Bijbelse Aardrijkskunde
Het
oosten. De bijbelse
geschiedenis heeft haar terrein in de landen van het oosten, dat ook wel het
Morgenland wordt genoemd of de Oriënt. Het hart van het oosten is Palestina,
het Heilige Land voor het verkoren volk.
Het oosten is het land van de opgang
der zon, het land vanwaar het licht komt, het licht van religie en cultuur. Er
is waarheid in de beroemde spreuk: Ex oriënte lux ‑ uit het oosten komt
het licht ‑ het licht van godsdienst, wetenschap en beschaving.
Land
van het Boek. In het
oosten scheen het eerst het licht van de Openbaring, en Palestina is het land
van het Boek der Boeken. De bijbelse aardrijkskunde houdt zich daarom vooral
bezig met Palestina, om een voorstelling te vormen van het land van de gewijde
geschiedenis.
De
herder in Judea. Judea
heeft verspreid, hier en daar, gras op de berghellingen. Het is niet zo welig
als op onze weiden. En het water is “op de hoge plaatsen” in het kalkland
schaars. Om het vee te drenken, dalen de herders met de kudden naar een bron,
of een beek, of een put. Dan raken de kudden door elkaar. Men begrijpt haast
niet, hoe iedere herder zijn eigen schapen terugvindt. Maar als de dieren
gedronken hebben, begeven de herders zich één voor één op weg, ieder naar een
verschillende kant. En dan laat elke herder zijn bijzondere roep horen en de
schapen lopen uit de verwarde hoop naar de eigen herder; want de schapen kennen
de herder aan zijn stem!
Als wij dit weten van de herders in
Judea, begrijpen wij de woorden van de Heiland: De herder der schapen, wanneer
hij zijn schapen naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit; en de
schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen. Maar een vreemde zullen zij voorzeker
niet volgen. Ik ben de goede Herder, en ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen
Mij. (Johannes 10:2, 4, 5, 14).
Het
landschap in de Bijbel.
De bijbellezer ziet de trekken, die het oosterse landschap kenmerken: de
geweldige stofwolken, die in droge tijden op de wegen opwervelen (Deut. 28:24);
de dalen met koren bedekt, de weiden erboven op de berghellingen, waar de
kudden grazen. (Psalm 65:13).
Men ziet de handelslieden trekken
langs grote internationale karavaanwegen (Genesis 37:25) en de eenzame reiziger
langs een holle weg (Numeri 22:24) die door de wijngaarden loopt met een muur
aan deze en een muur aan gene zijde”.
De hoofdbron voor de Bijbelse Aardrijkskunde is de H. Schrift zelf.
De
Bijbel geeft belangrijke aanwijzingen voor de topografie (d.w.z. de leer, waar
de plaatsen liggen).
Om te weten waar de plaatsen, in de
Bijbel genoemd, op de kaart te vinden zijn, dienen ons de volgende middelen:
1. Soms zijn de bijbelse namen bewaard
gebleven. Vergelijken we b.v. in onderstaand lijstje:
Tegenwoordige
naam: Bijbelse
naam:
Bethlahm;
Bethlehem;
Aingidi;
Engedi;
Gazze.
Gaza.
Sommige namen zijn in de Romeinse tijd
veranderd: Samaria ‑ Sebastiye.
2. Bij het noemen van plaatsen,
waarlangs een veldtocht ondernomen wordt, kan men aannemen, dat de plaatsen in
die volgorde liggen. Belangrijk is b.v. Jesaja 10:28‑32.
3. Door vergelijking van teksten kan
soms de ligging van een plaats worden gevonden.
Beschrijving van de opmars naar Jeruzalem
in Jesaja 10: 28‑32. Zij overvallen Ajath, te Michmas legeren zij hun
legertros. Zij trekken de bergpas door: “Geba zij ons nachtkwartier”. Rama
siddert, Gibea Sauls vlucht. Gil het uit, o dochter van Gallim! arm Anathoth!
Madmena vlucht, de inwoners van Gebim bergen zich! Zij zwaaien met hun handen
in de richting van de berg der dochter van Sion, tegen de heuvel van Jeruzalem.
Van de steden in de Jordaanvallei
worden vooral Jericho en BethSan genoemd (1 Sam. 31:10 toont de Kanaänitische
invloed, door de vermelding van de tempel van Astarte; 1 Kron. 10:10 spreekt
van Filistijnse hegemonie want er was ook een tempel van Dagon). Wanneer wij nu
nagaan, welke plaatsen van de Streek verder genoemd worden, dan zijn die
nederzettingen vooral ten oosten van de rivier in de meer rijke en brede vlakte
van de Streek (kikkár), hoger gelegen op de terrassen boven de “pronk van de
Jordaan”. Door dit gebied stroomt de zijrivier Wadi el‑Yabis. Daar ligt
een interessante dubbelheuvel Tell el Meqbereh‑Tell Abu Kharaz. Dit
complex is krijgskundig bezien goed gekozen: een heuvel, die goed verdedigd kon
worden, gelegen bij stromend water. In zulke ruïneheuvels kan men scherven
vinden van aardewerk uit oude tijden, en aan deze scherven kan men zien in
welke perioden de potten zijn gebakken. Welnu, het blijkt, dat deze heuvels al
bewoond waren in de bronstijd, in welke periode Israël het heilige land
binnentrok. Voorts vond men ook materiaal uit de ijzertijd en daarna. Het was
dus een stad, die ook in de tijd der Koningen bestond. De naam Wadi el‑Yabis
herinnert aan de stad Jabes in Gilead. Gelet op de ligging kon deze stad gelden
als een voorbeeld van sterke ligging, waardoor de bevolking wel een
zelfstandige rol kon spelen. Dit komt uit in de bijbelse geschiedenis bij het
verhaal, hoe Saul de stad ontzet, en hoe de mannen van Jabes in Gilead na de
droevige dood van Israëls eerste koning, naar Beth‑San trekken. Deze
geschiedenis leert ons nog iets meer over de ligging van Jabes in Gilead.
Immers Saul, monstert het volk te Bezek (1 Sam. 11:8) en na een nachtelijke
mars drong het leger in de morgenwake in de legerplaats door en versloegen de
Ammonieten voor het heetst van de dag (1 Sam 11:11). De verhalen in 1 Samuël
31:10‑13 en 1 Kronieken 10:11 en 12 melden hoe de mannen de gehele nacht
doorlopen om de lijken van Saul en zijn zonen te halen van de muur van Beth‑San
en deze gebeenten te Jabes begraven onder een boom (1 Sam. 31:13 tamarisk, 1
Kronieken 10:12 terebint). Uit deze geschiedenissen volgt:
1. dat
men van Bezek in de heuvelstreek van Palestina na een afdaling in de
Jordaanvallei gedurende een nacht in Jabes kon komen.
2. dat
de stad versterkt was en daaromheen een terrein was, waar een veldslag kon
geleverd worden.
3. dat
gebeurtenissen te Beth‑San spoedig in Jabes bekend waren en dus de
afstand niet groot was.
4.
dat men in één nacht kon wandelen van Jabesin Gilead naar Beth‑San.
De aardrijkskundige ligging van de heuvel Tell el Meqbereh‑Tell Abu
Kharaz past bij de bijbelse gegevens, terwijl het oudheidkundig onderzoek
bevestigt, dat in de tijd van Saul hier een stad lag, en dat was dan Jabes in
Gilead. (Zo luidt de conclusie van Nelson Glueck. Some Biblical sites in the
Jordan valley; Hebrew Union College Annual; 4. Een enkele maal wordt een
nauwkeurige beschrijving gegeven, waardoor men de ligging van een plaats kan
vinden. Zo was Richt. 21:19 een aanwijzing om Silo te vinden. Zie, jaarlijks is er een feest voor
den Here in Silo, dat noordelijk van Bethel ligt, oostelijk van de heerbaan,
die van Bethel naar Sichem loopt en zuidelijk van Lebona. Naast de Bijbel zijn nog andere
bronnen belangrijk: I. Flavius Josephus, een Joods
geschiedschrijver (37‑100), in wiens boeken (Joodse Oorlog en Joodse
Oudheden) veel bijzonderheden te vinden zijn. Ook de Talmud vermeldt vele
wetenswaardigheden voor de aardrijkskunde van Palestina. II. De oudste reisbeschrijvingen,
die daarom van waarde zijn, wijl ze het dichtst staan bij de bijbelse tijd.
Het meest belangrijke gaven Eusebius en Hieronymus in een lijst van plaatsen
(Onomasticon) met aantekeningen over de ligging. Een Nederlandse geleerde,
Prof. J. Simons heeft een moderne “Onomasticon” opgesteld en daarbij
aangegeven, waar men de Bijbelse steden moet zoeken op grond van
wetenschappelijke uitkomsten, tot op heden verkregen. III. Aardrijkskundige werken over de
bijbelse landen, vooral wanneer ze geschreven zijn door mannen, die de H.
Schrift goed kennen. Zo heeft een Duitse geleerde het land doorgereisd langs
de wegen, waarlangs de Here Jezus ging. (G. Dalman, Orte und Wege Jesu). IV. Ten slotte zijn van betekenis de
opgravingen van oude steden. |
|
OPGRAVINGEN
1)
Tell. Waar eens een oude stad was, is nu in
veel gevallen een ruïneheuvel, een “tell”.
Zulk een tell is een heuvel. Dat komt door
twee feiten:
1. De mensen bouwden de steden op
natuurlijke hoogten.
2. Het niveau van de stad is in de
loop der eeuwen gestegen.
Waarom koos men heuveltoppen om erop
te wonen? Omdat zulk een hooggelegen nederzetting een natuurlijke sterkte is en
een vijand deze moeilijker kan naderen. Bovendien staat een huis op de
steenrots veiliger dan op de losse aarde in het dal, wanneer de regenstromen
vallen. (Matth. 7:24‑27). Bergen en heuveltoppen bieden een ruimer
uitzicht, dat in staat stelt om te waken over de akkers en de oogst. De
westenwind, die over de heuveltoppen waait is aangenaam door de koelte en
nuttig voor het wannen en zeven.
1) Kaart 15b van de Schoolatlas voor
Bijbelse geschiedenis door Dr. A. van Deursen, J. B. Wolters, Groningen.
Men bouwde maar niet lukraak op de
eerste de beste heuvel: neen, die werd met zorg uitgezocht. Het was vooral van
belang, als de mensen beschikking hadden over het water; daarom werd een
nederzetting gebouwd bij een bron. Zo is het oude Jeruzalem gesticht bij de
bron Gihon (1 Kon. 1:33).
Straatniveau.
En hoe kwam het, dat
het niveau der stad omhoog ging? De straten der stad waren nauw, krom, hoekig,
ongeplaveid en dikwijls modderig en vuil door het “slijk, der straten”.
Straatreiniging was onbekend; wat ieder kwijt wilde wezen, wierp hij weg, waar
het hem gelegen kwam. Op die manier steeg het niveau der stad van jaar tot jaar
en de bouwmeester moest de vloer hoger maken.
Huizen. De huizen hadden fondamenten van
onbehouwen blokken steen, aaneengekit door leem. De muren waren van leem of
leemtegels, soms met hout gestut, gepleisterd met kalk. De daken waren plat en
gemaakt van leem; het dak werd geschraagd door houten balken. (Ezra 6:11).
Stortte een huis in, of werd het al te bouwvallig, dan pikte men de steenklompen
uit de puinhoop en de leem werd vastgestampt om de ondergrond te vormen voor
een nieuw huis. Werd de stad veroverd, dan stak de vijand de nederzetting wel
in brand. (Richt. 18:27 en 28). Daarna werd de stad vaak herbouwd, maar het
puin werd niet weggehaald; op de as verrees de nieuwe nederzetting.
(Naar een tekening in Palestina Expl.
Quart. 1939).
Doorsnede van de ruïneheuvel Tell el‑Hesi,
waar de opgravers in de opvolgende lagen de aanwezigheid van “acht steden” in
onderscheiden tijd konden aflezen. Het was dus wel “een berg van veel steden”.
Kruiken
en lampen uit verschillende tijdperken.
Lagen. Op die wijze ontstaan de
ruïneheuvels, waarin lagen zijn uit verschillende tijden. In die lagen bevinden
zich vaak gebruiksvoorwerpen. De stijl van het aardewerk is meer dan eens
veranderd; daardoor kan men aan de potscherven zien uit welke tijd de laag
dateert. En is er een puinlaag met vuurstenen of een met bronzen werktuigen,
dan zal men er geen spoor in vinden van ijzer. Want de steentijd, de bronstijd
en de ijzertijd volgen na elkander.
Uit de cultuurresten in de lagen van
een tell kan men de ouderdom bepalen.
De
naam van de stad. De
eenvoudigste manier, om met zekerheid te weten, welke oude stad ter plaatse van
de tell lag, is wel deze: dat er een inschrift met de naam erop gevonden wordt.
Dat is het geval geweest met Gezer. Op drie plaatsen bij de tell vond een
Franse geleerde een in de rots uitgehouwen inschrift met de woorden: “grens van
Gezer”.
Bij de opgraving van El‑Jib (
Gibeo ommuur[de wijngaard van
A]maryah[u].
Het is wel voor het eerst, dat in
Palestina in een stad zó duidelijk de naam werd gegeven als in het dorp El‑Jib,
waarvan men nu met zekerheid eet, dat hier het oude Gibeon lag.
Het kan ook zijn, dat de geschiedenis,
die men afleidt uit de lagen, in overeenstemming is (althans niet in strijd!)
met de geschiedenis, welke men uit de bijbelse gegevens weet. Daardoor heeft
men bijv. de ligging van Megiddo, Gibea Sauls en Hazor kunnen aanwijzen.
V. Bij enkele opgravingen zijn
documenten gevonden, die van onschatbare waarde zijn voor de aardrijkskunde en
de geschiedenis der oudheid. Daarvan moeten bijzonder genoemd worden de El‑Amarnabrieven;
en de teksten uit Ras‑Sjamra in Syrië.
El‑Amarnabrieven. El‑Amarna, door een vergissing
die burgerrecht verkregen heeft, gewoonlijk Tell‑el‑Amarna
genoemd, is een kleine nederzetting van fellah’s aan de oostelijke oever van de
Nijlstroom, ongeveer
Daar vond men het archief der
buitenlandse correspondentie van twee farao’s, Amenhotep III en IV, wier
regeringsperiode (resp. 1411‑1375 en 1375‑ca. 1358 v. Chr.) de
gehele ontwikkeling van het Oosten beslissend heeft beïnvloed. De kleitafeltjes
van El‑Amarna zijn voor een groot gedeelte stuk voor stuk in Palestina
ontstaan. Het zijn de brieven van Egyptische stadhouders en vazallen in het
Syro‑Palestijnse gebied en van de talrijke potentaatjes, die in die tijd
onder oppertoezicht van Egypte regeerden in de stadsstaatjes van Kanaän en de
nabije landstreken.
(J. SIMONS, Opgravingen in Palestina).
In Palestina zelf zijn ook documenten
gevonden. Belangrijk zijn de inschriften op potscherven in Samaria en de
brieven van Lachis. Opzienbarende vondsten in het noorden van de woestijn van
Juda zijn de oude schriftrollen, waaronder er zijn, die gedateerd kunnen worden
tussen 200 en 100 voor Christus. Eén daarvan is een boekrol met de profetieën
van Jesaja.
Kanaän. De oudste naam is Kanaän (Gen.
11:31). Wat Kanaän betekent, weten wij niet. De nog dikwijls gangbare
verklaring van Kanaän als “laagland” tegenover Aram als hoogland kan niet juist
zijn. Reeds hierom niet, wijl het West‑Jordaanland voor een groot deel
gebergte is, terwijl Aram (= Syrië) het karakter heeft van een ‘steppe. Eerst
bedoelde men met de naam Kanaän de kustzoom langs de zee; later droeg men de
naam over op het gehele West‑Jordaanland. De Jordaan was “de grens van
het land Kanaän” (Exodus 16:35). Aan de overzijde der rivier lagen Gilead en
Basan.
Palestina is de meest gebruikte naam
voor het land geworden. Het woord Palestina is gevormd uit het Hebreeuwse woord
voor Filistijnen (in Jesaja 14: 29 leest men daarom Filistea; daarvan is de
naam Palestina afgeleid), Aanvankelijk bedoelde de naam alleen het zuidelijk
deel van de kustvlakte. Eerst tijdens het Romeinse en Byzantijnse bewind duidde
de naam Palestina in hoofdzaak het land ten westen van de Jordaan aan.
Andere
namen. Andere namen
zijn: het Land der Belofte (Hebr. 11:9) of het Beloofde Land, omdat het aan
Abraham en zijn zaad beloofd was; het Land der Hebreeën (Gen. 40:15), naar
Abraham, de Hebreeër bijgenaamd, omdat hij van de overzijde van de Eufraat
gekomen was, of omdat hij afstamde van Heber; het Land Israëls (1 Sam. 13:19),
naar de naam, die Go,. aan Jakob gaf; het Land des Heren (Hos. 9:3), omdat het
land in zeer bijzondere zin het eigendom van Jahwe was; het Land van Juda (Neh.
5:14) of het Joodse Land (na de Babylonische ballingschap werd deze naam
gebruikt, ook door de Romeinen); het Heilige Land (Zach. 2:12.1 voor de Joden,
omdat het een afgezonderd land was. Voor de christenen is Palestina het land
van de Heilige Geschiedenis, inzonderheid door de omwandeling van den Here
Jezus.
De tegenwoordige staat der Joden heeft
de naam Israël; op 14 mei 1948 kondigde de voorlopige staatsraad de oprichting
aan van de Joodse Staat in Erets Jisraël (= land Israëls), dat is de Staat
Israël.
Grenzen. Palestina heeft in verschillende
perioden der geschiedenis niet altijd dezelfde grootte gehad 1).
Gewoonlijk worden de grenzen bepaald: aan de westzijde door de Middellandse Zee
(de Grote Zee), ten noorden door de Libanon en het gebied van Damaskus; ten
oosten door de woestijnen van Syrië en Arabië en ten zuiden door de rotsige
woestijn van ‘t Sinaïschiereiland.
Vruchtbare Halve
Maan. De
landen van het oosten liggen in het gebied, dat de “Vruchtbare Halve Maan”
wordt genoemd. Dat is de grote halfcirkelvormige strook van het alluviale
akkerland in het rivierendal van Mesopotamië, tot en met het vruchtbare land
langs de Nijl. De “Vruchtbare Halve Maan” heeft de vorm van een reusachtige
sikkel tussen de bergen en de zee.
Het hart van dit gebied is Palestina.
Dit is het land van de Openbaring, het land van de gewijde geschiedenis, in het
midden
1) Zie de Schoolatlas voor Bijbelse
Geschiedenis door Dr. A. van Deursen.
van de Oude Wereld, tussen de rivier
van Egypte 1) en de grote rivier Eufraat, daar, waar drie
werelddelen elkaar naderen, op een plaats zeer geschikt, om vandaar uit de boodschap
des heils naar alle oorden van de wereld te doen uitgaan.
Maar de wegen van Mesopotamië naar
Egypte liepen langs het kalkland van Judea, nl. door de kustvlakte. Daardoor
lag met name Judea toch ook weer afgezonderd.
Kort gezegd: in de ligging van Palestina
op de wereld komen uit: afzondering en centrale ligging beide.
Op de kaarten 2, 3, 12, 13, 15 van de
Schoolatlas voor Bijb. Gesch. zien wij de wegen naar Palestina.
Uit Egypte loopt de grote handelsweg door
het kustgebied naar Gaza. Deze weg is “de weg van het land der Filistijnen”
(Exodus 13:17).
Maar uit Egypte voert ook een weg, die
door het Zuiderland in Palestina leidt. Dat is de “weg van Sur” (Genesis 16:7).
Jakob koos deze weg toen hij naar Egypte toog (Genesis 46:1 en 5).
Van Elath naar Damaskus leidt de grote
weg, “de koninklijke weg” (Numeri 20:17).
1) De rivier van Egypte is een kleine
beek, de Wadi el Arisj.
Zeer belangrijk is de weg over
Damaskus, dan over de Jordaan naar de Middellandse Zee, dat is “de weg der zee”
(Jes. 8:23), de Via Maris der Kruisvaarders.
Uit het noorden komt de weg naar Hamath (1
Kon. 8:65, 2 Kon. 14:25, Amos 6:14) de ingangspoort, of over de Via Maris, uit
het noorden (2 Kon. 25:21). De profeet zegt dan ook, dat het kwaad komt uit het
noorden (Jer. 4:6).
Bouw. De bouw van Palestina is tamelijk
eenvoudig: naast elkaar liggen vier stroken van noord tot zuid, twee ervan zijn
hoog en twee laag. Het zijn:
a. het vlakke kustland aan de
Middellandse Zee, overal een laagte, behalve, waar de Karmel erdoor breekt;
b. het heuvelland en het gebergte van
Judea tot de Libanon, waartussen zich één laagte schuift: de vlakte van
Jizreël;
c. het diepe dallandschap van de
Jordaan (El Ghor = de Spleet);
d. het plateau van het OverJordaanse.
Aardbevingen
en vulkanisme. Deze
landschappen worden begrensd door breuklijnen in de aardkorst: langs deze
lijnen verschuiven de aardschollen. Het Jordaandal is een verzakking (een
slenk). Landstreken langs breuklijnen worden vaak door aardbevingen geteisterd.
Hij doet de aarde van haar plaats wankelen. (Job 9:6). Grote indruk moet een
aardbeving ten tijde van koning Uzzia gemaakt hebben. (Amos 1:1).
Ook stijgen langs spleten vulkanische
stoffen omhoog. Het veeltoppig gebergte van Basan (Ps. 68: 16) zijn
basaltkoppen. Aan de breukranden kunnen warme bronnen ontstaan, bijv. in
Tiberias.
Opmerking: In het verzakkingsgebied ten
zuiden van de Zoutzee zijn warme bronnen in het oude Edom (Gen. 36: 24 “dit is
de Ana, die de hete bronnen in de woestijn gevonden heeft’).
De
kust. De kust van
Palestina is een duinenkust. Een zeestroom uit het zuiden voert sedimenten
aan; en de wind heeft de duinen gevormd.
De kust is vrijwel zonder havens. In
een beschutte baai achter de Karmel kon Haifa de havenstad worden. En daar,
waar het zand onderbroken wordt door harde rots, konden zeesteden verrijzen als
Jaffa en Akko.
De Joden zijn niet een zeevarend volk
geweest. Voor een deel is dit wellicht te verklaren uit de omstandigheid, dat
de kustvlakte door vreemden werd overheerst. Flavius Josephus schreef eens:
“Wij bewonen geen land aan de zee en verblijden ons niet in de handel”.
De
kustvlakte. Achter de
duinen is de kustvlakte. Deze is bij Gaza ongeveer
De kustvlakte bestaat uit drie delen:
1. Sjefeela. 2. Saron. 3. De vlakte van Akko ten noorden van de Karmel.
Sjefeela. De Sjefeela wordt in de vertaling
“Laagte” genoemd. Deze laagte omvat twee gebieden
a. het lagere land achter de duinen.
b. het heuvelachtig terrein ten oosten
daarvan. Het is het hellingland vóór het gebergte van Juda (de hellingen, Jozua
10: 40). Dit heuvelland was de grenszoom van Judea; hier zijn de oorlogen
gevoerd tussen Israël en de Filistijnen, vooral in de dalen.
De dalen van de
Sjefeela en de oorlogen (kaart 5 en 6)
1. Het noordelijkste is het dal, dat
van Jaffa over Lydda door het dal Ajalon voert (kaart 5).
Aan het hoge boveneinde daarvan kwam
het invallende Israël het eerst uit het Jordaandal te voorschijn; Jozua vervolgde
hier de Kanaänieten toen hij de zon beval stil te staan (Jozua 10:10 v.v.).
Langs deze weg heeft David de Filistijnen geslagen van Gibea af tot bij Gezer
(2 Sam. 5:25). De uitgang werd beheerst door het sterke Gezer, dat tegen Jozua
troepen zond (Jozua 10:32).
2. De beek Sorek, de Wadi es‑Sarrar
(hierdoor gaat thans de spoorweg Lydda, Er Ramle, Jeruzalem). Het is het
terrein van Simson; hier lagen Zora en Estaol (Richt. 13:25). Door dit dal
keerde de wagen met de ark, langs Beth Semes (1 Sam. 6:13).
3. Het Terebintendal (Wadi es Sant),
het terrein van de strijd tussen David en Goliath (1 Sam. 17) bij Socho en
Azeka.
4. De beek Besor (zuidoostelijk van
Gaza; 1 Sam. 30: 9‑15).
5. Het Zoutdal (Wadi el‑Milh)
het oostelijke bovendeel van het dal van Berseba; waar de Edomieten de
nederlaag leden tegen David (2 Sam. 8:13; 1 Kron. 18:12; Psalm 60:2) en tegen
Amazia (2 Kon. 14:7; 2 Kron. 25:11).
Vruchtbaarheid. De eigenlijke kustvlakte is
vruchtbaar. Reeds in de dagen der aartsvaders was de korenbouw belangrijk en
als er hongersnood heerste in Kanaän ging men naar het Filistijnenland, waar
Gerar (Gen. 20:1; 26:1) een middelpunt was van korenhandel, gelijk de graansilo’s
bewijzen, die men bij de opgravingen vond. ‑ In de Sjefeela zijn thans
o.m. uitgestrekte katoenvelden bij het oude Lachis.
Saron.
Saron is de zeevlakte
tussen Joppe en de Karmel. In de oudheid waren in Saron weideplaatsen voor
runderen. (1 Kron. 27:29). Thans zijn hier vele bloeiende koloniën der Joden
met uitgestrekte citrusgaarden.
De
vlakte van Akko. Deze
kustvlakte was eenmaal aan Aser toegewezen; ook hier hebben de Joden grond
geworven.
Waterscheiding. Dit bergland strekt zich uit van de
Sinaïwoestijn tot aan de Libanon. Merkwaardig is het, dat de
waterscheiding tussen de Middellandse
Zee en de Jordaan niet in het midden ligt, maar meer naar het oosten. Wel 2/3
deel van het land ligt ten westen van de kamlijn (doorsnede kaart 2). Daardoor
hebben de rivieren naar het westen een kalmer loop, zodat hier rijkere
dalvormen zich konden ontwikkelen en vruchtbare dalen in het bergland zijn uitgeslepen.
Maar naar het oosten zijn de hellingen zeer steil: hier hebben de winterbeken
diepe kloven uitgegroefd, kale steenbeddingen tussen steile wanden.
Hoe groot is het hoogteverschil van
Hebron en Engedi? (kaart 6). En van Jeruzalem en Jericho? (kaart 6).
Kamlijn. De kamlijn is van de grootste
betekenis. Op deze
lijn
liggen de voornaamste steden: Hebron, Bethlehem, Jeruzalem, Bethel, Sichem,
Samaria, Nazareth. Langs deze lijn loopt de hoofdweg voor het landverkeer. Zeer
merkwaardig: de weg over de hogere punten van het bergland! Toch is dit
begrijpelijk: want ten oosten en ten westen van de waterscheiding zouden de
talrijke diepe dalen de grootste moeilijkheden geven voor een verkeersweg van
noord naar zuid.
Kalkgesteente. Voor een groot deel bestaat het
gebergte van Samaria en Judea uit kalk. Dit gesteente kan in
koolzuurhoudend water oplossen.
Tengevolge daarvan ontstaan holen en grotten. (Psalm 71:3; Psalm 95:4).
Een blik op de kaart toont ons
duidelijk, dat dit WestJordaanse bergland in tweeën verdeeld wordt door de
vlakte van Jizreël:
ten noorden het bergland van Galilea,
ten zuiden het bergland van Samaria en Juda.
Boven-Galilea. Het bergland van Galilea bestaat uit
Boven‑ Beneden‑Galilea. Boven‑Galilea is het gebergte van
Naftali; een mooi land van kalm‑gelijnde
bergen met uitgestrekte olijfgaarden. Het bereikt zijn grootste hoogte in de
Atzmon (
Dit bergland van Boven‑Galilea
zendt uitlopers naar de kust; daardoor is de weg langs de zee soms op de
hellingen der rotsen. (Tyrische Trap).
Basalt
en kalk. De bergen
zijn voor een deel uit basalt opgebouwd door vulkanische werking. Daarnaast
komt ook het kalkgesteente voor; bijv. in de koepelvormige Tabor. De dalen zijn
voor een belangrijk deel door verweerde lava bedekt.
Beneden‑Galilea. Het bergland van Beneden‑Galilea
vormt een reeks lagere bergen, eigenlijk heuvels, want de hoogste, de Tabor, is
slechts
In het bergland van Beneden‑Galilea
dringt de vlakte van Zebulon door. Ten oosten hiervan verrijst de berg, die in
de overlevering wordt genoemd de Mons Beatus, de berg der zaligsprekingen, aan
de oever van het meer Gennesareth.
Zuidwaarts van de vlakte van Zebulon
verheft zich het bergland, waarop Nazareth is gebouwd. De uitlopers van dit
gebergte gaan langzaam over in de vlakte van Jizreël. Oostelijk van dit
bergland verrijst de koepelvormige Tabor.
Het klimaat en de atmosfeer van het
Evangelie ademt men nergens zuiverder dan op de Tabor. In het noorden glinstert
de sneeuw van de Grote Hermon. Dichterbij biedt de blauwe Zee van Tiberias een
verkwikking voor ziel en ogen. Aan de andere kant zijn het Gebergte van Gilboa
en de Karmelketen een prachtige zetting voor de rijke vlakte van Jizreël. Vanaf
dit geweldige voetstuk, dat het gebied van de stammen Issaschar, Zebulon en
Naftali beheerst, genieten wij een schitterend vergezicht op het Beloofde Land.
De top van de Tabor is bij uitstek geschikt om de kleurenrijk dom te bezingen
van Galilea, wisselend naar gelang van de seizoenen en het uur van de dag. Wij
hebben aan het einde van een zomerse dag gezien hoe de schaduw zich uitbreidde
over de vlakte en hoe de rode schijf in zee onderdook, terwijl de wind de
takken van de olijfbomen om ons heen deed ritselen. Men voelt de neiging het
woord op de lippen te nemen, dat Petrus in zijn verrukking uitsprak: “Het is
goed, dat wij hier zijn”.
(M. H. LELONG O.P., Heilig Land).
De
Berg Tabor.
De Tabor bekoort door de mooie koepelvorm,
de schilderachtige ligging, het wijde uitzicht. Zigzag gaat het pad omhoog
tussen eiken, en Johannesbroodbomen. ‑ De overlevering wijst de Tabor aan
als berg der verheerlijking. Als men zijn gevoel laat leiden door het uitzicht,
waar wij ons zoveel taferelen uit de heilige geschiedenis kunnen voorstellen,
en van de vrede en stilte geniet, voelt men de neiging te denken, dat de
Apostel zich de Tabor herinnert als hij schrijft: Toen wij met Hem op de
heilige berg waren. (2 Petrus 1:18). Foto Willem v. d. Poll.
Vlakte
van Jizreël. Aan de
voet van de Tabor breidt zich reeds uit de vlakte van Jizreël en dal van
Megiddo. Aan de noordzijde van de vlakte verrijst het bergland van Galilea. En
aan de oostzijde sluit het bergland van Gilboa af met het heuvelland, waarop
Sunem, Naïn en Endor zijn gebouwd. Ten noorden van Gilboa’s hoogten is een
lage inzinking, waarin de bron van Harod is. Door deze insnoering loopt de Nahr
Dsjaloed naar het Jordaandal.
Kison. De vlakte van Jizreël watert af door
de Kison (nu genoemd Nahr 1)‑el‑Moekatta). De bodem
bestaat voor een groot deel uit verweringsgrond van vulkanische gesteenten.
Deze leem is zeer vruchtbaar, de Kison stroomt over een modderige bedding. Aan
de randen is de vruchtbaarheid het grootst; bij goede bevloeiing zal de
begonnen cultuur zich steeds meer uitbreiden. Door deze vruchtbare vlakte
(Jizreël ‑God zaait) voeren de grote karavaanwegen.
Karmel. De velden van Jizreël klimmen op naar
de Karmel. Het woord Karmel betekent boomgaard en geldt in de Schrift als beeld
van schoonheid (Hoogl. 7:5); als spiegel van de menigvuldige goedheid Gods
(Jes. 35:2).
Nergens in Palestina zagen we een
landschap, dat zozeer de indruk gaf van frisse, jeugdige kracht. De sterke
dauw, die alle nachten valt, bewaart de bergflora voor verdroging, zodat het
hier zelfs in de hete zomer altijd groen blijft. Waar geen geboomte staat, is
de grond bedekt met dicht struikgewas. Er groeit gras, er staat jong eikehout,
men ziet er mooie dennen en wilde abrikozen en perebomen. In de tuinen der vele
landhuizen vindt men een overvloed van vruchtbomen o.m. de Johannes broodboom.
De frisse zeewind, die maar zelden tot storm wordt, geeft iets heerlijk
opwekkends aan de lucht, die met aromatische geuren vervuld is. Het is een echt
paradijs.
(R. M. LIGTHART‑LION CACHET,
Door Erets Israël).
De Karmel is een kalksteenrug:
daardoor zijn er ook vele holen; zo wijst men bijv. “de grot van Elia” aan. Het
noordwestelijk einde is een imposant voorgebergte aan zee; daardoor worden de
vlakten van Saron en Akko gescheiden en loopt de weg om de Karmel heen langs de
zee. Aan de voet van het gebergte ligt de havenstad Haifa. Het gezicht op Haifa
en de Karmel, vanuit de zee gezien, is verrukkelijk. Op de hellingen tussen het
geboomte, zijn de villa’s in natuursteen opgebouwd: dat is Hadar‑ha‑Karmel
(“de heerlijkheid van de Karmel”; verg. Jes. 35:2).
1) Nahr duidt aan: beek, die altijd
water heeft (“sterke beek” Amos 5:24); wadi een beek, die ‘s zomers vaak droog
is (Job 6:15‑17).
De Karmel; op de voorgrond de Kison.
Het witte klooster boven links staat
bij de plaats waar Elia offerde (elmoechraka = verbrande plaats). Die plek lag
aan de oostzijde, omdat Elia te voet nog dezelfde dag Jizreël bereikt (1 Kon.
18: 46). De Kisoa is hier nabij (vers 40). De helling biedt hier genoeg ruimte
voor een talrijke schare (vers 19 en 20). Er moet dichtbij een hoogte geweest
zijn, waarop men de zee ziet (vers 43). Volgens vers 30 moet er tevoren een
altaar hebben gestaan (hij herstelde het altaar); zulke altaren werden op in
het oog vallende hoogten gebouwd. Het water dat Elia behoefde (vers 34) kon
geschept worden uit een bron op de helling, waar ook in droge tijden grondwater
is.
Vooral ‘s avonds als de duizende
lichten glanzen is het uitzicht betoverend.
Vlakte
van Dothan. Aan de
oostzijde van de Karmel is een laagte, Dothan. welke voert naar de vlakte van
Dothan: hierlangs loopt een oude, beroemde handelsweg van Gilead naar Egypte.
(Genesis 37:25). Deze vlakte ligt reeds in het gebied van het bergland van
Samaria.
Kenmerken
van Galilea:
1. Het is een bergland (Ps. 89: 13)
met vruchtbare vlakten (Gen. 49:20).
2. Het was in de eerste eeuw
dichtbevolkt; bij de verhalen in de Evangeliën zien we gehele scharen
toestromen.
3. Flavius Josephus beschrijft de
volksaard als “altijd begerig tot verandering; genot vindend in oproer” (Vgl.
Lukas 13:1).
4. Galilea wordt door vele beroemde
wegen doorkruist, b.v. de Via Maris (Jes. 8:23). De Romeinen plaveiden die weg;
in een van de tolhuizen zat Mattheus (Markus 2:14).
5. De bevolking is gemengd (“Galilea
der Heidenen” Jes. 8:23).
Samaria. Het Bergland van Samaria toont vrij
veel afwisseling: vlakten, weiden en dalen tussen de bergen. Zo ligt de berg,
waarop Samaria gebouwd is (1 Kon. 16:24), bij een vruchtbare vallei. De hoogste
toppen van het bergland zijn de Ebal en de Gerizim en in het dal daartussen,
dat de enige pas dwars door de bergketen is, ligt nu Nabloes. Tussen Ebal en
Gerizim lag eens het oude Sichem.
Het is op de Ebal, dat wij de grootte
van het Heilige Land gewaar kunnen worden en dat we ons opnieuw verwonderen
over de invloed, die zulk een klein land op de geschiedenis der gehele wereld
heeft uitgeoefend. Maar de verklaring is ook in het gezicht. Aan de voet in het
begin van de dalengte is de Jakobsbron, waar eenmaal de woorden gesproken
werden: Noch op deze berg, noch te Jeruzalem zult gij de Vader aanbidden; maar
de ure komt, en is nu, wanneer de waarachtige aanbidders de Vader zullen
aanbidden in geest en in waarheid.
(G. A. SMITH, De historische
aardrijkskunde v. h. H. Land).
Kenmerken
van Samaria:
1. Het is een bergland met kleine
vlakten (Jes. 28:1).
2. Open ligging voor de vijanden
(Richt. 6:11; 2 Kon. 13:20 )
3. Het nam spoediger vreemde cultuur
op.
4. Het heeft een centrale ligging; de
geschiedenis der Aartsvaders begint te Sichem (Gen. 12:6).
5. Samaria onderhield meer verbinding
met Oost‑Jordaanland (1 Kon. 12: 25; 1 Kon. 22; 2 Kon. 9).
Bergland
van Judea. Het
bergland van Samaria sluit naar het zuiden aan bij het gebergte van Judea. Het
algemene karakter van het land is: steenachtige velden, waarop ruw kreupelhout
en doornen en dwergeiken woekeren tussen menigten van rotsblokken. In de dalen
zijn olijfgroepen, vijgen en terrassen met wijnstokken. Rotsblokken zijn de
overheersende trekken van het landschap. Maar in het gebied van Israël is het
geheel anders geworden. Als men door “de corridor van Jeruzalem” naar Tel Aviv
gaat, ziet men langs de weg de eucalyptusbomen, op de hellingen jong bos. Het
vroeger kale land heeft al iets liefelijks gekregen. De herbebossing heeft
grote waarde voor het behoud van de teelaarde.
“Het
doel van de nieuwe bewoners was de kale hellingen weer te beplanten, weer te
bekleden met de oude groene luister, en zo wordt Ezechiëls profetie vervuld:
Maar gij, bergen van Israël zult uw takken voortbrengen en uw vruchten dragen
voor mijn volk Israël, want nabij is zijn komst. Want zie, Ik kom bij u en keer
Mij tot u, gij zult bewerkt en bezaaid worden”. (Ezech. 36:8, 9).
(ZEV VILNAY, Israël Guide).
Vlakten. De waterscheiding verloopt als een
tamelijk rechte lijn van Hebron naar Bethel. Ten westen ervan liggen enige
kleine vruchtbare vlakten, b.v. van Eskol bij Hebron en de vlakte van Refaim
ten zuiden van Jeruzalem. (Jesaja 17:5).
Weg
in het aangeplante bos op de hellingen van het heuvelland bij Belt Meir (dat is
ten noorden van Estaol, in het land van Simson), in de corridor van Jeruzalem.
- Foto Consulaat van Israël.
Sjefeela. Aan de westzijde ligt voor het
gebergte van Judea een heuvelland, dat langzamerhand overgaat in de laagte, de
Sjefeela. Dit hellingland is doorgroefd door verschillende wadi’s: bekend zijn
de dalen van de beek Sorek, het Terebintendal en de Besor. Deze dalen waren
vaak oorlogsterrein in de strijd met de Filistijnen.
Ten zuiden van Hebron daalt de
centrale bergketen langzaam omlaag tot aan de wadi, waaraan Berseba ligt: de
plaats der putten (Gen. 31:30 en 31); het uiteinde des lands.
De herder met de kudde in het bergland
van Judea. Het kalklandschap heeft van die zacht golvende berglijnen. Op de
kale stenige hellingen vinden schapen en geiten het spaarzame gras. Deze herder
heeft behalve het geweer ook een schopje om aarde te werpen naar schapen, die
van de kudde afdwalen.
Zuiderland. Zuiderland is in de Statenvertaling
en Nieuwe vertaling de naam voor de Negeb (droog, verschroeid land) het gebied
ten zuiden van Berseba. Israël werd teruggeworpen, toen het van deze zijde
trachtte het Beloofde Land binnen te dringen (Numeri 14:44 en 45). De dalen
volgen de loop van uitgedroogde wadi’s; maar als de regen valt, tooien zich de
hellingen met groen en doen “het zuiderland herleven” (Ps. 126:4).
Een
belangrijk bronnengebied is bij el Koeseme, wellicht het bijbelse Kades (Numeri
13:26); opvallend is de grote omvang van dit geheel van oasen, met waterbronnen
aan alle kanten, door bergen afgesloten van de buitenwereld. Hier is plaats in
overvloed en ook veiligheid en onderhoud voor een half‑nomadische
bevolking, zoals de Israëlieten dit voor hun intocht in Kanaän geweest zijn.
(F. M. TH. BÖHL, Palestina in het
licht der jongste opgravingen).
De Negeb wordt thans bewoond door
bedoeïenen die hier leven als halfnomaden, terwijl de Joden energieke pogingen
aanwenden om dit land tot bloei te brengen.
Woestijn
van Judea. Aan de
oostzijde wordt het gebergte van Judea begrensd door een buitengewoon
interessant landschap: de woestijn van Judea. Het zeer bijzondere is wel, dat
deze woestijn bijkans onmiddellijk grenst aan het oude cultuurland van Jericho
en aan de velden van Efrata. De woestijn van Juda is de afhelling naar de
Zoutzee, doorploegd van steile dalkloven. Want de beken hebben alleen water in
de winter; de regen groeft en de stenen kolken de dalen dieper uit, zodat kale
steile wanden rijzen boven de steenbedding. Nog meer werken droogte en
zonneschijn in. Want de woestijn ligt in de regenschaduw; als de winden van de
Middellandse Zee komen, hebben ze al hun vochtigheid reeds verloren. Zodra de
regen invalt, bloeien kleurige bloemen en fris groen schittert even op de
anders kale hellingen. Maar deze pracht gaat verloren bij de eerste Sirocco, de
droge woestijnwind. Thans zwerven bedoeïenen rond, waar eenmaal Nabal zijn
bedrijf had (1 Sam. 25:2), waar Amos schapenfokker was in Tekoa en kweker van
moerbijvijgen. (Amos 7:14).
Holen. Het Bergland van Judea bestaat uit
kalk. Als gevolg daarvan ontwikkelen zich de zogenaamde karstverschijnselen.
Voor de bijbelse geschiedenis zijn daarvan het meest interessant de holen en
grotten. Holen en spelonken worden meermalen in de Schrift vermeld; bekend zijn
de spelonken van Machpela en van Adullam.
Boven alle bergen is één berg in dit
plateau van Juda belangrijk: het complex van Zions heuvelen, waarop Jeruzalem
ligt.
Sinds 1947 zijn op drie belangrijke
plaatsen in de Woestijn van Juda handschriften gevonden: noordelijk van de bron
Ain Fasjka; een heel stuk zuidelijk hiervan in de wadi Muraba’at, en nabij
Chirbet Mird, de oude burcht Hyrkania. In de eerste streek zijn de resten van
een gebouw gevonden, uitgegraven en onderzocht waarvan de oude bewoners in
direct contact gestaan hebben met de handschriftgrotten. (De bewoners van de
streek noemen de ruïne Chirbet Qoemran. Chirbet is de Arabische naam voor een
ruïneheuvel, of een ruïne zonder heuvel, wanneer de resten van oude gebouwen er
nog voor een ruïneheuvel, of een ruïne zonder heuvel, wanneer de resten van
oude gebouwen er nog voor een deel boven de grond uitsteken).
Enkele van die oude boekrollen zijn:
Jesaja; bijbelverklaringen, bijv. een commentaar van Habakuk; de rol der
Lofprijzingen; de regel van de gemeenschap, die zich hier gevestigd had.
In de wadi Murabaät werden brieven
gevonden van de pseudoMessias Bar‑Kochba (die ondertekent als Simeon ben
Koseba). Een ervan luidt:
Van Simeon ben Koseba aan Jesjoe ben
Galgola en aan de mannen van de vesting: vrede! Ik neem de hemel tot getuige
tegen mij: indien er iemand ontbreekt van de Galileeërs, die gij hebt gered,
dan zal ik uw voeten in de ijzers slaan, zoals ik heb gedaan met Ben Afloel.
(S)IMEON B(EN) KOSEBA, vorst van
(I)s(raë)l.
De tussen haken staande letters zijn
aangevuld naar het voorbeeld van andere brieven.
(PROF. DR. J. VAN DER PLOEG, Vondsten
in de woestijn van Juda).
Die Galileeërs waren waarschijnlijk Joden‑christenen.
Hier is het oudste document, waarin
gesproken wordt over christenen in Palestina.
Kenmerken
van Judea:
1. Judea is het meest geïsoleerd; de
gemakkelijkheid van afsluiting werkte mee tot het zelfstandig blijven in het
geestelijk en godsdienstig leven.
2. Judea is een land van herders. Het
hoofd van een dynastie en een der profeten werden geroepen van achter de kudde
(2 Sam. 7:8; Amos 7:15).
De gelijkenis van de goede Herder
sprak de Here in Judea (Johannes 10).
3. De nabijheid van de woestijn sprak van
sterke tegenstellingen (Jes. 41:18, 19).
El Ghor (Arabisch = de spleet).
Bijzonder
karakter. Een
landschap zonder weerga! De beroemde aardrijkskundige Alexander von Humboldt
noemt de grote “scheur” van het Jordaandal “het merkwaardigste geologische
verschijnsel, dat in de gehele wereld te vinden was”.
El Ghor is een slenk in het grote
Syrische breuksysteem:deze slenk (verzakt gedeelte) in de aardkorst begint bij
de Orontes in het dal tussen Libanon en Anti‑Libanos en gaat zuidelijk tot
aan de Golf van Akaba. Zelfs trekken de geologen die verzakking nog verder door
de Rode Zee en tot aan de meren van Midden‑Afrika. De storing is echter
het sterkst in El Ghor: dat is het diepst. Want terwijl het land bij het
voormalige Hoelemeer of Chetmeer l) op
1) Ten onrechte meende men dat hier de
wateren van Merom waren. (Jozua 11:5, 7).
Bij het Hoelemeer zijn grootse werken
uitgevoerd. Ten noorden van het meer was een moeras, dat drooggelegd werd: het
vroegere landschap van waterpoelen en wuivende papyrus veranderde in akkerland.
Ten zuiden van het meer is de Jordaanbedding verdiept, waardoor het water
vrijer wegstroomt. Het meer is na de drooglegging tot een gebied voor groenten,
wijn, fruit, aardnoten en weidegrond. Bovendien wordt het Jordaanwater door
drainagekanalen en verder door pijpleidingen getransporteerd voor de
bevloeiing van verder gelegen gebieden. Een groots opgezet irrigatieschema is
opgesteld in de vorm van een nationaal irrigatieplan, waarbij water uit de
Jordaan bij het Hoelemeer naar een centraal punt in de Negeb wordt gebracht,
vanwaar het water afgetakt zal worden naar verschillende delen van de Negeb.
Bronrivieren. De Jordaan ontstaat uit enkele
bronrivieren: de Nahr‑el‑Hasbani, de langste, maar met het minste
water; de Nahr‑el‑Leddan, waarvan de bron ligt bij het oude Dan; de
Nahr‑Banijas, die ontspringt bij het vroegere Cesarea Philippi.
Wanneer deze drie bronrivieren zich
verenigd hebben, stroomt de Jordaan door een breed dal.
Het dallandschap behoudt dit karakter
tot het Hoelemeer: thans een vruchtbare vlakte. Beneden dit meer is weer een
vruchtbare vlakte, waarin de rivier langzaam stroomt. Hier loopt de weg over de
Jordaan van Damascus naar de zee; “de weg der zee” (Jesaja 8:23), de “Via
Maris” zoals de kruisvaarders die weg noemden. De overtocht wordt mogelijk gemaakt
door een brug (de brug der dochteren Jakobs) 1) ‑ die evenwel
van latere tijd is.
Meer
van Gennésareth. Bezuiden
deze vlakte bij het Hoelemeer woelt de Jordaan een diep bed uit in de
basaltrotsen, waarna de rivier door een delta kalm de Zee van Galilea
binnenstroomt. In het Oude Testament leest men Zee Kinnèreth (Numeri 34:11). In
het Nieuwe Testament wordt
1) Deze naam is ontstaan òf uit een
Arabische legende over “dochteren Jakobs” òf doordat in de dagen der
Kruistochten hier een nonnenklooster was gewijd aan de H. Dakobus.
gesproken van de Zee van Galilea
(Mattheus 4:18), de zee van Tiberias (Johannes 6: 1), terwijl Lukas de naam geeft
Meer Gennésareth (Lukas 5: 1). De waterspiegel ligt
Dat meer houdt ons gevangen door zijn
edele vorm, de diep blauwe tint van zijn water, de wonderfraaie omlijsting der
kleurige bergen.
(Naar W. J. AALDERS, In het Land der
Belofte).
Visserij. Het meer Gennésareth is gekenmerkt
door grote visrijkdom; in de Evangeliën lezen wij, hoe de visserij werd
bedreven met een werpnet (Joh. 21:6), met het grote treknet (Matth. 13:47) of
met een angel aan een lijn (Matth. 17:27). Enkele plaatsen droegen een naam,
die aan het vissersbedrijf herinnert, bijv.: Beth‑Saida, vishuis.
Meervlakte. De meervlakte, het land Gennésareth
(Matth. 14:34) bestaat uit verweerde basalt; op sommige plekken is de bouwaarde
maar dun boven het harde rotsgesteente.
Oeversteden.
Behalve Tiberias
liggen aan het meer enkele dorpen en Joodse koloniën. Maar in de eerste eeuw
waren hier belangrijke steden met bloeiende cultuur.
Bijzonder gevaarlijk zijn voor de
vissers op het meer de plotseling opkomende stormen. Als de lucht boven het
meerbekken sterk verhit wordt, ontstaat op het meer een depressie en uit de
bergkloven valt de wind met kracht neer; Markus 4:35‑41. Soms is op de
ene plaats de zee nog betrekkelijk kalm, terwijl een paar meters verder de wind
uit een der bergspleten met geweldige kracht op het scheepje valt. Zo
verklaarde onze zegsman joh. 6:23 “doch er kwamen andere scheepjes van
Tiberias” op deze wijze, dat de vaart van Tiberias naar Kapernaum onder de
beschutting van de westelijke bergen ongehinderd kon geschieden, terwijl de
discipelen op hun vaart van de overzijde naar Kapernaum een zware reis hadden
(Joh. 6: 16‑21).
(Naar: R. E. VAN ARKEL, G. P. MARANG
en A. NOORDTZIJ, Langs Nijl en Jordaan).
De
Streek. Uit het meer
Gennésareth komt de Jordaan in eigenlijk El Ghor ‑ een ingezonken
dalvlakte van wisselende breedte, ingesloten door gebergten aan beide zijden en
bestaande uit een leem‑ en mergelmassa, een kaal land.
De dalvlakte heet in de vertaling van
het Bijbelgenootschap de Streek. Jakob woonde hier te Sukkoth. Waar het dal
ruimer wordt en er bevloeiing is, is de dalvlakte echter vruchtbaar en was er
in de oudheid een bloeiende streek: bij Beth Sean en bij Jericho, de Palmstad.
(Deut. 34:3). In El Ghor heeft de rivier zich een dubbel bed uitgegraven: een
wanden en tamelijk rechte oeverlijnen.
Daarin is weer het sterk kronkelende Jordaanwater, ongeveer
Pronk
van de Jordaan. Het
prachtige groen is een verrukkelijk gezicht in de vale wildernis van El Ghor.
In het O. T. ontmoet men voor deze groene oeverlandschappen de uitdrukking:
pronk van de Jordaan; toen leefden in het welig groeiende hout en riet ook nog
leeuwen. (Zacharia 11:3; Jeremia 49:19). Gewoonlijk is het water van de Jordaan
alzo door dicht groen omgeven; in de regentijd rijst het soms zo hoog, dat de
bomen onder water gezet worden. (1 Kron. 12:15).
Van de hoogte zagen wij de terrassen.
Nog lager lag het dal van de Jordaan. De heilige rivier! Haar oevers zijn met
altijd‑durend groen omzoomd en in duizend bevallige bogen vliet zij
daarheen; het gezang der vogelen en haar eigen heldere stem vervrolijkt haar
pad; haar loop is een schitterende lijn in een vreugdeloze woestijn. Dat zij zo
schoon is, dat is ze enkel geworden door het contrast met de dorre en zoute
gronden, die haar vergezellen. Door geen windje bewogen hangen de wilg en de
tamarisk over de glinsterende wateren; de lelie buigt zich omlaag en bevochtigt
haar kelk in de kristalheldere stroom en de oleander bloeit aan haar oevers.
Onder het ineengegroeide loof staan anemonen in groepen bijeen, en het verwarde
kreupelhout strekt de nachtegaal tot verblijf.
(W. F. LYNCH, Togt door het heilige
land, vooral
tot onderzoek der Jordaan en der Dode zee).
Zijrivieren. De voornaamste linkerzijrivieren zijn
de Jarmoek en de tabbok.
Bij
de samenvloeiing van Jarmoek en Jordaan is een grote hydro-elektrische centrale
gebouwd, daar ligt Naharayim.
Dalvlakte.
Van de
rechterzijrivieren zij genoemd de Wadi‑el‑Kelt. Hier is
vermoedelijk het Dal van Achor (Hosea 2:14; Jesaja 65:10). Deze laatste
doorstroomt de vlakte van Jericho, de dalvlakte aan de benedenloop, liggende
tegenover die van Moab. De naaste omgeving van Jericho, de naar de Jordaan
hellende vlakte, is een vruchtbare vlakte om de Palmstad (Deut. 34: 3; 2 Kron.
28: 15). Verder naar de oever der Dode Zee wordt de bodem onvruchtbaar en dor,
omdat het loog van de Zoutzee de plantengroei belet in deze zoute gronden (Ps.
107:34).
De Streek, zoals in de vertaling van
het Nederlands Bijbelgenootschap de Jordaanvlakte wordt genoemd, heeft een
tijd gekend, dat deze vallei een groot aantal nederzettingen had met een dichte
bevolking. Het oudheidkundig onderzoek heeft inderdaad op verrassende wijze
aangetoond, dat hier vele steden zijn geweest. Een grote vermaardheid hebben
vooral de opgravingen van Telelat Ghassoel verkregen. Deze ruïneheuvels liggen
ten noorden van de Dode Zee, ten oosten van de Jordaan, in het gebied, dat door
de Statenvertaling genoemd werd “vlakke velden van Moab” (Numeri 33:48; Deut.
34:8). In Telelat Ghassoel vond men een grote nederzetting, die tot Abrahams
tijd bestaan heeft. Er was al een vrij hoge cultuur; zeer mooi zijn bijv. de
fresco’s en het Ghassoeliaans aardewerk. Men heeft wel eens gedacht dat hier de
“dubbelstad” Sodom en Gomorra heeft gelegen. Maar het is toch wel
waarschijnlijk, dat de steden van de Pentapolis (de vijf steden Sodom, Gomorra,
Adama, Zeboim, Bela, dat is Zoar; Genesis 14:2) in het zuiden lagen; mogelijk
in het gebied, waar nu het ondiepe gedeelte van de Dode Zee is, ten zuiden van
het schiereiland El Lisaan (de tong).
Nu vindt het oudheidkundig onderzoek
vele steden in de Streek, maar de Bijbel noemt er betrekkelijk weinig omdat als
regel alleen die plaatsen vermeld worden welke van betekenis zijn geweest voor
de gewijde geschiedenis, in de leiding des volks door de God van Israël, de
Heer van de tijden en van de historie.
Deze streek van de Jordaan is in de
laatste jaren het terrein, waarover de Rabbijn Nelson Glueck nauwkeurige en
verrassende studies schreef, die getuigen van terreinkennis en scherpzinnige
Bijbelstudie.
Het oudheidkundig onderzoek van enkele
belangrijke plaatsen als Jericho en Beth‑San toont, dat de steden in de
Jordaanvallei een lange en bewogen geschiedenis hebben gehad. Ja, reeds in
prehistorische perioden, in de steentijd en de overgang naar de bronstijd, was
in de slenk van de Jordaan een dichte bevolking. Wij hebben vaak gedacht dat
deze Streek wel gemeden moest worden om het hete klimaat, of om de
onveiligheid. Maar wij zullen ons oordeel moeten herzien. Want de Jordaanvallei
is merkwaardigerwijze een van de rijkste dalvlakten, een van de vroegst
bewoonde rivierlanden geweest van het Nabije Oosten ‑ volkomen in
overeenstemming met het bijbelse getuigenis (Genesis 13:10). Het is wel zeker,
dat het onderzoek van Nelson Glueck heeft aangetoond, dat in de Streek van de
Jordaan vele nederzettingen waren gelegen= en dat de archeologie zoals hij zegt
onderstreept de historische betrouwbaarheid van de mededelingen in de Bijbel,
ook in het gebied van, wat hij noemt:
“earth’s most storied river”
de meest historische rivier der aarde.
Dode
Zee. Daarna stroomt
de Jordaan langzaam in de Dode Zee. Hoe algemeen bekend die naam mag wezen,
komt deze in de H.S. niet voor. Daar wordt gesproken van de Zoutzee (Numeri
34:3; Jozua 15:2) de Oostelijke Zee in tegenstelling met de Middellandse Zee
(Ezechiël 47:18) de Zee der vlakte; (2 Kon. 14:25). De Arabieren noemen haar
Bahr Lut, de Zee van Lot.
Wie van het westen de Dode Zee ziet,
wordt getroffen door twee indrukken: het blauw van de zeespiegel, dat de
aanschouwer zo vriendelijk toeschijnt en de hoge spitsen en klippen aan de
oostelijke oever, de muur van Moabs bergen, die flikkert aan de overkant als
gepolijst koper en die de blauwe zee rood verft met zijn weerspiegelend licht.
Grootte. De Dode Zee is
Aan de zuidwestkust van de Dode Zee
ligt een oord, dat heden ten dage Sodom wordt genoemd. We kwamen in Sodom aan
tegen de avond. Boven het gebergte waren al de eerste sterren zichtbaar en ook
een horizontale maansikkel. Het gebergte maakte op mij de indruk van een
gigantische muur, die een sprookjesland insloot .... Het is als natuurformatie
enig in de wereld . . . . Doordat het in deze omgeving praktisch nooit regent,
was het zout niet weggesmolten, maar bewaard gebleven. De schaarse regen, die
zo eens in de twintig jaren valt, heeft in het zout trechters en kloven uitgeslepen.
Wind en regen te zamen hebben aan de steile muur de fantastische aanblik
gegeven, die herinnert aan een gotische kathedraal in verwaarloosde staat. Men
heeft niet veel verbeeldingskracht nodig om figuren en gestalten te onderscheiden.
Soms ziet men een gedaante, die lijkt op een vrouw met een slepend gewaad, die
wegvlucht als voor een oordeel. De wachten van de potasfabriek wezen haar aan
en zeiden: ziet, de vrouw van Lot, die achterom zag en door God werd veranderd
in een zoutpilaar. (Gen. 19: 26). Ik moet hier eerlijkheidshalve bij vermelden,
dat ik tegen de zoutwand totaal wel drie van vrouwen Lot zag uitgekristalliseerd.
(Prof. Dr. M. A. BEEK, De Bijbel gaat
open in Israël).
Zout. Door de grote hitte is de verdamping
intens. Buitendien heeft de zee geen afvloeiing. Mede als gevolg daarvan is
het water zo zout, wel zesmaal zo sterk als de oceaan (de monsters hadden 20
tot 26 % zout). Behalve het keukenzout zijn merkwaardige zouten:
chloormagnesium, waardoor het water zo walgelijk smaakt en chloorcalcium,
waardoor het zo olieachtig‑vies aanvoelt. In het water kunnen geen dieren
leven; slechts waar bronnen instromen of onderzees naar boven borrelen zijn
brakwatervissen. Asfalt stijgt op een nog niet verklaarde wijze uit de diepte
op; zij vormt drijvende eilanden, die soms een huis hoog zijn. De asfalt van de
Dode Zee is de beste die bestaat.
De asfalt wordt in de Bijbel ook genoemd (het
dal van Siddim, dat is de Zoutzee, was vol asfaltputten; Genesis 14:3, 10).
Twee
delen. Het land ten
oosten van de Jordaan bestaat uit twee zeer verschillende gebieden:
a. het noorden: een geweldig
basaltisch vulkanenland, een van de meest grootse der aarde.
Huizen
van basaltsteen in Hauran.
b. het zuidelijke OostJordaanland: een
vrij vlak land, van horizontaal liggende kalklagen.
De grens tussen die beide landschappen
ligt ten zuiden van de Jarmoek. Naar het oosten gaat het OverJordaanse land
over in de Syrische Woestijn; de scheidslijn is ongeveer de Pelgrimsweg naar
Mekka.
Vulkanisch
gebied. Het
OverJordaanse plateau ten noorden van de Jarmoek is bijna geheel een vulkanisch
gebied. Onmiddellijk aan het Jordaandal verheft zich het heuvelland Dsjolan of
Gaulanitis. Het heeft goede weiden voor de kudden der nomaden. Deze “stenige
Dsjolan” gaat naar het Z. en O. over in de “vlakke Dsjolan”, welke aansluit bij
de vlakte En Noekra. Dit land is bedekt met tuf en roodbruine aarde; uit lava
verweerd. Deze vlakte is van een buitengewone vruchtbaarheid; hier is de
korenschuur voor Syrië door de uitnemende tarwe. Deze landschappen liggen in
het oude Basan; zij worden naar het oosten afgesloten door de Hauran of het
gebergte Zalmon, een bergland van uitgebrande vulkanen: de veeltoppige bergen
van Basan (Ps. 68:15‑17). Uit de vulkanen gijn meermalen lavastromen
uitgebraakt; een geweldige lavamassa is El‑Ledsja in het noorden. Dit
land, het oude Trachonitis, is een plateau met diepe spleten, welke vaak als
toevluchtsoord hebben gediend voor vervolgden.
Nog verder naar het noorden, buiten
het eigenlijke Palestina, ligt de vruchtbare vlakte van Damaskus.
Krijtland. Het land ten zuiden van de Jarmoek
draagt een eentonig karakter; ‘t is een tamelijk vlak krijtplateau en de
Bijbel spreekt dan ook over “de steden van de hoogvlakte”. (Deut. 3:10). Het
plateau helt steil naar de laagte van El Ghor; van hieruit vertoont het zich
als een gebergte.
Van
de Jordaanmond gezien vertoont zich het oude Moab als een blauw, hoog en
ontoegankelijk bergland, met talrijke donkere kloven, waartussen de bergruggen
liggen met koepelvormige toppen. Over het geheel ligt een dichte geheimzinnige
sluier, die nieuwsgierigheid opwekt. Beklimt men dit blauwe bergland, dan
vertoont het zich als een golvende hoogvlakte, welke door verschillende
heuvelrijen gerimpeld wordt en naar het oosten zich verliest in de onbegrensde
woestijn.
(A.MUSIL, Arabia Petraea)
Het gehele plateau wordt doorsneden
door diepe rivierdalen van Jarmoek, tabbok en Arnon. Deze verdelen de
hoogvlakte in verschillende landschappen; het noordelijkste tussen Jarmoek en
tabbok is Gilead.
Gilead. Gilead heeft mooie bossen; de dalen
hebben boomgaarden met granaatappelen, abrikozen en olijven. Bovendien is het
een voortreffelijk weideland: in de hitte des daags ziet men aan de beken het
vee staan, en in de avonden hoort men de herdersfluit bij de kerende kudde.
“Wij
traden op een vochtig, groen, met heerlijke bloemen doorwerkt tapijt (in het
dal van de Jarmoek). Tot de knieën reikte het gras. En bloemsterren van de
meest verschillende vormen en kleuren staarden ons aan. Daarbij lachte de zon
vriendelijk en scheerden zwaluwen door de blauwe lucht. Deze streek had iets
paradijsachtigs. De bodem was overdekt met fris uitspruitende planten en ik
dacht aan het woord van het Evangelie: “Er was veel gras in die plaats”.
(S. KILLERMANN, Die Blumen des
heiligen Landes;
aangehaald uit: F. J. BRUVEL. Bijbel en Natuur).
Perea. Tussen tabbok en Arnon is het land,
dat in Nieuwtestamentische tijd het eigenlijke Perea vormde.
Pisga. Aan de noordoostzijde van de Dode Zee
is de hoogte van Pisga, welke recht tegenover Jericho is (Deut. 34: 1) en die
uitziet over de Wildernis (Num. 21:20). Van het Abarimgebergte is de Nebo een
der toppen.
Moab.
En zuidelijk van de
Arnon ligt het oude Moab: een hoogvlakte, die sinds oude tijden als koren‑
en weideland beroemd is. De dalkloven der beken naar de Dode Zee vormen
prachtige landschappen.
Algemene
karaktertrekken van het OverJordaanse land zijn:
1. Het is een goed land, vooral voor
veeteelt (Numeri 32). Nog steeds zwerven de nomaden ver naar het oosten, zoals
reeds de Rubenieten door de woestijn trokken tot de Eufraat toe (1 Kron. 5:9).
2. Het ligt open naar de Syrische woestijn;
nog steeds benauwen de stammen uit het oosten (Richt. 8:10) de bewoners en brandschatten
de landbouwers. De stammen Israëls, die zich hier in het schone, maar onveilige
land hebben neergezet, hebben eigenlijk maar de rol vervuld van bijwoners.
Zonnestand. In de zomer is de zonnestand zeer
hoog, meer dan 80°.
Jeruzalem ligt op 32° noorderbreedte;
hieruit volgt dat de zonnestand in de zomer kan wezen (90 ‑ 32) + 231/2
= 811/2 °.
Hierdoor is het zonlicht op de
zomerdag zeer fel (niets blijft verborgen voor haar gloed; Psalm 19: 7). Daarom
wordt de schaduw zeer gewaardeerd.
Het felle zonlicht en de stralende
hitte van de hete zomerdag maken het begrijpelijk, dat de schaduw in de middag
een gezochte rust‑ en schuilplaats is. De schaduw werd als beschutting
gevoeld, zo zelfs, dat de Israëliet kon spreken van “de schaduw uwer vleugelen”
(Ps. 17:8); hij ziet in de schaduw beschermende kracht (in de schaduw des
Almachtigen Ps. 91:1).
Temperatuur. De gemiddelde temperatuur van
Jeruzalem is 15,9° C. (in Nederland ± 10°). De warmste maand is augustus, de
koudste januari. Het spreekt vanzelf, dat de hoogte boven zee hier grote
invloed uitoefent; zo is Tiberias aan de Zee Gennésareth veel warmer, en is het
Jordaandal heet ‑ tengevolge van de lage ligging.
Palestina
is een land van tegenstellingen in het klimaat. Van Egypte met de trein
komende, maakt men eerst kennis met de woestijnzone van Berseba met typisch
woestijnklimaat en woestijnflora; daarna volgt de vruchtbare Saronvlakte in het
vroegere Filistijnenland met zijn tientallen kilometers zich uitstrekkende sinaasappeltuinen
en vruchtbare korenvelden; daarna volgt het wilde, door diepe ravijnen
doorploegde bergland van Judea en tussen Jeruzalem en Jericho de Jordaanvlakte
met zijn subtropische plantengroei. En dat alles op een afstand van enkele
tientallen kilometers. Elk dier vier genoemde, scherp onderscheiden gebieden
heeft zijn eigen klimaat en eigen flora en fauna. Van Jeruzalem naar de Dode
Zee is nauwelijks
(H.
TH. OBBINK, Bergopwaarts, nov. 1923).
Dag
en nacht. Overdag is
de warmste tijd kort na twaalven. Doch dan begint in Jeruzalem de windvaan naar
het westen te wijzen: dan brengt de koelere, vochtige lucht verfrissing. ‘s
Nachts kan de temperatuur sterk dalen. Maar aan het Meer Gennésareth zijn de
nachten niet koud. Het zachte warme klimaat aldaar verklaart het openluchtleven,
dat we in de Evangeliën aantreffen. De schare overnacht buiten. (Matth. 15:32;
Markus 8:2 en 3).
Over het algemeen is de lucht weinig
bewolkt, wel natuurlijk tijdens de plasregens (Ezechiël 1:28); het blauw des
hemels en de reinheid der lucht roemt iedere reiziger. Het diepe prachtblauw
van de Zionshemel kent zelfs Italië niet.
Winden. De tegenstelling van zomer‑ en
winterhalfjaar wordt bepaald door de winden. ‘s Zomers waaien droge winden. ‘s
Winters heersen westenwinden, die regen brengen. (Lukas 12:54).
Sirocco.
Uit de omringende
woestijnen waait, met name in het laatst van de lente, de droge sirocco als
zuiden‑ of oostenwind. Daarom zegt ook de Heiland: wanneer gij de
zuidenwind ziet waaien, zo zegt gij: Er zal hitte komen. (Luk. 12:55).
Regentijden. Palestina heeft een scherp begrensde
regentijd tussen oktober en april. In het prille voorjaar kan men de zg. spade
regen verwachten, maar van eind april tot september kan men de regenjas en
paraplu gerust thuislaten. Van de komst van de regen hangt de welvaart van het
land af. Daarom is zo belangrijk de regen op zijn tijd. (Deut. 11:14; Jer.
5:24).
Men kan in de regentijd drie perioden
onderscheiden:
de
vroege regen,
de winterregen omstreeks december,
de late regen.
Tussen deze regentijden heeft men
dagen met droog, zonnig weer; ze behoren tot de aangenaamste van het
Palestijnse klimaat.
Vroege
regen. De vroege
regen wordt met spanning verbeid na de dorre zomer. De natuur komt tot een
nieuw leven; de bodem verliest zijn dorheid; kruiden en grassen beginnen te
ontspruiten, zodat het aardrijk met een zachtgroen kleed bedekt wordt. Dan
komen weer enige weken van mooi, droog weer.
Winterregen. Daarna valt de winterregen, vaak in
hevige buien.
De
regen valt soms als vernielende slagregen: hierop doelt de gelijkenis van het
huis op de zandgrond, dat door de waterstromen werd weggeslagen (Matth. 7:27).
Door de grote regenval zijn de rivieren vol water en moeilijk over te trekken
(Ps. 124:4, 5; Ps. 69:2 en 3). De regenbakken worden in deze tijd gevuld, om in
de droge zomer drinkwater te hebben. Elk huis had een cisterne (regenbak Spr.
5:15). Als er breuken in zijn vloeit het kostelijke water heen (,Jer. 2: 13).
Late
Regen. Na de winterse
regen komen weer droge dagen, die gevolgd worden door de late regen. In deze
tijd rijpt het graan; daarom is de late regen zo belangrijk; blijft hij uit,
dan verarmt het koren. Daarom verstaan wij het: des konings welgevallen is als
een wolk van de late regen. (Spr. 16: 15).
Regencijfer. De totale regenval in Palestina is in
één jaar over het algemeen minder dan in ons land.
Natuurlijk valt niet overal evenveel
regen. De kuststreek is door zijn lage ligging arm aan neerslag; de meeste
regen valt in het bergland van Galilea.
Een eigenaardig kenmerk van de
neerslag in Kanaän is nog de grote schommeling der regencijfers. Evenals overal
in subtropische gebieden verschilt de regenval van jaar tot jaar vrij sterk;
schrale oogst, ja zelfs hongersnood kan hiervan het gevolg wezen. Dan zijn de
akkerlieden terneergeslagen, omdat er geen regen op de aarde is geweest.
(Jeremia 14:4).
Zo wisselen niet alleen vochtige
winters met droge zomers, doch ook regenrijke, vruchtbare jaren met droge jaren
van hongersnood af.
Sneeuw. Hoewel de neerslag in Palestina
gewoonlijk in de vorm van regen voorkomt, is deze toch ook als sneeuw en hagel
bekend. In de winter en het voorjaar is Jeruzalem wel eens getuige van
sneeuwval: gemiddeld heeft de hoofdstad 3 sneeuwdagen per jaar.
Die sneeuwbuien kunnen soms vrij sterk
wezen; in Hebron eens
Dauw. Hoe belangrijk de regen ook moge
zijn, gelukkig krijgt Palestina nog andere vochtigheid in de vorm van dauw. De
grote hoeveelheid dauw stelt de boer dikwijls in staat te oogsten op waterarme
gronden. In sommige delen van de Negeb is de hoeveelheid water uit dezen hoofde
beschikbaar, groter dan de normale neerslag. Waargenomen is dat meer dan
Menigmaal,
wanneer ik op een herfstmorgen vóór zonsopgang mijn tent op een der hoogten ten
westen van Jeruzalem verlaten had en naar de Heilige Stad reed, heb ik onderweg
mijn paard tot staan gebracht, om naar een toneel van overweldigende schoonheid
te zien.
Geweldige
massa’s zilverwitte of opaal‑(melkblauw)kleurige wolken rolden voor mijn
voeten in fantastische, eindeloos wisselende vormen. Daarboven uit staken de
toppen der bergen, die als rotsgevaarten en eilanden in een schuimende zee zich
voordeden. Het toneel duurt kort; de rijzende zon doortintelt en doorfonkelt de
drijvende dampige massa, die al verder en verder rolt, om kort daarna geheel te
verdwijnen in de hitte van de zonnestralen. Op de bodem laat ze de
verkwikkende nachtmist of dauw liggen.
Met
deze vluchtig voorbijgaande, elke morgen opnieuw gekomen en verdwijnende
morgenwolken, vergelijkt Hosea de oppervlakkige boetvaardigheid van Israël:
Uwe
liefde is als een morgenwolk, en als de dauw (of nachtmist) die in de vroegte
vergaat. (Hosea 6:4).
(JAMES NEIL, Palestina en de Bijbel).
Vloeiende
van melk en honing. In
de H. S. wordt Palestina genoemd een land vloeiende van melk en honing (Numeri
13:27), een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en
granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en van honing (Deut. 8:8).
Deze
bijbelse voorstelling wordt bevestigd door een Egyptisch verhaal van ± 1950 v.
Chr. Sinoehe, een voornaam Egyptenaar vertelt van Boven‑Retenoe; dit is
de Egyptische naam voor het eigenlijke Palestina. Daar mag Sinoehe, evenals
Lot, het beste gedeelte van het land kiezen. “Het was een schone streek.
Vijgen waren er en wijndruiven, meer wijn dan water. Het was rijk aan honing en
overvloeiend van olie. De bomen droegen velerlei vruchten, men vond er tarwe en
gerst en overvloed van vee . . .”
(F. M. TH. BOHL, Kanaän voor de
intocht der Israëlieten,
volgens Egyptische en Babylonische bronnen).
Dalen. Ondertussen moeten we wel bedenken,
dat de Bijbel niet de voorstelling geeft, alsof geheel Palestina een vruchtbaar
land is. Brede dalen en vlakten zijn voor de landbouw uitnemend geschikt; de
dalen zijn bedekt met koren (Ps. 65:14); de Bijbel noemt b.v. de tarweoogst in
het dal bij Beth‑Semes (1 Sam. 6:13), de aren in het dal Refaim (Jes.
17:5), de vruchtbare vallei bij Samaria (Jes. 28:1).
Woeste
plaatsen. Daarentegen
wordt ons ook gesproken van woeste plaatsen, waar in de winter het veld
begroeid is met gras en kruiden, doch in de voorzomer alles is verwelkt.
(Marcus 6:32 en 39). Ook de woestijn van Juda ligt in Kanaän, waar ook dorre
gronden en zoutsteppen (Ps. 107:34) niet onbekend zijn. Die tegenstellingen,
reeds in de Bijbel vermeld, zijn nog immer karakteristiek voor de Palestijnse
landschappen.
Woestijn
en wildernis. Er zijn
in het Nabije Oosten, in en om Palestina drie natuurlijke landschappen: de
woestijn, de steppe, het woud.
De Arabische woestijn nadert tot
Dan buigt de grens van de woestijn
noordwaarts en omsluit de oevers van de Dode Zee en het Jordaandal (de woestijn
van Juda is een echte woestijn). Vervolgens reikt de woestijn in het zuiden tot
bij Berseba.
Zulk een woestijn mag men zich niet
voorstellen als een wildernis geheel zonder plantengroei. Zo ziet zij er alleen
uit in gebieden, waar de grond uit zouthoudende leem bestaat (de “zoute
gronden” van de Statenvertaling Psalm 107:34). Ook de steenwoestijn is nagenoeg
zonder enig groen. Maar het woestijnland, waar de bodem bestaat uit een mengsel
van kalk en fijne leemdeeltjes, heeft een plantenkleed; zelfs de in dit gebied
zeldzame “zandwoestijn” met zandduinen is niet van vegetatie verstoken.
Merkwaardigerwijze ziet men in dit gebied soms boomgroepen met tamarisken en
schermaccacia’s. Zulke plekken zijn oasen.
Langs de woestijn is een strook, welke
een steppenland is. De steppe is een vlakte, die door onvoldoende neerslag niet
een dicht bos kon voeden, maar wel een natuurlijke plantengroei, die gevormd
wordt door grassen, kruiden en struiken, plaatselijk ook een eenzame boom.
Het overige Palestina was eenmaal een
gebied gelegen in de woudgordel; thans vooral gekenmerkt door een drietal
cultuurplanten: de olijf, de wijnstok en de vijgeboom. Dit gebied is tot
cultuurland geworden.
Het bosgebied heeft thans (behalve op
de Karmel) weinig grotere boomgroepen; in plaats daarvan ziet men de macchia
(het struikgewas dat in de regel 11/2 à
De grens van de woudgordel, de steppe
en de woestijn hangt samen met het verschil in regenval. Is de neerslag
geringer dan
In het Hebreeuws worden o. m.
onderscheiden de “midbar” en de “araba”. De midbar is de steppe; de plaats waar
het vee wordt heengedreven. Na de regentijd is in de “woestijn” (dat is de
midbar, de steppe) gras voor het vee; daarom kon Eliab tot David zeggen: Onder
wie hebt gij de weinige schapen in de woestijn gelaten? (1 Sam. 17:28).
Het begrip “araba” duidt eigenlijk de
echte woestijn aan; (“wildernis”).
In zijn geheel beschouwd, is het Palestina
van nu een arm land vergeleken bij de oudheid. Wat zijn hiervan de oorzaken?
Geen
verandering van klimaat. Men
heeft gedacht aan een klimaatverandering, met name aan een uitdroging, mede een
gevolg van het uitroeien der bossen. Nu is ongetwijfeld woud omgekapt (Jozua
17:15 en 18), maar het bewijs, dat Palestina vroeger een dicht woudgebied zou
zijn, is niet geleverd. Wel heeft de ontwouding het wegspoelen van de teelaarde
in de hand gewerkt. Daarom streeft men nu weer naar boomaanplant. Verder is er geen
reden, om een klimaatverandering aannemelijk voor te stellen. Evenwel moet
opgemerkt worden, dat sommige geleerden wel klimaatschommeling aannemen; b.v.
de Amerikaan Huntington heeft er een boek aan gewijd.
Oorzaken
achteruitgang. De
achteruitgang van het land moet gezocht worden in verwaarlozing.
Vervallen terrasmuren en verbrokkelde
wijngaardtorens leggen een getuigenis af van de vroegere cultuur. Een land als
Palestina vereist toewijding; de velden vragen om bevloeiing; een goede oogst
is te wachten in “een bewaterde hof”. Waar het land slecht verzorgd wordt, is
ook de opbrengst gering. Bij de fellah’s is de produktie droevig door gebrek
aan energie, armoede, primitieve gereedschappen en een slechte methode van
bemesting; bevloeiing kent men niet. Het centrale probleem voor de Israëlische
landbouw (en daarmee voor de vraag hoeveel immigranten kunnen worden
opgenomen), blijft de irrigatie. Een hectare bevloeid land heeft een
Palestina kent landschappen met
verschillend plantenkleed. Het zeestrand heeft een andere bloemenpracht dan het
Jordaandal de plantentooi aan de Dode Zee is een andere dan op de bergen.
Bomen
en struiken. De terebint
of terpentijnboom is een der mooiste bomen van Palestina; hij staat gewoonlijk
op zichzelf en trekt daarom de aandacht. Vandaar dat hij bij de Kanaänieten
als heilige boom gold.
De acacia is de boom, die het
“sittimhout” levert; hij groeit in warmere gebieden bijv. in de lage vallei van
de Jordaan, waar de plant de naam gaf aan de plaats Abel Sittim (Numeri 33:49).
Tamarisken met hun buigzame takken en teer groen bieden een liefelijk gezicht,
vooral in de bloeitijd, als de einden der takken met roodachtige bloemen zijn
bedekt. (Gen. 21:33. Abraham plantte een tamarisk te Berseba).
De geurende mirt in het dal geldt als
zinnebeeld van schoonheid. (Jes. 41:19). De altijd groene cipres (Hosea 14: 9)
en de pijnboom zijn vertegenwoordigers van het naaldwoud.
Wilde Vijgeboom (Sycomore).
“De moerbeivijgen, die in menigte in
de Laagte groeien” (2 Kronieken 9:27). Deze sycomore heeft reeds dicht bij de
grond takken, zodat het voor Zacheus gemakkelijk was, dat hij “klom in een
wilde vijgeboom” (Lukas 19:4).
De
plataan behoort tot de mooiste bomen van Palestina (Ezech. 31:8 en platanen
haalden niet bij zijn takken).
De brem is de struik, waarvan de
wortels houtskolen leveren die lang gloeien (Ps. 120:4: gloeiende kolen van
bremhout). De wortels worden in tijden van nood wel gegeten. (Job 30:4 en de
wortel van de brem dient hun tot voedsel). In Gilead groeien de struiken, die
beschouwd worden als de moederplant van de balsem van Gilead. (Gen. 37:25; Jer.
8:22).
Als
in de oudheid bloeien de hennabloemen bij Engedi (Hoogl. 1:14); Israëlische
pioniers telen deze bloemen (geliefd om de geur en de geelrode kleurstof voor
de nagels); met vliegtuigen brengt men de bloemen uit Lod naar Europa.
Vruchtbomen. De olijfboom met zijn knoestige stam
en grijsgroene kleur is de belangrijkste van de bomen. De bodem van Palestina
is bijzonder geschikt voor de olijfboom. Zowel de kalkachtige grond als het
basalt zijn uitnemende voedingsbodems.
Zeer oude olijfboom. - Foto Willem van
de Pol.
Zelfs
op schrale rotsachtige bodem wil de olijf groeien en verwerkelijkt de
toezegging: “Olie uit het keihard gesteente” (Deut. 32:13b).
De statige vijgeboom heeft een dicht
loof, waaronder men aangenaam kan rusten. In november wordt de boom kaal; maar
in maart gaan de bladeren uitspruiten en weet men dat de zomer nabij is.
(Matth. 24:32). De wilde vijgeboom of sycomore heeft reeds dicht bij de grond
takken. De vruchten van de sycomore lijken wel wat op vijgen; zij herinneren in
hun smaak aan moerbeien
Wachttoren
op een wijnberg.
Daarom vinden wij in de
Statenvertaling beurtelings de namen “wilde vijgeboom” en “moerbeziënboom”. De
peulen van de Johannesbroodboom werden als veevoeder gebruikt. (Luk. 15: 16).
De granaatappelboom met zijn
donkergroen gebladerte, zijn vurig gloeiende bloesems, zijn rode appelvormige
vrucht (Hoogl. 6:7) is een vreugde voor het oog. De amandelboom heeft eerst
licht roze, daarna witte bloesems aan dor uitziende takken (Pred. 12:5).
Sierlijk wiegelen de kronen der palmen. Het best gedijt de palm in streken met
meerdere warmte, zoals bij Jericho, de Palmstad (Richt. 1:16). Tegen de
hellingen, in terrassen boven elkaar, zijn wijngaarden; omgeven door een
steenmuur; zelden ontbreekt op de wijnbergen de wachttoren (Jes. 5:1 en 2).
Van de meloensoorten is vooral de
grote groene watermeloen met het lichtrood vruchtvlees geliefd; om het zaad te
beschermen waken jongens of mannen in “een nachthut in het komkommerveld”
(Jes. 1:8).
Bloemen. De bloemen des velds worden in de
Bijbel voorgesteld als beeld van vergankelijkheid (Ps. 103:15,16).
“Zodra
de eerste regen gevallen is, komen de eerste bloemen te voorschijn en het is
vooral de vlakte van Saron, die dan getooid wordt met zee‑ui, affodillen,
herfsttijlozen en straks ook narcissen. Wanneer de lente gekomen is, is de
vlakte één grote bloemenzee. Dan is het, dat de steppe bloeit als een narcis.
Daarom kan in de beurtzang van bruidegom en bruid gezegd worden: Ik ben een
narcis van Saron”.
Hooglied 2:1. (F. J. BRUYEL, Tijden en jaren).
Het gras des velds heeft een ruime
betekenis: het is niet alleen gras, maar ook allerlei groene plant. In de
regentijd is de steppe met gras bedekt, maar het behoort tot de ijzeren wetten
van Palestina, dat de oostenwind de lentepracht gewelddadig beëindigt. Dat
dorre gras dient om de oven aan te maken (Matth. 6:30). Een van de spijzigingen
moet nog in het voorjaar zijn geweest, omdat de mensen zitten in het gras.
(Matth. 14:19). De boer heeft hier dus de zorg om in de zomer het vee voeder te
geven, hetzij haksel (Jes. 11:7) hetzij mengvoer (Jes. 30:24).
Doornen en distelen woekeren veel. Men
trachtte deze onkruiden uit te roeien door vuur. (2 Sam. 23:6, 7).
In moerassige plaatsen rijst riet en bies uit
het water; naast ons gewone riet heeft Palestina ook het harde 5 à
Roofdieren. Van de roofdieren was de
belangrijkste de leeuw, eens menigvuldig, vooral in de pronk van de Jordaan, thans
verdwenen. De panters of luipaarden kwamen vroeger zoveel voor, dat ze ‘s
nachts loerende om de steden slopen (Jer. 5:6). Nog steeds zijn er vossen, die
de wijngaarden verderven (Hoogt. 2: 15). Troepen jakhalzen zwierven rond en
vroeger ook hyena’s in duistere dalen, waar het verdwaalde schaap hun prooi
wordt. De wolven der wildernissen slopen vooral in de avond rond (Hab.1:8);
bijzonder in de kloven aan de Dode Zee. De honden, die in groten getale door de
steden en dorpen doolden, hadden geen eigenaar; des nachts weerklonken de
straten van het gehuil der dieren (Ps. 59:15 en 16). De Psalmen tekenen het zo
juist: de dorpen bij nacht, zonder licht; als men ze bij toeval vindt, beginnen
de honden te blaffen.
Des
avonds toch komen zij terug
zij huilen als honden en lopen de stad rond.
Zij zwerven om te eten
als zij niet verzadigd zijn, dan grommen zij.
Steenbokken. Antilopesoorten zijn niet onbekend.
Bij Engedi waren de rotsstenen der steenbokken (1 Sam. 24:3); nog steeds leven
deze dieren in de bergen bij de Dode Zee.
Vogels.
Talrijke trekvogels
brengen de winter in Palestina door of trekken verder; de ooievaar aan de hemel
kent zijn vaste tijden en een tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun
aankomst in acht (Jer. 8:7). De koekoek hoort men vooral in het voorjaar
evenals de bulbul (een lijster). Van de hoenderachtige vogels moet genoemd
worden de patrijs of het veldhoen, een andere soort dan de onze. Wilde eenden
en duiven bevolkten in groten getale het Jordaandal. Grote troepen kwartels
strijken over de velden der vlakte. Van de roofvogels ziet men vooral adelaars,
gieren en valken in de wildernissen aan de Dode Zee.
Insekten.
Veelsoortig zijn ook
de slangen; bijzonder groot het aantal soorten hagedissen. Overvloedig zijn de
insekten: onder bijna iedere steen zijn schorpioenen; vliegen kunnen gedurende
het hete jaargetijde lastig zijn. Een grote plaag zijn vooral de sprinkhanen
(Joël 1:4). Nog gebruiken de bedoeïenen de sprinkhanen; ze worden geroosterd,
gestampt en daarna met wat zout gegeten. Van de wilde bijen verzamelde men de
honing uit de rotssteen. De Palestijnse soort is feller dan de onze (Deut.
1:44; Ps. 118: 12).
Gedeelte
van de Madabakaart (de oudste kaart van Palestina uit de 6e eeuw). Men ziet de
vissen zwemmen in de Jordaan. Over de rivier voert een brug. In de oostelijke
dalvlakte is een hert, dat achtervolgd wordt door een leeuw.
Huisdieren. De meeste betekenis hebben
natuurlijk de huisdieren. Het eigenlijk inheemse rund is het Arabische rund. De
melkproduktie is gering; deze varieert van 400‑700 liter per jaar
(terwijl de gemiddelde opbrengst per melkkoe per jaar in kg in Nederland 3850
is). Het rundvee in Israël staat op hoog peil, veel van het uitmuntende Friese
stamboekvee is uit ons land naar Israël getransporteerd. Zeer aanzienlijk is
nog de schapenteelt, in ‘t Oost‑Jordaanland. Het nuttigste dier voor de
fellah is het vetstaartschaap; het tranig vlees is het voornaamste
vleesvoedsel.
In het oude Israël waren geiten nuttig
door de melk, het vlees, de huid voor de lederen zakken en het haar (waarvan de
tenten werden gemaakt). Maar een groot bezwaar is, dat de dieren de takken en
de spruiten van jonge bomen vreten; daardoor zijn de geiten oorzaak geworden
van ontbossing ‑ en als gevolg hiervan kale hellingen, doordat de
teelaarde dan niet meer bijeengehouden wordt door boomwortels, maar door de
regen wegspoelt. In de Staat Israël zijn haast geen geiten. Vóór 1948, het jaar
van de stichting van de Staat, werden praktisch geen geiten door Joodse boeren
gehouden, maar wel 70 kudden met in totaal 18000 schapen. Daarentegen hadden de
Arabieren 500.000 schapen en geiten. Thans bezitten de Israeli’s meer dan
50.000 schapen, terwijl Arabieren slechts 16.000 schapen en een zeer gering
aantal geiten houden, aangezien de meeste kudden sinds de onafhankelijkheidsoorlog
over de grenzen zijn gebracht.
Het eigenlijke rijdier is de ezel; de
oosterse ezel is groter en levendiger dan de onze.
Visserij. Merkwaardig is het,
dat de visserij vroeger veel meer betekende. Zelfs heette te Jeruzalem een der
poorten de Vispoort (2 Kron. 33:14, Neh. 3:3), waarschijnlijk, omdat in de
nabijheid een vismarkt werd gehouden. Uit Neh. 13:16 blijkt, dat Tyrische
kooplieden hun vis te Jeruzalem aan de markt brengen.
8. BEWONERS VAN HET LAND, VOOR DE
ISRAËLIETEN KWAMEN
Refaïeten. Opgravingen in Palestina brachten een
groot aantal vondsten uit de prehistorie (= de tijd, voordat er geschreven
berichten zijn; men leer, de prehistorie kennen uit de overblijfselen van de
mens zelf, bijv. schedels, of uit gebruikte voorwerpen, bijv. stenen bijlen).
Zo heeft men de “Karmelmens” gevonden met vuurstenen gereedschappen, in een
prehistorische grot van het Karmelgebergte. Men noemt die tijd het “Grottentijdperk”
van Palestina. Voor de bijbelse geschiedenis is van betekenis, dat er ook
vondsten gedaan zijn uit de jongere steentijd. De bevolking bouwde toen dolmens
(grafkamers uit stenen opgebouwd); die oudste bevolking had stenen werktuigen.
De plaatsen, waar men deze overblijfselen uit de steentijd vindt, zijn het Oost‑Jordaanland
en de streek bij Jeruzalem, dus juist de streken waar het volk der Refaïeten
heeft gewoond (Gen. 14:5; Deut. 2:11: 3:11; Joz. 12:4).
Hoe
men zich Filistijnse krijgslieden moet voorstellen. Typisch zijn de
hoofdbedekking, het harnas, het zwaard en het schild met versiering.
Van deze Refaïeten noemt de Bijbel de
Avvieten in het latere Filistijnenland; de Horieten in ‘t gebergte Seïr; de
Zamzummieten of Zuzieten bij de tabbok; de Emieten in het latere Moab.
Kanaänie
en Amorieten. Na deze
Refaïeten zijn stammen binnengedrongen, waarvan de belangrijkste zijn de
Kanaänieten en de Amorieten. De Kanaänieten hebben de naam aan het land gegeven
(Kanaän); zij vestigden zich vooral in de kustvlakte en in het Jordaandal
(Numeri 13 . 29) terwijl de Amorieten woonden op het gebergte.
De Bijbel is gewoon zeven volkeren op
te noemen, wanneer hij spreekt van de Voor‑Israëlitische bewoners van
Kanaän, namelijk: Kanaänieten, Hetieten, Amorieten, Ferezieten, Girgasieten,
Hevieten en Jebusieten.
De Hetieten waren omstreeks 2000 v.
Chr. over een groot deel van Voor‑Azië verbreid; zuidwaarts tot in Judea,
waar zij te Hebron woonden in de dagen van Abraham (Gen. 23). ‑ Het Rijk
der Hetieten behoorde in de tijd tussen 1500 en 1200 tot de grote mogendheden
van Voor‑Azië. De hoofdstad, Chattusas, is door de beroemde Hugo Winckler
ontdekt in het dorp Boghaz‑Keui (Klein‑Azië). Dit Hetitische rijk
is overvleugeld door het Assyrische en heeft ± 1100 als grote mogendheid
afgedaan. Maar toch bestonden tijdens Salomo nog Hetitische vorstendommen in
Noord‑Syrië (1 Kon. 10:29), ook nog in de dagen van Eliza (2 Kon. 7:6).
In het kustgebied woonden noordelijk
de Feniciërs; in het zuiden de Filistijnen. Deze zijn afkomstig van Kaftor
(Amos 9:7) vermoedelijk het eiland Kreta. Als volk zijn zij nà de Israëlieten
gekomen, doch de eerste Filistijnse immigranten woonden er reeds in de dagen
van Izaäk (Gen. 26:l).
Oost‑Jordaanland. In het OostJordaanland vonden de
Israëlieten, behalve de reeds genoemde Amorieten, de Moabieten in het Z. en de
Ammonieten verder naar het noorden. Dit waren Semieten, afstammelingen van Lot.
Niet al deze volkeren werden door de
Israëlieten verdreven of uitgeroeid. Zo bleven er de vijf Filistijnse
stadstaten Ekron, Gath, Asdod, Askelon en Gaza. De Jebusieten woonden nog lang in
Jeruzalem. Ook vele steden, vooral die aan de grote handelswegen, werden pas
later Israëlitisch: Akko, Dor, jibleam, Megiddo, Thaänach, Beth‑Sean e.
a.
Jeruzalem
in de geschiedenis.
Jeruzalem is de heilige stad (Matth. 27:53). Het is de stad Gods op de berg
Zijner heiligheid. (Psalm 48:2).
De grootheid van de stad is niet te
verklaren uit haar aardrijkskundige ligging. Het bijzondere van Jeruzalem ligt
in Gods besluit: Daar zal Mijn Naam zijn. (1 Kon. 8:29).
(H.
VINCENT. Jerusalem. Recherches de Topographie, d’Archeologie et d’Histoire).
Ligging.
De stad ligt in het
midden van liet belangrijkste deel van het land, aan de verkeersweg, die van ‘t
N. naar ‘t Z. over de kam van het gebergte van Jizreël naar Hebron liep. En
toch ook weer lag de stad afgesloten. Slechts in ‘t N. hangt ze samen met het
bergland van Benjamin; als een landtong steekt de stad tussen de omringende
dalen vooruit. Het dal van de Kedron, begrenst de stad in ‘t O., terwijl het Z.
en het W. door het dal van Hinnom worden ingesloten.
Heuvels.
Het heuvelcomplex van
Jeruzalem werd vroeger verdeeld door het dal Tyropeon (= Mestdal of Kaasmakersdal,
tegenwoordig noemt men het Stadsdal). Dit Stadsdal is thans met aarde en puin gevuld.
Ten westen van dit dal lag de Bovenstad in het zuiden, en ten noorden daarvan
de heuvel, waarop de kerk van het Heilige Graf staat. Ten oosten daarvan
verheffen zich de heuvels Ofel, Moria (de Tempelberg) en Bezetha.
Ouderdom. Jeruzalem is een zeer oude stad. In
de dagen van Abraham was ze reeds bekend onder de naam van Salem.
Oudheidkundig onderzoek deed zien, dat
hier in Jeruzalem reeds in de prehistorische tijd een nederzetting was.
Buitendien is de ouderdom ook gebleken uit Egyptische en Assyrische bronnen.
Jeruzalem wordt reeds als Urusalim vermeld in de El‑Amarnabrieven. Nog
oudere vermelding dan in deze El-Amarnabrieven vindt men in een Babylonische
lijst van goden, die op bepaalde plaatsen vereerd werden; in deze oude lijst is
reeds sprake van Uru-Silim‑ma, dat als middelpunt van het “Westland” met
roem vermeld wordt. Hierdoor hebben we een bericht over Jeruzalem uit het 3de
millennium vóór Christus.
Vermoedelijk is het eerst bebouwd de
zuidelijke top van de oostelijke heuvel, dus Ofel. Hier was de stad Davids.
Stad
Davids. Op Ofel
werden bij de opgravingen overblijfselen van de veste der Jebusieten
opgegraven; hier was dus de vesting Jebus. Deze vesting is door David veroverd,
toen genoemd “burg Zion” en “stad Davids”.
Door al deze opgravingen is men
versterkt in de gedachte, dat dus het oudste Jeruzalem lag op de oostelijke
heuvel, bij de bron Gihon. Nu is er een traditie, dat de Bovenstad in het
westen de stad Davids zou wezen. Evenwel is deze traditie noch oud, noch
eenparig.
Voordelen
Oostheuvel. Vóór de
onderstelling, dat Ofel inderdaad de oude stad is, pleiten de volgende
omstandigheden:
1. De helling van die heuvel is steil,
zodat een vesting gemakkelijk verdedigd kon worden (2 Sam. 5:6).
2. Bij de opgravingen is gebleken, hoe
klein de Palestijnse steden waren (Megiddo bijv.
3. Dichtbij de oostelijke heuvel is de
enige bron, die in een wijde omtrek het gehele jaar water geeft: de Gihon. Deze
bron is van grote betekenis voor de oude stad Jeruzalem geweest. Het was echter
nodig, dat men ook tijdens een beleg de beschikking had over het water. Er was
reeds in de dagen der Jebusieten een waterschacht. (2 Sam. 5:8). Evenwel heeft
Hiskia hier de eigenlijke tunnel laten graven (2 Kon. 20:20; 2 Kron. 32:30) van
de bron naar de vijver Siloah (“het badwater Siloam”).
Zion. De naam Zion werd het eerst gegeven
aan de zuidelijke top van de oostelijke heuvel, dus aan Ofel. (2 Sam. 5:7).
Later werd Moria, de tempelberg (2
Kronieken 3:1) Zion genoemd, de heilige berg, waar de Here zijn woning had.
(Psalm 76:3).
De berg Moria is een vlakke rots, een
tafelberg. En op dat bergplein ligt de hoost merkwaardige “heilige rots”.
De
Heilige rots in de Rotskoepel.
Op
het bergplein van de tempelberg (Zion of Moria) verheft zich de rots; de
plattegrond lijkt iets op het grootzeil van een Nederlands binnenschip (
Jeruzalem,
zoals het was in de Nieuwtestamentische tijd, gezien uit het westen. 1 =
Tempelplein; 2 = Olijfberg; 3 = Golgotha, dichtbij de stad (Joh. 19:20) buiten
de poort (Hebr. 13:12).
Tweede
gedeelte. Salomo
vergrootte en verfraaide de stad. Hij bouwde op Moria (ten noorden van Ofel)
zijn paleis en de tempel; hierdoor werd de stad het godsdienstig middelpunt.
Bovendien begon in zijn tijd ook de uitbreiding naar het westen.
Op de tempelberg bevond zich nog in
Davids dagen een dorsvloer. (2 Sam. 24:18 v.v.). Deze tempelberg was dus in
Abrahams tijd nog eenzaam en verlaten. Hierdoor wordt het begrijpelijk, dat
Abraham offerend op de berg Moria (dit is de tempelberg volgens 2 Kron. 3:1), in
een onbewoonde streek is, terwijl Jeruzalem reeds toen een stad van betekenis
was. (Genesis 14:18).
De uitbreiding in het noorden is de
Nieuwe stad (Zefanja 1: 10). Deze “Nieuwe stad” werd reeds in de dagen der
eerste Koningen door een tweede ringmuur omgeven.
Geschiedenis. Niet steeds ging de stad vooruit.
Menige vijandelijke macht kwam bij haar poorten, tot eindelijk Nebukadnezar de
stad tot een puinhoop maakte (586 v. C.).
Het
Tempelplein van ,Jeruzalem met de kathedraal van de Rots (ten onrechte Omar
Moskee genoemd). - Foto Willem van de Poll.
Vooral onder Nehemia werden de muren
van de stad hersteld. Ook na die tijd leed de stad meermalen veel. Pas door
Herodes Agrippa I werd met de bouw van een derde ringmuur aan de noordzijde
begonnen. Bezetha werd daardoor bij de stad getrokken. Nadat Herodes nog veel
voor de verfraaiing der stad had gedaan, werd zij in het jaar 70 na C. door de
Romeinen veroverd en geslecht. Een halve eeuw later stichtte keizer Hadrianus
(117‑1311 op dezelfde plaats een heidense stad Aelia Capitolina. De muren
daarvan hadden praktisch hetzelfde verloop als de tegenwoordige muren. Keizer
Constantijn de Grote bouwde de Graf‑ en de Opstandingskerk, zijn moeder
Helena op de Olijfberg een Hemelvaartskerk (in de 4e eeuw).
In 637 veroverde Kalif Omar de stad,
door Mohammed aangewezen als een der heiligste; vandaar de naam El‑Koeds
= het heiligdom. Dit is nog haar tegenwoordige Arabische naam.
De opvolger van Kalif Omar, Abd‑El
Malik, heeft over “de rots” gebouwd de beroemde Rotskoepel. Om de rots heen een
achthoekige dom, gekroond door een zeer elegante koepel. Marmer, faiencewerk en
goud werden aan dit gebouw niet gespaard. Vrome pelgrims hielden het zelfs
voor de Tempel van Salomo!
Toen de Kruisvaarders in 1099
Jeruzalem veroverden, werd op de rots een altaar gebouwd en het kruis verving
de halve maan.
Maar reeds in 1187 trok Sultan
Saladijn de stad binnen en het oude tempelplein kwam onder de heerschappij van
de volgelingen van de Profeet.
Het Tempelplein werd de “Haram‑esj‑Sjerif”:
het Verheven Heiligdom voor de mohammedanen.
Tot op de huidige dag.
Het
tegenwoordige Jeruzalem.
In 1517 kwam de Heilige Stad in de macht der Turken, die pas in de eerste
Wereldoorlog Jeruzalem verlieten, om plaats te maken voor de Engelsen. Thans is
de oude Heilige Stad binnen de muren onder de heerschappij van Jordanië; het
zuidelijk gedeelte van de westelijke heuvel buiten de stadsmuur, behoort aan
Israël.
De Joden noemen deze heuvel Har Tsion
(berg Zion) en de later aangebouwde wijken het “nieuwe Jeruzalem”. Ten N. van
de stad is de “Mandelbaumgate”; daardoor kunnen toeristen uit Jordanië in
Israël gaan.
De tegenwoordige stadsmuur dateert uit
de tijd van sultan Soliman, die in de jaren 1526‑1539 deze liet bouwen.
Bekende Gouden poorten zijn: in het oosten de zg. Stefanuspoort
Poort. (herinnering aan Hand. 7:58) en
de meest beroemde, de Gouden Poort.
Deze poort is dichtgemetseld; de
Arabieren hebben deze volkomen toegesloten uit bijgelovige vrees, dat anders op
een vrijdag een christelijk veroveraar de stad door deze poort zal
binnentrekken. De naam Gouden Poort berust op een vergissing. Want de “Schone
Poort des tempels” (Hand. 3:2) welke met deze poort verwisseld wordt, was hier
niet, maar bij het Voorhof der Vrouwen in de Tempel van Herodes. Buitendien, de
tempelpoort in Hand. 3:2 wordt genoemd de hooraja of schone; dit is in de
Latijnse vertaling geworden aurea of gouden.
Jaffapoort. Aan de westzijde is de Jaffapoort;
thans is deze poort afgesloten: ja, de poort is dichtgemetseld. Vlak daarbij
is de zg. Davidstoren.
Een traditie (welke niet ouder is dan
de Middeleeuwen) verbindt dit kasteel aan de naam van David. Het gebouw is
evenwel een overschot van het beroemde paleis van Herodes. Volgens de bekende
Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus was de Herodesburcht aan de
noordzijde beschermd door drie grote torens: Mariamne, Fasaël en Hippicus. Eén
is ervan over (vermoedelijk Hippicus).
Sommigen menen, dat in deze burcht
tijdens de Hoge Feesten de residentie der Romeinse stadhouders was; de
“Lijdensweg” zou dan van hier lopen naar Golgotha.
De traditie wijkt hiervan af; volgens
haar is het Rechthuis geweest in de Burcht Antonia: daar begint dan de Via
Dolorosa.
Aan
de noordzijde is de grootste poort de Damaskuspoort.
Heilige
Stad. Jeruzalem is de
heilige stad voor de drie monotheistische godsdiensten. De mohammedanen hebben
in El Koeds (de heilige) het Haram‑esj‑Sjerif, een van de meest
heilige plaatsen. De Jood ziet Jeruzalem als de stad van de roemrijke
geschiedenis. Voor de christenen is Jeruzalem de stad van de Heiland, de stad
van Zijn lijden en Zijn tranen. De heilige plaats in de stad is vooral de Kerk
van het Heilige Graf en Golgotha en S. Pieter in Gallicantu waar de opgravingen
het paleis van Kajafas hebben gevonden; (Matth. 26:57) en buiten Jeruzalem
Gethsémané en de Olijfberg.
Olijfberg. Rondom de stad vinden we: aan de
oostzijde de Olijfberg,
Aan de oostzijde van de Olijfberg lag
Bethanië.
Bethlehem. Aan de weg naar het zuiden ligt
Bethlehem, d. i. Broodhuis.
In de El‑Amarnabrieven heet de
stad Beth‑Lachama. “Hieruit blijkt, en dat is interessant, dat de naam
Bethlehem oorspronkelijk niet betekent: broodhuis, maar: huis, dat is tempel
van de godin Lachama. Bethlehem, eerst dus de stad van een heidense tempel,
toen de stad van David en zijn helden, en eindelijk de stad der kribbe, voorwaar
een opgang, waarop geen tweede stad in de ganse wereld kan bogen”. (Prof. Dr. JOH. DE GROOT).
Vaak vinden we de naam Bethlehem‑Juda,
ter onderscheiding van een ander Bethlehem, dat in Galilea lag. Ook komt de toevoeging
Efratha, de Vruchtbare, voor. De inwoners zijn meest christenen, die van
landbouw, veeteelt en nijverheid leven. Het ligt nl. in een vruchtbaar plekje
van het anders dorre gebergte van Juda. De Basiliek der Geboorte is een van de
oudste kerken; hier wijst men de grot, waar Jezus geboren werd.
Hebron. Hebron is gebouwd zeven jaar voor
Zoan in Egypte (volgens Numeri 13:22) dat is in 1697 voor Christus. Aan de
overzijde van het dal lag het nog oudere Kirjath Arba, bekend uit de
geschiedenis van Abraham. Hebron ligt aan de helling van een dal, waar
amandelen en abrikozen en de mooiste en grootste druiven van het gehele land in
menigte groeien. Hier kan men de moskee bezoeken, gebouwd boven de spelonk van
Machpela.
In
het zuiden van Juda. Maon,
aan de rand der woestijn van Juda. Hier woonde de rijke Nabal. Zif, bekend uit
de geschiedenis van David. Tekoa, het vaderland van de profeet Amos. Adullam en
Kehila zijn ook in de geschiedenis van Davids omzwervingen bekend geworden.
Kirjath‑Sefer (“boekenstad”) waarvan de ligging door opgravingen zeker
is. Axeka in het Terebintendal.
Verder naar het Z. liggen nog:
Berseba, put van de eed (Gen. 26:23 v.) of put van de zeven (Gen. 21:30). Deze
stad werd beschouwd als de zuidelijke grens (“van Dan tot Berseba toe”). Gerar,
waar Abraham en Izaäk heen trokken in tijden van honger (Gen. 26:1); bij de
opgravingen vond men graansilo’s; Gerar was het middelpunt van de korenhandel
in Zuid‑Palestina. Aan de Dode Zee in het zuidwesten de tafelvormige berg
Masada; hier was de laatste, verschrikkelijke strijd tussen de Joden en de
Romeinen in het jaar 70; Engédi, een oase; de wijngaarden van Engédi worden in
het Hooglied genoemd.
Oostwaarts
van Jeruzalem. Jericho,
de Palmstad.
Er wordt zowel in het Oude Testament
als in het Nieuwe Testament van Jericho gesproken. Maar dan wordt niet dezelfde
stad bedoeld. En in de Jordaanvallei zijn twee ruïneheuvels, op de plaats, waar
beide steden gelegen hebben. Daarnaast is er nog een modern Jericho ontstaan.
Zodoende zijn er drie Jericho’s aan te wijzen ‑ en in zekere zin
tegenwoordig zelfs vier.
Het oudste Jericho is de stad, waarvan
de muren gevallen zijn onder het bazuingeschal, in het gezicht van de Ark Gods.
Deze stad was omgeven door een weelderige oase van wuivende tarwevelden en
sierlijke dadelpalmen. Daardoor kreeg de stad de naam Palmstad (Richt. 1:16;
3:13; 2 Kron. 28:15). Deze oude stad is geworden tot een puinheuvel, Tell es‑Sultan
en bij de opgravingen hebben de geleerden Sellin en Garstang stadsmuren
gevonden.
Men vond de resten van een wijdere buitenmuur,
die om de voet van de heuvel liep, en daarbinnen een dubbele muur. Die
binnenste muur werd beschouwd als de muur uit de dagen van Jozua, en Garstang
Reconstructie
van Jericho naar Garstang.
maakte een reconstructie, hoe Jericho
er toen uitzag. Maar de dame, die in de laatste jaren de opgravingen leidt
(Kathleen Kenyon) zei: wat men vroeger had aangezien als de muren in Jozua’s
dagen, is uit vroegere tijd. Nu is er over de ouderdom van stadsomwallingen wel
eens meningsverschil geweest. Maar gesteld, dat de stadsmuren uit Jozua’s tijd
onvindbaar zijn? Dan kan men misschien een verklaring vinden in het feit, dat
na de val van Jericho de stad eeuwenlang verlaten was en de slopende krachten
van weer en wind wegvaagden wat overgebleven was. Misschien is het ook
mogelijk, dat de ban zó intensief is geweest, dat van de oude stad niets
bleef.
Het Jericho uit de dagen van het
Nieuwe Testament heeft men gevonden in de Tulul Abu el Alayig “heuvels van de
vader der braamstruiken”. Tulul is het meervoud van Tell, en Tell is
ruïneheuvel. Er zijn namelijk twee tells, een ten noorden, en een ten zuiden
van de Wadi el‑Kelt.
Dit Nieuwtestamentische Jericho, dat
zijn pracht dankte aan de bouwlust van Herodes, ligt ten zuidwesten van het
Oudtestamentische Jericho.
Het moderne Jericho is het dorp, dat
de Arabische naam Er‑Riha draagt; het ligt ten oosten van het
Nieuwtestamentische Jericho, meer naar de Jordaan toe. Het is een dorp van
kleine witte huisjes, die verscholen liggen onder het weelderige groen van bananen,
dadelpalmen en sinaasappelbomen. Het profiteert van het verblijf der
Amerikanen, die de opgravingen van Jericho leiden en van de zoutziederij van
de Potash Company aan de noordzijde van de Dode Zee.
Dit zijn dan de drie Jericho’s.
Eigenlijk zou men nog van een vierde, een ultramodern Jericho kunnen spreken.
Het is het kamp van de refugiés, van de Arabische vluchtelingen. Hier
verblijven Arabieren, die uit de Staat Israël zijn weggevlucht. Zij krijgen
steun uit het buitenland, hoofdzakelijk uit Amerika.
Jericho was in de Nieuwtestamentische
tijd een lustoord met koninklijke gebouwen, een villastad, een sprookjestuin
van boomgaarden en bloemhoven, met lange lommerrijke lanen.
“Wie, zoals de Here Jezus, uit het
noorden kwam, passeerde eerst de plaats van het oude Jericho, in welks
nabijheid toen een aantal woningen stonden, die een soort voorstad vormden van
het Herodiaanse Jericho. Als men deze voorstad verliet, kwam men na een half
uur gaans bij dat Nieuwtestamentische Jericho. Daar vond nu de genezing plaats
van Bartimeus; een gebeurtenis, die in de drie synoptische evangeliën wordt
verhaald, maar met interessante verschillen (Matth. 20:29‑34; Marc.
10:46‑52; Luk. 18:35‑43).
Volgens Mattheus en Marcus vond de
genezing plaats toen de Heiland Jericho verliet; volgens Lukas toen Hij de stad
naderde. “De beste oplossing hiervoor is die, welke rekening houdt met het
dubbele
Jericho, het oude en het Herodiaanse. Voor een reiziger, die zich bevond op de
weg tussen het ene en het andere, kon men even goed zeggen, dat hij Jericho
(het oude) verlaten had, als dat hij Jericho (het Herodiaanse) naderde”.
(RICCIOTTI).
Gilgal
lag dichter bij de Jordaan, ‘t is bekend uit de geschiedenis van Jozua.
Ten
noorden van Jeruzalem. Aan
de wegen, die van Jeruzalem noordwaarts gaan, liggen:
Anathoth,
de vaderstad van Jeremia (Jer. 1:1). Gibea, de stad op een heuvel in de stam
van Benjamin (“Gibea Benjamins” 1 Sam. 13:2) de stad van Saul (“Gibea Sauls” 1
Sam. 11:4) met heiligdom (vandaar de naam “Gibea Gods” 1 Sam. 10:5).
Op
Hoe
men zich het oude Mizpa voorstelt ‑ naar het beeld, dat men uit
opgravingen kreeg.
Deze bleek ± 1200 v. Chr. gebouwd te
zijn en niet lang daarna verwoest (Richt. 20:37‑40). Daarna is op de
plaats een ruimere en versterkte woonplaats ingericht: de residentie van Saul
(1 Sam. 19:9).
“De tegenwoordige archeoloog leest in
de verwoeste puinhopen als in een boek, en het was reeds bij deze eerste
opgraving van een oud‑Israëlitisch gebouw volgens de tegenwoordige
methode opmerkelijk, hoe voortreffelijk de bijbelse en archeologische gegevens
elkaar aanvullen en elkaar wederzijds bevestigen”. (F. M. TH. BOHL, Palestina).
Rama, Geba, Michmas, bij de nauwe
bergkloof, waar de Filistijnen zich legerden in de strijd met Saul en jonathan
(1 Sam. 14:1‑10).
Mizpa.
Mizpa betekent
wachttoren. Er zijn verschillende plaatsen, die deze naam dragen. Een van de
meest bekende was Mizpa in Benjamin, waar het volk meer dan eens samenkwam
(“tot den Here te Mizpa”. Richt. 20:1). Bij de opgravingen van de heuvel Tell‑enNaçbe
vond de Amerikaanse geleerde o. m. twee oren van oude kruiken met het opschrift
m s p; dit is een van de redenen waarom hij deze plek aanziet voor het oude
Mizpa; ook vond hij een zegel met de naam Jaäzanja, vermoedelijk hij, die te
Mizpa heeft gewoond (2 Kon. 25:23).
Emmaus. De Paters Vincent en Abel van de
École Biblique hebben opgravingen verricht te Amwas en zien hier het bijbelse
Emmaus. Evenwel wijzen de Franciscanen die plaats in El Koebebe. Beëroth, stad
in Benjamin (2 Sam. 4:3).
Ai, werd aangewezen in Et‑Tell “een
grote ruïneheuvel waarop de naam van Jozua 8:28 ruïneheuvel voor eeuwig zeer
goed past” (Joh. de Groot). Er is echter reden om te twijfelen of Et‑Tell
= Ai.
Bethel,
al bekend uit de
geschiedenis van Jakob (Gen. 28:19); later werd het onder Jerobeam de plaats
van de kalverendienst. (1 Kon. 12:29).
Meer naar het noordwesten: Rama =
Ramathaim; in het N. Test. Arimathea genoemd.
Gibeon, tijdens de intocht der Israëlieten
hoofd van een stedenbond (Jozua 9:17); later ging Salomo “naar Gibeon om aldaar
te offeren, omdat dit de voornaamste hoogte was”. (1 Kon. 3:4); daar stond een
tijd de tabernakel (2 Kron. 1:3).
Gibeon is ontdekt door opgravingen in
het Arabische dorp El‑Jib,
In de nabijheid:
Nob, bij Jeruzalem (Jesaja 10:32).
Beth‑Horon, in een steile bergpas, bekend uit
veldslagen (Jozua 10:10).
Meer
naar het westen: Kirjath‑Jearim,
ten W. van Jeruzalem.
Plaatsen
in de kustvlakte. In
de vlakte Saron moeten worden genoemd: Joppe,
in het O.T. Jafo, “de Schone”. Uit de
zee heeft men een prachtig gezicht op stad en land. De omgeving is zeer
vruchtbaar en levert vooral sinaasappelen. In de nabijheid van Jaffa de écht
Joodse stad Tell Aviv (bijna 400.000 inw.) met een opgewekt leven.
Caesarea is een ruïne. In de
tijd der Romeinen gebouwd, werd het als de zetel der Romeinse stadhouders een
der belangrijkste
In
Tell ed Doewer zijn beschreven potscherven gevonden, die bekend zijn als de
“brieven van Lachis”. Het schrift is met inkt geschreven (de inkt is volgens
het scheikundig onderzoek samengesteld uit een extract van galnoten en roet).
De afbeelding geeft een brief aan de vestingcommandant van Lachis uit het jaar
588 (kort voor de inneming van Jeruzalem). De brief is kruiperig. “Aan mijn
heer Jaoesj. Moge Jahwe aan mijn heer goede berichten doen horen, juist nu, juist
nu. Wat is uw knecht die een hond is, dat mijn heer aan zijn knecht denkt? Moge
Jahwe degenen ten verderve voeren, die op iets ingaan, waarvan gij niet weet”.
steden van Palestina. Van de oude
schoonheid zijn slechts ruines overgebleven. Dor, een van de oudste steden, ligt nog iets verder ten N.; het was
een nederzetting van de Feniciërs, die er de purperslak verzamelden. Antipatris wordt genoemd in de
geschiedenis van Paulus.
Lydda (Lod), bekend als de plaats, waar
Petrus Aeneas gezond maakte, ligt op de grens van vlakte en bergland; thans een
kruispunt van spoorwegen en de luchthaven van de “El Al” (“omhoog”), de
Israëlische luchtvaartmaatschappij. Ook het in die geschiedenis genoemde Sarona ligt in die buurt, dicht bij
Joppe. Gezer ‑ de stad, die pas
onder Salomo aan Israël kwam. (1 Kon. 9:16). De geschiedenis der stad kent men
uit de belangrijkste opgravingen van een Engelse expeditie. Lachis eens het
hoofdkwartier van Sanherib (2 Kon. 18:17).
Filistijnse
steden. 1. Gaza “de
sterke”, de belangrijkste stad der steden. Filistijnen; de stad ontleende haar
betekenis vooral aan de omstandigheid, dat het aan de oude handelsweg van
Egypte naar Syrië lag. Thans heeft het de naam gegeven aan de Gaza‑strip,
het zuidelijke deel van de Sjefeela, dat door Egypte is bezet.
2. Askelon, aan de zee (Jeremia 47:
7). Herodes de Grote, die er geboren werd, verfraaide de stad met vele bouwwerken.
Herhaaldelijk is ze in de loop der geschiedenis ingenomen en verwoest. De
ruïne deels door duinzand bedekt, deels weer ontbloot, is groots.
3. Gath aan de spoorweg Lydda‑Berseba.
4. Asdod. De naam leeft voort in het
Arabische dorp Esdoed. Hier werd Dagon vereerd. In deze stad, ook wel Azote
genoemd, predikte Filippus het Evangelie.
5. Ekron. Als de zetel van Baäl‑Zebub
is het in de geschiedenis van Elia welbekend.
De voornaamste plaatsen zijn:
Samaria, de stad, door koning Omri op de
mooie,
In 1908‑1910 heeft een
Amerikaanse expeditie opgravingen gedaan; in de Israëlitische laagvan de stad
meent men gevonden te hebben het paleis van Achab, het “ivoren huis” (1 Kon.
22:39). Onder een der kamers werd in een rotskelder gevonden een verzameling
van ongeveer 75 fragmenten vaatwerk met Hebreeuwse opschriften, die wat hun
vorm betreft, doen denken aan de lettertekens van de Siloah‑inscriptie.
Zij zijn geschreven met zwarte inkt met behulp van een schrijfstift en handelen
over de levering van olie en wijn. Waarschijnlijk zijn het een soort
geleibrieven, die de wijn‑ en oliezendingen voor de koninklijke
magazijnen begeleidden.
De “inschriften” van Samaria zijn
geschreven met een vlotte cursieve vorm. Bovendien zijn ze geschreven op
waardeloze en vormloze potscherven; als schrift iets heel bijzonders zou zijn
geweest, had men niet de toevlucht genomen tot zulke ostraca (potscherven). De
opstelling en indeling van de tekst regelen zich naar de grillige vormen en
naar de afmetingen der scherven. Blijkbaar is schrijven een aan allen bekende
kunstvaardigheid (Richt. 8:14).
(Naar J. SIMONS, Opgravingen in
Palestina).
Er
waren in de dagen van de omwandeling van de Here Jezus in hoofdzaak drie wegen
van Galilea naar Jeruzalem.
I.
Volgens schrijvers uit de 1e eeuw (Flavius josefus en de Talmud) was de weg door
Samaria de gewone, meest gebruikte weg. Ook de Here Jezus ging langs deze weg
(Joh. 4:4; Lukas 9:52 en 53).
II.
Er liep een weg door het OverJordaanse, vermoedelijk langs de voet van het
bergland. De Here Jezus ging ook die weg (Matth. 19:1). (II. Er was een weg
door de kustvlakte langs Antipatris. Langs deze weg ging Paulus naar Cesarea
(Hand. 23:31). Ook Jozef, Maria en het kindeke Jezus gingen langs deze weg van
Egypte naar Nazareth.
Sichem. Deze stad, tussen de Ebal en de
Gerizim, ligt in het centrum van Palestina. De opgravingen van Sellin en Böhl
brachten aan het licht de grondslagen van de toren: de sterkte en het huis van
de Verbondsgod (Richt. 9:46).
Prof. BÖHL deelt hierover mede:
Tussen Ebal en Gerizim liggen twee
ruïneheuvels: ten W. van Nabloes de mooie puinheuvel Tell Soefar, ten 0. van
Nabloes de heuvel Tell‑el‑Balata. Nu is de oostelijke heuvel Tell‑el‑Balata
afgegraven door een expeditie, waaraan o.a. de prof. Sellin en Böhl deelnamen.
Daar werd gevonden “de sterkte, in het huis van de god Berith” (Richt. 9:46);
de Sichemstoren met de verschansing van de tempel van de Baäl Berith = de god
van het verbond. De Sichemstoren heeft volgens het verhaal uit Richt. 9 op
enige afstand van Sichem gelegen, daar de inwoners van deze stad de ondergang
van Sichem niet zien, maar ervan horen. Men neemt nu aan: dat in het W. lag de
stad Sichem (verborgen onder de heuvel Tell Soefar), dat in het 0. lag Migdol
Sichem (opgegraven onder de heuvel Tell el Balata).
Er zijn dan geweest twee vestingen aan
de ingangen van de bergpas, nl. “Sichem” en “Sichemstoren”. Tussen deze
vestingen en de bergen Ebal en Gerizim lag een vruchtbaar land, met bronnen en
van alle kanten beschermd en afgesloten van de buitenwereld. Daar is later de
“Nieuwstad” (Neapolis, Nabloes) gesticht.
Vermoedelijk heeft Jerobeam de oude
vestingwerken van de stad laten herstellen, en men meent althans een deel van
de herstelde stadswallen (die in bouw overeenkomen met de Salomonische
vestingmuur te Megiddo) te hebben blootgelegd.
Nabij Sichem was de heilige terebint,
Moré genoemd (Genesis 12:6). Een half uur van de stad vinden we de Jakobsbron,
waar Jezus zijn gesprek voerde met de Samaritaanse vrouw. Ook het in dit
verhaal genoemde Sichar (Askar) vinden we op korte afstand. Nabloes is een der
grote steden van Palestina met een 25000 inwoners. In Nabloes alleen wonen nog
± 150 nakomelingen van de oude Samaritanen, die nog in hun kleine synagoge
onder leiding van hun Hogepriester de Mozaïsche feesten vieren. Een deel der
Samaritanen woont in Israël, zij hebben in Cholon (een voorstad van Tel Aviv)
een synagoge.
Te Silo, Z. van Sichem, stond de Tabernakel
in Samuels dagen. Daarheen togen de stammen Israëls in die tijd. Tirza, N.O.
van Sichem, was vóór Samaria de residentie van de koningen van Israël. Men vond
de stad in de ruïneheuvel Tell el Fara. Nog noordelijker lag Tebez, waar
Abimélech gedood werd. Naar ‘t N.W. gaande vinden we de plaats, waar een
ruïneheuvel nog herinnert aan het uit de geschiedenis van Jozef en Eliza
bekende Dothan.
In dit landschap trof men al
vroegtijdig een gemengde bevolking. Opper‑Galilea had na de wegvoering
een grotendeels heidense bevolking en werd dan ook verachtelijk genoemd het
Galilea der Heidenen. Het dialect verried de Galileeër en maakte hem, mede door
zijn mindere strengheid in het godsdienstige, in de ogen van de mannen uit Juda
verachtelijk. Over ‘t geheel noemde men de bevolking: krachtig, moedig en
werkzaam.
In
en om de vlakte van Jizreël. Jizreël,
thans van geen betekenis, vroeger een aanzienlijke stad, waar koning Achab
woonde en Naboth zijn wijngaard bezat, Talinach, Megiddo en Jokneam,
vroeger belangrijke Kanaänitische
koningssteden; hier zag men heel wat legers langs trekken tussen Syrië en
Egypte.
Megiddo is een voorbeeld van een stad,
waar veel gestreden is in de loop der eeuwen (als gevolg van de ligging bij een
pas, naar de vlakte van Megiddo).
Reeds de Farao Thotmes III heeft hier
slag geleverd (in 1478 voor Chr.). Later joeg Farao Necho (609‑593) bij
Megiddo de koning van Juda, Josia, in de dood (2 Kron. 35:23; Zach. 12:11). De
Romeinen hebben zich in de nabijheid genesteld; Napoleon trok er voorbij;
tijdens de wereldoorlog voerde Allenby door de pas zijn leger naar de vlakte
van Megiddo en werd beloond met de titel “Viscount of Megiddo”.
De stad weerstond Israël (Richt.
1:27), maar Salomo voerde hier heerschappij: hier was een van “de steden der
ruiteren” (1 Kon. 9:15, 19). Bij de opgravingen door de Amerikanen zijn
gevonden de “paardenstallen van Salomo”.
Ten O. van Jizreël: Beth‑Sean,
uit Sauls geschiedenis bekend. In latere tijd heet de stad Skythopolis. ‘t Was
de enige stad der Decapolis in het West‑Jordaanland. Bij de opgravingen
vond men “het huis van Astarte” (1 Sam. 31:10) en “het huis van Dagon” (1 Kron
10:10); tevens bleek, hoe Egyptische en Filistijnse invloeden zich hier deden
gelden. Ten N. van de vlakte: Sunem, bekend door Abisag en de Sunamitische, Naïn (waar de jongeling werd opgewekt),
te midden van een schone natuur, Endor, waar de toveres woonde. Nazareth, een
der bekendste stadjes, omdat de Heiland er zijn jeugd doorbracht. Thans wonen
hier veel Arabieren. Men wijst de vreemdeling allerlei herinneringen aan Jezus
en Maria. Doch slechts van één plek weten wij met zekerheid, dat Hij daar vaak
is geweest, dat is de Mariabron. Bekend zijn verder: Kana (de bruiloft), Gath‑Hefer,
waar Jona vandaan kwam, Sefforis, nu een groot dorp, vroeger een sterke stad.
Hazor
bestond blijkens het onderzoek uit een stad en een vesting, die de vorm had van
een groot versterkt kamp, omgeven door een geweldige wal van gestampte
kleiaarde, terwijl de stad zelf door een stenen muur werd omsloten. Volgens
Garstang was er in Hazor plaats voor 4000 inwoners, ongerekend het versterkte
kamp, waarin nog 30.000 personen in tijden van nood konden geborgen worden. Garstang
ontdekte een brandlaag; op grond van de aardewerkvondsten mag men deze
verwoesting stellen in de tijd van de intocht; waar nu het boek Jozua (11:11 en
13) uitdrukkelijk zegt, dat Hazor verbrand is, ligt het voor de hand hier de
oudheidkundige gegevens met het bijbelse bericht in verband te brengen.
Zeer
interessante resultaten gaf de voortgezette opgraving vanwege de staat Israël.
Het bleek, dat de stad een bloeitijd beleefde tijdens Achab en jeobeam II en
verwoest werd tijdens Pekah. O.m. werd een tempel gevonden waarin een zittende
godheid met opgerichte stenen. Zij is de koningin des hemels. Jer. 7:18.
(Rechts gebedshouding met opgeheven handen).
Bij
het Meer van Gennésareth. Tarichéae
in de Joodse oorlog bekend geworden; Tiberias (12000 inw.) was een tijdlang de
zetel van de Joodse schriftgeleerdheid (de Misjna en de Gemara ontstonden
hier), Magdala, waar Maria Magdalena vandaan kwam. Dan volgen Kapernaam en
Chorazin, waarvan men slechts ruïnes kan aanwijzen. Desynagogevan Kapernaam,
waarin de Heiland vaak is geweest, kan men leren kennen uit de bouwvallen,
waarmee de franciscaner monniken trachtten de synagoge zoveel doenlijk in haar
oude staat te herstellen.
In Opper‑Galilea: Safed of
Tsefat, een belangrijke stad, de zetel der Joodse schriftgeleerdheid, met 11500
inwoners. Hazor, de stad van jabin. Kedes, de vrijstad in het noorden, Baraks
geboorteplaats. Dicht bij de Litani ligt nog Abel Beth‑Maächa.
Aan de Middellandse Zee:
Haïfa (145000 inw.), de eerste havenstad van
Palestina. Akko, een stad met een rijke geschiedenis (Kruistochten, Napoleon).
Ze heette ook Ptolemai’s, St. Jean d’Acre, Akko. Akko werd door het oude Israël
niet veroverd. De kust was in de macht der Feniciërs gebleven. Thans behoort
Akko aan Israël.
Heel het OverJordaanse heette in
Jezus’ dagen Perea. In engere zin heette alleen het zuidelijk deel zo. Verder
onderscheidde men daar Gilead en Basan, terwijl de Romeinen het in Gaulanitis,
Batanea, Auranitis, Trachonitis en Iturea verdeelden. De stedenbond der
Decapolis (= tien steden) werd gevormd door een soort vrije rijkssteden,
onmiddellijk onder het gezag van de stadhouder van Syrië. De voornaamste waren:
Beth‑Sean in het West‑Jordaanland, Pella, Gadara, Philadelphia of
Rabba (thans Amman, de hoofdstad van Transjordanië) en Gerasa.
Van het N. naar het Z. vinden we
verder: Caesarea Philippi, door Filippus, de zoon van Herodes de Grote,
prachtig opgebouwd, in een mooie omgeving. In het brongebied van de Jordaan
lag ook het oude Laïs, de latere stad Dan (in het dal, Richteren 18:28). Aan de
Jordaan Bethsaïda‑Julias, aan de noordzijde van het Meer van Galilea,
door Filippus zo genoemd naar keizer Augustus’ dochter. Golan, Levietenstad en
vrijplaats, Edreï, een der oude hoofdsteden van Basan, met een merkwaardige
ondergrondse stad. Bozra, AsterothKarnaïm, Ramoth in Gilead een vrijstad,
Jabes, bekend uit de geschiedenis van Saul.
Sukkoth, Pniel ‘(Pnuël), Mahanaïm, Abel‑Sittim,
Hesbon (de hoofdstad van Sihon, de koning der Amorieten), Bezer, een vrijstad,
Machaerus, een grensvesting van Herodes, waar Johannes de Doper gevangen gezet
en onthoofd werd, Dibon, de residentie van de Moabitische koning Mesa; Aroër.
Veel zuidelijker ligt Kir‑Moab of Kir‑Heres, de oude hoofdstad der
Moabieten. Het bij de Decapolis reeds genoemde Rabba was de hoofdstad der
Ammonieten, in Davids tijd bekend. ‘t Werd door Ptolemeus Philadelfus verfraaid
en daarom in de Romeinse tijd Philadelphia genoemd. De ruïnes, die aan deze
grootheid herinneren, zijn de schoonste van het Oost‑Jordaanland. Thans
heet de stad Amman, het is de hoofdstad van Jordanië.
13. DE STAAT ISRAËL IN PALESTINA
De
staat Israël. Op 14
mei 1948 is in Tel Aviv de Staat Israël uitgeroepen. Daarmee kwam een einde aan
het derde galoeth (= ballingschap).
Voordat de Joodse immigratiegolven in
Palestina kwamen, was er al een bevolking van Joden. Dat is de Jisjoev. Zij
woonden in Erets Jisraël, het land Israëls. De miljoenen Joden, die buiten
Palestina leefden, waren in het galoeth (= ballingschap). En wel in het derde
galoeth. Want het eerste galoeth was het verblijf in Egypte, dat eindigde met
de uittocht onder leiding van Mozes. Het tweede galoeth was de Babylonische
ballingschap. En het derde galoeth begon met de val van Jeruzalem A.D. 70 en
eindigde 14 mei 1948.
Verlangen
naar Israël. Toen de
staat Israël werd geproclameerd, leefden reeds enkele honderdduizenden Joden in
Palestina. Want de territoriale grondslag van de staat is gelegd door de
kolonisten. Deze Joodse kolonisten zijn gekomen in verschillende emigratiegolven
(ali-joth). De eerste ali-jah kwam omstreeks 1880. Zij bestond uit idealisten,
die droomden, dat ieder zou wonen onder wijnstok en vijgeboom. Zij werden door
de werkelijkheid bitter teleurgesteld. Maar bij vele Joden bleef een verlangend
uitzien naar het oude land.
Zionisme. De machtige drijfveer tot de Joodse
immigratie is het Zionisme geweest. De man, die deze beweging stuwde, was de
indrukwekkende figuur van Theodoor Herzl. Hij wist de Joden te verenigen in de
organisatie van het Zionistencongres. Hij was het, die een plan voor
systematische kolonisatie ontwierp, dat beantwoordde aan de grote nood van de
Joden. Het Baseler program wilde in Palestina een tehuis voor het Joodse volk
op de grondslag van kolonisatie door Joodse landbouwende en industriële
arbeiders.
Balfour
declaratie. In het
jaar 1917 gaf de toenmalige Engelse premier, Lord Balfour, een verklaring: “De
Britse regering beschouwt goedgunstig de vestiging van een nationaal tehuis
voor het Joodse volk in Palestina”. Nu heeft Engeland van 1920‑1948
Palestina als mandaatgebied bestuurd. Maar terwille van de Arabieren wilde het
de Joden niet onbeperkt toelaten.
Zeven
aljoth. Er zijn zeven
immigratiegolven geweest. Honderdduizenden Joden keerden weer in het land der
vaderen. Zij voelden zich niet meer veilig in verschillende landen van Europa.
De laatste geweldige immigratiegolf kwam vooral na de tweede wereldoorlog.
Vanwaar
de Joden kwamen. In
het begin waren het vooral Joden uit Polen; zij werden gedreven door liefde tot
Zion. Toen nà
Oosterse
Joden. In de laatste
jaren is het immigrantentype sterk gewijzigd. Er kwamen Joden uit Jemen (Zuid‑Arabië),
Irak en Noord‑Afrika. Velen van hen hebben het aantrekkelijke, dat zij
vroom‑gelovig zijn en vasthouden aan overgeleverde gebruiken. Maar zij
hebben over het algemeen minder ontwikkeling dan de Joden uit het westen en
leven op een lager niveau.
Kan
de immigratie doorgaan? De
toevloed van immigranten in Israël is zó groot geweest dat het geen weerga
heeft in andere landen. Dat brengt moeilijke vragen mee. Hoe krijgen al die
mensen kost en onderdak?
De regering van Israël heeft zich toch
op het standpunt gesteld: “De poorten van het land staan wijd open voor de
Joden der ganse aarde”. Men wil haast maken, omdat men vreest, dat er een tijd
kan komen, dat men in sommige landen aan de Joden zal beletten, naar Palestina
terug te gaan. Ook wil men de bevolking van Israël zo groot mogelijk maken, om
de weerbaarheid te versterken. Want de staat Israël is omringd door Arabische
staten, die een vijandige gezindheid openbaren. Maar de immigratie is in de
laatste jaren niet zo groot meer.
Eenheid. De Joden kwamen uit onderscheiden
landen en spraken verschillende talen. Maar in Israël is de taal het Iwriet. Daarmee is het oude Hebreeuws herleefd en tot
voertaal geworden ‑ al zijn er verschillende nieuwe woorden aan
toegevoegd.
Hun eenheid ligt verder in het Joodse
bewustzijn, in de grootse geschiedenis en in de traditie. Toch zijn er ook
belangrijke verschillen. Ook in de godsdienst. Want slechts ± 13 % is trouw
aan de Thora (boeken van Mozes). Maar een groot deel van de bevol king heeft
zich losgemaakt van de Joodse religie. Toch worden de feesten als nationale
dagen gehouden. En op de scholen wordt uit de Tenach (zo noemen zij het Oude
Testament) verteld. Daarin staat immers de glorieuze geschiedenis van het
Joodse volk.
Het
“feest der weken” (Hebr. chag hasjewoe’ooth) is wat Christenen het
Pinksterfeest noemen. Dan lopen de meisjes met bloemen in het haar: ‑
zeven weken na de 2e dag van het Paasfeest (Lev. 23:14 en 16) draagt dit meisje
de zevenarmige kandelaar (de menorah). Foto Consulaat van Israël.
Grenzen
en grootte van Israël. In
de Bijbel wordt gesproken van “heel Israël van Dan tot Berseba toe”. Welnu, de
noordgrens ligt inderdaad ook nu “in de landstreek der Jordaan” bij het oude
Dan. Maar de zuidgrens reikt tot aan de Aelanitische Golf, en dus tot de Rode
Zee. Daar had Salomo de havenstad Ezeon Geber. Israël heeft hier de haven
Eilat. Israël heeft dan een haven, waardoor er toegang is tot de Indische Oceaan.
Maar Egypte en Arabië beheersen de Straat van Tirana.
De westgrens van Israël is de
Middellandse Zee, met uitzondering van de kustvlakte van Gaza, welk gebied
onder Egyptes bestuur staat. (“Gazastrip”).
Heel grillig is de grens tussen Israël
en het Arabisch gebied van Jordanië. Zo is het oude Jeruzalem gelegen in het
Hasjemitisch koninkrijk van Jordanië. Maar de voorsteden behoren aan Israël.
Volgens schatting heeft deze staat
Israël een oppervlakte van ruim 20.000 km’, dus bijna 2/3 van Nederland. Bijna de
helft daarvan is de Negeb.
En in dat land wonen bijna 2 miljoen
Joden; voorts nog Arabieren en Drusen.
Een benauwend vraagstuk is het
probleem der ontheemde Arabieren, die uit Israël zijn gevlucht naar de naburige
Arabische staten.
Landbouw
in de kolonies. De
werkzaamheden in vele landbouwkolonies berusten bij de coöperatie. Ontginning
van het land door zelfstandige enkelingen was niet mogelijk in streken waar
moerassen, malaria en overvallen van rondtrekkende halfnomadische bedoeïenen
het volbrengen van de dagelijkse werktaak voor een enkel gezin onmogelijk
maakten. De strengste vorm van collectiviteit hebben de kibboetsim. In de
kibboets is gemeenschappelijke arbeid. Er is geen particulier bezit. Vrouwen en
mannen hebben dezelfde verplichtingen. En hoe gaat het met de kinderen? Die
worden al heel jong opgenomen in het kindertehuis, waar kinderjuffrouwen de
opvoeding verzorgen. Als de vrouw klaar is met haar werk in de kibboets, kan
zij zich met haar kind bezighouden. Na de dagtaak kunnen vader en moeder zich
aan de kinderen wijden; zij hebben geen beslommeringen over de maaltijd of over
de afwas; want daarvoor zorgt de aangewezen ploeg in de gemeenschappelijke
eetzaal. Het leven in zulk een gemeenschap vraagt een bijzondere instelling van
een mens.
Er zijn er, die hieraan niet kunnen
wennen. Het is dus geen wonder, dat er ook koloniën zijn, die ingericht zijn
als een dorp van zelfstandige boeren. Zulk een kolonie is een mosjawa (meervoud
mosjawoth). Tussen de kibboetsim en de mosjawoth zijn ook overgangstypen.
Landbouwgebieden. De landbouwgebieden in Israël zijn de
kustvlakten van Akko, Saron en de Sjefeela; de vlakte van Jizreël (die heet
thans de Emek); de heuvelhellingen van Galilea. De Emek is thans de graanschuur
van Israël. Dit vroegere malariagebied is thans de voornaamste producent van
granen en veevoeder. De bodem bestaat uit een diepe en goed te cultiveren
kleilaag. Deze grondsoort vinden wij eveneens in de Jordaanvallei, waar een
klimaat heerst dat meer een tropisch karakter vertoont, warm en vochtig.
Dadelpalmen, bananen, tomaten gedijen daar, wanneer voldoende water voorhanden
is. Tomaten en andere groenten behoeven in dit klimaat geen kassen om in de
winter een rijke oogst te leveren. Voorts heeft men grote toekomstverwachtingen
van de Negeb. Men stelt zich veel voor van de resultaten van irrigatie.
Ten
zuiden van Berseba ligt de kolonie Revivim. Een veelzeggende naam, want het is
het Hebreeuwse woord voor regenstromen. Te Revivim, een van de meest zuidelijke
posten, had ik de onvergetelijk belevenis tot mijn knieën door de luzerne te
waden, dat drie oogsten per jaar oplevert op een bodem, die slechts enkele
jaren tevoren nog onbetekenende woestijngrond was. Er was melk, zowel als
honing in dit gebied ‑ niet het Beloofde Land, maar de woestijn Zin. Een
prachtige kudde stamboekvee deed zich te goed aan luzerne en aan de
knolgewassen in de woestijn. Hoe komen zij aan water? In de nabijheid is de
wadi Asloej. Hoewel deze beekbedding een groot deel van het jaar droog ligt,
weet men het water van de regenperiode te verzamelen en te bewaren in een
reservoir.
(RICHARD CALDER, Gevecht met de
woestijn).
Industrie. De industrie heeft te lijden onder
gebrek aan grondstoffen. Want de invoer daarvan is moeilijk, als gevolg van de
krappe deviezenpositie. Toch zijn er enkele industrieën, die van betekenis
worden. Snel was de groei van de diamantnijverheid. Israël is thans, na België,
het tweede uitvoerland van geslepen diamanten. Daarnaast is er ook een toenemende
textielnijverheid; een bijzondere ontwikkeling vertoonde de uitvoer van
regenjassen, nylonkousen en geslepen diamanten.
Uitvoer. Wat de uitvoer van agrarische
produkten betreft, vormt de citruscultuur de ruggegraat van de Israëlische
export. Onder de uitgevoerde vruchten nemen sinaasappels de eerste plaats in,
gevolgd door grapefruit en citroenen.
Diamant is na de citrus het
belangrijkste exportartikel. Verder is ook de uitvoer van textielwaren
stijgend.
De handelsbalans vertoont een groot
tekort. Hoe tracht men dit te dekken? Door gelden, welke door Joden over de
gehele wereld bijeengebracht worden, door de sommen voor schadevergoeding uit
West‑Duitsland, door leningen.
Drie
steden. In de staat
Israël zijn een drietal steden van grotere betekenis. Haifa is de haven, de
belangrijkste toegangspoort voor passagiers en lading naar Israël. Tel Aviv is
de stad met een opgewekt Joods leven.
Jeruzalem is door de Knesseth (het
Joodse Parlement) tot hoofdstad geproclameerd. Maar de oude stad binnen de
muren staat onder de heerschappij van het Hasjemitisch koninkrijk Jordanië. En
Israël bezit alleen de westelijke voorsteden.
Egypte
en de Nijl. Egypte is
het wonderland van de Nijl en der piramiden.
Indrukwekkende
colonnades in het paleis van farao Merenptha. Mozes en Aäron hebben zulk een
milieu gekend, als zij met de Farao spraken.
Gedurende de overstromingsperiode werd
de Egyptische vlakte omgetoverd in een onmetelijk meer, door uitgestrekte
palmaanplantingen, afgewisseld met zandduinen, omringd en waarboven hier en
daar een sycomore, een groepje palmen, een tamarisken‑ of acaciabosje
uitstak, terwijl de dorpen, met opzet op kleine heuveltjes gebouwd, in evenzoveel
eilanden veranderden tussen welke zich de roeibootjes of zeilschepen der
fellah’s bewogen. Dit reusachtige wateroppervlak dat zich in het dal zowel naar
het noorden als naar het zuiden uitstrekte tot voorbij de gezichtseinder,
weerspiegelde in een kleurenrijkdom met oneindige variaties alles, wat door
zijn meestal kalme en klaardoorzichtige golfjes werd bespoeld. Naar het oosten
begrensde enkel de lange, roze muur van het Arabische gebergte, hier en daar
onderbroken door een blauwachtige wolkeschaduw, dit magnifieke kijkspel, dat in
het westen door het zand van de Libische woestijn als met een soepele gouden
band werd omlijst ....
(Jaarbericht No. 11. Ex Oriente Lux).
In de geschiedenis der kinderen
Israëls speelt het een voorname rol en het kind Jezus werd erheen gevoerd, om
veilig te zijn tegen Herodes: “Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen!” Hosea
11:1. De Israëlieten noemden het Mizraïm, een tweevoudsvorm omdat het van ouds
verdeeld was in Opper‑ en Neder‑Egypte. Heel Egypte is niet veel
meer dan een smalle strook langs de Nijl, een lange oase tussen de Arabische
woestijn en de Libische woestijn. Aan de kust van de Middellandse Zee vinden we
de brede Nijldelta. In het oostelijk deel hiervan lag het land Gosen. Daar met
name in Opper‑Egypte weinig of geen regen valt, hangt de vruchtbaarheid
van het land ten nauwste samen met de overstromingen van de Nijl.
Korenschuur.
De geschiedenis van Jozef illustreert zeer
duidelijk, welke betekenis Egypte in de oudheid als korenschuur der wereld had.
Andere produkten waren groenten, vlas, papyrus, druiven, vijgen en dadels, uien
(Num. 11:5): in latere tijd katoen, suikerriet, aardnoten.
Stuwen. In de Nijl zijn stuwen aangelegd, om
dal en delta beter te kunnen bevloeien. Een nadeel der stuwen is, dat de beste
slibdelen daardoor in de rivier bezinken, waardoor de akkers dus minder slib
ontvangen.
Tegenwoordig
omvat de bevolking in hoofdzaak twee groepen: de fellah’s, de landbevolking,
mohammedanen, die Arabisch spreken en de Kopten, de stedelingen, christenen.
Syene. In Opper‑Egypte, bij de Israëlieten
Pathros geheten, lag aan de grens van Nubië Syene, thans Assoean geheten, met.
een 4000 inwoners.
No.
Van heel wat meer
gewicht was No of No‑Ammon, door Homerus “het honderdpoortige Thebe”
genoemd naar de honderd koperen poorten. Thebe lag op de rechter Nijloever. De
ruïnes van de prachtige paleizen en tempels bij de dorpen Luxor en Karnak
getuigen nog van de pracht dezer residentie.
Bij El Amarna liggen de ruïnes en
rotsgraven van de oud-Egyptische stad uit de dagen van Amenhotep IV de ketterkoning,
die zichzelf Ichnaton noemde en de residentie van Thebe hierheen verplaatste.
Hier werden de beroemde El Amarnabrieven gevonden.
Memfis. In Neder‑Egypte op de
linkeroever lag Memfis, of Nof, de oude hoofdstad van Noord‑Egypte. Het had
zijn bloeitijd, toen de piramiden werden gebouwd (thans nog te vinden bij het
dorp Gizé).
De nieuwe hoofdstad Caïro, de grootste
stad van Afrika, is verder naar het noorden gebouwd, voor een deel met de
blokken steen, die men uit de ruïnes van het oude Memfis haalde. Het is het
middelpunt van het geestelijk leven, van mohammedaanse wetgeleerdheid.
On. Dan volgt On, meer bekend onder de
Griekse naam Heliopolis (Zonnestad). Dit was de hoofdzetel van de zonnedienst
in de beroemde zonnetempel. Hier woonde Potifera, de vader van Asnath, aan
Jozef tot vrouw gegeven.
In
de delta. Verder de
delta in Bubastis of Pibeseth, de stad, waarvan Herodotus meedeelt: Gestorven
katten worden naar heilige vertrekken gebracht, waar zij gebalsemd en begraven
worden.
Zoan of Tanis een stad in 1690 voor
Chr. door de Hyksos gebouwd (vgl. Numeri 13:22); hier is wellicht de plaats,
waar Mozes tekenen deed. (Psalm 78:12 en 43).
Raämses lag bij het land Gosen. (Gen.
47:11. )
Pithom eveneens een der
magazijnsteden, waarbij de Israëlieten dwangarbeid verrichtten.
Sukkoth, de eerste legerplaats der
Israëlieten bij de uittocht (Ex. 12:37) was een der vestingen van de
“vorstenmuur” (opgebouwd tot versterking van de landengte van Suez tegen
invallen van Aziatische volken).
Pelusium of Sin (Ezechiël 30:15) was
de grensvesting.
Waar de oude karavaanweg het
Suezkanaal kruist, ligt El Kantara (= de brug).
Er heeft hier een brug gelegen, ten
behoeve van het spoorwegverkeer naar Jeruzalem. Thans is die brug ten offer
gevallen aan de eisen van de scheepvaart. In de plaats daarvan is nu een veer.
De spoorweg Port Said‑Suez ligt aan de westzijde van het kanaal; aan de
oostzijde voert de spoorlijn van El Kantara over Gaza naar Jeruzalem.
Even ten noorden van El Kantara ruines
van het oude Tachpanhes, de plaats waar Jeremia tegen Egypte profeteerde. (Jer.
43:7).
Alexandrië. Van veel jongere datum is Alexandrië,
de stichting van Alexander de Grote. De havens werden gevormd door een
verbinding met het ervoor liggende eiland Pharos. De ligging van Alexandrië aan
de westzijde van de Nijldelta maakt dat de haven vrij blijft van het Nijlslib,
dat naar het oosten verplaatst wordt. Doordien zich hier spoedig veel Joden
vestigden, werd het een middelpunt van Joodse schriftgeleerdheid. Wereldberoemd
waren het museum en de bibliotheek. Hier werd het Oude Testament in het Grieks
vertaald: Septuaginta.
Ten zuiden van Egypte lag Morenland,
Cusch, ook Ethiopië genoemd en Seba uit de Volkerentafel. In de Romeinse tijd
regeerden over Ethiopië koninginnen, die de naam Kandacé droegen. Reeds vroeg
woonden in Morenland Israëlieten.
Men heeft gevonden, dat reeds in de 6e eeuw
voor Christus het bestaan van een Joodse kolonie in het uiterste zuiden van
Egypte kan worden bewezen (op grond van oorkonden o. m. uit Elephantine en Assoean).
Van Joden in Egypte vermeldt reeds Jeremia (hoofdstuk 41‑44); ten dele
vestigden deze zich in het deltagebied b.v. Nof = Memphis doch ook in Boven‑Egypte
(land Pathros; zie Jer. 44:1). Een grote uitbreiding verkreeg het Jodendom in
Egypte tijdens de Diaspora (= verstrooiing der Joden door de Grieks‑Romeinse
wereld; vgl. Jacobus 1:1). De Joodse schrijver Philo schatte het aantal Joden
in Egypte op 1 miljoen. Met name in Alexandrië was een grote kolonie. Ook in
het meer, westelijk gelegen Cyrene (Hand. 2:10) woonden Joden.
Araba. Dit woord is afgeleid van araba =
woeste, droge plaats en omvat het gehele woestijngebied tussen de Rode Zee en
de Perzische Golf, Syrië en de Eufraat. Men onderscheidde wel: het
woestijnachtige, het eigenlijke en het Petreïsche Arabië (Arabia Petrea).
Woestijnachtig Arabië (Arabia Deserta)
is de Syrisch‑Arabische woestijn, een onherbergzame, waterloze
zandvlakte.
Arabië. Eigenlijk Arabië is het grote
schiereiland tussen de Rode Zee, de Indische Oceaan en de Perzische Golf.
Vooral de westkust was reeds vroeg van belang, het noordelijk deel (Hedzjas)
evenwel minder dan het zuidelijk deel (Jemen), dat reeds vroeg “Gelukkig
Arabië” genoemd werd (Arabia felix), volgens sommigen om het reukwerk, volgens
anderen, omdat de regenval door de hoogte wat groter is; hierdoor was de
cultuur van dadels mogelijk (ook de beroemde mokkakoffie). De koningin van
Scheba kwam uit deze streken. Hadramaut is het bijbelse Hazarmaveth (Gen.
10:26). Ofir lag misschien bij Oman.
De
Dsjebel Moesa, vermoedelijk de Berg der Wetgeving.
Arabia
Petrea. Petreïsch
Arabië is het gebied van het bijbelse Edom en Moab, met nog enige aangrenzende
landstreken ten zuiden en ten oosten van de Dode Zee. Ook het schiereiland
Sinaï behoorde tot dit deel. Het werd naar de stad Petra, rotsstad, aldus
genoemd. Rotsachtig is trouwens de bodem in de volste zin des woords.
Sinaï.
Vooral het zuidelijke
schiereiland Sinaï is een woest bergland, in het zuiden het hoogst, waar men de
berg der wetgeving zoekt. Wellicht kan men daarvoor aanwijzen de Mozes‑berg
(Dsjebel Moesa), met de Ras‑es‑Safsaf. In ‘t noordelijk deel
zwierven de kinderen Israëls veertig jaren rond. Hier vinden we de woestijn
Paran, de woestijn Sur, de woestijn Sin. Verder naar het noorden lagen Kades‑Barnea
en Horma. Uz, het land van Job, lag vermoedelijk ten zuiden van de Dode Zee.
Verschillende volken, waarmee de
Israëlieten in aanraking kwamen, hadden hier hun woonplaatsen. Allereerst de
Amalekieten, een roofziek woestijnvolk, de Kenieten, meer naar de
Reconstructie
van het oude Ezeon‑Geber, zoals het was in Salomo’s tijd (volgens Nelson
Glueck naar het beeld dat de opgraving vertoonde).
Edom. Dode Zee: de Edomieten, later
Idumeeërs, nakomelingen van Ezau, woonden eerst in het hoge Seïrgebergte, later
ook aan de westzijde van de Araba. Dat is de voortzetting van de diepe spleet,
waardoor de Jordaan stroomt en waarin de Dode Zee ligt. In het Seïrgebergte
zoekt men ook de berg Hor, waar Aäron stierf. De steden der Edomieten waren:
Elath (Aelana, Aila) een haven aan de Aelanitische Golf, evenals Ezeon‑Geber,
met de scheepswerven van Salomo, waar de Ofirvloot gebouwd werd. Petra,
misschien het bijbelse Sela, een rotsvesting, wier ruïnes op vroegere
heerlijkheid wijzen, was de hoofdstad; Boxra, ook een tijdlang de hoofdstad.
Sommige geleerden wijzen de berg Sinaï
in N.W.‑Arabië, in het gebied van Edom of bij Kades. Maar dit is in
strijd met Deut. 1:2.
De traditie (welke evenwel niet ouder
is dan de 3e eeuw) zoekt de Berg der Wetgeving op het Sinaï‑Schiereiland.
De bekende Egyptoloog GEORGE EBERS meent dat de Dsjebel Serbal de Berg van het
Verbond is. Hij komt daartoe, omdat de Serbal de meest imposante berg van het
schiereiland is. Maar deze opmerking doet weinig ter zake: 1e. Voor mensen, die
als de Israëlieten uit de vlakke Nijldelta kwamen, waren ook andere bergen
indrukwekkend. 2e. De Joden kwamen niet zozeer onder de indruk van de berg, als
wel van de tekenen, waaronder God zich openbaarde.
Voor de gedachte, dat de Dsjebel Moesa
de berg Sinaï is, pleit, dat daarbij een vlakte is (Er‑Raha), waarin het
volk een geschikte legerplaats vond.
Verder naar het noorden woonden de Moabieten,
kinderen van Lot, in hun steden ten zuiden van de Arnon: Kir‑Moab of Kir‑Heres,
een sterke rotsvesting, Ar‑Moab of Ar “de heerseres over de hoogten van
de Arnon” (Num. 21:28). De voornaamste stad der Ammonieten, die nog
noordelijker woonden, was Rabba-Ammon, later als Filadelfia een stad van de
Decapolis. Thans heet het Amman, de hoofdstad van Jordanië.
Syrië.
De naam Syrië werd
gegeven aan het land ten westen van de Eufraat. De naam Aram wordt door
sommigen in verband gebracht met de naam van een der zonen van Sem. In engere
zin verstaat men onder Syrië alleen het hoogland ten N. van Palestina. Thans
zijn hier de staten Libanon en Syrië.
Libanon
en Anti-Libanos. Het
land bestaat uit een smalle kustvlakte, vervolgens twee bergketens, de in de
Bijbel meermalen genoemde Libanon 1) en de Anti‑Libanos, de laatste met
in het zuiden de Hermon (
Damaskus. Buiten deze gebieden omvat Syrië dan
nog tussen de Orontes en de Eufraat een arm, dor land, de Syrische woestijn,
van weinig betekenis en het land van Damaskus. Damaskus ligt in een delta,
gevormd door een zevental armen, waarin zich de Abana (thans Barada) splitst.
Deze rivier voorziet de stad van water. De takken van de Abana zijn ten behoeve
der watervoorziening gekanaliseerd; de hoofdarm loopt door de stad. De Farpar
stroomt enige kilometers zuidelijker. Door die waterrijkdom ligt de schone stad
in een heerlijke omgeving;
1) Libanon is de Hebreeuwse vorm, Libanos de
Griekse. Omdat Anti een Grieks woord is, luidt de samenstelling Anti‑Libanos.
Een
Assyrisch reliëf uit de 7e eeuw voor Christus, dat Arabische boogschutters
vertoont, op dromedarissen gezeten, in strijd met de infanterie van
Assurbanipal. Het reliëf geeft een beeld van het verkeer in de oudheid.
Een
der kolossale autobussen, die nu dienst doen op een van de oudste verkeerswegen
die de geschiedenis kent: door de Syrische woestijn naar Mesopotamië, van Damaskus
naar Bagdad.
(C. P. Grant,
The
als men de weg naar Damaskus gaat, is
het of “men uit de steenwoestijn het Paradijs nadert”. Damaskus is “de parel
van het Oosten”, “de vederbos van de pauw”, zoals de bevolking de stad
liefkozend noemt.
Aan de zoom van de veelbereisde
Syrische woestijn is het een middelpunt van de karavaanhandel. Vele pelgrims
verenigen zich hier om naar Mekka te reizen. Ten N.W. lag Helbon, bekend om
zijn wijngaarden. De Damaskeners brachten de wijn van Helbon op de markt van
Tyrus.
Fenicië. De smalle kustvlakte werd bewoond
door de Feniciërs, het meest beroemde handelsvolk van de Oudheid. Van de
Libanon kwam hout, vooral cederhout, de hellingen der bergen leverden ooft en
wijn, de kust gaf de kiezelaarde voor de bereiding van glas en de purperslak
voor de bereiding van de kostbare verfstof. In de vlakte trof men weiden,
korenvelden en tuinen aan.
Havens. Plaatsen aan de kust: Akko, later
Ptolemaïs, St. Jean d’Acre, Akka. Tyrus, thans het onbeduidende Soer (rots),
is het nietige overblijfsel van de eens zo machtige Koningin der Zee. Eens was
Tyrus “de stad, welker handelaars vorsten zijn” (Jes. 23:8) de stad “in het
hart der zee” met een omvangrijke handel (Ezechiël 27). Eerst op het vasteland
gelegen, werd het al spoedig op een paar rotseilanden gebouwd. Alexander de
Grote verbond Nieuw‑Tyrus door een muur met het vasteland. Thans is haar
grootheid vergaan. Sidon was ook lange tijd een van de machtigste steden der
Feniciërs. Deze oudste steden hebben een geduchte mededinger gekregen in
Berytus (nu Beiroet), de belangrijkste haven‑ en handelsplaats van
Libanon; Gebal of Byblos is een van de oudste steden van betekenis door de
houtbewerking (Ezech. 27:9; 1 Kon. 6:18) en door uitvoer van papyrus; Tripolis
heet driestad, omdat het gebouwd werd door Tyrus, Sidon en Arvad. Arvad op een
eiland, bleef nog lang een bloeiende handelsplaats.
Bij Ras Sjamra (ten zuiden van de
monding van de Orontes) zijn zeer belangrijke opgravingen verricht; men vond
daar de stad Oegarit.
De vondsten van Ras Sjamra hebben
nieuw licht verspreid over de ouderdom van het alfabetisch schrift (dat ouder
blijkt te wezen, dan men tot nu toe aannam). Voor de kennis van de toestanden
in het oosten zijn de Ras‑Sjamrateksten van veel belang.
Twee
bijlen van Ras Sjamra met opschriften in alfabetisch spijkerschrift.
Hierin worden ook enkele verhalen
verteld. Daarbij worden uitdrukkingen gebruikt, die in hun vorm aan
Oudtestamentische‑vormen doen denken. Bijv.: Er zijn twee offers, die
Baäl mishagen en drie, waarvan hij een afkeer heeft (vergelijk Spreuken 30:21).
Van een held, die zijn huis, zijn vrouw en zijn kinderen verliest, wordt gezegd
dat hij zijn bed doorweekt met tranen (verg. Psalm 6:7).
Bij een vergelijking komt het superieure
van Israëls godsdienst uit boven het kleine gedoe van Oegaritische goden.
Bijzonder opvallend is, dat de Ras‑Sjamra‑teksten
ook spreken van het mythologisch monster, dat in het Oude Testament Leviathan
wordt genoemd.
Het Oegaritisch schrijft de naam van
dit gedrocht als Lotan.
Het dier wordt in de teksten uit
Oegarit op precies dezelfde wijze voorgesteld als in het Oude Testament.
In Jesaja 27:1 (statenvert.) wordt de
Leviathan genoemd “de langwemelende”, “de kromme slomme slang”, terwijl het in Psalm
74:13 (vert. Ned. Bijbelgenootschap) heet: “Gij (God) zijt het, die de koppen
van de Leviathan vermorzeld hebt”. Daarmede vergelijke men nu de volgende
passage uit de mythe van Baal en Aleyan Baal: Gij zult Lotan verbrijzelen, de
vlug voortschietende slang,
vernietigen zult ge de kronkelende
slang, de machtige(?) met zijn zeven koppen.
Het is waarschijnlijk, dat deze
voorstelling in het Oude Testament is ontleend aan de Oud‑Phoenicische
mythologie. Men bedenke echter wel, dat in de mythologische stijl in het Oude
Testament nooit de mythologische gedachte mag worden gelegd.
Profeten
en dichters hebben dergelijke voorstellingen slechts gebezigd om de grootheid
Gods des te duidelijker te kunnen voorstellen.
(J. P. LETTINGA, Oegarit).
In
Coele‑ Syrië.
Baälbek, bij de Grieken Heliopolis met grootse ruïnes.
Ribla wordt vaak genoemd als het
hoofdkwartier van de veroveraars, die in Syrië doordrongen. Hamath, het lag ten
noorden van Lebo Hamath “de weg naar Hamath” (1 Kon. 8:65). In Salomo’s dagen
reikte Israël tot Tifsah (Thapsacus) aan de Eufraat. Antiochië met de haven
Seleucië, werd de moedergemeente der christenen uit de heidenen.
Aan
de Eufraat. Aan de
Eufraat lagen behalve Tifsah ook nog Pethor (Bileam) en Karchemis, een beroemde
handelsstad. Hierlangs liep de weg van Egypte naar Babylon.
In de woestijn: Palmyra, waarvan de ruïnes
wijzen op vroegere pracht.
Hieronder worden verstaan de landen in
het gebied van Eufraat en Tigris, Mesopotamië, Assyrië, Babylonië en die ten
oosten daarvan: Elam, Medië en Perzië.
Babylonië is het vlakke, alluviale
land in de benedenloop van Eufraat en Tigris. Dit is het oude gebied van Sumer
en Akkad; later heet het Babylonië. De grond is zeer vruchtbaar en toen de
menselijke kunst door kanalen en dijken de waterstand regelde, werd het een
rijk land, dat door zijn schatten de begeerte wekte van de naburige volken in
het gebergte of uit de woestijn.
Minder vruchtbaar is het eigenlijke
Mesopotamië, dat noordwestelijk van Babylonië ligt. Het is een steppengebied.
Daar ontstond het rijk van de krijgszuchtige Assyriërs. En in het noordwesten
van Mesopotamië hebben de Mittanni geheerst in de Amarnatijd.
Oostwaarts van Babylonië en Assyrië is
het Zagrosgebergte de grenswal van Iran. Het plateau dat aan Babylon grenst,
werd Elam genoemd. De naam Elam schijnt zoveel te betekenen als “Oostland” of
anders “Hoogland”.
Zoals het woord zegt, is Mesopotamië
het land tussen de twee grote rivieren Eufraat en Tigris. Een grote, vlakke
uitgestrektheid, voor het grootste deel gevormd door aanslibbing, waarvan de
vruchtbaarheid ons moeilijk kan verbazen, omdat daar aarde, zon en water
elkaar ontmoeten.
Er
is niets verwonderlijks in, dat vanaf haar oorsprongen de beschaving hier een
haardstede heeft gevonden. Tot deze beschaving hebben Sumeriërs en Semieten
beide de bijdrage geleverd van hun ras en van hun vindingrijke geest. Deze
mensen waren nochtans gestuit op twee hindernissen van formaat: het gemis aan
steen en de afwezigheid van ertsen. Daaruit vloeide de noodzakelijkheid voort
tot het scheppen van een aparte architectuur, door gebruik te maken van de
enige natuurlijke hulpmiddelen (en dat zijn hier de aarde en het riet) terwijl
men voorts voor de onafwijsbare eis stond het metaal in te voeren.
(ANDRÉ
PARROT).
Eufraat en Tigris. Dit beschavingsgebied der oude wereld ontleende vooral
zijn betekenis aan de tweelingstromen Eufraat en Tigris, die beide ontspringen
op het Bergland van Armenië en in de Perzische Golf uitstromen. Thans vormen
ze bij de monding de Sjatt‑el‑Arab (Arabierenstroom), terwijl ze
vroeger afzonderlijk uitmondden.
De vertaling van het Bijbelgenootschap
neemt als de vier rivieren van het Paradijs, de Pison, de Gihon, de Tigris en
de Eufraat. (Genesis 2: 10‑14).
Volgens Delitzsch is de Pison de Palacottas;
de Gihon de Sjatt en Nil. Daar zoekt hij het Paradijs.
In deze theorie is te weinig aandacht
gewijd aan de beschrijving in Genesis 2:10. Een rivier ontsprong in Eden, om de
hof te bevochtigen en splitste zich daar in vier stromen. De oriëntalist Alois
Musil meent, dat een splitsing in vier armen geschiedde in het alluviale
laagland; als wij verder bedenken, dat de uitmonding van de Eufraat meer
stroomopwaarts was dan thans en de Perzische Golf zich verder naar het noorden
uitstrekte, is de plaats van het Paradijs te zoeken aan de grens van het hogere
tertiaire land en het lagere vlakke alluvium. Op grond van terreinkennis en
litteratuurstudie stelt Musil zich daar (bij el‑Aswad) het paradijs voor
als een landstreek met een breedte in west‑oostelijke richting van
Babylonië. “Zodra de nevelen van het
voorhistorisch tijdvak optrekken, draagt en onderhoudt het land een grote
bevolking, wonend in tal van steden. In het zuiden, in het Oude Testament “land
van Sinear” genoemd, vinden wij Ur, dat als woonplaats van Abraham zulk een
belangrijke plaats heeft ingenomen in de geschiedenis des heils. Meer
noordelijk Larsa (wellicht Ellasar van Gen. 14:1) met de tempel van de
zonnegod. Voorts Erech, dat reeds in Gen. 10:10 als een belangrijk centrum is
genoemd. Ook vinden we hier Nippoer, nu een der best gekende steden van de
vlakte. Veel jonger dan deze alle is Babel, dat door Hammoerapi tot Sinears
hoofdstad gemaakt is, en sinds die tijd zoal niet het werkelijke, dan toch het
geestelijke middelpunt is gebleven van geheel West‑Azië, totdat ook
Babels zon onderging en de wereldstad een vormloze massa bouwvallen werd in een
jammerlijke woestenij”.
(Naar A. NOORDTZIJ, Gods Woord en der
eeuwen getuigenis).
In het Tweestromenland zijn
verschillende steden opgegraven ‑en de vondsten geven een duidelijk beeld
van het leven in de oudheid.
Dat wordt vooral afgeleid uit de
spijkerschrift‑inscripties, want “zij schreven op de klei”.
Zeer belangrijke opgravingen zijn
verricht in Douro‑Europos, waar men de oudste christelijke kerk met
muurbeschilderingen vond en tevens een synagoge uit de 3e eeuw.
Er zijn ook andere steden aan het
licht gebracht, die niet in de Bijbel genoemd worden, bijv. Mari aan de Midden‑Eufraat.
Deze stad was een belangrijk centrum in de tijd van Abraham; toen de Aartsvader
van Ur naar Haran trok, heeft hij deze stad gezien.
“De
ontdekkingen in Mari zijn een sterke bevestiging van de Israëlietische verhalen
in Genesis, dat de Hebreeuwse voorvaderen uit Haran naar Palestina kwamen. In
de teksten van Mari wordt ook o.m. de stad Nahor (Gen. 24:10) genoemd;
waarschijnlijk was de ligging beneden Haran in het dal van de Balich”.
(W. F. ALBRIGHT).
Babel. De eerste bloeitijd van de machtige
stad Babel is onder Hammoerapi; later verkreeg het opnieuw luister door
Nebukadnezar. (Dan. 4:30).
De stad Babel heeft in haar lange
geschiedenis vooral een bloeitijd gekend tijdens Nebukadnezar. Die grote prachtige
stad bracht de koning in zondige verrukking tot zelfverheffing (Daniël 4:30).
Deze stad is vergaan en de woorden van
de profeten over Babels ondergang zijn vervuld. Maar de opgravingen hebben aan
het licht gebracht, welk een grootse en prachtige stad Babel is geweest. Daar
vond men de tempel van de Babylonische god Mardoek (Jeremia 50:2; daar heet die
god Merodach).
De Itsjtarpoort had een grote pracht van
veelkleurige afbeeldingen van leeuwen, stieren en draken. Als men door die
poort in de Processiestraat was gekomen, zag men rechts de beroemde hangende
tuinen, die een weelderig park waren op het dak van een paleis. Verder weg zag
men de zuidelijke burcht. Deze burcht bevatte een ontzaglijk grote feestzaal,
Babel.
Gezicht op de Isjtar‑Poort en de
binnenstad ten tijde van Nebukadnezar II.
waren
van cederhout, in goud en zilver gevat. In deze zaal heeft de dramatische gebeurtenis
plaatsgehad, toen Belsazar een maaltijd aanrichtte voor de rijksgroten, toen
men de heilige vaten van het huis Gods ontwijdde. Terzelfdertijd verschenen
vingers van een mensenhand, die tegenover de luchter op de kalk van de wand van
het koninklijk paleis schreven. (Daniël 5:5).
(F. M. Th. DE LIAGRE BÖHL, Babylon de
heilige Stad, Jaarbericht 10 Ex Oriente Lux).
Zusterstad van Babel was Borsippa. Ur,
de oude stad, was zetel van de maanverering.
Ur. Een van de oudste steden, die in het
Oosten werd opgegraven, is Ur, in de heuvel Tell al Mukajjar, de pekheuvel.
Blijkens de opgravingen was Ur een stad met nauwe straten ‑ maar daaraan
lagen grote huizen. Als Abraham er kwam, zag hij een stad met hoge cultuur. Een
bewijs daarvan vindt men met name in de grafgewelven van de tweede dynastie
van Ur. In een van deze graven is gevonden de kist van koning Meskalam‑dug
met een prachtige gouden helm.
De Bijbel meldt: Aan de overzijde van
de Rivier hebben oudtijds uw vaderen gewoond, Terah de vader van Abraham en de
vader van Nahor en zij hebben andere goden gediend (Jozua 24:2). Van deze goden
in Ur was Nannar de hoofdgod ‑ de godheid van de maan, die ook bekend is
onder zijn andere naam Sin. Men moet zich niet verwonderen, dat de maangod de
hoofdgod was, want de Babyloniër gaf aan de maan de voorkeur boven de zon,
wellicht omdat hij zijn tijdsindeling aan de maan ontleende. Zijn heiligdom
stond in Ur zó hoog in aanzien, dat het begunstigd werd door alle koningen, die
over de stad geheerst hebben, van welke dynastie zij ook waren.
Wij stellen ons Terah voor, zoals hij
daar liep langs de kanalen van het rijke Ur. We zien hem deelnemen aan de
godsdienstige plechtigheden rondom de tempeltoren, terwijl hij de oude,
heilige woorden meeprevelt. Terah wordt een mens voor ons, een heiden zoals er
in die tijd duizenden en nog eens duizenden waren.
Toch moeten we niet menen, dat Terah
een grotestad-mens was. We moeten hem eerder zoeken op het platteland aan de
rand der stad Ur onder de herdersstammen, die daar met hun kudden rondzwierven;
van deze herdersstammen wordt in Babylonische teksten meermaal melding gemaakt.
Zij leefden in de Syrisch‑Arabische woestijn buiten de steden en toch in
nauw contact met deze, omdat zij daar hun produkten konden verkopen en datgene
kopen wat zij voor hun dagelijks bedrijf nodig hadden. Zij waren Hebreeën, die
mensen van de overzijde, nl. van de Eufraat. Zulk een herder is dan ook Terah
geweest. En de kennis, die omtrent Mesopotamië is verworven, heeft het ons
vergund, dat wij zijn persoon en leven in sprekende trekken kunnen
voorstellen.
Uit
die stad Ur, met haar hoge beschaving met haar verering van de maangodin, werd
Abraham geroepen.
(Dr. A. H. EDELKOORT, Pioniers van het
geloof).
Akkad.
In Noord‑Babylonië
Akkad, (in Gen. 10:10 genoemd als deel van Nimrods rijk) en Sefarvaim.
“De oudste berichten over deze vlakte
bewijzen dat hier twee onderscheiden rassen eeuwen achtereen om de
heerschappij hebben geworsteld en dat beider ineenvloeiing het eigenaardig
karakter aan de Babylonische cultuur heeft gegeven”.
Het ene ras is dat der Soemeriërs; het
andere is dat der Akkadiërs.
Assyrië.
Assyrië ligt aan
weerszijden van de middenloop van de Tigris. Ten westen van deze rivier omvat het
land een deel van Mesopotamië; ten oosten van de Tigris tot aan het
Zagrosgebergte.
De Assyriërs zijn een zeer
krijgszuchtig volk geweest; hun koningen hebben slechts één begeerte gekend: de
uitbreiding van hun gebied en de vestiging van militaire macht. (A. NOORDTZIJ).
De oudste hoofdstad was Assur aan de
Tigris (deze stroomt Ninevé. ten oosten van Assur Gen. 2:14). Vanaf ± 1000
wordt Ninevé de residentie der koningen; de grootheid dankt de stad vooral aan
Sanherib en zijn opvolgers; door hen werd Ninevé de heerseres van het oosten,
wat ze gebleven is tot haar ondergang in 612 v. Chr.
Genesis 10:12 doet vermoeden, dat
Ninevé met Rehoboth‑Ir (de voorstad ter plaatse waar nu Mosoel ligt),
Kalach en Resen een grote stad is geweest (“dat is die grote stad”).
Mesopotamië. Mesopotamië (= het land tussen de
rivieren) is het steppenland tussen Eufraat en Tigris, tot daar, waar deze
rivieren elkander naderen.
Hier is Paddan‑Aram (= het veld
van Aram). De meest bekende stad is het oude Haran (Carrhae heette de stad bij
de Romeinen). Aan de Eufraat: Karchemis (hier was in 605 de veldslag, waar
Nebukadnezar voor het eerst in het volle licht der geschiedenis treedt in de
strijd tegen farao Necho; 2 Kron. 35:20, Jer. 46:2). Pelhor (“aan de rivier”,
de woonplaats van Bileam; Num. 22:5). Tifsah (= veer; grensstad van Salomo’s
rijk; 1 Kon. 4:24).
Elam. Elam is het land ten oosten van de
Beneden‑Tigris en de Perzische Golf; ten dele is het bergland, ten dele
laagland, waardoor de Ulai (Dan. 8:2) stroomt.
Elam
heeft van de vroegste tijden af een rol gespeeld in de geschiedenis van
Babylonië. Aan het rijk der Elamieten is de genadeslag toegebracht door de
Assyriërs. Met het neerslaan van Elam heeft Assyrië zich echter het meest
geschaad. Door de geweldige verzwakking van Elam werd de deur geopend voor de
Meden, die in 612 v. Chr. Ninevé ten val brachten. En naast dezen zien wij ook
de Perzen optreden.
(Naar C. VAN GELDEREN, Chr.
Encyclopaedie).
Susan. De hoofdstad Susan kwam tot grote
bloei onder de Perzische heersers; van het hofleven in deze residentie onder
Ahasveros (= Xerxes 486‑465) geeft het boek Esther een aanschouwelijk
beeld.
De opgravingen, door Franse geleerden
in Susan verricht, hebben tal van dingen doen vinden, die van de grootste
betekenis zijn voor de geschiedenis van Elam en van de vroegste beheersers van
de vlakte van Sinear. De meest beroemde vondst is de wetgeving van Hammoerapi,
ingegraveerd in een groot blok zwart dioriet (thans in het Louvre te Parijs).
Elamitische
Joden waren ook op het Pinksterfeest van Hand. 2.
Medië. Medië, naar Jafets zoon Madaï
genoemd, is een land met vruchtbare dalen en grasrijke steppen. De stad
Achmetha of Ecbatana werd de zomerresidentie der Perzische koningen. Hier was
volgens Ezra 6:1 het rijksarchief. Een oudere hoofdstad was Rhagae of Rages,
verder naar het oosten (genoemd in het Apocriefe Boek van Tobias).
Perzië. Perzië is het land van grote
tegenstellingen. woest bergland en vruchtbare dalen en landschappen. Dit rijk
heeft in de Oudheid een voorname rol gespeeld. Onder de grote Kores strekte het
zich uit van de Indus tot de Middellandse Zee. Alexander de Grote bracht het
ten onder. De hoofdstad Persepolis (= Perzenstad) wekt nog door haar ruïnes
van paleizen en koningsgraven de bewondering der reizigers.
De oudste hoofdstad van het Perzische
wereldrijk was Pasargadae (met het graf van de grote Cyrus of Kores).
De Parthers woonden noordelijk van de Perzen.
Ze worden in Hand. 2 genoemd.
5. KLEIN‑AZIË EN DE LANDEN IN
EUROPA
We komen hier meer op het terrein van
het Nieuwe Testament en wel in het bijzonder van de reizen van de Apostel
Paulus.
Voor de Oudtestamentische geschiedenis
heeft Klein‑Azië vooral betekenis, omdat hier indertijd was het grote
rijk der Hethieten. De beroemde Duitse geleerde Hugo Winckler heeft de hoofdstad
Chattusas van het oude Hethietenrijk gevonden in het dorp Boghaz‑Keui.
Gebergte. Klein‑Azië 1)
bestaat uit een groot en hoog plateau, met randgebergten in het noorden en
zuiden. Aan de Zwarte Zee zijn die bergen bosrijk; in het zuiden zijn de gebergten
ruw: hier strekt zich de Taurus uit, die naar het oosten zijn voortzetting
vindt in de woeste Anti‑Taurus. Tussen beide gebergten vormen de
Cilicische passen de heerweg: zowel Xerxes als Alexander de Grote en later de
scharen der Kruisvaarders togen over deze passen.
“En daar zwoegden ook eenmaal twee
pelgrims, Paulus en Silas, die geen ander wapen hadden om de wereld op te eisen
voor Jezus Christus, dan het Evangelie des Kruises”. (G. Wielenga).
Rivieren. Het plateau wordt door
rivieren doorsneden: deze rivieren zijn over het algemeen ondiep, maar bezitten
een groot verval (“In gevaren van de rivieren”; 2 Cor. 11:26). In de dalen
liggen nederzettingen; zo liggen in het dal van de Lycus de stad Colosse met de
beide zustersteden Laodicéa en Hierapolis.
1) Wanneer in de Statenvertaling genoemd wordt “Azië” in de
vert. van het Bijbelgenootschap “Asia” is dit niet het werelddeel, evenmin
Klein‑Azië, maar de Romeinse provincie van die naam, in het westelijk
deel van het schiereiland.
Levant. Voor de ontwikkeling van Klein‑Azië
hebben vooral de kustvlakten betekenis gehad. In dat opzicht is vooral de
Levant bevoorrecht.
Van
het westen begon het Hellenisme (de Griekse beschaving); meer in het binnenland
handhaafde zich de taal der inwonende bevolking (“en zij zeiden in het
Lycaonisch”; Hand. 14:11). Toen de Romeinen Klein‑Azië veroverden, was
overal de Griekse cultuur doorgedrongen. In verschillende plaatsen hadden de
Joden synagoges. Tijdens Paulus’ zendingsreizen kende het land een zekere
bloei.
Zeestroom. In het oosten van de Middellandse Zee
gaat langs de
kusten een zeestroming, tegengesteld
aan de richting van de wijzers van een uurwerk. Aan, de zuidkust van Klein‑Azië
loopt deze stroming dus van het oosten naar het westen. Hierdoor is de richting
te verklaren van het schip, waarmee Paulus voer. (Hand. 27:4, en de zee, langs
Cilicië en Pamphylië doorgevaren zijnde, kwamen zij aan te Myra in Lycië).
Cilicië. In het zuiden van Klein‑Azië
lag het landschap
Cilicië met in het zuiden een zacht klimaat.
De hoofdstad was Tarsus of Tarsen, de vaderstad van Paulus 1). Hier
was de samenstroming van oosterse en westerse cultuur; een stad van wetenschap
en wijsgerige scholen. Oudtijds een bloeiende stad, is zij thans van weinig
betekenis.
Pamphylië. Aan de kust van Pamphylië Perge, en
Attalië een belangrijke haven voor het verkeer met Syrië.
Lycië. In Lycië lagen de havensteden Myra en
Patara.
Carië. In Carië de Griekse kolonie Cnidus.
Aan de door
Joniërs bezette kust lagen: Miléte,
een belangrijke handelsstad, Efeze, een stad van handel en landbouw en Smyrna,
thans nog een grote handelsstad. het middelpunt van de zuidvruchtenhandel. De
christengemeente, hier gevestigd, muntte uit door trouw.
1) Wel te onderscheiden van Tarsis, vaak
gezocht in Zuid-Spanje.
Lydië.
In Lydië: Sardes, de
oude hoofdstad van het koninkrijk Lydië, Philadelphia, Thyatira, met beroemde
purperververijen.
Mysië. In Mysië: Pergamum, vroeger de
hoofdstad van het koninkrijk Pergamum. De stad had een belangrijke bibliotheek
en leende haar naam aan het hier uitgevonden perkament.
Ruïnes
van Sardes. Eens was Sardes een belangrijke stad, de hoofdstad van Lydië.
Antieke tempelruïnes getuigen van de grootheid dezer stad, die nu vervallen is
tot een ellendig dorp.
In
Pergamum waren prachtige tempels van verschillende Griekse goden. Ze heet de
plaats, daar de troon des Satans is (Openb. 2:13), wat misschien slaat op de
keizercultus, welke martelaren heeft geëist. Aan de kust: Adramyttium, Assus en
Troas, van waar Paulus naar Europa overstak.
Lycaonië. Antiochië in Pisidië en Iconium,
Lystre en Derbe in Lycaonië zijn welbekend uit Paulus’ eerste Zendingsreis.
Phrygië. In Phrygië worden genoemd: Colosse,
Laodicéa (met de “lauwe” christengemeente) en Hierapolis.
De landschappen Cappadócië, Galatië,
Pontus en Bithynië hebben geen steden, in de Bijbel genoemd.
De brief aan de Galaten was gericht
aan de bewoners van Galatië, een bevolking van gemengd Keltische oorsprong.
(Galaten = Kelten). Paulus had daar op zijn tweede zendingsreis een vruchtbaar
arbeidsveld gevonden. Nicea en Chalcedon zijn in de kerkgeschiedenis wel
bekend geworden.
Cyprus. Van de eilanden moeten nog worden
genoemd: Cyprus, vroeger buitengewoon vruchtbaar. De oorspronkelijke bewoners
heten in de Bijbel Kittieten. Paulus bezocht er Sálamis en Pafos.
Rhodus.
De bouwvallen van
Rhodus getuigen van vroegere grootheid. Patmos was het verbanningsoord van de
apostel Johannes. Hier ontving hij de “Openbaring”. Lesbos met de stad
Mytilene. Samothráce deed Paulus aan, toen hij naar Europa ging.
Macedonië. In dit werelddeel bezocht hij eerst
Neapolis, toen nog een Thracische stad en kwam daarna te Philippi in Macedonië.
Daar werd de eerste christengemeente gesticht. Over Amphipolis en Apollonia
trok hij naar Thessalonica, in de tijd der Romeinen de hoofdstad, als Saloniki
thans nog een stad van betekenis.
De reisweg welke Paulus hier volgde,
is de Via Egnatia. De Via Egnatia was een van de grote Romeinse heerwegen. Hij
liep van Byzantium over Neapolis, Philippi, Amphipolis, Apollonia en Thessalonica
westwaarts tot aan de Adriatische Zee (bij Dyrrachium, vanwaar men kon
overvaren naar Brindisi).
Athene. Langs Berea leidde de weg naar
Athene, de wereldberoemde hoofdstad, waar men echter voor de ernstige woorden
van Paulus weinig tijd en aandacht had. Het resultaat van zijn rede op de
Areopagus legt daarvan getuigenis af. Groots zijn de tempelresten op de
Akropolis.
Corinthe.
Meer gezegend werd
het werk van de Apostel in Corinthe, waar hij lange tijd arbeidde als een
getuige tegen de ongebondenheid.
Corinthe had een gunstige ligging op
de landengte. De schepen uit Italië en Spanje kwamen in de haven Lechaeum aan
de westkust. En de schepen uit het Oosten meerden aan de wal van de haven
Kenchreën (Hand. 18:18). Over de landengte werden kleine schepen wel getrokken
langs een daartoe ingerichte baan. Men meed namelijk de gevaren bij de
gevaarlijke kaap Malea. Door de scheepvaart kreeg Corinthe een internationaal
karakter. Toen Paulus de stad bezocht, was deze in zekere zin nieuw, want in 146
voor onze jaartelling was Corinthe door de Romeinen verwoest, doch in de dagen
van Caesar weer opgebouwd. In de tijd van de Apostel kende men in Corinthe maar
één aristocratie: die van weelde; maar één wens: geld verdienen. Zedeloosheid
en lichtzinnigheid waren kenmerkend in de wereldstad. ‑Later is verval
gevolgd. In 1858 werd de oudste stad vernietigd door een aardbeving; daarna is
Nieuw Corinthe gebouwd op
Derde
reis. Van zijn reis
als gevangene naar Rome moeten nog genoemd worden: Creta of Kaftor, vroeger
welvarend, een eiland met 100 steden; aan de zuidzijde lagen “Schone havens” of
“Goede Rede” (Boni Portus) en Phoenix. Zuidelijker lag het eilandje Clauda
thans Gozzo. Na de schipbreuk landden de reizigers op Melite,(Malta), waar de
naam St.‑Paulus-Baai de herinnering bewaart.
Rome. Te Syracuse op Sicilië bleef Paulus
drie dagen en ging over Rhegium (nu Reggio), Putéoli (nu Pozzuoli), waar de
zeereis eindigde, Forum Appii en de Tres Tabérnae naar Rome, de stad op zeven
heuvelen gebouwd. Nog altijd is Rome een grote stad, waar vele indrukwekkende
bouwvallen aan vroegere schoonheid herinneren. En Rome is ook de stad, waar
(zoals Vondel zegt):
d’Apostelschap,
beknelt in ijsre boeien,
Verhief er ‘t Kruis, gezegent in Godts Zoon.
Catacomben zijn de onderaardse begraafplaatsen, die de oude christenen rondom de stad Rome hebben aangelegd. De fresco’s op de wanden geven een beeld van het geloof en het leven der gemeente. Hier is afgebeeld een fresco uit de catacomben van Petrus en Marcellinus. Het is een levendige voorstelling van een oud‑christelijke Agape of liefdemaaltijd, waarbij men in vrede en liefde bijeen was, gelijk de inschriften melden: Irene reik mij warm water. Agape schenk mij in. Van zulke liefdemalen wordt gesproken in judas vers 12. De kanttekening van de Statenvertaling zegt hierbij: Grieks agapais; dat is liefden. Zo werden genoemd de maaltijden, die de eerste christenen plachten met elkander tot versterking der liefde te houden, als het Avondmaal was gevierd, van welke de Apostel Paulus spreekt in 1 Corinthe 11:21 en 22 en die beschreven worden door Tertullianus in zijn boek “Verdediging der Christenen”.
UpToDate 2023-2024