De Evangelisten
[via
Jakob Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]:
Mijn leerling Johannes vroeg Mij toen:
'Heer! Als U het er mee eens bent, dan zou ik vannacht nog alles op willen schrijven
wat hier gebeurd is!' Ik zeg: 'Niet alles, Mijn broeder, maar alleen datgene,
waarvan Ik zeg dat je het opschrijven moet! Want als je alles zou opschrijven
wat daar gebeurde, en wat hier in de komende twee dagen nog gebeuren zal, dan
zou je veel vellen vol moeten schrijven; wie zou dat vele dan wel lezen en
begrijpen? Als je echter de hoofdpunten juist en in de goede zin van het woord,
zoals het je gegeven is, optekent, dan zullen de rechtschapen wijzen die in Mij
geloven, zonder meer goed begrijpen wat hier gebeurde en waarom het gebeurde,
en je bespaart je veelonnodige moeite. Dus, Mijn beminde broeder, maak het
jezelf niet te moeilijk en dan zul je ondanks dat toch altijd de voornaamste
schrijver van Mijn leer en Mijn daden blijven.'
Daarop vraagt Johannes Mij: 'Heer dit
moet ik toch wel opschrijven! Dit is groter dan het teken te Kana! Dit is nu
eens echt een teken, dat aangeeft waar U vandaan bent gekomen!' Ik antwoord:
'Ook dat moet je niet doen, want wat je opschrijft is een teken voor de wereld;
die heeft echter niet het begrip om het in zich op te nemen! Waarvoor dan al
jouw moeite? Denk je dat de wereld zoiets zou geloven? Kijk, degenen die hier
zijn geloven het omdat ze het zien; de wereld echter, die in duisternis
ronddoolt, zou nooit geloven dat hier zoiets gebeurd was; want de nacht kan
zich de werken van het licht onmogelijk voorstellen. Zou je haar vertellen van
de werken van het licht, dan zou ze je uitlachen en tenslotte bespotten.
Daarom moet het zo zijn, dat je in de
toekomst alleen dat opschrijft, wat Ik in alle openheid voor de wereld doe; wat
Ik echter in het geheim doe, ook al is het nog zo groot, dat teken je slechts
in je hart op, en niet op het gladde dierenvel! Er zal echter wel een tijd
komen, waarin deze geheime dingen aan de wereld geopenbaard zullen worden, maar
vóór die tijd zullen er nog heel veel bomen hun onrijpe fruit van hun takken
moeten laten vallen! Want zie de bomen hebben veel beloofd, maar daarvan zal
nauwelijks een derde deel rijp worden! Maar het twee derde deel, dat afvalt,
zal eerst vertrapt moeten worden en verrotten en verdorren, opdat een regen het
dan kan oplossen en een krachtige wind het weer in de stam kan drijven voor de
tweede geboorte!'
Johannes zegt nu: 'Maar Heer, mijn ware liefde! Het is
natuurlijk allemaal wel goed op deze manier; maar als de wereld op een gegeven
moment incomplete oorspronkelijke documenten over Uw aanwezigheid hier en Uw
daden op deze wereld krijgt, dan zal ze uiteindelijk genoodzaakt zijn door
twijfels die over U rijzen, Uw bestaan en werken te negeren en dit soort
brokstukken aan te zien voor zaken, die in het eigenbelang van het priesterdom
zijn geschreven!' Ik zeg: 'Dat is nu juist, wat Ik bereiken wil voor de
eigenlijke wereld, die een woning van satan is; want of je een varken nu
maïskorrels of de edelste parels geeft, het zal met de parels precies hetzelfde
doen als met de maïskorrels.
Daarom is het beter, dat dit heel versluierd aan de
wereld gegeven wordt, dan kan ze zich druk maken met het omhulsel, terwijl de levenskern
toch niet beschadigd wordt. Als het echter eenmaal nodig is, dan zal Ik opnieuw
mensen op doen staan, die Ik alles zal doen weten wat hier gebeurd is en wat de
wereld te verwachten heeft vanwege haar onverbeterlijke slechtheid. Maar hoe
dat allemaal gebeuren zal, dat zal Ik jou, broeder Johannes, nadat Ik weer in
Mijn hemel wonen zal, nog in deze wereld in versluierde beelden openbaren!
[bron: GJE1-34 [1-2], 1-36 [-3], 1-216
[11-15]
De Heer: ‘Hier moet vermeld worden,
dat zulke verzen beter begrepen worden, als men alles, wat men in die
beschreven tijd vanzelfsprekend vond, er bij vermeldt. Want in de tijd, dat de evangelist het evangelie schreef,
was het de gewoonte om alle mogelijke omstandigheden die men vanzelfsprekend
vond, als onnodige ballast weg te laten, en alleen de hoofdzinnen op te
schrijven en alle bijkomstige omstandigheden zo gezegd, tussen de regels door,
te laten lezen. Om deze, voor onze tijd belangrijke zaak nader te
belichten, willen we nu de hierna volgende drie verzen vanuit deze gezichtshoek
een beetje beter bekijken, en dan zal de toenmalige manier van schrijven (de
syntaxis) wel aan het licht komen en te herkennen zijn. [GJE 1-5:13]
Zeker in die tijd, waarin het
gebruikelijk was om zo te schrijven, was het vanzelfsprekend dat - Johannes aan
de rivier de Jordaan onder een wilg stond en daar wachtte voor het geval er
iemand zou komen om zich door hem te laten dopen. En omdat hij meer leerlingen
had die zijn leer hoorden en ook opschreven, waren er gewoonlijk twee of soms, afhankelijk
van wat er te doen was, meer bij hem, die hem bij zijn vele doophandelingen
behulpzaam waren en ook wel in zijn naam en op zijn manier doopten. Omdat in
die tijd al die omstandigheden bij de groep om Johannes overbekend waren,
werden ze niet opgeschreven. Behalve dat dit zo gebruikelijk was, had men daar
nog een reden voor, namelijk het gebrek aan schrijfmateriaal.
Daarom schreef men slechts de
hoofdzaken op en gaf aan het begin van een zin door het verbindingswoord -en
aan dat de losstaande zinnen bij elkaar behoorden. Deze verbindingswoorden
werden dan meestal niet met letters weergegeven, maar met algemeen bekende
symbolen vooraan de bij elkaar behorende zinnen. De hier gegeven uitleg is
weliswaar op zichzelf geen evangelische verklaring, maar toch wel nodig, omdat
zonder deze de evangeliën, voor wat betreft hun uiterlijke historische
betekenis, in onze tijd nauwelijks te begrijpen zijn, en hun innerlijke
geestelijke betekenis nog veel minder.
Dit geldt vooral voor de profetische
boeken uit het oude testament, waarin in plaats van verklarende zinnen alleen
maar daarmee overeenstemmende beelden voorkomen, en waar natuurlijk van een
beschrijving, van welke bijbehorende omstandigheid dan ook, geen sprake kan
zijn. Omdat we nu echter deze regels uit de toenmalige tijd kennen, zal het
voor ons in het vervolg niet zo moeilijk zijn om alle hiernavolgende teksten en
verzen gemakkelijker met elkaar te verbinden, juister te lezen en in ieder
geval het natuurlijke, historische deel beter te begrijpen. Wij willen zo'n
korte analyse ook nog maken van het 36e en 37e vers, zodat de gegeven regel
begrijpelijk wordt.
Alles wat in deze tekstverklaring is
aangedragen, moet bij deze gebeurtenis voorgevallen zijn, omdat anders het
voorval niet had kunnen plaats vinden. Maar zoals gezegd, volgens de toen
gebruikelijke schrijftrant worden slechts de twee begrippen - horen - en het
onmiddellijke - volgen - aangestipt, waarbij alle overgangs- en
verbindingswoorden als vanzelfsprekend worden weggelaten. Wie deze gegeven
regel goed begrijpt, zal tenminste het geschiedkundige deel van de
oorspronkelijke tekst op een begrijpelijker wijze bij elkaar zetten, en zich
daardoor ook de innerlijke betekenis makkelijker voor kunnen stellen.
Daarop vraagt Johannes Mij: 'Heer dit
moet ik toch wel opschrijven! Dit is groter dan het teken te Kana! Dit is nu
eens echt een teken, dat aangeeft waar U vandaan bent gekomen!' Ik antwoord:
'Ook dat moet je niet doen, want wat je opschrijft is een teken voor de wereld;
die heeft echter niet het begrip om het in zich op te nemen! Waarvoor dan al
jouw moeite? Denk je dat de wereld zoiets zou geloven? Kijk, degenen die hier
zijn geloven het omdat ze het zien; de wereld echter, die in duisternis
ronddoolt, zou nooit geloven dat hier zoiets gebeurd was; want de nacht kan
zich de werken van het licht onmogelijk voorstellen. Zou je haar vertellen van
de werken van het licht, dan zou ze je uitlachen en tenslotte bespotten.
Daarom moet het zo zijn, dat je in de toekomst
alleen dat opschrijft, wat Ik in alle openheid voor de wereld doe; wat Ik
echter in het geheim doe, ook al is het nog zo groot, dat teken je slechts in
je hart op, en niet op het gladde dierenvel! Er zal echter wel een tijd komen,
waarin deze geheime dingen aan de wereld geopenbaard zullen worden, maar vóór
die tijd zullen er nog heel veel bomen hun onrijpe fruit van hun takken moeten
laten vallen! Want zie de bomen hebben veel beloofd, maar daarvan zal
nauwelijks een derde deel rijp worden!
Maar het twee derde deel, dat afvalt,
zal eerst vertrapt moeten worden en verrotten en verdorren, opdat een regen het
dan kan oplossen en een krachtige wind het weer in de stam kan drijven voor de
tweede geboorte!' Ze moeten ook schrijvers meenemen, opdat die opschrijven wat
Ik daar vanaf de berg zal leren. Johannes, jij behoeft het niet op te
schrijven, omdat Mijn leer toch al door meer mensen opgeschreven zal worden. Er
is hier een schrijver, ook een Galileeër, Matthéus genaamd, die heeft voor
zichzelf al veel uit Mijn jeugd opgeschreven, en omdat hij vlug schrijft, zal
hij zeker alles opschrijven wat hij horen en zien zal. Breng die man hierheen;
roep zijn naam en hij zal meteen volgen! Waarschuw ook de voornaamste priesters
en vraag of ze komen willen, en doe dat ook met een paar van de voornaamsten,
die je gisteren aan de bron gezien zult hebben. Maar roep eerst Matthéus voor
Mij, want Ik wil dat ook hij ons volgt!'
Om de evangeliën van Johannes en
Matthéus beter te kunnen begrijpen is het nodig het bovenstaande te weten; want
beide zijn onder Mijn persoonlijke leiding geschreven, en Ik wil dat men door
deze kennis in staat is om de beide uiterlijk zeer verschillend lijkende
berichten als één geheel en als aanvulling op elkaar te zien, omdat het zo vaak
voorkomt dat zelfs goede kenners van de Schrift de wonderen, die
overeenstemming vertonen bij Matthéus en Johannes, als dezelfde beschouwen, en
zich daarna af gaan vragen: 'Hoe is het toch mogelijk dat Matthéus dit zegt en
Johannes dat, terwijl het onderwerp toch beslist hetzelfde lijkt te zijn?!'
Dit was de aanleiding tot veel
dwalingen en niet zelden tot een algehele verwerping van Mijn leer zoals deze
in de evangeliën geschreven staat. Men zou hier zeker wel op kunnen merken:
'Ja, waarom, o Heer, deed U daar dan in al die eeuwen niet wat aan, en gaf U
daarover geen voorlichting?' Dan zeg Ik: In iedere eeuw heb Ik op alle plaatsen
waar Mijn leer ook maar enigermate geloofd werd. mannen uitgekozen en geroepen.
die de toedracht en de betekenis van de evangeliën aan de mensen duidelijk
maakten. Deze geroepenen hebben dat altijd gedaan en ze hebben ook
historisch datgene in de geschriften aangevuld, wat ten dele door de
slordigheid van de mensen en ten dele door het starre denken en niet zelden
door de kwade wil van de verschillende sektarische leiders en priesters van het
evangelie, respectievelijk van Mijn leer, verloren is gegaan; maar slechts heel
weinigen namen dat aan.
De kerken, die zich in de loop van de
tijd systematisch ontwikkeld hebben, verwierpen dit vanzelfsprekend en
verklaarden het tot 'ketterij' en 'duivelse influisteringen' omdat het niet
paste in hun op winst en heerszucht ingestelde kraam! De geleerden en
kunstenaars verklaarden daarentegen zulke verschijnselen als 'fantasie' en
'zweverig gebazel' van een arme sukkel, die ook wat wilde betekenen zonder
daarvoor de nodige eigenschappen door moeite, vlijt en grondige studie
ontwikkeld te hebben! Op de plaats waar de uitgekozen en geroepen profeet
leefde en waar men hem kende, was hij helemaal niet in tel en kon daarom ook
weinig tot stand brengen. In het algemeen denken de mensen namelijk, dat een
profeet eigenlijk helemaal niet op de aarde moet wonen en ook geen
mensengestalte moet hebben, hij moet ook niets eten of drinken en geen kleding
dragen, maar hij moet minstens net als Elia in een vurige wagen door de lucht
gaan, en van daaruit aan ieder mens alleen datgene verkondigen, wat die
bepaalde mens graag hoort en wat hem vleit!
Op zo'n echte profeet zouden zich
zeker alle oren en ogen richten, zeker als hij tijdens zijn wonderbare reizen
naar evenredigheid goud en zilvermunten onder de rijken en kleingeld onder het
gewone volk zou strooien, waarbij dan de groten, rijken en machtigen geprezen
en de arme duivels daarentegen meermalen ferm getuchtigd zouden worden, vooral
als ze het waagden te morren tegen de rijken, groten en machtigen! Zo'n profeet
zou dan voor de armen natuurlijk niet zo'n erg aangename verschijning zijn, en
die zouden hem niet prijzen! Maar een profeet, die een mens is als ieder ander,
die eet en drinkt en misschien zelfs een huiskamer heeft, en dan bovendien
zelfs een gewoon werelds handwerk uitoefent, die is toch niet in staat om te
profeteren!
Ze zeggen dat hij een dwaas of een
huichelaar is, en in zijn woonplaats zal hij zeker het allerminst iets tot
stand kunnen brengen! Ik heb op deze manier gedurende ongeveer twee duizend
jaar steeds hetgeen ontbrak aangevuld; maar wie nam het aan'? Geloof me:
Altijd maar heel weinigen, en die dan nog zelden met veel vuur! Men nam er wel
kennis van en schreef het op; maar men heeft steeds om allerlei waardeloze
redenen niets gedaan om zijn levenswandel daarnaar te richten en zichzelf
geestelijk ervan te overtuigen, dat die overigens eenvoudige mens in ernst door
Mij was geroepen om de mensen in de steeds donker wordende wereld weer een
nieuw licht uit de hemel te brengen.
De één heeft een paar nieuwe ossen
gekocht en moet deze nu voor het ploegen africhten, zodat hij natuurlijk geen
tijd heeft; de ander heeft een nieuwe akker te bebouwen en kan daarom niet
komen! De derde heeft een vrouw getrouwd en heeft dus beslist geen tijd en
gelegenheid meer! De vierde moet een groot huis bouwen en weet zich door alle
zorgen geen raad: die kan al helemaal geen tijd vinden! En zo heeft tenslotte iedereen
een uitvlucht, en een nieuw licht uit de hemel brandt dan weer voor niets
gedurende een hele eeuw in de één of andere verborgen hoek van de aarde.
En als Ik in de volgende eeuw wéér een nieuw licht geef ter verduidelijking van
de oude geschriften, dan overkomt dat hetzelfde lot!
Als dit nu door al de eeuwen heen
steeds dezelfde ervaring blijkt te zijn, dan vraag je dan wel af, of de schuld
wel bij Mij ligt dat de oude geschriften nu nog steeds diezelfde hiaten
vertonen, die voor duizend jaar al door ingebeelde verstandelijke onderzoekers
en tobbers zijn ontdekt, en die de aanleiding waren dat veel twijfelaars en
vervolgens verwerpers van Mijn leer en van Mijn volstrekte goddelijkheid, als
paddenstoelen uit de grond geschoten zijn.
Daarom geef Ik nu een uiterst sterk
licht op deze zaak, opdat er dan niemand meer zich kan verontschuldigen met te
zeggen, dat Ik Mij sinds Mijn lichamelijke aanwezigheid op aarde noch om de
zuiverheid en compleetheid van Mijn leer, noch om de mensen die haar aangenomen
hebben, bekommerd heb! Zodra Ik weer op de aarde zal komen, zal Ik een grondig
onderzoek instellen; en niemand zal Ik aannemen, die met wat voor verontschuldigingen
dan ook bij Mij aankomt! Want iedereen, die serieus zoekt, kan en moet het
vinden! De zieke schapen en ezels aan de voerbak zullen een geneesmiddel
krijgen, waarna ze zeker honger krijgen naar het voer uit de hemel; maar dan
zullen ze als herstellenden heel lang homeopathisch gevoerd worden! En dan nu
weer terug naar het Evangelie!'
Daarop komt Matthéus naar Mij toe en
vraagt Mij, of hij dit teken tezamen met diverse beleringen en toespraken, die
Ik gedurende de paar dagen in het huis van de overste gegeven heb, ook moet
opschrijven. Ik zeg: 'Het teken bij de hoofdman voor Kapérnaum met wat Ik daar
gezegd heb, en dit teken in het huis van Petrus ook, maar zonder het gesprokene
dat niet bij de werkelijke leer behoort! Laat de besprekingen in het huis van
de overste, en het feit dat Ik twee dagen lang bij hem bleef, helemaal weg!
Binnenkort komen we toch weer in het huis van deze overste als zijn liefste
dochter sterven zal, Ik zal haar dan opwekken en weer aan hem teruggeven.
Schrijf dan zo over hem en het teken,
dat je geen namen behoeft te noemen, - anders zouden wij hem schaden in zijn
wereldse betrekkingen, en dat zullen en willen we natuurlijk niet; het
priesterdom houdt hem namelijk ook in het oog. Tot aan het volgende feest in
Jeruzalem zal Ik echter hier aan het meer in deze streek, die Mij het beste
bevalt, nog veel tekenen doen en veellessen geven; dat zul je allemaal geheel
op moeten schrijven!’ Matthéus maakt zich schrijfvaardig. Maar Johannes wordt
nu erg treurig en zegt: 'Maar Heer, U, die ik het meeste lief heb! Zal Ik dan
helemaal niets meer te schrijven krijgen?'
Ik zeg: 'Mijn beste broeder, wees jij
daar maar niet bedroefd over! Je zult nog heel veel te schrijven krijgen! Want
jou heb Ik alleen voor de belangrijkste en diepzinnigste dingen voorbestemd!'
Johannes zegt: 'Maar het teken te Kana met de zoon van de Koninklijke beambte lijkt
me toch niets groter en belangrijker dan dat, wat U voor Kapernaum voor de
hoofdman gedaan hebt!?' Ik zeg: 'Dan vergis je je erg, als je dat denkt! Want
met de zoon van de koninklijke beambte wordt de gehele zeer slechte en
verdorven wereld bedoeld, en hoe haar nu van verre hulp aangereikt wordt door
Mijn leer en door Mijn geestelijke bemoeienis.
Met de knecht van de hoofdman wordt
voorlopig alleen maar een jichtige knecht, die Ik genezen heb, bedoeld; later
wordt daar echter ook wel een gemeente of de één of andere in Mijn naam
opgerichte vereniging mee bedoeld, die echter, geleid door allerlei politieke
vrees, een bepaald deel van Mijn leer niet in de praktijk toepast, en die
daardoor ook langzaam maar zeker in alle andere opzichten Mijn leer niet meer
volgt; en dat is dan ook een jichtaanval van de ziel, die dan alleen maar door
het vaste geloof in Mijn woord weer geholpen kan worden! Zie je, Mijn beste
broeder Johannes, daarom is er een zeer groot verschil tussen die twee tekenen!
Het eerste geeft aan hoe geestelijk ziek de hele wereld is, en Ik zegje: in nog
diepere zin, ook de hele oneindigheid! Het tweede teken betekent alleen maar,
dat wat Ik je daarnet verklaard heb. Nu weet je dus, wat jij en wat Matthéus
vast moet leggen.
Ik draaide Mij om en zei tegen de
vrouw: 'Wees getroost, Mijn dochter, je geloof heeft je geholpen! Ga heen in
vrede!' En de vrouw ging onder veel dank en vreugdetranen naar huis terug en
bleef voortaan gezond. (Matth. 9:22) Deze vrouw was een Jodin en geen
Griekse; maar ze woonde niet ver van een Griekse nederzetting, kwam vaak bij de
Grieken en hoorde veel van hen en zo hoorde ze ook van de genezing van de
vorige Griekse, waarover Markus en de schilder
en dichter Lucas later schreven. Omdat deze twee voorvallen zo veel op
elkaar lijken, worden ze zelfs door de geleerdste godgeleerden als één voorval
gezien, hetgeen beslist bezijden de waarheid en koren op de molens van de
twijfelaars is.
Meteen
daarop vroeg Matthéus de schrijver, Mij, of hij dit voorval zou opschrijven en
welke andere gebeurtenissen van die dag nog meer. En Ik zei tegen hem: ' Je
moet alles wat vandaag gebeurde opschrijven, behalve de bevoorrading van het
huis van je naamgenoot en het vele wat daar gesproken is. We gaan vandaag nog
weer naar huis terug en morgen hebben we genoeg tijd om precies af te spreken,
wat er over vandaag opgeschreven zal worden'. Matthéus de schrijver, had daar
vrede mee en wij bereikten nu ook vlug daarna het huis van de overste en gingen
daar meteen naar de zaal, waar de overleden dochter op een bed lag dat op
Romeinse manier versierd was.
Men maakte hen weliswaar daarop opmerkzaam, dat ook
Paulus in zijn leer niet altijd hetzelfde is gebleven, en hij aan de heidenen
geheel andere brieven schreef en aan de Joden weer andere, welke in de zin van
de geest niet volledig identiek waren. En Constatijn zei, dat dit evenwel niets
uitmaakte; want Paulus heeft toch het meeste bewezen door woorden en daden, dat
hij geen valse Christus predikte, maar alleen Diegene, Diens Geest hem voor
Damaskus wonderbaarlijk het ambt van een ware apostel heeft gegeven.
Na meer dan dertigjarige beoordeling verwierp men
uiteindelijk toch nog alles tot op de vier nog bestaande en beschikbare
Evangeliën naast de apostelgeschiedenis van Lukas (Handelingen) en de brieven
van Paulus en enkele brieven van de oude Apostelen van Christus met de
Openbaring van Johannes; zij schreven dit alles geordend in een boek en het
heette als gevolg van de beide brieven van Paulus aan de Hebreeën: ‘Het Nieuwe
Testament’ – die dan ook door alle bisschoppen werd aangenomen, maar dat men in
latere tijden (enkele honderden jaren later) daarop dit toch weer in zoverre
hebben omgemoduleerd, dat men de Evangelist Johannes naar de achtergrond schoof
en Mattheus, Lukas en Markus vooraan plaatsten en ook in de hoofdstukken en
verzen kleine wijzigingen maakten en overal voortekenen, welke vastdagen het
ene of het andere Evangelie het volk te verrichten hadden, waarnaar de Grieken
vandaag de dag zich nog richten zoals ook sommige andere christelijke sekten.
[HiG.03_64.04.25,09-10]
Over de Evangelist Matthéus
GJE1-91
[5-8] De evangelist Mattheus zegt: ach ja, Heer, nu weet ik al, welk teken u
bedoelt. Ik heb er wel nota van genomen, maar het nog niet helemaal op schrift
gezet, en dat zal ik nu direct doen, en ik begin daarmee tevens met een nieuw
hoofdstuk. Want de Bergrede heb ik in drie hoofdstukken verdeeld, en dit wordt
nu het vierde hoofdstuk'.
Ik zeg: 'Voorlopig is je indeling wel goed; maar je zult,
nadat Ik van deze aarde opgevaren zal zijn naar Mijn hemelse rijk, nog vier
hoofdstukken er vóór moeten schrijven; daarom kun je nu al de drie Bergrede
hoofdstukken in plaats van met één tot en met drie, met vijf tot en met zeven
nummers, en het nieuwe wordt dan nummer acht!'
Matthéus paste zijn
aantekeningen meteen op deze manier aan, en nu staat de Bergrede, hoewel deze
het eerst door Matthéus opgeschreven werd, niet in het eerste maar pas in het
vijfde, zesde en zevende hoofdstuk.
Om de evangeliën van Johannes en Matthéus beter te kunnen
begrijpen is het nodig het bovenstaande te weten; want beide zijn onder Mijn
persoonlijke leiding geschreven, en Ik wil dat men door deze kennis in staat is
om de beide uiterlijk zeer verschillend lijkende berichten als één geheel en
als aanvulling op elkaar te zien, omdat het zo vaak voorkomt dat zelfs goede
kenners van de Schrift de wonderen, die overeenstemming vertonen bij Matthéus
en Johannes, als dezelfde beschouwen, en zich daarna af gaan vragen: 'Hoe is
het toch mogelijk dat Matthéus dit zegt en Johannes dat, terwijl het onderwerp
toch beslist hetzelfde lijkt te zijn?!'
Daarop komt Matthéus naar Mij toe en vraagt Mij, of hij
dit teken tezamen met diverse beleringen en toespraken, die Ik gedurende de
paar dagen in het huis van de overste gegeven heb, ook moet opschrijven. Ik
zeg: 'Het teken bij de hoofdman voor Kapérnaum met wat Ik daar gezegd heb, en
dit teken in het huis van Petrus ook, maar zonder het gesprokene dat niet bij
de werkelijke leer behoort! Laat de besprekingen in het huis van de overste, en
het feit dat Ik twee dagen lang bij hem bleef, helemaal weg!
Binnenkort komen we toch weer in het huis van deze
overste als zijn liefste dochter sterven zal, Ik zal haar dan opwekken en weer aan
hem teruggeven. Schrijf dan zo over hem en het teken, dat je geen namen behoeft
te noemen, - anders zouden wij hem schaden in zijn wereldse betrekkingen, en
dat zullen en willen we natuurlijk niet; het priesterdom houdt hem namelijk ook
in het oog. Tot aan het volgende feest in Jeruzalem zal Ik echter hier aan het
meer in deze streek, die Mij het beste bevalt, nog veel tekenen doen en veel
lessen geven; dat zul je allemaal geheel op moeten schrijven!'
Matthéus maakt zich schrijfvaardig. Maar Johannes wordt
nu erg treurig en zegt: 'Maar Heer, U, die ik het meeste lief heb! Zal Ik dan
helemaal niets meer te schrijven krijgen?'
Schrijver Matthéus, die Mij volgde om te zien wat er
gebeurde en het daarna op te schrijven, kwam nu ook bij Mij staan en vroeg Mij
of hij deze gebeurtenis op moest schrijven. Maar Ik zei: 'Doe dat niet, opdat
men later de gebeurtenissen niet verwisselt! Want overmorgen gaan we weer naar
het meer en daar zal precies zo'n gebeurtenis plaats vinden, en die moet je dan
wél helemaal opschrijven! Vanaf morgen kun je trouwens beginnen met al het buitengewone
op te schrijven, wat er maar gebeurt!'
Matthéus weet nu wat hij doen moet; maar Johannes vraagt,
omdat hij het gebeurde zo buitengewoon vond, of hij dan toch niet, al was het
maar met enkele woorden, hier ook aantekening van mocht maken. En Ik zeg tegen
hem: 'Dat kun je wel doen, maar niet direct bij datgene, wat je tot nog toe al
opgeschreven hebt, maar pas verderop; want binnen een half jaar krijgen we nog
een keer zo'n geschiedenis, en dan kun je deze, of die opschrijven! Het is
helemaal niet zo belangrijk dat een teken dat veel lijkt op een vroeger teken
opgeschreven wordt, omdat dat bij de latere belijders van Mijn leer gemakkelijk
verwisselingen in de hand werkt, en uit zulke verwisselingen vervolgens
allerlei tobberijen en twijfels kunnen ontstaan, die dan de hoofdzaak, namelijk
Mijn leer, veel meer schaden dan baten. Zolang Ik en jullie en degenen, die
ieder voor zich getuigen kunnen van de volle waarheid van de vele tekenen, nog
op deze aarde leven, zolang worden alle twijfels gemakkelijk voorkomen; maar in
latere tijden, als, terwille van de vrijheid van de menselijke wil, alleen het
geschrevene over Mij getuigen zal, dan moet het geschrevene zuiver en goed
geordend zijn, anders schaadt het meer dan het baat.'
Johannes zegt: 'Beste Meester! Wat u nu zei, is zeker
waar; maar zou het juist daarom met te prefereren zijn als Ik alles wat U doet
en leert net eender op zou schrijven als broeder Matthéus? Want als dan later
de mensen onze geschriften met elkaar vergelijken en bij mij niet zullen
vinden, wat wel in dat van Matthéus staat, zullen ze dan niet beginnen te
tobben en aan de echtheid van het hele evangelie gaan twijfelen en zeggen:
'Waarom vinden we van de ene Jezus niet in allebei de evangeliën dezelfde leer
en dezelfde daden? Waarom schreef Matthéus dit en Johannes dat, het lijkt niet
op elkaar en toch moeten beiden steeds bij Hem zijn geweest?!' Ik denk, dat als
ik heel wat anders opschrijf dan Matthéus, dit oordeel van degenen, die na ons
komen, onder de genoemde omstandigheden niet uit kan blijven!'
Ik zeg: ' Je hebt helemaal gelijk, beste broer; maar weet
je, de reden waarom Ik dat zo laat doen, kun je nu nog niet begrijpen, maar
later zal je dat wel duidelijk worden! Wat Matthéus schrijft, heeft alleen maar
voor deze aarde een bijzondere waarde, maar wat jij schrijft, dat heeft waarde
voor de hele eeuwige oneindigheid! Want in alles wat jij schrijft, verbergt
zich het puur goddelijke besturen van eeuwigheid tot eeuwigheid door alle reeds
bestaande scheppingen en ook door die, welke in toekomstige eeuwigheden in de
plaats zullen komen van de nu bestaande! En ook al zou Je in vele duizenden
boeken opschrijven, wat Ik jou en jullie allen daarover nog zal onthullen, dan
zou de wereld die boeken met geen mogelijkheid kan begrijpen, en zulke boeken
zouden daarom voor de wereld geen nut hebben. (zie Joh. 21:25)
Maar wie leeft volgens de traditionele leer en gelooft in
de Zoon, die wordt toch al in de geest wedergeboren en de geest zal hem in alle
diepten der eeuwige waarheid leiden. Nu weet je de reden waarom Ik jou niet
alles laat opschrijven; vraag het Mij daarom voortaan niet meer! Want het mag
de wereld nooit te duidelijk gezegd worden, opdat ze niet onder een nog
zwaarder gericht terecht komt dan ze nu al onder het oude noodzakelijke gericht
is. Ik wil Mijn leer echter zo geven, dat niemand slechts door het evangelie te
lezen of door er naar te luisteren de kern van de levende waarheld bereiken
kan, maar deze alleen kan bereiken door Mijn leer toe te passen, en door de
toepassing zal Mijn licht in iedere mens steeds helderder gaan schijnen!' (zie
Joh. 7:17) [GJE1-113 [1-13]
De schrijvers Johannes en Mattheüs
Matthéus en Johannes komen naar Mij toe en zeggen: 'Heer,
dit wonder moet toch wel opgeschreven worden, want dit is te buitengewoon en te
goddelijk!' Ik zeg: 'Heb Ik in Sichar niet hetzelfde gedaan en heb Ik een paar
dagen geleden Mijn huis net als het huis van Mijn leerling Matthéus niet ook zo
verzorgd? Dat wilden jullie ook allemaal opschrijven en dat liet Ik niet doen,
omdat Ik daar een heel grondige reden voor heb. Waarom moet dan deze identieke
daad opeens wel opgeschreven worden? Praat er maar niet meer over! Ik alleen
weet het best wat nodig is voor de wereld en daarom zal Ik je wel zeggen, wat
en wanneer jullie over een nieuwe gebeurtenis moeten schrijven! En broeder
Johannes, jij bent nog lang niet aan de beurt.
Voordat Ik echter vertelover de uitgebreide opdracht aan
de twaalf, moet Ik voor een juister begrip van het geheel vermelden, dat de
evangeliën, ook die van Matthéus en Johannes, zoals ze in deze tijd in de
verschillende talen te lezen zijn, slechts uittreksels zijn van het
oorspronkelijk evangelie, en daarom ook in de verste verte niet alles bevatten
wat Matthéus en Johannes hebben opgeschreven. Toch is er hier en daar door
degene die het geschrevene later verzameld en overgeschreven heeft, iets
toegevoegd wat duidelijk pas later bijgevoegd kon worden. Een voorbeeld hiervan
is hier in het tiende hoofdstuk van Matthéus bij vers vier te vinden, waar bij
de twaalfde apostel, Judas Iskariot, staat: 'die Hem later verried'. Matthéus,
die zijn evangelie in Mijn bijzijn schreef, wist daar op het moment van de
apostelkeuze nog niets van en kon daarom zo'n bijzin ook niet toevoegen; dat
heeft in later tijden een overschrijver gedaan. Daarom staat zowel in de
Hebreeuwse als in de Griekse Bijbels vooraan altijd de aantekening: 'evangelie
naar Matthéus', 'naar Johannes', enz.
Niemand moet zich er daarom aan stoten, als hij bij het
lezen van Matthéus en Johannes hier en daar soortgelijke passages tegenkomt,
die de oorspronkelijke evangelist op het moment dat hij het evangelie schreef,
niet op had kunnen schrijven omdat het daarin beschreven feit pas veel later
plaats vond. Hier wordt alles echter streng chronologisch vastgelegd, en opdat
er in de loop van de tijd door wetenschappelijke piekeraars geen verkeerde
conclusies getrokken zullen worden, heb Ik deze bijzonderheid hier op de
daarvoor geschikte plaats vermeld. Net als al eerder zullen in het verdere
verloop nog hier en daar verklarende stukken tussengevoegd worden, wat des te
noodzakelijker is omdat door het overschrijven menig belangrijk punt niet geheel
juist is overgeschreven en menige zaak die de kopiist niet authentiek toe leek,
ook wel helemaal werd weggelaten. Want er is toentertijd veel opgeschreven,
deels door ooggetuigen, deels van horen zeggen, en voor de eerlijke kopiist was
het daardoor een heel moeilijke taak om in alle gevallen volledig
waarheidsgetrouw te blijven.
De beide evangeliën naar Matthéus en Johannes zijn
op enkele kleinigheden na het zuiverste. Een kritisch mens zou hier kunnen vragen: 'Waar is dan
het echte origineel gebleven? Bevindt het zich nog niet ergens op aarde, en was
het bij het toenmalige aantal mensen dat de heilige geest ontvangen had, voor
God dan onmogelijk om het oorspronkelijke evangelie woordelijk te
reproduceren?' Het antwoord hierop is: De originelen zijn wijselijk vernietigd
om te voorkomen dat in de kortst mogelijke tijd zulke relikwieën afgodisch
vereerd zouden worden. Zelfs met valse en verzonnen relikwieën gebeurt dat nu
nog, hoewel Mijn echte en zuivere leer dat streng verbiedt en daarbij ernstig
waarschuwt voor het zuurdeeg van de Farizeeën. Stelt u voor dat er een echte
historisch bewezen relikwie zou zijn! Ik zeg u, dat daar nog veel meer
afgoderij mee gepleegd zou worden dan met het zogenaamde heilige graf te
Jeruzalem, waaraan behalve de plaatselijke toestand zelfs geen origineel
zandkorreltje meer kleeft. Dit is de voor de hand liggende reden, waarom de
originelen vernietigd zijn.
Wat echter de tweede vraag betreft, daarop moet gezegd
worden, dat de geest van de originelen ook in de afschriften geheel bewaard is
gebleven; letters zeggen zonder meer niets, maar het gaat om één en dezelfde
geest. Of is het soms niet meer dezelfde geest van God, als Hij zich hier op
aarde op eindeloos verschillende vormen manifesteert en dat op een zon nog
eindeloos gevarieerder doet? Zie, het is en blijft toch steeds één en dezelfde
heilige Geest!
Zo is dat ook het geval bij de afschriften van Mijn
woorden. Hoe verschillend ze er ook van buiten uitzien, ze zijn van binnen toch
met één en dezelfde geest vervuld, en meer is niet nodig! Ten overvloede kunt u
nog de religies van vreemde volken nemen, zoals van de Turken, de Parsen,
Hindoes, Chinezen en Japanners! Hoe zeer zij ook afwijken van Het geloof dat Ik
alleen aan de kinderen uit de hemel der hemelen gaf, toch is ook in hen, hoewel
veel dieper verborgen, dezelfde geest van God als een sturende kracht aanwezig!
Ieder, die ook maar enige kennis bezit van de aard van de
dingen, zal zonder moeite begrijpen dat zich in de vaak zeer dikke en verweerde
schors, die jammer genoeg door velen al voor de boom zelf aangezien Wordt,
allerlei vervuilingen en vele soorten wormen en insecten bevinden, die leven
van het slechte voedsel dat de schors hen geeft. Omdat de schors uit de levende
boom, maar nooit de levende boom uit de schors groeit, heeft de schors ook iets
levends van de boom in zich, en daarom is het te begrijpen, hoe in en uit haar
zoveel wormen en allerlei insecten toch een uiterlijk en vergankelijk
levensvoedsel vinden.
Oorlogen, vervolgingen, verwoestingen vinden slechts
plaats op de schrale en levensarme bast, terwijl het hout van de levende boom
fris en gezond blijft. Daarom moet levend hout zich ook niet bekommeren om wat
er in de eigenlijk alleen maar in de dode bast gebeurt; want de bast zal
blijven liggen als het hout verzameld wordt. Deze ingelaste verklaring was
nodig om het volgende gemakkelijker en grondiger te kunnen begrijpen. En omdat
voorlopig geen twijfel daarover kan bestaan, kunnen we nu weer welgemoed
terugkeren naar de hoofdzaak. [GJE1-134:1-19]
Iets meer over de authentiek van de
Evangeliën
En zo werd het dan ook, tot in deze tijd. Bijna alle
steden en plaatsen, waarin geschriften over Mijn vele werken en leren
ruimschoots voorhanden waren, zijn vernietigd en verwoest; alleen de kleine
evangeliën van Johannes en Mattheus zijn, om tot zedenleer te dienen voor de
mensen van goede wil, tot nu toe nog min of meer taalkundig juist als echte
documenten over Mijn werken en leren bewaard gebleven, evenals de geschriften
van Lucas en Marcus, voor zover hij datgene wat hij van Paulus heeft gehoord
heel in het kort voor zichzelf heeft opgeschreven, en tevens verschillende
brieven van de apostelen, waarvan er echter ook vele verloren zijn gegaan, en
de openbaring van Johannes, maar wel ook met enkele taalkundige onjuistheden,
wat echter voor degene die door Mij geleid wordt, geen afbreuk doet aan de
hoofdzaak. [GJE8-25 [6]
Schrijver Matthéus, die Mij op een
afstandje volgde om te zien wat er gebeurde en het daarna op te schrijven, kwam
nu ook bij Mij staan en vroeg Mij of hij deze gebeurtenis op moest schrijven.
Maar Ik zei: 'Doe dat niet, opdat men later de gebeurtenissen niet verwisselt!
Want overmorgen gaan we weer naar het meer en daar zal precies zo'n gebeurtenis
plaats vinden, en die moet je dan wél helemaal opschrijven! Vanaf morgen kun je
trouwens beginnen met al het buitengewone op te schrijven, wat er maar
gebeurt!'
Bronnen
- Uit “Apocriefen van het Nieuwe testament”. Vertaalt, ingeleid en
toegelicht onder eindredactie van Dr. A.F.J Klijn. Kok, Kampen. “De Nag Hammadi Geschriften”, door Jacob Slavenburg, Willem Glaudemans
e.d., Ankh-Hermes 2004. Enige Nieuwtestamentische Apocriefe geschriften (3 dln.), vertaald door R. ten Kate
en C.A. Tukker, De Banier 1984, 1994, 1998.
- De pseudotekst van Matthéus over het thema
Joachim en Anna, is afkomstig uit de Hebreeuwse taal en is vertaald door de
presbyter Hieronynmus in het Latijn.
[verdere
bronnen: GJE1-6 [13] - GJE1-6 [3-5 en 10], GJE1-36 [1-5] - GJE1-91 [8-17] - GJE1-91 [19-20] - GJ1-100 [1-9] - GJE1-113 [1-13] - GJE1-128
[3-7]
UpToDate 2022