Gadara,
het varkensverhaal
[via
Jakob Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]:
Zij bedreven in Gadara [2000 jaar
geleden] merendeels het fokken van varkens. Opm. Jezus voer eerst twee uren
(van Kapernaum) en toen waren zij op het midden van de zee – vandaar ging het
naar Gadara. Het land, of liever gezegd de streek, waar we nu gekomen waren,
werd bewoond door een volkje - de Gergesenen, ook wel Gadarenen genoemd - en
dit lag langs de gehele lengte van het meer recht tegenover Galilea.
Toen we daar met zijn allen aan land
gestapt waren, en naar de kleine stad Gadara wilden gaan, die op een heuvel
aan het meer op ongeveer zes duizend pas van onze landingsplaats verwijderd lag,
liepen tegenover de stad, vanaf een kleine aan het meer gelegen berg, op wiens
helling de begraafplaats van de bewoners van deze omgeving en stad lag, ons
twee naakte personen met gruwelijk vertrokken gezichten tegemoet. Zij werden
door een heel legioen boze geesten bezeten en waren zo woest dat door hun
toedoen bijna niemand deze doorgang kon passeren. (Matth: 8,28)
Zij woonden in de graven van het
kerkhof op de berg. Niemand kon ze vangen of met ketens gebonden houden. Want
ook al werden ze zo nu en dan door een groot aantal sterke mensen overweldigd,
met kettingen gebonden en in de boeien geslagen, dan werden die kettingen toch
in een oogwenk verbroken en de boeien tot poeder gewreven! Dag en nacht waren
ze op de berg in de graven, schreeuwden verschrikkelijk en sloegen zichzelf
ontzettend met stenen.
Jezus beval nu de demonen die in hen
huisden te verdwijnen in de kudde varkens op het land. Want er bevond zich
echter langs de lage bergen die het meer begrensden, in westelijke
richting een grote kudde varkens, toebehorend aan de Gadarenen; want dit
volkje, dat merendeels uit Grieken bestond, at het vlees van deze dieren en
dreef er handel mee, grotendeels op Griekenland. (Matth. 8,30).
Zodra de duivels echter in de varkens
gegaan waren, renden deze dieren een berg op die een sterk vooruitspringende
rots in zee had, en vanaf die rots, die ongeveer drie honderd ellen boven zee
uitstak, stortten alle tweeduizend varkens zich als een tornado in de zee,
die juist op dat punt zeer diep was. (Matth. 8,32) Toen de herders, die de varkens
hoedden, zagen wat daar gebeurd was met de bezetenen, schrokken ze geweldig,
vluchtten weg, renden naar de stad en vertelden iedereen en speciaal hun
opdrachtgevers, wat zich aan de zee had afgespeeld. (Matth. 8,33)
Binnen korte tijd hebben de twee Mij
niet alleen in hun geboortestreek, maar ook in alle tien de steden die daar boven langs het meer liggen, bekend
gemaakt; en ze verkondigden met veel ijver overal wat voor groots Ik aan hen
had gedaan en welke grote barmhartigheid Ik hen had bewezen. En daardoor
geloofden er velen in Mijn naam en kregen een groot verlangen naar Mij, zowel
Joden als Grieken. bron: GJE1-104 [1] en [7-11] en [20] - GJE2-154
UpToDate 2022