leerlingen Jezus, wie nu het
dichtst bij God in de hemel kwam te staan. (Mattheüs 18:1). Het spreekt hier
wel vanzelf, dat deze vraag beter niet gesteld had kunnen worden. Jezus
wijst dan op de spelende kinderen in de buurt en roept één van hen en plaatst
deze in het midden van de leerlingen. (Mattheüs 18:2). Als jullie je niet
afhouden van zulke wereldse hooggedreven gedachten en niet deemoedig worden,
kom je het hemelrijk niet binnen, ook al zijn jullie Mijn leerlingen. (Mattheüs
18:3) Wie zichzelf gering acht als dit kind en geen enkel spotje hoogmoed in
zichzelf vindt, die is de grootste in het hemelrijk. Alleen ware deemoed van een
zuiver hart bepaalt de zalige graad. (Mattheüs 18:4) - Dan volgen nog de verzen
5 en 6.
Op
een nogal een vrije wijze vraagt een leerling Jezus, die Hem in de rede viel:
‘Dan zal het er in de hemel er erg mager uitzien. Uw woorden zijn hard!’ Jezus
zei: ‘Wees niet zo dwaas in je denken. Alleen wee degene, die moedwillig zonde
bedrijft en met kwade opzet komt!’ (Mattheüs 18:7)
Een
andere leerling zegt bijna op een brutale manier, dat dit de schuld is van
diegene, die hem zo’n natuur heeft gegeven. De manier van zijn vraagstelling
irriteerde Jezus dermate, waarop Jezus zegt, wat men in de verzen 8 en 9 van
Mattheüs 18 kan lezen. Opmerking: vooraf verklaart Jezus de beelden over de
gelijkenissen! Petrus blijkt ook moeite te hebben met deze leer. Hij herinnert
Jezus eraan hoe Hij bij de arme vissers heeft gesproken over het wezen van de
hel, enz. ‘Wat U ons nu leert, vaagt al het vorige weg!’, zegt Petrus. Petrus
spreekt zijn onbegrip uit over de woorden van de Heer, dat hij het maar vreemd
vind om je voeten en handen af te hakken. Maar Jezus wijst hem erop, dat het
beter is kreupel de hemel binnen te gaan, dan gezond in de hel geworpen te
worden. (GJE5-244)
Petrus
vraagt de Heer om voortaan meteen een verklaring te geven bij Zijn dagelijkse
lessen. ‘Ik zal dit doen, zegt Jezus, voor zover dat nodig is, want een goede
leraar moet zijn leerlingen wel altijd aan het denken zetten, anders worden zij
lui!’ Kinderen volgen de lessen zonder meer op, ook al begrijpen ze de innerlijke
zin er niet van; maar het juiste inzicht komt wel met de jaren. Sommige
leerlingen dachten nu, dat dit bij hen wel heel lang zou kunnen duren, want zij
voelden zich met kleine kinderen vergeleken. ‘Ik weet, dat jullie geen echte
kindervrienden zijn, zegt Jezus, maar veracht hen niet, want hun engelen zien
steeds het aangezicht van Mijn Vader in de hemel!’ (Mattheüs 18:10). ‘Hebben
wij dan geen engelen meer in de hemel?’ (omdat zij volwassenen zijn) vraagt
Petrus de Heer? Eigenlijk snapt hij, evenals ook de anderen niet, wie de Vader
is, die in Jezus woont en Die dan weer hier en dan weer in de hemel is. ‘Als
jullie geen engelen in de hemel hadden, dan zouden jullie niet Mijn leerlingen
zijn’, zegt Jezus. ‘Deze kleine kinderen zijn volledig gelijkwaardig aan
jullie. Heb ze lief, want ze zijn zo zuiver als engelen. Want hoe zul je dan je
naaste en jullie God liefhebben? Begin bij de kinderen, want de les in de wieg
is meer waard dan alle hogescholen. Wie zo’n kind opneemt, neemt Mij op en dan
heeft hij ook de Vader opgenomen. In zijn huis zal het dan niet ontbreken aan
zegen.’ ‘Ik moest eigenlijk boos op je zijn Petrus, vanwege deze vraag over de
Vader in Hem en in de hemel’, zegt Jezus. ‘Is de Vader dan niet de eeuwige
liefde in Mij en het ware Rijk van God? Als Mens is Jezus de Zoon van deze
liefde, die in Hemzelf woont en deze
almachtige liefde van God in Mij is volledig één met Mij. Als Ik in Jeruzalem gedood zal
worden, zal alleen dit lichaam als Mensenzoon gedood worden, maar niet Jehova
in Mij, noch Ik als ziel als Diens eeuwige Zoon. Op de derde dag zal Ik
verheerlijkt opstaan en voor eeuwig één zijn met Hem, die in Mij is en Mij
alles openbaart, wat Ik als Mensenzoon moet doen en spreken. (GJE5-246)
Johannes 6:68 Simon Petrus, dan antwoordde Hem:
‘Heer, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens!’
Petrus lijkt nu wakker te worden in de
geest en hij ziet de Heer als de eeuwige Vader over alle schepselen. De Heer
voorzegt hem dat hij eens zal vluchten met de andere schapen, als de Herder
geslagen wordt. Als de mens op zijn Meester wil lijken, moet hij menige
beproeving doorstaan. Dat de Heer hem nooit iets goed zal voorspellen, vindt
Petrus toch maar merkwaardig. Het antwoord dat Petrus hierop van de Heer krijgt
is, dat Hij hen niet voor deze wereld heeft geschapen en geroepen, maar voor
zijn geestelijk rijk. Waarom zou de Heer goede wereldse dingen voorspellen. Er
valt niets goeds en aangenaams van deze aarde te voorspellen. De wereld heeft
datgene lief zoals ze zelf is. Alles wat niet bij de wereldse norm past
vervolgt ze en haat ze. Petrus wil graag uitleg over een eens vertelde
gelijkenis, waarin het beeld van de zaaier hem onduidelijk is gebleven. Petrus
meent, dat zij door de Heer vergeleken worden met parels, die hetzelfde zijn
als de zuivere tarwe en derhalve ook hetzelfde als het Rijk Gods. De leer van
God op deze aarde is ook het rijk van God. De apostelen moesten dus later hun
zuivere tarwe niet voor de zwijnen werpen, ook niet op paden, wegen, struiken
en tussen doornen. Die zullen beslist geen vruchten afwerpen. Opmerking: Dit
is te vergelijken met mensen, die zich voor het geestelijke afsluiten; men kan
nog zoveel daar zaaien (geestelijk werk verrichten), maar daar valt dan weinig
geestelijke groei te verwachten. (GJE10-212)
Symboliek van uitrukken ogen
Petrus vraagt de Heer meer
duidelijkheid omtrent bovenstaande symboliek. Al sinds de beroemde Bergrede van
Jezus heeft hem dit thema beziggehouden en hij verzamelt nu de moed, weliswaar
ook met veel schaamte, deze vraag eindelijk eens aan Jezus voor te leggen. Hij
begrijpt wel, dat dit in geestelijke zin is bedoelt, maar toch! Natuurlijk
heeft het uitrukken van ogen niets met lichamelijke verminking te maken.
Alleen het strenge bewaken van de vrije wil in de mens en zijn verstand, geeft
Jezus hem als antwoord. Volgens Petrus heeft de mens twee ogen en twee
handen, dus ook twee verstanden en twee willen. De Heer gaf hem dit trouwens
in, zowel een goede als een slechte. Zo is het beter om met je goede verstand
en goede wil het hemelrijk binnen te gaan, dan met twee soorten verstand en
twee soorten willen naar de hel. Dat Petrus hier het bij het rechte eind heeft,
bevestigt Jezus. Ook Petrus moet proberen al zijn wereldse verstand en wil
volkomen kwijt te raken, adviseert Jezus hem. Dan pas zal het hemelse begrip
van geest en kracht volkomen zijn eigen worden. (GJE10-214)
Het verhaal over de ontrouwe
rentmeester is Petrus nooit duidelijk gebleken. Daarom vraagt hij de Heer
waarom degene, die in de gelijkenis geen feestkleding aan had eruit werd
gegooid. Ik begrijp uw lof over de onrechtvaardige rentmeester niet, zegt
Petrus. Dan moet Petrus heel goed met twee oren naar zijn Meester luisteren. De
Heer legt hem het een ander uit. Als iemand veel meer bezit en geld heeft dan
hij nodig heeft voor zijn aardse onderhoud, zo iemand is al een onrechtvaardige
rentmeester. IK ben de enige ware eigenaar. Als zo iemand de armen rijkelijk
voorziet en dan later geen rentmeester zal zijn, omdat de Heer Zelf de
eigenlijke rentmeester is, zal hij toch veel vrienden maken door de vele armen,
die hij veel gegeven heeft. Toen de Heer de aarde schiep, heeft Hij ook geen
grenzen vastgesteld. Als een ‘onrechtvaardige’ rentmeester toch veel meer bezit
dan hij feitelijk nodig heeft, maar zijn goederen en geld benut voor
welgevallige doeleinden en hierdoor dus veel vrienden maakt, moet ook de Heer
hem Zijn welbehagen en Zijn lofschenken. (GJE10-216)
De patriarch Abraham was in zijn tijd
eigenaar van het hele Beloofde Land. Feitelijk was hij ook een onrechtvaardige
rentmeester. Hij woonde in Salem en stond altijd klaar voor arme en
behoeftige mensen. Daarom was hij de lieveling van de Heer werd hij veelvoudig
gezegend. Hij had het geluk en ook het recht de Koning der koningen
en de Priester der priesters te bezoeken, genaamd Melchizedek, die zonder begin
en einde was. Dit was de Heer Zelf en Die ook persoonlijk Abraham bezocht met
twee engelen. Ook Lazarus bewijst vele armen nu nog grote
weldaden. Dan maak je zeer goede vrienden – ook aan gene zijde. Lazarus zal
daarom nooit meer sterven. De Heer zal hem tot leven wekken – als hij
binnenkort sterft en hem net als Henoch, de aartsengel, opnemen naar het
geestelijk rijk, zonder nog eens te sterven. Als iemand op het feest geen
feestgewaad aan heeft, betekent het, dat ze niet op de Heer zijn afgestemd. Als
zoiets op aarde al voorkomt, des te meer dan aan gene zijde. De Heer kijkt
naar het innerlijk feestgewaad van de mens. Als deze dat niet heeft, wordt
hij dan buiten in de buitenste duisternis geplaatst, zegt Jezus! – (GJE10-217)
UpToDate 2022