De
geestelijke zon
door
het innerlijk woord ontvangen
Jakob
Lorber
Deel
1
DE
STER UITGEVERIJ
Oorspronkelijke titel: Die geistige Sonne, Mitteilungen
über die geistigen Lebensverhaltnisse des Jenseits - durch das Innere Wort
empfangen. Uitgegeven
door (t) Lorber-Verlag, Bietigheim-Württ., 1955. - Ontwerp omslag: Sigma Press
B.V. Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking niet de Jakob Lorber Stichting
voor liet Nederlandse taalgebied. Wie meer wil weten over de profeet Jakob
Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse
taalgebied. www.lorber.nl e-mail:
info@lorber.nl - Copyright © 2003 Uitgeverij De Ster - ISBN 9065562168
- Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van
druk, fotocopie, microfilm, opnamen of op welke andere wijze ook, hetzij
chemisch, electronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming
van uitgeverij Sigma Press b.v., Postbus 259, 50011 A(; Tilburg, e-mail:
infio@sigmapress.nl, website: www.sigmapress,nl
Voorwoord
Jakob Lorber en de Nieuwe Openbaring
De ontwikkeling
van de schepping is een geestelijk proces met als doel de opvoeding en rijping
van onvolmaakte schepselen tot kinderen van God. Deze grote ontwikkelingsgang
wordt sinds ondenkbare tijden met onuitputtelijke liefde en wijsheid door God
geleid. Onophoudelijk laat Hij al Zijn schepselen inzichten en krachten
toevloeien die, aansluitend aan hun ontwikkelingstoestand, noodzakelijk zijn
om de voleinding te kunnen bereiken. Openbaringen van goddelijke waarheden en
van Gods wil aan de mensen zullen dan ook nooit ophouden. Dat met de bijbelse
verkondiging ook de openbaringen van God beëindigd zouden zijn, laat zich uit
de Bijbel niet bewijzen. Integendeel, in de Heilige Schrift is meermaals sprake
van de `Geest der waarheid', die alle ware discipelen en volgelingen van Jezus
te Zijner tijd in alle waarheid zal leiden. Jezus heeft degenen die Zijn
geboden daadwerkelijk onderhouden, uitdrukkelijk toegezegd dat Hij Zich aan
heil zal openbaren. (Joh. 14:21)
In
alle tijden en bij alle volken zijn er steeds mensen geweest die door het
innerlijke Woord openbaringen hebben ontvangen. De mystiek van het avondland en
zijn vertegenwoordigers zijn daarvan een getuigenis. Op deze luisterrijke weg
komen wij figuren tegen als Paulus, Bernard van Clairveaux, meester Eckehart,
Johannes van het Kruis, Jakob Böhme en Emanuel Swedenborg, waarbij ook Geert
Groote, Jan van Ruusbroec en wellicht nog andere Nederlandse mystici kunnen
worden genoemd. En als bekroning van deze weg mag het werk van Jakob Lorber
(1800-1864) genoemd worden. Met Lorber hebben wij een gelijksoortig
verschijnsel als bij de oude profeten. Ook dezen vernamen in hun binnenste de
goddelijke stem, die hen verlichtte en in staat stelde grote waarheden uit te
spreken, zoals aankondigingen van komende gebeurtenissen en leringen van
zedelijke aard. Hoe vaak werd door de bijbelse profeten niet gezegd: `Zo
spreekt de Heer' en dan volgt de god delijke verkondiging. Precies eender
legitimeert Lorber zich met het innerlijke Woord, dat hij ontving als profeet
voor deze tijd.
De
belangrijkste, in de jaren van zijn roeping (1840-1864) door middel van
innerlijke dictaat ontvangen werken zijn: Het Grote Johannes Evangelie, De
Huishouding van God, De jeugd van Jezus, Aarde en Maan, De natuurlijke zon, De
geestelijke zon, Bisschop Martinus en Van de hel tot de hemel. Van de Nieuwe
Openbaring wordt gezegd dat deze de Bijbel niet overbodig maakt, maar daarvan
de `ontsluiering' is.
De geestelijke zon
In het
onderhavige werk De geestelijke zon bezitten wij een hoofdwerk over het
hiernamaals. Het werd door Jakob Lorber opgetekend in de periode van november
1842 tot december 1843, aansluitend aan de beschrijving van de natuurlijke zon.
Terwijl het werk De natuurlijke zon ons in de wondere wereld voert van onze
`eigen' centrale ster en van dit hemellichaam een nauwgezette beschrijving
geeft van zijn gesteldheid, zijn natuurrijken en van zijn bewoners, gaat het
tweedelige werk De geestelijke zon ver buiten de grenzen die de natuur
getrokken heeft.
De
geestelijke zon is liet ongrijpbare eeuwige leven, dat steeds nieuw uit de
Oerbron, de goddelijke liefde ontspringt en in alle wereldsferen de gedachten
van God vorm en bestendigheid verleent. Ook de mens als geestelijk wezen en
kind van God draagt een vonk van deze oorspronkelijke scheppingskracht in zich
en heeft daardoor• het vermogen om in de fijnstoffelijke geestelijke wereld
gestalte te geven aan zijn eigen innerlijke zielenwereld. Zo bezit iedereen
zijn eigen geestelijke zielensfeer die, afhankelijk van zijn ontwikkelingsniveau,
bepaalde grenzen heeft welke zich in gestage toenadering tot het universele
goddelijke leven, toch allengs beginnen te verwijden. Dit leerboek over de
omstandigheden in het hiernamaals voert ons als het ware in tien geestessferen,
hetgeen betekent dat wij in het innerlijke blikveld treden van tien
verschillende geestelijke wezens, die ooit op deze aarde in een stoffelijk
lichaam hebben geleefd. Hun inzicht heeft gestalte gekregen door de graad van
hun liefde tot de hemelse Vader. Deze geestessferen zijn weliswaar aan elkaar
verwant, maar zijn desondanks gevormd door de eigen aard van hun zielenwereld.
Bij het binnentreden door de lezer in de sferen van deze tien geesten -
waaronder de apostelen Petrus, Marcus en Paulus, de profeet Daniel, de ziener
Swedenborg en tenslotte Johannes als toonbeeld van liefdeswijsheid - ontsluit
zich een geestelijk beeld van overweldigende grootte en weidsheid.
In
steeds aangrijpender beelden en scènes wordt ons een blik gegund in de
geheimenissen van de schepping van de natuurlijke aarde tot aan de centrale
zonnen. Daarenboven openbaren zich uit de sferen van deze verlichte geesten
samenhangen tussen de zichtbare werelden van het universum en die van het
onzichtbare geestelijke Al, welke zich lenen om het beperkte wereldbeeld van
vandaag fundamenteel om te vormen en tot een overtuigende helderheid te
brengen. Hier reiken ware religie en wetenschap elkaar de hand tot een nieuw
verbond, en de mensengeest begint een vermoeden te krijgen van de grenzeloze
liefde, wijsheid en almacht van de Schepper, die langs miljoenenvoudige wegen
al het aardgebondene in de vrijheid van de geest terugvoert.
De
uitgever
Noot
van de uitgever: - In werken over de geestelijke wereld worden vaak de termen
morgen, middag, avond en nacht gehanteerd om de vier windstreken, resp. oost,
zuid, west en noord aan te geven. - Voorkomende oude lengtematen: 1 klafter =
1,90 meter, 1 mijl = 7,42 km
Het Godsrijk
Het
luid gewoel der wereld zwijgt. - -
Wij
zien omhoog naar stille geesteshoogten,
en
met verlichte blik van het gemoed zien wij
hoe
't Rijk der Waarheid zich ter aarde neigt.
Rond
onze ziel speelt nu zijn hemels licht,
En
door ons wezen stroomt zijn heilig vuur.
En
uit de diepste bronnen van het hart
breekt
eeuwig leven door.
Hoe
wondergroot toch is Gods rijksgebied!
Het
strekt zich uit naar aller tijden verte,
omspant
de aard' en talloos veel gesternte
en
is, waar men in 't hart het goede ziet!
Wie
heeft daarin het zielental geteld?
Wie
kent de volheid van zijn kracht en macht?
Wie
kent de zaden, talloos hier gezaaid,
de
gouden zegen van de groei, het rijpen?
Hier
waait de Geest des Vaders, stil en rein!
Hier
heerst de vrijheid in haar volle kracht!
Hier
bloeit de hoop, en 't geloof haar lichtgestalte
vermeit
zich in der liefde voorjaarsschijn.
Het
Godsvertrouwen reikt naar zijn voleinding,
de
deemoed is verlegen in haar eigen licht.
De
hartstocht rust, geheel verzoend, in vrede.
Aandacht
verdiept in een hoogbezield gebed.
De
Zon van 't Rijk, dat is des Vaders Geest!
Zie
toch hoe de eeuw'ge geesten Hem omringen,
Hem
naderen in alsmaar nauw're kringen,
tot
heel hun leven in het Zijne vloeit!
Wie
wordt zich hier zijn kindschap niet bewust?
Wie
voelt niet pijnlijk wat hem in de stof ontbreekt?
Een
hevig heimwee brand in onze borst,
want
naar haar Oerbron, onze ziele dorst.
Jakob
Lorber
De geestelijke Zon
Ik
ben het licht der wereld.
Wie
Mij volgt, zal niet in
duisternis
wandelen, maar zal
het
licht des levens bezitten.'
Joh.
8:12
1.
De geestelijke zon, een genadevonk van
de Heer
1 Voor
we ons in de eigenlijke geestelijke zon kunnen begeven, moeten we eerst weten
waar deze zich bevindt, hoe ze in verband staat met de natuurlijke zon en van
welke aard ze is.
2 Om
van het geheel een zo goed mogelijk begrip te krijgen, moet eerst worden
opgemerkt dat het geestelijke datgene is wat het meest innerlijke en
tegelijkertijd ook het allesdoordringende en bijgevolg het alleen werkzame en
bepalende is.
3 Neem
bijvoorbeeld een vrucht. Wat is daarin eigenlijk het meest innerlijke? Niets
anders dan de geestelijke kracht in de kiem. Wat is dan de vrucht zelf, die er
met al haar bestanddelen voor de bescherming en het behoud van de binnenste
kiem is? Ze is in wezen weer niets anders dan het door de kracht van de kiem
doordrongen uiterlijke orgaan, dat in al zijn delen weldadig inwerkt op de
aanwezige kiem.
4 Dat
de uiterlijke vrucht een door de geestelijke kracht van de kiem bepaald orgaan
is, blijkt ook al hieruit dat niet enkel de vrucht maar de hele boom of de hele
plant uit de geestelijke kiem tevoorschijn komt. 5 Wat is derhalve het
geestelijke? Het geestelijke is vooreerst de innerlijke kracht in de kiem,
waarvan het bestaan van de hele boom met wortels, stam, takken, twijgen, bladeren, bloesems en
vruchten afhangt. En wederom is het het geestelijke, dat al deze genoemde delen
van de boom als voor zichzelf of voor eigen welzijn doordringt.
6 Het
geestelijke is bijgevolg het meest innerlijke, het doordringende en dus ook het
alomvattende, want wat het doordringende is, is ook het omvattende.
7 Dat
dit juist is, kunnen jullie aan menig natuurverschijnsel waarnemen. Neem maar
eens een klok. Op welke plaats bevindt zich daarin de klank? Zouden jullie
zeggen: meer aan de buitenkant, meer in het midden van het metaal of meer aan
de binnenkant? Dat is allemaal verkeerd! De klank is het inwendige geestelijke
fluïdum dat in de materiële huisjes is opgesloten.
8 Als
er nu tegen de klok wordt geslagen, dan wordt de slag door het inwendige
fluïdum, dat een zeer elastisch en rekbaar geestelijk substraat is, waargenomen
als iets dat zijn rust verstoort. Daardoor gaat het hele geestelijke fluïdum
over in een streven naar vrijheid, dat zich dan uit door een aanhoudend galmen.
Wordt de uiterlijke materie van de klok toegedekt met een andere stof, die niet
met zulke gemakkelijk te prikkelen geestelijke potenties doortrokken is, dan
wordt de vibratie van de prikkelbare geestelijke potenties, of beter gezegd hun
streven naar vrijheid, spoedig gedempt. Zo'n klok zal dan al gauw ophouden te
klinken. Is de klok echter niet afgedekt, dan blijft het geluid nog lang
naklinken. Als ze bovendien nog van buiten omgeven wordt door een uiterst
gevoelige substantie, bijvoorbeeld door zuivere met elektriciteit geladen
lucht, dan wordt het klinken daardoor nog versterkt en breidt zich in zo'n
meetrillende substantie ver uit.
9 Als
jullie dit beeld nu een beetje overdenken, zal het jullie duidelijk worden dat
hier weer het geestelijke het meest inwendige, het doordringende en het
omvattende is. We zullen nog een voorbeeld nemen.
10
Neem een magnetisch stuk staal. Waar zit in deze magneet de aantrekkende of
afstotende kracht? - Deze zit in het inwendige, dat wil zeggen in de hulsjes,
die eigenlijk de zichtbare materie van het staal uitmaken. Als inwendige
kracht doordringt zij de hele materie, die voor haar geen belemmering is, en
omvat deze helemaal. Dat dit magnetische fluïdum de materie waarin het zich bevindt,
ook uiterlijk omvat, kan iedereen gemakkelijk zien wanneer zo'n magnetisch stuk
ijzer een iets van haar af liggend stukje van hetzelfde metaal aantrekt. Zou
het niet een omvattende en daardoor ook een buiten de slier van de materie
werkende kracht zijn, hoe zou het dan een wat verder af liggend voorwerp kunnen
aantrekken?
11 Ten
overvloede zullen we nog een paar korte voorbeelden geven. Bekijk eens een
elektrische geleider of een elektrische fles. (1. Elektrische condensator.) Als zo'n geleider of zo'n
elektrische fles met de elektriciteit van een gewreven glasplaat wordt opgeladen,
dan doordringt deze de gehele materie en is dan ook haar inwendige en tegelijk
haar doordringende element. Als jullie een dergelijke geleider of fles wat
dichter beginnen te naderen, dan zullen jullie spoedig door een zacht waaien en
trekken merken dat dit fluïdum de gehele materie van de geleider of fles omvat.
12 Een
nog sprekender voorbeeld is voor jullie wel de uitstraling van ieder mens, evenals
van andere wezens; het duidelijkst is die echter bij somnambules. Over welke
afstand namelijk een magnetiseur en een door hem te behandelen somnambule over
en weer berichten kunnen doorgeven, zullen verscheidene van jullie wel aan den
lijve ondervonden hebben. Zou nu de geest slechts een inwendig en niet tevens
een doordringend wezen zijn, dan zou er al helemaal geen zogenaamd magnetiseren
mogelijk zijn; en was de geest ook niet tevens het alomvattende en het
allesbeheersende, zeg eens, hoe zou er dan tussen een magnetiseur en een
somnambule contact op afstand mogelijk zijn?
Ik
denk dat we voorbeelden genoeg hebben waaruit we kunnen opmaken waar, hoe en op
welke manier het geestelijke overal, dus zeker ook in, door en bij de zon tot
uiting komt.
13 De
geestelijke zon is dus het meest inwendige van de zon en is een genadevonk uit
Mij. - Dan doordringt het geestelijke krachtig werkend de gehele materie van de
zon, en tenslotte is het ook datgene wat het hele wezen van de zon omvat. Dit
alles bij elkaar genomen is dus de geestelijke zon. Deze zon is de eigenlijke
zon, want de zichtbare, materiële zon is slechts een lichaam dat van de
geestelijke zon, die weldadig op haar inwerkt, afhankelijk is. Dit lichaam is
in al zijn delen zo gevormd, dat het geestelijke zich in en door hem kan uiten
en juist daardoor weer in zijn totaliteit volkomen in elkaar grijpt.
14 Wie
dus de geestelijke zon wil beschouwen, moet eerst haar uiterlijke verschijningsvorm
bekijken en daarbij bedenken dat dit alles zowel in al zijn details als in het
geheel van de geestelijk zon is doordrongen en omgeven, dan zal hij daardoor
reeds een vage voorstelling van de geestelijke zon krijgen.
15
Daarbij moet hij nog bedenken dat al het geestelijke iets volkomen concreets
is of iets dat onderling alom volledig in elkaar grijpt, terwijl het
natuurlijke slechts in afzonderlijke delen gescheiden is en uit zichzelf helemaal
geen hecht geheel vormt. Als het als één geheel verschijnt, komt dat slechts
door de werking van het inwendige geestelijke. Daardoor zal het inzicht in een
geestelijke zon al wat helderder worden en zal het verschil tussen de
natuurlijke en de geestelijke zon steeds duidelijker naar voren komen.
16
Opdat jullie deze dingen echter steeds duidelijker zullen begrijpen, zal Ik jullie
weer door enkele voorbeelden een helder inzicht verschaffen. Neem eens een
klein staafje edelmetaal. Als jullie het in ruwe toestand bekijken, dan is deze
donker en ruw. Als je het echter slijpt en daarna mooi polijst, zal het er heel
anders uitzien dan voordien en toch is het nog steeds hetzelfde staafje. Wat is
dan wel de eigenlijke reden van de verfraaiing van dit staafje? Ik zeg jullie,
een heel eenvoudige. Door het slijpen en polijsten zijn de delen aan de
oppervlakte van het staafje dichter op elkaar gedrukt en in zekere zin met
elkaar verbonden. Daardoor werden ze eveneens meer concreet en onderling
hechter samenhangend en in zekere zin ook, om het zo maar eens te zeggen,
volkomen eensgezind. In de eerdere ruwe toestand, die nog een lossere was,
stonden de deeltjes als het ware vijandig tegenover elkaar. Elk los deeltje
woekerde voor zichzelf met de voedende stralen van het licht, nam er zoveel van
op als hij maar kon en liet voor zijn buurman niets over. In de gepolijste
toestand, die een gelouterde of gezuiverde kan worden genoemd, grepen deze
deeltjes in elkaar. Door dit in elkaar grijpen worden de erop vallende
lichtstralen gemeengoed, daar geen enkel deeltje deze nu nog voor zichzelf wil
houden, maar zelfs het kleinste beetje licht reeds met zijn buren deelt. Wat is
het gevolg daarvan? Allen hebben nu licht in overvloed, zodat ze bij lange na
niet in staat zijn die rijkdom op te nemen. De overvloed van de nu algemene
stralenrijkdom straalt dan als een prachtige harmonische glans terug van het
gehele oppervlak van het gepolijste goudstaafje.
17
Vermoeden jullie al een beetje waar deze pracht vandaan komt? Van de
eensgezindheid of wel van de eenwording. Als bijgevolg het geestelijke volmaakt
is en in zichzelf eensgezind, hoeveel groter moet de pracht van het geestelijke
dan wel zijn dan die van zijn lichaam, dat slechts uit deeltjes of stukjes
bestaat en juist daardoor ook zelfzuchtig, vol eigenbelang en dus dood is!
18
Laten we een ander voorbeeld nemen. Jullie hebben zeker al eens ruwe kiezelsteen
gezien, waaruit glas wordt vervaardigd. Laat zo'n ruwe kiezel, net als zijn
afstammeling, het glas, de stralen ongehinderd door? O nee, dat weten jullie
heel goed. Waarom laat zo'n ruwe kiezelsteen de stralen niet door? Omdat zijn
delen nog te veel gescheiden en veel te weinig eensgezind zijn. Als de stralen
op hem vallen, verteert elk van zijn deeltjes de stralen voor zichzelf en Iaat
ofwel helemaal niets of hoogstens in zekere zin de afval van de opgenomen
stralen voor zijn eventuele buurman over. Maar hoe komt het dan dat zijn
afstammeling, het glas, zo vrijgevig wordt? Kijk, de kiezel wordt eerst
stukgeslagen en fijngemaakt. Daardoor heeft elk deeltje in zekere zin voor het
andere moeten sterven, ofwel het heeft zich volledig van de ander moeten losmaken.
Daarna wordt zulk kiezelpoeder gewassen. Is het gewassen dan wordt het
gedroogd, met zout vermengd en komt het in de smeltkroes, waar de afzonderlijke
stofdeeltjes door het zout en de juiste temperatuur van het vuur onderling
volkomen verenigd worden.
19 Wat
wil dit werk met andere woorden zeggen? De zelfzuchtige geesten worden door de
materie in zekere zin vermorzeld, zodat ze volkomen van elkaar gescheiden zijn.
In deze gescheiden toestand worden ze dan gewassen ofwel gezuiverd. Zijn ze
gezuiverd, dan worden ze eerst gedroogd, een toestand die overeenkomt met
zekerheid. In zo'n toestand worden ze eerst met het zout van de wijsheid
gezouten en tenslotte, zo voorbereid, in het vuur van Mijn liefde verenigd.
Begrijpen jullie dit voorbeeld? Jullie begrijpen het nog niet helemaal. Welnu,
Ik zal het jullie nog nader toelichten.
20 De
uiterlijke materiële wereld in al haar delen is (stemt overeen met) de ruwe
kiezel. De opdeling daarvan is het vormgeven aan de verschillende wezens. Het
wassen van het kiezelstof is het zuiveren of trapsgewijze opstijgen tot hogere
potenties van de geesten in de materie. Het drogen betekent het vrijmaken of
het veiligstellen van de geesten in een eenheid, die al bij de mens tot
uitdrukking komt. Het zouten is het geven van het genadelicht aan de geest in
de mens. Het uiteindelijke samensmelten door de hitte van het vuur in de
smeltkroes is het één worden van de geesten, zowel onder elkaar als met het
vuur van Mijn liefde. Want zoals de materie in de smeltkroes niet kan samensmelten
voordat ze dezelfde warmtegraad als die van het vuur in zich heeft opgenomen,
kunnen ook de geesten onderling niet eerder eensgezind en dus voor eeuwig
verdraagzaam worden, voordat ze door Mijn liefde ofwel door Mijzelf, volkomen
doordrongen worden. Zo staat er ook in de ,Schrift: `Wees volmaakt zoals uw
Vader in de hemel volmaakt is' (Matth. 5:48). En wederom staat er: `Opdat zij
één worden zoals Ik en U één zijn' (Joh. 17). Kijk, hieruit zal het voorbeeld
toch zeker duidelijk worden.
21
Waardoor komt echter het één worden van het glas vervolgens tot uitdrukking? -
Doordat alle delen nu op een en dezelfde manier de straal van de zon opnemen en
door en door verlicht worden, dus helemaal van licht verzadigd zijn. Toch
kunnen ze het opgenomen licht geheel ongehinderd door zich heen laten gaan.
Kijk, zo leert jullie reeds het vensterglas, hoe de hemels• verhoudingen geaard
zijn en tevens leert het jullie ook op een beduidend hogere trap de geestelijke
zon te beschouwen. - We zullen ons echter niet dit voorbeeld nog niet
tevredenstellen, maar er bij een volgende gelegenheid nog enkele aanhalen,
waardoor we dan op de meest gemakkelijke manier helemaal tot de geestelijke
zon zelf kunnen opstijgen om daar onuitsprekelijke heerlijkheden te
aanschouwen!
2.
De hele natuur, een evangelie van Gods ordening
1
Nadat Ik het jullie al zo menigmaal heb gezegd, zeg Ik het jullie nog eens
opnieuw: de hele natuur en ook iedere eventuele daad, zowel van dieren als heel
in het bijzonder van mensen, kan een evangelie zijn en door zijn verhoudingen
de wonderbaarlijkste dingen van Mijn eeuwige ordening tonen en openbaren. Ja,
men hoeft het een of ander voor een vergelijkend voorbeeld volstrekt niet te
zoeken. Jullie kunnen een willekeurig voor de hand liggend, nog zo onbeduidend
ding nemen, het zal zeker dat evangelie in zich dragen dat ter verheldering van
wat voor geestelijke toestand dan ook zo volkomen deugdelijk is, als was het
van eeuwigheid af uitsluitend voor dit doel geschapen. Ik heb dus gezegd dat we
nog enkele voorbeelden nodig hebben om daardoor volledig tot de geestelijke zon
te kunnen opstijgen. Daarom willen we ook niet kieskeurig zijn, maar het eerste
het beste voorbeeld nemen.
2 Stel
je een woonhuis voor. Waarvan wordt dit eigenlijk gebouwd? Zoals jullie weten,
gewoonlijk uit heel ruwe, vormloze brokken materie. Deze materie komt in deze,
als het ware zelfzuchtig op zichzelf staande, toestand overal voor. Het is de
klei waarvan de bakstenen gemaakt worden, alsmede een bepaald soort steen
waaruit kalk wordt gebrand, vervolgens zand en nog onbewerkt hout. We brengen
nu dit ruwe materiaal op het een of ander terrein bij elkaar. Hier ligt een
hoopje klei, daar een hoopje kalksteen, verder een chaotische hoeveelheid
bomen, die echter nog niet bewerkt zijn, en nog een flinke hoop zand. Wat
verderop bevindt zich een kleinere hoop ruw ijzererts, weer wat verderop een
hoop kiezelstenen en niet ver daarvandaan een flinke plas water. Kijk, daar
hebben we het ruwe materiaal voor een huis volop hij elkaar. Maar zeg eens, wie
van jullie is zo scherpziend dat hij in al deze ruwe hopen materie een
goedgeordend statig huis ziet? Dit alles lijkt toch evenmin op een huis als een
vlieg op een olifant of als een vuist op een mensenoog. En toch is dit allemaal
bestemd voor de bouw van een statig huis.
3 Wat
moet er nu gebeuren? Steenbakkers gaan met de klei aan het werk. De losse klei
wordt nat gemaakt en dan flink gekneed. Heeft hij zich flink gehecht en is hij
taai genoeg, dan wordt hij tot de jullie welbekende stenen gevormd. Opdat de
kleideeltjes in de stenen zich nog inniger en duurzamer met elkaar zullen
verbinden, wordt iedere steen nog in het vuur gebakken, waardoor hij met het
verkrijgen van die grotere stevigheid gewoonlijk ook de jullie welbekende kleur
krijgt. Wat gebeurt er nu met de kalksteen? Kijk, daar wat verderop worden al
verscheiden ovens gebouwd, waarin de kalksteen gebrand wordt. Wat er met de
gebrande kalk gebeurt, weten jullie toch zeker wel? Laten we verder kijken.
Timmerlieden hebben zich over de boomstammen ontfermd en bewerken ze ten
behoeve van de bouw. De smeden gaan met de hoop erts bezig, smelten het, halen
het bruikbare ijzer eruit en bewerken het tot allerlei benodigdheden voor de
bouw. Verder zien jullie hoe anderen de kiezelstenen fijnstampen en vermalen
en op de jullie reeds bekende wijze tot zuiver glas verwerken.
4 Nu
hebben we het ruwe materiaal in de omgeving al gecultiveerd. Daar komt ook al
de bouwmeester en zet zijn bouwplan uit. De grond wordt uitgegraven, de
metselaars met hun handlangers zijn druk in de weer en wij zien hoe de ruwe
materie onder de handen van de bouwlieden de vorm aanneemt van een geordende
bouw. Langzamerhand groeit het statige huis boven de grond uit en bereikt de
vooraf bepaalde hoogte. Nu gaan de timmerlieden aan de slag en in korte tijd is
het gebouw volledig van dakbedekking voorzien. Bij deze gelegenheid zijn onze
eerdere hopen ruw materiaal ook totaal verdwenen. We zien enkel nog een deel
van het zand en een deel van de gebluste kalk, maar er wordt net begonnen met
het zogenaamde pleisterwerk en het afwerken van het huis. Hierbij verdwijnen
ook nog de twee laatste resten van het materiaal. Kijk, het huis is nu
helemaal afgewerkt, zowel van buiten als van binnen. Nu komt er nog een aantal
ambachtslieden voor het kleinere werk: een timmerman, een slotenmaker, dan nog
een schilder, een ovenbouwer en nog iemand die de vloeren lakt. Deze
ambachtslieden zijn nog een tijd flink bezig en dan staat het huis er en dwingt
als het ware eerbied af.
5 Als
jullie nu eens je gevoelens vergelijken, te beginnen bij het zien van het ruwe
materiaal tot aan de voltooiing van dit statige gebouw, dan zullen jullie
daarin toch zeker een heel groot verschil ontdekken. Waardoor werd dit verschil
echter teweeggebracht? ik zeg jullie: door niets anders dan door de doelmatige
en goede ordening en het een worden van de gescheiden ruwe materie tot een
geheel. Toen jullie aanvankelijk tussen de hopen ruwe materie rondliepen, was
het je onbehaaglijk te moede en jullie gevoelens woelden chaotisch door elkaar.
Toen jullie zagen dat de ruwe materie door het vuur en door de werktuigen van
de timmerlieden meer geordend en bruikbaar gemaakt werd, voelden jullie je al
wat behaaglijker, want jullie zagen nu reeds de mogelijkheid dat er uit zo'n geordende
materie een huis kan ontstaan. Maar nog steeds konden jullie je geen volledige
voorstelling van het huis maken.
6 Toen
jullie de bouwmeester het bouwplan zagen uitzetten, voelden jullie je in zekere
zin al aangenaam verrast, want jullie konden toen al zeggen: hé, kijk eens, dat
wordt een grandioos gebouw! Maar toen jullie het zagen nadat het op het
afwerken na klaar was, verlangden jullie naar de voltooiing ervan. En toen het
gebouw helemaal klaar was, bekeken jullie het met groot genoegen en toen jullie
in de mooie en sierlijke vertrekken van het huis werden rondgeleid, waren
jullie hoogst verbaasd en zeiden: wie had gedacht dat zoiets uit de voorheen
nog helemaal ruwe materie kon ontstaan?
7
Kijk, zo is het ook gesteld met alles wat we tot nu toe in de natuurlijke zon
hebben gezien. Het zijn ruwe brokken materie, die in deze toestand zonder
samenhang of verband verschenen. Wanneer iemand de bewoners van de zon en al
hun werken afzonderlijk beschouwt, kan hij daarin geen samenhang en geen
onderlinge relatie ontdekken. Pas in het geestelijke worden deze nog helemaal
ruwe brokken meer en meer geordend. Uit die ordening kan dan worden opgemaakt,
voor welke hogere bestemming zij dientengevolge bestaan, daar het innerlijk van
allen verwijst naar een en hetzelfde wezen, waarin hun uiteindelijke en
volledige ordening pas tot een compleet geheel kan worden.
8
Daarom zullen we het volkomen voltooide gebouw pas aanschouwen in de
geestelijke zon, waarin dit alles in elkaar zal grijpen en zich in overgrote
heerlijkheid als één geheel zal voordoen.
9
Jullie zien nu, hoe dit alledaagse voorbeeld een heerlijk evangelie bevat en de
innerlijke beschouwer een orde ontsluit, waarvan geen sterveling ooit gedroomd
heeft. Met dit voorbeeld wil Ik jullie attent maken op iets dat het geestelijke
meer nabij komt, en wel in het bijzonder bij de zon zelf.
10
Jullie hebben de verschillende inrichtingen van de hele zon met alles wat zich
op en in haar bevindt nu bekeken. Zij is stellig van een eindeloze en bijna
onbeschrijflijke verscheidenheid. Hoe tilt zich echter tenslotte deze zeker
gedenkwaardige inrichting van de zon?
11
Elke blik die jullie naar de zon richten geeft je het antwoord: namelijk door
een algehele buitengewoon intensieve licht- en stralenkrans.
12 Kijk
hoe het bijna oneindig veelvoudige zich daar verenigt en aldus één geworden
doorwerkt tot in bijna eindeloze verten in de ruimte. Het is niet nodig de
talloze weldadige uitwerkingen van het zonlicht aan te tonen, want elke dag op
jullie kleine aardbol beschrijft en bezingt deze reeds veelvoudig. Zou de zon
zonder deze haar omgevende lichtbundeling met al haar talloze delen ook zulke
wonderbaarlijke uitwerkingen hebben? O, zeker niet! Vraag het maar eens aan een
echt donkere nacht en ze zal jullie letterlijk zeggen en tonen, waartoe een zon
zonder licht zou dienen. Maar we hoeven niet alleen met dit nog steeds wat
krasse voorbeeld genoegen te nemen, want er zijn nog een heleboel betere.
13
Opdat jullie daarbij echter des te overtuigender mogen inzien hoe elk ding ons
dichter bij het doel kan brengen, wanneer we het maar vanuit het juiste
standpunt bekijken, zullen jullie zelf voor het volgende voorbeeld de eerste de
beste en dus ook allerbeste stof kiezen en we zullen dan zien in hoeverre ze
wel of niet voor onze zaak te gebruiken is. Ik denk echter dat het voor jullie
tamelijk moeilijk zou zijn in dit opzicht een onbruikbare stof te kiezen, want
wat is er gelegen aan de vorm van een gevonden brok erts? In de smeltoven
ermee, en de juiste hittegraad zal hem wel zijn juiste bestemming geven! Zoeken
jullie daarom ook niet moeizaam naar een of andere stof, want zoals Ik jullie
al zei: Ik kan, net als een scharrelaar, alles heel goed gebruiken! En zo laten
we het voor vandaag hierbij.
3.
De klok, een overeenstemmend beeld van
de zon
1
Jullie hebben een klok gekozen. Dit voorbeeld is beter dan jullie kunnen
vermoeden, want ook Ik zou een tijdmeter hebben gekozen. Daarom zullen we dit
voorbeeld nu meteen wat kritisch doornemen en het zal dan spoedig duidelijk
worden of het ons een trede hoger zal brengen dan het vorige.
2 Als
jullie een klok bekijken, zien jullie aan dit kleine tijdmetende instrument
louter gecultiveerde materie. Jullie zien een goedberekend mechanisme dat zo is
gemaakt dat een drijfrad met zijn tanden in de tanden van een ander rad grijpt.
Jullie zien hoe het hele tandwieldrijfwerk door middel van een naar verhouding
sterke ketting verbonden is met de elastische veer die het hele mechanisme door
de in haar wonende kracht doelmatig in beweging zet. Als we dit hele werkje nog
nader bekijken, dan ontdekken we nog een heleboel radertjes en asjes. Alles is
berekend en heeft zijn doel.
3
Hebben we het binnenwerk goed bekeken, dan kunnen we de uiterlijke vorm in
ogenschouw nemen. Wat zien we daar? Een vlakke wijzerplaat met daarop een paar
heel eenvoudige wijzers. Wat doen deze wijzers op die eenvoudige wijzerplaat?
Zoals jullie weten, geven ze de uren van de dag en de nacht aan en meten
zodoende de tijd. De tijd die door deze wijzers wordt gemeten is toch zeker
iets alomvattends en is ook iets allesdoordringends en is ook het centrum van
alles, waarheen jullie ook maar willen kijken. Niemand kan zeggen: ik ben aan
het einde van de tijd, of: de tijd heeft met mij niets van doen, of: de tijd
omgeeft mij niet. Want zo vaak iemand iets doet, doet hij dat midden in de
tijd. Waarom dan? Omdat hij door de tijd altijd doordrongen en overal in
gelijke mate omgeven wordt. Dat laat ons ook het uurwerk zien. In het centrum
van de wijzerplaat zijn de wijzers aangebracht en zij beschrijven met hun
uiteinden nauwkeurig een cirkel. Daar ze zich echter vanuit het centrum tot aan
de omschreven buitenste cirkel ononderbroken als tastbare materie uitstrekken,
beschrijven ze vanuit het centrum een talloze hoeveelheid steeds groter
wordende cirkels. Daarom is het ook duidelijk en begrijpelijk dat deze
cirkelgang uitgaat van het centrum van het stiftje waaraan de wijzers bevestigd
zijn en bijgevolg de hele wijzerplaat beslaat, en tenslotte door de tijd die ze
meet als het ware omvat wordt in een eindeloos grote cirkel.
4
Laten we echter weer teruggaan naar het inwendige van het uurwerk. Daar zullen
we een vaste boven- en onderplaat ontdekken en vaste zuiltjes, waarmee de
boven- en onderplaat aan elkaar bevestigd zijn. Zo zullen we ook een groot
aantal vaste pinnetjes, haakjes en regelschroefjes ontdekken. Ligt er in deze
onbeweeglijke dingen van het werktuig ook al iets van de uiteindelijke
bestemming, die op de wijzerplaat tot uitdrukking komt? Ja, ook aan deze
onbeweeglijke delen ligt de uiteindelijke bestemming stilzwijgend ten
grondslag.
5
Wanneer we echter verder kijken in het uurwerk, dan zien we de radertjes op
verschillende manieren bewegen; allereerst een monter slingertje, dan het
dichtstbijzijnde radertje. Het slingertje is nog erg ver van de eindbestemming
af want het kan nog geen volledige cirkel beschrijven, maar wordt steeds heen
en weer gedreven hoewel het de snelste beweging maakt in liet hele mechanisme
komt het toch niet verder. liet eerstvolgende radertje, dat klaarblijkelijk
door het drukdoende slingertje beheerst wordt, bespiedt de vrolijke sprongen
van het slingertje en glipt bij elke sprong een treetje verder in zijn
cirkelgang en maakt daardoor wel een tamelijk snelle, maar toch voortdurende
cirkelbeweging. Men merkt bij deze beweging nog wel het springen van het
slingertje op, maar dat doet geen afbreuk aan het geheel. De cirkelvormige
beweging is toch bereikt. Het volgende radertje beweegt zich al veel
regelmatiger, beschrijft een rustige cirkel en is al veel dichter bij de
eindbestemming. Het hierop volgende rad beweegt zich nog langzamer,
regelmatiger en rustiger en is daardoor nog veel dichter bij het hoofddoel, ja,
het houdt er al helemaal verband mee. Met het laatste rad is het einddoel
bereikt; het geeft daarvan mechanisch gezien al blijk, maar dat valt als
zodanig aan het mechaniek zelf nog niet te herkennen.
6 Maar
juist hier, waar zich als het ware in het verborgene de eindbestemming al in
het materiële mechanisme kenbaar maakt, komt uit het centrum van het mechaniek
een spil door het midden van de wijzerplaat naar buiten. Aan deze spil zijn de
wijzers bevestigd, die in grote eenvoud tenslotte de uiteindelijke bestemming
van het gehele kunstig samengestelde mechanisme tot uitdrukking brengen.
7 Zien
jullie niet al heel duidelijk in, welke richting het allemaal uit zal gaan? Al
het nog zo veelsoortige en samengestelde toont in zichzelf de uiteindelijke
eenwording tot één hoofddoel; en er mag geen enkel onaanzienlijk pinnetje
ontbreken, wil het einddoel volkomen bereikt worden.
8 Nu
gaan we weer terug naar onze zon. Beschouw dit grote, gouden uurwerk als meter
van voor jullie ondenkbaar lange tijden. We hebben het veelsoortige mechanisme
van dit reusachtige uurwerk gezien. We zagen dat ook hier Mijn liefde de
almachtige, levende drijfveer is, die tussen de twee grote platen, die
eeuwigheid en oneindigheid heten, dit grote werk in beweging zet. We hebben de
talloze tandwieltjes gezien en alle pinnetjes en zuiltjes. We kennen nu het
mechanische werk. Uit de veelsoortigheid van zijn delen is de uiteindelijke
hoofdbestemming even moeilijk op te maken, als wanneer iemand zonder de
wijzerplaat te raadplegen de in uren verdeelde tijd nauwkeurig zou willen
bepalen alleen door te kijken naar de verschillende bewegingen van het
raderwerk. Dat is waar en er is niets tegenin te brengen, zal menigeen zeggen,
maar de vraag is: hoe komen we dan bij dit grote mechanisme op de centrale spil
die zich uit het materiële verheft en uitstijgt boven de grote wijzerplaat van
de uiteindelijke enige grote bestemming? Ik zeg jullie: maak je daarover niet
bezorgd, want niets is makkelijker dan juist dit, als men een werk maar eerst
zo grondig heeft onderzocht dat men alle onderdelen ervan door en door kent.
Daar we het uurwerk nu eenmaal als een goed voorbeeld hebben gekozen, zullen we
ons ook aan de hand van dit voorbeeld naar de grote oppervlakte verheffen.
9 Wie
ooit een uurwerk heeft bekeken, zal hebben ontdekt dat daarin drie dingen
praktisch dezelfde beweging maken. Het eerste is het capsulewiel waarin de
drijfveer zit opgeborgen, het tweede is het hoofddrijfwiel dat door middel van
de ketting met het veercapsulewiel is verbonden en het derde is het centrale
spilwiel dat de wijzers op de wijzerplaat in beweging zet.
10
Willen wij op de grote wijzerplaat uitkomen, dan moeten we weten waar deze drie
wielen mee corresponderen. Waarmee correspondeert dan het veercapsulewiel? Het
ligt voor de hand dat dit overeenstemt met de liefde, dat de veer de liefde
voorstelt doordat ze ligt opgesloten en in zekere zin van binnenuit het leven
in het hele mechanisme tot stand brengt. Zo ligt dus in de liefde reeds geheel
en al de hoofdbestemming van het mechanisme besloten.
11
Waarmee correspondeert dan het tweede wiel dat dezelfde beweging maakt en dat
door middel van een ketting met het veerwiel is verbonden? Dit wiel komt
overeen met de wijsheid, die uit de liefde haar leven ontvangt en dus ook
daarmee in nauwste verbinding staat. Waarmee correspondeert het centrale
hoofdspil wiel? Met de eeuwige ordening, die uit de eerder genoemde twee wielen
duidelijk naar voren komt en waardoor het hele mechanisme in al zijn delen zo
wordt ingericht, dat alles zich tenslotte moet schikken voor het bereiken van
het hoofddoel, dat vanuit de liefde en de wijsheid juist in deze ordening tot
uiting komt. Kijk, nu hebben we reeds het geheel. Het spilwiel is gevonden en
heet ordening. Langs deze spil zullen we dus ook omhoogklimmen en de grote,
uiteindelijke bestemming van de dingen aanschouwen, zoals deze tot uiting komt
precies in overeenstemming met de eeuwige liefde, wijsheid en de uit beide
voortkomende orde.
12 Nu
hebben we met ons voorbeeld ons doel volkomen bereikt. We bevinden ons daarom
ook al op de geestelijke zon, zonder dat jullie nog vermoeden of inzien hoe en
op welke manier. Maar Ik zeg jullie: ga maar eens vluchtig de gegeven
voorbeelden na en jullie zullen, te beginnen bij het bewerken van de bomen tot
en met het uurwerk, gemakkelijk ontdekken dat we juist met deze voorbeelden als
het ware incognito heel monter rondlopen op de geestelijke zon, terwijl jullie
nog steeds wachten om erop te komen. We zijn al op de wijzerplaat en hoeven dus
niet meer langs de spil omhoog te klimmen.
13
Jullie vragen: hoe dan? Het klinkt allemaal als een raadsel. Maar Ik zeg: waar
de betekenis van de dingen, al is het ook neer in het algemeen dan in het
bijzonder, wordt getoond, waar aangetoond wordt hoe tenslotte alles aankomt op
de eenwording, waar zelfs deze eenwording door allerlei aanschouwelijke voorbeelden
wordt uitgebeeld, daar schijnt niet meer de natuurlijke, maar de geestelijke
zon. Wat nu volgt zal alles in een helder licht plaatsen en dan zullen we
daaruit heel duidelijk kunnen opmaken dat we ons reeds op de geestelijke zon
bevinden.
14 Als
iemand een fakkel in zijn hand houdt, zal hij toch ook wel weten waarvoor de
fakkel gemaakt is. Als hij nog in het duister wandelt, wat is dan gemakkelijker
dan zich van een fakkel te bedienen? Men hoeft de fakkel maar aan te steken en
de duisternis zal bliksemsnel verdwijnen. Wij hebben immers de fakkel in de
hand. De gegeven voorbeelden zijn de fakkel. Wat is er verder nog voor nodig om
deze fakkel met een klein vonkje liefde aan te steken, zodat hij de grote,
betekenisvolle wijzerplaat van de geestelijke zon weldra helder zal verlichten.
Daarom zullen we voor de volgende gelegenheid ook niets anders doen dan onze
goede fakkel met de scintilla amoris* (Iiefdesvonkje) aansteken en bij dit
prachtige licht de grote betekenis van de dingen op de geestelijke zon beschouwen.
En zo laten we het voor vandaag hierbij.
4.
De natuurlijke en de geestelijke zon,
verschil van hun verschijningsvorm
1
Jullie vragen en zeggen: ja, het is wel goed de fakkel met het liefdesvonkje aan
te steken, maar waar halen we dit vandaan? Ik kan jullie daarop werkelijk niets
anders zeggen dan dat we het juist daar halen, waar het eigenlijk te halen is.
Het zou toch belachelijk zijn als we met de hele, zeer vurige zon niet in staat
zouden zijn om de pit van de fakkel aan te steken?! Want onder het
liefdesvonkje versta ik nu juist de zon, die we nu in heel haar lengte, dikte
en breedte in onze handen houden. En als jullie in staat zijn met behulp van
een vergrootglas ter grootte van een daalder een stuk zwam met de zonnestralen
aan te steken, terwijl deze zon in natuurlijk opzicht toch meer dan zo'n 22
miljoen mijl ver weg staat, dan zal de nu heel dichtbijstaande zon zeker ook in
staat zijn de pit van onze fakkel aan te steken.
2 En
zo zullen we dan deze heel gemakkelijke poging wagen om de pit van onze fakkel
met het vuur van de zon in contact te brengen. Kijk toch eens hoe gemakkelijk
dat is!
3 De
fakkel brandt nu en kijk, voor de geest baden onafzienbare landstreken in het
licht van een eeuwig morgenrood, dat van deze fakkel afkomstig is.
4
Ikzelf ben die fakkel en geef een juiste hoeveelheid licht; wie in dit licht
schouwt, ziet overal waarheid en geen bedrog mag zijn oog ontmoeten!
5 Wat
een wonder, zeggen jullie; in de natuurlijke zon hebben we reuzen gezien en een
grote verscheidenheid in alle dingen. Hier in de lichtsfeer is alles gelijk. We
zien niet één ding boven het andere uitsteken. Het is één licht, het is één
grootte en de liefde uit zich overal in onuitsprekelijke lieftalligheid. We
zien bijna louter vlak land; waar zijn de natuurlijke bergen van de zon?
6
Eindeloos tevreden geest-engelwezens wandelen over de lichtvelden en maken geen
onderscheid tussen land en water. Zonder moeite verheffen zij zich in de lichte
ether en zweven er dronken van geluk in rond, terwijl ze zaligheid op zaligheid
uitstralen. We zien slechts heel lieflijke boompjes; waar zijn de reusachtige
bomen van de natuurlijke bodem? Ook zien we in al die lieflijke gewassen een
wonderbaarlijke overeenkomst. Elk gewas verspreidt een onuitsprekelijk
geluksgevoel, hetgeen iedere geest die in de buurt komt, ten zeerste verrukt.
Ja, uit elk boompje, uit elk teer grassprietje stroomt een ander soort
geluksgevoel, en toch zien we bij de boompjes, bij alle andere gewassen evenals
bij het gras slechts één vorm en een volmaakte eenheid tot in het ontelbare.
7 We
wandelen door eindeloze landschappen. We ontmoeten talloze scharen van zalige
engelgeesten, maar we ontdekken nergens een woning. Niemand zegt tegen ons: dit
stuk grond is van mij en dat is van mijn buurman, maar als buitengewoon
vrolijke reizigers op een landweg trekken ze overal jubelend en lofzingend
rond. Waarheen we ons ook maar wenden, we zien niets dan leven en nog eens
leven stromen. Lichte gestalten ontmoeten elkaar en van alle kanten klinkt één
grote vreugderoep!
8 Maar
wij staan erbij als volkomen leken en weten ons geen raad. Waar bevindt zich
deze lichte wereld die we nu aanschouwen? Is dit de geestelijke zon? Dat vragen
jullie met verbaasde blikken en verbaasde harten.
9 Maar
Ik zei jullie toch dat de geestelijke zon op zichzelf genomen volkomen lijkt
op de wijzerplaat van een uurwerk, waarop het hele doel van het kunstig
mechanisme tot uitdrukking komt. Jullie zeggen ietwat verbouwereerd: is dat
alles van de geestelijke zon? Het is wel heel wonderbaarlijk, verheven en
mooi, ook buitengewoon levendig, maar daarbij toch zeer eenvoudig. Op de
eigenlijke zon hebben we zo'n onnoemlijke verscheidenheid in grootte, ja,
zoveel wonderbaarlijks gezien, maar hier komt het ons voor alsof deze hele
eindeloos lijkende vlakte een evenzo grote weg is voor geesten, waarop trouwens
geen stof valt te ontdekken. Maar eerlijk gezegd, wat de eenvormigheid en de in
zekere zin eeuwig lijkende monotonie van deze buitengewoon lichte wereld
betreft, hadden we toch ten gevolge van de geweldige fenomenen die we eerder
op de natuurlijke zon hebben gezien, iets heel bijzonders verwacht.
10
Jullie hebben immers het uurwerk als voorbeeld. Als jullie in het in elkaar
grijpende raderwerk zouden rondwandelen, wat zouden jullie dan denken van de
effecten die dit verbazingwekkende mechanisme teweegbrengt, als je nog nooit
een wijzerplaat van een uurwerk zou hebben gezien? Zouden jullie, als je het
raderwerk bekijkt, dan niet zeggen: als het middel er al zo wonderbaarlijk
uitziet, van welk een onbeschrijfelijke, wonderbaarlijke aard moet het doel dan
wel zijn! Jullie zullen tegen de bouwmeester van het uurwerk zeggen: heer,
onnoemlijk kunstig en buitengewoon goedberekend is dit raderwerk. Hoe groot en
buitengewoon kunstig moet dan wel het doel van dit wonderbaarlijke mechanisme
zijn? Laat ons daarom toch ook eens daar gaan kijken, waar het zeker grote doel
van dit wonderbaarlijke mechanisme tot uitdrukking komt. Dan verlaat de
klokkenmaker het binnenwerk en toont jullie nu de buitenkant - de wijzerplaat!
11
Jullie zetten alweer grote en verbaasde ogen op en zeggen: wat?! Is dat alles
waarvoor het inwendige kunstwerk is gemaakt? Niets anders dan een witgelakte
ronde plaat met twaalf cijfers en een paar spitse wijzers, die met een
onmerkbare beweging voortdurend op dezelfde manier langs de twaalf cijfers
gaan. Nee, dan hadden we ons iets heel anders voorgesteld! Ik zeg: misschien
een kunstig marionettentheater of misschien een of ander fantastisch kinderspel?
12 O
lieve mensen, dan zijn jullie voorstellingen van heel de geestelijke wereld nog
zeer pover. Hebben jullie uit de gegeven voorbeelden dan niet begrepen, dat al
het uiterlijke in al zijn verdeeldheid zich tenslotte in de eenwording moet uiten?
Jullie hebben dit gezien bij het voorbeeld van de boom, bij het polijsten van
een edelmetalen staafje, bij het vervaardigen van glas, bij het bouwen van een
huis en tenslotte overtuigend bij het bekijken van een uurwerk.
13 Als
het er bij het overgaan naar het geestelijke om zou gaan dit nog meer te
verstrooien dan het al verstrooid is in de uiterlijke natuur, hoe zou men zich
dan een eeuwige duur en een eeuwig leven moeten voorstellen?! Zo echter moet
zich immers volgens de waarachtige, innerlijke, levende ordening alles in het
geestelijke verenigen om daardoor voor eeuwig sterk, machtig en duurzaam levend
te worden. Nu zeggen jullie: dat is duidelijk, volkomen juist en waar, maar
desondanks hebben we toch bij zo menige gelegenheid horen spreken over de grote
heerlijkheden van de hemelse geestelijke wereld. Daarom weten we nu niet goed,
waar we eigenlijk aan toe zijn. We kunnen weliswaar tegen de tot nu toe geziene
eenvoudige heerlijkheid van de geestelijke zon in wezen niets inbrengen, maar
ze komt ons volgens onze vroegere begrippen van een hemelse wereld net voor als
een mooie zomerdag, waarop we in de lucht een zwerm zogenaamde eendagsvliegjes
in de zonnestralen bont door elkaar zien zweven, terwijl geen van hen ons kan
uitleggen waar ze vandaan kwamen, waar ze naartoe gaan en waarom ze nu
eigenlijk die van zonnestralen doordrongen lucht in alle mogelijke richtingen
doorkruisen.
14
Jullie bedenking is in dit opzicht weliswaar juist, maar om jullie uit te leggen
hoe deze eenvoud van de door jullie geziene geestelijke zon samenhangt met de
door jullie reeds meerdere malen vernomen prachtige heerlijkheden van de hemel,
daarvoor is de tijd nog niet rijp omdat we eerst de basis moeten leren kennen.
Als jullie tot nu toe slechts eendagsvliegjes hebben gezien, dan doet dat niets
af aan de hoofdzaak, want het resultaat zal wel aantonen hoe het zit met de
eenvoud van deze geestelijke zon die we nu hebben gezien. Houd dit in het oog
en overdenk het bij jezelf. In het volgende hoofdstuk zullen we deze eenvoud
met heel andere ogen bezien, daarom nu genoeg voor vandaag.
5.
Over het rijk Gods in de mens
1
Wanneer jullie ooit een tijdlang op een hoge berg zouden verblijven en dat op
een volkomen heldere en zonnige dag, wat zouden jullie dan wel opmerken? Sommigen
van jullie zouden wel een tijdlang heel verrukt zijn, want het grootse,
romantische natuurtafereel zou door zijn veelvoudig afwisselende vormen
voldoende stof bieden voor een verheffende beschouwing. Een ander zou daarbij
echter heel anders denken en zou vanuit zijn gedachtegang zeggen: wel, is dit
dan zoiets buitengewoons? Men ziet wijd en zijd, en wat dan wel? Niets anders
dan de ene berg na de andere; de een is hoger, de ander wat lager. Hier en daar
zijn de hoogste toppen met sneeuw bedekt. Op enkele andere plaatsen steken weer
enkele plompe rotstoppen omhoog en de bergen, die het verst af liggen, zien er
dan ook het meest acceptabel uit, terwijl de dichterbij liggende niets anders
dan sporen van aanhoudende verwoesting laten zien. Dat is de eeuwig durende
eentonigheid van dit beroemde vergezicht in de bergen. Er bevindt zich nog een
derde in het gezelschap op de hoge bergtop. Deze, zoals jullie gewoonlijk
zeggen, een held op sokken, betreurt al bijna huilend dat hij zich zoveel
moeite getroost heeft om de berg te beklimmen. Ten eerste, zegt hij, ziet hij
hier niets anders dan op een gezonde vlakke grond in het laagland, ten tweede
heeft hij het hier bovendien na al zijn moeite koud en ten derde zou hij van
honger in de stenen wil- bijten. Als hij dan ook nog bedenkt dat hij de
huiveringwekkende weg terug zal moeten gaan, raakt hij geheel buiten zinnen!
2 Hier
hebben we dus drie bergbeklimmers. Waarom vindt de eerste zoveel verheffends
voor zijn gemoed, de tweede niets anders dan abstracte, plompe vormen en waarom
ergert de derde zich zelfs, omdat hij zoveel moeite heeft gedaan voor niets. De
reden daarvan is voor ieder van hen niet ver te zoeken, want die ligt in
henzelf. Hoezo dan wel? De eerste heeft een meer levendige en gewekte geest;
het zijn niet de vormen en de toppen van de hoge bergen die hem zalig stemmen,
maar deze stemming is een weergave van het hogere leven in overeenstemmende
vorm over zulke hoge bergen. Want bij andere gelegenheden hebben we reeds
voldoende vernomen, welk leven het is waarvan de bergen getuigen. En juist van
dit leven hangt toch het gelukzalig gevoel af van de bezoeker, die met zijn
meer gewekte en levende geest deze bergen betreedt. De geest van de ander
bevindt zich nog in diepe slaap. Daarom merkt hij ook niets anders op dan wat
zijn lichamelijke ogen zien en zijn aardse, droge verstand derhalve vaststelt.
Als je hem ervoor betaalt en hem passende mathematische meetapparatuur in
handen geeft, dan zal hij alle bergtoppen voor je beklimmen en als geoloog met
groot genoegen hun hoogte opmeten. Zonder deze stimulans zal het jullie echter
nauwelijks gelukken hem weer op een bergtop te krijgen. Wat de geest van de
derde betreft, laten we daar maar over zwijgen, want bij hem leeft alleen de
dierlijke mens, die al zijn zaligheid in zijn buik vindt. Willen jullie hem
ooit weer op een berg zien te krijgen, dan moeten jullie er eerst voor zorgen
dat hij zonder enige moeite boven komt en ten tweede, dat hij boven iets goeds
te eten en te drinken krijgt. Op die manier zal ook hij nog eens een berg
beklimmen; al is het dan niet met eigen voeten, dan toch met die van een goed
afgericht lastdier. Dan zal hij zeggen: bij zo'n gelegenheid ben ik wel van de
partij, want vanwege haar zuiverheid is de berglucht toch veel gunstiger voor
de spijsvertering dan de benauwde lucht in de dalen.
3 Kijk
uit dit voorbeeld kunnen we de grote en belangrijke les trekken die precies op
onze eenvoudige, geestelijke zon van toepassing is. En deze les stemt precies
overeen met de tekst uit het evangelie welke luidt: `Wie heeft, hem zal gegeven
worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft
zal hem ontnomen worden' (Matth. 13:12). In deze schriftuur bevindt zich nog
een andere, die met het bovenbeschreven voorbeeld nog meer overeenstemt, en
deze tekst luidt als volgt: `Het rijk van God komt niet met uiterlijk vertoon,
want zie, het is in u!' (Luk. 17:21). Begrijpen jullie nu hoe het met deze
voorlopige eenvoud van de geestelijke zon gesteld is? Jullie zeggen: we
begrijpen wel iets, maar nog niet volkomen duidelijk wat daarmee wordt gezegd
en aangegeven. Maar Ik zeg jullie: nog een klein beetje geduld en alles zal
dadelijk met weinig woorden zo helder naar voren komen als de zon op
klaarlichte dag. Waarom zagen jullie de geestelijke zon zo eenvoudig? Omdat
jullie alleen maar de eigenlijke buitenkant hebben gezien. Maar Ik zeg jullie:
er bestaat op de geestelijke zon een oneindige, indrukwekkende en
wonderbaarlijke veelzijdigheid, waarvan jullie je tot nu toe nog helemaal geen
voorstelling konden maken. Deze veelzijdigheid ligt echter niet op de
geestelijke zon, maar ze ligt in het innerlijk van de geesten. Als jullie deze
dus willen zien, dan moeten jullie met zuiver geestelijke ogen in de sfeer van
een of andere zalige geest kijken en jullie zullen de anders zo eentonige,
geestelijke zonnewereld spoedig in talloze wonderen zien overgaan. Want jullie
moeten weten dat aan iedere geest wel een en dezelfde ondergrond wordt gegeven,
die louter uit Mijn genade en erbarming bestaat, en deze komt in gelijke mate
in de door jullie geziene geestelijke zon tot uiting. Wat dan de inrichting van
deze gegeven ondergrond, ofwel de eigenlijke bewoonbare wereld voor de geest
betreft, deze hangt enkel en alleen af van het innerlijk van een geest, hetgeen
de liefde is tot Mij en de uit deze liefde voortkomende wijsheid. Opdat jullie
dit nog duidelijker mogen inzien, wil Ik jullie nog een heel aanschouwelijk
voorbeeld erbij geven. Een van jullie bevindt zich op een of andere
uitgestrekte vlakte. Op dit veld treft hij niets anders aan dan in het midden
een boom, waaronder in de schaduw welig gras groeit. Op dit gras gaat de
wandelaar liggen, valt rustig in slaap en wordt daardoor gesterkt. Maar tijdens
deze zoete en sterkende rusttoestand is een wonderbare droom over hem gekomen.
In deze droom bevindt de eenzame en eenvoudige wandelaar zich in de prachtigste
paleizen, houdt zich louter nice vorsten bezig, gaat nut hen ons en geniet
daardoor een buitengewoon grote zaligheid. Nu vraag Ik jullie: hoe komt deze
man op dit eenzame, lege veld eigenlijk aan zo'n innerlijk gezelschap?
4
Kijk, dit alles hoort tot zijn geest en is in de geest zelf voorhanden. Het is
een schepping van zijn geest door de kracht van de liefde en deze is geordend
volgens de wijsheid, die uit zo'n liefde voortvloeit. Als jullie nu dit
voorbeeld wat verder overdenken, zal het jullie zeker duidelijk worden hoe
eenieder eens in de geest, naargelang zijn liefde en de daaruit voortkomende
wijsheid, de schepper zal zijn van zijn eigen voor hem bewoonbare wereld; en
deze wereld is het eigenlijke rijk van God in de mens.
5 Wie
dus de liefde van God in zich heeft, zal ook de wijsheid toekomen in dezelfde
mate waarin hij de liefde bezit. En zo wordt hem gegeven die reeds heeft,
namelijk de liefde. Wie deze echter niet heeft, maar slechts zijn dorre
wereldverstand, dat hij voor wijsheid aanziet, hem wordt dan ook dit afgenomen
en wel op de meest natuurlijke manier van de wereld, wanneer hem het
wereldlijke of het lichamelijke leven afgenomen wordt.
6
Kijk, zo verhouden zich de zaken! De ene bergbeklimmer gaat met liefde de
bergen op en op die bergen is de liefde de schepper van zijn zaligheid. Wie
alleen met zijn verstand de bergen intrekt, zal zeker geen zaligmakende
beloning vinden, maar hij zal voor zijn, moeite bitter weinig of helemaal niets
vinden omdat dit door zijn verstand geweldig wordt belemmerd. En de derde, die
helemaal niets heeft, zal op de bergen alles verliezen, want een dode kan toch
geen vreugde in het leven vinden omdat hij daar ongevoelig voor is. Zo kost het
ook veel moeite om een steen op een berg te brengen; maar als hij boven wordt
losgelaten, stort hij met grote snelheid neer in de diepte van de dood. Als
jullie dit nu allemaal duidelijk op een rijtje zetten, zal de geestelijke zon
jullie zeker niet meer zo eenvoudig voorkomen als voorheen. Wat zich daarop
echter nog allemaal zal voordoen, zullen we in het hierna volgende duidelijk
vernemen. Daarom genoeg voor vandaag.
6.
Het geestelijke kosmische diorama.
De sfeer van de eerste geest
1 Hoe
zullen we het dan aanpakken, opdat we op onze nog steeds eenvoudige,
geestelijke zon wat meer te zien krijgen? Zullen we er toch maar toe overgaan
om eventueel grote en verre ontdekkingsreizen te ondernemen, of zullen we ons
op een of andere plaats opstellen, mond en ogen goed ver opendoen en afwachten
of de gebraden vogels ons misschien in de mond vliegen? Ik zeg: we doen noch
het een noch het ander, maar we zullen ons in een geestelijk kosmorama en
diorama begeven en zullen ons daar zo goed mogelijk vermaken met de
wonderbaarlijke aanschouwingen in het hart. Opdat jullie je daar echter een
betere voorstelling van kunnen maken, wil Ik je weer door een heel duidelijk
voorbeeld het geheel beter laten begrijpen. Jullie hebben toch zeker wel eens
een zogenaamd `optisch diorama' gezien, waarbij men door middel van een
vergrootglas met een diameter van ongeveer een halve voet een goed schilderij,
dat tegen een zwarte wand ie opgesteld, kan bekijken. Als jullie zo een echt
goed exemplaar bekijken, kunnen jullie doen wat je wilt, jullie kunnen je
fantasie en verbeelding naar vermogen temperen en veranderen, en toch zullen
jullie het met al je inspanning niet zover brengen dat jullie de geschilderde
afbeelding zien als iets dat slechts geschilderd ie. Het zal steeds volkomen
ruimtelijk verschijnen en de voorwerpen zo tonen dat jullie ze zien zoals je ze
in de natuur ziet, vooropgesteld dat de afbeeldingen en het glas zelf van
uitstekende kwaliteit zijn.
2
Wanneer jullie je nu in een hut bevinden waar zo'n twintig van zulke
vergrootglasraampjes zijn aangebracht, dan zullen jullie uiterlijk gezien alle
raampjes toch zeker volkomen gelijk vinden. Maar wanneer jullie dichterbij
komen, zullen jullie in het kleine vertrek via de twintig raampjes met weinig
passen een reis maken die jullie andere misschien in geen jaren gemaakt zouden
hebben. Ieder raampje lijkt wel precies op het andere, maar door het raampje
gekeken presenteert zich een heel wereldgebied. Jullie gaan naar het tweede raampje
en kijken erdoor: wat een hemelsbreed verschil met het vorige; en zo verder
tot het laatste raampje. Heeft niet elk nieuw uitzicht jullie echt buitengewoon
verrukt? Jullie moeten dit klaarblijkelijk beamen, want door het ene raampje
zagen jullie een voortreffelijk uitgebeelde grote stad met een uitgestrekt
landschap in haar omgeving. Door het volgend raampje zagen jullie een
buitengewoon romantische bergstreek zo perfect uitgebeeld, dat jullie meenden
alleen maar de zwarte wand te hoeven doorbreken ons je werkelijk in deze
omgeving te bevinden. Jullie konden je er bijna niet van losmaken, maar de gids
zei tegen jullie: bij het volgende raampje zullen jullie nog iets
indrukwekkendere zien. En jullie begeven je naar het derde raampje. Bij de
eerste aanblik zijn jullie al volkomen overrompeld, want jullie zien een
eindeloos uitgestrekt zeeoppervlak en lange de zee een zich in blauwe nevels
verliezend oevergebied met al haar pracht. Op het uitgestrekte zeeoppervlak
zien jullie hier en daar eilanden en talloos veel grote en vooral kleine
zeeschepen. Dit allee ie zo voortreffelijk uitgebeeld dat jullie niet andere
kunnen dan uitroepen en zeggen: hier houdt de kunst op kunst te zijn en treedt
ze volkomen het gebied van de zuivere, natuurlijke werkelijkheid binnen! Dan
leidt de gids jullie naar een volgend raampje, waar jullie opnieuw en nog meer
worden verrast, en zo gaat het verder tot bij het laatste raampje.
3 Als
jullie allee zo nauwkeurig hebben bekeken, zouden jullie wel willen gaan, maar
de gids houdt jullie tegen en zegt: lieve vrienden, willen jullie niet nog een
keer naar het eerste raampje gaan? Jullie zeggen tegen hem: dat hebben we toch
al bekeken. Maar de gids zegt: het raampje ie wel hetzelfde maar het uitzicht
ie helemaal veranderd. Daarop gaan jullie kijken en zien tot jullie grootste
verbazing weer iets geheel nieuwe en iets totaal onverwachte. En zo gaat het
lange de hele rij van alle twintig raampjes. Hoogst verbaasd verlaten jullie
weer het laatste raampje en de gids zegt weer tegen jullie: vrienden, de
raampjes zijn nog wel hetzelfde maar daarachter ie reeds overal weer een nieuwe
wereld te zien. Vol interesse gaan jullie weer kijken en roepen al bij het
eerste raampje: wonder boven wonder!!! Achtenswaardige vriend, u bent onuitputtelijk
op uw kunstgebied. En hij zegt tegen jullie: ja beste vrienden, zo zou ik
jullie nog dagenlang met steeds nieuwe en steeds mooiere, afwisselende beelden
kunnen bezighouden.
4
Kijk, in deze kleine, eentonige ruimte hebben jullie genoten van een wereldpanorama,
zoals menig grote wereldreiziger in werkelijkheid niet heeft gezien. Jullie
ogen hebben afstanden van honderd mijlen en nog meer overzien en dat allee in
een ruimte van enkele vierkante meters.
5 Kijk
nu eens, dit aanschouwelijke voorbeeld geeft ons een echt goed voorproefje van
de wonderbaarlijke geestelijke aanschouwing op onze geestelijke zon. Het laat
ons zien, hoe wij daar vanaf een klein oppervlak zo overweldigend veel voor
ons geestesoog te zien kunnen krijgen, net als we zojuist in ons optisch
kamertje met het grootste gemak op z'n minst de halve oppervlakte van de aarde
hebben gezien. Hoe zullen we dat echter aanpakken? Daarvoor ie reeds een kleine
wenk gegeven en op grond daarvan zullen we dan ook een kleine, eerste poging
ondernemen.
6
Zoals jullie zien bevinden we ons nog steeds op onze eenvoudige, geestelijke
zon, zien nog steeds niets anders dan zalige geesten in volmaakte menselijke
gestalte door elkaar, met elkaar en boven elkaar wandelen en op de grond onze
boompjes, edele struiken en het mooie gras. Maar kijk, daar komt zojuist een
mannelijke geest naar ons toe. Mij ziet hij niet; spreken jullie hem daarom
aan opdat hij voor jullie zal blijven staan. Als hij blijft staan, ga dan
dichter naar hem toe zodat jullie zijn sfeer bereiken, dan zullen jullie meteen
de geestelijke zon in een ander kleed zien.
7 Wel,
jullie zijn al in zijn sfeer en staan stomverbaasd. Wat zien jullie dan
eigenlijk? Jullie kunnen van pure verbazing bijna geen woord uitbrengen! Dat is
ook niet nodig, want in dit geval hoeft er met Mij niet veel gepraat te worden
omdat Ik hetzelfde zie wat jullie zien en bovendien ook nog oneindig
volmaakter.
8
Jullie zien schitterende landschappen, hoge glanzende bergen, uitgestrekte
vruchtbare vlakten, en rivieren, beken en meren die in de zon glinsteren als
diamanten. Het heldere lichtblauwe firmament zien jullie bezaaid met prachtige
en allerzuiverst schitterende sterrengroepen. Jullie zien een heerlijke zon
opkomen. Zij straalt buitengewoon helder, mild en zacht en toch kan ze met haar
licht de glans van de mooie sterren aan de hemel niet verbleken. Jullie zien
grote, stralende tempels en paleizen zonder tal, grote steden, gebouwd aan de
wijde oevers van grote meren. Ontelbare meest gelukzalige wezens wandelen over
prachtige, zaligheid ademende contreien. Jullie horen hen zelfs spreken en hun
hemelse lofzangen dringen door tot jullie oren. Jullie kijken om je heen om nog
iets van de eenvoudige geestelijke zon te ontdekken. Maar nergens is er nog
iets van haar vroegere eenvoud te zien; alles is in ontelbare wonderen
opgelost.
9
Treed nu maar weer uit de sfeer van onze mannelijke geest. Kijk, nu is alles
weer verdwenen; we bevinden ons weer op onze eenvoudige zon. Nu zeggen jullie:
ja, wat was dat dan? Hoe is zoiets mogelijk? Draagt zo'n geest dat dan allemaal
in zo'n nauwe cirkel; een eindeloze wereld vol wonderbaarlijke heerlijkheden;
in zo'n nauwe cirkel een zo uitgestrekt veelvuldig leven? Is dat werkelijkheid
of is het slechts een lege verschijningsvorm?
10
Lieve vrienden, daarover zeg Ik jullie nu nog helemaal niets, want eerst willen
we nog van verscheidene raampjes van ons geestelijk diorama profiteren en ons
dan pas met de innerlijke beschouwing daarvan bezighouden. Dit is nog maar een
zwak begin van hetgeen zich nog allemaal voor onze ogen zal afspelen.
7.
De sfeer van de tweede geest.
De grondslag van het leven is de liefde van de Vader
1
Kijk, daar nadert ons al een andere geest. Ook deze moet hier aanwezig zijn
opdat jullie zijn sfeer kunnen binnengaan. Kijk maar, hij wacht al op jullie en
weet door een innerlijke wenk wat jullie willen. Ga dus naar hem toe en treed
binnen in zijn sfeer. Nu bevinden jullie je er reeds in. Vertel Me; wat zien
jullie daar? Ik zie alweer dat jullie door de grootsheid van hetgeen jullie
zien niet in staat zijn een woord uit te brengen. Daarom zal Ik weer voor tolk
spelen. Jullie staan van louter verwondering en verbazing helemaal verstard in
de sfeer van deze geest.
2 Ja,
bij zo'n aanblik raken jullie wel enigszins buiten zinnen, want jullie zien de
ene wonderbaarlijke omgeving na de andere; wereldwijd uitgestrekte heerlijke
rijen velden liggen voor jullie ogen uitgespreid. Overal zien jullie liefdevolle
mensen prachtige vredige huisjes bewonen. Hun onuitsprekelijk mooie en
beminnelijke gestalten houden jullie blikken gevangen zodat het jullie
nauwelijks mogelijk is een wezen waar jullie oog op is gevallen los te laten en
naar een ander te kijken.
3
Jullie zijn zo door een allerliefelijkst gezicht geboeid dat jullie je erin verliezen,
en duizenden en nog eens duizenden trekken aan jullie voorbij en jullie merken
ze vanwege die ene nauwelijks op!
4 Op
de zachte lichtgroene heuvels zien jullie buitengewoon sterk lichtende tempels;
in deze tempels zien jullie zalig levende geesten, die er een bezoek brengen en
er rondwandelen. Nu richten jullie je blik omhoog naar het firmament en jullie
zien weer heel andere sterrengroepen die nog veel prachtiger zijn. Ja, jullie
zien sterk lichtende scharen van zalige geesten die zich met groot gemak en
hoge snelheid door de zuivere lucht voortbewegen; zij zweven ten dele vrij, en
trekken ten dele rond als lichtende wolkjes. Jullie kijken naar de horizon waar
een grote zon hoog boven staat. Haar licht is als een prachtig morgenrood en
alles wat jullie zien straalt in het licht van deze zon.
5 Niet
ver van jullie af zien jullie een tamelijk hoge, maar mooi afgeronde berg,
waarop een schitterende tempel staat. De zuilen glanzen als diamanten in de zon
en in plaats van het dak zien jullie een lichtend wolkendek waarboven weer
zalige geesten zweven.
6 Nu
zeggen jullie: eindeloos wonderbaarlijk en onbeschrijfelijk prachtig is alles
wat we zien, alleen is voor ons alles nog wat veraf en we durven in de
prachtige wereld die we nu zien geen stap voorwaarts te zetten; want als we dat
doen, dan treden we kennelijk buiten de sfeer van onze geest en dan is het met
onze bezichtiging gedaan! - Ik zeg jullie: volstrekt niet; laten we deze berg
maar opgaan en de dingen daar nader bekijken. Kijk, we zijn al op de berg; wat
zien jullie hier?
7
Jullie zijn alweer met stomheid geslagen en weten van louter verbazing geen
raad, want jullie waren van mening dat jullie in de tempel net zo rond zouden
kunnen wandelen als bijvoorbeeld in een groot gebouw op jullie aarde. Maar toen
jullie de tempel zijn binnengegaan, heeft het inwendige daarvan zich omgevormd
tot een nieuwe, nog veel mooiere, onafzienbare hemelwereld, zodat jullie nu
niet weten waar je aan toe bent. Toch doet dat voorlopig niets ter zake. Het
juiste licht zal alles duidelijk maken. Jullie vragen Mij nu of jullie ook in
de sferen van de geesten van deze tweede soort andere dingen te zien zouden
krijgen.
8 O
ja, zeg Ik jullie, de verandering van deze tempel in een nieuwe wonderlijke
hemelwereld is nu juist het gevolg van het feit dat jullie in de sferen van de
geesten zijn getreden, die zich in deze tempel bevinden. Maar, zeggen jullie en
vragen: waarom zien wij deze geesten, in wier sfeer we ons bevinden, nu dan
niet? Omdat jullie door Mijn tussenkomst vanuit hun centrum kijken. Laten we
een stukje teruggaan, en kijk nu, daar staat alweer onze vroegere tempel en we
zien hem bevolkt met zalige geesten, die met elkaar praten over allerlei dingen
die op Mij betrekking hebben.
9 Nu hebben
jullie je ervan overtuigd dat men ook in een dergelijke geestensfeer-wereld
evenals op aarde, naar believen vrij kan rondwandelen. En zo kunnen we ons dan
weer op onze vroegere standplaats terugtrekken. Kijk, we zijn er al.
10
Laten we ons weer uit de sfeer van onze gastvrije geest terugtrekken en we
zullen ons weer op onze heel eenvoudige geestelijke zon bevinden. - Daar jullie
nu buiten die sfeer zijn en onze goede geest zich ook nog in ons gezelschap
bevindt, kunnen jullie zelfs met hem van gedachten wisselen. Hij kent jullie
heel goed daar hij eveneens van jullie aarde afstamt en zelfs bloedverwantschap
met jullie heeft. Voorlopig wil Ik hem trouwens nog niet nader aan jullie
bekendmaken want er zullen nog betere gelegenheden komen waarbij we alle
geesten die ons bij deze gelegenheid dienen, nader zullen leren kennen.
11
Luister maar wat de geest jullie te zeggen heeft: `O vrienden, jullie, die nog
in je lichaam op de harde aarde wandelen, begrijp, ja begrijp toch het leven in
zijn diepste wezen! Het is oneindig en zijn rijkdom is onmetelijk! De grondslag
van het leven is de liefde van de Vader in Christus in ons! Begrijp dit diep in
jullie harten, dan zullen jullie in jezelf hetzelfde vinden als jullie in mijn
sfeer hebben gevonden. Wat jullie hebben gezien was maar eenvoudig. Maar in de
kern van het leven ligt oneindig veel.
12 Het
is nauwelijks vijftig aardjaren geleden dat ik net als jullie als burger van
het harde leven op aarde rondwandelde. Vaak heeft de gedachte aan de
toekomstige dood van mijn lichaam mij diep aangegrepen. Maar, geloof me, mijn
angst was ijdel en ongegrond, want toen de dood over mijn lichaam kwam en ik
dacht voor eeuwig ten onder te gaan en vernietigd te worden, toen pas ontwaakte
ik als uit een diepe droom en ik ging dadelijk in dit ware en volmaakte leven
over.
13 Al
heb ik tot nu toe de eigenlijke levensvoleinding nog lang niet bereikt, toch
kom ik dichter bij de steeds duidelijker wordende levensvervolmaking. Hoe groot
en heerlijk deze moet zijn, kan ik jullie nog niet laten zien. Ik kan alleen
uit de rijkdom van mijn innerlijk schouwen wel opmaken dat de vervolmaking van
het leven in de Vader door de zuivere liefde tot Hem iets moet zijn, waarvan
geen geest in mijn sfeer ook maar het geringste kan begrijpen.
14
Gelukkig, ja oneindig gelukkig is degene die op aarde de liefde tot de Heer tot
zijn enige behoefte heeft gemaakt, want hij heeft ter vervolmaking van het
leven de kortste weg ingeslagen! Want, geloof me lieve aardse broeders en
zusters, wie op aarde de liefde tot de Heer in zich draagt, die draagt ook de
voltooiing van het leven in zich; hij heeft dat allerheiligste en allergrootste
volmaakte doel, waarnaar ik nog een lange, verre weg te gaan heb, in zich en
bij zich.
15
Mijn levensomstandigheden zijn weliswaar reeds vervuld van een onuitsprekelijk
geluksgevoel, maar alles wat jullie in mijn sfeer hebben gezien en nog
eindeloos veel meer, wat jullie niet gezien hebben, maar wat ik voortdurend
gelukzalig in steeds vernieuwde wonderbaarlijke rijkdom kan overzien, is niets
vergeleken bij slechts één enkele blik die gericht is op de Vader. Kijk daarom
in je aardse leven vóór alles ononderbroken naar Hem, dan zullen jullie te
zijner tijd zeker heel gemakkelijk en in korte tijd daarheen gebracht worden,
waar de Vader woont te midden van hen die Hem liefhebben!'
16 Hoe
bevalt jullie de taal van deze geest? Waarlijk, zeg Ik jullie, als het deze
geest gegeven zou zijn Mij nu als jullie gids hier te zien, dan zou hij door
een al te sterk geluksgevoel als het ware vernietigd worden. Daarom, begrijp en
bedenk toch in welk een zaligheid jullie je onbewust bevinden doordat Ik Mij
dag in dag uit bij jullie bevind, jullie opvoed en onderricht en jullie met
Mijn eigen vinger de meest rechte en korte weg wijs naar Mij toe.
17
Laat je daarom toch niet bekoren door de wereld, want deze is vol dood, slijk
en hels vuur! - Hoe zich dit echter na het afleggen van het lichaam ontwikkelt,
zullen we bij menige geest van onze geestelijke zon als een goede toegift nog
kortstondig te zien krijgen. Ik zeg jullie: wee de wereld vanwege haar
slechtheid, want haar loon zal heten: verschrikkelijk en buitengewoon ellendig
is het zich in de toorn van God te bevinden! Maar nu verder niets meer
hierover. Er komt reeds een andere geestelijke gastvrije vriend naar ons toe
voor een volgende gelegenheid, en we willen tijdens zijn aanwezigheid weer iets
nieuws uit zijn levenssfeer putten.
18 De
twee eerdere geesten zullen we voorlopig echter in ons gezelschap houden, want
Anselm H.W zal de nabijheid van zijn grootvader toch wel kunnen verdragen! - En
bijgevolg zullen we het voor vandaag weer hierbij laten.
8.
De sfeer van de derde geest.
Een beeld van de oneindigheid
1
Kijk, de derde geest is ook al hier en we zullen daarom direct wat van zijn
gastvrijheid profiteren. Treed dus zijn sfeer binnen, dan zullen we ondervinden
wat daarin allemaal te zien is. Daar jullie je reeds in zijn sfeer bevinden,
laat mij dan nu ook eens uit jullie mond weten wat zich allemaal aan je
geestesoog ter aanschouwing voordoet. Jullie zijn alweer verbaasd en kijken
heel verward om je heen. Wat is het dan, dat jullie blik zo sterk in beslag
neemt? Ik zie Mij alweer genoodzaakt om voor jullie als tolk op te treden, want
jullie hebben toch geen tijd en geen rust om woorden te vinden die zouden
kunnen weergeven wat jullie zien.
2
Jullie staan op een stralende wolk. Met verbaasde ogen zien jullie een enorm
aantal bovenaardse werelden in eindeloos grote cirkels voorbijtrekken. Jullie
zien ze overal omgeven door de meest grootse wonderwerken, die op elk van die
werelden ontelbaar zijn. Elk van deze werelden lijkt eindeloos groot te zijn en
toch kunnen jullie ze met één blik van pool tot pool overzien. Talloze scharen
gelukkige wezens zien jullie op deze voorbijtrekkende werelden, af en toe jubelend,
rondwandelen. Elke nieuwe wereld die jullie nadert, is weer met andere
onbeschrijflijke wonderen bezaaid. Maar jullie zeggen: als ze maar niet zo vlug
voorbij zouden trekken, deze grote allerprachtigste woonplaatsen voor talloze
scharen van zalige geesten! O wacht maar, ook dit kunnen we meteen verhelpen.
Kijk, daar gaat juist een buitengewoon grote stralende, op een
hoofdmiddencentraalzon lijkende wereld.
We
zullen haar tegenhouden zodat jullie haar nader kunnen bekijken. Daar is ze al.
3 De
sterke glans verblindt weliswaar jullie ogen en jullie kunnen vanwege het te
sterke licht haar wonderbaarlijke rijkdom nauwelijks aanschouwen, maar ook dat
zullen we verhelpen. Kijk, het sterke licht is reeds milder geworden en jullie
zien dat deze grote wereld er uitziet als een eindeloos grote, onbeschrijflijk
mooie tuin. In de tuin zien jullie veel echt sierlijke woningen en rondom de
woningen wandelen gelukzalige geesten, die vreugdevol genieten van de
buitengewoon smakelijke vruchten uit deze grote tuin.
4
Daarginds zien jullie lofzingende geesten zich verheffen in de lichtende ether.
Elders zien jullie weer geliefden, die samen heel vriendschappelijk en gelukkig
arm in arm wandelen. Ginds zien jullie weer een gezelschap van wijzen, die met
stralende gezichten Mijn grote liefde, genade en ontferming bezingen. Op de
takken van de veelsoortige heerlijkste fruitbomen zien jullie een glinstering
als van lichtende sterren.
5
Jullie vragen: wat is dat? En Ik zeg jullie: bekijk het maar eens van dichtbij,
dan zullen jullie weldra merken wat er achter deze sterren schuilgaat. Maar
jullie verbazen je alweer, want nu zeggen jullie: grote, heilige Vader, wat is
dat toch? Toen we zo'n ster nauwkeuriger bekeken, dijde ze samen met de boom
uit tot een eindeloze grootte. De vorige grote wereld evenals de omvang van die
enkele boom kunnen we vanwege de al te onafzienbare grote omvang niet meer
zien, maar dit sterretje is tot een nieuwe, grote wereld uitgegroeid en we zien
deze wereld weer vol nieuwe wonderen. O Vader, zeggen jullie verder, waar is
toch het einde van Uw onafzienbaar grote wonderbaarlijke scheppingen?!
6 Maar
Ik zeg jullie: jullie hebben gelijk dat jullie zo vragen. Ik zeg jullie: de
eindeloze rijkdom en grootheid van Mijn scheppingen heeft begin noch einde, want
overal waar jullie er een zien, geloof Me, daar ligt iets oneindigs verborgen!
Dus heeft niets van hetgeen jullie nu geestelijk zien, iets eindigs in zich,
maar alles is oneindig. Zou het niet zo zijn, dan zou het niet uit Mij
voortkomen, niet geestelijk zijn en het eeuwige leven zou je reinste leugen
zijn. Als de deling van natuurlijke lichamen jullie reeds aantoont dat hun
deling tot in het oneindige doorgaat en in een zaadkorrel oneindig veel
zaadkorrels verborgen liggen, waarom zou dan het geestelijke ergens aan een
begrenzing onderworpen zijn?
7
Overtuig je aan de hand van deze nieuwe wereld. Kijk, daar wandelt een geest in
onze nabijheid; treed zijn sfeer binnen en jullie kunnen je er meteen van
overtuigen welk een eindeloze overvloed aan nieuwe, wonderbaarlijke rijkdom hij
bezit, en geloof Me, dat gaat door tot in het oneindige. Jullie kunnen dat door
middel van een natuurlijk voorbeeld begrijpen. Ik heb er weliswaar al eens
eerder een aangegeven; maar jullie kunnen het nu weer in je herinnering terugroepen.
8 Het
voorbeeld bestaat hieruit: plaats twee buitengewoon goedgeslepen spiegels
tegenover elkaar en zeg Mij wanneer de wederzijdse weerspiegeling een einde
neemt.
9
Kijk, zo is het ook hier. Iedere geest heeft iets oneindigs in zich en dat in
eindeloze veelvuldigheid. De ene geest is echter voor de andere als een spiegel
door zijn innerlijke liefde voor Mij en vanuit deze tot zijn broeder. Zodoende
is er ook een eindeloos en eeuwig heen- en weerstralen. En juist dit heen- en
weerstralen is de grote, heilige, almachtige band van Mijn liefde, waardoor al
deze wezens met Mij en met elkaar allerzaligst verbonden zijn.
10
Maar nu vragen jullie weer: zijn die geesten, die we gezien hebben en nog zien
vanuit de sfeer van onze gastvrije dienstbare geest, ook werkelijk zelfstandige
geesten of zijn het enkel verschijningsvormen die in dat heen- en weerstralen
van de werkelijke geesten hun oorsprong vinden? Ik zeg jullie: ze zijn het
beide tegelijk. Jullie verwonderen je over dit antwoord, maar in het rijk van
de geesten is het nu eenmaal niet anders omdat daarin alles levensecht bepaald
is.
11
Wanneer jullie omhoog in Mijn oneindige sfeer zouden kunnen treden, dan zouden
jullie het hele oneindige rijk der hemelen slechts zien als een geestmens. Maar
als jullie dan in zijn sfeer zouden treden, dan zou deze ene mens zich spoedig
oplossen in talloze geestenwerelden, die er dan zouden uitzien als talloze
afzonderlijke sterren, uitgestrooid in de hele oneindigheid.
12 Zouden
jullie dichter bij zo een ster komen dan zou ze er spoedig uitzien als een
afzonderlijk, volmaakt mens. Wanneer jullie dan weer in de sfeer van deze mens
zouden treden, dan zouden jullie in zijn plaats meteen weer naar alle kanten
toe een nieuwe, met ontelbare sterren bezaaide hemel zien. En als jullie weer
zo een ster zouden naderen, dan zou ze er vanaf een zekere afstand weliswaar
weer uitzien als een mens, maar zouden jullie deze mens steeds meer naderen,
dan zouden jullie het bijna uitschreeuwen van verbazing, net als eens de
zeevaarder Christoffel Columbus toen hij het vaste land van Amerika naderde!
Want dan zullen jullie eveneens een grote hemelse pracht en wonderwereld te
zien krijgen. Als jullie je echter helemaal op deze wereld zoetden begeven, dan
zouden jullie stomverbaasd zijn, deze door talloze scharen van geesten bewoond
te vinden. En zouden jullie je dan in de sfeer van de een of andere daar
wonende geest begeven, dan zouden jullie weer nieuwe heerlijkheden ontdekken.
Tevens zouden jullie ook, maar dan niet een meer gelouterde blik, de
oorspronkelijke wereld als eigenlijke woonplaats van deze geesten aanschouwen.
13 Zo
gaat het steeds maar door en iedere afzonderlijke geest is bijgevolg weer een
volmaakte hemel in het klein.
14
Jullie moeten het eigenlijk zo begrijpen dat de gehele hemel een hemel vol
hemelen is. En zoals de gehele hemel op zich oneindig is, zo is ook iedere
afzonderlijke engelgeest-hemel als zodanig oneindig. Daaruit valt op te maken,
zoals in de Schrift staat: het rijk van God komt niet met uiterlijk vertoon,
maar het is in u!
15 Op
grond hiervan zal ook iedere geest dat rijk bewonen, zien en benutten, dat hij
in zichzelf heeft verworven door zijn liefde voor Mij.
16 Zo
staat er ook geschreven: het rijk der hemelen is gelijk een mosterdzaadje. Dit
is een van de kleinste onder de zaden. Als het echter in het aardrijk, dat wil
zeggen in een van liefde vervuld hart gezaaid wordt, dan groeit het uit tot een
boom waarin de vogels van de hemel hun nesten zullen bouwen.
17
Zien jullie nu dat mosterdzaadje? Iedere afzonderlijke geest die een zalige is,
is zo'n mosterdzaadje, wat zoveel betekent als: hij is een schepping van Mijn
liefde en van deze liefde dus een levend woord. Als dit woord in het aardrijk
van de liefde, die uit Mij vrij naar buiten werd gebracht, opbloeit, dan wordt
het een door en door levende boom vol liefde en leven uit Mij.
18 Als
jullie in de sfeer van zo'n boom treden, kan het jullie zeker verbazen dat je
daarin een eindeloze wonderbaarlijke rijkdom van de hemelen aanschouwt, die
evenals Mijn liefde, genade en ontferming in iedere afzonderlijke geest
oneindig is.
19 Dat
moeten ook jullie je geheel volgens Mijn ordening eigen maken, dan pas zullen
jullie er werkelijk innerlijk voordeel van hebben en zullen jullie tenslotte in
het heldere licht in jezelf ervaren dat Mijn geschreven woord op zichzelf
gelijk is aan Mij en tevens het levende oneindige rijk der hemelen bij jullie,
te midden van jullie, en, als jullie het werkzaam in je harten willen opnemen,
levend in jullie is.
20 Wat
zich hieruit nog allemaal voor nieuws en wonderbaarlijks zal openbaren, zullen
we in de sferen van andere gastvrije geesten voldoende te zien krijgen. Treden
jullie daarom weer uit de sfeer van deze derde geest, die eveneens aan jullie
verwant is. We zullen ons bij een volgende gelegenheid dadelijk in de sfeer van
een vierde geest begeven. Voor vandaag zullen we het weer hierbij laten.
9.
De sfeer van de vierde geest.
Het geheim van de Mensenzoon
1
Kijk, daar staat hij al en hij wenkt jullie uit zichzelf heel vriendelijk om
naar hem toe te komen en zijn sfeer binnen te gaan. Gaan jullie maar en let
goed op wat jullie in zijn sfeer te zien krijgen. Deze geest zullen jullie ook
in zijn sfeer zien en hij zal jullie wat rondleiden in zijn wereld. En, zoals
gezegd, let dus goed op alles wat jullie daar zullen zien, want dat zal reeds
van grote betekenis zijn.
2
Welnu, jullie zijn in zijn sfeer en zijn buitengewoon blij gestemd, want jullie
zien de geest in wiens sfeer jullie je bevinden, slechts met dit verschil, dat
jullie hem buiten zijn sfeer niet konden herkennen. Maar in zijn sfeer
herkennen jullie hem wel degelijk daar hij eens op aarde een bloedeigen broer
van jullie was. Mijn welbespraakte Anselm zal zijn broer Heinrich heel goed herkennen
zodra hij hem zal horen spreken. Om deze reden wil Ik ook dat hij jullie wat
rondleidt en uit eigen mond over veel zaken uitleg geeft.
3 Wel,
wat zien jullie? Jullie kunnen dit weliswaar niet uitspreken vanwege de al te
grote innerlijke verrassing, maar deze keer wil Ik niet de tolk zijn, maar
jullie gids zal dat zijn. En hij (Heinrich) spreekt dus als volgt:
4 Kijk
daar eens mijn lieve broeders, naar deze grote, indrukwekkende tempel voor mij,
kijk welk een onbeschrijfelijk schitterende zuilenpracht hem siert. Zie je,
broeder, een zuil reikt zo hoog dat je er duizelig van wordt; en kijk eens
recht vooruit, hoe deze prachtige tempel door talloos veel van zulke zuilen
wordt omringd. Kijk, boven de zuilen verheft zich een rond dak, dat helderder straalt
dan duizend zonnen en boven het dak staat een groot vurig kruis, dat zo rood
straalt als het heerlijkste morgenrood. Hoe bevalt je deze tempel?
5 Je
zegt: broeder, zijn grootse, onuitsprekelijke pracht ontneemt me ieder woord om
jou mijn gevoelens daarover te kunnen meedelen. Maar wat bevindt zich dan
binnen in deze tempel? Beste broeder, kun je ons daar niet binnenleiden? - 0
ja, geliefde broeders en vrienden, maar bereid je voor op iets buitengewoons,
want de pracht daarbinnen ja, ik zou willen zeggen de heiligheid van deze
tempel is zo onvoorstelbaar verheven en zo wonderbaarlijk groot dat jullie haar
nauwelijks zullen kunnen verdragen. Jullie weten immers dat ik tijdens mijn
aardse leven een grote vriend van Gods woord was. En omdat de apostel Paulus
bij voorkeur onze apostel was door wie de heidenen bekeerd werden, had ik hem
na de evangelist Johannes ook het liefst. Dat hebben jullie immers vaak van mij
vernomen; en deze tempel is gebouwd uit die diepste hoogachting van mij voor
het goddelijke woord. 6 Voordat we er binnengaan, wil ik jullie de betekenis
ervan enigszins uitleggen: deze bijna niet te tellen hoge zuilen geven de
afzonderlijke schriftteksten van het goddelijk woord aan en stellen het Oude
Testament voor. Als jullie nu met mij tussen deze zuilen doorgaan, dan zien
jullie voor je een verlichte gang. De gang aan de binnenkant van de zuilen
wordt aan de andere zijde begrensd door een rood oplichtende wand. Zoals jullie
zien, is deze even hoog als de zuilen en de bovenkant ervan is door middel van
stralende, imposante bogen met de buitenste zuilenrij verbonden. Deze ruime
gang tussen de zuilen en de wand is het eigenlijke voorportaal van de tempel.
Het rondgevormde dak dat jullie zo helder stralend boven de zuilen en de tempel
hebben gezien, is het genadelicht uit de hoogte. Het kruis boven het dak geeft
het wezen van dit genadelicht weer, dat eigenlijk het allerheiligste is,
namelijk de liefde van de Vader in de Zoon!
7 Daar
jullie dit nu weten, lieve vrienden en broeders, gaan we verder door deze gang
tot daar, waar jullie een groot licht uit de wand zien stromen, dat zo
roodachtig straalt als het rood van de allermooiste lenteroos. Daar is de
ingang van de tempel. - Weten jullie wat dit licht betekent? - Dit licht duidt
de liefde tot Christus aan en het is niet mogelijk anders in deze tempel te
komen dan alleen door de nauwe poort van de liefde tot Christus. Kijk, broeders
en vrienden, nu zijn we er. Kijk, daar is de deur. Jullie zijn weliswaar
verbaasd dat deze enorm grote tempel alleen maar door zo'n smal poortje
toegankelijk is, maar jullie weten ook dat er staat geschreven: wie niet door
de smalle poort gaat, zal niet tot de Vader komen, dus ook niet in het rijk van
God en evenmin in het engelenrijk van de hemelen. Bukken jullie je daarom maar
zo goed en zo diep als je kunt en volg mij, dan zullen we dadelijk het
binnenste van deze tempel te zien krijgen.
8
Welnu, broeders en vrienden, we zijn in het grote heiligdom! Wat zeggen jullie
van deze heerlijkheid? - Zoals ik zie, zijn jullie volkomen verbijsterd en
sprakeloos. Ik heb jullie daarom ook van tevoren gezegd: bereid je voor op iets
heel buitengewoons. Zoals jullie nu zelf met verbaasde blikken zien, is het
inwendige van deze tempel te groot en te wonderbaarlijk en zelfs voor mij te onuitsprekelijk
verheven om het jullie ook maar enigszins te kunnen schetsen. Het meest
fantastische is vooreerst wel de onvermoede, eindeloze grootte van het
inwendige.
9
Jullie dachten: als we in de tempel komen, zullen we daarbinnen evenals op
aarde een schat aan ornamenten te zien krijgen. Maar jullie zien hier
letterlijk en waarheidsgetrouw eindeloze, uitgestrekte geestenwerelden, en deze
werelden, die nauwelijks begin noch einde hebben, zijn tot één rijk verenigd.
Jullie kijken met verbaasde ogen over de eindeloze verten, die bezaaid zijn met
talloze onvermoede heerlijkheden. Jullie zien tot de hemel reikende bomen,
rijkelijk voorzien van heerlijke, sappige en lichtuitstralende vruchten. Jullie
zien talloos vele prachtige tempelgebouwen en zien dat ze bewoond zijn door
grote scharen zalige geesten.
10
Daarover zijn jullie hoogst verwonderd. Maar kijk, geliefde vrienden en
broeders, daar op die berg met zacht glooiende hellingen in de richting van de
morgen staat een heel eenvoudige, bescheiden tempel, maar haar uitstraling is
des te groter. Volg me daarheen, en dan zullen jullie iets te zien krijgen dat
jullie meer in vervoering zal brengen dan alles wat jullie tot nu toe gezien
hebben. Daar gaan we dan! Jullie zien wel hoe ver deze tempel van hier verwijderd
is; naar aardse maatstaven zouden jullie eerder de maan bereiken dan deze
tempel. Maar wij geestmensen hebben het in dit opzicht veel gemakkelijker, want
we hoeven maar te willen en we zijn reeds waar we willen zijn. Wil daar dan ook
met mij zijn, en kijk, we zijn al ter plaatse.
11
Jullie zijn met stomheid geslagen vanwege de enorme grootte van deze tempel en
wagen het nauwelijks om dichterbij te komen. Ga toch maar moedig met mij ook
deze tempel binnen en jullie zullen zeker goed ontvangen worden door zijn
buitengewoon vriendelijke bewoners. Dus volg mij maar! - Deze tempel zal er
vanbinnen ook als een tempel uitzien en jullie zullen er als in een
buitengewoon gastvrij huis opgenomen worden. - Nu zijn we het voorportaal
binnengegaan en we gaan vervolgens door de stralende poort ook het binnenste
van de tempel in. Ziezo, geliefde broeders en vrienden, we zijn op de plaats
van bestemming!
12
Kennen jullie daar, tamelijk op de voorgrond, die vriendelijke man die wordt
omgeven door een menigte grote en kleine mensengeesten? Kijk, hoe hij hun
allervriendelijkst en liefdevol het grote geheim van de Mensenzoon leert en hoe
elk woord uit zijn mond als een heldere ster tevoorschijn komt! Maar zie, onze
goede gastheer en vriend heeft ons al opgemerkt. Hij staat op van zijn
stralende zetel en snelt ons met open armen tegemoet. Kennen jullie hem nog
niet? Kijk, hij is al heel dicht bij ons. Bekijk hem maar eens heel nauwkeurig;
jullie moeten hem kennen. Als jullie hem nog niet herkennen aan zijn sprekende
gestalte, dan zullen jullie hem toch zeker wel herkennen aan zijn oude, altijd
dezelfde en getrouwe groet!
13
Luister, hij spreekt: o geliefde broeders, de genade van onze Heer Jezus
Christus zij met jullie en de liefde van de Vader in de Zoon en in gemeen
schap
van de Heilige Geest! Wat heeft jullie bewogen om hier te komen? Wie was jullie
gids? Jullie durven niet te spreken, maar ik vermoed het wel i n mijl] hart,
wiens liefde zo groot is dat zij de door haar verlosten naar de heilige bron
van het eeuwige leven leidt! 0 lieve broeders, ik zeg jullie in de naam van
mijn boven alles geliefde Heer Jezus Christus, houd je vast aan Hem, houd vast
aan Zijn liefde en je zult niet, ja eeuwig niet te gronde gaan. Zalig zijn
weliswaar degenen die geloven dat Hij Christus is als waarachtige eeuwige Zoon
van de levende God, maar alleen zij die Hem boven alles liefhebben, zullen in
Hem de heilige Vader aanschouwen; want pas door de liefde worden wij
waarachtige kinderen van God.- En daarom zeg ik, de oude Paulus tegen jullie:
houd je aan de liefde dan hebben jullie het eeuwig leven in je! Gegroet, de
genade van onze Heer Jezus Christus in de Vader en in de Geest zij met jullie!
-
14
Wel, geliefde vrienden en broeders, hebben jullie gezien hoe gastvrij en
liefdevol de oude vriend en apostel van de Heer ons heeft ontvangen? Kijk hoe
hij zich alweer temidden van zijn leerlingen bevindt en hen onderricht in de
liefde voor de Heer. Jullie zouden wel willen weten wat dat voor kinderen en
geestmensen zijn. Kijk, het zijn louter heidenen en heidense kinderen. Maar dat
zijn ze nog lang niet allemaal, die jullie hier zien. Ga maar weer met mij naar
buiten, in de vrije ruimte van de grote tempel. En daar we ons nu alweer buiten
bevinden, zien jullie overal in de wijde omgeving de vele nauwelijks te tellen
tempels oplichten. Het zijn louter leerscholen voor allerlei heidenen, en veel
apostelen en leerlingen van deze apostel Paulus zijn hun leraren.
15 Er
is weliswaar in deze grote tempel waarin we ons bevinden, nog oneindig veel om
jullie te laten zien. Maar daar jullie nog met het aardse in verbinding staan,
zouden daartoe zeker vele miljoenen jaren nodig zijn om met jullie ook maar het
kleinste gedeelte oppervlakkig door te nemen! Eens in de geest zullen jullie
dit allemaal net als ik door de eindeloze genade van de Heer volkomen helder
aanschouwen. Daarom verlaten we nu de tempel weer. Kijk, we zijn reeds bij het
poortje van het voorportaal, en we hebben weer vrij zicht op de grote zuilenrij
en het stralende dak met het grote kruis.
16 Nu
echter nog iets. Dat kunnen jullie me wel zeggen, want ook hier is er veel dat
wij geesten of moeilijk of soms zelfs helemaal niet begrijpen. De wijze van
jullie bezoek, of voor jullie duidelijker gezegd, het feit dat ik jullie nu zie
en met jullie kan spreken is voor mij wel begrijpelijk, want jullie waren in
jullie geest reeds vaker bij me en hebben met mij gesproken zoals nu, alleen
mocht zo'n samenkomst niet in jullie herinnering blijven. Daarom is jullie
bezoek op dit moment voor mij dan ook heel goed te begrijpen. Onbegrijpelijk is
me echter, en ik kan het absoluut niet verklaren, waarom ik me deze keer zo
onbeschrijfelijk gelukkig voel in jullie nabijheid. Jullie kunnen mij als je
oprechte broeder geloven, dat ik zo'n gelukzaligheid nog nooit heb ondervonden
zolang ik bewoner van dit zalige oord ben. Zeg het me toch, zeg het toch, als
het jullie tenminste mogelijk is!
17
Maar nu zeg Ik weer tegen jullie: dat moeten jullie hem niet meedelen, want hij
moet op het moment waarop hij Mij zal aanschouwen, worden voorbereid, anders
zou hij die zaligheid niet verdragen. Er zijn hier geesten die Mij zo geweldig
liefhebben dat Ik hen op grond van hun liefde maar geleidelijk aan zichtbaar
kan naderen. Zeg hem dus dat hij nog wat moet volharden in zijn wens; over een
poosje zal de reden van zijn geluksgevoel wel onthuld worden. Zeg hem dit dus
in je geest. Kijk, hij heeft het al van jullie vernomen en is daarmee tevreden
en wacht dat vol spanning af. Zo'n toestand heet: het geduld van de liefde!
18 We
zijn alweer op het plekje van ons gezelschap; treed daarom weer uit de sfeer
van jullie broedergeest en kijk maar even toe. Ik zal Mij voor een kort moment
aan hem zichtbaar maken. Kijk, nu ziet hij Mij. Hij valt neer op zijn
aangezicht en bemint, bidt en weent; en het is goed zo! Voorlopig slechts voor
één ogenblik. Maar wij zullen ons voor een volgende gelegenheid weer van de
sfeer van een vijfde geest bedienen. Ook deze broedergeest van jullie zal
jullie leiden zoals deze, hier nog wenende en biddende, die echter ook in ons
gezelschap mag blijven. En zo laten we het hierbij voor vandaag.
10.
De sfeer van de vijfde geest.
Het grootste wonder, het hart van de
mens
1
Kennen jullie niet deze vijfde geest, die al voor ons staat? Kijk maar hoe hij
jullie vriendelijk toelacht en uitnodigt om in zijn sfeer te komen. Ga dus maar
en bekijk zijn rijkdom. Ook deze geest zal in zijn eigen sfeer voor jullie
herkenbaar en zichtbaar blijven en hij zal jullie wat rondleiden in het gebied
van de schatten van zijn innerlijk leven. Begeef je dus maar in zijn sfeer.
2
Jullie zijn nu in zijn sfeer, slaan alweer de handen in elkaar van verbazing en
rijn bijna buiten linnen door de wonderbaarlijke, verheven grootsheid van
hetgeen jullie nu vluchtig zien. Volg nu maar gerust deze vriendelijke
broedergeest dan zullen jullie aan zijn zijde onverwachte dingen ervaren.
Evenals de vorige zal ook hij jullie tolk zijn in Mijn Naam; luister dus naar
wat jullie gids zegt:
3 O
lieve broeders en vrienden, wat een zaligheid en een vreugde voor mij, dat ik
jullie hier terugzie! Jullie kennen mij immers; volg me daarom maar in mijn
zalige sfeer. Ik wil jullie laten zien welke schatten voortkomen uit de liefde
voor de Heer. Kijk, lieve broeders, en vooral jij, mijn geliefde Anselm,
daarginds op dat heerlijke gebergte voor ons, daar pas zullen jullie de
schatten van mijn zaligheid zien!
4 We
hebben de top van het gebergte bereikt. Kijk nu naar de eindeloze verte. Zo ver
jullie geestesoog maar kan reiken, ja zo ver jullie stoutmoedigste en snelste
gedachten zich kunnen verplaatsen, dat alles is mij als een groot vorstendom
gegeven.
5
Jullie vragen mij nu en zeggen: maar lieve zalige broeder, ben jij dan ook de
eigenaar van al deze talloze, prachtige paleizen, die als opgaande zonnen op de
ronde berg stralend staan te prijken en ook de eigenaar van al de ontelbare
myriaden zalige geesten die we overal vriendelijk met elkaar zien omgaan?
Behoren al die talloos vele prachtige tuinen met hun glanzende zuilentorens,
die onze verbaasde ogen verblinden met hun sterke licht, jou toe?
6 Hoe
zit het dan met gindse verre werelden, die we als opgaande zonnen zien? Het
heldere firmament met zijn ontelbare, prachtige sterren, is dat ook van jou? En
deze heerlijke zon boven ons, wier stralen zo mild en zacht de hele
oneindigheid lijken te vullen, hoe staat het met haar? Reken je haar ook tot
jouw eigendom?
7 Ja,
lieve broeders, ik zeg jullie: niet alleen dit wat jullie zien, maar nog
oneindig veel meer dat jullie niet kunnen zien, is eigendom van mijn liefde!
Lieve broeders, jullie verwonderen je en zeggen: maar lieve zalige broeder,
jouw verklaring klinkt bijna alsof zelfzucht en eigenliefde bij jou zouden zijn
binnengeslopen, want je zegt: dit alles en nog oneindig veel meer is eigendom
van mijn liefde. Maar de liefde is toch jouw eigen ik en dus ook jouw
eigenlijke leven. Weet je dan niet dat alles slechts eigendom van de Heer is?
Hoe kun je dan nog zeggen dat dit allemaal eigendom van jouw liefde is?
8 Ja,
lieve broeders, jullie woorden zijn mij aangenaam en jullie bedenking is
weliswaar gegrond, maar hier niet juist geplaatst. Want als jullie oordelen van
buiten naar binnen, dan heeft je oordeel wel een goede reden, maar hier moet
ieder oordeel altijd raak zijn en alleen maar van binnen naar buiten gaan.
Kijk, daarom is jullie oordeel niet terecht. Wint als ik zeg: dit alles en nog
oneindig veel meer is het eigendom van mijn liefde, dan moeten jullie daarbij
van binnenuit bedenken dat mijn liefde de Heer zelf is en ik geen andere liefde
heb en dus geen ander leven dan enkel dat van de Heer!
9
Opdat jullie, broeders en vrienden, werkelijk terdege mogen inzien dat jullie
oordeel over mij een uiterlijk oordeel was, zeg ik jullie voor alle
duidelijkheid nog dat, als jullie zeggen: `Dit alles is het eigendom van de
Heer', jullie daardoor slechts de uiterlijke bekentenis afleggen, dat jullie
dit allemaal alleen aan de Heer toekennen; maar door zo'n toekenning is de Heer
net als de bekentenis nog buiten jullie. Wanneer jullie echter zeggen: `Dit
alles is het eigendom van mijn liefde', dan delen jullie daardoor uit jezelf
mee dat de Heer voor jullie alles is en dat Hij met Zijn liefde en genade als
het eeuwige leven in jullie woont. Wanneer jullie in de liefde van je hart tot
de Heer zeggen: `Dit alles is het eigendom van mijn liefde', dan zeggen jullie
daarmee hetzelfde als eens mijn lieve goede vriend, de oude apostel Paulus
gezegd heeft toen hij nog in het vlees op aarde leefde: `Nu leef niet meer ik,
maar Christus leeft in mij!' Dit zeg ik jullie alleen opdat jullie daaruit
mogen weten op welke manier wij hier spreken, want op aarde bestaat slechts een
uiterlijk spreken, wat dan van buitenaf in het inwendige moet doordringen.
Daarom is het ook een onzeker en zelden doeltreffend spreken als het niet zo is
gevormd als het woord van de Heer, waardoor de mens van alle kanten wordt
gegrepen en dat hem zo geheel doordringt. Ons spreken echter is een inwendig
spreken en heeft niets uiterlijks, daarom is het ook altijd doeltreffend.
10 Kom
nu met me mee op die heuvel daar voor ons, waar jullie een prachtig paleis
zien. Kijk, we hebben het woord nauwelijks uitgesproken of we zijn al waar we
willen zijn. Jullie zeggen nu: dit paleis is prachtig en groots, maar de tempel
die we in de sfeer van onze vorige broeder hebben gezien, was grootser. Maar ik
zeg jullie: oordeel niet te vlug, ga eerst naar binnen en vergelijk dan. Kijk,
ook hier is maar een nauw poortje waardoor men in het paleis komt. Buk je dus
zo goed je kunt en volg mij. Wel, we zijn door het poortje gegaan en bevinden
ons in het paleis.
11 Wat
is er met jullie, dat jullie als verstard in het rond kijken? Kijk, lieve
broeders, ik heb jullie immers al gezegd dat je niet te vlug moet oordelen.
Hier ligt de waarde van de dingen altijd enkel in het inwendige en nooit in het
uitwendige. Daarom is het inwendige ook altijd verhevener en wonderbaarlijk
grootser dan het uiterlijke, want hier verhoudt zich alles, zoals het Woord van
God op aarde. Eenvoudig en bescheiden staat het door middel van letters in het
boek. Wanneer iemand echter door het nauwe poortje van de deemoedige liefde in
het eenvoudige woord binnendringt, tot welk een wonderbaarlijke rijkdom komt
hij dan door een enkel woord van God, dat eenvoudig en bescheiden, uit letters
samengesteld, in het boek staat. En, zoals gezegd, verhouden de dingen zich ook
hier precies zo.
12
Jullie hebben niet vermoed dat jullie in dit eenvoudige paleis een oneindigheid
gevuld met Gods wonderen zouden zien. Daar jullie deze nu echter zien, die talloze
werelden in hun geestelijk verheerlijkte bestaan en de myriaden heerlijkheden
met daarop hun talloze zalige bewoners, verbazen jullie je erover hoe zoiets
mogelijk is in zo'n van buitenaf gezien toch klein paleis.
13
Maar ik zeg jullie: dit is bij lange na niet zo'n groot wonder als het feit dat
het hart van een mens tot woonplaats kan worden van de Heilige Geest door de
liefde van de eeuwige Vader, de oneindige allerheiligste almachtige God.
14
Willen jullie met mij daarheen wandelen, waar zich op een vlakte vol heerlijke
luister een wonderbaarlijke ronde tempel verheft, die omgeven wordt door drie
rijen heel mooi blinkende zuilen, geen dak heeft, maar in de plaats daarvan een
stralende regenboogconstructie die voortdurend lijkt te bewegen? Jullie willen
dat, en kijk, we zijn ook alweer ter plaatse. Hebben jullie zin om met mij ook
deze tempel binnen te gaan? Jullie bevestigen dit blij van hart. Volg me dan
ook terstond in deze tempel.
15
Welnu, we zijn al binnen. Jullie slaan weer je handen in elkaar van verbazing.
Ja zie je, zo gaat het hier bij ons; in het inwendige zijn wij thuis. Daarom,
laat je niet van de wijs brengen door de nog grotere wonderbaarlijke
heerlijkheden die jullie hier zien, want hoe dieper we doordringen, des te
heerlijker en prachtiger wordt alles. De allergrootste liefde, genade en
wonderbaarlijke rijkdom echter is in het meest inwendige, namelijk in de Heer.
Daar te komen zal voor geen geest eeuwig ooit mogelijk zijn, alhoewel hij Hem
steeds meer kan naderen.
16
Jullie vragen mij naar de betekenis van de zee daarginds, die zo prachtig
schittert, en het niet ver van de oever gelegen prachtige eiland met
verscheidene mooie tempels, vooral die hele mooie daar op een steile helling.
Als julie je met mij ook daarheen willen begeven, kunnen jullie je er zelf van
overtuigen wat dit allemaal is. Jullie willen het, en kijk, we zijn ook alweer
bij ons doel, want op de zeeën hier hebben we geen schepen nodig. Door onze wil
kunnen we overal komen waar we maar willen. Willen jullie ook met mij deze
tempel binnengaan, volg me dan. Maar deze tempel mag wat zijn inwendige betreft
niet aan jullie onthuld worden, maar jullie zullen je erin bevinden zoals
binnen in een gebouw.
17
Wel, we zijn al binnen. Deze allerprachtigste bouwstijl bevalt jullie zeer
goed. Maar kijk, daar hij dat grote raam waardoor rood licht naar binnen valt,
wie zien jullie daar? Jullie zeggen: een heel lieve, vriendelijke man en een
even beminnelijke, vriendelijke dame. Ga maar met me mee en wees volstrekt niet
bevreesd, want deze bewoners zijn buitengewoon vriendelijk en voorkomend. Kijk,
beide staan op en komen ons ijlings met open armen tegemoet. Herkennen jullie
hen nog niet? Jullie zullen hen zeker herkennen als ze vlak bij ons zijn. Daar
zijn ze al! Laat je door hen zegenen, want hij is de lieveling van de Heer, de
apostel Johannes en zij, o broeders en vrienden, zij is de moeder van het
vleesgeworden eeuwige Woord uit God! Zij hebben jullie nu gezegend, maar de
tijd om met hen te kunnen spreken is nog niet aangebroken. Tijdens jullie
verblijf hier zal zich zeker voor ons nog de gelegenheid voordoen om nader tot
zowel Johannes als Maria te komen dan nu het geval is. Mijn innerlijk zegt mij:
tot hier en niet verder mag ik jullie leiden. Daarom kunnen jullie weer met mij
terugkeren naar de plaats vanwaar we vertrokken zijn.
18
Slechts een ding zou ik van jullie willen weten. Jullie hebben het weliswaar
niet gemerkt, maar aan mijn blik is het niet ontgaan, dat deze beide
lievelingen van de Heer terwijl jullie dichterbij kwamen, als door een zalige
eerbied werden aangegrepen, waardoor ze ook absoluut niet in staat waren om te
spreken. Zoiets heb ik nog nooit gezien, terwijl ik toch al vaak op deze plaats
was; ja, het is zelfs de plaats waar ik mij het allerliefst ophoud. Jullie
zwijgen en willen mij niets meer zeggen. O broeders, juist jullie stilzwijgen
doet me iets groots, ja het allergrootste vermoeden. Daarom wil ik ook niet
verder aandringen en dus geschiede zoals altijd de allerheiligste wil van de
Heer.
19
Jullie vragen me en zeggen: maar lieve broeder, hoe zullen we nu de weg terug
vinden? Kijk eerst waar jullie je bevinden en vraag dan pas. Jullie zeggen nu:
hoe is zoiets mogelijk? We zijn al op de plaats vanwaar we zijn vertrokken! Ja,
zie je, dat gaat beter dan met jullie spoorwegen op aarde. We hebben namelijk
onze plaats eigenlijk helemaal nooit verlaten, maar het werd jullie slechts
toegestaan om juist in deze, mijn sfeer, die de genade van de Heer is, steeds
diepere en nog eens diepere blikken in mijn innerlijke liefde te werpen. Jullie
hoeven daarom niets anders te doen dan je blik terug te trekken om te ontdekken
dat jullie je nog volkomen behouden op de voorgaande plaats bevinden. Daarom
heb ik jullie nu niets anders meer te zeggen dan dat ik degene ben die als jullie
broeder op aarde de naam Frans droeg. Daarmee heb ik mijn innerlijke opdracht
aan jullie vervuld en kunnen jullie ook weer uit mijn sfeer treden.
20
Wel, hoe is jullie dit allemaal bevallen? Jullie zijn helemaal in gelukzalige
vervoering geraakt. Ja, dat is wel goed, maar dit is nog niet alles. Kijk, daar
komt reeds een zesde geest in ons gezelschap. Deze hoort niet meer thuis op
deze geestelijke zon maar hij is een bewoner van Mijn heilige stad. In zijn
sfeer zullen jullie weliswaar ook enkel dingen van de geestelijke zon zien,
maar jullie zullen ze in een heel ander licht zien dan tot nu toe het geval
was. Bereid je daarom goed voor want Ik zeg jullie: alles zal daar een heel
ander aanzien krijgen.
21
Jullie tweede broeder wilde ook graag jullie beweegreden weten. Maar Ik zeg:
daarvoor is hij nog niet rijp. Eén ogenblik zou voor hem al te veel zijn, maar
we zullen hem Mijn nabijheid toch laten voelen. Kijk eens hoe hij begint te
stralen van geluk en hoe hij uit het diepst van zijn hart gelukzalig uitroept:
o heilige Vader, U kunt niet meer ver weg zijn, want de nooit vermoede
zaligheid van mijn liefde zegt me, dat U dicht bij ons bent! Wanneer zullen we
ooit de hoogste zaligheid genieten, U, o heilige Vader te aanschouwen in de
allergrootste liefde van ons hart? Ik zeg jullie: aan deze geesten zal deze
genade spoedig, ja heel spoedig worden verleend. Maar wij zullen ons
voorbereiden op een verdere beschouwing bij de volgende gelegenheid, en dus
genoeg voor vandaag.
11.
De sfeer van de zesde geest.
De rots Petrus
1
Omdat onze liefdevolle geestelijke gastvrije vriend al hier is, kunnen jullie
je zonder veel moeite meteen in zijn sfeer begeven om daar dingen in een ander
licht te aanschouwen.
2 Wel,
jullie zijn reeds in zijn sfeer. Waarom kijken jullie nu ineens zo angstig om
je heen? Jullie zeggen: omdat we ons op een hoge klip bevinden en om ons heen
niets anders zien dan een eindeloze, golvende zee. Dreigend en verschrikkelijk
bruist en golft hij om de eenzame klip waarop we ons bevinden en overal lijkt
hij bodemloos diep te zijn. Wat zal er van ons worden als deze zee onze zwakke
klip met haar sterke golven overspoelt? We hebben slechts onze zekere ondergang
voor ogen! Waar kunnen we redding vinden als al die golven over ons heen zouden
spoelen?
3 Maar
Ik zeg jullie: jullie hebben je ogen slecht geraadpleegd. Kijk maar eens wat
rustiger in de richting van de morgen, waar het grote wateroppervlak rood
begint te kleuren, dan zullen jullie meteen op andere gedachten gebracht
worden. Jullie kijken al in de goede richting; en, wat zien jullie?
4
Zoals Ik zie, maakt een nog grotere angst zich van jullie harten meester en
jullie zeggen met bevende stem: o Heer en Vader, red ons, anders zijn we
helemaal verloren! Want even groot en hoog als de bergtoppen verheffen
vreselijke monsters hun koppen boven de eindeloos uitgestrekte golven van de
zee en lijken met grote snelheid recht op ons af te stevenen. O jullie
kleingelovigen en nog kleinmoedigen; waarom zijn jullie, terwijl Ik bij jullie
ben, toch bang voor dingen die niets te betekenen hebben? Ik zeg jullie:
gebruik maar naarstig je gezichtsvermogen, want de dingen die jullie nu zien
zijn uiterst belangrijk. Span daarom je ogen nog meer in, kijk richting
middernacht en zeg Me wat jullie daar zien.
5
Jullie schrikken nog meer dan eerst en kunnen nu van louter dwaze angst geen
woord meer uitbrengen; wat is er dan? Jullie zien de watermassa zich daar
splitsen en zien langs de vochtige wanden in de diepte een dreigend vuur, dat
steeds meer naar boven komt en de golven van de zee dampend verteert. Te midden
van dit vuur zien jullie een grote, vurige draak. Zeven koppen heeft hij en op
iedere kop tien horens. Met zijn machtige staart splijt hij de golven en uit
vier koppen, die hij reeds boven de oppervlakte van de zee heeft opgeheven,
spuwt hij heftig grote vuurkogels naar alle kanten over de oppervlakte van de
zee. Jullie zien nu ook hoe een massa van talloze vleermuizen en ander
nachtelijk ongedierte in zijn vier wijd opengesperde muilen vlucht en hoe hij
deze haastig in zijn vlammende keelgaten laat zakken. Om de koppen zien jullie
dreigende stapelwolken hangen, die naarstig om de horens draaien en zich met
bliksems vullen, die naar buiten geslingerd worden op het gewoel van de golven.
Dat zien jullie en zijn o zo bang! Maar Ik zeg jullie: kijk nog eens tweemaal
zo goed; jullie zullen achter de draak nog iets anders zien. Kijk, om zijn
staart is een sterke ketting geworpen en daarachter loopt deze ketting uit in
ontelbare kleinere kettingen. Kijk hoe aan het eind van zo'n ketting ontelbare
menigten zijn samengebonden, die door deze machtige draak op zijn vuurweg
worden meegetrokken.
6
Angstig vragen jullie nu: Vader, wat gaat er met die armzalige slaven van deze
draak gebeuren? Maar Ik zeg jullie: kijk nog maar eens heel goed, dan zullen
jullie spoedig ontdekken hoe deze slaven achter hun draak met vurige zwaarden
in de hand juichen en zeggen: ere zij jou, machtige vorst, dat je de volkeren
van de aarde hebt overwonnen en de hemelen aan jou schatplichtig hebt gemaakt! Want
zo ben je een machtige rechter geworden tussen God en alle schepselen. Hemel,
aarde en alle afgronden moeten voor jou buigen en de verdiensten en werken van
de Zoon uit God heb jij overwonnen en jij hebt ze op aarde, boven de aarde en
onder de aarde schatplichtig aan jou gemaakt. - Wel, wat zeggen jullie nu tegen
deze aanhangers van deze draak nadat jullie dit hebben gehoord? Jullie huiveren
tot in het diepst van je wezen. Maar Ik zeg jullie: blijf maar op je nauwe
standplaats staan, kijk met vaste blik in de richting van de avond, dan zullen
jullie dadelijk een andere scène voor ogen krijgen.
7
Welnu, jullie kijken al. Wat is daar dan weer voor angstaanjagends te zien? Met
een bijna vertwijfelde stem zeggen jullie: Heer, als dat zo verder gaat, dan
zijn we reddeloos verloren, want de draak heeft zich als een machtige,
onafzienbare grote slang in een wijde kring op de golven van de zee gelegd. Als
door een onafzienbare, grote, vurige ringmuur zijn we door hem omgeven. We zien
nergens meer een uitweg; dus zijn we onvermijdelijk zijn buit! We kunnen niet
vanaf onze standplaats omhoog komen; wat zal er van ons worden? Aan alle kanten
zien we de wijd uitgestrekte oppervlakte van de zee al sterk gloeien. Talloze
kolken worden zichtbaar op het gloeiende en geweldig dampende zeeoppervlak.
Vurige orkanen werpen gloeiende golven hemelhoog door elkaar. O Vader, help ons
voordat al deze kwellingen steeds dichterbij komen, anders gaan we zonder meer
ten onder! En als de gloeiende golven, vol pestilentie en stank, vol vloek en
vol verterend vuur, ons zullen verslinden, zult U ons dan wel uit die
eindeloze, eeuwig verderfelijke afgrond trekken?
8 O
jullie kleinmoedigen, waarom zijn jullie zo erbarmelijk en angstig aan het
jammeren! Kijk maar eens naar de middag en jullie zullen zo dadelijk een andere
scène te zien krijgen. Zien jullie hoe daar achter de wijde en machtig
gloeiende slangenring reusachtige engelgeesten met machtige zwaarden gewapend
staan te wachten op slechts één teken, één kleine wenk van Mij om de slang onschadelijk
te maken? Kijk maar eens rond naar alle kanten en tel de richtende
engelgeesten. Zijn het er geen twaalf? Ja, zo is het! Kijken jullie nu maar
eens om je heen. De engelen hebben de wenk gekregen. En kijk, de slang ligt
daar gedood en in stukken geslagen. Haar stukken zinken in de diepte van de
gloeiende golven; de golven storten er van alle kanten donderend overheen. En
kijk nu eens, waar zijn de golven, waar de zee?
9
Vredig land komt op de plaats van de afschuwelijke vloed tevoorschijn. En kijk,
van alle kanten komen lieftallige boden, die Mijn levend woord in hun handen
dragen en het als tarwekorrels overal uitstrooien. En kijk daar richting
morgen: een nieuwe, heerlijke zon komt op! Uit de hemelen valt overvloedige
dauw op de nieuwe grond van Mijn genade en ontferming, en nieuwe, heerlijke
vruchten ontkiemen overal. Begrijpen jullie het beeld dat jullie zagen? Ik zeg
jullie: dit beeld is jullie zeer nabij; het speelt zich voor jullie ogen af.
Daarom moeten jullie ook niet angstig zijn, want jullie hebben in dit beeld van
hogere geestelijke waarheid het einde gezien van de schandelijke hoererij.
Kijken jullie nu nog eenmaal om en kijk naar de geest in wiens sfeer jullie dit
allemaal hebben gezien. Kennen jullie hem?
10
Jullie zeggen: o Heer en Vader, hij komt ons heel bekend voor, maar toch weten
wij nog niet goed wie hij is. Wilt U ons daarom zeggen, wie onze gastvrije
vriend, die ons in zijn sfeer zo'n huiveringwekkend en heuglijk gastmaal heeft
bereid, nu eigenlijk is? Dan zeg Ik jullie: deze gastvrije vriend moeten jullie
toch gemakkelijk herkennen als jullie maar een beetje letten op de plaats
waarop jullie je nog bevinden. Tegen wie heb Ik eens gezegd dat hij een rots is
waarop Ik Mijn kerk wil bouwen, die door de poorten of machten van de hel niet
zal worden overweldigd? Jullie zeggen: tegen Simon, die daarom Petrus werd
genoemd. Welnu, hij is dus ook onze geestelijke gastvrije vriend. Hij ziet Mij
en ziet ook jullie. Maar als Ik met jullie spreek, zwijgt hij volkomen, doordat
hij vol liefde voor Mij is.
11
Treden jullie nu maar weer uit zijn sfeer, want er nadert alweer een andere, de
zevende geest, in wiens sfeer wij weer heel andere dingen zullen zien. Deze
zesde geest zullen we echter eveneens in ons gezelschap houden. Overdenk goed,
wat jullie vandaag hebben gezien, dan kunnen jullie daarvoor bij de volgende
gelegenheid een gedegen oplossing verwachten. En hiermee is het genoeg voor
vandaag.
12.
De sfeer van de zevende geest.
Raadselachtige beelden van geestelijke
toestanden
1
Kijk, de zevende geest staat hier al op jullie te wachten. Begeef je daarom
meteen in zijn sfeer opdat jullie daar de ontknoping en de onbedrieglijke wegen
van het heil en de eeuwige ordening mogen zien. Jullie zijn nu in zijn sfeer en
kijken heel verbluft en verbijsterd om je heen. Wat zien jullie dan wel, dat
jullie in zo'n vreemde stemming geraken, alsof jullie niet weten of je duur
iets grappigs of iets ernstigs omgeven bent? Maar lk zie heel precies wat er in
jullie omgaat en jullie innerlijke woorden, die jullie zelf nauwelijks kennen,
liggen open voor Mij.
2
Jullie zeggen derhalve: hoe uit dit beeld de ontknoping van de merkwaardige
dingen, zoals we voorheen hebben gezien, duidelijk zal worden, dat vatte wie
het vatten kan! Wij zien echter in plaats van de ontknoping slechts een, niet
direct akelige, maar wel nog meer verwarde knoop! Dus: vatte wie het vatten
kan, hoe daaruit de ontknoping zichtbaar zal worden. Wij kunnen het niet. Wat
moet dit dan betekenen? Hier en daar rijst een kegelvormige berg op. Mensen
klimmen aan de ene zijde naar boven en glijden aan de andere kant weer naar
beneden. En zij die naar beneden gegleden zijn, gaan staan en lachen om degenen
die na hen navolgen, terwijl ze zeggen: dus het is toch waar, dat één gek er
tien meekrijgt! Aan de andere kant zien we een heleboel schommels, die elk
tussen twee tamelijk sterke en hoge bomen zijn opgehangen, en waarin enorm
wordt geschommeld. Ook daar staat een menigte toeschouwers, die de schommelaars
uitlacht en toeroept: hé jullie domkoppen, waarom zijn jullie zo vrolijk op die
schommel waarin jullie weliswaar heel flink heen en weer vliegen, maar toch
steeds op dezelfde plaats blijven? De zwaailengte van jullie schommel is de
hele reis die jullie steeds weer opnieuw maken. - Dit is het tweede beeld dat
we zien, zeggen jullie bij jezelf. En verder zeggen jullie nog: aan een andere
kant zien we een ringmuur. Binnen deze ringmuur bevinden zich cirkelvormige
banen, die spiraalsgewijs naar een in het centrum opgestelde tent toelopen.
Over deze banen rennen mensen naar de tent. Hebben zij deze bereikt, dan
draaien ze om en rennen weer naar buiten naar de ringmuur. Rondom de ringmuur
staan hier en daar groepjes mensen, die deze ringbaanrenners achtereenvolgens
uitlachen en hun vragen wat ze met dat rennen willen bereiken. Sommigen worden
dit rennen beu, klimmen op de ringmuur en zeggen dan: hoe heb ik toch zo dom
kunnen zijn en heb ik me daar helemaal voor niets bijna doodgerend?
3 Op
een vierde plaats zien we een rond waterbassin met een doorsnee van ongeveer
duizend klafter en een diepte van ongeveer een klafter. In het midden van het
bassin is een groot schoepenrad aangebracht dat een doorsnee van ongeveer tien
klafter heeft. Dit schoepenrad wordt door een erboven aangebrachte constructie
van balken in een regelmatige draaibeweging gebracht. Daardoor wordt de hele
watermassa in het bassin gedwongen eenzelfde draaiende beweging te maken, die
dichtbij het wiel het snelst is en bij toenemende afstand steeds langzamer
wordt.
4 Op
de oppervlakte van het water is een grote hoeveelheid roeibootjes beschikbaar.
In de bootjes zitten mensen die zich inspannen om vanaf de oever dichter bij
het schoepenrad te komen. Als ze daar in de buurt komen, raken ze al gauw
afgemat en worden dan door de naar buiten draaiende beweging van het water weer
naar de oever gespoeld. Aan de oever staat weer een menigte toeschouwers, die
de dwaze zeevaarders uitgebreid uitlacht.
5 De
zeevaarders lijken zich daar over het algemeen niet veel van aan te trekken.
Maar enkelen van hen, die reeds meer dan eens naar de oever zijn gespoeld,
stappen tenslotte met verveelde en verdrietige gezichten aan de oever uit hun
bootje en kunnen zich maar niet genoeg verbazen dat zij zich op de oppervlakte
van het water zo lang voor niets en niemendal door het waterrad hebben laten
beetnemen. Enkele van hen zien het dolle gedoe nog een tijdje aan en lachen met
de andere toeschouwers om de nog druk bezig zijnde zeevaarders. Weer anderen
verwijderen zich hoofdschuddend en zoeken ergens een rustig plekje om uit te
rusten van hun dwaze en zinloze inspanningen. Dat is dan ook alles wat we in de
veelbelovende sfeer van deze zevende geest zien. Dat zulke verschijnselen zich
heel veel voordoen, zien we wel, maar het zijn steeds dezelfde. Wie derhalve in
deze verschijnselen een oplossing en bovendien de onbedrieglijke wegen van de
goddelijke orde kan zien, moet meer licht in zijn ogen hebben dan een heel
legioen van hoofdcentraalzonnen bij elkaar op één punt! Alles wat we uit deze
hele geschiedenis kunnen opmaken, is hetgeen de oude wijzen al eens hebben
gezegd: er is niets nieuws onder de zon, maar alles volgt zijn vaste oude
kringloop, en dat steeds weer op dezelfde manier van voren af aan.
6 Nu
noem Ik jullie echter een ander, ook oud spreekwoord, dat rechtstreeks uit de
natuur der dingen is afgeleid en aldus luidt: wie blind is, ziet niets! Kijk,
tegen dit spreekwoord is niets in te brengen, want zo is het in het algemeen in
de wereld gesteld en in het bijzonder wat de innerlijke waarneming van de geest
betreft. De hele wereld lijkt op een Thomas die zei: zolang ik niet mijn handen
op Zijn wondtekens en in Zijn zijde heb gelegd, zolang geloof ik niets; anders
gezegd: wat ik niet met mijn handen kan grijpen en bij heldere zonneschijn niet
met mijn ogen kan zien, dat is voor mij zo goed als niets, betekent niets en
zegt me niets.
7 Ik
zou echter eerst eens aan iedereen die zoiets beweert, willen vragen: kun jij
de sterren aan de hemel met je handen pakken en kun jij ze zien bij heldere
zonneschijn? Kijk, je kunt noch het een noch het ander. Bestaan daarom de
sterren niet, omdat jij noch het ene noch het andere kunt? Je zegt tegen Me: de
sterren zie ik tenminste 's nachts en dan kan ik hun haan berekenen. Maar Ik
zeg je: jouw getuigenis strekt jou, wat scherpzinnigheid betreft, niet tot
grote eer, omdat je daardoor openlijk te kennen geeft dat je Mijn ordening
alleen vanuit jouw nachtzijde berekent, terwijl de ordening van de dag jou
vreemd blijft. En had je geen nacht dan zou je er op klaarlichte dag bijstaan
als een blinde en zou je niet eens kunnen dromen over de ordening van Mijn
dingen. Het is treurig als jullie je wijsheid, wat de orde van Mijn dingen
betreft alleen maar aan de nacht, maar niet aan de dag te danken hebben. Kijk,
dat blijkt ook heel duidelijk uit de dingen die jullie nu gezien hebben.
8 Daar
klimmen weetgierige en op sensatie beluste mensen op een berg en geloven dat ze
daar de geheimen van de hemelen goed bij de kop kunnen pakken en alles wat zich
daarin bevindt tot op de laatste druppel eruit kunnen halen. Daarom doen ze ook
alle moeite om langs de steile wanden van de kegelvormige berg omhoog te
klimmen. Hoe verder ze komen, des te minder plaats ze hebben om op te staan.
Als ze de top helemaal bereikt hebben, hebben ze tenslotte helemaal geen plaats
meer, worden al gauw duizelig en, omdat ze daarboven geen hemels houvast
vinden, laten ze zich aan de andere kant van de berg weer vlug naar beneden
glijden naar dezelfde vlakte waar ze van zijn vertrokken. Tenslotte weten ze
niet, waar hun bergbeklimming toe diende en kunnen ze er ook niet omheen eerst
om zichzelf te lachen en dan bij zichzelf te zeggen: nu weten we net zoveel als
voorheen; al onze inspanningen waren dwaas en belachelijk. We hebben bij het
omhoogklimmen geprobeerd de ander voorbij te streven; waarom? Omdat we dan
allemaal weer even vlug aan de andere kant naar beneden konden glijden? Wat
hebben we nu voor op degenen die geen voet op de berg hebben gezet? Niets, want
ten eerste zijn we even ver als zij, en ten tweede, worden we door hen nog als
dwazen uitgelachen omdat we ons zoveel moeite hebben getroost om een en
hetzelfde doel te bereiken, terwijl we dat ook op een veel gemakkelijker manier
hadden kunnen bereiken.
9
Maken jullie nog niets op uit dit beeld? Ik zal jullie nog iets zeggen, dan zullen
jullie die zaak makkelijker begrijpen. Hoe leggen jullie deze tekst uit: `Mijn
juk is zacht en Mijn last is licht'? Als Ik dit heb verkondigd, wie dwingt dan
degenen die tot Mij willen komen, om bergen te beklimmen om Mij te bereiken,
terwijl Ik op het vlakke land en op een kaarsrechte weg op hen wacht? - Kijk nu
verder; waarom gebeurt er dus niets nieuws onder de zon?
Ik zeg
jullie: om de zeer wijze reden dat de menselijke wereldwijsheid uiteindelijk
daardoor vanzelf beetje bij beetje moet afstompen, omdat het tenslotte voor de
hand ligt dat zij niets anders kan bereiken dan hetgeen op dezelfde manier
reeds lange tijd daarvoor werd bereikt.
10
Verder kunnen jullie in dit eerste beeld ook een duidelijke verklaring vinden
voor hetgeen jullie gezien hebben in de sfeer van de zesde geest. Wanneer
jullie de geschiedenis van de inspanningen van de draak volgens de Openbaring
van Johannes doornemen, zal het jullie toch ook overduidelijk worden hoe vaak
die draak zich al de moeite heeft getroost steeds opnieuw uit zijn afgrond op
te duiken of, zoals bij het eerste beeld van vandaag, de top van een of andere
berg te beklimmen. Wat was nog altijd het gevolg van zijn inspanningen?
11 Hoe
hoger hij klom, des te minder grond hij had om op te staan en als hij al de top
had bereikt, wat was dan het gevolg? Dat hij heel vlug weer afdaalde in de
diepte van waaruit hij was opgedoken, want op de top kan zich niets handhaven.
Wil zich iemand daarop vestigen, dan is het toch zeker afgelopen met zijn hele
werkgebied, want dit kan onmogelijk groter zijn dan de spitse standplaats
waarop de werkwillige zich bevindt. Dat wordt echter iedereen die op de top
bezig wil zijn duidelijk; daarom kan ook niemand op de top blijven. Iedereen
zal daar heel zeker door duizelingen bevangen worden! Het gevolg van die
duizeligheid is dat hij de top weer verlaat en aan de andere kant weer vlug
naar beneden glijdt. Dit is een heel wijze les uit de school van de eeuwige
ordening! Haar naam is onthechting', wat zoveel inhoudt als het vernietigen van
alle zelfzuchtige begeerten.
12 Het
heeft geen enkel nut als iemand voor het beklimmen van de berg zou zeggen:
luister broeders, klim met mij, ik weet de juiste weg. Ga maar met mij mee,
want alleen langs deze weg zullen we op de top een goede stevige standplaats
vinden. We hebben al in het begin in het dal deze geesten horen roepen: één gek
krijgt er tien mee, en kijk, niet slechts tien, maar een hele menigte klautert
achter zo iemand die beweert de weg te kennen, aan. Daar de berg als kegel
tenslotte maar één top heeft, wordt deze langs alle wegen goed bereikt, maar
daar is het dan ook altijd: tot hier en geen haarbreed verder! Het lot wil
echter, dat men aan de andere kant weer heel vlug naar beneden glijdt om weer
die toestand te bereiken, vanwaar men is uitgegaan. Zie, dit beeld geeft reeds
een belangrijke oplossing voor hetgeen we eerder hebben gezien in de sfeer van
de zesde geest. De volgende beelden zullen ons zo'n oplossing nog veel
duidelijker voor ogen brengen. Blijf daarom nog zolang in de sfeer van de
zevende geest totdat we alle beelden hebben opgelost. De volgende keer komt dus
de schommel aan de beurt; dan de ringmuur met zijn spiraalvormige banen en
tenslotte het waterbassin. En hiermee genoeg voor vandaag.
13.
De schommel in haar overeenstemmende
beeld.
Ceremoniële godsdienstcultus en het
wereldse leven
1
Jullie hebben zeker wel meer dan eens zo'n eentonig tuinluchtschip gezien dat
jullie zeer goed bekend is onder de naam schommel; ook zullen jullie al wel
eens zo'n zich steeds herhalende vliegreis hebben meegemaakt. Wat hadden jullie
dan voor gevoel als dit luchtschip door een kundige gezagvoerder zo echt flink
heen en weer werd geduwd? Jullie zeggen: ons gevoel was allesbehalve behaaglijk
en toen we dit vaartuig verlieten moesten we bijna braken van zo'n vreselijke
heen- en weerreis! Om die reden is ons ook alle lust vergaan om ooit weer zo'n
luchtreis mee te maken.
2 Ik
zeg: deze beschrijving is heel goed en we zullen haar ook buitengewoon goed
voor ons doel kunnen gebruiken. Hebben jullie je echter wel eens afgevraagd wat
er met zo'n schommel zou gebeuren wanneer ze door de enthousiaste aanduwer wat
al te hard in beweging zou worden gebracht? Jullie zeggen: o ja, dan slaat ze
over de kop met als gevolg, dat het met de luchtreizigers heel slecht afloopt.
Goed, zeg Ik, ook dit verhaal kunnen we heel goed gebruiken. Rest ons in dit
opzicht nog een derde vraag en deze luidt: hoe ver komen de reizigers in zo'n
luchtschip? Antwoord: na urenlang heen en weer bewegen zijn ze uiteindelijk zo
ver gekomen, dat ze op hetzelfde punt waar ze zijn ingestapt ook weer
uitstappen. Wat is dat dus voor een reis? Antwoord: een schijnreis, omdat men
weliswaar flink in beweging wordt gezet, maar desondanks toch niet buiten de
zwaailengte van zo'n luchtschip komt en men het zich tenslotte moet laten
welgevallen zelfs te worden uitgelachen door een slak, die met een niet te
vergelijken langzamere kruipbeweging binnen een paar uur allang meer dan de
zwaailengte van onze schommel heeft afgelegd. - Zo zien we ook in de sfeer van
onze geestelijke gastvrije vriend hoe een menigte mensen zich in aanzienlijk
grote schommels wild heen en weer laat schommelen. Kijk maar: zolang de
schommel nog een matige beweging maakt, roepen de schommelaars de aanvoerder
toe: harder, harder schommelen! Maar als de schommel al bijna een halve cirkel
beschrijft, roepen ze weer allemaal: stop, stop, anders slaat de schommel over
de kop en zijn we verloren!
3 Zien
jullie nog niets in dit eigenaardige beeld? O, het staat je zo helder als een
zon voor ogen! Als jullie slechts één blik op de ceremoniële geloofscultus
werpen, dan zullen jullie ons beeld dadelijk beginnen te begrijpen.
4 Een
kind in zo'n ceremoniële kerk geboren en gedoopt, wordt in geestelijk opzicht
reeds in zo'n schommel gelegd, en als het erin ligt, wordt de schommel ook
terstond geleidelijk aan in een steeds grotere beweging gezet. Bij zo'n
beweging denkt de mens dan dat hij de hemel weet wat voor grote vorderingen
maakt en hoe hij vooruit komt. Alleen ziet iedereen op het eerste gezicht
gemakkelijk in, hoe ver zo'n reis zal gaan! Tussen twee pijlers hangt ons
luchtschip. De ene pijler betekent de zogenaamde rots van de geloofsleer, de
andere pijler echter de noodzakelijkheid van staat en politiek. Deze beide zijn
zo stevig mogelijk geplaatst en door dwarsbalken met elkaar verbonden. Zo gaat
dan vervolgens de reis tussen deze twee pijlers door en men kan zich geen
duimbreed verder bewegen dan het touw, waaraan de veelzeggende schommel hangt,
lang is. Sommige schommelaars worden al gauw misselijk en bij het eerste
rustpunt dat zij te baat kunnen nemen, springen ze eruit. Enkelen keren zo'n
vervoermiddel voorgoed de rug toe. Alleen degenen die belang hebben bij de
schommel blijven er pro forma inzitten, laten zich slechts voor de schijn heel
gezapig heen en weer trekken en loven en prijzen zo'n beweging die volgens hen
buitengewoon goed is voor de gezondheid. Daardoor trekken ze ook vreemden aan
en zeggen tegen degenen die zo dwaas zijn weer in dit vervoermiddel te stappen:
willen jullie ten volle het genot en dus de volmaakte bevrediging van zo'n
tocht ervaren, dan moeten jullie je laten blinddoeken. Daar zoiets dan veel
dwazen verleidt om met geblinddoekte ogen in de schommel te gaan zitten,
gebeurt het dan dat deze enthousiast beginnen te roepen en zeggen: ja, nu
begrijpen we pas wat voor grote geheimen achter deze eentonigheid schuilgaan,
want nu is het heen en weer gaan opgehouden en vliegen we bliksemsnel door
eindeloze ruimten. Dat moet toch een wonder zijn! Wie had ooit kunnen dromen,
dat er achter zoiets eentonigs zoiets groots verborgen ligt?
5
Wanneer zulke geblinddoekte luchtreizigers denken al ver genoeg te hebben
gereisd, dan verzoeken zij degenen die belang hebben bij de schommel om hun
ogen weer vrij te willen maken. Maar de belanghebbenden, heel goed wetende wat
voor gevolgen het vrijmaken van de ogen voor hun geblinddoekte luchtreizigers
zal hebben, raden hun dat heel dringend af en zeggen: wee jullie, als jullie
dat nu zouden wagen, want in de sfeer waarin jullie je nu bevinden, zouden
jullie voor eeuwig blind worden als jullie nu de blinddoeken van je ogen zouden
laten afnemen. Pas als we het grote levensdoel zullen bereiken, kunnen jullie
de blinddoeken wegdoen, zodat jullie dan mogen zien hoe veilig wij jullie voor
het geringe loon dat jullie ons voor die hele grote reis betaalden, naar het
doel hebben gebracht.
6
Welnu; enkelen laten zich misleiden en houden braaf hun blinddoek om maar
anderen, beu van die deze eigenaardige, onbestemde geblinddoekte reis, rukken
de blinddoek af en merken tot hun grote ergernis dat ze zich nog tussen de twee
pijlers bevinden. Ze zouden nu graag uit dit vervoermiddel springen, maar dat
is nog te sterk in beweging en daarom zijn ze genoodzaakt, ondanks al hun
verzet, deze eentonige reis mee te maken. Als ze zich bij de leiders beginnen
te beklagen, wordt hun om allerlei redenen bevolen te zwijgen, omdat ze anders
hardhandig uit de schommel worden gegooid, hetgeen hun niet al te best zou
bekomen. En kijk nu eens; opdat zulke protesteerders zich noodgedwongen wel bij
de uitspraak van de belanghebbenden moeten neerleggen, is aan de ene kant van
de schommel een vuur aangelegd en aan de andere kant een grote hoeveelheid
speren opgesteld! Wat blijft de protesteerders nu nog over? Niets anders dan
zich nog langer heen en weer te laten schommelen en voor iedere schommeltocht
tegen hun wil in de huur te betalen. Hoe smachtend wachten de zienden op het
moment dat de schommel zal stoppen! Maar wanneer zal dat gebeuren?
7 We
zullen dit op een heel gemakkelijke manier berekenen. Kijk, de dichtstbijzijnde
schommel zwaait nu al heel hard, en beschrijft van links naar rechts bijna een
halve cirkel. Maar kijk,, door dit harde schommelen wiebelen de pijlers al
flink met de schommel mee en door de grote wrijving zijn al veel draden van het
schommeltouw doorgesleten. Deze mankementen aan ons luchtschip worden zelfs
door de belanghebbenden opgemerkt. Daarom durven ze dit niet meer zo hard te
laten zwaaien want ze zeggen: als we het ding te hoog laten gaan, breken de
touwen en liggen wij met onze passagiers of in het vuur, of in de speren.
Daarom brengen we de schommel ongemerkt tot stilstand, gooien het met de
protesteerders op een akkoordje, en voegen ons eveneens onopgemerkt naar hun
wensen, terwijl we alles, zolang het gaat, op zijn beloop laten. Want we zien
heel goed in dat er met geweld niet veel meer valt te bereiken.
8 En
kijk nu opnieuw. De schommel beweegt zich over een veel kortere afstand heel
onverschillig heen en weer en degenen die niet meer geblinddoekt zijn, springen
er een voor een uit. We zien er nu bijna niemand meer inzitten, behalve de
belanghebbenden en een enkele geblinddoekte. Jullie zien ook dat de bestuurders
van de schommel ijverig moeite doen om de beide wankele pijlers met allerlei
steunen zo goed mogelijk vast te zetten. Betaalde knechten klimmen langs
ladders omhoog en proberen met zwakke koorden het zeer beschadigde touw zo goed
mogelijk aan beide pijlers vast te maken. Omdat het touw echter niet stil hangt
maar zich nog steeds heen en weer beweegt, kunnen ze nergens een veilige en
stevige lus maken; dan is ze te lang, dan weer te kort, zodat ze daardoor
bitter weinig kan bijdragen tot het verdere behoud van het hoofdtouw. Dat is
toch een duidelijk kenmerk voor de huidige stand van zaken!
9 Wie
dit slechts als een beeld van lege fantasie zou willen beschouwen, moet maar
eens een vluchtige blik op het doen en laten van de huidige wereld werpen en
hij zal dit vastbinden en knopen leggen over en weer tussen landen, volkeren en
kerkgenootschappen heel duidelijk herkennen. Ik wil jullie slechts opmerkzaam
maken op allerlei onderhandelingen tussen staten onderling, die resulteren in
verschillende overeenkomsten. Wie dit ook maar met een half oog bekijkt, zal de
betekenis van het bovengenoemde kunst- en vliegwerk met touwen en banden heel
duidelijk zien. Nu zal de een of ander Mij tegenwerpen en zeggen: als de zaken
zo liggen, waarom zijn de weer ziende protesteerders het dan eens met dit
aanbinden en verstevigen van de touwen? Jullie hebben het antwoord duidelijk
voor ogen: omdat de schommel nu nog tamelijk hard gaat en zij zich ook in deze
fatale schommel bevinden, zijn ze bijna even bang als de belanghebbende zelf,
dat het touw voortijdig zal breken. Ze laten zich het vastknopen daarom
welgevallen om niet door het voortijdig breken van het touw hard mee neer te
vallen, dat wil zeggen samen met de degenen die belang hebben bij de schommel.
Dat dus dit vastbinden en vastknopen een duidelijk teken is van de zwakheid van
het hoofdtouw, is voor jullie nu wel erg voor de hand liggend. Zou een land of
volk zich tegenover de anderen sterk genoeg achten, dan zou het uit hoofde van
zijn welbewuste macht wel voorschriften gaan geven en zou het zeker geen
gebruik maken van lapmiddelen. Daar het echter zijn innerlijke zwakheid wel
kent, neemt het zijn toevlucht tot het achteraf verstevigen, maar ondanks dit
alles zal het zwakke versleten touw het geen seconde langer houden, omdat het
tengevolge van de sterke slijtage nog verborgen zwakheden in zich heeft.
10 Als
het hoofdtouw zal breken, zullen alle bandjes en koordjes ook onmiddellijk mee
stukgaan. Kijk, dat biedt ons het tweede beeld. -
11
Neem al jullie kerkelijke en politieke zaken bij elkaar of vergelijk ieder
mogelijk detail ervan met ons beeld, en jullie zullen ontdekken dat het er
zowel in het algemeen als in elk detail precies mee overeenstemt. Opdat jullie
dit echter nog duidelijker begrijpen, wil Ik jullie slechts als voorbeeld iets
aanhalen uit zowel de sfeer van de kerk als van de staat. Uit de kerkelijke
sfeer nemen we bijvoorbeeld de oorbiecht. De toestand van de schommel, waarin
deze bij het heen en weer zwaaien de aardbodem het dichtst nadert, is de
zondige toestand. Men biecht en verheft zich daardoor aan de ene kant met een
zwaai naar de hemel, maar glijdt even vlug weer terug. Op het laagste punt
biecht men weer en zwaait dan aan de andere kant naar de hemel. Zo herhaalt de
mens in zijn schommelsituatie deze daad zo lang hij leeft en besluit zijn leven
bij de rusttoestand van de schommel gewoonlijk weer met de biecht. De schommel
zwaait dan echter niet meer omhoog, maar de mens verlaat dit leven op hetzelfde
punt waar hij het is begonnen. Welke vooruitgang de geestelijke mens daardoor
echter heeft geboekt, kunnen jullie nu juist opmaken uit ons beeld in de sfeer
van onze geest op de geestelijke zon, namelijk dat hij nog heel lang zal
doorschommelen tot ofwel het touw breekt of hij zijn als het ware vastgegroeide
blinddoek kwijtraakt. Aan deze hier gegeven maatstaf kunnen jullie het hele
ceremoniële kerkelijke gebeuren afmeten, en jullie zullen daarin niets anders
ontdekken dan `het schommelen'. De wezenlijke zin van het hele tegenwoordige
kerkelijke leven wordt ook heel treffend bezongen door elke kerkklok die bij
iedere zwaai met enorm lawaai steeds een en dezelfde toon laat horen. Een
harmonisch gevoelig oor kan dan luisteren zoveel het wil en voor dat doel alle
mogelijke plekken uitzoeken, het zal echter toch niets anders horen en in zich
opnemen dan juist voortdurend dezelfde eentonige klank, die reeds bij de eerste
klepelslag duidelijk viel waar te nemen. Wat zo'n luisteraar tenslotte zal
verkondigen is het volgende: van veraf is de klank nog om aan te horen, maar
van dichtbij is hij onverdraaglijk; wat zoveel wil zeggen als: zolang het uit
mijn buurt blijft zit ik goed! Zo hadden we dus een voorbeeld uit de sfeer van
de kerk; nu nog een staatkundig voorbeeld.
12
Kijk eens naar jullie industrie en naar alle geldzaken die eigenlijk het
centrale punt van heel het staatkundige leven zijn. Wie daarin niet de
bedrijvigheid ziet van het voortdurend schommelen, moet wel zevenvoudig met
blindheid geslagen zijn. Jullie zullen overal, zowel in het algemeen als in
afzonderlijke gevallen een omhoog zwaaien en een weer spoedig terugvallen
opmerken. Het ene land zwaait omhoog, het andere zwaait terug en komt weer
terecht op de laagste stand van zijn schommel. Spoedig valt het eerst omhoog
zwaaiende rijk weer en een ander zwaait omhoog. Zo vaak jullie nog hebben
opgemerkt dat een rijk zich tot de hoogste top opgewerkt had, zo vaak was dat
ook een duidelijk signaal voor zijn val, die nog veel sneller ging dan zijn
zwaai omhoog.
13 Als
jullie kijken naar verschillende rijk geworden particulieren die van hun
privé-schommel hebben geprofiteerd, dan zien jullie dat zij in hun eigen
schommel waarin zij zich op het zogenaamde hoogste punt van hun welstand
bevinden, zojuist ook zijn begonnen terug te zwaaien. Bij allen komt het
slechts op de lengte van het schommeltouw aan. Zijn de touwen heel lang, dan is
de zwaai veel langzamer en verder reikend. Maar al zou een schommeltouw ook
van de zon tot de aarde reiken, dan zal de daaraan bevestigde schommel, als
deze het hoogste punt heeft bereikt, zich toch meteen weer in haar onbeduidende
diepte terugbegeven. Zo is het hele wereldse leven niets anders dan louter
schommelen! - Jullie kunnen het bekijken zoals je wilt; wie van jullie Mij
daaruit een of andere vooruitgang kan aantonen, geef Ik een tienvoudig eeuwig
leven als geschenk! Alleen kunnen jullie ook hier het devies van de oude wijzen
toepassen, dat luidt: niets nieuws onder de zon! Dat is ook mijn mening, want
bij zulke in het algemeen zelfzuchtige schijnbewegingen en vorderingen zal er
onder de zon ontzettend weinig nieuws te vinden zijn.
14
Gelukkig degene die zich aan de schommel kan onttrekken, want op het vrije
terrein zal hij met weinig schreden in enkele minuten meer doen dan met al dat
geschommel in vele duizend jaren. Wie dus volmaakt wil worden zoals de Vader in
de hemel volmaakt is, moet niets zozeer mijden als de schommelende
bedrijvigheid overal in de wereld. Beter is het voor de geest en diens eeuwige
leven een zwaar kruis voort te slepen, dan zich, al is het nog zo zacht, de
eeuwige dood in te schommelen.
15
Welnu, jullie zullen dit beeld hopelijk begrijpen. Daarom zullen we het
volgende helder in ogenschouw nemen. Maar voor vandaag laten we het hierbij!
14.
De ringmuur in zijn overeenstemmend
beeld.
Vormen van de verschillende
christelijke kerken
1
Wanneer jullie onze ringmuur met wat meer aandacht bekijken, zullen jullie
zien dat daarbinnen niet slechts een, maar verscheidene banen aan de rand van
het erbinnen liggende terrein beginnen en spiraalvormig draaiend naar de
afgesloten tent toelopen. Als jullie er nog aandachtiger naar kijken, zullen
jullie bovendien nog ontdekken dat al deze banen op een welberekende manier zo
naar de tent toe zijn aangelegd, dat men langs geen enkele bij de ingang van dc
tent kan komen. Toch wordt er aan de rand van het aanzienlijke terrein gezegd:
wie het smalste pad kan vinden en er dan, zonder op zijwegen af te dwalen,
overheen loopt, zal vast en zeker de tent bereiken, waar hem een grote beloning
wacht.
2 Wat
moet dat eigenaardige doorlopen van een spiraalbaan toch betekenen? Ik wil
daarop geen definitief antwoord geven; jullie zullen het zonder meer vinden als
je de zaak nader zult hebben bekeken. Kijk dus maar heel aandachtig naar deze
weliswaar dwaze, maar juist in haar dwaasheid veelzeggende speelplaats!
3
Kijk, op iedere plek waar zo'n baan van buitenaf naar het centrum toe begint,
bevindt zich ook een zogeheten baanchef, een baandirecteur en nog een grote
groep andere handlangers. Kijk hoe ze allemaal buitengewoon ernstige en heel
gewichtige gezichten trekken. Op de brede muur zien jullie een grote menigte
mensen van beiderlei kunne. Kijk, hoe daar aan het begin van een baan de
gezamenlijke baanbelanghebbenden en voornamelijk de baanchef hun baan als de
enige juiste aanprijzen en zeggen: kom allemaal hierheen! Deze baan is de
enige juiste waarlangs jullie heel zeker bij de deur van de tent en dus ook in
de tent zelf kunnen komen, waar een onschatbare prijs op jullie wacht! Maar
kijk, de baanchef die vlak naast hem staat roept en zegt tegen de gasten: laat
je niet misleiden! Bij ons betalen jullie veel minder baangeld, want onze baan
is de oudste, dus ook de officieel erkende; over haar zijn reeds vele duizenden
in de tent aangekomen en hebben daar hun hoge prijs afgehaald. Maar de eerste
baanchef komt meteen overeind, protesteert geweldig en waarschuwt de gasten
indringend om de bedrieglijke verlokkingen van de tweede baanchef toch vooral
niet op te volgen. De tweede baanchef gaat heel opgewonden tegen zulke
lasterpraat in en roept met een geweldige stem: ik zeg niet dat jullie
hierheen mogen komen; ik laat het niet aan jullie vrije wil over of jullie
langs mijn baan willen gaan of niet, maar omdat ik heel goed weet dan mijn baan
de oudste en enige juiste is, wil ik jullie er met de haren bijslepen. Het is
treurig genoeg dat men domkoppen zoals jullie zo'n onnoemelijk geluk gewoonweg
met geweld moet opdringen! Weer verheft zich de eerste baanchef en roept
overluid: volg mijn buurman maar! Jullie weten echter niet dat zijn baan in de
buurt van de tent een verborgen en afgedekte afgrond heeft waarin iedereen die
deze baan bewandelt, onherroepelijk te gronde gaat. Bij deze uitspraak komt de
tweede baanchef nog heftiger in het geweer, stuurt zonder verder een woord te
zeggen zijn handlangers de muur op, laat door hen een menigte met geweld samendrijven
en op zijn baan trekken. Als zij het baangeld willen betalen doet hij blufferig
grootmoedig en zegt: ik neem van jullie,, niets aan; ik wil alleen maar jullie
geluk; loop daarom over mijn baan. Jullie kunnen rennen of rustig wandelen,
zoals je wilt, en ik sta er helemaal voor in dat jullie hier op mijn baan
nergens een verderfelijke afgrond aantreffen maar allemaal behouden in de tent
zullen aankomen. Ik stel slechts als voorwaarde dat jullie vooral niet van mijn
baan af gaan. Gaan jullie er uit onvoorzichtigheid of eigenmachtig vanaf, dan
sta ik nergens voor in, want op elke andere baan belanden jullie in plaats van
in de tent, in een of andere verborgen afgrond. En zo zien jullie dan de
menigte voortgaan.
4 Maar
zie, vlak ernaast staat alweer een derde baanchef. Hij maakt geen lawaai, trekt
een heel goedmoedig en medelijdend gezicht en de gasten vragen hem waarom hij
dat doet en wat hem dan op zo na aan het hart ligt. Hij zegt hen heel
bescheiden met zachte woorden: wie zou daarbij niet droevig zijn?! Deze arme
mensen gaan immers allemaal de verkeerde weg, terwijl toch alleen deze de enige
juiste is, die bijna lijnrecht naar de deur van de tent loopt. Ik zeg jullie
niet: kom hierheen, maar als jullie overal zullen hebben ervaren dat jullie met
je vergeefse, zinloze moeite niets hebben bereikt, zullen jullie je wel
vanzelf op mijn baan begeven. Ik zeg jullie: ik vind het zelfs niet eens goed
als iemand naar mijn baan loopt en daardoor de arglistige baanchefs naast mij
jaloers maakt. Als hij zich overal ervan overtuigd zal hebben dat hij bedrogen
is, zal hij zonder meer naar mij toekomen en mij alsnog graag een hoge
baanprijs betalen als ik mijn baan maar voor hem wil openstellen.
5 Kijk
daar, een vierde baanchef, die heimelijk en sluw naar zijn buurman omkijkt,
zijn hoofd schudt en tenslotte zegt: vooruit maar! Wie het laatste lacht, lacht
het best! Ik zeg jullie, mijn helpers, laat al deze muurgasten met rust. Laat
die dwazen maar doen wat ze willen; wij nodigen niemand uit. Gaan jullie maar
over de muur naar buiten, vang ze daar op en breng ze hier. Zodra deze
domkoppen van buiten hierheen zijn gebracht, kunnen wij er zo goed als zeker
van zijn dat ze geen andere baan zullen zoeken en geen andere zullen betreden
dan de onze. We plaatsen alleen een spandoek met het opschrift: `Enige juiste
baan naar het doel!', maken daarbij zo min mogelijk drukte en de vette vissen
zijn allemaal voor ons.
6 Maar
kijk verder! Hiernaast is alweer een andere, heel smalle baan, die er armoedig uitziet.
De baanchef zit echt zorgelijk bij de ingang en lijkt zich om niemand te
bekommeren. Zijn weinige helpers volgen zijn voorbeeld. Zie hoc verscheidene
gasten naar deze baanchef toe gaan en hem heel heimelijk vragen: hoc staat het
met jouw baan? Hij zegt daarop niets anders dan slechts deze woorden: mijn haan
spreekt voor zichzelf. Wie haar wil bewandelen, zal zich ervan overtuigen of ze
hem al dan niet naar zijn doel zal brengen. Deze eigenaardige en geheimzinnige
woorden doen velen verbaasd staan en vrij veel baangasten beginnen zich bij hem
aan te sluiten.
7 Als
ze naar de prijs vragen, zegt hij: hier is geen prijs, maar wie deze baan wil
betreden, die geve alles wat hij heeft, want hij zal ook alles terugvinden. Ik
heb voor mijzelf echter niets nodig. Van deze voorwaarde kijken de baanliefhebbers
dan weer vreemd op en de een na de ander trekt zich weer op de muur terug.
8 Maar
kijk, ernaast ligt weer een andere baan. Ze heeft een echt oude kniesoor als
baanchef. Deze heeft een complete kassa voor de baan opgesteld. Hij nodigt
weliswaar niemand uit maar als er iemand naar hem toekomt en vraagt: wat is dit
voor baan en leidt ze wel tot in de tent? Dan zegt de baanchef heel zachtjes
en geheimzinnig tegen hem: vriend, er was nog geen baan zoals deze; deze alleen
is de oudste en zij staat in verbinding met de poort van tic tent. Wil je haar
bewandelen, dan zul je er geen spijt van krijgen. Alleen moet je het baangeld,
dat zo en zoveel bedraagt, in fijne klinkende munt betalen. Daarvoor krijg je
dan een wissel van dezelfde waarde. Als je de baan goed doorloopt en je
onderweg niet door een of andere laat verleiden, kom je zonder meer in de tent
en win je daardoor de hoofdprijs. Mocht je echter toch verdwalen dan is nog
niet alles verloren, want met deze wissel in handen zul je voor de jouw hier
ingelegde klinkende munten toch nog altijd zo en zoveel aan rente terugkrijgen.
Zoals jullie zien, heeft deze baanchef een leer aanzienlijke toeloop van groot
en klein, maar niet vanwege de baan, maar enkel en alleen vanwege zijn
geldzaken. Vandaar dat hij barst van het goud, zilver en allerhande edelstenen.
Wat de tent betreft, daarom bekommert hij, de baanchef, zich zo te zeggen niet
in het minst meer, want zijn zaken zijn slechts geldzaken. Zodoende maken ook zijn
baanwandelaars zich er niet erg druk om of ze de tent goed bereiken of niet,
want ze hebben immers hun wissel in handen.
9 Maar
kijk nog verder; daar liggen nog verscheiden, weinig betreden banen. Hun
baanchefs worden door de hoofdbaanchefs slechts tot op zekere hoogte geduld.
Daarom zitten deze ook heel rustig bij hun banen. Komt er een bedevaartganger
bij de een of de ander, dan is dat goed; komt er echter niemand dan krijgen ze
er ook geen grijze haren van. Ze zijn in zekere zin niet op de opbrengst van de
baan aangewezen maar ze voorzien in hun onderhoud uit de bescheiden inkomsten
van allerlei kraampjes, die ze bij hun banen hebben opgesteld. Worden zij
heimelijk door iemand gevraagd: is jouw baan de juiste? Dan zeggen ze
totaal-onverschillig: als deze de juiste niet is, welke zal het dan zijn? Zie,
zo is dit ringbaanterrein belegerd door louter baanchefs, grote, roepende, zich
beklagende, zwijgende en geheimzinnigdoende. Met uitzondering van één enkele
baan, namelijk de smalste, vinden jullie overal wandelaars en zoekenden. Maar
omdat aan het eind alle banen afgerasterd zijn, lopen al deze baanwandelaars
tenslotte tegen de wand van de tent op. De deur bereikt niemand, want zoveel
als jullie er haastig heen zien lopen, evenzoveel zullen er bij de steile wand
teleurgesteld worden, omkeren en weer de vrijheid zoeken, daar ze met hun
inspanning niets hebben bereikt. Iedereen verdringt zich om de baanchef die
tegen klinkende munten wissels uitreikt. En zie, zelfs alle andere baanchefs
sturen ongemerkt hun helpers met zakken vol zilver en goud en laten zich door
hem ervoor wissels uitreiken.
10
Alleen naar onze armzalige baanchef die aan de ingang van de smalste baan rust,
begeeft zich niemand. Daarom heeft ook alleen deze weinig te doen en als er al
iemand naar hem toe wil gaan, wordt hij ofwel uitgelachen of er door de andere
baanchefs met geweld van afgehouden.
11
Maar kijk nu nog eens goed, hoe zich op de muur een aanzienlijke menigte
bekwame verkenners heeft opgesteld, die met hun ogen de smalle, geheel onbetreden
baan volgen. Enkelen onder hen zeggen: kijk eens, één baan leidt werkelijk naar
de deur. Maar als alle banen hier rondom enkel naar de blinde wand leiden, wie
weet of dan niet juist deze smalle baan naar de deur leidt?
12
Kijk, een menigte loopt reeds rondom over de muur en volgt de baan met haar
ogen. De baanchefs begrijpen niet, wat dit rondwandelen betekent, maar wee hen
allen als deze gelukkige spionnen de juiste richting van de smalle baan ontdekt
zullen hebben. Dan zal het hen slecht vergaan, want zij zullen ter
verantwoording worden geroepen. Al hun banen zullen worden vernietigd en
gelijkgemaakt aan de smalle baan en de onaanzienlijke baanchef zal de hele
handel naar zich toe trekken. 13 Verwonderen jullie je daarom niet dat er op de
ringmuur al herhaaldelijk gelach te horen is, vooral om de baanchefs die het
hardst schreeuwen. Dit gelach heeft zijn goede reden en jullie kunnen het
geloven: al deze huidige hoofdbanen moeten met hoongelach bestookt worden; al
hun leringen en grote beloften moeten te schande worden gemaakt wanneer de
hoofdlijn gevonden wordt! Geloof het maar, zoals deze geestelijke
verschijningsvorm jullie leert, is het in werkelijkheid ook.
14 Er
zijn reeds vele scherpspiedende baanverkenners op de muur en zij hebben nog
slechts de laatste halve cirkel van de spiraalbaan te onderzoeken. Noch enkele
blikken en schreden en jullie zullen zien dat de smalle haan heel druk
bewandeld zal worden. Haar bewandelaars zullen onfeilbaar bij de deur en in de
tent aankomen, zullen daar de grote schatten opnemen en deze aan alle gasten
tonen.
15 Als
dat zal gebeuren, zal het ook afgelopen zijn met alle andere banen. De gasten
zullen zich op alle banen storten, alle omheiningen neerhalen en zo van alle
kanten de deur van de tent naderen!
16 Er
hoeft nauwelijks nader te worden aangegeven dat de eerst besproken baan het
hiërarchendom (Katholicisme.), de tweede de Griekse kerk, de derde de
protestantse, de vierde de Engelse kerk, en dat de andere kleinere banen nog
verschillende andere sekten voorstellen. Als jullie dit nu weten, dan weten
jullie daardoor ook wat dit beeld betekent. Wanneer jullie dit goed in je
opnemen, zal jullie weer veel van hetgeen jullie in de sfeer van de zesde geest
hebben gezien, duidelijk worden. De volgende keer het vierde beeld, maar nu
genoeg voor vandaag.
15.
Het bassin met het liggende
schoepenrad.
De profetische sfeer van Daniël
1 Als
jullie het vierde beeld vanaf het begin goed hebben bekeken dan moet bij jullie
toch de volgende voor de hand liggende vraag zijn opgekomen: waarom wordt in
dit ronde waterbassin het water met behulp van een in het midden van het bassin
aangebracht schoepenrad toch voortdurend rondgedraaid? Ten eerste ligt in deze
vraag al een veelbetekenend antwoord besloten, namelijk opdat geen zeevaarder
met zijn roeiboot dichtbij het raderwerk kan komen en ten tweede: opdat door
deze gedwongen beweging van het wateroppervlak alles wat het centrum van het
waterbassin wil naderen, door de van het centrum uitgaande draaibeweging van
het water, ondanks alle inspanning, weer naar de buitenkant wordt gedreven.
2 Een
roeier kan nog zoveel moeite doen, hij kan het raderwerk toch niet bereiken om
het stil te zetten en het water daardoor tot rust te brengen, waardoor het voor
elke zeevaarder mogelijk zou worden bij het centrum te komen, het hele
raderwerk beet te pakken en het met vereende krachten uit het bassin te
verwijderen, zodat het hele mooie rustige wateroppervlak voor het algemeen
welzijn vrijgegeven zou kunnen worden.
3 Nu
komt er weer een andere vraag naar boven, namelijk: wat is er dan zo bijzonder
aan het centrum van dit waterbassin? Ook al is het wiel er dan, desondanks
blijft er omheen toch een heel ruim wateroppervlak over. Wie zin heeft om met
zijn bootje op het water rond te varen, kan dat toch nog steeds naar hartelust
doen en heeft het middelpunt daar niet voor nodig.
4
Alles goed en wel zolang men niet weet wat het middelpunt, waarboven het
waterrad is aangebracht, verborgen houdt. Pas wanneer men dat weet, kan men ook
bij zichzelf de uitdrukkelijke wens uitspreken en zeggen: weg met dat wiel met
zijn vele schoepen! Het heeft voor ons geen enkel nut. De verklaring dat het
water, doordat het voortdurend door het rad in beweging wordt gebracht, niet
bederft, is volkomen zinloos als men de schade, ja de grote schade, afweegt
tegen het nut dat deze plek waarboven het waterrad is aangebracht, zou kunnen
hebben. Welk nut zou deze plek dan kunnen hebben? Dat kan pas volkomen worden
begrepen als uitgelegd wordt wat het voor een plek is waarboven het schoepenrad
is aangebracht. Opdat jullie je daarover niet te lang het hoofd breken, zeg Ik
het jullie meteen ronduit.
5 Deze
plek is een bron vol levend water. Maar deze bron is goed dichtgestopt en als
het ware met lood afgedicht; er kan dan ook niet één druppel opborrelen. Maar
toch zeggen alle pocherige waterradbelanghebbenden dat al het water in het
bassin een zuiver levend water is en dat het leven van dit water alleen van hen
afhankelijk is. Zij hebben de macht om het water te laten leven of het te
doden. Het rad zou hen door God gegeven zijn en het vermogen hebben het water
tot leven te brengen zolang het door hen wordt aangedreven. Wordt het water
echter niet door hen aangedreven, dan zal het daardoor dood worden en niemand
meer tot leven dienen. Zij zeggen ook: alleen dit ene waterbassin is onder de
vele andere gelijksoortige die zich er nog omheen bevinden, het enige bassin
dat het waarachtige levende water bevat. In alle andere is het water dood en de
beweging daarvan, die lijkt op die van dit levende water, is niets anders dan
pure na-aperij, dus puur bedrog. Wie zich ook maar laat verleiden om zijn
roeiboot in een van die andere waterbassins te leggen, gaat zonder meer ten
onder.
6 Dat
alleen dit het enige ware en echte, met levend water gevulde bassin is, bewijst
ten eerste zijn ouderdom en ten tweede de buitengewone pracht en verhevenheid
van de opgestelde stellage die het machtige levende rad dient. Ten derde
bewijst zijn uitzonderlijke grootte, dat dit bassin alleen liet enige echte is.
Het vierde bewijs is zijn openbaarheid, die is op te maken uit het feit dat
zich op de oppervlakte van het levende water steeds het ;allergrootste aantal
roeiers bevindt. En het vijfde, dat alle andere waterbassins tilt dit ene zijn
voortgekomen, hetgeen bewezen wordt door hun tamelijk grote gelijkenis met dit
enige waarachtige levende waterbassin.
7 Kijk
nu weer eens verder. Meer dan tweederde van de steeds naar de oever
teruggedreven roeiers zijn hun eentonige en nutteloze tocht op het water reeds
lang beu en stappen daarom uit hun bootjes. Zij stappen totaal verslagen en
teleurgesteld aan wal, keren deze weldra de rug toe en zeggen: hadden we niet
wat beters kunnen doen, dan ons zo langdurig laten foppen met dat levende
water? Men heeft ons gezegd: volhouden maar en zo en zoveel keer rondvaren,
daarbij echter oppassen dat men de juiste kracht blijft aanwenden, zodat men
ten eerste niet te dicht bij het rad komt en ten tweede ook niet te dicht bij
de oever, maar voortdurend de ruimte van het water tussen het rad en de oever
gebruikt. Het al te dicht naderen van het raderwerk zou de kracht van de mens
spoedig verlammen. Ten gevolge van deze toestand zou hij dan onherroepelijk ten
dode zijn opgeschreven.
8 Nu
zijn wij wijselijk weer op de oever beland; en wat een wonder dat we nog leven!
En verder zeggen zij die uit hun roeiboten zijn gestapt: dat het toch ook bij
de anderen mag opkomen om eens naar de oever te kijken, zodat ze zouden zien
dat het daar veel levendiger toegaat dan op dat domme wateroppervlak. Ze zouden
zeker heel vlug al hun boten naar deze veel gelukkiger makende oever sturen en
zich niets meer aantrekken van de machtige grootspraak van degenen die zich op
de rand van het waterrad bevinden.
9 Ze
spreken verder en zeggen: de Heer zij alle lof en eer dat Hij ons dit heeft
ingegeven! Maar de vraag is: waar zullen we nu ander, beter water vandaan
halen? 10 En verscheidene van hen zeggen: kijk daar in de richting van de
morgen, niet al te ver hiervandaan liggen bergen; wie van ons weet niet dat
bergen altijd goede bronnen hebben? Laten we daar dus recht op af gaan, dan
zullen we zeker zuiverder levend water aantreffen dan deze oude, door het
waterrad heen en weer gezwiepte levende soep. En kijk hoe daar een hele menigte
zich vanaf het grote bassin heimelijk uit de voeten maakt en in de richting van
de bergen trekt. Dit is al een gunstig teken. Desondanks willen wij toch nog
bij ons waterbassin blijven en kijken wat zich daar nog allemaal afspeelt.
11
Valt het jullie niet op dat er zich onder de gasten op de oever een heleboel
bevinden die van flinke verrekijkers voorzien zijn? Zij bekijken van alle
kanten het rad en zien dat zijn schoepen al behoorlijk rot en versleten zijn.
Meer dan de helft ervan ontbreekt al helemaal. Wat volgt daar wel uit? We zullen
eens gaan beluisteren wat onze waarnemers elkaar te vertellen hebben.
12
Kijk, daar staat juist een stel hele pientere; ze praten heel opgewekt. De een
zegt: wat heb ik je gezegd? Het moment is aangebroken; de grote schreeuwers
zitten nu met de handen in het haar! Ze kunnen het rad niet stoppen om er
nieuwe schoepen aan te zetten, want als ze dat zouden doen, zou het water in
het bassin ook stil blijven staan, zodat het voor elke dwaze roeier dan immers
spoedig voor de hand zou liggen dat het geen levend water is. Ze durven het rad
ook niet meer flink aan te drijven, want dan breken de enkele lekke schoepen
die er nog zijn ook nog af. Maar als dit zeer zeker zal gebeuren, zeg me dan
eens beste vriend, hoe zal het er daarna met het levende water uitzien? Want
het schoepenloze rad zal, al draait het nog zo hard, het water niet meer kunnen
rond bewegen en daaraan evenmin schijnbaar leven geven als aan de gedachten die
nog niet bij ons zijn opgekomen. 13 De tweede zegt: broeder, ik merk heel goed
waar de zaak op uitdraait. Als de roeiers zullen merken, hetgeen volgens mijn
waarneming nu reeds heel vaak het geval is, dat de beweging van het water
steeds trager wordt, zal een gedeelte van hen zich er van overtuigen dat het
met het zogenaamde levende water niet zo eenvoudig ligt, zodat men maar beter
bij de oever uit kan stappen! Een ander gedeelte zal echter tengevolge van de
geringe weerstand met weinig moeite het zogenaamde heiligdom van het raderwerk
naderen en zal daar in ieder geval met eigen ogen datgene zien wat wij hier
vanaf de oever duidelijk waarnemen, namelijk wat er met het uitdrukkelijk
aangeprezen machtige rad aan de hand is. Je weet, de hoogdravende
belanghebbenden zeggen erover, dat het nooit ofte nimmer stuk kan gaan en het
daarom steeds dezelfde kracht behoudt om het water levend te maken. Wat zullen
zij dan wel zeggen als ze de schoepen natellen en tot hun verbazing ontdekken
wat er ontbreekt en bovendien nog de bedenkelijke en aanzienlijke schade aan de
schoepen die nog aan het loze rad vastzitten, bemerken? Ben je het niet met mij
eens? Zij zullen hun bootjes vlug van het raderwerk afwenden en naar de oever
sturen.
14 En
de ander zegt: dat is toch zo klaar als een klontje; vooral wanneer het water
dat in de buurt van de oever nog maar weinig wordt bewogen, hun iets duidelijk
zal maken dat ongeveer zo luidt: luister schippers, scheer je vlug weg van mijn
oppervlakte, anders lopen jullie het gevaar om in plaats van over levend water
tenslotte over een flink stinkende modderpoel te varen!
15 Hoe
bevalt jullie deze dialoog? Ik ben van mening dat het geen slechte is. Maar aan
de oever staat nog een andere groep die met kleine stokken de diepte van het
bassin peilt, met lege bootjes naar alle richtingen vaart en doet alsof ze de
rechtmatige bevaarders van het levende water zijn. Kijk, daar stapt zojuist een
stel bassindieptepeilers uit en begint gewichtig met elkaar te praten. Gaan
jullie er maar heen en luister wat ze met elkaar bespreken.
16
Hoor wat de eerste zegt: ik heb het altijd wel gezegd, deze hele poel is een
ondiep zootje; het water is kunstmatig donker gekleurd maar heeft zelf nergens
ook maar enige diepte. Omdat zich in dit water iets bevindt dat gemakkelijk
tot verrotting overgaat, moest het wel vlijtig geroerd worden om zijn
uiterlijke frisse aanzien zo goed mogelijk te bewaren. Nu weten wij hoe de
zaken ervoor staan, en is ons alles ook volkomen duidelijk. Wat denken jullie,
op welke manier zouden we aan deze reeds te lang durende dwaasheid, een einde
kunnen maken?
17 Hoor,
een ander zegt: op twee manieren. Zoals jullie zien, zijn de waterradbelanghebbenden
toch al door duizend angsten bevangen en weten totaal niet meer hoe ze het
oude, vermolmde rad weer moeten opknappen. Wat is er nu gemakkelijker dan
stiekem een gang te maken en hun fantastische water op een subtiele manier naar
het laagland te laten weglopen. Wanneer hun bassin geen water meer zal
bevatten, dan kunnen ze hun rad ronddraaien zoveel ze willen, maar jullie
kunnen ervan verzekerd zijn dat alle roeiers die nu nog op het water rondvaren,
heel vlug op de veilige oever zullen aansturen, waar zij zich ervan kunnen
overtuigen dat er overal volop leven aanwezig is.
18 En
hoor, een derde zegt: hebben jullie nooit gehoord dat er zich op de plaats van
het rad werkelijk een bron met levend water zou bevinden? Als men die zou
kunnen bemachtigen, dan zou dat wel de grootste winst betekenen. En hoor
verder, een vierde zegt: ik krijg zojuist een heel goede inval! Wat zouden
jullie ervan vinden als we het aftappen van het water achterwege zouden laten
maar onze gang zonder veel moeite tot onder het rad zouden graven? Als de
levende bron zich daar bevindt, zullen we haar daardoor vast en zeker
tevoorschijn laten komen, zodat zij zich daarna met haar hele overvloed aan
leven over alle ver uitgestrekte dalen en vlakten als een zee kan uitbreiden.
Als dat gebeurt dan kunnen deze raddraaiers hun rad draaien zoveel ze willen,
en wij zijn er zeker van dat we de dwazen, die zich nog in de verrotte bootjes
op het vieze water laten lokken, op onze vingers kunnen tellen.
19 En
de eerste zegt: bravo broeder, dat noem ik nog eens een schrandere inval! Laten
we onmiddellijk de handen uit de mouwen steken, want ze hebben het rad niet
voor niets juist op die plek geplaatst. Wat daaronder zit wordt door hen heel
angstvallig verborgen gehouden. Zij vermoeden dat het vast en zeker hun
ondergang betekent en hebben het daarom zorgvuldig verborgen en vlijtig
dichtgestopt. Wij hebben het besluit genomen; derhalve ligt het in de hemel
besloten en nu wordt er begonnen met de aanleg van de onderaardse gang.
20 En
kijk nog verder: deze begeven zich met nog vele anderen naar het laagland en
ontdekken daar als goede bergdeskundigen reeds bij de eerste blik sporen van de
aanwezigheid van levend water. Ze steken de spade reeds in de grond en bij de
eerste stoot ontdekken ze een rijke bron die gelijk het licht van de zon met
geweldige stralen naar buiten stroomt. Zij graven verder, maken de gang groter
en daar ze niet op gesteenten stoten, maken ze snelle vorderingen.
21 Zie
hoe zich uit de vele reeds ontdekte bronnen een stralende beek heeft gevormd,
die door de dalen zijn weg zoekt. Velen die zich er niet ver vandaan bevinden,
lopen zo vlug mogelijk naar de beek, die zich daar op enige afstand al tot een
aanzienlijk meer heeft uitgebreid. Zijn aangename geur vult de hele wijde
omgeving en zijn oevers raken steeds meer bevolkt. Nu zijn onze ganggravers
nog slechts een paar meter van de hoofdbron verwijderd. Kijk naar binnen en zie
hoe zij in de sterk verlichte gang de hoofdbron steeds meer naderen.
22 En
kijk, nu geeft een van hen de beslissende slag; de bron ligt open! Zij draagt
de arbeiders naar buiten in de eeuwig oneindige vrijheid en beloont ze met het
eeuwige leven. Met grote kracht en overvloedige rijkdom stort ze zich over alle
dalen en vlakten; bergen sleurt ze met zich mee en alles wat dood was wordt
door haar water tot leven gebracht.
23
Maar zie, nu merken de waterradbelanghebbenden het ook en zij schreeuwen moord
en brand op hun waterradstellage! Maar het helpt niets. Ze draaien het oude
waterrad krachtig rond, maar de ene vermolmde schoep na de andere vliegt eraf.
Het wateroppervlak ligt aan de oevers vol met lege bootjes. Alles wat maar
voeten heeft probeert bij het grote levengevende water te komen. Alleen de
waterradbelanghebbenden zitten nu, zoals jullie gewoonlijk zeggen, in zak en
as! Enkelen pakken de slechte, afgebroken schoepen van het rad en zwemmen
zelfs zo goed en zo kwaad als het gaat, naar de gelukzalige oever. Alleen voor
de hoofdbelanghebbenden zal er tenslotte nauwelijks een reddingsmiddel over
blijven, want de bootjes zijn allemaal naar de oever gedreven en niemand wil er
een naar hen toe sturen, zodat ze zich zouden kunnen redden door naar de oever
te varen. Hun water begint geweldig te stinken en het levende water wil er niet
in binnenstromen.
24
Kijk, zo staan de zaken; en dat is ook de volledige ontknoping van liet akelige
beeld, dat we in zijn geheel in de sfeer van onze zevende geestelijke gastvrije
vriend hebben aanschouwd.
25
Jullie begrijpen nu deze beelden en dat is genoeg, want ook zoiets biedt ons de
aanblik van de geestelijke zon. Zoals jullie op de zon alle materiële
toestanden overeenstemmend met het betreffend hemellichaam hebben aangetroffen,
zo is het ook heel in het bijzonder met de geestelijke toestanden gesteld.
26 Wie
is nu deze zevende geest in wiens sfeer jullie dit hebben gezien? Kijk, het is
een oude geest speciaal bestemd voor deze tijd; het is de geest van de profeet
Daniël. Nu jullie dit weten kunnen jullie weer uit zijn sfeer treden en je voor
de volgende keer in de sfeer van de achtste geest begeven, die zojuist naar ons
toekomt. Dus nu weer genoeg voor vandaag.
16.
De sfeer van de achtste geest.
De wereldklok en de 'laatste tijd
Het nieuwe Jeruzalem' uit de sfeer van
Swedenborg
1 Onze
gastvrije vriend is reeds hier; treed dus maar binnen in zijn sfeer. Ook deze
geest zullen jullie weer zien in zijn sfeer, waarin jullie door hem wat worden
rondgeleid. Let weer goed op hetgeen hij jullie zal laten zien en wat hij
jullie zal zeggen, want daaruit zal jullie veel van wat jullie tot nu toe nog
niet goed hebben begrepen, duidelijk worden. Jullie bevinden je al in zijn
sfeer; vertrouw dus maar op hem want hij is een bekwame gids en in hem is veel wijsheid
uit Mij. Onderweg zullen jullie nog wel te weten komen wie deze geest eigenlijk
is. Luister dus nu naar hem en volg hem maar!
2 De
geest zegt zojuist tegen jullie: kom, kom geliefde broeders, zoals de Heer het
wil; ik zal jullie rondleiden in het rijk van waarheid en liefde!
3 Zie
daar naar de morgen toe dat buitengewoon majestueuze, mooie gebergte. Kijk hoe
de goddelijke zon, waarin de Heer is, al hoog boven het gebergte staat en zie
hoe prachtig haar stralen als die van een liefelijk morgenrood in de dalen en
andere diepten van de wereld vallen!
4 Kijk
bij deze gelegenheid ook eens achterom, dan zien jullie een grote zee, waarop
zich vele grote golven bewegen. Op de golven zien jullie veel schepen; sommige
zijn groot en andere klein. Jullie zien hoe de golven naar de oever toe dringen
om deze heerlijke zonnestralen in zich op te zuigen. De schepen op de grote zee
hebben ook hun zeilen zo gericht dat ze evenals de golven op de verlichte oever
afstevenen. Daaraan kunnen jullie de verborgen kracht van de stralen van die
goddelijke zon, waarin de Heer woont, herkennen.
5 Maar
nu begeven we ons naar dat gebergte. Daar zullen we dingen van een heel andere
aard aanschouwen en zien, hoe de goddelijke waarheid zich daar openbaart.
Jullie vragen en zeggen: maar lieve geestelijke vriend en broeder, dat
stralende gebergte lijkt nog heel ver weg te liggen, hoe kunnen we het zo vlug
bereiken? 0 lieve vrienden en broeders, maken jullie je daarover geen zorgen,
want onze eigen wil zal ons terstond daarheen brengen. Jullie willen het
evenals ik, en kijk, we zijn al ter plaatse!
6
Jullie zeggen: o lieve geestelijke vriend en broeder, hier is het verrukkelijk;
hier zouden we wel willen blijven, want zoiets prachtigs als het uitzicht vanaf
dit hoge gebergte is nog nooit, zelfs niet bij benadering voor ons geestesoog
verschenen.
7
Jullie zien daar naar de middag toe iets eigenaardigs en jullie weten niet wat
je ervan moet denken. Jullie zien aan een vanaf het hoge firmament hangende
gouden staaf een zon hangen die zich statig en langzaam heen en weer beweegt
als de slinger van een klok. Jullie zouden wel willen weten wat dat is. Ik zeg
jullie: laten we er maar naartoe gaan, dan zullen jullie er weldra achter
komen.
8 Zien
jullie daar achter deze indrukwekkende zonneslinger het buitengewoon grote
vierkante gebouw, dat zich trapsgewijs en piramidevormig met zijn punt ook tot
onder het hoge schijnbare hemelfirmament verheft? We zullen er naartoe gaan en
het gebouw wat nader bekijken. Het opschrift aan de ene kant zal ons vooreerst
de betekenis ervan duidelijk maken. Jullie willen het, en kijk, we zijn ook al
ter plaatse!
9 Kijk
daar eens naar boven. Op de tiende trede zien jullie twee grote lichtgevende
piramiden staan; lees maar wat er op elk van de twee geschreven staat. Jullie
zeggen: het schrift is ons onbekend. Wel, dan zal ik het jullie voorlezen. Op
de ene piramide aan de linkerzijde staat geschreven: `Dit is de grote tijdmeter
voor de geschapen dingen'. En op de andere piramide staat: `Enig juiste
beweging van alle dingen en gebeurtenissen volgens de goddelijke ordening'. Uit
deze twee opschriften kunnen jullie reeds gemakkelijk opmaken wat deze
verschijning wil zeggen.
10
Maar gaan jullie nu met mij omhoog, minstens tot op de halve hoogte van dit
gebouw. Daar zullen we de wijzerplaat van deze grote wereldklok aanschouwen,
waarop jullie heel gemakkelijk ](tinnen zien hoe laat het nu is.
11
Kijk, we zijn alweer op de plaats van bestemming. Jullie zijn verbaasd dat deze
wijzerplaat maar aan één kant, namelijk de linker, van cijfers is voorzien, en
wel evenals bij jullie klokken van een tot twaalf. De rechterkant, die naar de
morgen is gekeerd, is helemaal zonder cijfers. Dit komt, omdat hier de
avondzijde alleen het tijdelijke aangeeft, en de morgenzijde het eeuwige en dus
geestelijke.
12
Toen de gehele materiële schepping werd gerealiseerd, stond deze grote,
lichtgevende wijzer naar beneden op het cijfer één, dat jullie nog sterk zien
lichten.
13
Maar waar staat deze wijzer nu? Jullie zeggen: hij wijst al recht omhoog en
zelfs al bijna naar het einde van het laatste getal. Twee kleine puntjes moet
hij nog passeren en dan is zijn punt het cijferloze lichtveld binnengegaan.
Weten jullie wel wat dat betekent? Kijk, dat betekent de laatste tijd!
14 Maar
jullie vragen: zullen dan alle dingen ophouden te bestaan, wanneer de wijzer op
het vrije witte vlak zal uitkomen? Dat zal een volgende hogergeplaatste
wijzerplaat aangeven. Ga daarom met mij een paar treden hoger.
15
Kijk, daar is al een andere wijzerplaat. Wat zien jullie daarop? Jullie zeggen:
daar zien we juist het tegenovergestelde; de naar de avond toegekeerde zijde is
donker en zonder cijfers; de zijde naar de morgen toe is hier echter met
nieuwe, helder lichtende cijfers beschreven. Daar staat echter de één bovenaan
en het getal twaalf beneden. De grote wijzer raakt reeds de eerste punt van de
één, die straalt als een heldere morgenster. Elk cijfer dat vanaf de één de
grote kring naar beneden vormt, straalt steeds sterker en de glans van het laatste
getal is als die van de zon, die daar in de morgen zo buitengewoon heerlijk
straalt. Jullie hebben alles goed opgemerkt; maar wat wil het zeggen?
16 Dat
zullen jullie dadelijk vernemen. Kijk, zo gaat een oude, duistere tijd in een
nieuwe, verlichte over. Daarom zullen de dingen ook niet vergaan, maar er wordt
hun 'een nieuwe tijd' gegeven. Zoals de eerste tijd een tijd was van de
ondergang, een tijd van de nacht, zo zal deze komende tijd een tijd zijn van de
opkomst en een tijd van de dag! Nu begrijpen jullie wat dit grote uurwerk
betekent. Laten we onze blikken er dus weer van afwenden en de dingen die nog
in eindeloze, wonderbaarlijke overvloed om ons heen zijn, nader beschouwen.
17
Jullie zien daar naar de middag toe een buitengewoon groot vierkant gebouw dat
op een bijzonder grote kubus lijkt en bijna twaalfduizend klafter lang is;
breedte en hoogte zijn dus gelijk aan de lengte. Boven op de vier hoeken zien
jullie vier reusachtige mensengestalten met aan hun voeten vier verschillende
dieren. We zullen er meteen naartoe gaan en zien wat dit allemaal betekent.
Jullie willen het, en daarom zijn we ook al, zoals jullie zien, op het
glanzende oppervlak van deze grote kubus. Kijk eens, daar in het midden van dit
glanzende vlak staat nog een kleinere, heel sterk stralende kubus, waarop een
geheel ontzegeld boek ligt.
18 Het zevende zegel zien jullie
eveneens al ontzegeld en vanuit dit zegel zien jullie allerlei reusachtige
vormen opstijgen. Veel geesten in witte kleren en met grote bazuinen in hun
hand vluchten naar alle kanten. Kijk, daar blaast er een op de bazuin en uit de
bazuin komt van alles tevoorschijn zoals: oorlog, duurte, hongersnood en pest.
- Kijk, daar blaast een ander op zijn bazuin en daaruit komt een verterend
vuur. Waar het neerkomt verteert het alles en de hardste stenen laat het
wegsmelten als waterdruppels op een gloeiende plaat. Kijk nu daar weer, een
ander blaast op zijn bazuin en een grote watervloed vol met allerhande
ongedierte stroomt eruit; en kijk, daar beneden in de diepte de oude aarde, hoe
ze verdrinkt in deze vloed. En kijk daar, een vierde blaast op zijn bazuin en
een grote, vurige draak stort gebonden en gekneveld naar beneden daar waar
jullie in een eindeloze diepte een onmetelijke, kokende vuurzee zien.
19 Maar kijk nu naar de vier grote
reusachtige gestalten op de hoeken; ook zij zijn voorzien van grote bazuinen.
Zie, die in de richting van de middernacht blaast krachtig op zijn bazuin,
waaruit een geest tevoorschijn komt om met een grote gesel de aarde te
tuchtigen. En zie, die in de richting van de avond blaast eveneens op zijn
bazuin en daaruit komt een andere geest met een gloeiende en vurige bezem in
zijn hand om het vuil van het aardrijk te vegen. En zie, daar in de richting
van de middag blaast de grote geest eveneens op zijn bazuin waaruit een
heleboel geesten komen die voorzien zijn van allerlei korven met zaden om een
nieuwe vrucht in het schoongeveegde aardrijk te leggen. Maar kijk nu, de geest
in de richting van de morgen blaast eveneens op zijn bazuin en daaruit komt een
lichtende wolk. Daarop zien jullie talloze scharen. Boven deze wolk zien jullie
een stralend kruis en op het kruis staat een mens, zo zachtmoedig, zo mild als
een lam!
20 Zie, dit is het teken van de
Mensenzoon. Hiermee hebben we op deze plek ook alles gezien, wat jullie hier te
zien en te aanschouwen kan worden gegeven; en dit alles is het licht van de
waarheid, van waaruit jullie deze dingen aanschouwen. -
21 Jullie richten je blik zojuist naar
de morgen en zien tot je grote verbazing een buitengewoon prachtige, grote
stad, die straalt als de heerlijke zon boven haar. Jullie zouden graag willen
weten wat dit voor een stad is en zouden haar
ook nader willen bekijken. Jullie
willen het! - en kijk, de stad ligt ;ti voor ons.
22 Hoe bevalt het jullie hier? Jullie
zeggen: onuitsprekelijk fijn en goed, want hier ademen we toch louter liefde en
alles wat we zien, heeft een buitengewoon zacht, mild en liefde ademend
karakter. Verder zeggen jullie: hoc prachtig glanzen de muren van deze stad;
hoe buitengewoon verheven en prachtig zijn haar poorten en wat een
onbeschrijfelijk heerlijk licht straalt ons vanuit iedere poort tegemoet!
Talloze overgelukkige scharen engelgeesten wandelen daar in en uit! O, daar
moet het wel goed wonen zijn!
23 Jullie zeggen dat je ook graag
binnen in de stad zou willen rondkijken. Ook dat kunnen jullie nu doen. Maar ik
zeg jullie van tevoren: deze stad is zo oneindig groot dat we haar zelfs met de
grootst mogelijke gedachtesnelheid in geen eeuwigheden volledig zouden kunnen
doorkruisen; want deze stad wordt pas groot, ja steeds eindeloos groter en
groter naarmate iemand dieper in haar innerlijk doordringt. Daarom zullen we
ook slechts naar één poort toegaan en door die poort een blik in de stad
werpen.
24 Jullie zeggen nu: in de naam van de
almachtige Heer! Wat een eindeloze pracht en wat een onafzienbare rij huizen!
Aan deze straat die we hier zien, lijkt wel nooit een eind te komen. Ja, ik zeg
jullie ook: jullie zouden eeuwig door deze straat kunnen wandelen, maar nooit
zouden jullie bij een tegenovergesteld einde aankomen; en zulke straten en
pleinen zijn er zijn ontelbaar veel in deze stad. Willen jullie echter weten
hoe deze stad heet, lees dan maar het opschrift boven deze poort. Er staat: de
heilige stad Gods ofwel het nieuwe Jeruzalem.
25 Maar ik, die jullie hier nu heeft
rondgeleid, ben de geest van Swedenborg; en hiermee hebben jullie dan ook alles
gezien wat jullie door de Heer vergund was om in mijn sfeer te zien. Daarom
keren we dan ook weer terug. Kijk, we zijn al op de plek vanwaar we zijn
vertrokken. Treed nu uit mijn sfeer en ga naar Hem, die op jullie wacht en
wiens naam is: Heilig, heilig, heilig!!! - Wel, jullie zijn weer hier; hebben
jullie alles goed in je opgenomen?
26 Jullie antwoorden bevestigend, maar
Ik zeg jullie: wat jullie daarvan nog niet begrijpen zal jullie te zijner tijd
en wel in de sfeer van de volgende geest duidelijker worden. En dus genoeg voor
vandaag.
17.
De
sfeer van de negende geest (ev. Marcus).
Rondleiding
in de eigenlijke geestenwereld.
Hoe
het kwaad van de vleselijke liefde zichtbaar wordt in het hiernamaals
1 Ook deze negende geest zullen jullie
zien en spreken in zijn sfeer. Hij zal jullie naar verschillende plaatsen
leiden, waar jullie van alles wat je tot nu toe nog vreemd was, zullen zien en
begrijpen. Daaruit zullen jullie ook veel van hetgeen tot nu toe werd gezien,
in een helderder licht aanschouwen.
2 Kijk, onze nieuwe gastvrije vriend
staat er al; begeef je daarom terstond in zijn sfeer en volg zijn instructies
maar op.
3 Jullie bevinden je al in zijn sfeer.
Let dus op, wat deze nieuwe gids jullie gaat vertellen. Hij zegt: beste
vrienden en broeders, kom, kom met mij mee om te zien wat de oneindig grote
Vaderliefde allemaal bewerkstelligt en hoe mild zij overal is. Verheug je bovenmate
dat de Heer er behagen in schiep dergelijke dingen aan jullie geest te tonen;
want jullie zullen met eigen ogen aanschouwen, hoe ondoorgrondelijk de wegen
van de Heer zijn en hoe onnaspeurlijk de raadsbesluiten van Zijn oneindige
eeuwige wijsheid!
4 Kijk om je heen zo ver jullie
geestelijke ogen maar reiken en zeg me dan wat er allemaal voor jullie ogen
verschijnt. Ik zie wel dat jullie door de grootheid van het schouwspel in
verlegenheid gebracht worden, er geen raad mee weten en niet weten waar te
beginnen! Daarom zal ik alles wat jullie zien, duidelijk in woorden
beschrijven.
5 In de richting van de middernacht
zien jullie een tamelijk kale omgeving; hoge steile bergen stapelen zich achter
elkaar op en kijken als dreigende rechters neer op de prachtige vlakten. Hier
en daar tussen de bergen en op de kleinere heuvels ontdekken jullie gebouwen
die lijken op jullie woningen op aarde; hier en daar, meer in het laagland
staat ook een klein kerkje. In de hogere sferen van deze bergen zien jullie
grijze wolken voorbijtrekken en daarboven lijken de bergen uit louter sneeuw en
ijs te bestaan, ongeveer zoals de hoge gletsjers bij jullie op aarde. Verder
zien jullie dat deze hele noordelijke omgeving door een grote en brede rivier
is afgesneden van de streek waarin wij ons nu bevinden.
6 Wanneer jullie de loop van deze
rivier volgen, ontdekken jullie dat zij uit de omgeving tussen morgen en
middernacht tevoorschijn komt en bijna in de vorm van een halve cirkel tussen
avond en middernacht verder stroomt. Haar water wordt tot geweldige golven
opgestuwd; daarom is er slechts één enkele gierpont of liever gezegd een door
de stroming aangedreven schip, dat de overtocht mogelijk maakt voor de
bewoners, die aan de overkant van de rivier wonen.
7 Jullie zouden wel willen weten wat
dat voor bewoners zijn? Dat kunnen we gauw te weten komen. Kom maar met mij
mee; de boot ligt juist aan deze oever en we zullen de rivier vrijwel
moeiteloos kunnen oversteken. Jullie willen het en kijk, we zijn al aan de
oever van de rivier. Stap maar moedig in het bootje en wees niet bang voor de
schuimende golven, noch voor de donkere diepte van de rivier. We zullen de boot
zo goed sturen dat ook niet één druppel erin zal komen.
8 Welnu, jullie zitten in de boot.
Zie, de tocht gaat beter dan jullie dachten, want we zitten al midden op de
rivier. Schrik maar niet van de monsters die hun koppen boven de golven
uitsteken en hun muilen heel ver opensperren alsof ze hele werelden zouden
willen verslinden. Want kijk, we zijn er bijna en nu hebben we de overkant dan
ook helemaal bereikt. Stap maar voor mij aan land dan zal ik jullie volgen en
tevens de boot aan de oever vastleggen.
9 Kijk, we zijn nu aan land. Daar
tamelijk diep in een dal gelegen zien jullie een vervuild dorp. Laten we
daarheen gaan en kijken wat daar allemaal te zien is. We zijn er al; hoe bevalt
het jullie hier? Jullie krijgen er gewoonweg koude rillingen van. Ik zeg
jullie, het ziet er daar nog goed uit, maar het zal nog fraaier worden!
10 Jullie zeggen: beste vriend en
broeder! We zijn hiermee al tevreden, want de buitengewoon vieze huizen zien er
uit als die van een afgebrand dorp in een of andere duistere uithoek van de
aarde. De mensen die we hier zien, zien er zo haveloos uit dat men zich op
aarde moeilijk iets havelozer kan voorstellen. Daar komt zojuist een stel op
ons af; de man is halfnaakt. De blote delen van zijn lichaam zijn uitgeteerd en
vuil en op zijn borst lijkt hij een brandwond te hebben. Zijn haren zijn voor
meer dan de helft als door vuur verschroeid, ook de helft van zijn gezicht
lijkt te zijn verbrand. Zijn begeleider lijkt een vrouw te zijn. Heer, wat een
beklagenswaardige vrouwelijke gestalte! Zij ziet er uit alsof ze werkelijk
reeds drie jaar in de grond heeft gelegen. Alleen over haar schouders hangen
nog enkele vuile lompen, die er uitzien alsof ze zojuist uit een beerput zijn
gehaald. Haar blote voeten lijken op vleesloze beenderen en haar armen! De ene
is een halfverbrande skeletarm en de andere zit vol etter en zweren, en haar
hoofd, wat een gelaatsuitdrukking! Werkelijk, wie in staat is om daaruit een
andere karaktertrek dan die van de dood te halen, die moet een hoge graad van
wijsheid bezitten.
11 Ja, mijn beste vrienden en
broeders, laat je door deze aanblik niet van de wijs brengen, want zo zien de
bewoners van deze streek hier er nog het voordeligst uit en dit is nog maar
het eerste begin van de grote ellende die deze streek herbergt. Maar laten we
ons nu naar het dorp zelf begeven waar jullie echt wonderbaarlijke dingen
zullen zien.
12
Daar staat al het eerste huis. Kijk eens door dit lage raampje naar binnen; wat
zien jullie daar? O, jullie schrikken terug; wat is er dan? Ik weet het wel, er
zijn hier geen parfumerieën! Op de vloer van deze kamer zien jullie half
vergane menselijke wezens bij elkaar hokken en in hun stinkende, half van hun
beenderen afgevallen en verrotte vlees wroeten. Dat is weliswaar geen
prijzenswaardige aanblik, maar het is nu eenmaal niet anders, want zo uit zich
hier de vleselijke liefde.
13
Jullie vragen of deze wezens dan helemaal verloren zijn? Jullie weten toch hoe
groot de liefde en ontferming van de Heer is. Kijk, het vlees of beter gezegd
de vleselijke lust van al deze wezens moet helemaal op de meest weerzinwekkende
wijze worden opgeteerd voordat zij in een toestand kunnen komen waarin hulp
voor hen mogelijk wordt.
14
Denken jullie dat deze van jullie gezichtspunt uit bekeken hoogst ellendige
wezens zich ongelukkig voelen in deze toestand? 0 helemaal niet! Zouden ze zich
ongelukkig voelen, dan zouden ze ook graag snel willen vluchten, want ieder
heeft nog zoveel kracht dat hij kan opstaan en zich verder stroomopwaarts
begeven, want het water van de rivier heeft voor hen een zuiverende en
genezende kracht. Alleen het vleselijke genot is hun element en daarom knagen
ze zo lang aan hun vlees, totdat het helemaal verteerd is.
15
Jullie vragen: hebben deze mensen wel iets te eten en kunnen ze nog een of
ander voedsel tot zich nemen? Kom maar mee naar het tweede huis en kijk door
het raam naar binnen, dan krijgen jullie meteen een maaltijd te zien.
16
Wel, wat zien jullie daar? Maar jullie kunnen ook niet eens blijven kijken!
Waarom zijn jullie dan zo plotseling van het raam weggesprongen? Ja kijk, dat
brengt de vleselijke lust ook met zich mee. Op aarde hebben jullie een gezegde
dat luidt: zij zijn zo gek op elkaar dat ze elkaar wel kunnen opeten! Daarom
hoeven jullie ook niet zo ontdaan te zijn, als jullie gezien hebben hoe de
bewoners van dit huis elkaars weggerotte lappen vlees, die vol maden en wormen
zaten, opaten. Zo moet het vlees verteren, wil het vonkje van hun betere geest
ooit nog vrij komen.
17 Nu
vragen jullie weer of deze ongelukkige wezens niets te doen hebben. Ook dat
zullen we zien. Daar is alweer een ander huis. Kijk maar door dit halfvergane
raam naar binnen, dan zullen jullie meteen zien waarmee de bewoners van dit
huis bezig zijn. Maar jullie vluchten alweer weg van het raam. Wat is het dan
dat jullie zo vlug van het raam heeft verdreven? Is het dan zoiets bijzonders
als men in het juiste licht ziet hoe de bewoners van dit huis uit het stinkende
slijk op de grond halfvergane lappen vlees opvissen en deze om hun kale botten
wikkelen, en als ze dan een of ander geraamte tiet dergelijke veretterde lappen
vlees hebben omwikkeld, dadelijk weer aan de zinnelijke geslachtsgemeenschap
denken en alle mogelijke moeite doen om zich nog enig wellustig vleselijk genot
te verschaffen?
18
Waarom zijn jullie dan zo verbaasd over dit schouwspel? Gaat het er op aarde
dan beter toe? Jullie zouden zo menig teder vlees dat op aarde zoveel opzien
baart maar eens met geestelijke ogen moeten kunnen bekijken, dan zouden jullie
nog heel wat grotere wonderen aanschouwen dan hier!
19
Jullie vragen: hebben deze arme wezens dan helemaal geen begrip van de Heer en
ook helemaal geen verlangen naar Hem? Ga dan maar eens een stukje verder.
Kijk, daar staat iets op een heuvel dat lijkt op de smerige ruïne van een
bedehuis. We zullen erheen gaan; wie weet wat voor merkwaardigs we daarbinnen
zullen ontdekken! Kijk, hier achter tegen de berg is een reeds enigszins
vervallen poort. We hoeven maar naar binnen te kijken en we zullen op jullie
vraag onmiddellijk het passende antwoord krijgen. Wel, jullie slaan hier bijna
achterover van schrik! Wat voor wonderlijks hebben jullie dan ontdekt?
20
Jullie kunnen nauwelijks ademen, laat staan spreken! Jullie moeten niet steeds
zo reageren, anders zal deze wandeling niet zo snel ten einde zijn. Wat jullie
hier namelijk hebben gezien is niet meer en niet minder dan volkomen
natuurlijk. Denk maar eens na; de zinnelijke en begerige mens draagt zoiets
toch overal met zich mee. Ook wanneer hij een bedehuis binnengaat, kan hij zien
wat hij wil, en zijn zinnelijke liefde zal daarbij voortdurend actief zijn.
Ieder voorwerp wordt door haar gekleurd volgens haar geaardheid. En zo zal ook
aan ieder voorwerp, dat een op zinnelijkheid belust mens heeft bekeken, zo'n
weerzinwekkende liefde geestelijk te zien zijn. Op grond hiervan hebben jullie
in dit bedehuis op de plaats van het altaar ook niets anders dan louter geslachtsdelen
van beiderlei kunne gezien. Ook een daar geplaatst heel pover onooglijk
kruisbeeldje was aan alle kanten met zulke lustobjecten behangen en versierd.
Jullie hebben binnen zelfs enkele mensen gezien die zich als in een museum in
dit bedehuis voortsleepten en als het ware helemaal opgingen in de aanblik van
bovengenoemde kunstvoorwerpen en zich daarin verlustigden.
21
Vinden jullie dit soms overdreven? Ik zeg jullie: dit is niet in het minst
overdreven, maar het is de zuivere, nuchtere waarheid. Want er zijn bij jullie
op aarde toch heel veel mensen die zo nu en dan wel aan de Heer denken, vooral
wanneer ze een uit hout gesneden beeld van Hem zien dat Hem echter slechts grof
materieel voorstelt; maar hoe lang duurt zo'n herinnering? Slechts één blik op
een voor hem op de een of andere manier aantrekkelijk vrouwtje, en de
herinnering aan de Heer zal evenals Zijn beeld met allerlei bekoorlijke
lichaamsdelen behangen en verweven zijn! Op aarde wordt zoiets door de huid
verborgen, maar voor de geest is dit alles open en bloot te zien.
22
Jullie vragen: beste vriend, daar dieper in deze smerige vallei zijn nog heel
veel van dergelijke bedroevend fraaie onderkomens; is dat soms een voortzetting
van deze vleselijke lofwaardigheden?
23 Hebben jullie nog zin om het
volgende huis te bekijken? Jullie schudden je hoofd en daarom zal ik jullie dan
ook niet verder rondleiden, maar ik zeg jullie in het kort dat jullie geen
betere maar steeds slechts ergere dingen te zien zouden krijgen. Zo zouden
jullie bijvoorbeeld in het volgende huis reeds alle mogelijke manieren van
knapenschenderij zien. Zouden jullie nog verder gaan, dan zouden jullie zien
hoe jonge meisjes door zinnelijke mannen tot ontucht worden verleid en
gedwongen. Maar omdat de aanblik van verdere vleselijke gruwelen jullie echter
meer zou schaden dan baten, is het dan ook beter dat jullie zoiets niet zien!
24 Ik moet jullie wel zeggen dat, hoe
verder men daar binnendringt, men de mensen er qua uiterlijk in zekere zin steeds
gevulder en vollediger gevormd ziet dan die daar verder stroomopwaarts. Dat
komt omdat degenen die zich stroomopwaarts bevinden al meer ontmaskerd en van
hun vlees ontdaan zijn dan degenen die daar meer landinwaarts wonen.
25 Kijk daar eens, diep in dat vuile
dal, daar zien jullie zelfs meerdere huizen in brand staan. Jullie vragen: wat
betekent dat? Dat betekent dat daar deze vleselijke lust ontaardt in
kwaadaardigheid die lijkt op jaloezie bij jullie op aarde. In zo'n huis mogen
jullie niet naar binnen kijken, want een dergelijke aanblik zou jullie, als je
er niet op bent voorbereid, het leven kosten! Zodoende hebben we in dit ravijn
dan ook niets meer te zoeken en daarom zullen we de volgende keer naar een
ander dorp gaan. We zullen zien hoe het daar toegaat. Ik zeg jullie: verwacht
er maar niet te veel van, want daar zullen we nog heel andere dingen te zien
krijgen. En dus laten we het nu hierbij!
18.
Hoe
de woeker gestalte krijgt in het hiernamaals
1 Voor we ons naar het andere dal
begeven wil ik jullie nog in liet kort antwoord geven op een vraag die jullie
me gesteld hebben. Jullie zouden graag willen weten of hetgeen jullie voorheen
gezien hebben, soms de hel is. Ik kan jullie daarop noch met ja noch met nee
antwoorden, maar jullie alleen maar zeggen dat wat jullie gezien hebben, wel
hels van aard is maar niet de eigenlijke hel is. Want wat daar te zien is, is
niets anders dan een op zichzelf staande voorstelling van het kwaad,
voornamelijk met betrekking tot de begeerten van de mens daar. Waar jullie de
meest uitgeteerde wezens hebben gezien, daar is het kwaad ook reeds in een
soortgelijke toestand. Waar jullie echter wezens die nog meer met vlees omhuld
waren, bezig zagen, daar is door die begeerte de drang tot kwaaddoen naar
verhouding ook het meest actief. Op jullie aarde komt dat toch ook helder en
duidelijk tot uiting, want jullie hebben toch zeker wel eens mensen ontmoet die
door het veelvuldig zondigen hun zinnelijke natuur zo totaal hebben verwoest
dat zij zelfs met behulp van allerlei kunstmatige stimulerende middelen niet
meer in staat zijn om een volledig lichamelijk lustgevoel op te wekken. Kijk,
zulke mensen verschijnen hier op de voorgrond, omdat zij zo nu en dan toch een
gedachte in zich laten opkomen die hun de nietigheid en vergankelijkheid van
dergelijke genoegens laat inzien. Maar op de achtergrond hebben jullie diegenen
gezien bij wie de macht van de begeerte ook nog meer overeenstemt met de
daadkracht tot het kwaad. Kijk maar naar zulke mensen op aarde; hoe zij er als
het ware op los leven en op een schandalige manier met hun lichaam omgaan,
zolang zij deze kwalijke krachten nog in zich hebben.
2 Hieruit kunnen jullie opmaken dat
hetgeen jullie gezien hebben noch de hel noch de niet-hel, maar slechts de
zichtbaar geworden helse geaardheid van het kwaad is. Nu we dit weten, begeven
we ons dan ook met deze kennis naar het volgende eerder genoemde dal.
3 Kijk, het is slechts door een lage
en tamelijk vuile bergrug van het ons reeds bekende dal gescheiden. We hoeven
deze bergrug dus maar over te gaan en we zullen meteen de aard van het andere
dal aanschouwen. Jullie willen het, en we zijn al op de hoogvlakte van de
bergrug. Zie, daar beneden ligt het nieuwe dorp; hoe bevalt het jullie? Jullie
zeggen: van veraf ziet het er bijna beter uit dan het vorige; alleen gezien het
feit dat het meer in het avondgebied ligt, kunnen we er niet veel goeds van
verwachten. Ja, jullie hebben gelijk; zo zal het ook zijn.
4 Jullie vragen mij waarom de gebouwen
hier veel groter zijn en er over het algemeen veel respectabeler uitzien dan
die van het vorige dorp. Ik zeg jullie: laten we ons maar meteen naar beneden
naar het dorp begeven, dan zullen jullie spoedig het antwoord op je vraag
vinden. Wel, daar staan we al voor het eerste huis. Het heeft een naar voren
toe afgeronde, vuil witgekalkte muur; het heeft echter geen raam en ook geen
ingang aan de voorkant. Jullie vragen; waarom is dat zo? Omdat deze kant naar
de morgen toegekeerd is en deze is een gruwel voor de bewoners van dit dorp. Om
dus in zo'n woonhuis naar binnen te kunnen gluren moeten we ons dus naar de
achterkant van het gebouw begeven, die wel wat hoger tegen de berg op is
gelegen. Daar is al een groot raam; kijk eens naar binnen en vertel me, wat
jullie daar zien.
5 O, bij het eerste huis deinzen
jullie al meteen terug. Hoe zal het dan bij het volgende huis met jullie gaan?
Stomverbaasd zeggen jullie: om godswil, het is ongehoord, onmenselijk,
ondenkbaar! Op de achtergrond zat op een brede bank een menselijk monster. Het
was onmenselijk dik en had een afschuwelijke hangbuik die meer dan de helft van
de kamer in beslag nam. Aan zijn hals zat de ene smerige vetkwab op de andere.
Voor hem stond een aantal uitgemergelde skeletmensen die elkaar rond deze
afschuwelijke vetzak verdrongen en hem smeekten om hen op te vreten! Dit
monster had dan ook werkelijk verscheidene reeds helemaal afgekloven
mensengeraamten op een stevige tafel voor zich liggen. Maar enkelen op de
achtergrond vervloekten dit monster en wilden woedend op hem af stormen. Ze
werden echter tegengehouden door degenen aan wie het monster beloofd had om ook
wat van hun vlees te eten en het in zijn vet om te zetten.
6 Nu vragen jullie weliswaar: wat
heeft deze eigenaardige, gruwelijke voorstelling dan te betekenen? Wie kan, mag
het begrijpen, maar wij begrijpen er niets van! Maar ik zeg jullie, beste
broeders en vrienden, als jullie dat niet onmiddellijk begrijpen en doorzien,
moeten jullie toch op jullie aarde volslagen blind rondwandelen!
7 Is het niet een voortreffelijke
voorstelling van een woekeraar en heel in het bijzonder van een zelfzuchtige
industriemagnaat, die zich tot levensdoel heeft gesteld om alles wat hem binnen
zijn bereik maar rente kan opleveren, op te schrokken? Geef maar eens de grens
van verzadiging van zo'n woekeraar aan; gaan zijn begeerten niet tot in het
oneindige? Zou hij ook maar het geringste gewetensbezwaar hebben als hij in
staat zou zijn de schatten en rijkdommen van de hele wereld naar zich toe te
halen? Zou hij ook maar één traan laten als hij het leven van alle weduwen en
wezen op aarde naar zich toe zou kunnen trekken en opteren?
8 Ik zeg jullie: de armen komen nog in
drommen naar hem toe en offeren hem have en goed; zij teren al hun krachten op
door zich voor het armzaligste loon bijna totaal voor hem af te sloven. Anderen
brengen het beetje dat ze hebben naar hem toe en prijzen zich gelukkig als hij
het tegen een miserabele rente heeft aangenomen. Ja, veel bedrogenen gaan zelfs
zo ver, dat ze het onvermijdelijk vinden door hem te worden gedupeerd, omdat, uiteraard
buiten zijn schuld, de zaken nu eenmaal zo lopen.
9 Enkele eveneens hebzuchtige, maar
verder op werelds gebied toch domme, arme drommels, die de schurkenstreken van
deze rijke inzien, bedreigen hem met vernietiging en dood. Alleen de
belanghebbenden van onze woekeraar die inzien dat ze met diens dood nog eerder
ten onder gaan dan met zijn volkomen verzadiging, verhinderen zoveel mogelijk
een dergelijke aanslag.
10 Wel, wat zeggen jullie nu van dit
beeld? Is het niet voortreffelijk en toont het dit kwaad niet precies zoals het
is? Dit was nog maar een goedaardig begin. Laten we daarom naar het volgende,
iets grotere huis gaan en daar naar binnen kijken.
11 Kijk, we staan al bij het goede
raam. Jullie moeten echt scherp naar binnen kijken, want omdat het huis groter
is en het, zoals jullie zien, aan de achterkant slechts twee naar verhouding
kleine, vuile raampjes heeft, is het binnen behoorlijk donker. Hebben jullie al
gezien wat zich daarbinnen allemaal bevindt? Jullie schrikken bevend terug; dat
is voor mij al een duidelijk teken dat jullie het van binnen goed hebben
gezien. Maar jullie zijn niet in staat om te spreken. Dat wil ik ook heel graag
geloven, want dergelijke schouwspelen doen zelfs ons, sterke geesten, hevig
versteld staan, in het bijzonder omdat ze juist tegenwoordig steeds meer
voorkomen en alsmaar merkwaardiger worden. Ik zie hier wel dat het nodig zal
zijn dat ik vertel wat jullie gezien hebben, omdat jullie voor zo'n beeld niet
gemakkelijk de juiste woorden vinden.
12 Jullie zagen hier eveneens op de
achtergrond een afschuwelijk vetgemest wezen. Dit wezen had een ontzettend
opgezwollen buik; zijn kop leek op de grote muil van een hyena; zijn armen
leken op een paar krachtige reuzenslangen; zijn voeten leken op die van een
beer. Op zijn enorm grote buik was een soort altaar opgericht. Midden op dit
altaar was een tweesnijdende spies opgesteld. Jullie zagen dat er aan deze
spies een massa uitgeteerde menselijke wezens waren geregen. Eén slangenarm was
voortdurend bezig de wezens van de spies af te halen en ze in de muil van de
veelvraat te stoppen. De andere slangenarm greep naar alle kanten om zich heen
naar de armzalig en ongelukkige, naar dit huiveringwekkende vertrek verbannen
mensen en de eerste de beste die hij te pakken kreeg, drukte hij dood en
slingerde hem dan aan de spies van zijn buikaltaar. Het grote gejammer van de
ongelukkigen maakte zijn arm des te bedrijviger. Kijk, dat is het beeld dat
jullie hebben gezien.
13 Hoe bevalt het jullie? Jullie
zeggen: vreselijk! En verder: dat is toch al te kras! Op aarde gaat het wel
slecht toe, maar het lijkt ons, wat dit beeld betreft, toch kennelijk flink
overdreven!
14 Maar ik zeg jullie: hier is niet te
veel noch te weinig, maar altijd de zuivere waarheid uitgebeeld. Kijk maar eens
naar bepaalde grootindustriële helden op jullie aarde. Neem een meetlat en meet
daarmee de hebzuchtige muil van deze lieden. Onderzoek dan hoe het met zijn
armen is gesteld en jullie zullen vaststellen dat ze precies op de slangenarmen
lijken. De ene is bezig met steeds naar binnen te halen, de andere op alle
mogelijke manieren met sluwheid, list en geweld buit te maken. Wanneer hij iets
gevangen heeft, dan wordt dit dadelijk als offer van zijn hebzucht op het
jullie reeds bekende altaar gestoken.
15 Jullie vragen: waarom staat dit
altaar dan juist op de buik van dit monster? Omdat de buik het symbool is van
de allerergste soort hebzucht, zelfzucht en eigenliefde. De grote buik duidt op
de buitensporigheid van die liefde en het altaar op de buik duidt op het zogenaamde
wereldse eerzame en verhevene en dus op de trotse en hoogmoedige inborst van
zulke indrukwekkende industriebaronnen.
16 Wat betekent dan het op het altaar
opgestelde tweesnijdend zwaard of de spies? Dat zouden jullie toch onmiddellijk
moeten raden. Hebben jullie dan nog nooit van het handels- of wisselrecht
gehoord? Kijk, daar staat het op het altaar! Daarom hoeft zich maar een of
ander armzalig wezen te laten vangen of hij wordt gegrepen, zonder genade of
pardon op het recht gespietst en zo met dat recht meteen doodgestoken.
17 Jullie vragen nog: wie zijn dan die
vele armzalige wezens die daar vlijtig worden gevangen en waarom is de spies
tweesnijdend? De vele armzaligen zijn allerlei soorten mensen. Een deel, dat
het eerste wordt gevangen, bestaat uit detailhandelaars; een ander deel bestaat
uit degenen die hun producten noodgedwongen aan zo'n grootspeculant moeten
leveren; een derde deel bestaat uit allerlei arme buitenlandse volkeren die met
zo'n huis een handelsrelatie hebben; een vierde deel bestaat uit andere
kooplustige mensen; een vijfde deel uit elders gevestigde handelscompagnons;
een zesde deel uit degenen die bij dat huis in dienst zijn, en dan is er nog
een zevende deel dat bestaat uit degenen die in allerlei opzichten van zo'n
huis afhankelijk zijn. Voor al drie categorieën staat de tweesnijdende spies
steeds klaar. Maar we zouden bijna vergeten wat de twee snijkanten van de spies
betekenen.
18 Dat is toch ook heel voor de hand
liggend. De ene kant stelt de handels politiek van de kooplieden voor. Wat
betekent dan de tweede snijkant? Datgene waarop de handelspolitiek gebaseerd
is. En waarop is ze dan gebaseerd? Op het haar verleende recht om iedere tak
van haar handel zo in te richten dat deze haar de meeste woekerrente oplevert.
Begrijpen jullie dat? Zouden jullie dit niet goed begrijpen, zoek het dan maar
op en zeg me, waar voor het handelsleven de winst wettelijk is voorgeschreven.
Zo snijdt de speer aan twee kanten; aan de ene kant door de jullie welbekende
koopmanspolitiek en aan de andere kant door het grenzenloze winstbejag. Deze
beide snijkanten zijn zo nauw met het handelsrecht verbonden als de twee
snijkanten met een zwaard. Is dit beeld niet treffend en laat het, zoals ik
zei, niet meer en niet minder dan de zuivere waarheid zien?
19 Jullie zeggen nu: het beeld is
juist, maar er blijft ook geen twijfel meer over bestaan dat het in de onderste
hel thuishoort! In de grond van de zaak hebben jullie niet helemaal ongelijk,
toch blijft de eerdere uitspraak van kracht, want dit alles betekent alleen het
kwaad op zich, zonder te doelen op personen die zo'n kwaad werkelijk bedrijven.
Daarom is het hels van aard, maar niet de hel zelf. Want zouden jullie zoiets
in de werkelijke hel te zien krijgen, dan zou het jullie bij een aanblik van veraf
reeds heel anders vergaan dan hier, vlakbij het beeld van dat kwaad.
20 Kijk, er zijn nog heel veel van
zulke huizen in dit smerige ravijn. Maar omdat het kwaad van de hebzucht
daarbinnen steeds innerlijker en daardoor onuitsprekelijk gruwelijker wordt voorgesteld
en jullie de eerstvolgende aanblik al niet meer zouden verdragen, beëindigen we
deze zaak met het bekijken van deze twee huizen. Want als dit kwaad dan
overgaat in de sfeer van brandende, hebzuchtige jaloersheid, dan wordt het pas
echt hels en is daardoor niet geschikt voor jullie zwakke ogen. Daarom zullen
we ons de volgende keer liever naar een derde dal begeven. Daar zullen we weer
heel nieuwe verschijnselen te zien krijgen en dus laten we het voor vandaag
hierbij.
19.
Hoe
de heerszucht gestalte krijgt in het hiernamaals
1 Om dit derde dal te bereiken hoeven
we wederom niets anders te doen dan deze iets hogere bergketen over te gaan.
Jullie willen dat en kijk, we zijn al boven. Kijk maar naar beneden, meer naar
de avond toe, en het eerdergenoemde dorp kan niet aan jullie blikken ontgaan.
2 Jullie zeggen: beste vriend en
broeder, behalve enkele plompe hopen aarde kunnen we niets ontdekken dat op een
dorp lijkt. Toch zeg ik jullie: jullie hebben het goed gezien, want kijk maar
zover jullie kunnen in het steeds nauwer en duisterder wordend ravijn, dan
zullen jullie heel veel van dergelijke grote aardhopen ontdekken. Jullie
zeggen: daar kan toch niemand in wonen, in wat voor slechte omstandigheden dan
ook. Ik zeg jullie echter: wacht maar rustig af tot we de aardhopen helemaal
hebben bereikt, dan zal alles er meteen heel anders uitzien. Als jullie willen,
gaan we naar beneden.
3 Wel, we zijn al bij de eerste
aardhoop; wat zeggen jullie ervan? Jullie halen je schouders op, maar ik zeg
jullie: kom wat dichterbij, maar niet al te dichtbij, dan zullen jullie het
schouderophalen wel laten. Jullie vragen waarom je niet te dicht bij zo'n heel
onschuldig lijkende aardhoop mag komen. Ook daarop zullen jullie, als je op de
juiste afstand zult zijn, dadelijk het gepaste antwoord krijgen. Kom nu maar
wat dichterbij!
4 Waarom springen jullie zo verschrikt
achteruit? Ik heb je toch gezegd dat deze aardhopen niet zo leeg zijn als ze op
het eerste gezicht lijken. Jullie zeggen nu: in hemelsnaam! Wat is dat? Toen we
slechts een paar passen dichter bij deze aardhoop kwamen, staken onmiddellijk
een aantal van de ons bekende giftige slangen hun koppen door de kleine
onzichtbare gaten en sperden hun giftige bekken open. Werkelijk, als we niet zo
vlug waren weggesprongen, zouden ze zich zeker op ons hebben gestort en ons
kwaad hebben kunnen doen. Zijn deze aardhopen dan louter slangennesten? Is hier
nergens iets dat op mensen lijkt?
5 Ik zeg jullie: om daar achter te
komen moeten we de aardhoop vanaf de noordkant bekijken, van waaruit hij
evenwel op de meest gevaarlijke manier bereikbaar is. Daarom moeten jullie
achter mij aan lopen en heel heimelijk vanachter mijn rug toekijken, dan zullen
jullie wel het nodige te zien krijgen. Kom dus maar mee! Kijk, we zijn al op de
goede plaats. Let goed op, daar onder aan de aardhoop is een hol zoals het bij
jullie door een vos wordt gegraven. Kijk daar maar goed naar binnen, dan zullen
jullie dadelijk eens iets heel anders zien. Maar als jullie iets hebben gezien,
al is het nog zo afschuwelijk, dan moeten jullie je toch heel stil en rustig
houden, want ren te heftige beweging of een voortijdig angstgeschreeuw kan tot
gevolg hebben dat we allemaal haastig op de vlucht moeten slaan.
6 Wel, hebben jullie al naar binnen gekeken?
Jullie bevestigen het mat. Ja, zo is het wel genoeg. Voor we de zaak gaan
bespreken begeven we ons zo vlug mogelijk een flink eind van de hoop vandaan,
want in zijn nabijheid valt er niet goed over te praten, omdat deze aardhoop
vele duizenden oren heeft en op zijn hoede is. Daarom kan men alleen maar op
een flinke afstand over zijn hoedanigheid spreken. Vertel me nu maar wat jullie
gezien hebben.
7 Jullie zeggen: o beste vriend en
broeder, vreselijk, vreselijk! Ja, het was afschuwelijk om te zien! Op de
achtergrond zagen we een wezen gehurkt zitten. Dit zag er uit als een
allerafschuwelijkste en verschrikkelijkste draak. Deze draak had wel een
mensachtige kop, maar in plaats van haren was er een ontelbare hoeveelheid
giftige slangen te zien, die naar alle kanten kronkelden en met hun vurige ogen
rondkeken of er ook een buit of prooi in de buurt van hun huiveringwekkende
woning zou komen.
8 Meer op de voorgrond langs de wanden
zagen we weer vele ellendige menselijke gestalten, die aan handen en voeten
geketend waren. Een heleboel vrije slangen kropen om hen heen, beten hun aderen
open en zogen hun bloed op. Het afschuwelijke wezen op de achtergrond echter
had in zijn met een slang omwonden rechterhand een gloeiend zwaard en in de
andere hand een soort opgerold schriftstuk. Een slang, die om zijn linkerarm
zat gekronkeld, bladerde af en toe in die rol en ging met haar tong over de
vellen van het schriftstuk alsof ze het monster op de achtergrond op iets heel
bijzonders attent wilde maken. Na zo'n handeling zagen we hoe vanuit een
donkere achtergrond spoedig verscheidene zeer ongelukkig lijkende menselijke
wezens door een flink aantal slangen naar voren werd getrokken. Het op de
achtergrond zittende monster zwaaide weldra met zijn gloeiende zwaard boven hen,
sloeg enkelen in stukken en liet anderen door de slangen, die mensenarmen
hadden, weer ketenen en bij de anderen voegen. Dat hebben we gezien; niet meer
en niet minder.
9 Ik zeg jullie: jullie hebben heel
goed gekeken en alles goed in je opgenomen, maar jullie zeggen nu: beste vriend
en broeder, het kwaad dat met dit afschuwelijke beeld getoond wordt, kan op
aarde toch niet bestaan! Dan zeg ik jullie: er bestaan, met betrekking tot dit
kwaad, op aarde nog onbegrijpelijk ergere dingen dan die welke door dit beeld
worden getoond! Raad maar eens welk kwaad er achter dit beeld schuilgaat. Kijk,
dit beeld stemt overeen met de wereldse tirannieke politiek van de heerszucht.
Alles wat op heerszucht begint te lijken, komt innerlijk ook helemaal met het
karakter van dit beeld overeen. Jullie moeten daaronder echter niet de wijze
staatsmanskunst van rechtvaardige, door God gezalfde koningen en regenten
verstaan, die vanzelfsprekend hun volkeren moeten bewaken, opdat zij elkaar
door hun wederzijdse kwaadaardigheid niet al te zeer schade toebrengen of zelfs
geheel te gronde richten. Onder dit beeld wordt alleen die helse sluwheid
verstaan waarmee mensen van welke rang of stand ook, zich door middel van de
meest schandelijke kruiperij een of andere heerserspositie proberen te
verschaffen. Hebben zij er een bemachtigd, dan verschuilen ze zich weldra voor
de buitenwereld achter een bedrieglijke deemoed, soberheid en bescheidenheid.
Maar hun woning is vol loerende slangen, die op kruiperige, geslepen, geheime
spionnen lijken, die met gespannen aandacht naar buiten kijken of er ook iets
gevaarlijks op die zogenaamde bescheidenheid afkomt. Komt er iets in de buurt,
dan wordt het meteen gegrepen en heimelijk en onopvallend naar de zogenaamde
bescheiden eigenaar van dit huis gesleept. Dat het de buit in zo'n bescheiden
woning niet al te best vergaat, hebben jullie aan de hand van dit beeld gezien.
De slangen op zijn hoofd in plaats van haren betekenen het rusteloze streven
naar steeds grotere macht. Het gloeiende zwaard in zijn hand, die door een
slang is omwonden, betekent een listig verkregen machtspositie, d.w.z. een of
ander ambt of vak dat zo'n heerszuchtig iemand het recht geeft om de hem
toevertrouwde macht uit te oefenen. Dat het zwaard gloeiend is geeft de
onverbiddelijke strengheid of het wezen van de tirannie aan. Dat zijn hand met
een slang is omwonden, wil zeggen dat zo'n zwaard met grote sluwheid wordt
gehanteerd. De rol in zijn linkerhand, die eveneens' door een slang omwonden
is, typeert de sluwheid van zo'n heerszuchtig iemand, in wiens plannen niemand
inzage mag hebben behalve zijn eigen grote sluwheid.
10 Dat jullie vanuit de achtergrond
mensen door slangen naar voren hebben zien slepen, betekent dat de veelzijdige
sluwheid van de tiran hen gevangengenomen heeft. De grote slangen met
mensenarmen, die de gevangenen in ketenen slaan, zijn de ingehuurde handlangers
van de tiran. De ketenen echter getuigen van de volslagen slaafse toestand van
degenen die onder het gezag van zo iemand staan.
11 Nu hebben we alles ontraadseld.
Jullie zeggen: het beeld is wel juist, maar alles bij elkaar genomen lijkt het
toch wat al te overdreven. Maar ik wil jullie slechts opmerkzaam maken op
enkele voorbeelden die vooral in jullie huidige tijd in ruime mate op aarde
aanwezig zijn. Daaruit kunnen jullie heel gemakkelijk opmaken of dit beeld
overdreven is.
12 Opdat jullie niet te lang hoeven na
te denken maak ik jullie in de eerste plaats attent op al de boosaardige
volksopruiers die meestal uitgaan van een hoog ideaal, maar na het uitvoeren
van hun boze plannen de grootste boe ven van de mensheid zijn geworden.
Robespierre is nog lang niet de ergste onder de talloos velen die de arme
mensheid van de aarde vaak lichamelijk en geestelijk in een onnoemlijk ongeluk
hebben gestort. En juist de werkelijk hels-satanische politiek van dat soort
mensen wordt door dit beeld maar oppervlakkig weergegeven.
13 Als het raadzaam zou zijn om jullie
deze in de dieper liggende aardhopen te laten zien, werkelijk, jullie kunnen me
geloven, bij de eerste de beste hoop zou ook de koelbloedigste van jullie niet
in staat zijn om ook maar een letter op papier te zetten. Dit soort zaken hoort
tot de alleronderste en dus ook boosaardigste hel. Vanaf de bergrug hebben
jullie gezien welk een enorme massa van zulke aardhopen dit afschuwwekkende
ravijn bevat. Daarover kan ik jullie alleen maar zeggen dat het in elk van die
aardhopen tien keer erger toegaat dan in een van de vorige.
14 En dat is voldoende. Ik moet.
jullie eerlijk bekennen; alleen de allermachtigste engelgeesten, die door de
Heer met alle mogelijke kracht speciaal daartoe zijn toegerust, kunnen
onbeschadigd door dit dal gaan. Maar met jullie zou ik niet eens tot bij de
derde aardhoop willen gaan. Zolang een dergelijke heerszucht enkel wereldse
zaken op het oog heeft, zoals jullie in deze eerste aardhoop hebben gezien,
zolang is het met inachtneming van de nodige voorzichtigheid voor het
geestelijke ook niet schadelijk. Wanneer echter, wat bij de tweede aardhoop al
tamelijk sterk het geval is, deze heerszucht haar slangenarmen ook uitstrekt
naar het geestelijke, dan moet elke geest zich ook al heel goed in acht nemen,
wanneer hij zo'n aardhoop zou naderen! - Daarom willen we ons tevredenstellen
met hetgeen we in dit dal hebben gezien. De volgende keer zal ik jullie op een
veilige en gunstig gelegen heuvel brengen van waaraf we een algemeen overzicht
van de veelvoudige situaties van speciaal deze noordelijke streek zullen
krijgen. En dus genoeg voor vandaag.
20.
Gang naar de hel
1 Om
op deze gunstige heuvel te komen zullen we ons naar de morgenzijde van deze
algehele noordelijke streek begeven en van daaruit pas onze hoogte beklimmen.
De meer noordelijke streek is te afschuwwekkend om daar verder door te kunnen
reizen en bovendien zullen we haar toch vanaf de hoogte kunnen overzien. Ga
dus met mij mee; we zullen op geestelijke manier zo vlug mogelijk ter plaatse
zijn.
2 We
zijn reeds bij het eerste dal en kijk nu eens naar de rivier; daar zullen
jullie het echtpaar zien dat we al eerder hebben ontmoet. Kijk hoe zij zich in
het water van de rivier reinigen en er ten dele ook al opmerkelijk beter uitzien.
Jullie vragen wat dat betekent?
3 Dat
geeft de toestand van een mens weer, waarin hij meer dan genoeg heeft van de vleselijk
ondeugd, waarbij hij dan een rouwmoedig verlangen krijgt om zich te beteren,
volledig af te zien van dergelijke zonden en zich dan zo goed mogelijk te
zuiveren van al het kwaad van de zonde. Jullie zien hoe moeilijk zo'n reiniging
is. Deze rivier heeft maar weinig inhammen die voor zulke, zoals jullie zeggen,
afgeleefde zondaars toegankelijk zijn. En zij mogen zich daarin ook niet te ver
wagen. Om te beginnen is de stroming in de rivier te sterk en tevens is ze vol
van verschijnselen die zulke boetelingen dreigen te verslinden.
4 Als
ze echter dapper in hun inham volharden, worden ze alsmaar sterker en gezonder,
krijgen steeds meer moed en als ze geheel op krachten zijn gekomen, kunnen ze
zich stroomopwaarts begeven in de richting tussen morgen en middernacht waar de
rivier vandaan komt. Als zij bij de plaats zijn gekomen waar jullie in de
verte aan beide zijden van de rivier een heuvel zien, dan hebben ze de enige
brug over de rivier bereikt waarover ze op de andere oever kunnen komen, waar
zij dan de omgeving van de avond kunnen bereiken.
5 Hoe
het verder met het gebied aan de avondzijde gesteld is, zullen we heel goed
zien wanneer we daar na de noordelijke streek doorheen zullen reizen. Laten we
ons, nu jullie dit weten, meteen naar de door ons afgesproken hoogte begeven om
van daaraf deze noordelijke streek nader te bekijken.
6
Jullie vragen alweer of men van daaraf deze heuvel niet kan zien? O ja, kijk
maar daar naar boven, naar die tamelijk verafgelegen hoogste witgrijze bergtop,
dat is de door ons afgesproken standplaats. Jullie griezelen wel een beetje
van zo'n steile en duizelingwekkend hoge bergtop. Maar dat doet er niet toe,
want we zullen hem net zo gemakkelijk beklimmen als de plek waarop we nu staan.
Als jullie willen gaan we op weg. Jullie willen het en we zijn al ter plaatse.
Kijk, er is tamelijk veel plaats op deze top, maar jullie moeten niet al te
dicht bij een of andere rand komen en zeker niet bij die diepere, die. zoals
jullie zien, naar het pikdonkere noorden is gekeerd.
7 Kom
dan nu bij me staan en kijk naar beneden. Zien jullie die drie valleien
tamelijk in de verte daar in de richting van de avond? Dat zijn de ons reeds
bekende. Maar achter deze drie zien jullie er nog zeven en als jullie heel goed
kijken, zullen jullie zien dat ze vol gaten zitten waaruit donkergrijze rook
opstijgt. Jullie vragen wat dat betekent?
8 Dat
schetst de toestand van een mens tijdens zijn aardse leven, waarin hij het
goede kent, maar opzettelijk voor het slechte kiest en dan vanuit zijn innerlijke
verdorvenheid tegen beter weten in handelt. De gaten, die naar het invallende
licht van de middag gericht zijn, betekenen het kennen van de werkelijke
waarheid; de opstijgende rook uit deze gaten echter betekent het vrij en
eigenmachtig veranderen van de goddelijke waarheid in ijdel bedrog. Het
verborgen vuur waaruit de rook opstijgt, is de verborgen verdorvenheid die een
gevolg is van de hoogste graad van eigenliefde en de daaruit voortkomende
heerszucht. Vanuit deze verdorvenheid wordt al het goede zaad van het licht
veranderd in het zaad van het onkruid. Het onkruid wordt dan door het vuur
aangestoken, het verbrandt en lost op in deze voor jullie zichtbare rook.
9
Jullie zien hoe deze zeven dalen door bergketens van elkaar zijn gescheiden en
dat elke bergketen uit tien heuvels bestaat. Elke heuvel is met een soort kapel
versierd. Wat betekent dat wel? Deze tien heuvels stellen de verheven wetten
van Mozes voor. De kapellen op de heuvels duiden op de wijsheid van die wetten.
De zeven dalen, die deze heuvelrijen van elkaar scheiden, geven nog eens de
zeven geboden van de naastenliefde aan.
10 Nu
zien jullie in deze dalen onder elke heuvel een dampend gat. De betekenis
daarvan is het ondergraven van de goddelijke geboden en het totale verduisteren
en te gronde richten van de naastenliefde, wat alles bij elkaar genomen de
grote ontucht van Babel wordt genoemd. Deze rook echter is erger dan de pest.
Wie hem eenmaal heeft ingeademd, wordt spoedig dermate bedwelmd en verblind
dat hij niet alleen in het dal zelf geen vrij plekje kan vinden, maar hij kan,
hoe hij zich ook wendt of keert, de plaats waarop hij door de rook verpest
werd, niet verlaten.
11
Jullie vragen: wat gebeurt er dan met zo iemand? Kijk maar wat nauwkeuriger
naar beneden dan zullen jullie gemakkelijk kunnen zien hoe uit de overigens
goed gesloten kapellen reddende wezens naar beneden snellen, naar zulke
bedwelmde wezens toe gaan om hen van de plek weg te trekken naar vrijere
plaatsen. Zoals jullie echter ook zien, zijn er maar weinigen die zich verder
laten brengen. De meeste blijven heel eigenzinnig op hun standpunt staan en
laten zich liever door de zwarte boden, die uit de openingen opstijgen, in deze
gaten trekken dan zich door de steeds wakende bewoners van deze kapellen te
laten redden.
12 Kijk, dat is het eigenlijke beeld
van jullie tegenwoordige wereld en het tekent het wezen van alle verdorvenheid
van de mensen tijdens hun leven op aarde.
13 Jullie zien dat deze hoge bergketen
dit middernachtelijke voorgebied oneindig ver gescheiden houdt van de
werkelijke duistere middernacht, die jullie achter onze rug in zijn meest
huiveringwekkende en verschrikkelijke gedaante kunnen aanschouwen.
14 Voordat we een blik op deze
achtergrond werpen, zullen we eerst nog onze blikken naar de kant van de
ochtend richten.
15 Kijk, daar zien jullie na onze
reeds bekende drie middendalen, dat wil zeggen de drie die we persoonlijk
hebben bezocht, nog zeven dalen. Zoals jullie zien liggen deze, vergeleken met
de door ons eerder bekeken dalen in de avondlijke omgeving, aanzienlijk hoger
en er bevinden zich daar overal talrijke dorpen. Met slechts een beetje
inspanning zien jullie ook gemakkelijk dat daar nergens echt orde te vinden is.
Er is nergens een beetje leven te zien. Jullie zien dat de akkers grotendeels
braak liggen en waar nog een tarweof ander korenveld is, steekt overal meer dan
voor driekwart onkruid boven het edele graan uit. Alleen in het laatste dal
naar de morgen toe ziet het er wat beter uit; maar zelfs daar is meer wanorde
dan orde te zien.
16 Tevens zien jullie op dezelfde
soort heuvels als tussen de dalen naar de avond toe kapellen, maar als jullie
echt goed kijken, zien jullie slechts heel weinig mensen ernaartoe wandelen. De
welwillende kapelwachters hebben weliswaar overal zoveel mogelijk heel
gemakkelijk begaanbare wegen aangelegd, maar zelfs deze zijn voor de bewoners
van deze dorpen nog veel te ongemakkelijk en te bezwaarlijk En zoals jullie
zien, de mooie tuinen rondom de kapelletjes, helemaal beplant met goede
fruitbomen en het mooie uitzicht vanaf deze heuvels over de rivier naar de
gelukkige streken van de eeuwige morgen, zijn niet in staat deze trage
zevenslapers ertoe te bewegen om uit hun slaaphoeken op te staan en naar boven
naar deze kapelletjes te wandelen.
17 Jullie zeggen: dat is allemaal goed
en wel en we zien het met eigen ogen, maar wat betekent dat?
18 Beste broeders en vrienden, ik ben
van mening dat jullie dit toch bij de eerste oogopslag moeten doorzien. Daarom
wil ik jullie daarover niets anders zeggen dan wat de Heer tegen Johannes heeft
gezegd met betrekking tot dc gemeente van Sardes toen Hij zei: `Omdat jullie
warm noch koud maar lauw zijn, zal Ik jullie uit Mijn mond spuwen.' Meer hoef
ik werkelijk niet te zeggen; vergelijk slechts jullie zogenaamde goede of betere
wereld met dit beeld en jullie zullen letterlijk bevestigd krijgen, dat het
waar is.
19 Wordt er op aarde niet gezegd: ik
doe toch niets verkeerds; wat gaan de zogenaamde goddelijke geboden mij dan nog
aan? Als ik me rustig houd en niemand benadeel, wat wil men dan nog meer van
mij? Kijk, met dit principe heeft de hele bevolking van deze streek zich in
slaap gesust en bekommert de een zich niet om de ander. Als er daar iemand om
hulp roept, komt niemand hem te hulp, of iemand mompelt uit een of andere slaaphoek
tegen hem: help jezelf zo goed je kunt, ik zal mezelf ook helpen als mij iets
mankeert. Ik heb met jou niets te maken en jij niet met mij; ieder zorgt maar
voor zichzelf!
20 Kijk, daarin kunnen jullie je
wereld zeker heel goed herkennen; maar waar bevindt zij zich? Ten eerste zien
jullie dat zij evenals de andere erg slechte gebieden, door deze noodlottige
rivier is afgescheiden van alle gelukkige gebieden en ten tweede, dat dit
gebied evenals dat wat we naar de avond toe hebben gezien, heel dicht tegen dit
grensgebergte tussen deze en gene zijde aan ligt. Zoals jullie zien, lopen
tenslotte al deze dalen bij deze hoge bergwand uit in een duistere, zogenaamde
tunnel of onderaardse gang die rechtstreeks naar die buitengewoon duistere
andere wereld leidt, die zich nu achter onze rug bevindt.
21 Jullie vragen: wat is dit? Maar ik
zeg jullie: nadat we dit voorgebied hebben bekeken, keren we ons enigszins om
en kijken naar dat gebied aan de tegenoverliggend zijde. Drie vluchtige blikken
zullen jullie meer zeggen dan jullie zouden willen weten.
22 Wel, jullie hebben je omgekeerd;
wat hebben jullie daar gezien? Jullie zeggen: tot nu toe niets anders dan een
steeds dichter en dichter wordend nachtelijk duister. Kijk nog eens; wat zien
jullie nu?
23 O, nu roepen jullie: vreselijk,
vreselijk, ellende en nog eens ellende! We zien niets anders dan vuur en nog
eens vuur en gloeiende slangen die zich in de vlammen kronkelen. Goed, maar
kijk nog eens; wat zien jullie nu? [)oor dit schouwspel zijn jullie, zoals ik zie,
met stomheid geslagen en nu zeg ik jullie: wat zich bij jullie derde blik voor
jullie ogen heeft afgespeeld, is de eerste graad van de werkelijke liet! Er is
nog een tweede en een derde. Maar die kunnen jullie niet aanschouwen, want een
kortstondige blik zou jullie al het leven kosten, omdat daar al de meest
intense dood woont. Ik heb jullie dit laten zien om jullie duidelijk te maken
waar de ondergrondse gangen vanuit al deze dalen onherroepelijk naartoe leiden.
24 Hoe
zwaar voor de geest, ja voor de materiële boosaardige zware geest de terugweg
wordt, kunnen jullie heel gemakkelijk opmaken uit de onmetelijke diepte die
zich vanaf deze bergketen steil naar beneden tot in een eeuwig duistere afgrond
uitstrekt. Meer hoeven jullie hierover voorlopig niet te weten.
25
Deze standplaats echter waarop wij ons bevinden, is die vrije hoogte van een
mens tijdens zijn aardse leven, van waaruit hij in gelijke mate het ware en het
valse, het goede en het kwade heel goed in zichzelf onderscheid.
26 Wie
op deze hoogte staat, heeft de ware betekenis van het leven gevonden en kan
nooit meer verloren gaan, tenzij hij zich vanaf deze hoogte als een waanzinnige
naar beneden in de afgrond zou storten. Maar zoiets zal hij wel laten! Laten we
nu weer vanaf deze hoogte naar beneden gaan waar het bootje op ons wacht;
jullie willen het, en kijk, we zijn alweer op de plaats van bestemming.
27
Stap maar vlug in; dan zal ik hem losmaken en jullie weer naar de gelukkige
oever aan de overkant brengen. Jullie zitten erin, de boot is losgemaakt en de
tocht begint.
28
Kijk, ditmaal duiken er nog meer monsters op, die ons dreigen te verslinden,
dan bij de eerdere overtocht. Daar is trouwens de veilige oever al; nu mogen ze
hun tanden in de boot zetten, wij zijn op het droge! Van hieraf zullen we ons
dan naar het gebied van de avond wenden en dit bezichtigen. We zullen echter
onze schreden in deze betere streek pas de volgende keer vervolgen en dus
genoeg voor vandaag!
21.
Bezoek aan de avondlijke streek
1 Kijk,
daar loopt al een hele goede weg; daar zullen we op ons gemak overheen
wandelen. Als jullie naar links kijken, zien jullie als begrenzing van een
uitgestrekte vlakte tamelijk hoge maar tevens toch zacht afgeronde bergketens,
die heel mooi begroeid zijn met ceders en allerlei andere prachtige bomen. De
kruinen zijn overal vrij en elk daarvan is met een piramide versierd en op de
top van elke piramide schittert een heldere ster. Als jullie vanaf hier recht
vooruit kijken, zien jullie een brede vallei, die zich rechtdoor ver uitstrekt
en er overal, zover jullie oog reikt, heel vruchtbaar uitziet. Op verschillende
plaatsen in dit dal zien jullie ook liefelijke mooie gebouwen, waar mensen
vlijtig in- en uitgaan. Verder zien jullie ook dat er velen druk bezig zijn met
het bewerken van het land. Is het niet bijna alsof jullie op aarde in een mooie
vallei zouden rondwandelen, waarin eveneens vreedzame landlieden hun land heel
vlijtig bebouwen en bewerken?
2 Als
jullie je blikken naar rechts richten, zien jullie eveneens een verre, ja
onafzienbaar uitgestrekte bergketen, waarvan de lagere gebieden eveneens met
mooie bomen begroeid zijn, terwijl hier en daar tussen de bomen een landelijk
huisje te zien is. Boven de beboste gedeelten verheft zich een buitengewoon
steil rotsgebergte waarvan de bovenste toppen met eeuwige sneeuw en ijs zijn
bedekt.
3
Jullie zeggen: deze omgeving is wonderbaarlijk mooi, alleen ontbreekt er hier
en daar een meertje of een of andere mooie brede rivier. Als die daar ook nog
zouden zijn, kon men zich nauwelijks een lieflijker en tevens romantisch
mooiere streek voorstellen dan deze.
4 Ik
zeg jullie echter: lieve broeders en vrienden, heb nog een beetje geduld; we
zullen ook die dingen in rijke overvloed aantreffen, want we gaan heel vlug en
zijn in deze avondlijke streek zo ver doorgedrongen dat dit jullie begrip
totaal te boven gaat. Kijk maar eens achterom en schat eens aan de linkerkant
de lengte van de zachte, met piramiden getooide bergketen, dan zullen jullie
dadelijk merken, hoe ver we hier al zijn doorgedrongen.
5
Jullie zeggen: hoe is dat nu mogelijk? We kunnen inderdaad het einde van deze
bergketen niet meer zien en het lijkt ons toe alsof hij zich ook achter ons
oneindig ver uitstrekt. De mooie sterren boven de piramiden zien we heel in de
verte alleen nog maar als verlichte zonnestofjes glanzen. Ja, beste broeders en
vrienden, in dit land reist men buitengewoon snel, zonder dat men iets van de
snelle voortbeweging merkt. Hoewel we nu, zoals jullie zien, heel rustig stap
voor stap wandelen, bewegen we ons toch zo buitengewoon snel voort, dat niemand
op aarde zich van deze snelheid een begrip kan vormen. Jullie kunnen het
geloven: als het jullie mogelijk zou zijn om je met je aardse lichaam zo snel
te verplaatsen, dan zouden jullie daarmee in één ogenblik door vele miljarden
zonnewereldgebieden flitsen. Maar hoe zoiets mogelijk is, daarover zullen we
nog wel een woordje wisselen.
6 Nu richten we onze blikken weer
vooruit en zetten onze reis weer heel rustig voort. Jullie vragen mij: wat is
dan daar ver op de achtergrond die glinsterende vlakte waarboven, nog verder
weg, aan een enigszins avondlijk, donker firmament een grote hoeveelheid
sterren heel helder schitteren? Heb nog wat geduld; we zullen er wel komen.
Maar kijk eens wat naar rechts en zeg me wat jullie daar van vinden. Ik lees
goedkeuring in jullie ogen. Is dat niet een meer zoals het hoort te zijn?
7 Kijk eens naar al die mooie eilanden
die zich boven het rustige en zuivere wateroppervlak verheffen, hoe ze allemaal
bebouwd zijn en hoe elk eiland bovendien nog met een schattig huis is gesierd.
Zie eens die vele mooie boten op het water, die heel goed bemand zijn en van
het ene eiland naar het andere varen. Jullie zijn verbaasd; jullie zien nog
niet het honderdste deel; hoe verder we zullen gaan, des te uitgestrekter wordt
het meer.
8 Maar zoals jullie zien, vormt de
linkeroever nog steeds een brede vallei tot aan de linker bergketen en we
moeten nog een hele poos wandelen voordat we deze vallei smaller, maar
daarentegen het meer breder zullen zien. Daar op een mooie groene heuvel aan
onze linkerkant bevindt zich een hele mooie tempel met een gouden dak. Zoals
jullie zien, bevindt zich in deze open tempel ook een menigte mensen die witte
kleren dragen. Jullie zouden wel willen weten wat ze daar doen?
9 Kijk maar eens naar de nabijgelegen
oever van het meer; daar stapt zojuist uit een mooie boot een gezelschap, dat
zich eveneens naar deze tempel zal begeven. Vraag hun maar, en we zullen
terstond vernemen wat hen naar deze tempel trekt. Als jullie het echter niet
durven, wil ik het ook wel doen; let dus goed op! Ik zal iemand aanspreken.
10 Luister beste vriend en broeder in
de Heer! Wat trekt jullie naar de tempel die daar op de top van de groene
heuvel is gebouwd? Hij antwoordt: vriend en broeder in de Heer, zoals je zegt,
waar kom jij vandaan dat je dit niet weet? Ik antwoord: waarom kijk je daarheen
vanwaar ik kom? Hij antwoordt: ik kijk naar de morgen. Ik zeg: goed, als je
naar de morgen kijkt, vanwaar ik kom, hoe kun je me dan vragen waar ik vandaan
kom? Maar ik wil omwille van degenen die bij me zijn, dat je open en eerlijk
met mij zult spreken.
11 De gevraagde buigt en zegt:
machtige bode van de Heer! Een wijze vanuit de morgen, zeker een u goedbekende
broeder, onderricht hier de liefde van de Heer. Om die hoge wijsheid te horen
gaan we ernaartoe. Ik vraag hem: hoe lang zijn jullie reeds onsterfelijke
bewoners van deze eilanden? Hij zegt: machtige bode van de Heer! Volgens aardse
begrippen bewonen we deze streek al meer dan honderd jaar. Ik antwoord: zouden
jullie dan niet graag wat meer naar de morgen toe willen gaan?
12 Hij zegt: we weten de weg niet,
maar dit eiland werd ons toegewezen ooi ii er te wonen en om in ons onderhoud
te voorzien. Er kwam niemand die ons verder bracht en het ontbrak ons steeds
aan moed om uit eigen beweging een ons zo'n eindeloos lang lijkende reis te
kunnen ondernemen. De meer wijzen onder ons zeggen dat de morgen, waarvan we
het licht van hieraf goed zien, eindeloos ver weg ligt. Daarom denken we dat
dit met onze krachten nooit te bereiken is en er blijft ons dus niets anders
over dan ons grote verlangen daarheen zoveel mogelijk te temperen. Maar
bovendien vinden we nog dat hetgeen we hier bezitten, al veel te veel voor ons
is en dat dit alles pure genade en ontferming is van de Heer. Daarom zijn we er
ook heel dankbaar voor en tevreden mee. Slechts één ding zouden we eens willen
meemaken, dan zouden we voor eeuwig oneindig gelukkig zijn, en dat ene is dat
we slechts eenmaal de Heer te zien zouden krijgen!
13 Ik antwoord: ga dan maar naar de
tempel waar de liefde voor de Heer wordt onderwezen. Zij is de weg waarlangs de
Heer naar jullie toe zal komen. Kijk, het gezelschap haast zich al over de
mooie velden naar de tempel.
14 Jullie vragen mij: wat voor soort
mensen waren zij dan tijdens hun aardse leven? Ik zeg jullie: dat zijn de
zogenaamde gelovige christenen die hun rechtvaardiging enkel in het geloof
zochten en de liefde niet werkelijk wilden aanvaarden, alsof deze voor het
eeuwige leven geen waarde zou hebben. Voor hen telde alleen het geloof. Zo'n
overtuiging houdt hen hier vast. Het meer betekent de ontoegankelijkheid van
diegenen die de een of andere overtuiging hebben. De eilanden echter betekenen
dat de overtuiging is voortgekomen uit het woord van de Heer. Omdat de waarheid
niet in verbinding staat met de liefde, of anders gezegd, het ware van het
geloof niet in de ware hemelse echt is verbonden met het goede van de liefde,
zijn de landstreken die door deze volkeren bewoond worden overal door
tussenliggend water gescheiden. De vaartuigen die jullie op het meer zien,
duiden op de vriendelijke en goede handelwijze van zulke mensen op aarde. Deze
handelwijze brengt, zoals jullie zien, deze eilandbewoners met elkaar in
contact.
15 In deze streek aan de linkerzijde
verblijven zij die vanuit de geloofswaarheden langzamerhand zijn begonnen hun
liefde in goede daden om te zetten en daarom dan ook geloven in de liefde van
de Heer, maar het blijft meer bij het geloof dan bij de liefde. Dit wordt aangeduid
door de overal aanwezige hoge en sterke bomen, die evenwel geen eetbare
vruchten dragen; vandaar dat de levensmiddelen, zoals jullie zien, slechts laag
bij de grond groeien maar toch behoorlijk rijkelijk voorkomen. Zo betekenen ook
de piramiden op de ronde bergruggen aan de linkerkant, met de schitterenden
sterren boven de toppen, dat `het geloof het hoogste principe is van deze
mensen en tevens hun enige licht. Het rijk met ceders begroeide overige deel
van deze bergen betekent de macht van het geloof
16 Dat ze echter geen eetbare vruchten
dragen, wil zeggen dat het geloof alleen het leven niet opwekt. En hoewel in
het geloof op zich al geestelijk leven werkzaam is, geeft het echter toch maar
weinig vruchten die, wanneer ze gegeten worden, het leven nauwelijks tot een
hogere potentie zouden kunnen brengen.
17 De omgeving aan onze rechterzijde
met het steile gebergte grenst allereerst aan het noorden. Vandaar dat dit
gebergte ook zo ontoegankelijk en hoog is en de grenslijn vormt tussen avond en
noorden.
18 Jullie vragen of deze omgeving ook
bewoond is. O ja, maar hoofdzakelijk door goedmoedige heidenen, en ook door
mensen die door beeldenverering hun harten behoed hebben voor het kwaad en
daarbij overigens rechtschapen wereldburgers waren. De tempels die jullie aan
de overkant hier en daar boven de bossen zien uitsteken, zijn eveneens plaatsen
van onderricht, waarin zulke mensen bevrijd kunnen worden van hun dwalingen,
als ze ernstig willen!
19 Zolang dat niet het geval is,
worden ze gelaten zoals ze zijn en wordt hun geen dwang opgelegd. Daar we dit
nu weten, kunnen we gevoeglijk onze weg weer vervolgen.
20 Jullie vragen alweer: wat staat dan
daar aan de linkerzijde, waar het meer breder en het land aan de linkerzijde
smaller wordt, voor buitengewoon hoge zuil? Laten we er maar naarstig op af
gaan; dan zullen we haar spoedig bereiken. Kijk, ze komt alsmaar dichterbij en
zoals jullie zien, zijn we er al. Lees eens wat daarboven staat. Jullie lezen
goed want er staat: `Grenspaal tussen het rijk van de kinderen en het voorrijk;
hetgeen een woonplaats is voor hen die nog niet in staat zijn om de overgang te
maken.
21 En kijken jullie nu verder voor je,
waar een onafzienbaar grote zee zich uitstrekt en waarin jullie nergens een of
ander land kunnen bespeuren. Dat is die bewuste glinsterende vlakte die we
eerder heel in de verte zagen liggen. Kijk maar daarginds voor je, helemaal op
de achtergrond kunnen jullie ook de sterren zien. Voor vandaag zullen we bij
deze zuil uitrusten en de volgende keer pas aan onze zeereis naar de verre, met
sterren bezaaide achtergrond beginnen. En dus genoeg voor vandaag.
22.
De
voorgrens van het kinderrijk
1 Jullie vragen: beste vriend en
broeder, hoe zullen we dan over dit enorme zeeoppervlak komen, terwijl er nergens
een boot of een schip te bekennen is waarvan we gebruik kunnen maken of dat ons
kan meenemen? Ik zeg jullie: die zullen we ook niet nodig hebben. Het ligt nu
aan jullie of jullie door dit water willen wandelen zoals eens het Israëlische
volk door de Rode Zee of zoals Petrus eens met de Heer over het wateroppervlak
heeft gewandeld. Het kan op beide manieren, en het zal gebeuren zoals jullie
het willen. Jullie zeggen dat ik maar moet beslissen en aangeven wat het beste
is.
2 Wat mij betreft wil ik liever de
Heer volgen dan Mozes. Probeer dus met mij het wateroppervlak te betreden en
heb niet de minste angst, want we zullen even gemakkelijk over het water lopen
als over het land. Kijk, we staan al op het water; hoe vinden jullie deze
bodem? Jullie zeggen: men loopt hier bijzonder goed. Overal waar we lopen is de
bodem heel fijntjes, maar toch veerkrachtig en laat zich niet indrukken. Het
water is heel helder en lijkt ook bijzonder diep te zijn. Maar het boezemt ons
toch geen vrees in omdat we elkaar overtuigen dat het stevig genoeg is om ons
te dragen.
3 Dat is juist, beste vrienden en
broeders, zolang men nog dicht bij de oever staat, nog een heleboel voorwerpen
en het vaste land om zich heen ziet en het wateroppervlak spiegelglad is. Maar
wanneer men een heel eind verder is gekomen en het water steeds meer gaat
golven, moet men goed oppassen om geen watervrees te krijgen en daarbij zijn
evenwicht te verliezen. Maar zo stevig als het water hier is, blijft het
overal; daarom proberen we onze reis te vervolgen. Houden jullie je maar stevig
aan mij vast en zet geen angstige maar flinke stevige stappen, want met
voorzichtige stappen zouden jullie niet veel bereiken. Zoals jullie zien is het
wateroppervlak bijzonder glad en als men zijn voeten daar niet stevig op zet,
kan men gemakkelijk uitglijden en vallen, en dan kost het heel veel moeite om
op deze gladde bodem weer overeind te komen. Welnu, we staan stevig op onze
voeten en zoals ik zie, maken jullie goede vorderingen.
4 Dus maar recht vooruit totdat we de
tamelijk sterk golvende plek bereiken die daar aan de verre horizon te zien is.
Kijk, we gaan heel goed vooruit. Hier en daar schommelt de bodem weliswaar
tengevolge van de algehele beweging van de zee, maar zoals jullie zien, worden
onze schreden daardoor niet in het minst beïnvloed.
5 Maar waarom kijken jullie zo
gespannen in het water? Hebben jullie er misschien iets in laten vallen dat in
de diepte is gezonken? Jullie zeggen: beste vriend, helemaal niet. We kijken
alleen omlaag of er zich onder ons in het water nergens vissen of andere
waterdieren bevinden. Ik zeg jullie: maak je daarover geen zorgen, er is hier
geen sprake van watermonsters, maar kleine edele visjes zijn er in groten
getale. Jullie zouden er graag wat willen zien? Zo ja, dan moeten jullie je een
beetje omdraaien, dan zullen jullie meteen zien hoe ze vanaf de morgen naar de
avond trekken. Wel, jullie hebben je omgedraaid. Kijk eens wat een enorme
hoeveelheid mooie glanzende vissen vanuit de omgeving van de morgen dit hele
onafzienbare water verlevendigt! Lijken ze niet op de goudvisjes bij jullie op
aarde? Jullie zeggen: o ja, alleen glanzen ze veel sterker.
6 Jullie zouden wel graag willen
weten, wat deze visjes hier te betekenen hebben? Deze visjes betekenen het van
de eeuwige morgen uitstromende leven, dat dit element door en door doet opleven
en vervolgens als vrij leven naar buiten treedt in alle oneindige ruimten van
Gods eeuwige scheppingen.
7 Aangezien we nu toch even halt
hebben gehouden, kijk dan ook even naar het oppervlak van dit grote water. Wel,
jullie schrikken en zeggen: in godsnaam, de hele oneindigheid lijkt wel te zijn
gevuld met dit water, want nergens valt er nog iets van land te ontdekken. Zo
ver het oog reikt, ziet het in de verste verten niets anders dan de golvende en
witachtig glanzende oppervlakte van een eindeloze zee. Ik zeg jullie echter:
maak je daar niet druk om maar bedenk dat het ons met dit enorme wateroppervlak
om ons heen toch niet zo slecht vergaat als eens Christoffel Columbus, toen hij
met zijn slechte vaartuigen midden op de Atlantische Oceaan voer en daar
angstig om zich heen keek of hij ergens land kon ontdekken.
8 Laten we onze reis maar weer
vervolgen. We zijn de golven al tamelijk dicht genaderd. Als we er zijn, moeten
jullie je maar goed aan mij vasthouden, want we zullen daar diepe waterdalen en
hoge waterbergen moeten passeren.
9 Kijk nu, de golven komen steeds
dichterbij. Houd je nu vast, nog een paar passen volgens onze geestelijke
manier van voortbewegen en we zijn bij de golven. Wel, daar is al de eerste
golfrand. Kijk, wat een diep waterdal en zie eens hoe het water in dit dal naar
beneden stort; en kijk hoe daar een waterberg met schuimende golven zich bijna
tot aan het firmament lijkt te verheffen.
10 Jullie zeggen: o, beste vriend en
broeder het zal wel onmogelijk zijn om daar overheen te komen, want het ziet er
hier toch wel angstaanjagend uit! Daar slaan een paar hemelhoge golven over
elkaar. En daar vormt zich een
waterkloof zo diep alsof men vanaf een
hoge berg in een huiveringwekkende diepte kijkt!
11 Maar ik zeg jullie: hier zal het
ons best goed vergaan, want zoals jullie zien, stroomt het waterravijn alweer
vol; daarom kunnen we nu onze weg heel gemakkelijk vervolgen. Voordat we deze
voor ons zwevende waterberg zullen bereiken, zal het water ook daar weer
geëffend zijn. Kijk, hij is alweer omlaag gekomen; nu is onze weg weer
geëffend. Maar daar is alweer een groot waterravijn; wild schuimend storten de
natte wanden in de diepte. Laten we maar even geduld hebben. Dit ravijn zal spoedig
weer een effen bodem worden. Kijk, de wanden hebben zich alweer samengevoegd en
wij kunnen onze weg verder vervolgen. Daar komt alweer een enorme waterberg op
ons af en achter ons heeft zich zojuist alweer een nieuwe watervallei gevormd.
Jullie zeggen: deze enorme waterberg zal ons zeker meesleuren in het
waterravijn. Maak je geen zorgen; de berg zal het ravijn alleen maar opvullen
en wij zullen weer een vlakke weg krijgen. 12 Kijk nou, na onweer en regen komt
zonneschijn. Met deze waterberg zijn we ook de hele golvenpartij van deze zee
al gepasseerd en we hebben alweer rustig water voor ons. Maar daar heel in de
verte, waar jullie een massa sterren boven het water zien, komt nog een
gevaarlijke plek met grote draaikolken. Ook daarover hoeven jullie je geen
zorgen te maken; zij zullen ons evenmin schaden als de golven. Kijk eens, na
onze versnelde reis zijn we ook al bij deze kolken. We moeten hier steeds over
de rand van de kolken verder lopen, dan kunnen ze ons niet deren. Schrik niet
van het donderend geraas van deze kolken en kijk omhoog naar het firmament, hoe
we ons reeds onder de sterren bevinden die we kortgeleden nog zo van veraf
zagen. Spannen jullie je ogen nu nog eens goed in en kijk recht vooruit. Wat
zien jullie?
13 Jullie roepen: land, land! Welnu,
dan was deze zee toch niet zo eindeloos als jullie je nog kort geleden hebben
voorgesteld. Kijk, daar op een landtong, die tamelijk ver in zee uitloopt,
staat alweer een zuil. Jullie vragen wat deze betekent? We zullen er dadelijk
zijn en jullie kunnen het opschrift zelf lezen. Nog maar een paar stappen en we
zijn alweer op het droge. Kijk, daar is de zuil ook al!
14 Wat staat er op geschreven?
`Voorgrens van het kinderrijk: Nu weten jullie waar we ons bevinden. Jullie
zeggen: maar in hemelsnaam, dat is toch wel een ontzettend bergachtige streek!
Moeten we ons soms ook nog dieper in dit bergland begeven? O ja, dat is juist
de hoofdzaak; daarvoor hebben we de verre reis naar hier gemaakt. Dat moeten
jullie zien want pas hier wordt de ware betekenis van de avond bekend gemaakt.
Daarom zullen we ons de volgende keer in deze bergstreken wagen. En dus rusten
we vandaag bij deze zuil weer uit.
23.
Wie
spaarzaam zaait zal mager oogsten
1 Nu we hier behoorlijk van onze reis
zijn uitgerust en ondertussen menigmaal uitgebreid onze blik hebben kunnen
laten gaan over het gebied waar we vandaan gekomen zijn, zal de voortzetting
van de reis ons zeker geen al te grote moeilijkheden meer bezorgen. Kijk, daar
strekt zich al een tamelijk breed dal, waarin zich een kleine zee-inham
bevindt, landinwaarts uit. Laten we onze weg aan de rechterkant van de baai
vervolgen. Hier kunnen jullie alweer vrijer wandelen, want nu hebben we vaste
grond onder onze voeten. Kijk daar eens voor je in de diepte van het dal waar
het heel smal wordt. Daar moeten we vlug naartoe en onze eerste kleine
tussenstop maken. Dus maar monter eropaf, dan zullen we spoedig ter plaatse
zijn. Kijk hoe het dal steeds nauwer wordt en er aan alle kanten
angstaanjagende rotsen van een hooggebergte zo sterk afhangen, als konden ze
ieder ogenblik naar beneden vallen. Maar laat je daardoor niet afschrikken;
niemand zal ook maar een haar gekrenkt worden.
2 Kijk, daar zijn we al bij onze
smalle kloof; hoe bevalt het jullie hier? Jullie zeggen: niet bepaald goed! Dat
doet echter niet ter zake; als we maar eerst een scherpere blik op deze
omgeving zullen werpen, zal ze jullie wel wat beter bevallen dan nu. Zie, daar
naast de kloof loopt aan de linkerkant eveneens een nauwe langgerekte kloof die
naar de middag toe doorloopt. Wat zien jullie daar? Jullie vertellen wat jullie
zien: we zien naar beneden glooiende bergweiden met hier en daar een schaarse
akker. Hier en daar, meer in de laagvlakte, is een klein huisje als tegen de
berg aangedrukt gebouwd. Wederom hier en daar zien we grote en enorm hoge
watervallen omlaag storten; bomen en struiken staan er hier en daar ook. Dit
dal is dus zeer nauw door bergen omsloten, zoals dat op aarde in Zwitserland te
zien is.
3 Zien jullie geen mensen? Jullie
zeggen: tot nu toe hebben we nog niemand gezien, maar naar het ons voorkomt,
zien we zojuist daar uit de eerste boerenhut enkele heel armzalige landlieden
naar buiten komen. Ze zijn, precies als op aarde, in grijze, loden jassen
gekleed. Ook daar verderop zien we landlieden die er net zo uitzien en die op
hun akkers bezig lijken te zijn wat onkruid uit het betere koren te wieden, en
als we ons niet vergissen, zien wc daar, op een meer op de achtergrond gelegen
bergweide een wat mager uitziende kudde koeien. Dat, beste vriend en broeder,
is zoals je jezelf kunt overtuigen dan ook alles wat we hier aan levende wezens
zien. Loopt dit dal nog verder door of eindigt het bij hetgeen we nu gezien
hebben?
4 Beste broeders en vrienden, dit dal
loopt nog heel ver door, wordt geleidelijk steeds breder en vriendelijker, maar
is toch niet te vergelijken met de streken die we voor de eerste zuil hebben
gezien. Jullie vragen: wat is wel de betekenis van dit dal? Ik zeg jullie: dit
dal en nog heel veel gelijksoortige dalen zijn niets anders dan een volledige
onthulling van die tekst uit de schrift die als volgt luidt: `Wie spaarzaam
zaait, zal ook karig oogsten.' Jullie vragen mij nogmaals: wie waren dan deze
mensen op aarde? Ik zeg jullie: het waren op aarde zeer welgestelde mensen, die
in hoog aanzien stonden en de arme, behoeftige mensheid veel goeds deden. Toch
waren zij voor zichzelf de grootste weldoeners.
5 Zo was de eigenaar van de eerste hut
die jullie daar op de voorgrond zien, een zeer rijk man. Deze man heeft bij
iedere gelegenheid de armen soms heel aanzienlijke toelagen geschonken, maar al
deze toelagen tezamen maakten niet het tienduizendste deel van. zijn vermogen
uit. Kijk nu, deze man had wel naastenliefde; maar als je zijn naastenliefde
afweegt tegen zijn sterk overheersende eigenliefde, dan zullen jullie al gauw
begrijpen, waarom hij hier nu zo'n heel schamele landman is. Jullie zeggen: we
begrijpen het wel ongeveer maar nog niet helemaal. Goed, ik zal het jullie
dadelijk nog eens heel duidelijk uitleggen, maar jullie moeten vooreerst weten
dat men hier in het rijk van de geest ook buitengewoon veel verstand heeft van
kapitaal- en renteberekening, en wel met een zodanige precisie dat er zelfs
rekening wordt gehouden met de kleinste deeltjes van de renteopbrengsten.
6 Let nu goed op: deze schamele
landman hier bezat op aarde een vermogen van rond de twee miljoen zilveren
guldens. Volgens jullie wettelijke rentevoet bracht dit aanzienlijke kapitaal
hem jaarlijks honderdduizend zilveren guldens aan rente op. Van dit kapitaal
heeft deze man op aarde zo'n volle dertig jaar lang de vruchten geplukt.
Daardoor is zijn oorspronkelijke vermogen nog met drie miljoen zilveren guldens
toegenomen. De kosten van zijn huishouding bestreed hij met de samengestelde
interest. Van deze samengestelde interest, die eveneens heel aanzienlijk was,
deed hij ook allerlei uitgaven voor liefdadige doeleinden, die aan het eind van
zijn leven bij elkaar opgeteld zo'n vijftigduizend gulden bedroegen. Hoe
verhoudt zich deze som tot zijn basiskapitaal en de jaarlijkse rente die dit
kapitaal opbrengt? Het is een vijfde deel van zijn jaarlijkse hoofdinkomen. Hij
ontvangt echter jaarlijks, nadat zijn kapitaal tot vijf miljoen is gestegen,
het vijfvoudige bedrag aan basisrente, terwijl de som van vijftigduizend gulden
die hij aan liefdadige doeleinden besteedt, over zijn hele leven is verdeeld.
Deze som wordt bij ons nauwkeurig over die dertig jaar verdeeld en het
jaarbedrag wat daar dan uitkomt wordt als kapitaal aanvaard. Over dit kapitaal
krijgt hij nu rente vergoed. Dit kapitaal maakt nu zijn hele bedrijf uit en de
opbrengst van dit bedrijf stemt precies overeen met de wettige rente. De twee
personen die zich aan zijn zijde bevinden, zijn z'n vrouw en een overleden
zoon. Deze hebben in zekere zin in de geest van hun vader meegewerkt; daardoor
hebben zij helemaal geen eigen kapitaal, maar moeten alle drie van de
renteopbrengst van dit boerenbedrijf leven.
7 Jullie vragen: kunnen deze mensen
hun bezit nooit vergroten? De mogelijkheid is wel voorhanden, maar zoiets gaat
hier nog veel moeilijker dan bij jullie op aarde. Jullie weten echter hoe
moeilijk het voor iemand is om zich met een kapitaal van zo'n duizend gulden
langs de wettelijke weg van de rente op te werken tot miljonair. Kijk, nog
moeilijker is het hier om zijn bezit te vergroten, want wat deze magere grond
opbrengt is nauwelijks voldoende om deze drie personen het hoogstnodige voor
hun levensonderhoud te verschaffen. Daarom komt men hier met sparen niet veel
verder.
8 Er is maar één mogelijkheid voor de
arme bewoners van deze streek om zich geleidelijk aan op te werken en die doet
zich als volgt voor: er komen van tijd tot tijd verschrikkelijk arme pelgrims
door dit nauwe ravijn binnen. Deze zijn gewoonlijk naakt en bijna uitgehongerd.
Als deze pelgrims die huisjes zien, beginnen ze meteen te bedelen. Als zo'n
landman in al zijn armoede zo'n bedelaar dan toch met open armen tegemoet
treedt, hem in zijn schamele hut brengt, hem daar van de nodige kleding
voorziet en zijn karige maal broederlijk met hem deelt, dan wordt door zo'n
hulp zijn kapitaal met de helft vermeerderd, maar zo, dat hij zich er niet van
bewust is. Doet hij zoiets vaker of neemt hij de zorg van zo'n heel armzalige
op zich door tegen hem te zeggen: beste broeder, kijk, ik ben arm en heb niet
veel, blijf echter toch maar hier dan zal ik dit weinige altijd broederlijk met
jou delen zolang ik nog wat heb. En als we samen alles hebben opgemaakt wat ik
heb, dan zal ik daarna met jou zonder meer naar de bedelstaf grijpen.
9 Als dat het geval is, wordt dadelijk
het kapitaal van zo'n landman heimelijk verhonderdvoudigd. En mochten er bij
zo'n gelegenheid nog meer behoeftigen bij hem komen die hij ook liefdevol
opneemt en zo goed mogelijk verzorgt, zodat
hij als hij daartoe niet meer in staat is, bijvoorbeeld met de pelgrims
naar de andere buren gaat om daar voor hen onderdak en zo mogelijk verzorging
te vragen, dan wordt zijn kapitaal verduizendvoudigd; evenwel buiten zijn weten
om.
10 Als het dan zover komt dat hij zich
ten gevolge van zijn naastenliefde zo van zijn hebben en houden heeft ontdaan
dat hij dan werkelijk met zijn pelgrim naar de bedelstaf grijpt, dan wordt hij
enige tijd in die situatie gelaten zodat hij moet bedelen voor het
levensonderhoud, ten eerste voor zijn opgenomen arme medemens en daarnaast pas
voor zichzelf; maar voor zichzelf dan zo, dat hij steeds het grootste deel aan
zijn arme broeder geeft. Dan gebeurt het, dat de Heer een engelgeest, die hij
niet als zodanig herkent, naar hem toestuurt; deze informeert naar zijn situatie,
waarop hij dan zegt: beste vriend, je ziet dat ik arm ben; deze armoede is me
evenwel niet tot last, maar ik ga er het meest onder gebukt dat ik mijn broeder
hier niet meer kan helpen. Wat denken jullie dat er dan gebeurt? Nu keert de
arme broeder zich om en zegt tegen hem: ik kwam naakt naar je toe en jij hebt
mij gekleed; je hebt mij, hongerige en dorstige te eten en te drinken gegeven
en je sloeg geen acht op jouw gaven zodat je zelfs met mij naar de bedelstaf
moest grijpen en overal brood voor mij zocht. Kijk, daarom ben Ik nu echter ook
jouw grote beloning want Ik, jouw arme broeder, ben de enige Heer van de hemel
en alle werelden en Ik kwam bij je om je te helpen.
11 Toen je op aarde was, heb je
weliswaar spaarzaam gezaaid en een magere oogst moest daarom noodgedwongen jouw
aandeel zijn, maar met jouw magere oogst heb je niet meer gewoekerd; omdat jouw
hart milder is geworden kon je geen arme aan jouw hut voorbij zien gaan zonder
je karige oogst met hem te delen. Dat heeft jou geholpen en je tot een rijke
bewoner van de hemel gemaakt. Kijk, deze broeder die je hier tegemoet kwam, zal
je binnenleiden in jouw nieuwe bezittingen.
12 Nu verdwijnt de Heer en de
uitgezonden bode brengt de liefdadige, arme bewoner van deze streek over naar
de gouden middag waar een nieuw eigendom, dat nauwkeurig is afgemeten naar het
kapitaal van zijn liefdadigheid, op hem wacht.
13 Dan zegt de verblijde landman tegen
de bode: beste vriend en broeder, ik ben eindeloos gelukkig omdat de oneindige
genade en ontferming van de Heer mij zoiets heeft geschonken. Ik weet dat dit
nieuwe bezit zeker heel mooi en overvloedig zal zijn. Maar zie, er zijn hier
nog andere arme broeders, ik sta dit voor mij bestemde landgoed aan hen af.
Laat mij maar weer teruggaan naar mijn armelijke hut, want het zou toch kunnen
gebeuren dat onder de vele armen die mijn arme hut zullen bezoeken, de Heer
weer eens zal verschijnen. Daarom wil ik teruggaan en in mijn hut iedere arme
broeder met nog honderd keer meer liefde tegemoet treden dan tot nu toe het
geval was. Werkelijk, ik kan je zeggen, als zo'n geluk mij in mijn arme hut nog
eens ten deel mag vallen, dan zal ik daar in alle eeuwigheid gelukkiger zijn
dan wanneer je me de grootste en prachtigste goederen zou geven in het
allermooiste gedeelte van de hemel! Laat me daarom maar weer teruggaan.
14
Vervolgens gebeurt het ook dat de geest de arme landman met zijn kleine
familie terug laat gaan. Als deze dan in zijn armelijke hut aankomt, wacht daar
de Heer hem ook al met open armen op en maakt hem zelfs tot burger van de
eeuwige morgen!
15
Kijk, dergelijke taferelen vinden hier vaker plaats, maar het is nauwelijks te
geloven wat een hoge graad van zelfverloochening daarvoor nodig is. Want met
armoede is maar al te vaak automatisch de eigenliefde bijna onverbrekelijk
verbonden. Daarom vraagt een arme dan ook alleen hulp voor zichzelf. Heeft hij
dan een kleinigheid bij elkaar gebedeld, dan is dat nauwelijks genoeg voor zijn
eigen behoeften en zijn nood en armoede stellen hem nauwelijks in staat om zijn
zeer karige bezit met een andere arme broeder te delen. Om die redenen vindt
men op aarde onder de arme klasse dan ook vaak de afschuwelijkste afgunst.
Daaruit volgt echter dat dergelijke arme bewoners van dit dal zich zoveel
mogelijk voor de bedelaars verbergen. Om die reden zien jullie ook maar weinig
mensen buiten hun huizen; maar degenen die jullie buiten zien, hebben al een
goede gezindheid.
16 De
volgende keer zullen we het zeer ontoegankelijke dal rechts van ons, naar het
noorden toe, bekijken. En dus genoeg voor vandaag.
24.
De plaats en omstandigheden van stoïcijnen in het hiernamaals
1
Keren jullie je nu maar naar rechts, kijk naar het eerdergenoemde dal en vertel
me dan wat jullie ervan vinden. Jullie zeggen: beste vriend en broeder, het ziet
er verschrikkelijk woest en verlaten uit. We zien wel hier en daar tegen de
bergwanden een soort kreupelhout groeien en meer in de diepte van dit bijzonder
nauwe dal zien we hier en daar doornhagen, waaraan enkele ons bekende bessen
groeien. Nog dieper in het dal zien we allerlei soorten distelachtig onkruid
nogal rijkelijk groeien. De noordelijke, avondlijke berghelling ziet er
bijzonder kaal uit; bijna niets dan rotswanden en nog eens rotswanden stapelen
zich op en tussen de rotskloven stort zich hier en daar een machtige beek in de
diepte. Alleen de naar de morgen gelegen bergwand ziet er wat vriendelijker uit
en is hier en daar met een onaanzienlijke alpenhut gesierd. Maar bewoners zijn
er niet te zien. Misschien bevinden ze zich dieper in het dal. Daar op de
voorgrond is geen levende ziel te zien.
2 Ja,
jullie hebben gelijk. Vanaf de plaats waar we ons nu bevinden, is dat ook niet
goed mogelijk. Daarom zullen we ons wat verder in het dal begeven, dan zullen
we spoedig iets levends tegenkomen. Kijk maar daar naar boven waarop een met
mos begroeide, vooruitstekende rots de eerste voor ons bereikbare woonhut
staat. Daar zullen we naartoe gaan. We zijn er reeds vlak bij; kijk daarom goed
en let op wat daar gaat gebeuren. Wel, jullie hebben mijn raad opgevolgd. Zeg
me dan ook wat jullie gezien hebben.
3
Jullie zeggen alweer: maar om godswil, dat zijn toch geen mensen. Want deze
wezens zien er uit als levende skeletten en zijn bovendien zo klein als
dwergen. We zouden ze eerder tot de apen kunnen rekenen dan tot een of ander
mensenras. Wat is er toch met deze arme wezens aan de hand? Zo armzalig,
uitgehongerd en volkomen naakt; nee, deze wezens lijken er helemaal niet goed
voor te staan.
4 Aan
de ene kant hebben jullie wel gelijk maar aan de andere kant weer niet. Want
deze wezens, hoe armzalig ze voor jullie ook mogen lijken, zijn dat op hun
manier, dat wil zeggen zoals zij zichzelf zien, helemaal niet. Hier wonen
namelijk de zogenaamde stoïcijnen, of met andere woorden, mensen die aan
zichzelf helemaal genoeg hebben. Zij handelden tijdens hun aardse leven
rechtschapen, echter niet uit liefde tot de naaste en nog minder uit een of
andere liefde tot God, maar uitsluitend omdat ze daarin de overwinning van hun
verstand herkenden. Ze zeiden: de mens heeft niets nodig, hemel noch hel noch
een God, maar alleen zichzelf en het hem leidende verstand als hoogste principe
voor zijn handelen en hij zal zo handelen dat hij door zijn handelwijze niemand
benadeelt, en daarom kan hij dat ook van zijn medemens verwachten.
5
Want, zeggen ze verder nog, als ik mij tengevolge van het hoogste principe van
mijn verstand boven alle wereldse nietigheden verhef en van de wereld niets
anders verlang dan een karige voeding voor mijn maag en eenvoudige kleding voor
mijn lichaam, dan ben ik daarover niemand iets verschuldigd. Wat mijn maag
verteert, geef ik weer aan de aarde terug en de kleding van mijn lichaam kan
mettertijd de aarde bemesten. Ik ben tussen deze twee behoeften een mijzelf
leidende en volkomen beheersende god en ik ben zodoende een onbeperkte heer
over mijn eigen wezen!
6
Verder zeggen ze nog: mocht er al ergens een God bestaan, wat kan Hij mij geven
of nemen als ik groot ben in mezelf en met verachting neerkijk op alles wat Hij
mij wil geven of nemen? Wat echter zou een God mij ook geven of nemen? Het
hoogste zou dit matte leven zijn dat ik met mijn verstand reeds lang diep heb
leren verachten. Of is het niet aan mij zo lang te leven als ik wil? Als ik zou
vinden dat het met het hoogste principe van mijn verstand te verenigen zou zijn
mijzelf het leven te ontnemen, dan zou ik dat ook doen. Maar de door mijzelf
erkende rechtschapenheid leert me, dat zoiets tegen het principe van het
hoogste verstand zou indruisen. Wie mij het leven heeft gegeven, moet ook het
recht hebben het mij weer af te nemen. De natuur heeft toch het recht de
voeding die ik van haar heb gekregen, langs de natuurlijke weg terug te
vorderen; de bekleding van mijn lichaam is een eigendom van de tijd en hij
neemt dit pand eveneens weer terug. Dat moet het zuivere verstand goedkeuren;
het moet zeggen en het zegt ook: ieder het zijne! Maar juist doordat de mens
verstandelijk nog niet één zonnestofje het zijne noemt, is hij het meest
verheven wezen, ja zelfs verheven boven iedere God, boven iedere hemel en is
hij steeds meester over alles wat hel is. Als alle mensen zo dachten, zou
iedereen genoeg hebben en niemand zou een ander ooit tot last zijn. Iedere vorm
van hebzucht, afgunst, gierigheid, hoogmoed, heerszucht, vraatzucht en
brasserij, ontucht, leugen en bedrog zou ons vreemd zijn. Waar leeft een God
die, mocht hij het hoogste principe van het verstand zijn, tegen zulke
grondbeginselen van het leven iets heeft in te brengen? Heeft hij er echter
iets tegenin te brengen, dan is hij geen God en staat hij ver beneden het
verheven menselijke verstand.
7
Kijk, deze mensen hebben op aarde zo geleefd dat ze geen vlieg ooit kwaad
hebben gedaan. Zij zijn nooit iemand tot last geweest, hebben ook nooit iemand
ook maar in het minst beledigd. Zij waren ook steeds boven iedere vorm van
hartstocht hoog verheven. Vroeg iemand hen om een of andere gunst of dienst,
dan weigerden ze die nooit, mits deze niet in strijd was met hun verstandelijke
rechtsprincipes; ook verlangden zij er nooit een tegenprestatie voor. Wilde men
hun een hoge functie of een ereambt aanbieden, dan namen zij deze nooit aan,
maar wezen voor zo'n gunstverlener met twee vingers op hun voorhoofd en zeiden
tot hem: vriend, daar woont de hoogste functie en het hoogste ambt van een
mens!
8 Als
jullie nu deze mensen bekijken, oordeel dan zelf of zij een tuchtiging verdiend
hebben. Jullie moeten zeggen: dat zeker niet! Volgende vraag: ver
dienen
ze een beloning? Dan is het de vraag, welke beloning moeten zij dan krijgen? De
hemel verachten zij en ze willen ook niet erkennen dat God boven hun verstand
staat. Daarom is het toch het meest billijk dat ze het loon mogen behouden, dat
hun eigen verstand hun oplevert.
9 Maar
jullie vragen: valt deze armzalige wezens hun beklagenswaardige situatie niet
op? O nee, dat is juist hun grootste triomf, want op aarde vonden zij de
gelukzaligheid van een mug al hoogst benijdenswaardig en zeiden: kijk, voor dit
diertje is een nauwelijks zichtbare dauwdruppel op een blad een buitengewoon
heerlijke maaltijd. De lichaamsbouw van dit diertje schijnt maar zeer geringe
behoeften te hebben. Als wij daarentegen onze buitengewoon verkwistende
lichaamsbouw beschouwen, dan kan het verstand deze alleen maar met het volste
recht afkeuren. Daarom moet ik een grote buik hebben om veel te eten en daarna
veel ontlasting te hebben. Een ander doel vindt het verstand hier niet, en wel
omdat het graag met het kleinste genoegen zou willen nemen wanneer de hoogst
oneconomisch ingerichte bouw van zijn nutteloze lichaam het hem zou toestaan.
10 Ze
bekritiseren verder het vele vlees aan hun voeten, aan hun zitvlak, op hun
handen en overal waar het zich bevindt en zeggen: een mug heeft niets van dat
alles en is daardoor al veel gelukkiger dan de plompe en oneconomisch gevormde
mens.
11 Nu jullie
dit weten, zal de kleine skeletgestalte van deze mensen jullie ook niet meer zo
beklagenswaardig en armzalig voorkomen als bij de eerste aanblik, want ze komt
zoveel mogelijk met hun verstandelijke principes overeen. Jullie zeggen nu: dat
is allemaal juist en we zien nu ook duidelijk in dat het hier dus niet anders
kan en dat deze mensen zich in een andere gestalte en onder andere
omstandigheden ongelukkiger zouden voelen dan juist in deze, welke hun het
meest bevalt. Maar er is nog een andere vraag op de achtergrond, beste vriend!
12 Is
er dan geen enkele andere mogelijkheid om deze mensen op een betere weg te
brengen?
13
Beste vrienden en broeders, iets moeilijkers dan dat bestaat er bijna niet! Ze
hebben slechts één enkele toegankelijke zijde en dat is de weg van de
wetenschap! Er is echter een eindeloos geduld en uithoudingsvermogen voor nodig
om deze verstandsmensen langs deze weg iets zó voor te stellen dat ze het als
juist erkennen en het niet in tegenspraak met hun verstand is. Zij zeggen; er
kan heel veel wetenschappelijk volkomen juist zijn, maar of het ook volkomen
overeenstemt met de principes van het verstand, is een andere vraag. Om deze
uitspraak volledig te bekrachtigen noemen ze een heleboel wetenschappelijke
feiten op, die op zich volkomen juist zijn maar toch de hoogste principes van
het verstand totaal tegenspreken. Ik zal jullie slechts enkele voorbeelden
geven.
14 Ze zeggen bijvoorbeeld: de
berekening van een verduistering is wetenschappelijk volkomen juist; maar vraag
het vernuft en zijn handlanger het verstand waartoe die toevallige
verduistering dient en wat de hele mensheid door de wetenschap daarbij aan
belangrijks heeft gewonnen? - Zo is het ook wetenschappelijk juist dat de mens
van het tot zich genomen voedsel een bepaald deel voor het onderhoud van zijn
lichaamsdelen opneemt en het overtollige weer afgeeft. Wanneer jullie echter
het vernuft vragen, dan kan het slechts lachen om zo'n slechte en ondoelmatig
berekende verhouding. - Verder is het wetenschappelijk juist, dat water en ook
andere beweeglijke stoffen door hun eigen gewicht naar de diepte worden
gedreven. Wat zegt het vernuft daarop als het zijn blik langs kale bergwanden
laat gaan, waarop niet eens een mosplantje kan gedijen omdat zulke hoog gelegen
delen van de aarde de constant benodigde voedende vochtigheid moeten ontberen.
- Kijk, uit deze enkele voorbeelden kunnen jullie voldoende opmaken hoe
moeilijk het is om zulke kritische verstandsmensen een wetenschappelijk
voorbeeld voor te houden dat door hen als volkomen in overeenstemming met het
verstand wordt erkend. Opdat jullie echter de manier waarop zo'n bekering tot
stand komt helemaal mogen doorzien en begrijpen, zullen we er de volgende keer
een bijwonen. En hiermee is het genoeg voor vandaag.
25.
Een
bekeringstocht naar de betere stoïcijnen
1 Kijk, daar beneden in het dal gaan
juist drie uitgezonden boden op zo'n vangst uit. We zullen hen volgen en met
een open oor naar de uitvoering van hun opdracht luisteren. Ze trekken verder
het dal in en van hieraf gezien bij de derde hut, die jullie eveneens op een
afgeronde, met mos begroeide rots zien liggen, zullen ze de stoïcijnen
aanspreken. Kijk maar hoe ze heel behoedzaam de hut naderen en zich daarbij zo
klein mogelijk maken. Daarom gaan wij er nu snel naar toe opdat ook de eerste
ontvangst ons niet ontgaat. We zijn al ter plaatse; dus opgelet!
2 De aanvoerder begroet het zogenaamde
hoofd van dit huisje, dat wil zeggen de allerverstandigste en tevens de leider
en leraar van de andere tien personen die jullie in zijn gezelschap zien. Hoe
luidt de begroeting? Luister: zeer wijze heer, jij die de zaken vanuit het
juiste standpunt beziet en niet jouw scherpe verstand precies onderscheidt wat
recht en onrecht, billijk en onbillijk, goedgeordend en ongeordend is. We hebben
al van verre vernomen wat een wijs man jij bent, en daarom zijn we hierheen
gekomen om jou over menige zaak een goede raad te vragen.
3 De verstandspreses zegt daarop: in
dat geval zijn jullie mij helemaal welkom. Voor zover het in mijn vermogen ligt,
wil ik jullie graag helpen, maar niet waar het mijn vermogen te boven gaat.
Jullie zullen wel gehoord hebben en weten dat mijn schatten niet uit goud en
zilver en allerlei edelstenen bestaan; ook worden bij mij geen maaltijden en
geen van goedsmakende spijzen voorziene tafels aangeboden. Maar wat ik heb,
namelijk de overwinning van het heldere verstand, daaruit mogen jullie putten
zoveel je wilt. Jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat deze schatten jullie
gelukkiger zullen maken dan wanneer jullie alle gedroomde zogenaamde hemelse
heerlijkheden zouden bezitten, die op zich niets anders zijn dan heimelijk
uitgesproken behoeften van een geest die niet tevreden is met wat hem gegeven
is. Jullie weten dat de ruimte oneindig is, en dat de mens in deze ruimte denkt.
Wie zijn gedachten tot in het oneindige laat gaan, vergeet ten eerste dat
hijzelf slechts een eindig wezen is; ten tweede bedenkt hij niet en wordt hij
dus niet gewaar dat voor hem tenslotte uit zulke gedachten niets anders dan
voortdurende ontevredenheid ontstaat. Daaruit volgt een steeds groter verlangen
naar onbereikbare goederen, waaruit uiteindelijk ook een voortdurende onzalige
situatie groeit, waardoor de menselijke dwaasheid alleen nog maar blindelings
door onbereikbare en grootse, maar lege verwachtingen verzadigd kan worden.
Bijgevolg is de hemel dan ook niets anders dan zo'n gedroomd goed, dat enkel
dient ter bevrediging van de verbeeldingskracht van geesten die ontevreden zijn
met wat hun werd gegeven.
4 Alleen het heldere verstand bepaalt
de werkelijke grenzen van de behoeften van zijn subjectieve wezen en dat
verlangt dan in alle objectiviteit slechts de juiste mate van haar eigen
beperktheid, en deze maat heet: volle tevredenheid. Wie tevreden is met hetgeen
hij langs de weg van zijn heldere verstand als de juiste maatstaf van zijn
eigen beperktheid erkent, heeft de ware hemel gevonden en zal zich zeker eeuwig
geen andere wensen, omdat hij duidelijk zal inzien, dat voor de maatstaf van
zijn eigen beperktheid niets anders deugt dan juist datgene wat daarmee
volkomen overeenstemt.
5 Na deze wijze woorden zegt de
aanvoerder (de bode): we merken uit jouw korte inleiding al, dat jij je de
overwinning van het heldere verstand volkomen hebt eigengemaakt; daarom wagen
we het ook om met grootste vertrouwen in jouw wijsheid, jou ons probleem voor
te leggen. De verstandsvertegenwoordiger zegt: alles waarmee ik jullie maar
van dienst kan zijn is mij welkom, leg daarom geheel vrijmoedig en zonder
voorbehoud jullie probleem aan mij voor! De aanvoerder (de bode) zegt: luister
dan! In het gezelschap waardoor wij werden afgevaardigd om bij jou goede raad
te halen, is een grote strijd ontstaan over de noodzaak of overbodigheid van
het licht. De redenen voor de noodzaak van het licht zijn net zo steekhoudend
als de argumenten ertegen, daarom kunnen we absoluut niet beslissen, welke
partij gelijk heeft. De verstandsvertegenwoordiger zegt: laat enkele van jullie
argumenten en tegenargumenten horen en jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat
ik met mijn oordeel de spijker op de kop zal slaan.
6 De
aanvoerder zegt: luister maar! Een reden die vóór het licht spreekt luidt als
volgt: wat zouden alle dingen zijn zonder licht? Zij zouden er zo goed als niet
zijn. Verder is het licht het grondprincipe van iedere werking en dus ook van
ieder denken, want zonder het licht als de alles bewegende en opwekkende
kracht zou nooit iets zijn ontstaan, dus ook geen verstandig denkend wezen. Het
licht is immers ook het grondprincipe van het verstand en is in de zuiverste
geestelijke toestand het heldere verstand zelf. Kijk, dat is de reden die vóór
het licht spreekt.
7 Het
tegenargument echter luidt: nadat het licht kennelijk is voortgekomen uit de
duisternis, en dus vóór het licht slechts een totaal lichtloze toestand de hele
oneindigheid doordrong, is het de vraag of de oneindigheid in lichtloze
toestand minder oneindig was dan nu in het volle licht. Verder luidt het
tegenargument: het is iedereen bekend dat het binnenste van de hemellichamen
meestal volkomen lichtloos is en toch is de materie in zo'n lichtloze toestand
evengoed en zelfs nog intensiever aanwezig dan op de oppervlakte van een
hemellichaam, dat baadt in het licht. Als echter het hele hemellichaam, wat het
inwendige betreft, heel goed kan bestaan zonder licht, dan lijkt het licht voor
de dingen in de natuur toch zuiver een luxe te zijn. Verder luidt dit
tegenargument: iedereen weet dat hij in de nacht van het moederlichaam werd
verwekt en juist in deze nacht het leven heeft ontvangen. Om welke reden moet
dan datgene wat in de nacht levend is geworden, aan het licht treden? Wie
hierover ook maar een beetje nadenkt, moet vanaf het eerste moment inzien, dat
het licht niet alleen totaal overbodig is, maar ook schadelijk voor de dingen
omdat zij eraan wennen en vervolgens kennelijk ongelukkig worden als ze het
door een of ander toeval verliezen. Bovendien zeggen ze nog: wanneer de mensen
totaal blind geboren zouden worden, dan hoefden zij zich ook nooit zorgen te
maken over het verlies van het licht; want het is voor een oog dat aan het
licht gewend is toch het grootste ongeluk om blind te worden. Daar brengen de
tegenstanders weliswaar weer het volgende tegenin: in zo'n blinde, gelukkige
toestand zou er dan toch helemaal geen verschil zijn tussen een mens en een poliep
diep op de zeebodem. Als een mens namelijk geen dingen zou zien, zou hij zich
ook nooit een of ander denkbeeld kunnen vormen. Bij gebrek aan denkbeelden zou
zich dan echter een grote vraag voordoen, namelijk hoe het er dan met het
denken voor mag staan bij gebrek aan alle begrippen en vormen. Over het verlies
van het gezichtsvermogen ten gevolge van een ongeluk zeggen de verdedigers van
het licht: als men het als een ongeluk wil beschouwen en dit mede als argument
gebruikt tegen het licht, kan men dat immers ook doen met betrekking tot de
andere zintuigen die niet van het licht afhankelijk zijn. Om daarom ieder
ongeluk te voorkomen zou de mens zonder enig zintuig in de duisternis geboren
moeten worden. Hoe zich dan het denken van een mens zonder zintuigen kan
ontwikkelen, zou men het beste aan een steen kunnen vragen! Kijk, zeer wijze
man, tussen zo'n wirwar van gedachten wordt ons grote gezelschap heen en weer
geslingerd. Wij hopen vol vertrouwen dat jij deze knoop zult ontwarren.
8 De
verstandsvertegenwoordiger zegt: luister geachte vrienden, dit is een
buitengewoon kritiek geval want hier heeft iedere partij het gelijk aan zijn
kant. Omdat er volgens het inzicht van het heldere verstand maar één gelijk en
geen twee gelijken bestaan, wordt het hier tamelijk moeilijk om tussen deze
twee het juiste gelijk te bepalen. Dit zal alleen mogelijk zijn als we ons
eigen individuele wezen binnen de perken houden; dus luister goed! We zullen
hier grondregels opstellen en dan uit deze grondregels de juiste gevolgtrekking
maken. Maar om dit te kunnen, moeten we eerst een niet-bestaan, een consumerend
bestaan en een vrijdenkend bestaan vooropstellen. Een niet-bestaan heeft ook
niets nodig; dus geen consumptie. Bij een slechts natuurlijk consumerend
bestaan wordt ervan uitgegaan dat het alleen kan bestaan als de daarvoor
benodigde consumptie aanwezig is. Een dergelijk bestaan heeft de gehele
materie, die zowel in de nacht als in het licht kan bestaan. Omdat de mens
echter een denkend wezen is dat voor zichzelf vrij kan beslissen, veronderstelt
een dergelijk hoger bestaan ook een consumptie die met dit bestaan overeenkomt,
waarbij de te consumeren stof niets anders kan zijn dan - het licht! Daarom
heeft het niet-bestaan helemaal niets nodig; een enkel consumerend bestaan als
een product van de nacht, heeft ook niets anders nodig dan de met zijn bestaan
volkomen overeenstemmende kost; en een helder vrijdenkend bestaan heeft dan ook
noodzakelijk die kost nodig, die het principe van zijn bestaan is. Zo is elk
principe voldoende voor zijn product en moet daarvoor noodzakelijk aanwezig
zijn. Dientengevolge ontstaat uit het niet-bestaan een niet-bestaan, uit het
bestaan van de nacht een nachtelijk bestaan en uit het bestaan van het licht
een bestaan dat met het licht verwant is. Naargelang de mens dan door middel
van zijn zuivere verstand inziet dat hij noodzakelijkerwijs uit het licht
afkomstig is, moet hij dan ook inzien dat het licht in dit opzicht een voor hem
noodzakelijk substraat is. Voor zover hij zich echter slechts als een dierlijke
consument beschouwt en voor zichzelf een hoger vrijdenkend leven kan ontkennen,
en zich dan bovendien weer kan omvormen tot een embryo in het moederlichaam,
heeft hij het licht niet nodig. Een niet-bestaan heeft noch het een noch het
ander nodig. Kijk nu, beste vrienden, hiermee is de onomstotelijke noodzaak
voor de aanwezigheid van het licht zo duidelijk mogelijk voor jullie ogen en
oren uiteengezet.
9 De aanvoerder zegt: luister wijze
man, we hebben uit jouw uiteenzetting goed kunnen opmaken dat je een uitmuntend
verstand bezit en weten nu precies waar we aan toe zijn. Er is echter nog één
punt dat ons nog niet volledig duidelijk is. Het gaat namelijk om het volgende:
waarom hebben op de hemellichamen al die talloze vegetatieve producten inclusief
de soorten van het dierenrijk vóór alles het licht nodig voor hun vegetatie en
hun dierlijke ontwikkeling? Het is alle natuurgeleerden maar al te goed bekend
dat in een totaal lichtloze ruimte bijna geen vegetatie plaatsvindt en dat
dieren in een totaal lichtloze ruimte heel vlug ziek worden en helemaal ten
onder gaan. Toch schijnen ze volgens jouw uitspraak geen noodzakelijke
lichtconsumenten te zijn, daar ze helemaal geen denkende wezens zijn en,
volgens het resultaat van een grondig onderzoek, dat ook niet kunnen zijn. Deze
bedenking maken we echt niet omdat we jouw heldere inzicht in twijfel zouden
willen trekken, maar om onszelf voor iedere eventueel te verwachten valstrik te
vrijwaren.
10 De verstandspreses zegt: deze
bedenking is me zeer welkom. We zullen haar meteen voor de rechterstoel van het
zuivere verstand slepen; luister dus! Krachtens de noodzakelijke stomheid
betreffende het eigen bestaan zouden deze dingen evenmin licht nodig hebben als
het donkere middelpunt van een hemellichaam dat heeft. Omdat naast hen ook wij
bestaan als producten van het licht, kunnen we toch onmogelijk de omgekeerde
conclusie trekken, dat wij bestaan omwille van hun, evenmin als een mens kan
zeggen: ik besta opdat dit huis door mij bewoond wordt en ik het verzorg. Het
huis is er voor de mens maar niet de mens voor het huis. Als het licht ons dus
heeft voortgebracht, dan moest het toch noodzakelijkerwijs eerst uit zichzelf
die voer waarden scheppen, die voor ons lichtverwante bestaan noodzakelijk
Daarom is voor de door jullie genoemde dingen het licht ook onontbeerlijk,
opdat ze als consumptie kunnen dienen voor onze lichtverwante behoeften. Ik
bedoel hier echter niet de consumptie van de dierlijke maag, die ook in een
donkere ruimte kan worden verzadigd, maar de hogere consumptie van de geest,
die zich alleen kan verzadigen aan begrippen en vormen die net als hijzelf uit
het licht voortkomen. Een boom in het middelpunt van de aarde zal met al zijn
vruchten de geest geen verzadiging bieden zolang hij niet zelf in het licht
wordt gebracht en aan het licht verwant wordt. Kijk, mijn lieve vrienden,
hiermee is jullie twijfelachtige kwestie opgelost. Mocht er voor jullie nog
iets duister zijn, deel het dan heel openhartig mee.
11 De aanvoerder zegt: geachte zeer
wijze man, nadat je zeer juist jouw mening over het licht hebt uitgesproken,
zul je mij zeker ook welwillend een vraag die jou zelf betreft toestaan. Deze
vraag luidt: wat is dan wel de reden dat jij als zeer wijze lichtverdediger een
woning in deze, geheel van het licht afgezonderde hoek hebt gekozen?
12 De verstandsvertegenwoordiger zegt:
de reden is wijzer dan jij kunt bevatten. Als we de dingen in het licht willen
zien en zuiver belicht van elkaar willen onderscheiden, dan moeten we volgens
de juiste wiskundige regels van de optiek, zelf niet in het licht gaan staan,
maar op een plaats die voldoende in de schaduw ligt. Daardoor wordt ons
gezichtsvermogen versterkt en zullen we de tegenoverliggende voorwerpen
scherpomlijnd zien. Maar als je de ogen naar het licht toewendt, dan worden ze
erdoor verblind en je zult de voorwerpen wazig en onduidelijk zien en steeds
genoegen moeten nemen met hun schaduwzijde. En daarom ligt mijn woning wel van
het lichtgevende voorwerp maar niet van het praktische licht afgewend. Daaruit
kun je opmaken dat mijn woning niet afzijdig van het licht staat, maar wel naar
het dienstbare licht goedberekend staat toegekeerd. Als je nog andere bezwaren
vindt, zul je in mij altijd de onvermoeibare bereidwilligste man aantreffen,
die je in alles wat maar in zijn vermogen ligt, tevreden zal stellen.
13 De aanvoerder heeft nog een vraag
aan de verstandspreses en zegt: ik zie nu weer hoe jij volgens de door jou
goedberekende principes over alles denkt, spreekt en handelt. Daarom zou ik nog
graag van jou willen vernemen, waarom jij je als verdediger van de lichtvoeding
hebt gevestigd in zo'n onherbergzame streek, die voor de dierlijke maag evenmin
als voor de geestelijke iets te bieden heeft. Is het niet erg jammer voor jou
dat jij je niet in een rijkere streek hebt gevestigd, tot ware zegen van veel
mensen die nog echt weinig verstand hebben? Daar zou je zelf meer voeding voor
jouw geest vinden, waardoor je ook voor zwakke geesten een krachtige kost zou
kunnen bereiden uit de veelheid van lichtstralen die jouw geest tegemoet komen.
14 Mijn lieve vrienden, over deze
vraag zal jullie dadelijk voldoende licht gegeven worden.
26.
Vervolg
van het bezoek bij de stoïcijnen
1 De verstandspreses: hoe bekijken jullie
jezelf met betrekking tot het oneindige? Jullie zeggen: niet anders dan eindig
en begrensd. Kijk, jullie geven met dit antwoord zelf al de algemene reden aan
waarom ik voor mij deze streek als verblijfplaats heb gekozen. Daarom zeg ik
jullie: werkelijk wijs is slechts hij, die de grenzen van zijn verstand heeft
gevonden en dan met dit verstand inziet hoeveel er nodig is voor de verzadiging
van zijn geest. Deze omgeving komt volkomen overeen met de door mijn verstand
bepaalde grenzen en het devies van dat verstand luidt daarom: wees altijd
tevreden met hetgeen overeenkomt met je beperktheid, ga nooit buiten de kring
van je inzichten en ken en vind jezelf in deze kring; dan heb je het geluk van
je leven in de meest volmaakte en jouw meest aansprekende vorm gevonden. Kijk,
om die reden is deze omgeving, die jullie zeer onherbergzaam vinden, voor mij
volkomen geschikt omdat ze niet meer biedt dan juist zoveel als overeenkomt met
de grenzen van mijn verstand. Als ik derhalve iemand ergens mee van dienst kan
zijn, dan kan ik dat toch alleen maar binnen de horizon van mijn inzichten;
daarbuiten zou ik een leek zijn en niet in staat iemand ook maar de geringste
dienst te bewijzen. Hieruit kunnen jullie opmaken waarom ik juist deze omgeving
en geen andere heb gekozen om er te wonen. Mochten jullie echter denken dat ik
mij door mijn wijsheid wellicht tot ijdelheid zou laten verleiden om voor
anderen als een licht te stralen, dan zouden jullie je zeer in mij vergissen.
Want mijn onwankelbare grondbeginsel luidt als volgt: als je iemand van dienst
wilt zijn, ken dan goed de hele sfeer waarin je hem van dienst wilt zijn. Ken
je die sfeer niet, blijf dan mooi thuis met je filantropie, want wie meer wil
geven dan hij heeft, is of een dwaas of een bedrieger.
2 De aanvoerder zegt: zeer
gewaardeerde vriend, je hebt alweer heel wijs gesproken en we kunnen er
helemaal geen bezwaren tegenin brengen. Slechts voor één kwestie hebben wij nog
wat opheldering nodig. En omdat je tot nn toe zo vriendelijk was ons te
corrigeren en onze vragen volledig op te helderen, zul je ook wel zo goed zijn
om ons in dit geval ook een goede raad te geven.
3 De verstandspreses zegt: beste
vrienden, zolang jullie je hier op mijn territorium bevinden, kunnen jullie mij
elke vraag stellen en ervan verzekerd zijn dat ik in staat ben over iedere
kwestie die mijn gebied betreft een volwaardige opheldering te geven. Vertel me
dus de kwestie waarover jullie nog twijfelen.
4 De aanvoerder zegt: je hebt bij je
wijze uiteenzetting gesproken over een bepaalde limiet van de horizon van jouw
kennis en dat het heel onverstandig zou zijn zich buiten deze horizon te
begeven. Dit laatste begrijpen we, want werkelijk, niemand kan iets doen dat
zijn krachten te boven gaat, en wil hij dat toch, dan is hij zeker een dwaas in
zoverre hij zijn grenzen wil overschrijden. Maar kijk, toen je geboren werd,
had jouw verstand zeker niet zo'n uitgestrekte horizon als nu het geval is. Je
hebt dus kennelijk de kleine horizon van je inzichten steeds meer en meer
vergroot, zodat je door dit vergroten die horizon tot de tegenwoordige
verbazingwekkende omvang hebt gebracht. Het is dus de vraag of zo'n horizon als
reeds volkomen gefixeerd moet worden beschouwd of dat hij nog tot verdere
uitbreiding in staat is. Ik voor mij ben van mening: ook al breidt het
begrensde zijn horizon nog zo ver uit, het zal desondanks nog steeds zijn
begrenzing houden en nooit het gevaar lopen de oneindigheid te vullen.
5 De verstandspreses zegt: beste
vrienden, jullie hebben aan de ene kant gelijk, aan de andere kant weer
ongelijk. Als de mens zichzelf zou hebben geschapen, dan kon hij zichzelf ook
zoveel geven als hij maar wilde, want hij zou in de oneindigheid geen gebrek
hebben gevonden en dus was het ook aan hemzelf, de horizon van zijn inzichten
naar believen voortdurend te vergroten. Daar de mens echter niet uit zichzelf
is ontstaan, maar hem het leven gegeven is, is hem ook zijn horizon gegeven.
Als jullie op aarde bijvoorbeeld een appel bekijken, dan zul je zien dat hij
vanaf zijn ontstaan direct na het afvallen van de bloesem zijn horizon steeds
verder uitbreidt. Is hij eenmaal tot volle rijpheid gekomen, dan kunnen jullie
de appel vertellen wat je wilt, hij zal over zijn toestand niets anders kunnen
zeggen dan: tot hier en niet verder, want mijn maat is vol! Maar waarom zou de
appel jullie een dergelijk antwoord geven? Omdat hij eveneens een gegeven iets,
maar niet een zichzelf scheppend iets is. Zouden jullie de appel nu nog verder
willen laten uitdijen, dan is het toch duidelijk dat jullie hem stuk moeten
maken. Kijk, bij de mens is het precies zo. Hij is een gegeven iets en niet een
door zichzelf geschapen iets; daarom heeft hij ook zijn ontwikkelingsgebied
gekregen. Wie dit gebied bereikt en dan voor zichzelf weet dat dit het hem
toebedeelde gebied is, die is geheel zichzelf en wel zo volmaakt mogelijk.
Blijft hij binnen dit gebied en benut hij dat niet geheel, dan is hij de
stumperige slaaf van zichzelf en zal hij niet eens voor zichzelf bekwaam genoeg
zijn. Wie zichzelf echter zodanig wil opblazen dat hij buiten zijn gebied komt,
is een hoogmoedige dwaas die zichzelf te gronde richt. Het zal hem vergaan als
een holle kogel die met kruit gevuld wordt aangestoken, waardoor dan het
oppervlak van de kogel uit elkaar wordt gereten en de delen daarvan naar een
verre horizon worden verplaatst. Maar vraag je eens af hoe het daarna met de
totaliteit van de kogel staat.
6 De aanvoerder zegt: we hebben tegen
jouw uitspraak in feite weer niets in te brengen want ze is op zich volkomen
juist. Maar jij, beste vriend, geeft jouw antwoorden duidelijk altijd
opzettelijk op zo'n wijze manier dat wij daarin steeds een nieuw
aanknopingspunt vinden waarover we bij jou opnieuw raad menen te moeten
inwinnen. Zo heb je bij deze wijze uiteenzetting gezegd dat de mens net als al
het andere begrensde, een gegeven en niet een zichzelf scheppend iets is. Als
dit zeker het geval is, rijst al gauw de vraag wie dan de gever is; want bij
het gegevene wordt evenzeer een gever verondersteld als bij een of ander
verschijnsel de daarmee overeenstemmende oorzaak. Daarom willen wij graag aan
jou over de gever een nadere opheldering vragen.
7 De verstandspreses zegt: beste
vrienden, wat de gever betreft, deze staat boven de horizon van onze kennis en
we hebben alles gedaan als we onszelf herkend hebben als een gegeven iets.
Willen we echter de gever bestuderen, dan doen we niets anders dan wanneer we
met een passer in de hand de omtrek van de oneindigheid zouden willen opmeten.
Dat is zeker waar, omdat zich boven een bepaalde cirkel tot in het oneindige
grotere cirkels laten denken, waarmee de kleinste cirkel gelijkenis vertoont.
Maar wanneer deze kleinste cirkel volkomen gelijk zou willen worden aan een
grotere boven hemzelf, dan zou hij eerst uit elkaar getrokken moeten worden,
zijn veel kortere omlijning naar de ronding van de grotere cirkel moeten
uitstrekken om dan daarmee gelijk te gaan lopen. Dat is wel te doen, maar de
ervaring zal Ieren dat de op deze manier uitgestrekte lijn van de kleinste
cirkel misschien nauwelijks met het duizendste deel van een aanzienlijk grotere
cirkellijn in aanraking zal komen. En zo zal ook slechts dit deel gelijk met
haar opgaan; alle andere duizendste delen zullen echter voor deze veel kortere
lijn toch eeuwig onbereikbaar blijven. Kijk, in dit voorbeeld hebben slechts
twee begrensde cirkels met elkaar te maken. Neem nu eens deze kleinste cirkel
en meet met zijn uitgestrekte cirkellijn de oneindige, onbegrensde cirkel en
vraag je daarna af, hoe zo'n werk of onderneming, verstandelijk gezien,
beoordeeld zou moeten worden. Ik denk dat er in de menselijke hersenen geen
grotere dwaasheid kan worden uitgedacht; zo is het ook als wij van de oneindige
Gever zouden willen doorgronden wie Hij is. Daarom is het, zoals ik al eerder
heb gezegd, voor ieder mens voldoende als hij zichzelf als een bepaald gegeven
erkent, en dus ook het afgegrensde gebied van zijn inzichten. Wat de Gever
betreft, deze gaat de gegevene in het minst niet aan, daar Hij kennelijk
oneindig verheven moet zijn boven al het gegevene. Wat kan een appel nog worden
wanneer hij volledig gerijpt is? Wat een cirkel, wanneer de van een bepaald
punt uitgaande lijn zichzelf weer heeft bereikt? Laat hem blijven wat hij is,
dan zal hij volmaakt zijn zoals hij gegeven werd. 8 De aanvoerder zegt: je hebt
ons nu over alles een goed antwoord gegeven. Maar desondanks hebben we nog één
vraag en deze luidt als volgt: in de streek waar wij vandaan komen, wordt door
een zo te zeggen betere groep voortdurend de liefde tot God gepredikt, maar wij
weten niet hoe we dat, uitgaande van jouw wijze inzichten, moeten opvatten.
Want wij verstaan onder liefde een vastgrijpen en een tot zich trekken. Maar
hoe kan een begrensd wezen of een begrensde kracht een onbegrensde kracht
vastgrijpen en naar zich toetrekken?
27.
De
overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn
1 De verstandspreses zegt: beste
vrienden, alvorens op deze vraag een deugdelijk antwoord te kunnen geven, is
het noodzakelijk om verschillende zaken goed van elkaar te onderscheiden.
Vooreerst moet het begrip `liefde' volkomen verstandelijk uiteengezet worden;
pas dan zal men daaruit kunnen opmaken hoe ze zich verhoudt tot zichzelf en tot
alles wat haar omgeeft. Het begrip `liefde' is niets anders en kan onmogelijk
iets anders zijn dan een behoefte die zich uit en waarvan de oorzaak kennelijk
niets anders kan zijn dan een gebrek aan datgene waarnaar de behoefte uitgaat.
De behoefte lijkt op honger. Wanneer een mens een stevige honger heeft, dan
heeft hij zo'n enorme eetlust dat hij er als het ware van overtuigd is dat hij op
zijn minst een wereld moet opeten voordat zijn honger gestild zal zijn. Maar
wat zegt de werkelijke ervaring over deze fantastische voorstelling? Niets
anders dan: jij hongerige mens, eet maar een enkel pond brood en je zult
voldoende verzadigd zijn! Kijk, precies hetzelfde is het geval met de meer
geestelijke behoefte van het begrip `liefde'. De naar liefde hongerende mens is
van mening dat hij de maag van zijn hart met de hele oneindigheid moet vullen
voordat hij behoorlijk verzadigd wordt. Wat is echter de oorzaak van dit
onzinnige verlangen? Deze is nergens anders te vinden dan in het niet verzadigd
zijn van de horizon van eigen inzichten, waardoor dan noodgedwongen de ene
leegte op de andere volgt; het ene gemis volgt op het andere en bijgevolg de ene
behoefte op de andere. Liefde begeert verzadiging. Daar dit vermogen tot
begeren echter een puur mechanische eigenschap van de geest is, woont in haar
ook niet het vermogen om te beoordelen wat ze voor haar verzadiging moet
verlangen. Omdat juist door dit vermogen tot begeren een leegte in het inzicht
tot uiting komt, kan dit gebrek aan inzicht, wat hetzelfde is als helemaal geen
inzicht, de voor zijn verzadiging noodzakelijke voeding dan ook niet
beoordelen. Bij zo'n gelegenheid keren zulke leeghoofden zich dan met hun
blinde vermogen om te begeren inderdaad naar het gebied van het oneindige en
zijn dan van mening dat hen uit deze eeuwige hoorn van overvloed het
ontbrekende als zogenaamde gebraden vogels in de mond zal vliegen. - Hoe ijdel
zo'n echt waanidee eigenlijk is, ligt toch voor de hand, omdat zulke
`oneindigheidliefhebbers' in plaats van een of andere volledige verzadiging
slechts een steeds grotere honger krijgen. Dat is ook heel vanzelfsprekend en
aan de hand van een natuurgetrouw voorbeeld ook goed te begrijpen. Stel je eens
een gewoon hongerig mens voor met naast zich een korf met brood, terwijl hij
zijn mond naar de oneindige ruimte toe steeds verder openspert, alsof hij de
gehele aarde, de zon en de maan en de hele sterrenhemel zou willen verslinden,
maar naar het brood naast zich niet omkijkt. Dan is het toch duidelijk dat hij
met zijn honger naar de oneindigheid van uur tot uur hongeriger wordt en als
hij niet spoedig naar de korf grijpt, tenslotte aan de hongerdood zal zijn
overgeleverd. Hieruit kunnen jullie, geachte vrienden, toch zonder verdere
uitleg gemakkelijk opmaken hoe het staat met de zogenaamde `liefde voor God'.
De ware liefde voor God kan bijgevolg immers niets anders zijn en uit niets
anders bestaan dan dat ieder willekeurig mens zijn inzichten tot aan de hem
gegeven horizon moet naleven. -
Deze verwezenlijking kan echter pas op
gang komen wanneer de mens zich zelf en dus het hem gegeven domein heeft
onderkend. Maar om dat te kun nen moet de mens heel zorgvuldig alle hindernissen
uit de weg ruimen, zich van alle uiterlijke onbelangrijke behoeften bevrijden,
en zich dan in zijcc eigen middelpunt begeven van waaruit het hem pas mogelijk
wordt zijti hele horizon te overzien en zijn domein dan op te vullen met
datgene wat hem is gegeven. Heeft hij dat met volharding en grote
zelfverloochening tot stand gebracht, dan heeft hij ook zijn liefde of zijn
begeren volkomen verzadigd. Wat hij van dit alles zal verteren, zal hij
gemakkelijk meteen uit zijn eigen hem gegeven overvloed aanvullen. Dat is dan,
vanuit het standpunt van het zuivere verstand bezien, een volledige en
verzadigde liefde, die niet meer als honger maar steeds als een verblijdende
verzadiging tot uitdrukking komt. Kijk, dat is nu voor mijn horizon de meest
duidelijke opvatting. Kunnen jullie hier echter iets tegenin brengen dan kunnen
jullie dat, zoals gezegd, even onbevangen doen als het mij vrij staat om te
reageren op iedere tegenwerping.
2 De aanvoerder zegt: beste vriend, je
hebt jouw antwoord goed doordacht en we kunnen er in wezen niets tegenin
brengen. Daar je ons hebt toegestaan verder te spreken, willen we met jou nog
graag een uiterst belangrijke zaak behandelen. Wees dus zo goed om naar ons te
luisteren.
3 Kijk, bij ons wordt nog
hoofdzakelijk iets anders geleerd en niemand wil tegen deze leer ingaan.
Desondanks weten we evenwel vanuit jouw zienswijze bekeken niet wat we daarvan
moeten denken. Deze leer bestaat namelijk uit het volgende:
4 God, of het allesomvattende kracht-
en machtsprincipe, zou zichzelf op Zijn centrum hebben gericht, daarin een
culminatiepunt van heel Zijn oneindige kracht en macht hebben gevormd en juist
als culminatiepunt van heel het goddelijke Wezen in menselijke gedaante, en wel
in de persoon van een zekere Jezus Christus, op de planeet aarde zijn
opgetreden. Hij zou daar zelf hebben onderwezen, zou de mens als Zijn
schepselen, als een broeder zijn tegemoet getreden om tenslotte uit
allergrootste liefde voor Zijn schepselen, Zijn door Hem aangenomen lichaam
door hen te laten doden!
5 Als bewijs van Zijn goddelijkheid
verrichtte Hij dingen en daden die voor geen mens mogelijk zijn, wekte Zichzelf
na drie dagen op uit de lichamelijke dood en keerde toen ten aanschouwen van
velen weer in Zijn goddelijke centrum terug!
6 Hij leerde in de wereld of beter
gezegd op de planeet aarde de mensen niets anders dan dat ze Hem boven alles
moesten liefhebben en beloofde aan hen die dit doen, Zijn rijk, dat zou bestaan
uit een steeds diepere kennis van God, uit een steeds groeiende liefde voor Hem
en uit de uit deze kennis en liefde ontspringende onuitsprekelijke
gelukzaligheid, die het eeuwige leven in God wordt genoemd.
7 Zie, deze zaak is niet zo
onbeduidend als je denkt. In de omgeving waar wij vandaan komen, woont deze
Christus, en we hebben ons er nog steeds zeer duidelijk en levendig van kunnen
overtuigen dat alle schepselen in de hele oneindigheid Hem gehoorzamen. Van
Zijn kant is één enkele wenk voldoende en talloze legers van werelden houden op
te bestaan en weer een wenk, en talloze legers vullen weer de eindeloze diepten
van de eeuwig oneindige ruimte. Wat zeg je nu over ons probleem, dat wij je
hier in jouw sfeer hebben voorgelegd?
8 De verstandspreses zegt: als jullie
hele verhaal geen hersenschim is, dan is wat betreft het zich concentreren van de
oneindige macht en kracht in een of ander centrum, bepaald niets onmogelijks
gelegen, omdat uitgaande van elk gegeven punt, oneindig veel lijnen denkbaar
zijn. Wat de menswording van dit goddelijke kracht- en machtscentrum betreft,
daar is wel het een en ander tegenin te brengen alhoewel het zuivere verstand
zoiets juist niet als een volkomen tegenstrijdigheid kan aannemen. Dat echter
dit Wezen dan hoofdzakelijk de liefde tot Hemzelf heeft geleerd, komt de
zuivere denker voor als puur egoïsme van de kant van het goddelijke Wezen.
Aanvaarden we bij het Goddelijk Wezen of bij de in zichzelf geconcentreerde
oerkracht echter de egoïstische behoefte, dan houdt ze om te beginnen op
absoluut te zijn; en zou men dit kunnen betwisten, dan staat al het bestaande een
totale vernietiging te wachten.
9 Het moet derhalve met deze liefde
anders gesteld zijn, en dan kan het goddelijke centrum zich heel goed in een
menselijke vorm openbaren. Wanneer deze door jullie beschreven liefde echter
alleen een hongerige is, dan moet het voor jullie toch voor de hand liggen, in
welke handen het wezenlijke van alle dingen zich zou moeten bevinden als de
oneindige macht en kracht zich als het ware noodgedwongen met hen moest
verzadigen.
10 Daar jullie mij echter over deze
Christus verder nog hebben verklaard, dat Hij in zekere zin op grond van Zijn
belofte Zich als de zich altijd openbarende almacht en oerkracht werkzaam onder
jullie zou bevinden, dan moeten jullie toch duidelijk inzien dat ik vanuit deze
mij gegeven sfeer niets kan zeggen, noch ervoor noch ertegen. Het komt bij
dergelijke zaken altijd op eigen ervaring aan.
11 Zou ik deze Christus of het
vermenselijkte goddelijke centrum, zelf-kunnen aanschouwen, dan zou ik ook heel
zeker weten in hoeverre het waar is. Maar zo, geachte vrienden, moeten jullie
genoegen nemen met wat ik heb gezegd. Maar kunnen jullie deze Christus hier bij
me brengen, dan kunnen jullie ervan verzekerd zijn dat ik zijn Wezen, voorzover
het in mijn sfeer ligt, niet onverstandig zal beoordelen, maar er mag niets
boven mijn sfeer uit gaan!
12 De aanvoerder zegt: stel dat deze
Christus als het meest liefdevolle Wezen hiernaartoe zou komen en je zou
gebieden Hem te volgen, wat zou je dan doen?
13 De verstandspreses zegt: als Hij dat
is en ik Hem erken als datgene wat jullie over Hem hebben verteld, dan valt er
toch niets beters te bedenken dan dat de oneindig kleinere potentie de oneindig
grotere, noodgedwongen door zichzelf gedreven moet volgen, omdat er dan geen
uitweg mogelijk en denkbaar is. Ligt de zaak niet zo, dan is het toch ook
duidelijk dat ik niet eigenmachtig uit mijn sfeer kan treden omdat ik met mijn
sfeer, zoals ik al voldoende heb uitgelegd, een gegeven iets, maar niet een
zichzelf scheppend iets ben.
14 De aanvoerder zegt: kijk dan naar
Mij, Ik ben Christus, wat wil je nu van Mij?
15 De verstandspreses zegt: als jij
Christus bent, laat mij dat dan zien en ik zal je volgen.
16 En Christus als de aanvoerder zegt:
het worde licht in deze sfeer en jij, kale streek, worde tot een paradijs!
17 Kijk nu, de verstandspreses valt
voor de Heer neer, aanbidt Hem en zegt: het is dus waar dat voor God alle
dingen mogelijk zijn! Heer, omdat U mij armzalige, door zichzelf verbannene, zo
genadig was, vraag ik U mij op te nemen in Uw sfeer!
18 Maar laat mij in Uw genadesfeer de
allergeringste zijn! Ik weet dat U mijn horizon kunt verwijden, net zoals U
mijzelf zoals ik ben, uit Uzelf hebt gegeven; ik ben aan deze sfeer als de
meest bekrompene van alle levende sferen gewend geraakt, laat me dan ook als de
allergeringste onder al degenen die U voor Uw genade waardig hebt bevonden, in
deze sfeer blijven. Geloof me, o Heer, en zie het in mijn geheel van u
uitgegane wezen, dat mijn geest nooit in staat was zich voor te stellen dat ik
U, oneindige Gever, ooit in Uw Oerwezen zou aanschouwen. Omdat ik U nu zo heb
aanschouwd, zijn door deze aanblik ook alle grootste levensvoorwaarden van mijn
geest vervuld.
19 En de Heer zegt: volg Mij dus en je
zult daar waar Ik onder Mijn kinderen verblijf, zeker niet de geringste zijn!
Maar niet hier, eerst daar zul je in Mij de meeste liefdevolle heilige Vader
erkennen!
20 Kijk, beste vrienden, dit is nog
een van de allerbeste manieren om zo'n pure verstandsgeest uit zijn sfeer te
verlossen. Maar er zijn in deze voor jullie zichtbare omgeving nog heel veel
van zulke geesten, bij wie het niet zo gemakkelijk gaat als bij deze. Dat is in
het bijzonder het geval, wanneer zulke stoïcijnse verstandsgeesten daarbij als
gevolg van hun geleerdheid ook nog een aanzienlijke graad van hoogmoed in zich
hebben, wat nu juist niet zelden voorkomt. Het zou voor jullie niet goed zijn
om zo'n bekeringsproces bij te wonen, want jullie kunnen gevoeglijk aannemen
dat er niet zelden honderden pogingen mislukken. Zodoende zullen we ook deze
streek weer verlaten en ons dieper in het middelste ravijn begeven. En daarmee
genoeg voor vandaag.
28.
De
dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen
1 Kijk, daar zijn we alweer op onze
eerste standplaats. Jullie zijn er wel wat huiverig voor om je daarin te
begeven, maar het ravijn heeft tussen de steile rotswanden nog steeds zoveel
ruimte, dat we heel gemakkelijk over de wat rotsachtige weg kunnen trekken. Op
weg daarheen zullen jullie links en rechts veel nauwe, diepe ravijnen ontdekken.
Aan de linker- of middagzijde hebben deze dalen volkomen dezelfde betekenis als
die, welke we gezien hebben in het eerste dal links, waar de rijken van de
aarde wonen. Het verschil bestaat alleen hieruit, dat de bewoners van deze
dieperliggende dalen steeds armer zijn aan weldaden, alhoewel ze op aarde des
te rijker waren aan aards vermogen.
2 In de dalen rechts bevindt zich het
woongebied van allerlei geleerden, vernuft- en verstandsmensen. Hoe dieper en
verder afgelegen het dal is waarin zulke zielen wonen, des te verder stonden
zij met hun wetenschap op aarde van de Heer af. Nu jullie dit weten, kunnen we
onze weg dan ook goed voorbereid beginnen en ons naar die streek begeven, waar
jullie buitengewoon belangrijke zaken zullen leren kennen. Daar gaan we dan!
3 Jullie vragen waar al dat water
eigenlijk vandaan komt, dat zich van weerskanten vanuit dalen in dit nauwe
ravijn stort en er als een woeste bergbeek doorheen stroomt tot in de baai van
de grote zee? Dit water betekent de kennis en de daaruit voortvloeiende nuttige
toepassingen die zulke mensen door middel van hun verstand en vernuft langs
proefondervindelijke weg hebben ontleend aan de natuurkundige eigenschappen van
de dingen. Het water dat van rechts komt is, zoals jullie zien, veel troebeler.
Dat stelt het vele onware voor dat in al die geleerde kennis voorhanden is, en
het iets minder troebele dat van de linkerkant komt, betekent dat de rijken van
de wereld met hu n geringe wetenschappelijke rijkdom toch beter wisten te
rekenen dan de eigenlijke pure geleerden. Dat het water hier in dit ravijn
samenkomt, betekent dat het vermogen van de wetenschap en het vermogen aan
wereldse schatten altijd samengaan en tenslotte op hetzelfde neerkomen. Want de
geleerde zoekt de wetenschap om door haar rijk te worden aan wereldse schatten;
maar degene die rijk is aan wereldse schatten, zoekt de wetenschap om met
behulp daarvan zijn vermogen nog groter te maken. Dat is de reden dat jullie
het water van links ook lang niet zo sterk zien bruisen als dat van rechts. Dat
betekent bovendien dat degene die rijk is aan wereldse schatten zich steeds op
een politieke manier onder de geleerden weet te bewegen om van hun geleerdheid
het een of het ander voor zijn speculatieve behoefte te bemachtigen. Dit weten
we nu ook en daarom kunnen we onze reis weer vervolgen.
4 Kijk, ginds nog tamelijk ver op de
achtergrond rijst een rechte hoge stenen muur op. Daar houdt ons dal links en
rechts ook op. Soms opent zich deze muur en er ontstaat een ruime kloof. Als
men er op dat moment is, kan men daarin doordringen, maar als men zo'n moment
niet treft, dan is daar geen doorgang mogelijk. Jullie vragen: ook niet op de
manier waarop wij ons in de noordelijke omgeving op de bergen hebben
verplaatst? Ik zeg jullie: hier ook niet op die manier, en wel omdat jullie nog
iets aards in je hebben. Wij zullen echter toch het moment aantreffen waarop de
muur zich zal openen. En omdat zich meteen achter de muur een hele grote vlakte
uitstrekt, zullen we tot aan het moment dat de wand zich weer sluit gemakkelijk
door de tamelijk brede spleet komen. Kijk, nu zijn we reeds bij de muur; heb
maar wat geduld, hij zal weldra opengaan. Ik zeg nu: open je! En de machtige
muur wijkt al uiteen. Nu is de spleet groot genoeg; dus maar vlug erdoorheen!
We zijn de spleet gelukkig gepasseerd en kijk nu eens om, de muur is alweer
stevig gesloten.
5 Kijk nu maar eens voor je uit in de
omgeving waarin we ons nu bevinden; hoe bevalt ze jullie? Jullie zeggen: wat
een vraag! Hoe zou deze omgeving ons bevallen, het is hier zo donker dat we
eigenlijk meer tasten dan zien. We moeten ons aan jou vasthouden, anders zijn
we kennelijk verloren, want we zien niet eens de grond waarop we staan. We
weten dus niet waarop we lopen; is het steen, zand, modder of water. Want zoals
gezegd, we zien hier niets; niet eens jou of onszelf.
6 Ja lieve vrienden, hier is het nu
eenmaal zo. Jullie vragen mij, of er in deze streek misschien ook levende
wezens bestaan? Ik zeg jullie: je vindt niet gauw een streek die zo
dichtbevolkt is als deze, want hier kan men werkelijk zeggen: op deze markt der
duisternis wemelt het van de mensen.
7 Jullie zouden wel graag wat licht
willen hebben, zodat we plaatselijk toch wat konden waarnemen? Maar ik zeg
jullie: het zou ons niet goed bekomen als we ons hier van licht zouden
bedienen, want we zouden dan dadelijk door de bewoners van deze streek bijna zo
omringd zijn als een wormpje dat op een mierenhoop valt. Heb nog maar wat
geduld; onze ogen zullen zich spoedig zo verwijden dat we evenals een nachtuil
ook in dit duister wat te zien zullen krijgen. Laten we daarom nog iets verder
lopen. Wel, zien jullie al iets? Jullie zeggen: heel zwak beginnen we al waar
te nemen dat de grond waarop we staan overwegend uit louter zand bestaat; en
daar voor ons lijkt zich iets te bewegen.
8 Ja, jullie hebben gelijk. Laten we
er dus maar op af gaan, dan zal het jullie spoedig duidelijk worden wat zich
daar beweegt. Kijk nu, het bewegende komt naar ons toe: het is een
ineengedoken, armzalig uitziende mensengestalte. Willen jullie haar vragen, wie
zij is? Jullie durven niet; dan zal ik het doen. Luister maar, ik zal de
gestalte aanspreken.
9 Wat doe jij hier, armzalig wezen?
Waar kom je vandaan? De gestalte zegt: ik ben al ongeveer drie aardjaren in
deze omgeving, loop rond als een wild dier maar vindt niets, waarmee ik mijn
grote honger kan stillen. Waarom ik na mijn sterven op aarde in zo'n miserabele
omgeving moest belanden, weet ik echt niet. Ik was op aarde een vooraanstaande
heer en bekleedde een hoge functie. Deze functie heb ik steeds als een
rechtschapen en trouwe ambtenaar uitgeoefend. Ik liet me door niets omkopen,
maar handelde streng volgens de wet, vervulde zodoende mijn plicht en werd door
iedereen geacht. Ik werd zelfs door mijn koning gewaardeerd en onderscheiden.
Ik deed met mijn verdiende salaris vrijwillig veel goeds en leefde in ieder
opzicht voorbeeldig, hetgeen navolging verdiende. Toen ik tenslotte het
tijdelijke verliet, kwam ik in deze afschuwelijke omgeving terecht, waarin ik,
zoals gezegd, reeds ongeveer drie jaar lang rondzwerf, en nergens is een uitweg
te vinden.
10 En ik, jullie gids, vraag hem
verder: mijn beste vriend, dat mag dan wel waar zijn, maar heb je bij het
uitoefenen van je functie wel ooit eens aan Christus de Heer gedacht en
geloofd? Heb je ooit uit liefde voor Hem iets gedaan? Heb je wel alle nog zo
eenvoudige mensen als jouw broeders beschouwd? Zeg eens, hoe staat het daarmee?
De armzalige zegt: hoe kan een ontwikkeld man in zo'n oudewijven-Christus
geloven? Desondanks heb ik echter om niemand in politiek opzicht te ergeren,
aan alle christelijke dwaasheden deelgenomen. Wie kan zo dwaas zijn om van een
man die een hoge staatspost bekleedt, te verlangen dat hij de ruwe
straatlummels als zijn broeders beschouwt? En om iets uit liefde voor de
oudewijven-Christus te doen, zou men toch werkelijk eerst zo dwaas moeten
worden om aan zo'n Christus te geloven om pas dan te zien of men uit een zekere
liefde voor Hem iets zou kunnen doen. Desondanks geloofde ik toch in een God en
dacht vaak bij mezelf: als deze God rechtvaardig is, wat Hij toch kennelijk
moet zijn, dan moet Hij, indien er na de dood een leven is, een rechtvaardig
man als ik ook volle gerechtigheid laten wedervaren. Dat er leven is na de dood
ondervind ik al drie afschuwelijke jaren lang; want zo lang zal het wel zijn
dat ik hier rondzwerf als een wild dier. Maar helaas moet ik in deze toestand
ondervinden dat er geen God bestaat; want zou er een of andere God bestaan, dan
zou Hij mij even goed moeten behandelen als mijn koning dat heeft gedaan. Daar
echter zeker alles het werk van het blinde toeval is, ben ik dan ook weer in
dit blinde toeval teruggevallen en moet nu maar afwachten wat dit weer van mij
zal maken. Hebben jullie soms iets voor mijn maag, geef me dan iets te eten,
want ik ben buitengewoon hongerig en heb behalve een toevallig gevonden
mosplantje geen voedsel.
11 En ik, jullie gids, zeg tegen hem:
luister vriend, er bestaat een God die rechtvaardig is en deze God is niemand
anders dan jouw oudewijvenChristus! Laat dit een genadestraal voor jou zijn,
opdat je zult weten tot wie jij je moet wenden als het je nog slechter zou
vergaan dan nu.
12 Kijk, al wat jij hebt gedaan, al
was het op zichzelf nog zo rechtvaardig, heb je allemaal uitsluitend uit
eigenliefde gedaan. Want jouw liefde was jouw rechtschapen aanzien en verder
het algemeen bemind zijn en de hoge waardering van de wereld. Daarom heb je ook
niets anders meegebracht dan jouw eigenliefde, die sindsdien geen licht heeft
omdat haar het licht van de wereld werd afgenomen. Het licht van de geest en
zijn gerechtigheid echter is Christus! Wend je in je hart tot Hem, dan zul je,
naargelang de mate van je ommekeer, licht en brood ontvangen. Maar verlaat ons
nu.
13 Kijk, hoe hij nu nadenkend
wegsluipt; en merken jullie hoe de zwarte wolk boven hem wat grijzer wordt? Dat
komt doordat hij nu over Christus begint na te denken. Maar laten wij verder
gaan; er zullen zich nog heel veel interessantere gevallen voordoen.
29.
In
het rijk van de duisternis van het ongeloof
1 Kijk, niet ver van ons vandaan
beweegt weer iets; zien jullie het? Jullie zeggen: o ja, als onze ogen ons niet
bedriegen, zijn het ditmaal twee bijzonder lange, magere en totaal tot op de
botten weggeteerde mannelijke wezens. Jullie hebben gelijk; laten we ons daarom
maar wat voortbewegen, dan zullen we hen spoedig hebben ingehaald. Kijk, daar
zijn ze al. Nog merken ze niets van onze aanwezigheid en dat is voorlopig ook
goed, want zo kunnen we hen afluisteren en horen wat ze met elkaar bespreken.
We zullen ons aan deze twee ook niet laten zien, maar uiteindelijk slechts met
een influistering zo op hun gevoel inwerken, dat de een of de ander
mogelijkerwijs tot andere gedachten komt. Open dus jullie oren en luister, want
zo dadelijk zullen ze over hun belangrijkste probleem met elkaar van gedachten
gaan wisselen.
2 A zegt: het vergaat jou, geachte
vriend, dus ook al niet beter dan mij. Hoe lang verblijf jij al op deze plaats?
B zegt: geachte vriend, naar mijn gevoel kunnen het nauwelijks enkele weken
zijn; maar hoe lang ben jij al hier? A zegt: geachte vriend, naar mijn gevoel
zeker wel zo'n twintig jaar. B zegt: het is mij totaal onbegrijpelijk hoe ik
hier terecht ben gekomen; je kunt me geloven, want toen jij al een grijsaard
was heb je mij als een actieve jongeman van zo'n twintig jaar nog heel goed
gekend. Ik heb altijd geleefd zoals ik het volgens mijn inzichten voor
rechtschapen en redelijk hield. Ik vervulde heel trouw mijn geestelijke ambt,
en heb nooit, wat de bepalingen van de kerk betreft, ook maar één letter
verzuimd. Ik preekte altijd volkomen in de geest van de alleenzaligmakende
kerk. Zoveel als maar mogelijk was ondersteunde ik naar vermogen degenen die ik
werkelijk als behoeftig beschouwde, dat wil zeggen die buiten hun schuld tot
armoede vervallen waren. In het heilige misoffer gaf ik toch elke dag God de
eer en ik kan me tot aan mijn laatste uur geen dag herinneren waarop ik het
brevier zou hebben verwaarloosd. Ik voegde mij naar alle verordeningen van de
kerkelijke overheid en zou in staat zijn geweest op leven en dood te vechten
voor de rechten van de heilige kerk. Ik was streng in de biechtstoel en meen
ook heel veel zielen voor de hemel te hebben gewonnen. Naar de geest van de
leer van Christus heb ik de armen bedeeld, de hongerigen gespijzigd, de
dorstigen gelaafd, de naakten gekleed en de gevangenen verlost, en daarom
verwachtte ik na mijn sterven, vooral omdat ik me bovendien verzekerd had van
een volle aflaat van zijne heiligheid de paus, heel zeker in de hemel te komen.
3 Maar hoe het gesteld is met de door
mij zo zeker verwachte hemel, dat zie jij hier even goed als ik! Weet je, beste
vriend, ik heb heimelijk wel vaak gedacht maar nooit openlijk uitgesproken, dat
het christendom inclusief' Christus niets anders is dan een gecultiveerd heidendom
en heb daarom ook in Christus en de drie-eenheid weinig vertrouwen gehad.
Daarom is het voor mij nu heel duidelijk hoezeer ik met mijn heimelijk
wantrouwen gelijk had. Wel, wat zeg jij daarop?
4 A zegt: ja, mijn beste,
achtenswaardige vriend, wat moet ik daarop zeggen? Ik was geen priester maar
leefde toch, men kan wel zeggen, bijna even streng, zoals mij de,
vanzelfsprekend betere priesters dat onderwezen hebben. Ik had in zekere zin
ook wel heel wat twijfels, maar ik dacht bij mezelf, het mag zijn zoals het is,
ik leef heel rustig zoals de priesters het mij geleerd hebben; dat kan voor mij
toch onmogelijk verkeerd zijn. Want ik dacht bij mezelf: is hun leer verkeerd
en onzinnig, dan is dat hun verantwoording maar ik was mijn handen in onschuld!
En mocht God werkelijk zo'n rechtvaardige rechter zijn, als alle priesters op
de preekstoel over Hem hebben gepreekt, dan moet Hij mij belonen, vooropgesteld
dat Hij werkelijk bestaat. Bestaat er echter geen God, dan is het toch zonder
meer allemaal om het even hoe men leeft. Bestaat er een leven aan gene zijde.,
dan moet dit toch zeker overeenkomen met het al dan niet eerlijke karakter van
de mens. Bestaat er geen leven na de lichamelijke dood, dan zal er zeker ook
weinig van afhangen hoe iemand op aarde geleefd heeft. Daaruit kun je nu zien
dat ik op aarde als een volkomen eerlijke, verstandige en steeds gehoorzame man
heb geleefd. Nu ben ik al zo lang hier, en dit is nu de beloning!
5 Niets dan een bijna ondoordringbare
buitengewoon ijzige nacht, door geen nog zo droevige dag meer afgewisseld, geen
voedsel behalve wat zanderig mos en dit alles moet stroken met de door jullie
priesters vaak gepreekte liefde, barmhartigheid en rechtvaardigheid van God?!
Ik denk er nu al meer dan twintig jaar over na of er een God bestaat of niet,
en als ik eens iemand ontmoet en met hem over dit onderwerp spreek, dan weet
tenslotte toch niemand iets meer dan ik. Daarom verbaast het mij des te meer
dat jij als gewezen priester, die toch steeds voor het zogenaamde rijk Gods hebt
gewerkt, met precies hetzelfde lot bedeeld bent als ik. Ik denk dat we allemaal
met Christus voor de gek gehouden zijn, want het is me vaak raadselachtig
voorgekomen dat een God zich heeft kunnen laten doden! De oude, wijze Hebreeërs
kenden Christus zeker beter dan wij en wisten Hem dan ook als een Joodse
piëtistische dweper naar behoren uit de weg te ruimen om Hem daarna heel netjes
de vroeger gelukkige Romeinen als een gezouten premie in de schoot te werpen
omdat zij hun koningsstad hadden verwoest. Zij bleven bij hun oude God die toch
kennelijk een veel goddelijker aanzien had dan onze gekruisigde. Alleen moesten
wij naderhand ten gevolge van die geniale Joodse streek de God aannemen, die
het door hen meest versmade wezen was. Ik denk dat dit laatste wel begrijpelijk
is, want zou Christus werkelijk iets te betekenen hebben, dan moest hier in
deze, ik kan je zeggen, eindeloos grote wereldsfeer toch iemand iets reëels
over Hem weten. Maar je kunt er duizenden ontmoeten, die allen als louter
nuchtere en bescheiden mensen zijn te beschouwen, maar niet één weet ook maar
iets van Hem af. Ik kan je zeggen: ik heb al mensen ontmoet die zich reeds een-
tot tweeduizend jaar in deze streek bevinden en ook al helemaal aan het mos
eten gewend zijn. Deze waren toch tegelijk met Christus op aarde, als er onder
ons gezegd ooit een Christus bestaan heeft, en toch weten zij evenmin iets van
Hem af als wij. Sommigen van hen beweren zelfs deze naam nooit te hebben
gehoord. Kijk, dat zijn zo mijn ideeën die ik mij in de loop van mijn verblijf
hier en zo nu en dan ook al tijdens mijn aardse leven mij heel heimelijk heb
gevormd. Hoe bevallen ze jou?
6 B zegt: gewaardeerde vriend, ik moet
openlijk bekennen dat er voor jouw ideeën veel te zeggen valt. Aan de andere
kant kan ik van de verstandige Joden, die de kennis van de ware God bezaten,
toch weer niet volkomen als waarheid aannemen dat het hun erom te doen was, uit
wraak tegen een grote natie zoals die van de Romeinen, hen met een quasi
galgenaas als God op te schepen. Er waren juist in die tijd onder de Romeinen
ook heel wijze mannen en het zou daarom niet erg verstandig geweest zijn, deze
grote en wijze natie voor zo dom te houden dat ze haar geprezen en veelbezongen
betekenisvolle goden voor zo'n erbarmelijke zouden hebben ingeruild.
7 Daar je mij echter in dit opzicht
jouw mening al hebt kenbaar gemaakt, wil ik jou ook openhartig vertellen wat ik
tijdens mijn aardse leven zo vaak bij mezelf heb gedacht, en deze gedachte
luidt als volgt: de Romeinen, met name de Romeinse priesterstand, hadden
gaandeweg gemerkt dat het op den duur met al hun goden spaak zou lopen.
Zodoende zochten zij langzamerhand voor het steeds zinnelijker geworden volk
naar een meer aanschouwelijke mythe en ze deden het voorkomen alsof de opperste
god Jupiter zich zeer over de mensheid had ontfermd. Omdat onder alle
volksstammen de Joodse natie het verst van het echte godendom afstond, zou
Jupiter zelf zijn neergedaald en in de gedaante van een jood het volk de
waarheid over de juiste godenleer van Rome hebben geleerd. Zo'n leer was voor
de joden een gruwel, vooral omdat hen in die tijd de Romeinen heel zwaar op de
maag lagen. Zij deden dus alles om deze ware god Jupiter in menselijke gedaante
verdacht te maken. Pilatus zou heel goed geweten hebben wie Christus werkelijk
was; daarom heeft hij Hem ook zoveel mogelijk verdedigd. Omdat de Joden zich
echter helemaal niet tot bedaren lieten brengen en Pilatus zelfs als mederebel
bij de keizer dreigden aan te klagen, dacht Pilatus bij zichzelf: ik lever de
Almachtige aan jullie uit; Hij zal zeker beter weten dan ik, wat Hij met zich
zal laten doen. Deze heeft zich toen pro forma op Romeinse wijze door de Joden
laten kruisigen, stond toen echter als Jupiter heel gemakkelijk weer uit de
dood op en liet toen de hogepriesters te Rome berichten, wat zij nu te doen
hadden. Voor deze priesters was dit koren op hun molen en ze onderwezen het
volk dan ook zoals ze zich deze mythe met goedkeuring van de Romeinen in het
jodenland hadden voorgesteld. Ze verzonnen er mettertijd nog een menigte
martelaars bij, hebben misschien met goedkeuring van de keizers wel enkele
echte of loze gruweldaden uitgevoerd, waarmee ze het domme volk bij dergelijke
gelegenheden een heleboel wondertekenen op de mouw speldden. Zo ging het oude,
reeds verwaterde heidendom onder hetzelfde pontificaat op ons over en wij zijn
noodgedwongen onnozel genoeg geweest, zo'n echte kleinburgerlijke streek als
klinkende munt aan te nemen. Daarvoor wordt ons nu volgens mij ook de rekening
van ons nieuw gecreëerde heidendom gepresenteerd.
8 A zegt: mijn gewaardeerde vriend, ik
moet je openhartig bekennen dat kennelijk meer te zeggen is voor jouw mening
dan voor de mijne. Alleen begrijp ik dan niet hoe men bij zo'n sluwe
onderneming het nieuw gecreëerde heidendom op het jodendom heeft kunnen
baseren. Naar mijn weten, voor zover mij uit het zogenaamde evangelie bekend
is, beroept Christus zich uitsluitend op de zogenaamde profeten van de joden,
daarom is het dan ook niet erg aannemelijk dat de trotse, wijze Romeinen zich
van de religie van de voor hen zeer verachtelijke joden zouden hebben bediend
voor het creëren van een rendabele religie. Verder moet ik je heel openlijk
bekennen dat de absolute leer van Christus, op enkele onbeduidende
wonderdwaasheden na, op zichzelf een hele menselijke, wijze leer is, die naar
mijn mening helemaal niet voor de maar al te bekende Romeinse hebzucht deugt.
Om die reden valt niet gemakkelijk te bewijzen dat ze een werk van de Romeinse
priesterstand is, maar het is beslist wel een werk van de joden, want uit de
geschiedenis weet men maar al te goed hoe de Romeinen zich tegen de opkomst van
deze leer hebben verzet.
9 B zegt: mijn geachte vriend, in dit
opzicht ben je veel te weinig ingewijd in de geheime sluipwegen van liet
priesterdom. Je hebt in de geschiedenis wel gelezen dat verschillende Romeinse
keizers zich daadkrachtig tegen het invoeren van deze religie hebben verzet,
maar noem mij ook eens een Romeinse pontifex die zich met name daartegen zou
hebben verzet! Kijk, zo was de zaak fijn bekokstoofd en deze nieuw gecreëerde
religie had nooit een betere ingang gevonden dan juist door de schijnbaar
noodzakelijke wrede tegenwerking van de Romeinse keizers. Dat deze nieuw
gecreëerde religie op het jodendom gebaseerd werd, heeft de volgende voor de hand
liggende reden: omdat de Romeinse wijzen door hun veelzijdige veroveringen
voldoende gelegenheid hadden om met veel religies bekend te raken, konden zij
heel gemakkelijk tot de conclusie komen dat een nieuw te creëren religie op
geen betere gebaseerd zou kunnen worden dan juist op deze joodse. Daarom hebben
zij ook hun mens geworden Zeus om goede redenen in het Jodenland laten
optreden, want zij wisten precies dat alle andere religies er nog slechter aan
toe waren dan de hunne.
10 A zegt: ja beste vriend, nu komt
jouw zaak inderdaad in een heel ander licht te staan en ik kan er nu niet meer
omheen, mij helemaal bij jouw mening aan te sluiten. Ja, ja, als het niet zo
was, vanwaar kwam dan deze goud- en zilverzucht van het tegenwoordige roomse
pontificaat? Desondanks moet ik hierbij toch nog bekennen dat de eigenlijke
zuivere zedenleer van Christus, waar ze ook vandaan mag komen, boven alle
kritiek verheven en goed is. Dat heeft mij ook nog het meest aan het
christendom gebonden. Dat zich mettertijd menige zelfzuchtige parasiet op deze
zuivere boom heeft vastgezet, dat, sta me toe, is ook onmiskenbaar; maar ik
moet je zeggen, en dat idee komt juist bij me op: als ik mogelijkerwijs ooit
ergens zo'n zuivere Christus zou ontmoeten, werkelijk, ik zou Hem onmogelijk
vijandig gezind kunnen zijn!
11 En B merkt op: ja, als Hij zou
bestaan, dan denk ik er ook zo over; maar daar ligt nu juist de hond begraven.3
En A merkt op: weet je wat, laten we het graf van deze hond gaan zoeken, en
hebben we het gevonden, dan hebben we toch op z'n minst een zinnebeeld van
trouw gevonden! - Kijk, boven A wordt het al wat lichter, maar boven B nog lang
niet. Omdat we hier niets meer te doen hebben, begeven we ons nu weer op pad.
30.
Een
geestelijk filosoof en een kwezel
1 Kijk, als jullie iets kunnen
onderscheiden, kunnen jullie zo'n vijftig normale passen van ons vandaan weer
een ander stel zien. Laten we er recht op af gaan, dan zullen we hen dadelijk
bereiken. Ook dit stel hoeft ons niet te zien. We vinden wel een plekje voor ons
doel, dus gaan we er maar monter op af, zodat we weer iets nieuws te horen
krijgen. Wel, we zijn al bij hen en zoals jullie zien, is er deze keer bij dit
paar een verschil in geslacht vast te stellen. Een bijzonder magere vrouw, die
er uitgeput uitziet en een man, die bijna tot op de laatste druppel bloed
uitgeteerd is, en nauwelijks nog genoeg kracht lijkt te hebben om zich moeizaam
voort te slepen. Kijk, zij reikt hem de hand en verwelkomt hem.
2 Luister nu, wat deze twee allemaal
met elkaar zullen bespreken. Zij zegt: de lieve hemel moge u groeten! Het
verheugt mij van ganser harte dat het lieve toeval ons eindelijk eens bij
elkaar heeft gebracht. Toch moet ik u bekennen dat ik nooit had gedacht u op
zo'n plaats te ontmoeten, want ik heb altijd gedacht dat u, God weet hoe zalig,
al in de hemel bent omdat u, voor zover ik me kan herinneren, op aarde toch
zo'n vroom en rechtschapen man was. U was toch een zeer geleerde professor voor
de geestelijkheid en er zijn door u zo veel brave en waardige geestelijken in
de zielzorg gegaan. En nu, lieve hemel, moet ik u hier op deze miserabele
plaats zo ellendig aantreffen, waarin ik, de lieve God weet waarom, twee
maanden geleden ook terecht ben gekomen.
3 En hij zegt: ja geachte vriendin,
het spijt me echt dat u zich ook hier bevindt, maar het is nu eenmaal zo. U
bent hier evenals ik als een bedrogene. De hemel (als hij bestaat) weet, hoe we
op aarde gouden verwachtingen hebben gekoesterd over een gelukkig leven in het
hiernamaals. Maar hoe gelukkig dit leven is en wat het loon is voor al onze
goede daden op aarde, ervaar ik nu reeds verscheidene jaren en u, geachte
vriendin, volgens uw zeggen ook al twee maanden lang.
4 Zij zegt: nee, mijn lieve hemel, als
ik er aan terugdenk wat een streng leven u hebt geleid en hoe u op aarde
helemaal geen bezittingen hebt gehad. Wanneer u preekte zaten alle mensen in de
kerk toch maar te zuchten en te wenen en wat voor mooie lessen en vermaningen
hebt u in de biechtstoel gegeven. Hoc aandachtig hebt u het heilig misoffer
opgedragen; daarom kan ik werkelijk niet begrijpen, hoe ti hier terecht bent
gekomen. Voor mensen zoals wij is dat wel te begrijpen, want men heeft
misschien menige zonde in de biecht verzwegen omdat men zich deze ondanks alle
gewetensonderzoek niet meer kon herinneren. Maar hoe u, die dat toch allemaal
wel heeft gekund en zijn leven met al zijn doen en laten zeker grondig heeft
onderzocht, hier terecht bent gekomen, dat zal zoals gezegd, de lieve hemel
weten, als er al een mocht bestaan. Hebt u dan helemaal geen vermoeden waarom u
hier terecht bent gekomen?
5 Hij zegt: o geachte vriendin, ik heb
maar al te veel vermoedens, maar mijn vermoedens hierover zult u niet
gemakkelijk begrijpen. Zij zegt: o, ik smeek u, vertel me daar maar vrijmoedig
iets over; wie weet of me dat niet van nut kan zijn. Hij zegt: welnu, ik zal u
er het een en ander over vertellen, maar het is niet mijn schuld als u er niets
aan hebt. Daarom zal ik u ronduit zeggen wat mijn vermoeden is.
6 Ik vermoed dat er noch een God noch
een of andere hemel bestaat en ik vermoed om gegronde redenen dat wij mensen
niets anders zijn dan werken van de natuur. Wanneer de grove materie als een
huls van de natuurlijke levenskracht wegvalt, blijft de natuurlijke
levenskracht nog een tijd lang bestaan. Maar ook zij sterft geleidelijk aan af;
de kracht verspreidt zich in de ruimte zoals de kracht van het buskruit buiten
de loop van een kanon, en dan is het met de mensen die zoveel hoopten en
verwachtten voor eeuwig gedaan. Als u mij goed aankijkt en ziet hoe ik nu reeds
de uiteindelijke totale ontbinding en vernietiging nader, zal mijn vermoeden u
zelfs in deze stikdonkere nacht nog helderder worden dan op aarde de zon op een
heldere middag.
7 Zij zegt: och mijn lieve hemel, als
hij bestaat, zoals u zegt! Dat is toch verschrikkelijk! Ja, ja, u moet het toch
beter weten dan ik. Op aarde heb ik namelijk ook soms gedacht, zoals mij eens
een echt geleerde en voorname heer heeft gezegd, dat er niets meer is na de
dood. Nu zie ik pas in dat die heer de waarheid heeft gesproken; daarom zal het
mij mettertijd ook vergaan zoals het u nu vergaat. Op aarde heb ik, als het
echt slecht met me ging, toch altijd nog kunnen zeggen: mijn God en mijn Heer,
verlaat mij niet! Maar wat kan ik nu doen, als er geen God bestaat? Zou u mij,
geachte vriend, dan ook nog willen zeggen hoe het er vervolgens met Christus en
Zijn moeder, de maagd Maria, die allerzaligst zou zijn, voorstaat? Waarom
hebben we dan op aarde zoveel rozenkransen tot hen beiden moeten bidden, en
waarom hebt u zo aandachtig zovele missen gelezen, als het allemaal is zoals u
me nu hebt gezegd?
8 Hij zegt: ja lieve vriendin, dat is
mij ook hier pas echt duidelijk geworden. De hoge heren op aarde hadden het gewone
volk immers niet in toom kunnen houden als ze niet een of andere God en dus een
of andere religie voor hen hadden uitgevonden. Met religie echter hebben zij
gemakkelijk spel bij het in bedwang houden van het domme gepeupel. Dat werkt
dan echt ijverig voor hen, zodat zij zich zonder zich om een of ander werk te
bekommeren in hun paleizen en burchten op zachte bedden en stoelen onbekommerd
kunnen vetmesten. Daarom worden ook overal geestelijken en leraren aangesteld
die zelf behoorlijk dom worden gehouden om dan op hun beurt ook het gewone volk
weer dom te houden. Wanneer echter zulke geestelijken dan toch hun verstand
gaan gebruiken, worden zij gauw bevorderd, waardoor ze dan ook een goed leven
kunnen leiden zodat hun verstand geen gevaar oplevert voor de hoge heren. Maar
om zo'n religie, die op zichzelf niets betekent, een meer betekenisvol tintje
te geven, moet ze met allerlei mystieke, dat wil zeggen nietszeggende
ceremoniën worden opgesierd, anders zou ze op het gewone volk niet de vereiste
uitwerking hebben. Ziet u, geachte vriendin, zo was het ook in mijn geval.
9 Op aarde heb ik heel goed ingezien
dat het met het leven in het hiernamaals heel anders gesteld moest zijn dan ik
zelf vanaf de kansel heb gepreekt. Ik heb me hierover, wel te verstaan, slechts
heel vertrouwelijk tegenover de grote machthebbende heren uitgelaten en om
opheldering gevraagd. Die opheldering heb ik echter nooit gekregen, maar in
plaats daarvan kreeg ik al spoedig, ik weet zelf niet hoe en waarom, een
belangrijke promotie: ik werd een goedbetaalde professor en tenslotte zelfs
rector van een seminarie. Ik denk echter dat de heren hebben ingezien dat ik
voor een lagere post te pienter was. Daarom gaven ze me een betere, zodat ik
met mijn pienterheid, uit eigenbelang enkel nuttig en niet schadelijk zou zijn.
Ik heb weliswaar altijd als een doodeerlijk man geleefd, maar wat dom van me
was en waar ik nu nog spijt van heb is, dat ik om te beginnen toch niet
helemaal heb ingezien dat ik met zo'n promotie werd bedrogen; en vervolgens dat
ik op mijn goedbetaalde post een, al was het maar ogenschijnlijk, dan toch voor
mijn eigen welzijn, te dwaas, geestelijk streng leven heb geleid. Ik heb
daarbij wel gedacht: zo'n leven van zelfverloochening zal me zeker binnenkort
een bisschoppelijke waardigheid bezorgen. Maar daarin heb ik me deerlijk
vergist, want de hoge heren hebben precies berekend dat ik voor de mij
toebedeelde post de juiste graad van domheid bezat, zodat ik voor hen niet meer
gevaarlijk Icon zijn. Daarom lieten ze mij ook onbezorgd op mijn plaats. Ziet
ti, geachte vriendin, zo staat het wat religie betreft met alles in de wereld.
Daarom zei ik ook in het begin al dat wij beiden bedrogen zijn.
10 Zij zegt: nee maar, nu gaat me in
een keer een licht op! Had ik dat op aarde maar geweten, wat had ik dan
plezierig kunnen leven! Want ik was zoals men zegt, een mooi en bovendien
welgesteld meisje. Hoeveel keurige jongemannen hebben niet naar mijn gunst
gedongen, maar uit louter religiositeit durfde ik nauwelijks iemand aan te
kijken en ben omwille van Onze Lieve Heer en de zalige maagd Maria een oude
vrijster gebleven en heb bovendien al tijdens mijn leven bijna mijn gehele
vermogen aan de kerk vermaakt.
11 O, wat was ik dom! Was ik maar een
vrolijke hoer geworden, dan had ik nog wat genoten! Nu is op mij het
spreekwoord: `Een bange hond wordt zelden vet', van toepassing. Nee, beste
vriend, als het werkelijk is zoals u daarnet hebt gezegd, dan zou ik wel alles
willen verwensen en vervloeken! Maar nee, dat zal ik niet doen. Als het me echt
slecht zal vergaan zal ik toch, al is het maar gewoontegetrouw, God en de
zalige maagd Maria aanroepen. Op aarde, dat kan ik me goed herinneren, heeft
het aanroepen van Christus en onze lieve vrouw mij toch enige malen geholpen;
daarom denk ik, ook al zouden zij niet bestaan, dat ik door dit aanroepen
misschien niets gewonnen maar toch ook niets verloren heb. Ik hoef me trouwens
echt geen verwijten te maken dat ik door mijn levenswandel bij wijze van straf
nu hier, in dit duistere oord moet zijn. Het enige is dat ik me misschien te
veel met de geestelijken heb opgehouden, hetgeen echter mijn eer en
zedelijkheid niet heeft aangetast, want op dat gebied heb ik me nooit iets
gegund. Wel heb ik vaak mensen die me slecht leken, zwartgemaakt en heb hen
soms, natuurlijk alleen maar bij de geestelijkheid, ook flink door het slijk
gehaald. Met hen heb ik ook alle lutheranen, joden, Turken en heidenen in Naam
van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest vervloekt; maar de geestelijke
heren hebben gezegd dat men dat als een rechtgelovige christin zeker moest
doen. Zij zeiden echter wel dat men daarnaast ook voor hen moest bidden, opdat
zij konden overgaan tot de ware religie. Dus heb ik ook dat gedaan en heb hen
eerst, zoals het betaamt, vervloekt en daarna voor hen gebeden. Alleen zal dat
misschien enigszins verkeerd geweest zijn; verder zou ik werkelijk niets weten.
Aan de armen heb ik ook gegeven; weliswaar niet zoveel, want ik gaf mijn
vermogen liever aan de kerk, omdat ik dacht dat de geestelijken het beter
konden verdelen dan ik. Zo ben ik, hoe meer ik over mezelf nadenk, echt
`volkomen onschuldig' hier terechtgekomen. Maar natuurlijk, als het is zoals u
eerder zei, dan heeft mij het ene evenmin als het andere geschaad nog
gebaat.
12 Maar zoals gezegd, ik blijf hij het
aanroepen van God en onze lieve vrouw en zal me dan ook op deze plaats
voortslepen zolang het gaat. Misschien kom ik mettertijd iemand anders tegen
die me wat beters weet te vertellen dan u, mijn overigens zeer gewaardeerde
vriend. En dus vaarwel, want ik zie wel in dat ik in uw gezelschap niet
gelukkiger word. Het was me ook veel liever geweest, naar ik nu voel, dat ik u
helemaal niet had ontmoet! Want nu zie ik pas duidelijk in dat domheid
gelukkiger maakt dan een nog zo scherpzinnig verstand.
13 Ik ben maar blij dat ik niet in het
door mij zo vaak gevreesde `vagevuur' of zelfs in de hel ben terechtgekomen.
Want eigenlijk gaat het mij helemaal nog niet zo slecht, omdat ik behalve
honger geen pijn heb. Die honger moet ik weliswaar stillen met gras, wat hier
nog volop voorhanden is. Als het maar niet erger wordt zal ik aan deze kost
best wel wennen. Dus vaarwel!
14 Hij zegt: ja, ja, u ook vaarwel en
zorg maar dat u van uw gras eten goed aankomt. Ik wens u in ieder geval een
goede eetlust! Overigens had ik nog niet het geluk op overvloedig grasland te
komen, maar mos en wel heel schaars was tot nu toe mijn enige voedsel.
15 Kijk, beiden verwijderen zich; hij
meer in noordelijke richting, zij echter meer in de richting van de middag.
16 Jullie zeggen: waarom zij zich hier
in deze omgeving bevindt, zien wij eigenlijk niet zo goed in. Wat hem betreft
lijkt dat, naar zijn uitlatingen te oordelen, gegronde redenen te hebben.
17 Mijn lieve vrienden! Dat zouden
jullie toch op het eerste gezicht moeten zien. Hoe is het dan met de liefde
gesteld van iemand die bepaalde dingen doet waarvan hij of zij zelf vindt dat
ze goed zijn, maar dan vooral omwille van het loon dat daar onmiddellijk of in
de toekomst op volgt? Is dat geen eigenliefde? Want wie het goede en juiste doet
uit wat voor eigenbelang dan ook, houdt teveel van zichzelf en doet alles om
zichzelf zo goed mogelijk te verzorgen. Zo was het haar ook enkel om de hemel
te doen, waarvoor ze haar hele have en goed heeft weggegeven, zoals een ander
met zijn vermogen een of ander aards goed koopt. Van waarachtige liefde voor
Christus, die altijd hoogst onbaatzuchtig moet zijn, had ze echter geen flauw
idee! Daarom moet hier haar honger naar beloning ook helemaal worden
uitgedreven en moet zij genoodzaakt worden God omwille van Hem Zelf te zoeken
en naar Hem te verlangen. Pas dan zal het voor haar mogelijk zijn om dichter
bij de ware liefde en genade van de Heer te komen. - Zo moet ook hij zich eerst
gevoelsmatig als volkomen vernietigd beschouwen eer hij in staat is om een
hogere genade te ontvangen.
18 Toch moeten jullie niemand als
zijnde totaal verloren beschouwen, maar weet
wel dat er voor menigeen volgens
jullie tijdrekening honderd, duizend en nog eens duizendjaar kunnen vergaan,
voordat hij in staat is om een hogere genade te ontvangen.
19 Opdat jullie echter nog nader
ervaren om welke verschillende redenen heel veel mensen hier belanden, zullen
we ons nog verder voorwaarts begeven. Pas wanneer we hele gezelschappen zullen
ontmoeten, zal jullie nog een veel groter licht opgaan en dan zullen jullie
zien, met welke talrijke dwaasheden de tegenwoordig op aarde levende zogenaamde
`betere mensheid' in wezen behept is en dat ze haar goede daden vooral uit
eigenbelang verricht. En daarbij laten we het voor vandaag.
31.
Oord
van duisternis.
Daar
is geween en tandengeknars
1 Kijk, daar tamelijk ver van ons
vandaan, waar een heel mat roodachtig grijs licht te zien is, bevindt zich
reeds een gezelschap van zo'n dertig mensen van beiderlei kunne. Laten we er
met frisse moed op af gaan, dan zullen we hen spoedig hebben ingehaald. Wel,
kunnen jullie al iets onderscheiden? Jullie zeggen: o ja, het lijkt daar een
bont gewirwar te zijn; het komt ons voor alsof dit gezelschap in een handgemeen
is verwikkeld. Ik zeg jullie: dat hebben jullie niet verkeerd gezien, maar
zoiets is slechts een schijnwerkelijkheid'. Op enige afstand ziet een
geestelijk dispuut eruit alsof het een handgemeen is. Laten we daarom nog wat
dichterbij gaan, dan zal de situatie er al meteen heel anders uitzien. Kijk
maar, hoe dichter we bij dit gezelschap komen, des te rustiger worden hun
handen; maar in de plaats daarvan horen we van alle kanten een soort geknars
als van een korenmolen bij jullie. Af en toe horen jullie ook stemmen die iets
weg hebben van gehuil.
2 Jullie zeggen: het lijkt bijna alsof
hier bewaarheid wordt wat de Heer tegen de kinderen van het licht zei over
degenen die in de uiterste duisternis zullen worden uitgestoten: daar zal
`geween en tandengeknars' hun lot zijn! Ja, ja, beste vrienden, dat wordt daar
ook mee bedoeld en het heeft helemaal dezelfde betekenis. Wat echter geestelijk
gezien onder het huilen en tandenknarsen en liet uitgestoten worden in de
buitenste duisternis wordt verstaan, zullen jullie dadelijk niet eigen oren en
ogen ervaren. Nog enkele schreden en kijk, we zijn al waar we willen zijn.
3 Wat zien jullie hier? Jullie zeggen:
de aanblik is zo slecht nog niet; afgezien van de zeer uitgeteerde gezichten
waaraan we hier reeds gewend zijn, ziet dit gezelschap er heel dragelijk uit.
Het staat rondom een spreker die juist aanstalten maakt om een voordracht te
houden.
4 Lieve vrienden, jullie hebben
gelijk. Juist voor deze redevoering heb ik jullie hierheen geleid. Jullie
zeggen echter: aangezien dit hele rijk van de nacht slechts een eindeloos
vlakke zandbodem lijkt te zijn en we hier nergens een verhoging hebben
gevonden, zouden wij wel eens willen weten hoe het deze spreker mogelijk is om
zich een flink stuk boven zijn toehoorders te plaatsen. Het is goed dat jullie
dit vragen, want hier heeft het meest onbeduidende een grote betekenis. Deze
spreker heeft van zand een heuveltje opgeworpen en aangestampt, maar zoals de
samenstelling van zijn sprekerspodium is, zo zal ook zijn toespraak zijn.
Zolang de spreker op zijn zandpodium rustig blijft, zal deze hem wel dragen.
Als hij echter daarop wat meer houvast zoekt, zal de zandheuvel ineenzakken en
zal hij vanaf zijn hoogte omlaag komen tot op dezelfde bodem waarop zijn
toehoorders zich bevinden. Nu heeft hij een teken gegeven dat hij zal spreken;
dus zullen we in het verborgene ook heel goed naar hem luisteren.
5 Kijk, hij begint; dus luister maar.
Geachte vrienden en vriendinnen, ik heb van jullie allen persoonlijk vernomen
hoe jullie op aarde allemaal en ieder afzonderlijk, de een op het ene, de ander
op een ander gebied, als volkomen rechtschapen en eerlijke burgers hebben
geleefd en gehandeld. (Instemming van alle kanten.) Als `goede christenen'
waren jullie ook in juiste mate weldoeners voor de noodlijdende mensheid. Bij
alle ongelukkige gebeurtenissen stonden jullie namen bij de hoogste giften met
grote letters in alle kranten. Dat was ook niet meer dan billijk, want zelfs
een blinde en dove moet inzien, dat er met betrekking tot een ondersteuning
niets bestaat wat lof- en prijzenswaardiger is dan het bekendmaken van de namen
van die mensen, die altijd liefdadigheid hebben beoefend. Ten eerste weet de
arme mensheid door zo'n openbare bekendmaking, tot wie ze zich in tijden van
nood moet wenden en ten tweede worden daardoor duidelijk toch nog anderen
aangemoedigd om toe te treden tot de aangename menslievende kringen van de
bekende grote weldoeners der mensheid. (Luide bijval van alle kanten.)
6 Ja, jullie waren er altijd bij als
het ging om het stichten van liefdadige instellingen en ik kan met diepe
ontroering in mijn hart zeggen, dat jullie in de ware zin van het woord ware,
edele en eerbiedwaardige burgers van de aarde waren. (Buitengewone bijval van
alle kanten en men hoort de toehoorders met grote ontroering zeggen: heerlijke,
goddelijke spreker, goddelijke man!)
7 Jullie hebben de kunsten en
wetenschappen altijd gesteund, jullie hebben de staat als voorbeeldige burgers
trouw gediend, ja, men kan van jullie zeggen dat jullie volkomen volgens de zin
van het evangelie hebben geleefd, want jullie hebben, zoals iedereen kan weten,
altijd God gegeven wat van God is en de keizer wat des keizers is. Nooit waren
eer- en roemzucht de beweegredenen van jullie nobele daden, maar altijd was de
absolute noodzaak de drijfveer voor al het grote en prachtige dat jullie tot
stand hebben gebracht. (Weer bijzonder veel bijval vermengd met tranen, zuchten
en wenen!) Zodoende was jullie leven onberispelijk als de zon aan de meest
heldere hemel, dat wil zeggen geachte toehoorders, zoals het was op de aarde
waar we hebben geleefd; want hier is van een zon geen spoor te bekennen. Maar,
geachte toehoorders, sta me nu toe een grote en belangrijke vraag te stellen:
8 Wat is nu jullie beloning voor zulke
voortreffelijke en eervolle handelingen? Waar is de hooggeprezen hemel die
beloofd was aan degenen die zich steeds als zuivere en voorbeeldige christenen
hebben waargemaakt? (Zeer grote instemming van alle kanten en verscheidene
stemmen zeggen nog klagend na: ja, waar is de bedrieglijke hemel waarvoor we om
die te verwerven zoveel offers hebben gebracht?)
9 Geachte toehoorders, deze zandgrond
hier, deze meer dan `Egyptische duisternis' en onze geprezen karige 'moskost'
zijn de beloning en de hemel die de priesters ons zo buitengewoon fraai hebben
afgeschilderd! (Weer bijzondere bijval.)
10 Waar is de rechtvaardige God voor
wie jullie zo veel edele daden hebben verricht? Want er staat immers in het
evangelie: wat jullie voor de armen zullen doen, dat hebben jullie voor Mij
gedaan en jullie zullen daarvoor in de hemel een grote schat ontvangen. Verder
staat er: met de maat waarmee jullie meten, zal ook voor jullie in overvloed
gemeten worden. Welnu geëerde toehoorders, dat hebben jullie allemaal gedaan;
jullie hebben duizend armen ondersteund en waren altijd bijzonder rechtvaardig
naar maat en gewicht.
11 Maar waar is nu de schat in de
hemel en waar de rijkelijk teruggegeven maat van alle weldaden die jullie als
waarachtige christenen hebben gedaan? (Er klinkt nog na: ja, waar is dat alles?)
12 Hier hebben we het: de hemelse
schat is deze duisternis en de hooggeprezen beloning die in de hemelen
overvloedig over ons uitgestort zou worden, bestaat uit het schaarse mos dat op
aarde hoogstens door de eland wordt
gevreten, maar waarmee wij ons nu
moeten verzadigen als een hooggeprezen hemels loon.
13 Hoe vaak hebben we op aarde bij
verschillende bijzondere gelegenheden het `Te Deum laudamus' ingezet en hebben
de priesters ons van alle kansels toegeschreeuwd: daar in het lichte rijk der
hemelen zullen jullie pas het grote en eeuwige Te Deum laudamus inzetten.
Geëerde toehoorders, veroorloof mij hier een vraag te stellen en die luidt als
volgt:
14 Hoe zit het nu hier in dit
prachtige hemelrijk met het zo hooggeprezen Te Deum laudamus? Jullie halen je
schouders op; werkelijk, ik zou niet alleen met mijn schouders willen
protesteren maar met mijn hele lichaam, als ik niet zou moeten vrezen dat
daardoor mijn zeer wankele sprekerspodium mij van mijn hoge standplaats zou
laten vallen. Ik denk, zonder voorbij te willen gaan aan iemands mogelijk goede
mening, dat onze kelen door deze buitengewoon vette kost voor deze verheven
hymne nauwelijks een klankvolle stem zullen krijgen; nu doet zich in deze
helder verlichte hemel toch nog een heel gewichtige vraag voor, namelijk:
15 Bestaat er eigenlijk wel een of
andere God? En het `met Abraham en Isaäk plaatsnemen aan een met hemelse
spijzen welvoorziene tafel' lijkt hier ook niet vanzelfsprekend te zijn! Als ik
nu op aarde zou zijn, kon ik me erop beroemen een van de meest steekhoudende
uitleggingen over dergelijke veelbelovende schriftteksten te kunnen
samenstellen. Zo zou ik 'Abraham en Isaäk' als duisternis en zand voorstellen
en de welvoorziene tafel als het mooie IJslandse mos, een werkelijk waardige
kost voor rendieren en elanden! En aan degene die ons kan zeggen dat wij er
beter aan toe zijn dan deze armzalige dieren van het met ijs bedekte noorden,
zal ik ogenblikkelijk mijn wankele podium afstaan. Ik denk echter dat we, om
dat in te zien, slechts aan onze buik hoeven te voelen om te vernemen, hoe deze
zwaar te verteren kost er nog als dor stro in rondbruist. Als we bovendien nog
één blik op deze goed verlichte grond werpen, dan is het bewijs voor ons eland-
en rendierschap meer dan duidelijk geleverd.
16 De goede wereldverlosser Christus
heeft waarschijnlijk ook niet goed geweten hoe het hemelrijk waarover Hij
preekte er uit ziet, want had Hij dat geweten, dan had Hij zich zeker niet aan
het kruis laten slaan. Als Zijn geprezen God-Vader Hem na de kruisiging,
evenals ons, heeft laten zitten, dan zal deze in wezen werkelijk
eerbiedwaardige man heel verbaasd hebben staan kijken, toen Hij tenslotte het
door Hem ingestelde heilige avondmaal veranderd zag in deze mooie mosvlakte. Om
deze te zien moeten wij zeker niet minder moeite doen dan de parelvissers om de
parels te zien op de boden van de zee. Dat dit allemaal werkelijk zo is, hoeft
verder helemaal niet meer te worden bewezen. Maar nu, geëerde toehoorders, stel
ik jullie een andere belangrijke vraag en deze luidt als volgt:
17 We zijn nu eenmaal hier, dat staat
buiten kijf; maar hoe lang moeten we in dit sobere rijk blijven wonen? Zal het
met ons bestaan ooit nog eens goed aflopen? Of zullen we het allerzaligste
genoegen hebben misschien voor eeuwig rond te moeten dolen in deze met
zegeningen overspoelde landouwen? Kijk, dat is een buitengewoon belangrijke
vraag; maar juist deze belangrijke vraag roept om iemand die haar zou willen
beantwoorden. Geëerde toehoorders, wat dat betreft kunnen jullie ervan verzekerd
zijn dat jullie eerder van een steen een antwoord krijgen dan van mij. Ik wil
niemand bij voorbaat uitsluiten, want zoveel hoofden zoveel zinnen. Ik denk
echter dat bij deze buitengewone verlichting van ons grote toneel, iemand
hierover amper iets zinnigs aan het `daglicht' kan brengen, want om iets in een
helder licht te stellen moet er ook licht voorhanden zijn en voor daglicht is
zon nodig.
18 Hier echter iets duidelijk aan het
licht brengen betekent met andere woorden niets anders dan zichzelf en alle
anderen voor gek verklaren. Ook is het waar dat de grote geleerden van de aarde
hier heel veel tijd om na te denken zullen krijgen. Gelukkig zijn ze, als ze
veel materiaal meebrengen, want met deze drie elementen: duisternis, zand en
mos, zullen ze heel gauw klaar zijn. Microscopen en andere kijkinstrumenten
kunnen ze gevoeglijk op aarde achterlaten, want ze mogen blij zijn als ze met
het blote oog op de zanderige bodem een schraal mosveld ontdekken. En ook voor
astronomen is hier belachelijk slecht gezorgd. Geleerden en zeer belezen
bibliothecarissen zullen zich ook ontzettend vervelen, want op dat gebied
zullen ze hier niets vinden. Ook voor grote artiesten en virtuozen is het hier
slecht zakendoen, want ze zullen allemaal letterlijk niet in het gras, maar in
het mos moeten bijten! Hier begrijp ik het gezegde: `in het gras bijten' ook
pas volkomen en zie in dat het zeker van veel oudere oorsprong moet zijn dan
menig auteur en geschiedschrijver had kunnen dromen. Dit spreekwoord moet
afkomstig zijn van de oeroude Egyptische wijzen, die zeker wel iets afwisten
van het heerlijke lot dat de stervelingen hier wacht.
19 Zeer geëerde toehoorders, als
trouwens alle op aarde levende mensen een lot wacht zoals wij nu hebben, wat ik
bepaald niet wil betwijfelen, dan ben ik van mening dat de eerlijke Mozes en de
doodeerlijke Christus in dit opzicht met hun wetgeving een zeer wankele en
zinloze weg zijn ingeslagen. Zouden zij, en heel in het bijzonder Mozes met
zijn wonderstaf, in plaats daarvan op de aarde hebben geslagen en daarbij
hebben gezegd: zon verduister, we hebben voor onze domheid genoeg aan
sterrenlicht, en jij aarde moge tot een zandwoestijn worden waarop niets anders
dan hier en daar echt IJslands mos zal groeien, dan had de hele strenge
wetgeving van donder en bliksem mooi achterwege kunnen blijven. Want onder die
omstandigheden moet het zondigen toch vanzelf een grotere zeldzaamheid worden
dan echte diamanten in Groenland, Spitsbergen of Nova Zembla. Ik zou wel eens
willen zien wie hier zou kunnen roven of stelen en wie hier met deze vette kost
en ons bekoorlijk skeletachtige uiterlijk nog wellustig kan zijn. Ook een
leugenaar zou ik hier, als ik het had, met goud willen betalen; en wat zou
iemand hier tot moord kunnen aanzetten? Om daar achter te komen, zou voor ons
met al onze schatten en rijkdommen, zeker nog veel moeilijker zijn dan voor
astronomen met hun optische instrumenten, het ontdekken van planeten van andere
zonnen. Om kort te gaan, we kunnen doen en praten wat we willen, toch ben ik
ervan overtuigd dat we ons lot geen zier zullen verbeteren! Ik heb hier reeds
reizen ondernomen, verder dan die van Christoffel Columbus, en deze zee van
zand en duisternis in alle richtingen doorkruist, maar mij is het geluk niet
ten deel gevallen om: land, land! te kunnen uitroepen maar alleen: nacht, mos
en zand! Daarom besluit ik mijn redevoering met de volgende mening:
20 Onder alle mensen die ooit de aarde
betraden, houd ik Christus voor de allereerlijkste. Hij heeft de uitvoerige wet
van Mozes, die een sterk tiranniek karakter heeft, in zekere zin opgeheven en
in plaats daarvan de enige wet van de naastenliefde gepredikt. Omdat onder deze
wet, men kan hem bekijken zoals men wil, intelligente wezens onder welke
omstandigheden dan ook, toch het gelukkigst kunnen leven, ben ik er voor dat
ook wij hier, omwille van het goede, trouw blijven aan deze wet, Christus als
een waarachtig achtenswaardige man in gedachten houden en dan onder deze
omstandigheden met ons inderdaad zware lot zo tevreden mogelijk zijn. Ik denk dat
daardoor ons lot, hoelang het ook mag duren, zo dragelijk mogelijk zal zijn.
21 Toch vraag ik jullie, geachte
toehoorders, mijn wens niet zonder meer als een vaste wet te beschouwen, want
zoals ik al zei, moeten mijn slotwoorden slechts als een welgemeende wens
worden opgevat. Als we ons echter steeds meer sociaal gaan gedragen, denk ik
dat we juist daardoor met vereende krachten ons lot veel gemakkelijker zullen
dragen dan wanneer iedereen dat alleen maar voor zichzelf doet. Ik van mijn
kant zal altijd bereid zijn, zoveel liet maar in mijn vermogen ligt, jullie met
mijn woorden intensief ter zijde te staan. Met deze wens en deze verzekering
besluit ik mijn toespraak. (Algemene luide bijval van alle kanten.)
22 Zoals jullie zien, komt de spreker
heel behoedzaam van zijn wankele sprekerspodium en wordt door het hele
gezelschap heel vriendelijk onthaald. Velen drukken hem de hand en zeggen: in
gezelschap van een man die het hart op de juiste plaats heeft, is het overal
goed toeven. Daarom zijn we heel blij, jou, lieve en dierbare vriend, te hebben
gevonden en willen we je heel graag in alles volgen, wat er ook gebeurt.
23 Kijk nu, hoe het boven dit
gezelschap iets lichter wordt, hoe de spreker en het hele gezelschap zich
daarover beginnen te verbazen en hoe de spreker zich nog eenmaal laat horen en
zegt: ja, ja, zoals ik al dacht, als de doodeerlijke Christus met Zijn
menslievende leer ons geen licht brengt, dan blijven we eeuwig gasten van de
nacht!
24 Kijk nu, het wordt alweer
aanmerkelijk lichter en kijk eens achterom, hoe vanuit de morgenzijde twee door
de Heer gezonden boden zich haasten om nog veel meer licht onder dit gezelschap
te brengen. We zullen daarom nog wat afwachten en zien wat er hier verder zal
gebeuren.
32.
Geboorte
vanuit de duisternis.
In
een eerste graad van het levenslicht
1 Kijk, het gezelschap ziet deze twee
boden ook al. Onze belangrijkste redenaar gaat hen vriendelijk tegemoet om hen
even vriendelijk op te nemen. Zoals jullie het bijna zelf kunnen horen, zegt
hij tegen hen:
2 Wees mij en ons allen duizendmaal
welkom! Ik ken jullie weliswaar niet, maar ik zie wel dat jullie, mensen zoals
wij, of zojuist van de aarde hier zijn aangekomen of ergens een betere weide
moeten hebben gevonden dan wij, want jullie zien er onvergelijkelijk beter uit
dan wij met ons allen bij elkaar. Zijn jullie pas van de aarde aangekomen, dan
maak ik jullie er meteen op attent, dat de zogenaamde Robinsons op aarde er
stukken beter aan toe zijn dan wij. Voor deze bewering hebben jullie geen ander
bewijs nodig dan ons enkel van top tot teen te bekijken. Ons onmenselijk goede
uiterlijk zal jullie dan op het eerste gezicht zelfs in deze nog zeer
aanzienlijke duisternis heel duidelijk tonen, hoe het er hier met het goede
leven voorstaat. Daarbij kan ik jullie wel verzekeren, dat er hier helemaal
geen ziektes voorkomen, want wat kan er hij ons nog ziek worden? We kunnen
hoogstens die ziekten krijgen die eventueel de stenen kunnen krijgen, want ik
denk, wanneer men bijna al zijn levenssappen kwijt is, men dan ook alle ziekten
kwijt is. Het enige euvel dat iemand hooguit in het begin gaat plagen is
honger, een maagklacht dus. Maar zoals gewoonlijk de honger de beste kok is, zo
is er dan ook voor hem al gauw een kost waarmee hij zijn kookkunst buitengewoon
op de proef kan stellen. Kijk, daar aan onze voeten op het zand is zo'n
probeerseltje voor onze maag te zien. Het is mos; men zou kunnen zeggen, echt
IJslands en Siberisch mos. De schaarse dauwdruppels die tussen de blaadjes
zitten, zijn bovendien ook het enige dorstlessende middel dat in deze enorme
zandwoestijn te vinden is. Trek je er dus niets van aan als deze situatie
misschien wel eeuwig zal duren, want geduld en gewoonte maken voor iemand
tenslotte alles dragelijk. We zouden allen heel blij zijn als jullie met je
enigszins fosforescerende gewaden bij ons willen blijven, want ik kan jullie
verzekeren dat men eerder aan alles kan wennen dan aan deze duisternis. Daarom
kunnen jullie je wel voorstellen dat jullie fosforescerende schijnsel ons allen
als een zon voorkomt! - Maar nu lieve vrienden, zouden jullie misschien zo
vriendelijk willen zijn om te vertellen wat de reden is dat jullie van de aarde
naar hier zijn gekomen of, als jullie van een betere weidegrond komen, mij mee
te delen wat jullie ertoe gebracht heeft deze te verlaten en je hierheen te
begeven?
3 De een zegt: arme vriend, je vergist
je ten zeerste in ons, want we zijn noch van de aarde noch van een of andere
betere weidegrond in deze streek naar jullie toegekomen, maar wij komen van de Heer,
die Christus heet en die jij slechts als een doodeerlijke man beschouwt,
terwijl Hij toch de enige Heer van hemel en aarde is. Hij heeft ons naar jullie
toe gestuurd om je te tonen wat de reden is dat jullie al zo lang totaal
onbeholpen in deze streek ronddolen.
4 Wanneer jullie je afvragen: hoe
hebben we op aarde geleefd, dan zal jullie heldere en duidelijke herinnering je
zeggen: wij allen hebben altijd eerlijk en redelijk gehandeld en geleefd. Maar
vragen jullie je verder af: waarom hebben we zo geleefd en gehandeld, dan
zullen jullie niets anders kunnen zeggen dan: we hebben voornamelijk alleen
maar voor ons eigen welzijn geleefd. Wereldse eer, werelds lof en het daarop
gebaseerde aanzien bij andere mensen waren de voornaamste beweegredenen van al onze
nobele daden. We waren steeds trouwe leden van staat en kerk. Waarom dan?
Misschien uit liefde voor God? Hoe zou dat mogelijk zijn terwijl we God toch in
het geheel niet kenden en dus ook niet wisten wat Zijn heilige wil kon zijn.
Ons trouwe lidmaatschap van staat en kerk was er ten eerste op gebaseerd om
juist daardoor heel gemakkelijk veel meer voordelen te kunnen bemachtigen dan
anderen die hij staat en kerk niet in zo'n gunstig aanzien stonden als wij.
Verder lag aan deze geestelijk blinde
trouw aan staat en kerk deze gedachte ten grondslag: is er volgens de leer van
de priesters en andere verkondigers van onsterfelijkheid aan gene zijde een of
ander leven na de dood, dan kunnen wij bij een dergelijke handelwijze toch niet
te gronde gaan. Is er zo'n leven niet, dan zal de door onze daden verworven
roem tenminste op aarde bij onze kinderen en kleinkinderen toch blijven
voortleven en men zal misschien over honderden jaren nog over ons spreken en
zeggen: dat waren mannen en dat waren tijden, waarin zulke mannen hebben
geleefd!
5 Kijk, zoals gezegd, moet jullie
innerlijk je zoiets ook zeggen. Zodoende zijn jullie toch kennelijk zonder enig
innerlijk begrip uit het aardse leven in dit geestelijke leven overgegaan en
jullie wisten absoluut niet wat er voor het geestelijke leven nodig is, nog
minder hoe het geaard is en waaruit het bestaat. Wat was derhalve
vanzelfsprekender dan dat jullie in dit geestelijke leven niets anders konden
aantreffen dan slechts datgene wat jullie van je stoffelijke leven naar hier
hebben meegebracht, namelijk een hoogst beklagenswaardige, magere gestalte van
jullie wezenlijke karakter en een volslagen duisternis over de begrippen van
het geestelijke leven. Met andere woorden: jullie kwamen als het ware hier
zoals een embryo bij de natuurlijke verwekking van de mens in het moederlichaam
komt, waar ook alom volslagen duisternis heerst. Het embryo voedt zich in
zekere zin slechts met het afval uit het bloed van de moeder, totdat het met
zo'n toch wel uiterst magere en onsmakelijke kost de natuurlijke kracht bereikt
waarmee het zich uit dit duistere ontstaansoord bevrijdt. Zo bevonden ook
jullie je hier in zekere zin in een `moederlichaam' en hebben jullie je ook met
de steeds gelijksoortige afval daarvan moeten voeden.
6 Maar omdat zich in jullie nog een
levende vonk voor het eeuwige leven bevond, namelijk jullie geringe liefde en
hoogachting voor Christus, heeft deze vonk jullie geestelijke embryo's gerijpt
voor de geboorte uit jullie eigen duistere sfeer. Het zal jullie vergaan zoals
jij aan het slot van je toespraak tegen jouw gezelschap hebt gezegd: als ons
met Christus nergens een licht opgaat, kunnen we er zeker van zijn dat deze
duisternis voor eeuwig ons eigendom zal blijven.
7 Derhalve hebben jullie in Christus
het licht gevonden. En jullie zullen dan ook ervaren wat de Heer tot een van
Zijn leerlingen heeft gezegd, namelijk, dat niemand het eeuwige leven en dus
het Rijk Gods ten deel kan vallen, die n let wedergeboren wordt. Dit zei de
Heer inde nacht tegen Zijn leerling om hem daarmee aan te tonen dat elke
niet-wedergeboren geest zich in een nacht bevindt zoal, een embryo in het
moederlichaam, en dat de Heer ook in de nacht naar de
nog niet wedergeboren geest komt om
hem uit deze nacht in het licht van het eeuwige leven tot wedergeboorte te
brengen.
8 Omdat nu, tengevolge van jullie
ontwaakte maar nog geringe liefde voor de Heer, de tijd van de nieuwe geboorte
is aangebroken, zijn wij hierheen gestuurd om jullie uit je geestelijke
geboorteplaats te halen en jullie naar een plaats te brengen waar jullie als
kinderen zullen worden verzorgd. Daardoor zullen jullie weer nieuwe
levenskracht kunnen vergaren om met deze krachten, naarmate ze meer of minder
ontwikkeld zullen zijn, in een sfeer te komen die door de Heer precies aan
jullie krachten zal zijn aangepast.
9 Denk echter nooit aan een hemel
alsof het een oord van beloning is voor de goede werken die de mens op aarde
heeft volbracht, maar bedenk dat de hemel uit niets anders bestaat dan uit
jullie eigen liefde voor de Heer!
10 Hoe meer jullie de Heer met liefde
zullen omvatten en hoe deemoediger jullie ten opzichte van Hem en al jullie
broeders zullen zijn, des te meer zul je van de waarachtige hemel in je dragen.
Scharen jullie je dus achter ons en volg ons!
11 Kijk eens hoe het hele gezelschap
zich verheugt en deze twee boden volgt.
12 Jullie vragen waarheen ze dit
gezelschap wel zullen brengen. Keer je maar eens om en kijk, daarginds al
behoorlijk ver achter ons, zie je de bekende geopende hoge wand; merken jullie
nog niets? Ziet dat er niet bijna zo uit als het opengaan van de moederschoot
bij de geboorte van een kind?
13 Jullie zeggen: inderdaad, als bij
toverslag begrijpen we dit nu als een wonderbaarlijke overeenkomst. Maar als
het gezelschap door deze kloof is gegaan, waar komt het dan terecht? - Wat
gebeurt er met het kind vlak na de geboorte? Jullie zeggen: het wordt in zachte
windsels gewikkeld en dan in een wieg gelegd; het bevindt zich dus nog steeds
in zeer beperkte levensomstandigheden. Jullie hebben toch, toen we aan de
andere kant vanaf de morgen deze wand naderden, de vele dalen links en rechts
gezien? Kijk, dat zijn die windselen en dat is de wieg. In deze dalen worden
deze mensen dus geplaatst. Het gaat er daar ongeveer toe zoals jullie het heel
in het begin in enkele van zulke dalen links en rechts hebben leren kennen.
14 Zoals een pasgeboren kind niet van
vandaag op morgen tot man wordt, gaat ook een wedergeboren geest, vooral in het
rijk van de geesten, slechts langzaam vooruit. Nu weten jullie in welke
omgeving jullie je bevinden. Daarom mag het jullie ook niet verbazen dat jullie
onder de velen die zich hier voortbewegen nagenoeg geen hogere leraren
aantreffen, want dat zou hier even nutteloos zijn als wanneer iemand op aarde
al onderricht zou willen geven aan een kind dat zich nog in de moederschoot
bevindt.
15 Wanneer voor een kind de geschikte
tijd is aangebroken om het te onderrichten, weten jullie zonder meer. Daarom
zijn deze boden hier ook niet als leraren, maar als waarachtige geestelijke
`verloskundigen' te beschouwen! Daar we dit nu weten kunnen we ons weer wat
verderop begeven waar zich een heel nieuw tafereel aan ons zal voordoen. En dus
genoeg voor vandaag!
33.
Over
geestelijke verschijningsvormen
1 Als jullie eens heel goed willen
kijken, dan zullen jullie wat meer naar rechts iets gewaarworden dat op een
soort stofwolk lijkt. Jullie bevestigen dat je het ziet; dat is goed. Laten we
ons daarom maar heel vlug naar deze stofwolk begeven, dan zullen we er spoedig
dichterbij komen en haar gedetailleerder beschouwen. Jullie vragen: wat
betekent hier zo'n stofwolk eigenlijk? Ik zeg jullie: niet bepaald veel; jullie
hebben op aarde vaak iets gehoord over de zogenaamde grootdoeners, en kijk, dit
is een overeenkomstig beeld van hen. Waarom en op welke manier, daarvan kunnen
jullie je in de nabijheid van dit verschijnsel spoedig overtuigen. Daarom nog
maar enkele schreden en we zijn bij het verschijnsel.
2 Kijk nu, daar zijn we al; wat zien
jullie? Jullie zeggen: we zien nu geen stofwolk meer maar in plaats daarvan een
groot gezelschap van dwergachtig verkommerde mensen van beiderlei kunne. Deze
dwergmensen bluffen tegen elkaar, gaan op hun tenen staan en de een wil nog
groter zijn dan de ander. De kleinsten nemen zelfs zand in hun hand, werpen het
boven zich omhoog en lijken daardoor de anderen te willen aanduiden wat voor
reuzen zij zijn. Jullie hebben het goed gezien, want zo komt de aard van hun
gezindheid tot uitdrukking.
3 Nu gaan we heel dicht bij hen staan
en dit gezelschap zal zich meteen weer heel anders voordoen. Kijk, nu zijn we
hen heel dicht genaderd. Wat zien jullie nu? Jullie zeggen: nu komen ze ons wat
groter voor, kijken elkaar uiterst voorkomend en vriendelijk aan en gedragen
zich tegenover elkaar als kokette vrouwspersonen in een gezelschap. Jullie
hebben het weer goed gezien, maar jullie vragen nu waaraan het ligt dat men
zo'n gezelschap vanuit verschillende posities ook steeds anders ziet. Dat komt
omdat het op aarde ook zo is. Van dichtbij durft niemand een machtige de
waarheid in het gezicht te zeggen en zelfs de machtigen onder elkaar vermijden
dat; vandaar dat allen elkaar het hof maken.
4 Wanneer zo'n gezelschap uiteengaat,
verheft zich eenieder voor zich boven de anderen en heeft overal wat op aan te
merken. Zo wil iedereen zich dus boven de ander verheffen; maar niemand waagt
het nog om hardop iets bepaalds uit te spreken, maar maakt slechts vage
toespelingen. Alleen voor zichzelf weet hij alles als het ware vanuit het
hoogste standpunt te beoordelen; dat is de betekenis is van het `zand boven
zich omhoog gooien' of met andere woorden, zijn verstand boven dat van alle
anderen verheffen. Ver van zo'n gezelschap verwijderd wordt alles met de
scherpste ogen bekeken; het hele gezelschap wordt veroordeeld en alle
gesprekken en al haar doen en laten voor niets dan zinloos geklets of loze
opschepperij gehouden.
5 Wanneer jullie nu deze twee gegeven
situaties naast elkaar zetten, kunnen jullie daaruit de volgende conclusie
trekken: van veraf bezien treedt het werkelijke aanzicht van een zaak naar
voren; dichterbij gaat het totaalaanzicht al meer en meer verloren en in plaats
daarvan komen de afzonderlijke delen meer naar voren. Van heel dichtbij gezien
is van het oorspronkelijke aanzicht helemaal niets meer te ontdekken; in plaats
daarvan springen de details des te duidelijker in het oog.
6 Wie dit nog niet helemaal begrijpt,
maak ik opmerkzaam op een natuurlijk verschijnsel in de materiële wereld.
Wanneer hij zich bijvoorbeeld op zo'n tien uur gaans verwijderd van een
aanzienlijk gebergte bevindt, dan overziet hij dat geheel, en het ligt als een
bepaalde afbeelding voor hem. Nadert hij het gebergte dan tot op een uur gaans,
dan zal het beeld als het ware in delen uiteenvallen en hij zal nu verscheidene
voorgebergten en dalen ontdekken die van veraf slechts een geheel met de
hoofdberg leken te vormen. Klimt hij nu echter de berg zelf op, dan vergaat het
hem als iemand die door de bomen het bos niet meer ziet, want dan is er van de
eerste aanblik geen spoor meer te bekennen. Ik denk dat, door dit voorbeeld
enigszins aandachtig te beschouwen, de betekenis van de drie
verschijningsvormen van ons gezelschap volkomen duidelijk voor ons zal worden.
Maar nu vragen jullie en zeggen: dat is allemaal heel duidelijk maar hoe is het
verder nog met dit gezelschap gesteld? Wat voor mentaliteit heeft het? We
kunnen het niet opmaken uit het gedrag van deze wezens, want hun hele doen en
laten en hun taal lijken meer op een pantomime dan op een of andere conversatie
met verstaanbare woorden.
7 Ik zeg jullie: dat is toch volkomen
duidelijk. Jullie moeten werkelijk nog heel blind zijn als jullie niet kunnen
raden waar het vandaan komt en waar het naar toe gaat. Kijk, dit is een
gezelschap van louter grote, wereldse en egoïstische zogenaamde
rijksambtenaren, die hun ambt enkel uitoefenden voor hun eigen belang maar niet
voor dat van de hele staat en zijn burgers.
8 Op aarde gingen deze mensen
bijzonder hoffelijk en vriendschappelijk met elkaar om, maar desalniettemin wist
een ieder van hen zich op een hele slimme manier tegenover de ander te doen
gelden. Niemand vertrouwde de ander en vond het daarom nodig hem langs allerlei
slinkse wegen zo te manipuleren dat de ander niet veel geheimen voor zijn
buurman kon hebben. Wat is echter zo'n zelfzuchtige vriendschap en zo'n heel
doelbewuste hofmakerij anders dan een brutale behaagzucht, die op zich niets
anders is dan een wortel of een zaadje van de eigenlijke ontucht. Zo werpt
namelijk ook een hebzuchtige en wellustige hoer een man vriendelijke en
veelzeggende blikken toe om hem in haar val te lokken en daarna iets van hem
los te krijgen. Zo draagt ook een gier een schildpad omhoog om daarna, door
haar te laten vallen, een lekker hapje te bemachtigen.
9 Zulke mensen zijn dan van weinig nut
voor het algemeen belang en komen er daarbij zelf door de nog grotere
listigheid van de anderen ook niet al te best vanaf. Ja, zulke mensen lijken
nog het meest op spelers die elkaar 's avonds vriendelijk en broederlijk
opzoeken en heel aardig zijn tegen elkaar. Zitten zij echter eenmaal aan de
speeltafel, dan kan het niemand ook maar iets schelen wanneer zijn speelgenoot
huis en hof aan hem zou verspelen.
10 Jullie zeggen nu: maar beste
vriend, dat zijn toch kennelijk slechte mensen. Hoe komen zij dan hier terecht;
zijn ze dan toch niet verloren? Ik zeg jullie: jullie oordelen hier te streng.
Kunnen jullie dan geen onderscheid maken tussen de gewelddadige dieven en de
zogenaamde arme gelegenheidsdieven? Kijk, daaruit bestaat ook ons gezelschap.
Door hun positie op aarde hebben zij in zekere zin van overheidswege een
politiek recht verkregen om zo te handelen en ze zijn er ook van overtuigd dat
ze helemaal volgens de regels van hun beroep hebben gehandeld.
11 Maar hier in het rijk van de geesten
wordt een mens voor een handeling nooit veroordeeld wanneer hij deze heeft
uitgevoerd met een rechtvaardigheidsgevoel dat zijn geweten niet verontrustte
en dat was ook bij deze mensen het geval. Voor hen is niets volle
werkelijkheid, noch het goede noch het kwade, maar alles is in zekere zin
slechts een politieke, min of meer slimme komedie. Om die reden zijn ze ook
hier, opdat al het ijdele en valse in hen mag worden verteerd. Wanneer dat, al
gaat het uiterst langzaam, tot stand is gebracht, worden ze pas uit deze
omgeving herboren en komen in de dalen rechts op de achtergrond terecht, waar
we onze stoïcijnen hebben leren kennen.
34.
Wederzijdse
beïnvloeding van echtgenoten in het hiernamaals
1 Jullie zeggen: dat is volkomen juist
en we begrijpen het. Maar omdat we in het gezelschap ook vrouwen hebben gezien,
die toch geen openbare functie te vervullen hadden, is het de vraag wat zij
hier doen en waarom ze in zekere zin met dit gezelschap tot een eenheid
versmolten zijn.
2 Mijn beste vrienden, jullie zouden
je over jezelf moeten verbazen dat jullie dit niet ogenblikkelijk begrijpen.
3 Is het dan niet van oudsher zo dat
de in ieder opzicht veel zwakkere vrouw niets hartstochtelijker wil en begeert
dan juist datgene waartegen ze het minst is opgewassen, namelijk heersen en
regeren. Wanneer mannen een of andere functie bekleden en trouwen of reeds
getrouwd zijn, dan is het vast en zeker altijd het geval dat de vrouw tenslotte
meer regeert dan de eigenlijk tot regeren bevoegde man.
4 Om hun plannen te kunnen doorvoeren
gebruiken ze al hun vrouwelijke listen en de man moet wel heel standvastig
zijn, wil hij niet door zijn `Eva beetgenomen worden.
5 Jullie vragen weer: ja, maar wat is
dan de reden dat de vrouw met haar listen gewoonlijk de overwinning behaalt? Ik
zeg jullie: de reden is heel natuurlijk en daarom ook heel begrijpelijk. Als
jullie bedenken dat de vrouw eigenlijk de wortel is van de man, dan zal jullie
daardoor al het andere gemakkelijk te verklaren zijn.
6 De stam van een boom staat weliswaar
met zijn takken in het licht van de hemel, zuigt etherische kost uit de stralen
van de zon op en niemand merkt dat hij desondanks zijn hoofdvoedsel
voornamelijk van zijn wortels krijgt. Als nu de wortels tegen de boom zouden
samenzweren en zich tengevolge daarvan van hem zouden losmaken, wat zou er dan
heel spoedig met de boom gebeuren? Hij zou verdorren en tenslotte geen vruchten
meer dragen.
7 Kijk, dat weet de vrouw in haar hart
en ze voelt heel goed aan hoezeer de man haar nodig heeft. Als ze echter slecht
is opgevoed en daardoor een verdorven gemoed heeft, doet ze hetzelfde wat niet
zelden de wortels van een boom doen; ze laten namelijk uit de aarde nieuwe
loten opschieten, voeden deze, en daardoor wordt aan de boom de hem toekomende
voeding onttrokken. Uit zulke wortelscheuten zal zeker nooit een krachtige en
vruchtdragende boom groeien, maar in plaats daarvan een op de boom gelijkend
struikgewas. Als de boon niet de hogere kost uit de hemel een dergelijk
misbruik van de wortels niet krachtig tegengaat door zijn takken en twijgen
flink uit te breiden en de kwalijke wortelscheuten met zijn sterke schaduw laat
verwelken om ze tenslotte tijdens een gunstig jaargetijde of met behulp van de
winter te verstikken, dan is dat duidelijk zeer nadelig voor zijn eigen bestaan
en werkterrein.
8 Zo gaat het ook met een man die een
heerszuchtige vrouw heeft die in alles wil imponeren. Als hij niet in staat is
haar met zijn mannelijkheid krachtig tegen te werken, zal de vrouw hem spoedig
helemaal hebben omsingeld met haar wilde scheuten en zal hij steeds zwakker
worden, tenslotte wegkwijnen en al zijn kracht zien opgaan in de
onoverwinnelijke zich mannelijk gedragende worteluitwassen van zijn vrouw. Dat
is dan de vrouwelijke heers- en regelzucht!
9 Een ander voorbeeld zien jullie bij
je kinderen, die in hun zwakheid vaak sterker zijn dan de allergrootste held,
voor wie duizenden en nog eens duizenden sidderen. Laten we aannemen dat de
held een vader is die een klein kind heeft dat nog nauwelijks in staat is iets
verstaanbaars te brabbelen. Er mogen duizenden naar deze held toekomen om hem
van een idee af te houden, toch zullen ze zeker niets bereiken. Maar dit kind
hoeft hem maar aan te kijken, hem toe te lachen en dan tegen hem te zeggen:
papa, blijf bij me, ga ditmaal niet weg, want ik ben zo bang dat je ongelukkig
wordt; en de held wordt teergevoelig en luistert naar zijn kind.
10 Na dit voorbeeld keren we weer
terug naar de vrouwen. Zoals jullie weten krijgt de stem van de man in zijn
jongelingsjaren reeds een krachtige mannelijke klank; die van de vrouw behoudt
de klank van het kind. Kijk, zoals de vrouw deze klank behoudt, zo behoudt zij
ook voortdurend in zekere zin min of meer het hele kinderlijke wezen in zich.
Tengevolge van dit vermogen bezit ze dan ook de kinderlijke macht die, zoals
gezegd, niet zelden groter is dan de wilskracht van een nog zo groot
wereldbeheersende veldheer.
11 Tengevolge van dit vermogen kan de
vrouw dan ook vanuit de wortel op de man inwerken. Ziet zij dat er langs de weg
van gewone `vrouwelijke politiek' bij de man niets te bereiken valt, dan grijpt
de vrouw al gauw naar de voor haar kenmerkende zwak lijkende kinderlijkheid,
waarmee ze dan ook meestal de krachtige man overwint.
12 Ik denk dat door dit voorbeeld
alles nog duidelijker voor jullie wordt, zodat jullie daaruit zonder veel
moeite kunnen opmaken waarom er in dit gezelschap ook vrouwelijke wezens zijn
opgenomen. Jullie moeten echter nog weten dat de vrouw in de geestelijke wereld
bij de man blijft zolang deze zich niet volkomen van alle ballast van de wereld
heeft gezuiverd.
13 Menige man zou eerder, ja zelfs
veel eerder tot geestelijke zuiverheid geraken, als hem zijn altijd in dezelfde
omstandigheden meer zinnelijke vrouw daarin niet zou hinderen. Daarom zou ons
gezelschap voor wat de mannen betreft, er reeds lang veel beter aan toe zijn
als zich daarin geen vrouwen zouden bevinden.
14 Zo vaak een of andere man een goed
voornemen heeft en in zijn hart een betere weg wil inslaan, weet zijn vrouw hem
door haar heerszucht daar altijd vanaf te houden en hem een andere weg te
wijzen. Met andere woorden: een man die een dergelijke vrouw heeft, komt in de
geestelijke wereld nog veel moeilijker van haar af dan op aarde. Ook al wil hij
zich van haar losmaken, toch weet zij hem door haar smeekbeden en allerlei
kinderlijke aanstellerij weer te bewegen om bij haar te blijven en laat hem op
alle mogelijke manieren beloven haar nooit te zullen verlaten.
15 Ja, het is zelfs vaak het geval dat
mannen met een goed hart in dit oord aankomen met vrouwen die zichzelf
eigenlijk helemaal rijp hebben gemaakt voor de hel. Zulke vrouwen zijn de
gevaarlijkste en tevens ook de hardnekkigste, want hun hart hangt aan datgene
wat de hel toebehoort, maar ook om verschillende baatzuchtige en heerszuchtige
overwegingen aan hun man.
16 Daar echter haar gezindheid
kennelijk naar de hel trekt en de betere man niet voldoende kracht bezit om
zich van haar los te maken en zich bijgevolg overgeeft aan de ogenschijnlijke
zwakheid van zijn vrouw, trekt zij hem geleidelijk aan over de grenzen van dit
gebied en over de al aan jullie bekende stroom met zich mee op de, zoals jullie
plegen te zeggen, meest onschuldige manier de hel in. Het kost dan zelfs de
krachtigste engel het allergrootste geduld en de grootste moeite om zo'n man uit
handen van zijn helse vrouw te bevrijden. Volgens jullie tijdrekening kan zo'n
karwei vaak honderden jaren duren. En kijk, ook in dit gezelschap bevinden zich
enkele van zulke vrouwen.
17 Jullie zeggen nu wel: maar hier zou
de Heer toch kunnen ingrijpen en een geweldige streep door de rekening van
zulke vrouwen halen. - Voor een dergelijke interventie is wel iets te zeggen
zolang iemand niet bekend is met de hogere wegen van de goddelijke ordening.
Maar wie deze kent weet maar al te goed dat zoiets met het oog op het behoud
van het leven van de geest zo goed als onmogelijk is.
18 Jullie moeten weten dat de liefde
van een mens zijn leven is en dit leven draagt hij in zich. Maar hoe komt het
dat een man zich door een vrouw heeft laten overwinnen? Doordat hij haar te
zeer in zijn liefde heeft opgenomen. De man moet hij zichzelf te rade gaan en
de liefde voor zijn vrouw en die voor de Heer op een uiterst gevoelige
weegschaal leggen; deze beide soorten liefde dan met angstvallige
zorgvuldigheid afwegen en er goed op letten, waar het overgewicht aan het licht
komt. Hij moet daarbij heel goed bij zichzelf nagaan welk verlies voor hem
dragelijker zou zijn: het verlies van zijn geliefde vrouw waarbij ook alle
voordelen van deze verbintenis voor hem wegvallen, of de liefde van de Heer.
19 Maar zoiets moet, zoals gezegd,
niet bij een oppervlakkige opmerking blijven, waarbij iemand bijvoorbeeld zou
zeggen: ik offer voor de liefde van de Heer niet een, maar wel tien vrouwen op.
Nee, deze levensvraag moet altijd met volle overtuiging beantwoord worden.
20 Nemen wij het geval waarbij de Heer
zo'n man, die met woorden beweert dat hij de Heer tienmaal meer liefheeft dan
zijn vrouw, zijn vrouw zou wegnemen, namelijk door de dood van het lichaam.
21 Wanneer de man dan in zichzelf in
alle ernst en met volle overtuiging kan zeggen: Heer, ik dank U dat U mij dit
hebt aangedaan, want ik weet immers dankzij mijn liefde voor U, dat alles wat U
doet het allerbeste is. Wanneer voor zo'n man bovendien de liefde tot de Heer
echt een meer dan voldoende vergoeding zou zijn voor het verlies van zijn
vrouw, dan is de liefde tot de Heer in hem werkelijk groter dan die voor zijn
vrouw.
22 Wordt hij echter treurig over die
handelwijze van de Heer en zegt hij: Heer, kijk, ik heb U zo lief; waarom hebt
U mij zo'n verdriet en zo'n leed aangedaan? Waarlijk, jullie kunnen het
geloven, zo'n man houdt meer van zijn vrouw dan van de Heer!
23 Wanneer zo'n man zijn vrouw ook nog
verscheidene jaren overleeft, haar mettertijd vergeet en zich helemaal naar de
Heer heeft toegewend, dan heeft hij desondanks zo'n liefde toch niet volkomen
uit zijn hart verbannen. Want mocht zijn vrouw dan na tien jaar weer terugkomen
dan zou hij als betoverd zijn en zijn vrouw weer met de grootste liefde
opnemen, zeker wanneer ze hem bovendien als het ware geestelijk verjongd
tegemoet zou treden.
24 Jullie vragen nu weliswaar weer:
hoe is dat dan mogelijk als toch in zo'n geval een weduwnaar zich zo geheel aan
de Heer heeft overgegeven? Maar ik vraag jullie: was deze overgave vrijwillig
of veeleer slechts noodgedwongen? Zou hij dit gedaan hebben wanneer de Heer hem
zijn vrouw niet had afgenomen? Bij de Heer echter telt alleen de vrije wil en
dientengevolge de volledige zelfverloochening in alles.
25 Deze man treurde over het verlies
van zijn vrouw. Daarom wendde hij zich tot dc Heer om hij Hem de nodige troost,
geruststelling en volledige genezing van rijn gebroken hart te vinden.
26 Wat betekende in dit opzicht dan de
Heer voor hem? Was Hij wel de centrale liefde in het hart van zo'n man of was
Hij niet veeleer slechts een kalmeringsmiddel, een dekmantel voor de geleden
pijn en dus ook een genezende pleister daarvoor? Nu kunnen jullie zeker niets
anders zeggen dan dat de Heer hier slechts het tweede was, namelijk middel,
dekmantel en pleister. Maar wie kan zeggen dat een liefde uit dankbaarheid
gelijkwaardig is aan de fundamentele liefde van het hart?
27 Is dit onderscheid niet ook te
maken tussen de liefde die een gelukkig gemaakt mens voor zijn weldoener voelt,
en de liefde voor het geluk zelf dat hem ten deel gevallen is? Ik denk dat er
tussen deze twee soorten liefde een heel groot verschil bestaat, want de liefde
voor de weldoener is slechts een gevolg van de fundamentele liefde die in de
ontvangen gelukzaligheid woont en is zodoende geen fundamentele, maar een
ondergeschikte liefde.
28 Wat stelt zij echter voor met
betrekking tot de Heer, aangezien de mens zijn allergrootste geluk toch alleen
van de Heer mag verwachten? Zo bezien moet al het andere voor Hem van nul en
gener waarde, en dus voor eeuwig overbodig zijn. Hij zou toch in zichzelf
oprecht moeten kunnen zeggen: als ik de Heer maar heb vraag ik noch naar een
hemel noch naar een aarde en dus nog veel minder naar een vrouw.
29 Hieruit kunnen jullie heel goed
begrijpen waarom ik jullie er zeer indringend opmerkzaam op heb gemaakt, hoe
buitengewoon grondig een man zijn liefde voor de Heer en die voor zijn vrouw
moet onderzoeken, want de Heer zegt immers Zelf: wie zijn vader, zijn moeder,
zijn vrouw, zijn broeder en zijn kinderen meer liefheeft dan Mij, is Mij niet
waardig!
30 Nu vragen jullie weer: is zo'n man
dan tengevolge van zijn ondergeschikte liefde voor de Heer verloren? Dat zeker
niet, maar hij kan niet tot de Heer komen voordat hij de eigenlijke grond van
zijn liefde voorgoed vaarwel heeft gezegd en zijn ondergeschikte liefde tot
hoofdliefde heeft gemaakt.
31 Wat voor moeilijkheden dat in dit
geestelijke rijk vaak met zich meebrengt, hebben we ten dele bij dit gezelschap
kunnen zien. We zullen dit uiterst belangrijke punt bij een volgende scène
echter nog veel duidelijker en grondiger in de praktijk aanschouwen. Dan zullen
jullie zien hoe vaak zo'n ogenschijnlijk helemaal uitgedoofde, verkeerde
echtelijke liefde weer opnieuw oplaait wanneer zulke echtgenoten in de
geestenwereld weer bij elkaar komen. Daarom laten we dit gezelschap ongestoord
zijn weg vervolgen en begeven we ons weer wat verder.
35.
Een echtpaar in het hiernamaals
1
Kijk, niet ver van ons vandaan zullen jullie een paar menselijke wezens zien.
Het zijn een man en een vrouw en wel juist in een situatie die we heel goed
voor ons doel kunnen gebruiken. Daarom gaan we er nu vlug naar toe zodat we hen
dadelijk inhalen. Jullie vragen hoe de relatie is tussen die beiden. Ik zeg
jullie: voor ons doel kon ze niet beter zijn dan ze is. Het is een relatie
waarbij de vrouw slechts zes jaar eerder dan haar man overleden is. De man
heeft veel om haar getreurd, maar heeft zich na verloop van een paar jaar
helemaal in de armen van de religie geworpen en trouw naar zijn verworven
inzichten geleefd. Maar nu is ook hij van de aarde weggeroepen en pas kortgeleden
hier aangekomen. Deze inleiding is voorlopig voldoende; de bijzonderheden
zullen jullie in de geest aan de hand van de praktijk ervaren.
2 Nu
we bij deze gelegenheid, zoals jullie zien, ons paartje gelukkig hebben
ingehaald, hoeven jullie niets anders te doen dan te letten op hun gesprek dat
dadelijk zal beginnen en waaruit jullie al het nodige zullen kunnen opmaken.
Luister nu! Zij begint zojuist haar man een vraag te stellen en zegt:
3 Ik
ben bijzonder blij dat ik jou na zo'n lange tijd eindelijk weer eens zie en ook
geloof ik dat van nu af aan geen dood ons meer zal scheiden. Maar vertel me nu
ook voor zover je kunt, of mijn laatste wilsbeschikking nauwkeurig werd
nagekomen, want dat gaat me bijzonder ter harte.
4 De
man zegt: mijn boven alles geliefde vrouw, opdat je ziet hoe punctueel jouw
laatste wilsbeschikking werd nagekomen, kan ik je slechts zeggen dat ik zelf in
mijn laatste wilsbeschikking niets anders heb gedaan dan de jouwe weer opnieuw
bevestigen. In mijn laatste wilsbeschikking heb ik mij dus precies aan die van
jou gehouden, enkele onbeduidende legaten daargelaten. Verder is ons gehele
vermogen, dat door mij nog met enkele duizenden is vermeerderd aan onze
kinderen vermaakt. Ben je daarmee tevreden?
5 De
vrouw zegt: mijn steeds geliefde echtgenoot, op de legaten na volkomen! Zeg me
daarom, hoeveel mogen deze wel bedragen, en aan wie zijn ze vermaakt? Lieve
vrouw, zegt hij, de legaten bedragen bij elkaar niet meer dan tweeduizend
gulden, zijn in vijven verdeeld en op één na aan vier verwanten van jou
vermaakt. Slechts één deel moest ik fatsoenshalve aan de bedeling vermaken. Ik
zou zoiets ook niet hebben gedaan als jij niet soms al tijdens jouw leven had
aangegeven om deze verwanten van jou te gedenken. Maar wint de armen betreft,
weet je toch dat men ten eerste al iets moet doen vanwege de buitenwereld en
daarna ook iets omwille van God, omdat we toch christenen zijn en geen
heidenen. Overigens betekent deze aalmoes van tweeduizend gulden toch niets
vergeleken met ons achtergelaten grote vermogen, want zoals ik tenslotte heb
berekend, krijgt elk van onze achtergebleven zeven kinderen een rond bedrag van
honderdvijftigduizend gulden. Bovendien hebben alle kinderen geleerd om zuinig
met geld om te gaan en kun jij dus evenals ik heel gerust zijn over jouw
achtergelaten vermogen. Aan mijn zijde kun je nu samen met mij op zoek gaan
naar een ander vermogen dat ons hier op z'n minst in een overeenkomstig
gelukkige situatie kan brengen waarin we kunnen leven zoals we althans op
aarde hebben geleefd.
6 Zij
zegt: ik wil daarmee wel tevreden zijn als onze kinderen maar goed verzorgd
zijn. Wel zou elk kind met die tweeduizend gulden wat kleingeld in handen
hebben gehad en had het daarmee voorlopig kunnen beginnen zonder direct de
interest van het grote kapitaal te moeten aanspreken. Omdat het nu eenmaal zo
is en we er niets meer aan kunnen veranderen, moet ik me er wel bij neerleggen.
7 Wat
je echter zegt over een ander, hier bruikbaar kapitaal, vraag ik je als je
steeds trouwe liefhebbende echtgenote, al jouw simpele gedachten wat dit
betreft toch van je af te zetten; want er zijn reeds zes jaar verstreken waarin
ik in grote angst en zorg door deze duistere en eenzame woestenij ronddwaal,
terwijl het enige wat ik hier door verschrikkelijke hongersnood gedreven aan
eetbaars kon vinden, een soort mos is. Af en toe is er hier en daar ook een
soort heel dor gras te vinden waarmee men tenslotte zijn maag kan vullen. Zou
je niet toevallig vanaf de aarde met nog wat schemerlicht juist op deze plek
zijn aangekomen, dan zouden we elkaar in alle eeuwigheid moeilijk ooit hebben
kunnen treffen.
8 Hij
zegt: maar mijn geliefde vrouw, heb je er dan helemaal geen vermoeden van om
welke redenen je op deze donkere plaats terecht bent gekomen? Ik denk toch dat
jouw te wereldse gezindheid je hier heeft gebracht. Je was wel een heel
spaarzame en in onze wereldse verhoudingen zeer eerzame vrouw en je was verder
ook buitengewoon verstandig; alleen was de leer van het ware christendom jou
vaak een doorn in het oog. Je hebt je er soms niet zo gunstig over uitgelaten
en hield je meer aan de wijsheid en de filosofie van de wereld. Ik heb je vaak
gezegd, lieve vrouw, als er in het hiernamaals een leven bestaat, dan denk ik
dat men daarin aan alle wereldwijsheid niet genoeg heeft; daarom zou het beter
zijn zich aan Gods woord te houden, want het tijdelijke duurt maar kort. Als er
echter een eeuwigheid bestaat, zullen we niet onze tijdelijke wijsheid zoals
gezegd, heel moeilijk onze weg vinden. Kijk lieve vrouw, dat zijn letterlijk de
woorden die ik heel vaak in vertrouwen tot je heb gesproken en zoals ik nu tot
mijn grootste en betreurenswaardigste verbazing merk, zijn deze jammer genoeg
maar al te goed uitgekomen. Daarom, denk ik nu, lieve vrouw, dat het voor ons
de allerhoogste tijd is, als men dat hier zo kan zeggen, om ons helemaal vrij
te maken van alle wereldse herinneringen en ons voor genade en ontferming tot
onze Heer Jezus Christus te wenden. Want als Hij ons niet helpt zijn we voor
eeuwig verloren; omdat ik in mezelf heel zeker weet en aanvoel dat er voor ons
buiten Christus in de hele oneindigheid geen God en geen helper meer is. Helpt
Hij ons dan zijn we geholpen; helpt Hij ons niet dan zijn we voor eeuwig
reddeloos verloren! Nu zou ik willen dat ik ons hele vermogen aan de bedelaars
had vermaakt en dat onze kinderen daardoor bedelaars zouden zijn geworden. Dat
zou ons hier zeker meer zegen gebracht hebben dan al onze wereldwijze zorg voor
het materiële welzijn van onze kinderen. Omdat we onze wereldse dwaasheid nu
niet meer kunnen veranderen, blijft ons, lieve vrouw, zoals gezegd niets anders
meer over dan dat we ons in alle ernst met uitsluiting van alle andere
gedachten of wensen, alleen tot Christus wenden opdat Hij voor ons, ondanks
onze grote dwaasheid, genadig en barmhartig mag zijn en juist deze dwaasheid
door Zijn oneindige genade en erbarmen aan onze kinderen mag goedmaken.
9 De
vrouw zegt: ik heb altijd wel gedacht dat jij je religieuze, dweperige
dwaasheid ook naar deze wereld zou meebrengen. Wat hebben ik en jij op aarde
dan ooit voor kwaad gedaan? Waren we dan niet altijd rechtvaardig tegenover
iedereen? Zijn we ooit iemand iets schuldig gebleven of hebben we ooit een
huisbediende het overeengekomene niet gegeven? Als er een of andere God zou
bestaan of volgens jouw mening een of andere `Christus', dan zou het toch de
grootste onrechtvaardigheid zijn dat Hij mensen zoals wij zou belonen met
hetgeen we hier voor ons zien. Welke God zou het een mens dan ook maar in het
minst kwalijk kunnen nemen dat hij geen geloof heeft kunnen hechten aan een
`oude sage' die vol zit met onzin en belachelijke zaken. Ik geloof namelijk, en
dat kan toch een blinde zien, dat als een God iets aan het menselijk geslacht
gelegen zou zijn, vooropgezet dát er een God bestaat, de mens zich toch niets
onrechtvaardigers zou kunnen dromen dan dat deze God slechts eenmaal
persoonlijk, toegerust met algehele wondermacht, tot de mensen zou zijn
gekomen, en dan alleen tot de mensen van een heel klein gebied terwijl de
gehele aarde toch bevolkt was.
10 Zeg
me daarom, kan God dan zonder meer verlangen dat die mensen en volkeren die
niet in hetzelfde gebied en vooral niet in dezelfde tijd met Hem hebben
geleefd, onvoorwaardelijk moeten aannemen dat Hij het was die deze leer heeft
gesticht? Kan God, als Hij bestaat en rechtvaardig is, hen kwalijk nemen dat
ze dat niet kunnen? Of kunnen de mensen en volkeren niet tegen God, mocht Hij
misschien bestaan, optreden en zeggen: hoe wilt u oogsten, als U niet hebt
gezaaid? Hoe wilt U over ons rechtspreken als U een onrechtvaardige God bent?
Wilt U echter rechtvaardig rechtspreken, oordeel dan degenen die U hebben gezien
en tot wie U hebt gepreekt. Maar laat ons met rust, want we hebben U nooit
gezien en hebben ons nooit van Uw bestaan kunnen overtuigen. Het woord dat ons
is overgeleverd en van U afkomstig zou zijn, kan ons nooit oordelen, omdat het
evengoed verzonnen als waar kan zijn en nog veel eerder verzonnen dan waar.
Zolang we op aarde hebben geleefd, hebben we slechts de oude natuur gezien; van
U echter geen enkel spoor. We zijn op de wereld gekomen als zuivere kinderen
van de natuurkrachten. De mensen en wereldse leraren hebben ons pas kennis bijgebracht.
Ons hele leven lang was er van U geen spoor te bekennen. Waarom wilt U dan over
ons rechtspreken, terwijl U ons nooit een bewijs dat van Uw bestaan en
geaardheid zou getuigen, wilde geven?
11
Kijk, lieve man, dat is toch zo duidelijk als op aarde de zon op een heldere
middag. Je ziet dit alleen nog niet in, omdat je nog veel te kort hier bent.
Wanneer je zo lang hier zult zijn als ik dan zal het je zelfs in deze dichte
duisternis volkomen helder worden. Als bewijs van mijn liefde en trouw zeg ik
ook nog dat je hier aan de zijde van de jou boven alles liefhebbende vrouw je
zogenaamde God-Christus zo lang en zo krachtig je maar wilt mag aanroepen;
toch sta ik met mijn liefde en trouw er voor in dat je na jarenlang roepen tot
het duidelijke inzicht zult komen dat ik, jouw altijd trouw liefhebbende
vrouw, met mijn natuurlijke verstand helderder zie dan jij met al jouw
zogenaamde godgeleerdheid.
12 Een
oud spreekwoord zegt over de bijbel: o bijbel, o bijbel, je bent voor de mens
een euvel! En kijk, dat spreekwoord heeft gelijk. Zouden de mensen op aarde de
moed hebben om deze oude joodse onzin met wortel en tak uit te roeien en
daarvoor in de plaats het zuiver menselijke verstand te stellen, dan zou de
wereld wat haar cultuur betreft reeds honderden jaren verder zijn. Nu echter
moet deze oude onzin, om welke redenen dan ook, nog steeds behouden blijven
waardoor de meest eerzame en rechtschapen mensen de handen voor het fijnere
werk vaak gebonden worden. Wat is het gevolg? Denk eens na met je anders toch
goede verstand! Waar vindt men de meest liederlijke, slechte en arme mensen?
Zeker nergens anders dan juist daar waar overwegend de bijbel en vooral de
nieuwe christelijke leer thuis is. Ga naar Rome, ga naar Spanje, ga naar
Engeland en je zult mijn woorden bevestigd vinden.
13 De mensen verlaten zich op een God
en beginnen in afwachting van Zijn hulp, te luieren! Maar de hulp komt niet,
dus het natuurlijke gevolg is dat dergelijke mensen verarmen en al worden het
niet allemaal slechte kerels, toch worden ze tenslotte de vlijtige en nijvere
mensen tot last. Men roept alom en zegt: God is oneindig goed, hoogst liefdevol
en buitengewoon barmhartig; maar Hij zou desondanks toch zeker iedere bedelaar
laten verhongeren als deze niet door zijn werklustige medemensen zou worden
verzorgd.
14 Kijk, lieve echtgenoot, voor
eerlijke, vlijtige en daardoor welgestelde mensen is het voor de luie
geestelijkheid makkelijk preken over een oneindig goede en barmhartige God.
Maar laten we deze mensen buiten beschouwing, dan zullen we spoedig zien welk
een treurig einde zulke preken nemen. Zouden deze zwarte of witte schreeuwers
op aarde weten hoe het met het leven in het hiernamaals gesteld is, dan zouden
ze zeker anders preken of in plaats daarvan de ploeg die gewin opbrengt ter
hand nemen. Er kan best een God bestaan als oerkracht die het hele universum
leidt, maar een God zoals de joodse bijbel leert, bestaat zeker niet.
15 Hij zegt: o geliefde vrouw, je bent
met je gedachten op een verschrikkelijk dwaalspoor, want ik heb juist bij
beroemde theologische schrijvers gelezen dat zuiver helse geesten precies zo
praten als jij. Ik kan je verzekeren dat dit ook de enige geldige reden is
waarom jij je hier in deze eeuwige nacht bevindt. Werkelijk waar, ik word echt
verschrikkelijk bang om jou! Want met zulke principes zie ik je onherroepelijk
voor eeuwig verloren gaan! Als je absoluut geen andere principes wilt
aanvaarden dan voel ik me noodgedwongen verplicht je voor altijd te verlaten.
16 Zij zegt: en jij zou in staat zijn
om mij, jouw trouwe, jou eeuwig liefhebbende vrouw zoiets aan te doen? Ik zeg
je dat ik zoiets niet zou kunnen, al was je werkelijk tot de hel verdoemd! Ik
zou je in het vuur niet willen verlaten en jij wilt mij vanwege mijn verstandige
woorden verlaten? Het staat ook jou vrij om mij jouw mening op een verstandige
manier uiteen te zetten, maar het mag geen onzin zijn, want ik houd te veel van
je om je op dwaalwegen te laten belanden. Volg mij maar, ik wil je naar een
andere plaats brengen waar het beter zal zijn dan hier en waar jij pas in een
groter gezelschap gevoeglijk zult ervaren, hoe men er hier aan toe is.
17 Hij zegt: mijn lieve vrouw, ik wil
je immers niet verlaten, want daarvoor houd ik te veel van je en daarom zal ik je
ook volgen waarheen je me maar wilt brengen, omdat ik zie dat je hij al je
onwetendheid aangaande de ware
religie toch steeds even eerlijk van
hart bent. Jij bent nog steeds mijn goede vrouw waarop ik verder niets heb aan
te merken, behalve dat ze mijn inzichten niet kan delen. Als je dan ook in dit
rijk der duisternis een of andere betere plaats weet, breng me er dan maar
heen, dan zullen we wel zien wat daar allemaal te doen valt. Kijk, ze pakt zijn
arm en leidt hem verder. Maar wij zullen dit interessante paar volgen om
getuige te zijn van het welslagen van deze verhouding. Zij gaan, dus gaan wij
hen achterna.
36.
Het
echtpaar en een leugengeest
1 Jullie moeten je er niets van
aantrekken als jullie ogen deze keer wat meer op de proef worden gesteld, want
onze weg loopt meer naar het noorden en daar wordt het steeds donkerder.
Desondanks zullen we voor onszelf nog altijd zoveel licht hebben, dat ons bij
deze gelegenheid niets zal ontgaan.
2 Horen jullie nog niets vanuit de
verte? Jullie zeggen: we horen wel iets, maar het is heel wat anders dan een
menselijke stem; het klinkt eerder alsof men van tamelijk veraf het geratel van
veel wagens hoort. Ook klinkt het af en toe als het donderend geraas van een
grote, veraf gelegen waterval. Jullie vragen wat dat te betekenen heeft. Laten
we ons paar maar achterna gaan, dan zullen we daar spoedig achter komen.
3 Kunnen jullie daarginds nog niet
iets vaag roods onderscheiden, een schijnsel als van een stuk matgloeiend
ijzer? Kijk in die richting, want daar wacht ons een belangrijke vertoning.
4 Luister, het komt steeds dichterbij
en het eigenaardige lawaaierige geratel verandert steeds meer in natuurlijke
rauwe menselijke stemmen. Maar nu blijven we staan, want de massa begeeft zich
rechtstreeks hiernaartoe en zoals jullie zien, heeft ook onze elkaar zeer
liefhebbende voorhoede pas op de plaats gemaakt.
5 Kijk eens hoe hij bang hij is voor
hetgeen er komen gaat en uit grote angst en vrees achteruitdeinst. Zij grijpt
hem echter bij de arm en smeekt hem bij alles wat haar dierbaar is om slechts
voor deze ene keer naar haar te luisteren en te blijven, omdat dit nu juist het
geluk is dat zij hem voorspeld heeft en dat hij moet leren kennen om zich ervan
te overtuigen in hoeverre zij gelijk of ongelijk had.
6 Hij vraagt haar wat hetgeen hen
nadert en hem zo huiveringwekkend voorkomt dan wel mag zijn. En zij zegt tegen
hem: wat dat is, wat dat is?! Louter diep nadenkende mensen zijn het, wat je
spoedig met eigen ogen duidelijk zult zien en met eigen oren duidelijk zult horen.
7 En kijk nu, hij stelt zich daarmee
tevreden en wacht op de dichterbij komende diep nadenkende groep. Zie, het
tamelijk grote gezelschap is er bijna. Ons paar gaat hen beleefdheidshalve
tegemoet. Ook wij moeten, al is het niet uit beleefdheid maar met een ander
doel, hetzelfde doen.
8 Kijk, nu komen ze bij elkaar en
begroeten elkaar met de grootst mogelijke hoffelijkheid. Daarom gaan wij ook
nog wat dichterbij opdat ons niets ontgaat.
9 Zoals jullie zien, komt er uit het
midden van het gezelschap een knokige en uitgeteerde mannelijke gestalte, die
zich naar ons paar begeeft. De vrouw ontvangt hem bijzonder liefdevol en
welwillend. Ook de man van de vrouw maakt een diepe buiging voor deze
mannelijke gestalte.
10 De mannelijke gestalte zegt: zeer
geachte dame, het doet me buitengewoon veel genoegen dat mij het bijzondere
geluk ten deel is gevallen u weer de onze te mogen noemen, want met uw verstand
en uw verdere buitengewoon innemende gedrag bewijst u ons gezelschap een grote
eer en geeft u ons werkelijk het mooiste sieraad. Wel mijn lieve dame, mocht u
iets op uw tedere hart hebben, dan zou het voor mij de grootste zaligheid zijn
als u mij zo'n zoete hartenwens zou willen toevertrouwen.
11 Zij zegt: mijn hooggewaardeerde en
bovenal zeer geëerde vriend, ziet u, deze man hier aan mijn zijde is mijn teder
geliefde aardse echtgenoot. Hij heeft zich op aarde bij al zijn handelwijzen
buitengewoon rechtvaardig, goed en profijtelijk gedragen, zodat ik in alle
ernst moet bekennen dat ons huwelijk heel gelukkig was. Want wat kan een vrouw
zich voor een gelukkiger huwelijk wensen, dan wanneer ze een man heeft die aan
alle verlangens van het vrouwelijk hart tegemoet komt? Wat dat betreft zou ik,
op enkele onbeduidende kleinigheden na, niets aan te merken hebben.
12 Maar nu komt er een belangrijke
kwestie waarover we het nooit eens konden worden en waardoor er dan ook
regelmatig enige ergernis tussen ons beiden was. Ik zal u de reden van deze
ergernis zo goed als het voor een vrouw maar mogelijk is uitleggen en u, mijn
zeer geëerde vriend, zult dan zeker zo goed willen zijn om mijn man daarover
een paar woordjes toe te fluisteren die hem beslist volkomen zullen genezen.
13 De gestalte zegt: ik smeek u mijn
zeer geachte dame, u bent veel te goed! Ik geef u de verzekering dat het voor
mij een grote eer en een heel bijzonde~
re gelukzaligheid zal zijn als ik tot
mezelf zal kunnen zeggen dat ik een zo lieftallige dame met mijn persoontje heb
mogen dienen. Daarom vraag ik u mij de kwestie die u op uw hart hebt toe te
vertrouwen. Zij zegt: ach, mijn zeer gewaardeerde vriend, u bent veel te goed
en te bescheiden en juist deze grote goedheid en bescheidenheid boezemen mij
zoveel vertrouwen in, dat ik niets voor u achter zal houden; wees dus zo goed
om naar mij te luisteren.
14 Ziet u, wat deze fatale kwestie
betreft kan ik ronduit zeggen, dat mijn overigens brave, goede en beminnelijke
man een bijbel- en dus ook een Christusfanaat is. De reden echter waarom hij
zich in de armen van deze belachelijke sekte heeft geworpen is, dat hij van
arme afkomst is. Daarom werd hem, zoals het in het algemeen bij de arme klasse
het geval is, deze oude bedelfilosofie reeds vanaf de wieg ingeprent. Maar hoe
moeilijk het naderhand is zo'n met de moedermelk ingezogen en dus tot eigen
vlees geworden onzin eruit te krijgen, weet u, zeer geëerde vriend, zeker beter
dan ik. Met deze bedelfilosofie is mijn trouwens zeer gewaardeerde man nu ook
hier beland in het rijk waar de oerkrachten van de natuur heersen, zoals u ons
al vaak allervriendelijkst hebt uitgelegd. Maar dat wil er bij hem niet in! Hij
is nog verknocht aan zijn Christus en wil zich zelfs van mij losmaken om deze
zeker nergens aanwezige Christus op te zoeken. Nu heb ik u, mijn geleerde en
zeer geëerde vriend, heel in het kort mijn probleem voorgelegd, en daarom vraag
ik u of u zich over mijn in dit opzicht arme man zou willen ontfermen.
15 De gestalte zegt: o, als het anders
niets is, zullen we dat hier in het rijk van de naakte waarheid wel vlug en
makkelijk voor elkaar krijgen. Nu wendt de gestalte zich tot de man, reikt hem
vriendelijk de hand en zegt: beste vriend, is datgene waarover uw beminnelijke
echtgenote zich zojuist bij mij heeft beklaagd u werkelijk ernst?
16 De man zegt: geachte vriend, ik
moet u eerlijk bekennen dat ik beslist niet geloof dat wij het, hoe bijzonder
lief en dierbaar mijn echtgenote me ook is, over deze kwestie ooit eens zullen
worden. Want hoe het ook moge gaan, ik ben vast besloten om eeuwig aan mijn
geloof in Christus vast te houden! En ik ben er ook vast van overtuigd dat deze
naam mij steeds veel troost heeft gegeven en ook steeds mijn onfeilbare,
gelukkige en leidende ster was. Ben ik ooit op een dwaalweg geraakt, dan zeker
alleen doordat ik me niet standvastig aan Christus heb gehouden. Als ik me dan
echter weer tot Christus had gewend, werd ik vaak weer als bij toverslag
geholpen!
17 U als denkend en wijs man zult dus
zelf inzien dat het van mijn kant zeer onbillijk zou zijn, mij van ver zo'n
weldoener te verwijderen, vooral nu ik Hem, naar het mij voorkomt, het meest
nodig heb. Daarom geachte vriend, doet u voor mij in dit opzicht vooral geen
moeite, want ik geef u openhartig de verzekering dat u bij mij niets zult
bereiken. Ik was lang genoeg een dwaze slaaf van de charmes van mijn vrouw. Ik
heb na haar overlijden in Christus mijn Heer geleerd om deze te kunnen ontberen
en ik hoop dat ze me hier niet meer zullen beïnvloeden, vooral omdat door de
dood van mijn lichaam de huwelijksband met mijn vroegere vrouw heeft opgehouden
te bestaan. Wil zij mij echter volgen dan zal ze mij ook altijd waardevol en
dierbaar zijn. Maar mijn Christus opgeven voor haar zal ik nooit doen, al trok
ze me ook met alle geweld naar het middelpunt van een of andere hel! Is ze
ermee tevreden dat ik tenminste ongehinderd met mijn Christus bij haar kan
zijn, dan wil ik mijn oude liefdesbanden met haar niet verbreken, maar is ze
dat niet, dan heb ik bij deze mijn laatste woord in haar aanwezigheid
gesproken.
18 De
gestalte zegt tegen de man: beste vriend, ik heb u van begin tot eind geduldig
aangehoord en kan over uw uitlatingen alleen maar in alle ernst zeggen dat ik
deze ten zeerste betreur. Opdat u evenwel weet met wie u te doen hebt (nu neemt
de gestalte zijn toevlucht tot een leugen) zeg ik u dat ik de grote leraar
Melanchthon ben, over wie u op aarde zeker wel iets hebt gehoord. De man zegt:
o ja, maar wat wilt u daarmee zeggen? De gestalte zegt: geachte vriend, niets
anders dan dat ik zeker beter weet wat Christus is dan u, want ik heb tot aan
het laatste uur van mijn aardse bestaan met uitzonderlijke ijver in de
zogenaamde christelijke wijngaard gewerkt en ik zou voorwaar zelfs zonodig voor
Christus de dood zijn ingegaan. Ik heb niet alleen de roomse maar ook de meer
zuivere leer van Luther van alle overbodige ballast gezuiverd; ik leefde
letterlijk volgens de zin van deze leer en wat was het gevolg? Dat hoef ik u,
geachte vriend, niet met veel woorden uit te leggen, want één blik van u op
mijn hele wezen zal u het resultaat van mijn leven volgens de zogenaamde
kwintessens van het christendom laten zien. Meer hoef ik u niet te zeggen. Laat
het dus maar op het oude 'experientia docet' ( Al doende leert men.) aankomen,
dan ben ik ervan overtuigd dat we elkaar, als alles goed gaat, na verloop van
honderd jaar precies zoals we nu tegenover elkaar staan weer zullen ontmoeten.
U mijn vriend, bent hier nog een volslagen nieuweling en weet niet hoe men
leeft in het rijk van de centrale oerkrachten. Wanneer u echter enkele
tientallen jaren door deze eeuwige nacht zult zijn opgejaagd en daardoor danig
uitgehongerd zult zijn, zullen zeker ook meer solide en praktische inzichten in
uw, van alle wereldse dwaasheden bevrijde hoofd, een ruimere plaats vinden dan
nu.
19 De man zegt tegen de gestalte: zeer
geachte vriend, als ti op dit gebied zo'n goed gefundeerde kennis bezit, laat
me dat dan eens horen. Ik ben er echt niet afkerig van om naar u te luisteren,
maar zal desondanks bij mijn mening blijven als de uwe mij niet volkomen
overtuigd heeft.
20 De gestalte zegt: goed mijn vriend,
ik wil u er eerst eens opmerkzaam op maken, wat voor vruchten het christendom
welbeschouwd op aarde heeft afgeworpen. De Romeinen waren een groot volk zolang
ze bij hun goddelijke verstandsleer bleven. Al hun werken waren groots en vol
wijze betekenis. Hun rechtsprincipes zijn tot nu toe nog de basis voor alle
staats- en volkenrechtelijke wetten. Maar toen het christendom was
binnengeslopen, sloop ook de dood voor het grote Romeinse volk binnen. Nu
verblijven op de plaats waar eens het grootste en heldhaftigste volk woonde,
luie, nietsdoende priesters, een hoeveelheid ellendig gepeupel, en een groot
aantal dieven en rovers liggen met de rozenkrans in de hand langs de wegen op
de loer, waardoor geen voetreiziger meer zeker is van zijn leven. Ziet u, dat
is een vrucht uit de tuin van het christendom! Reis eens door het prachtige
Spanje, bekijk deze natie uit oude tijden en ga daarna naar de christelijke
Middeleeuwen; dan zal het aan uw blikken niet ontgaan hoe door louter
christelijke zegen duizenden en nog eens duizenden bloeden, en duizenden en nog
eens duizenden boven vlammende brandstapels tot as verbrandend, vertwijfeld hun
laatste adem uitblazen! Kijk eens naar de aandoenlijke invoering van het
christendom onder Karel de Grote, hoe hij met deze zegen duizenden en nog eens
duizenden over de kling heeft laten jagen! Reis van daar naar Amerika; sla de
geschiedenis er op na en ze zal u talloze meest beklagenswaardige en
jammerlijke voorbeelden tonen van de christelijke zegeningen die daar hebben
plaatsgevonden! Ga van daar naar mijn tijd en bekijk de zegenbrengende gruwelen
van de dertigjarige godsdienstoorlog. U kunt de oergeschiedenis van alle
volkeren kritisch bekijken, en mocht u in staat zijn mij daarin gelijksoortige
gruwelscènes aan te tonen, dan verplicht ik mij u eeuwig in mijn armen rond te
dragen.
21 Ik wil u verder niet opmerkzaam
maken op de veelvuldige zegeningen van het christendom die elders en op andere
tijden plaatsvonden, maar laat u in plaats daarvan slechts de toestand zien van
de tegenwoordige volkeren die het christendom nog niet kennen, zoals de bijna
eeuwig vreedzame Chinezen en nog andere aanzienlijke volkeren in Azië en die op
de nog niet ontdekte eilanden. U moet wel volslagen blind zijn als u nu niet
met één oogopslag het verschil ziet tussen het christendom en de ware wijsheid
van nog oudere, meer ervaren en vreedzame volkeren. Toch zeg ik u, dat al deze
grote, schadelijke gebreken van liet christendom of veeleer van liet nieuwe
jodendom nog goed te praten zouden zijn als iemand zou zeggen: deze historische
feiten zijn allemaal wel waar, maar Christus heeft ze nooit geleerd en Hij kan
dus onmogelijk de schuld dragen van al het onheil dat de verbreiding van Zijn
leer met zich mee heeft gebracht, want Zijn leer was immers zuiver en bijzonder
menslievend. Beste vriend, dat klinkt allemaal heel mooi en daarom was ikzelf
ook tijdens mijn hele leven op aarde een vurig verdediger van het christendom.
Pas hier zag ik in deze leer het eigenlijke gif voor de volkeren en dat is de
duidelijke verwijzing naar luiheid en nietsdoen. De mens, die toch al een
aangeboren neiging tot luiheid heeft, vindt in deze leer de beste verdediger
van deze neiging, omdat hem kennelijk gezegd is niets anders te doen dan een
zeker geestelijk rijk te zoeken, waardoor de gebraden vogels hem dan zonder
meer in de mond zullen vliegen. Ziet u, verscheiden wijze mannen hadden niet
veel tijd nodig om zich ervan te overtuigen dat het met deze gebraden vogels op
niets zou uitlopen. Daarom grepen ze naar andere middelen, namelijk het oude
vertrouwde zwaard, lieten het eenmaal gekerstende volk bij zijn blindheid en
verschaften zich dan de gebraden vogels met het zwaard in de hand. Vriend, denk
hierover zoals u wilt, toch zult u wat het christendom betreft, onmogelijk tot
een andere conclusie komen, ongeacht alle hogere, geestelijke ervaringen die
men hier in gelouterde toestand, zoals in mijn geval, na verloop van
verscheidene eeuwen heeft opgedaan. Waarde vriend, ik ben nu uitgesproken en u
kunt doen wat u wilt. Wees overigens steeds verzekerd van mijn hoogachting en
mijn vriendschap; het zal mij ook een groot genoegen zijn als we elkaar over
een paar eeuwen weer zullen ont moeten. - Kijk, de ander gaat weg en trekt met
zijn hele gezelschap weer verder, ons paar alleen achterlatend. Over het effect
van deze `prachtige redevoering' en dit bijzonder mensvriendelijke onderricht
zullen we pas de vol
gende keer meer ervaren. En dus genoeg
voor vandaag.
37.
De
zwakheid van de man.
De
gang van de vrouw naar de hel
1 Kijk, het gezelschap is al helemaal
verdwenen, maar ons paartje staat nog in gedachten op dezelfde plek. Zij vraagt
hem: wel geliefde echtgenoot, wat zeg je daar nu op? Hij bezint zich even en
zegt: mijn lieve vrouw, hier valt in ieder geval niet meer veel op te zeggen.
Ofwel de spreker heeft gelijk, dan is de zaak inderdaad beslist en hoeft
niemand er meer iets over te zeggen, of hij heeft ongelijk, dan blijf ik bij
mijn principes en dan valt er ook niet veel te zeggen. Of hij gelijk of
ongelijk heeft, is niet zo vlug vast te stellen, maar dat moet mijn eigen
ervaring mij eerst na verloop van tijd leren.
2 Zij zegt: maar beste man, houd je
mij, je trouwe vrouw en deze waardige man dan voor leugenaars omdat je zijn
overtuigende woorden niet dadelijk wilt geloven? Kijk, mensen zijn pas geneigd te
liegen en elkaar te bedriegen als ze daarmee zelf voordeel kunnen behalen. Maar
zeg me eens welk voordeel kunnen leugen en bedrog iemand hier opleveren? Hier
is immers niets te winnen noch te verliezen; maar één ding is zeker: een
gezelschap is er wat de verzadiging van zijn maag betreft altijd slechter aan
toe dan iemand die alleen door deze eindeloze streek dwaalt. Een enkeling vindt
al gauw nog voldoende eetbaar mos of gras om in geval van nood zijn maag mee te
kunnen vullen, maar zijn er meer bij elkaar, dan zijn zij met zo'n plekje mos
zeker slechter af dan een enkeling.
3 Je vraagt mij wat ik daarmee wil
zeggen? Mijn allerliefste man, niets anders dan dat ik, noch deze verstandige
man, jou omwille van eigen voordeel willen overreden om van jouw oude
bijbelgeloof af te zien. Want als wij ieder voor onszelf verdergaan, hebben we
daar toch beiden profijt van omdat ieder afzonderlijk zich er op deze karige
bodem altijd gemakkelijker doorheen kan slaan dan twee of meer bij elkaar. Als
we je dus hadden willen beliegen of bedriegen dan hadden we jou toch zeker bij
je principes gelaten en je zou als consument ten gevolge van je principes van
ons weg zijn gegaan. Wij wilden jou beslist niet beliegen of bedriegen, maar we
hebben je alleen de zuivere waarheid getoond, waarvan op aarde geen sterveling
zou kunnen dromen, en allerminst zo'n verstokte bijbel- en Christusfanaat als
jij. Waar wil) e dan nog over nadenken? Kom toch eens tot bezinning en volg
mij, je eeuwig liefhebbende vrouw. Zo je dan op aarde niet naar mij hebt willen
luisteren, doe dat dan tenminste hier in het rijk van de naakte waarheid, waar
ik nu al zes jaar meer ervaring heb dan jij. Kijk, op aarde is er niets dan
bedrog, omdat iedereen daardoor iets wint of tenminste denkt iets te winnen,
maar hier is aan al het winnen een einde gekomen; daarom vallen leugen en
bedrog vanzelf weg. Geloof me, mij bindt niets anders aan jou dan mijn liefde;
dat is nog de enige winst die ik door jou heb. Maar als jij steeds dwaas aan
oude, onbeduidende principes vasthoudt, valt voor mij ook dit gewin weg. Wij
kunnen daarom alleen maar gelukkig zijn als onze inzichten en ons gevoel
volledig met elkaar in overeenstemming zijn. Kunnen we deze harmonie niet tot
stand brengen, dan zal ik je eerlijk moeten bekennen dat ik zonder jou,
gelukkiger zal zijn dan met jou, leeghoofd, aan mijn zijde. Ik ben nu niet meer
in staat nog meer ten gunste van jou aan te voeren, behalve het volgende: omdat
ik je oprecht liefheb en altijd heb liefgehad, heb ik hier dan ook al het
mogelijke gedaan om je mijn eeuwige, plechtig beloofde liefde en trouw te
bewijzen. Maar jij, die mij nooit hebt liefgehad, bent bereid om mij voor
altijd uit liefde voor je dwaasheid te verlaten. Oordeel nu, wat je wilt doen.
4 Kijk, de man begint zich achter de
oren te krabben en zegt na een poosje tegen zijn vrouw: mijn lieve vrouw, ik
heb uit jouw woorden opgemaakt dat je me werkelijk liefhebt. Dat kan ik
onmogelijk ontkennen. Maar ik zie alleen niet in, dat wanneer in deze donkere
geestenwereld noch met waarheid noch met leugen en bedrog iets te winnen of te
verliezen valt, waarom wil jij mij dan volkomen zinloos een zekere waarheid
opdringen, waarmee tenslotte evenmin iets te winnen valt als met mijn
zogenaamde door jou en de geleerde man bewezen dwaalleer? Daarom ben ik van
mening dat, als jouw liefde voor mij werkelijk zo intens is als je me daarnet
hebt aangetoond, je mij dan evengoed kunt volgen als ik jou, tenzij je op de
weg van jouw waarheid reeds iets beters hebt gevonden. In dat geval wil ik jou
wel volgen om me van de betere realiteit van jouw waarheid te overtuigen. Is
dat niet het geval dan is het toch om het even waar we naartoe gaan.
5 Ik denk altijd maar: we hebben op
aarde wel zogenaamd als christenen geleefd, hebben ook het evangelie gelezen
maar er in wezen nooit naar geleefd. We leefden en handelden volgens onze eigen
inzichten en voor ons eigen voordeel, maar van het daadwerkelijk uitoefenen van
de leer van Christus was noch bij mij en nog veel minder bij jou ooit sprake.
6 Kijk, die leer zegt: `Heb God lief
boven alles en je naaste als jezelf.' Hebben we dit ooit gedaan? Als ik mijn
hart vraag dan antwoordt het mij nu geestelijk oprecht dat de liefde voor God
hem volkomen vreemd is gebleven. Maar jij geloofde nooit in een God, dus moet
jouw hart nog meer van deze belangrijke liefde verstoken zijn dan het mijne.
7 Verder staat er in het woord van het
evangelie: `Wie met Mij het leven wil binnengaan, neme zijn kruis op en volge
Mij!' Zeg eens, mijn lieve vrouw, wanneer hebben wij zoiets gedaan op aarde? Ik
heb nooit een kruis gedragen en jij nog veel minder; ons hele kruis bestond
enkel uit louter wereldse geldzorgen.
8 Verder staat er in het evangelie dat
de Heer tegen de rijke jongeling zegt: `Verkoop al je aardse goederen, verdeel
de opbrengst onder de armen en volg Mij, clan zul je het eeuwige leven
bezitten.' Maar wat zegt de grote Leraar tegen de jongeling of eigenlijk tegen
Zijn apostelen toen deze zich na zo'n verkondiging wenend van de Heer
verwijderde? Kijk, die woorden waren vol bijzondere betekenis en naar het me
voorkomt, ondergaan wij nu juist de treurige betekenis van deze woorden die als
volgt luiden: `Het is voor een kameel gemakkelijker om door het oog van een
naald te gaan dan voor een rijke door de poort van het hemelrijk.'
9 Verder staat er nog in de Schrift
dat de Heer vele gasten voor een feestmaal liet uitnodigen en dat de genodigden
vanwege hun wereldse zaken geen tijd hadden om te verschijnen. Zeg eens, zijn
wij niet keer op keer uitgenodigd en hebben we gevolg gegeven aan deze
uitnodiging? Wel, mijn lieve vrouw, we hebben het geheel en al aan onszelf te
danken, dat het ons nu zo vergaat en dat we ons nu op deze plaats van uiterste
duisternis bevinden waar gehuil en tandengeknars is en waarvan de Heer eveneens
gezegd heeft dat met name mensen zoals wij in die uiterste duisternis zullen
worden geworpen.
10 Omdat hier geen geloof in de Heer
te vinden is en jouw eerbiedwaardige gezelschap evenals jij ontkennend over Hem
heeft gesproken, ben ik van mening dat het zich om dezelfde reden hier bevindt
als wij beiden. Als de grote liefde en barmhartigheid van Christus ons allen
niet helpt, ben ik ervan overtuigd dat alle eeuwigheden die geheel met
melanchthonische waarheden gevuld zouden zijn, ons bitter weinig kunnen helpen.
11 Overigens, als jij met de door jouw
vermeende waarheid ergens al iets beters hebt gevonden, dan wil ik jou, zoals
gezegd, daarheen volgen om je daarmee te tonen dat ik jou ook liefheb en dat ik
je niets van mijn principes zal opdringen zoals jij mij jouw zogenaamde
waarheid hebt opgedrongen.
12 De vrouw zegt: praat maar zoveel je
wilt, ik heb nu eenmaal gelijk. Ik kan je weliswaar niet de verzekering geven
nu al iets beters te hebben gevonden, maar desalniettemin ben ik van mening
dat, wanneer je mij wilt volgen, we binnen niet al te lange tijd een plaats
kunnen vinden waar licht in overvloed zou kunnen zijn. Want kijk, hier aan onze
rechterkant ben ik eens, afgaande op mijn innerlijke gevoel, lange tijd
rechtdoor gelopen, waarna ik uiteindelijk bij een brede stroom uitkwam. Aan de
overkant van de stroom zag ik een machtig gebergte en achter het gebergte kwam
er licht op als het gloren van het vroege morgenrood. Zou men maar op de een of
andere manier de stroom kunnen oversteken, dan zou men naar mijn overtuiging in
een lichtere omgeving dan deze moeten komen.
13 De man zegt: welnu, ik zal je
volgen; leid me er maar heen. Maar nu gaan ook wij, want jullie moeten dit tot
aan de ontknoping mee aanzien!
38.
In
de eerste graad van de hel
1 Jullie zeggen: beste vriend, wij
volgen dit paar zoals het voor ons uit gaat al geruime tijd even blind en
stilzwijgend als deze nacht is, en kijk, er is nog nergens iets te zien van het
morgenrood achter de bergen waarover de vrouw sprak. Waar is het dan? Zou de
vrouw werkelijk haar man betogen hebben? Ik zeg jullie: heb nog even geduld,
dan zullen jullie dit lofwaardige morgenrood nog vroeg genoeg te zien krijgen.
Let maar op ons paar, hoe de vrouw steeds vrolijker, de man daarentegen steeds
bedroefder en somberder wordt.
2 Jullie vragen: waarom? Het antwoord
ligt voor de hand: zij nadert het element waarnaar haar liefde uitgaat; daarom
wordt ze ook blijmoediger. Maar bij hem is het tegenovergestelde het geval. Hij
nadert een hem niet verwant element, wordt niet door zijn liefde getrokken maar
veeleer door de liefde voor zijn vrouw in hem meegesleurd.
3 Het vergaat hem bijna als de minnaar
in de verhalen van de ouden, die over de liefde van de schone Sirenen gaan.
Zolang de minnaar vanuit zijn sfeer de hem betoverende Sirene aanschouwde, was
hij vol verrukking. Een omhelzing van zo'n geliefde leek hem het toppunt van
geluk te zijn. Toen hij echter zijn geliefde naderde en deze hem in haar zachte
armen sluitend naar beneden in haar element begon te trekken, ging de aanvankelijke
fantastische bekoring verloren en kwamen hevige schrik en doodsangst daarvoor
in de plaats.
4 Kijk, precies zo gaat het ook hier.
De man merkt dat het gaandeweg steeds duisterder wordt. Zo'n steeds
ondoordringbaarder wordende nacht is niet zijn element, maar de vrouw voelt
zich des te behaaglijker naar mate het donkerder wordt, omdat de meest
volslagen duisternis het element van haar liefde en dus ook van haar leven is.
Maar nu kunnen jullie reeds vanuit de verte een dof geraas horen, ongeveer als
van een verafgelegen grote waterval.
5 Jullie vragen wat dat betekent? Ik
zeg jullie: niets anders dan dat we tamelijk dicht bij de grensrivier komen die
we reeds leerden kennen bij ons bezoek aan de noordelijke streek. Daarom maar
dapper er op af, dan zullen we de oever spoedig bereiken. Jullie vragen nu
alweer naar het eerdergenoemde morgenrood achter de bergen, dat nog steeds niet
te zien is. Heb nog maar wat geduld. Wanneer we de oever van de rivier bereikt
hebben, waar we nu al heel dichtbij zijn, hetgeen jullie uit het steeds sterker
wordende geraas kunnen opmaken, zal het morgenrood in de verte achter de bergen
zeker te zien zijn. Let nu goed op en kijk goed naar de grond, want we hoeven
nog maar enkele schreden te gaan, dan is de oever bereikt.
6 Stop nu; we zijn al bij ons doel en
kijk daar langs de rivier, daar ver op de achtergrond is een vrij sterke, rode
gloed te zien, net als bij een verre grote brand. Maar let nu weer op het
gesprek van ons paar. Zij zegt: wel mijn lieve echtgenoot, wat zeg je nu, had
ik gelijk of niet? Kijk daar wat een prachtig morgenrood, en hier is de brede
rivier. Wat zullen we nu doen om in die verlichte streek te komen? Kijk, we
kunnen de rivier niet over maar we kunnen wel met de stroom mee langs deze
oever lopen. Het wordt steeds lichter zoals je met eigen ogen kunt zien en
mettertijd zullen we ook zeker de gehele lichte streek bereiken.
7 De man zegt: mijn lieve zeer
gewaardeerde vrouw, het lijkt me dat er met dit licht iets niet in de haak is.
Wat die rode gloed betreft, die lijkt met een echt morgenrood absoluut geen
verwantschap te hebben. In mijn ogen lijkt ze niet op een gloed die van de zon
afkomstig is, maar veelmeer op die van een brandende stad achter de bergen. Of
daar een stad in brand staat wil ik nog betwijfelen, maar dat er brand is, dat
staat zeker buiten kijf. Ik wil daarom ook zover met je meegaan totdat we van
dit vuur een tamelijk sterk licht krijgen, maar verder zal ik niet gaan. Want
men kan toch niet weten waar het vandaan komt, en daarom is het altijd verstandiger
om er ver vandaan te blijven, want een mens kan beter uit de buurt blijven van
de dingen die hij niet kent en die helemaal niet aan zijn natuur verwant zijn.
8 Zij zegt: nee maar, wat praat jij
toch een onzin! Nu ziet men pas hoe dom je eigenlijk bent; maar waardoor komt
dat? Ik zeg je, enkel en alleen doordat jij je op aarde ten eerste maar weinig
hebt bekommerd om de eigenlijke uitwerkingen van de oerkrachten van de natuur,
waardoor je nu dan ook niet goed in staat bent dergelijke verschijnselen te
verklaren. Ten tweede ben je nog veel te kort hier en heb je nog veel te weinig
gelegenheid gehad om zulke verschijnselen te observeren en je daarover te laten
onderrichten door de wijzen van deze streek. Maar kijk, daar langs de oever
komen zojuist twee mannen aanlopen. Laten we hen tegemoet gaan; ik ben ervan
overtuigd dat je er veel profijt van zult hebben als je met hen een gesprek
zult beginnen. De man zegt: ja, lieve vrouw, ik was toch altijd al een grote
vriend van mannen die veel kennis bezaten; waarom zou ik dat dan nu niet zijn?
9 Maar nu zeg ik jullie: let vooral
goed op. De man begroet de grotere en imposantere zeer hoffelijk. Deze maakt
een koele buiging en vraagt aan de man van de vrouw: wat heeft jullie,
nachtgespuis, de weg uit het duister naar die domeinen van het licht gewezen?
10 De man zegt: zeer achtenswaardige
vriend, ik ben pas enkele dagen geleden hier in deze diepe nacht aangekomen,
maar mijn vrouw bevindt zich reeds zo'n zes jaar in deze streek. Zij wist van
deze lichtdomeinen af; ik wist niets maar voelde slechts een grote drang naar
licht zodat me dus niets anders overbleef dan me als geheel onervaren persoon
door mijn meer ervaren vrouw naar hier te laten leiden. Daarom zult u mij,
achtenswaardige vriend, dit toch niet als een fout willen aanrekenen? Heeft
iemand met deze stap verkeerd gehandeld, dan was het kennelijk alleen mijn
vrouw.
11 De vreemdeling zegt: en zoiets durf
jij als man hier te bekennen? Werkelijk, je lijkt me ook niet veel bijzonders
te zijn, want mannen die de leiding van hun vrouw nodig hebben, staan bij ons
in hetzelfde aanzien als de apen. Hierop wendt de vreemdeling zich tot de vrouw
en zegt tegen haar: is dat werkelijk uw werk geweest, mijn allerbeminnelijkste,
liefste dame? Zij zegt: o achtenswaardige vriend, ik moet helaas tot mijn
schande bekennen dat deze, mijn overigens echt lieve man, zeker liever honderd
en nog eens honderd jaar uit louter domme en onbenullige liefde voor de u
welbekende Joodse filosoof in de dichtste duisternis mos en dor gras zou willen
eten, dan dat hij de weg van het licht zou willen bewandelen, hetgeen hem niet
alleen door mij, maar ook door de bijzonder wijze u welbekende geleerde die
zich Melanchthon noemt, is aangeraden.
12 De vreemdeling zegt: o zeer
achtenswaardige, beminnelijke dame, ik heb werkelijk oprecht medelijden met u,
maar daarentegen bewonder ik toch ook weer uw sterke innerlijke kracht waarmee
u zo onvermoeibaar bezig bent om zo'n onhandige man op het rechte pad te
brengen. Allerliefste achtenswaardige dame, u moet mij maar niet kwalijk nemen
dat ik, wanneer ik in dit verlichte en steeds helderder wordende tijdperk ook
maar iets hoor over de oude christelijk-joodse filosofie, van louter ergernis
uit mijn vel zou kunnen springen. Ja, deze komt me nog veel dommer en onnozeler
voor dan wanneer iemand zich zou voornemen om trouw te blijven aan een
vreselijk ouderwetse, meer dan duizend jaar oude klederdracht, terwijl de hele
wereld rondom hem reeds lang de grotere voordelen van de nieuwe kleding heeft
ingezien en deze dus ook zonder meer heeft geaccepteerd.
13 Nu wendt de vreemdeling zich tot de
man en zegt tegen hem: is het echt waar, wat jouw werkelijk zeer verstandige
vrouw over je heeft gezegd?
14 Kijk, de man is wat verbouwereerd
en weet niet onmiddellijk wat hij deze man, die hem zeer geleerd voorkomt, moet
antwoorden. Christus wil hij niet loslaten, en iets over Hem zeggen lijkt hem
in het bijzijn van deze hem zeer machtig en geleerd voorkomende man niet erg
raadzaam. Daarom zwijgt hij.
15 Maar de geleerde vreemdeling wendt
zich opnieuw tot hem en zegt: ja mijn beste vriend, als het met jou zo is
gesteld, dan kom je volgens mij aan de kost zonder te betalen. Begrijp je me?
De man zegt: nee, ik begrijp niet wat je bedoelt. De vreemdeling zegt: dat
verbaast me nu niet meer. Wat dat `zonder te betalen' betreft, was het reeds
bij de oude wijze Romeinen en Grieken gebruikelijk dat men gekken en dwazen
overal gratis de kost gaf. Zelfs in deze tijd verleent men mannen zoals jij
kosteloos het eervolle gekkendiploma, waarmee ze dan gemakkelijk in een goed
ingericht gekkenhuis kunnen worden opgenomen. Dat zal jou toch zeker niet
onbekend zijn, want naar ik weet was jij op aarde toch vertrouwd met
bestuurlijke en staatkundige zaken. Begrijp je nu wat ik bedoel?
16 De man zegt: helaas moet ik het wel
begrijpen, maar sta mij nu ook toe jou een vraag te stellen. Wie geeft jou met
al je geleerdheid eigenlijk het recht om mij, nadat ik jou toch bijzonder
hoffelijk tegemoet kwam, zo grof te behandelen, zoals op aarde een vreselijk
pedante schoolmeester dat met een domme armlastige leerling doet? De
vreemdeling zegt: luister beste vriend, dat ik je wat bars bejegende was
slechts een bijzondere onderscheiding van mijn kant, die je uitsluitend aan
jouw degelijke vrouw te danken hebt. Anders had ik zo'n domme Christuslummel
heel anders bejegend, en zo'n bejegening zou jou zeker voor eeuwig het
verlangen naar een lichte streek hebben ontnomen. Maar wanneer je voor rede
vatbaar bent, de zijde van je vrouw kiest en me de verzekering kunt geven dat
je spijt hebt van je oude wereldse domheid, waardoor je eigenlijk in deze
duisternis beland bent, dan zal ik jou (begrijp wel, enkel omwille van je
vrouw) in de buurt van gindse lichte plaats naar een onderwijsinstelling
brengen waar je, als je niet al te traag van begrip bent, tot een beter inzicht
zult komen.
17 De man zegt heel deemoedig en
verbluft: beste geachte vriend, als dat zo is dan vraag ik jou me daarheen te
brengen. Op aarde behoorde ik als student toch altijd tot de besten en zal in jouw
school zeker ook niet de slechtste zijn.
18 De vreemdeling zegt: goed, ik zal
je aannemen maar denk er om, met slechte resultaten zul je het hoge college
weer meteen moeten verlaten en teruggestuurd worden naar je oorspronkelijke nacht.
Maar ben je een uitstekende student dan zal jou een rechtvaardige
onderscheiding ook niet worden onthouden. Maar wat jouw oude christelijk-joodse
filosofie betreft, raad ik je bij voorbaat aan om er in de hogeschool niet veel
over te spreken, anders loop je het gevaar ronduit te worden uitgelachen.
Zoiets is een ongunstig teken, want dwepers zijn niet geschikt voor de studie
van serieuze, hoge wetenschappen; daarvoor kan men slechts nuchtere en
beheerste denkers gebruiken.
19 Nu
valt de vrouw voor de geleerde op haar knieën en dankt hem al vooraf met de
meest vleiende woorden voor zo'n buitengewone gunst. En de geleerde geeft haar
ten antwoord: ja, ja, mijn geachte liefste dame, u bent de enige van de
duizenden, ja miljoenen bewoners van deze nachtelijke streek aan wie hij dat te
danken heeft. Volg mij dus maar!
20
Kijk, de vrouw grijpt de arm van haar man, volgt de geleerde en zegt onder het
lopen tegen hem: wel, wat zeg je nu? Ik hoop dat je nu toch inziet dat de
verhoudingen hier heel anders liggen dan jij op aarde gedroomd hebt. De man
zegt: lieve vrouw, dat is een duidelijke zaak, maar of deze verhoudingen goed
en nuttig zijn, zal de toekomst leren. Onder ons gezegd, mij komt de hele
geschiedenis nog altijd heel bedenkelijk voor, maar zoals gezegd, de tijd zal
uitwijzen wat ervan terechtkomt.
21 In
een tekst van de eerbiedwaardige apostel Paulus staat: `Onderzoek alles en
behoud het goede'. Dat zal ik ook hier doen, maar diep in mijn hart denk ik dat
van deze eigenaardige beproeving helemaal niets of toch maar bitter weinig
goeds te verwachten is. Dit steeds feller wordende licht, dat me voorkomt
alsof men steeds dichter een stad nadert die in lichterlaaie staat, lijkt me
namelijk voor het belichten van het goede absoluut niet geschikt te zijn. Maar
zoals gezegd, het komt allemaal slechts op de proef aan. Kijk maar eens wat
verder langs deze rivier; daar ver op de achtergrond wordt hij bijna gloeiend
en het lijkt alsof de golven zich in een gloeiende nevel oplossen. Het is alsof
we een vuurzee naderen, die deze rivier opschrokt.
22 De
vrouw zegt: ja mijn lieve man, hier is het zaak de werkende krachten tot in hun
diepste wezen te leren kennen en dat geeft wel een wat grootser aanblik dan
wanneer men op aarde een armzalige student ziet, die bij het treurige licht van
een schemerlampje een Romeinse schrijver bestudeert.
23
Kijk, hier is een boot aan de oever vastgelegd. De bootsman zegt: als jullie
me willen volgen, je grootste geluk tegemoet, stap dan in deze boot waarmee we
stroomafwaarts varen naar de verheven contreien van het licht.
24 De
vrouw stapt heel vlug in de boot, maar de man krabt zich bedenkelijk achter de
oren en weet niet wat hij moet doen. Om echter niet alleen achter te blijven en
ook in zekere zin fatsoenshalve stapt hij in de boot. Nu wordt de boot
losgemaakt en zie eens hoe hij als een pijl uit de boog stroomafwaarts
wegschiet. Maar nu gaan wij ook snel, want zo vlug als dit vaartuig is, zijn
ook wij en als het nodig is ook nog wat vlugger.
25 Nu
hebben we de hoot reeds bereikt. Kijk hoe het water er onder steeds meer begint
te gloeien tot daar, waar de rivier in een bergspleet uitmondt. Laten we daarom
vlug een voorsprong tot over dit gebergte nemen en onze boot bij de monding van
de rivier opwachten. Schrik maar niet want ook hier zijn wij onschendbaar; ons
zullen al deze verschrikkingen die jullie daar zullen zien, niet deren.
26
Kijk, we zijn er al. Jullie schrikken nu omdat jullie de rivier als een brede
gloeiende waterval in een verschrikkelijke, onafzienbare diepe vlammenzee
donderend naar beneden zien storten en jullie vragen wat dit dan wel betekent.
27 Ik
zeg jullie: dit is de eerdergenoemde `hogeschool', waarin onze arme man de
fundamentele werking van de oerkrachten leert kennen, of beter gezegd: dit is
de eerste graad van de hel!
28
Maar kijk nu weer naar de rivier; zojuist komt onze boot aan. De man staat
handenwringend met zijn armen omhoog en wil uit het bootje springen, maar de
vrouw slaat haar armen om hem heen, houdt hem vast en kijk, nu stort de boot
met het viertal omlaag rechtstreeks de hogeschool binnen!
29
Jullie vragen: moeten wij daar soms ook nog in afdalen? Ik zeg en zei immers
toch al van tevoren dat jullie de hele ontwikkeling tot aan het einde mee
moeten aanzien, omdat jullie anders maar de helft zouden weten van hetgeen de
binding van zo'n dubbele liefde in een hart wil zeggen. Wees maar niet bevreesd
voor deze vlammen, want ze zijn slechts een verschijningsvorm van het helse.
Ter plekke echter zal alles er weer heel anders uitzien. Volg me dus zonder
angst!
39.
Waar bevinden zich hemel en hel?
1
Jullie zeggen: wat gaat het daar steil naar beneden en de weg loopt over zoveel
klippen en steile hellingen! Ja, ja, beste vrienden, dat lijkt alleen maar zo
voor jullie; maar degenen van wie het gemoed met deze plaats overeenstemt,
hebben er een brede en goed begaanbare weg. Laten we daarom maar dapper verder
gaan; het zal niet lang duren voordat we de zichtbaar geworden vlammenzee
bereikt hebben.
2 Kijk hoe daar beneden de vlammen
langzamerhand beginnen te verdwijnen, zodat jullie heel veel gloeiende plaatsen
zonder vlammen erboven zien. Maar jullie vragen: moeten wij daar soms overheen
lopen? Ik zeg jullie: maak je daarover geen zorgen want dit zijn allemaal maar
verschijningsvormen, die de gemoedstoestand weergeven van degenen die daar
beneden wonen. De `vlam' betekent de werkzaamheid van het kwaad, de boven de
vlammen opstijgende `walm' komt overeen met het totaal verkeerde, en de `gloed'
verwijst naar de volkomen eigenliefde en dientengevolge de verkeerd gerichte
ijver en de slecht geworden wil van diegenen die zich in zo'n eigenliefde
bevinden. Maar hoe dit alles zich ter plaatse in details ontwikkelt, zullen
jullie dadelijk met eigen ogen zien.
3 Kijk nu nog eens naar beneden; wat
zien jullie nu? Jullie zeggen: de vlammen zijn helemaal verdwenen en de gloed
heeft zich tot hopen verzameld; maar tussen de hopen zien we stikdonkere nacht.
Jullie vragen nog eens: waar is toch de rivier die we eerder helemaal gloeiend
omlaag zagen storten? Deze rivier is eveneens slechts een verschijningsvorm en
duidt op de gang van het verkeerde zoals dat uitmondt in het kwaad. Zo geeft
deze afgrond ook de diepte van het kwaad aan en hoe dit eveneens sluwe en
goeddoordachte plannen smeedt om zijn slechte voornemens uit te voeren.
4 Omdat jullie dit nu weten zullen we
er moedig op af gaan om zo vlug mogelijk bij ons doel en dus ook bij ons
gezelschap te komen. Nog maar enkele passen en kijk, we zijn reeds in de vlakte
en dus ook helemaal in de diepte. Jullie zien hier nu helemaal niets, want de
duisternis is zo diep dat jullie met het licht van je ogen nooit iets zouden
kunnen zien. Daarom is het nodig dat we ons voldoende licht verschaffen om hier
iets te kunnen onderscheiden. Toch mag niemand van de hier aanwezigen iets van
ons licht merken. Daarom moeten jullie je stevig aan mij vasthouden en de sfeer
van een geest niet dichter naderen dan jullie door mij wordt toegestaan. 5 En
kijk eens, we hebben nu al zoveel licht als nodig is om dit oord nader in
ogenschouw te nemen. Wat merken jullie hier op? Jullie zeggen enigszins
opgewonden: om Gods almachtige en allerbarmhartigste wil, wat is dit toch voor
een huiveringwekkend oord! We zien niets anders dan zwart zand en zwart
gesteente en dat is het enige, waaruit de bodem van deze streek bestaat. En
tussen het zand en het gesteente stijgt hier en daar damp op zoals we dat vaker
op aarde hebben gezien wanneer er kolen verbrand worden. Verder vragen jullie:
waar zijn hier dan wezens te zien? Deze streek lijkt wel helemaal uitgestorven.
Ja, mijn lieve vrienden, dat is ook maar een verschijningsvorm en deze stelt de
`dood' voor! Maar maak je geen zorgen over de afwezigheid van wezens in dit
oord, want jullie zullen er spoedig meer dan genoeg te zien krijgen.
6 Kijk, daar niet ver van ons vandaan
is iets te zien dat lijkt op een tamelijk grote brandstapel bij jullie op
aarde. We zullen deze stapel eens van dichtbij bekijken, dan zullen jullie je
er spoedig van kunnen overtuigen uit welk materiaal hij bestaat. Wel, we zijn
al op de juiste afstand; bekijk hem nu maar wat beter. Wat zien jullie? Jullie
zeggen alweer: maar in Gods almachtige Naam, wat is dat toch? Dat zijn toch
louter mensen, die als haringen op elkaar gepakt en bovendien nog met hele
sterke ketenen zodanig aan de grond bevestigd zijn, dat het zeker voor niemand
mogelijk is zich in deze toestand ook maar het minst te bewegen. Wanneer dit
hier echt zo is dan ziet het er met de eeuwigdurende vrijheid van de geest
bijzonder merkwaardig uit.
7 Ja, ja, beste vrienden, bekijken we
het vanuit ons hemelse licht dan ziet het er op het eerste gezicht inderdaad zo
uit. Daarom is het echter slechts een `verschijningsvorm' die met de ware
situatie overeen komt. In diepste wezen geeft deze verschijningsvorm eigenlijk
weer, hoe een gezelschap gevangen wordt gehouden door haar eigen totaal
verkeerde instelling en het daaruit voortvloeiende kwaad. Laten we nu echter
deze stapel verlaten en verdergaan. Kijk, daar voor ons is alweer een nog
grotere hoop. We zijn er al dichtbij, zeg me nu wat jullie daar zien. Jullie
zeggen: beste vriend, we zien hier hetzelfde als voorheen, alleen is de hoop
kegelvormig en zijn er een massa ketenen overheen geworpen waarmee deze wezens
stevig lijken te zijn samengeperst, zodat hun lichamen als het ware zijn platgedrukt.
Alleen kunnen we nergens ontdekken hoe hun gezichten eruitzien, want deze
wezens liggen allemaal met hun gezicht naar beneden gericht. Jullie vragen:
vriend, bevindt ons vroegere viertal zich misschien ook in deze hoop? Nee
vrienden, we zullen nog wel bij hen komen. Nu we hier alles gezien hebben gaan
we weer wat verder.
8 Kijk, vrij ver van ons verwijderd is
een echte berg te zien, en omdat we alweer op de juiste afstand zijn, kunnen
jullie hem wat nader bekijken. Wat zien jullie? Jullie zeggen alweer: maar om
Gods almachtige en rechtvaardige wil, wat is dat nu weer! Dat zijn eveneens
louter menselijke wezens die zijn opgestapeld onder kettingen en ijzeren
roosters. Tussen hen bevinden zich ook een heleboel slangen en adders die met
hun afschuwelijke ogen naar alle richtingen kijken en hun tong vlug in en uit
laten schieten. Wat wil dit zeggen? Het wil zeggen dat dit een gezelschap is
dat al meer en meer vanuit zijn verkeerde instelling tot het Kwaad is
overgegaan. Laten wc nu van hieraf maar weer verder gaan. Kijk, daar niet ver
van ons vandaan is een heel gebergte dat jullie niet zo gemakkelijk in één
oogopslag kunnen overzien. Dat is ook niet nodig, want één plek spreekt voor
het geheel. Hier is al de voet van een van de uitlopers van dit gebergte;
bekijk hem wat beter en zeg me wat jullie zien. Jullie zeggen: we zien er niets
anders dan allerlei soorten gevelde en geknevelde gedrochten; slechts hier en
daar steekt er nog een platgedrukt geraamte van een menselijk kadaver
tussenuit. Wat betekent dat nu weer? Het stelt de reinste eigenliefde voor en
het is de verschijningsvorm van wereldse macht, grootheid en rijkdom, die
ontstaat wanneer deze attributen op aarde voor egoïstische en slechte doelen
worden gebruikt.
9
Jullie vragen alweer en zeggen: maar beste vriend, we weten nog heel goed dat
we ons in jouw sfeer en in wezen op de geestelijke zon bevinden, waar we
eigenlijk niets dan hemelse zaken verwachtten; hoe komt het dan dat we hier ook
de complete hel aantreffen? Ja, mijn lieve vrienden, is jullie bij je overgang
naar de geestelijke zon dan niet tegelijkertijd door de Heer Zelf uitgelegd dat
het geestelijke het meest innerlijke, het allesdoordringende en allesomvattende
is? Als het geestelijke zo geaard is, dan doordringt het immers alle planeten
en de hele sfeer, zover als het licht van de natuurlijke zon doordringt; maar
zuiver geestelijk genomen nog oneindig veel verder. Bijgevolg bevinden jullie
je nu niet in de sfeer van de eigenlijke zon, maar in de specifieke sfeer van
jullie planeet. Zoals alle planeten hun licht en hun warmte van de eigenlijke
zon ontvangen en haar werking al deze planeten doordringt, zo is dat ook het
geval met de geestelijke zon, daar we op de trillingen van haar geestelijke
stralen ook het geestelijke van haar planeten doorschouwen. Omdat we dit nu
beter begrijpen zal het jullie hopelijk toch ook duidelijk zijn dat men langs
deze geestelijke weg ook het geestelijke wezen van de hel, voor wat jullie
planeet betreft, heel duidelijk kunnen doorschouwen.
10
jullie moeten je de hemel en de hel niet materieel ruimtelijk, als van elkaar
verwijderd voorstellen, maar enkel als toestand. Ruimtelijk kunnen hemel en hel
zich dus naast elkaar bevinden, zoals een hemelse goede mens naast een helse,
slechte kan lopen en zelfs met hem op één bank kan zitten. De een heeft de
volmaakte hemel in zich en de ander de volkomen hel. Als bewijs hiervan kan ik
jullie ogenblikkelijk in mijn eigen sfeer laten zien dat zich hier even goed de
hemel als de nu door jullie aanschouwde hel kan bevinden, want jullie zien dit
alles toch zonder meer in mijn sfeer en jullie hoeven slechts één stap buiten
mijn sfeer te zetten of jullie zullen je weer op dezelfde plaats bevinden
vanwaar jullie oorspronkelijk in mijn sfeer zijn binnengetreden.
Daar
jullie dit nu weten kunnen we dit gebergte weer verlaten en dit alles ook in
een ander licht bezien.
11 Let
nu op, het licht is veranderd. Hoe zien jullie deze bergen nu? Jullie verbazen je
erover dat je nu in plaats van de berg ineens helemaal vrij rondwandelende
groepen ziet en zelfs allerlei woningen, die ten dele op smerige kroegen, ten
dele op oude zwarte ridderburchten lijken en zie, dit alles zelfs in een
roodachtig schemerlicht.
12
Maar kijk, niet ver voor ons staat een oude ridderburcht, die tegen een
rotsgebergte lijkt te zijn gebouwd. Daar zullen we naartoe gaan. Kijk, we zijn
er al; de poort staat open. We zijn hier onzichtbaar, daarom gaan we deze
burcht binnen, dan zullen we zien hoe het er daar toegaat. Welnu, daar is de
eerste zaal al. De wanden zijn behangen met allerlei moord- en folterwerktuigen.
Daar op de achtergrond zit op een troon de zogenaamde kasteelheer. Hij overlegt
met zijn krijgsmakkers op welke manier ze de goederen en schatten van de
eigenaar van een naburige, gelijksoortige burcht kunnen bemachtigen. Luister
hoe hij hun opdraagt om de burcht waarop ze het gemunt hebben in alle stilte
te overvallen, alles wat er leeft meedogenloos neer te sabelen en vervolgens
naar de schatten te grijpen. Degene die zich hardnekkig verzet, moet, zoals al
vaker is gebeurd, meegenomen worden, waarna zo'n gevangene zich dan de
allerpijnlijkste folteringen moet laten welgevallen. Welnu, het besluit is
genomen en het beraad wordt beëindigd. Allen grijpen naar de wapens en rennen
naar buiten. Omdat we hier niets meer te doen hebben, rennen ook wij hen
achterna.
13
Kijk, daar voor ons, niet ver hier vandaan ligt reeds de genoemde burcht. Hij
wordt omsingeld en let nu op, de vreselijke slachting begint. De boosaardige
wezens vechten verwoed tegen elkaar, waarbij de bewoners van de tweede burcht
in stukken worden gehakt. En kijk verder; daar wordt zojuist het ons bekende
viertal door de krijgsmakkers van onze vorige burchtbezitter gekneveld en wel
opgebracht. Laten we ons bij hen aansluiten en de dialoog tijdens de tocht
eens aanhoren. Hoor, de man zegt tegen de vrouw: o jij ellendige slang, nu heb
ik je door! Mijn angstige vermoeden heeft me altijd heimelijk toegefluisterd
dat jij van een slechte geest doortrokken bent! Dat is nu de hogeschool en jouw
erbarmelijke licht waarover je op een listige manier als een zogenaamd
geestelijk wezen vol ervaring hebt gehuicheld en mij hebt voorgelogen. Deze nu
eveneens geknevelde boosaardige professor van deze hogeschool zit nu ook met
ons in deze afschuwelijke gevangenschap, waarin ons zeker een
allerafschuwelijkst lot te wachten staat.
14 De
vrouw zegt: hoe kun je nu zo over mij denken? Wie kan er iets doen aan een
onvoorzien ongeluk? Ik heb het met jou toch alleen maar goed bedoeld. De man
zegt: zwijg, jij ellendige slang! Aan jou alleen heb ik het te danken dat ik me
nu kennelijk in de hel bevind. Tussen mij en jou zal nu iedere band voor eeuwig
verbroken zijn. En U, mijn Jezus, op wie ik me altijd heb beroepen, help mij
uit deze verschrikkelijke gevangenschap. Ik wil liever als het Uw
allerheiligste wil is, vele duizenden jaren in dat duistere oord ronddolen om
daar voor al mijn gebreken te boeten, dan hier nog één ogenblik langer in dit oord
van verschrikking, dat voor eeuwig totaal van Uw genade en erbarming lijkt te
zijn uitgesloten, te verblijven! 0 Jezus, help mij! O Jezus, red mij!
15 Kijk nu, twee vermomden komen
zojuist haastig op deze stoet af. Kijk, ze zijn er al. Ze leggen hun vermomming
af en zoals jullie zien, zijn het twee straffende engelen van de Heer. Elk van
hen heeft een vlammend zwaard in de hand. De een zwaait ermee over de
overwonnen burcht, waardoor de verscheurde en in stukken geslagen wezens zich
weer tot hele gestalten samenvoegen die beginnen te weeklagen over het geleden
onrecht. De andere engel zwaait met zijn zwaard over de eerste beruchte burcht,
waardoor deze, zoals jullie zien, in lichterlaaie komt te staan. Brandende en
huilende gestalten storten zich overal uit de openingen, ramen en deuren naar
buiten en vervloeken deze twee wrekende engelen.
16 Kijk verder; een engel slaat met
zijn vlammende zwaard midden tussen ons viertal. De ketenen zijn verbroken. De
man valt voor de beide engelen neer en smeekt hen om genadige redding. En de
ene engel grijpt hem vast en trekt hem met zich mee, maar de vrouw grijpt hem
ook vast en schreeuwt tot haar man om genade en erbarming en om haar toch
vooral niet te verlaten. Kijk, hoelang zij zich met haar man door de engelgeest
laat voortslepen! Kijk nu, de beide engelen bewegen zich omhoog en de ene
draagt de man, terwijl de vrouw zich laat meedragen en de man niet los laat.
Pas nu, al op grote hoogte, maakt de andere engel door een slag met zijn zwaard
de vrouw met veel moeite los van de man. Abrupt valt ze nu huilend in haar
element terug en de man wordt naar de grens van het kinderrijk gebracht, waar
het er echter nog heel schraal en donker uitziet.
17 Nu hebben jullie zo'n bevrijding
gezien en nog wel een van de beste. Er zijn echter nog talloze en veel
verschrikkelijker en hardnekkiger soorten, waarvan jullie de aanblik, zelfs in
woorden uitgedrukt, maar moeilijk zouden verdragen. Daarom zullen we nu weer
naar onze oorspronkelijke plek teruggaan en vandaar dan overstappen naar de
omgeving van de middag. Dus genoeg voor vandaag.
40.
Waar
bevinden de heidenen zich aan gene zijde?
1 Dat er in het jullie nu al
welbekende avondlijke nachtgebied nog vele, ja talloos vele situaties bestaan
zoals we die tot nu toe leerden kennen, hoeft nauwelijks nog te worden vermeld.
2 Mocht iemand vragen: waar zijn dan
de hier nieuw aangekomen heidenen? Dan zeg ik jullie dat ook zij meestal in
deze omgeving belanden, maar dat desondanks zulke plaatsen van aankomst hier
streng van elkaar gescheiden zijn, zodat een heiden onder deze omstandigheden
niet in de buurt kan komen van plaatsen waar gelovige christenen van welke
sekte dan ook terechtkomen.
3 Dat onderscheid wordt zelfs in de
hel gemaakt en nergens wordt, zoals jullie misschien denken, alles zonder enige
orde dooreen geworpen. Zo'n onderscheid is namelijk absoluut noodzakelijk, want
zouden zulke geesten bij elkaar gelaten worden dan zouden ze elkaar tengevolge
van hun innerlijke kwaadaardigheid dermate te gronde richten dat ze langs geen
enkele weg, behalve langs die van totale vernietiging, meer te bereiken zouden
zijn.
4 Jullie moeten je dat als volgt
voorstellen: zoals er op aarde verschillende elementen bestaan die elkaar
voortdurend vijandig bejegenen en vernietigen, zo bestaan er in de geestelijke
sferen eveneens zulke basiselementen die niet met elkaar in aanraking mogen
komen. Zouden ze wel met elkaar in aanraking komen, dan zouden er in de
geestelijke sferen soortgelijke effecten tevoorschijn komen als men op aarde
zou krijgen wanneer men vuur en droog stro of vuur en buskruit bij elkaar zou
brengen of wanneer men water over een uit leem opgetrokken gebouw zou laten
stromen. Daarom is in de geestenwereld, waar voor geen geest enige
terughoudendheid meer mogelijk is, zo'n onderscheid strikt noodzakelijk.
5 Wanneer iemand zou vragen: hoe ziet
het er dan eigenlijk op die aankomstplaats van heidense geesten uit? Dan moge
hem gezegd zijn dat het voor een christelijke geest niet veilig is om met wat
voor geest dan ook zulke plaatsen te bezoeken.
6 Alleen de Heer Zelf zou iemand
moeten brengen en begeleiden, anders zou het voor iedereen eerder gevaarlijk
dan nuttig zijn om zulke plaatsen te bezoeken.
7 Maar voor we ons naar de omgeving
van de middag begeven zullen we eerst nog eens kijken wat onze geredde man
doet, en in welke omstandigheden hij nu verkeert. Kijk, onze rotswand staat
alweer open, daarom zullen we terstond van deze gelegenheid gebruikmaken en ons
door de spleet naar de uiterste grens van het kinderrijk begeven. Kijk, we zijn
er al. De wand heeft zich weer achter ons gesloten en we zullen ons nu in het
zeer nauwe dal dat langs de wand naar de middag loopt, begeven. Kom dus vlug
met me mee! 8 Kijk, daar ver op de achtergrond is een moerassige, vochtige hoek
te zien en daar helemaal achterin staat een eenvoudige houten hut waaromheen
het tamelijk donker is, omdat deze hoek door hoge rotsen wordt ingesloten. Daar
zullen we naartoe gaan, want daar is onze man nu geplaatst.
9 Jullie vragen: waarom dan in zo'n
eenzame woestenij en bovendien nog in zo'n moerassige, vochtige uithoek? Beste
vrienden, met zulke moeizaam uit de hel geredde geesten kan men in het begin
onmogelijk anders handelen, omdat zulke mensen toch altijd iets van die hel in
zich hebben opgenomen, dat overeenkomt met het vuur uit die hel. Dat uit zich
steeds min of meer door een noodgedwongen zelfzuchtige begerigheid, want het is
zoals bekend, eigen aan elke noodsituatie, dat ze de zelfzucht in zekere mate
als permanente begeleidster heeft. Wie zich in gevaar bevindt, vergeet
gewoonlijk alles en is enkel op eigen redding bedacht. De arme bedelt alleen
voor zichzelf en de zieke zoekt slechts voor zichzelf een geneesmiddel. Wie in
het water valt probeert zich te redden en wie de vlammen reeds boven zijn hoofd
ziet uitkomen, denkt gewoonlijk alleen aan zichzelf en probeert aan het
verwoestende element te ontkomen. Pas wanneer hijzelf in veiligheid is denkt
hij aan de anderen die hetzelfde lot met hem deelden.
10 Daarom is deze plaats heel
doelmatig voor onze man. De vochtige bodem is geschikt om zijn zelfzuchtige
vuur te doven en de tamelijk grote duisternis zal ook heel heilzaam zijn voor
zijn ogen die aan de dichte duisternis gewend waren. Een plotseling sterk licht
zou even funest voor hem zijn als de felle zonnestralen voor de ogen van een
pasgeboren kind. Bovendien komt zijn hele hebben en houden hier ook precies
overeen met de renteberekening van het kapitaal, dat hij als christen uit
geloof en liefde voor de Heer aan de echte armen heeft gegeven. Jullie moeten
daaronder niet verstaan de jullie al bekende legaten die hij vóór zijn overgang
van de aarde naar het geestenrijk had opgesteld, maar alleen de giften die hij
als gelovige christen helemaal in het geheim vanuit zijn eigen gevoel van
medelijden aan de armen heeft verstrekt. Dat kapitaal kan echter alles bij
elkaar nauwelijks iets meer dan zo'n tweehonderd gulden in zilvermunten hebben
bedragen. Wanneer jullie dit kapitaal, dat hij eigenlijk uit liefde tot de Heer
aan de armen heeft gegeven, vergelijken niet liet grote kapitaal dat hij de
zijnen naliet, dan rillen jullie
ook de mathematisch juiste
vergelijking vinden tussen zijn eigenliefde en zijn liefde voor de Heer.
11 Ook zo'n overdreven zorg voor de
kinderen is eigenliefde, want wie de Heer meer zou liefhebben dan zichzelf in
zijn kinderen, zou ook naar verhouding de Heer meer gegeven hebben dan zichzelf
in zijn kinderen. Jullie vragen: waarom dan? Omdat de Heer hem daardoor het
inzicht zou verlenen waardoor hij zonneklaar zou hebben ingezien dat de Heer
oneindig veel beter voor zijn kinderen kan zorgen en hen ook beter zou
verzorgen dan dat hij zichzelf en zijn kinderen uit eigenliefde heeft verzorgd.
De Heer heeft namelijk niet gezegd: wat jullie voor je eigen kinderen zullen
doen, dat heb je voor Mij gedaan, maar Hij heeft alleen aan de armen, naakten,
hongerigen, dorstigen en gevangenen gedacht en toen gezegd: `Wat jullie voor
hen hebben gedaan dat heb je voor Mij gedaan.'
12 Hij heeft ook niet gezegd: als
jullie in Mijn Naam je eigen kinderen opnemen, dan hebben jullie Mij opgenomen,
maar Hij heeft bij een gelegenheid waarbij veel armen hun nog armere kinderen
bij Hem brachten alleen gezegd: `Waarlijk, wie zo'n arm kind heeft opgenomen in
Mijn Naam, die heeft Mij opgenomen'.
13 En verder zegt de Heer nog: `Wie
zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw, zijn broeder en zijn kinderen meer
liefheeft dan Mij, is Mij niet waardig:
14 Hier zou menigeen willen zeggen:
dit alles heeft toch slechts een diepe geestelijke betekenis. O ja, zeg ik, de
allerdiepste, omdat het een allerzuiverst en rechtstreeks woord is van God.
Maar daarop vraag ik: waarom zoeken jullie het goud niet aan de oppervlakte van
de aarde maar graven jullie diepe schachten en uitgestrekte mijngangen? Jullie
vragen: hoe moeten we dat opvatten? Ik zeg jullie: niets is gemakkelijker dan
dat; wie bij het goud wil komen moet ook aandacht besteden aan de bovenlaag van
de aarde, want die moet hij doorbreken om uiteindelijk door die buitenste
aardkorst heen bij de inwendig gelegen goudlagen te komen. Zo moet ook eerst de
letterlijke betekenis van Gods woord geheel in acht worden genomen vóór men de
geestelijke kan begrijpen, weliswaar in zijn juiste en doelmatige betekenis.
15 Wanneer jullie nu onze man bekijken,
dan zullen jullie ontdekken dat hij meer dan een miljoen eigenliefde en slechts
iets meer dan tweehonderd gulden liefde voor de Heer heeft meegebracht. Dit is
wel een zeer treurige situatie. Zijn behuizing is echter, zoals jullie zien,
precies aangepast aan de rente van dit kapitaal. Het komt er dus nu op aan, hoe
hij dit kapitaal zal gebruiken. Het zal niet uitblijven dat hem van de
tegenovergestelde kant heel armzalige wezens zullen bezoeken, die om hulp
zullen smeken. Gaat hij al zijn krachten inzetten om zulke arme broeders zoveel
hem maar mogelijk is met het allernoodzakelijkste te verzorgen, dan zal zijn
kleine kapitaal al gauw vertienvoudigd, ja verhonderdvoudigd worden, waardoor
hij dan in betere oorden zal worden geplaatst. Hij zal echter niet langs de
aangegeven weg tot de Heer komen voordat zijn hier verworven kapitaal tienmaal
groter is geworden dan dat wat hij zijn kinderen of zijn eigenliefde heeft
nagelaten. Toch zijn ook hier uitzonderlijke gevallen mogelijk, maar deze
moeten van dusdanige aard zijn als jullie heel in het begin als voorbeeld
hebben gezien; dat wil zeggen als iemand alles wat hij heeft weggeeft en
bovendien nog met al zijn krachten zijn broeders ondersteunt, is bij zo'n
gelegenheid ook een heel spoedige en volkomen verlossing uit deze plaats
mogelijk is. In dat geval lijkt zo'n mensengeest dan op de vrouw die in de
tempel offerde terwijl ook anderen offerden. De vrouw gaf weliswaar met de
anderen vergeleken het kleinste offer, maar toen de Heer vroeg, wie van allen
het meest geofferd had, zei men: kijk deze, en die daar! Maar Hij antwoordde:
deze vrouw heeft het grootste offer gebracht, want zij gaf alles wat ze bezat.
16 Zoals jullie zien is het hier dus
een volkomen rechtvaardige, op de grote liefde en ontferming van de Heer
gegronde louteringsschool voor het eeuwige leven.
17 Daar we nu al deze zaken die door
iedereen goed in acht moeten worden genomen, hebben leren kennen, kunnen we
deze streek gevoeglijk verlaten en ons naar de middag begeven. Jullie vragen
weliswaar naar de weg, maar ik zeg jullie: maak je daarover geen zorgen, we
zullen bij deze overgang niet zoveel tijd nodig hebben als op de weg
hiernaartoe. Maar we zullen ons waarachtig geestelijk op weg begeven en dan ook
meteen daar zijn, waar we willen zijn. Op de weg daarheen moet er weliswaar nog
met veel tussenstadia rekening worden gehouden, maar daar ze volkomen lijken op
die welke we reeds achter ons hebben, hoeven jullie je alleen maar alles wat je
tot nu toe gezien hebt echt goed te herinneren, dan zullen jullie je al deze
overgangen die van deze streek naar de middag leiden, gemakkelijk kunnen
voorstellen.
18 Het uitgestrekte water vormt de
voornaamste scheidingslijn, die men langs de gebruikelijke weg niet kan
overschrijden, want dit grote water duidt op de hoge graad van wijsheid die
nodig is om in de middag te komen. Daarom moeten zij die overgaan naar de
middag heel sterk worden in het vuur van de liefde, opdat ze een overeenkomende
graad van wijsheid verkrijgen zoals die door dit uitgestrekte water wordt
aangegeven. Daar we nu ook dit weten, zullen we ons de volgende keer zoals
gezegd, zonder verder om te zien ineens naar de stralende middag begeven. Dus
genoeg voor vandaag.
41.
Bezoek
aan de middag.
De
werking van waarachtig geloof en daadwerkelijke liefde
1 Kijk nu, zoals ik heb gezegd en nog
voordat jullie erop bedacht zijn, zijn we ook al waar we willen zijn. We zijn
dus al in de middag. Zeg me eerst hoe het jullie hier bevalt en wat jullie
allemaal zien.
2 Jullie zeggen: het bevalt ons hier uitstekend;
toch moeten we bekennen dat we hier nog meer verwachtten dan we nu voor ons
zien. Deze streek lijkt op een bekoorlijk mooi landschap, zoals er op aarde
zeker heel veel zijn; maar iets bovenaards verheven moois kunnen we hier niet
herkennen.
3 Ja lieve vrienden, jullie hebben in
wezen wel gelijk; er schijnt hier, zoals jullie zien, eveneens een zon en ze
staat in deze streek precies op het hoogste punt. Verder ziet de hemel er ook
lieflijk blauw uit, net als bij jullie op aarde. Rondom zien jullie een rijke
verscheidenheid van vruchtbare velden en heuvels begroeid met fruitbomen; zelfs
wijngaarden in jullie stijl ontbreken niet. Hier en daar zien jullie ook heel
aanzienlijke bergen boven de kleinere heuvels uitsteken; jullie zien eveneens
hier en daar aardig gebouwde huisjes waar mensen in- en uitgaan; ook op de
velden zien jullie hier en daar sommige mensen bezig met het verzamelen en
bewerken van de vruchten.
4 Het is waar, oppervlakkig gezien
heeft alles hier een frappante gelijkenis met de mooie landschappen op aarde.
Maar ik zeg jullie, als we een van deze woningen wat dichter naderen, zal de
inrichting daarvan jullie meteen wat anders leren. Kijk, juist aan deze straat
die tussen een dubbele rij fruitbomen doorloopt, ligt, zoals jullie zien, een
echt schattig huisje. Daar zullen we naar toe gaan en zien hoe het er vanbinnen
uitziet.
5 Wel, we zijn reeds bij ons doel.
Kijk, de eigenaar van dit huis staat juist bij de ingang maar kan ons niet
zien, want voor de bewoners van de middag zijn wij nog onzichtbaar. Toch voelt
hij aan dat er zich meer innerlijke wezens in zijn nabijheid bevinden. Daarom
luistert hij in zichzelf en zoals jullie zien lijkt hij daardoor op iemand die
plotseling diep in gedachten verzonken is. We zullen ons dan ook meteen in zijn
woning begeven.
6 Kijk, we zijn al in het inwendige
van dit huis; hoe bevalt het jullie? Jullie slaan de handen in elkaar van
verbazing en zeggen: maar in hemelsnaam, hoe is zoiets nu mogelijk?! We zien
dat het huis vanbinnen buitengewoon prachtig versierd is en ook lijkt het huis
vanbinnen onvergelijkelijk veel groter dan vanbuiten. Als we door een of ander
raam naar buiten kijken, zien we van de vroegere omgeving niet het geringste
spoor meer, maar alles is heel anders en weergaloos grootser. Overal zien we
wonderbaarlijke, indrukwekkende paleizen en tempels; de verafgelegen bergen
schitteren als waren ze met de lichtmaterie van de zon zelf overgoten en een
wijde vlakte strekt zich voor ons uit. Op deze vlakte staan talloze paleizen
van een onvoorstelbaar wonderbaarlijke en indrukwekkende schoonheid. In het
midden stroomt een rivier; haar golven glinsteren alsof de allermooist geslepen
diamanten door elkaar worden gerold terwijl de oevers begroeid zijn met
reusachtig grote bomen. Dergelijke bomen hebben we ook wel op de natuurlijke
zon gezien, maar deze zijn nog duizendmaal prachtiger, want ze lijken allemaal
doorzichtig en hun gebladerte schittert naar alle kanten als een levendig deel
van een regenboog. Hoe prachtig is toch ook het inwendige van dit gebouw!
Zoiets hebben we in natuurlijk opzicht alleen op de middengordel van de zon
gezien, maar met dit vergeleken was alles daar maar plomp en onvolmaakt, want
hier is alles toch met zo'n, men zou kunnen zeggen oneindig verregaande
zuiverheid en precisie uitgebeeld, dat men wel jarenlang vol grootste verbazing
zou kunnen blijven stilstaan bij een klein detail. De eindeloze kleurenpracht
die overal heerlijk en passend verdeeld is, is op zich al zo hemels
aantrekkelijk, dat we met recht niet meer kunnen besluiten dit woonhuis te
verlaten.
7 Ja, ja, lieve vrienden, zo is het;
het inwendige krijgt hier reeds zijn waarde. De waarde is nog wel te meten maar
toch al zo groot dat ze jullie begrippen te boven gaat, want zij is de werking
van het licht uit de wijsheid die ontspringt uit het ware geloof in de Heer, en
door dit ware geloof, dan ook naar evenredige verhouding uit de daadwerkelijke
liefde, die een lagere rangorde is van de eigenlijke liefde voor de Heer.
8 Jullie vragen: wordt zo'n huis hier
dan door slechts één enkele zalige mensengeest bewoond? O nee, laten we ons
maar van dit eerste vertrek naar het tegenoverliggende begeven, dan zullen
jullie daar verscheidene gelukkige mensengeesten, en wel van beiderlei kunne,
aanschouwen. Kijk, daar op de achtergrond bevinden zich zo'n dertig wezens. Het
zijn allemaal bewoners van dit huis en de man die we bij de ingang zagen, is
een dienaar van allen die er wonen. Hij doet zijn uiterste best om allen van al
het mogelijke te voorzien. Daarom is hij ook de grootste onder hen en op den
duur geheel de eigenaar van dit huis.
9 Zien jullie niet hoe buitengewoon
prachtig deze dertig bewoners gekleed zijn? Sommigen dragen zelfs stralende
kronen op hun hoofd, zijn overgelukkig; en in hun gelukzalige gevoel prijzen
zij de Heer.
10 Maar kijk nu eens naar onze man die
nog bij de deur staat, hoe eenvoudig ziet hij eruit. Een wit gewaad dat door
een eenvoudige ceintuur om zijn middel bijeengehouden wordt, is alles wat hij
van deze hemelse pracht voor zichzelf heeft genomen. Hij zou zich weliswaar
heel mooi kunnen tooien, maar daarin schept hij geen genoegen. Zijn zaligheid
bestaat slechts daarin, dat hij zijn broeders en zusters zo gelukkig maakt als
maar in zijn vermogen ligt. Wat hij verkrijgt door de liefde en genade van de Heer,
draagt hij meteen over aan zijn vrienden en als het hun grote vreugde geeft, is
hijzelf tot tranen toe geroerd. En als hij alles heeft weggegeven is hij het
gelukkigst!
11 Maar jullie vragen: waarom is hij
dan niet bij het gezelschap? Dat kunnen jullie gemakkelijk uit zijn
gelaatsuitdrukking opmaken. Hij is vol van grootse gedachten en denkt erover
na, wat hij weer voor zijn gezelschap zou kunnen doen om hen een nieuwe
zaligheid te bereiden. Kijk, hij heeft al iets gevonden. Ik heb jullie immers
vooraf gezegd dat hij ons niet ziet maar wel een vermoeden van ons heeft.
Daarom keert hij steeds meer in zichzelf om ons gewaar te worden en probeert al
op voorhand iets voor zijn gezelschap van ons te verkrijgen. Ook spiedt hij om
zich heen of hij niet ergens een pas gearriveerde kan ontdekken die nog geen
onderkomen heeft, opdat hij hem dadelijk tegemoet kan gaan om hem in zijn
woning op te nemen.
12 Zolang wij in het huis verblijven
zal hij ons niet zien, maar als we weer naar buiten gaan dan zal hij ons zien.
Dan zullen jullie ook zijn onnoemelijke vreugde zien en in hem een bijzonder
liefdevolle en gastvrije man ontdekken. Laten we dus naar buiten gaan.
13 Kijk nu, hij ziet ons, valt meteen
voor ons op zijn knieën en zegt: o, mij nog onbekende hogere vrienden van de
Heer, ik heb jullie aanwezigheid wel gevoeld maar was niet in staat jullie te
zien. Daar mij nu echter de genade ten deel valt jullie te zien, verzoek ik
jullie omwille van de oneindige liefde van de almachtige Heer, om mij toch niet
zo snel weer te verlaten. Ga liever nog eenmaal met mij mijn woning binnen,
opdat ik mijn kleine gezelschap met jullie aanwezigheid nog veel gelukkiger kan
maken, want jullie zullen zeker iets meer weten over de Heer, onze liefdevolle
Vader. Vertel het ons, want één woord van Hem is ons heel wat meer waard dan
alle heerlijkheden die we hier in onnoemlijke overvloed bezitten.
14 Nu zeg ik tegen hem: Gemaniël, sta
op, dan zullen we met jou je huis binnengaan. Kijk, hij staat op, strekt zijn
armen naar ons uit en gebaart deemoedig, daarbij vriendschappelijk en liefdevol
glimlachend, dat we hem voor mogen gaan. Kom dus met me mee, want nu zal ook
het hele gezelschap ons te zien krijgen.
15 Zie hoe het hele gezelschap opstaat
en ons blij tegemoet komt. Luister nu hoe Gemaniël ons bij het gezelschap zal
introduceren. Hij zegt: zien jullie wel, mijn innig geliefde broeders en
zusters, ik heb jullie immers gezegd dat de algoede Heer en Vader ons zeker
heel spoedig een groot geluk ten deel zal laten vallen door een van zijn verheven
vrienden naar ons toe te zenden, opdat wij van hem een woord van de Vader mogen
vernemen! En kijk, de algoede Vader is al aan onze innigste wens
tegemoetgekomen, want nog eer we er op bedacht waren traden deze verheven
vrienden ons huis al binnen.
16 In het begin konden onze
ongezegende ogen hen weliswaar vanwege hun grote heerlijkheid nog niet
aanschouwen, maar de grote genade van de Heer heeft onze ogen gezegend,
waardoor we hen tot onze grote zaligheid nu in ons midden zien. We weten nog
niet wie zij zijn en hoe ze heten, maar we begrijpen dat ze grote, innige
vrienden van de Heer zijn en dat is al onze grootste zaligheid!
17 Kijk, nu wendt hij zich tot ons en
vraagt bescheiden om een woord van de Vader, terwijl hij zegt: verheven
vrienden van de Heer, ik weet wel dat een woord van de Vader, zelfs door jullie
mond uitgesproken, te heilig is om door ons op een waardige manier te worden
aangehoord; maar onze liefde voor Hem, de oneindig goede Vader, laat ons geen
rust; daarom vragen we jullie er heel deemoedig om!
18 Nu zal ik hun dan ook een woord van
de Vader geven. Luister dus: luister beste Gemaniël en ook jullie, zijn
huisgenoten, broeders en zusters, zo spreekt de Heer: `Laat de kleinen tot Mij komen
want aan hen is het hemelrijk!' Kijk hoe allen nu stralend neerzinken terwijl
Gemaniël zuchtend van liefde zegt: ja, ja, dat is waarlijk het woord en de stem
van de Vader; wie niet klein is en gelijk aan de kindertjes, zal het hemelrijk
niet binnengaan! O lieve broeders en vrienden, laat deze allerheiligste woorden
tot hoogste sier en grootste rijkdom van ons huis worden.
19 Daarom willen we voor eeuwig en
altijd klein zijn, opdat ons daardoor misschien ook eens de grote genade ten
deel zal vallen, dat de Heer onze streek zal bezoeken, zodat wij naar Hem toe
kunnen gaan; en mochten Zijn verheven vrienden ons dat willen beletten, dat Hij
dan ook allergenadigst tegen ons moge zeggen: `Laat de kleinen tot Mij komen en
hinder hen daaraan niet, want aan hen behoort het hemelrijk.'
20 Nu hebben jullie gezien hoe het
hier toegaat. Jullie vragen mij heimelijk: deze geesten zijn toch kennelijk
reeds in de hemel; hoe kunnen ze dan zo spreken alsof nog niemand van hen de
Heer had gezien? Maar ik zeg jullie: zij vier weliswaar de Heer voortdurend
zoals jullie op aarde de zon zien; dat betekent zoveel als: het licht van God
is boven hun hoofden, hetgeen duidt op de sfeer van de wijsheid.
21 Daar echter het menselijke van de
Heer de allerzuiverste liefde uitbeeldt, een liefde die nog heel anders geaard
moet zijn dan ze hier is, zijn zij ook nog niet in staat om het menselijke van
de Heer te aanschouwen en zodoende kunnen ze dus steeds verder vervolmaakt
worden. Het gebeurt ook, hoewel maar zelden, dat de Heer deze streek ofwel
rechtstreeks of door een hogere engelgeest bezoekt. Dan worden ook altijd de
kleinsten van deze streek aangenomen en naar de morgen geleid.
22 Maar nu zullen wij ook dit huis
zegenend verlaten en in deze streek verder trekken; we gaan over de hoge bergen
die jullie daar in de verte zien. Daar zullen we weer een ander gedeelte van de
middag leren kennen. Daarom genoeg voor vandaag.
42.
Verschil
in snelheid van reizen in het hiernamaals
1 Jullie vragen: maar beste vriend,
zullen we niet eerst afscheid nemen van de vriendelijke bewoners van dit huis
en hen bedanken voor hun liefdevolle ontvangst? Lieve vrienden, het spijt me
echt dat jullie me daar niet eerder aan hebben herinnerd, want nu bevinden we
ons al op de top van een van de bergen die we eerder in de verte zagen, terwijl
ons huisje al ver achter ons ligt! Dat verbaast jullie enigszins en daarom
zeggen jullie: maar beste vriend, hoe kan het toch dat we hier zo snel als de
gedachten wandelen, terwijl we in de noordelijke en avondlijke omgeving, op
enkele zeldzame uitzonderingen na, duidelijk slechts stap voor stap hebben
gelopen? Uit vroegere ervaringen weten we weliswaar dat men in de geest zo snel
als de gedachte vooruit kan gaan. Dat is dus niet zo vreemd. Maar dat we juist
in die streek, die op zich heel arm aan verschijnselen was die men tot de mooie
en heerlijke kan rekenen, stap voor stap zijn gegaan, maar daarentegen in deze
hemelse streek al dat heerlijke bijna onopgemerkt vlug voorbijschieten, dat is
het wat ons bevreemdt.
2 Lieve vrienden, jullie oordelen wel
heel juist volgens jullie wijsheid, maar niet volgens de geestelijke wijsheid.
Wanneer we ons in dit grote rijk van de geesten in die streken bewegen waar de
omstandigheden natuurlijk geaard zijn, dan is juist daar alles vertraagd, en
ons langzame voortgaan in zulke streken geeft dan ook heel wezenlijk en
aanschouwelijk de moeizame vooruitgang van de geest weer. Hoe dieper we in
dergelijke streken waren doorgedrongen, des te moeizamer en langzamer werd ook
onze gang. Maar hier, waar de geest al zijn volle vrijheid geniet, is hij van
zulke ketenen bevrijd, waardoor zijn voortschrijden veel minder gehinderd en
dus ook sneller wordt.
3 Jullie zeggen nu: beste vriend, dat
is allemaal juist, goed en waar, maar we herinneren ons dat we in het begin in
de noordelijke streek toch eens een snelle bergtocht hebben gemaakt, toen we
vanuit de hel eveneens bijzonder vlug terug waren in het kinderrijk en onze
reis van het kinderrijk naar hier ook slechts één ogenblik duurde. Hoe moet men
dat nu begrijpen? - Beste vrienden, het verbaast me werkelijk zeer dat jullie
zoiets nog niet begrijpen, terwijl jullie precies hetzelfde toch al vaak op
aarde hebben ervaren bij de ontwikkeling van jullie geest. Ik zal jullie dit
aan de hand van slechts één voorbeeld duidelijk maken, dan zullen jullie deze
drie, voor jullie onverklaarbare verschijningsvormen van snelreizen meteen
grondig doorzien en volkomen begrijpen.
4 Wanneer jullie bijvoorbeeld in de
wiskunde of in een of andere wetenschap onderwezen werden en jullie moesten je
bij dat onderwijs de een of andere moeilijk te begrijpen hoofdstelling
analytisch aantoonbaar eigen maken, omdat bijna het hele complex van die
wetenschap met het volledige begrip van die stelling samenhangt, dan heeft het
jullie zeker echt veel moeite gekost om zo'n stelling volkomen te begrijpen.
Ja, jullie moesten daarbij van punt tot punt stapje voor stapje vooruitgaan.
Wat gebeurde er nu als jullie zo'n hoofdstelling volkomen hadden begrepen?
Heeft jullie geest niet juist daardoor een snelle vlucht genomen en zich dan
met grote snelheid een inzicht verworven, waarmee hij datgene wat hij vroeger
zo moeizaam doorvorste en onderzocht in een oogopslag overzag? Maar dat is niet
alles; hij trok uit deze door hem nu begrepen stelling ook nog andere
conclusies die hem eerst totaal vreemd waren en werd dus tengevolge van zo'n
snelle vlucht zelf een ziener, een onderzoeker, een uitvinder en zelfs een
schepper van toekomstige waarheden! Begrijpen jullie nu zo'n snelle vlucht?
5 Kijk, precies zo is het ook met de
geest; want wat jullie op aarde het werk van de geest of van de gedachten
noemden, is hier in het rijk van de geest pure werkelijkheid. We gingen dan ook
weer met langzame schreden naar de avond toe, leerden langs deze weg allerlei
toestanden kennen en kwamen via onze leerzame weg zelfs in de onderste voor
jullie geest bereikbare diepte.
Alles moest voor jullie tot het
uiterste ontleed worden. Wat heeft jullie geest daarmee gedaan? Hij heeft een
tweede belangrijke stelling geleerd. Door het leren van deze belangrijke
stelling was dan weer een tweede snelle opwaartse vlucht mogelijk.
6 We kwamen bij het kinderrijk aan en
wel bij de uiterste grens. Daar moesten we nog een derde belangrijke
tussenstelling bestuderen die met al het voorafgaande een heel belangrijke
verbinding vormde en als een goede voorbode voor het vervolg in de middag
diende. Daar jullie zo'n belangrijke tussenstelling vlug en gemakkelijk
begrepen hebben, was ook de daarop volgende snelle opwaartse vlucht van de
geest in deze lichtstreek even vanzelfsprekend als alle andere.
7 We zijn nu in de omgeving van het
hogere licht. Hoe kan het jullie verbazen, dat we met onze al veel rijpere en
meer geoefende geest daar sneller voortgaan dan in de twee vorige streken? Maar
ik zeg jullie: hier maken we slechts kleine, hoewel snelle stappen, maar gaan
in deze omgeving niet verder dan het oog van onze geest reikt.
8 Wanneer we echter vanuit deze
omgeving de morgen zullen naderen, zullen we nog oneindig grotere en snellere
bewegingen maken. En kijk, dat is geestelijk weer heel natuurlijk. Iets
dergelijks is immers eveneens al duidelijk te zien bij de meer gewekte geesten
op een hemellichaam, waar een geoefende denker een voorwerp dat men hem ter
beoordeling voorlegt, heel vlug zal doorzien en in al zijn delen degelijk en
grondig zal ontleden. Wel moet hij nog altijd een voorwerp voor zich hebben,
want zonder zo'n voorwerp houdt de activiteit van zijn geest op.
9 Zo kunnen ook wij de ruimten die we
hier zien zeer snel doorlopen. Maar wanneer de geest in een nog veel vrijere en
meer ongebonden toestand terechtkomt, houdt hij zich niet meer bezig met het
ontleden van gegeven objecten, maar omdat hij al overal in die materie de
potentie van het oneindige heeft gevonden, wordt zijn blik oneindig veel dieper
en zijn snelheid of zijn voortgang veel volmaakter. Begrijpen jullie dit
allemaal goed? Jullie bevestigen het en ik zeg: dat is goed en daarom kunnen we
onze blik van deze mooie hoogten weer meteen op de nog veel mooiere omgeving
die voor ons ligt richten.
10 Jullie verbazen je erover dat we
vanaf dit mooie hooggebergte, dat we eerder vanuit het ons al bekende huisje in
de verte zagen liggen, nu niet in een dal kijken, maar in plaats daarvan over
de mooiste, wijd uitgestrekte en vruchtbare velden, die zich vanaf onze
standplaats, en op gelijke hoogte daarvan geheel vlak voor ons uitstrekken.
Maar jullie verbazen je er nog meer over hoe de rivier, die jullie al eerder
gezien hebben, daar buitengewoon mooi en breed, vrij en open tegen het gebergte
opstroomt.
11 Jullie zeggen: maar beste vriend,
dat is toch kennelijk heel onnatuurlijk! Jullie hebben gelijk zolang jullie
zo'n fenomeen met wereldse ogen bekijken, maar geestelijk gezien is dat heel
anders, en toch even natuurlijk als het op een ander hemellichaam natuurlijk
is, dat het water van boven naar beneden stroomt.
12 Jullie vragen: hoezo dan? Dat
kunnen we niet goed begrijpen. Dat dacht ik wel, maar toch zouden jullie al
zover moeten zijn dat jullie ook dit verschijnsel uit jezelf zouden kunnen begrijpen.
Vertel me eens: waarom stroomt dan op de hemellichamen het water naar beneden?
Jullie zeggen: door zijn eigen gewicht. Wat bepaalt dan het gewicht van het
water? Jullie zeggen: de aantrekkingskracht van het centrale zwaartepunt van de
aarde of van een ander hemellichaam. Goed geantwoord! Als het centrale
zwaartepunt van de aarde het gewicht en dus ook het naar beneden stromen van
het water bewerkstelligt, wat kennen jullie in deze geestelijke omgeving dan in
zo'n centraal, alles naar zich toe trekkend gravitatiepunt? Is het niet de
Heer, die woont in de allerhoogste hoogte?! Kijk, om die reden is het stromen
van het water tegen de bergen op hier ook even geestelijk natuurlijk als het op
de hemellichamen natuurlijk is dat het water naar beneden stroomt. Dat
begrijpen jullie nu; hopelijk kunnen jullie dan ook begrijpen wat dit gebergte
en het zich op gelijke hoogte daarachter uitstrekkende land betekent.
13 Jullie zeggen weliswaar: we hebben
wel een vaag vermoeden, maar heel beslist kunnen we ons daar nog niet over
uitspreken. Maar ik zeg jullie dat zoiets juist uit jullie mond heel
eigenaardig klinkt, want waarom hebben jullie dan in een huis met verscheidene
verdiepingen trappen aangebracht en waar dienen die voor? Jullie glimlachen en
zeggen: dat spreekt toch vanzelf. Hoe kan men anders van een lagere naar een
hogere verdieping komen? Men zou zich met veel moeite met een touw omhoog
moeten laten trekken. - Goed, omdat jullie de huizen op aarde al zo comfortabel
inrichten, kunnen jullie toch niet denken dat de grote Bouwmeester misschien
minder goede inzichten zal hebben dan jullie?
14 Hebben jullie nooit gehoord hoe
eens de oude Jacob droomde over een ladder waarlangs engelgeesten op en af
gingen, terwijl de Heer zelf zich bovenaan de ladder bevond? Kijk, hier hebben
we al een sport of trede van juist deze hemelladder. Daar echter elke trede van
deze hemelladder beduidend meer te betekenen heeft dan een trede van een trap
in jullie huizen, zien we op deze eerste trede dan ook talloze, wonderbaarlijke
en heerlijke dingen, die we echter pas bij de volgende gelegenheid nader zullen
bezien, en dus is het weer genoeg voor vandaag.
43.
Merkwaardige
omgeving en woning van zalige geesten
1 Wanneer jullie op deze heerlijke plek
wat rondkijken, wat zien jullie dan en wat valt jullie het meest op? Jullie
zeggen: beste vriend, het zou gemakkelijk praten zijn als men maar woorden zou
hebben om de talloze dingen die we hier zien te beschrijven! Wanneer men echter
de woorden daarvoor niet heeft, blijft er niets anders over dan hoogstens met
een vinger te wijzen naar datgene wat ons het meest opvalt.
2 Wat onze ogen daar aanschouwen, kan
noch een gebouw noch een boom noch een berg genoemd worden. Het is in zekere
zin een samengevoegd geheel van de meest verschillende, maar op zich genomen,
volmaakte bestanddelen. Ja, ja, jullie zouden aan de ene kant wel gelijk kunnen
hebben, maar als jullie wat scherper kijken, dan zullen jullie de voorwerpen
wel duidelijker kunnen onderscheiden.
3 We zullen het eens proberen. Wat
zien jullie daar recht voor ons aan de rechterkant van de rivier? Jullie
zeggen: we zien een enigszins kegelvormige heuvel die aan de onderkant door een
soort ringmuur is omgeven. Deze ringmuur lijkt meer op een levende tuinhaag dan
op een eigenlijke muur, maar het gebladerte lijkt toch weer uit een soort muur
te groeien.
4 De muur zelf is hier en daar
doorzichtig gekleurd, ongeveer zoals een regenboog; zijn hoogte zal nauwelijks
een klafter bedragen. Boven de muur zijn bogen als van glas aangebracht. Boven
de bogen loopt een soort goot als van goud en in deze goot bewegen voortdurend
allerlei gekleurde, stralende bollen die een doorsnee van ongeveer twee
handbreedten hebben, terwijl de afstand tussen de bollen een halve klafter
bedraagt. De laatste top van deze enigszins kegelvormige heuvel is met een
soort tempel versierd. De zuilen zien eruit zoals slanke populieren bij ons op
aarde. Toch ziet het dak eruit alsof het van gepolijst goud is en het lijkt
alsof het meer vrij boven de zuilen zweeft dan dat het er op de een of andere
manier mee verbonden is. Boven op het dak bevindt zich weer een doorzichtige,
stralende bol.
5 Kijk, beste vriend, dat is het nu,
wat wij hier in eerste instantie op de rechteroever van deze prachtige rivier
zien. Het lijkt echter of dit alles één geheel is. Onze ogen hebben nog nooit
zoiets gezien en een mens kan zich zoiets ook nauwelijks voorstellen. Daarom
weten we ook niet wat het is, waarvoor het dient en welke naam het heeft. Het
biedt het oog weliswaar een buitengewoon merkwaardig en prachtig schouwspel,
maar dat is ook het enige reële dat we er tot nu toe uit kunnen opmaken.
6 Wel, geliefde vrienden, jullie
hebben alles goed bekeken en dus kan ik jullie al zeggen dat dit hier dan ook
een woning van zalige geesten is. Jullie zeggen weliswaar: dat zal wel zijn,
maar tot nu toe kunnen we nog niets ontdekken van de bewoners van zo'n
merkwaardig woonhuis. Maar ik zeg jullie: laten we maar wat dichter naar deze
merkwaardige woning toe gaan, dan zullen jullie de bewoners spoedig te zien
krijgen. Kijk, we zijn reeds vlak bij de muur en hier is ook een toegangsdeur.
Laten we door deze deur gaan, dan zullen we dadelijk bij de bewoners van dit
gebouw komen.
7 We zijn nu in het gebouw; kijk eens
rond en zeg me wat jullie er nu van vinden. Jullie zetten grote ogen op en
zeggen: ja maar, wat is dat nu weer voor een voor-de-gek-houderij!? We zijn
nauwelijks door de eigenaardige ringmuur die we daarnet zagen, of de ringmuur
is er al niet meer, de heuvel is weg, dus is ook de merkwaardige tempel
verdwenen, en het hele land, zover ons oog reikt, ziet er nu heel anders uit
dan eerst. Eerder zagen we op de vlakten, op soortgelijke hogere of kleinere
heuvels een groot aantal van zulke zonderlinge woongebouwen. In plaats daarvan
zien we nu een heleboel indrukwekkende paleizen in schitterende stijl gebouwd
en aan de oever van de rivier, die als enige nog is overgebleven, zelfs
aanzienlijk grote steden. Lieve vriend, wat heeft deze metamorfose nu weer te
betekenen? Waarom konden we dan niet even goed de merkwaardige woning, die we
eerder van buitenaf al zagen, ook vanbinnen als dezelfde herkennen?
8 Ja beste vrienden, naar aardse
maatstaven zou dat inderdaad vanzelfsprekend juist zijn, maar naar geestelijke
maatstaven gaat dat absoluut niet op. Jullie zeggen: heeft de geest zijn ogen
dan niet om de dingen te zien zoals ze zijn? Waarom hoeft hij een voorwerp dan
slechts van één kant te bekijken om te weten hoe het er uitziet, maar is het
voor hem verdwenen en als het ware niet meer aanwezig, zodra hij het van een
andere kant wil bekijken.
9 Ja lieve vrienden, wanneer jullie op
aarde een voorwerp met je stoffelijke ogen bekijken, zal dit voorwerp steeds
constant blijven en niet veranderen, en jullie zullen het als zodanig altijd
aan zijn uiterlijke vorm herkennen. Stel nu eens dat iemand er niet meer genoeg
aan heeft om steeds weer dezelfde uiterlijke vorm te bekijken, maar graag het
wezen van het gehele voorwerp zou willen leren kennen en wel vooreerst door het
mechanisch te ontleden. Heeft hij het voorwerp in een voldoende aantal
onderdelen opgedeeld en deze afzonderlijk bekeken, dan zal hij vervolgens nog
zijn toevlucht nemen tot de scheikunde en het ontlede voorwerp in allerlei
oersubstanties doen uiteenvallen, waarna hij in plaats van het oorspronkelijke
voorwerp enkel en alleen grondstoffen krijgt waaruit het voorwerp als vorm
heeft bestaan.
10 Zou ik jullie nu ook niet kunnen
vragen: waarom is na zo'n scheikundige ontleding de vroegere vorm van het
onderzochte voorwerp niet meer te zien? Jullie zeggen: beste vriend, dat is
toch heel natuurlijk want door het ontleden van het voorwerp moest toch
onvermijdelijk de vroegere grove uiterlijke vorm verloren gaan. Goed, zeg ik,
maar wat was de aanleiding of de oorzaak dat de delen, die voorheen een heel
bepaalde vorm uitbeeldden, zo moesten worden opgelost? Jullie halen de
schouders op en zitten om een deugdelijk antwoord verlegen. Welnu, dan zal ik
jullie daar een antwoord op geven. De oorzaak was de geest, die dieper wilde doordringen
in het meer inwendige van de materie. Hij heeft die wegen bewandeld en is tot
het inwendige van de materie doorgedrongen, maar daardoor is toch duidelijk de
oorspronkelijke vorm zo goed als totaal verdwenen.
11 Kijk nu, wat op aarde nog altijd
meer mechanisch wordt gedaan om aan de behoeften van de geest tegemoet te
komen, manifesteert zich hier in de geest als mooiste, harmonische
werkelijkheid. Want als jullie hier een af ander ding dat jullie eerst van
buiten hebben gezien, binnengaan, dan wil dat zeggen: jullie gaan binnen in de
innerlijke betekenis en dus ook in de totale ontleding en oplossing ervan,
anders gezegd, jullie dringen door tot het wezen van het aanschouwde. Daarom
hoeft men dan ook hier van binnenuit de van buitenaf geziene vorm niet meer
waar te nemen, maar wel de diepere betekenis die geestelijk met de uiterlijke
vorm overeenkomt.
12 Om jullie dit nog duidelijker te
laten zien, zal ik jullie uitleggen wat de overeenstemming is tussen datgene
wat jullie van buitenaf gezien hebben en hetgeen jullie nu binnen zien. De
`stroom' of rivier betekent hier het voortdurende en ook altijd zichtbare
geestelijk leven op zich, bestaande uit de liefde en de wijsheid, of wat
identiek is, uit het ware van het geloof en het goede van de liefde. De `heuvel'
die we het eerst op de rechteroever van de rivier zagen, betekent eigenlijk het
omhoog streven van de wijsheid; het zachte glooien van de heuvel wil zeggen dat
de wijsheid uit de liefde voortkomt. De 'ringmuur' die de heuvel omsluit
betekent dat de wijsheid zich nog steeds binnen een bepaalde vorm beweegt. Dat
de ringmuur rondom de heuvel loopt, betekent dat de wijsheidsvorm door de
liefde wordt verzacht; dat er bladeren uit de muur groeien wil zeggen dat de
wijsheidscirkel vol leven is en dat dit leven eveneens liefde is. Deze muur is
hier en daar doorzichtig gekleurd, hetgeen duidt op de eenwording van liefde en
wijsheid. De `bogen' boven deze ringmuur geven de orde van de wijsheid aan
wanneer ze met de liefde is verenigd. De `goot' die boven de bogen loopt stelt
een open opnamevat voor, dat een weg is van het licht. De in deze goot zich
voortbewegende en stralende 'bollen' betekenen het echte leven dat voortkomt
uit de wijsheid wanneer deze met de liefde verenigd is.
13 De `tempel' op de heuvel, waarvan
de zuilen op levende populieren lijken waarboven zich een zwevend gouden dak
bevindt dat helemaal bovenaan voorzien is van een stralende bol, geeft aan dat
zo'n wijsheid door liefde voor de Heer tot leven wordt gebracht; vandaar de
levende zuilen. Het `zwevende dak van goud' staat voor de rijkdom van de
goddelijke genade van uit zo'n liefde; de `stralende bol' boven het dak
betekent de levendige hoge wijsheid in de goddelijke zaken. Kijk, dat is nu
eenmaal onze vorm.
14 Wanneer we er nu binnengaan, is hij
ook verdwenen, maar in plaats daarvan zien jullie dan de jullie getoonde
verheven werkelijkheid die in zo'n sfeer, waarin de wijsheid met de liefde voor
de Heer verbonden is, tot uitdrukking komt. Al deze paleizen, gebouwen en
steden komen wat hun doelmatigheid betreft dan ook overeen met het goede van de
liefde en de alom prachtige vorm van de stralende wijsheid.
15 Zodoende hebben we ons deze
belangrijke zaken weer eigen gemaakt en kunnen we ons in deze streek dan ook
verder begeven en de heerlijkheden in ogenschouw nemen. We zullen evenwel
nergens zo'n gebouw binnengaan, want daarin zouden we weer heel andere dingen
te zien krijgen; daar zou dan weer veel uit te leggen en te bespreken zijn en
er zou immers geen eind aan komen. Zullen jullie echter eenmaal zelf zuiver
geestelijk zijn en je dus in een totaal geestelijke toestand bevinden, dan
zullen jullie de eindeloze verscheidenheid en wonderbaarlijke veelvuldigheid
zonder meer eeuwig te zien en te beschouwen krijgen. Voor ons is het echter
zaak hier te doorgronden hoe al het geestelijke zich ontwikkelt. Nu kunnen
jullie je ogen dan ook de kost geven en in alle richtingen de grote
wonderbaarlijke heerlijkheden naar hartelust bekijken, en dan zullen we de
volgende keer alles wat jullie gezien hebben resumeren en daarna weer
verdergaan. En hiermee is het genoeg voor vandaag.
44.
Schoonheid
en pracht van de middag.
Onderricht
over het wezen van liefde en wijsheid
1 Wel, jullie hebben naar alle kanten
rondgekeken en ontelbare en omvangrijke heerlijkheden van allerlei soort
gezien. Zeg me nu wat jullie van het vele wat jullie gezien hebben het meest
heeft aangesproken. Jullie zeggen: beste vriend, ook jou is het gegeven om in
ons innerlijk te zien; wees daarom zo goed en resumeer voor ons het beste en mooiste
dat we gezien hebben. Goed dan, dat wil ik wel doen, want ik lees in jullie
ogen en van jullie gezichten, wat je van al het aanschouwde het beste beviel.
2 Het waren niet de eindeloos grote,
buitengewoon prachtige, blinkende paleizen die jullie het beste bevielen. Ook
de steden die aan de rivier liggen wekten niet jullie verdere belangstelling.
Maar daar, meer op de achtergrond aan de overkant van de rivier naar de morgen
toe, zagen jullie liefelijke heuvels waarop kleine, enigszins armoedige huisjes
staan. Daar hebben jullie het meest naar staan kijken.
3 Ik zeg jullie, als men hier op
wereldse wijze naar uiterlijke schoonheid zou oordelen, dan zou men kunnen
zeggen: lieve vrienden, jullie hebben een slechte smaak. Maar wanneer we
geestelijk oordelen dan moet ik jullie zeggen: lieve vrienden, jullie hebben
een fijne neus en daarom is jullie vermoeden heel juist dat er achter deze
klein lijkende nederzettingen nog iets veel verheveners schuilgaat dan hier zo
op het eerste oog te zien is.
4 Daarom zeggen jullie ook heimelijk
bij jezelf: beste vriend en broeder, als we moesten kiezen, dan zouden we wel
honderd van die prachtige paleizen die we hier zien willen inruilen voor één
zo'n huisje.
5 Jullie hebben zeker geen ongelijk,
maar desalniettemin verdient zo'n grandioos paleis hier in deze omgeving toch
ook onze aandacht. Bekijk er maar eens een heel goed, en zie hoe het is
opgetrokken uit een glanzend wit gesteente en precies zeven verdiepingen telt,
waarvan elk een hoogte heeft van dertig el. Elk paleis heeft vier complete
voorgevels; in elke gevel zitten zeventig grote ramen, die onderling zeven el
uit elkaar liggen. Uit elk raam straalt licht als dat van de zon, terwijl elke
gevel rondom voor de stralende ramen langs, en dat bij alle verdiepingen,
versierd is met een zuilengang die straalt alsof hij van zuiver gepolijst,
doorzichtig goud is. Het dak van zo'n paleis ziet eruit alsof het met grote
diamanten platen bedekt is. Rondom dit grote paleis is bovendien nog een
evenredig grote, prachtige tuin aangelegd waarin jullie duizenden prachtige,
wonderbaarlijke bloemen en nog eens duizenden van alle mogelijke soorten
heerlijke fruitbomen zien. Tussen de bloemen en de fruitbomen zien jullie
piramiden die blinken in alle kleuren. Jullie zien dat de toppen van de
piramiden versierd zijn met grote, sterk stralende bollen. Boven op deze bollen
zien jullie zoiets als een kroon, die punten heeft waaruit bronnen ontspringen
en waarvan het water in de stralende lucht omhoog spuit zover jullie oog reikt.
In deze stralenlucht worden deze kleine druppeltjes groter, waarna zij dan in
allerlei kleuren en in de mooiste ordening weer majestueus langzaam in de tuin
vallen, om daar in talrijke heerlijke hemelse geuren op te lossen.
6 Als jullie je ogen nog eens wat meer
inspannen zien jullie ook in zo'n tuin heel veel bijzonder mooie, heerlijke
zalige mensen van beiderlei kunne rondwandelen. Kijk, daar dicht bij de ingang
van deze prachtige tuin staat een man. Hij is gekleed in wit byssus en draagt
een blinkende kroon op zijn hoofd. Zijn gezicht is wit als sneeuw, zijn haar is
gekleurd alsof het van goud was. Kijk eens hoe prachtig dit alles is!
7 Zijn huidskleur komt heel mooi uit
tegen de stralend rode garnering van zijn gewaad en de gordel om zijn lendenen,
glinstert hij niet alsof hij uit vele sterretjes bestond? En kijk nu, daar komt
juist een vrouwelijke geest naar de ingang van de tuin; hoe bevalt jullie deze
wel?
8 Jullie zeggen: vriend, bij de
aanblik van dit wezen raakt men geheel buiten zinnen; werkelijk, zoiets
volmaakts kan een sterfelijk mens zonder acuut gevaar voor zijn leven niet eens
aanschouwen, laat staan bedenken! De bijna meer dan hemelse schoonheid van dit
vrouwelijke geestwezen gaat werkelijk alle menselijke begrippen te boven! Wat
een eindeloos verheven zoete vriendelijkheid op haar gezicht; welke onmetelijke
zachte vormen en wat een prachtige gelaatskleur! Het glanzende, weelderig
lichtblonde haar, op het bovennatuurlijk mooie hoofd een schitterende kroon als
van de prachtigste diamanten, het glanzende hemelsblauwe gewaad met zachtrode
garnering; ach hoe harmonisch en mooi is dit toch allemaal! We zien ook de ene
arm waarboven dit prachtige gewaad door middel van een allermooiste sierspeld
in plooien bijeen wordt gehouden. Wat een ronding en harmonie in deze arm! Hij
lijkt zo zacht als een milde zucht van het mooiste morgenrood in de lente! En,
o beste vriend, behalve haar arm zien we van deze engelenvrouw ook nog haar
voet en haar been tot boven de knie. Waarlijk, zo'n schouwspel is zelfs voor
een geestelijk oog te veel, want de harmonische zachtheid en volmaaktheid is
immers met geen pen te beschrijven. Waarlijk, alleen voor God is liet mogelijk
om zo'n onuitsprekelijke harmonie te scheppen! Bovendien beste vriend, zien we
op de lichte achtergrond nog een heleboel van zulke hemelse heerlijkheden.
Werkelijk, in zo'n gezelschap een gelukkige medebroeder te zijn, zou toch wat
al te veel zaligheid zijn!
9 Ja, lieve vrienden, er zijn hier
eindeloos veel van zulke heerlijkheden; daarom vraag ik jullie nog eens: hoe
bevalt jullie nu zo'n paleis? Jullie krabben je wat achter de oren, wat volgens
mij wil zeggen: beste vriend, bij nader inzien hebben we eigenlijk niets meer
op zo'n paleis tegen als we het vergelijken met die huisjes daar op de heuvel aan
de overkant van de rivier! We zouden met zo'n zaligheid, vanzelfsprekend in de
zuiver geestelijke toestand die daarvoor noodzakelijk is, in alle eeuwigheid
tevreden zijn, vooral als ons zo nu en dan ook de genade ten deel zou vallen de
Heer te zien. Als dat echter niet het geval zou zijn, dan zouden we zeker op
onze woorden terugkomen.
10 Ja geliefde vrienden, zoals het
jullie nu vergaat bij de aanblik van al deze heerlijkheden, is het al velen
vergaan. Het verschil ligt alleen hierin, dat jullie hier vrijblijvend langs
komen. Maar geesten die hier werkelijk aankomen staat hier nog een hele zware
beproeving te wachten waarin zij zich, zichzelf verloochenend, moeten
waarmaken, wanneer ze van hier over de rivier in het heuvelland met de
eenvoudige huisjes willen komen.
11 Jullie vragen, wie zijn eigenlijk
deze zalige geesten die dit paleis bewonen en waar komen ze vandaan? Het zijn
geesten ten dele van arme, en ten dele ook van rijke families op aarde, die
mettertijd vanuit de jullie reeds bekende avond hier zijn aangekomen. Een
gedeelte van hen is echter ook hier ten gevolge van hun op het geloof aan de
Heer gebaseerde streng geregelde en rechtschapen levenswijze op aarde. Verder
dieper in de middag zouden jullie ook zalige heidense geesten aantreffen die op
aarde trouw volgens hun geloof hebben geleefd en in de geestenwereld het geloof
in de Heer bereidwillig hebben aangenomen.
12 In het paleis hier voor ons wonen
zielen die al van oorsprong gelovige christenen waren en wel uit de sekte van
de calvinisten. Drie van hen waren op aarde rijk; zij zijn hier juist niet de
rijksten maar behoren meer tot de dietiende klasse. De beide eersten die jullie
bij de poort hebben gezien en daar nog zien, waren op aarde heel arm. Hij was
alpenherder in Zwitserland en zij was eveneens een heel onaanzienlijke
koehoedster. Mettertijd leerde deze vrome herder de goede christelijke
eigenschappen van het meisje kennen en hij heeft haar toen volgens zijn
confessie tot vrouw genomen. Dit paar leeftic hun hele leven lang heel kuis met
elkaar. Ze hadden ook enkele kinderen; deze werden volgens hun christelijke
geloofsovertuiging streng opgevoed en deze principes werden dan door vijf
opeenvolgende geslachten trouw in acht genomen. Zo zien jullie hier dus iets
wat zelden voorkomt, een zalige familie bloedverwanten, bestaande uit ouders,
kinderen en kleinkinderen. De beiden die jullie zien zijn dus de stamouders van
de hele familie. De drie ondergeschikten in dit gezelschap zijn weliswaar ook
verwanten van deze familie, maar zij waren mensen die zich door gelukkige
aardse omstandigheden op werelds gebied hebben opgewerkt en daardoor voornaam
en rijk zijn geworden. Door zo'n aardse rijkdom en aards aanzien hebben ze
tijdens hun aardse leven ook veel voordeel en comfort genoten, wat de andere arm
gebleven familieleden vreemd is gebleven. Daarom moeten zij hier nu juist ook
veel dingen ontberen waarvan de armere familieleden nu ten volle kunnen
genieten. Desalniettemin zijn ze hier ook voor jullie zo te zien toch
onuitsprekelijk gelukkig, omdat ze hun wereldse aanzien en hun rijkdom
merendeels voor goede doelen gebruikt hebben.
13 Wij willen echter, daar we nu
eenmaal hier zijn, de beiden voor hun tuinpoort toch een kort bezoek brengen,
zodat jullie enigszins kunnen zien welke geestelijke gezindheid zij hebben.
Laten we er daarom maar eens naartoe gaan. Kijk, ze hebben ons al gezien en
haasten zich naar ons toe; maar zoals jullie zien blijven ze nu plotseling
staan. Wat mag daarvan de oorzaak wel zijn? Ze vermoeden nog iets zinnelijks in
jullie; daarom willen ze liever afwachten tot wij naar hen toekomen. Kijk nu,
we zijn bij hen en de bijzonder mooie man ontvangt ons met de volgende woorden:
wees gegroet met de zuiverheid van het woord van de Heer! Mag ik, de geringste
dienaar van dit huis, jullie vragen welke zuivere en goede bedoeling jullie
hierheen heeft geleid?
14 Omdat jullie hier niet in staat
zijn te spreken moet ik in jullie plaats wel het woord voeren. Lieve vriend,
jouw vraag is rechtvaardig en uit de toon van je woorden klinkt de zuivere
wijsheid van de hemelen maar kijk, een ding ontbreekt eraan en dat ene is de
liefde! Je hebt weliswaar je huishouding heel goed op orde en je hele,
prachtige bezit komt voort uit jouw zuivere wijsheid; maar kijk, één
zandkorreltje in het rijk van de liefde van de Heer overtreft al veelvuldig al
deze heerlijkheden! Kijk, zij die hier bij mij zijn, zijn leerlingen in de
liefde en ik ben uit allerhoogste liefde voor hen een leider in naam van de
Heer. Erken en begrijp ons vanuit dit gezichtspunt. Zie, reinheid van zeden is
een prachtige deugd en de rechtvaardige is een vriend van de Heer, maar als een
zondaar boete doet uit liefde voor de Heer, dan is Hem die liever dan
negenennegentig mensen zoals jij, die met alle reinheid van zeden er nooit
behoefte aan heeft om boete te doen.
15 En jij, reine vrouw van deze reine
man, jouw levenswandel was werkelijk
als die van een allerreinste ster, en
een nooit geschonden kuisheid was jouw weg naar dit heerlijke rijk! Maar in de
eeuwige morgen wonen zeer veel vrouwen die maar al te vaak tegen hun vlees
gezondigd hebben. Maar deze zondaressen hebben hun schuld ingezien,
verdeemoedigden zich berouwvol voor de Heer en ontbrandden toen in grote liefde
voor Hem, zodat ze niets anders meer zochten dan zoveel genade van Hem te ontvangen
dat Hij zich over hen zou mogen ontfermen, en hen na hun dood zou mogen opnemen
bij de allerminsten onder hen die zich mogen verheugen over Zijn oneindige
erbarming! En kijk, zij wonen nu in de eeuwige morgen allerzaligst en
voortdurend in gezelschap van de Heer! Waarlijk, heerlijk en buitengewoon
schitterend is hier alles, maar de allerkleinste strohut in het rijk waar de
Heer woont, heeft oneindig meer waarde dan al deze pracht!
16 Kijk eens, hoe dit paar nu met de
hand op het hart eenstemmig zegt: o machtige vrienden van de Heer, jullie
hebben ons met weinig woorden oneindig veel gezegd. We hebben weliswaar al heel
lang het vermoeden gehad dat er nog iets hogers en verheveners moet zijn dan
dit hier, maar we wisten de weg niet, want onze wijsheid was in staat hier het
meest verhevene tot stand te brengen. Nu weten we dat dit alles slechts werd
toegelaten, opdat we daaruit steeds meer de liefde zouden mogen erkennen. Zeg
ons daarom wat we moeten doen om slechts één druppel van de echte, waarachtige
liefde waardig te worden.
17 Nu zeg ik tegen hen: lieve vriend
en jij lieve vriendin, hebben jullie nooit gehoord wat de Heer tegen de rijke
jongeling heeft gezegd: `Geef alles weg en volg Mij!' En hebben jullie in het
Boek niet gelezen waarin de Heer een eeuwig geldende vergelijking heeft
getrokken, toen vooraan in de tempel een rechtvaardige farizeeër aan de Heer
zijn daden, volkomen volgens de wet van Mozes, kenbaar maakte, terwijl
tegelijkertijd helemaal achter in de tempel een arme zondaar zich van berouw op
zijn borst sloeg en zei: `O Heer, ik ben niet waardig mijn ogen naar Uw
heiligdom op te heffen!' Wie van beiden heeft de Heer hier gerechtvaardigd?
Jullie zeggen: de deemoedige zondaar. Kijk, hieruit kunnen jullie nu heel
gemakkelijk de eigenlijke weg naar de Heer vinden. Handel dus ook zo want het
woord van de Heer geldt ook ten volle in de hemelen en wel voor alle
eeuwigheden!
18 En verder: voor Hem bestaat er
niets wat rein is of rechtvaardig, want Hij alleen is rein, rechtvaardig, goed
en barmhartig! Houden jullie je niet voor volmaakt maar doe wat de zondaar in
de tempel deed en wat een jullie welbekende medegekruisigde van de Heer deed,
en dan pas zullen jullie de ware rechtvaardiging vinden die bestaat uit de
enige liefde tot de Heer. Word arm, ja wordt volkomen arm, opdat jullie rijk
mogen worden in de liefde van de Heer!
19 Kijk, nu staat het paar op en keert
wenend terug. En zie hoe allen zich voor het paleis verzamelen en aandachtig
naar dit stamouderpaar luisteren. Kijk hoe ze allen hun sieraden afleggen en
ook hun prachtige kleren verwisselen voor heel armoedige kleding en hoe het
stamouderpaar al deze heerlijkheden aan de drie armsten overdraagt. Zoals
jullie zien haast zich nu een groot gezelschap van honderden mensen naar buiten
naar ons toe.
20 Jullie vragen: maar beste vriend,
wat zullen we met hen doen? Maar ik zeg jullie: maak je daarover maar geen
zorgen; jullie zullen bij deze gelegenheid een waarlijk hemels schouwspel te
zien krijgen, waarbij je zoals jullie plegen te zeggen, bijna horen en zien
zullen vergaan! Maar zo'n schouwspel zullen we pas de volgende keer te zien
krijgen. En hiermee is het genoeg voor vandaag.
45.
De
overeenstemmende betekenis van eten en drinken van de hemelse geesten.
Het
hemelse huwelijk
1 Kijk nu, het tamelijk grote
gezelschap is al dicht bij ons. Kijk eens naar die lieve kinderen, hoe het ene
nog hemels mooier is dan het andere! De aanblik van elk van hen toont jullie
weer een andere schoonheid. De mannelijke engelen hebben een jeugdige kracht en
hun gezichtsuitdrukking is buitengewoon zacht en ernstig. Hun ogen zijn groot,
hetgeen betekent dat ze rijk aan licht zijn; hun neuzen zijn fraai gevormd en
heel gevoelig, hetgeen wil zeggen dat ze teergevoelig zijn en een scherp
aanvoelingsvermogen hebben. Hun mond is zacht en meestal gesloten, wat betekent
dat de wijsheid discreet is. Hun kin is eveneens zacht en zonder baard. Dat wat
wil zeggen dat de eigenlijke wijsheid open is en niet wordt omhuld met een
wildgroei van mystiek. Glad en rond is hun hals, hetgeen betekent dat de
waarheid principieel beschouwd heel vanzelfsprekend en een op zich afgerond
geheel is. Zie verder de zachtheid van hun handen; dat betekent dat de wijsheid
alles met goed overleg aanpakt en niets onvolmaakts wil aanraken.
2 Jullie zeggen nu: het is merkwaardig
dat het mannelijke wezen zich hier bijna in dezelfde mooie ronde vormen
vertoont als het vrouwelijke, en wel op een manier dat men tenslotte nauwelijks
nog weet waarin men als mannelijke geest een groter welbehagen zou scheppen, in
de buitengewoon prachtige mannelijke gestalte of in de vrouwelijke. Dat heeft,
mijn lieve vrienden, zijn reden in het waarachtige hemelse huwelijk, en wel
omdat er in de Schrift staat dat man en vrouw één vlees zullen zijn. Daarom
verschillen ze hier ook maar weinig en zijn, zoals de Heer gezegd heeft, allen
gelijk aan de engelen van God!
3 Jullie vragen of er hier bij de
geesten geen verschil in geslacht bestaat. Ik zeg jullie: dat is hier net zo goed
het geval als op de hemellichamen, en de geesten eten en drinken hier ook en
verrichten dus ook hun noodzakelijke behoefte. Verder genieten deze hemelse
echtelieden ook de `echtelijke genoegens' zoals op aarde; maar dat alles heeft
hier een heel andere betekenis dan op de hemellichamen.
4 Het eten en drinken wil zeggen: het
opnemen van het goddelijk goede en goddelijk ware, en wat jullie onder de
zinnelijke geslachtsdaad verstaan, betekent hier de vereniging van het goede
van de liefde en het ware van het geloof tot een liefdevolle ontplooiing. Dit
alles verhoudt zich hier als oorzaak, werking en doel. Wie aldus wil werken,
moet immers eerst het werkende principe dat daaraan ten grondslag ligt in zich
opnemen en dat is hier hetgeen onder het opnemen van voedsel wordt verstaan.
5 Het verteren van deze voeding
bewerkstelligt en ondersteunt het voortdurende leven van de geesten. Het leven
wil en kan echter niet een geïsoleerd opzichzelfstaand iets zijn, maar het
grijpt het object dat hem aantrekt en met hem overeenstemt vast en schenkt
daaraan zijn vertrouwen, zodat daardoor als het ware uit twee levens een
volkomen eenheid ontstaat. Dit kan men beschouwen als het doel. Het doel wordt
dan zinvol omdat een verenigd leven in alle opzichten een krachtiger werking
heeft dan een opzichzelfstaand leven, wat niet als een volmaakt leven kan
worden beschouwd omdat daarin geen enkel doel en dus ook geen groei tot
uitdrukking komt. Begrijpen jullie dat?
6 Jullie zeggen: beste vriend, ten
dele wel maar geheel duidelijk is het ons nog niet. Welnu, ik zal het nog eens
wat nader belichten. Jullie hebben ook op aarde reeds een overeenkomstige daad
die lijkt op de geslachtsdaad van de geesten.
7 Wat gebeurt er eigenlijk als een
levenskrachtige man een of andere vrouw zogenaamd magnetisch behandelt? Hier
gebeurt niets anders dan dat de man met zijn krachtige geest de zwakkere geest
van de vrouw binnendringt, deze daardoor opwekt en met zijn kracht ondersteunt,
doordat hij zich met haar voor een bepaalde tijd magnetisch verbindt en
gedeeltelijk fijnstoffelijk verenigt of anders gezegd met haar een `geestelijke
echtverbintenis' aangaat.
8 Wat
is de uitwerking van deze verbintenis? Als jullie maar enigszins de veelvuldige
verschijnselen op dit gebied beschouwen dan kunnen jullie onmogelijk wat
anders zeggen dan: de kracht van de zwakke vrouwelijke geest is door de daarmee
verenigde kracht van de mannelijke geest zeer verhoogd en kan in zo'n toestand
dingen tot stand brengen die een geïsoleerde geest in zijn natuurlijke toestand
toch hoogst zelden en dan nog slechts heel moeizaam tot stand kan brengen.
Helderziendheid, het in zichzelf en anderen inzicht krijgen en, kort gezegd,
het krachtige, helder geestelijke doordringen in anders ondoorgrondelijke
diepten van de schepping, is het gevolg van zo'n vereniging.
9
Welnu, precies zo is geestelijk de zogenaamde geslachtsdaad geaard. Het is een
elkaar vastgrijpen van twee innig verwante geestelijke potenties en het gevolg
daarvan stemt dan ook overeen met de jullie bekende handeling die we zojuist
hebben besproken. Nu zeggen jullie wel dat het allemaal duidelijk is, maar
jullie vragen nog op welke manier deze handeling hier wordt verricht. Ik zeg
jullie: zo'n handeling wordt op dezelfde manier verricht als bij echtelieden
maar er is daarbij van een of andere vorm van zinnelijkheid geen enkel spoor te
bekennen.
10 In
de eerste Kerk, de Adamitische, werd de geslachtsdaad bij de mensen, die
toentertijd voortdurend met de hemel in contact stonden, eveneens veel meer op
een geestelijke dan op een zinnelijke manier verricht. Bij gelegenheid van zo'n
daad werden de beide echtgenoten meer dan anders door de goddelijke Geest
doordrongen, raakten daardoor lichamelijk in slaap, ontwaakten spoedig uit
deze natuurlijke slaap en werden dan één in de geest en daardoor ook volkomen
in hemelse vervoering gebracht. Eerst in die toestand verrichtten ze de
geslachtsdaad en werden al spoedig daarna weer gescheiden en lichamelijk in de
natuurlijke sfeer teruggeplaatst.
11 Om
deze reden werd deze daad toentertijd ook `éénslaap', `medeslaap' of ook
`bijslaap' genoemd. Daar de mensen mettertijd echter door allerlei wereldse
genoegens aardser en zinnelijker werden, begonnen ze ook zonder geestelijke
voorbereiding in hun aardse sfeer de vrouwen zuiver lichamelijk te beslapen,
raakten daarbij niet meer in een geestelijke slaap of beter gezegd in een
natuurlijke slaap opdat de geest vrij zou worden. Daardoor werden de vruchten
als resultaat van oorzaak en werking dan ook zoals de oorzaak en de werking
zelf waren. Jullie zeggen immers zelf: `Ex trunco non fit Mercurius'.( Uit een
boomstronk ontstaat niets goddelijks.) Hoe is het derhalve dan mogelijk om
langs zuiver dierlijk natuurlijke weg vruchten van de geest te verwekken? Ik
ben van mening dat, als jullie slechts enigszins acht slaan op deze
belangrijke, oudhistorische, volkomen ware beschrijving, jullie je nu ook de
zuiver hemelse geslachtsdaad juister en waardiger kunnen voorstellen dan
jullie anders mogelijk zou zijn geweest, terwijl jullie deze daad, door zijn
tegenwoordige, puur zinnelijke verschijningsvorm, op grond waarvan de wetten
van Mozes met betrekking tot de onkuisheid werden gegeven, noodgedwongen als
onzuiver en dus ook onheilig moesten beschouwen.
12 Dit
weten jullie nu. Maar wat betekent dan de geestelijke `verrichting van de
noodzakelijke behoefte', die met de natuurlijke overeenkomt? Wat betekent dan
de natuurlijke? Niets anders dan het wegwerken van de uiterlijke vorm, nadat
deze als draagster van levenbevattende substanties, deze substanties heeft
afgegeven. Kijk, het leven kan zich onmogelijk anders manifesteren en uiten
dan slechts in een met haar overeenkomende vorm. Deze vorm komt overeen met
alle uiterlijke vliesachtige omkledingen van de dingen. Ook al zijn de vruchten
die jullie hier zien, niets anders dan louter levende overeenstemmende vormen,
voortgekomen uit de liefde en de wijsheid van de Heer, maar dan zoals hier
zichtbaar wordt, ook als overeenkomstige vormen van waarachtig geloof en
daadkrachtige liefde, kunnen ze toch niet zonder een uiterlijke vorm worden
voorgesteld, evenmin als een gedachte zich kan manifesteren zonder woorden.
13 Als
jullie dus woorden horen, dan eten jullie geestelijke vruchten. De woorden als
vormen worden door jullie weer heel vlug geestelijk weggewerkt, maar de
betekenis van de woorden blijft in jullie. Kijk, dit stemt volkomen overeen met
deze geestelijke verrichting van de noodzakelijke behoeften. 14 De vormen zijn
de dragers van het levende. Daar het levende echter puur goddelijk en dus het
meest innerlijke en allerzuiverst geestelijke is, kan het ook door geen
uiterlijke geest volkomen zuiver worden opgenomen. Daarom schept de Heer dan
overeenstemmende liefdevormen, die dan dragers van Zijn leven zijn. Willen we
derhalve dit leven in ons opnemen, dan moeten we het samen met de vorm opnemen.
Pas in ons wordt de vorm als levensdrager vernietigd; het leven wordt daardoor
vrij en verenigt zich al spoedig met het eveneens goddelijke leven in ons,
sterkt het en houdt het levendig. De vorm zelf, als vernietigde huls, wordt dan
volgens de ordening van de Schepper uit ons gehele levende wezen verwijderd.
15 Bij
jullie op aarde noemt men zoiets het `afval' maar hier wordt dat de scheiding
genoemd. Bij jullie is de vorm grofstoffelijk, bij ons is het eveneens geestelijk,
dus onmiddellijk vervluchtigend en geheel verdwijnend. Daar jullie dit nu
allemaal weten zullen we weer terugkeren naar ons grote, wondermooie
gezelschap.
16 Kijk, ons vroegere stamouderpaar
staat reeds bij ons. Hij komt naar mij toe en zegt: machtige bewoner van de
eeuwige morgen en toch zeker een heel geliefde vriend van de Heer, zie, we
hebben nu alles verlaten en ons gehele bezit en onze kostbaarheden op jouw
aanraden weggegeven. Je ziet dat we met velen zijn en toch is er niet één onder
ons die anders gezind zou zijn dan ik ben. We staan hier nu deemoedig voor je;
zeg jij, die hier in Naam van de Heer bent, maar wat je wilt en wat de wil van
de Heer is, dan zullen wij het doen!
17 Nu zeg ik tegen hen: geliefde
broeders en zusters, heb geen spijt dat jullie gekozen hebben voor de liefde
voor de Heer en volg ons in Zijn Naam! Kijk daarginds, aan de andere kant van
de rivier waar jullie op min of meer onherbergzaam lijkende heuvels op gepaste
afstand van elkaar kleine onaanzienlijke huisjes zien liggen, daar zal ik
jullie naartoe brengen en ieder zijn eigen woning geven. Jullie zullen daar
weliswaar niet zo aangenaam en mooi wonen als hier in dit prachtige paleis,
maar daaraan zullen jullie moeten wennen, want in de eeuwige morgen in
voortdurende tegenwoordigheid van de Heer woont men niet in zulke paleizen,
maar in heel eenvoudige kleine hutten. Ook is men daar niet zo schitterend
gekleed als hier maar de waarachtige kinderen van de Heer lopen bijna geheel
naakt rond. Daar mag niemand werkeloos zijn, want de Heer weet zijn kinderen
voortdurend volop bezig te houden.
18 Hier hadden jullie `zalige rust' en
genoten heerlijk en vredig van alles wat jullie in zo'n rijke overvloed
bezaten; daar wordt men echter niet zo onderhouden. Men moet er werkelijk ijverig
werken om zijn dagelijks brood te verdienen.
19 Hier hoefden jullie nergens om te
vragen of voor te danken, want de Heer gaf jullie alles vrij uit Zichzelf in de
grootste overvloed, maar daar zullen jullie altijd de Heer en de Vader moeten
vragen en danken.
20 Hier had iedereen als zelfstandig
heer zijn eigen tafel en kon eten en drinken naar eigen welgevallen. Daar heeft
niemand een eigen tafel, maar moeten allen bij de Vader aan tafel komen.
21 Hier kunnen jullie eten wat je
wilt, maar daar is de regel: eet wat jullie op tafel wordt voorgezet.
22 Als jullie met deze ruil tevreden
zijn, volg me dan! Daardoor zal evenwel jullie wil niet het geringste geweld
worden aangedaan.
23 Luister, nu zegt het hele
gezelschap: o grote lieve vriend van de Heer, al bezaten we hier duizend van
zulke paleizen, dan zouden we deze toch verlaten als we dicht bij de woning van
onze grote heilige Vader mogen zijn als de slechts allerlaatste en
allergeringste dienaren! Alle voorwaarden die je ons hebt gesteld, zijn toch te
groot en te verheven voor ons. Als we maar waardig worden bevonden de
broodkruimels van de tafel van de Heer te mogen ontvangen, dan zouden we
daardoor reeds onuitsprekelijk gelukkiger zijn dan hier, omdat we bij al deze
grote pracht precies datgene moeten ontberen wat enkel en alleen voor alle
engelen de allerhoogste zaligheid uitmaakt, namelijk het aanschouwen van de
Heer, die vooral een voortreffelijke, heilige Vader is voor hen die bij Hem in
de morgen wonen.
24 We worden de Heer hier ook wel
gewaar in de heilige genadezon boven ons, maar de Vader te midden van Zijn
kinderen kunnen wij niet aanschouwen!
25 Breng ons dus maar waarheen je wilt
en geef ons een plaats volgens jouw hemelse inzicht. Wij zullen je volgen!
26 Nu zeg ik: volg me dan over deze
rivier naar het gindse heuvelland. Laat je niet afschrikken door de golven die
jullie eerder niet konden dragen, omdat jullie grondbeginsel niet de eigenlijke
`grondslag van het leven' was, namelijk de liefde voor de Heer. Maar nu is deze
liefde jullie basis geworden, zodat het water van deze rivier jullie zal
dragen, want dat vertegenwoordigt immers jullie basis. Kijk hoe allen ons nu
volgen en hoe het water van de rivier hen draagt als een stevige bodem!
27 Zodoende zullen we ons gezamenlijk
naar het heuvelland daarginds begeven en ons gezelschap daar installeren.
Daarna kijken we nog wat zich daar allemaal zal afspelen en hoe tevreden het
gezelschap daar zal zijn.
46.
In
het heuvelland van de eeuwige morgen. Een klein liefde-examen.
Hoe
stellen jullie je de Heer voor?
1 Kijk, met de ons reeds bekende
manier van snelreizen zijn we ook al ter plaatse. Daar juist voor ons staat al
zo'n huisje. Ziet het er niet bijna uit zoals bij jullie op aarde een echt
lieflijk alpenhuisje in Zwitserland? Jullie zeggen: ja inderdaad, zo ziet het
er werkelijk uit. Er is weliswaar een groot verschil tussen zo'n huisje en een
paleis of zelfs een grote stad zoals we die eerder meer beneden in de
laagvlakte zagen, maar desondanks zouden we dat huisje liever bewonen dan zo'n
paleis.
2 Goed, we zullen nu zo'n huis
binnengaan, de inrichting bekijken en ook de eventuele bewoners zien. Kijk, we
zijn al binnen. Jullie vragen nu: maar beste vriend, hoe komt het dat dit huis
inwendig niet verandert op de gebruikelijke geestelijke manier, maar een
onveranderlijk huis is waar het inwendige volkomen met het uitwendige
overeenkomt?
3 Lieve vrienden, dat zullen jullie
gaandeweg in de omgang met de bewoners van deze streek precies leren begrijpen
en wel in de loop van de geleidelijke ontwikkeling van onze zienswijze, en hoe
de bewoners zich in de omgang met hen aan ons zullen voordoen.
4 Zien jullie hier ook niet allerlei
landbouwwerktuigen? Er zijn sikkels, houwelen, harken, klemhaken en
pikhouwelen; zelfs de ploeg en de eg ontbreken niet en als jullie goed
rondkijken, zien jullie achter het huis zelfs een schuurtje en een stal voor
een of twee paar ossen. En daar zien jullie weer een keuken, hier een kamer
voor het personeel en daar vooraan een echt smaakvol ingerichte kamer voor de
eigenaars van dit huis. Wat zeggen jullie daarvan?
5 Het verbaast jullie wel enigszins,
zoals ik zie, want jullie zeggen bij jezelf: werkelijk, het lijkt ons allemaal
heel gezellig en we zouden hier inderdaad zonder meer graag willen blijven,
maar toch maakt deze totaal aardse inrichting in deze blijkbaar echte hemel een
wat vreemde indruk.
6 Mijn lieve vrienden, ik heb wel
gedacht dat jullie zoiets een beetje vreemd zouden vinden. Maar het zou heel
wat verstarde aartspapen, die zich de hemel voorstellen als een eeuwig
nietsdoen, waarschijnlijk nog meer bevreemden. Hoe het dergelijke mensen hier
echter vergaat, zullen we tijdens de voortzetting van onze wandeling door de
omgeving van de middag nog voldoende te weten komen.
7 Opdat jullie zullen weten waarom
jullie hier al deze landbouwwerktuigen net zo hebben aangetroffen als op aarde,
zeg ik jullie voorlopig slechts dat dit soort gereedschap onmogelijk ooit op
aarde zou zijn uitgevonden als het niet eerst in volkomen overeenstemmende
wijze en vorm in alle hemelen voorhanden zou zijn geweest.
8 Daarom hoeft het jullie niet te
verbazen dat jullie hier in het geestelijke rijk van de hemel de meest
oorspronkelijke vinden, want al dit gereedschap duidt het werken uit liefde aan
en het staat hier ter beschikking als middel voor het voortbrengen van het
goede en vruchtbare. Meer hoeven we voorlopig niet te weten.
9 Kijk, daar komt zojuist de eigenaar
van dit huis terug van zijn akker. Wc zullen naar hem toegaan, hem groeten en
hem onze vraag voorleggen. Hij heeft ons al gezien en komt ons met open armen
tegemoet. Hoe bevalt jullie zijn kledij? Jullie zeggen: beste vriend, voorwaar
niet slecht, want we zijn gewend zulke kledij te zien. Hij ziet eruit als een
echt godvruchtige, ijverige landman op onze aarde. We zien dat hij een gewoon,
niet al te fijn overhemd aanheeft en een broek die eveneens van hetzelfde
linnen is vervaardigd. Dat is dan ook alles wat we aan deze goede man
ontdekken. Als hij geen rode gordel om zijn middel zou dragen, zou hij
nauwelijks van een landarbeider te onderscheiden zijn.
10 Ja mijn lieve vrienden, hier gaat
het er al niet meer zo luisterrijk aan toe als daar in de paleizen. Jullie
vragen nu wel en zeggen: beste vriend, zou dit dan wel een hogere graad van
zaligheid zijn dan die daar beneden in de eindeloze vlakte, welke overgoten is
met talloze heerlijkheden en onuitsprekelijke pracht? Ik zeg jullie: de graad
van zaligheid is hier des te hoger naarmate hij in uiterlijke heerlijkheid en
pracht achterblijft. Het waarom zal jullie spoedig duidelijk worden. Kijk, onze
man is er al en dus zullen we hem dan ook dadelijk ontvangen.
11 Luister, hij zegt: wees duizendmaal
welkom, geliefde broeders. Ik zie dat jullie nog een aanzienlijk gezelschap
hebben meegebracht. Ik weet wel wat zij hier zoeken. Ik zeg jullie echter ook
meteen, dat het deze lieve goede mensen nog heel wat inspanning en
zelfverloochening zal kosten eer zij aan dit hogere leven gewend zullen zijn,
en zelfs dan zal het hun nog meer moeite en aanzienlijke inspanning kosten voordat
zij zich dit hogere leven volkomen eigen hebben gemaakt. Maar jij, mijn beste
broeder, weet immers dat met liefde en geduld alle moeilijkheden overwonnen
kunnen worden.
12 Daarom zal ik dan ook niet nalaten
om al het nodige voor de waarachtige, eeuwige, levende verzorging van deze
lieve broeders en zusters te doen.
13 Nu lieve vrienden, zullen we mijn
woning binnengaan en het stamouderpaar van dit gezelschap meenemen om met hen
de nodige voorbereidingen te treffen, zodat zij al spoedig volgens de eeuwige
liefdesordening kunnen worden ondergebracht. Laten we dus gaan!
14 Kijk, onze gastheer wenkt dit paar
al en het begeeft zich op deze wenk heel verheugd samen met ons in zijn woning.
We zijn reeds in de kamer; let dus goed op alles wat zich hier zal afspelen.
15 Onze gastheer zegt tegen het
echtpaar: lieve vrienden, ik heet jullie welkom uit het diepst van mijn hart;
zeg mij frank en vrij wat je bewogen heeft jullie grote heerlijkheid te
verlaten om hier op de heuvels, waar geen pracht, rijkdom en overvloed aanwezig
zijn, jullie verdere vooruitgang te zoeken.
16 De man antwoordt: hemelse vriend,
ik ken je nog niet, weet niet wie je in wezen bent, maar omdat jij me vanuit
jouw diepste wezen vraagt naar de beweegreden van onze onderneming, zeg ik je
dat de Heer de enige beweegreden van mijn en dus ons aller onderneming is.
17 De gastheer zegt: dit van jullie te
vernemen is de grootste vreugde van mijn hart. Maar de Heer heeft jullie toch
al een onmetelijk grote beloning geschonken; willen jullie dan nog meer? Ik ben
namelijk van mening dat het toch voldoende moet zijn als de Heer jullie alles
heeft gegeven wat jullie in het diepst van je hart maar kunnen bedenken en
daarom vind ik dan ook dat jullie onderneming bijna op ondank lijkt.
18 De man zegt: lieve vriend,
oppervlakkig bekeken kan het er wel op lijken, maar volgens ons innerlijk niet.
Kijk eens, wat zou jij dan in mijn plaats doen, als je heerlijkheden zou
bezitten die nog duizendmaal mooier zouden zijn om te zien dan de mijne, maar
bij al die onuitsprekelijke heerlijkheden de heilige Gever toch nooit echt te
zien zou krijgen? In jouw grote liefde tot de Heer zou je zeker liever alles
verlaten, om daardoor zo mogelijk steeds nader tot de Heer te komen.
19 De gastheer zegt: lieve vrienden,
dat zie ik heel goed in en ik weet ook waarom je dit tegen mij hebt gezegd.
Maar weet je ook heel zeker dat je de Heer hier te zien krijgt en wanneer? Weet
je zeker dat dit een van de streken is waar de Heer werkelijk persoonlijk
verschijnt?
20 De man zegt: lieve vriend, dat weet
ik weliswaar niet zeker, maar zoveel weet ik wel, dat de Heer het kleine liever
heeft dan het grote, want Hij heeft Zelf gezegd: `Laat de kleinen tot Mij
komen!' Daarom geloof ik niet dat ik mij op een dwaalweg bevind nu ik hier voor
jou sta, nadat ik uit liefde tot de Heer al mijn pracht verlaten heb en de
eenvoud en nederigheid van deze heuvels heb gezocht.
21 Onze gastheer zegt: lieve vriend,
je hebt me goed geantwoord, alleen denk ik dat jouw antwoord hier misplaatst
is, want de Heer zegt zoiets immers alleen voor de wereld daar Hij toch
duidelijk verkondigt dat alle wereldse grootheid Hem een gruwel is en verder
zegt Hij: `Wie op aarde de geringste is, die is voor Mij of in de hemelen de
grootste.' Je bent nu echter niet meer op aarde maar je bent in de hemel. Op
aarde was je klein, ja, je was een onopvallende herder in de Alpen en daarom
heeft de Heer jou in de hemel groot gemaakt. Vraag je dus eens af, wat je
zoekt.
22 De man zegt: beste vriend, ik besef
echt wel dat jij me in wijsheid uit de Heer oneindig ver overtreft, maar ik
weet ook dat ik in de loop van mijn langdurige grote zaligheid de Heer toch
nooit anders heb gezien dan enkel in lijn heilige genadezon.
23 De gastheer zegt: wat wil je dan
nog meer? Heb je dan nooit gelezen: `De Heer God Jehova woont in het
ontoegankelijke licht'? Wil je Hem dan meer naderen dan voor jou mogelijk is?
24 De man zegt: beste vriend, dat is
waar maar de Heer God Jehova was op aarde ook een mens en heeft dus onze natuur
aangenomen en als mens de zijnen toegezegd, dat ze eeuwig bij Hem zullen wonen.
Hij heeft zelfs tot de medegekruisigde misdadiger gezegd: `Heden nog zul je met
Mij in het paradijs zijn!' Ook de apostel Paulus verheugde zich erop bij de
Heer te komen. Daarom geloof ook ik dat het in Gods hemelen ergens mogelijk
moet zijn de Vader in Christus menselijk te ontmoeten en Hem met een hart
boordevol liefde en met een allerzaligste blik in de ogen te aanschouwen!
25 De gastheer zegt: goed, omdat jij
het zo gelooft mag je hier blijven, want wat de Heer op aarde heeft gezegd, is
waarlijk in gelijke mate ook gesproken voor alle hemelen en wel omdat juist
alle hemelen gemaakt zijn uit het woord dat de Heer op aarde heeft gesproken.
Maar nu, mijn lieve vriend, komt er iets anders.
26 Kijk, daar beneden was je een heer
in jouw luisterrijke, grote grondbezit en je hele gezelschap was dat eveneens.
Maar hier zullen jullie moeten dienen en brood en voedsel met het werk van
eigen handen verdienen. Zoals je ziet moet ik zelf ook werken en de grond hier
bebouwen opdat ik kan oogsten en in mijn onderhoud voorzien.
27 De grond is weliswaar door de Heer
zeer gezegend en brengt meer dan honderdvoudige vrucht op, maar desondanks moet
hij vlijtig bewerkt worden anders laat de Heer Zijn zegen er niet op gedijen.
Daarom zullen jullie hier moeten ploegen en de velden met allerlei
landbouwgereedschappen moeten bewerken, met sikkels het veld opgaan om koren te
maaien, het in schoven binden, in de schuren brengen en daarna dorsen. En dat zullen
jullie allemaal als knechten en niet als eigenaren van een of ander stuk grond
moeten doen. Ja, jullie moeten daarbij zelfs veel vlijt aan de dag leggen, want
men zal niet dulden dat iemand van jullie lui rondloopt!
28 Denk er goed over na, en vinden jullie
dit voor jezelf raadzaam, blijf dan hier, want aan arbeid is hier geen gebrek,
maar vaak wel aan arbeiders. Staan deze onherroepelijke voorwaarden jullie
echter niet aan, dan kunnen jullie gerust weer naar jullie heerlijkheden
teruggaan.
29 De man zegt: o lieve vriend, maak
je daarover geen zorgen. We zijn wel sinds lange tijd aan het luie leven
gewend, maar de gezegende arbeid daarom nog niet ontwend. Want wat wij allemaal
op aarde deden uit eigenbelang, dat zullen we hier zeker nog duizendmaal liever
doen uit liefde voor de Heer en vanuit deze liefde ook uit liefde voor jou, jij
die zeker een belangrijke vriend van de Heer bent!
30 De gastheer zegt: wel, als dat zo
is, blijf dan maar hier. De man zegt: maar lieve vriend, we zijn met ruim
honderd man; hoe wil je ons allemaal in jouw bescheiden huisje onderbrengen? De
gastheer zegt: lieve vriend, maak je daarover geen zorgen! Heb je dan nooit
gehoord wat de Heer als mens op aarde heeft gezegd? Heeft Hij niet gezegd: `In
het huis van Mijn Vader zijn vele woningen'? Kijk daar bij die heuvels, zover
jullie oog reikt in de omgeving van de morgen, en zie eens hoeveel eendere
huizen daar staan. Daar zullen jullie allemaal wel een plekje vinden. Jullie
vragen van wie al deze woningen wel zijn? Ik zeg jullie: deze woningen behoren
allemaal slechts aan één eigenaar toe en daarom zal ik jullie daar onderbrengen
en jullie allen het werk aanwijzen. Jullie vragen of ik een bevoegd beheerder
voor de eigenaar van al deze woningen ben? Lieve vrienden, als ik dat niet zou
zijn, hoe zou ik dan hier zo tegen jullie kunnen spreken? En hoe zou ik het mij
kunnen veroorloven jullie met andermans wil lastig te vallen als ik niet
bevoegd zou zijn daarover rechtmatig en naar eigen welgevallen liefdevol te
beschikken?
31 Jij en je vrouw kunnen hier in mijn
woning verblijven, maar jouw geliefde gezelschap zal ik in mijn naaste omgeving
verdelen. Ga dus maar naar buiten en vertel het hun!
32 Het echtpaar gaat naar buiten en
deelt met een vriendelijk gezicht het nieuws mee aan het angstig wachtende
gezelschap. Kijk nu hoe het hele gezelschap dankbaar op de knieën valt en de
Heer ervoor dankt, dat Hij zo genadig voor hen was en hun allen dit onderkomen,
waar zij zich vreugdevol dienstbaar kunnen maken heeft laten vinden.
33 Nu gaat onze gastheer naar buiten,
legt allen zijn handen op en wijst hun de woningen aan waarheen ze zich moeten
begeven.
34 Zie nu eens hoe de vroegere vormen
van ons gezelschap na de handoplegging veranderd zijn. Hun vroegere witte kleur
ging over in een natuurlijke roodachtige kleur en hun buitengewoon subtiele,
tere wezen is echt stevig geworden. En kijk hoe opgewekt, monter en vergenoegd
ze er nu uitzien, terwijl er vroeger in hun gelaatsuitdrukking een
geheimzinnige, wijze ernst lag.
35 Ze gaan uit elkaar en bij iedere
hun aangewezen woning wachten de bewoners hen al met open armen op.
36 Maar nu komt onze gastheer met het
stamouderpaar van dit gezelschap weer binnen en hij vraagt hun zojuist: lieve
vrienden, hoe stellen jullie je de {-leer eigenlijk voor; zouden jullie Hem als
Hij eens voor je zou staan wel herkennen?
37 De man zegt: o mijn vriend, die ons
in Naam van de Heer zo liefdevol hebt opgenomen, dat is een vraag die
buitengewoon moeilijk te beantwoorden is! Want in onze religie op aarde hebben
we ons nooit met het menselijke, visuele uiterlijk van de Heer beziggehouden,
maar slechts met Zijn woord en we dachten daarbij: in deze wereld zal de Heer
zich zonder meer meteen aan ons te kennen geven en we zullen Hem aan Zijn stem
en uit Zijn woorden herkennen. Maar nu zie ik pas in dat de waarachtige liefde
voor de Heer naast Zijn woorden ook de gestalte van Zijn wezen wil omvatten.
Dat is voor haar echter niet gemakkelijk omdat ze daar nooit aandacht aan
besteedde en dus ook niet in zich heeft opgenomen. Dus zul jij, lieve vriend,
nu ook wel zo goed willen zijn om ons de gestalte van de Heer te beschrijven.
38 De gastheer zegt: welnu, omdat
jullie dat levendig uit de grond van je hart wensen zeg Ik jullie: kijk naar
Mij, want precies zoals Ik eruit zie, zo ziet ook de Heer in Zijn menselijke
gestalte eruit.
39 De man zegt: ach lieve vriend, dat
is voor mij een grote troost en een grote vreugde en ik ben reeds overgelukkig
zo'n volkomen evenbeeld van de Heer voor mij te zien. Maar wat een zaligheid
zal het dan zijn als ik de Heer Zelf mag aanschouwen!
40 De gastheer zegt: waarlijk, jouw
liefde voor de Heer is groot geworden; verheug je daarom ten volle want zie, Ik
ben de Heer, en jij zult nu eeuwig bij Mij wonen!
41 Kijk hoe alles plotseling is
veranderd; en hoe er nu niets meer te zien is van de omgeving van de middag.
Toch is de vroegere eenvoud van deze omgeving gebleven en zij is de alleen
waarachtige, eeuwige, allerhoogste morgen van de Heer! Voor ons is het echter
nog geen tijd om hier te verblijven, maar om ons volgens de wil van de Heer nog
verder in de middag te begeven. Laten we daarom verdergaan!
47.
De
'rooms-katholieke' hemel.
In
de uiterste middag
1 Zoals jullie zien is de omgeving die
wij zagen alweer verdwenen. Van de heuvels en de gebouwen op de heuvels is
niets meer te zien; we bevinden ons midden in de middag. Dat kunnen jullie
opmaken uit de in haar hoogste punt staande zon en uit de grote pracht van deze
streek evenals uit de ons reeds bekende rivier die van hieruit naar de morgen
stroomt. Jullie vragen: maar beste vriend, hoe is het toch mogelijk dat deze
eindeloos allerzaligste morgenstreek nu helemaal voor onze ogen verdwenen is?
2 Lieve vrienden, begrijpen jullie dan
nog niet dat de 'morgen' de daadwerkelijke liefde' en de `middag' de
onderzoekende wijsheid' betekent? We zijn echter nu weer `in het onderzoeken',
dus op de weg van de wijsheid en zodoende in de middag en deze ligt buiten de
liefde.
3 Jullie zeggen nu wel: we bevonden
ons eerst ook in de middag en konden van daaruit toch de streek van de morgen
zien. Waarom kan dat nu dan niet? Waren we toen dan niet buiten het gebied van
de daadwerkelijke liefde?
4 Lieve vrienden, we waren toen ook
wel in de middag, maar we bevonden ons aan de oever van de rivier en deze geeft
aan, hoe liefde en wijsheid in elkaar grijpen en in het eeuwige leven overgaan.
Toen waren we dus in het centrum tussen liefde en wijsheid en daarom konden we
ook beide streken tegelijkertijd heel goed overzien. Omdat we toen werkelijk in
de morgen zijn overgegaan, konden we ook van daaruit de streek van middag
eindeloos ver overzien; waarom? Omdat de wijsheid uit de liefde voortkomt! Het
is precies zo, als wanneer iemand het grondbeginsel van iets kent en daardoor
ook zeker de werking daarvan zal zien en begrijpen. Maar wie alleen de werking
ziet, kan van haar uit niet zo licht het grondbeginsel zien, behalve wanneer
hij van het punt uitgaat waar oorzaak en gevolg in elkaar overgaan. Nu jullie
dit zeker zullen inzien, zullen we ons dan ook ongehinderd naar buiten in de
uiterste middag begeven, waar jullie dingen zullen zien die jullie zeer
aangaan.
5 Kijk, we zijn al op de plaats van
bestemming. Maar nu zeggen jullie: beste vriend, daar voor ons zien we alweer
een eindeloos ver uitgestrekte zee en aan de uiterste horizon zien we voor de
eerste keer in deze geestelijke wereld wolken zoals we die op aarde op mooie
heldere dagen aan de hemel hebben zien opkomen. Het lijkt ons ook dat de zon
hier niet meer recht in het zenit staat, maar zich meer achter ons bevindt
zodat we al een schaduw voor ons zien. Moeten we hier soms ook weer over het
oppervlak van de zee wandelen?
6 Mijn lieve vrienden, deze zee staat
in verbinding met de zee die we al eerder in de avondlijke omgeving tegen zijn
gekomen. Zij strekt zich. ook eindeloos ver uit in de richting van de avond
tussen middag en morgen. Maar recht hiertegenover waar jullie de wolken zien,
is zij begrensd door een oever, waarachter zich dan weer een voor jullie
begrippen eindeloos groot landschap uitstrekt. Dit gebied wordt `de uiterste
middag' genoemd, en daarheen zullen we ons dan ook begeven.
7 Jullie vragen alweer hoe we hier
over die zee zullen komen? Daartoe zullen we weer op onze gebruikelijke snelle
manier reizen en zeggen: hier en daar, en we zullen zijn waar we willen zijn!
Kijk eens om, we zijn reeds waar we willen zijn! Het gehele zeeoppervlak ligt
al achter ons en kijk eens omhoog, we bevinden ons al onder de witte wolken.
Jullie zeggen nu: beste vriend, de wolken stralen hier werkelijk heel mooi,
maar de zon is niet meer te bekennen; waar is die dan gebleven?
8 Vrienden, de zon schijnt hier ook
wel, maar haar wezen wordt steeds zo door de wolken bedekt dat men haar licht
slechts in gebroken toestand en de zon zelf maar zelden door de wolken heen
ziet. Jullie vragen: wat is dit dan voor een omgeving en wat heeft zij te
betekenen?
9 Kijk, dit is de zogenaamde
rooms-katholieke hemel, waarin de meeste vrome rooms-katholieken komen als zij
liefdevol en nauwgezet naar hun geloof hebben geleefd. Daarom is deze hemel
veeleer een `proefhemel' dan een echte blijvende. Hoe zich dit allemaal ten
opzichte van elkaar verhoudt zullen we in de loop van de nadere beschouwing van
deze hemel nog duidelijk te zien krijgen.
10 Richt je blik maar eens wat
landinwaarts, dan zullen jullie weldra een groot aantal van de jullie
welbekende roomse kerken en kloosters aanschouwen. Daar, niet ver van ons
vandaan staat op een vlakte al een heel statige kerk; we zullen zien wat zich
daarbinnen afspeelt. Horen jullie het klokgelui? Jullie zeggen: waarlijk beste
vriend, dat klinkt precies zoals we het zo vaak op aarde hebben gehoord.
Luister nu nog wat oplettender; jullie zullen zelfs orgelklanken horen. Jullie
vragen wat er nu eigenlijk in de kerk te doen is.
11 Ik zeg jullie: we zullen juist op
tijd zijn voor de eerste zegen. We zijn al bij de ingang van de kerk en zien
het hoogaltaar waarop een heleboel kaarsen branden. Kijk nu hoe de geestelijke
de monstrans pakt en op dezelfde manier als op aarde de vele aanwezigen de
zegen geeft. Omdat we hiermee de zegen hebben ontvangen zullen we ook de mis
bijwonen.
12 Kijk, de hele ceremonie verloopt
net als bij jullie op aarde en jullie zien dat de hele ceremonie van de mis
onder begeleiding van het gebruikelijke orgelspel ten einde loopt en zojuist de
tweede zegening begint. Jullie vragen: beste vriend, welke heilige wordt er dan
op het hoogaltaar vereerd? We kunnen niet zien wat die afbeelding voorstelt.
13 Laten we wat dichterbij gaan; kijk,
zij is heel duidelijk en ook heel mooi geschilderd `de heilige drievuldigheid'.
Het enige verschil is dan ook, dat hier in deze proefhemel op het hoogaltaar
geen andere afbeelding mag voorkomen. Van de heide zijaltaren echter stelt het
rechter de gekruisigde Heiland en het linker de Heilige Geest in de gedaante van
een duif voor. Ook op deze zijaltaren mag niets anders voorkomen. Dat gebeurt
opdat de hier aangekomenen niet tot een of andere afgoderij zullen worden
verleid, waardoor ze een `zogenaamde heilige' dezelfde eer zouden bewijzen die
volgens hun begrippen alleen aan God toekomt.
14 Om die reden worden ook de
zogenaamde heiligen met inbegrip van de pausen altijd ver gehouden van deze
streek; en mochten hier al pausen aankomen, dan mogen ze toch niet als zodanig
maar slechts als heel eenvoudige priesters worden beschouwd. Maar jullie
zeggen: beste vriend, hoe ziet het er dan vervolgens uit met de zogenaamde
`hemel', waarin de `drie goddelijke personen' op een lichte wolk bij elkaar
zitten en alle zaligen met de engelen, eveneens op lichte wolken, rondom deze drie-eenheid
knielen en zo God van aangezicht tot aangezicht aanschouwen en aanbidden?
15 Wacht maar even totdat deze
`godsdienst' afgelopen is, dan zullen we dadelijk de zogenaamde hemelbestijging
door de geesten die nu deze eredienst bijwonen in ogenschouw nemen. Zoals
jullie horen verkondigt de priester nu juist aan zijn kerkgangers de direct na
de dienst op handen zijnde `hemelvaart'. Dus gaan ook wij de kerk uit en
wachten buiten de gebeurtenissen af.
48.
Processie
bij een zogenaamde hemelbestijging
1 Kijk, we zijn al buiten en nu
stromen ook de goed op de hemelvaart voorbereide en van palmtakken voorziene
geesten de kerk uit. De priester volgt hen in vol ornaat met de monstrans in de
hand. Boven hem zien jullie nog een zogenaamde `hemel', die gedragen wordt door
vier in het wit geklede mannelijke geesten, terwijl alle geesten zich in rijen
voor hem opstellen en een jullie welbekend processievaandel volgen. Nu begint
de processie met de gebruikelijke processieceremoniën. Zelfs de belletjes
ontbreken niet; een kruisbeeld wordt voor de hemel uitgedragen, en het jullie
welbekende `Heilig, heilig, heilig is onze Heer God Zebaoth' wordt door het
hele processiegezelschap gezongen en gebeden.
2 Kijk, nu begeeft zich de processie
naar een kleine heuvel. Ook wij zullen de stoet daarheen volgen. Deze heuvel is
zeer misleidend, want hij kan niet
zo gemakkelijk worden beklommen als
men op het eerste gezicht zou denken.
3 De weg die daar naar boven loopt is
de eigenlijke `katholieke hemelweg'. Als men daarlangs op de eerste, voor ons
zichtbare hoogte aankomt, ziet men pas een tweede die weer hoger ligt. Is men
op deze tweede hoogte beland, dan ontdekt men pas weer een derde en dat gaat zo
verder al naargelang de gemoedstoestand van de `hemelvaarders'. Soms moeten ze meer
dan duizend van zulke hoogten bestijgen eer ze bij de zogenaamde `hemelse
wolkenregionen' aankomen.
4 Het gebeurt dan ook bij zo'n
hemelbestijging niet zelden dat menigeen schoon genoeg krijgt van de te lange
weg. Men wendt zich bij zo'n gelegenheid dan tot de geestelijke en vraagt hem
hoelang de reis nog wel mag duren. De geestelijke geeft hun dan altijd de
schrifttekst ten antwoord, die als volgt luidt: `Wie volhardt tot het einde zal
zalig worden'. Na zo'n antwoord gaat de stoet dan weer verder.
5 Hebben ze weer zo'n vijftig hoogten
overwonnen, dan wordt aan de geestelijke gevraagd of men na zo'n lange reis
niet wat mag uitrusten. Dan geeft de geestelijke hun het volgende antwoord:
`Bid zonder ophouden'. In de geestelijke wereld betekent dat, dat men nooit mag
rusten als men eenmaal op weg is naar de hemel. Want men moet heel goed weten
dat de trage en de lauwe door de mond Gods wordt uitgespuwd en niet wordt
binnengelaten in het hemelrijk. Daarom moeten ze maar al hun krachten
verzamelen en verder gaan totdat ze gelukzalig de poort van de hemel hebben
bereikt. Na zulke vermanende woorden trekt de stoet weer verder. 6 Wanneer na
de volgende vijftig beklimmingen de geestelijke zelf moe wordt en ook zijn hele
gezelschap nauwelijks nog tot klimmen in staat is, zegt de geestelijke dan ook:
luister, schapen van mijn kudde, hier zijn we halverwege. Nu zullen we God de
eer geven en Hem danken dat Hij ons dit punt heeft laten bereiken.
7 Op zo'n plek wordt dan halt
gehouden, men knielt neer en dankt God zoals de geestelijke voorstelt, en wel
eerst God de Vader, dan de Zoon en ten slotte God de Heilige Geest.
8 Als het hele gezelschap op deze
manier wat is bijgekomen, gaat de stoet weer verder. Maar daar de geestelijke
aan zijn eigen voeten merkt dat hij bij eventueel verdere heuvels niet zo
gemakkelijk meer een mars zonder te rusten zal kunnen volhouden, kondigt hij nu
meteen aan dat bij het beklimmen van elke volgende hoogte een 'kruiswegstatie'
wordt gebeden. Bij die gelegenheden ritst hij dan zelf uit. Wanneer de twaalf
of in het ongunstigste geval de veertien staties ten einde zijn en de elkaar
opvolgende, steeds iets steiler wordende hoogten nog niet ophouden, wordt na de
laatste statie gelast de rozenkrans te nemen en deze eveneens op de eventuele
nog volgende hoogten in gedeelten te bidden. Is de rozenkrans op deze manier
ook uitgebeden en komt er nog steeds geen einde aan de alsmaar steiler
wordende hoogten, dan wenden allen zich tot de priester en vragen hem wat het
toch betekent dat er met al zijn verordeningen toch geen eind komt aan deze
hoogten.
9 Dan
zegt de geestelijke: ja, lieve schapen van mijn kudde, hier is pas het moment
gekomen, dat er voor het hemelrijk geweld nodig is; zij die het met geweld naar
zich toetrekken zullen het bezitten. Tevens verordent de geestelijke nog dat
men van nu af aan bij elke nieuw te beklimmen hoogte een psalm van David moet
bidden. En zo gaat de stoet dan met veel moeite weer voorwaarts.
10
Daar onze stoet al deze lotgevallen echter ook meemaakt en aan den lijve ondervindt,
zullen we hem vanaf deze laatste rozenkranspauze tot aan het einde op de voet
volgen.
11
Kijk, de volgende hoogte is al heel steil en het vraagt enorme inspanningen om
haar te beklimmen. Na lang en moeizaam klimmen heeft ons gezelschap de hoogte
bereikt. Kijk eens hoe allen meteen op de kleine vlakte gaan liggen; de
geestelijke haalt zelf een kleine psalmbundel tevoorschijn, plaatst de
monstrans intussen naast zich en begint de eerste psalm zo langzaam mogelijk te
lezen, opdat hij en het hele gezelschap wat meer rust krijgen.
12 Nu
is de eerste psalm gelezen en onze geestelijke neemt de monstrans weer op maar
zegt tegen de vier hemeldragers dat zij, omdat ze toch al heel dicht bij de
ware hemel zijn, deze kleine erehemel gevoeglijk ter plaatse kunnen laten
staan.
13 Na
deze aanwijzing staan allen weer op en beginnen ook dadelijk aan de moeizame
bestijging van de volgende hoogte. Zoals jullie zien wordt deze beklimming
nagenoeg op handen en voeten uitgevoerd en onze geestelijke, de vaandeldrager
en de kruisdrager begint het steeds slechter te vergaan. Daarom laat de
geestelijke zich dan ook zo goed als het gaat door enkele ervaren
bergbeklimmers omhoog trekken; de vaandel- en kruisdragers echter gebruiken hun
hemelse insignes als bergstok.
14 Met
veel moeite en inspanning is er weer een hoogte beklommen. De vlakte daarboven
is zo krap, dat ons gezelschap maar ternauwernood een rustplaats kan vinden.
Nadat iedereen is gaan liggen, begint de priester de tweede psalm te lezen.
Maar zoals jullie zien, wordt hij nu zelf ook geweldig bang, want voor zich
ziet hij weer een nog steilere hoogte en als hij omlaag kijkt, begint het hem
vreselijk te duizelen.
15 Wat
moet hij nu doen? Hij wordt hierover door zijn medehemelbestijgers met vragen
bestormd; tevens wordt hem ook gevraagd waar dan de treden naar de hemel zijn.
En de priester zegt: ik denk dat deze geweldige bergterrassen de treden zijn,
vandaar dat jullie nu zelf ervaren hoe gezuiverd van elke zonde men moet zijn,
wil men er op deze enorme hemeltreden niet door belast worden. Verder zegt hij
nog: we zullen ons hier moeten opsplitsen, want het zou wel eens kunnen zijn,
dat we op de volgende trede, omdat de ruimte steeds krapper lijkt te worden,
niet meer allemaal een plaats kunnen vinden om daar tijdens het lof voor de
Heer en de goddelijke drie-eenheid uit te rusten. Daarom gaan jullie, die het
dapperst zijn, vooruit. Rust boven zolang uit totdat jullie zien dat wij hier
opbreken en beklim dan onmiddellijk de volgende trap, als er nog een mocht zijn.
16
Zoals jullie zelf met je innerlijke ogen kunnen zien, staat de helft van het
gezelschap op en beklimt weer op handen en voeten de wel heel steile hoogte.
Sommigen komen bovenaan, maar anderen die minder kracht hebben, glijden weer
naar beneden. De geestelijke vraagt aan degenen die al boven zijn of er nog een
hoogte komt. Zij roepen terug: victorie!!! Er is geen hoogte meer; we staan
aan het begin van een uitgestrekte vlakte. Heel in de verte zien we ook al het
hemelse wolkendek en in het midden een sterk licht. We kunnen alleen nog niet
ontwaren wat het is.
17
Kijk nu, iedereen staat op en zet al zijn krachten in om naar boven te komen.
De geestelijke bindt de monstrans op zijn rug en klimt eveneens zo goed en zo
kwaad als het gaat op handen en voeten naar boven.
18
Eindelijk na veel moeite en inspanning hebben gelukkig allen deze laatste
hoogte beklommen, loven nu de geestelijke en zeggen: dit is toch een duidelijk
bewijs dat niemand zonder zo'n geestelijke leidsman in de hemel kan komen. Maar
de geestelijke zegt: ja, geliefde kinderen, dat is wel waar omdat God het Zelf
zo heeft bepaald, maar niet mij, alleen God komt de eer toe! Want als ik naar
mezelf kijk dan heb ik jullie in zekere zin eerder door vroom bedrog dan door
mijn inzicht naar hier gebracht. Daar echter de Heer Zijn apostelen zelfs heeft
aangeraden om slim te zijn, ben ik daardoor voor jullie gerechtvaardigd en het
welslagen van mijn leiding toont jullie nu aan, dat ik jullie volgens de leer
van onze alleenzaligmakende kerk volkomen redelijk en getrouw heb geleid. Laten
we ons hier dus weer in de bekende volgorde opstellen en op weg gaan naar het
eeuwige doel.
19
Opnieuw gesterkt begint men aan de tocht over deze uitgestrekte hoogvlakte en
zie eens hoe bijzonder vlug onze stoet zich hier nu voortbeweegt. De hemelse
wolken komen alsmaar dichterbij en we bevinden ons reeds onder het hemelse
wolkendek. Jullie zien daar een hoge muur met daarin een gouden poort, die
echter gesloten is. De geestelijke treedt naar voren en zegt: lieve kinderen,
we hebben gevraagd en ons werd gegeven; we hebben gezocht en hebben gevonden.
Nu komt het op het kloppen aan. Dus mag de drager van het kruis daarmee het
eerst aankloppen en wel drie keer: in de naam van de Vader, de Zoon en de
Heilige Geest, dan zal de poort zeker worden opengedaan.
20 Het gebeurt zoals de geestelijke
gezegd heeft. En werkelijk, als hij de derde keer klopt gaat de deur open en
Petrus met de aartsengel Michaël verschijnen, onderzoeken ons gezelschap nog en
laten het dan ook zonder uitzondering de hemel binnengaan. Alleen de specifieke
attributen van Petrus en de aartsengel Michaël worden weggelaten opdat
tenminste de eerste al te materiële vonk in hen die de hemel binnengaan, wordt
uitgedoofd.
21 Jullie zouden graag willen weten of
het werkelijk Petrus en de aartsengel Michaël zijn? Ik zeg jullie: dit alles is
slechts een verschijningsvorm die in naam van de Heer door engelgeesten tot
stand wordt gebracht. Zo is ook deze hele hemel ontstaan en dat moet allemaal
ook zo zijn, want anders zou het niet mogelijk zijn om vat te krijgen op
geesten die zich hebben gebaseerd op iets dat onjuist is.
22 Daarom treft iedereen de
geestelijke wereld en de hemel aan, zoals hij zich deze, gebaseerd op zijn
geloof, in de geest heeft geschapen, met als enige uitzondering het vagevuur.
Dit laat de Heer niet toe omdat daardoor grote schade toegebracht zou kunnen
worden aan de geesten, als deze zich in zo'n beklagenswaardige toestand dan in
plaats van tot de Heer slechts des te krachtiger tot de heiligen zouden wenden,
of hulp van misoffers op aarde zouden verwachten. Dit alles zou de geest
mettertijd geheel en al doden omdat de geest in dit opzicht helemaal zou afzien
van eigen werkzaamheid en zijn zaligheid slechts zou zoeken in de directe of
indirecte barmhartigheid van God, hetgeen met andere woorden gezegd niets
anders zou betekenen dan het begaan van een geestelijke moord aan zichzelf!
23 Jullie vragen nu: hoezo dan? Dat is
toch gemakkelijk te begrijpen! Het leven van de geest bestaat immers enkel en
alleen bij de gratie van de daarin aanwezige liefde en de juist met deze liefde
overeenkomende werkzaamheid.
24 Wat gebeurt er op aarde met iemand
die zich aan elke activiteit onttrekt? Hij wordt tenslotte totaal krachteloos
en zo zwak dat hij zich nauwelijks nog tegen een vlieg kan verzetten. Als hij
dan tengevolge van zijn totale inactiviteit onontkoombaar in de grootste
ellende geraakt, dan leert de ervaring op aarde maar al te vaak dat zo'n
toestand voor de mens meestal de oorzaak van zelfdoding is. In de geestelijke
wereld zou daardoor eveneens een geestelijke zelfmoord plaatsvinden, omdat
zulke lijdende geesten ondanks het aanroepen van heiligen geen verlossing
ervaren, waardoor zij dan totaal ongelovig en wanhopig zouden worden, wat de
ware geestelijke dood tot gevolg heeft!
25 Waarom dan? Omdat geestelijke
wanhoop zoveel wil zeggen als een volkomen gewelddadige afscheiding van de
Heer. Om die reden wordt zo'n toestand zelfs in de hel niet toegelaten. Wanneer
het kwaad daar al te actief wordt, laat de Heer dit kwaad ook bestraffen en wel
uitermate gevoelig. Wordt het kwaad daardoor weer beëindigd dan houden ook
straf en pijn op.
26 Wat echter deze (katholieke) hemel
betreft, hij is geen belemmering voor het leven van de geest en kan hier als
een goede, levendige school worden beschouwd waarin de geesten de ware hemel
pas beginnen te herkennen. Hoe dat echter in deze hemel in zijn werk gaat,
zullen we bij de volgende gelegenheid zo grondig mogelijk in de geest
beschouwen. Hiermee genoeg voor vandaag.
49.
Aan
Abrahams tafel bij het aanschouwen van de heilige drievuldigheid
1 Omdat ons gehele gezelschap al werd
binnengelaten, proberen ook wij door deze gouden poort te komen. Om die reden
hebben `Petrus' en 'Michaël' de poort ook opengelaten want ze weten wel, wat
wij hier komen doen.
2 Jullie kennen de velerlei
voorstellingen van de hemel die vooral in de katholieke kerk gangbaar zijn.
Zouden jullie niet volledig in die voorstellingen zijn ingewijd, dan worden
jullie dat hier wel degelijk. Kijk dus naar voren; ons talrijke gezelschap
volgend, naderen we al de eerste scène.
3 Wat zien jullie daar niet ver voor
ons? Jullie zeggen: we zien op de uitgestrekte achtergrond een buitengewoon
prachtig paleis waarboven een uit lichte wolken samengestelde tekst te lezen
is. Als we het goed zien, staat er geschreven: `Woning van Abraham'.
4 Goed, zeg ik; wat zien jullie nog
meer? Jullie zeggen: wij zien rondom dit grote gebouw een zeer grote en
uitgestrekte tuin die al enkele stappen van ons vandaan lijkt te beginnen.
5 Het is werkelijk wonderbaarlijk; we
zien een bijna onafzienbare tafel die van de meest kostelijke spijzen voorzien
lijkt te zijn en als we goed kijken, ontdekken we aan beide zijden een groot
aantal gasten, die zich al flink tegoed doen. Ook zien we een heleboel
bedrijvige wezens die de gasten ijverig bedienen, en ook nog dat menige gast
zich heel belangstellend met deze dienende geesten over het een of andere
onderwerp onderhoudt.
6 Ik zeg jullie: dat zien jullie heel
goed. Daarom zullen we ons terstond met ons gezelschap, dat juist op de tafel
afstevent, in deze tuin begeven en alles wat er bij de tafel gebeurt in
ogenschouw nemen.
7 Kijk, Petrus en Michaël wijzen nu
een ieder van het gezelschap een plaats aan en zeggen tegen hen: nemen jullie
in het hemelrijk nu plaats aan de tafel van Abraham, Isaäk en Jacob en geniet
daar in bovenaardse overvloed van de vruchten van de aardse werken die jullie
altijd onverdroten uit grote liefde voor de hemel en ter ere van God hebben
volbracht. Met stralende gezichten gaat ons gezelschap aan tafel en begint al
spoedig heel monter de spijzen en dranken te nuttigen. We laten ons gezelschap
nu echter ongestoord en welgemoed zijn honger stillen en gaan weer wat verder.
8 Kijk, ginds aan het eind van deze
bijna onafzienbaar lange tafel zitten in volle glorie Abraham, Isaäk en Jacob
en daar vlak voor ons is een gast met een hemelse tafeldienaar in gesprek. Wat
zouden die met elkaar bespreken? Laten we wat dichterbij gaan dan zullen we het
wel horen.
9 Hoor maar, daar vraagt een reeds
oververzadigde gast, die volgens jullie tijdrekening al ongeveer vier weken aan
deze tafel zit te eten, aan de tafeldienaar: beste vriend, hoe lang zal deze
heerlijke maaltijd nog duren? Waarop de bediende aan de gast vraagt: allerbeste
vriend, waarom vraag je me dat? De gast zegt wat verlegen: goede vriend, ik zou
het je niet vragen - ja, als ik op aarde zou zijn, dan zou ik zeker denken dat
ik met zo'n vraag een zonde zou begaan, maar omdat ik nu in de hemel ben, waar
men niet meer kan zondigen, weet ik ook dat zo'n vraag geen zonde is.
10 De eigenlijke reden voor mijn vraag
is deze: kijk, voor God altijd alle lof en eer! Het is weliswaar
onbeschrijfelijk heerlijk om hier te zijn en de spijzen en dranken smaken
werkelijk hemels voortreffelijk, maar desondanks moet ik je eerlijk bekennen
dat deze voortdurende eentonigheid me wat begint te vervelen. Daarom heb ik je
gevraagd hoelang deze maaltijd nog zal duren.
11 De tafeldienaar zegt: wel beste
vriend, heb je op aarde dan nooit gehoord dat de hemelse vreugden eeuwig en
onveranderlijk voortduren? Hoe kun je mij dan vragen hoelang deze maaltijd nog
zal duren? Kijk, zo'n maaltijd duurt toch eeuwig.
12 Kijk, nu schrikt onze gast en zegt
tegen de tafeldienaar: ja beste vriend, dat zie ik wel in, maar ik heb op aarde
ook horen spreken over het eeuwige aanschouwen van God. Ik zie daar ver op de
achtergrond wel Abraham, Isaäk en Jacob, maar van God de Vader, God de Zoon en
God de Heilige Geest is nergens iets te bespeuren.
13 De bediende zegt: mijn beste vriend,
denk je dan dat de Goddelijke drieeenheid vlak voor je neus moet zitten? Kijk
eens omhoog daar boven Abraham, Isaäk en Jacob, dan zul je dadelijk God in Zijn
drievuldigheid in het ontoegankelijke licht aanschouwen. Je zult toch op aarde
vaker hebben gehoord dat God in de hemel woont, waar alle zaligen Hem van
aangezicht tot aangezicht kunnen zien, dat wil zeggen van het aangezicht van de
Vader tot aan het aangezicht van de Heilige Geest, maar eigenlijk woont de
Goddelijke drie-eenheid in het ontoegankelijke licht! Wel beste vriend, wil je
misschien een nog volmaaktere hemel?
14 Onze gast zegt: o beste vriend, ik
zeg je, geenszins; ik ben volkomen tevreden als ik tenminste maar een dienaar
zoals jij zou mogen zijn, om op die manier toch wat beweging te hebben. Of als
het geoorloofd zou zijn om tenminste zo nu en dan in deze mooie tuin wat rond
te wandelen; dat zou dan naar mijn mening deze hemelse zaligheid aanzienlijk
verhogen!
15 De tafeldienaar zegt: lieve vriend,
wat hoor ik daar uit jouw mond? Het lijkt wel of jij ontevreden bent over
hetgeen God jou in de hemel heeft toebedeeld. Je praat over bewegen en
rondwandelen in deze tuin; heb je dan zelf niet altijd gebeden: God, geef hun
de eeuwige rust en de eeuwige vrede? Heb je hier geen eeuwige rust en geen
eeuwige vrede? Wat wil je hier dan voor beweging?!
16 De gast wordt helemaal verlegen en
zegt tenslotte tegen de tafeldienaar: lieve vriend, ik erken dat dit allemaal
juist is en dat het hemelrijk hier waarachtig in letterlijke zin tot
uitdrukking komt en ik zie ook in dat het ten gevolge van de voor eeuwig
uitgesproken waarheid niet anders kan zijn. Wanneer ik daarentegen bedenk dat
ik hier op deze plek eeuwig moet blijven zitten, werkelijk, beste vriend, dan
lopen de koude rillingen over m'n rug; bovendien moet ik met betrekking tot de
hemelse zaligheid en vreugde, eerlijk bekennen dat ik als armzalige landman op
aarde beduidend gelukkiger was dan hier bij dit eeuwige vooruitzicht in de
hemel! Daar ik nu echter eenmaal in de hemel ben, zij alles aan God opgeofferd!
Het beste is hier nog, dat men niet kan zondigen.
17 De tafeldienaar zegt: ik zie wel,
dat je ontevreden bent met de hemel. Maar wat moet ik met je beginnen? Omwille
van jou kan de hemelse orde toch niet verstoord worden!
18 De gast zegt: beste vriend, ik heb
ooit eens op aarde gehoord en ook op schilderijen gezien dat de zaligen,
knielend op wolken, God onafgebroken aanschouwen, maar hier is slechts een
tuin; waar zijn dan de wolken? De dienaar zegt: lieve vriend, bekijk de bodem
maar eens wat nauwkeuriger, dan zul je heel gauw de losse ondergrond ontdekken.
Denk je soms dat dit een aardrijk is? Kijk maar, ik zal met mijn hand de bodem
wat loswoelen, dan zul jij je er terstond van kunnen overtuigen, dat we ons
allemaal op `hemelse wolken' bevinden.
19 Kijk, de dienaar schuift het gras
wat opzij en onze gast ziet tot zijn niet geringe verbazing dat de ondergrond
werkelijk slechts uit lichte wolken bestaat. Na zich ervan te hebben overtuigd,
wendt hij zich meteen weer met de volgende vraag tot de bediende: beste vriend,
als de bodem hier zo vreselijk losjes is, is het dan ook mogelijk dat iemand er
bij een wat ondoordachte, onhandige beweging doorheen kan vallen? En als dat
mogelijk is, waar valt hij dan in? Er zal zich hier onder ons toch niet het
vagevuur bevinden?
20 De tafeldienaar zegt: beste vriend,
daar hoef je helemaal niet bang voor te zijn, want je bent nu immers een
buitengewoon lichte geest en deze bodem is voor jou even stevig als ooit het
aardrijk was voor jouw lichaam.
21 De gast zegt verder: beste vriend,
sta me nog één vraag toe: is deze bodem alleen hier in de omgeving van deze
tafel zo stevig, of is hij overal zo? De bediende zegt: vriend, waarom vraag je
naar dingen die je niet aangaan? Hier, waar jij jouw zaligheid geniet, zie je
heel goed dat de bodem voor eeuwigheden stevig genoeg is. De uitgestrekte tuin
hoef je bovendien niet te betreden; waarom zou jij je om zijn stevigheid
bekommeren. Omdat je mij echter gevraagd hebt, wil ik je wel zeggen dat de tuin
overal dezelfde stevige ondergrond heeft, anders zou hij ons immers niet dragen
als we voortdurend overal de overvloedige vruchten voor deze eeuwige tafel
verzamelen en ze hiernaartoe brengen.
22 De gast is nu eindelijk tevreden en
de tafeldienaar wil zich verwijderen, maar onze gast schiet juist weer iets te
binnen. Daarom zegt hij nog het volgende tegen de tafeldienaar: beste vriend,
daar we nu eenmaal al over zoveel van gedachten hebben gewisseld, zou ik je
toch nog één ding willen vragen, maar wel helemaal onder ons. Wat zou er met
iemand gebeuren, als hij, omdat hij schoon genoeg heeft van het lange zitten,
wellicht toch eens zou opstaan en daar over die prachtige velden een kleine
wandeling ging maken?
23 De tafeldienaar zegt: gebeuren zou
er niets, maar je weet toch dat God niet graag ziet dat een zalige geest niet
met Zijn voorschriften tevreden zou zijn. Wat er dus met jou zou kunnen
gebeuren kan ik je niet goed uitleggen, maar zoveel is zeker, dat jouw lege
plaats direct zou worden ingenomen en dat jij dan verder weer onderaan zou
moeten aanschuiven. Trouwens, mijn lieve vriend, ik zie dat jij tijdens ons
hele gesprek nauwelijks één keer naar de drie-eenheid hebt opgekeken, terwijl
er gezegd is dat jullie onafgebroken God zullen aanschouwen!
24 De gast zegt: beste vriend, dat is
allemaal goed en wel, maar kijk, mijn hele wezen snakt naar meer vrijheid en
indien mogelijk ook naar een of andere bezigheid, want bij God, ik moet je
zeggen: zoals het nu is, houd ik het geen moment meer uit, laat staan een
eeuwigheid! 25 Kijk nu, onze gast staat op en loopt weg zo hard hij kan en
zoals jullie goed kunnen zien, vindt zijn voorbeeld navolging. De tafeldienaren
zitten hen achterna en als ze hen hebben ingehaald zullen ook wij hen inhalen
en dan onze verdere beschouwingen houden en zien hoe deze geschiedenis zal
aflopen. Maar nu genoeg voor vandaag.
50.
Onhoudbaarheid
van deze materiële voorstelling van de hemel
1 Kijk, we zijn al bij elkaar en kijk nu
verder; het weggelopen gezelschap is bij de grens van de grote tuin aangekomen.
Deze is daar omgeven door een doorzichtige muur die, zoals jullie je er
innerlijk van kunnen overtuigen, ogenschijnlijk wel een hele mooie versiering
voor deze tuin is; maar omdat hij doorzichtig is, heeft hij de fatale
eigenschap dat men daardoorheen voorbij de tuin in een verschrikkelijke afgrond
kijkt. Onze gasten zouden nog graag een poging doen om nog verder te komen en
zouden ook zonder veel moeite over de muur kunnen klimmen, maar de fatale ons
reeds bekende situatie verhindert zo'n onderneming. We zien ons hele gezelschap
dan ook totaal verbluft bij de muur staan en geen van de gasten weet nu wat hij
verder zal doen. Zoals jullie tevens zien, komen er al verscheidene tafeldienaren
op hen af terwijl een aanvoerder van de dienaren naar het wat schuchtere
gezelschap toe gaat en hen als volgt aanspreekt: lieve vrienden en broeders,
wat hebben jullie nu gedaan? Het gezelschap antwoordt: vergeef ons beste
vrienden, we deden niets anders dan datgene wat wij in ons als een noodzakelijke
levensbehoefte voelden. We kunnen jou vanuit onze meest innerlijke levensdrang
verzekeren dat deze hemel, waarvan de gesteldheid ons nu maar al te goed bekend
is, onmogelijk de echte kan zijn en daarom hebben we ook een poging gedaan om
in beweging te komen.
2 De
eerste tafeldienaar zegt: ik begrijp wel dat het lange zitten en het voortdurende
eten evenals het alsmaar saaie aanschouwen van jullie goddelijke drievuldigheid
jullie begon te vervelen, maar als jullie weer terugdenken aan jullie leven,
dan hebben jullie toch werkelijk tot aan je laatste uur voor niets anders
gebeden dan voor `de eeuwige rust' en voor `een eeuwig stralend licht', en
bovendien dat jullie ook aan de `tafel van Abraham, Isaäk en Jacob in het
hemelrijk verzadigd mochten worden' en aldaar God, die `in het eeuwige
ontoegankelijk licht woont', van aangezicht tot aangezicht mochten aanschouwen.
Wanneer jullie dat nu allemaal letterlijk en getrouw hebben gekregen, waarom
konden jullie er dan niet tevreden mee zijn?
3 De
gast die het woord voert zegt daarop: beste vriend, ik zal je in naam van het
hele gezelschap antwoorden; wees dus zo goed om naar ons te luisteren. Op aarde
geloofden we vast en zeker aan alles wat onze kerk ons te geloven voorhield. We
dachten bij onszelf: wanneer we redelijkerwijs streng volgens de leer van de
kerk leven, werkzaam in het geloof volgens de liefde die het geloof tot leven
brengt, dan kan het met ons in geen geval misgaan. Er werd ons immers steeds
gepreekt dat deze kerk niet kan dwalen of falen omdat ze voortdurend in het
bezit van de Heilige Geest zou zijn. Welnu, we hebben werkelijk wel alles
bereikt wat de kerk ons heeft geleerd en waaraan we ook altijd vast hebben
geloofd.
4 Maar
helaas ging ons pas bij het bereiken van al wat we geloofden een ander licht op
en ten gevolge van dit licht hebben we ook het vermoeden gekregen dat er ergens
een ander soort hemel zou moeten zijn, want de hemel waarin we ons nu bevinden
is immers letterlijk en figuurlijk gesproken niets anders dan je reinste
gevangenschap. Waartoe dient een eeuwig goedvoorziene tafel, waartoe de
eeuwige aanschouwing van de drie goddelijke personen als er door de eeuwen heen
nooit eens een weldadige verandering optreedt? En dan, neem me niet kwalijk
beste vriend, dat eeuwig moeten zitten! Deze gedachte moet mettertijd toch
elke nog zo beschroomde geest tot wanhoop brengen!
5 We
moeten wel toegeven dat het zitten geen pijn veroorzaakt zoals op aarde het
geval was. Ook is het bepaald niet onaangenaam om zich voortdurend in een heel
prettig en vroom gezelschap te bevinden; ook ons oog wordt bij het aanschouwen
van de goddelijke drie-eenheid altijd zeer aangenaam getroffen. De spijzen en
dranken zijn zo smakelijk dat ze ons gehemelte en onze maag niet gaan
tegenstaan. Zo nu en dan hoort men van de vele gasten aan tafel ook hele
liefelijke, aangename gezangen die heel prettig in de oren klinken.
6
Kijk, dat zou allemaal wel in orde zijn, maar als je bedenkt beste vriend, dat
daar die verschrikkelijke eeuwigheid nog eens bijkomt, dan moet je toch, als je
tenminste een beetje levendig, menselijk gevoel in je hebt, zelf ook tot in het
diepst van je ziel huiveren. Want zoals men op aarde gewoonlijk zegt, is het
logisch en juist dat het leven een vrije bewegende kracht is. Kijk, deze kracht
voelen we in onszelf, maar we moeten ondanks dit levendige gevoel eeuwig aan
tafel zitten! Is dat niet duidelijk in tegenspraak met het begrip leven?
7 Bovendien
moet ik hier op grond van mijn ervaringen die ik op aarde heb opgedaan, nog een
opmerking aan toevoegen en ik geloof dat je daaruit gemakkelijk kunt opmaken
hoe onnatuurlijk deze hemel met betrekking tot het menselijke gevoel is. Toen
ik destijds op aarde een jonge levenskrachtige man van ongeveer dertig jaar
was, ontmoette ik als vrijgezel bij toeval eens een meisje, dat ik zo hemels
mooi. vond dat ik in mijn hart zei: mijn God en mijn Heer, als U mij dit meisje
tot vrouw geeft zal ik daar gelukkiger mee zijn dan wanneer U mij dadelijk
vrije toegang tot de hemel zou geven! Ik heb ook direct in mijn hart gezworen
dat deze hemelse engel mijn vrouw moest worden. Na zo'n eed deed ik dan ook al
het mogelijke om haar tot de mijne te maken. Dat kostte me heel wat moeite en
inspanning, maar hoe harder ik voor deze aardse engel moest vechten, des te
gelukkiger dacht ik, zou ik mij voelen als ik haar eenmaal zou bezitten. Ja, in
mijn fantasie ging ik werkelijk zo ver dat ik me voorstelde dat, wanneer deze
vrouwelijke engel voor altijd voor me zou staan en ik haar steeds van top tot
teen zou kunnen bekijken, ik daar onmogelijk ooit genoeg van zou krijgen.
8 En
zie, na een bijna twee jaar durende bittere strijd werd deze engel werkelijk
mijn vrouw. Voorwaar, de eerste tijd geloofde ik zelf nauwelijks dat ik echt de
gelukkige was die nu met het volste recht tegen deze engel kon zeggen: mijn
liefste vrouw! Ik was overgelukkig! Maar kijk, na ongeveer twee jaar was deze
engel voor mij zoiets gewoons geworden dat het me vaak behoorlijk veel
zelfverloochening kostte om tenminste fatsoenshalve en eershalve bij haar
thuis te blijven. In het begin was ik in mijn hart ook zo jaloers dat ik op een
echte engel uit de hemel kwaad zou zijn geworden als die het had gewaagd om in
de huurt van mijn hemelse ideaal te komen. Maar na twee jaar, moet ik je tot
mijn eigen schande eerlijk bekennen, was ik vaak echt blij als mijn hemelse
ideaal zo nu en dan eens bezoek kreeg, zodat ik tijd vond om wat in de vrije,
goddelijke natuur te wandelen.
9 En kijk, toen al dacht ik bij
mezelf: mijn God en mijn Heer, als het later met de hemel ook zo gesteld is,
dan zal deze niet bepaald aan de behoeften van de mens voldoen. Toch dacht ik
daarnaast: mocht de hemel ook zo'n eeuwige eentonigheid zijn, dan zal God de
gevoelens van een onsterfelijke geest wel zo veranderen dat hem de eeuwige
eentonigheid toch een eeuwig onuitsprekelijke zaligheid zal bereiden. Nu heb ik
dan de werkelijke hemel geproefd en ik zeg je, het gaat me geen haar beter;
integendeel, nog aanzienlijk slechter dan het mij in mijn aardse hemel is
vergaan. Wanneer de Heer dat fatale gevoel van verveling, vooral bij het
vooruitzicht op de eeuwige eentonigheid niet uit mijn lichaam verwijdert, zou
ik werkelijk veel liever voor eeuwig op aarde houthakker willen zijn. Want,
beste vriend, ik zeg je nog eens, het idee dat alles wat men hier geniet,
zonder de minste afwisseling eeuwig zal duren, is iets verschrikkelijks!
10 Oordeel nu zelf over hetgeen ik in
mijn wanhoop heb gezegd en doe met ons wat je wilt. Naar die tafel laat ik me
echter niet meer brengen, al doe je nog zoveel moeite! Nog liever wil ik eeuwig
in deze tuin rondzwerven en als ik honger krijg, zelf iets te eten van de bomen
proberen te bemachtigen; maar zoals gezegd: ik ga niet meer terug naar de
tafel!
11 Ik moet je ook zeggen dat de
herinneringen aan mijn werkzame aardse leven mij hier werkelijk een nog groter
genoegen verschaffen dan de hele hemelse tafel, met uitzondering
vanzelfsprekend van de aanschouwing van de goddelijke drie-eenheid. Daarover
zou weliswaar ook nog het een en ander te zeggen zijn, maar dat thema is te
heilig en wij zijn niet waardig om ons daarover nader uit te spreken. Beoordeel
daarom slechts dit en handel ernaar.
51.
De
ware drie-eenheid.
De
zonde tegen de Heilige Geest
1 De tafeldienaar zegt: lieve vriend,
ik begrijp heel goed wat je mij wilt zeggen, maar ik begrijp niet waarom je
tijdens je aardse leven je geen andere voorstelling van de hemel hebt gemaakt,
terwijl je toch vaak de brieven van Paulus hebt gelezen. Zeg eens, wat dacht je
daarbij dan als je las: 'Zoals de boom valt, blijft hij liggen'? Je haalt de
schouders op en weet niet wat je mij moet antwoorden. Maar ik zeg je, dat de
boom nu juist jouw geloof voorstelt en met andere woorden niets anders betekent
als: zoals je gelooft, zo zal het voor je worden! Zoals namelijk het geloof is,
zo is ook het inzicht; uit het inzicht komt ook de aansporing tot handelen
voort; zoals de aansporing tot handelen is, zo is ook de liefde die toch het meest
eigenlijke leven van de geest is.
2 Kijk, zo hebben jullie allemaal in
een hemel geloofd, zoals die nu voor jullie ligt en jullie handelden ook
redelijk goed om deze hemel te verwerven. Zoals de boom in het aardse leven na
het vellen volgens jullie innerlijke beleving in het geestelijke is gevallen,
zo ligt hij nu ook. Ik kan jullie onmogelijk een andere hemel geven dan die,
welke jullie jezelf hebben gegeven, want er staat toch in de Schrift: `Het rijk
Gods komt niet met uiterlijk vertoon, maar het is binnen in jullie.' Daarom is
deze nu aanwezige hemel een product dat voortgekomen is uit jullie innerlijke
geloofsovertuiging. Wat willen jullie nu doen? Kunnen jullie afstand doen van
je geloof? Kunnen jullie misschien luthers of zelfs zuiver evangelisch worden?
3 De gast zegt: beste vriend, daarvoor
moge ons de heilige drie-eenheid bewaren, want dat zou ons tenslotte nog in de
hel kunnen brengen.
4 De tafeldienaar zegt: wat willen
jullie dan eigenlijk? Er blijft voor jullie derhalve niets anders over dan voor
eeuwig hier te blijven in de meest volkomen rust.
5 De gast zegt: beste vriend, wat denk
je, zouden we misschien weer terug mogen keren naar de plaats waar we meteen na
onze dood zijn aangekomen? Daar zou ik veel liever willen zijn en alles willen
doen, wat mij ook zou worden aangeraden. Kort en goed, voor een sobere kost zou
ik alle werkzaamheden willen verrichten, die voor anderen nuttig zijn. Dat zou
me, naar mijn gevoel, oneindig veel liever zijn dan het eeuwige zitten hier!
6 De dienaar zegt: ja, ja, lieve
vriend, ik begrijp dat allemaal evengoed als jij; alleen begrijp ik niet, zoals
ik je al eerder heb gezegd, waarom jij op aarde niet tot een betere
voorstelling van de hemel wilde komen, terwijl je je toch vaak tijdens een
langdurige mis ontzettend zat te vervelen en vaak vurig verlangend zat te
wachten op het 'Ite missa est'.
7 De gast zegt: o, beste vriend, ik
geef toe dat je het precies geraden hebt; zo is het me heel vaak vergaan. Ik
heb die fout ook altijd trouw gebiecht maar kon hem toch niet van mij
afbiechten! De geestelijke heeft me uitgelegd dat dit het kwaadaardige werk van
de duivel was, waarna ik met veel zelfverloochening probeerde me het heilige
misoffer zo aangenaam mogelijk voor te stellen, maar jammer genoeg was al mijn
moeite vergeefs. Ik bad wel uit een goed missaal alle gebeden mee en hield me
dus tijdens de mis zo goed en aandachtig mogelijk bezig, maar ik kon het niet
zover brengen dat het me uiteindelijk speet dat het misoffer was afgelopen. Ik
was eigenlijk innerlijk altijd heel blij als ik weer uit de kerk was. 's
Zomers, als het niet al te warm was en bovendien het misoffer door goede
koormuziek werd begeleid, ging het nog wel, maar 's winters, beste vriend, ik
moet je eerlijk bekennen, heb ik het vaak beschouwd als een soort vagevuur dat
ons zuivert van onze zonden, dus allerminst als een voorspel van de hemel. Dat
ik op aarde zo'n monotonie accepteerde en mij ook daarom de monotonie van de
hemel, zoals ik me die voorstelde en zoals die ons werd geleerd, verdraaglijk
leek, komt doordat ik me met dergelijke monotone voorstellingen toch in een
wereld bevond die door allerlei gebeurtenissen en eigen activiteiten steeds vol
afwisseling was.
8 Maar hier, waar iedere afwisseling
in één klap verdwenen is, hier, waar geen nacht meer is, niets te doen, eeuwige
lediggang, voortdurend hetzelfde uitzicht, kijk, hier merkt men pas hoe
vreselijk vervelend dat is. Daarom vraag ik je, praat jij eens voor ons met
Abraham, Isaäk en Jacob, en vraag, of zij ons iets te doen willen geven of, zoals
eerder gezegd, ons weer willen laten afdalen naar de lagere streek waar we
misschien toch wat te doen kunnen krijgen, want hier houden we het in geen
geval uit!
9 De tafeldienaar zegt: maar wat
verlang je dan?! Wat wil je hier dan doen? Wat beneden? Hebben jullie op aarde
al niet geloofd en gezegd: de Heer God Zebaoth is een almachtige God en heeft
geen hulp van mensen nodig? Alleen op aarde laat Hij hen uit barmhartigheid
werken zodat zij de hemel kunnen verdienen. Hier in Zijn Rijk echter, zou het met
alle werk gedaan zijn! Kijk, dat was eveneens jullie geloof, maar wat wil je
hier naast de goddelijke almacht doen? Zou deze jouw dienst wel nodig hebben?
10 De gast zegt: o, beste vriend,
geloof me, ik zie mijn enorme vergissing nu in en geef openlijk toe, dat we ons
hier met z'n allen letterlijk in een strafhemel bevinden, want door jouw vraag
ben ik me daarvan volkomen bewust geworden. Als de Heer ons uit louter
erbarming heeft laten werken om de hemel te verdienen, dan zie ik werkelijk
niet in waarom Zijn barmhartigheid, Zijn oneindige liefde en goedheid juist in
de hemel zouden ophouden.
11 Beste vriend, ik kan van je gezicht
aflezen dat je iets anders in petto hebt. Daarom vragen we je allemaal
dringend, hou ons niet langer in onzekerheid en zeg ons, wat de waarachtige wil
van God is. We willen immers alles doen en ons in alles schikken, maar breng
ons niet meer terug naar deze, in de letterlijke zin van liet woord, lange en
daardoor ook bijzonder saaie tafel; want werkelijk, ikzelf zou als het mogelijk
was liever sterven en dus ophouden te bestaan, dan me een vraatzuchtige poliep
te wanen op de bodem van deze onmetelijke lichtzee!
12 De tafeldienaar zegt: lieve vriend
en broeder, kijk, nu pas ben je rijp en kan ik jou en jullie allen de waarheid meedelen.
Luister dus:
13 De hemel die jullie hier zien, is
niets anders dan een verschijningsvorm van jullie onjuiste geloof, de
drie-eenheid die jullie zien, stelt het toppunt van jullie dwaling voor.
14 Hoe hebben jullie ooit kunnen
denken dat drie goden tenslotte toch één God kunnen zijne Dat elk van deze drie
goden iets anders zou verrichten en deze drie toch volkomen één in wezen en
natuur zouden zijn? Voorts, hoe hebben jullie je een nietsdoende God kunnen
voorstellen, terwijl Hij toch in alle eeuwigheid het meest actieve wezen is?
Kijk, op grond hiervan hebben jullie je dan ook een eeuwig werkeloos leven
voorgesteld zonder te bedenken dat het leven een energie is, die God vanuit
Zijn eeuwige energie al Zijn levende schepselen heeft ingeblazen.
15 Heeft de Heer op aarde niet geleerd
dat Hij en de Vader volkomen één zijn? Heeft Hij niet gezegd: `Wie Mij ziet,
ziet de Vader'? Heeft Hij niet ook gezegd: `Geloven jullie, dat Ik in de vader
ben en de Vader in Mij is?' Kijk, dat alles had jullie toch best op de gedachte
kunnen brengen dat de Heer slechts Eén is en dus ook maar één persoon; maar
geen driegod, zoals jullie je Hem hebben voorgesteld.
16 Jullie zeggen nu wel: beste vriend,
je weet toch hoe ons geloof aan banden werd gelegd. We konden toch onmogelijk
iets anders weten dan hetgeen de kerk ons, enerzijds onder allerlei
bedreigingen van eeuwige straffen in de hel en anderzijds door de steeds
onduidelijke aanprijzingen van de hemel, heeft geleerd en waaraan ze altijd nog
heeft toegevoegd: `Geen oog heeft ooit gezien, geen oor heeft ooit gehoord en
in geen mensenhart is opgekomen wat God bereid heeft voor hen die Hem
liefhebben!'
17 O vrienden en broeders, ik weet
maar al te goed, dat jullie bedrogen en geweldig misleid zijn. Daarom is nu ook
het verlossende ogenblik aangebroken waarop jullie de ware God en de ware hemel
zullen leren kennen.
18 Jullie hebben in het woord van de
Heer gelezen met welke uiterlijke vormen Hij het hemelrijk heeft vergeleken.
Als jullie, welke vorm dan ook, slechts enigszins nauwkeurig beschouwen, moet
het je toch in één flits duidelijk worden dat de Heer nooit een inactief, maar
een in allerlei vormen zeer actief hemelrijk heeft verkondigd.
19 Wenden jullie je dan nu ook tot de
enige Heer Jezus Christus, want Hij alleen is God van hemelen aarde. Wend je
echter in je liefde tot Hem; dan zullen jullie meteen in Hem en uit Hem in
jezelf de ware bestemming van het eeuwige leven vinden en dan ook heel
duidelijk aanschouwen.
20 Deze (onjuiste) drie-eenheid echter
moet in jullie ten onder gaan, opdat jullie de ware drie-eenheid, die de
liefde, de wijsheid en de daaruit voortkomende daadkracht in de enige Heer
Jezus is, mogen leren kennen.
21 Denk niet dat er bij de doop van
Christus een goddelijke driepersoonlijkheid geopenbaard werd, want wat daar
gebeurde was slechts een verschijningsvorm, door de Heer toegelaten, opdat de
mensen daardoor in de ene Heer de volle almacht en de volle goddelijkheid
zouden herkennen. Toen heeft namelijk de wijsheid van God, die als Zijn eeuwige
Woord uit de liefde voortkomt, het vlees aangenomen en heette Gods Zoon,
hetgeen zoveel wil zeggen als: de wijsheid is de vrucht van de liefde en komt
uit haar voort zoals het licht uit de warmte. De zichtbare gestalte van Gods
geest boven de Zoon betekende slechts dat de eeuwige, oneindige kracht van God
weliswaar evenals de wijsheid voortkomt uit de liefde, maar toch door de
wijsheid werkt, zoals de warmte van de zon in het voortgeplante licht de
uitwerkingen teweegbrengt.
22 Wanneer jullie dit allemaal nu
inzien, zullen jullie ook gemakkelijk begrijpen dat, omdat in de Heer het
totale oneindige licht der wijsheid voorhanden was, in Hem dus ook de totale
oneindige liefde, evenals de uit beide voortkomende oneindige, goddelijke
daadkracht voorhanden moest zijn.
23 Johannes zegt immers ook: `In
Christus woont de volheid van God' en hij zegt ook: `In het begin was God; en
God was het Woord en het Woord was bij God; het Woord is vlees geworden en
heeft onder ons gewoond.' Jullie zeggen weliswaar dat er geschreven staat: `In
het begin was het Woord, God was het Woord, want het Woord was bij God en God
was in het Woord.' Dat betekent hetzelfde, want God en Woord is een en
hetzelfde als Zoon en Vader. Of wanneer jullie zeggen: Woord en God, wat
eveneens hetzelfde is als Zoon en Vader, is het ene niet eerder dan het andere,
want Vader en Zoon of God en het Woord, of liefde en wijsheid zijn vanaf alle
eeuwigheid volkomen één. Daarom mogen jullie de tekst uit Johannes ook draaien
zoals jullie willen, zijn getuigenis heeft steeds dezelfde betekenis, namelijk
dat de Heer Eén is, zowel als Vader, als Zoon en als Geest!
24 Jullie vragen hoe men het dan moet
begrijpen dat de Heer zegt, dat de zonde tegen de Vader en de Zoon vergeeflijk
is, maar de zonde tegen de Heilige Geest' niet. Dat is toch heel begrijpelijk;
wie strijdt tegen de goddelijke liefde wordt door de goddelijke liefde gegrepen
en geheeld; wie strijdt tegen de goddelijke wijsheid wordt door de goddelijke
wijsheid eender behandeld. Maar zeg zelf eens, als er een dwaas zou zijn die
werkelijk tegen de oneindige goddelijke macht en kracht in opstand zou willen
komen, wat kan hem anders te wachten staan dan dat de oneindige goddelijke
kracht hem eveneens aangrijpt, maar hem dan weg blaast de oneindigheid in,
vanwaar hij een hopeloos lange terugweg zal hebben te gaan om mogelijkerwijze
weer dichter bij Gods liefde en erbarming te komen.
25 Kijk, dit allemaal doet immers
steeds een en dezelfde Heer, die zich aan ieder mens openbaart naargelang de
mens wil. Wie het derhalve tegen zijn kracht wil opnemen, hem zal de Heer ook
laten proeven hoe Zijn almacht smaakt vergeleken met de onmacht van een
schepsel! Maar denk vooral niet dat de Heer zo'n dwaze strijder zal verdoemen
of vernietigen, want de Heer doet alles vanuit Zijn oneindige liefde, opdat
niemand verloren zal gaan. Overdenk dit allemaal in jullie harten; daarna zal
ik terugkomen en jullie leiden naar hetgeen jullie in jezelf gevonden en erkend
zullen hebben.
52.
De
ware armoede van de geest.
Het
gevaar van de blinde twijfelzucht
1 Kijk nu eens! De tafelbedienden
verwijderen zich en ons gezelschap steekt de koppen bij elkaar. In het
geestelijke betekent dat: één van zin worden. Waar hebben ze het nu over? Een
beetje geduld maar, dan zullen we het spoedig gewaarworden. Degene die eerst
het meest met de tafeldienaar heeft gesproken en eens op aarde een landman was,
zal nu spoedig op de voorgrond treden en het hele gezelschap een voorstel doen.
Jullie zouden het al graag willen horen, maar ik zeg jullie: in de geest kan
dat niet zo plotseling plaatsvinden. Het opnamevermogen van een geest in zijn
meest zuivere en volmaakte toestand werkt volgens jullie begrippen weliswaar
ongelooflijk snel, maar dat van een meer onvolmaakte geest daarentegen des te
moeizamer en langzamer. Jullie vragen: waarom is dat zo? Dat is toch
gemakkelijk te begrijpen, omdat de geest niets heeft waarop hij terug kan
vallen; zijn enige bezit is slechts zijn innerlijk.
2 De volmaakte geest heeft het
volmaakt goede en ware in eindeloos grote overvloed in zich; daarom kan hij het
geestelijk reëel ware en goede zo ongelooflijk snel opnemen. De meer
onvolmaakte geest heeft echter niets anders dan misvattingen in zich. Als hij
nu met het goede en volkomen ware vooruitgang wil boeken, dan moet hij eerst
zijn misvattingen als zodanig erkennen, deze uit zichzelf verwijderen en
daardoor in grote armoede vervallen, opdat hij een waarachtig arme van geest
wordt. Pas door deze armoede of volslagen geestelijke leegte komt de
goddelijke vonk, die het liefdevolle goede is, dan vrij, begint zich steeds
meer uit te breiden en vult dientengevolge de vroegere geestelijke leegte met
nieuw licht op. Pas in dit licht wordt het opnamevermogen van de geest steeds
volmaakter. En zo zien jullie dat het ons gezelschap nogal wat moeite kost om
dit aanschouwelijk voorgestelde beeld van de hemel kwijt te raken.
3 Zij
zien nog steeds alles wat ze in het begin hebben gezien. Dat getuigt ervan dat
hun innerlijke bewustwording van het ware en goede nog niet veel is veranderd.
Jullie zouden nu wel graag willen weten wat daarvan de oorzaak is, daar de
tafeldienaar dit hele gezelschap de waarheid toch danig onder de neus heeft
gewreven, zoals jullie plegen te zeggen.
4 Ik
zeg jullie, daar is vaak maar één reden voor aan te wijzen: al deze katholieke
hemelhelden zijn in wezen niets anders dan blinde sceptici. Scepsis is echter
voor de mens wat de houtkever is voor de bomen: er hoeft maar één enkel puntje
niet helemaal steekhoudend te zijn of het zal zich ontwikkelen tot een zich
rijkelijk reproducerend, schadelijk waarheidsinsect, dat tenslotte grote bossen
met bomen vol van leven en kennis te gronde richt.
5
Jullie vragen nu: beste vriend, wat is dan dit gevaarlijke punt bij dit gezelschap?
Ik zeg jullie: dit punt op zich verdient nauwelijks aandacht, maar de
scepticus, die aan alle vezels van de boom van leven en kennis knaagt, plaatst
dit onbeduidende puntje onder een sterk vergrotende microscoop en ontdekt dan
in dit onopvallende punt hele bergen van oneffenheden, die zich dan niet meer
met het natuurlijke beeld van het oppervlak van het levende hout laten
verenigen.
6 De
oorzaak is te vinden in het feit dat deze sceptici met hun verstandelijke
microscoop steeds op dit onbeduidende punt gefixeerd blijven, waarbij geen van
hen op het idee komt om de microscoop van hun verstand over de grenzen van dit
punt heen te richten, waardoor zij zouden zien, hoe dit hun zo oneffen
voorkomende punt met het andere levenshout verbonden is.
7 Opdat
jullie nu zien waaruit dit punt bestaat, maak ik jullie erop attent dat de
tafelbediende de aangehaalde schriftteksten, oppervlakkig gezien, wat door
elkaar heeft gegooid. De correctie hebben jullie tijdens het gesprek meteen
gehoord. De tafelbediende heeft ogenschijnlijk een tekst van Paulus genomen en
hem Johannes in de mond gelegd. Omdat de woordvoerder en nog enkele anderen van
dit gezelschap tamelijk goed thuis zijn in de Schrift, is hun dit opgevallen en
dat is dan ook hoofdzakelijk de reden waarom ze de koppen bij elkaar hebben
gestoken.
8 Onze
spreker heeft hen er meteen heimelijk op gewezen en gezegd: mijn lieve, zalige
vrienden, als deze tafelbediende echt thuis zou zijn in de goddelijke
waarheid, dan zou hij Paulus toch niet zomaar met Johannes hebben verwisseld.
Zo heeft hij kennelijk Johannes iets in de mond gelegd, wat alleen Paulus heeft
gezegd, en dat is voor mij genoeg om aan te nemen dat deze dienaar in de
eigenlijke goddelijke waarheid niet thuis is. Daarom hoeft alles wat hij heeft
gezegd waarschijnlijk niet al te serieus worden genomen.
9 Ik
ben van mening dat deze hemel weliswaar een ware en volmaakte hemel is, maar
het verhaal en de belering over die tafelgevangenschap berust volgens mij
slechts op een vermoeden van de tafeldienaar, die ons daarmee behoorlijk om de
tuin heeft geleid. Wij zijn vrij en kunnen aan tafel gaan wanneer wij willen,
maar als we willen kunnen we ook in deze grote tuin gaan wandelen. Ik ben ook
van mening dat het ons vrij staat om dat grote, prachtige paleis daar achter
die grote lange tafel te bezichtigen en misschien zelfs wel te bewonen, want de
Heer heeft toch gezegd: `In het Rijk van Mijn Vader zijn vele woningen'! Daarom
kunnen er in dit buitengewoon grote paleis immers een heleboel woningen zijn. Het
is ook best mogelijk dat er verderop nog een enorm aantal van zulke paleizen
voorhanden is. Daarom denk ik dat we niet meer op onze niet bepaald bijbelvaste
tafeldienaar moeten wachten, maar ons dadelijk naar eigen goeddunken en
genoegen naar het grote paleis kunnen begeven. We zijn hier namelijk niet meer
in staat om te zondigen; daarom kunnen we ook doen wat we willen!
10 Het
is toch zeker beter om met een helder bewustzijn in de hemel te zijn, dan
volgens de wat vergezochte mening van onze tafeldienaar in een waarachtige
boerenhemel te komen. Zou dit niet de echte hemel zijn, dan kunnen wij daar
ook niets aan doen, aangezien ons op aarde nooit een andere werd voorgehouden.
En als het er, zoals we op aarde hebben geleerd, hier uitermate rechtvaardig
toegaat, wat ook ongetwijfeld het geval zal zijn, dan zou ik wel eens willen
weten waarom wij een tijdlang met een valse hemel moeten worden gefopt. We
hebben toch altijd in een echte en waarachtige hemel geloofd maar niet in een
fop- of schijnhemel. Het zou toch werkelijk infaam van ons zijn als we God
ervan zouden verdenken dat Hij ons met deze hemel slechts voor de gek wil
houden. Laten we daarom dapper voorwaarts gaan!
11
Zien jullie nu hoe dit punt als een houtkever het hele vroegere bos van goede inzichten
heeft aangetast; onze sceptici zijn weer helemaal tot hun oude dwalingen
vervallen. Jullie vragen nu wel: ja, waarom heeft de tafeldienaar dat dan
gedaan? Ik zeg jullie: de dienaar heeft in geestelijke zin juist gesproken,
maar onze door dwalingen bevooroordeelde sceptici hebben hun
verstandsmicroscoop niet over de grens van het punt van twijfel heen gericht,
waardoor ze de goede nevenverbindingen hadden kunnen ontdekken.
12
Jullie zullen wel hebben gemerkt dat de dienaar de tekst van de apostel Paulus
niet volledig heeft uitgesproken en het begrip `wezenlijk' of ook `lichamelijk'
of `stoffelijk' heeft weggelaten. Kijk, dat is een heel belangrijk
verbindingspunt. Dit verbindingspunt is nu juist datgene wat dit gezelschap
mist, want zo'n verbindingspunt betekent nu juist de daadkrachtige liefde
vanuit het zuivere geloof in de Heer.
13
Kijk nu verder; het gehele evangelie van Johannes, dat het innerlijke, levende
woord of de liefde voor de Heer weergeeft, is in hemelse zin samengevat in de
door de dienaar uitgesproken tekst en geeft, wat de Heer betreft, enkel en
alleen het juiste licht.
14
Maar Paulus neemt dit licht, dat bij Johannes de liefde van de Heer is,
levendig in zich op. Op grond daarvan zegt Paulus dan ook: `Nu leef ik niet
meer, maar Christus leeft in mij!' Daarom is de door de tafeldienaar aangehaalde
tekst helemaal van Johannes en kan niet van Paulus zijn, omdat het dit hele
gezelschap nog ontbreekt aan het wezenlijke van de liefde voor de Heer. Het
verdere verloop van deze belangrijke ontwikkeling zullen we in de nabijheid van
dit gezelschap spoedig kunnen aanschouwen.
53.
Verrassingen in de schijnhemel
1 Kijk
nu, het hele gezelschap brengt zijn voornemen ten uitvoer en begeeft zich langs
de muur richting paleis. Maar let nu op, zo meteen zal zich een beslissende
scène voordoen, want het gezelschap zal spoedig voor een kloof komen te staan
die tot aan de tafel doorloopt. Niemand zal in staat zijn om een voet over de
kloof te zetten en als iemand omlaag kijkt, zal hem een ontzettend diepe kloof
aangapen.
2 Zie,
het gezelschap komt op de bewuste plaats aan; de welbespraakte aanvoerder als
eerste. Nog enkele schreden en hij deinst al terug en schreeuwt: maar in
godsnaam, wat is dat nu?! Hier, kont eens kijken, dat is een afgrond die lijnrecht
de hel in lijkt te gaan! Nee, als ik onze tafeldienaar weer eens tegenkom, zal
ik hem toch eens duidelijk te verstaan geven hoe grondig hij thuis is in deze
hemelse geografie. Heeft hij eerder niet gezegd, toen hij aan tafel achter mij
de wolkenbodem iets heeft losgewoeld, dat de grond van deze grote tuin overal
even stevig is? En nu zien we hier tot onze grootste verbazing deze
verschrikkelijke klooft
3 Een
ander uit het gezelschap gaat naar de spreker toe en zegt heel gewichtig:
broeder, niet zo luid, want anders zou de tafeldienaar ook wel eens tegen jou
kunnen zeggen dat jij niet goed thuis bent in de Heilige Schrift. Kijk, nu weet
ik toch beter raad te verschaffen. Dit is zeker de kloof waardoor indertijd de
rijke vrek in de hel met Abraham in de hemel heeft gesproken en hem om een
druppel water en nog meer heeft gesmeekt. Deze kloof is daarom zeker als eeuwig
gedenkteken bewaard gebleven. En aangezien we niet over de kloof heen kunnen,
wat voor ons `zalige geesten' wel wat zonderling klinkt, gaan we maar weer onze
weg terug en sluipen heel ongemerkt weer aan tafel.
4 De
eerste spreker zegt: broeder, je hebt gelijk, het zal zeker zo zijn. Daarom heb
ik, evenals alle anderen, besloten jouw raad op te volgen. Welnu, het
gezelschap maakt rechtsomkeer en gaat de weg terug. Maar kijk, andermaal doet
zich een heel fataal probleem voor: ook achter hen heeft zich een kloof gevormd
en zodoende staat ons arme gezelschap nu als tussen twee vuren en heeft een
nauwelijks enkele meters brede landtong waarlangs het naar de tafel kan gaan.
5 Maar
luister nu naar wat onze woordvoerder zegt als hij de tweede kloof ziet. Zijn
woorden luiden: oho, om 's Heren wil! Wat is dat voor een hemelse
schurkenstreek? Gaat het zo toe in de hemel? Dit is toch niets anders dan een
stiekeme streek van onze lofwaardige tafeldienaar. Die zal vanuit een of andere
geheime schuilplaats ons gesprek hebben afgeluisterd, en heeft toen door middel
van de hem ten dienste staande geestelijke tovermiddelen deze afgronden
gevormd, en nu staan wij hier ten einde raad. Hij laat zich ook helemaal niet
zien; ik denk dat hij wat onze toestand betreft, toch al van verre lont moet
ruiken. Werkelijk, als die lummel nu zou komen opdagen, zou ik mij zelfs met
mijn hemelse armen aan hem kunnen vergrijpen. Deze twee afgronden hier; het is
toch iets verschrikkelijks. Als we niet zo voorzichtig waren, dan zou de een of
ander zeker al God weet waar daar beneden liggen! Hij zegt verder: lieve
vrienden, en nu mijn hemelse broeders en zusters, ik heb aanvankelijk gezegd,
en ik blijf erbij, dat deze hele hemel niets anders is dan fopperij. De
tafeldienaar heeft ons allemaal bedot; niet onze wandeltocht zijn we
beetgenomen en daardoor zijn al onze aardse verwachtingen van de hemel in rook
vervlogen. Het enige dat nog ontbreekt is nog zo'n kleine afgrond overdwars en
we zitten allemaal mooi hemels in de knoei!
6 Een
ander zegt tegen hem: broeder, broeder praat niet zo luid! Heb je op aarde
nooit het oude spreekwoord gehoord: als je van de duivel spreekt trap je hem op
zijn staart? Nu onze dienaar het zich heeft gepermitteerd deze dubbele grap met
ons uit te halen, zou hij wellicht ook op het idee kunnen komen om nog een
streep door onze tafelrekening te halen. Daarom denk ik dat we heel rustig en
bescheiden over deze landtong naar de tafel moeten gaan, anders zou het kunnen
gebeuren dat we met z'n allen hier een kleine hemelse hongerkuur moeten
ondergaan. Ik ben van mening: als men in de hemel eigenlijk niet kan zondigen,
dan is dat eigenmachtig handelen misschien ook niet helemaal juist. Het zou
best mogelijk zijn dat er in de hemel voor ongehoorzame hemelse geesten ook een
soort hemelse straf bestaat. Daar weet weliswaar geen sterveling iets vanaf,
maar zoals jij en jullie allemaal weten, konden wij op aarde nooit iets
concreets over de hemel te weten komen en daarom kunnen wij pas hier wat meer
met de daarvoor geldende regels vertrouwd raken. Ik ben van mening dat we hier
met de allerheiligste drie-eenheid voor ogen wat berouw moeten tonen, opdat ons
onze misstap vergeven moge worden.
7 De
woordvoerder zegt: beste broeder, ik kan je geen ongelijk geven, maar mij komt
het voor dat de omstandigheden hier lijken op die in de verdichtsels van de
oude Romeinen over een zogenaamd Scylla en Charybdis, daarom ben ik van mening dat
er bij deze vormgeving van de hemel van geen enkele kant veel te winnen zal
zijn. Moeten we hier blijven, dan staat ons kennelijk eeuwige honger te
wachten; komen we bij de tafel, dan wil dat weer zeggen eeuwig blijven zitten
en eeuwig eten en drinken. Ik zou zeggen, wie van jullie zin heeft om weer
terug te gaan naar de tafel, laat die in ieder geval zijn geluk beproeven, mits
hij niet bij een kloof overdwars uitkomt. Ik blijf hier en ga geen stap verder
voordat de tafeldienaar terug komt, zoals hij heeft beloofd, en mij een
bevredigende verklaring over het ontstaan van deze kloven geeft.
8 Kijk
nu, een groep gaat via de landtong en loopt zonder problemen door. Bij nader
inzien echter wil onze woordvoerder nu toch liever de groep achterna gaan. Hij
begeeft zich nu ook met het bij hem achtergebleven gezelschap op weg. Maar
kijk, hij vindt inderdaad op zijn pad de van tevoren vermoede dwarse uitloper
waar hij niet overheen kan springen. Luister, hoe deze hemelbewoner in
krachtige bewoordingen over deze hemelse inrichting begint uit te varen en
zegt: nou, daar heb je het! Zoals ik al dacht; dat is me toch een hemel, je zou
je geen betere kunnen wensen! Lieve broeders en vrienden, dat zijn nu de
zogenaamde hemelse vreugden! Ik moet eerlijk bekennen dat ik me niet kan
herinneren, dat ik mij ooit zolang ik op aarde heb geleefd, in een grotere en
fatalere verlegenheid heb bevonden dan in dit oord van zaligheid.
9 Als
ik nu nog terugdenk aan alles wat ik op aarde heb gedaan om deze hemel te
verdienen! Hoe vaak ik wel heb gevast; hoeveel honderden, ja duizenden
rozenkransen ik heb gebeden; hoeveel missen ik heb betaald en bij hoeveel ik
zelf met volle aandacht aanwezig ben geweest; hoeveel armen ik mijn hele leven
lang te eten heb gegeven, terwijl ik zelf een arme boer was...! Ja, ik moet
oprecht bekennen dat ik mij op aarde voor deze hemel gewoonweg het vel over de
oren heb laten halen. En nu geniet ik, en jullie allemaal, het veelbelovende
loon en wel op dit door drie afgronden begrensde vierkante plekje, vanwaar we
de heilige drie-eenheid weliswaar kunnen aanschouwen tot onze ogen het begeven,
maar waarbij we ons niet mogen verroeren, omdat we anders al gauw daar beneden
liggen, God weet waar! Het ontbreekt er nog maar aan, dat dit kleine vierkante
stukje hemelland langzamerhand in de afgrond begint te zakken. Dan zou ons bij
God toch niets anders overblijven dan op goed geluk mee naar beneden te zakken,
God weet waarheen, of we zouden ons tegen wil en dank op de muur moeten begeven
en daarop tussen twee afgronden moeten balanceren, mits de muur niet ook nog
mee naar beneden zakt. Nee, beste vrienden, als ik nu denk aan de werkelijk
moeizame weg waarlangs de priester ons op een volgens mij enigszins verdachte
manier heeft geleid, nadat we in de geestelijke wereld waren aangekomen, en wat
een inspanning het ons heeft gekost voordat we de gouden hemelpoort hadden
bereikt, dan kan ik van louter ergernis wel uit elkaar ploffen, want daar
beneden is het ons toch heel wat beter vergaan dan hier!
10
Kijk, een ander stoot onze spreker aan, wijst met zijn vinger naar de
dwarskloof en maakt hem erop attent hoe er zojuist een flink stuk naar beneden
is gezonken. Onze woordvoerder trekt zich wat terug en zegt heel bedremmeld:
Nou, wat heb ik gezegd, we zullen zeker nog als ruiters op de muur komen te
zitten. Werkelijk, als ik vanuit mijn rotsvaste geloof niet zeker zou weten dat
men vanuit de hemel toch zeker niet meer in de hel kan worden geworpen, dan zou
ik bij dit armzalige hemelse leven moeten beweren dat hier alles voor zo'n
prijzenswaardige rit doeltreffend is voorbereid. Ik denk dat we beter meteen op
de muur af kunnen gaan, want men kan niet weten hoeveel ruimte er na een
eventuele tweede breuk overblijft. Zijn we echter eenmaal op de muur dan laten
we ons daar achterwaarts afglijden totdat we buiten dit fatale vierkant zijn,
vervolgens proberen we bij de uitgangspoort van de hemel te komen, waarna we
dan over de ons reeds bekende lange, moeizame weg weer teruggaan. God geve ons
slechts zoveel erbarmen en geluk dat de muur ons niet fataal wordt. Ik ben van
mening dat we op die manier wel in staat zijn om heelhuids uit deze hachelijke
situatie te komen.
11
Kijk, na deze woorden gaat iedereen vlug naar de muur. De muur is bereikt, maar
deze is helaas wat te hoog om er op te kunnen klimmen. Daarom vormt ons
gezelschap nu levende ladders en neemt de muur als het ware stormenderhand.
12 Ze
hebben zich uiteindelijk naar boven gewerkt, maar als de laatste man naar boven
getrokken is, begint de muur om te buigen en onze eerste woordvoerder zegt:
beste vrienden, de moed niet verliezen! God de Heer zij alle eer; nu maar zien
waar we terechtkomen! Het is me allemaal om het even, want het is nu duidelijk
dat, met uitzondering van de goddelijke drie-eenheid, die we nog steeds zien,
deze hemel puur bedrog is. Onze achtenswaardige tafeldienaar laat zich helemaal
niet meer zien en hoewel hij ons stellig heeft beloofd terug te komen, laat hij
ons in deze allerhoogste hemelse nood lelijk zitten. En kijk nu, ons
halfhangende stuk muur is nu afgebroken en wij gaan mee omlaag, God weet
waarheen!
13 Nu
gaan ook wij mee en luisteren al tijdens de tocht naar onze spreker. Zijn
gezelschap ziet er wanhopig uit; alleen onze spreker laat de moed niet zakken.
Hij troost zijn lotgenoten zo goed hij kan en zegt: lieve broeders, zit er maar
niet over in; de Heer wil toch steeds het allerbeste voor de mens. Wij kunnen
niet weten waar deze reis goed voor is. Misschien gaan wij nu bij deze
gelegenheid een waarachtige, geestelijke, buitengewoon interessante hemelreis
maken en nader kennismaken met de zeker veel lager liggende sterrenhemel, en
misschien komt het zo uit dat we zelfs in een vreemde, mooie wereld
terechtkomen. Ik zeg maar: 's Heren wil geschiede! Doodgaan kunnen we niet; het
zal ons wellicht beter gaan dan in de hemel daarboven. Het zou wel heel beroerd
zijn als we de hele eeuwigheid door zo moesten blijven vallen, maar dat is toch
nauwelijks aan te nemen, want dan moest zelfs de voor ons allemaal noch steeds
zichtbare drie-eenheid slechts een geestelijk meteorologisch verschijnsel zijn.
We moeten echter al heel diep beneden zijn, want het hele beeld van de
drie-eenheid wordt uiterst klein. Nee, beste vrienden, het mag dan zijn zoals
het is, maar ik ben toch ontzettend benieuwd waar we na deze geestelijke
luchtreis terecht zullen komen.
14
Kijk, iemand uit het gezelschap maakt de spreker erop attent dat hij beneden,
heel in de diepte een geweldig groot water ziet. De spreker ziet het nu ook en
zegt: voor zo'n onderlaag zal ons stuk muur zeker geen bescherming van
betekenis bieden, maar het maakt me nu allemaal niets meer uit, want onder
zulke omstandigheden heb ik werkelijk genoeg van het leven! En zo mag komen wat
wil, water of geen water, het is me allemaal om het even! En kijk nu, het hele
gezelschap bereikt het wateroppervlak; hun stukje muur verandert in een bootje,
waarin zich het hele gezelschap nu ongedeerd bevindt. Het begint te waaien en
het bootje vaart over de golven.
15 In
de richting tussen morgen en middag duikt zojuist, alsof het uit het water
omhoog stijgt, een prachtig, uitgestrekt land op en onze spreker zegt tot zijn
gezelschap: ik heb jullie toch gezegd dat we aan de vorige hemel niet veel
verloren hebben. God de Heer zij alle lof en dank voor deze wonderbare redding!
Ook onze fraaie tafeldienaar zij alles vergeven; maar als ik hem weer eens
tegenkom, zal ik hem toch eens goed de les lezen! Kijk nu, het bootje nadert
het land, maar kijk nog eens beter, daar aan de oever staat onze welbekende
tafeldienaar ons snelvarende gezelschap op te wachten. Ook onze spreker moet
hem nu wel herkennen, want hij kijkt stomverbaasd naar de oever. Wat er verder
gaat gebeuren zullen we de volgende keer in ogenschouw nemen.
54.
Bevrijding uit de schijnhemel
1 Kijk
nu, naargelang het vaartuig de oever nadert, herkent onze woordvoerder zijn
tafeldienaar, die hij zich nog goed herinnert, ook steeds beter. Daarom wendt
hij zich tot zijn gezelschap en zegt: kijk daar eens, als dat niet onze fraaie
tafeldienaar is, dan is onze natte ondergrond geen water. O, hij is het; zijn
hele manier van doen, zijn gezicht, zijn lange blonde haren; kort en goed, hoe
dichter we bij hem komen des te beter herken ik hem! Had ik nu maar een klein
beetje almacht, dan zou ik graag een kleine donderbui op hem afsturen.
Aangezien ik dat niet kan, zullen hem toch tenminste als we bij elkaar zijn,
enkele goedgekozen, scherpe woorden uit mijn mond treffen. Ik kan toch niet
geloven dat er in dit geestenrijk, dat wil zeggen daarboven in die verdachte
hemel en hier beneden in dit land, twee geesten te vinden zijn die als twee
druppels water op elkaar lijken. We zullen daarom ook niet doen alsof we hem al
eerder hadden gezien, maar afwachten wat hij zelf wellicht gaat zeggen als we
allemaal aan land zijn. Zegt hij echter niets, dan zal ik wel een gesprek met
hem aanknopen en zeker te weten komen of hij de tafeldienaar is of niet! Een
ander uit het gezelschap zegt tegen de woordvoerder: luister vriend, stel dat
deze geest, die kennelijk op ons staat te wachten, de ons bekende tafeldienaar
is, dan denk ik heel anders over de manier waarop we met hem moeten omgaan dan
jij, beste vriend en broeder. Kijk, het was toch zonder meer jouw en ons aller
wil om uit de vorige zit-, eet- en gaaphemel weg te komen. De dienaar heeft jou
dat bij mijn weten ook toegezegd. Dat hij juist daarboven niet meer naar ons
toe is gekomen, verbaast me helemaal niet, want, sta me toe, ten eerste ben jij
meteen na zijn vertrek vanwege de verkeerde tekst tegen hem van leer getrokken
en ten tweede heeft niemand van ons, juist om die reden, zijn raad met
betrekking tot onze gedragsregels in acht genomen. Dat hij ons daarom min of
meer aan ons lot heeft overgelaten en ons inderdaad in grote verlegenheid heeft
gebracht vind ik, in aanmerking genomen dat we hem werkelijk bruut behandeld
hebben, zonder meer volkomen terecht. Omdat we zo wonderbaarlijk werden gered
en ongedeerd zijn gebleven, en dat zeker alleen aan hem te danken hebben, ben
ik van mening dat we onze donderbui, onze scherpe woorden en slimme
benaderingswijze beter achterwege kunnen laten. Anders zou hij misschien op het
idee kunnen komen ons nog eens te vergeten en dit land dat nu zo dichtbij is,
eveneens zo losjes te maken als dat daarboven in de hemel.
2 De
woordvoerder zegt: zeer geachte vriend en broeder, goedbeschouwd heb je gelijk;
ik was wat heetgebakerd, maar jou woorden hebben me nu volkomen nuchter
gemaakt. Deze dienaar kon wel eens een vermomde engel zijn, hoewel ik bij hem
nog geen vleugels heb gezien, maar die kan hij best onder zijn gewaad verborgen
hebben. En als dat zo is - de heilige drie-eenheid sta me bij - dan zouden we
toch aan het kortste eind trekken, want zo'n engel moet ontzettend sterk zijn.
Ik heb me eens door een echt vrome geestelijke laten vertellen dat zo'n engel
met zijn enorme kracht heel gemakkelijk met één slag van zijn grote, vlammende
zwaard de hele aarde in tweeën kan slaan. Als we hem hier dus wat al te grof
bejegenen zou best eens kunnen blijken dat hij onder zijn gewaad behalve zijn
vleugelpaar ook een goed gevormd, vlammend zwaard verbergt. Ik wil verder niet
spreken over wat hij daarmee, gezien onze ontzettende zwakheid, allemaal zou
kunnen doen.
3 Ik
ander zegt: ja, ja, beste vriend en broeder, op dit punt heb jij weer gelijk.
Ook al lijkt hij niet zo goed thuis te zijn in de Heilige Schrift, daarom kan
hij toch wel een echte engel zijn; en dus zullen wij hem dan ook heel deemoedig
tegemoet treden.
4 Een
derde uit het gezelschap merkt op: luister broeders, zes ogen zien meer dan
twee! Ik ben van mening dat wij ook met betrekking tot de Heilige Schrift en de
tekstverwisseling, of beter gezegd de naamsverwisseling beslist geen ophef
moeten maken. Hoe kunnen wij eigenlijk weten welke plaats het goddelijke woord
bij hemelse geesten en in het bijzonder bij engelen inneemt, hoe zij het lezen
en hoe zij het begrijpen? Het is ook heel goed mogelijk dat Johannes deze
uitspraak over Christus wel heeft gedaan, maar deze niet zelf heeft
opgeschreven; ook kan zij door de vele overleveringen, evenals bij mijn weten
een hele brief van Paulus, voor de wereld verloren zijn gegaan. In de hemel
zullen dergelijke zaken zeker niet verloren gaan. Daarom denk ik, zoals reeds
gezegd, dat wij wat dat betreft ons in onze onwetendheid wat bescheidener moeten
opstellen. Zoals jullie weten was ik op aarde zelf een geestelijke en zelfs
doctor in de theologie en heb als zodanig in het heilige boek ook wel menig
hiaat gevonden. Maar ik heb me getroost met de gedachte dat als dergelijke
verdwenen passages voor het heil van de mensen onontbeerlijk zouden zijn, de
Heer het ook nooit zou hebben toegelaten dat ze verloren zouden gaan. En verder
dacht ik nog dat dergelijke passages eens in de hemel voor een hoger geestelijk
doel in zuiverste vorm aanwezig zullen zijn. Kijk, de woordvoerder en ook alle
anderen zijn met dit voorstel volkomen tevreden.
5
Inmiddels is ons vaartuig bij de oever aangekomen en het hele gezelschap, meer
dan honderd man sterk, begeeft zich aan land, waar de tafeldienaar die hen
staat op te wachten, hen met open armen tegemoet gaat. Onze woordvoerder gaat
heel eerbiedig naar hem toe en zegt: ben je het, of ben je het niet? De
tafeldienaar zegt: ja, ik ben het! En we zijn hier weer samengekomen, zoals ik
je boven al te kennen heb gegeven. Je hebt je met jouw gezelschap niet aan de
door mij gestelde voorwaarden gehouden, en naarmate je hiervan bent afgeweken,
heb ik de mijne ook moeten bijstellen. Toch wilde ik je van jouw schijnhemel
bevrijden. Daarom moest ik aan de hand van jouw veranderde maatstaf ook een
andere weg bewandelen om jou en dit hele gezelschap uit de schijnhemel te
halen.
6 Je
vraagt mij nu wat de hoogst wonderbaarlijke betekenis van zo'n eigenaardige weg
is en je vraagt verder nog wat de kennelijke tegenspraak tussen de door mij aan
tafel getoonde stevigheid en de daarna toch spoedig volgende plaatselijke,
complete instorting van die hemel betekent. Want in zijn natuurlijke betekenis
zou zoiets flagrante oplichterij zijn. Ik zeg je: dat heeft allemaal een
betekenis die volkomen met jullie innerlijk overeenstemt, want toen ik je, nog
aan tafel, de stevigheid van jouw hemel liet zien, toonde ik jou niets anders
dan de nog stevige grondvesten van jouw op misvattingen berustende hemel.
7 Toen
jij echter in mijn nabijheid de onvolmaaktheid en weerzinwekkende dwaasheid van
jouw hemel begon te voelen, verhief je je uit het centrum van jouw dwaling en
vluchtte met velen die, heimelijk ook door mij aangespoord, jouw inzichten
deelden. Op de uiterste grens van jouw dwaling toonde ik jou alles wat jou nog
aan je dwaze hemel bond. Daar had je aandacht aan moeten schenken, maar zelfs
aan de grens van jouw dwaling bleef je daar nog aan vasthouden en wilde je maar
niet inzien wat ik tegen je gezegd had. Daarom wilde je dan ook in je dwaling
verdergaan. Niet ik, maar het woord dat ik tot je heb gesproken, heeft ondanks
jouw wil om je eigen weg te volgen, jouw dwaling losgeweekt, zodat er op menige
plaats een scheur ontstond waardoor je heel gemakkelijk de geheel verkeerde
basis van je schijnhemel vermocht in te zien. Ja, tenslotte heeft mijn woord
jou helemaal gevangengenomen. Zij die nog te zwak waren, werden daardoor door
een nieuwe kloof van jou gescheiden en zo werd jij, zoals gezegd, volkomen
gevangen.
8
Omdat daardoor jouw dwaling steeds meer begon in te zakken, vluchtte jij met
jouw gezelschap op de muur. Deze muur was het goddelijke Woord, dat weliswaar
in jou is blijven hangen, maar in al zijn fragmenten voor jou nog totaal
onbegrijpelijk was. Daarom had hij voor jou en jouw gezelschap ook geen
draagkracht. Hij leek uiteen te wijken en viel met jullie in de diepte, dat wil
zeggen het Woord, dat tot dan toe alleen jullie verstand bezighield, viel voor
een klein deel in de levende diepte van jullie harten. Al spoedig zagen jullie
een groot water onder je, dat jullie dreigde te verslinden. Maar dit water was
niets anders dan de zichtbare wijsheid van inzicht, die in dit geringe fragment
van het Woord, dat in jouw diepte viel, verborgen is. Met deze 'woordmuur' in
jouw hart bereikte je al gauw de grote, lichte zee van inzicht en het Woord
werd voor jou en jullie allemaal een zekere drager over de oneindige stromen
van goddelijke wijsheid, die ook in dit kleine Woordfragment verborgen ligt.
Toen je heimelijk het Woord steeds meer in je opnam, droeg het jou naarmate je
opnamevermogen groeide, steeds dichter naar een vaste levensoever toe. En je
kon deze niet bereiken voordat dit woord volkomen zou zegevieren over de
eigendunk van jouw hart. Het Woord heeft echter gezegevierd en daarom ben je
daarmee ook op de vaste oever beland.
9 Denk
maar eens terug aan al die belachelijke kletspraatjes, die trouwens allemaal
een product van jouw goedmoedige oppervlakkigheid zijn; dan zul je gemakkelijk
inzien hoe onhoudbaar en leeg al jouw begrippen over God en hemel zijn. Nu pas
bevind je je op de eerste ware grond van het Woord; zoek daarom ook op deze
grond, dan zul je, evenals jouw gezelschap, God en de hemel vanuit een heel
ander gezichtspunt leren kennen.
10
Kijk daar, tussen morgen en middag staat een groot paleis. Daarheen moeten
jullie je begeven. Jullie zullen daar alles vinden wat je nodig hebt.
11
Onze woordvoerder zegt: o, lieve hemelse hooggewaardeerde vriend, wil je dan
niet zo goed zijn om ons daarheen te begeleiden? De vermeende tafeldienaar
zegt: dat is niet nodig, want jullie zullen de weg daarheen niet missen, maar
ik zal zo snel als een gedachte vooruitgaan en jullie daar ontvangen en
introduceren. Daar pas zullen we enkele woorden over Johannes en Paulus nader
belichten, dan zullen we wel zien wie van ons op het gebied van het Woord het
meest kundig is. Volg mijn raad dus op en ga daarheen. Amen! Kijk, de vermeende
tafeldienaar is plotseling verdwenen en ons nogal verblufte gezelschap begint
de aangegeven weg op te gaan. Wij zullen hen weer volgen en getuige zijn van al
het gedenkwaardige dat zich nog zal voordoen.
55.
Eerste solide woonplaats na de
schijnhemel.
Onbegrijpelijke drie-eenheid.
De evangelische Christus
1 Onze
woordvoerder zegt tegen zijn gezelschap: nee maar, dat is toch merkwaardig! Tot
nu toe heb ik altijd geloofd dat geesten alleen voor de mensen op aarde zo
plotseling onzichtbaar kunnen worden, maar dat geesten ook voor geesten
onzichtbaar kunnen worden is voor mij iets spiksplinternieuws. Wie mij kan
zeggen hoe deze geest, die ongetwijfeld een engel moet zijn, zo vlug voor onze
ogen kon verdwijnen, nou, die weet meer dan ik. Bij mijn arme leven: ik ben van
mening dat men op aarde eerder in de maan kan bijten dan op deze vraag een
antwoord vinden. Een ander geeft hem ten antwoord: beste vriend, kijk, dat vind
ik nu weer niet zo vreemd, want op aarde heb ik vaker gehoord dat
engelengeesten bliksemsnel kunnen reizen. Omdat deze echte engelengeest dus zo
vlug voor onze ogen verdween, is dit niets anders dan een duidelijke
bevestiging van hetgeen we op aarde al zo vaak hebben gehoord.
2 Een
derde zegt: beste vrienden, alles goed en wel wat betreft het engel-zijn van
onze tafeldienaar, maar voor zo'n snelle vlucht zou hij toch eerst zijn
vleugels in beweging moeten zetten. Zolang ik bij een engel geen vleugels zie,
geloof ik nog niet dat het een engel is, want alle vrome mensen op aarde zouden
altijd de engelen met vleugels hebben gezien, hetgeen echter alleen maar
mogelijk was in een toestand van zogenaamde geestelijke vervoering, dus altijd
slechts met geestelijke ogen. Als vrome mensen de engelen Gods echter altijd
met vleugels hebben gezien, waarom wij, die nu toch zelf geheel geest zijn, dan
niet?
3 De
eerste woordvoerder zegt: beste vriend, wat dat betreft moet ik je openlijk
zeggen dat dit verlangen voortkomt uit een zeer zwakke geestesgesteldheid.
Iedereen weet toch dat deze vleugels slechts op grote snelheid duiden en dus
enkel een zinnebeeld zijn. Daarom kan zo'n geest heel goed een engel zijn
zonder dat hij een paar zichtbare vleugels heeft. Het opvallende is alleen,
zoals ik al zei, dat de ene geest voor de andere onzichtbaar kan worden. Het
brengt me zelfs niet van de wijs dat wij als geesten niet in staat zijn zo snel
vooruit te gaan als onze tafeldienaar, want daar zal ook wel een zekere
oefening voor nodig zijn; al doende leert men! Maar zoals ik zeg, dat
onzichtbaar worden laat me niet los. Genoeg hierover. Als we hem weer eens
zullen ontmoeten, zoals hij heeft gezegd, dan zal hij het ons wel uitleggen.
4
Bekijk liever eens deze echt wondermooie omgeving; werkelijk, deze is me wel
duizendmaal liever dan onze vroegere verheven hemel. Hier zou ik wel willen
wonen en ergens daar op de bergen zo'n echt gemoedelijke landman worden. Kijk
toch eens naar dat weelderige gras, de wondermooie bloemen, die mooie lanen met
bomen, die naar het lijkt de edelste soorten vruchten dragen; en dan de kleine
beekjes. En kijk eens daar voor ons, hoe deze grote, prachtige vlakte omgeven
is door een schitterend gebergte en hoe deze bergen zonder uitzondering gesierd
zijn met wondermooie paleisachtige gebouwen. Als mijn ogen me niet bedriegen,
dan zie ik op de dichtstbijzijnde bergen ook in het wit geklede levende wezens
die voor de paleizen wandelen. Dat bevalt mij goed! Deze omgeving lijkt toch
veel meer op een hemel dan die waarin we als eeuwige vraatzuchtige poliepen
maar moesten blijven zitten.
5 Ja,
het is buitengewoon prachtig. Men ziet hier weliswaar niets van de drieeenheid,
maar daarentegen wordt deze omgeving door een schitterende zon verlicht. En als
ik het eerlijk mag zeggen, moet ik jullie bekennen dat ik bij het aanschouwen
van al deze pracht de aanblik van de heilige drie-eenheid hier even goed kan
missen als destijds op aarde; maar in plaats daarvan komt er een ,ander idee
bij mij op.
6 Als
we hier ergens Christus de Heer eens konden ontmoeten, en wel zoals Hij eens op
aarde heeft geleefd en Zijn apostelen heeft onderricht, dan zou dat voor mij
bij al dit moois wel het allerhoogste genot zijn. Want één ding moet ik jullie
nog eerlijk bekennen: de aanblik van de goddelijke drie-eenheid is op zich wel
heel verheven, maar ik zou mij werkelijk in het diepst van mijn hart een infame
leugenaar voelen als ik zou beweren dat deze aanblik mij ook maar enigszins een
warm gevoel van liefde zou hebben gegeven. Ik heb mij daar wel zoveel mogelijk
toe gedwongen, maar het is me niet gelukt om de drie personen in gelijke mate
met liefde te omvatten. Want hield ik van de Vader, dan kon ik niet
tegelijkertijd ook van de Zoon houden. Toen ik mij daarvan bewust werd, kwam de
gedachte bij mij op dat de Vader evenals de Zoon dit wel eens ongunstig konden
opvatten. Wilde ik alleen van de Zoon houden, dan vroeg ik me af of de Vader
daar wel tevreden mee zou zijn.
7 Ook
moet ik oprecht bekennen, dat mijn innerlijke strijd om de Heilige Geest in de
vorm van een duif lief te hebben, tevergeefs was. In dat geval had ik even goed
een stuk hout kunnen liefhebben als deze derde goddelijke hoogst onpersoonlijke
persoon. De Heilige Geest werd met mijn liefde dus het minst bedacht en wel
omdat ik het nooit zover heb kunnen brengen om zijn wezen te doorgronden en mij
daarbij iets voor te stellen. Vader en Zoon lagen mij steeds nader aan het
hart; als het er maar geen twee waren geweest, maar alleen óf de een óf de
ander, dan zou ik in staat zijn geweest heel veel hetzij van de ene of van de
andere te houden.
8 Ik
heb weliswaar vaak heimelijk gedacht: als Christus zich maar eens vanaf Zijn
hoge troon ergens heen had begeven waar ik Hem heel alleen te pakken had kunnen
krijgen, dan had ik Hem waarlijk uit het diepst van mijn hart kunnen
liefhebben, maar met mijn veel te geringe liefde voor dit ontoegankelijke
licht, heb ik, zoals gezegd, de Vader noch de Zoon in hun ontoegankelijke licht
kunnen naderen. Ik vind het trouwens volkomen tegennatuurlijk om liefde, of het
nu een geestelijke of een lichamelijke betreft, op iets in de oneindigheid te
richten, want liefde verlangt een bereikbaar object, iets onbereikbaars
liefhebben vind ik klinkklare onzin.
9 Toen
ik nog op aarde was, heb ik eens geprobeerd of ik niet verliefd kon worden op
zo'n echt mooie ster. Voor dat doel bekeek ik zo'n ster langdurig en dwong mijn
hart zo goed ik maar kon; maar denken jullie dat ik in staat was echte liefde
voor die ster in mij op te wekken, zoals voor een goede vriend of een
sympathieke vriendin? O, daartoe was ik nimmer in staat!
10 Zo
verging het mij niet veel beter niet mijn liefde voor de drie-eenheid en voor
het heiligste altaarsacrament; want zo vaak ik ter communie ben gegaan en
daarna mijzelf afvroeg of mijn hart meer naar het sacrament of meer naar mijn
vrouw en kinderen trok, moest ik tot mijn schande bekennen dat mijn liefde voor
vrouw en kinderen heel wat sterker was dan die voor het heilige sacrament. Zo
kon ik de drie-eenheid evenals het heilige altaarsacrament nooit echt in mijn
hart sluiten, maar het slechts met een zeker geheimzinnig, heilig ontzag
benaderen. Ja, ik ging tenslotte zo ver met mijn heilig ontzag, dat ik de
natuurlijke liefde van het hart voor God letterlijk als zonde beschouwde.
11
Alleen met Christus was het anders. Als ik Zijn heilige evangeliën las, stelde
ik me Hem steeds als aanwezig voor en tijdens mijn armzalige leven heb ik
daarbij altijd gedacht: als ik de genade zou hebben die de apostelen ten deel
is gevallen, werkelijk, dan was ik zelf een apostel geworden en zou zonder de
minste moeite, uit louter liefde voor Hem, vrouw en kinderen hebben verlaten!
Ja, ik moet jullie ook zeggen dat ik eigenlijk, als ik er goed over nadenk, alles
slechts uit liefde voor de evangelische Christus heb gedaan, waartoe mij
bovenal enkele gelukzalige dromen over Hem het meest liefdevol hebben
aangespoord.
12 Met
de heilige drie-eenheid en het heilige altaarsacrament bleef ik steeds
onwillekeurig voortdurend innerlijk worstelen. Want voor deze te mysterieuze,
onbegrijpelijke, goddelijke verhevenheden was mijn hart als het ware omgeven
door eeuwig noordpoolijs. Vrienden, ik wil met deze bekentenis niemand iets
opdringen; ik heb alleen maar in deze vrije omgeving mijn hart eens flink
gelucht. Jullie kunnen hetzelfde doen, want voordat we het aangeduide paleis
zullen hebben bereikt zal er nog enige tijd verstrijken.
13
Verscheidene uit het gezelschap melden zich en zeggen: vriend en broeder, wij
kunnen jouw oprecht verzekeren dat het ons in dit opzicht nooit een haar beter
is vergaan. Wij geloofden alles wel plichtmatig, maar we waren vaak vervuld van
een geheimzinnig, heilig ontzag, waardoor we volkomen afgestompt raakten, maar
dan in de evangelische Christus weer geheel onze rust terugvonden. Om die reden
ontvlamde niet zelden in ons hart een grotere liefde voor de allerzaligste
moeder van God en ook voor menig andere heilige dan voor de allerhoogste,
goddelijke Verhevenheid, die we wel vreesden, en dat vaak tot in een zekere
mate van vertwijfeling. Om liefde op te brengen voor datgene wat we zo
erbarmelijk vreesden, is echter wel iets meer nodig.
14 Het
is ook de vraag of we in deze omgeving ook de zalige maagd Maria of' een andere
heilige te zien zullen Krijgen, want in de hemel waar we ons bevonden, was
daarvan zelfs met de grootste oplettendheid geen spoor te bekennen. Vriend, jij
die anders steeds de beste invallen hebt, kunt ons hierover misschien ook wel
wat vertellen.
15 De
woordvoerder zegt: lieve vrienden, over deze kwestie moeten we, denk ik, niet
te veel vragen, maar ons uitsluitend beijveren om ten eerste zo vlug mogelijk
het ons aangewezen paleis te bereiken om daar de beloofde opheldering te
krijgen over het door mij en ons allen niet begrepen woord van God, vooral dat
bij Paulus en Johannes, en ten tweede kunnen we ons, aangezien de goddelijke
drie-eenheid voor ons onzichtbaar is geworden, maar beter weer aan onze
evangelische Christus houden. Volgens Zijn uitspraak: `In het Rijk van Mijn Vader
zijn vele woningen' lijkt deze plaats hier toch heel wat meer op een hemel dan
die daarboven, waar we maar één enkele woning zagen. Nu genoeg hierover, want
kijk, onze vermeende tafeldienaar komt ons alweer tegemoet. Laten ook wij hem
dan maar heel stil en rustig tegemoet gaan.
56.
Op weg naar Christus
1
Kijk, ze zijn samengekomen en onze vermeende `tafeldienaar' vraagt onze
woordvoerder al hoe de reis naar hier hun is bevallen en wat voor opmerkingen
ze zoal hebben gemaakt. Onze woordvoerder zegt: lieve vriend en broeder van
zeker bijzonder hoge geaardheid, ik zeg je, een oud spreekwoord zegt: `Veel
geschreeuw en weinig wol!' Zo was het ook met ons. We hebben onder elkaar over
veel onbeduidende dingen gekletst, die bij elkaar genomen maar weinig gewicht
in de schaal der waarheid zouden hebben gelegd. Daarom zal het mijns inziens
niet nodig zijn om voor jou onze dwaasheden, die je al van onze gezichten kunt
aflezen, te herhalen. Behalve een onderwerp dat weliswaar niet belangrijk is
omdat ik het heb uitgesproken, maar omdat het op zich belangrijk kan zijn.
2 De
vermeende tafeldienaar vraagt de woordvoerder: waaruit zal dit betekenisvolle
onderwerp dan wel bestaan? Kijk, we hebben tot het paleis nog een flink stuk te
gaan; daarom kun je het mij immers wel vertellen. Onze woordvoerder zegt: beste
vriend en broeder, als je mij geduldig wilt aanhoren wil ik jou heel graag
vertellen waaruit dit zowel voor mij als voor liet hele gezelschap meest
belangrijke onderwerp bestaat. Je geeft me een wenk en zegt dat ik kan spreken;
dus zal ik ook alles wat ik maar in mezelf kan vinden openhartig naar voren
brengen. Op aarde had ik heel heimelijk ook al wel zulke denkbeelden, maar
eigenlijk waren ze niets anders dan vluchtig voorbijtrekkende fantasieën die
altijd weer, zoals het betaamde, plaats moesten maken voor mijn katholieke
geloof. Mijn fantasieën bestonden en bestaan nu nog meer dan destijds uit het
volgende: nummer één was voor mij altijd de zo hooggeplaatste, onbegrijpelijke
drie-eenheid, tot Wie ik nooit de liefde van mijn hart geheel en al kon
verheffen, wat ik ook maar deed of wilde. Ik had wel een erbarmelijke vrees,
die samenging met een ongelofelijk heilig ontzag. Dat was dan ook alles wat ik
voor dit allerhoogste, drievuldige Wezen voelde. Meer kon ik van mijn hart
onmogelijk gedaan krijgen.
3 Als
ik erover nadacht dat men God moet liefhebben boven alles en wel met al zijn
levenskracht en mij daarbij afvroeg: is dat bij jou wel het geval, of hou je
eigenlijk van je vrouw, kinderen en allerlei vrienden diep in je hart niet
duidelijk meer dan van de allerheiligste drie-eenheid? - dan kwam altijd het
ondubbelzinnige antwoord bij mij op, dat ik aanzienlijk meer van mijn vrouw,
kinderen en menige vriend hield dan van de heilige drie-eenheid. Ja, ik moet er
eerlijkheidshalve nog aan toevoegen dat ik eigenlijk niet kon begrijpen hoe het
een mens mogelijk kon zijn, deze drie-eenheid lief te hebben. Hoe meer ik
namelijk mijn liefde op het grootse begon te richten, des te meer werd ik mij
ervan bewust dat een mens niet eens in staat is om voor het al te grote, liefde
op te brengen. Ik heb dat ook door middel van allerlei fantasievoorbeelden bij
mijzelf uitgeprobeerd.
4 Eens
dacht ik bij mezelf: zou je wel een heel mooie vrouw kunnen liefhebben als zij
ongeveer twee keer zo groot zou zijn als een kerktoren? In mijn fantasie stelde
ik mij zo'n vrouw dan ook zo levendig mogelijk voor en - de hemel mag weten hoe
het gebeurde - heeft mijn verbeeldingskracht dit gedaan of een of andere geest,
hoe het ook zij, ik zag werkelijk een verschijning van zo'n immens grote
vrouwelijke gestalte. Voorzover ik me kan herinneren, kon men deze gestalte
werkelijk mooi noemen, maar in plaats van dat er in mijn hart iets van liefde
ontwaakte, heeft zich enkel een helse schrik van mij meester gemaakt. Daardoor
werd het mij duidelijk dat het menselijk hart niet in staat is al te grote
dingen lief te hebben, maar dat het door iets dergelijks ontsteld raakt als een
schuchter kind dat voor het eerst een gepantserde held ziet.
5 Zo
heb ik mijn hart ook gevraagd of ik wel in staat zou zijn om een berg of de
gehele aarde lief' te hebben. Ik probeerde ook daarvoor liefde in mijn hart op
te wekken, maar het verging me daarbij als een niet al te sterk en krachtig
mens, die een buitengewoon zware last moet optillen. Ik stelde me bij deze
liefdespoging zo menig grote held voor en dacht dan bij mezelf: zij moeten de
aarde toch vurig hebben liefgehad als ze zo verwoed hebben gevochten om haar te
bezitten. Maar dan zei mijn hart mij: deze helden hebben niet de aarde
liefgehad, maar alleen zichzelf; zij wilden geen vaders, maar slechts heren en
heersers op aarde zijn. Toen ik dat ontdekte, vond ik mijn principe nog meer
bevestigd en ik zag nog duidelijker in, dat een mens nooit het voor hem al te
grote in liefde kan omvatten. Zo wilde ik ook eens verliefd worden op een ster.
Ook dat ging niet, want hij was te ver weg en ik voelde me bij deze liefde als
een vis op het droge, die wel voortdurend naar water hapt maar desondanks geen
druppel in zijn keel krijgt. Met dergelijke vreemde liefdesvoorbeelden heb ik
mijn hart vaak op de proef gesteld, maar het liep altijd op niets uit.
6 Zo
verging het mij dan ook, zoals gezegd, met mijn liefde voor de allerheiligste
drie-eenheid geen haar beter, integendeel nog veel slechter. Want voor de tot
nu toe genoemde liefdesproeven was ik, behalve voor die reusachtige
vrouwenverschijning, niet bang. Voor de drie-eenheid was ik echter altijd
onuitsprekelijk bang, omdat ik door mijn geloof dit allerhoogste Wezen slechts
als een onverbiddelijke, strenge rechter kende, die de mensen tijdens hun korte
leven op aarde eigenlijk alleen maar genadig is op grond van een leven van
voortdurende strenge boetedoening. Is de mens eenmaal gestorven, dan houdt deze
schaarse genade voor eeuwig op en wacht de zondaar niets anders dan eeuwige
verdoemenis en in het gunstigste geval het verschrikkelijke vagevuur. Van een
hemel is vóór het laatste oordeel al helemaal geen sprake. Wanneer dat
eventueel zal plaatsvinden, daarover worden zelfs alle engelen door de wijsheid
in de steek gelaten. Er wordt weliswaar achteraf een lange zaligheid beloofd,
maar wel een zoals wij die onlangs hebben geproefd.
7 Als
je dit, beste vriend, allemaal samenvat en wel ten eerste het heel
merkwaardige, geheimzinnige, onbegrijpelijke Wezen van Gods drie-eenheid, ten
tweede de onuitsprekelijke en onverbiddelijke strengheid van dit Wezen als
rechter, ten derde de hel, het vagevuur, het laatste oordeel en daarbij ten
vierde nog de eeuwige gaap- en eethemel vergezeld van een eeuwige rust, dan zou
ik het hart willen kennen dat zelfs met de grootste inspanning zo'n Godswezen
met vurige liefde zou kunnen omvatten.
8 Met
nummer één ben ik klaar; maar beste vriend, nu komt er een niet veel beter mininier
twee, en dat is liet niet minder mysterieuze allerheiligste altaarsacrament. Ik
wil jouw bij deze gelegenheid slechts op één domme gedachte van mij attent
maken. Kijk, onze leer toont ons in de hostie onfeilbaar en onweerlegbaar de
volmaakte Godheid. Nu zijn er toch vele kerken en in elke kerk vele hosties.
Wanneer bijvoorbeeld verscheidene priesters tegelijkertijd de mis hebben
gelezen en zij niet zelden bijna allemaal tegelijk consacreerden, vriend, dan
kostte het mij vaak een hele strijd om mij onder elke hostie het eigenlijke
Goddelijke Wezen voor te stellen en wel volmaakt en ongedeeld. Maar hoe verging
het mij bij deze voorstelling? Waarlijk, ik kon de gedachte aan verscheidene
goden niet van mij afzetten, vooral als ik daarbij nog bedacht en tevens met
eigen ogen het uitgestalde allerheiligste zag, waarin de volmaakte God aanwezig
was; dan nog een even volmaakte God, die bij de gedaanteverandering door
verscheidene priesters werd getoond, waarbij ik me onvermijdelijk ook nog een
volle communieciborie met meer dan honderd goden moest voorstellen.
9 Stel
je nu eens voor hoe het me dan heel vaak te moede was, vooral als ik deze
hostie met mijn liefde wilde omvatten. Bij de aanblik van de vele kon ik me er
toch onmogelijk één voorstellen; en daarom was ik eigenlijk genoodzaakt er niet
een lief te hebben. Het beste voelde ik me altijd nog bij die in de monstrans,
want die hield nog het langste stand. Dit is nog het minst domme van mij, maar
een andere gedachte maakte zich dan altijd van mij meester en die kon ik
onmogelijk verwerken. Ik verzoek je echter mij niet uit te lachen, als ik je
die ga vertellen.
10
Kijk, dit probleem bestond uit het volgende: als ik zo'n volmaakte godhostie
bekeek, dan kwam vaak deze vertwijfelde gedachte bij mij op waarin ik mij
afvroeg: als dit de volmaakte, ware God is zoals het geloof me leert, hoe ziet
het er dan met de eigenlijke God in de hemel uit? Moet Hij dan altijd helemaal
naar beneden komen, of blijft de Vader in de hemel terwijl de Zoon naar beneden
komt, of vervult de Heilige Geest deze dienst?
11 Ik
heb daar zelf enkele keren navraag naar gedaan, maar kreeg nooit een ander
antwoord dan dat dit een ondoorgrondelijk goddelijk mysterie is en het bijna
een van de grootste zonden is om daarover na te denken en dat dit heel
gemakkelijk tot een zonde tegen de Heilige Geest kan leiden.
12 Op
zo'n antwoord moest ik mijn domme gedachten dan ook zo veel mogelijk
verdringen, want ik zag maar al te goed in dat men daarover op aarde nooit tot
klaarheid zou komen, waarom ik mij dan maar altijd met de geestelijke wereld
heb getroost. Ik heb daarbij weliswaar over de woorden van Christus nagedacht,
die gezegd heeft dat dit Zijn lichaam is, maar niet Zijn Godheid. Maar ook dat
heeft mij weinig geholpen. Het beste gevoel had lk nog als ik mij daaronder
levend brood uit de hemel voorstelde, dat voor de gelovige mens een spijs voor
het eeuwige leven kan zijn en ik leefde met dit geloof zo goed als het maar kon
tot aan het einde van mijn aardse leven.
13 Dat
was nu, beste vriend, mijn fantasie nummer twee. Bij nummer drie had ik nog een
andere en wel over de Christus uit het evangelie. Nu moet ik je wel oprecht
bekennen, dat ik op deze werkelijk voortdurend net als een Magdalena verliefd
was. Als ik over Hem droomde en zo menige scène uit Zijn levensloop voor mij
zag, dan, moet ik je zeggen, stond mijn hart steeds in vuur en vlam. Ik weet
ook niet hoe het kwam en ik kon doen wat ik wou, toch was ik ondanks de
katholieke leer niet in staat Hem als een onverbiddelijke rechter te beschouwen.
Want de scène met de moordenaar aan het kruis en de manier waarop Hij stervend
aan het kruis voor zijn beledigers de Vader om vergeving vroeg, verder het
verhaal van de verloren zoon, van de barmhartige Samaritaan, van de tollenaar
en de farizeeër in de tempel en dat van de echtbreekster en nog vele andere,
waren altijd als een sterke muur waartegen mijn gehele katholieke
rechtersgeloof niet was opgewassen. En zo stelde ik mij dan ook op mijn manier
de hemel voor en wel als volgt:
14 Als
de hemel nu eens als een heel mooi aards landschap zou zijn, waar men dan ook
het onuitsprekelijke geluk zou hebben Christus alleen te ontmoeten, door Hem te
worden onderricht en als leerling van Hem ook een liefdadig en vruchtbaar
liefdewerk te doen kreeg, dan zou dat toch een hemel zijn zoals geen sterveling
zich mooier, zaliger en verhevener zou kunnen voorstellen.
15 Ik
heb ook vaak bij mezelf gedacht: als het mogelijk zou zijn om op deze manier
bij Christus te zijn, al was het maar af en toe, dan was de allereenvoudigste
hut voor mij de hoogste hemel! Ja, ik heb ook niet zelden gedacht: als ik U,
allerliefste Christus, maar zou hebben, dan zou ik niet meer vragen om een
hemel noch om een gelukzalige aarde! Kijk beste vriend en broeder, dat zijn zo
mijn fantasieën. Gedachten zijn toch vrij en daarom kan alles nog zijn zoals
God het wil! Je kunt daarover denken zoals je wilt; vind je dat we hier iets
van kunnen leren, dan is het goed, zo niet, dan geschiede zo als altijd de wil
van de almachtige, drie-enige God! 16 De vermeende tafeldienaar kijkt onze
woordvoerder glimlachend aan en zegt tegen hem: luister mijn lieve vriend, jouw
fantasieën zijn beter dan je denkt; vooral jouw derde fantasie, die is
onbetwistbaar de beste. Het is waar, in de Godheid liggen weliswaar eeuwig
ondoorgrondelijke dingen, verhoudingen, wegen en raadsbesluiten besloten die
nooit door een geschapen wezen begrepen kunnen worden, maar niet betrekking tot
jouw liefde voor Christus zal je spoedig een helder licht opgaan. Ik kan je al
bij voorbaat zeggen, dat jou en je hele gezelschap deze fantasiehemel zeker
weldra ten deel zal vallen! Daar we nu reeds voor de deur van het paleis staan,
gaan we er binnen, alwaar je nadere bijzonderheden zult ervaren.
57.
Het levenspaleis van het gezelschap.
Het zaad voor het hemelrijk, Gods
Woord
1
Kijk, ons gezelschap kijkt vol verwondering naar de poort, want deze is van
blinkend goud en de omlijsting is bezet met diamanten en robijnen. De
woordvoerder zegt dadelijk tegen de vermeende tafeldienaar: maar beste vriend,
dat is toch wat al te veel van het goede; als ik het goed zie, zou ik bijna
kunnen beweren dat de waarde van deze poort naar aardse maatstaven waarachtig
alle schatten en rijkdommen van de gehele aarde overtreffen. Want om te
beginnen is de poort op z'n minst al zo'n drie klafter hoog en bovendien
helemaal massief. Ik laat de waarde van het goud nog buiten beschouwing, maar
die vuistgrote diamanten en robijnen, o hemelse goedheid!
2 De
rijkste keizer zou er niet één kunnen aanschaffen, maar hier zitten er maar
liefst verscheidene honderden in! Waartoe dient hier eigenlijk zo'n
verkwisting? De vermeende tafeldienaar zegt: beste vriend, het is goed zo. Bij
God vindt geen verkwisting plaats. Heb je ooit de sterren aan de hemel geteld,
die allemaal schitteren met hun eigen licht en stuk voor stuk meer dan een
miljoen maal groter zijn dan de aarde die jij hebt bewoond? Zou je dan ook niet
willen zeggen: waartoe zo'n verkwisting van zonnen in dit onmetelijke heelal?
3
Kijk, de Heer is rijk genoeg en Zijn schatten zijn onmetelijk, daarom is deze
kleine versiering hier ook niet in het minst als verkwisting aan te merken. De
versiering van deze toegangspoort is namelijk heel doelmatig en betekenisvol en
laat jou zien, hoeveel waar geloof en goede liefde er in jou is. De `gouden
poort' betekent echter jouw levenswandel, die het gevolg is van je ware geloof
en daadkrachtige liefde. Laten we nu door de poort het paleis binnengaan.
4 Let
op, nu gaan ze naar binnen. Laten ook wij meegaan, zodat we er bij dijn als
zich zo dadelijk een belangrijk tafereel gaat afspelen. Kijk nu eens naar onze
woordvoerder; hij staat met zijn hele gezelschap heel verbluft om zich heen te
kijken. Waarom dan? - Jullie kunnen het gemakkelijk raden, omdat onze brave
woordvoerder niets meer van het hele paleis ziet, want hij bevindt zich nu aan
de zijde van de vermeende tafeldienaar in een grote, tienzuilige tempel. De
zuilen bestaan uit louter diamanten, de voetstukken zijn van goud, de kapitelen
van doorzichtig goud, het dak van robijnen en de vloer van louter amethisten
tegels. Als men vanaf de tempel naar alle richtingen kijkt, ziet men rondom een
eindeloos uitgestrekte vlakte, die hier en daar onderbroken wordt door heuvels,
die met gelijksoortige tempels versierd zijn. De vlakte zelf is echter overal
begroeid met prachtige fruitbomen van allerlei soort. Alles is zo mooi geordend
als was het door een heel beroemde tuinarchitect aangelegd.
5
Laten we nu echter eens luisteren naar hetgeen onze woordvoerder gaat zeggen en
wat voor antwoord hij geeft wanneer de vermeende tafeldienaar hem vraagt hoe
hem het paleis bevalt. Zijn antwoord luidt: maar beste vriend en broeder, wat
is dat nu weer voor een nieuwe, hemelse fopperij? Ik heb mij in mijn fantasie
reeds de mooiste kamers van het paleis voorgesteld, maar nauwelijks door de
poort naar binnen getreden, was het hele paleis als weggeblazen! Op de plaats
van het paleis staat hier nu inderdaad deze onuitsprekelijk prachtige tempel en
er omheen eindeloos ver naar alle richtingen ziet men in plaats van de door mij
gefantaseerde paleiskamers, dit landschap van onuitsprekelijke schoonheid. Nee,
dit lijkt me alweer onverklaarbaar! Wie zoiets kan verklaren, moet minstens
tienduizend jaar voor Adam geboren zijn, want van Adams kinderen is er
waarschijnlijk niet één tegen deze verschijning opgewassen. Zeg me eens, beste
vriend en broeder, kun jij daar iets van begrijpen?
6 De
vermeende tafeldienaar zegt: maak je daarover geen zorgen; ik zal je slechts
één gelijkenis geven, waardoor je alles gemakkelijk zult begrijpen. Let dus
goed op! Als je, toen je nog op aarde leefde, ooit een zaadkorrel hebt bekeken,
dan heb je hem altijd in zijn eenvoudige vorm gezien. Je nam die zaadkorrel en
legde hem in de aarde. Al gauw verging de zaadkorrel, en in plaats daarvan
groeide er uit de aarde een mooie plant, die bijna jouw gehele aandacht in
beslag nam. Toen zei je: mijn God, hoe is dat toch mogelijk? Was dat dan
allemaal al in de vroegere zaadkorrel aanwezig, vroeg je je af. Jouw gevoel en
verstand zeiden dan: hoe zou deze zaadkorrel zich zo hebben kunnen ontwikkelen
als niet alles al in zijn kiem aanwezig was geweest? Toen vond je dat de
innerlijke pracht van de zaadkorrel heel wat groter was dan de eerdere
uiterlijke naakte vorm daarvan.
7
Welnu beste vriend, heeft de grote Leraar van de mensheid het hemelrijk niet
ook eens vergeleken met een mosterdzaadje? Je zegt: o ja, dat weet ik heel
goed. Let nu op, het mosterdzaadje is het Woord in zijn uiterlijke ofwel
letterlijke vorm, maar wanneer dit Woord in de aarde van het hart wordt gelegd,
dan schiet het omhoog en wordt als het ware een boom waarin de vogels van de
hemel wonen. Wat betekent dan wel de boom? De boom betekent het innerlijke,
geestelijke van het uiterlijke Woord en de vogels betekenen het hemelse, dus de
oerstaat vanwaar het Woord gekomen is.
8 Zo
betekent het hele wezen van de boom de wijsheid, die uit de liefde voortkomt en
alleen die wijsheid is in staat het hemelse te herkennen. Zal de boom, wanneer
hij tot rijpheid komt, dan niet een duizendvoudige rijkdom aan zaden opbrengen?
Wanneer je nu echter zo'n rijkdom aan zaden opnieuw in jouw aardrijk
uitstrooit, zal dat dan voor jou, omdat je nu in plaats van één, duizend bomen
aan jouw aarde ziet ontspruiten, niet al een grote oogst opbrengen? Je zegt:
ja, dat zal zeker zo zijn; maar is jou in de eerste, eenvoudige zaadkorrel zo'n
onvoorstelbare rijkdom opgevallen? Kijk, zo is het ook met de hemel gesteld.
9 Je
kunt niet zomaar ergens in een hemel komen, maar jij moet jouw eigen hemel zelf
maken. Het zaad voor het hemelrijk is het Woord Gods; wie dat in zich opneemt
en er naar handelt heeft deze hemelse zaadkorrel in zijn aardrijk gelegd,
waardoor de hemel als een boom daaruit zal opgroeien.
10
Luister nu verder! Toen we bij de poort van het paleis kwamen, zag je dat deze
versierd was met diamanten omdat jij het Woord in jezelf hebt opgenomen, en met
robijnen omdat je naar het Woord hebt gehandeld. Dat waren dus nog louter
uiterlijke zaadkorrels. Het gehele paleis stelde jouw totale leven voor en de
poort met de diamanten en robijnen geeft derhalve aan, dat jij je de toegang
tot jezelf door middel van Gods Woord hebt verschaft.
11 We
gingen door de poort; wat wil dat zeggen? Kijk, niets anders dan: we zijn het
innerlijk van jou en van jullie allen binnengegaan, ofwel we zijn de innerlijke
betekenis van het Woord binnengegaan. Het Woord is echter niet zomaar een leeg
woord, en het is niet waar op dezelfde manier als wanneer iemand zegt: een en
een is twee, maar het Woord is wezenlijk waar! En alles wat je hier ziet en nog
oneindig veel meer en diepere dingen zijn in het god-delijke Woord reeds zo
geschapen aanwezig, als talloze planten of bomen met hun vruchten reeds in één
enkele zaadkorrel aanwezig zijn. Het enige verschil is, dat een zaadkorrel
voortdurend hetzelfde voortbrengt wat al in aanleg aanwezig is, zonder
bijzondere verandering van vorm, terwijl het Woord van God zich als zaad uit de
hemel in een onnoemelijke verscheidenheid uit.
Waarom?
Omdat het Woord van God een volmaakt zaad is. Ik denk, beste vriend, dat je, wanneer
je hier goed over nadenkt, deze nu aanwezige verschijningsvorm zeker zonder
enige moeite zult begrijpen.
12
Onze woordvoerder zegt: goede vriend, voor mij en voor ons allen begint er nu een
geweldig en volkomen nieuw licht op te gaan. Als ik nu terugdenk aan mijn
vroegere ideeën over de hemel, dan lijken deze precies op een droomgezicht van
de nacht, waaraan ik op aarde soms op klaarlichte dag terugdacht. Welk een
rijkdom moet er in het gehele Woord van de Heer wel zijn als de eerste scheut
uit het mosterdzaadje ons al zoveel moois toont! Ja, nu begrijp ik ook de tekst
die luidt:
13
`Het rijk Gods komt niet met uiterlijk vertoon, maar het is binnen in jullie.'
Ja, nu wordt me heel veel duidelijk. Ik begin nu ook te begrijpen om welke
reden jij daarboven in de schijnhemel een tekst van de apostel Paulus
ogenschijnlijk aan Johannes toeschreef. Paulus is weliswaar ook een poort
waarop de zaadkorrels van Gods Woord in grote, volle pracht zijn aangebracht,
maar bij Johannes, ja, bij de gehele Johannes straalt nu de volheid van de
Godheid in Christus wezenlijk naar buiten! Ik bedoel: Paulus zegt dat wel in
een of andere tekst, maar dat lijkt me meer een zaadkorrel. Bij Johannes komt
het in volle rijkdom tot uiting en dat is al een plant. Heb ik gelijk?
14 De
vermeende tafeldienaar zegt: ja, je hebt gelijk en kijk, wat je ziet is slechts
de eerste scheut. Wil je de ontwikkeling van deze eerst scheut aanschouwen,
verdiep je dan steeds meer in jouw derde fantasie, dan zul je weldra de
vruchten van deze heerlijke beplanting in volle rijpheid oogsten!
15
Onze woordvoerder zegt: ja lieve vriend, ja, je hebt volkomen gelijk; er
ontbreekt mij hier werkelijk niets anders dan alleen mijn boven alles geliefde
Christus! Als ik Hem toch eens bij mij kon hebben, dan zou ik mijn hart willen
luchten op een manier die men zich nauwelijks kan voorstellen.
16 De
vermeende tafeldienaar zegt: blijf maar in deze gemoedsgesteldheid, want ik zeg
je, je bent dichter bij dit luchten van je hart dan je denkt! Waarlijk, als je
Christus echt vastgrijpt, dan is Hij ook bij je!
58.
Vurig verlangen naar de Heer.
Een examen in liefde.
Het heilige doel
1 Onze
woordvoerder zegt: lieve vriend en broeder, jou laatste woorden klinken
bijzonder troostvol. Toch wil ik daarbij opmerken dat het met het echte
vastgrijpen van Christus zeker een wat twijfelachtige zaak blijft, zolang Hij
niet voor mij staat. Wat mijn hart betreft heb ik Hem, evenals dit hele
gezelschap, allang opgenomen, maar ondanks dat wilde de goede Christus zich
door ons niet wezenlijk laten vastgrijpen. En zo branden wij nu ook allemaal
van liefde voor Hem en we zouden Hem graag willen vasthouden en Hem dan uit
louter overgrote liefde nooit meer willen loslaten! Alleen ontbreekt ons voor
deze allerzaligste onderneming niets meer en niets minder dan juist de
belangrijkste persoon in kwestie.
2 Het
zou goed zijn, beste vriend, ja, buitengewoon goed, Christus met alle kracht
vast te houden. Ja, mijn hele wezen en mijn handen verlangen daar vurig naar;
maar Hij moet er wel zijn of zich tenminste in deze omgeving ergens laten
vinden. Werkelijk, als het erop aankomt, zou het mij niets kunnen schelen om
uit liefde voor Christus nog uit duizend van dergelijke hemelen te worden geworpen,
en met de bovenste hemel zal dat toch wel heel anders liggen. Als ik maar zeker
wist dat ik iedere keer precies voor de voeten van Christus zou belanden; maar
zolang ik daar niet helemaal zeker van ben, lijkt mijn liefde voor Christus nog
steeds min of meer op een tevergeefs happen naar deze allerzaligste
levenslucht, alsof men zich in een atmosfeer bevindt waarin geen of slechts
heel weinig levenslucht voorhanden is.
3 De
vermeende tafeldienaar zegt: heb je hier dan te weinig lucht om te ademen? Je spreekt
alsof je hier naar levenslucht moet happen.
4 Onze
woordvoerder antwoordt: lieve vriend en broeder, ik hoop toch niet dat je me
verkeerd begrijpt, want er bestaan naar mijn mening namelijk twee soorten
levenslucht. Een levenslucht die hier rijkelijk beschikbaar is, is die voor de
levensbehoeften van de longen; maar deze bedoel ik niet. Het hart is echter ook
een hoger, ademend wezen, hetgeen volgens mij betekent dat het liefde uitademt
en daarom ook weer liefde wil inademen.
5
Kijk, toen ik nog als mens op aarde leefde, werd ik, zoals reeds gezegd, hevig
verliefd op een vrouw. Voor mijn longen had ik in deze toestand genoeg lucht om
te ademen. Bevond ik mij echter niet in de buurt van mijn geliefde, dan kreeg
ik ondanks de overvloed aan lucht voor mijn longen, toch een verstikkend
gevoel. Bevond ik me weer in dc nabijheid van mijn geliefde (neem me niet
kwalijk als ik nu misschien een onfatsoenlijke uitdrukking gebruik) dan zou
zelfs de lucht van een toilet bij gebrek aan beter voor mij tot een welriekende
geur worden.
6
Kijk, precies zo vergaat het mij ook hier en het hele gezelschap vergaat het
zeker geen haar beter dan mij. Ik zeg je, ruim al deze hemelse heerlijkheden op
en zet op de plaats waar zich nu deze prachtige tempel bevindt een heel eenvoudig
boerderijtje neer. Geef me in plaats van deze prachtige zachte kleren een
ordinaire boerenkiel; laat al deze weelderige fruitbomenlanen plaatsmaken voor
wat armzalige bomen en een karig rogge- en tarweveld; geef me daarbij Christus;
dan zul je mij gelukkiger maken dan wanneer je voor mij nog duizend eindeloos
mooiere gebieden aan dit uitzicht zou toevoegen.
7 Ja,
ik zal je nog meer over mijn hart vertellen. Als het mogelijk zou zijn om met
Christus in de armzaligste uithoek van de aarde samen te zijn, al zag die er
uit als een voorportaal van de hel of als de hel zelf, dan zou ik toch
onuitsprekelijk gelukkiger en zaliger zijn dan zonder Zijn zichtbare, echt
menselijke aanwezigheid in de meest verheven en wondermooiste hemel! Ik denk,
beste vriend en broeder, dat dit nu toch duidelijk genoeg gezegd is.
8 Onze
vermeende tafeldienaar zegt: mijn lieve vriend, ik heb jou heel goed begrepen,
maar het lijkt mij dat je jouw liefde voor Christus op één lijn plaatst met
jouw zinnelijke, aardse liefde. Ik ben echter van mening dat de liefde voor de
Heer heel anders geaard moet zijn dan die voor een aanstaande bruid. En dan
denk ik dat je, zolang je deze liefdes in jouw hart niet van elkaar kunt
onderscheiden, Christus ook niet echt kunt liefhebben. Zolang je Hem echter
niet echt kunt liefhebben, denk ik dat Christus zich ook nog zal bedenken
voordat Hij aan jou zal verschijnen of echt naar jou toe zal komen.
9 Onze
woordvoerder zegt: vriend, dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Leg in mijn
hart nog een tweede liefde, die de Heer zeker waardiger zal zijn dan deze
waarin ik nu leef, dan zal ik deze terstond laten varen. Maar ik denk, wanneer
ik nu al mijn liefde in mijn hart heb verenigd, ook die welke ik eens voor mijn
vrouw voelde, en deze verenigde liefde reeds heel lang heimelijk op de Heer heb
gericht, en wel zodanig dat ik nu uit de grond van mijn hart kan zeggen: ik heb
voor Christus alles wat ik maar had, gegeven, dan kan ik voorlopig toch niet
méér doen. Wanneer echter al deze liefde de Heer onwaardig is, dan wil ik haar,
zoals ik al zei, op elk moment aanbieden in ruil voor een andere, die de Heer
waardiger is. Maar ik kan nauwelijks geloven dat de Heer door ons met een
andere liefde bemind wil worden dan niet die, welke Hijzelf in ons hart heeft
gelegd.
10
Wanneer ik terugdenk aan al die lievelingen van de Heer tijdens Zijn aardse
leven, dan had Hij toch diegenen die Hem met de heel gewone kinderlijke liefde
van hun hart tegemoet traden, het meest lief. Zo was Johannes, die de Heer
zeker vaak links en rechts gekust heeft en zich zelfs bij het laatste avondmaal
uit liefde letterlijk tegen Zijn borst heeft aangevleid, Zijn lieveling.
Hetzelfde was ook het geval met Maria, een zuster van Martha en niet minder met
Magdalena, die toch werkelijk verliefd op Hem was. Juist ten gevolge van deze
grote liefde was zij het, die Hem het eerst zag na Zijn verrijzenis.
11 Het
meest aanschouwelijke en tastbare voorbeeld heeft de lieve Heer Christus
gegeven bij de gelegenheid toen men de kleine kindertjes bij Hem bracht en Hij
zei: `Laat de kleinen bij Mij komen, en verhinder hun niet, want aan hen is het
hemelrijk!' Kijk, de kindertjes wisten zeker niets van een hogere, de Heer meer
waardige liefde, maar met een geheel kinderlijke, natuurlijke liefde omhelsden
zij de almachtige Heer van hemel en aarde. En toch zei de Heer daarop tegen
Zijn apostelen en volgelingen: Als gij niet wordt als deze kinderen, zult gij
het rijk der hemelen niet binnengaan!'
12
Kijk, beste vriend, dit geeft mij nou de moed om de Heer met mijn natuurlijk-kinderlijke
liefde of kinderachtige liefde lief te hebben, en wie weet of Hem deze hoogst
eenvoudige liefde toch niet aangenamer zou zijn dan wanneer ik Hem zou
liefhebben met de allerzuiverste liefde van een serafijn. Ik zou Hem ook wel
willen liefhebben met een serafijnse liefde, als ik die zou hebben! Waarlijk,
in dit opzicht zou ik van mijn hart zeker geen moordkuil maken; maar nu moet ik
toch met de beste apostel Petrus uitroepen: `Mijn liefste Christus, zie, goud
en zilver heb ik natuurlijk niet in mijn hart, maar wat ik heb wil ik U
allemaal graag geven, als ik U maar zou hebben!'
13
Onze vermeende tafeldienaar opent zijn armen, spreidt ze wijd uit en zegt tegen
onze woordvoerder en via hem tevens tegen het hele gezelschap: geliefde vriend
en broeder, ik heb je immers gezegd: neem Christus maar goed in je op, dan is
Hij ook aanwezig! Je hebt Hem opgenomen en daarom is ook gebeurd wat ik je
gezegd heb, want Christus is naar jou toegekomen en je zult voortaan nooit meer
zonder Zijn gezelschap zijn, - en zo mag jij jouw Christus dan naar hartelust
omhelzen!
14
Onze woordvoerder, wiens gemoed van liefde zeer bewogen is, vraagt aan de nog
steeds vermeende tafeldienaar: beste vriend, waar, waar is Hij dan, opdat ik
met heel mijn gezelschap aan Zijn voeten kan neerzinken?
15 En
de vermeende tafeldienaar zegt: vrienden, broeders, hier staat Hij voor jullie;
Ik hen het, die jullie in jullie harten hebben gezocht! Maar lk was reeds
lang van
tevoren bij jullie, heb jullie gezocht en hier gebracht. Kom dus bij Mij, dan
zal Ik jullie daar brengen waar Ik woon temidden van degenen die Mij evenzo
liefhebben als jullie Mij liefhebben; want waarlijk, Ik vraag niet naar goud en
zilver, maar naar de kinderlijke liefde tot Mij vraag Ik! Wil Ik pracht en
praal, lieve vrienden en broeders, dan ben Ik zeker eeuwig bij machte om de
gehele oneindigheid daarmee wondermooi te sieren.
16 Ik ben echter een ware Vader voor jullie, Mijn lieve kindertjes, en daarom zijn jullie harten in al h