Bijbelse Aardrijkskunde
Het oosten. De bijbelse geschiedenis heeft haar
terrein in de landen van het oosten, dat ook wel het Morgenland wordt genoemd
of de Oriënt. Het hart van het oosten is Palestina, het Heilige Land voor het
verkoren volk.
Het
oosten is het land van de opgang der zon, het land vanwaar het licht komt, het
licht van religie en cultuur. Er is waarheid in de beroemde spreuk: Ex oriënte
lux ‑ uit het oosten komt het licht ‑ het licht van godsdienst,
wetenschap en beschaving.
Land van het Boek. In het oosten
scheen het eerst het licht van de Openbaring, en Palestina is het land van het
Boek der Boeken. De bijbelse aardrijkskunde houdt zich daarom vooral bezig met
Palestina, om een voorstelling te vormen van het land van de gewijde
geschiedenis.
De herder in Judea. Judea heeft
verspreid, hier en daar, gras op de berghellingen. Het is niet zo welig als op
onze weiden. En het water is “op de hoge plaatsen” in het kalkland schaars. Om
het vee te drenken, dalen de herders met de kudden naar een bron, of een beek,
of een put. Dan raken de kudden door elkaar. Men begrijpt haast niet, hoe
iedere herder zijn eigen schapen terugvindt. Maar als de dieren gedronken hebben,
begeven de herders zich één voor één op weg, ieder naar een verschillende kant.
En dan laat elke herder zijn bijzondere roep horen en de schapen lopen uit de
verwarde hoop naar de eigen herder; want de schapen kennen de herder aan zijn
stem!
Als wij
dit weten van de herders in Judea, begrijpen wij de woorden van de Heiland: De
herder der schapen, wanneer hij zijn schapen naar buiten gebracht heeft, gaat
hij voor ze uit; en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen. Maar een
vreemde zullen zij voorzeker niet volgen. Ik ben de goede Herder, en ik ken de
Mijnen en de Mijnen kennen Mij. (Johannes 10:2, 4, 5, 14).
Het landschap in de Bijbel. De bijbellezer
ziet de trekken, die het oosterse landschap kenmerken: de geweldige
stofwolken, die in droge tijden op de wegen opwervelen (Deut. 28:24); de dalen
met koren bedekt, de weiden erboven op de berghellingen, waar de kudden grazen.
(Psalm 65:13).
Men ziet
de handelslieden trekken langs grote internationale karavaanwegen (Genesis
37:25) en de eenzame reiziger langs een holle weg (Numeri 22:24) die door de
wijngaarden loopt met een muur aan deze en een muur aan gene zijde”.
De hoofdbron voor de Bijbelse
Aardrijkskunde is de H. Schrift zelf.
De Bijbel geeft belangrijke aanwijzingen voor de
topografie (d.w.z. de leer, waar de plaatsen liggen).
Om te
weten waar de plaatsen, in de Bijbel genoemd, op de kaart te vinden zijn,
dienen ons de volgende middelen:
1. Soms
zijn de bijbelse namen bewaard gebleven. Vergelijken we b.v. in onderstaand
lijstje:
Tegenwoordige naam: Bijbelse
naam:
Bethlahm; Bethlehem;
Aingidi; Engedi;
Gazze. Gaza.
Sommige
namen zijn in de Romeinse tijd veranderd: Samaria ‑ Sebastiye.
2. Bij
het noemen van plaatsen, waarlangs een veldtocht ondernomen wordt, kan men
aannemen, dat de plaatsen in die volgorde liggen. Belangrijk is b.v. Jesaja
10:28‑32.
3. Door
vergelijking van teksten kan soms de ligging van een plaats worden gevonden.
Beschrijving
van de opmars naar Jeruzalem in Jesaja 10: 28‑32. Zij overvallen Ajath,
te Michmas legeren zij hun legertros. Zij trekken de bergpas door: “Geba zij
ons nachtkwartier”. Rama siddert, Gibea Sauls vlucht. Gil het uit, o dochter
van Gallim! arm Anathoth! Madmena vlucht, de inwoners van Gebim bergen zich!
Zij zwaaien met hun handen in de richting van de berg der dochter van Sion,
tegen de heuvel van Jeruzalem.
Van de
steden in de Jordaanvallei worden vooral Jericho en BethSan genoemd (1 Sam.
31:10 toont de Kanaänitische invloed, door de vermelding van de tempel van
Astarte; 1 Kron. 10:10 spreekt van Filistijnse hegemonie want er was ook een
tempel van Dagon). Wanneer wij nu nagaan, welke plaatsen van de Streek verder
genoemd worden, dan zijn die nederzettingen vooral ten oosten van de rivier in
de meer rijke en brede vlakte van de Streek (kikkár), hoger gelegen op de
terrassen boven de “pronk van de Jordaan”. Door dit gebied stroomt de zijrivier
Wadi el‑Yabis. Daar ligt een interessante dubbelheuvel Tell el Meqbereh‑Tell
Abu Kharaz. Dit complex is krijgskundig bezien goed gekozen: een heuvel, die
goed verdedigd kon worden, gelegen bij stromend water. In zulke ruïneheuvels
kan men scherven vinden van aardewerk uit oude tijden, en aan deze scherven kan
men zien in welke perioden de potten zijn gebakken. Welnu, het blijkt, dat deze
heuvels al bewoond waren in de bronstijd, in welke periode Israël het heilige
land binnentrok. Voorts vond men ook materiaal uit de ijzertijd en daarna. Het
was dus een stad, die ook in de tijd der Koningen bestond. De naam Wadi el‑Yabis
herinnert aan de stad Jabes in Gilead. Gelet op de ligging kon deze stad gelden
als een voorbeeld van sterke ligging, waardoor de bevolking wel een
zelfstandige rol kon spelen. Dit komt uit in de bijbelse geschiedenis bij het
verhaal, hoe Saul de stad ontzet, en hoe de mannen van Jabes in Gilead na de
droevige dood van Israëls eerste koning, naar Beth‑San trekken. Deze
geschiedenis leert ons nog iets meer over de ligging van Jabes in Gilead.
Immers Saul, monstert het volk te Bezek (1 Sam. 11:8) en na een nachtelijke
mars drong het leger in de morgenwake in de legerplaats door en versloegen de
Ammonieten voor het heetst van de dag (1 Sam 11:11). De verhalen in 1 Samuël
31:10‑13 en 1 Kronieken 10:11 en 12 melden hoe de mannen de gehele nacht
doorlopen om de lijken van Saul en zijn zonen te halen van de muur van Beth‑San
en deze gebeenten te Jabes begraven onder een boom (1 Sam. 31:13 tamarisk, 1
Kronieken 10:12 terebint). Uit deze geschiedenissen volgt:
1. dat men van Bezek in de heuvelstreek van
Palestina na een afdaling in de Jordaanvallei gedurende een nacht in Jabes kon
komen.
2. dat de stad versterkt was en daaromheen een
terrein was, waar een veldslag kon geleverd worden.
3. dat gebeurtenissen te Beth‑San spoedig
in Jabes bekend waren en dus de afstand niet groot was.
4. dat men in één nacht kon wandelen van
Jabesin Gilead naar Beth‑San. De aardrijkskundige ligging van de
heuvel Tell el Meqbereh‑Tell Abu Kharaz past bij de bijbelse gegevens,
terwijl het oudheidkundig onderzoek bevestigt, dat in de tijd van Saul hier
een stad lag, en dat was dan Jabes in Gilead. (Zo luidt de conclusie van
Nelson Glueck. Some Biblical sites in the Jordan valley; Hebrew Union
College Annual; 4. Een
enkele maal wordt een nauwkeurige beschrijving gegeven, waardoor men de
ligging van een plaats kan vinden. Zo was Richt. 21:19 een aanwijzing om
Silo te vinden. Zie,
jaarlijks is er een feest voor den Here in Silo, dat noordelijk van Bethel
ligt, oostelijk van de heerbaan, die van Bethel naar Sichem loopt en zuidelijk
van Lebona. Naast
de Bijbel zijn nog andere bronnen belangrijk: I.
Flavius Josephus, een Joods geschiedschrijver (37‑100), in wiens boeken
(Joodse Oorlog en Joodse Oudheden) veel bijzonderheden te vinden zijn. Ook de
Talmud vermeldt vele wetenswaardigheden voor de aardrijkskunde van Palestina. II. De
oudste reisbeschrijvingen, die daarom van waarde zijn, wijl ze het dichtst
staan bij de bijbelse tijd. Het meest belangrijke gaven Eusebius en
Hieronymus in een lijst van plaatsen (Onomasticon) met aantekeningen over de
ligging. Een Nederlandse geleerde, Prof. J. Simons heeft een moderne
“Onomasticon” opgesteld en daarbij aangegeven, waar men de Bijbelse steden
moet zoeken op grond van wetenschappelijke uitkomsten, tot op heden
verkregen. III.
Aardrijkskundige werken over de bijbelse landen, vooral wanneer ze geschreven
zijn door mannen, die de H. Schrift goed kennen. Zo heeft een Duitse geleerde
het land doorgereisd langs de wegen, waarlangs de Here Jezus ging. (G.
Dalman, Orte und Wege Jesu). IV. Ten
slotte zijn van betekenis de opgravingen van oude steden. |
|
OPGRAVINGEN 1)
Tell. Waar eens een oude stad was, is nu in veel gevallen een
ruïneheuvel, een “tell”.
Zulk een
tell is een heuvel. Dat komt door twee feiten:
1. De
mensen bouwden de steden op natuurlijke hoogten.
2. Het
niveau van de stad is in de loop der eeuwen gestegen.
Waarom
koos men heuveltoppen om erop te wonen? Omdat zulk een hooggelegen nederzetting
een natuurlijke sterkte is en een vijand deze moeilijker kan naderen. Bovendien
staat een huis op de steenrots veiliger dan op de losse aarde in het dal,
wanneer de regenstromen vallen. (Matth. 7:24‑27). Bergen en heuveltoppen
bieden een ruimer uitzicht, dat in staat stelt om te waken over de akkers en de
oogst. De westenwind, die over de heuveltoppen waait is aangenaam door de
koelte en nuttig voor het wannen en zeven.
1) Kaart 15b van de
Schoolatlas voor Bijbelse geschiedenis door Dr. A. van Deursen, J. B. Wolters,
Groningen.
Men
bouwde maar niet lukraak op de eerste de beste heuvel: neen, die werd met zorg
uitgezocht. Het was vooral van belang, als de mensen beschikking hadden over
het water; daarom werd een nederzetting gebouwd bij een bron. Zo is het oude
Jeruzalem gesticht bij de bron Gihon (1 Kon. 1:33).
Straatniveau. En hoe kwam het, dat het niveau der
stad omhoog ging? De straten der stad waren nauw, krom, hoekig, ongeplaveid en
dikwijls modderig en vuil door het “slijk, der straten”. Straatreiniging was
onbekend; wat ieder kwijt wilde wezen, wierp hij weg, waar het hem gelegen
kwam. Op die manier steeg het niveau der stad van jaar tot jaar en de
bouwmeester moest de vloer hoger maken.
Huizen. De huizen hadden fondamenten van onbehouwen blokken
steen, aaneengekit door leem. De muren waren van leem of leemtegels, soms met
hout gestut, gepleisterd met kalk. De daken waren plat en gemaakt van leem; het
dak werd geschraagd door houten balken. (Ezra 6:11). Stortte een huis in, of
werd het al te bouwvallig, dan pikte men de steenklompen uit de puinhoop en de
leem werd vastgestampt om de ondergrond te vormen voor een nieuw huis. Werd de
stad veroverd, dan stak de vijand de nederzetting wel in brand. (Richt. 18:27
en 28). Daarna werd de stad vaak herbouwd, maar het puin werd niet weggehaald;
op de as verrees de nieuwe nederzetting.
(Naar een
tekening in Palestina Expl. Quart. 1939).
Doorsnede
van de ruïneheuvel Tell el‑Hesi, waar de opgravers in de opvolgende lagen
de aanwezigheid van “acht steden” in onderscheiden tijd konden aflezen. Het was
dus wel “een berg van veel steden”.
Kruiken en lampen uit verschillende
tijdperken.
Lagen. Op die wijze ontstaan de ruïneheuvels, waarin lagen zijn
uit verschillende tijden. In die lagen bevinden zich vaak gebruiksvoorwerpen.
De stijl van het aardewerk is meer dan eens veranderd; daardoor kan men aan de
potscherven zien uit welke tijd de laag dateert. En is er een puinlaag met
vuurstenen of een met bronzen werktuigen, dan zal men er geen spoor in vinden
van ijzer. Want de steentijd, de bronstijd en de ijzertijd volgen na elkander.
Uit de
cultuurresten in de lagen van een tell kan men de ouderdom bepalen.
De naam van de stad. De eenvoudigste
manier, om met zekerheid te weten, welke oude stad ter plaatse van de tell lag,
is wel deze: dat er een inschrift met de naam erop gevonden wordt. Dat is het
geval geweest met Gezer. Op drie plaatsen bij de tell vond een Franse geleerde
een in de rots uitgehouwen inschrift met de woorden: “grens van Gezer”.
Bij de
opgraving van El‑Jib (
Gibeo
ommuur[de wijngaard van A]maryah[u].
Het is
wel voor het eerst, dat in Palestina in een stad zó duidelijk de naam werd
gegeven als in het dorp El‑Jib, waarvan men nu met zekerheid eet, dat
hier het oude Gibeon lag.
Het kan
ook zijn, dat de geschiedenis, die men afleidt uit de lagen, in overeenstemming
is (althans niet in strijd!) met de geschiedenis, welke men uit de bijbelse
gegevens weet. Daardoor heeft men bijv. de ligging van Megiddo, Gibea Sauls en
Hazor kunnen aanwijzen.
V. Bij
enkele opgravingen zijn documenten gevonden, die van onschatbare waarde zijn
voor de aardrijkskunde en de geschiedenis der oudheid. Daarvan moeten
bijzonder genoemd worden de El‑Amarnabrieven; en de teksten uit Ras‑Sjamra
in Syrië.
El‑Amarnabrieven. El‑Amarna,
door een vergissing die burgerrecht verkregen heeft, gewoonlijk Tell‑el‑Amarna
genoemd, is een kleine nederzetting van fellah’s aan de oostelijke oever van de
Nijlstroom, ongeveer
Daar vond
men het archief der buitenlandse correspondentie van twee farao’s, Amenhotep
III en IV, wier regeringsperiode (resp. 1411‑1375 en 1375‑ca. 1358
v. Chr.) de gehele ontwikkeling van het Oosten beslissend heeft beïnvloed. De
kleitafeltjes van El‑Amarna zijn voor een groot gedeelte stuk voor stuk
in Palestina ontstaan. Het zijn de brieven van Egyptische stadhouders en
vazallen in het Syro‑Palestijnse gebied en van de talrijke potentaatjes,
die in die tijd onder oppertoezicht van Egypte regeerden in de stadsstaatjes
van Kanaän en de nabije landstreken.
(J. SIMONS,
Opgravingen in Palestina).
In
Palestina zelf zijn ook documenten gevonden. Belangrijk zijn de inschriften op
potscherven in Samaria en de brieven van Lachis. Opzienbarende vondsten in het
noorden van de woestijn van Juda zijn de oude schriftrollen, waaronder er zijn,
die gedateerd kunnen worden tussen 200 en 100 voor Christus. Eén daarvan is een
boekrol met de profetieën van Jesaja.
Kanaän. De oudste naam is Kanaän (Gen. 11:31). Wat Kanaän
betekent, weten wij niet. De nog dikwijls gangbare verklaring van Kanaän als
“laagland” tegenover Aram als hoogland kan niet juist zijn. Reeds hierom niet,
wijl het West‑Jordaanland voor een groot deel gebergte is, terwijl Aram
(= Syrië) het karakter heeft van een ‘steppe. Eerst bedoelde men met de naam
Kanaän de kustzoom langs de zee; later droeg men de naam over op het gehele
West‑Jordaanland. De Jordaan was “de grens van het land Kanaän” (Exodus
16:35). Aan de overzijde der rivier lagen Gilead en Basan.
Palestina
is de meest gebruikte naam voor het land geworden. Het woord Palestina is
gevormd uit het Hebreeuwse woord voor Filistijnen (in Jesaja 14: 29 leest men
daarom Filistea; daarvan is de naam Palestina afgeleid), Aanvankelijk bedoelde
de naam alleen het zuidelijk deel van de kustvlakte. Eerst tijdens het Romeinse
en Byzantijnse bewind duidde de naam Palestina in hoofdzaak het land ten westen
van de Jordaan aan.
Andere namen. Andere namen zijn: het Land der
Belofte (Hebr. 11:9) of het Beloofde Land, omdat het aan Abraham en zijn zaad
beloofd was; het Land der Hebreeën (Gen. 40:15), naar Abraham, de Hebreeër
bijgenaamd, omdat hij van de overzijde van de Eufraat gekomen was, of omdat hij
afstamde van Heber; het Land Israëls (1 Sam. 13:19), naar de naam, die Go,. aan
Jakob gaf; het Land des Heren (Hos. 9:3), omdat het land in zeer bijzondere zin
het eigendom van Jahwe was; het Land van Juda (Neh. 5:14) of het Joodse Land
(na de Babylonische ballingschap werd deze naam gebruikt, ook door de
Romeinen); het Heilige Land (Zach. 2:12.1 voor de Joden, omdat het een
afgezonderd land was. Voor de christenen is Palestina het land van de Heilige
Geschiedenis, inzonderheid door de omwandeling van den Here Jezus.
De
tegenwoordige staat der Joden heeft de naam Israël; op 14 mei 1948 kondigde de
voorlopige staatsraad de oprichting aan van de Joodse Staat in Erets Jisraël (=
land Israëls), dat is de Staat Israël.
Grenzen. Palestina heeft in verschillende perioden der geschiedenis
niet altijd dezelfde grootte gehad 1). Gewoonlijk worden de grenzen
bepaald: aan de westzijde door de Middellandse Zee (de Grote Zee), ten noorden
door de Libanon en het gebied van Damaskus; ten oosten door de woestijnen van
Syrië en Arabië en ten zuiden door de rotsige woestijn van ‘t
Sinaïschiereiland.
Vruchtbare Halve Maan. De landen van het oosten
liggen in het gebied, dat de “Vruchtbare Halve Maan” wordt genoemd. Dat is de
grote halfcirkelvormige strook van het alluviale akkerland in het rivierendal
van Mesopotamië, tot en met het vruchtbare land langs de Nijl. De “Vruchtbare
Halve Maan” heeft de vorm van een reusachtige sikkel tussen de bergen en de
zee.
Het hart
van dit gebied is Palestina. Dit is het land van de Openbaring, het land van de
gewijde geschiedenis, in het midden
1) Zie de
Schoolatlas voor Bijbelse Geschiedenis door Dr. A. van Deursen.
van de
Oude Wereld, tussen de rivier van Egypte 1) en de grote rivier
Eufraat, daar, waar drie werelddelen elkaar naderen, op een plaats zeer
geschikt, om vandaar uit de boodschap des heils naar alle oorden van de wereld
te doen uitgaan.
Maar de
wegen van Mesopotamië naar Egypte liepen langs het kalkland van Judea, nl. door
de kustvlakte. Daardoor lag met name Judea toch ook weer afgezonderd.
Kort
gezegd: in de ligging van Palestina op de wereld komen uit: afzondering en
centrale ligging beide.
Op de
kaarten 2, 3, 12, 13, 15 van de Schoolatlas voor Bijb. Gesch. zien wij de wegen
naar Palestina.
Uit
Egypte loopt de grote handelsweg door het kustgebied naar Gaza. Deze weg is “de
weg van het land der Filistijnen” (Exodus 13:17).
Maar uit
Egypte voert ook een weg, die door het Zuiderland in Palestina leidt. Dat is de
“weg van Sur” (Genesis 16:7). Jakob koos deze weg toen hij naar Egypte toog
(Genesis 46:1 en 5).
Van Elath
naar Damaskus leidt de grote weg, “de koninklijke weg” (Numeri 20:17).
1) De rivier van
Egypte is een kleine beek, de Wadi el Arisj.
Zeer
belangrijk is de weg over Damaskus, dan over de Jordaan naar de Middellandse
Zee, dat is “de weg der zee” (Jes. 8:23), de Via Maris der Kruisvaarders.
Uit het noorden komt de weg naar Hamath (1 Kon. 8:65, 2 Kon. 14:25, Amos
6:14) de ingangspoort, of over de Via Maris, uit het noorden (2 Kon. 25:21). De
profeet zegt dan ook, dat het kwaad komt uit het noorden (Jer. 4:6).
Bouw. De bouw van Palestina is tamelijk eenvoudig: naast
elkaar liggen vier stroken van noord tot zuid, twee ervan zijn hoog en twee
laag. Het zijn:
a. het
vlakke kustland aan de Middellandse Zee, overal een laagte, behalve, waar de
Karmel erdoor breekt;
b. het
heuvelland en het gebergte van Judea tot de Libanon, waartussen zich één laagte
schuift: de vlakte van Jizreël;
c. het
diepe dallandschap van de Jordaan (El Ghor = de Spleet);
d. het
plateau van het OverJordaanse.
Aardbevingen en vulkanisme. Deze
landschappen worden begrensd door breuklijnen in de aardkorst: langs deze
lijnen verschuiven de aardschollen. Het Jordaandal is een verzakking (een
slenk). Landstreken langs breuklijnen worden vaak door aardbevingen geteisterd.
Hij doet de aarde van haar plaats wankelen. (Job 9:6). Grote indruk moet een
aardbeving ten tijde van koning Uzzia gemaakt hebben. (Amos 1:1).
Ook
stijgen langs spleten vulkanische stoffen omhoog. Het veeltoppig gebergte van
Basan (Ps. 68: 16) zijn basaltkoppen. Aan de breukranden kunnen warme bronnen
ontstaan, bijv. in Tiberias.
Opmerking: In het verzakkingsgebied ten zuiden van de Zoutzee zijn warme
bronnen in het oude Edom (Gen. 36: 24 “dit is de Ana, die de hete bronnen in de
woestijn gevonden heeft’).
De kust. De kust van Palestina is een duinenkust. Een zeestroom
uit het zuiden voert sedimenten aan; en de wind heeft de duinen gevormd.
De kust
is vrijwel zonder havens. In een beschutte baai achter de Karmel kon Haifa de
havenstad worden. En daar, waar het zand onderbroken wordt door harde rots,
konden zeesteden verrijzen als Jaffa en Akko.
De Joden
zijn niet een zeevarend volk geweest. Voor een deel is dit wellicht te
verklaren uit de omstandigheid, dat de kustvlakte door vreemden werd
overheerst. Flavius Josephus schreef eens: “Wij bewonen geen land aan de zee en
verblijden ons niet in de handel”.
De kustvlakte. Achter de duinen is de kustvlakte.
Deze is bij Gaza ongeveer
De
kustvlakte bestaat uit drie delen: 1. Sjefeela. 2. Saron. 3. De vlakte van Akko
ten noorden van de Karmel.
Sjefeela. De Sjefeela wordt in de vertaling
“Laagte” genoemd. Deze laagte omvat twee gebieden
a. het
lagere land achter de duinen.
b. het
heuvelachtig terrein ten oosten daarvan. Het is het hellingland vóór het gebergte
van Juda (de hellingen, Jozua 10: 40). Dit heuvelland was de grenszoom van
Judea; hier zijn de oorlogen gevoerd tussen Israël en de Filistijnen, vooral in
de dalen.
De dalen van de Sjefeela en de oorlogen (kaart 5 en 6)
1. Het
noordelijkste is het dal, dat van Jaffa over Lydda door het dal Ajalon voert
(kaart 5).
Aan het
hoge boveneinde daarvan kwam het invallende Israël het eerst uit het Jordaandal
te voorschijn; Jozua vervolgde hier de Kanaänieten toen hij de zon beval stil
te staan (Jozua 10:10 v.v.). Langs deze weg heeft David de Filistijnen geslagen
van Gibea af tot bij Gezer (2 Sam. 5:25). De uitgang werd beheerst door het
sterke Gezer, dat tegen Jozua troepen zond (Jozua 10:32).
2. De
beek Sorek, de Wadi es‑Sarrar (hierdoor gaat thans de spoorweg Lydda, Er
Ramle, Jeruzalem). Het is het terrein van Simson; hier lagen Zora en Estaol
(Richt. 13:25). Door dit dal keerde de wagen met de ark, langs Beth Semes (1
Sam. 6:13).
3. Het
Terebintendal (Wadi es Sant), het terrein van de strijd tussen David en Goliath
(1 Sam. 17) bij Socho en Azeka.
4. De
beek Besor (zuidoostelijk van Gaza; 1 Sam. 30: 9‑15).
5. Het
Zoutdal (Wadi el‑Milh) het oostelijke bovendeel van het dal van Berseba;
waar de Edomieten de nederlaag leden tegen David (2 Sam. 8:13; 1 Kron. 18:12;
Psalm 60:2) en tegen Amazia (2 Kon. 14:7; 2 Kron. 25:11).
Vruchtbaarheid. De eigenlijke kustvlakte is
vruchtbaar. Reeds in de dagen der aartsvaders was de korenbouw belangrijk en als
er hongersnood heerste in Kanaän ging men naar het Filistijnenland, waar Gerar
(Gen. 20:1; 26:1) een middelpunt was van korenhandel, gelijk de graansilo’s
bewijzen, die men bij de opgravingen vond. ‑ In de Sjefeela zijn thans
o.m. uitgestrekte katoenvelden bij het oude Lachis.
Saron. Saron is de zeevlakte tussen Joppe en de Karmel. In de
oudheid waren in Saron weideplaatsen voor runderen. (1 Kron. 27:29). Thans zijn
hier vele bloeiende koloniën der Joden met uitgestrekte citrusgaarden.
De vlakte van Akko. Deze kustvlakte
was eenmaal aan Aser toegewezen; ook hier hebben de Joden grond geworven.
Waterscheiding. Dit bergland strekt zich uit van de
Sinaïwoestijn tot aan de Libanon. Merkwaardig is het, dat de
waterscheiding
tussen de Middellandse Zee en de Jordaan niet in het midden ligt, maar meer
naar het oosten. Wel 2/3 deel van het land ligt ten westen van de kamlijn (doorsnede
kaart 2). Daardoor hebben de rivieren naar het westen een kalmer loop, zodat
hier rijkere dalvormen zich konden ontwikkelen en vruchtbare dalen in het
bergland zijn uitgeslepen. Maar naar het oosten zijn de hellingen zeer steil:
hier hebben de winterbeken diepe kloven uitgegroefd, kale steenbeddingen tussen
steile wanden.
Hoe groot
is het hoogteverschil van Hebron en Engedi? (kaart 6). En van Jeruzalem en
Jericho? (kaart 6).
Kamlijn. De kamlijn is van de grootste betekenis. Op deze
lijn liggen de voornaamste steden: Hebron, Bethlehem,
Jeruzalem, Bethel, Sichem, Samaria, Nazareth. Langs deze lijn loopt de hoofdweg
voor het landverkeer. Zeer merkwaardig: de weg over de hogere punten van het
bergland! Toch is dit begrijpelijk: want ten oosten en ten westen van de
waterscheiding zouden de talrijke diepe dalen de grootste moeilijkheden geven
voor een verkeersweg van noord naar zuid.
Kalkgesteente. Voor een groot deel bestaat het
gebergte van Samaria en Judea uit kalk. Dit gesteente kan in
koolzuurhoudend
water oplossen. Tengevolge daarvan ontstaan holen en grotten. (Psalm 71:3;
Psalm 95:4).
Een blik
op de kaart toont ons duidelijk, dat dit WestJordaanse bergland in tweeën
verdeeld wordt door de vlakte van Jizreël:
ten
noorden het bergland van Galilea, ten zuiden het bergland van Samaria en Juda.
Boven-Galilea. Het bergland van Galilea bestaat
uit Boven‑ Beneden‑Galilea. Boven‑Galilea is het gebergte van
Naftali;
een mooi land van kalm‑gelijnde bergen met uitgestrekte olijfgaarden. Het
bereikt zijn grootste hoogte in de Atzmon (
Dit
bergland van Boven‑Galilea zendt uitlopers naar de kust; daardoor is de
weg langs de zee soms op de hellingen der rotsen. (Tyrische Trap).
Basalt en kalk. De bergen zijn
voor een deel uit basalt opgebouwd door vulkanische werking. Daarnaast komt ook
het kalkgesteente voor; bijv. in de koepelvormige Tabor. De dalen zijn voor een
belangrijk deel door verweerde lava bedekt.
Beneden‑Galilea. Het bergland van
Beneden‑Galilea vormt een reeks lagere bergen, eigenlijk heuvels, want de
hoogste, de Tabor, is slechts
In het
bergland van Beneden‑Galilea dringt de vlakte van Zebulon door. Ten
oosten hiervan verrijst de berg, die in de overlevering wordt genoemd de Mons
Beatus, de berg der zaligsprekingen, aan de oever van het meer Gennesareth.
Zuidwaarts
van de vlakte van Zebulon verheft zich het bergland, waarop Nazareth is
gebouwd. De uitlopers van dit gebergte gaan langzaam over in de vlakte van
Jizreël. Oostelijk van dit bergland verrijst de koepelvormige Tabor.
Het
klimaat en de atmosfeer van het Evangelie ademt men nergens zuiverder dan op de
Tabor. In het noorden glinstert de sneeuw van de Grote Hermon. Dichterbij biedt
de blauwe Zee van Tiberias een verkwikking voor ziel en ogen. Aan de andere
kant zijn het Gebergte van Gilboa en de Karmelketen een prachtige zetting voor
de rijke vlakte van Jizreël. Vanaf dit geweldige voetstuk, dat het gebied van
de stammen Issaschar, Zebulon en Naftali beheerst, genieten wij een schitterend
vergezicht op het Beloofde Land. De top van de Tabor is bij uitstek geschikt om
de kleurenrijk dom te bezingen van Galilea, wisselend naar gelang van de
seizoenen en het uur van de dag. Wij hebben aan het einde van een zomerse dag
gezien hoe de schaduw zich uitbreidde over de vlakte en hoe de rode schijf in
zee onderdook, terwijl de wind de takken van de olijfbomen om ons heen deed
ritselen. Men voelt de neiging het woord op de lippen te nemen, dat Petrus in
zijn verrukking uitsprak: “Het is goed, dat wij hier zijn”.
(M. H.
LELONG O.P., Heilig Land).
De Berg Tabor.
De Tabor
bekoort door de mooie koepelvorm, de schilderachtige ligging, het wijde
uitzicht. Zigzag gaat het pad omhoog tussen eiken, en Johannesbroodbomen. ‑
De overlevering wijst de Tabor aan als berg der verheerlijking. Als men zijn
gevoel laat leiden door het uitzicht, waar wij ons zoveel taferelen uit de
heilige geschiedenis kunnen voorstellen, en van de vrede en stilte geniet,
voelt men de neiging te denken, dat de Apostel zich de Tabor herinnert als hij
schrijft: Toen wij met Hem op de heilige berg waren. (2 Petrus 1:18). Foto
Willem v. d. Poll.
Vlakte van Jizreël. Aan de voet van
de Tabor breidt zich reeds uit de vlakte van Jizreël en dal van Megiddo. Aan de
noordzijde van de vlakte verrijst het bergland van Galilea. En aan de oostzijde
sluit het bergland van Gilboa af met het heuvelland, waarop Sunem, Naïn en
Endor zijn gebouwd. Ten noorden van Gilboa’s hoogten is een lage inzinking,
waarin de bron van Harod is. Door deze insnoering loopt de Nahr Dsjaloed naar
het Jordaandal.
Kison. De vlakte van Jizreël watert af door de Kison (nu
genoemd Nahr 1)‑el‑Moekatta). De bodem bestaat voor een
groot deel uit verweringsgrond van vulkanische gesteenten. Deze leem is zeer
vruchtbaar, de Kison stroomt over een modderige bedding. Aan de randen is de
vruchtbaarheid het grootst; bij goede bevloeiing zal de begonnen cultuur zich
steeds meer uitbreiden. Door deze vruchtbare vlakte (Jizreël ‑God zaait)
voeren de grote karavaanwegen.
Karmel. De velden van Jizreël klimmen op naar de Karmel. Het
woord Karmel betekent boomgaard en geldt in de Schrift als beeld van schoonheid
(Hoogl. 7:5); als spiegel van de menigvuldige goedheid Gods (Jes. 35:2).
Nergens
in Palestina zagen we een landschap, dat zozeer de indruk gaf van frisse,
jeugdige kracht. De sterke dauw, die alle nachten valt, bewaart de bergflora
voor verdroging, zodat het hier zelfs in de hete zomer altijd groen blijft.
Waar geen geboomte staat, is de grond bedekt met dicht struikgewas. Er groeit
gras, er staat jong eikehout, men ziet er mooie dennen en wilde abrikozen en
perebomen. In de tuinen der vele landhuizen vindt men een overvloed van
vruchtbomen o.m. de Johannes broodboom. De frisse zeewind, die maar zelden tot
storm wordt, geeft iets heerlijk opwekkends aan de lucht, die met aromatische
geuren vervuld is. Het is een echt paradijs.
(R. M.
LIGTHART‑LION CACHET, Door Erets Israël).
De Karmel
is een kalksteenrug: daardoor zijn er ook vele holen; zo wijst men bijv. “de
grot van Elia” aan. Het noordwestelijk einde is een imposant voorgebergte aan
zee; daardoor worden de vlakten van Saron en Akko gescheiden en loopt de weg om
de Karmel heen langs de zee. Aan de voet van het gebergte ligt de havenstad
Haifa. Het gezicht op Haifa en de Karmel, vanuit de zee gezien, is
verrukkelijk. Op de hellingen tussen het geboomte, zijn de villa’s in
natuursteen opgebouwd: dat is Hadar‑ha‑Karmel (“de heerlijkheid van
de Karmel”; verg. Jes. 35:2).
1) Nahr duidt aan:
beek, die altijd water heeft (“sterke beek” Amos 5:24); wadi een beek, die ‘s
zomers vaak droog is (Job 6:15‑17).
De
Karmel; op de voorgrond de Kison.
Het witte
klooster boven links staat bij de plaats waar Elia offerde (elmoechraka =
verbrande plaats). Die plek lag aan de oostzijde, omdat Elia te voet nog
dezelfde dag Jizreël bereikt (1 Kon. 18: 46). De Kisoa is hier nabij (vers 40).
De helling biedt hier genoeg ruimte voor een talrijke schare (vers 19 en 20).
Er moet dichtbij een hoogte geweest zijn, waarop men de zee ziet (vers 43).
Volgens vers 30 moet er tevoren een altaar hebben gestaan (hij herstelde het
altaar); zulke altaren werden op in het oog vallende hoogten gebouwd. Het water
dat Elia behoefde (vers 34) kon geschept worden uit een bron op de helling,
waar ook in droge tijden grondwater is.
Vooral ‘s
avonds als de duizende lichten glanzen is het uitzicht betoverend.
Vlakte van Dothan. Aan de oostzijde van
de Karmel is een laagte, Dothan. welke voert naar de vlakte van Dothan:
hierlangs loopt een oude, beroemde handelsweg van Gilead naar Egypte. (Genesis
37:25). Deze vlakte ligt reeds in het gebied van het bergland van Samaria.
Kenmerken van Galilea:
1. Het is
een bergland (Ps. 89: 13) met vruchtbare vlakten (Gen. 49:20).
2. Het
was in de eerste eeuw dichtbevolkt; bij de verhalen in de Evangeliën zien we
gehele scharen toestromen.
3.
Flavius Josephus beschrijft de volksaard als “altijd begerig tot verandering;
genot vindend in oproer” (Vgl. Lukas 13:1).
4.
Galilea wordt door vele beroemde wegen doorkruist, b.v. de Via Maris (Jes.
8:23). De Romeinen plaveiden die weg; in een van de tolhuizen zat Mattheus
(Markus 2:14).
5. De
bevolking is gemengd (“Galilea der Heidenen” Jes. 8:23).
Samaria. Het Bergland van Samaria toont vrij veel afwisseling:
vlakten, weiden en dalen tussen de bergen. Zo ligt de berg, waarop Samaria
gebouwd is (1 Kon. 16:24), bij een vruchtbare vallei. De hoogste toppen van het
bergland zijn de Ebal en de Gerizim en in het dal daartussen, dat de enige pas
dwars door de bergketen is, ligt nu Nabloes. Tussen Ebal en Gerizim lag eens
het oude Sichem.
Het is op
de Ebal, dat wij de grootte van het Heilige Land gewaar kunnen worden en dat we
ons opnieuw verwonderen over de invloed, die zulk een klein land op de
geschiedenis der gehele wereld heeft uitgeoefend. Maar de verklaring is ook in
het gezicht. Aan de voet in het begin van de dalengte is de Jakobsbron, waar
eenmaal de woorden gesproken werden: Noch op deze berg, noch te Jeruzalem zult
gij de Vader aanbidden; maar de ure komt, en is nu, wanneer de waarachtige
aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid.
(G. A.
SMITH, De historische aardrijkskunde v. h. H. Land).
Kenmerken van Samaria:
1. Het is
een bergland met kleine vlakten (Jes. 28:1).
2. Open
ligging voor de vijanden (Richt. 6:11; 2 Kon. 13:20 )
3. Het
nam spoediger vreemde cultuur op.
4. Het
heeft een centrale ligging; de geschiedenis der Aartsvaders begint te Sichem
(Gen. 12:6).
5.
Samaria onderhield meer verbinding met Oost‑Jordaanland (1 Kon. 12: 25; 1
Kon. 22; 2 Kon. 9).
Bergland van Judea. Het bergland van
Samaria sluit naar het zuiden aan bij het gebergte van Judea. Het algemene karakter
van het land is: steenachtige velden, waarop ruw kreupelhout en doornen en
dwergeiken woekeren tussen menigten van rotsblokken. In de dalen zijn
olijfgroepen, vijgen en terrassen met wijnstokken. Rotsblokken zijn de overheersende
trekken van het landschap. Maar in het gebied van Israël is het geheel anders
geworden. Als men door “de corridor van Jeruzalem” naar Tel Aviv gaat, ziet men
langs de weg de eucalyptusbomen, op de hellingen jong bos. Het vroeger kale
land heeft al iets liefelijks gekregen. De herbebossing heeft grote waarde voor
het behoud van de teelaarde.
“Het doel van de nieuwe bewoners was
de kale hellingen weer te beplanten, weer te bekleden met de oude groene
luister, en zo wordt Ezechiëls profetie vervuld: Maar gij, bergen van Israël
zult uw takken voortbrengen en uw vruchten dragen voor mijn volk Israël, want
nabij is zijn komst. Want zie, Ik kom bij u en keer Mij tot u, gij zult bewerkt
en bezaaid worden”. (Ezech. 36:8, 9).
(ZEV
VILNAY, Israël Guide).
Vlakten. De waterscheiding verloopt als een tamelijk rechte lijn
van Hebron naar Bethel. Ten westen ervan liggen enige kleine vruchtbare
vlakten, b.v. van Eskol bij Hebron en de vlakte van Refaim ten zuiden van
Jeruzalem. (Jesaja 17:5).
Weg in het aangeplante bos op de
hellingen van het heuvelland bij Belt Meir (dat is ten noorden van Estaol, in
het land van Simson), in de corridor van Jeruzalem. - Foto Consulaat van
Israël.
Sjefeela. Aan de westzijde ligt voor het
gebergte van Judea een heuvelland, dat langzamerhand overgaat in de laagte, de
Sjefeela. Dit hellingland is doorgroefd door verschillende wadi’s: bekend zijn
de dalen van de beek Sorek, het Terebintendal en de Besor. Deze dalen waren
vaak oorlogsterrein in de strijd met de Filistijnen.
Ten
zuiden van Hebron daalt de centrale bergketen langzaam omlaag tot aan de wadi,
waaraan Berseba ligt: de plaats der putten (Gen. 31:30 en 31); het uiteinde des
lands.
De herder
met de kudde in het bergland van Judea. Het kalklandschap heeft van die zacht
golvende berglijnen. Op de kale stenige hellingen vinden schapen en geiten het
spaarzame gras. Deze herder heeft behalve het geweer ook een schopje om aarde
te werpen naar schapen, die van de kudde afdwalen.
Zuiderland. Zuiderland is in de Statenvertaling
en Nieuwe vertaling de naam voor de Negeb (droog, verschroeid land) het gebied
ten zuiden van Berseba. Israël werd teruggeworpen, toen het van deze zijde
trachtte het Beloofde Land binnen te dringen (Numeri 14:44 en 45). De dalen
volgen de loop van uitgedroogde wadi’s; maar als de regen valt, tooien zich de
hellingen met groen en doen “het zuiderland herleven” (Ps. 126:4).
Een belangrijk bronnengebied is bij
el Koeseme, wellicht het bijbelse Kades (Numeri 13:26); opvallend is de grote
omvang van dit geheel van oasen, met waterbronnen aan alle kanten, door bergen
afgesloten van de buitenwereld. Hier is plaats in overvloed en ook veiligheid
en onderhoud voor een half‑nomadische bevolking, zoals de Israëlieten dit
voor hun intocht in Kanaän geweest zijn.
(F. M.
TH. BÖHL, Palestina in het licht der jongste opgravingen).
De Negeb
wordt thans bewoond door bedoeïenen die hier leven als halfnomaden, terwijl de
Joden energieke pogingen aanwenden om dit land tot bloei te brengen.
Woestijn van Judea. Aan de oostzijde
wordt het gebergte van Judea begrensd door een buitengewoon interessant
landschap: de woestijn van Judea. Het zeer bijzondere is wel, dat deze woestijn
bijkans onmiddellijk grenst aan het oude cultuurland van Jericho en aan de
velden van Efrata. De woestijn van Juda is de afhelling naar de Zoutzee, doorploegd
van steile dalkloven. Want de beken hebben alleen water in de winter; de regen
groeft en de stenen kolken de dalen dieper uit, zodat kale steile wanden rijzen
boven de steenbedding. Nog meer werken droogte en zonneschijn in. Want de
woestijn ligt in de regenschaduw; als de winden van de Middellandse Zee komen,
hebben ze al hun vochtigheid reeds verloren. Zodra de regen invalt, bloeien
kleurige bloemen en fris groen schittert even op de anders kale hellingen. Maar
deze pracht gaat verloren bij de eerste Sirocco, de droge woestijnwind. Thans
zwerven bedoeïenen rond, waar eenmaal Nabal zijn bedrijf had (1 Sam. 25:2),
waar Amos schapenfokker was in Tekoa en kweker van moerbijvijgen. (Amos 7:14).
Holen. Het Bergland van Judea bestaat uit kalk. Als gevolg
daarvan ontwikkelen zich de zogenaamde karstverschijnselen. Voor de bijbelse
geschiedenis zijn daarvan het meest interessant de holen en grotten. Holen en
spelonken worden meermalen in de Schrift vermeld; bekend zijn de spelonken van
Machpela en van Adullam.
Boven
alle bergen is één berg in dit plateau van Juda belangrijk: het complex van
Zions heuvelen, waarop Jeruzalem ligt.
Sinds
1947 zijn op drie belangrijke plaatsen in de Woestijn van Juda handschriften
gevonden: noordelijk van de bron Ain Fasjka; een heel stuk zuidelijk hiervan in
de wadi Muraba’at, en nabij Chirbet Mird, de oude burcht Hyrkania. In de eerste
streek zijn de resten van een gebouw gevonden, uitgegraven en onderzocht
waarvan de oude bewoners in direct contact gestaan hebben met de
handschriftgrotten. (De bewoners van de streek noemen de ruïne Chirbet Qoemran.
Chirbet is de Arabische naam voor een ruïneheuvel, of een ruïne zonder heuvel,
wanneer de resten van oude gebouwen er nog voor een ruïneheuvel, of een ruïne
zonder heuvel, wanneer de resten van oude gebouwen er nog voor een deel boven
de grond uitsteken).
Enkele
van die oude boekrollen zijn: Jesaja; bijbelverklaringen, bijv. een commentaar van
Habakuk; de rol der Lofprijzingen; de regel van de gemeenschap, die zich hier
gevestigd had.
In de
wadi Murabaät werden brieven gevonden van de pseudoMessias Bar‑Kochba
(die ondertekent als Simeon ben Koseba). Een ervan luidt:
Van
Simeon ben Koseba aan Jesjoe ben Galgola en aan de mannen van de vesting:
vrede! Ik neem de hemel tot getuige tegen mij: indien er iemand ontbreekt van
de Galileeërs, die gij hebt gered, dan zal ik uw voeten in de ijzers slaan,
zoals ik heb gedaan met Ben Afloel.
(S)IMEON
B(EN) KOSEBA, vorst van (I)s(raë)l.
De tussen
haken staande letters zijn aangevuld naar het voorbeeld van andere brieven.
(PROF.
DR. J. VAN DER PLOEG, Vondsten in de woestijn van Juda).
Die
Galileeërs waren waarschijnlijk Joden‑christenen.
Hier is
het oudste document, waarin gesproken wordt over christenen in Palestina.
Kenmerken van Judea:
1. Judea
is het meest geïsoleerd; de gemakkelijkheid van afsluiting werkte mee tot het
zelfstandig blijven in het geestelijk en godsdienstig leven.
2. Judea
is een land van herders. Het hoofd van een dynastie en een der profeten werden
geroepen van achter de kudde (2 Sam. 7:8; Amos 7:15).
De
gelijkenis van de goede Herder sprak de Here in Judea (Johannes 10).
3. De nabijheid van de woestijn sprak van sterke tegenstellingen (Jes.
41:18, 19).
El Ghor
(Arabisch = de spleet).
Bijzonder karakter. Een landschap
zonder weerga! De beroemde aardrijkskundige Alexander von Humboldt noemt de
grote “scheur” van het Jordaandal “het merkwaardigste geologische verschijnsel,
dat in de gehele wereld te vinden was”.
El Ghor
is een slenk in het grote Syrische breuksysteem:deze slenk (verzakt gedeelte)
in de aardkorst begint bij de Orontes in het dal tussen Libanon en Anti‑Libanos
en gaat zuidelijk tot aan de Golf van Akaba. Zelfs trekken de geologen die
verzakking nog verder door de Rode Zee en tot aan de meren van Midden‑Afrika.
De storing is echter het sterkst in El Ghor: dat is het diepst. Want terwijl
het land bij het voormalige Hoelemeer of Chetmeer l) op
1) Ten onrechte
meende men dat hier de wateren van Merom waren. (Jozua 11:5, 7).
Bij het
Hoelemeer zijn grootse werken uitgevoerd. Ten noorden van het meer was een
moeras, dat drooggelegd werd: het vroegere landschap van waterpoelen en
wuivende papyrus veranderde in akkerland. Ten zuiden van het meer is de
Jordaanbedding verdiept, waardoor het water vrijer wegstroomt. Het meer is na
de drooglegging tot een gebied voor groenten, wijn, fruit, aardnoten en
weidegrond. Bovendien wordt het Jordaanwater door drainagekanalen en verder
door pijpleidingen getransporteerd voor de bevloeiing van verder gelegen gebieden.
Een groots opgezet irrigatieschema is opgesteld in de vorm van een nationaal
irrigatieplan, waarbij water uit de Jordaan bij het Hoelemeer naar een centraal
punt in de Negeb wordt gebracht, vanwaar het water afgetakt zal worden naar
verschillende delen van de Negeb.
Bronrivieren. De Jordaan ontstaat uit enkele
bronrivieren: de Nahr‑el‑Hasbani, de langste, maar met het minste
water; de Nahr‑el‑Leddan, waarvan de bron ligt bij het oude Dan; de
Nahr‑Banijas, die ontspringt bij het vroegere Cesarea Philippi.
Wanneer
deze drie bronrivieren zich verenigd hebben, stroomt de Jordaan door een breed
dal.
Het
dallandschap behoudt dit karakter tot het Hoelemeer: thans een vruchtbare
vlakte. Beneden dit meer is weer een vruchtbare vlakte, waarin de rivier
langzaam stroomt. Hier loopt de weg over de Jordaan van Damascus naar de zee;
“de weg der zee” (Jesaja 8:23), de “Via Maris” zoals de kruisvaarders die weg
noemden. De overtocht wordt mogelijk gemaakt door een brug (de brug der
dochteren Jakobs) 1) ‑ die evenwel van latere tijd is.
Meer van Gennésareth. Bezuiden deze
vlakte bij het Hoelemeer woelt de Jordaan een diep bed uit in de basaltrotsen,
waarna de rivier door een delta kalm de Zee van Galilea binnenstroomt. In het
Oude Testament leest men Zee Kinnèreth (Numeri 34:11). In het Nieuwe Testament
wordt
1) Deze naam is
ontstaan òf uit een Arabische legende over “dochteren Jakobs” òf doordat in de
dagen der Kruistochten hier een nonnenklooster was gewijd aan de H. Dakobus.
gesproken
van de Zee van Galilea (Mattheus 4:18), de zee van Tiberias (Johannes 6: 1),
terwijl Lukas de naam geeft Meer Gennésareth (Lukas 5: 1). De waterspiegel ligt
Dat meer
houdt ons gevangen door zijn edele vorm, de diep blauwe tint van zijn water, de
wonderfraaie omlijsting der kleurige bergen.
(Naar W.
J. AALDERS, In het Land der Belofte).
Visserij. Het meer Gennésareth is gekenmerkt
door grote visrijkdom; in de Evangeliën lezen wij, hoe de visserij werd
bedreven met een werpnet (Joh. 21:6), met het grote treknet (Matth. 13:47) of
met een angel aan een lijn (Matth. 17:27). Enkele plaatsen droegen een naam,
die aan het vissersbedrijf herinnert, bijv.: Beth‑Saida, vishuis.
Meervlakte. De meervlakte, het land Gennésareth
(Matth. 14:34) bestaat uit verweerde basalt; op sommige plekken is de bouwaarde
maar dun boven het harde rotsgesteente.
Oeversteden. Behalve Tiberias liggen aan het meer
enkele dorpen en Joodse koloniën. Maar in de eerste eeuw waren hier belangrijke
steden met bloeiende cultuur.
Bijzonder
gevaarlijk zijn voor de vissers op het meer de plotseling opkomende stormen.
Als de lucht boven het meerbekken sterk verhit wordt, ontstaat op het meer een
depressie en uit de bergkloven valt de wind met kracht neer; Markus 4:35‑41.
Soms is op de ene plaats de zee nog betrekkelijk kalm, terwijl een paar meters
verder de wind uit een der bergspleten met geweldige kracht op het scheepje
valt. Zo verklaarde onze zegsman joh. 6:23 “doch er kwamen andere scheepjes van
Tiberias” op deze wijze, dat de vaart van Tiberias naar Kapernaum onder de
beschutting van de westelijke bergen ongehinderd kon geschieden, terwijl de
discipelen op hun vaart van de overzijde naar Kapernaum een zware reis hadden
(Joh. 6: 16‑21).
(Naar: R.
E. VAN ARKEL, G. P. MARANG en A. NOORDTZIJ, Langs Nijl en Jordaan).
De Streek. Uit het meer Gennésareth komt de
Jordaan in eigenlijk El Ghor ‑ een ingezonken dalvlakte van wisselende
breedte, ingesloten door gebergten aan beide zijden en bestaande uit een leem‑
en mergelmassa, een kaal land.
De
dalvlakte heet in de vertaling van het Bijbelgenootschap de Streek. Jakob
woonde hier te Sukkoth. Waar het dal ruimer wordt en er bevloeiing is, is de
dalvlakte echter vruchtbaar en was er in de oudheid een bloeiende streek: bij
Beth Sean en bij Jericho, de Palmstad. (Deut. 34:3). In El Ghor heeft de rivier
zich een dubbel bed uitgegraven: een
wanden en
tamelijk rechte oeverlijnen. Daarin is weer het sterk kronkelende Jordaanwater,
ongeveer
Pronk van de Jordaan. Het prachtige
groen is een verrukkelijk gezicht in de vale wildernis van El Ghor. In het O.
T. ontmoet men voor deze groene oeverlandschappen de uitdrukking: pronk van de
Jordaan; toen leefden in het welig groeiende hout en riet ook nog leeuwen.
(Zacharia 11:3; Jeremia 49:19). Gewoonlijk is het water van de Jordaan alzo
door dicht groen omgeven; in de regentijd rijst het soms zo hoog, dat de bomen
onder water gezet worden. (1 Kron. 12:15).
Van de
hoogte zagen wij de terrassen. Nog lager lag het dal van de Jordaan. De heilige
rivier! Haar oevers zijn met altijd‑durend groen omzoomd en in duizend
bevallige bogen vliet zij daarheen; het gezang der vogelen en haar eigen
heldere stem vervrolijkt haar pad; haar loop is een schitterende lijn in een
vreugdeloze woestijn. Dat zij zo schoon is, dat is ze enkel geworden door het
contrast met de dorre en zoute gronden, die haar vergezellen. Door geen windje
bewogen hangen de wilg en de tamarisk over de glinsterende wateren; de lelie
buigt zich omlaag en bevochtigt haar kelk in de kristalheldere stroom en de
oleander bloeit aan haar oevers. Onder het ineengegroeide loof staan anemonen
in groepen bijeen, en het verwarde kreupelhout strekt de nachtegaal tot
verblijf.
(W. F.
LYNCH, Togt door het heilige land, vooral
tot onderzoek der Jordaan en der Dode zee).
Zijrivieren. De voornaamste linkerzijrivieren
zijn de Jarmoek en de tabbok.
Bij de samenvloeiing van Jarmoek en Jordaan is een grote
hydro-elektrische centrale gebouwd, daar ligt Naharayim.
Dalvlakte. Van de rechterzijrivieren zij genoemd
de Wadi‑el‑Kelt. Hier is vermoedelijk het Dal van Achor (Hosea
2:14; Jesaja 65:10). Deze laatste doorstroomt de vlakte van Jericho, de
dalvlakte aan de benedenloop, liggende tegenover die van Moab. De naaste
omgeving van Jericho, de naar de Jordaan hellende vlakte, is een vruchtbare
vlakte om de Palmstad (Deut. 34: 3; 2 Kron. 28: 15). Verder naar de oever der
Dode Zee wordt de bodem onvruchtbaar en dor, omdat het loog van de Zoutzee de
plantengroei belet in deze zoute gronden (Ps. 107:34).
De
Streek, zoals in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap de
Jordaanvlakte wordt genoemd, heeft een tijd gekend, dat deze vallei een groot
aantal nederzettingen had met een dichte bevolking. Het oudheidkundig
onderzoek heeft inderdaad op verrassende wijze aangetoond, dat hier vele steden
zijn geweest. Een grote vermaardheid hebben vooral de opgravingen van Telelat
Ghassoel verkregen. Deze ruïneheuvels liggen ten noorden van de Dode Zee, ten
oosten van de Jordaan, in het gebied, dat door de Statenvertaling genoemd werd
“vlakke velden van Moab” (Numeri 33:48; Deut. 34:8). In Telelat Ghassoel vond
men een grote nederzetting, die tot Abrahams tijd bestaan heeft. Er was al een
vrij hoge cultuur; zeer mooi zijn bijv. de fresco’s en het Ghassoeliaans
aardewerk. Men heeft wel eens gedacht dat hier de “dubbelstad” Sodom en Gomorra
heeft gelegen. Maar het is toch wel waarschijnlijk, dat de steden van de
Pentapolis (de vijf steden Sodom, Gomorra, Adama, Zeboim, Bela, dat is Zoar;
Genesis 14:2) in het zuiden lagen; mogelijk in het gebied, waar nu het ondiepe
gedeelte van de Dode Zee is, ten zuiden van het schiereiland El Lisaan (de
tong).
Nu vindt
het oudheidkundig onderzoek vele steden in de Streek, maar de Bijbel noemt er
betrekkelijk weinig omdat als regel alleen die plaatsen vermeld worden welke
van betekenis zijn geweest voor de gewijde geschiedenis, in de leiding des
volks door de God van Israël, de Heer van de tijden en van de historie.
Deze
streek van de Jordaan is in de laatste jaren het terrein, waarover de Rabbijn
Nelson Glueck nauwkeurige en verrassende studies schreef, die getuigen van
terreinkennis en scherpzinnige Bijbelstudie.
Het
oudheidkundig onderzoek van enkele belangrijke plaatsen als Jericho en Beth‑San
toont, dat de steden in de Jordaanvallei een lange en bewogen geschiedenis
hebben gehad. Ja, reeds in prehistorische perioden, in de steentijd en de
overgang naar de bronstijd, was in de slenk van de Jordaan een dichte
bevolking. Wij hebben vaak gedacht dat deze Streek wel gemeden moest worden om
het hete klimaat, of om de onveiligheid. Maar wij zullen ons oordeel moeten
herzien. Want de Jordaanvallei is merkwaardigerwijze een van de rijkste
dalvlakten, een van de vroegst bewoonde rivierlanden geweest van het Nabije
Oosten ‑ volkomen in overeenstemming met het bijbelse getuigenis (Genesis
13:10). Het is wel zeker, dat het onderzoek van Nelson Glueck heeft aangetoond,
dat in de Streek van de Jordaan vele nederzettingen waren gelegen= en dat de
archeologie zoals hij zegt onderstreept de historische betrouwbaarheid van de
mededelingen in de Bijbel, ook in het gebied van, wat hij noemt:
“earth’s most storied river”
de meest historische rivier der aarde.
Dode Zee. Daarna stroomt de Jordaan langzaam
in de Dode Zee. Hoe algemeen bekend die naam mag wezen, komt deze in de H.S.
niet voor. Daar wordt gesproken van de Zoutzee (Numeri 34:3; Jozua 15:2) de
Oostelijke Zee in tegenstelling met de Middellandse Zee (Ezechiël 47:18) de Zee
der vlakte; (2 Kon. 14:25). De Arabieren noemen haar Bahr Lut, de Zee van Lot.
Wie van
het westen de Dode Zee ziet, wordt getroffen door twee indrukken: het blauw van
de zeespiegel, dat de aanschouwer zo vriendelijk toeschijnt en de hoge spitsen
en klippen aan de oostelijke oever, de muur van Moabs bergen, die flikkert aan
de overkant als gepolijst koper en die de blauwe zee rood verft met zijn
weerspiegelend licht.
Grootte. De Dode Zee is
Aan de
zuidwestkust van de Dode Zee ligt een oord, dat heden ten dage Sodom wordt
genoemd. We kwamen in Sodom aan tegen de avond. Boven het gebergte waren al de
eerste sterren zichtbaar en ook een horizontale maansikkel. Het gebergte maakte
op mij de indruk van een gigantische muur, die een sprookjesland insloot ....
Het is als natuurformatie enig in de wereld . . . . Doordat het in deze
omgeving praktisch nooit regent, was het zout niet weggesmolten, maar bewaard
gebleven. De schaarse regen, die zo eens in de twintig jaren valt, heeft in het
zout trechters en kloven uitgeslepen. Wind en regen te zamen hebben aan de
steile muur de fantastische aanblik gegeven, die herinnert aan een gotische
kathedraal in verwaarloosde staat. Men heeft niet veel verbeeldingskracht nodig
om figuren en gestalten te onderscheiden. Soms ziet men een gedaante, die
lijkt op een vrouw met een slepend gewaad, die wegvlucht als voor een oordeel.
De wachten van de potasfabriek wezen haar aan en zeiden: ziet, de vrouw van
Lot, die achterom zag en door God werd veranderd in een zoutpilaar. (Gen. 19:
26). Ik moet hier eerlijkheidshalve bij vermelden, dat ik tegen de zoutwand
totaal wel drie van vrouwen Lot zag uitgekristalliseerd.
(Prof.
Dr. M. A. BEEK, De Bijbel gaat open in Israël).
Zout. Door de grote hitte is de verdamping intens. Buitendien
heeft de zee geen afvloeiing. Mede als gevolg daarvan is het water zo zout, wel
zesmaal zo sterk als de oceaan (de monsters hadden 20 tot 26 % zout). Behalve
het keukenzout zijn merkwaardige zouten: chloormagnesium, waardoor het water
zo walgelijk smaakt en chloorcalcium, waardoor het zo olieachtig‑vies
aanvoelt. In het water kunnen geen dieren leven; slechts waar bronnen instromen
of onderzees naar boven borrelen zijn brakwatervissen. Asfalt stijgt op een nog
niet verklaarde wijze uit de diepte op; zij vormt drijvende eilanden, die soms
een huis hoog zijn. De asfalt van de Dode Zee is de beste die bestaat.
De asfalt wordt in de Bijbel ook genoemd (het dal van Siddim, dat is de
Zoutzee, was vol asfaltputten; Genesis 14:3, 10).
Twee delen. Het land ten oosten van de Jordaan
bestaat uit twee zeer verschillende gebieden:
a. het
noorden: een geweldig basaltisch vulkanenland, een van de meest grootse der
aarde.
Huizen van basaltsteen in Hauran.
b. het
zuidelijke OostJordaanland: een vrij vlak land, van horizontaal liggende
kalklagen.
De grens
tussen die beide landschappen ligt ten zuiden van de Jarmoek. Naar het oosten
gaat het OverJordaanse land over in de Syrische Woestijn; de scheidslijn is
ongeveer de Pelgrimsweg naar Mekka.
Vulkanisch gebied. Het OverJordaanse
plateau ten noorden van de Jarmoek is bijna geheel een vulkanisch gebied.
Onmiddellijk aan het Jordaandal verheft zich het heuvelland Dsjolan of
Gaulanitis. Het heeft goede weiden voor de kudden der nomaden. Deze “stenige
Dsjolan” gaat naar het Z. en O. over in de “vlakke Dsjolan”, welke aansluit bij
de vlakte En Noekra. Dit land is bedekt met tuf en roodbruine aarde; uit lava
verweerd. Deze vlakte is van een buitengewone vruchtbaarheid; hier is de
korenschuur voor Syrië door de uitnemende tarwe. Deze landschappen liggen in
het oude Basan; zij worden naar het oosten afgesloten door de Hauran of het
gebergte Zalmon, een bergland van uitgebrande vulkanen: de veeltoppige bergen
van Basan (Ps. 68:15‑17). Uit de vulkanen gijn meermalen lavastromen
uitgebraakt; een geweldige lavamassa is El‑Ledsja in het noorden. Dit
land, het oude Trachonitis, is een plateau met diepe spleten, welke vaak als
toevluchtsoord hebben gediend voor vervolgden.
Nog
verder naar het noorden, buiten het eigenlijke Palestina, ligt de vruchtbare
vlakte van Damaskus.
Krijtland. Het land ten zuiden van de Jarmoek
draagt een eentonig karakter; ‘t is een tamelijk vlak krijtplateau en de
Bijbel spreekt dan ook over “de steden van de hoogvlakte”. (Deut. 3:10). Het
plateau helt steil naar de laagte van El Ghor; van hieruit vertoont het zich
als een gebergte.
Van de Jordaanmond gezien vertoont
zich het oude Moab als een blauw, hoog en ontoegankelijk bergland, met talrijke
donkere kloven, waartussen de bergruggen liggen met koepelvormige toppen. Over
het geheel ligt een dichte geheimzinnige sluier, die nieuwsgierigheid opwekt.
Beklimt men dit blauwe bergland, dan vertoont het zich als een golvende
hoogvlakte, welke door verschillende heuvelrijen gerimpeld wordt en naar het
oosten zich verliest in de onbegrensde woestijn.
(A.MUSIL,
Arabia Petraea)
Het
gehele plateau wordt doorsneden door diepe rivierdalen van Jarmoek, tabbok en
Arnon. Deze verdelen de hoogvlakte in verschillende landschappen; het
noordelijkste tussen Jarmoek en tabbok is Gilead.
Gilead. Gilead heeft mooie bossen; de dalen hebben boomgaarden
met granaatappelen, abrikozen en olijven. Bovendien is het een voortreffelijk
weideland: in de hitte des daags ziet men aan de beken het vee staan, en in de
avonden hoort men de herdersfluit bij de kerende kudde.
“Wij traden op een vochtig, groen,
met heerlijke bloemen doorwerkt tapijt (in het dal van de Jarmoek). Tot de
knieën reikte het gras. En bloemsterren van de meest verschillende vormen en
kleuren staarden ons aan. Daarbij lachte de zon vriendelijk en scheerden
zwaluwen door de blauwe lucht. Deze streek had iets paradijsachtigs. De bodem
was overdekt met fris uitspruitende planten en ik dacht aan het woord van het
Evangelie: “Er was veel gras in die plaats”.
(S. KILLERMANN,
Die Blumen des heiligen Landes;
aangehaald uit: F. J. BRUVEL. Bijbel en Natuur).
Perea. Tussen tabbok en Arnon is het land, dat in Nieuwtestamentische
tijd het eigenlijke Perea vormde.
Pisga. Aan de noordoostzijde van de Dode Zee is de hoogte van
Pisga, welke recht tegenover Jericho is (Deut. 34: 1) en die uitziet over de
Wildernis (Num. 21:20). Van het Abarimgebergte is de Nebo een der toppen.
Moab. En zuidelijk van de Arnon ligt het oude Moab: een
hoogvlakte, die sinds oude tijden als koren‑ en weideland beroemd is. De
dalkloven der beken naar de Dode Zee vormen prachtige landschappen.
Algemene karaktertrekken van het OverJordaanse land zijn:
1. Het is
een goed land, vooral voor veeteelt (Numeri 32). Nog steeds zwerven de nomaden
ver naar het oosten, zoals reeds de Rubenieten door de woestijn trokken tot de
Eufraat toe (1 Kron. 5:9).
2. Het ligt open naar de Syrische woestijn; nog steeds benauwen de stammen
uit het oosten (Richt. 8:10) de bewoners en brandschatten de landbouwers. De
stammen Israëls, die zich hier in het schone, maar onveilige land hebben
neergezet, hebben eigenlijk maar de rol vervuld van bijwoners.
Zonnestand. In de zomer is de zonnestand zeer
hoog, meer dan 80°.
Jeruzalem
ligt op 32° noorderbreedte; hieruit volgt dat de zonnestand in de zomer kan
wezen (90 ‑ 32) + 231/2 = 811/2 °.
Hierdoor
is het zonlicht op de zomerdag zeer fel (niets blijft verborgen voor haar
gloed; Psalm 19: 7). Daarom wordt de schaduw zeer gewaardeerd.
Het felle
zonlicht en de stralende hitte van de hete zomerdag maken het begrijpelijk, dat
de schaduw in de middag een gezochte rust‑ en schuilplaats is. De schaduw
werd als beschutting gevoeld, zo zelfs, dat de Israëliet kon spreken van “de
schaduw uwer vleugelen” (Ps. 17:8); hij ziet in de schaduw beschermende kracht
(in de schaduw des Almachtigen Ps. 91:1).
Temperatuur. De gemiddelde temperatuur van
Jeruzalem is 15,9° C. (in Nederland ± 10°). De warmste maand is augustus, de
koudste januari. Het spreekt vanzelf, dat de hoogte boven zee hier grote
invloed uitoefent; zo is Tiberias aan de Zee Gennésareth veel warmer, en is het
Jordaandal heet ‑ tengevolge van de lage ligging.
Palestina is een land van tegenstellingen in het klimaat.
Van Egypte met de trein komende, maakt men eerst kennis met de woestijnzone van
Berseba met typisch woestijnklimaat en woestijnflora; daarna volgt de
vruchtbare Saronvlakte in het vroegere Filistijnenland met zijn tientallen
kilometers zich uitstrekkende sinaasappeltuinen en vruchtbare korenvelden;
daarna volgt het wilde, door diepe ravijnen doorploegde bergland van Judea en
tussen Jeruzalem en Jericho de Jordaanvlakte met zijn subtropische
plantengroei. En dat alles op een afstand van enkele tientallen kilometers. Elk
dier vier genoemde, scherp onderscheiden gebieden heeft zijn eigen klimaat en
eigen flora en fauna. Van Jeruzalem naar de Dode Zee is nauwelijks
(H. TH. OBBINK, Bergopwaarts, nov. 1923).
Dag en nacht. Overdag is de warmste tijd kort na
twaalven. Doch dan begint in Jeruzalem de windvaan naar het westen te wijzen:
dan brengt de koelere, vochtige lucht verfrissing. ‘s Nachts kan de temperatuur
sterk dalen. Maar aan het Meer Gennésareth zijn de nachten niet koud. Het
zachte warme klimaat aldaar verklaart het openluchtleven, dat we in de
Evangeliën aantreffen. De schare overnacht buiten. (Matth. 15:32; Markus 8:2 en
3).
Over het
algemeen is de lucht weinig bewolkt, wel natuurlijk tijdens de plasregens
(Ezechiël 1:28); het blauw des hemels en de reinheid der lucht roemt iedere
reiziger. Het diepe prachtblauw van de Zionshemel kent zelfs Italië niet.
Winden. De tegenstelling van zomer‑ en winterhalfjaar
wordt bepaald door de winden. ‘s Zomers waaien droge winden. ‘s Winters heersen
westenwinden, die regen brengen. (Lukas 12:54).
Sirocco. Uit de omringende woestijnen waait,
met name in het laatst van de lente, de droge sirocco als zuiden‑ of
oostenwind. Daarom zegt ook de Heiland: wanneer gij de zuidenwind ziet waaien,
zo zegt gij: Er zal hitte komen. (Luk. 12:55).
Regentijden. Palestina heeft een scherp
begrensde regentijd tussen oktober en april. In het prille voorjaar kan men de
zg. spade regen verwachten, maar van eind april tot september kan men de
regenjas en paraplu gerust thuislaten. Van de komst van de regen hangt de
welvaart van het land af. Daarom is zo belangrijk de regen op zijn tijd. (Deut.
11:14; Jer. 5:24).
Men kan
in de regentijd drie perioden onderscheiden:
de vroege regen,
de winterregen omstreeks december,
de late regen.
Tussen
deze regentijden heeft men dagen met droog, zonnig weer; ze behoren tot de
aangenaamste van het Palestijnse klimaat.
Vroege regen. De vroege regen wordt met spanning
verbeid na de dorre zomer. De natuur komt tot een nieuw leven; de bodem verliest
zijn dorheid; kruiden en grassen beginnen te ontspruiten, zodat het aardrijk
met een zachtgroen kleed bedekt wordt. Dan komen weer enige weken van mooi,
droog weer.
Winterregen. Daarna valt de winterregen, vaak in
hevige buien.
De regen valt soms als vernielende slagregen: hierop
doelt de gelijkenis van het huis op de zandgrond, dat door de waterstromen werd
weggeslagen (Matth. 7:27). Door de grote regenval zijn de rivieren vol water
en moeilijk over te trekken (Ps. 124:4, 5; Ps. 69:2 en 3). De regenbakken
worden in deze tijd gevuld, om in de droge zomer drinkwater te hebben. Elk huis
had een cisterne (regenbak Spr. 5:15). Als er breuken in zijn vloeit het
kostelijke water heen (,Jer. 2: 13).
Late Regen. Na de winterse regen komen weer
droge dagen, die gevolgd worden door de late regen. In deze tijd rijpt het
graan; daarom is de late regen zo belangrijk; blijft hij uit, dan verarmt het
koren. Daarom verstaan wij het: des konings welgevallen is als een wolk van de
late regen. (Spr. 16: 15).
Regencijfer. De totale regenval in Palestina is
in één jaar over het algemeen minder dan in ons land.
Natuurlijk
valt niet overal evenveel regen. De kuststreek is door zijn lage ligging arm
aan neerslag; de meeste regen valt in het bergland van Galilea.
Een eigenaardig
kenmerk van de neerslag in Kanaän is nog de grote schommeling der regencijfers.
Evenals overal in subtropische gebieden verschilt de regenval van jaar tot jaar
vrij sterk; schrale oogst, ja zelfs hongersnood kan hiervan het gevolg wezen.
Dan zijn de akkerlieden terneergeslagen, omdat er geen regen op de aarde is
geweest. (Jeremia 14:4).
Zo
wisselen niet alleen vochtige winters met droge zomers, doch ook regenrijke,
vruchtbare jaren met droge jaren van hongersnood af.
Sneeuw. Hoewel de neerslag in Palestina gewoonlijk in de vorm
van regen voorkomt, is deze toch ook als sneeuw en hagel bekend. In de winter
en het voorjaar is Jeruzalem wel eens getuige van sneeuwval: gemiddeld heeft de
hoofdstad 3 sneeuwdagen per jaar.
Die
sneeuwbuien kunnen soms vrij sterk wezen; in Hebron eens
Dauw. Hoe belangrijk de regen ook moge zijn, gelukkig krijgt
Palestina nog andere vochtigheid in de vorm van dauw. De grote hoeveelheid dauw
stelt de boer dikwijls in staat te oogsten op waterarme gronden. In sommige
delen van de Negeb is de hoeveelheid water uit dezen hoofde beschikbaar, groter
dan de normale neerslag. Waargenomen is dat meer dan
Menigmaal, wanneer ik op een
herfstmorgen vóór zonsopgang mijn tent op een der hoogten ten westen van
Jeruzalem verlaten had en naar de Heilige Stad reed, heb ik onderweg mijn paard
tot staan gebracht, om naar een toneel van overweldigende schoonheid te zien.
Geweldige massa’s zilverwitte of
opaal‑(melkblauw)kleurige wolken rolden voor mijn voeten in fantastische,
eindeloos wisselende vormen. Daarboven uit staken de toppen der bergen, die als
rotsgevaarten en eilanden in een schuimende zee zich voordeden. Het toneel
duurt kort; de rijzende zon doortintelt en doorfonkelt de drijvende dampige
massa, die al verder en verder rolt, om kort daarna geheel te verdwijnen in de
hitte van de zonnestralen. Op de bodem laat ze de verkwikkende nachtmist of
dauw liggen.
Met deze vluchtig voorbijgaande,
elke morgen opnieuw gekomen en verdwijnende morgenwolken, vergelijkt Hosea de
oppervlakkige boetvaardigheid van Israël:
Uwe liefde is als een morgenwolk, en
als de dauw (of nachtmist) die in de vroegte vergaat. (Hosea 6:4).
(JAMES NEIL, Palestina en de Bijbel).
Vloeiende van melk en honing. In de H. S. wordt
Palestina genoemd een land vloeiende van melk en honing (Numeri 13:27), een
land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een
land van olierijke olijfbomen en van honing (Deut. 8:8).
Deze bijbelse voorstelling wordt
bevestigd door een Egyptisch verhaal van ± 1950 v. Chr. Sinoehe, een voornaam Egyptenaar
vertelt van Boven‑Retenoe; dit is de Egyptische naam voor het eigenlijke
Palestina. Daar mag Sinoehe, evenals Lot, het beste gedeelte van het land
kiezen. “Het was een schone streek. Vijgen waren er en wijndruiven, meer wijn
dan water. Het was rijk aan honing en overvloeiend van olie. De bomen droegen
velerlei vruchten, men vond er tarwe en gerst en overvloed van vee . . .”
(F. M.
TH. BOHL, Kanaän voor de intocht der Israëlieten,
volgens Egyptische en Babylonische bronnen).
Dalen. Ondertussen moeten we wel bedenken, dat de Bijbel niet
de voorstelling geeft, alsof geheel Palestina een vruchtbaar land is. Brede
dalen en vlakten zijn voor de landbouw uitnemend geschikt; de dalen zijn bedekt
met koren (Ps. 65:14); de Bijbel noemt b.v. de tarweoogst in het dal bij Beth‑Semes
(1 Sam. 6:13), de aren in het dal Refaim (Jes. 17:5), de vruchtbare vallei bij
Samaria (Jes. 28:1).
Woeste plaatsen. Daarentegen wordt
ons ook gesproken van woeste plaatsen, waar in de winter het veld begroeid is
met gras en kruiden, doch in de voorzomer alles is verwelkt. (Marcus 6:32 en
39). Ook de woestijn van Juda ligt in Kanaän, waar ook dorre gronden en
zoutsteppen (Ps. 107:34) niet onbekend zijn. Die tegenstellingen, reeds in de
Bijbel vermeld, zijn nog immer karakteristiek voor de Palestijnse landschappen.
Woestijn en wildernis. Er zijn in het
Nabije Oosten, in en om Palestina drie natuurlijke landschappen: de woestijn,
de steppe, het woud.
De
Arabische woestijn nadert tot
Dan buigt
de grens van de woestijn noordwaarts en omsluit de oevers van de Dode Zee en
het Jordaandal (de woestijn van Juda is een echte woestijn). Vervolgens reikt
de woestijn in het zuiden tot bij Berseba.
Zulk een
woestijn mag men zich niet voorstellen als een wildernis geheel zonder
plantengroei. Zo ziet zij er alleen uit in gebieden, waar de grond uit
zouthoudende leem bestaat (de “zoute gronden” van de Statenvertaling Psalm
107:34). Ook de steenwoestijn is nagenoeg zonder enig groen. Maar het
woestijnland, waar de bodem bestaat uit een mengsel van kalk en fijne
leemdeeltjes, heeft een plantenkleed; zelfs de in dit gebied zeldzame
“zandwoestijn” met zandduinen is niet van vegetatie verstoken.
Merkwaardigerwijze ziet men in dit gebied soms boomgroepen met tamarisken en
schermaccacia’s. Zulke plekken zijn oasen.
Langs de
woestijn is een strook, welke een steppenland is. De steppe is een vlakte, die
door onvoldoende neerslag niet een dicht bos kon voeden, maar wel een
natuurlijke plantengroei, die gevormd wordt door grassen, kruiden en struiken,
plaatselijk ook een eenzame boom.
Het
overige Palestina was eenmaal een gebied gelegen in de woudgordel; thans
vooral gekenmerkt door een drietal cultuurplanten: de olijf, de wijnstok en de
vijgeboom. Dit gebied is tot cultuurland geworden.
Het
bosgebied heeft thans (behalve op de Karmel) weinig grotere boomgroepen; in
plaats daarvan ziet men de macchia (het struikgewas dat in de regel 11/2
à
De grens
van de woudgordel, de steppe en de woestijn hangt samen met het verschil in
regenval. Is de neerslag geringer dan
In het
Hebreeuws worden o. m. onderscheiden de “midbar” en de “araba”. De midbar is de
steppe; de plaats waar het vee wordt heengedreven. Na de regentijd is in de
“woestijn” (dat is de midbar, de steppe) gras voor het vee; daarom kon Eliab
tot David zeggen: Onder wie hebt gij de weinige schapen in de woestijn gelaten?
(1 Sam. 17:28).
Het
begrip “araba” duidt eigenlijk de echte woestijn aan; (“wildernis”).
In zijn
geheel beschouwd, is het Palestina van nu een arm land vergeleken bij de
oudheid. Wat zijn hiervan de oorzaken?
Geen verandering van klimaat. Men heeft gedacht
aan een klimaatverandering, met name aan een uitdroging, mede een gevolg van
het uitroeien der bossen. Nu is ongetwijfeld woud omgekapt (Jozua 17:15 en 18),
maar het bewijs, dat Palestina vroeger een dicht woudgebied zou zijn, is niet
geleverd. Wel heeft de ontwouding het wegspoelen van de teelaarde in de hand
gewerkt. Daarom streeft men nu weer naar boomaanplant. Verder is er geen reden,
om een klimaatverandering aannemelijk voor te stellen. Evenwel moet opgemerkt
worden, dat sommige geleerden wel klimaatschommeling aannemen; b.v. de
Amerikaan Huntington heeft er een boek aan gewijd.
Oorzaken achteruitgang. De achteruitgang
van het land moet gezocht worden in verwaarlozing.
Vervallen
terrasmuren en verbrokkelde wijngaardtorens leggen een getuigenis af van de
vroegere cultuur. Een land als Palestina vereist toewijding; de velden vragen
om bevloeiing; een goede oogst is te wachten in “een bewaterde hof”. Waar het
land slecht verzorgd wordt, is ook de opbrengst gering. Bij de fellah’s is de
produktie droevig door gebrek aan energie, armoede, primitieve gereedschappen
en een slechte methode van bemesting; bevloeiing kent men niet. Het centrale
probleem voor de Israëlische landbouw (en daarmee voor de vraag hoeveel
immigranten kunnen worden opgenomen), blijft de irrigatie. Een hectare bevloeid
land heeft een
Palestina
kent landschappen met verschillend plantenkleed. Het zeestrand heeft een andere
bloemenpracht dan het Jordaandal de plantentooi aan de Dode Zee is een andere
dan op de bergen.
Bomen en struiken. De terebint of
terpentijnboom is een der mooiste bomen van Palestina; hij staat gewoonlijk op
zichzelf en trekt daarom de aandacht. Vandaar dat hij bij de Kanaänieten als
heilige boom gold.
De acacia
is de boom, die het “sittimhout” levert; hij groeit in warmere gebieden bijv.
in de lage vallei van de Jordaan, waar de plant de naam gaf aan de plaats Abel
Sittim (Numeri 33:49). Tamarisken met hun buigzame takken en teer groen bieden
een liefelijk gezicht, vooral in de bloeitijd, als de einden der takken met
roodachtige bloemen zijn bedekt. (Gen. 21:33. Abraham plantte een tamarisk te
Berseba).
De
geurende mirt in het dal geldt als zinnebeeld van schoonheid. (Jes. 41:19). De
altijd groene cipres (Hosea 14: 9) en de pijnboom zijn vertegenwoordigers van
het naaldwoud.
Wilde
Vijgeboom (Sycomore).
“De
moerbeivijgen, die in menigte in de Laagte groeien” (2 Kronieken 9:27). Deze
sycomore heeft reeds dicht bij de grond takken, zodat het voor Zacheus
gemakkelijk was, dat hij “klom in een wilde vijgeboom” (Lukas 19:4).
De plataan behoort tot de mooiste bomen van Palestina
(Ezech. 31:8 en platanen haalden niet bij zijn takken).
De brem
is de struik, waarvan de wortels houtskolen leveren die lang gloeien (Ps.
120:4: gloeiende kolen van bremhout). De wortels worden in tijden van nood wel
gegeten. (Job 30:4 en de wortel van de brem dient hun tot voedsel). In Gilead
groeien de struiken, die beschouwd worden als de moederplant van de balsem van
Gilead. (Gen. 37:25; Jer. 8:22).
Als in de oudheid bloeien de hennabloemen bij Engedi
(Hoogl. 1:14); Israëlische pioniers telen deze bloemen (geliefd om de geur en
de geelrode kleurstof voor de nagels); met vliegtuigen brengt men de bloemen
uit Lod naar Europa.
Vruchtbomen. De olijfboom met zijn knoestige
stam en grijsgroene kleur is de belangrijkste van de bomen. De bodem van
Palestina is bijzonder geschikt voor de olijfboom. Zowel de kalkachtige grond
als het basalt zijn uitnemende voedingsbodems.
Zeer oude
olijfboom. - Foto Willem van de Pol.
Zelfs op schrale rotsachtige bodem wil de olijf groeien
en verwerkelijkt de toezegging: “Olie uit het keihard gesteente” (Deut.
32:13b).
De
statige vijgeboom heeft een dicht loof, waaronder men aangenaam kan rusten. In
november wordt de boom kaal; maar in maart gaan de bladeren uitspruiten en weet
men dat de zomer nabij is. (Matth. 24:32). De wilde vijgeboom of sycomore heeft
reeds dicht bij de grond takken. De vruchten van de sycomore lijken wel wat op
vijgen; zij herinneren in hun smaak aan moerbeien
Wachttoren op een wijnberg.
Daarom
vinden wij in de Statenvertaling beurtelings de namen “wilde vijgeboom” en
“moerbeziënboom”. De peulen van de Johannesbroodboom werden als veevoeder
gebruikt. (Luk. 15: 16).
De
granaatappelboom met zijn donkergroen gebladerte, zijn vurig gloeiende
bloesems, zijn rode appelvormige vrucht (Hoogl. 6:7) is een vreugde voor het
oog. De amandelboom heeft eerst licht roze, daarna witte bloesems aan dor
uitziende takken (Pred. 12:5). Sierlijk wiegelen de kronen der palmen. Het best
gedijt de palm in streken met meerdere warmte, zoals bij Jericho, de Palmstad
(Richt. 1:16). Tegen de hellingen, in terrassen boven elkaar, zijn wijngaarden;
omgeven door een steenmuur; zelden ontbreekt op de wijnbergen de wachttoren
(Jes. 5:1 en 2).
Van de
meloensoorten is vooral de grote groene watermeloen met het lichtrood
vruchtvlees geliefd; om het zaad te beschermen waken jongens of mannen in “een
nachthut in het komkommerveld” (Jes. 1:8).
Bloemen. De bloemen des velds worden in de Bijbel voorgesteld
als beeld van vergankelijkheid (Ps. 103:15,16).
“Zodra de eerste regen gevallen is,
komen de eerste bloemen te voorschijn en het is vooral de vlakte van Saron, die
dan getooid wordt met zee‑ui, affodillen, herfsttijlozen en straks ook
narcissen. Wanneer de lente gekomen is, is de vlakte één grote bloemenzee. Dan
is het, dat de steppe bloeit als een narcis. Daarom kan in de beurtzang van
bruidegom en bruid gezegd worden: Ik ben een narcis van Saron”.
Hooglied
2:1. (F. J. BRUYEL, Tijden en jaren).
Het gras
des velds heeft een ruime betekenis: het is niet alleen gras, maar ook allerlei
groene plant. In de regentijd is de steppe met gras bedekt, maar het behoort
tot de ijzeren wetten van Palestina, dat de oostenwind de lentepracht
gewelddadig beëindigt. Dat dorre gras dient om de oven aan te maken (Matth.
6:30). Een van de spijzigingen moet nog in het voorjaar zijn geweest, omdat de
mensen zitten in het gras. (Matth. 14:19). De boer heeft hier dus de zorg om in
de zomer het vee voeder te geven, hetzij haksel (Jes. 11:7) hetzij mengvoer
(Jes. 30:24).
Doornen
en distelen woekeren veel. Men trachtte deze onkruiden uit te roeien door vuur.
(2 Sam. 23:6, 7).
In moerassige plaatsen rijst riet en bies uit het water; naast ons gewone
riet heeft Palestina ook het harde 5 à
Roofdieren. Van de roofdieren was de
belangrijkste de leeuw, eens menigvuldig, vooral in de pronk van de Jordaan,
thans verdwenen. De panters of luipaarden kwamen vroeger zoveel voor, dat ze ‘s
nachts loerende om de steden slopen (Jer. 5:6). Nog steeds zijn er vossen, die
de wijngaarden verderven (Hoogt. 2: 15). Troepen jakhalzen zwierven rond en
vroeger ook hyena’s in duistere dalen, waar het verdwaalde schaap hun prooi
wordt. De wolven der wildernissen slopen vooral in de avond rond (Hab.1:8);
bijzonder in de kloven aan de Dode Zee. De honden, die in groten getale door de
steden en dorpen doolden, hadden geen eigenaar; des nachts weerklonken de
straten van het gehuil der dieren (Ps. 59:15 en 16). De Psalmen tekenen het zo
juist: de dorpen bij nacht, zonder licht; als men ze bij toeval vindt, beginnen
de honden te blaffen.
Des avonds toch komen zij terug
zij huilen als honden en lopen de stad rond.
Zij zwerven om te eten
als zij niet verzadigd zijn, dan grommen zij.
Steenbokken. Antilopesoorten zijn niet onbekend.
Bij Engedi waren de rotsstenen der steenbokken (1 Sam. 24:3); nog steeds leven
deze dieren in de bergen bij de Dode Zee.
Vogels. Talrijke trekvogels brengen de winter in Palestina door
of trekken verder; de ooievaar aan de hemel kent zijn vaste tijden en een
tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun aankomst in acht (Jer. 8:7). De
koekoek hoort men vooral in het voorjaar evenals de bulbul (een lijster). Van
de hoenderachtige vogels moet genoemd worden de patrijs of het veldhoen, een
andere soort dan de onze. Wilde eenden en duiven bevolkten in groten getale het
Jordaandal. Grote troepen kwartels strijken over de velden der vlakte. Van de
roofvogels ziet men vooral adelaars, gieren en valken in de wildernissen aan de
Dode Zee.
Insekten. Veelsoortig zijn ook de slangen;
bijzonder groot het aantal soorten hagedissen. Overvloedig zijn de insekten:
onder bijna iedere steen zijn schorpioenen; vliegen kunnen gedurende het hete
jaargetijde lastig zijn. Een grote plaag zijn vooral de sprinkhanen (Joël 1:4).
Nog gebruiken de bedoeïenen de sprinkhanen; ze worden geroosterd, gestampt en
daarna met wat zout gegeten. Van de wilde bijen verzamelde men de honing uit de
rotssteen. De Palestijnse soort is feller dan de onze (Deut. 1:44; Ps. 118: 12).
Gedeelte van de Madabakaart (de
oudste kaart van Palestina uit de 6e eeuw). Men ziet de vissen zwemmen in de
Jordaan. Over de rivier voert een brug. In de oostelijke dalvlakte is een hert,
dat achtervolgd wordt door een leeuw.
Huisdieren. De meeste betekenis hebben
natuurlijk de huisdieren. Het eigenlijk inheemse rund is het Arabische rund. De
melkproduktie is gering; deze varieert van 400‑700 liter per jaar
(terwijl de gemiddelde opbrengst per melkkoe per jaar in kg in Nederland 3850
is). Het rundvee in Israël staat op hoog peil, veel van het uitmuntende Friese
stamboekvee is uit ons land naar Israël getransporteerd. Zeer aanzienlijk is
nog de schapenteelt, in ‘t Oost‑Jordaanland. Het nuttigste dier voor de
fellah is het vetstaartschaap; het tranig vlees is het voornaamste
vleesvoedsel.
In het
oude Israël waren geiten nuttig door de melk, het vlees, de huid voor de
lederen zakken en het haar (waarvan de tenten werden gemaakt). Maar een groot
bezwaar is, dat de dieren de takken en de spruiten van jonge bomen vreten;
daardoor zijn de geiten oorzaak geworden van ontbossing ‑ en als gevolg
hiervan kale hellingen, doordat de teelaarde dan niet meer bijeengehouden wordt
door boomwortels, maar door de regen wegspoelt. In de Staat Israël zijn haast
geen geiten. Vóór 1948, het jaar van de stichting van de Staat, werden
praktisch geen geiten door Joodse boeren gehouden, maar wel 70 kudden met in
totaal 18000 schapen. Daarentegen hadden de Arabieren 500.000 schapen en
geiten. Thans bezitten de Israeli’s meer dan 50.000 schapen, terwijl Arabieren
slechts 16.000 schapen en een zeer gering aantal geiten houden, aangezien de
meeste kudden sinds de onafhankelijkheidsoorlog over de grenzen zijn gebracht.
Het
eigenlijke rijdier is de ezel; de oosterse ezel is groter en levendiger dan de
onze.
Visserij. Merkwaardig is het, dat
de visserij vroeger veel meer betekende. Zelfs heette te Jeruzalem een der
poorten de Vispoort (2 Kron. 33:14, Neh. 3:3), waarschijnlijk, omdat in de
nabijheid een vismarkt werd gehouden. Uit Neh. 13:16 blijkt, dat Tyrische
kooplieden hun vis te Jeruzalem aan de markt brengen.
8. BEWONERS VAN
HET LAND, VOOR DE ISRAËLIETEN KWAMEN
Refaïeten. Opgravingen in Palestina brachten
een groot aantal vondsten uit de prehistorie (= de tijd, voordat er geschreven berichten
zijn; men leer, de prehistorie kennen uit de overblijfselen van de mens zelf,
bijv. schedels, of uit gebruikte voorwerpen, bijv. stenen bijlen). Zo heeft men
de “Karmelmens” gevonden met vuurstenen gereedschappen, in een prehistorische
grot van het Karmelgebergte. Men noemt die tijd het “Grottentijdperk” van
Palestina. Voor de bijbelse geschiedenis is van betekenis, dat er ook vondsten
gedaan zijn uit de jongere steentijd. De bevolking bouwde toen dolmens
(grafkamers uit stenen opgebouwd); die oudste bevolking had stenen werktuigen.
De plaatsen, waar men deze overblijfselen uit de steentijd vindt, zijn het Oost‑Jordaanland
en de streek bij Jeruzalem, dus juist de streken waar het volk der Refaïeten
heeft gewoond (Gen. 14:5; Deut. 2:11: 3:11; Joz. 12:4).
Hoe men zich Filistijnse
krijgslieden moet voorstellen. Typisch zijn de hoofdbedekking, het harnas, het
zwaard en het schild met versiering.
Van deze
Refaïeten noemt de Bijbel de Avvieten in het latere Filistijnenland; de
Horieten in ‘t gebergte Seïr; de Zamzummieten of Zuzieten bij de tabbok; de
Emieten in het latere Moab.
Kanaänie en Amorieten. Na deze
Refaïeten zijn stammen binnengedrongen, waarvan de belangrijkste zijn de
Kanaänieten en de Amorieten. De Kanaänieten hebben de naam aan het land gegeven
(Kanaän); zij vestigden zich vooral in de kustvlakte en in het Jordaandal
(Numeri 13 . 29) terwijl de Amorieten woonden op het gebergte.
De Bijbel
is gewoon zeven volkeren op te noemen, wanneer hij spreekt van de Voor‑Israëlitische
bewoners van Kanaän, namelijk: Kanaänieten, Hetieten, Amorieten, Ferezieten,
Girgasieten, Hevieten en Jebusieten.
De
Hetieten waren omstreeks 2000 v. Chr. over een groot deel van Voor‑Azië
verbreid; zuidwaarts tot in Judea, waar zij te Hebron woonden in de dagen van
Abraham (Gen. 23). ‑ Het Rijk der Hetieten behoorde in de tijd tussen
1500 en 1200 tot de grote mogendheden van Voor‑Azië. De hoofdstad,
Chattusas, is door de beroemde Hugo Winckler ontdekt in het dorp Boghaz‑Keui
(Klein‑Azië). Dit Hetitische rijk is overvleugeld door het Assyrische en
heeft ± 1100 als grote mogendheid afgedaan. Maar toch bestonden tijdens Salomo
nog Hetitische vorstendommen in Noord‑Syrië (1 Kon. 10:29), ook nog in de
dagen van Eliza (2 Kon. 7:6).
In het
kustgebied woonden noordelijk de Feniciërs; in het zuiden de Filistijnen. Deze
zijn afkomstig van Kaftor (Amos 9:7) vermoedelijk het eiland Kreta. Als volk
zijn zij nà de Israëlieten gekomen, doch de eerste Filistijnse immigranten
woonden er reeds in de dagen van Izaäk (Gen. 26:l).
Oost‑Jordaanland. In het
OostJordaanland vonden de Israëlieten, behalve de reeds genoemde Amorieten, de
Moabieten in het Z. en de Ammonieten verder naar het noorden. Dit waren
Semieten, afstammelingen van Lot.
Niet al deze volkeren werden door de Israëlieten verdreven of uitgeroeid.
Zo bleven er de vijf Filistijnse stadstaten Ekron, Gath, Asdod, Askelon en
Gaza. De Jebusieten woonden nog lang in Jeruzalem. Ook vele steden, vooral die
aan de grote handelswegen, werden pas later Israëlitisch: Akko, Dor, jibleam,
Megiddo, Thaänach, Beth‑Sean e. a.
Jeruzalem in de geschiedenis. Jeruzalem is de
heilige stad (Matth. 27:53). Het is de stad Gods op de berg Zijner heiligheid.
(Psalm 48:2).
De
grootheid van de stad is niet te verklaren uit haar aardrijkskundige ligging.
Het bijzondere van Jeruzalem ligt in Gods besluit: Daar zal Mijn Naam zijn. (1 Kon.
8:29).
(H.
VINCENT. Jerusalem. Recherches de Topographie, d’Archeologie et d’Histoire).
Ligging. De stad ligt in het midden van liet
belangrijkste deel van het land, aan de verkeersweg, die van ‘t N. naar ‘t Z.
over de kam van het gebergte van Jizreël naar Hebron liep. En toch ook weer lag
de stad afgesloten. Slechts in ‘t N. hangt ze samen met het bergland van
Benjamin; als een landtong steekt de stad tussen de omringende dalen vooruit.
Het dal van de Kedron, begrenst de stad in ‘t O., terwijl het Z. en het W. door
het dal van Hinnom worden ingesloten.
Heuvels. Het heuvelcomplex van Jeruzalem werd
vroeger verdeeld door het dal Tyropeon (= Mestdal of Kaasmakersdal,
tegenwoordig noemt men het Stadsdal). Dit Stadsdal is thans met aarde en puin
gevuld. Ten westen van dit dal lag de Bovenstad in het zuiden, en ten noorden
daarvan de heuvel, waarop de kerk van het Heilige Graf staat. Ten oosten
daarvan verheffen zich de heuvels Ofel, Moria (de Tempelberg) en Bezetha.
Ouderdom. Jeruzalem is een zeer oude stad. In
de dagen van Abraham was ze reeds bekend onder de naam van Salem.
Oudheidkundig
onderzoek deed zien, dat hier in Jeruzalem reeds in de prehistorische tijd een
nederzetting was. Buitendien is de ouderdom ook gebleken uit Egyptische en Assyrische
bronnen. Jeruzalem wordt reeds als Urusalim vermeld in de El‑Amarnabrieven.
Nog oudere vermelding dan in deze El-Amarnabrieven vindt men in een
Babylonische lijst van goden, die op bepaalde plaatsen vereerd werden; in deze
oude lijst is reeds sprake van Uru-Silim‑ma, dat als middelpunt van het
“Westland” met roem vermeld wordt. Hierdoor hebben we een bericht over
Jeruzalem uit het 3de millennium vóór Christus.
Vermoedelijk
is het eerst bebouwd de zuidelijke top van de oostelijke heuvel, dus Ofel. Hier
was de stad Davids.
Stad Davids. Op Ofel werden bij de opgravingen
overblijfselen van de veste der Jebusieten opgegraven; hier was dus de vesting
Jebus. Deze vesting is door David veroverd, toen genoemd “burg Zion” en “stad
Davids”.
Door al
deze opgravingen is men versterkt in de gedachte, dat dus het oudste Jeruzalem
lag op de oostelijke heuvel, bij de bron Gihon. Nu is er een traditie, dat de
Bovenstad in het westen de stad Davids zou wezen. Evenwel is deze traditie noch
oud, noch eenparig.
Voordelen Oostheuvel. Vóór de
onderstelling, dat Ofel inderdaad de oude stad is, pleiten de volgende
omstandigheden:
1. De
helling van die heuvel is steil, zodat een vesting gemakkelijk verdedigd kon
worden (2 Sam. 5:6).
2. Bij de
opgravingen is gebleken, hoe klein de Palestijnse steden waren (Megiddo bijv.
3.
Dichtbij de oostelijke heuvel is de enige bron, die in een wijde omtrek het
gehele jaar water geeft: de Gihon. Deze bron is van grote betekenis voor de
oude stad Jeruzalem geweest. Het was echter nodig, dat men ook tijdens een
beleg de beschikking had over het water. Er was reeds in de dagen der
Jebusieten een waterschacht. (2 Sam. 5:8). Evenwel heeft Hiskia hier de
eigenlijke tunnel laten graven (2 Kon. 20:20; 2 Kron. 32:30) van de bron naar
de vijver Siloah (“het badwater Siloam”).
Zion. De naam Zion werd het eerst gegeven aan de zuidelijke
top van de oostelijke heuvel, dus aan Ofel. (2 Sam. 5:7).
Later
werd Moria, de tempelberg (2 Kronieken 3:1) Zion genoemd, de heilige berg, waar
de Here zijn woning had. (Psalm 76:3).
De berg
Moria is een vlakke rots, een tafelberg. En op dat bergplein ligt de hoost
merkwaardige “heilige rots”.
De Heilige rots in de Rotskoepel.
Op het bergplein van de tempelberg
(Zion of Moria) verheft zich de rots; de plattegrond lijkt iets op het
grootzeil van een Nederlands binnenschip (
Jeruzalem, zoals het was in de
Nieuwtestamentische tijd, gezien uit het westen. 1 = Tempelplein; 2 = Olijfberg;
3 = Golgotha, dichtbij de stad (Joh. 19:20) buiten de poort (Hebr. 13:12).
Tweede gedeelte. Salomo vergrootte
en verfraaide de stad. Hij bouwde op Moria (ten noorden van Ofel) zijn paleis
en de tempel; hierdoor werd de stad het godsdienstig middelpunt. Bovendien
begon in zijn tijd ook de uitbreiding naar het westen.
Op de
tempelberg bevond zich nog in Davids dagen een dorsvloer. (2 Sam. 24:18 v.v.).
Deze tempelberg was dus in Abrahams tijd nog eenzaam en verlaten. Hierdoor
wordt het begrijpelijk, dat Abraham offerend op de berg Moria (dit is de
tempelberg volgens 2 Kron. 3:1), in een onbewoonde streek is, terwijl Jeruzalem
reeds toen een stad van betekenis was. (Genesis 14:18).
De
uitbreiding in het noorden is de Nieuwe stad (Zefanja 1: 10). Deze “Nieuwe
stad” werd reeds in de dagen der eerste Koningen door een tweede ringmuur
omgeven.
Geschiedenis. Niet steeds ging de stad vooruit.
Menige vijandelijke macht kwam bij haar poorten, tot eindelijk Nebukadnezar de
stad tot een puinhoop maakte (586 v. C.).
Het Tempelplein van ,Jeruzalem met
de kathedraal van de Rots (ten onrechte Omar Moskee genoemd). - Foto Willem
van de Poll.
Vooral
onder Nehemia werden de muren van de stad hersteld. Ook na die tijd leed de
stad meermalen veel. Pas door Herodes Agrippa I werd met de bouw van een derde
ringmuur aan de noordzijde begonnen. Bezetha werd daardoor bij de stad getrokken.
Nadat Herodes nog veel voor de verfraaiing der stad had gedaan, werd zij in het
jaar 70 na C. door de Romeinen veroverd en geslecht. Een halve eeuw later
stichtte keizer Hadrianus (117‑1311 op dezelfde plaats een heidense stad
Aelia Capitolina. De muren daarvan hadden praktisch hetzelfde verloop als de
tegenwoordige muren. Keizer Constantijn de Grote bouwde de Graf‑ en de
Opstandingskerk, zijn moeder Helena op de Olijfberg een Hemelvaartskerk (in de
4e eeuw).
In 637
veroverde Kalif Omar de stad, door Mohammed aangewezen als een der heiligste;
vandaar de naam El‑Koeds = het heiligdom. Dit is nog haar tegenwoordige
Arabische naam.
De
opvolger van Kalif Omar, Abd‑El Malik, heeft over “de rots” gebouwd de
beroemde Rotskoepel. Om de rots heen een achthoekige dom, gekroond door een
zeer elegante koepel. Marmer, faiencewerk en goud werden aan dit gebouw niet
gespaard. Vrome pelgrims hielden het zelfs voor de Tempel van Salomo!
Toen de
Kruisvaarders in 1099 Jeruzalem veroverden, werd op de rots een altaar gebouwd
en het kruis verving de halve maan.
Maar
reeds in 1187 trok Sultan Saladijn de stad binnen en het oude tempelplein kwam
onder de heerschappij van de volgelingen van de Profeet.
Het
Tempelplein werd de “Haram‑esj‑Sjerif”: het Verheven Heiligdom
voor de mohammedanen.
Tot op de
huidige dag.
Het tegenwoordige Jeruzalem. In 1517 kwam de
Heilige Stad in de macht der Turken, die pas in de eerste Wereldoorlog
Jeruzalem verlieten, om plaats te maken voor de Engelsen. Thans is de oude
Heilige Stad binnen de muren onder de heerschappij van Jordanië; het zuidelijk
gedeelte van de westelijke heuvel buiten de stadsmuur, behoort aan Israël.
De Joden
noemen deze heuvel Har Tsion (berg Zion) en de later aangebouwde wijken het
“nieuwe Jeruzalem”. Ten N. van de stad is de “Mandelbaumgate”; daardoor kunnen
toeristen uit Jordanië in Israël gaan.
De
tegenwoordige stadsmuur dateert uit de tijd van sultan Soliman, die in de jaren
1526‑1539 deze liet bouwen. Bekende Gouden poorten zijn: in het oosten de
zg. Stefanuspoort
Poort.
(herinnering aan Hand. 7:58) en de meest beroemde, de Gouden Poort.
Deze
poort is dichtgemetseld; de Arabieren hebben deze volkomen toegesloten uit
bijgelovige vrees, dat anders op een vrijdag een christelijk veroveraar de
stad door deze poort zal binnentrekken. De naam Gouden Poort berust op een
vergissing. Want de “Schone Poort des tempels” (Hand. 3:2) welke met deze poort
verwisseld wordt, was hier niet, maar bij het Voorhof der Vrouwen in de Tempel
van Herodes. Buitendien, de tempelpoort in Hand. 3:2 wordt genoemd de hooraja
of schone; dit is in de Latijnse vertaling geworden aurea of gouden.
Jaffapoort. Aan de westzijde is de Jaffapoort;
thans is deze poort afgesloten: ja, de poort is dichtgemetseld. Vlak daarbij
is de zg. Davidstoren.
Een
traditie (welke niet ouder is dan de Middeleeuwen) verbindt dit kasteel aan de naam
van David. Het gebouw is evenwel een overschot van het beroemde paleis van
Herodes. Volgens de bekende Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus was de
Herodesburcht aan de noordzijde beschermd door drie grote torens: Mariamne,
Fasaël en Hippicus. Eén is ervan over (vermoedelijk Hippicus).
Sommigen
menen, dat in deze burcht tijdens de Hoge Feesten de residentie der Romeinse
stadhouders was; de “Lijdensweg” zou dan van hier lopen naar Golgotha.
De
traditie wijkt hiervan af; volgens haar is het Rechthuis geweest in de Burcht
Antonia: daar begint dan de Via Dolorosa.
Aan de noordzijde is de grootste poort de Damaskuspoort.
Heilige Stad. Jeruzalem is de heilige stad voor
de drie monotheistische godsdiensten. De mohammedanen hebben in El Koeds (de
heilige) het Haram‑esj‑Sjerif, een van de meest heilige plaatsen.
De Jood ziet Jeruzalem als de stad van de roemrijke geschiedenis. Voor de
christenen is Jeruzalem de stad van de Heiland, de stad van Zijn lijden en Zijn
tranen. De heilige plaats in de stad is vooral de Kerk van het Heilige Graf en
Golgotha en S. Pieter in Gallicantu waar de opgravingen het paleis van Kajafas
hebben gevonden; (Matth. 26:57) en buiten Jeruzalem Gethsémané en de Olijfberg.
Olijfberg. Rondom de stad vinden we: aan de
oostzijde de Olijfberg,
Aan de oostzijde van de Olijfberg lag Bethanië.
Bethlehem. Aan de weg naar het zuiden ligt
Bethlehem, d. i. Broodhuis.
In de El‑Amarnabrieven
heet de stad Beth‑Lachama. “Hieruit blijkt, en dat is interessant, dat de
naam Bethlehem oorspronkelijk niet betekent: broodhuis, maar: huis, dat is
tempel van de godin Lachama. Bethlehem, eerst dus de stad van een heidense
tempel, toen de stad van David en zijn helden, en eindelijk de stad der kribbe,
voorwaar een opgang, waarop geen tweede stad in de ganse wereld kan
bogen”. (Prof. Dr. JOH. DE GROOT).
Vaak
vinden we de naam Bethlehem‑Juda, ter onderscheiding van een ander
Bethlehem, dat in Galilea lag. Ook komt de toevoeging Efratha, de Vruchtbare,
voor. De inwoners zijn meest christenen, die van landbouw, veeteelt en
nijverheid leven. Het ligt nl. in een vruchtbaar plekje van het anders dorre gebergte
van Juda. De Basiliek der Geboorte is een van de oudste kerken; hier wijst men
de grot, waar Jezus geboren werd.
Hebron. Hebron is gebouwd zeven jaar voor Zoan in Egypte
(volgens Numeri 13:22) dat is in 1697 voor Christus. Aan de overzijde van het
dal lag het nog oudere Kirjath Arba, bekend uit de geschiedenis van Abraham.
Hebron ligt aan de helling van een dal, waar amandelen en abrikozen en de
mooiste en grootste druiven van het gehele land in menigte groeien. Hier kan
men de moskee bezoeken, gebouwd boven de spelonk van Machpela.
In het zuiden van Juda. Maon, aan de rand
der woestijn van Juda. Hier woonde de rijke Nabal. Zif, bekend uit de
geschiedenis van David. Tekoa, het vaderland van de profeet Amos. Adullam en
Kehila zijn ook in de geschiedenis van Davids omzwervingen bekend geworden.
Kirjath‑Sefer (“boekenstad”) waarvan de ligging door opgravingen zeker
is. Axeka in het Terebintendal.
Verder
naar het Z. liggen nog: Berseba, put van de eed (Gen. 26:23 v.) of put van de
zeven (Gen. 21:30). Deze stad werd beschouwd als de zuidelijke grens (“van Dan
tot Berseba toe”). Gerar, waar Abraham en Izaäk heen trokken in tijden van
honger (Gen. 26:1); bij de opgravingen vond men graansilo’s; Gerar was het
middelpunt van de korenhandel in Zuid‑Palestina. Aan de Dode Zee in het
zuidwesten de tafelvormige berg Masada; hier was de laatste, verschrikkelijke
strijd tussen de Joden en de Romeinen in het jaar 70; Engédi, een oase; de
wijngaarden van Engédi worden in het Hooglied genoemd.
Oostwaarts van Jeruzalem. Jericho, de
Palmstad.
Er wordt
zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament van Jericho gesproken.
Maar dan wordt niet dezelfde stad bedoeld. En in de Jordaanvallei zijn twee
ruïneheuvels, op de plaats, waar beide steden gelegen hebben. Daarnaast is er
nog een modern Jericho ontstaan. Zodoende zijn er drie Jericho’s aan te wijzen ‑
en in zekere zin tegenwoordig zelfs vier.
Het
oudste Jericho is de stad, waarvan de muren gevallen zijn onder het
bazuingeschal, in het gezicht van de Ark Gods. Deze stad was omgeven door een
weelderige oase van wuivende tarwevelden en sierlijke dadelpalmen. Daardoor
kreeg de stad de naam Palmstad (Richt. 1:16; 3:13; 2 Kron. 28:15). Deze oude
stad is geworden tot een puinheuvel, Tell es‑Sultan en bij de opgravingen
hebben de geleerden Sellin en Garstang stadsmuren gevonden.
Men vond
de resten van een wijdere buitenmuur, die om de voet van de heuvel liep, en
daarbinnen een dubbele muur. Die binnenste muur werd beschouwd als de muur uit
de dagen van Jozua, en Garstang
Reconstructie van Jericho naar
Garstang.
maakte
een reconstructie, hoe Jericho er toen uitzag. Maar de dame, die in de laatste
jaren de opgravingen leidt (Kathleen Kenyon) zei: wat men vroeger had aangezien
als de muren in Jozua’s dagen, is uit vroegere tijd. Nu is er over de ouderdom
van stadsomwallingen wel eens meningsverschil geweest. Maar gesteld, dat de
stadsmuren uit Jozua’s tijd onvindbaar zijn? Dan kan men misschien een
verklaring vinden in het feit, dat na de val van Jericho de stad eeuwenlang verlaten
was en de slopende krachten van weer en wind wegvaagden wat overgebleven was.
Misschien is het ook mogelijk, dat de ban zó intensief is geweest, dat van de
oude stad niets bleef.
Het
Jericho uit de dagen van het Nieuwe Testament heeft men gevonden in de Tulul
Abu el Alayig “heuvels van de vader der braamstruiken”. Tulul is het meervoud
van Tell, en Tell is ruïneheuvel. Er zijn namelijk twee tells, een ten noorden,
en een ten zuiden van de Wadi el‑Kelt.
Dit
Nieuwtestamentische Jericho, dat zijn pracht dankte aan de bouwlust van
Herodes, ligt ten zuidwesten van het Oudtestamentische Jericho.
Het
moderne Jericho is het dorp, dat de Arabische naam Er‑Riha draagt; het
ligt ten oosten van het Nieuwtestamentische Jericho, meer naar de Jordaan toe.
Het is een dorp van kleine witte huisjes, die verscholen liggen onder het
weelderige groen van bananen, dadelpalmen en sinaasappelbomen. Het profiteert
van het verblijf der Amerikanen, die de opgravingen van Jericho leiden en van
de zoutziederij van de Potash Company aan de noordzijde van de Dode Zee.
Dit zijn
dan de drie Jericho’s. Eigenlijk zou men nog van een vierde, een ultramodern
Jericho kunnen spreken. Het is het kamp van de refugiés, van de Arabische
vluchtelingen. Hier verblijven Arabieren, die uit de Staat Israël zijn
weggevlucht. Zij krijgen steun uit het buitenland, hoofdzakelijk uit Amerika.
Jericho
was in de Nieuwtestamentische tijd een lustoord met koninklijke gebouwen, een
villastad, een sprookjestuin van boomgaarden en bloemhoven, met lange
lommerrijke lanen.
“Wie,
zoals de Here Jezus, uit het noorden kwam, passeerde eerst de plaats van het
oude Jericho, in welks nabijheid toen een aantal woningen stonden, die een soort
voorstad vormden van het Herodiaanse Jericho. Als men deze voorstad verliet,
kwam men na een half uur gaans bij dat Nieuwtestamentische Jericho. Daar vond
nu de genezing plaats van Bartimeus; een gebeurtenis, die in de drie
synoptische evangeliën wordt verhaald, maar met interessante verschillen
(Matth. 20:29‑34; Marc. 10:46‑52; Luk. 18:35‑43).
Volgens
Mattheus en Marcus vond de genezing plaats toen de Heiland Jericho verliet;
volgens Lukas toen Hij de stad naderde. “De beste oplossing hiervoor is die,
welke rekening houdt met het
dubbele Jericho, het oude en het
Herodiaanse. Voor een reiziger, die zich bevond op de weg tussen het ene en het
andere, kon men even goed zeggen, dat hij Jericho (het oude) verlaten had, als
dat hij Jericho (het Herodiaanse) naderde”.
(RICCIOTTI).
Gilgal lag dichter bij de Jordaan, ‘t is bekend uit de
geschiedenis van Jozua.
Ten noorden van Jeruzalem. Aan de wegen, die
van Jeruzalem noordwaarts gaan, liggen:
Anathoth, de vaderstad van Jeremia (Jer. 1:1). Gibea, de
stad op een heuvel in de stam van Benjamin (“Gibea Benjamins” 1 Sam. 13:2) de
stad van Saul (“Gibea Sauls” 1 Sam. 11:4) met heiligdom (vandaar de naam “Gibea
Gods” 1 Sam. 10:5).
Op
Hoe men zich het oude Mizpa
voorstelt ‑ naar het beeld, dat men uit opgravingen kreeg.
Deze
bleek ± 1200 v. Chr. gebouwd te zijn en niet lang daarna verwoest (Richt.
20:37‑40). Daarna is op de plaats een ruimere en versterkte woonplaats
ingericht: de residentie van Saul (1 Sam. 19:9).
“De
tegenwoordige archeoloog leest in de verwoeste puinhopen als in een boek, en
het was reeds bij deze eerste opgraving van een oud‑Israëlitisch gebouw
volgens de tegenwoordige methode opmerkelijk, hoe voortreffelijk de bijbelse
en archeologische gegevens elkaar aanvullen en elkaar wederzijds
bevestigen”. (F. M. TH. BOHL,
Palestina).
Rama,
Geba, Michmas, bij de nauwe bergkloof, waar de Filistijnen zich legerden in de
strijd met Saul en jonathan (1 Sam. 14:1‑10).
Mizpa. Mizpa
betekent wachttoren. Er zijn verschillende plaatsen, die deze naam dragen. Een
van de meest bekende was Mizpa in Benjamin, waar het volk meer dan eens
samenkwam (“tot den Here te Mizpa”. Richt. 20:1). Bij de opgravingen van de
heuvel Tell‑enNaçbe vond de Amerikaanse geleerde o. m. twee oren van oude
kruiken met het opschrift m s p; dit is een van de redenen waarom hij deze plek
aanziet voor het oude Mizpa; ook vond hij een zegel met de naam Jaäzanja,
vermoedelijk hij, die te Mizpa heeft gewoond (2 Kon. 25:23).
Emmaus. De Paters Vincent en Abel van de École Biblique hebben
opgravingen verricht te Amwas en zien hier het bijbelse Emmaus. Evenwel wijzen
de Franciscanen die plaats in El Koebebe. Beëroth, stad in Benjamin (2 Sam.
4:3).
Ai, werd aangewezen in Et‑Tell “een grote ruïneheuvel
waarop de naam van Jozua 8:28 ruïneheuvel voor eeuwig zeer goed past” (Joh. de
Groot). Er is echter reden om te twijfelen of Et‑Tell = Ai.
Bethel, al bekend uit de geschiedenis van Jakob (Gen. 28:19);
later werd het onder Jerobeam de plaats van de kalverendienst. (1 Kon. 12:29).
Meer naar
het noordwesten: Rama = Ramathaim; in het N. Test. Arimathea genoemd.
Gibeon, tijdens de intocht der Israëlieten hoofd van een stedenbond
(Jozua 9:17); later ging Salomo “naar Gibeon om aldaar te offeren, omdat dit
de voornaamste hoogte was”. (1 Kon. 3:4); daar stond een tijd de tabernakel (2
Kron. 1:3).
Gibeon is
ontdekt door opgravingen in het Arabische dorp El‑Jib,
In de
nabijheid:
Nob, bij Jeruzalem (Jesaja 10:32).
Beth‑Horon, in een steile
bergpas, bekend uit veldslagen (Jozua 10:10).
Meer naar het westen: Kirjath‑Jearim,
ten W. van Jeruzalem.
Plaatsen in de kustvlakte. In de vlakte
Saron moeten worden genoemd: Joppe,
in het O.T. Jafo, “de Schone”. Uit de
zee heeft men een prachtig gezicht op stad en land. De omgeving is zeer
vruchtbaar en levert vooral sinaasappelen. In de nabijheid van Jaffa de écht
Joodse stad Tell Aviv (bijna 400.000 inw.) met een opgewekt leven.
Caesarea is een ruïne. In de tijd der Romeinen gebouwd, werd het
als de zetel der Romeinse stadhouders een der belangrijkste
In Tell ed Doewer zijn beschreven potscherven
gevonden, die bekend zijn als de “brieven van Lachis”. Het schrift is met inkt
geschreven (de inkt is volgens het scheikundig onderzoek samengesteld uit een
extract van galnoten en roet). De afbeelding geeft een brief aan de
vestingcommandant van Lachis uit het jaar 588 (kort voor de inneming van
Jeruzalem). De brief is kruiperig. “Aan mijn heer Jaoesj. Moge Jahwe aan mijn
heer goede berichten doen horen, juist nu, juist nu. Wat is uw knecht die een
hond is, dat mijn heer aan zijn knecht denkt? Moge Jahwe degenen ten verderve
voeren, die op iets ingaan, waarvan gij niet weet”.
steden
van Palestina. Van de oude schoonheid zijn slechts ruines overgebleven. Dor, een van de oudste steden, ligt nog
iets verder ten N.; het was een nederzetting van de Feniciërs, die er de
purperslak verzamelden. Antipatris
wordt genoemd in de geschiedenis van Paulus.
Lydda (Lod), bekend als de plaats, waar Petrus Aeneas gezond
maakte, ligt op de grens van vlakte en bergland; thans een kruispunt van
spoorwegen en de luchthaven van de “El Al” (“omhoog”), de Israëlische
luchtvaartmaatschappij. Ook het in die geschiedenis genoemde Sarona ligt in die buurt, dicht bij
Joppe. Gezer ‑ de stad, die pas
onder Salomo aan Israël kwam. (1 Kon. 9:16). De geschiedenis der stad kent men
uit de belangrijkste opgravingen van een Engelse expeditie. Lachis eens het
hoofdkwartier van Sanherib (2 Kon. 18:17).
Filistijnse steden. 1. Gaza “de
sterke”, de belangrijkste stad der steden. Filistijnen; de stad ontleende haar
betekenis vooral aan de omstandigheid, dat het aan de oude handelsweg van
Egypte naar Syrië lag. Thans heeft het de naam gegeven aan de Gaza‑strip,
het zuidelijke deel van de Sjefeela, dat door Egypte is bezet.
2.
Askelon, aan de zee (Jeremia 47: 7). Herodes de Grote, die er geboren werd,
verfraaide de stad met vele bouwwerken. Herhaaldelijk is ze in de loop der
geschiedenis ingenomen en verwoest. De ruïne deels door duinzand bedekt, deels
weer ontbloot, is groots.
3. Gath
aan de spoorweg Lydda‑Berseba.
4. Asdod.
De naam leeft voort in het Arabische dorp Esdoed. Hier werd Dagon vereerd. In
deze stad, ook wel Azote genoemd, predikte Filippus het Evangelie.
5. Ekron. Als de zetel van Baäl‑Zebub is het in de geschiedenis van
Elia welbekend.
De
voornaamste plaatsen zijn:
Samaria, de stad, door koning Omri op de mooie,
In 1908‑1910
heeft een Amerikaanse expeditie opgravingen gedaan; in de Israëlitische laagvan
de stad meent men gevonden te hebben het paleis van Achab, het “ivoren huis” (1
Kon. 22:39). Onder een der kamers werd in een rotskelder gevonden een
verzameling van ongeveer 75 fragmenten vaatwerk met Hebreeuwse opschriften, die
wat hun vorm betreft, doen denken aan de lettertekens van de Siloah‑inscriptie.
Zij zijn geschreven met zwarte inkt met behulp van een schrijfstift en handelen
over de levering van olie en wijn. Waarschijnlijk zijn het een soort
geleibrieven, die de wijn‑ en oliezendingen voor de koninklijke
magazijnen begeleidden.
De
“inschriften” van Samaria zijn geschreven met een vlotte cursieve vorm.
Bovendien zijn ze geschreven op waardeloze en vormloze potscherven; als
schrift iets heel bijzonders zou zijn geweest, had men niet de toevlucht
genomen tot zulke ostraca (potscherven). De opstelling en indeling van de tekst
regelen zich naar de grillige vormen en naar de afmetingen der scherven.
Blijkbaar is schrijven een aan allen bekende kunstvaardigheid (Richt. 8:14).
(Naar J.
SIMONS, Opgravingen in Palestina).
Er waren in de dagen van de
omwandeling van de Here Jezus in hoofdzaak drie wegen van Galilea naar
Jeruzalem.
I. Volgens schrijvers uit de 1e eeuw
(Flavius josefus en de Talmud) was de weg door Samaria de gewone, meest
gebruikte weg. Ook de Here Jezus ging langs deze weg (Joh. 4:4; Lukas 9:52 en
53).
II. Er liep een weg door het
OverJordaanse, vermoedelijk langs de voet van het bergland. De Here Jezus ging
ook die weg (Matth. 19:1). (II. Er was een weg door de kustvlakte langs
Antipatris. Langs deze weg ging Paulus naar Cesarea (Hand. 23:31). Ook Jozef,
Maria en het kindeke Jezus gingen langs deze weg van Egypte naar Nazareth.
Sichem. Deze stad, tussen de Ebal en de Gerizim, ligt in het
centrum van Palestina. De opgravingen van Sellin en Böhl brachten aan het licht
de grondslagen van de toren: de sterkte en het huis van de Verbondsgod (Richt.
9:46).
Prof.
BÖHL deelt hierover mede:
Tussen
Ebal en Gerizim liggen twee ruïneheuvels: ten W. van Nabloes de mooie
puinheuvel Tell Soefar, ten 0. van Nabloes de heuvel Tell‑el‑Balata.
Nu is de oostelijke heuvel Tell‑el‑Balata afgegraven door een
expeditie, waaraan o.a. de prof. Sellin en Böhl deelnamen. Daar werd gevonden
“de sterkte, in het huis van de god Berith” (Richt. 9:46); de Sichemstoren met
de verschansing van de tempel van de Baäl Berith = de god van het verbond. De
Sichemstoren heeft volgens het verhaal uit Richt. 9 op enige afstand van
Sichem gelegen, daar de inwoners van deze stad de ondergang van Sichem niet
zien, maar ervan horen. Men neemt nu aan: dat in het W. lag de stad Sichem
(verborgen onder de heuvel Tell Soefar), dat in het 0. lag Migdol Sichem
(opgegraven onder de heuvel Tell el Balata).
Er zijn
dan geweest twee vestingen aan de ingangen van de bergpas, nl. “Sichem” en
“Sichemstoren”. Tussen deze vestingen en de bergen Ebal en Gerizim lag een
vruchtbaar land, met bronnen en van alle kanten beschermd en afgesloten van de
buitenwereld. Daar is later de “Nieuwstad” (Neapolis, Nabloes) gesticht.
Vermoedelijk
heeft Jerobeam de oude vestingwerken van de stad laten herstellen, en men meent
althans een deel van de herstelde stadswallen (die in bouw overeenkomen met de
Salomonische vestingmuur te Megiddo) te hebben blootgelegd.
Nabij
Sichem was de heilige terebint, Moré genoemd (Genesis 12:6). Een half uur van
de stad vinden we de Jakobsbron, waar Jezus zijn gesprek voerde met de
Samaritaanse vrouw. Ook het in dit verhaal genoemde Sichar (Askar) vinden we op
korte afstand. Nabloes is een der grote steden van Palestina met een 25000
inwoners. In Nabloes alleen wonen nog ± 150 nakomelingen van de oude
Samaritanen, die nog in hun kleine synagoge onder leiding van hun Hogepriester
de Mozaïsche feesten vieren. Een deel der Samaritanen woont in Israël, zij hebben
in Cholon (een voorstad van Tel Aviv) een synagoge.
Te Silo, Z. van Sichem, stond de Tabernakel in Samuels dagen. Daarheen
togen de stammen Israëls in die tijd. Tirza, N.O. van Sichem, was vóór Samaria
de residentie van de koningen van Israël. Men vond de stad in de ruïneheuvel
Tell el Fara. Nog noordelijker lag Tebez, waar Abimélech gedood werd. Naar ‘t
N.W. gaande vinden we de plaats, waar een ruïneheuvel nog herinnert aan het uit
de geschiedenis van Jozef en Eliza bekende Dothan.
In dit
landschap trof men al vroegtijdig een gemengde bevolking. Opper‑Galilea
had na de wegvoering een grotendeels heidense bevolking en werd dan ook
verachtelijk genoemd het Galilea der Heidenen. Het dialect verried de Galileeër
en maakte hem, mede door zijn mindere strengheid in het godsdienstige, in de
ogen van de mannen uit Juda verachtelijk. Over ‘t geheel noemde men de
bevolking: krachtig, moedig en werkzaam.
In en om de vlakte van Jizreël. Jizreël, thans
van geen betekenis, vroeger een aanzienlijke stad, waar koning Achab woonde en
Naboth zijn wijngaard bezat, Talinach, Megiddo en Jokneam,
vroeger
belangrijke Kanaänitische koningssteden; hier zag men heel wat legers langs
trekken tussen Syrië en Egypte.
Megiddo
is een voorbeeld van een stad, waar veel gestreden is in de loop der eeuwen
(als gevolg van de ligging bij een pas, naar de vlakte van Megiddo).
Reeds de
Farao Thotmes III heeft hier slag geleverd (in 1478 voor Chr.). Later joeg
Farao Necho (609‑593) bij Megiddo de koning van Juda, Josia, in de dood
(2 Kron. 35:23; Zach. 12:11). De Romeinen hebben zich in de nabijheid
genesteld; Napoleon trok er voorbij; tijdens de wereldoorlog voerde Allenby
door de pas zijn leger naar de vlakte van Megiddo en werd beloond met de titel
“Viscount of Megiddo”.
De stad
weerstond Israël (Richt. 1:27), maar Salomo voerde hier heerschappij: hier was
een van “de steden der ruiteren” (1 Kon. 9:15, 19). Bij de opgravingen door de
Amerikanen zijn gevonden de “paardenstallen van Salomo”.
Ten O.
van Jizreël: Beth‑Sean, uit Sauls geschiedenis bekend. In latere tijd
heet de stad Skythopolis. ‘t Was de enige stad der Decapolis in het West‑Jordaanland.
Bij de opgravingen vond men “het huis van Astarte” (1 Sam. 31:10) en “het huis
van Dagon” (1 Kron 10:10); tevens bleek, hoe Egyptische en Filistijnse invloeden
zich hier deden gelden. Ten N. van de vlakte: Sunem, bekend door Abisag en de
Sunamitische, Naïn (waar de jongeling
werd opgewekt), te midden van een schone natuur, Endor, waar de toveres woonde.
Nazareth, een der bekendste stadjes, omdat de Heiland er zijn jeugd doorbracht.
Thans wonen hier veel Arabieren. Men wijst de vreemdeling allerlei
herinneringen aan Jezus en Maria. Doch slechts van één plek weten wij met
zekerheid, dat Hij daar vaak is geweest, dat is de Mariabron. Bekend zijn
verder: Kana (de bruiloft), Gath‑Hefer, waar Jona vandaan kwam, Sefforis,
nu een groot dorp, vroeger een sterke stad.
Hazor bestond blijkens het onderzoek
uit een stad en een vesting, die de vorm had van een groot versterkt kamp,
omgeven door een geweldige wal van gestampte kleiaarde, terwijl de stad zelf
door een stenen muur werd omsloten. Volgens Garstang was er in Hazor plaats
voor 4000 inwoners, ongerekend het versterkte kamp, waarin nog 30.000 personen
in tijden van nood konden geborgen worden. Garstang ontdekte een brandlaag; op
grond van de aardewerkvondsten mag men deze verwoesting stellen in de tijd van
de intocht; waar nu het boek Jozua (11:11 en 13) uitdrukkelijk zegt, dat Hazor
verbrand is, ligt het voor de hand hier de oudheidkundige gegevens met het bijbelse
bericht in verband te brengen.
Zeer interessante resultaten gaf de
voortgezette opgraving vanwege de staat Israël. Het bleek, dat de stad een
bloeitijd beleefde tijdens Achab en jeobeam II en verwoest werd tijdens Pekah.
O.m. werd een tempel gevonden waarin een zittende godheid met opgerichte
stenen. Zij is de koningin des hemels. Jer. 7:18.
(Rechts gebedshouding met opgeheven handen).
Bij het Meer van Gennésareth. Tarichéae in de
Joodse oorlog bekend geworden; Tiberias (12000 inw.) was een tijdlang de zetel
van de Joodse schriftgeleerdheid (de Misjna en de Gemara ontstonden hier),
Magdala, waar Maria Magdalena vandaan kwam. Dan volgen Kapernaam en Chorazin,
waarvan men slechts ruïnes kan aanwijzen. Desynagogevan Kapernaam, waarin de
Heiland vaak is geweest, kan men leren kennen uit de bouwvallen, waarmee de
franciscaner monniken trachtten de synagoge zoveel doenlijk in haar oude staat
te herstellen.
In Opper‑Galilea:
Safed of Tsefat, een belangrijke stad, de zetel der Joodse schriftgeleerdheid,
met 11500 inwoners. Hazor, de stad van jabin. Kedes, de vrijstad in het
noorden, Baraks geboorteplaats. Dicht bij de Litani ligt nog Abel Beth‑Maächa.
Aan de
Middellandse Zee:
Haïfa (145000 inw.), de eerste havenstad van Palestina. Akko, een stad met
een rijke geschiedenis (Kruistochten, Napoleon). Ze heette ook Ptolemai’s, St.
Jean d’Acre, Akko. Akko werd door het oude Israël niet veroverd. De kust was in
de macht der Feniciërs gebleven. Thans behoort Akko aan Israël.
Heel het
OverJordaanse heette in Jezus’ dagen Perea. In engere zin heette alleen het
zuidelijk deel zo. Verder onderscheidde men daar Gilead en Basan, terwijl de
Romeinen het in Gaulanitis, Batanea, Auranitis, Trachonitis en Iturea
verdeelden. De stedenbond der Decapolis (= tien steden) werd gevormd door een
soort vrije rijkssteden, onmiddellijk onder het gezag van de stadhouder van
Syrië. De voornaamste waren: Beth‑Sean in het West‑Jordaanland,
Pella, Gadara, Philadelphia of Rabba (thans Amman, de hoofdstad van
Transjordanië) en Gerasa.
Van het
N. naar het Z. vinden we verder: Caesarea Philippi, door Filippus, de zoon van
Herodes de Grote, prachtig opgebouwd, in een mooie omgeving. In het brongebied
van de Jordaan lag ook het oude Laïs, de latere stad Dan (in het dal, Richteren
18:28). Aan de Jordaan Bethsaïda‑Julias, aan de noordzijde van het Meer
van Galilea, door Filippus zo genoemd naar keizer Augustus’ dochter. Golan,
Levietenstad en vrijplaats, Edreï, een der oude hoofdsteden van Basan, met een
merkwaardige ondergrondse stad. Bozra, AsterothKarnaïm, Ramoth in Gilead een
vrijstad, Jabes, bekend uit de geschiedenis van Saul.
Sukkoth, Pniel ‘(Pnuël), Mahanaïm, Abel‑Sittim, Hesbon (de hoofdstad
van Sihon, de koning der Amorieten), Bezer, een vrijstad, Machaerus, een
grensvesting van Herodes, waar Johannes de Doper gevangen gezet en onthoofd
werd, Dibon, de residentie van de Moabitische koning Mesa; Aroër. Veel
zuidelijker ligt Kir‑Moab of Kir‑Heres, de oude hoofdstad der
Moabieten. Het bij de Decapolis reeds genoemde Rabba was de hoofdstad der
Ammonieten, in Davids tijd bekend. ‘t Werd door Ptolemeus Philadelfus verfraaid
en daarom in de Romeinse tijd Philadelphia genoemd. De ruïnes, die aan deze
grootheid herinneren, zijn de schoonste van het Oost‑Jordaanland. Thans
heet de stad Amman, het is de hoofdstad van Jordanië.
13. DE STAAT
ISRAËL IN PALESTINA
De staat Israël. Op 14 mei 1948 is
in Tel Aviv de Staat Israël uitgeroepen. Daarmee kwam een einde aan het derde
galoeth (= ballingschap).
Voordat
de Joodse immigratiegolven in Palestina kwamen, was er al een bevolking van
Joden. Dat is de Jisjoev. Zij woonden in Erets Jisraël, het land Israëls. De
miljoenen Joden, die buiten Palestina leefden, waren in het galoeth (=
ballingschap). En wel in het derde galoeth. Want het eerste galoeth was het
verblijf in Egypte, dat eindigde met de uittocht onder leiding van Mozes. Het
tweede galoeth was de Babylonische ballingschap. En het derde galoeth begon met
de val van Jeruzalem A.D. 70 en eindigde 14 mei 1948.
Verlangen naar Israël. Toen de staat
Israël werd geproclameerd, leefden reeds enkele honderdduizenden Joden in
Palestina. Want de territoriale grondslag van de staat is gelegd door de
kolonisten. Deze Joodse kolonisten zijn gekomen in verschillende emigratiegolven
(ali-joth). De eerste ali-jah kwam omstreeks 1880. Zij bestond uit idealisten,
die droomden, dat ieder zou wonen onder wijnstok en vijgeboom. Zij werden door
de werkelijkheid bitter teleurgesteld. Maar bij vele Joden bleef een verlangend
uitzien naar het oude land.
Zionisme. De machtige drijfveer tot de Joodse
immigratie is het Zionisme geweest. De man, die deze beweging stuwde, was de
indrukwekkende figuur van Theodoor Herzl. Hij wist de Joden te verenigen in de
organisatie van het Zionistencongres. Hij was het, die een plan voor
systematische kolonisatie ontwierp, dat beantwoordde aan de grote nood van de
Joden. Het Baseler program wilde in Palestina een tehuis voor het Joodse volk
op de grondslag van kolonisatie door Joodse landbouwende en industriële
arbeiders.
Balfour declaratie. In het jaar 1917
gaf de toenmalige Engelse premier, Lord Balfour, een verklaring: “De Britse
regering beschouwt goedgunstig de vestiging van een nationaal tehuis voor het
Joodse volk in Palestina”. Nu heeft Engeland van 1920‑1948 Palestina als
mandaatgebied bestuurd. Maar terwille van de Arabieren wilde het de Joden niet
onbeperkt toelaten.
Zeven aljoth. Er zijn zeven immigratiegolven
geweest. Honderdduizenden Joden keerden weer in het land der vaderen. Zij
voelden zich niet meer veilig in verschillende landen van Europa. De laatste
geweldige immigratiegolf kwam vooral na de tweede wereldoorlog.
Vanwaar de Joden kwamen. In het begin
waren het vooral Joden uit Polen; zij werden gedreven door liefde tot Zion.
Toen nà
Oosterse Joden. In de laatste
jaren is het immigrantentype sterk gewijzigd. Er kwamen Joden uit Jemen (Zuid‑Arabië),
Irak en Noord‑Afrika. Velen van hen hebben het aantrekkelijke, dat zij
vroom‑gelovig zijn en vasthouden aan overgeleverde gebruiken. Maar zij
hebben over het algemeen minder ontwikkeling dan de Joden uit het westen en
leven op een lager niveau.
Kan de immigratie doorgaan? De toevloed van
immigranten in Israël is zó groot geweest dat het geen weerga heeft in andere
landen. Dat brengt moeilijke vragen mee. Hoe krijgen al die mensen kost en
onderdak?
De
regering van Israël heeft zich toch op het standpunt gesteld: “De poorten van
het land staan wijd open voor de Joden der ganse aarde”. Men wil haast maken,
omdat men vreest, dat er een tijd kan komen, dat men in sommige landen aan de
Joden zal beletten, naar Palestina terug te gaan. Ook wil men de bevolking van
Israël zo groot mogelijk maken, om de weerbaarheid te versterken. Want de
staat Israël is omringd door Arabische staten, die een vijandige gezindheid
openbaren. Maar de immigratie is in de laatste jaren niet zo groot meer.
Eenheid. De Joden kwamen uit onderscheiden landen en spraken
verschillende talen. Maar in Israël is de
taal het Iwriet. Daarmee is het oude Hebreeuws herleefd en tot voertaal
geworden ‑ al zijn er verschillende nieuwe woorden aan toegevoegd.
Hun eenheid ligt verder in het Joodse bewustzijn, in de grootse
geschiedenis en in de traditie. Toch zijn er ook belangrijke verschillen. Ook
in de godsdienst. Want slechts ± 13 % is trouw aan de Thora (boeken van Mozes).
Maar een groot deel van de bevol king heeft zich losgemaakt van de Joodse
religie. Toch worden de feesten als nationale dagen gehouden. En op de scholen
wordt uit de Tenach (zo noemen zij het Oude Testament) verteld. Daarin staat
immers de glorieuze geschiedenis van het Joodse volk.
Het “feest der weken” (Hebr. chag
hasjewoe’ooth) is wat Christenen het Pinksterfeest noemen. Dan lopen de meisjes
met bloemen in het haar: ‑ zeven weken na de 2e dag van het Paasfeest
(Lev. 23:14 en 16) draagt dit meisje de zevenarmige kandelaar (de menorah).
Foto Consulaat van Israël.
Grenzen en grootte van Israël. In de Bijbel
wordt gesproken van “heel Israël van Dan tot Berseba toe”. Welnu, de noordgrens
ligt inderdaad ook nu “in de landstreek der Jordaan” bij het oude Dan. Maar de
zuidgrens reikt tot aan de Aelanitische Golf, en dus tot de Rode Zee. Daar had
Salomo de havenstad Ezeon Geber. Israël heeft hier de haven Eilat. Israël heeft
dan een haven, waardoor er toegang is tot de Indische Oceaan. Maar Egypte en
Arabië beheersen de Straat van Tirana.
De
westgrens van Israël is de Middellandse Zee, met uitzondering van de
kustvlakte van Gaza, welk gebied onder Egyptes bestuur staat. (“Gazastrip”).
Heel
grillig is de grens tussen Israël en het Arabisch gebied van Jordanië. Zo is
het oude Jeruzalem gelegen in het Hasjemitisch koninkrijk van Jordanië. Maar
de voorsteden behoren aan Israël.
Volgens
schatting heeft deze staat Israël een oppervlakte van ruim 20.000 km’, dus
bijna 2/3 van Nederland. Bijna de helft daarvan is de Negeb.
En in dat
land wonen bijna 2 miljoen Joden; voorts nog Arabieren en Drusen.
Een
benauwend vraagstuk is het probleem der ontheemde Arabieren, die uit Israël
zijn gevlucht naar de naburige Arabische staten.
Landbouw in de kolonies. De werkzaamheden
in vele landbouwkolonies berusten bij de coöperatie. Ontginning van het land
door zelfstandige enkelingen was niet mogelijk in streken waar moerassen,
malaria en overvallen van rondtrekkende halfnomadische bedoeïenen het
volbrengen van de dagelijkse werktaak voor een enkel gezin onmogelijk maakten.
De strengste vorm van collectiviteit hebben de kibboetsim. In de kibboets is
gemeenschappelijke arbeid. Er is geen particulier bezit. Vrouwen en mannen
hebben dezelfde verplichtingen. En hoe gaat het met de kinderen? Die worden al
heel jong opgenomen in het kindertehuis, waar kinderjuffrouwen de opvoeding
verzorgen. Als de vrouw klaar is met haar werk in de kibboets, kan zij zich met
haar kind bezighouden. Na de dagtaak kunnen vader en moeder zich aan de
kinderen wijden; zij hebben geen beslommeringen over de maaltijd of over de
afwas; want daarvoor zorgt de aangewezen ploeg in de gemeenschappelijke
eetzaal. Het leven in zulk een gemeenschap vraagt een bijzondere instelling van
een mens.
Er zijn
er, die hieraan niet kunnen wennen. Het is dus geen wonder, dat er ook koloniën
zijn, die ingericht zijn als een dorp van zelfstandige boeren. Zulk een kolonie
is een mosjawa (meervoud mosjawoth). Tussen de kibboetsim en de mosjawoth zijn
ook overgangstypen.
Landbouwgebieden. De
landbouwgebieden in Israël zijn de kustvlakten van Akko, Saron en de Sjefeela;
de vlakte van Jizreël (die heet thans de Emek); de heuvelhellingen van Galilea.
De Emek is thans de graanschuur van Israël. Dit vroegere malariagebied is thans
de voornaamste producent van granen en veevoeder. De bodem bestaat uit een
diepe en goed te cultiveren kleilaag. Deze grondsoort vinden wij eveneens in de
Jordaanvallei, waar een klimaat heerst dat meer een tropisch karakter vertoont,
warm en vochtig. Dadelpalmen, bananen, tomaten gedijen daar, wanneer voldoende
water voorhanden is. Tomaten en andere groenten behoeven in dit klimaat geen
kassen om in de winter een rijke oogst te leveren. Voorts heeft men grote
toekomstverwachtingen van de Negeb. Men stelt zich veel voor van de resultaten
van irrigatie.
Ten zuiden van Berseba ligt de
kolonie Revivim. Een veelzeggende naam, want het is het Hebreeuwse woord voor
regenstromen. Te Revivim, een van de meest zuidelijke posten, had ik de
onvergetelijk belevenis tot mijn knieën door de luzerne te waden, dat drie
oogsten per jaar oplevert op een bodem, die slechts enkele jaren tevoren nog
onbetekenende woestijngrond was. Er was melk, zowel als honing in dit gebied ‑
niet het Beloofde Land, maar de woestijn Zin. Een prachtige kudde stamboekvee
deed zich te goed aan luzerne en aan de knolgewassen in de woestijn. Hoe komen
zij aan water? In de nabijheid is de wadi Asloej. Hoewel deze beekbedding een
groot deel van het jaar droog ligt, weet men het water van de regenperiode te
verzamelen en te bewaren in een reservoir.
(RICHARD
CALDER, Gevecht met de woestijn).
Industrie. De industrie heeft te lijden onder
gebrek aan grondstoffen. Want de invoer daarvan is moeilijk, als gevolg van de
krappe deviezenpositie. Toch zijn er enkele industrieën, die van betekenis
worden. Snel was de groei van de diamantnijverheid. Israël is thans, na België,
het tweede uitvoerland van geslepen diamanten. Daarnaast is er ook een toenemende
textielnijverheid; een bijzondere ontwikkeling vertoonde de uitvoer van
regenjassen, nylonkousen en geslepen diamanten.
Uitvoer. Wat de uitvoer van agrarische produkten betreft, vormt
de citruscultuur de ruggegraat van de Israëlische export. Onder de uitgevoerde
vruchten nemen sinaasappels de eerste plaats in, gevolgd door grapefruit en
citroenen.
Diamant
is na de citrus het belangrijkste exportartikel. Verder is ook de uitvoer van
textielwaren stijgend.
De
handelsbalans vertoont een groot tekort. Hoe tracht men dit te dekken? Door
gelden, welke door Joden over de gehele wereld bijeengebracht worden, door de
sommen voor schadevergoeding uit West‑Duitsland, door leningen.
Drie steden. In de staat Israël zijn een drietal
steden van grotere betekenis. Haifa is de haven, de belangrijkste toegangspoort
voor passagiers en lading naar Israël. Tel Aviv is de stad met een opgewekt
Joods leven.
Jeruzalem
is door de Knesseth (het Joodse Parlement) tot hoofdstad geproclameerd. Maar de
oude stad binnen de muren staat onder de heerschappij van het Hasjemitisch
koninkrijk Jordanië. En Israël bezit alleen de westelijke voorsteden.
Egypte en de Nijl. Egypte is het
wonderland van de Nijl en der piramiden.
Indrukwekkende colonnades in het
paleis van farao Merenptha. Mozes en Aäron hebben zulk een milieu gekend, als
zij met de Farao spraken.
Gedurende
de overstromingsperiode werd de Egyptische vlakte omgetoverd in een onmetelijk
meer, door uitgestrekte palmaanplantingen, afgewisseld met zandduinen, omringd
en waarboven hier en daar een sycomore, een groepje palmen, een tamarisken‑
of acaciabosje uitstak, terwijl de dorpen, met opzet op kleine heuveltjes
gebouwd, in evenzoveel eilanden veranderden tussen welke zich de roeibootjes
of zeilschepen der fellah’s bewogen. Dit reusachtige wateroppervlak dat zich
in het dal zowel naar het noorden als naar het zuiden uitstrekte tot voorbij de
gezichtseinder, weerspiegelde in een kleurenrijkdom met oneindige variaties
alles, wat door zijn meestal kalme en klaardoorzichtige golfjes werd bespoeld.
Naar het oosten begrensde enkel de lange, roze muur van het Arabische gebergte,
hier en daar onderbroken door een blauwachtige wolkeschaduw, dit magnifieke
kijkspel, dat in het westen door het zand van de Libische woestijn als met een
soepele gouden band werd omlijst ....
(Jaarbericht
No. 11. Ex Oriente Lux).
In de
geschiedenis der kinderen Israëls speelt het een voorname rol en het kind Jezus
werd erheen gevoerd, om veilig te zijn tegen Herodes: “Uit Egypte heb ik mijn
zoon geroepen!” Hosea 11:1. De Israëlieten noemden het Mizraïm, een
tweevoudsvorm omdat het van ouds verdeeld was in Opper‑ en Neder‑Egypte.
Heel Egypte is niet veel meer dan een smalle strook langs de Nijl, een lange
oase tussen de Arabische woestijn en de Libische woestijn. Aan de kust van de
Middellandse Zee vinden we de brede Nijldelta. In het oostelijk deel hiervan
lag het land Gosen. Daar met name in Opper‑Egypte weinig of geen regen
valt, hangt de vruchtbaarheid van het land ten nauwste samen met de
overstromingen van de Nijl.
Korenschuur. De geschiedenis van Jozef illustreert zeer
duidelijk, welke betekenis Egypte in de oudheid als korenschuur der wereld had.
Andere produkten waren groenten, vlas, papyrus, druiven, vijgen en dadels, uien
(Num. 11:5): in latere tijd katoen, suikerriet, aardnoten.
Stuwen. In de Nijl zijn stuwen aangelegd, om dal en delta beter
te kunnen bevloeien. Een nadeel der stuwen is, dat de beste slibdelen daardoor
in de rivier bezinken, waardoor de akkers dus minder slib ontvangen.
Tegenwoordig omvat de bevolking in hoofdzaak twee
groepen: de fellah’s, de landbevolking, mohammedanen, die Arabisch spreken en
de Kopten, de stedelingen, christenen.
Syene. In Opper‑Egypte, bij de Israëlieten Pathros
geheten, lag aan de grens van Nubië Syene, thans Assoean geheten, met. een 4000
inwoners.
No. Van heel wat meer gewicht was No of No‑Ammon, door
Homerus “het honderdpoortige Thebe” genoemd naar de honderd koperen poorten.
Thebe lag op de rechter Nijloever. De ruïnes van de prachtige paleizen en
tempels bij de dorpen Luxor en Karnak getuigen nog van de pracht dezer
residentie.
Bij El
Amarna liggen de ruïnes en rotsgraven van de oud-Egyptische stad uit de dagen
van Amenhotep IV de ketterkoning, die zichzelf Ichnaton noemde en de
residentie van Thebe hierheen verplaatste. Hier werden de beroemde El Amarnabrieven
gevonden.
Memfis. In Neder‑Egypte op de linkeroever lag Memfis, of
Nof, de oude hoofdstad van Noord‑Egypte. Het had zijn bloeitijd, toen de
piramiden werden gebouwd (thans nog te vinden bij het dorp Gizé).
De nieuwe
hoofdstad Caïro, de grootste stad van Afrika, is verder naar het noorden
gebouwd, voor een deel met de blokken steen, die men uit de ruïnes van het oude
Memfis haalde. Het is het middelpunt van het geestelijk leven, van
mohammedaanse wetgeleerdheid.
On. Dan volgt On, meer bekend onder de Griekse naam
Heliopolis (Zonnestad). Dit was de hoofdzetel van de zonnedienst in de beroemde
zonnetempel. Hier woonde Potifera, de vader van Asnath, aan Jozef tot vrouw
gegeven.
In de delta. Verder de delta in Bubastis of
Pibeseth, de stad, waarvan Herodotus meedeelt: Gestorven katten worden naar
heilige vertrekken gebracht, waar zij gebalsemd en begraven worden.
Zoan of
Tanis een stad in 1690 voor Chr. door de Hyksos gebouwd (vgl. Numeri 13:22);
hier is wellicht de plaats, waar Mozes tekenen deed. (Psalm 78:12 en 43).
Raämses
lag bij het land Gosen. (Gen. 47:11. )
Pithom
eveneens een der magazijnsteden, waarbij de Israëlieten dwangarbeid
verrichtten.
Sukkoth,
de eerste legerplaats der Israëlieten bij de uittocht (Ex. 12:37) was een der
vestingen van de “vorstenmuur” (opgebouwd tot versterking van de landengte van
Suez tegen invallen van Aziatische volken).
Pelusium
of Sin (Ezechiël 30:15) was de grensvesting.
Waar de
oude karavaanweg het Suezkanaal kruist, ligt El Kantara (= de brug).
Er heeft
hier een brug gelegen, ten behoeve van het spoorwegverkeer naar Jeruzalem.
Thans is die brug ten offer gevallen aan de eisen van de scheepvaart. In de
plaats daarvan is nu een veer. De spoorweg Port Said‑Suez ligt aan de
westzijde van het kanaal; aan de oostzijde voert de spoorlijn van El Kantara
over Gaza naar Jeruzalem.
Even ten
noorden van El Kantara ruines van het oude Tachpanhes, de plaats waar Jeremia
tegen Egypte profeteerde. (Jer. 43:7).
Alexandrië. Van veel jongere datum is
Alexandrië, de stichting van Alexander de Grote. De havens werden gevormd door
een verbinding met het ervoor liggende eiland Pharos. De ligging van Alexandrië
aan de westzijde van de Nijldelta maakt dat de haven vrij blijft van het
Nijlslib, dat naar het oosten verplaatst wordt. Doordien zich hier spoedig veel
Joden vestigden, werd het een middelpunt van Joodse schriftgeleerdheid.
Wereldberoemd waren het museum en de bibliotheek. Hier werd het Oude Testament
in het Grieks vertaald: Septuaginta.
Ten
zuiden van Egypte lag Morenland, Cusch, ook Ethiopië genoemd en Seba uit de
Volkerentafel. In de Romeinse tijd regeerden over Ethiopië koninginnen, die de
naam Kandacé droegen. Reeds vroeg woonden in Morenland Israëlieten.
Men heeft gevonden, dat reeds in de 6e eeuw voor Christus het bestaan van
een Joodse kolonie in het uiterste zuiden van Egypte kan worden bewezen (op
grond van oorkonden o. m. uit Elephantine en Assoean). Van Joden in Egypte
vermeldt reeds Jeremia (hoofdstuk 41‑44); ten dele vestigden deze zich in
het deltagebied b.v. Nof = Memphis doch ook in Boven‑Egypte (land
Pathros; zie Jer. 44:1). Een grote uitbreiding verkreeg het Jodendom in Egypte
tijdens de Diaspora (= verstrooiing der Joden door de Grieks‑Romeinse
wereld; vgl. Jacobus 1:1). De Joodse schrijver Philo schatte het aantal Joden
in Egypte op 1 miljoen. Met name in Alexandrië was een grote kolonie. Ook in
het meer, westelijk gelegen Cyrene (Hand. 2:10) woonden Joden.
Araba. Dit woord is afgeleid van araba = woeste, droge plaats
en omvat het gehele woestijngebied tussen de Rode Zee en de Perzische Golf,
Syrië en de Eufraat. Men onderscheidde wel: het woestijnachtige, het eigenlijke
en het Petreïsche Arabië (Arabia Petrea).
Woestijnachtig
Arabië (Arabia Deserta) is de Syrisch‑Arabische woestijn, een
onherbergzame, waterloze zandvlakte.
Arabië. Eigenlijk Arabië is het grote schiereiland tussen de
Rode Zee, de Indische Oceaan en de Perzische Golf. Vooral de westkust was reeds
vroeg van belang, het noordelijk deel (Hedzjas) evenwel minder dan het
zuidelijk deel (Jemen), dat reeds vroeg “Gelukkig Arabië” genoemd werd (Arabia
felix), volgens sommigen om het reukwerk, volgens anderen, omdat de regenval
door de hoogte wat groter is; hierdoor was de cultuur van dadels mogelijk (ook
de beroemde mokkakoffie). De koningin van Scheba kwam uit deze streken.
Hadramaut is het bijbelse Hazarmaveth (Gen. 10:26). Ofir lag misschien bij
Oman.
De Dsjebel Moesa, vermoedelijk de
Berg der Wetgeving.
Arabia Petrea. Petreïsch Arabië is het gebied van
het bijbelse Edom en Moab, met nog enige aangrenzende landstreken ten zuiden en
ten oosten van de Dode Zee. Ook het schiereiland Sinaï behoorde tot dit deel.
Het werd naar de stad Petra, rotsstad, aldus genoemd. Rotsachtig is trouwens de
bodem in de volste zin des woords.
Sinaï. Vooral het zuidelijke schiereiland Sinaï is een woest
bergland, in het zuiden het hoogst, waar men de berg der wetgeving zoekt.
Wellicht kan men daarvoor aanwijzen de Mozes‑berg (Dsjebel Moesa), met de
Ras‑es‑Safsaf. In ‘t noordelijk deel zwierven de kinderen Israëls
veertig jaren rond. Hier vinden we de woestijn Paran, de woestijn Sur, de
woestijn Sin. Verder naar het noorden lagen Kades‑Barnea en Horma. Uz,
het land van Job, lag vermoedelijk ten zuiden van de Dode Zee.
Verschillende
volken, waarmee de Israëlieten in aanraking kwamen, hadden hier hun
woonplaatsen. Allereerst de Amalekieten, een roofziek woestijnvolk, de
Kenieten, meer naar de
Reconstructie van het oude Ezeon‑Geber,
zoals het was in Salomo’s tijd (volgens Nelson Glueck naar het beeld dat de
opgraving vertoonde).
Edom. Dode Zee: de Edomieten, later Idumeeërs, nakomelingen
van Ezau, woonden eerst in het hoge Seïrgebergte, later ook aan de westzijde
van de Araba. Dat is de voortzetting van de diepe spleet, waardoor de Jordaan
stroomt en waarin de Dode Zee ligt. In het Seïrgebergte zoekt men ook de berg
Hor, waar Aäron stierf. De steden der Edomieten waren: Elath (Aelana, Aila) een
haven aan de Aelanitische Golf, evenals Ezeon‑Geber, met de scheepswerven
van Salomo, waar de Ofirvloot gebouwd werd. Petra, misschien het bijbelse Sela,
een rotsvesting, wier ruïnes op vroegere heerlijkheid wijzen, was de hoofdstad;
Boxra, ook een tijdlang de hoofdstad.
Sommige
geleerden wijzen de berg Sinaï in N.W.‑Arabië, in het gebied van Edom of
bij Kades. Maar dit is in strijd met Deut. 1:2.
De
traditie (welke evenwel niet ouder is dan de 3e eeuw) zoekt de Berg der
Wetgeving op het Sinaï‑Schiereiland. De bekende Egyptoloog GEORGE EBERS
meent dat de Dsjebel Serbal de Berg van het Verbond is. Hij komt daartoe, omdat
de Serbal de meest imposante berg van het schiereiland is. Maar deze opmerking
doet weinig ter zake: 1e. Voor mensen, die als de Israëlieten uit de vlakke
Nijldelta kwamen, waren ook andere bergen indrukwekkend. 2e. De Joden kwamen
niet zozeer onder de indruk van de berg, als wel van de tekenen, waaronder God
zich openbaarde.
Voor de
gedachte, dat de Dsjebel Moesa de berg Sinaï is, pleit, dat daarbij een vlakte
is (Er‑Raha), waarin het volk een geschikte legerplaats vond.
Verder naar het noorden woonden de Moabieten, kinderen van Lot, in hun
steden ten zuiden van de Arnon: Kir‑Moab of Kir‑Heres, een sterke
rotsvesting, Ar‑Moab of Ar “de heerseres over de hoogten van de Arnon”
(Num. 21:28). De voornaamste stad der Ammonieten, die nog noordelijker woonden,
was Rabba-Ammon, later als Filadelfia een stad van de Decapolis. Thans heet
het Amman, de hoofdstad van Jordanië.
Syrië. De naam Syrië werd gegeven aan het land ten westen van de
Eufraat. De naam Aram wordt door sommigen in verband gebracht met de naam van
een der zonen van Sem. In engere zin verstaat men onder Syrië alleen het
hoogland ten N. van Palestina. Thans zijn hier de staten Libanon en Syrië.
Libanon en Anti-Libanos. Het land bestaat
uit een smalle kustvlakte, vervolgens twee bergketens, de in de Bijbel
meermalen genoemde Libanon 1) en de Anti‑Libanos, de laatste met in het
zuiden de Hermon (
Damaskus. Buiten deze gebieden omvat Syrië
dan nog tussen de Orontes en de Eufraat een arm, dor land, de Syrische
woestijn, van weinig betekenis en het land van Damaskus. Damaskus ligt in een
delta, gevormd door een zevental armen, waarin zich de Abana (thans Barada)
splitst. Deze rivier voorziet de stad van water. De takken van de Abana zijn
ten behoeve der watervoorziening gekanaliseerd; de hoofdarm loopt door de stad.
De Farpar stroomt enige kilometers zuidelijker. Door die waterrijkdom ligt de
schone stad in een heerlijke omgeving;
1) Libanon is de Hebreeuwse vorm, Libanos de Griekse. Omdat Anti een Grieks
woord is, luidt de samenstelling Anti‑Libanos.
Een Assyrisch reliëf uit de 7e eeuw
voor Christus, dat Arabische boogschutters vertoont, op dromedarissen gezeten,
in strijd met de infanterie van Assurbanipal. Het reliëf geeft een beeld van
het verkeer in de oudheid.
Een der kolossale autobussen, die nu
dienst doen op een van de oudste verkeerswegen die de geschiedenis kent: door
de Syrische woestijn naar Mesopotamië, van Damaskus naar Bagdad.
(C. P. Grant,
The
als men
de weg naar Damaskus gaat, is het of “men uit de steenwoestijn het Paradijs
nadert”. Damaskus is “de parel van het Oosten”, “de vederbos van de pauw”,
zoals de bevolking de stad liefkozend noemt.
Aan de
zoom van de veelbereisde Syrische woestijn is het een middelpunt van de
karavaanhandel. Vele pelgrims verenigen zich hier om naar Mekka te reizen. Ten
N.W. lag Helbon, bekend om zijn wijngaarden. De Damaskeners brachten de wijn
van Helbon op de markt van Tyrus.
Fenicië. De smalle kustvlakte werd bewoond door de Feniciërs,
het meest beroemde handelsvolk van de Oudheid. Van de Libanon kwam hout, vooral
cederhout, de hellingen der bergen leverden ooft en wijn, de kust gaf de
kiezelaarde voor de bereiding van glas en de purperslak voor de bereiding van
de kostbare verfstof. In de vlakte trof men weiden, korenvelden en tuinen aan.
Havens. Plaatsen aan de kust: Akko, later Ptolemaïs, St. Jean
d’Acre, Akka. Tyrus, thans het onbeduidende Soer (rots), is het nietige
overblijfsel van de eens zo machtige Koningin der Zee. Eens was Tyrus “de stad,
welker handelaars vorsten zijn” (Jes. 23:8) de stad “in het hart der zee” met
een omvangrijke handel (Ezechiël 27). Eerst op het vasteland gelegen, werd het
al spoedig op een paar rotseilanden gebouwd. Alexander de Grote verbond Nieuw‑Tyrus
door een muur met het vasteland. Thans is haar grootheid vergaan. Sidon was ook
lange tijd een van de machtigste steden der Feniciërs. Deze oudste steden
hebben een geduchte mededinger gekregen in Berytus (nu Beiroet), de
belangrijkste haven‑ en handelsplaats van Libanon; Gebal of Byblos is een
van de oudste steden van betekenis door de houtbewerking (Ezech. 27:9; 1 Kon.
6:18) en door uitvoer van papyrus; Tripolis heet driestad, omdat het gebouwd
werd door Tyrus, Sidon en Arvad. Arvad op een eiland, bleef nog lang een
bloeiende handelsplaats.
Bij Ras
Sjamra (ten zuiden van de monding van de Orontes) zijn zeer belangrijke
opgravingen verricht; men vond daar de stad Oegarit.
De
vondsten van Ras Sjamra hebben nieuw licht verspreid over de ouderdom van het
alfabetisch schrift (dat ouder blijkt te wezen, dan men tot nu toe aannam).
Voor de kennis van de toestanden in het oosten zijn de Ras‑Sjamrateksten
van veel belang.
Twee bijlen van Ras Sjamra met
opschriften in alfabetisch spijkerschrift.
Hierin
worden ook enkele verhalen verteld. Daarbij worden uitdrukkingen gebruikt, die
in hun vorm aan Oudtestamentische‑vormen doen denken. Bijv.: Er zijn twee
offers, die Baäl mishagen en drie, waarvan hij een afkeer heeft (vergelijk
Spreuken 30:21). Van een held, die zijn huis, zijn vrouw en zijn kinderen
verliest, wordt gezegd dat hij zijn bed doorweekt met tranen (verg. Psalm 6:7).
Bij een
vergelijking komt het superieure van Israëls godsdienst uit boven het kleine
gedoe van Oegaritische goden.
Bijzonder
opvallend is, dat de Ras‑Sjamra‑teksten ook spreken van het
mythologisch monster, dat in het Oude Testament Leviathan wordt genoemd.
Het
Oegaritisch schrijft de naam van dit gedrocht als Lotan.
Het dier
wordt in de teksten uit Oegarit op precies dezelfde wijze voorgesteld als in
het Oude Testament.
In Jesaja
27:1 (statenvert.) wordt de Leviathan genoemd “de langwemelende”, “de kromme
slomme slang”, terwijl het in Psalm 74:13 (vert. Ned. Bijbelgenootschap) heet:
“Gij (God) zijt het, die de koppen van de Leviathan vermorzeld hebt”. Daarmede
vergelijke men nu de volgende passage uit de mythe van Baal en Aleyan Baal: Gij
zult Lotan verbrijzelen, de vlug voortschietende slang,
vernietigen
zult ge de kronkelende slang, de machtige(?) met zijn zeven koppen.
Het is
waarschijnlijk, dat deze voorstelling in het Oude Testament is ontleend aan de
Oud‑Phoenicische mythologie. Men bedenke echter wel, dat in de
mythologische stijl in het Oude Testament nooit de mythologische gedachte mag
worden gelegd.
Profeten en dichters hebben
dergelijke voorstellingen slechts gebezigd om de grootheid Gods des te
duidelijker te kunnen voorstellen.
(J. P.
LETTINGA, Oegarit).
In Coele‑ Syrië. Baälbek, bij de
Grieken Heliopolis met grootse ruïnes.
Ribla
wordt vaak genoemd als het hoofdkwartier van de veroveraars, die in Syrië doordrongen.
Hamath, het lag ten noorden van Lebo Hamath “de weg naar Hamath” (1 Kon. 8:65).
In Salomo’s dagen reikte Israël tot Tifsah (Thapsacus) aan de Eufraat.
Antiochië met de haven Seleucië, werd de moedergemeente der christenen uit de
heidenen.
Aan de Eufraat. Aan de Eufraat
lagen behalve Tifsah ook nog Pethor (Bileam) en Karchemis, een beroemde
handelsstad. Hierlangs liep de weg van Egypte naar Babylon.
In de woestijn: Palmyra, waarvan de ruïnes wijzen op vroegere pracht.
Hieronder
worden verstaan de landen in het gebied van Eufraat en Tigris, Mesopotamië,
Assyrië, Babylonië en die ten oosten daarvan: Elam, Medië en Perzië.
Babylonië
is het vlakke, alluviale land in de benedenloop van Eufraat en Tigris. Dit is
het oude gebied van Sumer en Akkad; later heet het Babylonië. De grond is zeer
vruchtbaar en toen de menselijke kunst door kanalen en dijken de waterstand
regelde, werd het een rijk land, dat door zijn schatten de begeerte wekte van
de naburige volken in het gebergte of uit de woestijn.
Minder
vruchtbaar is het eigenlijke Mesopotamië, dat noordwestelijk van Babylonië
ligt. Het is een steppengebied. Daar ontstond het rijk van de krijgszuchtige
Assyriërs. En in het noordwesten van Mesopotamië hebben de Mittanni geheerst in
de Amarnatijd.
Oostwaarts
van Babylonië en Assyrië is het Zagrosgebergte de grenswal van Iran. Het
plateau dat aan Babylon grenst, werd Elam genoemd. De naam Elam schijnt zoveel
te betekenen als “Oostland” of anders “Hoogland”.
Zoals het
woord zegt, is Mesopotamië het land tussen de twee grote rivieren Eufraat en
Tigris. Een grote, vlakke uitgestrektheid, voor het grootste deel gevormd door
aanslibbing, waarvan de vruchtbaarheid ons moeilijk kan verbazen, omdat daar
aarde, zon en water elkaar ontmoeten.
Er is niets verwonderlijks in, dat
vanaf haar oorsprongen de beschaving hier een haardstede heeft gevonden. Tot
deze beschaving hebben Sumeriërs en Semieten beide de bijdrage geleverd van hun
ras en van hun vindingrijke geest. Deze mensen waren nochtans gestuit op twee
hindernissen van formaat: het gemis aan steen en de afwezigheid van ertsen.
Daaruit vloeide de noodzakelijkheid voort tot het scheppen van een aparte
architectuur, door gebruik te maken van de enige natuurlijke hulpmiddelen (en
dat zijn hier de aarde en het riet) terwijl men voorts voor de onafwijsbare eis
stond het metaal in te voeren.
(ANDRÉ
PARROT).
Eufraat en Tigris. Dit
beschavingsgebied der oude wereld ontleende vooral zijn betekenis aan de
tweelingstromen Eufraat en Tigris, die beide ontspringen op het Bergland van
Armenië en in de Perzische Golf uitstromen. Thans vormen ze bij de monding de
Sjatt‑el‑Arab (Arabierenstroom), terwijl ze vroeger afzonderlijk
uitmondden.
De
vertaling van het Bijbelgenootschap neemt als de vier rivieren van het
Paradijs, de Pison, de Gihon, de Tigris en de Eufraat. (Genesis 2: 10‑14).
Volgens
Delitzsch is de Pison de Palacottas; de Gihon de Sjatt en Nil. Daar zoekt hij
het Paradijs.
In deze
theorie is te weinig aandacht gewijd aan de beschrijving in Genesis 2:10. Een
rivier ontsprong in Eden, om de hof te bevochtigen en splitste zich daar in
vier stromen. De oriëntalist Alois Musil meent, dat een splitsing in vier armen
geschiedde in het alluviale laagland; als wij verder bedenken, dat de
uitmonding van de Eufraat meer stroomopwaarts was dan thans en de Perzische
Golf zich verder naar het noorden uitstrekte, is de plaats van het Paradijs te
zoeken aan de grens van het hogere tertiaire land en het lagere vlakke
alluvium. Op grond van terreinkennis en litteratuurstudie stelt Musil zich daar
(bij el‑Aswad) het paradijs voor als een landstreek met een breedte in
west‑oostelijke richting van
Babylonië. “Zodra de nevelen van het
voorhistorisch tijdvak optrekken, draagt en onderhoudt het land een grote
bevolking, wonend in tal van steden. In het zuiden, in het Oude Testament “land
van Sinear” genoemd, vinden wij Ur, dat als woonplaats van Abraham zulk een
belangrijke plaats heeft ingenomen in de geschiedenis des heils. Meer
noordelijk Larsa (wellicht Ellasar van Gen. 14:1) met de tempel van de
zonnegod. Voorts Erech, dat reeds in Gen. 10:10 als een belangrijk centrum is
genoemd. Ook vinden we hier Nippoer, nu een der best gekende steden van de
vlakte. Veel jonger dan deze alle is Babel, dat door Hammoerapi tot Sinears
hoofdstad gemaakt is, en sinds die tijd zoal niet het werkelijke, dan toch het
geestelijke middelpunt is gebleven van geheel West‑Azië, totdat ook
Babels zon onderging en de wereldstad een vormloze massa bouwvallen werd in een
jammerlijke woestenij”.
(Naar A.
NOORDTZIJ, Gods Woord en der eeuwen getuigenis).
In het
Tweestromenland zijn verschillende steden opgegraven ‑en de vondsten
geven een duidelijk beeld van het leven in de oudheid.
Dat wordt
vooral afgeleid uit de spijkerschrift‑inscripties, want “zij schreven op
de klei”.
Zeer
belangrijke opgravingen zijn verricht in Douro‑Europos, waar men de
oudste christelijke kerk met muurbeschilderingen vond en tevens een synagoge
uit de 3e eeuw.
Er zijn
ook andere steden aan het licht gebracht, die niet in de Bijbel genoemd worden,
bijv. Mari aan de Midden‑Eufraat. Deze stad was een belangrijk centrum in
de tijd van Abraham; toen de Aartsvader van Ur naar Haran trok, heeft hij deze
stad gezien.
“De ontdekkingen in Mari zijn een
sterke bevestiging van de Israëlietische verhalen in Genesis, dat de Hebreeuwse
voorvaderen uit Haran naar Palestina kwamen. In de teksten van Mari wordt ook
o.m. de stad Nahor (Gen. 24:10) genoemd; waarschijnlijk was de ligging beneden
Haran in het dal van de Balich”.
(W. F.
ALBRIGHT).
Babel. De eerste bloeitijd van de machtige stad Babel is onder
Hammoerapi; later verkreeg het opnieuw luister door Nebukadnezar. (Dan. 4:30).
De stad
Babel heeft in haar lange geschiedenis vooral een bloeitijd gekend tijdens
Nebukadnezar. Die grote prachtige stad bracht de koning in zondige verrukking
tot zelfverheffing (Daniël 4:30).
Deze stad
is vergaan en de woorden van de profeten over Babels ondergang zijn vervuld.
Maar de opgravingen hebben aan het licht gebracht, welk een grootse en
prachtige stad Babel is geweest. Daar vond men de tempel van de Babylonische
god Mardoek (Jeremia 50:2; daar heet die god Merodach).
De Itsjtarpoort had een grote pracht van veelkleurige afbeeldingen van
leeuwen, stieren en draken. Als men door die poort in de Processiestraat was
gekomen, zag men rechts de beroemde hangende tuinen, die een weelderig park
waren op het dak van een paleis. Verder weg zag men de zuidelijke burcht. Deze
burcht bevatte een ontzaglijk grote feestzaal,
Babel.
Gezicht
op de Isjtar‑Poort en de binnenstad ten tijde van Nebukadnezar II.
waren van cederhout, in goud en
zilver gevat. In deze zaal heeft de dramatische gebeurtenis plaatsgehad, toen
Belsazar een maaltijd aanrichtte voor de rijksgroten, toen men de heilige vaten
van het huis Gods ontwijdde. Terzelfdertijd verschenen vingers van een
mensenhand, die tegenover de luchter op de kalk van de wand van het koninklijk
paleis schreven. (Daniël 5:5).
(F. M.
Th. DE LIAGRE BÖHL, Babylon de heilige Stad, Jaarbericht 10 Ex Oriente Lux).
Zusterstad
van Babel was Borsippa. Ur, de oude stad, was zetel van de maanverering.
Ur. Een van de oudste steden, die in het Oosten werd opgegraven,
is Ur, in de heuvel Tell al Mukajjar, de pekheuvel. Blijkens de opgravingen was
Ur een stad met nauwe straten ‑ maar daaraan lagen grote huizen. Als
Abraham er kwam, zag hij een stad met hoge cultuur. Een bewijs daarvan vindt
men met name in de grafgewelven van de tweede dynastie van Ur. In een van deze
graven is gevonden de kist van koning Meskalam‑dug met een prachtige
gouden helm.
De Bijbel
meldt: Aan de overzijde van de Rivier hebben oudtijds uw vaderen gewoond, Terah
de vader van Abraham en de vader van Nahor en zij hebben andere goden gediend
(Jozua 24:2). Van deze goden in Ur was Nannar de hoofdgod ‑ de godheid
van de maan, die ook bekend is onder zijn andere naam Sin. Men moet zich niet
verwonderen, dat de maangod de hoofdgod was, want de Babyloniër gaf aan de maan
de voorkeur boven de zon, wellicht omdat hij zijn tijdsindeling aan de maan
ontleende. Zijn heiligdom stond in Ur zó hoog in aanzien, dat het begunstigd
werd door alle koningen, die over de stad geheerst hebben, van welke dynastie
zij ook waren.
Wij
stellen ons Terah voor, zoals hij daar liep langs de kanalen van het rijke Ur.
We zien hem deelnemen aan de godsdienstige plechtigheden rondom de
tempeltoren, terwijl hij de oude, heilige woorden meeprevelt. Terah wordt een
mens voor ons, een heiden zoals er in die tijd duizenden en nog eens duizenden
waren.
Toch
moeten we niet menen, dat Terah een grotestad-mens was. We moeten hem eerder
zoeken op het platteland aan de rand der stad Ur onder de herdersstammen, die
daar met hun kudden rondzwierven; van deze herdersstammen wordt in
Babylonische teksten meermaal melding gemaakt. Zij leefden in de Syrisch‑Arabische
woestijn buiten de steden en toch in nauw contact met deze, omdat zij daar hun
produkten konden verkopen en datgene kopen wat zij voor hun dagelijks bedrijf
nodig hadden. Zij waren Hebreeën, die mensen van de overzijde, nl. van de
Eufraat. Zulk een herder is dan ook Terah geweest. En de kennis, die omtrent
Mesopotamië is verworven, heeft het ons vergund, dat wij zijn persoon en leven
in sprekende trekken kunnen voorstellen.
Uit die stad Ur, met haar hoge beschaving met haar
verering van de maangodin, werd Abraham geroepen.
(Dr. A.
H. EDELKOORT, Pioniers van het geloof).
Akkad. In Noord‑Babylonië Akkad, (in Gen. 10:10 genoemd
als deel van Nimrods rijk) en Sefarvaim.
“De
oudste berichten over deze vlakte bewijzen dat hier twee onderscheiden rassen
eeuwen achtereen om de heerschappij hebben geworsteld en dat beider
ineenvloeiing het eigenaardig karakter aan de Babylonische cultuur heeft
gegeven”.
Het ene
ras is dat der Soemeriërs; het andere is dat der Akkadiërs.
Assyrië. Assyrië ligt aan weerszijden van de
middenloop van de Tigris. Ten westen van deze rivier omvat het land een deel
van Mesopotamië; ten oosten van de Tigris tot aan het Zagrosgebergte.
De
Assyriërs zijn een zeer krijgszuchtig volk geweest; hun koningen hebben slechts
één begeerte gekend: de uitbreiding van hun gebied en de vestiging van
militaire macht. (A. NOORDTZIJ).
De oudste
hoofdstad was Assur aan de Tigris (deze stroomt Ninevé. ten oosten van Assur
Gen. 2:14). Vanaf ± 1000 wordt Ninevé de residentie der koningen; de grootheid
dankt de stad vooral aan Sanherib en zijn opvolgers; door hen werd Ninevé de
heerseres van het oosten, wat ze gebleven is tot haar ondergang in 612 v. Chr.
Genesis
10:12 doet vermoeden, dat Ninevé met Rehoboth‑Ir (de voorstad ter plaatse
waar nu Mosoel ligt), Kalach en Resen een grote stad is geweest (“dat is die
grote stad”).
Mesopotamië. Mesopotamië (= het land tussen de
rivieren) is het steppenland tussen Eufraat en Tigris, tot daar, waar deze
rivieren elkander naderen.
Hier is
Paddan‑Aram (= het veld van Aram). De meest bekende stad is het oude
Haran (Carrhae heette de stad bij de Romeinen). Aan de Eufraat: Karchemis (hier
was in 605 de veldslag, waar Nebukadnezar voor het eerst in het volle licht der
geschiedenis treedt in de strijd tegen farao Necho; 2 Kron. 35:20, Jer. 46:2).
Pelhor (“aan de rivier”, de woonplaats van Bileam; Num. 22:5). Tifsah (= veer;
grensstad van Salomo’s rijk; 1 Kon. 4:24).
Elam. Elam is het land ten oosten van de Beneden‑Tigris
en de Perzische Golf; ten dele is het bergland, ten dele laagland, waardoor de
Ulai (Dan. 8:2) stroomt.
Elam heeft van de vroegste tijden af
een rol gespeeld in de geschiedenis van Babylonië. Aan het rijk der Elamieten
is de genadeslag toegebracht door de Assyriërs. Met het neerslaan van Elam heeft
Assyrië zich echter het meest geschaad. Door de geweldige verzwakking van Elam
werd de deur geopend voor de Meden, die in 612 v. Chr. Ninevé ten val brachten.
En naast dezen zien wij ook de Perzen optreden.
(Naar C.
VAN GELDEREN, Chr. Encyclopaedie).
Susan. De hoofdstad Susan kwam tot grote bloei onder de
Perzische heersers; van het hofleven in deze residentie onder Ahasveros (=
Xerxes 486‑465) geeft het boek Esther een aanschouwelijk beeld.
De
opgravingen, door Franse geleerden in Susan verricht, hebben tal van dingen
doen vinden, die van de grootste betekenis zijn voor de geschiedenis van Elam
en van de vroegste beheersers van de vlakte van Sinear. De meest beroemde
vondst is de wetgeving van Hammoerapi, ingegraveerd in een groot blok zwart
dioriet (thans in het Louvre te Parijs).
Elamitische Joden waren ook op het Pinksterfeest van
Hand. 2.
Medië. Medië, naar Jafets zoon Madaï genoemd, is een land met
vruchtbare dalen en grasrijke steppen. De stad Achmetha of Ecbatana werd de
zomerresidentie der Perzische koningen. Hier was volgens Ezra 6:1 het
rijksarchief. Een oudere hoofdstad was Rhagae of Rages, verder naar het oosten
(genoemd in het Apocriefe Boek van Tobias).
Perzië. Perzië is het land van grote tegenstellingen. woest
bergland en vruchtbare dalen en landschappen. Dit rijk heeft in de Oudheid een
voorname rol gespeeld. Onder de grote Kores strekte het zich uit van de Indus
tot de Middellandse Zee. Alexander de Grote bracht het ten onder. De hoofdstad
Persepolis (= Perzenstad) wekt nog door haar ruïnes van paleizen en
koningsgraven de bewondering der reizigers.
De oudste
hoofdstad van het Perzische wereldrijk was Pasargadae (met het graf van de
grote Cyrus of Kores).
De Parthers woonden noordelijk van de Perzen. Ze worden in Hand. 2 genoemd.
5. KLEIN‑AZIË
EN DE LANDEN IN EUROPA
We komen
hier meer op het terrein van het Nieuwe Testament en wel in het bijzonder van
de reizen van de Apostel Paulus.
Voor de
Oudtestamentische geschiedenis heeft Klein‑Azië vooral betekenis, omdat
hier indertijd was het grote rijk der Hethieten. De beroemde Duitse geleerde
Hugo Winckler heeft de hoofdstad Chattusas van het oude Hethietenrijk gevonden
in het dorp Boghaz‑Keui.
Gebergte. Klein‑Azië 1)
bestaat uit een groot en hoog plateau, met randgebergten in het noorden en
zuiden. Aan de Zwarte Zee zijn die bergen bosrijk; in het zuiden zijn de
gebergten ruw: hier strekt zich de Taurus uit, die naar het oosten zijn
voortzetting vindt in de woeste Anti‑Taurus. Tussen beide gebergten
vormen de Cilicische passen de heerweg: zowel Xerxes als Alexander de Grote en
later de scharen der Kruisvaarders togen over deze passen.
“En daar
zwoegden ook eenmaal twee pelgrims, Paulus en Silas, die geen ander wapen
hadden om de wereld op te eisen voor Jezus Christus, dan het Evangelie des Kruises”.
(G. Wielenga).
Rivieren.
Het plateau wordt door rivieren doorsneden: deze rivieren zijn over het
algemeen ondiep, maar bezitten een groot verval (“In gevaren van de rivieren”;
2 Cor. 11:26). In de dalen liggen nederzettingen; zo liggen in het dal van de
Lycus de stad Colosse met de beide zustersteden Laodicéa en Hierapolis.
1) Wanneer
in de Statenvertaling genoemd wordt “Azië” in de vert. van het
Bijbelgenootschap “Asia” is dit niet het werelddeel, evenmin Klein‑Azië,
maar de Romeinse provincie van die naam, in het westelijk deel van het
schiereiland.
Levant. Voor de ontwikkeling van Klein‑Azië hebben vooral
de kustvlakten betekenis gehad. In dat opzicht is vooral de Levant bevoorrecht.
Van het westen begon het Hellenisme (de Griekse
beschaving); meer in het binnenland handhaafde zich de taal der inwonende
bevolking (“en zij zeiden in het Lycaonisch”; Hand. 14:11). Toen de Romeinen
Klein‑Azië veroverden, was overal de Griekse cultuur doorgedrongen. In
verschillende plaatsen hadden de Joden synagoges. Tijdens Paulus’
zendingsreizen kende het land een zekere bloei.
Zeestroom. In het oosten van de Middellandse
Zee gaat langs de
kusten
een zeestroming, tegengesteld aan de richting van de wijzers van een uurwerk.
Aan, de zuidkust van Klein‑Azië loopt deze stroming dus van het oosten
naar het westen. Hierdoor is de richting te verklaren van het schip, waarmee
Paulus voer. (Hand. 27:4, en de zee, langs Cilicië en Pamphylië doorgevaren
zijnde, kwamen zij aan te Myra in Lycië).
Cilicië. In het zuiden van Klein‑Azië lag het landschap
Cilicië
met in het zuiden een zacht klimaat. De hoofdstad was Tarsus of Tarsen, de
vaderstad van Paulus 1). Hier was de samenstroming van oosterse en
westerse cultuur; een stad van wetenschap en wijsgerige scholen. Oudtijds een
bloeiende stad, is zij thans van weinig betekenis.
Pamphylië. Aan de kust van Pamphylië Perge, en
Attalië een belangrijke haven voor het verkeer met Syrië.
Lycië. In Lycië lagen de havensteden Myra en Patara.
Carië. In Carië de Griekse kolonie Cnidus. Aan de door
Joniërs
bezette kust lagen: Miléte, een belangrijke handelsstad, Efeze, een stad van
handel en landbouw en Smyrna, thans nog een grote handelsstad. het middelpunt
van de zuidvruchtenhandel. De christengemeente, hier gevestigd, muntte uit
door trouw.
1) Wel te
onderscheiden van Tarsis, vaak gezocht in Zuid-Spanje.
Lydië. In Lydië: Sardes, de oude hoofdstad van het koninkrijk
Lydië, Philadelphia, Thyatira, met beroemde purperververijen.
Mysië. In Mysië: Pergamum, vroeger de hoofdstad van het
koninkrijk Pergamum. De stad had een belangrijke bibliotheek en leende haar
naam aan het hier uitgevonden perkament.
Ruïnes van Sardes. Eens was Sardes
een belangrijke stad, de hoofdstad van Lydië. Antieke tempelruïnes getuigen
van de grootheid dezer stad, die nu vervallen is tot een ellendig dorp.
In Pergamum waren prachtige tempels van verschillende
Griekse goden. Ze heet de plaats, daar de troon des Satans is (Openb. 2:13),
wat misschien slaat op de keizercultus, welke martelaren heeft geëist. Aan de
kust: Adramyttium, Assus en Troas, van waar Paulus naar Europa overstak.
Lycaonië. Antiochië in Pisidië en Iconium,
Lystre en Derbe in Lycaonië zijn welbekend uit Paulus’ eerste Zendingsreis.
Phrygië. In Phrygië worden genoemd: Colosse, Laodicéa (met de
“lauwe” christengemeente) en Hierapolis.
De
landschappen Cappadócië, Galatië, Pontus en Bithynië hebben geen steden, in de
Bijbel genoemd.
De brief
aan de Galaten was gericht aan de bewoners van Galatië, een bevolking van
gemengd Keltische oorsprong. (Galaten = Kelten). Paulus had daar op zijn tweede
zendingsreis een vruchtbaar arbeidsveld gevonden. Nicea en Chalcedon zijn in
de kerkgeschiedenis wel bekend geworden.
Cyprus. Van de eilanden moeten nog worden genoemd: Cyprus,
vroeger buitengewoon vruchtbaar. De oorspronkelijke bewoners heten in de
Bijbel Kittieten. Paulus bezocht er Sálamis en Pafos.
Rhodus. De bouwvallen van Rhodus getuigen van vroegere grootheid.
Patmos was het verbanningsoord van de apostel Johannes. Hier ontving hij de
“Openbaring”. Lesbos met de stad Mytilene. Samothráce deed Paulus aan, toen hij
naar Europa ging.
Macedonië. In dit werelddeel bezocht hij eerst
Neapolis, toen nog een Thracische stad en kwam daarna te Philippi in Macedonië.
Daar werd de eerste christengemeente gesticht. Over Amphipolis en Apollonia
trok hij naar Thessalonica, in de tijd der Romeinen de hoofdstad, als Saloniki
thans nog een stad van betekenis.
De
reisweg welke Paulus hier volgde, is de Via Egnatia. De Via Egnatia was een van
de grote Romeinse heerwegen. Hij liep van Byzantium over Neapolis, Philippi,
Amphipolis, Apollonia en Thessalonica westwaarts tot aan de Adriatische Zee
(bij Dyrrachium, vanwaar men kon overvaren naar Brindisi).
Athene. Langs Berea leidde de weg naar Athene, de wereldberoemde
hoofdstad, waar men echter voor de ernstige woorden van Paulus weinig tijd en
aandacht had. Het resultaat van zijn rede op de Areopagus legt daarvan
getuigenis af. Groots zijn de tempelresten op de Akropolis.
Corinthe. Meer gezegend werd het werk van de
Apostel in Corinthe, waar hij lange tijd arbeidde als een getuige tegen de
ongebondenheid.
Corinthe
had een gunstige ligging op de landengte. De schepen uit Italië en Spanje
kwamen in de haven Lechaeum aan de westkust. En de schepen uit het Oosten
meerden aan de wal van de haven Kenchreën (Hand. 18:18). Over de landengte
werden kleine schepen wel getrokken langs een daartoe ingerichte baan. Men meed
namelijk de gevaren bij de gevaarlijke kaap Malea. Door de scheepvaart kreeg
Corinthe een internationaal karakter. Toen Paulus de stad bezocht, was deze in
zekere zin nieuw, want in 146 voor onze jaartelling was Corinthe door de
Romeinen verwoest, doch in de dagen van Caesar weer opgebouwd. In de tijd van
de Apostel kende men in Corinthe maar één aristocratie: die van weelde; maar
één wens: geld verdienen. Zedeloosheid en lichtzinnigheid waren kenmerkend in
de wereldstad. ‑Later is verval gevolgd. In 1858 werd de oudste stad
vernietigd door een aardbeving; daarna is Nieuw Corinthe gebouwd op
Derde reis. Van zijn reis als gevangene naar
Rome moeten nog genoemd worden: Creta of Kaftor, vroeger welvarend, een eiland
met 100 steden; aan de zuidzijde lagen “Schone havens” of “Goede Rede” (Boni
Portus) en Phoenix. Zuidelijker lag het eilandje Clauda thans Gozzo. Na de
schipbreuk landden de reizigers op Melite,(Malta), waar de naam St.‑Paulus-Baai
de herinnering bewaart.
Rome. Te Syracuse op Sicilië bleef Paulus drie dagen en ging
over Rhegium (nu Reggio), Putéoli (nu Pozzuoli), waar de zeereis eindigde,
Forum Appii en de Tres Tabérnae naar Rome, de stad op zeven heuvelen gebouwd.
Nog altijd is Rome een grote stad, waar vele indrukwekkende bouwvallen aan
vroegere schoonheid herinneren. En Rome is ook de stad, waar (zoals Vondel
zegt):
d’Apostelschap, beknelt in ijsre
boeien,
Verhief er ‘t Kruis, gezegent in Godts Zoon.
Catacomben zijn de onderaardse
begraafplaatsen, die de oude christenen rondom de stad Rome hebben aangelegd.
De fresco’s op de wanden geven een beeld van het geloof en het leven der
gemeente. Hier is afgebeeld een fresco uit de catacomben van Petrus en
Marcellinus. Het is een levendige voorstelling van een oud‑christelijke
Agape of liefdemaaltijd, waarbij men in vrede en liefde bijeen was, gelijk de
inschriften melden: Irene reik mij warm water. Agape schenk mij in. Van zulke
liefdemalen wordt gesproken in judas vers 12. De kanttekening van de
Statenvertaling zegt hierbij: Grieks agapais; dat is liefden. Zo werden genoemd
de maaltijden, die de eerste christenen plachten met elkander tot versterking
der liefde te houden, als het Avondmaal was gevierd, van welke de Apostel
Paulus spreekt in 1 Corinthe 11:21 en 22 en die beschreven worden door
Tertullianus in zijn boek “Verdediging der Christenen”.
UpToDate 2024-2025